Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Niezen, verstopte neus of loopneus
- Tranende ogen
- Jeuk in ogen, neus of keel
Hoe werkt het?
Hooikoorts (seizoensgebonden allergische rinitis of pollinosis) is een vorm van allergie. Een allergie is een "overdreven" afweerreactie van het lichaam tegen allergenen. Bij hooikoorts zijn dat boom- of graspollen, onzichtbaar kleine stuifmeeldeeltjes van bloeiende bomen of grassen in de lucht. Andere veel voorkomende allergenen zijn huisstofmijt en huidschilfers van honden of katten. Als een allergeen in contact komt met het lichaam ontstaat er bij sommige mensen een allergische reactie. Antistoffen (IgE-antistoffen) die gebonden zijn aan bepaalde cellen (mestcellen) in het menselijk lichaam, reageren met dit allergeen. Bij deze reactie komen chemische stoffen vrij, zoals histamine. Deze chemische stoffen veroorzaken bij hooikoorts een verstopte neus, jeuk in de neus, de ogen of in de keel, een loopneus of tranende ogen. Hooikoorts is een seizoensgebonden allergie. De eerste pollen, van de bloeiende els en hazelaar, verschijnen in januari in de lucht. De laatste, van de bijvoet, in september. Meestal is er sprake van een allergie voor een of enkele pollen. De meest voorkomende allergie is die voor graspollen. Graspollen bevinden zich vooral in de lucht van ongeveer mei tot juli.Hoe ontstaat het?
Het is niet bekend waarom de ene persoon wel allergisch reageert en de andere niet. Erfelijkheid speelt een belangrijke rol. De aanleg voor een allergie is al bij de geboorte aanwezig. Maar of die aanleg ook tot klachten zal leiden is niet zeker. Waarschijnlijk spelen daarbij omgevingsfactoren in de jeugd, zoals luchtverontreiniging of roken van de ouders, ook een rol. Hooikoortsklachten ontstaan pas na verloop van jaren, meestal op de tienerleeftijd. Ze hebben de neiging om daarna weer langzaam af te nemen. Een voorspelling hierover is echter niet te geven. Bij sommige mensen kunnen de klachten vele jaren lang ieder voorjaar weer terugkeren.Hoe ga ik er zelf mee om?
- Hooikoorts zelf is niet te genezen. Wel kunt u proberen het contact met het allergeen, bijvoorbeeld de graspollen, zoveel mogelijk te vermijden. De volgende opmerkingen kunnen u daarbij mogelijk helpen:
- houd in het graspollenseizoen de ramen zoveel mogelijk gesloten;
- 's middags en op warme en winderige dagen is de pollenconcentratie het hoogst (op Teletekst, pagina 709, is in het graspollenseizoen een speciaal hooikoortsbericht te vinden en Radio 1 zendt een speciaal hooikoortsweerbericht uit);
- uiteraard zijn er veel pollen in de lucht in de buurt van grasvelden (maai niet zelf het gras);
- aan zee en in de bergen is de pollenconcentratie meestal het laagst;
- probeer roken te vermijden.
Hoe gaat de arts er mee om?
- Er zijn meerdere behandelingsmogelijkheden tegen hooikoorts. Bij de drogist of in de apotheek kunt u zelf medicijnen kopen. De huisarts kan u adviseren een van de volgende medicijnen te gaan gebruiken:
- een antihistaminicum in tabletvorm of als oogdruppel of neusspray (een antihistaminicum werkt snel en kunt u indien nodig gebruiken);
- cromoglicinezuur in de vorm van oogdruppels of neusspray;
- een corticosteroïdenbevattende neusspray.
Wetenschappelijk nieuws
Hooikoorts heeft een negatieve invloed op de rijvaardigheid van patiënten. Het effect van de symptomen van hooikoorts op de rijvaardigheid kunnen zelfs vergelijkbaar zijn met een alcoholpromillage van 0,5 in het bloed, vergelijkbaar met de consumptie van twee tot drie glazen alcohol. Dat zeggen onderzoekers van het Maastricht UMC+. Hooikoortspatiënten moesten onder begeleiding van een rijinstructeur rijvaardigheidstests doen, waarbij met een spray hooikoortsverschijnselen werden opgewekt. Wel blijkt dat hooikoortsmedicatie de rijvaardigheid voor een groot gedeelte weer herstelt. Met name mensen van wie de rijvaardigheid door andere factoren al beïnvloed kan zijn, bijvoorbeeld door gebruik van medicijnen of andere ziektes, moeten daarom extra alert zijn.
Het LUMC heeft een nieuwe zesdaagse hooikoortsverwachting voor mensen met een graspollenallergie ontwikkeld. Deze verwachting geeft aan hoe de situatie in verschillende regio’s zal zijn op de huidige dag en de komende vijf dagen voor mensen met een graspollenallergie. Door het koude begin van de maand mei komt het graspollenseizoen dit jaar langzaam op gang. Dit is goed nieuws voor mensen die allergisch zijn voor graspollen. Wilt u de hooikoortsverwachting voor de komende dagen zien, kijk dan op www.lumc.nl/hooikoortsverwachting. Weersverwachting De hooikoortsverwachting wordt tweemaal per dag, om 3.00 uur en om 15.00 uur, berekend aan de hand van de pollentellingen van het LUMC en de weersverwachting van Meteoconsult voor vijf regio’s in Nederland. De verwachting wordt grafisch weergegeven in drie kleuren op een kaart van Nederland: licht oranje = gunstig; donker oranje = niet zo gunstig; en rood = ongunstig. Ontwikkeling model Voor de ontwikkeling van het model, dat ten grondslag ligt aan de nieuwe hooikoortsverwachting, zijn gedurende twee zomers de dagelijkse klachten van een groep patiënten die allergisch zijn voor graspollen verzameld. Een deel van deze klachten is gebruikt voor de ontwikkeling en het andere deel voor de validatie van het model. De resultaten van deze samenwerking tussen de afdeling Longziekten en het LUMC Kwaliteit van Zorg Instituut is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift International Journal of Biometeorology*. Dit project is gefinancierd door het Longfonds.
Volgens het NIVEL zijn er in de gemiddelde huisartsenpraktijk per 1000 ingeschreven patiënten, 37 mensen met allergische rhinitis, waarvan tussen de 19 en 21 met hooikoorts. Gemiddeld hadden zij 0,7 keer een (telefonisch) consult of visite en 1,5 keer een herhaalrecept. Verder hadden zij 1,1 geneesmiddelvoorschriften en werd slechts 1% van hen verwezen naar de medisch specialist. De meeste contacten en geneesmiddelvoorschriften komen in mei en juni voor. De kosten voor deze contacten kunnen verdeeld worden in kosten voor alle klachten met betrekking tot allergische rhinitis en specifiek voor de hooikoorts. De totale kosten van hooikoorts in de huisartsenpraktijk met betrekking tot contacten, geneesmiddelen en verwijzingen bedragen euro 40,92 per patiënt voor alle klachten van allergische rhinitis en voor hooikoorts specifiek was dit euro 11,79 per patiënt in 2008 (tabel 4). Rekenen we deze bedragen door naar Nederland als geheel dan zou dat neerkomen op euro 24,83 miljoen voor allergische rhinitis en euro 7,16 miljoen specifiek voor hooikoorts. Met nadruk melden we dat het hier gaat om een schatting op basis van éen jaar. Verder is het belangrijk te beseffen dat zelfzorg geneesmiddelen en diagnostiek niet in de berekeningen zijn betrokken.
Hooikoorts leidt tot veel ziekteverzuim. Bovendien wacht een meerderheid van de Hooikoorts patiënten met het nemen van medicijnen totdat de eerste klachten beginnen. Een en ander blijkt uit een onderzoek van Mediq Apotheek onder driehonderd mensen met Hooikoorts .
Hooikoorts leidt tot veel ziekteverzuim. Bovendien wacht een meerderheid van de Hooikoorts patiënten met het nemen van medicijnen totdat de eerste klachten beginnen. Een en ander blijkt uit een onderzoek onder driehonderd mensen met Hooikoorts .
Via het vrijwilligersnetwerk ‘Allergieradar.nl’ is het heel goed mogelijk om betrouwbare informatie te krijgen over het optreden van hooikoortsklachten. Dat schrijven onderzoeker dr. Letty de Weger van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en collega’s deze maand in het tijdschrift Allergy. Pollen“De meldingen van allergische klachten die mensen via hun computer of mobiele telefoon doorgeven lopen netjes samen met het verschijnen van de verschillende pollen in de lucht. Dat betekent dat we hiermee een eenvoudige, laagdrempelige manier hebben om het optreden van allergische klachten te volgen”, aldus De Weger. De website Allergieradar.nl werd in 2009 gelanceerd. Tot 2012 hadden 2023 deelnemers tussen 7 en 84 jaar oud in totaal ruim 27.000 meldingen van hooikoortsklachten ingevoerd. Voor hun onderzoek hebben De Weger en collega’s deze meldingen vergeleken met metingen van een ‘pollenvanger’ op het dak van het LUMC. Daarnaast zijn de meldingen vergeleken met de verkoopcijfers van hooikoortsmedicatie die op voorschrift van de huisarts werden verstrekt. Het volledige bericht leest u op www.natuurbericht.nl.
Er zijn 136 erfelijke varianten in 132 genen geïdentificeerd die de drie veelvoorkomende allergische ziekten astma, hooikoorts en eczeem veroorzaken. Dit blijkt uit een grote internationale studie, waarin het genetisch materiaal van meer dan 360.000 mensen is onderzocht. In deze wereldwijde studie, waarin de UMCG’ers Judith Vonk en Gerard Koppelman samenwerkten met onderzoekers uit Australië, USA en Europa, blijkt voor het eerst een gezamenlijke erfelijke aanleg voor deze drie allergische ziekten; dit verklaart waarom een persoon vaak last heeft van deze drie ziekten tegelijkertijd. De resultaten van deze studie zijn vandaag gepubliceerd in Nature Genetics. Deze studie was de eerste die gezamenlijke erfelijke factoren probeerde te vinden voor astma, hooikoorts en eczeem. Deze drie aandoeningen betreffen drie verschillende lichaamsdelen: de long, de neus en de huid. Volgens de onderzoekers was al wel bekend dat deze drie ziekten gezamenlijke risicofactoren met elkaar deelden, maar was nog niet bekend welke dit precies waren en waar in het menselijk genoom deze te vinden waren. Nadat de onderzoekers van ruim 360.000 mensen het genoom hadden bestudeerd, identificeerden zij 136 erfelijke varianten in 132 genen die een allergische ziekte veroorzaakten. Vrijwel alle erfelijke varianten droegen bij aan al deze drie allergische ziekten; slechts 6 varianten waren specifiek voor eczeem dan wel astma alleen. De genen beïnvloeden allemaal de manier waarop de cellen van het immuunsysteem werken. Volgens kinderlongarts Gerard Koppelman is het belang van deze resultaten erg groot. “Dit onderzoek verdubbelt onze kennis over de erfelijkheid van allergische ziekten. Het geeft aanwijzingen voor nieuwe erfelijke oorzaken van allergie, waardoor we kunnen onderzoeken of bestaande medicijnen een rol kunnen gaan spelen de behandeling van allergie. De Nederlandse inbreng in dit wereldwijde onderzoek bestond naast de data van het grote bevolkingsonderzoek Lifelines, waarmee epidemioloog Judith Vonk en kinderlongarts Gerard Koppelman van het GRIAC (Groningen Research Institute for Asthma and COPD) deze studie deden, uit het Nederlandse Tweeling-onderzoek van de Amsterdamse hoogleraar psychologie Dorret Boomsma.
Bron: RUG
Microscopen zijn straks niet meer nodig om pollen te identificeren. Onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) toont aan dat apparaten die de DNA-volgorde van pollen aflezen een beter alternatief kunnen zijn. Pollen kunnen nu ook aan de hand van hun DNA geanalyseerd wordenHet LUMC is een van de twee centra in Nederland die bijhoudt welke planten op enig moment stuifmeelkorrels verspreiden. Hooikoortspatiënten kunnen met deze informatie zien in welke mate het stuifmeel (pollen) waarvoor zij allergisch zijn rondwaart. Het identificeren van de pollen gebeurt nu nog onder de microscoop. Het stuifmeel dat de pollenvanger (een soort stofzuiger) op het dak van het LUMC opvangt wordt zorgvuldig bekeken en geteld. Dit kost veel tijd en vereist kennis over het uiterlijk van de verschillende soorten pollen. Omdat DNA-technieken steeds goedkoper en sneller worden, zullen de pollenanalyses in de toekomst sneller, beter en goedkoper gedaan kunnen worden. Bovendien kunnen hierdoor pollen die op verschillende plaatsen zijn verzameld gelijktijdig worden geanalyseerd. Dat schrijven onderzoekers van de afdeling Humane Genetica en Longziekten van het LUMC nu in Molecular Ecology Resources. “We gebruiken hiervoor geavanceerde DNA-sequencers van het Leiden Genome Technology Center. Met behulp van PCR hebben we kleine stukjes DNA van de pollen vermenigvuldigd. Vervolgens kun je in databases op internet opzoeken van welke plant dit afkomst is”, licht onderzoeker dr. Ken Kraaijeveld toe. Deze DNA-techniek levert een zinvoller beeld op van de pollen, volgens Kraaijeveld. “Veel mensen zijn allergisch voor grassoorten, maar daar zijn tientallen soorten van. Mogelijk verschillen de grassoorten in de mate waarin ze een allergisch reactie kunnen opwekken, maar onder de microscoop zijn graspollen niet goed uit elkaar te houden. Dat kan wel met DNA-sequencing.” Pollenanalyse aan de hand van DNA kan verder geautomatiseerd worden met bijvoorbeeld pipetteerrobots. “Op meer plaatsen pollen meten wordt dan haalbaar”, aldus Kraaijeveld. “Dat geeft een meer betrouwbaar beeld van de verspreiding van pollen in Nederland, en zo kunnen hooikoortspatiënten en hun behandelaars betere informatie krijgen.”
Als gevolg van de strenge winter circuleren er dit voorjaar "superpollen" in de lucht. Hooikoortspatiënten en dan vooral degenen die in de stad wonen, zullen daar nog meer last hebben van hun aandoening dan gewoonlijk in het voorjaar. Dat zegt Dr. Carol Cooper, de huisdokter van de populaire Britse krant The Sun. Door de strenge winter komen boompollen nu pas in de lucht, maar door de combinatie met luchtvervuiling zal de allergene werking van deze pollen veel sterker zijn dan in andere jaren. Hooikoortspatiënten op het platteland zijn volgens Dr. Cooper nu beter af, doordat de luchtverontreiniging daar minder sterk is.
Microscopen zijn straks niet meer nodig om pollen te identificeren. Onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) toont aan dat apparaten die de DNA-volgorde van pollen aflezen een beter alternatief kunnen zijn. Het LUMC is een van de twee centra in Nederland die bijhoudt welke planten op enig moment stuifmeelkorrels verspreiden. Hooikoortspatiënten kunnen met deze informatie zien in welke mate het stuifmeel (pollen) waarvoor zij allergisch zijn rondwaart. Het identificeren van de pollen gebeurt nu nog onder de microscoop. Het stuifmeel dat de pollenvanger (een soort stofzuiger) op het dak van het LUMC opvangt wordt zorgvuldig bekeken en geteld. Dit kost veel tijd en vereist kennis over het uiterlijk van de verschillende soorten pollen. Sneller, beter en goedkoper Omdat DNA-technieken steeds goedkoper en sneller worden, zullen de pollenanalyses in de toekomst sneller, beter en goedkoper gedaan kunnen worden. Bovendien kunnen hierdoor pollen die op verschillende plaatsen zijn verzameld gelijktijdig worden geanalyseerd. Dat schrijven onderzoekers van de afdeling Humane Genetica en Longziekten van het LUMC nu in Molecular Ecology Resources. “We gebruiken hiervoor geavanceerde DNA-sequencers van het Leiden Genome Technology Center. Met behulp van PCR hebben we kleine stukjes DNA van de pollen vermenigvuldigd. Vervolgens kun je in databases op internet opzoeken van welke plant dit afkomst is”, licht onderzoeker dr. Ken Kraaijeveld toe. Plaatselijke pollenmeting Deze DNA-techniek levert een zinvoller beeld op van de pollen, volgens Kraaijeveld. “Veel mensen zijn allergisch voor grassoorten, maar daar zijn tientallen soorten van. Mogelijk verschillen de grassoorten in de mate waarin ze een allergisch reactie kunnen opwekken, maar onder de microscoop zijn graspollen niet goed uit elkaar te houden. Dat kan wel met DNA-sequencing.” Pollenanalyse aan de hand van DNA kan verder geautomatiseerd worden met bijvoorbeeld pipetteerrobots. “Op meer plaatsen pollen meten wordt dan haalbaar”, aldus Kraaijeveld. “Dat geeft een meer betrouwbaar beeld van de verspreiding van pollen in Nederland, en zo kunnen hooikoortspatiënten en hun behandelaars betere informatie krijgen.”
Voor mensen met een allergie, zoals Hooikoorts , zijn met name rode, jeukende, waterige ogen een bron van frustratie. Onderzoek onder achthonderd mensen door de Asthma & Allergy Foundation of America laat dat zien.
Uit nieuwe analyses blijkt dat ‘hooikoortsplant’ ambrosia steeds vaker voorkomt in Nederland. De pollen van deze plant kunnen stevige allergische reacties oproepen bij mensen die er gevoelig voor zijn. U kunt helpen de opmars van deze plant te stoppen door de plant uit uw tuin te verwijderen. De Ambrosiaplant staat namelijk volop in bloei en is nu goed te herkennen. Het aantal ambrosiapollen in de lucht wordt in de gaten gehouden door het LUMC en het Elkerliek ziekenhuis. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit roept particulieren, (gemeentelijke) groenbeheerdiensten, akkerbouwers en natuurbeheerders op extra alert te zijn op de plant en deze te bestrijden. De NVWA adviseert de plant niet in de GFT-container te gooien, maar in de restafval-container. De plant wordt dan verbrand en niet opnieuw door middel van compost verspreid. Denkt u ambrosia te hebben gezien? Dan is het erg waardevol als u deze waarnemingen meldt. Om ambrosia eenvoudiger te kunnen herkennen en melden zijn er twee gratis apps ontwikkeld. De Ambrosiamelder voor de iPhone en de Ambrosia Alert voor Android-toestellen. U kunt waarnemingen ook doorgeven via waarneming.nl, telmee.nl of Natuurkalender.nl. Meer achtergrondinformatie leest u in het persbericht van de NVWA.
Volgens een Brits rapport (het Hay Fever Health Rapport) kan de helft van de bevolking kan de komende 20 jaar aan hooikoorts lijden. De oorzaken zijn vooral gelegen in de toenemende luchtvervuiling in de steden. Volgens het rapport zal het aantal patiënten in 2030 zijn verdubbeld.
Meer dan honderd genen en vele omgevingsfactoren bepalen of iemand een allergie ontwikkelt. Dat maakt het onderzoek naar het ontstaan van allergische aandoeningen als astma en hooikoorts ook zo complex. Renske Bottema onderzocht de ontstaanswijze van allergie en astma door in biologische signaalroutes meerdere genen tegelijk te bestuderen. Bottema ontdekte dat er allerlei interacties optreden tussen genen onderling en tussen genen en hun omgeving. Een genetische aandoening, zo concludeert de promovenda, ontstaat doordat biologisch en functioneel gerelateerde genen elkaar beïnvloeden. Of kinderen gevoelig zijn voor het krijgen van bepaalde allergieën hangt dus af van een samenspel tussen specifieke genen en hun omgeving. De ontwikkeling van genetisch bepaalde allergieën kan dus door omgevingsfactoren teniet worden gedaan. Deze kennis biedt in de toekomst aanknopingspunten voor preventie of behandeling van allergieën. Renske Bottema (Utrecht, 1976) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling longziekten van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het werd gefinancierd door het Nederlands Astma Fonds en ZonMw, een organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Bottema werkt momenteel als kinderarts in opleiding in het Medisch Spectrum Twente te Enschede.
Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA heeft aan het hooikoortsproject ‘Nie(t)s is te gek’ van Generade een RAAK-publiek subsidie van 300.000 euro toegekend. Dit project, waar de polleninformatiedienst van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) bij betrokken is, moet leiden tot een betere diagnostiek en een persoonlijke pollenverwachting voor hooikoortspatiënten. Het project ‘Nie(t)s is te gek’ staat onder leiding van Roel Schelland (Generade/Hogeschool Leiden) en Marijke Mostert (Generade) en duurt 2 jaar. Het project heeft een totale omvang van 6 ton en is een initiatief van Generade, Centre of Expertise in Genomics. Dit expertisecentrum is een samenwerking tussen Biotechnologiebedrijf BaseClear, Hogeschool Leiden, het LUMC, Naturalis Biodiversity Center en Universiteit Leiden. Bij het LUMC zijn de polleninformatiedienst van de afdeling Longziekten en de afdeling Humane Genetica betrokken. De afdeling Allergologie van het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft werkt mee aan het project. Andere partners zijn de Leidse Instrumentmakers School (LiS) en het aan de LiS gerelateerde Centrum voor Innovatief Vakmanschap LiS-TOP en TNO, in het bijzonder het onderdeel Predictive Health Technologies. Daarnaast nemen deel aan dit project het Longfonds en de HAL Allergy Group. Hooikoorts wordt veroorzaakt door een allergische reactie op stuifmeel (pollen) van bloeiende grassen en bomen. Het vermijden van blootstelling aan pollen en het tijdig inzetten van medicijnen die de symptomen bestrijden zijn de beste manieren om klachten te voorkomen. Hierbij is actuele informatie over de plaatselijke aanwezigheid van pollen onmisbaar. Generade en de hierboven genoemde partners willen gezamenlijk onderzoeken of innovatieve manieren van pollenmeten, lokaal en persoonlijk, leiden tot betere diagnostiek en informatievoorziening aan hooikoortspatiënten. Doel van dit onderzoek is de klachten van hooikoortspatiënten te verminderen en de patiënten een betere regie te geven over hun klachten. Het eerste deel van het project richt zich op een nieuwe methode voor het meten van pollen. De huidige methodes zijn gebaseerd op herkenning met behulp van microscopie. Dit is zeer specialistisch en arbeidsintensief werk. Next Generation DNA Sequencing (NGS) maakt het mogelijk om de verschillende soorten pollen snel te kunnen identificeren. Deze techniek wordt verder ontwikkeld om de in Nederland voorkomende soorten pollen zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen analyseren. Het tweede deel van het project richt zich op het bestuderen van de mogelijkheid om op meer plaatsen pollen te meten. Hiervoor zal een prototype draagbare pollenmeter worden doorontwikkeld en gevalideerd. De laatste fase is gericht op toepassingsmogelijkheden van de ontwikkelde methode en het betrekken van de eindgebruikers, de hooikoortspatiënten. Er wordt onder andere nagegaan welke variatie er is in de aanwezigheid pollen op verschillende tijdstippen en locaties. Ook zullen hooikoortspatiënten op de locatie waar hun klachten optreden pollen verzamelen om de relatie tussen deze klachten en de blootstelling te onderzoeken. In co-creatie workshops met patiënten wordt nagegaan hoe de informatie voor de eindgebruiker het beste kan worden vormgegeven en aangeleverd.
Bron: VUmc
Onderzoekers van het AMC hebben nieuwe cellen gevonden die waarschijnlijk zijn betrokken bij allergische ontstekingen zoals hooikoorts, neusbijholte-ontsteking en astma. Het bijzondere aan de nieuwe cellen is dat ze vanaf de geboorte aanwezig zijn. De bevindingen zijn zondag on line verschenen in het tijdschrift Nature Immunology. Deze ontdekking opent mogelijk nieuwe wegen om allergische reacties beter te kunnen behandelen. Volgens onderzoeker prof. dr. Hergen Spits, hoogleraar Celbiologie van het Tytgat instituut in het AMC, was dit celtype al in de muis bekend en is het nu ook in de mens gevonden. ‘De cellen maken stoffen aan en beïnvloeden het gedrag van andere cellen en ze veroorzaken zo allergische reacties zoals hooikoorts en astma.’ De cellen zijn onder andere aangetoond in mensen met neuspoliepen, die vaak een chronische bijholte-ontsteking hebben en niet bij gezonde mensen. Met collega-onderzoekers van de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) van het AMC is gekeken naar het gedrag van deze cellen bij mensen. Daaruit blijkt dat eiwitten die de nieuw gevonden cellen afgeven, geblokkeerd kunnen worden door bestaande medicijnen (Lebrikizumab en Mepolizumab). Zo loopt in het AMC al een studie naar de behandeling van neuspoliepen met Mepolizumab. In de Verenigde Staten is net een onderzoek gepubliceerd naar de werking van Lebrikizumab bij astma. Er is hoop dat de genoemde medicijnen werkzaam zullen zijn bij allergische reacties zoals hooikoorts en bijholte-ontsteking en bij astma, zegt prof. P. Sterk, hoogleraar Pathofysiologie en fenotypering van astma en COPD van het AMC.
Hooikoorts is een veel voorkomende aandoening die in het bijzonder optreedt in het pollenseizoen. Het pollenseizoen begint in februari. Vanaf april zorgen vooral graspollen voor klachten, met een piek tussen mei en augustus. Symptomen van hooikoorts zijn een loopneus, rode ogen, niezen, verstopte neus, benauwdheid of piepende ademhaling. De behandeling van hooikoorts is vooral gericht op het voorkomen van een allergische reactie. Naast het volgen van adviezen om symptomen te vermijden, kan symptoomverlichting worden verkregen met lokaal of systemisch toegepaste antihistaminica of corticosteroïden. Daarnaast zijn er allergeenextracten op de markt die de patiënt minder gevoelig maken voor allergenen. Door het gebruik hiervan nemen de klachten af en kan minder medicatie gebruikt worden. Sinds begin 2010 is er een sublinguaal inhalatieallergeen (Oralair) op de markt, bestaande uit een allergeenextract van vijf verschillende grassen. Oralair is geregistreerd voor de behandeling van graspollen geïnduceerde rhinitis en/of conjunctivitis. Direct vergelijkend onderzoek met het enige andere voor deze toepassing geregistreerde, enkelvoudig allergeenextract (Grazax) is niet beschikbaar. Het is daarom onduidelijk of het toevoegen van meer verschillende soorten gras ook daadwerkelijk bijdraagt aan de effectiviteit of de toepasbaarheid van een vijfvoudig allergeenextract. Het gebruik van allergeenextracten dient beperkt te blijven tot die groep patiënten waar de standaardsymptoombestrijding te weinig effect sorteert of niet mogelijk is vanwege contra-indicaties. De keuze van het preparaat is afhankelijk van de ervaring van de voorschrijver en de wensen van de patiënt. Beide preparaten zijn even duur. Een mogelijk voordeel van Oralair is dat het vijfvoudig allergeenextract niet het gehele jaar gebruikt hoeft te worden, maar het enkelvoudig allergeenextract wel. In verschillende klinische onderzoeken varieerde de incidentie van bijwerkingen van 63% (placebo 49%) tot 85% (placebo 82%). De meeste gerapporteerde bijwerkingen zijn lokaal van aard en worden gerelateerd aan de werking van het middel. De vaakst gemelde zijn: irritatie van de keel en jeuk. Verder komen veel voor: conjunctivitis, hoofdpijn, jeukende oren, gezichtsoedeem en loopneus. Voor zover bekend zijn er geen interacties met ander geneesmiddelen. Het vijfvoudig allergeenextract mag niet gebruikt worden als een persoon overgevoelig is voor een van de hulpstoffen. Daarnaast wordt toepassing ook afgeraden bij gelijktijdig gebruik van bétablokkers, bij ernstige of instabiele astma, ernstige immuundeficiëntie of auto-immuunziekte, orale inflammaties, maligniteiten. Ook wordt geadviseerd het gebruik gedurende zeven dagen te staken na chirurgische ingrepen in de mond. Op dit moment ontbreken gegevens over het gebruik tijdens zwangerschap en lactatie. Het advies is om niet te starten tijdens zwangerschap of de lactatieperiode. Bron: PS 2010;26(19):104-6 + FUS
Klimaatverandering kán de volksgezondheid beïnvloeden. De consequenties daarvan kunnen onder bepaalde omstandigheden groot zijn. Zo kunnen hittegolven, die meer ziekte- en sterfgevallen tot gevolg hebben, vaker voorkomen en vorstperioden juist minder vaak. Ook is het mogelijk dat het hooikoortsseizoen langer duurt en kunnen nieuwe ziekten en plagen ontstaan. Om hier beleidsmatig gericht op in te kunnen spelen, is het belangrijk om veranderingen goed te volgen. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de bestaande monitoring en kennis over onderliggende processen moet worden versterkt. Burgers kunnen zelf ook maatregelen nemen om beter om te gaan met de effecten van klimaatverandering. De overheid zou burgers hierover moeten informeren, bij voorkeur per doelgroep. Een goed voorbeeld is het hitteplan dat ouderen tijdens een hittegolf moet stimuleren voldoende te drinken en zich niet te warm te kleden. Verder is het van belang klimaatmaatregelen te combineren met andere maatregelen, omdat deze kunnen bijdragen aan een verbetering van de leefomgeving, zoals meer groen in de stad. Vooral ouderen en mensen met luchtwegaandoeningen of hart- en vaatziekten blijken gevoelig voor extreme warmte tijdens hittegolven. Vaak overlijden zij eerder omdat hun gezondheidsklachten verergeren door de hitte; er zijn circa 13% meer sterfgevallen tijdens een hittegolf. Het effect van hitte is groter in stedelijke gebieden, omdat deze extra opwarmen en 's nachts minder afkoelen. Of sterfte afneemt door zachtere winters is nog onduidelijk. Door klimaatverandering kan de blootstelling aan pollen en huismijt via de lucht toenemen. Door hogere temperaturen bloeien planten en bomen eerder en kunnen nieuwe soorten, zoals de sterk allergene Ambrosia, zich in Nederland vestigen. Hierdoor kan het pollenseizoen langer duren - in 2050 misschien zelfs een groot deel van het jaar - en kunnen klachten ernstiger zijn. Naar schatting kan het medicijngebruik voor hooikoortsklachten dan verdubbelen. De luchtkwaliteit versterkt deze hittestress en allergieklachten. Beleidsmaatregelen zouden erop gericht moeten zijn de luchtkwaliteit te verbeteren. Klimaatverandering is een van de vele factoren die invloed heeft op de mate waarin infectieziekten voorkomen, maar onduidelijk is hoe die factoren zich tot elkaar verhouden. Volgens sommigen zijn maatschappelijke en economische factoren, zoals internationalisering, veel bepalender. Een uitbraak van een infectieziekte kan een grote maatschappelijke impact hebben. Een sterke monitoring is daarom van groot belang om tijdig te kunnen ingrijpen.
In dit rapport is geinventariseerd welke langdurige ziekten, klachten en gezondheidsproblemen bij kinderen (0-18 jaar) veel voorkomen. Voor eczeem, astma, hooikoorts, allergie, hoofdpijn, vermoeidheid, slaapproblemen, rugklachten, depressieve klachten, hyperactiviteit en ADHD, buikpijn, obstipatie en overgewicht is in kaart gebracht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen en wat de gevolgen ervan zijn voor het dagelijks leven van kinderen. Dit rapport borduurt voort op eerder onderzoek, waaruit blijkt dat in Nederland een op de vijf kinderen een chronische aandoening heeft. Veel voorkomende chronische aandoeningen waarvoor jonge kinderen (tot 11 jaar) het vaakst bij de huisarts komen, zijn astma, eczeem, buikpijn en obstipatie. Oudere kinderen komen het vaakst voor astma, hoofdpijn/migraine, vermoeidheid, rugklachten en buikpijn. Per jaar komt zo"n 2%-5% van de kinderen met één van deze aandoeningen bij de huisarts. Kinderen gaan echter niet altijd naar de huisarts. Het aantal kinderen dat in vragenlijsten klachten zoals hoofdpijn/migraine en langdurige vermoeidheid meldt, is vele malen groter dan het aantal dat ermee bij de huisarts komt. In sommige studies rapporteert meer dan de helft van de tienermeisjes zulke =malaiseklachten". Ook buikpijn, hooikoorts, slaapproblemen, depressieve klachten en overgewicht komen aanzienlijk meer voor dan registraties van huisartsen laten zien. Over de gevolgen van de verschillende aandoeningen schiet de huidige kennis tekort. Twee tot drie procent van alle kinderen wordt door een chronische aandoening in sterke mate belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Studies rapporteren uiteenlopende problemen, waaronder combinaties van lichamelijke en psychische klachten, verminderde kwaliteit van leven en schoolverzuim. Hoewel honderdduizenden kinderen last hebben van de onderzochte aandoeningen, hebben we echter onvoldoende kennis om te kunnen beoordelen in welke mate ze de ontwikkeling, de maatschappelijke participatie en dus de toekomst van kinderen beïnvloeden.
Reinartz richtte zich op het verder ontrafelen van onderliggende immunologische processen bij allergie. Langetermijndoel van dit soort onderzoek is het verbeteren van de mogelijkheden voor immunotherapie. Centraal stond de vraag in hoeverre verschillen tussen de dendritische cellen in het slijmvlies van invloed zijn op allergische klachten. Die verschillen blijken een cruciale rol te spelen. Zo werd bij gezonde personen na blootstelling aan allergenen een toename vastgesteld in de activiteit van de afweeronderdrukkende cellen. Bij allergiepatiënten bleef deze toename achterwege. Opvallend waren daarnaast de reactieverschillen die de promovendus vond tussen patiënten met alleen graspollenallergie (hooikoorts) en patiënten met meerdere allergieën. In een dubbelblinde studie kreeg een groep patiënten met alleen pollenallergie het pollen-allergeen toegediend via een neusspray. Met dezelfde spray werden patiënten behandeld die overgevoelig waren voor meerdere allergenen, waaronder minimaal graspollen en huisstofmijt. Anders dan verwacht was het de groep met uitsluitend hooikoorts die de ernstigste klachten rapporteerde. Antihistaminica bleken bij hen bovendien minder effectief dan bij de groep met meerdere allergieën.
Immunologen Erasmus MC ontwikkelen methode waarmee allergie veroorzakende cellen in bloed worden ontmaskerd. Onderzoekers van de afdeling Immunologie van het Erasmus MC hebben ontdekt hoe je in een bloedmonster de cellen kunt vinden die ervoor zorgen dat mensen ziek worden van onschuldige stoffen, zoals boom- en graspollen, huisstofmijt en andere allergenen. Deze cellen van het immuunsysteem maken Immunoglobuline E (IgE) en waren tot op heden niet te detecteren in het bloed. De ontdekking is belangrijk voor mensen met voedselallergie, astma, hooikoorts en atopisch eczeem. Er zal veel meer inzicht komen in deze cellen en de mechanismen die ervoor zorgen dat patiënten met allergie ziek worden. Het resultaat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat (immuno)therapieën sterk worden verbeterd aangezien het effect nu goed te meten is in het bloed. Op de langere termijn hoopt men ook inzicht te krijgen in de vraag waarom de ene persoon wel een allergie ontwikkelt en de andere niet. Onderzoeker Menno van Zelm en arts-onderzoeker Jorn Heeringa hebben hun bevindingen onlangs gepubliceerd in The Journal of Allergy and Clinical Immunology, het belangrijkste vakblad op dit gebied. IgE is de antistof die ervoor zorgt dat het immuunsysteem reageert tegen onschuldige, niet ziek makende stoffen als boom- en graspollen, huisstofmijt, bepaalde voedingsstoffen en huidschilfers van dieren. Deze afweerreactie zorgt ervoor dat de darmen abnormaal reageren op bijvoorbeeld pinda’s, dat neusslijmvliezen gaan slijmen als er pollen in de lucht zweven of dat er eczeem ontstaat op de huid als er koemelk wordt gedronken. Over IgE is al vrij veel bekend, maar over de afweercellen die het aanmaken juist weinig omdat er heel weinig van zijn en ze moeilijk zijn te detecteren. Zelfs bij mensen met allergieën die juist betrekkelijk veel IgE in hun lijf hebben waren deze cellen nog niet gevonden. IgE wordt gemaakt door B-cellen, die een belangrijk onderdeel vormen van het immuunsysteem. B-cellen maken ook verschillende andere soorten antistoffen. Slechts een heel klein aantal B-cellen maakt IgE. De onderzoekers hebben nu een methode ontwikkeld om de IgE producerende B-cellen te ontdekken in een bloedmonster. Dat detecteren doet men via flow cytometrie. Met deze methode kunnen in het laboratorium witte bloedcellen bestudeerd worden. Met behulp van fluorescente antistoffen worden eiwitten op de membraan van cellen zichtbaar gemaakt. Door vervolgens aan het bloedmonster bepaalde antistoffen toe te voegen die zich aan deze eiwitten hechten, wordt zichtbaar welke moleculen er op zitten en of dat IgE-specifieke moleculen zijn. Een kwestie van deduceren, tot je alleen de cellen over hebt die zijn omgeven met IgE-specifieke moleculen. Wat nu volgt is meer studie. In samenwerking met het Erasmus MC Sophia en het Havenziekenhuis wordt verder onderzoek gedaan naar kinderen met astma, voedselallergie, hooikoorts en eczeem. Ook bij deze patiënten trachten de onderzoekers meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het gedrag van IgE producerende B-cellen. Zo hoopt men te ontdekken waarom de ene persoon wel een allergie ontwikkelt en de andere niet.
In landen waar langdurige worminfecties veel voorkomen, hebben mensen minder vaak allergische ziekten zoals astma, eczeem en hooikoorts. Regulatoire B-cellen blijken hierbij een belangrijke rol te spelen, ontdekte promovenda Luciën van der Vlugt. Ze hoopt dat haar bevindingen gebruikt kunnen worden bij het ontwikkelingen van een vaccin tegen allergische ziekten. Het afweersysteem staat voor de zware taak schadelijke indringers zoals bacteriën en virussen onschadelijk te maken. De ontstekingsreacties die het daarbij laat ontstaan, kunnen echter ook schade aan het eigen lichaam toebrengen. Om schade door overmatige afweerreacties te beperken heeft het afweersysteem ook een ontstekingsremmende tak, de regulatoire cellen, vertelt promovenda Luciën van der Vlugt. Afweersysteem in balans Ze ontdekte dat bij mensen die besmet zijn met de worm Schistosoma, resulterend in de ziekte Bilharzia, de ontstekingsremmende tak actiever is. “Zij hebben onder andere meer regulatoire B-cellen, die onderdrukken ontstekingsreacties en samen met andere regulatoire cellen houden ze het immuunsysteem zodanig in bedwang dat de worm jarenlang kan overleven in de mens. De infectie verloopt dat vaak redelijk onschuldig, hoewel de worm regelmatig voor vermoeidheid en bij kinderen groeivertraging zorgt. En in het ergste geval krijgen mensen er kanker door of overlijden ze er zelfs aan.” Geen pretje dus, deze wormen. Toch zijn de voordelen ook aanzienlijk. “Ze zorgen voor de aanmaak van regulatoire afweercellen en houden daarmee het afweersysteem in balans. Mensen met allergische ziekten hebben juist minder regulatoire afweercellen”, aldus van der Vlugt. Ze toont een wereldkaart waarop te zien is dat in de gebieden waar het astma het meest voorkomt, chronische worminfecties juist nauwelijks voorkomen. Vaccin tegen astma Van der Vlugt verbleef voor haar promotieonderzoek drie maanden in Gabon. Gabonezen die meededen aan het onderzoek en besmet waren met wormen kregen behandeling aangeboden. “Zo ontdekten we dat de regulatoire B-cellen specifiek door de wormen werden aangemaakt, want het aantal regulatoire cellen nam na behandeling af.” “Mensen mensen met allergische ziekten behandelen met worminfecties is geen goed idee, dit kan leiden tot veel weefselschade”, aldus de promovenda. Zij denkt wel dat het mogelijk is om met behulp van wormmoleculen een vaccin te ontwikkelen tegen ziektes als astma. Haar copromotor dr. Hermelijn Smits onderzoekt dat nu met een VIDI-subsidie en steun van het Longfonds. Uit proefdieronderzoek komen aanwijzingen dat het niet alleen mogelijk is om allergische ziektes te voorkomen, maar dat ook bestaande allergische ziektes behandeld kunnen worden met regulatoire B-cellen. “Belangrijk is wel dat deze cellen specifiek de afweer onderdrukken tegen datgene waar iemand allergisch voor is. Bij de onderdrukking van andere afweerreacties zouden ziekteverwekkers of kanker de kans krijgen om toe te slaan.” Van der Vlugt werkt nu als postdoc op de afdeling Longziekten van het LUMC. Daar onderzoekt ze het effect van boerderijstof op het longepitheel, de cellen die de longen bekleden. “Bekend is dat kinderen die op boerderijen opgroeien minder vaak astma hebben. We denken dat dit samenhangt met blootstelling aan stof met schimmels en bacteriën, en het effect dat dit heeft op het longepitheel.” Geen wormen meer dus, maar er is wel een link met het promotieonderzoek: de hygiënehypothese. Dat is de theorie dat allergische ziektes en auto-immuunziektes in de Westerse wereld tegenwoordig meer voorkomen omdat we minder met ziekteverwekkers in aanraking komen. Luciën van der Vlugt promoveerde op 12 februari op haar proefschrift Regulatory B cells in allergic asthma and schistosomiasis: controlling inflammation.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben op basis van biomarkeronderzoek in patiënten met eczeem vier verschillende typen patiënten geïdentificeerd. Deze resultaten laten zien dat eczeem niet één ziekte is maar een aandoening is met een diverse biologische achtergrond. Het onderzoek is deze week gepubliceerd in de Journal of Allergy and Clinical Immunology. In het serum van 193 volwassenen met een matige tot ernstige vorm van constitutioneel eczeem (en in 30 gezonde controles) werden 147 biomarkers, totaal IgE en 130 allergeen-specifieke IgE’s gemeten. Hieruit bleek dat in het serum van patiënten met eczeem een duidelijke bewijs was voor de aanwezigheid van ontsteking. Op basis van het onderzoek werden er vier specifieke clusters van patiënten geïdentificeerd. Dermatoloog dr. DirkJan Hijnen, hoofdonderzoeker van de studie: “De vier clusters die wij hebben gevonden bij eczeempatiënten representeren onderliggende endotypes met unieke biologische kenmerken én geven een inzicht in de pathogenese van de ziekte. Wanneer onze resultaten worden bevestigd in een prospectieve studie, kan deze ontdekking bijdragen aan een behandeling op maat van eczeem.” Eczeem wordt vaak behandeld met basiszalven, lichttherapie en ontstekingsremmers. Een medicamenteuze behandeling op maat van eczeem met de biological dipilumab is in maart 2017 goedgekeurd in de Verenigde Staten en ook in Europa loopt een registratietraject. Het middel werkt goed bij het grootste deel van de patiënten, maar bij een kleiner deel heeft het nauwelijks of geen effect. “Het is teleurstellend wanneer een innovatief medicijn bij een deel van de eczeempatiënten niet werkt,“ zegt Bernd Arents van de patiëntenvereniging VMCE. “Daarom is dit onderzoek van groot belang. Bovendien is er mogelijk niet één vorm van eczeem, maar misschien wel vier. Ik vind dat nogal baanbrekend.” Volgens de onderzoekers kan de identificatie van specifieke patiëntengroepen op basis van biomarkers bijdragen aan het beter selecteren van patiënten die goed zullen reageren op dit nieuwe middel. Hierdoor komt een behandeling op maat binnen bereik tegen lagere kosten. Constitutioneel eczeem (ook atopische dermatitis genoemd) is een veel voorkomende jeukende ontsteking van de huid. De afwijking begint meestal in de eerste levensjaren en verdwijnt vaak weer na de puberteit. Het is een ziekte waarvoor een aangeboren ‘aanleg’ bestaat en die geassocieerd is met astma en hooikoorts. In Nederland hebben volgens het RIVM bijna 400.000 mensen constitutioneel eczeem met een kostenpost voor de gezondheidszorg van € 150 miljoen. Daarmee staat de aandoening op de vierde plaats in de top-10 van chronische aandoeningen. Bij kinderen is het na astma zelfs de belangrijkste chronische aandoening. Eerste auteur van het artikel, Judith Thijs hoopt op 20 september in Utrecht te promoveren op dit onderzoek. PUBLICATIE: Thijs JL, Strickland I, Bruijnzeel-Koomen CAFM, Nierkens S, Giovannone B, Csomor E, Sellman BR, Mustelin T, Sleeman MA, Bruin de-Weller MS, Herath A, Drylewicz J, May RD, Hijnen D. Moving towards endotypes in atopic dermatitis: identification of patient clusters based on serum biomarkers. Journal of Allergy and Clinical Immunology 2017;140:730-737.
Bron: UMC
Volgens schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stijgt het aantal mensen in Nederland met astma en COPD de komende 25 jaar sterk, met respectievelijk 28% en 70%. Dit komt vooral door de bevolkingsgroei en de vergrijzing. Het aantal patiënten met respiratoire allergie (zoals hooikoorts) blijft in deze periode ongeveer gelijk. Deze aandoening komt namelijk bij ouderen minder voor. De verwachting is dat de totale medische kosten voor alle drie de aandoeningen over 25 jaar (fors) zijn gestegen. Voor respiratoire allergie zal dat met 73% zijn; voor astma stijgen de kosten met 150%, voor COPD met 220%. Deze percentages zijn inclusief de jaarlijkse stijging van zorguitgaven door onder andere technologische veranderingen (zoals nieuwe medicijnen) en prijsstijgingen, volgens de trendanalyse van het Centraal Planbureau. Het RIVM heeft deze schattingen gemaakt op verzoek van het Longfonds. De cijfers zijn gebaseerd op nieuwe analyses van de kosten in 2007. Voor astma bedroegen de medische kosten in totaal 287 miljoen euro, gemiddeld 530 euro per patiënt. Dit bedrag bestaat voor bijna driekwart uit kosten voor medicijnen. Bij werknemers komt daar nog gemiddeld 1200 euro per persoon per jaar bovenop vanwege extra ziekteverzuim door astma. Van hen verzuimen werknemers die ouder zijn dan 55 jaar het meest. De medische kosten voor COPD in Nederland in 2007 waren 415 miljoen euro, gemiddeld 1400 euro per patiënt. Hierbij waren geneesmiddelen, ziekenhuisopnames en langdurige zorg (zoals thuiszorg en in verzorgingshuizen) de belangrijke kostenposten. Kosten van arbeidsongeschiktheid waren voor werkenden met COPD gemiddeld 1200 euro per persoon. Voor ziekteverzuim waren deze gemiddeld 1900 euro per werkende met COPD. Deze kosten overtreffen veruit de kosten van het zorggebruik voor COPD. De medische kosten voor respiratoire allergie waren 102 miljoen euro, gemiddeld 170 euro per patiënt. Medicatiekosten vormden hierin het grootste deel, 90%. Er waren te weinig data om de ziekteverzuimkosten betrouwbaar te schatten. De gepresenteerde cijfers over de verwachte stijging van het aantal mensen met deze drie aandoeningen en de kosten die hiermee gemoeid zijn, leveren belangrijke informatie op voor het beleid. Preventie en behandeling zijn daarbij onverminderd belangrijk, zoals stoppen met roken en doelmatiger gebruik van geneesmiddelen. Aangezien er steeds meer oudere patiënten met astma en COPD komen, is specifieke ondersteuning ook voor hen van belang.
Het warme weer van het afgelopen voorjaar kan leiden tot hogere concentraties boompollen in de lente van 2015, en kan dus volgend jaar voor extra klachten zorgen bij hooikoortspatiënten. Dit blijkt uit gezamenlijk onderzoek van de Universiteit Utrecht en het Leids Universitair Medisch Centrum. De resultaten zijn op 18 augustus gepubliceerd in PLOS ONE. Palaeo-ecoloog Timme Donders (Universiteit Utrecht), bioloog Letty de Weger (Leids Universitair Medisch Centrum) en hun collega’s concludeerden dat de concentratie pollen in de lucht een stuk hoger uitvalt wanneer het voorgaande jaar een warme lente en een vroege zomer kende. Ze gebruikten hiervoor een uniek Leids archief van 43 jaar dagelijkse pollentellingen. 2014 had een uitzonderlijk warm voorjaar, en Donders en De Weger verwachten dus hoge concentraties boompollen in het voorjaar van 2015
Een allergische reactie van de huid is een veel voorkomend gezondheidsprobleem onder mannen en vrouwen. Het vinden van potentiële stoffen die allergische reacties kunnen veroorzaken, zogenoemde allergenen, gebeurt nu via dierproeven. Onderzoekster Krista Ouwehand ontwikkelde kunstmatige huid van menselijke cellen. Deze huid reageert hetzelfde op allergenen als menselijke huid en kan het gebruik van proefdieren in het vervolg onnodig maken. Ouwehand promoveert op 4 januari 2011 aan VU medisch centrum. Vanaf 2013 is het gebruik van proefdieren voor het testen van cosmetische producten verboden binnen de Europese Unie. Mede daarom is er een grote noodzaak om nieuwe, dierproefvrije testmethodes te ontwikkelen die potentiële allergenen en irriterende stoffen aan kunnen tonen. Om de natuurlijke situatie beter na te kunnen bootsen ontwikkelde de onderzoekster kunstmatige huid gemaakt van menselijke cellen. Deze huidkweek bootst tijdens blootstelling aan allergenen de situatie in menselijke huid zeer nauw na. Op die manier kunnen dus allergenen worden geïdentificeerd. Maar deze huidkweek heeft ook grote potentie op andere onderzoeksgebieden Het kan bijvoorbeeld ingezet om de veiligheid en effectiviteit van immuno-therapie (zoals vaccinaties) voor diverse ziekten (zoals kanker, malaria, tuberculose) te testen en om zo de mogelijke klinische uitkomst te voorspellen. Allergische aandoeningen behoren tot de meest voorkomende chronische ziekten in Europa. In vergelijking met astma (3-5%), hooikoorts (1,5-3%) en voedselallergie (1-3%) komt huidallergie (contactdermatitis) in Nederland relatief vaak voor. Zo"n 3,7% van de Nederlandse mannen en 5,4% van de vrouwen heeft huidallergie. Dit kan grote impact hebben op het psychologisch welzijn van patiënten. Het geeft directe praktische belemmeringen in het dagelijkse functioneren en dit kan leiden tot sociale beperkingen en psychische klachten. Consumentenproducten zoals cosmetica, speelgoed, kleding, textiel en geurproducten bevatten chemische stoffen die een vorm van huidallergie kunnen veroorzaken.
In de afgelopen jaren leek een oud Russisch middel tegen hooikoorts - latrepiridine - een nieuw veelbelovend middel in de strijd tegen de ziekte van Alzheimer. Maar alle hoop vervloog toen begin maart het bedrijf Medivation, dat voor farmaceut Pfizer het middel in 2 grote klinische trials testte, bekend maakte dat het middel geen enkel effect heeft. Bron: NTvG 2010;154(13):576.
Voedselallergie, hooikoorts, eczeem en astma zijn allemaal allergische aandoeningen. Deze aandoeningen ontstaan in verschillende stadia van het leven en zouden elkaar kunnen beïnvloeden. De betrokken allergenen zijn ook anders in de verschillende levensstadia. Of deze allergische aandoeningen een gemeenschappelijke etiologie hebben is tot op heden onopgehelderd. Als de etiologie hetzelfde is, of als risicofactoren voor deze aandoeningen overlappen, zou het wellicht mogelijk zijn om interventiestrategieën te ontwikkelen die het hele spectrum van allergische aandoeningen kunnen beïnvloeden. In een recente literatuurstudie zijn mogelijke risicofactoren voor voedselallergie onderzocht. In de huidige studie wordt geanalyseerd of borstvoeding, allergeenvermijding, introductie van vaste voeding, pre- en probioticagebruik, en meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA) inname een rol spelen bij de ontwikkeling van luchtwegallergieën. Deze factoren zijn geselecteerd op basis van hun mogelijke effect op ontwikkeling van voedselallergie. Daarnaast wordt de impact van geadviseerde interventiestrategieën bediscussieerd. De belangrijkste conclusies zijn: (1) Borstvoeding is een beschermende factor in de ontwikkeling van luchtwegallergie. Voor voedselallergie zijn de effecten minder consistent. (2) Er is enig bewijs dat inname van PUFA geassocieerd is met de ontwikkeling van luchtwegallergie en voedselallergie. (3) De andere bestudeerde risicofactoren hebben geen effect op ontwikkeling van luchtwegallergie. (4) Een strategie om ontwikkeling van allergie bij baby’s te remmen is het uitstellen van de introductie van vaste voeding. De data in de literatuur geven aan dat dit de ontwikkeling van allergie niet kan voorkomen en mogelijk, zelfs een risicofactor is. Veelbelovende onderzoeksgebieden die wellicht zouden kunnen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe interventiestrategieën zijn: vitamine D-, PUFA- en antioxidant-inname, beïnvloeding van de darmflora, en programmering van voedselallergie tijdens de ontwikkeling. Daarnaast moeten lopende studies over mogelijke nadelige effecten van het uitstellen van de introductie van vast voedsel, nauwkeurig gevolgd worden.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Adcetris (brentuximab), een nieuw geneesmiddel voor de behandeling van volwassen patiënten met terugkerend en persisterend Hodgkin lymfoom (na autologe stam cel transplantatie of volgend op twee eerdere behandelingen of wanneer deze behandelingen geen optie zijn) en voor de behandeling van patiënten met terugkerend of persisterend anaplastisch grootcellig lymfoom. Het product is aanvaard onder voorwaarde dat er nieuwe studiedata aangeleverd worden.
- Dacogen (decitabine) bedoeld voor patiënten met acute myeloïde leucemie, ouder dan 65, en geen kandidaat voor standaard inductiechemotherapie.
- Glybera (alipogene tiparvovec). Een bijzonder dossier deze maand was Glybera voor behandeling van patiënten met de uiterst zeldzaam voorkomende ziekte lipoproteïne lipase deficiëntie (LPLD). Na eerder uitgebrachte negatieve oordelen heeft de CHMP nu met vereiste meerderheid van stemmen besloten tot het advies dit gentherapieproduct toe te laten tot de Europese markt, rekening houdend met ‘zeer bijzondere omstandigheden’. Daartoe is het toegestane indicatiegebied nauwer begrensd en wordt als strikte voorwaarde gesteld dat de producent nauwkeurig aangegeven klinische gegevens gaat overleggen die betrekking hebben op de resultaten van de behandeling. Het College is altijd kritisch geweest ten aanzien van de bewijsvoering voor werkzaamheid van dit product. Nu er een positief CHMP besluit ligt, betekent dit een impuls voor de verdere ontwikkeling en regulering van gentherapie en om de toepassing van dit product in de praktijk nauwlettend te volgen.
- Xalkori (crizotinib), een ALK tyrosinekinaseremmer bedoeld voor volwassen patiënten met, eerder behandelde, ALK positieve, niet-smalcellige lonkanker
De CHMP heeft negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende geneesmiddel:
- Istodax (romidepsin), bedoeld voor de behandeling van perifere T-cellymfomen. Het geneesmiddel is geweigerd omdat er onvoldoende data met betrekking tot de werkzaamheid waren.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Humira (adalimubab), geneesmiddel voor ziekte van Crohn. Indicatie is uitgebreid van ernstig naar matig tot ernstige vorm van Crohn.
- Prezista (darunavir), geneesmiddel voor jonge HIV-patiënten die al eerder behandeld zijn. De toediening is uitgebreid met oral suspension en de indicatie is uitgebreid naar kinderen vanaf 3 jaar (in plaats van 6) en minimaal 15 kg.
Herbeoordelingen
- Calcitonin (recombinant salmon calcetonin). Herbeoordeeld in verband met mogelijk verhoogd risico op prostaatkanker. Bedoeld voor Paget patiënten en patiënten met acuut botverlies bij immobilisatie. Indicatie wordt beperkt tot kortdurend gebruik. Nasale toediening wordt geschorst. Voor patiënten in NL verandert er niets.
- Preflucel(influenza purified antigen). Dit geneesmiddel in in NL wel geregistreerd, maar niet op de markt. Herbeoordeeld nadat firma uit voorzorg batches teruggetrokken heeft in verband met overgevoeligheidsreacties. De oorzaak van de overgevoeligheidsreacties is weggenomen.
- De CHMP heeft zes geneesmiddelen herbeoordeeld naar aanleiding van GMP problemen op de Roche Carolina site. Naar de mening van de CHMP heeft de situatie geen invloed op de kwaliteit en de veiligheid van de eindproducten.
Teruggetrokken geneesmiddelen
- Egrifta (tesamorelin) is bedoeld voor de behandeling van overtollig vet in de buikstreek bij volwassen HIV-patiënten met lipodystrofie.
- Mulsevo (semulparin) is bedoeld voor primaire profylaxe tegen veneuze tromboembolie bij kankerpatiënten die chemotherapie ontvangen voor lokaal vergevorderd of metastatisch solide tumoren.
Afronding arbitrageprocedures
Op 19 juli heeft de CHMP de arbitrageprocedures afgerond van:
- Mometasonfuroaat, 50 mg dosis neusspray, geneesmiddel voor hooikoortspatiënten.
- Glimepiride Pfizer 1/2/3/4 mg tabletten, geneesmiddel voor patiënten met type 2 diabetes.
Meer informatie
Raadpleeg de originele berichtgeving (in het Engels) op de EMA website.
Inzicht in het onderliggende mechanisme van het verband tussen ADHD en atopische aandoeningen als astma, hooikoorts of eczeem kan leiden tot verbetering van zorg voor beide aandoeningen, concludeert Jurjen van der Schans uit zijn onderzoek. Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) is een veel voorkomende chronische aandoening. Gebrek aan kennis over de oorzaak van ADHD brengt vragen over de mogelijke verbinding met andere aandoeningen. Om deze reden was het hoofddoel van het onderzoek van Van der Schans om de mogelijke associatie tussen met medicatie behandelde atopische stoornissen (astma, allergische rhinitis of eczeem) en ADHD te bepalen. Allereerst onderzocht Van der Schans de effectiviteit en impact van ADHD-gerelateerde medicatie bij kinderen. Ondanks de beschikbaarheid van effectieve behandelingen blijven veel met ADHD geassocieerde problemen bestaan bij zowel patiënten als in de maatschappij. Meer factoren moeten in overweging worden genomen bij onderzoek naar de effectiviteit van medicijnen zoals methylfenidaat (de werkzame stof in onder meer Ritalin en Concerta), gebruikt voor de behandeling van ADHD. Net als alle medicatie moet worden bepaald in hoeverre de werkzaamheid, die in gecontroleerde omgeving wordt vastgesteld, buiten het formele onderzoek houdt. Dit geldt vooral voor lange termijn effecten en complexe uitkomsten zoals schoolprestaties. Daarnaast deed Van er Schans zowel onderzoek naar het verband tussen ADHD en atopische ziekten bij kinderen als bij volwassenen. ADHD en atopie zijn beide veel voorkomende ziekten. Hij concludeert: ‘Hoewel het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD niet duidelijk is, is de associatie aanwezig bij zowel kinderen als volwassenen. Meer kennis is nodig over het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD. Voor de klinische praktijk zou de associatie tussen atopie en ADHD potentieel kunnen bijdragen tot de verbetering van de zorg voor individuen met ofwel atopie of ADHD.’
Bron: RUG
Sommige anti-allergiemiddelen (antihistamines) kunnen voor vermoeidheid zorgen. In de behandeling van hooikoorts is deze vermoeidheid ongewenst want deze kan het risico op auto-ongelukken vergroten. Maar bij de behandeling van bijvoorbeeld slaapstoornissen, kan deze vermoeidheid juist gewenst zijn. In dit proefschrift werd nagegaan welke mechanismen in het lichaam ervoor zorgen dat bepaalde anti-allergiemiddelen vermoeidheid veroorzaken. Het onderzoek toont dat genetische individuele verschillen tussen mensen een rol spelen in de mate van vermoeidheid. De conclusie is dat bij behandelingen met medicatie rekening gehouden moet worden met deze individuele verschillen, om de veiligheid van behandelingen met onder andere antihistamines te waarborgen.