Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Bloeddruk hoger dan 160/95 mm Hg
- Van hoge bloeddruk merken we niets, enkele zeldzame uitzonderingen daargelaten
Hoe werkt het?
Het hart pompt bloed door de bloedvaten. Hierdoor ontstaat druk. Tijdens het samentrekken van het hart is de bloeddruk hoger (de bovendruk) dan tijdens de rustfase van het hart (de onderdruk). We spreken van hoge bloeddruk als de bovendruk hoger is dan 160 en/of de onderdruk hoger dan 95 (mmHg = millimeter kwik). De hoogte van de bloeddruk bij dezelfde persoon is niet constant. Hij kan variëren, onder andere door spanning of inspanning, het tijdstip van de dag en de lichaamshouding. Daarom is één meting ook niet voldoende om vast te kunnen stellen of er sprake is van hoge bloeddruk. Vaak wordt het gemiddelde genomen van drie tot vijf metingen verdeeld over een aantal maanden. Met het klimmen der jaren wordt de bloeddruk bij bijna iedereen wat hoger. Bij kinderen en jonge volwassenen is een te hoge bloeddruk zeldzaam.Hoe ontstaat het?
De hoogte van de bloeddruk wordt geregeld door een gecompliceerd samenspel van hart, bloedvaten, nieren en het hormoon- en zenuwstelsel. Bij ongeveer 90 procent van de mensen met een hoge bloeddruk is hiervoor geen lichamelijke oorzaak te vinden. Bij vijf tot tien procent is een aandoening van de nieren de veroorzaker van de hoge bloeddruk. Bij een nog kleiner percentage zijn hormoonstoornissen of bepaalde medicijnen verantwoordelijk. In sommige families komt hoge bloeddruk vaker voor. Veel zout, veel drop of veel alcohol hebben evenals een te hoog lichaamsgewicht een ongunstige invloed op de bloeddruk.Hoe ga ik er zelf mee om?
Hoge bloeddruk is geen ziekte maar een risicofactor voor hart- en vaatziekten. Streven naar een lagere bloeddruk moet altijd gepaard gaan met het zoveel mogelijk in gunstige zin beïnvloeden van andere risicofactoren. In het kort betekent dit het nastreven van een gezonde levensstijl: het allerbeste wat u kunt doen is stoppen met roken. Daarnaast: beperkt alcohol drinken, gezond eten, zoutgebruik beperken en regelmatig bewegen.Hoe gaat de arts er mee om?
Indien de bloeddruk ondanks de bovengenoemde adviezen en na een aantal metingen toch nog te hoog blijft, is er sprake van hypertensie (hoge bloeddruk). Uw huisarts zal bloed en urine onderzoeken om de zien of er aanwijzingen kunnen worden gevonden voor een oorzaak van de hypertensie en of er andere risicofactoren voor hart- of vaatziekten aanwezig zijn. Vervolgens zal hij uw medicijnen voorschrijven. Er bestaan zeer veel medicijnen tegen hoge bloeddruk (antihypertensiva) en bijna jaarlijks komen er nieuwe bij. Uw huisarts zal in het algemeen kiezen voor medicijnen die al jarenlang bestaan. Met deze medicijnen is veel ervaring opgedaan en de bijwerkingen zijn beperkt. De bloeddruk wordt er door verlaagd en daardoor ook het risico op hart- en vaatziekten. Tot u een normale bloeddruk heeft wordt u om de paar weken gecontroleerd, daarna ieder jaar. Het kan nodig zijn u meer dan één bloeddrukverlagend medicijn voor te schrijven. In veel gevallen is het nodig levenslang bloeddrukverlagende medicijnen te blijven gebruiken. Bij een aantal huisartsen is inmiddels een praktijkondersteuner werkzaam. Deze is speciaal opgeleid voor controle en begeleiding van patiënten met hoge bloeddruk. Zij besteedt ook aandacht aan andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten zoals het cholesterolgehalte. In een enkel geval, bijvoorbeeld bij een zeer hoge bloeddruk of bij aanwijzingen voor een oorzaak van de hoge bloeddruk, zal de huisarts u verwijzen naar een specialist, meestal de internist.Wetenschappelijk nieuws
Sinds kort kunnen patiënten met moeilijk behandelbare hoge bloeddruk terecht bij een speciale polikliniek van het UMC Utrecht. In Nederland krijgt nu nog maar veertig procent van mensen met een hoge bloeddruk de juiste behandeling. De oorzaak van hoge bloeddruk kan tussen patiënten sterk verschillen, maar de behandeling verloopt vaak via een standaard aanpak. Dat kan beter volgens internist-vasculair geneeskundige Wilko Spiering van het UMC Utrecht. Hij startte de polikliniek voor "gecompliceerde hypertensie". Spiering: "Slechts veertig procent van de mensen met een hoge bloeddruk in Nederland wordt goed behandeld. Volgens de richtlijn moet iedereen met een hoge bloeddruk eerst een plaspil krijgen. Maar die werkt lang niet bij iedereen. Vooral niet bij jonge mensen. Dat komt doordat de oorzaak van de hoge bloeddruk nogal verschilt. Een onderschatte oorzaak van hoge bloeddruk is bijvoorbeeld een bepaalde hormoonafwijking, die we hyperaldosteronisme Noemen. Tien procent van de hoge bloeddruk-patiënten blijkt dat te hebben." Hoge bloeddruk is een belangrijke risicofactor voor het krijgen van hart- en vaatziekten. Lees hier het hele artikel.
Onderzoeksresultaten van onder andere Erasmus MC gepresenteerd in VS
Het terugdringen van hoge bloeddruk door middel van het gericht wegbranden van zenuwen rondom de nieren is effectief. Vandaag zijn op het jaarcongres van de American Heart Association de effecten van de nieuwe behandeling gepresenteerd. Onder andere Erasmus MC nam deel aan het onderzoek.
Hoge bloeddruk is wereldwijd de belangrijkste risicofactor voor vroegtijdig overlijden. Bijna de helft van de Europeanen lijdt onder te hoge bloeddruk en bij een deel van de mensen slaat een behandeling met medicijnen niet aan. Die medicijnen moeten vaak levenslang geslikt worden en kunnen behoorlijke bijwerkingen hebben. Wereldwijd worden de kosten voor gezondheidszorg die direct gerelateerd zijn aan hoge bloeddruk geschat op 450 miljard Euro. Alhoewel de meeste mensen wel weten dat hoge bloeddruk kan leiden tot een vroegtijdig hart- of herseninfarct, weten weinig mensen dat de zenuwen rondom de nieren een belangrijke rol spelen in de bloeddrukregulatie. Bij veel mensen met hoge bloeddruk is dit mechanisme ontregeld. De nieuwe catheterisatiebehandeling speelt hier op in door de zenuwen van binnen uit weg te branden. Dit houdt in dat een in de liesslagader ingebrachte catheter het zenuwweefsel door middel van radiogolven (radiofrequente ablatie) wegbrandt en uitschakelt. Daarmee worden zenuwsignalen geblokkeerd en het ontregelde mechanisme voor de bloeddrukregulatie gestopt. Uit de resultaten van de studie die vandaag is gepresenteerd op het jaarcongres van de American Heart Association blijkt dat 6 maanden na de behandeling de bovendruk gemiddeld daalt met 32 mm kwikdruk en de onderdruk met 12 mm kwikdruk. Een dergelijke daling van de bloeddruk betekent meer dan een halvering van het risico om binnen 10 jaar aan hart- en vaatziekten te overlijden. Uiteindelijk heeft ongeveer 40% van de mensen na behandeling geen hoge bloeddruk meer. Deze nieuwe behandeling tegen hoge bloeddruk is op de afdeling Radiologie in het Erasmus MC al bij meerdere patiënten met succes toegepast. Vandaag is de definitieve bevestiging gekomen dat de nieuwe behandeling ook echt werkt. Er lijkt dus een eenmalige, effectieve behandeling te zijn tegen hoge bloeddruk.
Het UMC Utrecht leidt een landelijk onderzoek naar een nieuwe behandeling voor hoge bloeddruk. Het uitschakelen van de nierzenuwen kan patiënten helpen waarbij medicijnen niet werken. Gisteren is de eerste patiënt behandeld. Aan het onderzoek zullen driehonderd patiënten deelnemen met moeilijk behandelbare hoge bloeddruk. Behalve medicijnen krijgen zij een ingreep waarbij de werking van de nierzenuwen wordt uitgeschakeld. Bij een succesvolle behandeling heeft een patiënt jarenlang een lagere bloeddruk dankzij één ingreep. Nierspecialist Peter Blankestijn van het UMC Utrecht leidt het onderzoek. “In het UMC Utrecht hebben we de ingreep al bij meer dan honderd patiënten uitgevoerd in een eerder onderzoek”, zegt hij. “De resultaten zijn zo gunstig dat we het in groter verband willen bevestigen. Overigens werkt de behandeling bij sommige patiënten veel beter dan bij andere. Met het huidige onderzoek proberen wij ook beter te begrijpen waarom dat zo is.” Bij de nieuwe ingreep schakelt de arts de de zenuwverbinding tussen de nier en de hersenen uit. Het gaat om zenuwen die rondom de slagaders liggen die naar de nieren lopen. Via een bloedvat in de lies brengt de arts een katheter naar de nier. Door de katheterpunt te verhitten schakelt de arts de zenuwverbinding uit. Hoewel het werkings-mechanisme nog niet exact bekend is, blijkt uit verschillende kleine onderzoeken dat hoge bloeddruk afneemt na deze ingreep. Niet elke hoge bloeddruk patiënt komt in aanmerking voor de behandeling. In het onderzoek worden patiënten onderzocht bij wie de bloeddruk niet goed onder controle is ondanks het gebruik van drie soorten medicijnen. Effecten op kwaliteit van leven en kosten komen ook aan bod in de studie. Als effectiviteit en veiligheid worden bevestigd, is het te verwachten dat in de toekomst ook patiënten met minder ernstige hoge bloeddruk in aanmerking komen. Aan het onderzoek doen ongeveer twintig ziekenhuizen mee met patiënten uit heel Nederland. Blankestijn heeft het onderzoek opgezet op verzoek van het College voor zorgverzekeringen. Zorgverzekeraars vergoeden de ingreep sinds 1 januari 2013 voor de komende vier jaar. Op basis van het onderzoek besluiten ze daarna of de ingreep vergoed blijft. Het onderzoek kost ongeveer een miljoen euro. ZonMW financiert ruim de helft daarvan, ook de Nierstichting en katheterfabrikant Medtronic betalen mee. In Nederland heeft ongeveer dertig procent van de mensen een te hoge bloeddruk. Bij een aanzienlijk percentage werken de pillen niet goed genoeg. Een hoge bloeddruk veroorzaakt mede het ontstaan van hart- en vaatziekten, in het bijzonder hartproblemen en nierfalen. Bijwerkingen van de nieuwe behandeling lijken minimaal. Patiënten kunnen de nierzenuwen kennelijk ook missen, dat bewijzen mensen met een donornier. Een donornier moet namelijk helemaal ontzenuwd zijn om getransplanteerd te kunnen worden. De ontvangers lijken daar geen hinder van te ondervinden.
Hartspierweefsel verandert door hoge bloeddruk en overgewicht. Dat zegt J. Vernooij van de Universiteit Utrecht. Hij deed onderzoek naar de invloed van hoge bloeddruk en overgewicht op verdikking van de hartspier. Schade door hoge bloeddruk kan op meerdere plaatsen in het lichaam voorkomen. Volgens Vernooij neemt de kans op nieuwe vaatziekten sterk toe als op meer plaatsen schade wordt gevonden. Hoge bloeddruk komt voor bij 42 procent van de Nederlanders en speelt een rol bij twee derde van de beroertes en de helft van de hartinfarcten. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van hoge bloeddruk. Maar bij patiënten met vaatziekten komen overgewicht en hoge bloeddruk minder vaak samen voor.
Op 28 juli 2010 wordt in het UMC Utrecht voor het eerst in Nederland een nieuwe kathetertechniek toegepast bij een patiënt met een extreem hoge bloeddruk. De techniek is ontwikkeld en onderzocht in het buitenland en biedt volgens de betrokken specialisten een goed perspectief voor mensen met een hoge bloeddruk waarbij medicijnen onvoldoende effect hebben. Van alle volwassenen in Nederland heeft ongeveer één op de vijf een verhoogde bloeddruk. In Nederland betekent dit dat er meer dan 1 miljoen mensen hypertensie hebben; dat is een bloeddruk van meer dan 140/90 mmHg. Patiënten met een te hoge bloeddruk gebruiken medicijnen om hun bloeddruk onder controle te krijgen. Een deel van hen heeft resistentie tegen bestaande medicijnen (+/-15-20%), wat betekent dat de medicatie onvoldoende werkt. Dit vergroot het risico op een hartinfarct, beroerte of het verlies van nierfunctie. De nieuwe kathetertechniek wordt toegepast bij patiënten die een bovendruk hebben van meer dan 160 mmHg ondanks het gebruik van tenminste drie soorten medicijnen. Het idee dat de nieren (mede)verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en onderhouden van de hoge bloeddruk, bestaat al heel lang. De zenuwbanen die de nieren en de hersenen met elkaar verbinden spelen hierin een grote rol. In de vorige eeuw is al gebleken dat het doorsnijden van deze zenuwen een belangrijk bloeddrukverlagend effect heeft. De operatie was echter ingewikkeld en werd daarom niet of nauwelijks uitgevoerd. Door een technische innovatie kan het blokkeren van de functie van deze nierzenuwen nu verkregen worden op een niet al te ingewikkelde manier. De eerste ervaringen met de nieuwe techniek in het buitenland zijn heel gunstig. De arts opereert via de zogenoemde kathetertechniek. Dit houdt in dat in de lies na plaatselijke verdoving met behulp van een aanpriknaald de linker of rechter dijbeenslagader (arteria femoralis) wordt aangeprikt. Via deze naald wordt een slangetje ingebracht waarlangs geen bloed kan ontsnappen, maar wel een katheter naar de nierarterie kan worden ingebracht. Via deze katheter wordt een kleinere katheter opgevoerd, die radiofrequente energie afgeeft. Op deze manier schakelt de arts de werking van het zenuwweefsel rondom de nierarterie uit. De afdelingen cardiologie, nefrologie en radiologie van het UMC Utrecht passen deze techniek nu toe. De betrokken artsen zijn dr. M. Voskuil, dr. P.J. Blankestijn en dr. E.P.A. Vonken. In eerste instantie komen patiënten met een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk in aanmerking voor deze ingreep. Soms hebben dergelijke patiënten al een gestoorde nierfunctie. In het kader van een project gefinancierd door een Innovatie Beurs van de Nierstichting, zal worden onderzocht waarom de techniek zo goed lijkt te werken. Patiënten met een hoge bloeddruk die willen weten of zij eventueel voor deze techniek in aanmerking komen kunnen terecht bij hun huisarts of specialist.
Vrouwen met hoge bloeddruk kunnen hier in de zwangerschap zonder problemen medicijnen tegen krijgen. De terughoudendheid van artsen vanwege de risico’s voor het ongeboren kind is onterecht. Dit blijkt uit een internationale studie in vijftien landen die vandaag is gepubliceerd in de New Engeland Journal of Medicine. Het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam coördineerde het Nederlandse deel van dit onderzoek. Volgens de Nederlandse onderzoeksleider dr. Wessel Ganzevoort, gynaecoloog van het AMC, is het effect van deze studie dat de richtlijnen in Nederland zullen worden aangepast. ‘Uit de studie blijkt dat de baby geen schade ondervindt van de medicatie. Bovendien krijgen zwangere vrouwen minder vaak te maken met een gevaarlijke hoge bloeddruk die het risico op ernstige complicaties vergroot. Bovendien bleek dat moeders bij wie een hogere bloeddruk werd geaccepteerd, vaker ernstig verhoogde bloeddruk kregen en om die reden eerder bevielen. Het advies is nu om bij zwangere vrouwen met hoge bloeddruk een normalere bloeddruk na te streven.’ Ongeveer drie procent van de vrouwen heeft voor de zwangerschap al een verhoogde bloeddruk. Dit percentage stijgt met toenemende leeftijd van moeders en met een toenemend gewicht. Deze vrouwen hebben een sterk verhoogd risico op zwangerschapsvergiftiging (pre-eclampsie). De gangbare praktijk was om terughoudend te zijn bij het voorschrijven van middelen aan zwangere vrouwen met een hoge bloeddruk. Een milde of matig verhoogde bloeddruk werd niet of pas laat behandeld vanwege mogelijke groeiproblemen voor het kind. Voor deze studie zijn bijna duizend zwangere vrouwen gevolgd tussen 2009 en 2012 tijdens de zwangerschap in 94 ziekenhuizen in vijftien landen. In Nederland deden veertien ziekenhuizen mee. De vrouwen werden in twee groepen onderverdeeld. In de ene groep werd een mild verhoogde bloeddruk (100 mm onderdruk) getolereerd, in de andere groep werd gestreefd naar een bloeddruk onder de 85 mm onderdruk. De groei van de vrucht en het aantal kinderen dat na de geboorte voor extra zorg naar de ic moest, was in beide groepen gelijk Deze resultaten zijn ook van toepassing bij vrouwen die een hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap ontwikkelen (ongeveer zeven procent van alle zwangeren). Ook bij hen kan een lagere bloeddruk nagestreefd worden om het risico op complicaties te verminderen Noot voor de redactie (niet voor publicatie): AMC Interne en Externe Communicatie (020) 5662421 is buiten kantooruren en in het weekend oproepbaar via de telefooncentrale (020) 5669111 Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Interne en Externe Communicatie van het AMC, Marc van den Broek, wetenschapsvoorlichter. Telefoon (020) 566 29 29. Het AMC maakt onderdeel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). In de acht umc’s bieden 4300 academisch medisch specialisten, inclusief hoogleraren en afdelingshoofden, dagelijks diagnostiek en behandeling aan 15.000 patiënten. Een groot deel van hen is voor een complexe aandoening of ziekte aangewezen op de zeer gespecialiseerde – topreferente - zorg die alleen de umc’s bieden. De umc’s zijn verantwoordelijk voor onderwijs aan 16.000 studenten, leiden jaarlijks 2500 medische specialisten op, en tal van verpleegkundigen en paramedici. Het medisch wetenschappelijk onderzoek van de umc’s is internationaal toonaangevend. Dat geldt in het bijzonder voor het translationeel onderzoek: voor research die bevindingen uit het laboratorium direct toepasbaar maakt voor patiënten. Topreferente zorg, toponderwijs en translationeel onderzoek zijn de drie T's die de umc’s bieden
Yu-Sok Kim: ‘Cerebral blood flow control in small vessel disease’. Om patiënten met diabetes-type 2 goed te behandelen voor hoge bloeddruk moet eerst vastgesteld worden hoe goed de bloeddoorstroming in de hersenen is. Bij patiënten met al aanwezige vaatschade in de hersenen daalt de doorbloeding bij de behandeling voor hoge bloeddruk. Bij patiënten met suikerziekte-type 2 zonder vaatschade daalde de doorbloeding in de eerste drie maanden na de behandeling, maar die herstelde zich in de volgende drie maanden. Hoge bloeddruk komt veel voor bij patiënten met diabetes-type 2, de vorm van suikerziekte die op latere leeftijd ontstaat. Wanneer deze hoge bloeddruk wordt behandeld volgens de richtlijnen, daalt de kans op het krijgen van een beroerte, maar tegelijkertijd heeft een lagere bloeddruk ook effect op een afname van de doorbloeding van de hersenen. Kim onderzocht of dit fenomeen van belang is bij patiënten met diabetes-type 2 met en zonder schade aan de kleine hersenvaten. Daaruit bleek een duidelijk verschil zes maanden na het begin van de behandeling. Als de bevindingen uit deze studie algemeen toepasbaar zijn, dan moet voor elke patiënt met hoge bloeddruk én type 2-diabetes de hersenbloedstroom in kaart worden gebracht om de optimale balans tussen bloeddrukverlaging en toegestane afname van de hersenbloedstroom vast te stellen.
Jonge kinderen uit lage sociaaleconomische milieus hebben tot twee keer vaker te kampen met hoge bloeddruk. Ouders uit deze groepen hebben vaak een lager opleidingsniveau en financiële status. In beide gevallen geldt hoe lager de status hoe groter de kans op een te hoge bloeddruk bij jonge kinderen. Dit kan verklaard worden uit het feit dat kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus een lager geboortegewicht hebben, korter borstvoeding krijgen en een grotere lichaamsomvang hebben. Dit VUmc onderzoek, onderdeel van de ABCD-studie, is gepubliceerd in Hypertension, het tijdschrift van de American Heart Association. Ouderen uit een lage sociaaleconomische groep hebben een verhoogde kans om te overlijden aan hart- en vaatziekten. De risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals een te hoge bloeddruk kunnen echter al op de kinderleeftijd ontstaan. Uit VUmc-onderzoek onder meer dan 3000 Amsterdamse kleuters die meedoen aan de ABCD-studie, blijkt het verband tussen bloeddruk en sociaaleconomische groep bij kinderen van 5-6 jaar. Kinderen van laagopgeleide ouders blijken een hogere bloeddruk te hebben en zelfs twee keer vaker een te hoge bloeddruk. Ook als ouders financieel moeilijk rond kunnen komen hebben de kinderen vaker een te hoge bloeddruk. Zo wordt al op heel jong leeftijd de basis gelegd voor een verhoogde kans op hart- en vaatziekten op volwassen leeftijd. Mogelijk kan vroeg(er) ingrijpen en bijsturen bijdragen aan het voorkomen van hart- en vaatzieken later. In de ABCD-studie, waarin AMC, GGD cluster EDG en VUmc samenwerken, worden ruim 3000 Amsterdamse kinderen vanaf hun geboorte gevolgd en regelmatig onderzocht. In een eerdere fase van de ABCD-studie is informatie over de zwangerschap en zuigelingenleeftijd verzameld.
Jonge kinderen uit lage sociaaleconomische milieus hebben tot twee keer vaker te kampen met hoge bloeddruk. Ouders uit deze groepen hebben vaak een lager opleidingsniveau en financiële status. In beide gevallen geldt hoe lager de status hoe groter de kans op een te hoge bloeddruk bij jonge kinderen. Dit kan verklaard worden uit het feit dat kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus een lager geboortegewicht hebben, korter borstvoeding krijgen en een grotere lichaamsomvang hebben. Dit VUmc onderzoek, onderdeel van de ABCD-studie, is vandaag gepubliceerd in Hypertension, het toptijdschrift van de American Heart Association. Ouderen uit een lage sociaaleconomische groep hebben een verhoogde kans om te overlijden aan hart- en vaatziekten. De risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals een te hoge bloeddruk kunnen echter al op de kinderleeftijd ontstaan. Uit VUmc-onderzoek onder meer dan 3000 Amsterdamse kleuters die meedoen aan de ABCD-studie, blijkt het verband tussen bloeddruk en sociaaleconomische groep bij kinderen van 5-6 jaar. Kinderen van laagopgeleide ouders blijken een hogere bloeddruk te hebben en zelfs twee keer vaker een te hoge bloeddruk. Ook als ouders financieel moeilijk rond kunnen komen hebben de kinderen vaker een te hoge bloeddruk. Zo wordt al op heel jong leeftijd de basis gelegd voor een verhoogde kans op hart- en vaatziekten op volwassen leeftijd. Mogelijk kan vroeg(er) ingrijpen en bijsturen bijdragen aan het voorkomen van hart- en vaatzieken later.
Sylvia Vijgen: ‘Economic evaluation studies of obstetric interventions in high risk pregnancies”. Bij vrouwen die tijdens de zwangerschap te maken krijgen met hoge bloeddruk of pre-eclampsie (hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine) kan de bevalling uit kostenoverweging het beste worden ingeleid. Het medisch resultaat is gelijk aan dat van niet-ingeleide bevallingen. Dat blijkt uit het proefschrift van Sylvia naar economische evaluaties van ingrijpen bij problematische zwangerschappen. Vijgen heeft een aantal interventies onderzocht en constateert dat de kwaliteit van economische evaluaties in de verloskunde en gynaecologie aanzienlijk is verbeterd, maar stelt dat het nog beter kan. Behalve hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap heeft ze gekeken naar zwangerschappen waarbij het kind een groeivertraging heeft. Uit economische analyse blijkt dat tot 38 weken zwangerschap het beste een afwachtend beleid kan worden gevoerd; na 38 weken is het aan te bevelen de zwangerschap in te leiden. En wat te doen bij het vroegtijdig breken van de vliezen? Ook dan heeft wachten de voorkeur. Inleiden verkleint niet de kans op bloedvergiftiging bij de pasgeborene, maar verhoogt wel de medische kosten.
Internationale onderzoekers hebben belangrijke genen ontdekt die de bloeddruk reguleren. Deze genen voorspellen gezamenlijk niet alleen de kans op het ontwikkelen van hoge bloeddruk, maar ook het risico op hart- en vaatziekten en beroerte. Vanuit Nederland leverden onderzoekers van Erasmus MC in Rotterdam, UMC Utrecht, LUMC, de VU en UMC Groningen een bijdrage. De bloeddruk wordt beïnvloed door een combinatie van leefstijl en erfelijke factoren. Het nieuwe onderzoek laat zien dat er meer dan 30 varianten in het erfelijk materiaal zijn een rol spelen. Ook blijkt dat hoge bloeddruk bij mensen van Afrikaanse en Aziatische herkomst door deze erfelijke factoren lastiger is te behandelen met standaardmedicatie. Juist onder deze groepen komt hoge bloeddruk veel voor.
Wanneer mensen met hoge bloeddruk last hebben van bijvoorbeeld lichte vergeetachtigheid, kan dat duiden op microbloedingen in de hersenen. Daardoor kan ook het denkvermogen sterk achteruit gaan. Dat concluderen onderzoekers van Maastricht UMC+. Ongeveer een derde van de Nederlanders van 30 tot 70 jaar heeft een te hoge bloeddruk. Zij hebben een verhoogd risico op onder andere hart- en vaatziekten, hartfalen of een herseninfarct. De oorzaak van een hoge bloeddruk is meestal onduidelijk. Het kan op een gegeven moment gebeuren dat patiënten om onverklaarbare redenen moeite krijgen met het onthouden van informatie of meer tijd nodig hebben voor het uitvoeren van eenvoudige taken. De onderzoekers pleiten voor het opstellen van nieuwe screeningsrichtlijnen.
Uit een onderzoek van het UMC Utrecht in samenwerking met een aantal centra blijkt dat een innovatieve behandeling met een stent-achtig implantaat in de halsslagader zeer effectief de bloeddruk verlaagt. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op. Tot 6 maanden na implantatie blijkt nog steeds een aanhoudende bloeddrukverlaging van gemiddeld 24 punten. Onder leiding van onderzoekers van het UMC Utrecht zijn de resultaten van dit eerste onderzoek bij patiënten online gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet. Het UMC Utrecht is sinds 2015 betrokken bij een unieke experimentele behandeling om de bloeddruk te verlagen bij patiënten met een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk. Deze patiënten reageren niet of onvoldoende op de reguliere behandeling met leefstijlaanpassingen en medicatie. In dit onderzoek werd voor het eerst bij patiënten getest of een speciaal ontwikkeld stent-achtig implantaat in de halsslagader veilig en effectief de bloeddruk verlaagt. Door de speciale vorm van het implantaat worden de zogenaamde baroreceptoren in de halsslagader extra gestimuleerd, wat uiteindelijk leidt tot een bloeddrukdaling. In het onderzoek zijn 30 patiënten gevolgd. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt Dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige en eerste auteur van het artikel in The Lancet. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” “Deze eerste resultaten bij patiënten die vaak al jaren met extreem hoge bloeddrukken rondliepen zijn absoluut hoopgevend, maar meer onderzoek is echt nodig”, aldus Wilko Spiering. In de vervolgstudie die onder leiding van het UMC Utrecht vorige week is gestart, wordt de effectiviteit en veiligheid van de behandeling verder onderzocht. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk en boven de 65 jaar is dit zelfs bij één op de twee. Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk of 10 punten stijging van de onderdruk, verdubbelt het risico op sterfte aan hart- en vaatziekten. Met ruim 9 miljoen doden per jaar is hoge bloeddruk de belangrijkste doodsoorzaak wereldwijd is en dit aantal neemt toe”, aldus Wilko Spiering. Voor patiënten die niet reageren op medicatie en leefstijlaanpassingen kan deze behandeling, indien veilig en effectief bevonden op lange termijn, in de toekomst een reguliere behandeling worden.
Bron: UMC
Mensen met een verhoogd risico op type 2 diabetes hebben vaak ook last van hoge bloeddruk. Helaas blijken sommige bloeddrukverlagende medicijnen, die met name worden voorgeschreven wanneer er ook sprake is van hart- en vaatziekten, de kans op het ontwikkelen van type 2 diabetes te vergroten. Bloeddrukverlagende middelen die werken via blokkade van het renine-angiotensine systeem (RAS-blokkers) kunnen het ontstaan van type 2 diabetes juist uitstellen. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Nynke van der Zijl. Het lichaam van mensen met een verhoogd risico op diabetes is minder gevoelig voor de werking van het hormoon insuline (insuline resistentie). Insuline wordt gemaakt in de zogeheten bèta-cellen in de alvleesklier. Verminderde gevoeligheid voor insuline compenseert de alvleesklier door extra insuline aan te maken. Wanneer de bèta-cellen die extra vraag niet meer aan kunnen zal de insulineproductie onvoldoende zijn en de glucosespiegel in het bloed stijgen. Dit staat bekend als de 'pre-diabetes'-fase. Mensen met zo'n afwijkende glucosestofwisseling hebben vaak ook last van verstoring in de vetstofwisseling en een hoge bloeddruk. De juiste keuze van vet- en bloeddrukverlagende middelen is voor deze patiënten dus van groot belang. Daarnaast onderzocht Van der Zijl de oorzaken van verstoringen in de glucosestofwisseling bij mensen met een hoog risico op diabetes. Specifiek is gekeken naar de rol die veranderingen in de vetstofwisseling speelt in insulinegevoeligheid en bèta-celfunctie. Promovendus: N.J. van Dulmen-van der Zijl, titel proefschrift: Pathophysiology of impaired glucose metabolism: The role of the renin-angiotensin system.
Waterstofsulfide (H2S), een gas bekend als de geur van rotte eieren, kan het hart en de nieren beschermen tegen schade door hoge bloeddruk. Dat ontdekte Pauline Snijder. Zij onderzocht de beschermende effecten van H2S in verschillende doseringen en toedieningswegen, om zo een brug te slaan naar klinische toepassing. Het gas waterstofsulfide ontstaat tijdens de rotting van zwavelhoudende organische stoffen. De stof wordt ook, in kleine hoeveelheden, in veel celtypen gemaakt, en speelt een rol in het reguleren van de bloeddruk, het afremmen van ontstekingsprocessen en het modificeren van de activiteit van verschillende eiwitten. Recent werd bovendien duidelijk dat H2S het lichaam kan helpen de zuurstofvraag te verlagen door het in een winterslaap-achtige stand te zetten, waardoor het lichaam 90% minder energie omzet. Snijders onderzoek borduurt verder op deze inzichten. De promovenda ontdekte onder andere dat H2S beschermt tegen oxidatieve stress, een factor die een belangrijke rol speelt in ouderdomsziekten. Ook concludeert ze dat H2S bescherming kan bieden in situaties van zuurstofgebrek, zoals bijvoorbeeld tijdens een hart- of niertransplantatie, of in het geval van een hoge bloeddruk. Deze en andere inzichten uit dit preklinisch onderzoek kunnen helpen om de toepassing van waterstofsulfide in de klinische praktijk mogelijk te maken. Dat zou bijvoorbeeld goed nieuws zijn voor nier- en hartpatiënten die een transplantatie moeten ondergaan. Pauline Snijder (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG, de Jan Kornelis de Cock stichting, en de Nierstichting. Snijder werkt als arts-assistent Kindergeneeskunde in het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam
Ernstige psoriasis gaat gepaard met een verhoogd risico op hoge bloeddruk. Dat blijkt uit nieuw onderzoek in Groot-Brittannië onder 1.322 psoriasispatiënten en 11.977 mensen zonder de aandoening. Dit onderzoek werd mede bekostigd door de Amerikaanse National Psoriasis Foundation. De onderzoekers brachten ook een onderverdeling aan in de ernst van de psoriasis. Wanneer tot 2 procent van het lichaam was aangedaan door de psoriasis gold dit als een milde vorm, bij 3 tot 10 procent als matige psoriasis en bij meer dan 10 procent als ernstige psoriasis. 680 deelnemers hadden de milde vorm, 469 de matige en 173 de ernstige. De onderzoekers vonden een aantoonbaar verband met onbeheersbare hoge bloeddruk en ernstige psoriasis.
Vrouwen die tenminste zes jaar lang een te hoge bloeddruk hebben, lopen meer kans om psoriasis te ontwikkelen. Dat meldt HNGN.com op basis van onderzoek door Brown University. De onderzoekers analyseerden gegevens uit bestaande onderzoeken onder 77.728 vrouwen. Eerdere onderzoeken toonden al aan dat er een verband bestaat tussen psoriasis en een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en een verhoogde bloeddruk. Een verband met gewone middelen tegen hoge bloeddruk en een groter risico op psoriasis, konden de wetenschappers niet aantonen. Alleen het gebruik van bètablokkers gedurende een periode van zes jaar lijkt het risico op deze aandoening te verhogen.
Ook bij vrouwen met een hoge bloeddruk wordt het risico op hart- en vaatziekten verlaagd wanneer zij een matige hoeveelheid alcohol drinken. Dit blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek (Bos S e.a. Alcohol consumption and risk of cardiovascular disease among hypertensive women. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil 2010;17:119-126.). Bij consumptie tot 7 glazen per week daalt het risico op coronaire hartziekten met 8% en het risico op een beroerte met 35% ten opzicht van niet-drinkers. Ook voor vrouwen met een hoge bloeddruk zijn de huidige algemene richtlijnen voor matige alcoholconsumptie van toepassing, aldus de onderzoekers. De onderzoeksgroep bestond uit 10.530 Nederlandse vrouwen van 20-70 jaar die deel uitmaken van de EPIC-studie, een internationaal onderzoek naar de relatie tussen voeding en kanker. Zij werden gedurende 9,4 jaar gevolgd. Bron: Stichting Alcohol en Gezondheid.
Hoge bloeddruk in de longcirculatie, ofwel pulmonale hypertensie, is een levensbedreigende ziekte. De aandoening leidt tot een hogere druk in de rechter hartkamer. Dit kan hartfalen veroorzaken, de belangrijkste doodsoorzaak van patiënten met pulmonale hypertensie. Nabil Saouti beschrijft in zijn proefschrift de gevolgen van de veranderingen in de longvaten bij pulmonale hypertensie waarmee hij op 21 september promoveert bij VUmc. Hoge bloeddruk in de longcirculatie (pulmonale hypertensie, PH) is een levensbedreigende ziekte. Deze wordt veroorzaakt door veranderingen in de longvaten, waardoor de longvaten nauwer worden en de weerstand in de longvaten toeneemt. Het hart zal op zijn beurt proberen de bloedstroom in stand te houden, wat zal leiden tot een hogere druk in de rechter hartkamer. Deze drukoverbelasting kan aanleiding geven tot hartfalen, de belangrijkste doodsoorzaak van patiënten met PH. Saouti beschrijft in zijn proefschrift de gevolgen van de veranderingen in de longvaten op de belasting van de rechter hartkamer bij PH-patiënten. Daarnaast heeft hij de risicofactoren onderzocht van de verhoogde bloeddruk in de longvaten in termen van overleving. Saouti laat zien dat de belasting van pulmonale hypertensie bestaat uit weerstand in de longvaten en verstijving (verminderde elasticiteit) van vaten. Dit hangt altijd met elkaar samen. Een consequentie van de vaste relatie tussen weerstand en elasticiteit is dat het nuttige (gemiddelde) en verloren gedeelte van het vermogen dat de rechter hartkamer moet opbrengen ook een vaste onderlinge relatie hebben. Deze blijft bestaan bij verhoogde drukken in de longcirculatie. Saouti adviseert om in een vervolgonderzoek op zoek te gaan naar therapeutische middelen die de belasting op de rechter hartkamer sterk verminderen. Bijvoorbeeld door het verloren vermogen te verlagen door de verstijving van de vaten te verminderen.
Zo’n 8 procent van de zwangere vrouwen krijgt hoge bloeddruk tijdens hun zwangerschap. Zij lopen op latere leeftijd een twee keer zo hoog risico op hart- en vaatziekten, de grootste doodsoorzaak bij vrouwen in Nederland. Zo’n verhoogd risico kan worden opgespoord, zegt onderzoekster W. Hermes van het VU mc. Gelet moet worden op onder meer bloeddruk, body mass index (BMI) en tailleomtrek na de bevalling. Bij 34 procent van de vrouwen die een te hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap hadden, was dat twee jaar later nog steeds het geval. Ook hadden deze vrouwen vaker een te hoge BMI, een grotere taille- en heupomtrek en verhoogde bloedsuiker- en cholesterolwaarden. Vooral op latere leeftijd kan dat leiden tot hart- en vaatziekten.
Hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren als je rond de 70 jaar bent. Waarschijnlijk het gevolg van sluipende hersenschade, zegt neuropsycholoog Y. Reijmer van het UMC Utrecht. Zij analyseerde gegevens van bijna 400 mensen tussen de 50 en 64 jaar, die nog niet dementerend waren. Mensen met hoge bloeddruk en overgewicht bij de start van het onderzoek hadden 15 jaar later vaker cognitieve problemen. Vergeleken met mensen zonder cardiovasculaire risicofactoren werkt hun geheugen slechter, verwerken ze informatie langzamer en kunnen ze zich moeilijker concentreren. Hersenscans bevestigden dat mensen met diabetes type 2 meer afwijkingen aan de belangrijke witte-stofbanen in hun hersenen vertonen.
Het voedsel in Nederland bevat veel te veel zout. Zoveel dat het mensen vrijwel onmogelijk wordt gemaakt om gezond te eten, zegt Gerjan Navis, hoogleraar experimentele nefrologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. "De gevolgen hiervan zijn subtiel, maar beslist niet goed voor de gezondheid", aldus Navis. "Iemand die aanleg heeft voor een hoge bloeddruk of hart- of nierproblemen loopt hierdoor aanzienlijke risico"s." Ook als je zelf de zoutpot laat staan tijdens het eten en het koken, krijg je zout binnen. Navis: "Zo"n tachtig procent van het zout dat we binnen krijgen zit verstopt in voedsel. Iemand met een gezonde eetlust krijgt daardoor per dag vijf tot zes gram teveel binnen. Zo zit in een pizza soms genoeg zout voor een paar dagen; maar liefst twintig gram! Op de korte termijn merk je daar weinig van, maar op latere leeftijd zijn de gevolgen enorm."
Vijf factoren spelen een rol bij ongeveer een kwart van de sterfgevallen wereldwijd. Het gaat om onveilige seks, overmatig alcoholgebruik, ondervoeding bij kinderen, slechte hygiëne en Hoge bloeddruk . Door die aan te pakken kan de gemiddelde levensverwachting met vijf jaar worden verhoogd. Dat zegt de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) na onderzoek naar 24 belangrijke gezondheidsrisico"s
Proefschrift: Erik Beune, titel: "Culturally appropriate hypertension care. From patients" perspectives towards practical tools". Bij mensen van Afrikaanse origine komt hypertensie vaker voor dan bij mensen van Europese komaf. Beune onderzocht hoe Afro-Surinaamse en Ghanese patiënten denken over oorzaak, gevolgen en behandeling van hoge bloeddruk. Deze patiënten schrijven de oorzaak vaak toe aan stress als gevolg van migratie of aanpassingen aan het klimaat en het leven in Nederland. Patiënten blijken zélf te beslissen hoe zij met hun hypertensie omgaan en volgen niet simpelweg adviezen van hun arts op. Culturele en migratiegebonden factoren spelen een rol bij deze besluitvorming. Op basis van patiëntenverhalen ontwikkelde Beune instrumenten voor cultuursensitieve hypertensievoorlichting. Uit een pilot blijkt dat deze bruikbaar zijn in de huisartsenpraktijk.
Meisjes met obesitas (ernstig overgewicht) lopen een veel groter risico op hoge bloeddruk dan lichtere leeftijdsgenoten en jongens met obesitas. Dat zeggen wetenschappers van de University of California op basis van een onderzoek onder 1.700 tieners. De resultaten werden onlangs gepresenteerd aan de American Physiological Society. Gekeken werd onder meer naar de diastolische en systolische bloeddruk. Jongens met obesitas hadden gemiddeld gezien 3,5 keer zo veel kans op een te hoge systolische bloeddruk dan jongens met een gezond gewicht. Bij meisjes met obesitas lag dat maar liefst negen keer zo hoog, vergeleken met leeftijdsgenoten met een gezond gewicht. Geslachtshormonen en het feit dat obese meisjes gemiddeld nog minder bewegen dan obese jongens spelen een rol.
De bloeddruk bij ouderen lijkt te stijgen wanneer de buitentemperaturen zakken. Dat zeggen onderzoekers van het Nationaal Instituut voor Gezondheid en Medisch Onderzoek in Parijs.
Bewegen is een goede manier om de bloeddruk omlaag te brengen. Volgens onderzoekster V. Cornelissen van de KU Leuven is intensief sporten voor veel ouderen niet haalbaar.
De doorsnee Vlaming krijgt net als de doorsnee Nederlander ruimschoots te veel zout binnen per dag. Dat blijkt uit uitgebreid onderzoek door het Ziekenhuisnetwerk Antwerpen.
Weinig intensieve lichaamsbeweging heeft al een gunstig effect op de bloeddruk. Dat stelt V. Cornelissen van de KU Leuven in haar onderzoek.
Wanneer je de bloeddruk van kinderen met overgewicht en obesitas meerdere keren meet, is er minder vaak dan verwacht sprake van hoge bloeddruk. Deze grondige aanpak blijkt te lonen. Het advies blijft om in de Jeugdgezondheidszorg de bloeddruk te meten bij deze kinderen. Zo spoor je te hoge bloeddruk tijdig op en kun je mogelijke negatieve gevolgen voorkomen. Dit stelt gezondheidswetenschapper Aleid Wirix in haar proefschrift, dat ze op 8 december verdedigt bij VUmc. Als een te hoge bloeddruk bij kinderen niet op tijd opgespoord en behandeld wordt, kan dit vaak ernstige gevolgen zoals hart- en vaatziekten en nierschade hebben. Hoge bloeddruk is slechts één van de mogelijke complicaties van overgewicht. Om te voorkomen dat een te hoge bloeddruk en complicaties vaker optreden, blijft de behandeling van overgewicht van het grootste belang. ‘Bloeddruk meten bij kinderen met overgewicht kan snel en effectief. Daarmee kunnen eventuele negatieve gevolgen voorkomen worden’, zegt Aleid Wirix. In haar onderzoek werd de bloeddruk bij kinderen met en zonder overgewicht meerdere keren gemeten. Kinderen met een te hoge bloeddruk werden teruggevraagd om nogmaals de bloeddruk te meten. Door deze grondige methode hadden er uiteindelijk minder kinderen dan verwacht een te hoge bloeddruk: 4% van de kinderen met overgewicht en nagenoeg geen van de kinderen zonder overgewicht. Wirix concludeert dat er bij kinderen met overgewicht en obesitas internationaal grote verschillen zijn in screening, diagnostisering en behandeling van hoge bloeddruk (hypertensie). Wirix: ‘Hypertensie heeft bij deze kinderen een andere aanpak nodig dan hypertensie met een andere oorzaak.’ Het is daarom van belang dat er een internationale richtlijn komt met eenduidig advies over de meest optimale methoden voor het opsporen, diagnosticeren en behandelen van hypertensie bij kinderen met overgewicht en obesitas. Dit onderzoek is gefinancierd door de Nierstichting Nederland.
Bron: VUmc
Vrouwen die een hoog risico lopen op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten als gevolg van een te hoge bloeddruk tijdens de laatste weken van de zwangerschap kunnen worden opgespoord door te letten op bijvoorbeeld hun bloeddruk, BMI en tailleomtrek na de bevalling. "Hierdoor hopen we deze vrouwen in de toekomst te kunnen screenen en vroegtijdig te kunnen behandelen", aldus Wietske Hermes die op 28 mei promoveert bij VUmc. Bij ongeveer acht procent van de zwangere vrouwen ontstaat na de 36e week van de zwangerschap een te hoge bloeddruk. Deze vrouwen lopen op latere leeftijd een twee keer zo hoog risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, de grootste doodsoorzaak bij vrouwen in Nederland. "Het is belangrijk om vrouwen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten na de bevalling vroegtijdig op te sporen zodat zij al op jonge leeftijd kunnen profiteren van een behandeling", aldus Wietske Hermes van VUmc. Zij richtte zich tijdens haar promotieonderzoek op het identificeren van risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij deze vrouwen. Hermes onderzocht tijdens haar onderzoek 306 vrouwen die een hoge bloeddruk hadden tijdens hun zwangerschap en 99 vrouwen die dat niet hadden. Alle vrouwen waren ten tijde van het onderzoek meer dan twee jaar geleden bevallen. Hermes: "Wij maten bij 34% van de vrouwen die een hoge bloeddruk hadden tijdens de zwangerschap nog steeds een hoge bloeddruk. Bij de andere groep was dit bij slechts 1% het geval." Het onderzoek laat bovendien zien dat vrouwen die een hoge bloeddruk hadden tijdens hun zwangerschap, twee jaar na de bevalling onder meer een hogere BMI (Body Mass Index), grotere taille- en heupomtrek, hogere bloedsuikerwaarden en hogere cholesterolwaarden hebben. Hermes gebruikte drie voorspellingsmodellen om het risico op hart- en vaatziekten te berekenen. Omdat vrouwen op jonge leeftijd een zeer beperkte kans hebben op het krijgen van hart- en vaatziekten berekende Hermes het 10-jaarsrisico van deze vrouwen alsof ze 60 jaar oud waren. Bij vrouwen die tijdens de zwangerschap een hoge bloeddruk hadden blijkt dit risico met 7,2% bijna drie procent hoger te zijn dan bij andere vrouwen. Het 30-jaarsrisico (op eigen leeftijd van de vrouw ten tijde van de studie) is met 11% bijna vier procent hoger dan normaal. "De onderzochte waarden kunnen dus worden gebruikt om vrouwen met een hoog risico op hart- en vaatziekten op te sporen", aldus de onderzoekster. "Verder onderzoek moet uitwijzen of screening op risicofactoren voor hart- en vaatziekten na een hoge bloeddruk in de zwangerschap haalbaar en kosteneffectief is."
Mensen met een hoge bloeddruk hebben meer kans op hartfalen. Uit promotieonderzoek van Lianne Ringoir van Tilburg University blijkt dat huisartsen een belangrijke rol kunnen spelen bij het voorkomen hiervan. Zij adviseert vaker hartecho’s te maken en richtlijnen voor de behandeling van hoge bloeddruk beter op te volgen. Tussen de zestig en de zeventig procent van de Nederlanders boven de zestig jaar kampt met een hoge bloeddruk. Is de bloeddruk voor langere tijd te hoog, dan is er een aanzienlijk risico op hartfalen. Om erachter te komen welke rol huisartsen kunnen spelen om dit te voorkomen, onderzocht Ringoir bijna 600 mensen tussen de 60 en 85 jaar die in behandeling waren bij de huisarts voor een hoge bloeddruk. Zij screende alle deelnemers uitvoerig op hun fysieke en psychische welbevinden, alsmede hun medicijngebruik. Bovendien werd van elke deelnemer een hartecho gemaakt. Maar liefst eenderde van de hartecho’s bleek afwijkingen te vertonen, zoals een verdikking van de hartspier of een vervormde hartkamer. Dergelijke afwijkingen zijn vaak een voorbode van hartfalen. Door vaker een hartecho te laten maken, kunnen artsen de behandeling van mensen met een hoge bloeddruk beter afstemmen op de persoonlijke situatie. “Niet in alle gevallen is een hartecho zinvol”, zegt Ringoir. “Maar bij mensen met een erg hoge bloeddruk kan het nuttig zijn om een hartecho te maken. De cardioloog kan dan, zo nodig, advies geven op het gebied van de medicatie.” Uit het onderzoek bleek verder, dat een afwijkende hartecho vaker voorkomt bij mensen bij wie de behandeling verschilt van de behandelrichtlijnen die hiervoor bestaan. “Een duidelijk oorzakelijk verband kan ik met mijn onderzoek niet aantonen”, waarschuwt Ringoir, “Vervolgonderzoek moet uitwijzen of het beter volgen van de richtlijnen leidt tot een lagere bloeddruk en minder afwijkingen in het hart. Wel valt in de behandeling van hoge bloeddruk in de huisartsenpraktijk nog veel winst te behalen, waarbij die richtlijnen een belangrijke rol kunnen spelen.”
Belangrijke nieuwe onderzoeksresultaten gepubliceerd in Nature en Nature Genetics Een internationale groep onderzoekers heeft een set belangrijke genen ontdekt die de bloeddruk reguleren. Deze genen voorspellen gezamenlijk niet alleen de kans op het ontwikkelen van hoge bloeddruk maar ook het risico op hart- en vaatziekten en beroerte. Deze aandoeningen vormen momenteel wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak. De bevindingen bieden belangrijke nieuwe aanknopingspunten voor de ontwikkeling van medicijnen. De onderzoekers publiceren hun resultaten vandaag in twee gezaghebbende internationale tijdschriften: Nature en Nature Genetics. Vanuit Nederland leverden onderzoekers van Erasmus MC in Rotterdam, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Leids Universitair Medisch Centrum, Vrije Universiteit Amsterdam en Universitair Medisch Centrum Groningen een bijdrage aan de onderzoeksresultaten. Wereldwijd hebben meer dan één miljard mensen te maken met een hoge bloeddruk. Boven de 60 jaar heeft 40 procent van de mensen in Nederland een verhoogde bloeddruk. De bloeddruk wordt beïnvloed door een combinatie van leefstijl en erfelijke factoren. Tot nu toe waren de erfelijke factoren die verantwoordelijk zijn voor een te hoge bloeddruk moeilijk te achterhalen. Professor Cornelia van Duijn, onderzoeksleider vanuit Nederland en genetisch epidemioloog bij het Erasmus MC: “We hebben een breed scala van aspecten van bloeddruk onderzocht, waaronder de boven- en onderdruk maar ook het verschil tussen die twee, de polsdruk. Er zijn nu meer dan 30 varianten in het erfelijk materiaal die van invloed blijken te zijn op de bloeddruk. Hoewel de afzonderlijke effecten klein zijn, is het gezamenlijk effect van de genen op de bloeddruk beduidend. De combinatie van afwijkingen bewerkstelligt een even grote verandering in de bloeddruk als een standaard medicijn tegen hoge bloeddruk.” De onderzoeksresultaten betekenen een grote sprong voorwaarts in de kennis over de erfelijke invloed op bloeddruk. Een belangrijke bevinding is dat de genen ook van belang zijn bij mensen van Aziatische en Afrikaanse afkomst. Hoge bloeddruk komt veel voor bij deze bevolkingsgroepen. Met name bij patiënten van Afrikaanse afkomst is een hoge bloeddruk vaak lastiger te behandelen met standaard medicatie omdat andere mechanismen een rol spelen. Het onderzoek heeft nieuwe processen blootgelegd die een centrale rol spelen in de bloeddruk bij verschillende etnische groepen en biedt daarmee nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van medicijnen voor patiënten met hoge bloeddruk. Er is nog altijd een substantiële groep patiënten bij wie de bloeddruk met de nu bestaande geneesmiddelen niet goed onder controle is te krijgen. Een adequate behandeling is enorm belangrijk. Zelfs kleine verschillen in bloeddruk kunnen namelijk al het risico verhogen op het ontstaan van een beroerte of hartaanval. Van Duijn: “Hoe belangrijk de set van genen is die de bloeddruk reguleert, blijkt uit het feit dat ze gezamenlijk ook het risico bepalen op het ontstaan van hart- en vaatziekten, schade aan de wand van de linkerhartkamer en beroertes.” De internationale groep onderzoekers uit Europa, Azië, Australië en de Verenigde Staten werken samen in het ‘International Consortium for Blood Pressure Genome-Wide Association Studies’. Het gaat om 351 onderzoekers van 234 onderzoeksinstellingen verspreid over 24 landen. Voor hun studie onderzochten zij gegevens van meer dan 270.000 personen in de zoektocht naar genetische variaties in het erfelijk materiaal die te maken hebben met het ontstaan van hogere of lagere bloeddruk.
Hoge bloeddruk vaker belangrijke oorzaak dementie. Ongeveer een derde van de patiënten met dementie had de ziekte kunnen voorkomen door gezonder te leven en rekening te houden met vermijdbare risicofactoren zoals roken, diabetes en hoge bloeddruk. Met name de invloed van een te hoge bloeddruk is de afgelopen jaren steeds groter geworden. Dat presenteren onderzoekers van het Erasmus MC vandaag op de internationale Alzheimer Association Conference in Washington op basis van gegevens van het grootschalige bevolkingsonderzoek Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek (ERGO) in Rotterdam. Ook zijn de resultaten zojuist gepubliceerd in wetenschappelijk tijdschrift BMC Medicine. Dementie wordt wereldwijd een steeds groter probleem doordat mensen steeds ouder worden en daardoor een grotere kans op dementie hebben. Dat roken, diabetes en een hoge bloeddruk een negatieve bijdrage leveren is al langer bekend, maar voor het eerst hebben onderzoekers van het Erasmus MC onderzocht hoeveel deze factoren bijdragen aan de ziekte en of de bijdrage van deze risicofactoren is veranderd de afgelopen decennia. “Dat is belangrijk om te weten, omdat dementie daarmee nog gerichter voorkomen kan worden”, zegt Arfan Ikram, neuro-epidemioloog van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC. “Maar liefst een derde van de mensen die dementie krijgt, kan dementie voorkomen door de leefstijl aan te passen.” Hij presenteert de uitkomsten van het onderzoek naar de gezondheid van bijna 10.000 ouderen in de Rotterdamse wijk Ommoord vandaag op de internationale Alzheimer Association Conference in Washington. Uit het onderzoek blijkt dat de invloed van de vermijdbare risicofactoren groter is geworden. Ook is er een verschuiving van deze factoren. Ikram: “25 jaar geleden speelden met name roken en een laag opleidingsniveau de grootste rol en diabetes, cholesterol en hoge bloeddruk een kleinere rol bij de ontwikkeling van dementie. Gezamenlijk verklaarden deze risicofactoren toen bij 23 procent van de patiënten dementie. Uit een analyse over de laatste jaren blijkt nu dat dit aandeel is gestegen tot 30 procent. Met 16 procent is een te hoge bloeddruk de grootste boosdoener, gevolgd door een lage opleiding. Mensen die een hoge opleiding hebben genoten, hebben minder kans op dementie. Een hoge opleiding vermindert de gevolgen die de ziekteprocessen hebben op het mentaal functioneren. Er is eigenlijk meer reservecapaciteit om de gevolgen van de ziekte op te vangen. Ook speelt diabetes nog steeds een rol. Dit betekent dat er meer ruimte is om dementie te voorkomen.” De onderzoekers zijn opgetogen over het feit dat roken en cholesterol geen grote rol meer spelen in het onderzoek. Dit is volgens hen mede veroorzaakt door betere voorlichting, preventie en behandeling. Ikram: “Die waarden vinden we niet meer terug in ons onderzoek. Toen we 25 jaar geleden met ERGO begonnen, rookte 30 procent van de deelnemers, nu nog maar 10 procent. Daarnaast slikken de deelnemers die later met het onderzoek zijn gestart meer cholesterolverlagers dan de mensen die tien jaar eerder hun leeftijd hadden. Dit bewijst dat dementie te voorkomen is door de leefstijl aan te passen. En wat mensen zelf kunnen doen is hun bloeddruk in de gaten houden en zo nodig verlagen om zo de kans op dementie te verkleinen.” De ERGO-studie, internationaal ook wel bekend als de Rotterdam Study, volgt meer dan 15.000 ouderen in de Rotterdamse wijk Ommoord van 45 jaar en ouder en bestaat dit jaar 25 jaar. Voor dit onderzoek vergeleken de onderzoekers een groep ouderen die vanaf 1990 meedeed met een groep die in 2000 begon, beiden over een looptijd van tien jaar. Door mensen van dezelfde leeftijd van beide groepen te vergelijken, zagen de onderzoekers welke risicofactoren afzonderlijk en tezamen een rol spelen bij dementie. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift BMC Medicine staat online gepubliceerd.
Mensen met bijvoorbeeld overgewicht of nierstenen kunnen veilig hun nier doneren. Ook veel mensen die niet kerngezond zijn, kunnen veilig bij leven een nier afstaan aan een patiënt met ernstig nierfalen. Deze zogeheten extended criteria donoren, met bijvoorbeeld overgewicht, hoge bloeddruk of nierstenen lijken de operatie waarbij een nier wordt verwijderd, veilig te doorstaan. Ook op de middellange termijn lijken zij geen nadelige gevolgen te ondervinden van hun donatie. Dankzij de toename van nierdonatie bij leven, waarbij een levende persoon een van zijn nieren afstaat aan een patiënt, lijkt de wachtlijst van patiënten die op een nier wachten te stabiliseren. Toch blijft er een tekort aan donororganen. Het wereldwijde scala aan levende donoren die een nier willen afstaan, kan evenwel worden vergroot als zogeheten extended criteria donoren worden geaccepteerd. Maar dan moeten de internationale transplantatiecentra eerst gelijkluidende criteria opstellen voor de selectie van levende donoren die op het eerste gezicht ongeschikt lijken voor donatie. Deze extended criteria donoren blijken de donatieprocedure namelijk goed te doorstaan, blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Jeff Lafranca. Door de grote vlucht die nierdonatie bij leven heeft genomen, zijn transplantatiechirurgen zeer bedreven geraakt in de chirurgische technieken die bij een nierdonatie komen kijken. Uitname van de donornier geschiedt tegenwoordig meestal via een kijkoperatie. Levende nierdonoren knappen doorgaans snel en goed op en hebben qua gezondheid niet te lijden onder het afstaan van hun nier. Door de ruime ervaring in het Erasmus MC zijn er de afgelopen jaren daarom bijvoorbeeld ook –voor het overig gezonde- donoren met overgewicht, een goed behandelbare hoge bloeddruk, of zelfs nierstenen geopereerd. Ook werden –met goede resultaten- nieren uitgenomen bij donoren op hoge leeftijd. Jeff Lafranca zocht bij verschillende categorieën extended criteria donoren uit hoe zij op korte en middellange termijn de donatie hebben doorstaan. ,,Uiteraard mogen transplantatieprofessionals de risico’s voor een donor nooit onderschatten, en men moet beseffen dat lange termijn data nog grotendeels ontbreken. Maar ik concludeer wel dat een aandoening als bijvoorbeeld overgewicht of obesitas en een goed behandelbare hoge bloeddruk, maar ook nierstenen of meerdere slagaders en-aders van de nier, een donor niet automatisch ongeschikt maakt.’’ Patiënten met nierstenen bleken naderhand geen last te hebben van hun enig overgebleven nier. Bovendien bleek een nier met steentjes niet sneller te worden afgestoten. Donoren met overgewicht en een goed behandelbare hoge bloeddruk doorstonden de ingreep net zo goed als slanke donoren en donoren zonder hoge bloeddruk. Ook patiënten op leeftijd, tot 70 jaar, kwamen goed uit de operatie. Jeff Lafranca pleit nu voor het opstellen van wereldwijde uniforme richtlijnen met betrekking tot deze donoren. Op dit moment zijn de criteria, als ze al bestaan, per transplantatiecentrum verschillend en worden ze door een kwart van de transplantatieprofessionals niet altijd nageleefd, omdat deze vaak te strict blijken, en vaak niet gestoeld op wetenschappelijk bewijs, ontdekte Lafranca na een online enquête in Europa. Erasmus MC is overigens als eerste Nederlands transplantatiecentrum toegetreden tot het gerenommeerde Centre for Evidence in Transplantation Network, gevestigd in Londen. Het CET heeft als doel om kwalitatief goede, evidence-based informatie te verzamelen over alle aspecten van orgaantransplantatie, en die kennis ter beschikking te stellen aan transplantatieprofessionals. Ook kan het CET adviseren bij het opzetten van klinische trials. Op 23 juni promoveert Jeff Lafranca op zijn proefschrift getiteld ‘Shifting Paradigms in Live Kidney Donation and Transplantation’.
Een hogere leeftijd tijdens de zwangerschap, een lagere opleiding en een hogere bloeddruk aan het begin van de zwangerschap en erna geven een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Dit concludeert onderzoeker Sanne Visser in haar proefschrift waarmee ze op 30 oktober promoveert bij VUmc. Veel vrouwen hebben tijdens hun zwangerschap last van een hoge bloeddruk. Recent zijn er aanwijzingen gevonden dat vrouwen die een hoge bloeddruk hebben gehad tijdens de zwangerschap, een verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten later in het leven. Onderzoeker Sanne Visser heeft onderzocht welke informatie tijdens en na de zwangerschap voorspellend kan zijn voor hart- en vaatziekten later in het leven. Uit het onderzoek van Visser blijkt dat een hogere leeftijd tijdens de zwangerschap, een lagere opleiding en een hogere bloeddruk aan het begin en na de zwangerschap kunnen betekenen dat een vrouw een verhoogd risico loopt op hart- en vaatziekten. Een hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap heeft dus niet alleen gevolgen voor vrouw en kind tijdens de zwangerschap maar ook in het latere leven. "Ook bleek dat homocysteine (een stofje in het bloed) bij vrouwen met een hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap hoger is dan bij vrouwen die geen problemen hadden tijdens de zwangerschap. Door het gehalte homocysteine te meten is het makkelijker om te zien welke vrouwen een verhoogde kans lopen op hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Deze vrouwen kunnen dan mogelijk vroegtijdig maatregelen nemen om hart- en vaatziekten te voorkomen, of te behandelen" zegt Visser. Het onderzoek van Visser creëert een beter beeld over welke vrouwen het meest risico lopen op hart- en vaatziekten nadat ze een hoge bloeddruk tijdens hun zwangerschap hadden. Volgens Visser moet hier ook meer aandacht voor komen. Visser: "Het is namelijk een uitgelezen kans om het ontstaan van hart- en vaatziekten te vertragen of te voorkomen in deze groep van jonge vrouwen. De gegevens uit dit onderzoek zijn van groot belang om mee te nemen in het advies naar vrouwen over controles en maatregelen ter uitstel of preventie van hart- en vaatziekten."
In het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum is bij patiënten met een moeilijk te behandelen hoge bloeddruk een stent-achtig implantaat in de halsslagader geplaatst. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op tot wel 24 punten en houdt ook aan. Patiënten geven aan dat ze vitaler zijn, minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn hebben. Dit blijkt uit een onderzoek naar de effecten van het toepassen van het implantaat in de halsslagader. Patiënten die een aanhoudende hoge bloeddruk hielden, ondanks gebruik van bloeddrukverlagende geneesmiddelen in de juiste dosering, kregen een stent-achtig implantaat in de halsslagader geïmplanteerd. In de halsslagader bevinden zich de zogenaamde baroreceptoren. Deze receptoren zijn zenuwuiteinden die continu de bloeddruk registreren. Ze ontvangen en verzenden signalen om de bloeddruk op peil te houden. Door de plaatsing van het implantaat op deze plek, worden de receptoren geactiveerd en zenden signalen uit waardoor de bloeddruk daalt. Deze bloeddrukdaling treedt direct na implantatie op en houdt aan. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” Het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum heeft in februari 2015 de eerste patiënt behandeld. Inmiddels heeft het centrum 25 van de wereldwijd 56 geïmplanteerde patiënten behandeld en is daarmee het meest ervaren centrum in de wereld. De eerste resultaten van deze behandeling worden binnenkort gepubliceerd. In deze studie werd er een gemiddelde bloeddrukdaling van 24 punten (bovendruk) en 11 punten (onderdruk) waargenomen na 6 maanden inclusief de vermindering van medicatie. 75% van de patiënten toonde een relevante bloeddrukdaling: daling bovendruk of vermindering hoeveelheid bloeddrukverlagende middelen. De behandeling wordt uitsluitend toegepast in studieverband, de CALM studies. De CALM studies zijn te vinden via Calm start en Calm diem. Ongeveer 5-10% van de patienten met hoge bloeddruk reageert onvoldoende op leefstijlaanpassingen en bloeddrukverlagende geneesmiddelen. Voor een deel van deze patiënten kan het implantaat een oplossing bieden een betere bloeddruk te bereiken en daardoor het risico op hart- en vaatziekten te verlagen. “De forse daling van de bloeddruk is absoluut hoopgevend. Ik ben er enthousiast over! We kunnen nu patiënten helpen waar voorheen iedere behandeling faalde”, aldus Wilko Spiering. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk (bovendruk boven 140 en onderdruk boven 90 of gebruikt bloeddrukverlagende medicatie). Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk, verdubbelt het risico op hart- en vaatziekten. Als ook op de lange termijn de behandeling veilig en effectief blijkt te zijn, zal dit naar verwachting in de toekomst een reguliere behandeling worden voor moeilijk behandelbare hoge bloeddruk.
Bron: UMC
Een coarctatio aortae is een aangeboren vernauwing van de grote lichaamsslagader (aorta). Deze vernauwing belemmert de doorstroming van bloed naar de onderste lichaamshelft en organen. De vernauwing wordt meestal vlak na de geboorte ontdekt, soms pas op latere leeftijd. Tijdens een operatie die in de meeste gevallen op de kinderleeftijd plaatsvindt, wordt de vernauwing opgeheven. Bij patiënten waar de vernauwing op de volwassen leeftijd aan het licht komt, wordt de vernauwing tegenwoordig vaak via de liesslagader (bijvoorbeeld door een stent) opgeheven. Ondanks het opheffen van de vernauwing kunnen er op latere leeftijd complicaties ontstaan zoals een hoge bloeddruk, vroegtijdige aderverkalking van de kransslagaders van het hart, verwijding van de aorta, en vaatlijden in de hersenen. Luijendijk deed onderzoek naar de risicofactoren voor deze complicaties op de lange termijn. Uit dit proefschrift blijkt bijvoorbeeld dat coarctatie patiënten met een hoge bloeddruk tijdens inspanning op latere leeftijd een hoger risico hebben om een chronische hoge bloeddruk te ontwikkelen. Een hoge bloeddruk blijkt verder een belangrijke veroorzaker van schade aan de bloedvaten bij coarctatie patiënten. Luijendijk onderzocht verder de diagnostische- en behandelmogelijkheden van deze lange termijn complicaties.
Jicht is een vaak voorkomende gewrichtsontsteking. Toch is er over de aandoening opvallend weinig bekend en doen er, ook onder medici, hardnekkige, onbewezen opvattingen over jicht de ronde. Huisarts Hein Janssens uit Lobith zette zijn verbazing hierover om in een proefschrift (UMC St Radboud, Nijmegen). Hij deed onder andere de medisch zeer relevante ontdekking, dat jicht vaak samengaat met hoge bloeddruk en hartvaatziekten. Verder ontwikkelde hij voor artsen een jichtcalculator, waarmee ze snel kunnen vaststellen of een patiënt jicht heeft. Tot slot vond hij in prednison een efficiënt pijnstillend middel, dat voor een groot deel van de jichtpatiënten veiliger is dan de gangbare middelen. Jicht manifesteert zich als een plotselinge, extreme pijn in een gewricht, heel vaak in een grote teen. De plaats van het aangedane gewricht is meestal rood en gezwollen. De pijn is zo hevig, dat het slachtoffer zich doorgaans acuut tot de huisarts wendt. Naar schatting maakt één tot twee procent van de Westerse bevolking tenminste eenmaal een aanval van jicht mee, mannen zeven tot negen maal vaker dan vrouwen. Jicht is al beschreven ten tijde van de Griekse arts Hippocrates. De oorzaak van de gewrichtsontsteking is geen bacterie of virus, maar een opeenhoping van kristallen van urinezuur in de gewrichtsvloeistof. Het bewijs dat iemand echt jicht heeft, is de aanwezigheid van urinezuurkristallen in de gewrichtsvloeistof. Hiervoor is het aanprikken van het pijnlijke gewricht nodig. Dit gebeurt alleen bij een reumatoloog. Negentig procent van de jichtpatiënten wordt echter niet door de reumatoloog, maar door de huisarts behandeld. Janssens ontdekte dat huisartsen geneigd zijn om een artritis die zich uitsluitend voordoet in één gewricht, te beschouwen als jicht, terwijl dit lang niet altijd het geval is. Daarom heeft hij een speciale jichtcalculator ontwikkeld. Met dit instrument, dat uit zeven items bestaat, kan elke huisarts gemakkelijk vaststellen, hoe groot de kans is dat de patiënt jicht heeft. De jichtcalculator is te vinden op de website van het UMC St Radboud. Gangbare middelen die huisartsen voorschrijven om de pijn bij jicht te bestrijden zijn de zogenoemde NSAID"s, zoals ibuprofen en naproxen. Deze hebben echter bijwerkingen, die gevaarlijk kunnen zijn voor ouderen of voor mensen met een hartvaatziekte of nierziekte. Janssens deed een gerandomiseerd geneesmiddelenonderzoek en ontdekte dat een korte kuur met prednison even goed werkt tegen jichtpijn als naproxen. Tegen een kortdurende prednisonkuur, maximaal vijf dagen, bestaan nauwelijks medische bezwaren, terwijl deze behandeling veel beter rekening houdt met de vaak belaste voorgeschiedenis van de, meestal oudere, jichtpatiënt. Daarom beveelt Janssens prednison als eerste-keusbehandeling aan. Eén van de "fabels" over jicht is, dat jicht een bijwerking zou zijn van plaspillen. Plaspillen worden voorgeschreven aan mensen met een hoge bloeddruk of een hartvaatziekte. Janssens ontdekte dat niet de plaspillen hier de boosdoener zijn, maar de relatie tussen jicht enerzijds en hoge bloeddruk en hartvaatziekten anderzijds. "Dit heeft twee belangrijke consequenties," zegt Janssens. "Om te beginnen moet iemand die plaspillen gebruikt en jicht heeft, vooral niet stoppen met die medicatie. Plaspillen zijn erg belangrijk voor de patiënten; ze hebben die nodig voor hun hoge bloeddruk of hartfalen. En in de tweede plaats moeten huisartsen beseffen dat iemand die zich meldt met jicht, grotere risico"s heeft op hartvaatziekten. Het zou dus goed zijn als huisartsen patiënten met jicht screenen op deze risico"s".
Ouderen met licht verminderde schildklierwerking hebben geen baat bij behandeling met schildklierhormoon. Dat blijkt uit een grote Europese studie van onder meer het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). De behandeling zorgt er weliswaar voor dat het niveau van de schildklierhormonen normaliseert, maar heeft geen effect op de kwaliteit van leven en op klachten als traagheid, spierzwakte, hoge bloeddruk en gewichtstoename. De onderzoekers vinden daarom dat de huidige richtlijnen moeten worden aangepast. Dat schrijven de onderzoekers in een publicatie in het wetenschappelijk tijdschrift The New England Journal of Medicine. Bij ongeveer één op de tien 65-plussers werkt de schildklier iets trager dan normaal. Artsen schrijven dan regelmatig schildklierhormoon levothyroxine voor. Dat doen ze om eventuele klachten te behandelen van een trage schildklierwerking, zoals spierzwakte, traagheid, hoge bloeddruk en gewichtstoename. In Europa en de Verenigde Staten behoort levothyroxine tot de meest voorgeschreven medicijnen. Maar is deze medicatie wel zinvol bij ouderen met een licht verminderde schildklierwerking (zogenoemde subklinische hypothyreoïdie)? Daarover bestond nog geen overeenstemming. De TRUST-studie, geleid door de universiteit van Glasgow, Schotland, biedt nu uitsluitsel. De wetenschappers onderzochten 737 ouderen van gemiddeld 74 jaar met een licht verminderde schildklierwerking. Een derde van de deelnemers kwam uit Nederland. In Nederland werkten meer dan 300 huisartsen en ruim 20 huisartsenlaboratoria mee aan deze studie. De helft van de deelnemende ouderen kreeg tabletten met als werkzame stof levothyroxine voorgeschreven, de andere helft slikte een placebo. Vervolgens werden de oudere deelnemers minimaal een jaar gevolgd. Bij de deelnemers die schildklierhormoon slikten, normaliseerde het niveau van de schildklierhormonen. “Maar voor klachten als traagheid, spierzwakte, gewichtstoename of hoge bloeddruk was er na een jaar behandeling geen enkel verschil tussen de twee groepen. Ook was er geen verschil in de kwaliteit van leven”, vertelt prof. Jacobijn Gussekloo (LUMC). “Wij pleiten daarom voor aanpassing van de richtlijnen”. Op dit moment loopt vanuit het LUMC in samenwerking met Zwitserse onderzoekers een aanvullende studie naar de effecten van behandeling bij 80-plussers met licht verminderde schildklierwerking. “Er blijkt van alles anders te zijn bij de behandeling van oudste ouderen”, licht Gussekloo toe. “Daarom is het belangrijk om het effect van behandeling ook specifiek bij deze groep uit te zoeken.”
Bron: LUMC
Inge Oudman: ‘Creatine Kinase and Blood Pressure. Clinical and Therapeutic Implications. Mensen die veel zout eten èn beschikken over relatief veel van het enzym creatine kinase (CK), scheiden minder zout uit. Ook knijpen de spieren in de bloedvaten dan sterker samen. Dit leidt tot hogere bloeddruk. Ook lijkt er een verband te zijn tussen CK en obesitas - een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van hoge bloeddruk - en laat verhoogde bloeddruk zich moeilijker behandelen bij een hoge activiteit van dit enzym. Creatine kinase speelt een belangrijke rol bij de energiestofwisseling in de cel. Er bestaat een relatie tussen de activiteit van dit enzym en de bloeddruk. Bij mensen met een hogere CK-activiteit is meer energie beschikbaar voor het creëren van een hogere bloeddruk. Dit komt doordat de nieren zout beter vasthouden en daarvan dus minder wordt uitgescheiden. Op basis van experimenten met proefdieren met een hoge bloeddruk constateert Inge Oudman dat remming van het CK-systeem leidt tot een aanzienlijke verlaging van de bloeddruk. Dit zou een veelbelovend nieuw mechanisme voor de behandeling van een hoge bloeddruk kunnen zijn. Oudman ontwikkelde een protocol om het effect van dit middel in gezonde mensen na te kunnen gaan. Indien geen noemenswaardige bijwerkingen optreden, kan binnen afzienbare tijd worden begonnen met een onderzoek naar het effect van remming van het CK-systeem in patiënten met hypertensie.
Het verlagen van de bloeddruk heeft mogelijk een negatief effect bij het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer. Dat blijkt uit onderzoek van Hadassa Jochemsen bij VUmc Alzheimercentrum, waarop ze 4 oktober promoveert. Mensen die kampen met een te hoge bloeddruk krijgen vaak als medicijn ACE-remmers. Het ACE-enzym (Angiotensine Converterend Enzym) zorgt in het lichaam voor een stijging van de bloeddruk, dus de ACE-remmers verlagen de bloeddruk. Dit is raadzaam, want een te hoge bloeddruk kan leiden tot beschadigingen aan de bloedvaten in de hersenen, wat een hoger risico op dementie geeft. ACE lijkt echter ook het zogeheten amyloid-eiwit af te breken, het eiwit waarvan de stapeling in het brein samenhangt met de ziekte van Alzheimer (de meest voorkomende vorm van dementie). Het promotieonderzoek van Hadassa Jochemsen laat zien dat een laag niveau van ACE samenhangt met verlies van hersenvolume en meer stapeling van het amyloid, gemeten in hersenvocht. 'Het verlagen van ACE-niveaus, door bijvoorbeeld ACE-remmende middelen, zou dus ook ongunstige effecten kunnen hebben, met name voor patiënten die een verhoogd risico hebben op de ziekte van Alzheimer', legt Jochemsen uit. Deze bevindingen kunnen invloed hebben op de toekomstige behandeling van patiënten met een hoge bloeddruk en de ziekte van Alzheimer. Jochemsen bestudeerde tijdens haar promotieonderzoek bij VU medisch centrum MRI-scans van de hersenen patiënten van middelbare leeftijd met hart- en vaatziekten én van patiënten met de ziekte van Alzheimer. Naar aanleiding van haar bevindingen is meer onderzoek aan te bevelen naar de rol van ACE-remmers op de ziekte van Alzheimer. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. In Nederland hebben nu al 250.000 mensen dementie en naar verwachting zal dit in 2040 opgelopen zijn tot een half miljoen. Het is van groot belang dat de oorzaak van de ziekte van Alzheimer ontdekt wordt. Kennis over de oorzaak maakt het mogelijk om zeer gericht therapie te ontwikkelen zodat de ziekte genezen kan worden.
Vanaf nu geldt er voor Betmiga (mirabegron) een contra-indicatie bij patiënten met ernstige ongecontroleerde hoge bloeddruk. De nieuwe aanbeveling komt voort uit een Europese beoordeling van data van verhoogde bloeddruk bij gebruik van mirabegron naar aanleiding van meldingen van ernstige gevallen van verhoogde bloeddruk. De contra-indicatie wordt toegevoegd aan de bijsluiter en de productinformatie voor arts en apotheker. Mirabegron wordt gebruikt bij de behandeling van aandrang, vaak moeten plassen en/of aandrangincontinentie bij volwassen patiënten met het overactieve blaas (OAB) syndroom. Een verhoogde bloeddruk is een bekend risico van mirabegron en staat vermeld in de productinformatie. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert: Mirabegron niet voor te schrijven bij patiënten met ernstige ongecontroleerde hoge bloeddruk Bij aanvang van de behandeling de bloeddruk van de patiënt te meten Gedurende de behandeling de bloeddruk regelmatig te controleren, vooral bij patiënten met hoge bloeddruk De firma Astellas Pharma B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, urologen, gynaecologen, geriaters en apothekers. De brief is ook verstuurd naar het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Bij veel mensen wordt hun laatste levensfase overschaduwd door hartfalen. Hartfalen ontstaat doordat de pompfunctie van het hart tekort schiet en leidt hoofdzakelijk tot kortademigheid en vocht in de longen en in de benen. Tussen 20 en 30% van de mensen krijgt te maken met hartfalen, meestal als zij ouder zijn dan zeventig jaar. Momenteel heeft ongeveer 1% van de volwassen bevolking deze aandoening (circa 130.000). De verwachting is dat dit aantal door de vergrijzing sterk zal toenemen, tot minstens de helft meer hartfalenpatiënten in 2025 (schatting: 195.000). De ziekenhuisopnamen en behandeling van mensen met ernstige klachten brengen hoge kosten met zich mee. Dit blijkt uit literatuuronderzoek van Het RIVM, aangevuld met gesimuleerde toekomstverkenningen. Vooral hoge bloeddruk en overgewicht bestrijden: Mensen kunnen de kans op hartfalen verminderen door risicofactoren te vermijden, vooral een te hoge bloeddruk en een hartinfarct. De preventieve maatregelen voor hart- en vaatziektes in het algemeen zijn ook effectief om hartfalen te voorkomen (gezonde voeding, bewegen, niet roken, enzovoort). De meeste gezondheidswinst is te behalen door mensen met een hoge bloeddruk levenslang te behandelen. Hetzelfde geldt voor overgewicht en diabetes. Mensen met een verhoogd risico op hartfalen, zoals na een hartinfarct of met diabetes, zouden nog intensiever begeleid kunnen worden. Onder artsen neemt de belangstelling voor vroege opsporing en selectieve preventie van hartfalen toe. Als afwijkingen zouden kunnen worden herkend vóórdat er klachten zijn, zou een aangepaste leefstijl of medicatie hartfalen kunnen uitstellen of voorkomen. Vooralsnog ontbreekt een geschikte test hiervoor.
Het UMC Utrecht en Máxima Medisch Centrum hebben een nieuwe behandeling onderzocht voor oudere patiënten met een zeldzame aandoening waarbij ze zomaar flauwvallen. Het grootste deel van de patiënten raakte z’n klachten kwijt na het chirurgisch verwijderen van kleine halszenuwen. Patiënten met het ‘hypersensitief sinus carotis syndroom’ hebben vaak last van duizeligheid en kunnen zomaar flauwvallen, bijvoorbeeld bij het uitsteken of draaien van hun nek. Dit syndroom wordt zelden herkend waardoor de diagnose vaak laat gesteld wordt. De standaardbehandeling bestaat uit een pacemaker. Onderzoeker en vaatchirurg Raechel Toorop van het UMC Utrecht analyseerde 27 patiënten die tussen 1980 en 2007 in Máxima Medisch Centrum werden geopereerd aan hun halszenuwen (ze kregen dus geen pacemaker). Door het ‘ontzenuwen’ van de halsslagader bereiken verkeerde signalen, die bij deze patiënten tot lage bloeddruk of hartslag leiden, het brein niet meer. Hierdoor zou het flauwvallen bij deze patiëntengroep kunnen worden voorkomen. De meeste geopereerde patiënten bleken inderdaad baat te hebben bij de behandeling. Ongeveer 90 procent heeft een maand na de operatie helemaal geen last meer van duizeligheid of flauwvallen. Deze patiënten hebben bovendien geen pacemaker nodig. Na gemiddeld 7,5 jaar is nog steeds meer dan 80 procent genezen. Toorop denkt dat het verwijderen van deze zenuwtjes bij patiënten met het ‘hypersensitief sinus carotis syndroom’ een goede behandeling kan zijn. Maar met 27 patiënten is het onderzoek te klein om harde conclusies te kunnen trekken. Daarvoor is onderzoek nodig waarbij deze chirurgische ingreep vergeleken wordt met de huidige standaardbehandeling, de pacemaker. Zo’n onderzoek is echter moeilijk uit te voeren omdat de ziekte zeldzaam lijkt. Ingrijpen op de halszenuw zou ook een behandeling tegen hoge bloeddruk kunnen zijn, denkt Toorop. Het stimuleren van de halszenuwtjes door een stent rondom de halsslagader te plaatsen zou hoge bloeddruk tegen kunnen gaan. De stent vervormt de halsslagader een beetje, waardoor druksensoren geprikkeld worden en de bloeddruk omlaag gaat. Toorop heeft een klein onderzoek uitgevoerd naar deze methode. Het UMC Utrecht behandelt patiënten met moeilijk behandelbare hoge bloeddruk al door de nierzenuw uit te schakelen.
Een hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren vele jaren later, rond je zeventigste. Dit is waarschijnlijk het gevolg van hersenschade die sluipend over vele jaren ontstaat. Dat concludeert neuropsycholoog Yael Reijmer van het UMC Utrecht in haar proefschrift. Reijmer analyseerde de gegevens van bijna 400 mensen tussen de 50 en 64 jaar zonder dementie. De gezondheid van deze mensen is gemeten over een perdiode van vijftien jaar. Bij de start en in de loop van het onderzoek zijn bekende risicofactoren zoals bloeddruk en buikomvang, maar ook cognitief functioneren, zoals reactiesnelheid en geheugen, in kaart gebracht. (Dit is de zogenaamde Hoorn-studie.) Wat blijkt? Mensen met een hoge bloeddruk en overgewicht bij de start van het onderzoek, hebben vijftien jaar later meer kans op cognitieve problemen. In verhouding tot mensen zonder cardiovasculaire risicofactoren werkt hun geheugen slechter, verwerken ze informatie langzamer en kunnen ze zich moeilijker concentreren. Deze cognitieve achteruitgang is het gevolg van microscopische schade in de hersenen, denkt Reijmer. Ze analyseerde daarom met een geavanceerde MRI-scan bij 35 diabetespatiënten en evenveel gezonde proefpersonen de wittestof-banen. Deze ‘verbindingswegen’ van de hersenen zijn noodzakelijk voor een goede verwerking en integratie van informatie. Patiënten met diabetes type II blijken meer kleine afwijkingen in de wittestof te hebben. Deze afwijkingen gaan bovendien samen met slechtere cognitieve prestaties. “Wie door middel van gezond leven de kans op dementie wil verkleinen, moet dus op tijd beginnen”, adviseert Reijmer. “Een ongezonde leefstijl leidt tot overgewicht en hoge bloeddruk. Deze risicofactoren veroorzaken op de lange termijn dus hersenschade. Die hersenschade hangt samen met cognitieve problemen, zoals traagheid en geheugenproblemen. Deze inzichten kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van behandelstrategieën om de kans op cognitieve achteruitgang en dementie te verkleinen.”
Het tijdelijk stoppen met bloeddrukverlagende medicijnen bij 75-plussers met milde cognitieve problemen heeft geen positief effect op cognitief, psychologisch of algemeen dagelijks functioneren. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in JAMA Internal Medicine. De resultaten zijn verrassend, omdat eerder onderzoek erop leek te wijzen dat een hogere bloeddruk op latere leeftijd juist gunstig is. Bloeddrukmeting bij oudereDe 385 deelnemers aan de studie, allen 75-plus, kampten met milde cognitieve achteruitgang maar leden niet aan ernstige hart- en vaatziekten. De helft van de groep stopte gedurende 16 weken met medicatie tegen hoge bloeddruk, terwijl de controlegroep de pillen bleef gebruiken. Vervolgens werden de ouderen getest op cognitieve functies, symptomen van depressie en apathie, functioneren in het dagelijks leven en kwaliteit van leven. Op geen van deze punten vonden de onderzoekers een verbetering. Terwijl bij jongere mensen hoge bloeddruk een risicofactor is voor een verminderde breinfunctie, is dat verband bij ouderen minder eenduidig. Eerdere studies lieten zien dat bij ouderen juist een láge bloeddruk vaker gepaard gaat met cognitieve en psychologische achteruitgang. Dit werd verklaard met de theorie dat een hogere bloeddruk voor een betere doorbloeding van het brein zou zorgen, wat juist van belang zou zijn bij stijve bloedvaten zoals ouderen die vaak hebben. Het huidige onderzoek bevestigt deze aanname niet. De LUMC’ers sluiten niet uit dat de selectie van de deelnemers verklaart waarom ze geen positief effect van stoppen met medicijnen konden aantonen. “Misschien komt dat doordat we om veiligheidsredenen geen ouderen met ernstige hart- en vaatziekten hebben laten deelnemen”, zegt eerste auteur Justine Moonen. “Wellicht is juist bij hen de doorbloeding van de hersenen slechter, waardoor zij wél baat zouden kunnen hebben bij een hogere bloeddruk.” Gedeeld eerste auteur Jessica Foster-Dingley vult aan: “Daarnaast hebben we mogelijk geen effect kunnen aantonen, omdat de ouderen die mee wilden en konden doen aan onze studie zowel cognitief als in het dagelijks leven vrij goed functioneerden.” Ook is het denkbaar dat het verschil in bloeddruk tussen de twee groepen te klein was om een effect op het functioneren aan te tonen. Moonen: “Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat er geen causale relatie bestaat tussen lagere bloeddruk en slechter functioneren bij ouderen. In dat geval ligt er wellicht een gemeenschappelijke oorzaak aan ten grondslag – zoals beschadigingen in de delen van het brein die de bloeddruk regelen, of een slechte hartfunctie.” De onderzoekers pleiten voor een herhaling van het onderzoek, maar dan bij ouderen bij wie de regulering van de hersendoorbloeding aantoonbaar is aangetast en met een langere follow-up-tijd.
Het eiwit galectine-3 blijkt betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hartfalen en is met behulp van natuurlijke suikers uit groente en fruit te remmen. Dat concludeert Rogier van der Velde met zijn proefschrift over dit eiwit. Bovendien toont hij aan dat de concentratie van dit eiwit in het bloed de ontwikkeling van hartfalen in de toekomst kan voorspellen. Hartfalen kan ontstaan door littekenvorming na een hartinfarct: bij herstel van het hart na een infarct vormt zich littekenweefsel op het hart, wat de hartfunctie doet verslechteren. Ook hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine houden verband met het ontstaan van hartfalen. Van der Velde toont in zijn proefschrift aan dat de hoeveelheid galectine-3 in het bloed toeneemt na een hartinfarct, en dat dit mogelijk een belangrijke rol speelt in het ontstaan van littekenweefsel. Ook toont hij aan dat een hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine belangrijke voorspellers zijn voor een stijging van galectine-3 in het bloed. Van der Velde concludeert dat herhaaldelijk meten van galectine-3 kan helpen bij het voorspellen van de ontwikkeling van hartfalen bij gezonde personen. Bovendien toont hij aan dat suikers uit fruit en groentes de effecten van galectine-3 remmen. Het concept van galectine-3 remming kan in de toekomst mogelijk een rol spelen bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor patiënten met hartfalen. Rogier van der Velde (1984) studeerde Life Science & Technology en Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma CardioVascular Centre van onderzoekstinstuut GUIDE van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door de hartstichting en een Veni-beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Van der Velde werkt als arts-assistent Cardiologie in de Isala klinieken in Zwolle.
Bron: RUG
Nederland overlijden jaarlijks 21.000 vrouwen aan hart- en vaatziekten. Daarom is onderzoek specifiek gericht op vrouwen zo belangrijk, vertelt interventiecardiologe Yolande Appelman van VUmc: “We weten dat vrouwen op latere leeftijd vaker hart- en vaatziekten krijgen dan mannen. Ze blijken hun klachten ook anders te melden, waardoor de diagnose soms later gesteld wordt en de juiste behandeling vertraging kan oplopen”. Risicofactoren spelen een hele belangrijke rol bij het krijgen van hart- en vaatziekten en hebben bij vrouwen vooral na de menopauze een sterkere impact dan bij mannen. Meer dan 60% van de vrouwen heeft bijvoorbeeld hoge bloeddruk op oudere leeftijd. Er zijn echter ook vrouwspecifieke risicofactoren - zoals het hebben van een verhoogde bloedsuiker of hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap - die een hoger risico geven op het krijgen van hart- en vaatziekten. “Maar we weten nog veel te weinig van de invloed hiervan op lange termijn. Het meeste onderzoek wordt namelijk gedaan onder mannen en die resultaten kunnen niet zomaar vertaald worden naar vrouwen”, aldus Appelman
Een urinetest kan het risico op hart- en vaatziekten en nierfalen goed voorspellen. Screening op albumine in de urine toont het risico op hart- en vaatziekten en nierproblemen al in een vroeg stadium aan en kan zo toekomstige ziekten voorkomen. Dat concludeert Akin Özyilmaz in zijn proefschrift. Zijn bevindingen maken effectieve preventieve behandeling mogelijk. Bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten en nierproblemen zijn onder meer hoge bloeddruk, hoge cholesterol en diabetes. De onderzoeken naar deze risicofactoren zijn relatief duur. Tot nu toe worden alleen mensen op indicatie hierop getest en krijgen ze indien nodig preventieve medicatie voorgeschreven. De laatste decennia blijkt dat de uitscheiding van het eiwit albumine in urine een voorspeller kan zijn voor hart- en vaatziekten en chronische nierziekten. Een verhoogde albumine-uitscheiding wijst op beschadiging van de bloedvaten. Als dit inderdaad een goede voorspeller is voor deze belangrijke aandoeningen, kan een simpele urinetest de gezondheidszorg geld besparen, doordat onderzoeken niet voor iedereen meer nodig zijn en de juiste mensen in een vroeg stadium preventief behandeld kunnen worden. Ook kan onnodig medicijngebruik worden voorkomen. Uit het onderzoek van Özyilmaz blijkt dat verhoogde urine albumine uitscheiding inderdaad hart- en vaatziekten en nierproblemen bij met name 55-plussers effectief kan voorspellen. Daarnaast kan met de test hoge bloeddruk, hoog cholesterol, diabetes en verminderde nierfunctie in een vroeg stadium diagnosticeren. Bovendien toont hij aan dat juist bij mensen met een verhoogd albuminegehalte in de urine het slikken van cholesterolverlagende middelen het risico op hart- en vaatziekten effectief vermindert. Akin Özyilmaz (1972) studeerde Geneeskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij verrichte zijn onderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) bij het Groningen Kidney Center (GKC). Het onderzoek werd gefinancierd door de Nierstichting. Özyilmaz is sinds 2007 werkzaam als internist-nefroloog bij het UMCG.
Bron: RUG
Een systematische review voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid in Europa door de WHO Door omgevingsgeluid, vooral afkomstig van binnenstedelijk wegverkeer, hebben mensen een grotere kans op zogeheten coronaire hartziekten, zoals pijn op de borst of een hartinfarct. Daarnaast zou het een hoge bloeddruk of een beroerte kunnen veroorzaken. Ook zijn er aanwijzingen gevonden dat geluid van wegverkeer de kans op diabetes en overgewicht zou verhogen doordat omgevingsgeluid invloed heeft op de hormoonhuishouding. Omgevingsgeluid veroorzaakt vaak stress en een slechtere nachtrust. Als mensen ’s nachts slechter slapen, raakt de aanmaak van cortisol verstoord. Dit blijkt uit een uitgebreide review door het RIVM van onderzoeken naar de gezondheidseffecten van omgevingsgeluid. Hierin zijn de resultaten van 61 bestaande onderzoeken vergeleken en is de kwaliteit van deze studies beoordeeld. Niet alle studies bleken van even goede kwaliteit. Het beste onderbouwd zijn de effecten door geluid van wegverkeer op coronaire hartziekten. Het grootste aantal studies onderzocht de relatie tussen geluid van wegverkeer en hoge bloeddruk. Dit zijn echter vooral studies die onder andere door hun beperkte opzet van minder goede kwaliteit zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De resultaten van deze review vormen de basis voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid die de WHO voor Europa gaat opstellen.
Bron: RIVM
Steven van de Vijver: ‘Cardiovascular disease prevention in the slums of Kenya’. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten - zoals hoge bloeddruk, overgewicht en diabetes – komen in ruime mate voor in Afrika ten zuiden van de Sahara, ook onder het armste gedeelte van de stedelijke bevolking. Het niveau van bewustzijn, behandeling en controle van de risicofactoren is extreem laag. Van de Vijver stelt in zijn proefschrift dat het noodzakelijk is om effectieve en betaalbare preventieprogramma’s in de regio te implementeren en evalueren. Hij stelt dat er veel uitdagingen zijn om dergelijke gezondheidsprogramma’s in sloppenwijken in te voeren, maar dat het mogelijk is om voor acceptabele kosten bewustzijn en toegang tot behandeling van hoge bloeddruk aanzienlijk te verbeteren. Met de opkomende epidemie van hart- en vaatziekten in Afrika moeten overheden en internationale organisaties zich gezamenlijk inspannen programma’s te implementeren en evalueren om het groeiende probleem tegen te gaan, met aandacht voor de groeiende risicogroep van sloppenwijkbewoners. De uitkomsten van dit proefschrift bieden relevante aanknopingspunten voor het ontwikkelen van onderzoek en de implementatie van programma’s die het bewustzijn, behandeling en controle van risicofactoren van hart- en vaatziekten in Afrika vergroten, en eventueel zelfs daarbuiten zoals de migrantenpopulatie in Amsterdam-zuidoost. Een onderdeel van het proefschrift gaat in op de overeenkomsten van de problematiek en mogelijke oplossingen voor preventie van deze ziekten onder sloppenwijkbewoners in Nairobi en Afrikaanse migranten in Amsterdam-zuidoost. Momenteel wordt er gekeken op welke wijze een aangepast model kan worden geïmplementeerd en geëvalueerd in Amsterdam.
De kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen is in 20 jaar tijd met ruim 30 procent gedaald, maar voor vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Dat zegt R. Wieberdink van het Erasmus MC. Er is veel werk gemaakt van preventie van hart- en vaatziekten, zoals richtlijnen voor artsen om risicofactoren als hoge bloeddruk, hoog cholesterol en diabetes te behandelen. Tegelijkertijd hebben zowel mannen als vrouwen vergeleken met de jaren ’90 vaker hoge bloeddruk en overgewicht. Ook het gebruik van medicijnen, zoals cholesterolverlagers en bloedverdunners, is toegenomen. Mogelijk onderschatten artsen bij vrouwen de risico’s op een beroerte, zegt Wieberdink. Ook is onder mannen het aantal rokers afgenomen. Roken is een belangrijke risicofactor.
Nederland overlijden jaarlijks 21.000 vrouwen aan hart- en vaatziekten. Daarom is onderzoek specifiek gericht op vrouwen zo belangrijk, vertelt interventiecardiologe Yolande Appelman van VUmc: “We weten dat vrouwen op latere leeftijd vaker hart- en vaatziekten krijgen dan mannen. Ze blijken hun klachten ook anders te melden, waardoor de diagnose soms later gesteld wordt en de juiste behandeling vertraging kan oplopen”. Risicofactoren spelen een hele belangrijke rol bij het krijgen van hart- en vaatziekten en hebben bij vrouwen vooral na de menopauze een sterkere impact dan bij mannen. Meer dan 60% van de vrouwen heeft bijvoorbeeld hoge bloeddruk op oudere leeftijd. Er zijn echter ook vrouwspecifieke risicofactoren - zoals het hebben van een verhoogde bloedsuiker of hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap - die een hoger risico geven op het krijgen van hart- en vaatziekten. “Maar we weten nog veel te weinig van de invloed hiervan op lange termijn. Het meeste onderzoek wordt namelijk gedaan onder mannen en die resultaten kunnen niet zomaar vertaald worden naar vrouwen”, aldus Appelman
Bij mannen van 55 jaar en ouder is de kans op een beroerte sinds 1990 met ruim een derde afgenomen In de afgelopen twintig jaar is de kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen met meer dan 30 procent gedaald. Bij vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Bij beide groepen zijn de risicofactoren voor het krijgen van een beroerte en het gebruik van medicatie daartegen toegenomen. Verder zijn nieuwe factoren ontdekt die samenhangen met de kans op het krijgen van een beroerte. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Renske Wieberdink op basis van resultaten uit het grootschalige Rotterdamse ERGO onderzoek, waarop zij donderdag 1 maart promoveert. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 40.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen vanwege een beroerte. Dit is een acute beschadiging van de hersenen die veroorzaakt wordt door een afsluiting of een scheur van een bloedvat. In de afgelopen jaren is er veel aandacht besteed aan de preventie van hart- en vaatziekten. Zo zijn er richtlijnen opgesteld voor artsen om risicofactoren zoals hoge bloeddruk, hoog cholesterol en suikerziekte te behandelen. Uit het onderzoek van Wieberdink blijkt dat Nederlanders ongezonder zijn geworden, waardoor een hoge bloeddruk en overgewicht meer voorkomen dan in de jaren ’90. Artsen schrijven vaker medicijnen voor om de kans op een beroerte te verlagen. Het gaat dan om bijvoorbeeld bloedverdunners en cholesterolverlagers. Opvallend is dat de kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen sinds 1990 met ruim 30 procent is gedaald. Bij vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Renske Wieberdink: “Een mogelijke verklaring hiervoor is dat artsen bij mannen alert zijn op de gevaren, terwijl zij bij vrouwen geneigd zijn het risico te onderschatten. Een gunstige ontwikkeling is dat mannen in de afgelopen jaren minder zijn gaan roken. Of deze ontwikkelingen ook echt de oorzaak zijn voor de afname zal verder onderzocht moeten worden. Het is van groot belang dat risicofactoren voor beroerte ook bij vrouwen adequaat herkend en behandeld worden.” Om meer zicht te krijgen op het ontstaan van beroertes deed zij ook onderzoek naar mogelijk andere factoren die samenhangen met het risico op een beroerte. Uit speciale metingen van de bloedvaten van het netvlies blijkt dat naarmate de doorsnede van de afvoerende vaatjes toeneemt, de kans op een hersenbloeding stijgt. Een andere factor die in verband gebracht wordt met het risico op een hersenbloeding is leeftijdsgebonden maculadegeneratie. Dit is een aandoening die het centrale zicht aantast. Ouderen met een ernstige vorm van deze aandoening hebben een grotere kans op het krijgen van een hersenbloeding. Ongeveer 1,5 procent van de Nederlandse bevolking van 55 jaar en ouder lijdt aan deze vorm van maculadegeneratie. Wieberdink maakte voor haar onderzoek gebruik van de ERGO (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek) studie van het Erasmus MC, een van de grootste epidemiologische studies in de wereld. Dit onderzoek bestudeert 15.000 inwoners van de Rotterdamse wijk Ommoord die ouder zijn dan 45 jaar.
Vrouwen hebben een grotere kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen. Het verschil tussen hen is het grootst bij medicijnen tegen hart- en vaatziekten. Bij plaspillen tegen een hoge bloeddruk hebben vrouwen een vier keer hoger risico op bijwerkingen die zo ernstig zijn dat een ziekenhuisopname nodig is. Dit blijkt uit onderzoek van Erasmus MC, waarop arts-onderzoeker Eline Rodenburg op woensdag 19 september promoveert. In Nederland komen veel patiënten door bijwerkingen van medicijnen in het ziekenhuis terecht. Jaarlijks gaat het om bijna zevenduizend opnamen. Rodenburg analyseerde duizenden opnamen die het gevolg waren van bijwerkingen. Zij ontdekte dat een derde van deze ziekenhuisopnamen komt door bijwerkingen van geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten. Vrouwen hebben daarbij een grotere kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen. Rodenburg: “Bij vier van acht belangrijke groepen geneesmiddelen waarvan de bijwerkingen voor ziekenhuisopnamen zorgen, was een verschil tussen mannen en vrouwen te zien. Het verschil is het grootst bij plaspillen die gegeven worden tegen een hoge bloeddruk. Bij deze thiazidediuretica hebben vrouwen tot vier keer meer kans op bijwerkingen die leiden tot een ziekenhuisopname. Een belangrijke bijwerking is een te laag zoutgehalte in het bloed. Dit kan leiden tot misselijkheid en verwardheid. In ernstige situaties raken mensen in coma en kunnen komen te overlijden.” Ook de bijwerkingen van andere geneesmiddelen kunnen leiden tot ziekenhuisopnamen, vond Rodenburg. Bij de helft van de bijwerkingen van geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten gaat het om bloedverdunners. Bij een kleine groep gaat het om middelen tegen bepaalde hartritmestoornissen. Rodenburg: “Deze medicijnen bestaan al jaren, maar het zou niet zo moeten zijn dat artsen hierdoor minder alert zijn op bijwerkingen. Het is belangrijk dat zij factoren zoals het geslacht en persoonlijke verschillen hierbij in het oog houden.” De promovenda pleit ervoor dat patiënten met een verhoogd risico zich laten controleren op het zoutgehalte in hun bloed. In het ‘HARM-Wrestling’ rapport wordt dit ook aanbevolen door de Expertgroep Medicatieveiligheid. Rodenburg: “Het gaat dan om tachtig plussers. Of zeventig plussers die plaspillen gebruiken in combinatie met bepaalde geneesmiddelen. Ook patiënten die daarbij hart- of nierklachten hebben lopen verhoogd risico. Deze controles kunnen voorkomen dat patiënten in het ziekenhuis terecht komen.”
Gasvormige boodschappermoleculen die het lichaam zelf maakt, zijn betrokken bij veel processen. UMCG-onderzoeker Anne-Roos Frenay bestudeerde de rol van de moleculen stikstofmonoxide (NO), waterstofsulfide (H2S) en koolstofmonoxide (CO) bij patiënten met een niertransplantatie. Zij concludeert dat deze stoffen mogelijk therapeutische waarde kunnen hebben. Met de wereldwijde toename van overgewicht, hoge bloeddruk en diabetes, komen ook chronische nierziektes steeds meer voor. Ondanks behandeling leiden deze nierziektes vaak tot nierfalen, waardoor patiënten aangewezen zijn op nierdialyse of een niertransplantatie. Ook na een niertransplantatie blijft de kans op ziekte groot en is het sterftecijfer hoog. Om het aantal patiënten van nierziektes terug te dringen, is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar manieren om nierschade en verlies van nierfunctie te voorkomen en af te remmen. Frenay onderzocht de rol die bepaalde gasvormige moleculen kunnen spelen bij de functie van getransplanteerde nieren en bij de overleving van patiënten met een niertransplantaat. Van deze zogeheten gasotransmitters (NO, H2S en CO) is bekend dat zij betrokken zijn bij verschillende processen in het lichaam, zoals het reguleren van de bloeddruk en het beïnvloeden van ontstekingen. Frenay concludeert dat de gasotransmitters vanwege deze eigenschap wellicht ook kunnen worden ingezet bij het bestrijden van nierziektes ten gevolge van hoge bloeddruk en ter verbetering van de resultaten van niertransplantaties. Anne-Roos Frenay (1988) studeerde Geneeskunde. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject, waarbij co-schappen gecombineerd worden met wetenschappelijk onderzoek, bij het Groningen University Institute for Drug Exploration (GUIDE). Het onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, de Jan Kornelis de Cock-stichting en de Dutch Kidney Foundation. Momenteel is Frenay werkzaam als ANIOS Gynaecologie in het Flevoziekenhuis in Almere.
Cognitieve problemen komen steeds vaker voor door een steeds ouder wordende populatie. Een hoge bloeddruk is een van de risicofactoren die bijdraagt aan schade van de kleine bloedvaten in de hersenen. Dit kan leiden tot een beroerte, maar ook tot problemen met het geheugen en de snelheid van denken. Dit proefschrift toont aan dat zelfs minimale toename van hersenschade consequenties heeft voor het cognitief functioneren. Daarnaast hebben we gevonden dat patiënten cognitief slechter presteren bij een toenemend aantal uitingen van hersenschade. Deze resultaten pleiten voor meer uitgebreid neuropsychologisch onderzoek bij patiënten met cardiovasculaire risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk of hartfalen.
Raoul Kloppenborg: ‘Through the looking glass: Risk factors, radiological hallmarks and cognitive function in cerebral small vessel disease’. Cerebral small vessel disease is een ziekte van de kleine bloedvaatjes in de hersenen. Verschijnselen zijn cognitieve klachten, loopstoornissen, beroertes en dementie. Op MRI-beelden zijn witte stofafwijkingen te zien en lacunaire infarcten: kleine herseninfarcten die een holte (lacune) veroorzaken in de hersenen. Beide afwijkingen komen vaak voor: meer dan 90% van de mensen ouder dan 80 jaar heeft witte-stofafwijkingen en 25% van alle beroertes is een lacunair infarct. Kloppenburg onderzocht of er naast hoge bloeddruk nog meer behandelbare risicofactoren zijn. Ook ging hij na of deze veelvoorkomende afwijkingen klinisch relevant zijn, en of elke afwijking in de witte stof en elk lacunair infarct deel uitmaakt van hetzelfde ziekteproces. Een verhoogd gehalte van het aminozuur homocysteïne in het bloed speelt een rol bij de ontwikkeling van cerebral small vessel disease. Homocysteïne kan echter eenvoudig verlaagd worden met vitamine B. Dit zou dus een aangrijpingspunt kunnen zijn voor een nieuwe behandeling, met als uiteindelijk doel het voorkómen van dementie. Dat is vooral belangrijk omdat Nederland vergrijst en dementie een steeds groter probleem wordt voor de gezondheidszorg. Er is nog geen behandeling voor de aandoening, we zullen het voorlopig van preventie moeten hebben. Vasculaire preventie (behandeling van hoge bloeddruk en te hoog cholesterol) is vooralsnog niet bewezen effectief, het verlagen van homocysteïne met vitaminetherapie misschien wel.
Petra Bikker: ‘Variability in response to antihypertensive drug therapy. From population based therapy towards individualized treatment’. Creoolse Surinamers reageren niet op een geneesmiddel tegen hoge bloeddruk in tegenstelling tot blanke Nederlanders en Surinamers van Hindoestaanse afkomst. Dit stelt Bikker in haar proefschrift waarin ze de mogelijkheden onderzoekt om een persoonlijke therapie voor te schrijven voor de behandeling van hoge bloeddruk. Ondanks de beschikbaarheid van effectieve bloeddrukverlagende geneesmiddelen is het aantal mensen bij wie de bloeddruk onder controle is (minder dan 40 procent) teleurstellend laag. Het kiezen van het juiste geneesmiddel voor iedere individuele patiënt vereist inzicht in factoren die bijdragen aan de verschillende reacties van patiënten op bloeddrukverlagende geneesmiddelen. Om de behandeling te kunnen individualiseren, zijn nieuwe strategieën nodig. Bikker beschrijft in het proefschrift geavanceerde mathematische populatie-analysemethodes om de variabiliteit in bloeddruk en de variabiliteit in respons op bloeddrukverlagende geneesmiddelen tussen patiënten in kaart te brengen en te verklaren op basis van factoren, zoals ras of genetische informatie. Uit haar onderzoek kwam wel het verschil in ras naar voren, maar op basis van genetische informatie kon nog maar weinig variabiliteit worden verklaard.
Nederlanders die beroepsmatig zijn betrokken bij gezondheidszorg krijgen in hun bedrijfsrestaurants veel te zout voedsel voorgezet. Dit hebben onderzoekers van het AMC vastgesteld na een rondgang langs kantines van ziekenhuizen, de Gezondheidsraad, het ministerie van VWS en de Voedsel en Warenautoriteit. Het onderzoek is 21 december gepubliceerd in het kerstnummer van de British Medical Journal. In 2009 en 2010 zijn alle acht universitair medische centra (umc), acht algemene ziekenhuizen, de kantine van de Gezondheidsraad, van het ministerie van VWS en van de Voedsel- en Warenautoriteit drie keer onaangekondigd bezocht. Van de bestelde warme lunch (soep, aardappels, vlees, groente) werd in het lab het zoutgehalte bepaald. De uitkomsten verrasten de onderzoekers. Het zoutgehalte in de maaltijden was gemiddeld zeven gram, met als uitschieter een maaltijd met dertien gram. Het advies is om per dag niet meer dan zes gram zout te eten. Met het eten van alleen de lunch wordt de maximale dagelijkse hoeveelheid zout overschreden. MC-onderzoeker Lizzy Brewster: ‘We schatten dat de medewerkers met een dergelijke lunch uit zullen komen op een zoutopname van meer dan vijftien gram per dag.’ Haar collega Gert van Montfrans vult aan: ‘Dit vertaalt zich in een 20 tot 30 procent hogere kans om te overlijden aan problemen met hart en vaten in vergelijking met de mensen die zich houden aan de zoutrichtlijn.’ Het onderzoek onderstreept de noodzaak om ook in restaurants maaltijden te voorzien van ‘labels’ met opgave van de samenstelling. Aanleiding voor deze studie was het serveren van veel te zoute soep in de kantine van het AMC aan onderzoekers die gespecialiseerd zijn in het behandelen van patiënten met een te hoge bloeddruk. Te zout eten is een belangrijke oorzaak van hoge bloeddruk. Zij besloten uit te zoeken hoe zout het eten is dat gezondheidsmedewerkers in ziekenhuizen en instellingen krijgen voorgezet die zijn betrokken bij de voedingsadviezen over zout.
Marleen Hendriks: ‘Cardiovascular disease prevention in a health insurance program in rural Nigeria’. Een gezondheidsverzekering verbetert in hoge mate de kwaliteit van leven in landen in Afrika. Hendriks beschrijft de invoering van een verzekering in een landelijke regio in Nigeria (Kwara) waar veel mensen rondkomen van minder dan anderhalve dollar per dag. Tegelijkertijd werden in de klinieken in Kwara richtlijnen ingevoerd voor de behandeling van risicofactoren van hart- en vaatziekten, zoals hoge bloeddruk. Door de verzekering hebben de bewoners van de regio toegang tot goede zorg zodat de sterfte en blijvende invaliditeit door hoge bloeddruk en suikerziekte daalde. Hart- en vaatziekten zijn in landen in Afrika die Hendriks heeft onderzocht (Nigeria, Tanzania, Kenia en Namibië) de belangrijkste doodsoorzaak geworden, belangrijker dan kindersterfte door ondervoeding. In de door haar onderzochte regio hebben sinds 2007 tachtigduizend inwoners zich aangesloten bij de verzekering voor een jaarpremie van 28 dollar. In de verzekerde groep daalde de bloeddruk twee keer zo sterk als in regio’s zonder verzekering. Het onderzoek is gedaan in samenwerking met de PharmAccess Foundation in Amsterdam en een Nigeriaanse zorgverzekeraar.
Bij bepaalde INOmax (stikstofmonoxide) gascilinders is een defect aangetroffen waardoor de aanvoer van stikstofmonoxide abrupt kan stoppen. Het gaat om 400 ppm en 800 ppm gascilinders van 2 en 10 liter. De abrupte stopzetting van de toediening van stikstofmonoxide door het wegvallen van de druk kan leiden tot verhoging van de pulmonale arteriële druk (verhoging van de bloeddruk van de longbloedvaten); afname van de zuurstofsaturatie (opname zuurstof in de weefsels) en cardiovasculaire collaps (zeer lage bloeddruk). Artsen en ziekenhuisapothekers wordt geadviseerd alert te zijn op het mogelijk disfunctioneren van de gascilinders en passende voorzorgsmaatregelen te treffen zoals het ter beschikking hebben van een reservecilinder. Deze gascilinders mogen alleen gebruikt worden in combinatie met systemen voorzien van een druksensor en gasmonitor alarmsysteem. Dit schrijft de firma Linde Healthcare AB in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar de hoofden van IC units, neonatologieafdelingen en ziekenhuisapotheken van de ziekenhuizen die de afgelopen 3 jaar INOmax hebben gebruikt. Stikstofmonoxide is een gas dat wordt gebruikt voor de behandeling van pasgeboren baby's met onvoldoende functionerende longen én met een hoge bloeddruk in de longen (een aandoening die bekend staat als hypoxische ademhalingsinsufficiëntie) en bij mensen met hoge bloeddruk in de longen, in verband met een hartoperatie. Dit gasmengsel kan de hartfunctie en de bloedstroom door de longen verbeteren, wat kan helpen de hoeveelheid zuurstof in het bloed te verhogen.
Patiënten met hoge bloeddruk (hypertensie) hebben een verhoogde concentratie van bepaalde sfingolipiden (vetten) in het bloed. Het gaat daarbij voornamelijk om ceramide, dat een belangrijke rol speelt bij celdeling. Bij dieren met hypertensie zijn ook verhoogde ceramidespiegels aantroffen. Spijkers toonde aan dat ceramide de vaatweerstand verhoogt doordat het een negatief effect heeft op de endotheelfunctie van bloedvaten. Sommige geneesmiddelen tegen hoge bloeddruk kunnen dit negatieve effect verminderen door ceramidespiegels en de expressie van bepaalde enzymen in het endotheel te verlagen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het middel Fingolimod (Gilenya), onlangs geregistreerd voor de behandeling van multiple sclerose. In klinische trials liet Fingolimod inderdaad een lichte bloeddrukverhoging zien; Spijkers toonde in dierproeven aan dat veramidespiegels daarbij inderdaad een rol spelen. Bij een aanzienlijk aantal patiënten wordt de verhoogde bloeddruk onvoldoende gecontroleerd. Daardoor blijft endotheeldysfunctie bestaan, en dat kan op den duur leiden tot orgaanschade en levensbedreigende complicaties. Uiteindelijk zal uit toekomstige studies moeten blijken of farmacologische interventie gericht op ceramideverlaging kan leiden tot verlaging van de bloeddruk en verbetering van de endotheelfunctie.
Na een hartinfarct gaat de functie van de nieren twee keer zo snel achteruit als bij normale veroudering. Die versnelde achteruitgang heeft nadelige gevolgen voor het risico op overlijden. Tot die ontdekking is nefroloog-epidemioloog Ellen Hoogeveen van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) gekomen. Haar bevinding is op donderdag 9 februari gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE. Het aantal patiënten met nierproblemen neemt de laatste jaren toe. De belangrijkste oorzaken zijn aderverkalking, hoge bloeddruk en diabetes. Uit eerder onderzoek bleek al dat de nierfunctie na een hartinfarct twee keer zo snel daalt als bij normale veroudering. Hoogeveen onderzocht in hoeverre die verminderde nierfunctie invloed heeft op het risico op overlijden bij patiënten na een hartinfarct. Uit het onderzoek blijkt dat patiënten met een licht verlaagde nierfunctie na een hartinfarct een 1,4 maal hoger relatief risico hebben op overlijden. Bij patiënten met zeer lage nierfunctie is het risico op overlijden zelfs 4,4 keer zo hoog. Voor het onderzoek werden 4561 mensen tussen de 60 en 80 jaar oud gevolgd voor een maximale periode van 10 jaar. Al deze mensen hadden een hartinfarct doorgemaakt en werden sindsdien medicamenteus goed behandeld voor hart- en vaatziekten. Toch blijkt uit het onderzoek dat na 10 jaar bijna 1 op de 5 patiënten was overleden. Bij bijna de helft kwam dat door hart- en vaatziekten. Dat houdt onder meer verband met het slechter werken van de nieren, vertelt Hoogeveen. “Het risico op overlijden steeg al geleidelijk bij een licht verminderde nierfunctie.” Juist voor deze groep mensen is het van belang om hun nieren goed in de gaten te houden. “Hart- en vaatziekten, zoals hoge bloeddruk en aderverkalking, hebben invloed op het functioneren van de nieren. Daarom is het van belang om preventieve en therapeutische behandelopties voor deze patiënten te vinden.” De volledige publicatie is te lezen in wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE. Hoogeveen voerde haar onderzoek uit binnen het Alpha Omega Cohort, in samenwerking met Wageningen Universiteit en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. De Nierstichting financierde haar onderzoek. Het Alpha Omega Cohort wordt gefinancierd door de Hartstichting.
Bron: LUMC
Er sterven meer vrouwen dan mannen aan hart- en vaatziekten. Jaarlijks gaat het om zo’n 21.000 overlijdensgevallen, meldt het VU mc. Toch worden hart- en vaatziekten gezien als specifieke mannenziekten. Ook voorlichting en onderzoek zijn vooral op mannen gericht. Vrouwen krijgen hart- en vaatziekten gemiddeld op latere leeftijd dan mannen. De risicofactoren hebben vooral na de menopauze een sterkere impact dan bij mannen. Meer dan 60 procent van de vrouwen heeft bijvoorbeeld hoge bloeddruk op oudere leeftijd. Er zijn echter ook specifieke risicofactoren, zoals een verhoogde bloedsuikerspiegel of hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap. Verder melden vrouwen hun klachten vaak op andere wijze, waardoor artsen nogal eens een te late of verkeerde diagnose stellen.
Nederland overlijden jaarlijks 21.000 vrouwen aan hart- en vaatziekten. Daarom is onderzoek specifiek gericht op vrouwen zo belangrijk, vertelt interventiecardiologe Yolande Appelman van VUmc: “We weten dat vrouwen op latere leeftijd vaker hart- en vaatziekten krijgen dan mannen. Ze blijken hun klachten ook anders te melden, waardoor de diagnose soms later gesteld wordt en de juiste behandeling vertraging kan oplopen”. Risicofactoren spelen een hele belangrijke rol bij het krijgen van hart- en vaatziekten en hebben bij vrouwen vooral na de menopauze een sterkere impact dan bij mannen. Meer dan 60% van de vrouwen heeft bijvoorbeeld hoge bloeddruk op oudere leeftijd. Er zijn echter ook vrouwspecifieke risicofactoren - zoals het hebben van een verhoogde bloedsuiker of hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap - die een hoger risico geven op het krijgen van hart- en vaatziekten. “Maar we weten nog veel te weinig van de invloed hiervan op lange termijn. Het meeste onderzoek wordt namelijk gedaan onder mannen en die resultaten kunnen niet zomaar vertaald worden naar vrouwen”, aldus Appelman
Peuters uit sociaaleconomische zwakkere milieus hebben wel twee keer zo vaak te kampen met hoge bloeddruk als gemiddeld. Ze hebben gemiddeld gezien een lager geboortegewicht, krijgen korter borstvoeding en hebben een grotere lichaamsomvang. Dat zeggen onderzoekers van het VU mc op basis van een studie onder meer dan 3.000 Amsterdamse peuters. Als ouders moeite hebben met rond komen uit zich dat zelfs vaak in een hogere bloeddruk bij hun kinderen. Ook ouderen uit lagere sociaaleconomische groepen hebben meer kans om vroegtijdig te overlijden aan hart- en vaatziekten. De risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals een te hoge bloeddruk kunnen echter al op de kinderleeftijd ontstaan. Gericht preventief ingrijpen kan dit mogelijk voorkomen, zeggen de onderzoekers.
Borstvoeding is gunstiger voor de gezondheid van kinderen en moeders dan flesvoeding. Zo is overtuigend aangetoond dat borstgevoede zuigelingen minder kans op bepaalde infectieziekten hebben. Het gunstige effect werkt bovendien door nadat met borstvoeding is gestopt. Borstgevoede kinderen hebben waarschijnlijk een lager risico op overgewicht, astma en een piepende ademhaling, en hun moeders op diabetes, reuma en een hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM op basis van wetenschappelijke studies naar gezondheidseffecten van borstvoeding. Het RIVM heeft in 2005 en 2007 over de gezondheidseffecten van borstvoeding gerapporteerd. Een groot deel van de nu gerapporteerde gezondheidseffecten komt overeen met de resultaten uit de vorige rapporten, al is de sterkte van het bewijs soms net anders. Nieuw is dat moeders die borstvoeding hebben gegeven, waarschijnlijk minder vaak een hoge bloeddruk hebben. Het eerder beschreven beschermende effect van borstvoeding op eczeem bij kinderen is nu minder duidelijk. De update is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. De Nederlandse overheid wil over objectieve informatie over de gezondheidseffecten van borstvoeding beschikken. Deze informatie wordt gebruikt om zwangere vrouwen hierover te informeren.
Jongere generaties doen het qua gezondheid alsmaar slechter dan hun voorgangers. Bij de meeste jongere generaties komt méér overgewicht, obesitas, diabetes en hoge bloeddruk voor dan bij voorgaande generaties. Daardoor zal met name het aantal mensen met obesitas onder volwassenen steeds hoger worden. Dit blijkt uit langlopend onderzoek van het RIVM en het UMC Utrecht onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo bleek dat mannelijke twintigers die na tien jaar follow-up dertigers waren geworden vaker overgewicht hadden ontwikkeld. Had aanvankelijk 40 procent overgewicht, tien jaar later was dat al naar 52 procent. Ernstig overgewicht onder vrouwen verdubbelde bij de jongste generaties. Diabetes komt vooral bij mannen vaker voor. Hoge bloeddruk neemt toe bij mannen en vrouwen.
Op basis van leeftijd, geslacht, roken, bloeddruk en Cholesterol gehalte kan een huisarts vaststellen of iemand meer kans op hart- en vaatziekten heeft. Ze geven op basis daarvan leefstijladviezen of schrijven medicatie voor. Onderzoek door T. Scheltens aan de UU laat echter zien dat veel mensen die weten dat ze een te Hoge bloeddruk of Cholesterol gehalte hebben toch niet veel gezonder leven dan mensen die dat niet weten.
Ongeveer 40% van de volwassen patiënten die een operatie ondergaat heeft twee of meer leefstijlrisicofactoren, zoals overgewicht, roken of overmatig alcohol gebruik. Deze factoren kunnen leiden tot complicaties tijdens de ingreep en tot vertraagd herstel. Deze patiënten vallen, volgens de onderzoekers Christa Boer en Willie Scharwächter beiden van VU medisch centrum, tussen de wal en het schip. Door gebrek aan tijd en geld bestaan er nauwelijks mogelijkheden om de patiënt te ondersteunen bij het verbeteren van de gezondheid voor de operatie. De onderzoekers pleiten daarom voor meer begeleiding en preventie. Zorgverzekeraars zouden hier budget voor beschikbaar moeten stellen. De afdeling anesthesiologie van VUmc doet al enige tijd onderzoek naar het voorkomen van gezondheidsrisico"s bij te opereren patiënten binnen het project "Gezond Opereren". Het project beoogt tijdens en na de operatie de risico"s terug te dringen die het gevolg zijn van een ongezonde leefstijl. Bij 1228 volwassen patiënten die de anesthesioloog voor een preoperatieve risico screening bezochten is onderzocht of zij last hebben van overgewicht, hoge bloeddruk en/of diabetes en of zij roken en overmatig alcohol en/of drugs gebruiken. Daarnaast werd geëvalueerd of patiënten voldoende lichamelijk actief zijn. Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van de patiënten geen weet heeft van het eigen overgewicht en de te hoge bloeddruk. De onderzoekers pleiten daarom voor meer preventieve maatregelen in de vorm van voorlichting en het begeleiden van patiënten voorafgaand aan de ingreep. Scharwächter: "Een operatieve ingreep kan een belangrijke motivator zijn voor het starten met een gezonde leefstijl. Het terugdringen van de risico"s kan tevens gunstige gevolgen hebben op het beloop van de operatie en de gezondheid van de patiënt op langere termijn. Zo kan het stoppen met roken een paar weken voor de ingreep de conditie al aanmerkelijk verbeteren. Het mes snijdt zo aan twee kanten: enerzijds kunnen de operatierisico"s en de opnameduur worden teruggebracht en anderzijds biedt het de patiënt kans op gezondheidswinst op langere termijn." Het is helaas de vraag of er in de nabije toekomst geld beschikbaar wordt gesteld om patiënten te kunnen begeleiden in het verbeteren van hun gezondheid. Scharwächter is om die reden begonnen om meer belangstelling voor preventie te genereren bij zowel zorgverzekeraars als andere subsidieverstrekkers.
Economische onzekerheid weegt zwaar op de gezondheid van mensen. Chronische Stress houdt mensen uit hun slaap en onverdraagzaam, maar maakt ze ook vatbaarder voor hart- en vaatziekten, Hoge bloeddruk en kanker. Onderzoeker Dr. J. Block zegt dat mensen die toch al te zwaar waren, bij langdurige Stress nog extra aankomen.
Mensen met ernstige Psoriasis doen er goed aan om risicofactoren voor hart- en vaatziekten zoals roken, overgewicht, Hoge bloeddruk en hoog Cholesterol gehalte zoveel mogelijk te reduceren. Ernstige Psoriasis is op zichzelf ook al een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, zeggen onderzoekers van de universiteit van Pennsylvania.
Jiska Jebbink: ‘Preeclamptic disorders of pregnancy; Novel molecular insights’. Er is mogelijk een link tussen galstuwing in de lever (ICP) tijdens de zwangerschap en preeclampsie (zwangerschapsvergiftiging). De laatste aandoening komt vaker voor bij vrouwen die ook last hebben van galstuwing tijdens de zwangerschap. Vrouwen met preeclampsie gecompliceerd door het HELLP syndroom blijken een verhoogde hoeveelheid galzouten in het bloed te hebben, net als vrouwen met ICP. In haar proefschrift heeft Jebbink gezocht naar nieuwe moleculaire mechanismen als oorzaak van preeclampsie, een aandoening die dramatisch kan verlopen voor moeder en kind. De diagnose wordt gesteld als er sprake is van hoge bloeddruk en eiwit in de urine, maar het is niet duidelijk waarom de ene vrouw veel zieker wordt dan de andere. Er is nog geen goede screening of preventie voor deze vrouwen voorhanden. Jebbink ging op zoek naar de moleculaire mechanismen in de placenta (moederkoek) met speciale aandacht voor preeclampsie. Tijdens haar studie kwam ze op galzouten en de aandoening ICP. Ze vermoedt dat een bepaald enzym in de placenta is verhoogd als gevolg van de grote hoeveelheid te verwerken galzouten. Bij dat proces komt een soort vetzuur vrij (ceramide) dat samen met de galzouten verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de schade aan de bloedvaten die zo kenmerkend is bij preeclampsie. Uit haar onderzoek komt naar voren dat het medicijn dat wordt gebruikt om vrouwen met ICP te behandelen onderzocht zou kunnen worden voor de behandeling van preeclampsie.
In haar proefschrift beschrijft promovenda Els Groeneveld verschillende factoren die de ontvankelijkheid/gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies voor de innesteling van een embryo bij in-vitro fertilisatie (IVF) beïnvloeden. Eén van de conclusies: vrouwen die bij IVF alle embryo's implanteren, wat vaak tot een meerlingzwangerschap leidt, hebben een grotere kans op borstkanker. Groeneveld promoveert 12 december bij VUmc. Het innestelingsproces is een nauwkeurig samenspel tussen baarmoederslijmvlies en het embryo. Een in-vitro fertilisatiebehandeling (IVF) leent zich goed voor het bestuderen van factoren die een rol spelen bij het innestelingsproces, aangezien we bij IVF-patiënten precies de periode van innesteling van het embryo kunnen voorspellen en we ook weten wat de kwaliteit van de geplaatste embryo's is en het aantal geplaatste embryo's bekend is. In theorie hebben vrouwen die na het plaatsen van meerdere embryo's in de baarmoeder meerdere embryo's laten innestelen een grotere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies dan vrouwen die na het plaatsen van meerdere embryo's slechts éénembryo laten innestelen. In haar proefschrift onderzoekt Groeneveld factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies. Ten eerste is de aanleg van bloedvaten in het baarmoederslijmvlies van belang. Na innesteling van het embryo wordt een netwerk van bloedvaten aangelegd rondom het embryo, dat later de placenta vormt. Vascular endothelial growth factor (VEGF-A) , een groeifactor die aanwezig in het baarmoederslijmvlies, stuurt het proces van de aanleg van nieuwe bloedvaten aan. De meest opvallende bevinding in het proefschrift van Groeneveld was dat vrouwen die uiteindelijk een tweeling kregen al hogere concentratie van VEGF-A hadden voor zij startten met de IVF-behandeling. Een hogere concentratie van deze groeifactor heeft dus een gunstig effect op de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies. Verder wordt gedacht dat het falen van het innestelen van een embryo berust op een verminderde doorbloeding van het baarmoederslijmvlies. Behandeling met aspirine zou er voor kunnen zorgen dat het bloed minder klontert, dat de baarmoederlijke bloedvaten minder vernauwen, waardoor de doorbloeding wordt verhoogd. Dit zou kunnen leiden tot een hogere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en een betere aanleg van de placenta. We concludeerden dat aspirine de zwangerschapskans niet bevordert, en ook dat het geen effect heeft op het voorkomen van hoge bloeddrukcomplicaties en vroeggeboorte. De vondst dat vrouwen met een hogere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies een hogere concentratie van de stof VEGF-A hebben en wetende dat deze stof ook een rol speelt bij de groei van tumoren, door de groei van bloedvaten om de tumor heen te stimuleren heeft geleid tot de vraagstelling of vrouwen met een verhoogde gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies een hoger borstkankerrisico hebben. Wij vonden inderdaad een verhoogd borstkankerrisico bij vrouwen met een meerlingzwangerschap na IVF ten opzichte van vrouwen met een eenling zwangerschap. De kans lijkt het hoogst voor meerlingzwangerschappen die ontstaan uit alle geplaatste embryo's; er lijkt dus een relatie te zijn van verhoogde gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en borstkanker. Aangezien het borstkanker risico voor een 45-jarige vrouw met een meerlingzwangerschap in de voorgeschiedenis toeneemt van 1,2 naar maximaal 3,2 procent, is er onvoldoende reden tot vroegere borstkankerscreening voor deze groep vrouwen. Toekomstige studies moeten aantonen dat de relatie tussen de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en borstkanker berust op hogere concentratie van VEGF-A.
Mannelijke patiënten met hart- en vaatziekten zouden graag meer aandacht voor seksuele problemen krijgen dan cardiologen er op dit moment aan schenken. Dat ontdekte arts-onderzoeker Melianthe Nicolaï, die op 27 november promoveert bij de afdeling Urologie van het LUMC. Cardiologen stellen het onderwerp nog niet voldoende aan de orde. Nicolaï stelde daarnaast vast dat cardiologen nog meer kennis kunnen gebruiken over effecten van medicijnen die deze patiënten slikken op het seksuele functioneren. Seksualiteit is een belangrijke factor voor de kwaliteit van leven. Het is echter bekend dat patiënten met hart- en vaatziekten vaak met seksuele problemen kampen, onder andere door de medicijnen die zij gebruiken. Melianthe Nicolaï verspreidde vragenlijsten onder hartpatiënten én cardiologen om enerzijds te onderzoeken welke problemen en behoeften er bestaan bij patiënten en anderzijds vast te stellen in hoeverre cardiologen in die behoeften (kunnen) voorzien. De vragenlijst voor patiënten werd ingevuld door 296 mannen en 163 vrouwen met hart- en vaatziekten. Minstens twee derde van de mannelijke cardiologische patiënten bleek met erectieproblemen te kampen. De helft van hen zou hiervoor graag door de cardioloog of een gespecialiseerd verpleegkundige behandeld willen worden. Van de vrouwelijke patiënten rapporteert 35 procent seksuele problemen, maar slechts 6 procent van die groep zou het waarderen als de cardioloog daarover met hen in gesprek zou gaan. In totaal 414 Nederlandse cardiologen en cardiologen in opleiding (aios) retourneerden de vragenlijsten. Slechts twee procent zei seksualiteit vaak te bespreken met de patiënt. Twee derde doet dat regelmatig of soms. Bijna een op de drie cardiologen bespreekt het onderwerp zelden of nooit met patiënten. Cardiologen weten dat ze op dit gebied tekortschieten. Zij noemen gebrek aan training, kennis en tijd als redenen waarom zij het onderwerp niet vaker bespreken. Een deel van de cardiologen voelt zich daarnaast niet verantwoordelijk voor deze taak. Zij zien meestal de huisarts als de aangewezen persoon om met de patiënt over seksuele problemen te spreken. Veel patiënten met hart- en vaatziekten slikken medicijnen tegen hoge bloeddruk. Een deel van deze medicijnen kan negatieve effecten op de seksuele functies hebben (bètablokkers, plastabletten, digoxine), een ander deel is in dit opzicht neutraal (calciumantagonisten, ACE-remmers en alfablokkers) en er bestaan ook medicijnen die juist positieve effecten op de seksuele functie hebben (angiotensinereceptorblokkers en statines). De kennis die cardiologen hebben over deze effecten laat te wensen over. Zo wisten cardiologen meestal niet dat de nieuwste generaties bètablokkers géén negatieve effecten op seksuele functie geven. “Een gemiste kans”, vindt Nicolaï. “Een overstap naar een andere bètablokker zou voor sommige patiënten kunnen leiden tot een verbetering van het seksuele functioneren.” Ongeveer 30% van de mannelijke hartpatiënten bleek een medicijn te gebruiken of gebruikt te hebben om erecties te bevorderen, zoals Viagra. Dat kan gevaarlijk zijn in combinatie met sommige andere medicijnen. Aangezien de overgrote meerderheid van de mannen het middel niet via de cardioloog had verkregen, is het zorgwekkend dat minder dan de helft van de cardiologen naar het gebruik van zulke medicijnen informeert. Nicolaï pleit op basis van haar onderzoek voor meer aandacht voor seksuele functie bij patiënten. “Het is geen onwil vanuit de artsen”, benadrukt ze. “Het is vooral een gebrek aan tijd en kennis. Cardiologen willen zelf ook graag meer onderwijs over dit onderwerp.” De aandacht voor seksueel functioneren zou in de opleiding Geneeskunde dan ook veel meer aan de orde moeten komen, vindt Nicolaï. “En niet alleen voor cardiologiepatiënten. Ook patiënten met bijvoorbeeld nierziekten, de ziekte van Parkinson of borstkanker ondervinden vaak seksuele problemen.”
"Carotid baroreflex activation therapy. Potential mechanisms in resistant hypertension". Hoge bloeddruk is een veelvoorkomend fenomeen. Hoewel er veel medicijnen beschikbaar zijn ter behandeling van dit gezondheidsprobleem, is grofweg bij de helft van de patiënten de bloeddruk nog steeds niet onder controle. Dit brengt niet alleen ernstige gevolgen voor de patiënten mee (zoals hart- en herseninfarcten), maar ook een zware belasting van ons gezondheidssysteem. Dit proefschrift onderzoekt een nieuw, pacemaker-achtig apparaat, dat bepaalde bloeddruksensoren in de hals prikkelt. Deze bloeddruksensoren zorgen voor bloeddrukdaling via complexe signalen naar de hersenen. Deze behandeling laat een blijvend en veilig effect zien op de bloeddruk, zonder uitputting van de bloeddruksensoren of beschadiging van de nieren. De achterliggende mechanismen zijn niet geheel opgehelderd, maar de thesis presenteert potentiële hormonen en eiwitten die daar een rol in zouden kunnen spelen.
Ouderen hebben vaak meerdere aandoeningen en dat bemoeilijkt een effectieve behandeling. Maar klinische studies worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Dat zegt internist en hoogleraar interne geneeskunde R.J. Blauw van het LUMC. Richtlijnen die gelden voor 40-jarigen zijn volgens hem waarschijnlijk niet het beste beleid voor 80-plussers. Een oudere met hoge bloeddruk, diabetes, artrose, osteoporose en COPD moet volgens de verschillende richtlijnen worden behandeld met 12 verschillende geneesmiddelen in 19 verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Bovendien geven de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee. Artsen moeten ook meer doorvragen bij oudere patiënten om achter de aard van hun klachten te komen.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Gert-Jan van Baaren: ‘Economic evaluations and clinical decision making in obstetrical care’. De fibronectinetest bij vrouwen om een dreigende vroeggeboorte te voorspellen, reduceert het aantal doorverwijzingen naar academische ziekenhuizen. Het invoeren van de test kan jaarlijks 8,4 miljoen aan zorgkosten besparen. Dit is de belangrijkste conclusie van promovendus Van Baaren, die een kosten-baten analyse losliet op veel in de verloskunde gebruikte methoden en technieken. Ten tweede keek Van Baaren naar het gebruik van het pessarium om vroeggeboorte van tweelingen te voorkomen. Het gebruik hiervan levert gezondheidswinst op voor de pasgeborenen, en bespaart eveneens kosten in de zorg. Ook heeft het volgens hem zin om vrouwen die last hebben van hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap, te screenen op cardiovasculaire risicofactoren. Met een fibronectinetest kan ingeschat worden hoe groot de kans is dat een zwangere vrouw binnen een week bevalt. Voor deze test wordt wat vaginale afscheiding verzameld met een wattenstaafje. Daaruit wordt bepaald wat de concentratie van het eiwit fibronectine is. Als de concentratie verhoogd is (positieve fibronectinetest), bestaat de kans dat de bevalling binnen een week zal plaatsvinden. Als er geen verhoogde concentratie wordt gevonden (negatieve fibronectinetest), is de kans dat de bevalling binnen een week plaatsvindt zeer klein. De uitslag van de test is dusdanig betrouwbaar dat het voorkomt dat vrouwen ten onrechte worden doorgestuurd naar een academisch ziekenhuis, aldus de promovendus.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd, heeft positief geadviseerd over het geneesmiddel Mysimba. Mysimba is een vaste combinatie van twee al bekende stoffen (naltrexon en bupropion) en is bedoeld voor volwassen patiënten met obesitas met een Body Mass Index (BMI) van ≥ 30 kg/m2, of overgewicht met een BMI van ≥ 27 kg/m2 en daarbij één of meer risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk of hoog cholesterol. Het geneesmiddel moet worden gebruikt als aanvulling op een energie-beperkt dieet en lichaamsbeweging. De twee werkzame stoffen in Mysimba zijn al eerder goedgekeurd voor gebruik in andere indicaties. De stoffen beïnvloeden twee belangrijke gebieden in de hersenen die de voedselinname en energiehuishouding regelen.
Tegenwoordig bedrijft vrijwel iedere arts in hoge mate ouderengeneeskunde. Dat zou dus gewoon basiszorg moeten zijn en geen specialisatie. Dit stelt internist Gerard Jan Blauw in zijn intreerede als bijzonder hoogleraar interne geneeskunde, in het bijzonder ouderengeneeskunde in het LUMC. “Samen met onze patiënten zullen we de beschikbare resources intelligenter moeten gebruiken, nagaan wat nog zinvol is.” Veroudering begint al tussen het 25ste en 30ste levensjaar, dus zodra alle weefsels volgroeid zijn. Afhankelijk van iemands genetische constitutie of leefstijl verloopt dat proces trager of sneller. Het is volgens Blauw onzin mensen boven een bepaalde leeftijd in handen te geven van geriaters. “Eigenlijk is alleen kindergeneeskunde een totaal andere tak van sport. Geriatrie is een weeffout in de geneeskunde. Dat dit zo begroeid is, heeft te maken met demografische ontwikkelingen, stijging van zorgkosten en omdat de geneeskunde zich mettertijd heeft opgesplitst in talloze specialismen en deelspecialismen.” In vroeger tijden was de gemiddelde levensverwachting ongeveer de helft van nu. Door ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en door collectieve maatregelen is de levensverwachting spectaculair gestegen. Was rond 1900 het aantal tachtigplussers nog geen 1 procent, nu is dat 4 procent en halverwege deze eeuw naar verwachting 7 procent. Ongeveer 40 procent van de zorgkosten wordt verbruikt door 65-plussers, 20 procent door tachtigplussers. Richtlijnen niet adequaat Door de toenemende specialisatie is de wetenschappelijke kennis toegenomen. Om iedereen maximaal van de nieuwste ontdekkingen en bewezen behandelingen te laten profiteren bedienen dokters zich van richtlijnen. Maar klinische studies waarop het bewijs gebaseerd is worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Juist ouderen hebben heel vaak verschillende aandoeningen tegelijk. “Richtlijnen die gelden voor veertigjarigen zijn waarschijnlijk niet het beste beleid voor tachtigplussers”, stelt Blauw. “Een oudere met hoge bloeddruk, suikerziekte, artrose, osteoporose en COPD zou volgens de verschillende richtlijnen moeten worden behandeld met twaalf verschillende geneesmiddelen in negentien verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Ook krijgt men van de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee.” Aandacht voor levenskwaliteit "Men kan een 91-jarige met een hartinfarct succesvol opereren, maar moet men deze dan het resterende leven blootstellen aan een cocktail van middelen die bloedstolselvorming tegengaan, met alle bijwerkingen van dien?" vervolgt Blauw. "Het succes van antikankerbehandelingen wordt doorgaans gemeten als relatieve toename van het aantal patiënten dat na vijf jaar nog in leven is. Maar bij mensen die ouder zijn dan de gemiddelde levensverwachting is dat getal absurd. Het gaat dan om levenskwaliteit en dat is veel lastiger meetbaar en zeer individueel.” Aandacht voor levenskwaliteit, dus voor onder meer sociale contacten, mobiliteit, zelfstandigheid, vraagt om een andere rol van artsen. "Ze moeten veel meer dóórvragen. Een klacht als lusteloosheid kan bij een oudere patiënt voortkomen uit eenzaamheid, een factor die nauwelijks meetbaar en vaak moeilijk bespreekbaar en invoelbaar is." Regiefunctie internist ouderengeneeskunde Het is cruciaal de zorgvraag helder te krijgen, te wegen in hoeverre interventie zinvol is. Wat verwacht de patiënt nog van het leven? "Zo’n gesprek overstijgt het strikt medisch inhoudelijke, maar kan wel voorkómen dat wordt ingezet op nodeloze diagnostiek en behandeling. Echter, tijdrovende gesprekken worden niet vergoed, vallen niet onder een DBC!” Blauw pleit ervoor specialisten te scholen in de kunst van het converseren en dit soort gesprekken op te waarderen tot verrichting. Het is de visie van de Nederlandse Internisten Vereniging dat ouderen recht hebben op hoog gespecialiseerde zorg, en daarbij ook recht op een multidisciplinaire benadering, om zo over- en onderhandeling te voorkomen. Hier ziet Blauw een mooie regiefunctie voor de internist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. "Deze moet niet de behandeling willen overnemen of de patiëntengroep willen claimen, maar een ondersteunende rol vervullen." Oudere patiënt in ieder onderwijsblok In zijn oratie roemt Blauw de samenwerking tussen specialisten ouderen geneeskunde, neurologen, cardiologen, psychiaters, psychologen in het Haagse Bronovo Behandeladviescentrum Ouderengeneeskunde, waaraan hij is verbonden. “Meestal worden patiënten terugverwezen naar de huisarts met een geïndividualiseerd behandelplan. Met zorgverzekeraar CZ en huisartsen wordt nu ook gekeken hoe we dit model kunnen aanbieden in de thuissituatie." Blauw is weinig te spreken over het huidige niveau van onderwijs op het gebied van ouderengeneeskunde in Nederland. “In Leiden krijgen studenten weliswaar een onderwijsblok over de oudere patiënt, maar dat zet deze patiëntengroep toch weer apart. De oudere patiënt zou in ieder onderwijsblok, dus bij de behandeling van ieder ziektebeeld of orgaansysteem ter sprake moeten komen.” Inmiddels is een landelijk project van start gegaan om onderwijs over ouderzorg te ontwikkelen voor de medische vervolgopleidingen. Voor zijn eigen vakgebied, interne geneeskunde, zou Blauw graag zien dat ouderengeneeskunde al vanaf het eerste jaar integraal onderdeel wordt van de opleiding. “Specialisatie in ouderengeneeskunde zou dan vooral meerwaarde hebben voor patiënten met een complexe leeftijd-gerelateerde problematiek.” Wat betreft wetenschappelijk onderzoek wil Blauw zich richten op onderzoek dat de klinische praktijk van ouderengeneeskunde ondersteunt, zoals onderzoek naar de relatie tussen hart- en vaatziekten en hersenfunctie, naar de relevantie van nierdialyse of naar het optimaliseren van de zorg voor de acuut presenterende oudere patiënt (APOP-studie). Ook is hij betrokken bij een onderzoekslijn naar de presentatie van kanker en de gevolgen van antikankerbehandeling bij ouderen. De oprichting van het Leiden University Cancer Center, een samenwerking tussen LUMC en fusieziekenhuis MCH-Bronovo, zal een extra investering in deze onderzoekslijn mogelijk moeten maken. Dit klinische onderzoek zal worden aangevuld met het biomarkeronderzoek. “In de toekomst hopen we bij individuele oudere patiënten te kunnen voorspellen welke ziektebeelden ze mogelijk zullen ontwikkelen.” Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Blauw valt binnen het profileringsgebied Ageing. Zijn volledige oratie Van specialisatie naar basiszorg is te lezen op de website van het LUMC.
Embryoreductie kan bij een meerlingenzwangerschap de draagduur met enkele weken verlengen, maar de risico’s op vroeggeboorte en sterfte van één of meer kinderen worden niet verlaagd. Ook kan de zwangerschap mislopen door de ingreep zelf. Dit concludeert Lidewij van de Mheen die onderzoek deed naar meerlingzwangerschappen. Zij promoveert op 18 maart bij VUmc. Meerlingzwangerschappen, waarbij er meerdere foetussen tegelijkertijd in de baarmoeder groeien, vormen ongeveer 2% van de zwangerschappen in Nederland. Ze zorgen voor een verhoogd risico op complicaties voor zowel moeder als kinderen. De moeder kan last krijgen van een hoge bloeddruk, zwangerschapsvergiftiging of suikerziekte. En bij de bevalling is er een verhoogde kans op keizersnede of veel bloedverlies. Voor de kinderen is er een verhoogde kans op vroeggeboorte. Hoe vroeger de baby geworden wordt, hoe groter de kans op sterfte of het ontstaan van een handicap. Bij embryoreductie worden één of meer foetussen gedood in de hoop dat de verhoogde kans op complicaties afneemt. Van de Mheen onderzocht zwangerschappen waarbij embryoreductie heeft plaatsgevonden. Ze ontdekte dat embryoreductie de gemiddelde zwangerschapsduur met enkele weken verlengde maar dat de risico’s op vroeggeboorte en sterfte van één of meer kinderen niet verlaagd worden. De ingreep zelf is echter ook niet zonder risico’s. Er kan bloedverlies ontstaan of er kan een miskraam optreden. “Er is dus een risico dat de zwangerschap misgaat door de procedure zelf en dit is belangrijk om te vertellen aan aanstaande ouders die de procedure overwegen te ondergaan.” Van de Mheen stelt dat het voor vervolgonderzoek belangrijk is om in kaart te brengen wat de overwegingen voor aanstaande ouders zijn om wel of geen embryoreductie te doen en de psychologische gevolgen hiervan. “Ook willen we voor vervolgonderzoek van de overgebleven kinderen weten hoe ze zich op de lange termijn ontwikkelen.”
Hoe lager de sociaal-economische status, des te hoger is het risico dat iemand chronische nierschade (onvoldoende werkende nieren) ontwikkelt. Dat concludeert Priya Vart, die het verband bestudeerde tussen opleidingsniveau, inkomen en chronische nierschade. Het zou volgens hem de moeite waard kunnen zijn om mensen met een lagere sociaal-economische status preventief te screenen op de aandoening. Bij chronische nierschade werkt het ingenieuze filtersysteem van de nieren niet meer goed. De filtertjes die nog wel goed werken, moeten harder werken en slijten daardoor sneller. Versleten nierweefsel kan niet worden vervangen, waardoor chronische nierschade niet geneest. De aandoening staat niet op zichzelf, maar is het gevolg van andere aandoeningen. Onderzoekers wisten al dat diabetes en hoge bloeddruk risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van chronische nierschade, net als sommige aangeboren afwijkingen. Nu blijkt dus uit het onderzoek van Vart dat ook een lagere sociaaleconomische status een risicofactor is. Vart analyseerde voor zijn onderzoek grote Nederlandse en Amerikaanse gegevensbestanden met ziekte-informatie over chronische nierschade. Uit die bestanden blijkt dat mensen met een lagere opleiding en/of een lager inkomen maar liefst een 40% hoger risico hebben op het krijgen van chronische nierschade dan mensen met een hogere sociaaleconomische status. In Nederland hebben mensen met een laag opleidingsniveau het hoogste risico, in Amerika geldt dat voor mensen met een laag inkomen. Vart zou daarom de huidige screening op chronische nierschade in de risicogroepen willen uitbreiden met mensen met een lage sociaaleconomische status. Daarvoor is eerst onderzoek nodig over de kosteneffectiviteit van zo’n aanpak. Priya Vart (1985) studeerde public health aan de universiteit van Glasgow (Verenigd Koninkrijk). Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat het onderzoek ook financierde. Vart werkt als onderzoeker in de Johns Hopkins Bloomberg School of Public Health in Baltimore (Verenigde Staten).
Kalium heeft een gunstig effect op de bloeddruk omdat het het bloeddrukverhogende effect van natrium (NaCl, 'keukenzout') tegenwerkt. Belangrijke bronnen van kalium zijn groente en fruit, aardappelen en vlees. Het is vrijwel onmogelijk om via voeding te veel kalium binnen te krijgen. Bij gezonde personen wordt bijna al het ingenomen kalium weer uitgescheiden via de nieren. De belangrijkste groep mensen die een risico kan lopen op een verhoogd kaliumgehalte in het bloed (hyperkaliëmie) zijn patiënten met ernstige nierschade. Zij zijn gebonden aan een kaliumbeperkt dieet. Ernstige hyperkaliëmie kan voor iedereen levensbedreigend zijn doordat hartritmestoornissen, een acute hartstilstand of spierverlammingen kunnen optreden. Andere groepen zouden mogelijk risico kunnen lopen op hyperkaliëmie door een combinatie van factoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen die niet weten dat ze een verstoorde nierfunctie hebben, en daarnaast veel kalium via supplementen binnenkrijgen of tegelijkertijd bepaalde medicijnen gebruiken, zoals ACE-remmers (tegen hartklachten) of kaliumsparende diuretica ('plaspillen'). Hoe groot dit risico is tegen de achtergrond van de huidige kaliuminname in Nederland, is nu niet te zeggen. Hiervoor is verder onderzoek nodig. Dit blijkt uit een eerste inventarisatie van het RIVM in opdracht van het ministerie van VWS. Hierin zijn beschikbare gegevens over de kaliuminname in Nederland en de potentiële risicogroepen voor hyperkaliëmie in kaart gebracht. De Gezondheidsraad (GR) bereidt momenteel een nieuw advies Richtlijnen Goede Voeding voor en kan deze informatie daarvoor gebruiken. Aanleiding voor dit onderzoek is dat Nederlanders te veel zout binnenkrijgen. Gestimuleerd door het Nederlandse beleid om dit te verbeteren heeft de voedingsmiddelenindustrie aangegeven de hoeveelheid zout in de vorm van natriumchloride in producten te verlagen. Dit zou het risico op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten verkleinen. Een methode om het zoutgehalte in producten te verlagen is het gebruik van zoutvervangers, zoals kaliumchloride.
Het plaatsen van een stent in een vernauwde halsslagader lijkt voor mensen jonger dan zeventig jaar even veilig te zijn als een operatie aan het bloedvat. De minimaal invasieve behandeling komt daarmee beschikbaar voor deze groep patiënten. Een internationaal team onderzoekers, waaronder artsen van het UMC Utrecht, beschrijft dat vandaag in The Lancet. Mensen met verkalkte halsslagaderen lopen risico op mini-beroertes (TIA"s) of op volledige beroertes (herseninfarcten). Kleine bloedpropjes kunnen losraken van de verkalkte vaatwand en bloedvaten in de hersenen blokkeren. Bij de chirurgische behandeling wordt de halsslagader wijder gemaakt door de verkalkte vaatwand deels weg te halen. Deze ingreep voorkomt beroertes, maar heeft wel bijwerkingen. Het plaatsen van een stent is een minimaal invasieve ingreep met minder bijwerkingen. Maar eerder onderzoek heeft laten zien dat een stent de kans op een beroerte juist verhoogt. Het Lancet-onderzoek, een meta-analyse gebaseerd op gegevens uit drie eerdere onderzoeken, laat nu zien dat stentplaatsing voor mensen onder de zeventig net zo veilig is als een chirurgische ingreep. Bij patiënten ouder dan zeventig jaar verhoogt een stent de kans op een beroerte. In de meta-analyse zijn de gegevens van ruim 3400 patiënten verwerkt, bijna 500 hiervan komen uit Nederland. Neurologen van het University College London in Groot-Brittannië hebben het onderzoek opgezet. De onderzoekers analyseerden de gezondheid van patiënten met een vernauwde halsslagader vier maanden na de behandeling. Bijna zes procent van de patiënten jonger dan zeventig kreeg binnen vier maanden een beroerte of overleed daaraan, het maakte niet uit of ze een stent hadden gekregen of een operatie hadden ondergaan. Maar voor oudere patiënten was dat twaalf procent bij de stentgroep, terwijl het percentage gelijk bleef voor de geopeerde groep. Bij patiënten jonger dan zeventig zijn het plaatsen van een stent en de chirurgische ingreep dus even veilig. "De resultaten suggereren dat het plaatsen van een stent een goed alternatief is voor patiënten jonger dan 70 jaar die anders de geopereerd zouden zijn", aldus klinisch epidemioloog prof. dr. Ale Algra van het UMC Utrecht. Hij verzorgde samen met radioloog prof. dr. Willem Mali van het UMC Utrecht het Nederlandse aandeel van de analyse. "Maar over de lange termijneffecten bestaat echter nog enige onzekerheid", legt Algra uit. "Het kan zijn dat halsslagaders met een stent sneller opnieuw vernauwen dan wanneer een operatie is uitgevoerd. Na stentplaatsing hebben patiënten ook drie keer zoveel "stille" herseninfarcten. Een patiënt heeft daar geen last van, maar het is wel zichtbaar op een MRI-scan. Wat dat op de lange termijn betekent voor het functioneren van de hersenen weten we nog niet." Jaarlijks krijgen in Nederland meer dan 41.000 mensen een beroerte, iets minder dan 6.000 overlijden daar aan. Naast halsslagadervernauwing zijn onder meer leeftijd, hoge bloeddruk, roken en overmatig alcoholgebruik risicofactoren voor het krijgen van een beroerte. (Bron: RIVM).
Vrouwen en mannen zonder vruchtbaarheidsproblemen hoeven niet helemaal te stoppen met roken of drinken om eerder zwanger te raken, zo blijkt uit onderzoek van Meike Mutsaerts onder 1.924 Drentse ouderparen. Maar, stelt Mutsaerts, uit veel onderzoek blijkt dat roken en alcoholgebruik schadelijk zijn voor de jonge zwangerschap. Dus alle vrouwen die er een ongezonde leefstijl op nahouden, zouden voor de zwangerschap leefstijladvies moeten krijgen. Omdat vrouwen minder geneigd zijn om hun ongezonde leefstijl aan te passen als hun partner dit niet doet, is het volgens Mutsaerts van belang beide partners te betrekken in preconceptionele voorlichting. Mutsaerts bestudeerde de invloed van leefstijl en overgewicht op vruchtbaarheid, zowel bij vrouwen en mannen. Zij concludeert dat gematigd alcohol- en nicotinegebruik geen nadelig effect heeft op de vruchtbaarheid. Mutsaerts bevestigde dat een toename in body mass index (BMI) voor de zwangerschap samenhang vertoont met een hogere kans op hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap, zwangerschapsvergiftiging, zwangerschapssuikerziekte en spina bifida (‘open ruggetje’). In het tweede deel van haar onderzoek ging de promovenda na of en hoe een leefstijlinterventieprogramma de kansen van obese vrouwen op zwangerschap beïnvloedt. Eén van haar conclusies is dat het belangrijk is dat obese vrouwen die participeren in zo’n programma het ook daadwerkelijk afmaken. Vrouwen die afhaakten, hadden aanzienlijk minder kans op een spontane zwangerschap dan vrouwen die het programma voltooiden. Vrouwen die het programma wel afmaakten, hadden vervolgens minder vruchtbaarheidsbehandelingen nodig. Meike Mutsaerts (1982) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE, onderzoeksprogramma Reproductive Origins of Adult Health and Disease, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMW. Mutsaerts is in opleiding tot huisarts.
drs. Lowie E.G.W. Vanfleteren, "COPD and comorbidity" Dit proefschrift onderzoekt voornamelijk het voorkomen en de impact van bijkomende aandoeningen of comorbiditeiten bij patiënten met COPD. Comorbiditeiten die vaak voorkomen bij patiënten met COPD werden systematisch opgespoord. Met een electrocardiogram werd vastgesteld dat hartschade vaak voorkomt en gepaard gaat met slechtere uitkomsten. Ook andere comorbiditeiten zoals een te hoog suikergehalte, overgewicht, hoge bloeddruk, botontkalking, angst en depressie komen vaak voor. Bijna alle patiënten met COPD hebben comorbiditeit en meer dan de helft van de patiënten heeft minstens vier comorbiditeiten tegelijkertijd. Hierin worden ook patronen herkend. Patiënten konden opgedeeld worden in vijf groepen op basis van deze bijkomende aandoeningen. Ten slotte werd aangetoond dat zowel afzonderlijke comorbiditeiten, als clusters van comorbiditeiten patiënten niet verhinderen om te verbeteren na longrevalidatie.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Holoclar is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met een matige tot ernstige limbale stamcel deficiëntie, unilateraal of bilateraal, als gevolg van een fysische of chemische beschadiging van de cornea van het oog. Meer informatie in een apart bericht.
- Mysimba (naltrexone / bupropion) is bedoeld voor volwassen patiënten met obesitas met een Body Mass Index (BMI) van ≥ 30 kg/m2, of overgewicht met een BMI van ≥27 kg/m2 en daarbij één of meer risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk of hoog cholesterol. Meer informatie in een apart bericht.
- Xadago (safinamide) is geïndiceerd voor de behandeling van de idiopathische vorm van de ziekte van Parkinson (PD) als aanvullende therapie (met levodopa) alleen of in combinatie met andere PD geneesmiddelen bij patiënten met fluctuaties in de midden of late fase van de ziekte.
- Xydalba (dalbavancine) is geïndiceerd voor de behandeling van acute bacteriële huid en de huid structuur infecties (ABSSI).
- Quinsair (levofloxacine) is geïndiceerd voor de behandeling van chronische luchtweginfecties veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa bij volwassen patiënten met cystische fibrose.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Revlimid (lenalidomide), een uitbreiding van de sterkte met 20 mg en van de indicatie ‘multipel myeloom’ met de continue behandeling, zowel in combinatie met dexamethason als met melfalan en prednisolon, van patiënten die niet in aanmerking komen voor ASCT.
- Tresiba (insuline degludec) mag nu ook worden gebruikt bij kinderen van 1 - 18 jaar met diabetes mellitus.
- Velcade (bortezomib) mag nu in combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednisolon worden gebruikt voor eerder onbehandelde patiënten met mantelcel lymfoom (MCL) die niet in aanmerking komen voor haematopoietische stamceltransplantatie.
- Xiapex (collagenase clostridium histolyticum) voor de behandeling van de ziekte van Peyronie’s wanneer sprake is van palpeerbare plaque en kromming / vervorming van de penis.
Vervolg herbeoordelingsprocedure GVK Biosciences
De herbeoordelingsprocedure voor GVK Biosciences Hyderabad loopt nog. In lijn met het eerder gepubliceerde tijdschema zal de CHMP naar verwachting in zijn vergadering van januari 2015 een aanbeveling doen in deze zaak.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
Veel mensen met hartfalen blijken niet alleen een tekort te hebben aan vitamine D, maar ook verhoogde spiegels van het hormoon renine in de nieren. Dat hormoon speelt een belangrijke rol in de communicatie tussen nieren en hart, onder andere door de bloeddruk te reguleren en daarmee te zorgen voor een goede doorbloeding van nieren en hart. Bij hartpatiënten die aanvullende vitamine D tabletten kregen, daalden de reninespiegels. Dat ontdekte Nicolas Schroten. Zijn promotieonderzoek bevestigt opnieuw de potentieel gunstige effecten van vitamine D. Nieren en hart werken intensief samen. Zodra een van beide beschadigd raakt, zien we vaak ook schade ontstaan aan de ander. Schroten vergelijkt het vaatstelsel daarom in zijn proefschrift met een geavanceerde cv-installatie: organen zijn de radiatoren, het hart is de pomp, en de nieren zijn de overloopketel met ingebouwd filter. Afhankelijk van het weer (de inspanning die we leveren) moet de pomp (het hart) meer of minder pompen om de radiatoren (de organen) van voldoende warmte te voorzien. Ook de hoeveelheid water (de hoeveelheid bloed) in de ketel is van belang, bij te weinig water moet de pomp harder werken, bij te veel water kan de druk in de ketel te hoog oplopen. Bij sommige mensen staat de ‘cv’ onjuist afgesteld door een verkeerde afstemming tussen hart en nieren. Als de bloeddoorstroming in de nier daalt, wordt er extra renine uitgescheiden. Renine activeert vervolgens verschillende andere hormonen, waardoor de bloeddruk toeneemt en er schade kan optreden aan de organen. Schroten onderzocht welke rol renine precies speelt in dit proces. Zo was hij benieuwd of een verhoogd reninegehalte ook schadelijk is zonder dat er (al) sprake is van een hoge bloeddruk. Dat blijkt het geval te zijn; van 6.000 gezonde mensen die tien jaar gevolgd werden bleken diegenen met een verhoogd reninegehalte vaker hart- en vaatziekten te ontwikkelen. Schroten onderzocht ook of vitamine D renine kan verlagen. In de helft van de patiënten die aanvullende vitamine D kregen, daalde het reninegehalte inderdaad. In de andere helft nam het reninegehalte alleen maar verder toe. De promovendus concludeert dat vitamine D supplementen een gunstig effect kunnen hebben bij hartpatiënten. Wel is er volgens hem een omvangrijker onderzoek nodig om te bevestigen of de overleving en ziektelast ook verbeteren door extra vitamine D. Nicolas Schroten (1984) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door de Nederlandse Hartstichting en Novartis. Schroten werkt als internist in opleiding in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam.
Aanstaande moeders die in het begin van de zwangerschap veel groente, fruit, vis en plantaardige olie eten, hebben daarmee een positieve invloed op zowel de groei van hun ongeboren kind als op hun eigen bloeddruk. Dit concludeert onderzoeker Sarah Timmermans op basis van gegevens uit Generation R, het grootschalige bevolkingsonderzoek van Erasmus MC. Morgen promoveert zij op haar onderzoek. Timmermans concentreerde zich in haar onderzoek op het voedingspatroon van de moeder rond de bevruchting en de eerste weken van de zwangerschap en op de gezondheid van het kind tijdens de zwangerschap. Naast de gunstige effecten van het zogenoemde Mediterrane dieet met veel groente, fruit, vis en plantaardige olie, toonde ze ook het tegenovergestelde effect aan van een ongezond voedingspatroon op de gezondheid van moeder en kind. Zo blijkt uit haar onderzoek dat vrouwen die in de eerste drie maanden van hun zwangerschap veel vlees, aardappelen en vette saus eten en juist weinig groente, fruit en vis een grotere kans hebben op een baby met een laag geboortegewicht. Eerdere onderzoeken toonden aan dat kinderen die tijdens de zwangerschap een groeivertraging oplopen een sterk verhoogde kans hebben op hart- en vaatziekten in de toekomst, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte. Bovendien blijkt het ongezonde voedingspatroon ook een negatief effect te hebben op de bloeddruk van de moeder tijdens de zwangerschap. Timmermans: "Op basis van mijn onderzoek zou ik aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Nederlandse bevolking in de toekomst." Tot voor kort werd aangenomen dat de groei van de foetus gedurende de eerste drie maanden van de zwangerschap bij alle kinderen redelijk gelijk was en dat levensgewoonten van de moeder hier weinig invloed op hadden. Mede dankzij de onderzoekers van Generation R raakt deze gedachtegang volledig achterhaald, en is men zich steeds meer bewust van de gunstige invloed van een gezond eet- en leefpatroon van de moeder óók in de eerste weken van de zwangerschap op de gezondheid van haar kind in de toekomst. De bevindingen van Timmermans zijn gebaseerd op het grootschalige bevolkingsonderzoek Generation R van Erasmus MC. Dit bevolkingsonderzoek volgt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 Rotterdamse kinderen vanaf de vroege zwangerschap tot de jonge volwassenheid.
"Clinical psychological and economic aspects of pregnancy care in women with a history of preeclampsia or HELP syndrome". Bij preëclampsie (PE) is er naast hoge bloeddruk in de zwangerschap ook sprake van eiwitverlies in de urine. PE kan ook ernstige gevolgen hebben voor het kind, zoals vroeggeboorte. PE kan overgaan in het HELLP-syndroom, maar het HELLP-syndroom kan ook plotseling ontstaan. Vrouwen met een eerdere PE/HELLP hebben een verhoogd risico gedurende volgende zwangerschappen. In de PreCare studie is nagegaan of het kosteneffectief is om het zorgschema bij vrouwen met een eerdere PE/HELLP af te stemmen op de individuele herhalingskans. In totaal werden 311 vrouwen geïncludeerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het gebruikte voorspellingsmodel slechts matig accuraat kan voorspellen welke vrouw een recidief ontwikkelt en wie niet. Herhalingskans-geleide zorg bleek ook niet goedkoper te zijn dan standaardzorg. De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om door te gaan met deze nieuwe zorgbenadering bij zwangere vrouwen met eerdere PE/HELLP.
De opname van galzouten in de darm, van belang voor de vetopname, kan beïnvloed worden door de darmflora. Ook heeft de vermindering van bepaalde bacteriesoorten een negatief effect op de suikerstofwisseling bij mensen met overgewicht. Dat zijn twee van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Carolien Out. De resultaten benadrukken het belang van gebalanceerde darmflora, en kunnen helpen om ontregeling in de stofwisseling te voorkomen of verminderen. Het ‘metabole syndroom’ is de naam die artsen gebruiken voor een combinatie van extreem overgewicht, hoge bloeddruk, verstoring van de vetstofwisseling en suikerziekte. Omdat steeds meer mensen te zwaar worden, zijn artsen op zoek naar manieren om deze ontregelingen in de stofwisseling te behandelen en, liever nog, te voorkomen. Het onderzoek van Out borduurt voort op de recente ontdekking dat galzouten, door binding aan receptoren, een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de stofwisseling. Galzouten staan erom bekend dat ze het lichaam helpen om vetten op te nemen. De promovenda ontdekte dat de receptor Lrh1 betrokken is bij het regelen van de galzout- en vetstofwisseling. Door medicijnen te ontwikkelen die deze receptor activeren, zou het in de toekomst mogelijk kunnen zijn om invloed uit te oefenen op een verstoorde galzout- en vetstofwisseling, zoals een hoog cholesterol. Ook ontdekte Out dat een vermindering van bepaalde soorten bacteriën in de darmen ertoe leidt dat de darmen meer eiwitten aanmaken om galzouten opnieuw te kunnen opnemen. Die heropname heeft een nadelig effect op de productie van nieuwe galzouten. Tot slot concludeert Out dat bacteriën in de darm ook invloed uitoefenen op de suikerstofwisseling. Mensen met overgewicht die een week lang een antibioticakuur volgden, bleken een veranderde samenstelling van de darmflora te ontwikkelen, met negatieve gevolgen voor de suikerstofwisseling. Carolien Out (1988) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en verrichtte haar promotieonderzoek bij het Center for Liver, Digestive and Metabolic Diseases van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG. Out werkt als coassistent in de Isala Klinieken in Zwolle.
Ieder jaar worden er in Nederland 1500 kinderen geboren met een hartafwijking. Ouders vragen zich dan al snel af hoe die afwijking ontstaat. Is het erfelijk? Zal een volgend kind het ook hebben? Diezelfde vraag geldt ook voor kinderen die lijden aan een hoge bloeddruk in de longslagader; een ziekte die minder vaak voorkomt, maar waar jaarlijks wel 15% van de patiënten aan sterft. Mieke Kerstjens-Frederikse onderzocht daarom tijdens haar promotieonderzoek in hoeverre deze aandoeningen erfelijk zijn, welke genen hierbij een rol spelen en welke omgevingsfactoren het risico op hartafwijkingen vergroten. Kerstjens onderzocht de ouders en broers en zussen van kinderen met een aangeboren hartafwijking in de linker harthelft. Daarbij bleek dat bij één op de vijf gezinnen één of meer van deze directe familieleden ook een, vaak nog onontdekte, hartafwijking hadden. Dit maakt het heel waarschijnlijk dat deze hartafwijking in deze families een erfelijke component heeft. Kerstjens adviseert dan ook de familieleden van kinderen met een dergelijke hartaandoening te onderzoeken, om gezondheidsproblemen en plotseling overlijden te voorkomen. Hoewel Kerstjens diverse genen vond die betrokken zijn bij het ontstaan van sommige hartafwijkingen, stelden zij en haar team vast dat ook omgevingsfactoren een rol spelen. Op basis van gegevens van moeders van kinderen met een aangeboren afwijking werd vastgesteld dat moeders die roken én overgewicht hebben, een verhoogde kans hebben op een kind met een aangeboren hartafwijking. Deze twee risico’s lijken elkaar te versterken. Bij kinderen met een verhoogde bloeddruk in de longslagader (PAH) ontdekte Kerstjens een nieuw gen waarin in sommige gevallen de oorzaak van de aandoening ligt. Opvallend is dat dit gen al bekend was als oorzaak van een botaandoening. Mieke Kerstjens-Frederikse (1958) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en specialiseerde zich in de kindergeneeskunde in Leiden, Zwolle en Groningen en in de klinische genetica in Groningen en Toronto (Canada). Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door de Rijksuniversiteit Groningen en het Universitair Medisch Centrum in Groningen (UMCG). Zij blijft na haar promotie werkzaam als klinisch geneticus bij het UMCG.
Steeds meer onderzoek lijkt uit te wijzen dat een zittend bestaan aanzienlijk meer gezondheidsrisico’s oplevert dan een lichamelijk actief leven. Volgens weekblad Intermediair hebben mensen die zittend werk doen meer last van ontstekingen, stress, overgewicht, een hoge bloeddruk en hoog cholesterolgehalte. Volgens hoogleraar bewegingswetenschappen T. Hortobagyi van de RUG loopt de kans op vroegtijdig overlijden op met 5 procent voor elk uur dat je langer dan zeven uur zit. De Britse hoogleraar J. Morris stelde vast dat treinmachinisten, die niet veel van hun plaats kunnen tijdens een treinrit, twee keer zo veel kans lopen op een hartaanval als conducteurs, die veel moeten lopen in de trein. Beweegmomenten, zoals een lunchwandeling, zijn erg belangrijk.
Fysieke inspanning en een goed werkende uitscheiding van galzouten verlagen de kans op ziekten die samenhangen met het metabool syndroom. Dat toont Maxi Meissner aan in haar promotieonderzoek. Metabool syndroom wordt veroorzaakt door teveel eten en te weinig bewegen. Risicofactoren zijn een hoge bloeddruk, verhoogde glucose- en vetgehaltes en overgewicht. Deze aandoeningen zorgen op hun beurt weer voor een verhoogde kans op hart- en vaatziekten en diabetes. Het was al bekend dat fysieke inspanning en medicinale galzoutbindende harsen (bile acid sequestrants, BAS) een gunstige invloed hebben op de bloedsuikerspiegel en het cholesterolgehalte. Voor het eerst laat Meissner echter zien hoe deze processen werken. De harsen verlagen de bloedglucosewaarden bijvoorbeeld niet door veranderingen van het leverglucosemetabolisme, maar door beïnvloeding van het energiemetabolisme, met name in het spierweefsel. Lichamelijke inspanning heeft een gunstig effect omdat het de uitscheiding (via de ontlasting) van cholesterol positief beïnvloedt en zo het dichtslibben van de bloedvaten vermindert. Maxi Meissner (Berlijn, 1980) deed haar promotieonderzoek aan de afdeling Kindergeneeskunde van het UMCG en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het werd medegefinancierd door het Groningen Expertise Centrum voor Kinderen met Obesitas (GECKO). Meissner begint binnenkort als postdoc bij de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMCG.
Hoewel zwangerschapsvergiftiging altijd werd gezien als een voorbijgaande aandoening bij zwangere vrouwen, ervaren sommige vrouwen nog jaren na een zwangerschapsvergiftiging vergeetachtigheid, concentratieproblemen en angstige en depressieve gevoelens. Ineke Postma onderzocht daarom in haar promotieonderzoek of deze klachten inderdaad een gevolg van zwangerschapsvergiftiging kunnen zijn. Zwangerschapsvergiftiging, ofwel pre-eclampsie, komt in Nederland voor bij 3% van de zwangere vrouwen, in ontwikkelingslanden zelfs bij 15%. Bij zwangerschapsvergiftiging is er sprake van een te hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine. Daardoor krijgen de organen van de vrouw niet genoeg bloed. Als de hersenen betrokken raken en een vrouw stuipen of toevallen krijgt, waarbij ook bewustzijnsverlies optreedt, wordt dit eclampsie genoemd. Eclampsie komt in Nederland slechts bij 0,06% van de zwangerschappen voor, maar draagt bij aan een groot deel van de moedersterfte. Uit het onderzoek van Postma blijkt dat vrouwen jaren na een zwangerschapsvergiftiging op vragenlijsten meer cognitieve klachten en een slechtere kwaliteit van leven rapporteren dan vrouwen na een normale zwangerschap. Deze cognitieve klachten blijken echter niet naar voren te komen op neurocognitieve tests in een gecontroleerde testomgeving. Postma concludeert dat vrouwen na zwangerschapsvergiftiging wel goed kunnen functioneren in een gecontroleerde omgeving, maar in complexe, stressvolle situaties in het dagelijks leven vaker problemen kunnen ervaren. Tot slot deed Postma onderzoek naar mogelijke veranderingen in de witte stof van de hersenen van vrouwen met en zonder zwangerschapsvergiftiging en relateerde dat aan het cognitief functioneren van deze vrouwen. Zij ontdekte wel een verschil in wittestofveranderingen tussen vrouwen met en zonder zwangerschapsvergiftiging, maar kon geen verband leggen tussen de veranderingen in de witte stof en de gerapporteerde cognitieve klachten. Ineke Postma (1987) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij deed haar onderzoek bij de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Haar onderzoek is onderdeel van de onderzoekslijn ‘Causes and consequences of cerebrovascular complications due to hypertensive disease in pregnancy.’ Het onderzoek is gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass van het UMCG, de Jan Cornelis de Cock Stichting en ZonMw.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Gazyvaro (obinutuzumab, een monoclonaal gericht tegen CD20 receptor op de B-lymfocyten) weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die van tevoren niet behandeld zijn en met co-morbiditeit, waardoor ze ongeschikt zijn voor een volledige behandeling met fludarabine.
- Translarna (ataluren), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van de nonsense mutatie vorm van Duchenne spierdystrofie bij ambulante jongens ouder dan 5 jaar. Voor meer informatie, zie ook het aparte bericht over de toelating van Translarna.
- Plegridy (peginterferon beta-1a, een interferon β-1a bevattend product) voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerosis bij volwassenen.
- Nuwiq (simoctogog alfa, een 4e generatie rhVIII concentraat) voor de behandeling en ter voorkoming van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII- deficiëntie).
- Simbrinza (een fixed-dose combinatie oogdruppel, die de alfa2-blokker brimonidine en de koolzuuranhydrase remmer brinzolamide bevat ) voor de behandeling van open hoek glaucoom of oculaire hypertensie wanneer onvoldoende resultaat bereikt wordt met monotherapie.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Arzerra bevat ofatumumab, een monoclonaal geregistreerd voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die refractair zijn voor fludarabine en alemtuzumab. Mag nu ook als eerstelijns indicatie voorgeschreven worden in combinatie met chloorambucil of bendamustine voor de behandeling van patiënten met CLL die van tevoren niet behandeld zijn en niet in aanmerking komen voor fludarabine gebaseerde therapie.
- Halaven bevat eribuline, een monoclonaal geregistreerd voor de derdelijns behandeling van patiënten met borstkanker. Mag nu ook gebruikt worden voor de tweedelijns behandeling van deze patiënten.
- Vfend (voriconazole) is actief tegen een breed scala van gisten en draadzwammen, zoals Candida, Aspergillus, Fusarium en Scedosporium. Het middel kan nu ook gebruikt worden voor profylaxe van invasieve schimmelinfecties bij patiënten met AML en bij patiënten die beenmerg stamcel therapie ondergaan.
Uitkomsten herbeoordeling
De CHMP bevestigt de aanbeveling van de PRAC ten aanzien van beperkingen met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renine-angiotensine systeem (RAS)blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine-II-antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden onder meer gebruikt bij de behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) en congestief hartfalen (een aandoening waarbij het hart niet genoeg bloed door het lichaam kan pompen).
Beroepsprocedures tegen eerder negatief CHMP advies
In januari 2014 was de CHMP negatief in het oordeel over Masiviera(masitinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er destijds twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel. Nu volgde een nieuwe beoordeling, waarbij de CHMP opnieuw concludeert dat de werkzaamheid onvoldoende opweegt tegen de risico’s.
De CHMP blijft ook bij het negatieve oordeel ten aanzien van het middel Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam, net als eerder, tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege de toxiciteit bij een beperkte werkzaamheid.
Verder blijft de CHMP ook bij een negatief oordeel met betrekking totReasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde werkzaamheid.
Positieve uitkomst procedure Dexamed
Dexamed (dexamfetamine sulphate), geïndiceerd voor de behandeling van ADHD (aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit) bij kinderen van 6-17 jaar. Op basis van de evaluatie van de beschikbare gegevens en de discussie binnen het Comité, concludeert de CHMP met meerderheid dat de voordelen van Dexamed opwegen tegen de risico’s bij een tweedelijns indicatie en bij de opgelegde risico minimalisatie maatregelen en heeft de CHMP aanbevolen dat de handelsvergunning in alle betrokken lidstaten, waaronder Nederland, kan worden verleend.
Binnen het CBG waren er zorgen over mogelijk misbruik en verslaving. Belangrijk voor het CBG is de tweedelijnsindicatie en de opgelegde leeftijdsbeperking samen met de nu afgesproken risico minimalisatie maatregelen. In Nederland is dit geneesmiddel op dit moment al beschikbaar middels apotheekbereiding.
Overig nieuws CHMP
De aanvraag van een uitbreiding van de indicatie bij de behandeling van osteoartrose van de knie en heup ter vermindering van de slijtage van het kraakbeen bij de handelsvergunning voor Protelos (Osseor) is ingetrokken.
Prof.dr. Rudolf de Boer gaat in zijn oratie in op de translationele cardiologie: het overgangsgebied tussen basaal en toegepast onderzoek binnen de cardiologie. Als cardioloog behandelt De Boer voornamelijk patiënten met hartfalen. Dat is een veelvoorkomende aandoening met een slechte levensverwachting, ondanks het feit dat de behandelmogelijkheden van hartfalen de afgelopen halve eeuw verbeterd zijn. De laatste tien jaar is echter sprake van een kentering; het lijkt het steeds moeilijker om de levensverwachting te verbeteren. De uitkomsten van recente grote geneesmiddelenonderzoeken met duizenden patiënten waren vaak neutraal, of zelfs negatief. Om te komen tot verdere verbetering van de levensverwachting is het noodzakelijk de huidige systematiek van het onderzoek te herijken, stelt De Boer. Lange tijd dacht men dat hartfalen één ziekte is, maar in werkelijkheid is het een heterogene aandoening met diverse oorzaken, zoals een hartinfarct, hoge bloeddruk of suikerziekte. Er bestaan dus duidelijk verschillen tussen patiënten. Met nieuwe (bio)markers kunnen we die verschillen ook steeds beter aantonen, maar specifieke behandelmethodes zijn er nog niet. Observaties gedaan in epidemiologische studies of patiënten cohorten worden vaak niet of onvolledig geanalyseerd en gepubliceerd. Daardoor kan basaal moleculair onderzoek te weinig steunen op het volledige ziekte beeld. Daarnaast worden bevindingen vanuit het basale onderzoek, die leiden tot inzichten in moleculaire processen in de hartspier, ook slechts mondjesmaat vertaald naar nieuwe medicijnen. Zo worden in het basale onderzoek soms ziektemodellen gebruikt die geen directe of geen goede afspiegeling zijn van humane ziekte. Tevens worden de bevindingen vanuit basaal onderzoek vaak slecht vertaald naar een klinische setting, waar behandeling pas start nadat patiënten vaak al jaren hebben geleden aan onderliggende oorzaken voordat het ziektebeeld zichtbaar wordt. De onderzoeksgroep van de Boer richt zich op het scheidsvlak van fundamenteel en toegepast onderzoek. De Boer: ‘Ons basale onderzoek richt zich op de nieuwste medicijnen en biomarkers, die tegelijkertijd in klinisch onderzoek worden onderzocht. Op die manier kunnen we snel schakelen tussen het laboratorium en klinische patiëntenzorg. Onze infrastructuur is hierin uniek en collegae uit het binnen- en buitenland zijn altijd verbaasd en enthousiast als ze horen hoe wij het hebben geregeld.’
Zo"n 40 procent van de volwassen patiënten die moet worden geopereerd heeft twee of meer leefstijlrisicofactoren, zoals overgewicht, hoge bloeddruk, diabetes, roken of overmatig alcohol- of drugsgebruik. Die kunnen leiden tot complicaties tijdens de ingreep, maar ook het herstel vertragen. Deze patiënten vallen volgens onderzoekers van het Vu mc tussen de wal en het schip. Zij pleiten voor begeleiding en preventie en meer geld om dat mogelijk te maken. Het mes snijdt dan aan twee kanten, zeggen zij. De patiënt boekt mogelijk gezondheidswinst op de langere termijn, de risico"s van de operatie nemen af en de opnameduur kan korter worden. Zo"n operatieve ingreep kan bovendien een goede aanleiding zijn om gezonder te gaan leven, menen de onderzoekers.
Promotie: Wijnanda Frenkel: ‘Susceptibility to hyponatremia in the elderly: causes and consequences’. Oudere patiënten hebben een hoger risico op ziekenhuisopname, heropname, opname in verpleeg- of verzorgingshuizen en progressieve functionele achteruitgang dan jongere patiënten. Het is belangrijk om degenen met een hoog risico op een negatieve uitkomst (overlijden of toegenomen afhankelijkheid) op tijd te herkennen. Frenkel ging na wat de voorspellende waarde is van stoornissen in de water- en natriumbalans – waar ouderen erg gevoelig voor zijn – en van een verminderde nierfunctie. Zij toonde in acuut opgenomen oudere patiënten aan dat stoornissen in de water- en zoutbalans zorgen voor veranderde plasma-natriumwaarden en een verminderde nierfunctie. De stoornissen kunnen als voorspeller voor sterfte gebruikt worden. Daarnaast blijkt de Charlson Comorbiditeitsindex, als weerspiegeling van de individuele ziektelast, een adequate methode om het risico op overlijden bij acuut opgenomen 65-plussers in te schatten. Deze index is makkelijk te gebruiken, breed toepasbaar en gevalideerd in verschillende bevolkingsgroepen en klinische omstandigheden. Frenkel onderzocht ook het effect van verschillende typen thiazide-diuretica (plaspillen) op sterfte en hart- en vaatziekten bij oudere patiënten met hypertensie (hoge bloeddruk). Ze keek naar de invloed van deze medicijnen op een verstoorde water- en natriumbalans. Uit een klinische studie naar het effect van hydrochloorthiazide bij oudere patiënten die in het verleden een door thiazide veroorzaakt zouttekort hadden, bleek dat de waterinname significant was toegenomen. Dit suggereert dat het verstandig is om patiënten die thiazide-diuretica gebruiken, te informeren over de mogelijke gevaren van een verhoogde waterinname. Met name oudere patiënten moeten niet zonder meer het advies krijgen om ruime hoeveelheden water te drinken. Bij een vergelijkbare bloeddrukverlaging zorgen thiazideachtige diuretica (chloorthalidon) voor een betere afname van het risico op hart- en vaatziekten en hartfalen.
Op vrijdag 29 oktober opent het UMC St Radboud de deuren van het Radboud Adrenal Centre (RAC)/Radboud Bijnier Centrum. Het centrum richt zich op de verbetering van zorg voor kinderen en volwassenen met bijnieraandoeningen. Aandoeningen aan de bijnier komen relatief weinig voor, zijn moeilijk te diagnosticeren en vereisen complexe zorg, daarom concentreert de zorg zich in specifieke centra. Het UMC St Radboud heeft de afgelopen 40 jaar veel expertise opgebouwd. In het Radboud Adrenal Centre werkt een team van verschillende medisch specialisten nauw samen. "We beschikken over geavanceerde biochemische laboratoriumtechnieken en hebben betrouwbaar speekselonderzoek ontwikkeld, zodat kinderen niet telkens geprikt hoeven te worden" vertelt kinderarts-endocrinoloog dr. Hedi Claahsen. "Onze urologen lopen voorop in het verwijderen van de bijnier via een kijkoperatie. Daarnaast hebben we vanuit het RAC dit jaar al vier grote subsidies binnengehaald, waarmee we de komende jaren goed onderzoek kunnen doen." De bijnieren zijn belangrijke klieren die verschillende hormonen zoals cortisol en adrenaline produceren. Bij een tekort aan cortisol reageert het lichaam bijvoorbeeld niet goed op stresssituaties. Daardoor kan een patiënt in shock of coma raken en zelfs overlijden. Bij een teveel ontstaat onder andere hoge bloeddruk, met risico op hart- en vaataandoeningen. Een deel van de ziekten aan de bijnieren zijn aangeboren, patiënten moeten vaak levenslang cortisol medicatie gebruiken. Maar aandoeningen kunnen ook later ontstaan door bijvoorbeeld tumoren. Op 29 oktober organiseert het Radboud Adrenal Centre, tijdens de officiële opening, een groot landelijk congres. Tijdens dit congres zullen nationale en internationale autoriteiten een lezing geven.
Jaarlijks worden in Nederland 1500 kinderen geboren met een hartafwijking. Een kleiner aantal wordt geboren met aangeboren hoge bloeddruk in de longslagader. Onderzoekster M. Kerstjens-Frederikse van de RUG ging na in hoeverre deze aandoeningen erfelijk zijn, welke genen een rol spelen en welke omgevingsfactoren het risico op hartafwijkingen vergroten. Ze onderzocht de ouders en broers en zussen van kinderen met een aangeboren hartafwijking in de linker harthelft. Daarbij bleek dat bij één op de vijf gezinnen één of meer van de directe familieleden ook een, vaak nog onontdekte, hartafwijking hadden. Ook niet-genetische factoren spelen een rol. Als de moeder rookte en overgewicht had, was er ook meer kans dat haar kind een hartafwijking had.
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
Zwangerschapsvergiftiging (pre-eclampsie) is de meest voorkomende complicatie tijdens de zwangerschap, met als belangrijkste symptomen hoge bloeddruk en eiwitten in de urine. De enige effectieve behandeling is het inleiden van de bevalling, met alle risico’s van dien. Promovenda Floor Spaans onderzocht de mogelijke betrokkenheid van de energiebron ATP en het eiwit hemopexine (Hx) bij zwangerschapsvergiftiging in zwangere ratten. Zij toont aan dat afbraak van ATP bij ratten een aantal symptomen van zwangerschapsvergiftiging remt. Haar onderzoek geeft meer inzicht in het ziekteproces van zwangerschapsvergiftiging en kan mogelijk leiden tot ontwikkeling van een betere behandeling. Hoewel de precieze oorzaak van zwangerschapsvergiftiging niet bekend is, zoekt men de oorzaak in een slecht functionerende placenta, waardoor stoffen uit de placenta in het bloed van de moeder terecht komen waar ze ontsteking en beschadigingen aan bloedvaten veroorzaken. Eén van deze stoffen is ATP. Om de invloed van ATP op zwangere vrouwen te onderzoeken, bracht Spaans ATP in het bloed van zwangere ratten. Het bleek dat daardoor ontstekingen ontstonden, de placenta beschadigde, en mogelijk zorgde voor eiwitten in de urine. Daarnaast bleek dat ATP de activiteit van het acute fase-eiwit hemopexine (Hx) remt. Dit eiwit is bij een normale zwangerschap juist wel actief, wat er dan aan bijdraagt dat de bloeddruk laag blijft. Na behandeling van deze ratten met alkalische fosfatase – een stof die ATP afbreekt – bleek een deel van de symptomen van zwangerschapsvergiftiging weer te verminderen. Afbraak van ATP zou dus mogelijk een rol kunnen spelen in een effectieve behandeling van zwangerschapsvergiftiging. Floor Spaans (1986), studeerde Biomedische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen als onderdeel van de onderzoekslijn Immuno-endocrinologie. Het onderzoek werd gefinancierd door STW, de Nierstichting, de Jan Cornelis de Cock Stichting en de Stichting Tekke Huizinga Fonds. Na haar promotie is Spaans werkzaam als postdoctoral fellow aan de Universiteit van Alberta, Canada.
Een deel van de mensen bij wie de schildklier trager werkt, maar dankzij extra schildklierstimulerend hormoon TSH toch voldoende schildklierhormoon produceert, loopt een verhoogd risico dat de kransslagaders dichtslibben. Voor de meesten geldt dat echter niet. Alleen patiënten met de hoogste TSH-gehaltes lopen een iets hoger risico. Dat schrijft een internationale groep onderzoekers in het Journal of the American Medical Association (JAMA, 22 september online). Als de schildklier iets te traag werkt, reageert het lichaam door extra TSH te produceren, wat de schildklier aanjaagt. Pas als deze compensatie niet meer lukt ontstaan klachten, en bekend was dat dan de kans op hartziekten is verhoogd. Zulke patiënten krijgen schildklierhormoon als medicijn. Onduidelijk was of mensen bij wie een tragere schildklierfunctie wordt gecompenseerd door extra TSH ook een verhoogd risico op hart- en vaatziekten lopen. Studies spraken elkaar tegen. De groep die nu in JAMA publiceert bracht daar duidelijkheid in door alle internationale studies met voldoende informatie bijeen te zoeken en de originele data - per individuele patiënt - op te vragen; het ging om meer dan 55.000 personen. Na analyses door LUMC-onderzoeker Wendy den Elzen bleek het risico alleen iets verhoogd bij de mensen met de hoogste TSH-gehaltes. Die risicoverhoging is vergelijkbaar met het effect van een hoge bloeddruk of een hoog cholesterolgehalte en onafhankelijk van leeftijd, geslacht of eerdere problemen met het hart of de bloedvaten. Prof. dr. Jacobijn Gussekloo, afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC en dr. Nicolas Rodondi (Universiteit van Lausanne, Zwitserland) coördineerden de studie.
Hoewel zwangerschapsvergiftiging altijd werd gezien als een voorbijgaande aandoening, hebben sommige vrouwen nog jaren nadien klachten zoals vergeetachtigheid, concentratieproblemen en angstige en depressieve gevoelens. Dat blijkt uit onderzoek door I. Postma van de RUG. Vooral bij stressvolle situaties kunnen deze vrouwen problemen ondervinden. Regulier medisch onderzoek brengt deze problemen echter niet aan het licht. Bij zwangerschapsvergiftiging is sprake van te hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine. Daardoor krijgen de organen niet genoeg bloed. Als de hersenen betrokken raken en een vrouw stuipen of toevallen krijgt en ook bewustzijnsverlies optreedt wordt dit eclampsie genoemd. Dit kan zelfs dodelijk zijn.
Volwassenen die een nier voor donatie afstaan, houden daar hoegenaamd niets aan over, maar kinderen die opgroeien met een enkele nier lopen vaak nierschade op. Dat komt omdat de mononier van een kind minder goed functioneert. Dat blijkt uit het KIMONO-onderzoek van Rik Westland, waarop hij op 4 september promoveert. De KIMONO (KIdney of MONofunctionalOrigin)-studie onderzoekt het belang van twee nieren. Dit gebeurt door het ontstaan van nierschade bij de kinderen met één werkende nier te bestuderen. Het is het grootste onderzoek naar kinderen met een functionele mononier ter wereld. Het is bekend dat volwassenen die een nier afstaan ter donatie een uitstekende prognose hebben. Deze uitkomst wordt vaak vertaald naar kinderen die met maar één werkende nier worden geboren of die op jonge leeftijd door ziekte slechts één werkende nier hebben. Uit de KIMONO-studie blijkt echter dat een belangrijk deel van deze kinderen al op jonge leeftijd nierschade ontwikkelt. Deze nierschade bestaat vooral uit hoge bloeddruk, eiwitverlies in de urine of een afname van de filtratiefunctie van de nier. Het verschil in prognose tussen volwassen nierdonoren en kinderen met maar één werkende nier wordt verklaard doordat kinderen met een functionele mononier, in tegenstelling tot gezonde volwassenen die hun nier doneren, een aanlegstoornis van de nieren en urinewegen hebben. Onderzoek naar afwijkingen in het genetisch materiaal (DNA), de bloeddruk en de nierfunctie laten zien dat de functionele mononier bij kinderen zelf vaak ook in aanleg is verstoord. Bovendien moet de functionele mononier veel langer zorgdragen voor de totale nierfunctie dan bij nierdonoren, namelijk het gehele leven versus circa dertig jaar. Tenslotte is het moment van nierweefsel vermindering belangrijk in het ontstaan van de nierschade, waarbij een afname op jonge leeftijd schadelijker is voor het resterende nierweefsel. Op basis van de KIMONO-studie lijkt het dus incorrect om een functionele mononier op de kinderleeftijd als een onschuldige aandoening te beschouwen. Het advies luidt om deze kinderen langdurig te volgen, zodat er tijdig behandeling kan plaatsvinden om de nierfunctie te behouden. De KIMONO-studie geeft behandelaars handvatten hoe kinderen met een functionele mononier gedurende het leven gevolgd dienen te worden en wordt vertaald naar een klinische richtlijn.
Door zwangere vrouwen standaard te screenen op psychische problemen, kunnen langetermijnproblemen voor moeder én kind worden voorkomen. Een nieuw screen- en adviesinstrument biedt uitkomst. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC, waarop Chantal Quispel dinsdag 9 september promoveert. Een kwart van alle zwangere vrouwen in Nederland heeft last van één of meerdere psychische of daaraan gerelateerde problemen. Het gaat dan om problemen zoals depressie, angststoornissen of psychosen, maar ook om problemen op psychosociaal gebied zoals relatieproblemen, mishandeling of financiële zorgen. Minder dan de helft van deze vrouwen komt bij een hulpverlener terecht. Ongeveer 5 tot 10 procent van de zwangeren heeft last van ernstige psychische problemen, waarvoor behandeling noodzakelijk is. Een deel van de zwangeren blijft roken, alcohol drinken of drugs gebruiken. “Deze problemen kunnen grote gevolgen hebben voor het kind. Denk aan vroeggeboorte en een laag geboortegewicht, waardoor problemen in de ontwikkeling kunnen ontstaan. Deze kinderen kunnen bijvoorbeeld ADHD en autisme ontwikkelen en hebben op latere leeftijd een groter risico op een hoge bloeddruk en diabetes. Met een nieuw screen- en adviesinstrument kunnen deze problemen al vroeg in de zwangerschap worden opgespoord”, zegt onderzoekster Chantal Quispel van het Erasmus MC. Quispel deed onderzoek naar het digitale Mind2Care screen- en adviesinstrument. Hiermee kunnen zwangeren zichzelf testen voorafgaand aan de controle bij de verloskundige of gynaecoloog. De zwangere vult online een vragenlijst in en krijgt direct een behandeladvies in beeld. Dit advies bespreekt zij met de verloskundige of gynaecoloog die hen dankzij de tool voor extra begeleiding kan doorverwijzen naar een maatschappelijk werker, GGD-instelling of psychiater. De resultaten van het instrument vergeleek de promovenda met de uitkomsten van gesprekken met een deel van de zwangeren. Daaruit blijkt dat zwangeren geneigd zijn om psychische klachten eerder te uiten via de tool dan persoonlijk aan een hulpverlener. Quispel: “Het screen- en adviesinstrument is betrouwbaar en een praktische aanvulling op de huidige zorg. Alle zwangere vrouwen worden standaard getest op hiv, maar nog niet op psychische of psychosociale problemen. Door deze problemen op tijd te signaleren en de vrouw de juiste zorg te bieden, kunnen langetermijnproblemen voor moeder en kind worden voorkomen.” Aan het onderzoek deden 2300 zwangeren mee uit verschillende regio’s in Nederland, waaronder Apeldoorn, Breda, Meppel, Rotterdam en Zwolle. Het screen- en adviesinstrument is ontwikkeld door de afdeling Psychiatrie en Verloskunde & Gynaecologie van het Erasmus MC in nauwe samenwerking met de Verloskunde Academie Rotterdam, GGD Rotterdam - Rijnmond en Stichting Achmea Gezondheidszorg. Voor geïnteresseerde zorgverleners is een webbased versie beschikbaar. Meer info: mind2care@erasmusmc.nl.
Een nieuw middel tegen ernstig astma laat veelbelovende resultaten zien. Het is bedoeld voor patiënten bij wie pufjes niet helpen, waardoor ze langdurig aangewezen zijn op de ontstekingsremmer prednison, die veel nare bijwerkingen heeft. Met het nieuwe middel kon een groot deel van de patiënten helemaal zonder de ontstekingsremmer. ‘Al tientallen jaren wachten we op een beter alternatief voor prednison. Het lijkt erop dat we dat gevonden hebben’, zegt prof. dr. Liesbeth Bel, hoofd van de afdeling Longziekten van het AMC. Zij is eerste auteur van een artikel in The New England Journal of Medicine (NEJM) waarin de resultaten staan van een studie bij 135 patiënten met ernstig astma. Vanmiddag worden de resultaten bekendgemaakt op een congres in München. Het middel waar het om gaat, is mepolizumab, een biological (eiwit dat van nature in het lichaam voorkomt). Dit eiwit remt bepaalde witte bloedcellen die in grote hoeveelheden actief zijn bij mensen met ernstig astma. Mepolizumab is in 14 landen getest bij een groep van 135 patiënten. Het AMC behandelde er 13. ‘De mensen die meededen aan de studie, hebben ernstig astma. Dat betekent dat ze niet op inhalatiemedicijnen reageren. Ze krijgen nog steeds astma-aanvallen en hebben een slechte kwaliteit van leven. Ook hebben ze een minder goede longfunctie’, vertelt Bel. ‘Het enige wat longartsen hen kunnen bieden, zijn tabletten prednison.’ Deze ontstekingsremmer doet wat hij moet doen, maar de bijwerkingen liegen er niet om. Na verloop van tijd krijgt de patiënt een opgezwollen gezicht, botontkalking, een hoge bloeddruk of zelfs diabetes. Prednison maskeert ook infecties. Allemaal redenen waarom artsen het medicijn liever niet voor langere tijd voorschrijven. En ook patiënten gebruiken het niet graag omdat ze zich dan beroerd en depressief voelen. ‘Prednison is voor deze groep het enige middel dat hen uit het ziekenhuis houdt’, zegt Bel. ‘Ik heb in mijn hele carrière geen enkel alternatief gezien dat hen kan helpen. Maar de resultaten van deze studie zijn erg bemoedigend.’ In de dubbelblinde studie kregen patiënten die al vele jaren dagelijks prednison slikken eenmaal in de vier weken een injectie met mepolizumab of een placebo. Vervolgens werd de hoeveelheid prednison over een periode van een half jaar afgebouwd. Dat afbouwen ging door zolang de patiënten meldden dat ze zich goed voelden. Een groot aantal van hen kon helemaal stoppen met prednison. Anderen zijn nog aan het afbouwen of hebben de dagelijkse dosis prednison met gemiddeld vijftig procent kunnen terugbrengen. Bijwerkingen van het nieuwe middel waren er niet; de neveneffecten die gemeld werden, hadden meer met de astma te maken dan met de biological. Het aantal astma-aanvallen dat de patiënten met de prednison nog steeds hadden, verminderde door het nieuwe middel met eenderde. Bel: ‘Aan het eind van het onderzoek wilden de patiënten niet meer stoppen met mepolizumab. In een vervolgstudie kunnen ze daarmee doorgaan, ook degenen die een placebo kregen. Het nieuwe middel is momenteel alleen verkrijgbaar als je meedoet aan een onderzoek. Dit is nodig om de biological te kunnen registreren. Daarna moet mepolizumab nog op de markt worden toegelaten en moet de zorgverzekeraar bepalen wanneer het middel wordt vergoed.’ Voorlopig zijn patiënten met ernstig astma dus aangewezen op een trial. Er zullen nog meer studies komen, weet Bel, want inmiddels zijn meerdere farmaceuten bezig met het ontwikkelen van soortgelijke biologicals. .
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
Promotie Universiteit Maastricht: mw. drs. A.M. Jonk, “Microvascular actions of insulin: studies on the interaction with angiotensin II and on the postprandial state” Personen met obesitas en/of hoge bloeddruk zijn vaak minder gevoelig voor de werking van insuline (insulineresistent). Met dit onderzoek is geprobeerd om meer inzicht te krijgen in de vaatverwijden-de effecten van insuline en de rol hiervan in de glucoseopname; met als uiteindelijk doel om deze microvasculaire effecten en mogelijk ook de insulinegevoeligheid te verbeteren.
Oudere en ziekere patiënten die eigenlijk al niet meer thuis kunnen wonen, verblijven vaak lang op de spoedeisende hulp (SEH) voordat ze in het ziekenhuis kunnen worden opgenomen. Dit blijkt uit onderzoek van promovendus Irene Vegting. Juist deze groep patiënten is kwetsbaar en heeft baat bij een snelle diagnose en behandeling. "Door de supervisie binnen het specialisme interne geneeskunde uit te breiden naar de avonduren hebben we de doorstroom van patiënten al kunnen verbeteren. Maar uit vervolgonderzoek blijkt dat oudere en ziekere patiënten nog steeds lang op de SEH verblijven. Dit kan verder verbeterd worden door deze patiënten vanaf binnenkomst door een team van verschillende specialismen te laten behandelen. Dan hoeven ze niet op elkaar te wachten wanneer ze in consult worden gevraagd", aldus Vegting. Zij promoveert op 3 maart bij VUmc. De druk op de zorg wordt steeds groter, onder andere door de vergrijzing, toename van chronisch zieken en verbeterde medische technieken. Irene Vegting deed onderzoek naar knelpunten in de zorg en het verbeteren van de efficiëntie, zowel op de SEH als op de polikliniek. Op de polikliniek heeft Vegting het gebruik van eHealth bij patiënten met een hoge bloeddruk onderzocht. Door patiënten thuis zelf hun bloeddruk te laten meten, kunnen controles op de polikliniek in de toekomst bespaard worden bij een deel van de patiënten. Hierbij is het een uitdaging om patiënten gemotiveerd te houden om metingen te blijven verrichten. Vegting gebruikte een interactief systeem om patiënten te motiveren. "Door het interactieve systeem te koppelen aan de metingen bleef de meerderheid van de patiënten tot het eind van de studie betrokken. We willen dit systeem graag integreren in de dagelijkse praktijk van de polikliniek."
Bron: LUmc
In het UMC Utrecht is voor het eerst bij patiënten met hartfalen een pacemaker met behulp van driedimensionaal beeld geïmplanteerd. Cardiologen verwachten dat door deze nieuwe techniek een pacemaker bij véél meer patiënten met hartfalen dan tot dusver effectief zal zijn en kan leiden tot minder ziektelast en sterfte. Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) is een behandeling voor patiënten met hartfalen, waarbij een speciaal type pacemaker er met drie stimulatiedraden ervoor zorgt dat de pompkracht van het hart verbetert. Iedere hartslag wordt ondersteund door twee gelijktijdige prikkels aan de rechter- en de linkerhartkamer. Hierdoor trekken de kamers tegelijkertijd samen en stroomt er meer bloed naar de weefsels waardoor deze beter kunnen functioneren. Bij de plaatsing van een CRT is het belangrijk dat de cardioloog de stimulatiedraden exact op de juiste plaats legt. Echter, de plaatsing van de draad bij de linkerkamer is complex door de anatomie van de bloedvaten van het hart, de aanwezigheid van bindweefsel na een hartinfarct en/of de locatie van de nervus phrenicus, een zenuw die vlak bij het hart naar het middenrif loopt. Op dit moment wordt de stimulatiedraad bij de linkerhartkamer in 30 tot 45 procent van de gevallen niet goed geplaatst, waardoor patiënten minder of geen baat bij deze behandeling hebben. In het UMC Utrecht is eind 2016 onder leiding van cardioloog dr. Mathias Meine een studie gestart met als doel een optimale beeldgestuurde plaatsing van CRT’s te ontwikkelen. In deze studie hebben de afgelopen weken de eerste 5 patiënten op deze nieuwe wijze met succes een CRT gekregen. De cardioloog had hierbij hulp van een gedetailleerd real-time 3D-kleurenbeeld van de vaten van het hart en de katheter waarmee de geleidingsdraad wordt geplaatst, samen met essentiële informatie vanuit een MRI-scan. Op deze wijze kon de stimulatiedraad veilig worden geplaatst op een deel van de linkerhartkamer. Hier is de meeste geleidingsvertraging om het best mogelijke therapie-effect te bereiken. Mathias Meine zegt: “Nu we de verschillende gebieden van het hart optimaal in beeld kunnen brengen, zal door een nauwkeuriger plaatsing van de stimulatiedraden bij meer patiënten de pacemaker in één keer goed werken. Ook duurt de procedure minder lang omdat we de draden direct op de juiste plekken kunnen plaatsen. Dit is een groot voordeel voor de patiënten én voor de zorgverlener: de procedure is korter en eenvoudiger, de röntgenstralingsbelasting neemt af, en het resultaat is beter. Hierdoor verbeteren de klinische vooruitzichten en de kwaliteit van leven, én worden er aanzienlijke kosten bespaard.” Het 3D-kleurenbeeld wordt samengesteld met geoctrooieerde software die is ontwikkeld door UMC Utrecht spin-off CART-Tech B.V. De MRI-scan geeft naast het gebied waar de geleidingsvertraging bestaat ook aan waar de electrodedraden in ieder geval níet moeten worden geplaatst zoals vlak bij de plek van een doorgemaakt hartinfarct of nabij de nervus phrenicus. Hartfalen Volgens de Hartstichting krijgen in Nederland elk jaar meer dan 25.000 mensen de diagnose hartfalen. Hartfalen kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een hartinfarct, hoge bloeddruk of hartritmestoornissen. Er zijn bijna 142.000 mensen met hartfalen in Nederland, waarvan 85 procent ouder is dan 65 jaar. Jaarlijks sterven er bijna 7.000 patiënten aan de gevolgen van deze aandoening. Ongeveer 35 procent van de patiënten komt in aanmerking voor een CRT.
Bron: UMC
In een internationaal onderzoek geleid door wetenschappers van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) zijn voor het eerst genen gevonden die invloed hebben op de slag-tot-slag variatie in het hartritme. De genen die een lage variatie in het hartritme veroorzaken blijken tevens de rusthartslag en de bloeddruk te verhogen, twee bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Nature Communications heeft de uitkomsten van dit onderzoek vandaag gepubliceerd. Een lage variatie in het hartritme is een voorspeller van hart- en vaatziekten, nog steeds een van de twee belangrijkste doodsoorzaken. De resultaten geven meer inzicht in de verschillen tussen mensen in de werking van het autonome zenuwstelsel dat een centrale rol speelt bij het ontstaan van stress. De gevonden genen beïnvloeden de werking van de autonome zenuw in het lichaam die het hart tot rust brengt na spanning en inspanning. Bij een gezond persoon is de variatie in de tijd tussen twee opeenvolgende hartslagen sterk verschillend. Hoe hoger de variatie van het hartritme, hoe minder de kans op hart- een vaatziekten. Hoofdonderzoeker Ilja Nolte (UMCG): “We vonden genetische varianten in acht gebieden op het menselijke genoom, waarvan we nu met grote zekerheid kunnen zeggen dat ze de variatie in tijd tussen twee hartslagen (hartslagvariabiliteit) beïnvloeden. Twee van die genen regelen de vuurfrequentie van pacemakercellen in de rechterboezem van het hart. Deze genen maken eiwitten die een rol spelen in de overdracht van de signalen die via de zenuwen van het brein naar het hart gaan en de slag-op-slag variatie in de hartfrequentie kunnen veroorzaken." Volgens UMCG-hoogleraar Harold Snieder is de duidelijke relatie tussen genetische varianten voor de variatie in het hartritme en die voor bloeddruk een doorbraak: “Dit bevestigt het idee dat het autonome zenuwstelsel een grote rol speelt in het ontstaan van hoge bloeddruk.” De genetische varianten die de variabiliteit van de hartslag beïnvloeden, blijken voor individuen met voorouders uit Afrika of Latijns-Amerika niet anders te zijn dan die voor individuen met Europese voorouders. Het onderzoek bestond uit ruim 53 duizend deelnemers uit Europa en de Verenigde Staten die allen een hartfilmpje (ECG) lieten maken en bloed of wangslijmvlies hadden afgestaan voor DNA onderzoek. Volgens VU-hoogleraar Eco de Geus is het door deze vondst ook goed mogelijk om bestaande verwachtingen te testen over de rol van de autonome zenuwactiviteit met betrekking tot de fysieke en mentale gezondheid. De Geus: “Vooral als we de bevindingen combineren met onderzoek in ons Nederlandse Tweelingen Register waar we beschikken over bijzonder veel informatie over genen van een grote groep mensen. Met deze resultaten is het goed mogelijk oorzaak-en-gevolg relaties te testen zonder duur experimenteel onderzoek te doen.”
Bron: RUG
Veel ouderen die uit een liggende houding opstaan, hebben last van een bloeddrukdaling, met daarbij soms duizeligheid en flauwvallen. Laura Hartog toont in haar proefschrift aan dat deze zogenaamde orthostatische hypotensie weinig of geen invloed heeft op vallen en op sterfte in een verpleeghuis. Ook toont ze aan dat de internationale richtlijnen die gebruikt worden om orthostatische hypotensie bij ouderen te meten, niet voldoet. Daarnaast concludeert zij dat de behandeling van hoge bloeddruk (hypertensie) bij kwetsbare ouderen en verpleeghuis patiënten geïndividualiseerd moet worden. Orthostatische hypotensie, een bloeddrukdaling binnen drie minuten na een positieverandering van liggend naar staand, treedt op bij 18 – 50% van de ouderen in een verpleeghuis. Ondanks twijfelachtig bewijs wordt gesuggereerd dat orthostatische hypotensie een verhoogde kans geeft op vallen en vroegtijdig sterfte bij ouderen. Het meten van orthostatische hypotensie blijkt in de praktijk vaak lastig, doordat niet alle ouderen kunnen staan en niet overal de juiste bloeddrukmeters voorhanden zijn. Hartog concludeert allereerst dat het uitmaakt of de metingen van de bloeddruk precies gedaan worden volgens de richtlijnen. Bij zittend meten in plaats van staand en met andere bloeddrukmeters, blijken evenveel mensen de diagnose orthostatische hypotensie te krijgen, maar blijken niet dezelfde patiënten de diagnose te krijgen. Het is dus maar de vraag of de diagnose wel bij iedere patiënt relevant is. Vervolgens concludeert Hartog dat er in het onderzochte verpleeghuis geen verband is tussen orthostatische hypotensie en vallen. Tot slot concludeert Hartog dat de bloeddruk en kwaliteit van leven een geringe tot geen voorspellende waarde hebben in het voorspellen van sterfte in het verpleeghuis. Zij sluit af met de aanbeveling dat de benadering van orthostatische hypotensie en de definitie veranderd moeten worden en er meer studies nodig zijn om de klinische relevantie ervan te onderzoeken. Daarnaast zal de behandeling van hypertensie bij kwetsbare ouderen en verpleeghuispatiënten geïndividualiseerd moeten worden, waarbij mogelijk hogere streefwaarden gehanteerd kunnen worden. Laura Hartog (1980) studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zij voerde haar promotieonderzoek uit in de ISALA kliniek te Zwolle. Het onderzoek werd deels gefinancierd door het Zwols wetenschap en innovatiefonds. Momenteel is zij werkzaam als arts bij Noorderbreedte.
Bron: RUG
De veroudering van mensen die remmers slikken om een hiv-infectie te beteugeling, verloopt meer verstoord dat een vergelijkbare groep die geen hiv-remmers gebruikt. Dit blijkt uit twee promoties over hiv en veroudering. De onderzoekers hebben zeshonderd mensen die worden behandeld voor hiv vergeleken met een vergelijkbare groep mensen wat betreft leeftijd, leefstijl en etniciteit. Daaruit kwamen verschillen. Schouten keek naar hart- en vaatziekten. Er is veel hoge bloeddruk in de groep van mensen met hiv, en ook andere risicofactoren voor het krijgen van hart- en vaatziekten komen veel voor. Vóórkomen of tijdig behandelen van deze risicofactoren is ontzettend belangrijk. Ook ziet ze een sterke relatie tussen het hebben van hart- en vaatproblemen en eerdere ernstige schade door hiv. Kooij bestudeerde aorta-vaatstijfheid als maat voor het risico op hart- en vaatziekten. En hij onderzocht chronische nierziekte, leverziekte, botdichtheid en frailty, een aanduiding voor kwetsbaarheid zoals deze bij oudere patiënten wordt gezien. Verhoogde kwetsbaarheid wordt veroorzaakt door leeftijdsgerelateerde achteruitgang van verschillende organen en fysieke achteruitgang. Frailty is voorspellend voor overlijden, ziekenhuisopnamen en vallen. Beide onderzoekers constateren dat mensen die relatief laat aan de behandeling beginnen meer problemen krijgen op latere leeftijd dan personen die kort na de besmetting hiv-remmers gaan slikken. Judith Schouten: ‘Head and heart in treated HIV infection’.
Bron: AMC
Ouderen met depressieve klachten ontwikkelen meer buikvet dan niet-depressieve ouderen. Ook blijkt dat oudere personen met veel buikvet meer risico hebben op het ontwikkelen van depressieve klachten. Aldus Nicole Vogelzangs, onderzoeker bij GGZ inGeest en VU medisch centrum. Zij vond bij ouderen een sterke verwevenheid tussen depressieve klachten en risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Vogelzangs promoveert vrijdag 23 april bij VU medisch centrum. VUmc en GGZ inGeest werken intensief samen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar psychische en lichamelijke aandoeningen. Nicole Vogelzangs deed onderzoek naar de relatie tussen depressieve klachten en het metabool syndroom. Het metabool syndroom is een verzameling risicofactoren voor hart- en vaatziekten die vaak samen voorkomen: overgewicht (met name rondom de buik), verstoorde cholesterolwaardes, hoge bloeddruk en hoge bloedsuikerspiegels. Vogelzangs concludeert dat ouderen met depressieve klachten over de jaren heen meer buikvet ontwikkelen dan niet-depressieve ouderen. Maar tegelijkertijd vond zij ook dat oudere personen met veel buikvet meer risico hebben om depressieve klachten te ontwikkelen. Ouderen die zowel depressieve klachten als metabole ontregelingen vertonen, lijken slechter te herstellen van hun depressieve klachten. Deze bevindingen wijzen erop dat een vicieuze cyclus bestaat tussen depressieve klachten en metabole ontregelingen. Nicole Vogelzangs: "Mogelijk hangen de klachten zo sterk samen dat men van een afzonderlijk ziektebeeld kan spreken: de metabole depressie. Cortisol, een stresshormoon, speelt vermoedelijk een rol in de samenhang tussen depressie en het metabool syndroom. Alleen depressieve ouderen die verhoogde cortisol waardes hebben, hebben ook vaker het metabool syndroom." Vogelzangs pleit ervoor alert te zijn op metabole ontregelingen bij depressieve patiënten. Dit zou hun lichamelijke gezondheidsstatus positief kunnen beïnvloeden en mogelijk zelfs hartaandoeningen kunnen voorkomen. Of de behandeling van metabole ontregelingen ook een gunstig effect heeft op het verbeteren van depressieve klachten is niet onderzocht.
Steeds meer mensen kampen met overgewicht, doordat ze teveel eten en te weinig bewegen. Wanneer mensen over langere tijd veel suikers en vetten nuttigen, kunnen er overgewichtskwalen ontstaan zoals hoge bloeddruk of resistentie tegen insuline. Dergelijke symptomen verhogen de kans op suikerziekte en op hart- en vaatziekten. Promovenda Hilde Herrema onderzocht de interactie tussen suikers, vetzuren en galzouten bij overgewicht en diabetes. Herrema stelt dat onduidelijk is wat er in stofwisselingprocessen bij mensen met overgewicht precies mis gaat. In haar proefschrift laat ze zien dat galzouten belangrijke regulatoren zijn van de stofwisseling. Ze ontdekte dat suikers de aanmaak van galzouten remmen. De suikers in voeding kunnen, via galzouten, mogelijk een directe invloed uitoefenen op de stofwisseling. Ook ontdekte de promovenda dat behandeling met een galzoutbinder leidt tot verlaging van de bloedsuikerspiegel bij diabetes, waarschijnlijk door een verhoogde opname van suiker in weefsels. Keerzijde van deze behandeling is dat de lever meer vet gaat aanmaken. Herrema onderzocht hoe een verstoorde vetverbranding in de lever leidt tot afwijkingen in de suikerhuishouding. Hilde Herrema (Leeuwarden, 1981) studeerde medische biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar promotieonderzoek in het Laboratorium Kindergeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Top Institute for Food and Nutrition (TIFN), een samenwerkingsverband van overheid, industrie en onderzoeksorganisaties. Herrema zal vanaf juli 2010 gaan werken als onderzoeker aan de Harvard Medical School in Boston.
Het lopen van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela heeft een gunstig effect op het cholesterolgehalte. Onderzoekers van het UMC Utrecht schrijven dat in het tijdschrift Atherosclerosis. Het artikel is deze week online verschenen. Onderzoekers van het UMC Utrecht volgden 29 gezonde vrijwilligers tussen de 40 en de 70 jaar die vorig jaar een stuk van 280 kilometer van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela in Spanje liepen. De deelnemers legden twaalf dagen lang ruim 23 kilometer per dag af. Om de dag bepaalden de onderzoekers gewicht, bloeddruk, polsfrequentie, middelomtrek en de bloedwaarden van de deelnemers. Ze vergeleken de waarden met een controlegroep van gezonde thuisblijvers.
Tijdens de meerdaagse wandeling daalde het gewicht van de deelnemers gemiddeld met 1,4 kilo, nam hun buikomvang af met 1,8 centimeter, daalde het "slechte" LDL-cholesterol met ongeveer 30 procent en steeg het "goede" HDL-cholesterol juist. Na enkele weken waren al deze waarden echter weer op het niveau van vóór de pelgrimstocht. De Santiago-lopers waren na twee maanden gemiddeld nog wel steeds twee kilo meer afgevallen dan de thuisblijvers. De sterke cholesterolverlaging kwam voor de onderzoekers als een verrassing. Het lopen van de tocht blijkt net zo effectief als het gebruik van cholesterolverlagende medicijnen. "De resultaten laten weer eens zien dat de mens gemaakt is om te bewegen", stelt prof. dr. Frank Visseren, hoogleraar interne geneeskunde aan het UMC Utrecht. Hij begeleidde het onderzoek. "Maar het gunstige effect van bewegen is dus ook weer snel verdwenen, we hadden niet gedacht dat het zo snel zou gaan. Het wil zeggen dat een uurtje per week in de sportschool niet genoeg is. Je moet bewegen integreren in je dagelijkse bezigheden. Kom met de fiets naar het werk, neem de trap, loop als dat kan."
Overgewicht, hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte zijn risicofactoren voor diabetes type II en vergroten de kans op hart- en vaatziekten. In 2009 was 47 procent van de volwassen Nederlanders boven de twintig jaar te zwaar: 53 procent van de mannen en 42 procent van de vrouwen had overgewicht (een BMI van meer dan 25, bron: RIVM).
De populariteit van pelgrimstochten neemt de laatste jaren sterk toe. In 1984 liepen bijna 2500 geregistreerde mensen meer dan 100 kilometer naar Santiago de Compostela, in 2009 waren dat er 150.000.
Het gelijktijdig toedienen van selexipag (Uptravi) en sterke CYP2C8-remmers kan leiden tot een overdosering van selexipag. Daarom adviseert het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aan artsen om deze middelen niet tegelijk te gebruiken en bij matig sterke CYP2C8-remmers de dosering selexipag aan te passen. Selexipag wordt gebruikt bij de langdurige behandeling van hoge bloeddruk in de longslagader (pulmonale arteriële hypertensie) bij volwassen patiënten. Er zijn veel verschillende medicijnen die de functie van CYP2C8 in de lever remmen. Gemfibrozil, een cholesterolverlagend medicijn, is bijvoorbeeld een sterke remmer van CYP2C8. Clopidogrel, een antistollingsmedicijn, is een matig sterke remmer. Doordat bij gelijktijdige toediening selexipag onvoldoende wordt afgebroken neemt de hoeveelheid selexipag in het bloed toe. Daardoor wordt het risico op bijwerkingen hoger. Vermijd gelijktijdig gebruik van selexipag en sterke CYP2C8-remmers Pas de dosering van selexipag aan wanneer een matig sterke CYP2C8-remmer (bijv. clopidogrel, deferasirox en teriflunomide) gelijktijdig wordt toegediend. De productinformatie van selexipag zal in overeenstemming met dit advies worden aangepast. De firma Actelion heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle apothekers van Mediq Pharma Services BV (distributeur van Uptravi), ziekenhuisapothekers, cardiologen, longartsen, reumatologen, immunologen en apothekers/artsen in opleiding voor deze specialisaties, die geautoriseerd zijn voor het voorschrijven en afleveren van Uptravi en verbonden aan de erkende PAH-expertcentra in Nederland. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Dwalen, apathie of boosheid: verpleeghuisbewoners met dementie vertonen vaak probleemgedrag. Wetenschappers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) gaan samen met verpleeghuizen in de regio onderzoeken of dit gedrag minder wordt als ouderen stoppen met het slikken van bloeddrukverlagers. De onderzoekers werken met ouderen met dementie in verpleeghuizen in de regio.“Het klinkt wellicht een beetje gek, maar we weten uit verschillende studies dat het voor kwetsbare ouderen best gezond is om een hogere bloeddruk te hebben”, zegt hoogleraar Eerstelijnsgeneeskunde Jacobijn Gussekloo. “Zo weten we dat ouderen die last hebben van een plotselinge lage bloeddruk tijdens het opstaan meer hersenproblemen krijgen. En dat ouderen met een hoge bloeddruk langer leven dan degenen met een lage bloeddruk. Ook zijn er aanwijzingen dat ouderen met dementie meer probleemgedrag hebben bij lagere bloeddruk. ” Of dit een toevallige samenloop van omstandigheden is of een oorzakelijk verband gaat Gussekloo de komende vier jaar met haar team uitzoeken. De onderzoekers kregen een subsidie van 688.000 euro uit het Memorabel-programma van wetenschapsfinancier ZonMw en Alzheimer Nederland, in het kader van het Deltaplan Dementie, om hun idee te testen in verpleeghuizen in Zuid-Holland. Onder begeleiding van senior-huisartsonderzoeker Rosalinde Poortvliet zullen 246 ouderen met dementie geleidelijk stoppen met hun bloeddrukverlagers, terwijl 246 anderen de medicatie blijven slikken. Vervolgens kijken de onderzoekers of de bloeddruk stijgt, het probleemgedrag afneemt en de kwaliteit van leven toeneemt. Gussekloo en Poortvliet hopen met hun onderzoek te kunnen bijdragen aan verstandige keuzes over het voorschrijven van medicijnen aan ouderen. Gussekloo: “Nu zien we vaak dat ouderen kalmerende middelen krijgen om bijvoorbeeld de agressie tegen te gaan. Maar als we het probleemgedrag kunnen verminderen door juist te stoppen met de bloeddrukverlagers in plaats van door extra pillen voor te schrijven, dan zou dat fantastisch zijn.” Dit project is een samenwerking van de LUMC-afdelingen Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Interne Geneeskunde-Ouderengeneeskunde en Psychiatrie, de zorginstellingen binnen het Universitair Netwerk voor de Care-sector Zuid-Holland (UNC-ZH) en het ouderenberaad Zorg en Welzijn Zuid-Holland Noord.
Bron: VUMC
Vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging hebben opgelopen moeten eerder getest worden op hart- en vaatziekten. Nu wordt vrouwen aangeraden op hun vijftigste naar de huisarts te gaan voor controle. Maar uit onderzoek UMC Utrecht-arts Gerbrand Zoet blijkt dat deze vrouwen op jongere leeftijd al een grotere kans hebben op bijvoorbeeld een hartinfarct of beroerte. Hij onderzocht de afgelopen drie jaar ruim 160 vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging opliepen. Zoet promoveert dinsdag op zijn onderzoek. Hij onderzocht vrouwen in de leeftijd van 45 tot 55 jaar en zag dat bij deze groep het percentage vrouwen met slagaderverkalking een stuk hoger ligt dan bij vrouwen die een normale bevalling hebben gehad. “Bij bijna een derde van de onderzochte vrouwen, 30 procent, was er schade te zien aan hart en vaten. Bij ‘gezonde’ vrouwen is dat slechts 18 procent. Een significant verschil dus dat wordt veroorzaakt door een extreem hoge bloeddruk die vrouwen hebben tijdens een zwangerschapsvergiftiging.” Ook werd tijdens het onderzoek duidelijk dat vijftig procent van de onderzochte vrouwen vettige plaques in de kransslagader had. Zoet: “Die plaques in hun vaten kunnen leiden tot een hartinfarct. Bij gezonde vrouwen van dezelfde leeftijd ligt dit percentage veel lager, bij slechts 7 procent van hen zijn dergelijke vetophopingen zichtbaar in de slagaderen.” Dat vrouwen na een zwangerschapsvergiftiging een grotere kans hebben op een beroerte of hartinfarct was al bekend. Maar er werd vanuit gegaan dat dit pas op latere leeftijd het geval zou zijn. “Het advies voor deze vrouwen is om op je vijftigste naar de huisarts te gaan voor een controle van onder meer de bloeddruk en cholesterol. Alleen in ons onderzoek zagen we dat er op een nog jongere leeftijd al duidelijke schade te zien is”, zegt Zoet. “Vrouwen moeten daarom nog eerder gecontroleerd worden, zodat er eventueel al eerder ingegrepen kan worden door bijvoorbeeld een behandeling met de juiste medicijnen.” Zoet wil het onderzoek nog verder uitbreiden en ook bij vrouwen onder de 40 kijken of ook zij na een zwangerschapsvergiftiging al duidelijke slagaderverkalking hebben. “Kort na een bevalling gaat het natuurlijk al een stuk beter met de moeder. En daarmee werd vaak gedacht dat de aandoening over was, logisch natuurlijk. Alleen nu blijkt wel heel duidelijk dat relatief snel na de bevalling er duidelijke gevolgen zijn van een vergiftiging. We zijn zeer benieuwd op welke leeftijd dit al zichtbaar is.”
Bron: UMC
Medewerkers die op de werkvloer een ‘blended’ leefstijlprogramma aangeboden krijgen, gaan gezonder leven, verliezen gewicht en worden mentaal fitter. Werkend Nederland moet straks tot zijn 67e doorwerken, maar vertoont evenals niet-werkend Nederland ongezond gedrag: roken, drinken, verkeerd eten, te weinig bewegen, te veel stress. Met als gevolg welvaartsaandoeningen als overgewicht, hoge bloeddruk en diabetes. Hoe zorgen werkgevers dat hun werknemers tot hun pensioen gezond, vitaal én aan het werk blijven? Bedrijfsarts en wetenschappelijk onderzoekster Tessa Kouwenhoven-Pasmooij van het Erasmus MC heeft het antwoord. Als medewerkers een ‘blended’ leefstijlprogramma volgen waarin e-health, online leefstijl games en persoonlijke coaching worden gecombineerd én op maat gesneden, gaan ze gezonder leven, verliezen ze gewicht en worden ze mentaal fitter. Kouwenhoven, werkzaam bij de Arbodienst van het Erasmus MC, implementeerde twee blended leefstijlprogramma’s en testte het effect onder andere bij honderden medewerkers van de Nationale Politie, Defensie en haar eigen Erasmus MC. Ze deed dat in samenwerking met de afdeling Epidemiologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg (MGZ) en het Centrum Gezond Gewicht. In de eerste studie vergeleek ze twee groepen werknemers die risico lopen op chronische ziekte, door overgewicht, roken, ongezonde voeding, slecht slapen, te weinig bewegen, of een combinatie hiervan. De ene groep volgde zelfstandig het online leefstijlprogramma Perfect Fit, dat na invoering van allerlei persoonlijke gegevens met een leefstijladvies op maat kwam. De andere groep volgde hetzelfde programma, maar kreeg daarbij hulp van een coachende bedrijfsarts, die de deelnemer de helpende hand bood bij het wegnemen van drempels om fysiek en mentaal fit te worden. Uit deze studie bleek dat de combinatie van het leefstijlprogramma én de motiverende gesprekken het beste werkt. Werknemers uit beide groepen vertoonden na twaalf maanden gezonder gedrag, maar wanneer ze ook coaching kregen, lag dat percentage hoger en nam ook het gewicht af. In de tweede studie bekeek Kouwenhoven het effect van de online ‘serious game’ Reis je Fit, waarbij deelnemers met overgewicht in twee teams werden ingedeeld die met elkaar een competitie aangingen. Inzet was zoveel mogelijk bewegen. Met de geregistreerde bewegingen waren punten te verdienen. “De deelnemers bleken buitengewoon fanatiek te worden van het competitieve element en bewogen allemaal meer dan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid”, zag Kouwenhoven. “Ze verloren gemiddeld zes kilo lichaamsgewicht. Hun buikomvang nam met bijna zes centimeter af. En dat dus grotendeels op eigen kracht met steun van collega’s. Door optimaal gebruik van de digitale mogelijkheden kost de gidsende inbreng van de arts weinig tijd. Maar het rendement is groot.” Als bedrijven dus deze blended gezondheidsprogramma’s op de werkvloer aanbieden, kan ziekteverzuim worden teruggedrongen. De Arbodienst van het Erasmus MC is hier al mee begonnen. “Bedrijven zijn gebaat bij een goede inzetbaarheid van hun medewerkers. De medewerker profiteert van een fitter gevoel tijdens zijn werk, maar zeker ook daarbuiten.” Tessa Kouwenhoven-Pasmooij promoveert op 28 november op haar onderzoek ‘PerfectFit@Work’ aan het Erasmus MC.
Bron: EUR
Verschillen tussen zorgverleners in behandelaanpak in Sub-Sahara Afrika moet worden aangepakt. Bovendien moet er aandacht worden besteedt aan bijwerkingen van en tevredenheid over medicatie om cardiometabole ziekten te behandelen, zodat therapietrouw vergroot wordt. Dat concludeert Derbew Berhe in zijn proefschrift over de behandeling van cardiometabole ziekten in Sub-Sahara Afrika. Metabole ziekten nemen steeds meer toe, ook in Afrika. Om deze toenemende last goed te behandelen, is kennis over medicijnen en toegang van patiënten tot deze medicijnen van groot belang. Omdat de bestrijding van infectieziekten in Sub-Sahara Afrika prioriteit heeft, ontbreekt kennis over het gebruik en de veiligheid van cardiometabole medicijnen en het effect van deze medicijnen op het bereiken van behandeldoelen. Berhe concludeert allereerst dat algemene medicatiekennis van zorgverleners suboptimaal is. Daarnaast laat hij zien dat het monitoren van bijwerkingen meer informatie kan geven over de aard van bijwerkingen bij verschillende groepen mensen. Hij adviseert dan ook om ook bij andere medicatiegroepen dit monitoren toe te passen. Tot slot concludeert Berhe dat behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) in Ethiopië niet altijd leidt tot het behalen van de behandeldoelen. De therapietrouw blijkt laag, mogelijk deels door ontevredenheid over de behandeling en het ervaren van bijwerkingen. Dat is mogelijk niet de enige oorzaak van het beperkte effect van behandeling, maar Berhe adviseert desondanks om interventies zo te ontwerpen dat zorgverleners dezelfde behandeling toepassen en meer aandacht te besteden aan eventuele bijwerkingen en tevredenheid van patiënten, zodat de therapietrouw toeneemt. Derbew Fikadu Berhe (1979) studeerde aan de universiteit van Addis Ababa, Ethiopië (bachelor farmacie) en behaalde een Master in Farmacologie en Toxicologie aan het Nationaal Instituut voor Farmaceutische Opleidingen en Onderzoek in Mohali, India. Zijn onderzoek is onderdeel van onderzoeksprogramma M2): Methods in Medicines evaluation & Outcome research van onderzoeksinstuut SHARE en werd gefinancierd door NUFFIC. Momenteel is hij werkzaam als docent en onderzoeker aan de Mekelle University in Ethiopië.
Bron: RUG
In het VU Medisch Centrum in Amsterdam heeft men ontdekt dat de werkzame stof uit Viagra, ook helpt tegen een longziekte. Deze ziekte, pulmonale arteriële hypertensie (PAH), is een zeer zeldzame, dodelijke aandoening. De patiënten lijden aan extreem hoge bloeddruk in de slagaders van de longen en sterven gemiddeld binnen twee à drie jaar. Ontdekker van de nieuwe toepassing is longspecialist A. Boonstra. De ziekte komt in Nederland bij enkele tientallen mensen per jaar voor. Het gaat om relatief jonge mensen, vooral vrouwen. Op dit moment telt Nederland ongeveer tweehonderd gevallen van PAH.
De laatste jaren is er veel vooruitgang geboekt in de behandeling van hartinfarct. Er valt echter nog steeds veel te verbeteren in het voorkomen van een hartinfarct en het verbeteren van de prognose na een hartinfarct. In dit proefschrift wordt beschreven dat het merendeel van de ca. 160.000 deelnemers van de LifeLines Cohortstudie een of meerdere risicofactoren (zoals hoge bloeddruk of diabetes) heeft voor het krijgen van een hartinfarct en dat meer dan de helft niet met medicijnen behandeld wordt voor deze risicofactoren. Ook komt naar voren dat bij Noord-Nederlandse vrouwen onder de 50 jaar meer dan de helft van alle hartinfarcten niet onderkend was, bij mannen was dit een derde. In het tweede deel wordt beschreven dat hart-specifieke biomarkers (creatine kinase MB) de sterkste voorspellers zijn voor infarct grootte en pompfunctie van het hart na een hartinfarct. In het derde deel wordt beschreven dat een behandeling met metformine, een medicijn voor diabetes, bij mensen met een hartinfarct geen verbetering geeft van uitkomsten op lange termijn. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de effecten van ontstekingsremmende therapieën in de behandeling van hartinfarct en hartfalen. Een van de ontstekingsremmende therapieën, namelijk het remmen van de interleukine 6 receptor, is verder onderzocht in een dierexperimenteel model van hartinfarct en daarbij werden helaas geen positieve effecten gevonden.
Bron: RUG
Wetenschappers van de Emory University School of Medicine in Atlanta (VS) hebben bewijs gevonden, dat mensen met matige tot ernstige vormen van RLS een grotere kans hebben op hoge bloeddruk, ofwel hypertensie. Het onderzoek bevestigt dat tijdens zogeheten periodic leg movements of sleep (PLMS) bij mensen met RLS, ofwel het rusteloze benen syndroom, meer adrenaline vrijkomt. Wil er sprake kunnen zijn van een effectieve behandeling, dan zal die zich ook moeten richten op het tegengaan van PLMs, zegt de onderzoeksleider. In het bijzonder voor mensen die toch al een grotere kans hebben op hart- en vaatziekten, zoals (ex-) rokers en mensen met een erfelijke aanleg, is dat van groot belang.
Jonge patiënten met obesitas en ernstige nierziekte hebben een verhoogd risico op vroegtijdig overlijden, vergeleken met nierpatiënten zonder overgewicht. Tevens moeten zwaarlijvige patiënten eerder overstappen op dialyse. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS ONE. Ellen HoogeveenNefroloog-epidemioloog Ellen Hoogeveen en epidemioloog Friedo Dekker bestudeerden in hun onderzoek de zogeheten obesitas-paradox. In tegenstelling tot wat je zou verwachten overlijden zwaarlijvige patiënten met een chronische ziekte minder snel dan patiënten met een gezond gewicht. “Dit fenomeen blijkt echter niet te gelden voor jonge nierpatiënten met obesitas. We vonden dat zwaarlijvige patiënten onder de 65 jaar met een nierfunctie van minder dan 30 procent een verhoogd risico hebben op overlijden of dialyse”, aldus Hoogeveen. De belangrijkste oorzaken van een slechte nierfunctie zijn aderverkalking, hoge bloeddruk en diabetes. Zodra de nierfunctie een kritiek punt bereikt, zijn patiënten aangewezen op nierdialyse. “Als we dialysebehandeling kunnen uitstellen door het aanpakken van obesitas, is dit voordelig voor de patiënt. Nierdialyse is een levensreddende, maar zeer intensieve behandeling. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de behandeling van obesitas de prognose van jonge nierpatiënten kan verbeteren”, aldus de onderzoekers. Voor het onderzoek werden 492 nierpatiënten gevolgd die nog niet aan nierdialyse toe waren. Van deze groep waren 212 patiënten jonger dan 65 jaar en 280 patiënten ouder dan 65 jaar. Van de jongere patiënten had 28 procent obesitas en van de groep boven 65 jaar was dit 19 procent. De patiënten werden gevolgd voor maximaal 10 jaar. Al deze patiënten hadden een nierfunctie van minder dan 30 procent en werden met medicijnen behandeld door hun eigen nefroloog.
Bron: LUMC
Hoogleraar prof. Liesbeth van Rossum: val mensen met obesitas niet zo hard af Obesitas is een ingewikkelde en veelsoortige aandoening. Artsen die mensen met ernstig overgewicht op hun spreekuur krijgen, moeten daarom niet te snel concluderen dat de patiënt slechts verkeerd eet en te weinig beweegt. Obesitas zou eerst, evenals elke andere ziekte, goed moeten worden geanalyseerd op onderliggende oorzaken. Pas dan kan het behandelplan worden opgesteld dat de meeste kans van slagen heeft. Dat is de boodschap die prof. dr. Liesbeth van Rossum haar toehoorders meegeeft tijdens haar oratie, waarmee ze vrijdag 29 september officieel haar benoeming tot hoogleraar Obesitas en Stress aanvaardt. De helft van de obese patiënten die zich melden in het Centrum Gezond Gewicht, een samenwerkingsverband van het Erasmus MC, Maasstad Ziekenhuis en Franciscus Vlietland gebruikt medicatie die het gewicht kan verhogen. Ook chronische stress kan leiden tot extra buikvet en ‘snacktrek’. Verder werkt slaapgebrek gewichtstoename in de hand. Veel patiënten slapen slecht door slaapapneu of door werken in ploegendiensten. ‘’Kijk verder dan de buik breed is!” pleit Van Rossum daarom. “Als rekening wordt gehouden met dit soort factoren, is de kans dat je de juiste manier vindt om af te vallen, veel kansrijker.” Geef obesitas patiënten dus “de wind mee”, zegt Van Rossum. Medicatie tegen hoge bloeddruk en voor diabetes, geneesmiddelen die corticosteroïden bevatten, het zijn voorbeelden van medicijnen waarvan ettelijke varianten bij sommige patiënten gewichtsverlies in de weg staan. “Natuurlijk kun je niet alle diabetespatiënten zomaar van de insuline afhalen. Maar je kunt als arts wel kijken of medicijnen gestopt of in dosering verlaagd kunnen worden als iemand aansluitend deel gaat nemen aan een gecombineerde leefstijlinterventie. Dit is des te belangrijker nu deze leefstijlinterventies naar verwachting binnenkort in het basispakket worden opgenomen. Door een potentieel dikmakend medicijn van de lijst te halen creëer je wind mee. Maak je de condities om af te vallen beter.” Veel misverstanden zijn er ook over het ontstaan van zwaarlijvigheid. De maatschappij denkt bij het zien van een zwaarlijvige medemens vaak dat die dik is geworden door een zwakke wil en veel te veel eten. De ware redenen zijn vaak gecompliceerder dan dat. Van Rossum roept daarom de maatschappij op: Val uw zwaarlijvige medemens niet zo hard af. “Obesitas is een ziekte, maar mensen krijgen weinig steun. Ik zie veel verdriet en schaamte in mijn spreekkamer.” Zo is er het jojo-effect: juist door herhaaldelijk crash-diëten te volgen worden mensen steeds zwaarder. Dan zijn er nog darmbacteriën en hormoon verstorende stoffen in het milieu die verband blijken te houden met obesitas. Ook onbewuste gewoonten dragen vaak bij aan gewichtstoename, vandaar dat de psychische component van een leefstijlaanpak essentieel is voor gedragsverandering. Maatregelen om de omgeving gezonder te maken qua voedingsaanbod en beweegmogelijkheden voor mensen met obesitas zouden hierbij ook helpen. Bij een klein aantal mensen blijkt er zelfs sprake van een onderliggende aandoening zoals een hormonale ziekte of een erfelijke afwijking die al op jonge leeftijd het verzadigingsgevoel uitschakelt of de stofwisseling vertraagt. Dan is er soms een hele andere behandeling nodig om het gewicht te verlagen. Kortom: naast alle bekende dikmakers zoals ongezond eten en te weinig bewegen is de lijst van mogelijke oorzaken van ernstig overgewicht lang. “Bij een individu is het vrijwel altijd een optelsom van factoren. In het Centrum Gezond Gewicht hebben we een unieke aanpak door eerst alle individuele factoren in kaart te brengen en dan pas een behandeladvies op maat te geven. Zo kan je obesitas effectiever tegengaan.”
Bron: EUR
De meerderheid (86%) van de Nederlanders denkt ten onrechte dat kanker bij vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak is, terwijl het hart- en vaatziekten zijn. Ruim 60% denkt dat mannen vaker sterven aan hart- en vaatziekten, terwijl hieraan meer vrouwen overlijden. Het is bij 51% van de Nederlanders ook onbekend dat in de medische sector meer kennis is van het mannenlichaam dan van het vrouwenlichaam. Ook is het bij 69% van de ondervraagden onbekend dat vrouwen meer kans hebben op bijwerkingen van medicijnen dan mannen. 62% van de Nederlanders vindt dat ze veel weten over hart- en vaatziekten, maar hun kennis over man/vrouw-verschillen bij hart- en vaatziekten blijkt in werkelijkheid beperkt. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Nederlanders weinig weten over M/V-verschillen als het gaat om hun gezondheid. Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van VUmc, uitgevoerd door Motivaction, ter gelegenheid van Dress Red Day 2017 op 29 september a.s. Op deze dag wordt aandacht gevraagd voor het vrouwenhart. Van alle Nederlanders zegt 47% zelf te maken te hebben met hart- en vaatziekten en weet 68% dat de ziekte gevaarlijk is. Opvallend is dat 60% van de bevolking niet denkt dat hart- en vaatziekten vooral voorkomen bij mensen met een ongezonde levensstijl. In werkelijkheid heeft meer dan 80% van de hart- en vaatziekten een relatie met leefstijl. De ziekte komt vooral door hoge bloeddruk, roken, overgewicht, te weinig bewegen, alcohol en stress. Bij vrouwen speelt verder dat zowel diabetes als roken meer negatieve gevolgen voor het hart hebben dan bij mannen. Van de Nederlanders met hart- en vaatziekten geeft slechts 25% aan dat ze gezonder zijn gaan eten en drinken. Bijna 50% van hen zegt minder te werken, maar ook minder leuke activiteiten te doen. Ook in de medische beroepspraktijk is nog steeds te weinig kennis over het vrouwenhart Interventiecardioloog bij VUmc dr. Yolande Appelman naar aanleiding van deze resultaten: "Het is heel herkenbaar dat er veel misverstanden zijn over vrouwen en hart- en vaatziekten. Ik zie veel jonge vrouwen die na een lange reis door het medisch circuit met soms onduidelijke klachten bij mij komen. Regelmatig blijkt dan dat ze een serieuze hartkwaal hebben, die eerder ten onrechte werd verklaard als oververmoeidheid, maagklachten of overgangsklachten. Mijn ervaring is dat veel artsen nog onbekend zijn met hoe hart- en vaatziekten bij vrouwen eruit zien en wat de invloed is van hormonale veranderingen. Het gaat bij relatief jonge vrouwen (45-60 jaar) vaker om problemen met de kleine vaatjes van het hart in plaats van met de kransslagader, zoals bij mannen, en is daarom nog lastig vast te stellen met de huidige technieken. Meer kennis hierover is ook economisch noodzakelijk omdat de groep actieve vrouwen op de arbeidsmarkt van deze leeftijd steeds groter wordt en er echt sprake is van een enorme gender-gap. Meer onderzoek naar de specifieke werking van hart en vaten bij vrouwen en nieuwe vormen van diagnostiek is noodzakelijk en moet topprioriteit worden!"
Bron: VUMC
Waterstofsulfide roept bij de meeste mensen geen positieve associaties op. UMCG-promovenda Kim Holwerda stelt in haar proefschrift echter vast dat het naar rotte eieren stinkende gas een gunstige invloed zou kunnen hebben bij zwangerschapsvergiftiging. Bij 2 tot 5% van alle zwangerschappen wereldwijd ontstaat zwangerschapsvergiftiging, een ziekte die ernstige gevolgen kan hebben voor moeder en kind. Hoe de aandoening wordt veroorzaakt, is nog niet geheel duidelijk, wel dat de ontwikkeling van de placenta een centrale rol speelt. Een therapie voor zwangerschapsvergiftiging bestaat nog niet. Van waterstofsulfide, dat in kleine hoeveelheden in het menselijk lichaam wordt geproduceerd, is de afgelopen jaren aangetoond dat het een aantal belangrijke functies in het lichaam vervult. Holwerda onderzocht of het gas ook van invloed is op de bloeddruk en de uitscheiding van eiwitten in de urine, twee factoren die verstoord zijn bij zwangerschapsvergiftiging. Holwerda toonde van twee enzymen aan dat deze waterstofsulfide produceren in de placenta. Bij vrouwen met zwangerschapsvergiftiging bleek de productie van een van deze enzymen verlaagd. De aanwezigheid van een specifieke mutatie in het gen van dit enzym bleek het risico van zwangerschapsvergiftiging juist te verlagen. Holwerda bestudeerde ook het effect van waterstof sulfide op hoge bloeddruk en verhoogde eiwituitscheiding via de urine bij niet-zwangere ratten. Uit deze studie bleek dat het gas zowel de bloeddruk als de eiwituitscheiding verlaagt. Holwerda concludeert dat waterstofsulfide mogelijk een rol speelt in het ontstaan van zwangerschapsvergiftiging en dat het therapeutisch nut zou kunnen hebben bij deze ernstige aandoening. Kim Holwerda (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar promotieonderzoek vond plaats bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie en het Groningen Kidney Center van onderzoeksinstituut GUIDE, met financiering van de Nierstichting. Holwerda gaat verder als arts-assistent Gynaecologie en Verloskunde bij Meander Medisch Centrum.
Lichamelijke ziekte en depressie gaan vaak samen. Patiënten met een depressie ervaren niet alleen een verminderde kwaliteit van leven, de lichamelijke ziekte verloopt ook ernstiger dan bij patiënten zonder depressie. Dat een depressie in combinatie met lichamelijke ziekte geen gevolg van die ziekte hoeft te zijn, toont UMCG-onderzoeker Maaike Meurs in haar proefschrift aan. Meurs stelt vast dat depressie niet slechts een psychologische consequentie of weergave van een ingrijpende ziekte is, maar dat biologische en gedragsmatige factoren ook een rol lijken te spelen in de relatie tussen lichamelijke ziekten en depressie. Zo blijkt dat mensen die diabetes hebben zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn, even vaak aan een depressie lijden als mensen bij wie de ziekte al wel was vastgesteld. Ook werden in MRI-studies structurele veranderingen waargenomen in hersengebieden die in verband staan met depressies bij patiënten met een hoge bloeddruk of nierziekten. Meurs suggereert dat een biologische kwetsbaarheid in de hersenen zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van zowel depressies als lichamelijke aandoeningen. Mensen met een depressie houden er vaak een ongezonde leefstijl op na: ze roken vaker, zijn minder fysiek actief en eten ongezonder dan mensen zonder depressie. Ook ondergaan ze minder vaak medische procedures en zijn ze minder therapietrouw. Dit gedrag verhoogt het risico van lichamelijke ziekten. Uit onderzoek van Meurs blijkt dat hartinfarctpatiënten met depressieve klachten significant meer baat hebben bij hartrevalidatie dan patiënten zonder depressie. Volgens Meurs is een mogelijke verklaring dat er voor de patiënten met depressieve klachten vanwege hun slechtere leefstijl en lichamelijke gezondheid meer winst te behalen valt. Maaike Meurs (1985) studeerde Life Sciences & Technology en Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar promotieonderzoek uit bij de afdeling Interdisciplinary Center Psychopathology and Emotion Regulation (ICPE) van het UMCG. Het werd gefinancierd door onderzoeksinstituut BCN-BRAIN.
Proefschrift AMC Amsterdam: Geertje Goedhart-de Wolf: "Perinatal health epidemiology in multi-ethnic Amsterdam: psychobiological processes".
Goedhart-de Wolf keek naar de etnische verschillen in geboorte-uitkomst (laag geboortegewicht en vroeggeboorte) en de invloed van stress van de moeder tijdens de zwangerschap op de gezondheid van het kind. Vooral onder Surinamers, Antillianen en Ghanezen zijn er meer vroeggeboorten en kinderen met een lager geboortegewicht. Dat kan ten dele verklaard worden uit lichaamsbouw, maar ook doordat moeders vaker kampen met risicofactoren zoals een hoge bloeddruk en werkstress. Verder toonde ze aan dat er aanwijzingen zijn voor een verband tussen depressieve symptomen bij de moeder en een laag geboortegewicht of een lage Apgar-score (de eerste test na de geboorte) bij het pasgeboren kind. Mogelijk speelt het stresshormoon cortisol hierbij een rol.
Publicatie in Cell Metabolism: Type I interferonen stimuleren atherosclerose
Een Maastrichtse onderzoeksgroep onder leiding van dr. Menno de Winther heeft aangetoond dat type I interferonen, lichaamseigen eiwitten die ook als geneesmiddelen gebruikt worden, de ontwikkeling van aderverkalking versnellen. Dit roept niet enkel vragen op bij het langdurig gebruik van deze geneesmiddelen maar opent ook mogelijkheden voor een therapie voor deze tot nog toe moeilijk behandelbare ziekte. Hun bevindingen werden vandaag gepubliceerd in het prestigieuze vakblad Cell Metabolism. Naast het aanpakken van de bekende risicofactoren zoals een verhoogd cholesterolgehalte, roken en een hoge bloeddruk zijn er nog maar weinig behandelingsmogelijkheden voor atherosclerose, de oorzaak van de meeste hart- en vaatziekten en daardoor de belangrijkste doodsoorzaak in de westerse wereld. De groep van dr. De Winther, in de afdeling Moleculaire Genetica van het Cardiovascular Research Institute Maastricht (CARIM), concentreert zich op de rol van macrofagen (grote cellen betrokken bij het afweersysteem) tijdens het ontstaan en de ontwikkeling van deze ziekte, in de hoop dat een beter begrip van de moleculaire en cellulaire achtergrond kan leiden tot nieuwe therapieën. De publicatie in Cell Metabolism maakt duidelijk dat daarbij een belangrijke rol is weggelegd voor type I interferonen. Type I interferonen zijn eiwitten die het lichaam aanmaakt in de omgeving van een infectiehaard met als bedoeling de omliggende cellen te waarschuwen voor de aanwezigheid van virussen of bacteriën. Als geneesmiddel wordt interferon, gemaakt met recombinant-DNA technieken, gebruikt tegen onder andere hepatitisvirus-infecties maar ook in patiënten met multiple sclerosis en als therapie bij sommige vormen van kanker. Type I interferonen veroorzaken de productie van een reeks eiwitten die de cellen beschermen tegen de infectie en die het afweersysteem tegen deze virussen of bacteriën stimuleren. De groep van dr. De Winther toonde in deze publicatie aan dat macrofagen ook het eiwit CCL5 aanmaken na stimulatie met deze interferonen. Dit eiwit trekt nieuwe immuuncellen naar de infectie en veroorzaakt een plaatselijke ontstekingsreactie waardoor de infectie efficiënter opgeruimd wordt. In het geval van atherosclerose leidt het aantrekken van nieuwe cellen echter tot de verder! e groei én instabiliteit van de plaque, wat de ziekte versnelt of verergert. Behandeling van verschillende experimentele modellen met interferonen leidde inderdaad tot een versnelde groei van de plaques, met aantoonbaar meer infiltratie van nieuwe cellen. Dit zou betekenen dat patiënten die langdurig met interferonen behandeld worden mogelijk een verhoogd risico op hart- en vaatziekten hebben. Er dient dan ook verder uitgezocht te worden of deze relatie tussen behandeling en risico inderdaad bestaat en of bij deze patiënten een verscherpte aandacht voor het verminderen van de klassieke risicofactoren gewenst is.
De onderzoekers vonden ook aanwijzingen dat lichaamseigen interferonen een rol spelen in de ontwikkeling van atherosclerose en de instabiliteit van de plaques. In biopten van niet-behandelde atherosclerose-patiënten zagen zij een verhoogde expressie van interferon-afhankelijke genen in opengescheurde plaques ten opzichte van stabiele plaques. Dit biedt de farmaceutische industrie nieuwe aanknopingspunten in de zoektocht naar een therapie voor deze tot nog toe moeilijk behandelbare ziekte.
Veel van de erectiemiddelen worden illegaal gekocht, met alle gevaren van dien. Dat zeggen onderzoekers van de American Urological Association. Illegale middelen tegen erectieproblemen kunnen gevaarlijk zijn bij een hartkwaal of hoge bloeddruk. Van de middelen in een Zuid-Koreaans onderzoek verschilde een derde in formaat met de officieel geregistreerde middelen (Viagra, Cialis) en 42 procent week af qua kleur. 58 procent bevatte teveel van de actieve stof, sommige ruim dubbel zoveel. Andere pillen bevatten weer kwik en lood. Slechts een van de illegale middelen bood de juiste dosering. Mannen blijken bereid van alles te proberen, ook als het alleen maar op de geregistreerde middelen lijkt, zeggen de onderzoekers.
Lengte en verstandelijk vermogen: daar moesten onze verre voorouders het van hebben. Een internationaal team onderzoekers concludeert dat uit een onderzoek naar de negatieve effecten van inteelt op deze eigenschappen. Ook onderzoekers van het LUMC deden mee aan de grootschalige studie die is gepubliceerd in Nature. Studies naar het effect van inteelt waren tot nu toe beperkt tot afzonderlijke families. Bekend is dat uit een huwelijk tussen naaste verwanten, zoals neef en nicht, kinderen geboren kunnen worden met een erfelijke ziekte. Maar wat is het gevolg als partners verre familie van elkaar zijn? Daar werpt de Nature-studie licht op. Het onderzoeksteam bepaalde van een groot aantal mensen de hoeveelheid homozygotie in hun genoom, dat wil zeggen de fractie van het genoom waarvoor vader en moeder precies dezelfde genetische informatie aanleverden. Hoe groter die fractie, hoe nauwer de verwantschap tussen de ouders. De onderzoekers gingen vervolgens na in hoeverre de gevonden mate van homozygotie, of inteelt, samengaat met variaties in 16 eigenschappen die te maken hebben met de gezondheid en waar veel genen invloed op hebben. Hoe meer homozygotie in het genoom van mensen voorkomt, hoe korter ze gemiddeld zijn en hoe beperkter hun verstandelijk vermogen, zo bleek. Genetische analyses Homozygotie is heel erg zeldzaam. “Associaties met homozygotie kunnen alleen gevonden worden als je gegevens hebt van ontzettend veel personen”, zegt Astrid van Hylckama Vlieg (Klinische Epidemiologie). “Deze studie omvat data van bijna 350.000 mensen.” Zij en Hugoline de Haan (Klinische Epidemiologie) werden uitgenodigd om mee te doen met data uit de MEGA-studie naar risicofactoren voor veneuze trombose. Daarin zijn genetische profielen en allerlei medisch relevante gegevens verzameld. Stella Trompet (Hartziekten en Ouderengeneeskunde) bracht gegevens in uit de PROSPER-studie die het effect van statines bij ouderen met hart- en vaatproblemen bestudeert. Zij vertelt: “De hoofdonderzoekers schreven stapsgewijs voor hoe we de genetische analyses moesten uitvoeren en leverden er een software-programma bij.” Dat een hoge mate van homozygotie samengaat met een miniem effect op lichaamslengte en verstandelijk vermogen, zegt iets over het belang van deze eigenschappen in ons evolutionaire verleden. Het gevolg van inteelt is dat zeer zeldzame recessieve genvarianten met een schadelijk effect dubbel kunnen voorkomen, namelijk als een verwante vader en moeder beiden drager zijn. Recessieve genvarianten zijn varianten waarvan het effect onderdrukt wordt als er een alternatieve, dominante vorm tegenover staat. Uit de invloed van de mate van homozygotie op lichaamslengte en verstandelijk vermogen blijkt, dat er nogal wat zeldzame recessieve genen met een negatief effect zijn met invloedrijke dominante genen als positieve tegenhanger. Dat wijst erop dat er natuurlijke selectie was op lengte en verstandelijk vermogen: een langer en slimmer persoon had gemiddeld meer nakomelingen. Eigenschappen die het risico op hart- en vaatziekten verhogen, zoals een hoge bloeddruk of een hoog gehalte aan het ‘slechte’ LDL-cholesterol, gaan niet samen met een hoge mate van homozygotie. Zij ondervonden volgens deze redenering minder invloed van natuurlijke selectie. Dat komt, schrijven de onderzoekers, doordat de effecten van deze eigenschappen pas laat in een mensenleven naar voren komen, als de kinderen er al zijn. Daar heeft natuurlijke selectie geen vat op. Uit het onderzoek mag men niet afleiden dat langere mensen gemiddeld slimmer zijn. Lengte en verstandelijk vermogen zijn beide weliswaar een klein beetje afhankelijk van de mate van homozygotie, maar dat betekent niet dat ze onderling gekoppeld zijn.
In september 2015 ging een groot onderzoek van start naar nieuwe migrainemedicijnen. Het zijn antilichamen die de werking blokkeren van CGRP, een eiwit dat vrijkomt tijdens een migraineaanval. Kleinere studies lieten gunstige resultaten zien bij zowel migraine als clusterhoofdpijn. “We kijken ook of we kunnen voorspellen of de medicijnen bij iemand wel of niet gaat werken”, aldus Michel Ferrari, hoogleraar Neurologie in het LUMC. ‘Helft minder migraine dankzij revolutionair wondermiddel’, kopten de kranten onlangs. “Dat ‘wondermiddel’ is natuurlijk overdreven, maar het gaat wel om veelbelovende middelen”, reageert prof. Michel Ferrari, leider van het onderzoek naar nieuwe middelen tegen migraine dat na de zomer van start gaat. “De middelen die we gaan testen lijken minder bijwerkingen te hebben en effectiever te zijn dan de huidige middelen, zo lieten de eerste kleine studies in Amerika zien. Wij gaan nu een groot onderzoek doen naar de precieze effectiviteit, veiligheid en de optimale dosering. Het zijn preventieve middelen, medicijnen die aanvallen voorkómen bij mensen die twee of meer aanvallen per maand hebben.” Het geteste medicijn bestaat uit een groep van drie verschillende antilichamen. Alle drie blokkeren ze de werking van CGRP, een eiwit dat vrijkomt bij migraineaanvallen. “Twee van de drie doen dat door CGRP weg te vangen. Het andere antilichaam bindt aan de CGRP-receptor, waardoor het eiwit zijn functie niet meer uit kan oefenen.” De rol van CGRP bij migraine is niet goed bekend. Ferrari: “We weten wel dat CGRP bij migraineaanvallen vrijkomt en dat onderdrukken van dit eiwit de aanval tegen kan gaan. In deze studie hopen we onder meer te ontdekken hoe dat komt.” De onderzoekers hopen ook te kunnen gaan voorspellen bij wie deze nieuwe medicijnen wel, en bij wie ze niet werken. “Bij sommige patiënten verdwijnen alle aanvallen, bij andere slechts een deel of is er helemaal geen vermindering”, licht Ferrari toe. De behandeling bestaat uit maandelijks een injectie van het CGRP-blokkerende eiwit. Deze behandeling is bestemd voor mensen die veel last van migraine hebben: minimaal twee keer per maand een aanval. Ook mensen met clusterhoofdpijn kunnen vermoedelijk baat hebben bij de antilichamen, omdat CGRP ook bij clusterhoofdpijn een rol speelt. Het zal nog zeker een aantal jaar duren voordat de middelen, mits ze goed blijken te werken, op de markt komen. “We zitten echt te springen om betere medicijnen, want de huidige preventieve migrainemedicijnen werken onvoldoende. Het zijn medicijnen die eigenlijk bestemd zijn voor andere aandoeningen, zoals epilepsie of hoge bloeddruk, waarvan toevallig ontdekt is dat ze ook tegen migraine kunnen helpen. De antilichamen die we nu gaan testen zijn echt speciaal gericht op de ernstige hoofdpijnaanvallen die mensen met migraine en clusterhoofdpijn hebben.” Aanmelden voor onderzoek naar migraine en clusterhoofdpijn kan op www.lumc.nl/hoofdpijn. U wordt dan op de hoogte gehouden van het onderzoek naar de nieuwe medicijnen.
Mw.Ivette A.G. Deckers, MSc, ‘Renal Cell Cancer: A molecular-epidemiological approach to unravel new pathways underlying disease etiology and prognosis’ Nierkanker staat op de zevende plaats van meest voorkomende vormen van kanker. Het is nog niet precies bekend hoe nierkanker ontstaat. In dit proefschrift werden risicofactoren en fysiologische mechanismen onderzocht die mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van nierkanker in de Nederlandse Cohort Studie (NLCS). Een hoge zoutinname werd als mogelijk nieuwe risicofactor voor nierkanker geïdentificeerd, vooral bij deelnemers met een lage vochtinname. Het verband tussen zoutinname en nierkanker werd niet verklaard doordat deelnemers een hoge bloeddruk hadden, maar wel gedeeltelijk door genetische variatie in het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS), welke in de nier de bloeddruk en de zout- en vochtbalans van ons lichaam reguleert. Door niertumoren in te delen naar tumorheterogeniteit op basis van epigenetische veranderingen, werd aangetoond dat kaliuminname in de ene groep tumoren het risico op nierkanker verhoogt en in de andere juist verlaagt. Risicofactoren kunnen dus verschillen door tumorheterogeniteit en hiermee moet rekening worden gehouden in toekomstig onderzoek.
Lever X receptoren komen overal in het lichaam voor. Tot nu toe was onbekend welke invloed deze receptoren uitoefenen op het hart. Uit het proefdieronderzoek van Megan Cannon blijkt dat ze een gunstige functie hebben en het hart beschermen tegen hypertrofie (het verschijnsel dat overbelaste hartcellen groter worden) en hartfalen. Het onderzoek laat zien hoe de receptoren mogelijk een rol kunnen spelen in de behandeling van hartziekten. Wanneer het hart door ziekte overbelast wordt, verandert de stofwisseling waarbij er een verschuiving optreedt van de verbranding van voornamelijk vetzuren naar de verbranding van suikers. Hierbij spelen zogenoemde Lever X receptoren (LXRs) een belangrijke rol. Wanneer het hart te lang onder druk staat, zijn functionele aanpassingen niet meer genoeg, en kan het hart er mee stoppen. Hoewel wetenschappers vermoeden dat LXR-activatie (door middel van medicijnen) mogelijk een rol kan spelen in de behandeling van hartziekten, was het precieze effect van de receptoren nog onbekend. Cannon toonde aan dat verhoogde LXR-receptor niveaus inderdaad een beschermend effect op het hart hebben. De LXRs bleken in staat om hypertrofie te verminderen, en myocardiale fibrose (omzetting van hartspiercellen in bindweefsel dat niet goed kan samentrekken) tegen te gaan. De muizen bleken bovendien beschermd te zijn tegen verschillende soorten stressfactoren voor het hart, zoals een chronisch hoge bloeddruk of suikerziekte door obesitas. Een belangrijke uitdaging is nu om een farmaceutisch middel te vinden dat deze receptoren in mensen kan activeren. Megan Cannon studeerde Biochemie en Fysiologie aan de Universiteit van Texas in Austin, VS. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw.
Obesitas en insulineweerstand spelen een belangrijke rol bij het veroorzaken en laten voortbestaan van onder meer hoge bloeddruk, suikerziekte en verhoogd cholesterol. Bij deze aandoeningen (samen wel het metabool syndroom genoemd), spelen effecten van genen, omgeving en leefgewoonten samen een rol. Promovenda Gaifen Liu (Rijksuniversiteit Groningen)bracht dit samenspel nader in kaart. Zij vond enkele genetische kenmerken die de kans op obesitas beter voorspellen. Dagers van het NOS3 Asp298 allel blijken een hoger percentage lichaamsvet te hebben, zo stelt Liu vast, maar alleen in de aanwezigheid van een ongunstige omgeving. De FTO variant rs9939609 vergroot het risico op een hoog BMI en tailleomtrek - onafhankelijk van de energie-inname of fysieke activiteit. Ook kan Liu eerdere onderzoeksresultaten over de genetische basis van obesitas bevestigen. Deze en andere bevindingen uit dit onderzoek zouden kunnen helpen om moleculaire mechanismen op te helderen die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van obesitas.
Bij de ziekte pulmonale hypertensie treedt niet alleen rechterhartfalen op, maar gaat ook de functie van de linker hartkamer achteruit. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Emmy Manders bij VUmc. Haar bevindingen dragen bij aan toekomstig onderzoek om de levenskwaliteit van patiënten te verbeteren. Pulmonale (arteriële) hypertensie (PAH) is een zeldzame en dodelijk longziekte waarbij een hoge bloeddruk ontstaat in de bloedvaten van de longen. Veel PAH-patiënten lijden aan rechterhartfalen waardoor hun inspanningscapaciteit afneemt en ze zich kortademig voelen. Uit eerder onderzoek blijkt dat deze symptomen niet alleen door rechterhartfalen worden veroorzaakt, er zijn aanwijzingen dat de linkerhartkamer hierin ook een rol speelt. Promovenda Emmy Manders van VUmc heeft dit nader onderzocht. Manders ontdekte dat de hartspiercellen van de linkerhartkamer kleiner worden bij PAH-patiënten. Ook heeft ze aangetoond dat de sarcomeren - een sarcomeer is het kleinste onderdeel van hart- en skeletspieren dat zorgt voor samentrekking - minder goed functioneren. Dit heeft als gevolg dat de hartspiercellen slechter samentrekken, waardoor de linkerhartkamer functie achteruitgaat. De verminderde hartfunctie van de linkerkamer kan ertoe leiden dat de spieren in het lichaam minder goed van zuurstof worden voorzien. Ook gaan PAH-patiënten sneller ademhalen. Het middenrif - de belangrijkste inademingsspier - moet dan harder werken waardoor deze zwakker wordt. De sarcomeren in deze spier blijken ook minder goed te functioneren bij PAH-patiënten. Manders heeft ook aangetoond dat de spierkracht in de benen afneemt en dat dit ook onder andere veroorzaakt wordt door de verminderde functie van de sarcomeren. Door het onderzoek van Manders kan nu onderzocht worden hoe de spierfunctie van PAH-patiënten verbeterd kan worden, zodat hun levenskwaliteit toeneemt. Dit kan bijvoorbeeld door de spieren te trainen of door medicatie.
Ouderen die slechter kunnen redeneren, plannen en problemen oplossen, lopen veel meer kans op een hartinfarct en beroerte. Een verklaring voor dit verband is dat hun bloedvaten van minder goede kwaliteit zijn, waardoor ook hun hogere hersenfuncties worden aangetast. Dat schrijven LUMC-onderzoekers in Neurology. De bijna vierduizend 70-plussers die meededen aan het onderzoek werden getest op hun vaardigheden in planning, probleemoplossing en redeneren: de zogenoemde executieve functies. De deelnemers werden hierna drie jaar gevolgd. In deze periode kregen 176 van de 1.308 mensen die het slechtst hadden gescoord een hartinfarct. Onder de 1.309 mensen met de beste executieve functies kwamen maar 93 hartinfarcten voor. “Ouderen met slechte executieve functies hebben dus 85 procent meer kans op een hartinfarct”, aldus dr. Behnam Sabayan, onderzoeker op de afdelingen Radiologie en Ouderengeneeskunde van het LUMC. Ook de kans op een beroerte was 51 procent hoger bij de groep met de zwakste executieve functies. “Mogelijk zorgt een slechte kwaliteit van de vaten zowel voor meer kans op hart- en vaatziekten als op slechtere hogere hersenfuncties. Wat ook kan meespelen is dat mensen met minder goede plannings- en beslisvermogens ongezondere keuzes maken en de adviezen van artsen minder goed opvolgen.” Alert bij ouderen De deelnemers hadden allen bij aanvang van de studie nog nooit een hartinfarct of beroerte gehad. Wel hadden ze al hart- en vaatziekten, of liepen hier een grotere kans op door diabetes, roken of een hoge bloeddruk. Ze waren niet dement en functioneerden goed in het dagelijks leven. “Intelligentie is vooral genetisch vastgelegd en redelijk stabiel gedurende het leven. De executieve functies gaan geleidelijk achteruit, bij de een sneller dan bij de ander. We zien nu dat zo’n snellere achteruitgang samen kan hangen met meer kans op hartinfarcten en beroertes. Het is goed om hier meer alert op te zijn bij ouderen”, aldus Sabayan. Het artikel Executive function, but not memory, associates with incident coronary heart disease and stroke is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Neurology.
Vetten en vetzuren staan de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Hun rol bij gezondheid en ziekte is namelijk veel groter dan gedacht. Zo werd vroeger bij diabetes vooral gekeken naar de glucosehuishouding, terwijl inmiddels duidelijk is dat juist vetstapeling in organen mede bepalend is voor het ontstaan en ziekteverloop van deze en veel meer chronische aandoeningen. Vanaf as. zaterdag spreken zo"n vijfhonderd internationale wetenschappers vijf dagen lang over de gezondheidsaspecten van vetzuren en lipiden op het ISSFAL congres. De drie hoofdthema"s van de conferentie zijn vetten & gezondheid, biochemie van vetten en vetten & voeding. Het is inmiddels de negende editie van het tweejaarlijkse congres van de International Society for the Study of Fatty Acids and Lipids (ISSFAL). De organisatie is dit jaar in handen van de Universiteit Maastricht, onder leiding van prof. Jan Glatz, hoogleraar Metabole aspecten van hart- en vaatziekten. Ook dit jaar verwelkomt de ISSFAL enkele onderzoekers die tot de wereldtop van het voedingsonderzoek behoren, waaronder Gerald Reaven van Stanford University (VS) en Norman Salem van de National Institutes of Health (VS). Het programma omvat naast plenaire sessies en (poster)presentaties ook een dinner debate op maandag 31 mei, onder de titel "Healthy fats for healthy hearts". Op het congres worden vele belangwekkende resultaten van recent wetenschappelijk onderzoek gepresenteerd. Zo toonde de Maastrichtse onderzoekster Vera Schrauwen-Hinderling met haar collega"s uit Maastricht, Leiden en de VS (Johns Hopkins Institute) aan dat na lichamelijke activiteit het vetgehalte in hartspiercellen afneemt en de hartfunctie verbetert. Zij baseert haar conclusies op een experiment met veertien mannelijke proefpersonen met overgewicht, die een bewegingsprogramma van twaalf weken volgden. Dit effect is van belang omdat veelvoorkomende aandoeningen zoals hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol en overgewicht (onder de verzamelnaam metabool syndroom) worden veroorzaakt door vervetting van organen. De orgaanfunctie wordt daardoor ernstig aangetast. Het onderzoek naar de stofwisseling van het hart is van belang, er sterft bijvoorbeeld tachtig procent van de diabetespatienten uiteindelijk aan hart- en vaatziekten. Verder presenteert Olga Schiepers de resultaten van haar onderzoek naar de relatie tussen visconsumptie en depressie. Vis staat bekend om het hoge gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren (LCPUFA). Voor deze studie werd gebruik gemaakt van de gegevens van 233 deelnemers aan de Maastricht Aging Study. De verwachte relatie tussen mentale gezondheid en LCPUFA-bloedwaarden kon niet worden aangetoond, maar er was wel een positieve correlatie tussen visconsumptie (ongeacht LCPUFA gehalte) en fysiek welbevinden.
Mensen met ernstig overgewicht die astma hebben profiteren nog meer van een operatieve maagverkleining dan obese mensen zonder astma, ontdekte Astrid Aardenburg. De astmatische klachten verdwijnen, de longen functioneren aanzienlijk beter. “Bij zwaarlijvige mensen met astma zou men eerder tot zo’n operatie over moeten gaan”, stelt ze dan ook. Aardenburg promoveerde op 13 oktober. Ernstig overgewicht en astma gaan vaak samen, zo lijkt het. AstridAardenburg, longarts in opleiding in het Franciscus Gasthuis in Rotterdam, wilde daarom weten of de astmatische klachten na een maagverkleiningsoperatie verminderen. “Na zo’n operatie is het gewicht immers blijvend verlaagd”, zegt ze. Van 27 patiënten met overgewicht die een operatieve maagverkleining zouden ondergaan mat ze de longfunctie om te bepalen of zij aan astma leden en zo ja, in welke mate. Na de operatie mat ze de longfunctie opnieuw. Ter controle bepaalde ze longfuncties bij obese mensen zonder astma voor en na de operatie en bij obese mensen met astma die geen operatie ondergingen. Zulk onderzoek was al eerder gedaan, maar alleen met kleine patiëntgroepen en zonder uitgebreide controles. De uitkomst verraste haar: “Na de operatie verdween de astma als sneeuw voor de zon. De longfunctie was veel beter dan we hadden verwacht en patiënten hadden geen astmatische klachten meer. Een operatieve maagverkleining levert mensen met ernstig overgewicht altijd al een enorme gezondheidswinst op, maar voor de groep die ook astma heeft is de winst extra groot.” Mensen komen in aanmerking voor zo’n operatie als hun BMI (body mass index) 40 is of hoger. Maar wie, naast overgewicht, ook suikerziekte, hoge bloeddruk of slaapapneu heeft, kan al bij een BMI van 35 worden geopereerd. Aardenburg pleit ervoor om astma in dit rijtje op te nemen. Er is een kleine tegenvaller: de kans op allerlei complicaties na de operatie, waaronder longontsteking en longfalen, is juist groter voor mensen die een slechte longfunctie hebben. “Maar dat risico is laag. Het weegt niet op tegen de enorme gezondheidswinst. Zwaarlijvigheid kan tot allerlei ziektes lijden en zelfs tot de dood.” En misschien is er iets aan te doen. Aardenburg werkt mee aan het onderzoek van een collega die nagaat of longrevalidatie voor de operatie zinvol is. Mensen trainen hun conditie dan onder leiding van een fysiotherapeut en verbeteren zo hun longfunctie. Of overgewicht en astma inderdaad vaak samengaan is tot nu toe moeilijk vast te stellen. Een hypothese is dat buikvetweefsel een lage ontsteking in het hele lichaam opwekt die de kans op een chronische luchtwegontsteking - de definitie van astma - vergroot. Aardenburg nam weefselmonsters van de luchtwegen van obese mensen met astma voor en een jaar na de operatie en onderzocht die op ontstekingsverschijnselen. Tegen haar verwachting in vond ze geen sporen van ontsteking. Hebben deze mensen dan wel astma? “Astma heeft vele vormen en astma die samengaat met obesitas is een apart type. Dat heeft misschien andere ontstekingskenmerken dan de kenmerken die we onderzocht hebben”, denkt ze. “Ik ga vanuit dat er een verband is tussen overgewicht en astma. Dat een maagverkleining helpt tegen astma is een aanwijzing daarvoor.” Astrid Aardenburg-van Huisstede promoveerde op 13 oktober op het proefschrift Morbid obesity and asthma - co-morbidity or causal relationship?
Gedurende ruim twintig jaar werd in de richtlijnen over hoge bloeddruk aangeraden om bètablokkers voor te schrijven als eerste keuze. Daarover is nu een controverse ontstaan. Uit recente onderzoeksresultaten en meta-analysen over de behandeling van arteriële hypertensie met bètablokkers blijkt dat zij de patiënt minder goed beschermen dan een aantal andere medicijnen. Bron: Tijdschr. voor Geneeskunde 2010;66(5):213-21.
Als gevolg van de wereldwijde toename van overgewicht komen ook hart- en vaatziekten steeds vaker voor. Galzouten en cholesterol zijn belangrijke factoren bij deze aandoeningen. UMCG-onderzoeker Marije Boesjes onderzocht een eiwit dat de stofwisseling van galzouten en cholesterol reguleert. Ziekelijk overgewicht leidt tot het metabool syndroom, een stofwisselingsziekte die wordt gekenmerkt door verminderde gevoeligheid voor insuline, een hoge bloeddruk en een verstoord vetgehalte in het bloed. Deze symptomen verhogen het risico op de ontwikkeling van diabetes type 2 en hart- en vaatziekten sterk. Voor een effectieve preventie en behandeling van het metabool syndroom is volledige kennis van alle onderliggende factoren essentieel. Boesjes beschrijft in haar proefschrift een van die factoren, de zogeheten nucleaire receptor FXR. Nucleaire receptoren zijn belangrijke genen die andere genen ‘aan’ of ‘uit’ kunnen zetten. De nucleaire receptor FXR is een belangrijke regulator van de stofwisseling van suikers, vetten en galzouten. Deze laatste zorgen voor effectieve opname van voedingsstoffen in de darm en voor uitscheiding van onder andere cholesterol via de gal. Daarnaast kan cholesterol ook direct vanuit het bloed via de darm worden uitgescheiden. Voor de behandeling van verhoogde cholesterolconcentraties in het bloed kan het gunstig zijn deze specifieke route voor cholesteroluitscheiding ‘aan’ te zetten. Boesjes stelde in experimenten met muizen vast dat FXR essentieel is voor de stimulatie van de uitscheiding van cholesterol via de darm. Zij concludeert dat het van groot belang is de weefselspecifieke functies van FXR te ontrafelen, om nieuwe medicatiedoelen te ontdekken. Dit zal volgens Boesjes uiteindelijk kunnen leiden tot betere behandeling en preventie van hart- en vaatziekten. Marije Boesjes (1983) studeerde Moleculaire biologie en Biotechnologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar promotieonderzoek voerde zij uit bij het Center for Liver, Digestive and Metabolic Diseases van onderzoeksinstituut GUIDE. Het werd gefinancierd door Top Institute Pharma. Boesjes is als docent werkzaam aan de Hanzehogeschool Groningen.
Het idee dat onze erfelijke informatie tijdens ons leven onveranderlijk is – mutaties daargelaten - wordt al enkele jaren naar het rijk der fabelen verwezen. Ons DNA is wel degelijk gevoelig voor externe factoren zoals infecties en ondervoeding, zeker op zeer jonge leeftijd. Het Europese consortium IDEAL ageing heeft de afgelopen vijf jaar op verschillende manieren onderzocht hoe dat de gezondheid op latere leeftijd beïnvloedt. De resultaten, en de implicaties daarvan, werden onlangs in Leiden besproken tijdens een driedaags congres. Iedereen is in het bezit van genen die de erfelijke informatie dragen die zijn of haar ouders hebbendoorgeven. Binnen deze genen kan het DNA muteren en zo een genetische aandoening veroorzaken. De werking van een gen kan ook beïnvloed worden door omgevingsfactoren, zoals stress en voeding. Het DNA muteert hierbij niet, maar bepaalde chemische veranderingen leiden tot een andere expressie. Dit heet epigenetica. Onderzoekers binnen het omvangrijke project IDEAL ageing, dat gesubsidieerd wordt door de EU, vermoedden dat vroeg opgelopen epigenetische veranderingen later in het leven schadelijke gevolgen kunnen hebben. Daartoe hebben zij de afgelopen vijf jaar gekeken naar de relatie tussen de blootstelling aan hinderlijke omstandigheden aan het begin van een mensenleven en een verminderde gezondheid aan het eind daarvan. Van maandag 12 tot en met woensdag 14 oktober bespraken zij in de Aalmarktzaal, in hartje Leiden, de bevindingen van hun studies tijdens een congres. Het doel van dit congres was om aan een breed publiek voorbeelden te geven die de juistheid van hun these aantonen, alsook om een dialoog te vormen tussen de wetenschap en de klinische praktijk. Die voorbeelden blijken er legio te zijn. Zo liet de Zwitserse wetenschapper dr. Urs Meyer zien dat muizen, die voor hun geboorte geïnfecteerd worden met een virus, op volwassen leeftijd veranderingen in gedrag én in genexpressie laten zien en die veranderingen bovendien doorgeven aan het nageslacht. Hongerwinter Dr. Bas Heijmans (Moleculaire Epidemiologie) vertelde over het epigenetische profiel van de personen van de Hongerwinterstudie. Bij deze studie is onder andere gekeken naar mensen die tijdens de Hongerwinter verwekt zijn. De prenatale invloed van ondervoeding bleek aanzienlijk: op latere leeftijd kwam bij de deelnemers overgewicht en een hoge bloeddruk vaker voor. Heijmans’ onderzoek leerde dat de opgetreden epigenetische veranderingen in de stofwisseling breed in het genoom aantoonbaar zijn. Op dag twee van het congres werd de klinische kijk op de zaak belicht. “Dat heeft geleid tot boeiende discussies”, vindt prof. Eline Slagboom (Moleculaire Epidemiologie), Principal Investigator van IDEAL ageing en zelf ook spreker op het congres. “We weten nu dat stressfactoren die in een vroege levensfase optreden bijvoorbeeld de groei van het skelet beïnvloeden. In diverse gevallen is inmiddels bekend tot welke gevolgen blootstelling aan dergelijke stressfactoren kan leiden. Vanuit diermodellen weten we ook welke genen daarbij betrokken zijn. Het is nu belangrijk clinici te informeren en te betrekken bij de uitkomsten van IDEAL ageing.” Het is wat vroeg om erover te speculeren, maar dat de opgedane kennis klinische implicaties met zich meebrengt lijkt zeker. “De externe invloed op DNA is meetbaar. We kunnen genen aanwijzen die al in de baarmoeder gevoelig blijken voor stressfactoren, ondervoeding, overmatige voeding of infecties. De onderzoeksresultaten bij diermodellen nodigen bijvoorbeeld uit dergelijke zwangerschappen van de mens te bestuderen. Zo wordt er tevens naar de epigenetische effecten van IVF-behandeling gekeken”, aldus Slagboom. “Maar voordat we daaraan beginnen, is het heel belangrijk in kaart te brengen wie daar precies bij gebaat is. We hebben deze discussie nu op gang gebracht, en willen die het komend jaar nog vaker voeren.” Ageing is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Er zijn meldingen van overdosering van rivastigmine-bevattende pleisters (Exelon) als gevolg van medicatiefouten en onjuist gebruik. Deze pleisters worden toegepast bij de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige dementie bij de ziekte van Alzheimer (dementie). Overdosering kan leiden tot misselijkheid, braken, diarree, hoge bloeddruk en hallucinaties. Overdosering treedt bijvoorbeeld op wanneer er meerdere pleisters tegelijkertijd worden aangebracht of wanneer men bij het vervangen van de pleister vergeet de oude pleister te verwijderen. Naar aanleiding van ontvangen meldingen wijst de firma Novartis behandelaars en verzorgers in een brief (een Direct Health Professional Communication, DHPC) op het juiste gebruik van Exelon-pleisters. Deze brief is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onlangs aan behandelaars gestuurd.
'Het alzheimeronderzoek raakt in een stroomversnelling', betoogt een optimistische prof.dr. Wiesje van der Flier tijdens haar oratie bij VUmc op 23 september 2015. Ze waarschuwt tegen polarisering in de media tussen wetenschappers die zich richten op geneesmiddelenonderzoek en hen die de oplossing van alzheimer vooral zoeken in leefstijladviezen. Voor de toekomst gelooft zij in een behandeling bestaande uit een combinatie van medicijnen, aangevuld met persoonlijk advies over een aangepaste leefstijl. Van der Flier, hoofd onderzoek van het VUmc Alzheimercentrum, spreekt in haar oratie over het 'alzheimermysterie'. Samen met neuroloog Philip Scheltens schreef zij ook het zojuist verschenen boek met deze titel. 'Het mysterie is dat we van zo'n grote ziekte nog maar weinig weten. Er is geen geneesmiddel en we weten niet hoe de ziekte ontstaat', aldus Van der Flier, 'Maar deeloplossingen op de grote vragen komen in zicht en het alzheimeronderzoek zit in een stroomversnelling.' Zo staat wetenschappelijk onderzoek naar alzheimer en andere vormen van dementie tegenwoordig hoger op de agenda en er komt meer geld voor beschikbaar. Bovendien is er sprake van een positieve ontwikkeling in onderzoeksmethoden en -technieken, met name de mogelijkheid om gedurende het leven de hersenen te bestuderen. Onderzoeken naar factoren zoals antistoffen die het alzheimereiwit verminderen, en vasculaire risicofactoren in leefstijl (tegengaan van hoge bloeddruk, overgewicht en diabetes, alsook een actieve leefstijl en gezond dieet) versterken elkaar. Verder zijn er signalen zichtbaar dat wetenschappelijk onderzoek werkelijk kan leiden tot preventie en behandeling van alzheimer. Van der Flier pleit tot slot voor een verdiepingsslag in de diagnostiek. 'Ultraprecieze diagnostiek wordt bepalend voor de behandeling. Een behandeling bestaat in de toekomst vermoedelijk uit een combinatie van verschillende op het individu afgestemde medicijnen. Daarbij zet het ene medicijn bijvoorbeeld in op het afbreken van het alzheimereiwit, terwijl het andere inzet op het versterken van de verbindingen tussen de hersencellen, aangevuld met persoonlijk advies over een aangepaste leefstijl', aldus Wiesje van der Flier. Alzheimer is de duurste aandoening in Nederland. Het staat voor 4 miljard euro op de begroting van het ministerie van VWS en is bovendien de meest voorkomende doodsoorzaak in Nederland geworden.
Twee derde van de ouderen krijgt last van nierveroudering waardoor ze kwetsbaarder worden voor allerlei ouderdomsziekten, en een derde heeft geen last van deze functionele achteruitgang van de nieren. UMCG-onderzoeker Gerda Noordmans bestudeerde tijdens haar promotieonderzoek in muizen een aantal genen dat betrokken is bij deze nierveroudering. Beter begrip van die genen kan leiden tot betere behandelingen voor nierveroudering, en daarmee bijdragen aan gezond ouder worden. Veroudering van de nier kenmerkt zich door veranderingen in de bouw en functie van de nier. Daardoor worden ouderen gevoeliger voor stressfactoren en krijgen ze eerder last van een hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten en chronische nierziekten. Het is belangrijk dat de oorzaak van deze veranderingen zoveel mogelijk te begrijpen, zodat de onderliggende mechanismen duidelijker worden en nieuwe behandelingen dergelijke ouderdomsproblemen kunnen voorkomen. Noordmans onderzocht oudere muizen van verschillende muizenfamilies. Muizen zijn heel geschikt voor dit onderzoek, omdat ze voor 99% dezelfde genen als mensen hebben. Bij muizen is het gemakkelijker om de bouw van de nieren goed te bestuderen. Met name twee genen bleken een belangrijke rol te spelen bij nierveroudering: Far2 en Esrrg. Far2 is betrokken bij veranderingen in de bouw van de nier, waardoor die minder goed werkt. Esrrg speelt een rol in de regulatie van renine, belangrijk voor het reguleren van de bloeddruk. Het onderzoek van Noordmans is de aanzet tot verder onderzoek naar deze en andere genen die betrokken zijn bij nierveroudering, zodat het precieze mechanisme daarvan duidelijk wordt. Op basis daarvan kunnen behandelmethoden ontwikkeld worden, om nierveroudering en daarmee gepaard gaande ouderdomsziekten te voorkomen en te behandelen. Gerda Noordmans (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar onderzoek uit bij onderzoeksinstituut GUIDE binnen het onderzoeksprogramma Groningen Kidney Center. Het onderzoek is gefinancierd door het UMCG en GUIDE, de Jan Kornelis de Cock foundation, Jan Dekker en Ludgardina Bouwman stichting. Zij is inmiddels werkzaam als ANIOS interne geneeskunde in het Diakonessenhuis te Utrecht.
Wetenschappers delen zoektocht naar ontstaan van Alzheimer in publiekslezing Lof der Geneeskunst. Meer zicht krijgen op het ontstaan van de ziekte van Alzheimer door stamcellen te herprogrammeren tot een brein op een chip. Dat is het doel van een Europees onderzoek onder leiding van prof.dr. Cornelia van Duijn van Erasmus MC dat binnenkort van start gaat. Deze chip kan een belangrijke bijdrage leveren aan de vraag wat er misgaat in en rondom de hersenen bij Alzheimer en op welke manier het proces is te stoppen. Zij en gastspreker prof.dr. Richard Mayeux van de Columbia University uit New York delen hun zoektocht met het publiek: wat betekent de genetische complexiteit voor het begrijpen, voorkomen en behandelen van de ziekte? De tiende editie van Lof der Geneeskunst vindt plaats op vrijdag 2 oktober in De Doelen in Rotterdam met de titel: ‘De verwarring voorbij’. “Alzheimer is een complexe ziekte en heeft niet één oorzaak, maar een hele verzameling”, zegt hoogleraar Genetische Epidemiologie, prof.dr. Cornelia van Duijn van Erasmus MC. Ze zoekt voornamelijk naar de verbanden tussen erfelijke variaties in het DNA en de ziekte van Alzheimer. Van Duijn: “Bij de ziekte van Alzheimer speelt de genetische achtergrond een belangrijke rol. De pijlen van onderzoek naar het voorkomen en genezen van Alzheimer zijn jarenlang gericht geweest op de vondst van één gen dat zorgt voor de opeenhoping van één eiwit (amyloid) in de hersenen. Inmiddels zijn er meer dan 25 genen gevonden die een rol spelen in het ziekteproces.” “Bij de meeste patiënten is de opeenhoping van dit eiwit het gevolg van de optelsom van veranderingen in relatief onschuldige variaties in het DNA. Net zoals de genen onze lengte, oog- en haarkleur bepalen, is iedereen drager van meerdere variaties die grotendeels het risico bepalen om de ziekte te ontwikkelen. Niet alleen het amyloid eiwit in de hersenen is de boosdoener. Ook eiwitten die een rol spelen in het immuunsysteem, de vetstofwisseling, afbraak van eiwitten in het lichaam en communicatie tussen hersencellen spelen een rol. Uit grote bevolkingsstudies bij gezonde mensen zoals het Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek (ERGO) blijken aandoeningen die de bloedvaten aantasten een substantieel deel te zijn van die optelsom. Denk bijvoorbeeld aan suikerziekte, een hoge bloeddruk en vetzucht, maar ook aan voeding, levensstijl (beweging) en niet te vergeten de veerkracht van het brein door opleiding en training van de hersenen. Van Duijn: “Het goede nieuws is dat dementie bij een derde van de patiënten te voorkomen is door gezond en verstandig te leven. Het slechte nieuws is dat bij twee op drie patiënten met name genetisch gedreven processen de belangrijkste rol spelen. Voor hen is een behandeling om de ziekte te voorkomen noodzakelijk.” Gastspreker prof.dr. Richard Mayeux van de Columbia University zegt daarover: “De genen vertellen ons dat er bij deze mensen verschillende paden zijn die leiden tot de ziekte. Dat betekent dat we niet kunnen volstaan met één behandeling met een geneesmiddel. Een combinatie van verschillende geneesmiddelen ligt meer voor de hand. Mogelijk verschilt deze tussen personen, omdat de processen die leiden tot Alzheimer verschillen. Cruciaal is om vroeg in het ziekteproces in te grijpen, dus als de schade aan de hersencellen nog beperkt is. En daarnaast is het belangrijk om te ontwarren welke stoffen een rol spelen bij iemand die Alzheimer aan het ontwikkelen is. Nu wordt met name gezocht in het bloed, maar idealiter wil je deze stoffen ook in de hersenen onderzoeken in de vroege fase van de ziekte.” Proefdiermodellen schieten vaak te kort bij onderzoek naar het gezamenlijk effect van tientallen genetische varianten. Wetenschappers verwachten dat hergeprogrammeerde stamcellen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de vraag hoe Alzheimer ontstaat en op welke manier het proces is te stoppen. Cellen uit huid of bloed van patiënten met de ziekte van Alzheimer worden verjongd tot stamcellen, die kunnen worden hergeprogrammeerd tot hersencellen. Door verschillende celtypen van de hersenen en de bloedvaten op een chip te laten groeien zal een team van onderzoekers van het Erasmus MC en de Universiteit van Leiden (Medical Delta) samen met het bedrijf Mimetas een uniek ‘bloedhersenmodel’ maken. De vroege veranderingen in de hersenen en bloedvaten van mensen die Alzheimer ontwikkelen zullen op deze manier in kaart worden gebracht met behulp van het miniatuur brein op chip. Het onderzoek maakt deel uit van het Horizon 2020 programma.
Sam Oti: ‘Double burden of disease in the slums of Kenya’. Een gezondheidssysteem dat bij patiënten kijkt naar zowel besmettelijke als niet- besmettelijke ziekten is een grote stap voorwaarts, ook in lagelonenlanden. Dit stelt Oti in zijn proefschrift over de dubbele ziektelast in de sloppenwijken in Kenia. Met die dubbele last wordt bedoeld dat veel patiënten die een besmettelijke ziekte hebben opgelopen, zoals hiv, tegelijkertijd last hebben van een niet-besmettelijke ziekte, zoals hoge bloeddruk, suikerziekte of overgewicht. Dit komt veel voor in achterstandswijken. Uit zijn onderzoek in Kenia blijkt dat de sterfte door een belangrijke besmettelijke ziekte in Afrika ten zuiden van de Sahara, hiv, afneemt in de sloppenwijken in Nairobi. Hij schrijft dat toe aan de betere beschikbaarheid van antivirale middelen. Maar nog steeds neemt hiv de meeste premature sterfte voor zijn rekening. Tegelijkertijd is er weinig bewustzijn over en behandeling van de niet-besmettelijke ziekten. Hij bepleit dat er standaard aandacht komt voor deze ziektes bij patiënten die zich melden met bijvoorbeeld een infectie met hiv. Hij stelt dat zelfs in landen met weinig voorzieningen deze twee-vliegen-in-één-klap strategie tegen acceptabele kosten kan worden ingevoerd.
Opsporen risico op groeivertraging pasgeborenen Promotie B. Voskamp: ‘Prenatal detection of small for gestational age pregnancies’. Zo’n tien procent van de pasgeborenen is dysmatuur: hun gewicht is te laag voor de duur van de zwangerschap. Dat kan komen omdat kinderen genetisch klein zijn, of omdat ze groeivertraagd zijn. Vooral kinderen met groeivertraging zijn extra kwetsbaar. Ze sterven vaker rond de geboorte of worden vaker ziek na de geboorte. Dysmaturiteit zorgt voor 20 tot 25 procent van de perinatale sterfte. Met de huidige screeningsmethoden kan slechts 28 tot 46 procent van de dysmature kinderen voor de geboorte worden opgespoord. Voskamp onderzocht hoe het risico op abnormale groei beter kan worden ingeschat en hoe groeivertraging beter kan worden opgespoord. Het blijkt dat vrouwen met een dysmatuur kind in de eerste zwangerschap een sterk verhoogde kans hebben op een dysmatuur kind in de tweede zwangerschap. Ook bleek de kans op dysmaturiteit sterk verhoogd bij vrouwen met een hoge bloeddruk. Het laagste risico op prenatale sterfte en ziekte van de pasgeborene is voor dysmature kinderen tussen de 38 en 39 weken, een week eerder dan voor niet-dysmature kinderen. Het vaststellen van dysmaturiteit voor de geboorte leidt daarom vaker tot het inleiden van de bevalling, en vaker tot een keizersnede.
Het uitschakelen van een speciaal molecuul in hartspiercellen kan hartfalen enigszins herstellen. Dat blijkt uit onderzoek bij proefdieren en menselijke cellen van het UMC Utrecht, dat donderdag 24 april verschijnt in vooraanstaande Britse wetenschappelijke tijdschrift Nature. Het UMC Utrecht bereidt momenteel een vervolgonderzoek voor. Hartfalen is een chronische aandoening waarbij het hart niet meer in staat is om bloed goed rond te pompen. De hartspier kan krachtiger samentrekken als de calcium-concentratie in spiercellen hoger is. Onderzoekers uit Amerika, Zuid-Korea en het UMC Utrecht gingen daarom op zoek naar een manier om de calcium-pomp in hartspiercellen harder te laten werken. Vanuit het UMC Utrecht werkten dr. Joost Sluijter en prof. dr. Pieter Doevendans van de afdeling Experimentele Cardiologie mee aan het onderzoek. Ze analyseerden daarvoor bijna 900 zogenaamde microRNA’s, korte DNA-stukjes die een sturende rol hebben in cellen. Ze vonden één microRNA, genaamd miR-25, die invloed had op de calciumpomp in hartspiercellen. Het extra toedienen hiervan verlaagde de calciumconcentratie in hartspiercellen in muizen. Het microRNA blijkt ook in hoge concentraties voor te komen in menselijke hartspiercellen van patiënten met hartfalen. Een aanwijzing dat het inderdaad bij mensen belangrijk is. Het opent de weg naar een nieuwe behandeling van hartfalen. Dat testten Sluijter en collega’s in muizen met hartfalen door een hoge bloeddruk. Het toedienen van een remmer van miR-25 bleek in deze muizen het hartfalen te verbeteren. Het hart ging krachtiger pompen en de levensverwachting van de dieren nam toe. “Het is bijzonder dat het hartfalen deels herstelde”, vertelt Sluijter. “Hiervoor bestonden al wel aanwijzingen, maar veel onderzoekers dachten ook dat hartfalen onomkeerbaar was.” Sluijter en collega’s gaan het microRNA nu eerst testen in grote proefdieren met hartfalen. Als het daar nog steeds een gunstig effect heeft, kunnen onderzoeken in mensen beginnen. Behandelingen op basis van microRNA’s zijn overigens nog heel nieuw. De eerste mogelijke microRNA-medicijnen voor andere ziekten worden nu pas getest in patiënten. Het begrip 'hartfalen' heeft betrekking op een verzameling symptomen en lichamelijke verschijnselen die worden veroorzaakt doordat het hart niet aan de vraag van het lichaam kan voldoen. Hartfalen kent vele oorzaken en kan op elke leeftijd optreden. Bij volwassenen komt de aandoening vaak voort uit een vernauwing van de kransslagaderen (de bloedvaten die de hartspier van bloed voorzien). Bij circa een derde van de mensen met hartfalen wordt de aandoening veroorzaakt door een verwijding van de hartspier. Wanneer het hart niet in staat is voldoende bloed naar organen als de nieren en de hersenen te pompen, krijgen deze minder zuurstof. Bovendien leidt de tekortschietende pompwerking van het hart ertoe dat er vocht wordt opgeslagen in de longen en de benen. Hartfalen komt in Nederland voor bij ongeveer 130.000 mensen.
Obesitas komt steeds vaker voor, zowel bij volwassenen als bij kinderen. Obesitas verhoogt het risico op het krijgen van bijvoorbeeld suikerziekte, een hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Om de effectiviteit te vergroten van programma’s die gericht zijn op afname van lichaamsgewicht en preventie van suikerziekte zijn extra strategieën nodig. Dit proefschrift presenteert de effecten van twee voedingsstrategieën (het veranderen van het type suiker in voeding en het gebruik van groene thee supplementen) en een farmacologische strategie die de vetverbranding beïnvloeden. Hoewel leefstijlinterventie de eerste stap zou moeten zijn voor het reguleren van lichaamsgewicht en de preventie van suikerziekte, blijkt deze aanpak niet bij iedereen effectief. Voedingssupplementen of farmacologische interventies kunnen nuttige aanvullingen zijn om leefstijlinterventies succesvoller te maken.
Sikkelcelziekte is een erfelijke aandoening gekenmerkt door levenslange bloedarmoede (anemie) en acute en chronische orgaancomplicaties. De belangrijkste acute complicatie is de crise, waarbij patiënten een hevige aanval van botpijn doormaken. Chronische complicaties die al op jonge leeftijd kunnen optreden, zijn onder andere een verstoorde nierfunctie, een verhoogde bloeddruk in de longvaten, afwijkingen van de oogvaten en het afsterven van botten. Nur toont aan dat sikkelcelpatiënten al op jonge leeftijd door uitgebreide en ernstige sikkelcelgerelateerde vaatschade (vasculopathie) verhoogde kans hebben op bijvoorbeeld een beroerte. Dergelijke vasculopathie is vergelijkbaar met vergevorderde vaatschade bij patiënten met suikerziekte, hoge bloeddruk en te hoog cholesterol. Beschadiging van endotheelcellen (de binnenbekleding van de vaatwand), ontsteking tijdens de pijnlijke crise en verhoogde productie van zuurstofradicalen spelen een rol in het ontstaan ervan. Proefschrift faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam. Erfan Nur: "Vasculopathy in sickle cell disease".
Met een grote subsidie van de Europese Unie wil prof. dr. Eline Slagboom van het Leids Universitair Medisch Centrum gaan onderzoeken hoe vroege omstandigheden de gezondheid op latere leeftijd beïnvloeden. Veertien onderzoeksgroepen in de EU en twee bedrijven participeren in deze samenwerking. De subsidieaanvraag is vanuit LUMC ingediend en zal worden gecoördineerd door Eline Slagboom en prof. dr. Bas Zwaan (Wageningen University & Research Centre). Zij hebben 12 miljoen euro verworven voor dit project. Het is bekend dat kinderen die verwekt zijn in de Hongerwinter (1944) zestig jaar later vaker kampen met overgewicht en hoge bloeddruk. De groep van Slagboom liet eerder al zien dat blootstelling aan honger in de baarmoeder effect heeft op de regulatie en programmering van genen. Bas Zwaan onderzoekt dit verschijnsel in diermodellen. Zulke "epigenetische" markeringen in het DNA kunnen het functioneren van genen beïnvloeden en effect hebben op de gezondheid, levensduur en veroudering. De onderzoekers willen kijken wat deze latere effecten zijn van bijvoorbeeld ongezonde voeding, maar ook van overgewicht en inactiviteit op jonge leeftijd, van infecties tijdens de zwangerschap en van in vitro fertilisatie (IVF). Door dit ook te onderzoeken in diermodellen, zoals fruitvliegen, nematoden en muizen, kunnen de mechanismen worden ontdekt en ook experimenteel gemanipuleerd. Met de EU-subsidie wordt dit onderzoek nu naar een Europees plan getild. De onderzoekers willen eventuele effecten niet alleen aantonen, maar ook verklaren. Welke genen en mechanismen verbinden de vroege ontwikkeling, groei en gezondheid op latere leeftijd? En welke rol speelt de snel veranderde leefomgeving van de mens ten opzichte van de omgeving waarin we zijn geëvolueerd (evolutionary mismatch)? Daarnaast hopen de onderzoekers meetmethoden te ontwikkelen waarmee de gevolgen van de vroege omstandigheden al gemonitord kunnen worden vóórdat de gezondheidseffecten intreden. Ten slotte zullen ze ook onderzoeken hoe de wisselwerking tussen epigenetische factoren en erfelijke aanleg bijdraagt aan de grote verschillen in gezondheid, veroudering en levensduur tussen individuen.
Obesitas, ofwel ernstig overgewicht, dreigt uit te groeien tot een ware epidemie in de VS. Dat blijkt uit cijfers van de Robert Wood Johnson Foundation. De onderzoekers spreken zelfs van een bedreiging van de toekomst van de VS. De cijfers verschillen van staat tot staat, maar als de Amerikanen hun leefstijl en eetgewoonten niet snel veranderen, dreigt mogelijk wel zeker 60 procent van de volwassenen rond 2030 ernstig overgewicht te hebben. Nu al heeft 35,7 procent van de volwassen Amerikanen obesitas. Deze ontwikkeling kan grote gevolgen hebben voor de gezondheidszorg. Het aantal mensen dat kampt met diabetes type 2, hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, beroertes en artritis is nu al schrikbarend, maar dreigt nog eens te verveelvoudigen.
Vrouwen hebben meer kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen, met name bij medicijnen tegen hart- en vaatziekten. Bij plaspillen hebben ze een vier keer hoger risico op ernstige bijwerkingen, zegt arts-onderzoeker E. Rodenburg van het Erasmus MC. Een derde van de ziekenhuisopnamen door bijwerkingen wordt veroorzaakt door geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten. Bij vier van acht belangrijke groepen geneesmiddelen waarvan de bijwerkingen voor ziekenhuisopnamen zorgen, is er verschil tussen mannen en vrouwen. Bij plaspillen tegen hoge bloeddruk is er gevaar voor een te laag zoutgehalte in het bloed. Dat kan misselijkheid, verwardheid, coma en zelfs overlijden veroorzaken. Ook bij middelen tegen hartritmestoornissen en bloedverdunners hebben vrouwen vaker ernstige bijwerkingen.
Wereldwijd overlijden jaarlijks zo’n 350.000 vrouwen als gevolg van zwangerschap en bevalling. De meeste van deze vrouwen wonen in arme landen. De belangrijkste oorzaken van de sterfte zijn onveilige abortus, infectie, hoge bloeddruk, hevig bloedverlies en een vastgelopen bevalling. Deze problemen zijn op papier eenvoudig te verhelpen. Maar de praktijk is weerbarstig, zo blijkt uit het promotieonderzoek van Luc van Lonkhuijzen. In zijn proefschrift beschrijft hij onder meer een ‘maternity waiting home’, een plek bij het ziekenhuis waar vrouwen aan het eind van de zwangerschap kunnen verblijven zodat ze dichtbij zijn wanneer de bevalling begint. Dit kan een goede oplossing bieden. Toch blijken er vaak nog tal van obstakels te zijn, die vrouwen verhinderen van deze mogelijkheid gebruik te maken. In Malawi had het invoeren van een protocol en een checklist voor de behandeling van eclampsie een positief effect op de kwaliteit van zorg, zo blijkt verder uit het onderzoek. Training van zorgverleners in arme landen vergroot hun kennis wel, stelt van Lonkhuijzen vast, maar of dit ook leidt tot een verandering van gedrag en tot een verbetering van uitkomsten voor moeder en kind, is onduidelijk. In Nederland kan het invoeren van video-evaluatie op de verloskamers wellicht bijdragen aan de kwaliteit van de zorg. Zorgverleners en zwangeren blijken hier positief tegenover te staan. Luc van Lonkhuijzen (Rotterdam, 1970) studeerde geneeskunde te Leiden en werkte vier jaar in Afrika. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool SHARE. Hij is thans werkzaam als fellow gynaecologische oncologie aan de universiteit van Toronto, Canada. Proefschrift: dhr. L.R.C.W. van Lonkhuijzen, Delay in safe motherhood.
Verschillende vasculaire ziektebeelden, waaronder hoge bloeddruk en verminderde doorbloeding, leiden tot vernauwing van slagadertjes. Het enzym Transglutaminase 2 (TG2) speelt hierbij een belangrijke rol. Van den Akker ondezocht het achterliggende proces en ontdekte een nieuwe activatieroute voor TG2, en de manier waarop vasculaire cellen vermoedelijk TG2 uitscheiden. Onderdrukking van TG2-activiteit in de vaatwand kan een basis zijn voor nieuwe cardiovasculaire geneesmiddelen. Proefschrift faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam. Jeroen van den Akker: "Role of transglutaminase 2 in vascular remodeling".
Er zijn steeds meer aanwijzingen dat psoriasis samen gaat met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. Desondanks laten nog weinig psoriasispatiënten zich onderzoeken op mogelijke risicofactoren, zeggen onderzoekers van Wake Forest University in de VS. Vermoedelijk bestaat er een verband tussen de ontstekingsactiviteit bij psoriasis en cardiovasculaire risico’s. Zo is er meer risico op dichtslibbing van bloedvaten bij psoriasis. Ook zijn er vaak afwijkingen in de vetstofwisseling bij psoriasispatiënten. Hoge bloeddruk, diabetes, hoog cholesterol en obesitas zijn risicofactoren. Psoriasispatiënten zouden op z’n minst op één van de risicofactoren moeten worden gescreend. Bij tijdige opsporing heeft behandeling meer kans van slagen.
De handelsvergunning voor orale middelen met de werkzame stof buflomedil (Loftyl) wordt in Europa geschorst vanwege een hoog risico op cardio- en neurotoxiciteit, vooral na onbedoelde of opzettelijke overdosering en misbruik. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, op basis van onder meer een Franse baten-risico analyse en data uit klinische studies. Aangezien het hier om een Europees besluit gaat, zullen buflomedil-bevattende geneesmiddelen binnenkort niet meer beschikbaar zijn in Nederland. Het gaat hier om een voorlopig besluit in afwachting van de afronding van de volledige veiligheidsevaluatie waarin ook buflomedil-oplossingen voor injectie worden meegenomen. Maatregelen om het risico op overdosering te beperken bleken onvoldoende effectief. Tevens werd de beperkte werkzaamheid van dit middel meegewogen. Op grond van deze gegevens is volgens de CHMP de balans werkzaamheid-schadelijkheid van buflomedil bevattende middelen niet langer positief. Buflomedil wordt gebruikt bij de behandeling van ernstige doorbloedingsstoornissen in de benen (perifeer, arterieel occlusieve vaatziekte of claudicatio intermittens), in aanvulling op andere adequate medische behandeling inclusief behandeling met plaatjesaggregatieremmers. Het gebruik van Loftyl is in NL beperkt tot circa 1000 patiënten. Het College heeft geen aanwijzigen van vergelijkbare problemen in ons land zoals gezien in Frankrijk. Buflomedil-oplossingen voor injectie zijn in Nederland niet geregistreerd. De CHMP adviseert artsen om de behandeling bij de patienten te richten op onderliggende gezondheidsproblemen, zoals diabetes en hoge bloeddruk.
Het aantal jonge mensen in de VS dat wordt getroffen door een beroerte stijgt. Mogelijke oorzaken zijn het toenemend aantal gevallen van diabetes, overgewicht en hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek door de universiteit van Cincinnati op basis van gegevens van 17 ziekenhuizen in de VS. Beroerte is nog steeds een aandoening die vooral ouderen treft. Maar ten opzichte van 1993 lag het aantal beroertes onder mensen van 55 jaar en jonger in 2005 13 procent hoger. Een duidelijke oorzaak kunnen de onderzoekers nog niet aanwijzen, maar het ligt voor de hand dat risicofactoren als hart- en vaatziekten, diabetes en overgewicht in de VS een rol spelen. Ook onder de groep oudere Amerikanen komen beroertes op steeds jongere leeftijd voor.
Vrouwen overlijden vaker na de behandeling van een verwijde buikslagader dan mannen. Bij hen komt een gescheurde slagader meer voor, waardoor zij vaak acuut geopereerd moeten worden. Ook hebben zij ernstige complicaties. Vrouwen worden te laat behandeld en de nieuwere operatietechniek is minder geschikt voor hen. Door de diagnose nauwkeuriger te stellen en de operatietechniek aan te passen, kunnen levens gespaard worden. Daarvoor pleit arts-onderzoeker Nathalie Grootenboer van Erasmus MC in haar promotieonderzoek. Jaarlijks overlijden in Nederland ongeveer tweeduizend mensen aan een gescheurde slagader. Deze scheuring is het gevolg van een verwijding van de slagader. De meest voorkomende plaats is de slagader in de buik. Een verwijde slagader wordt vaak per toeval ontdekt met een echo of scan voor andere doeleinden. Er zijn meestal geen duidelijke symptomen. Hierdoor weten de meeste mensen niet dat zij een aneurysma hebben. Een bloeding door een gescheurde slagader in de buik is meestal dodelijk. Meer dan de helft van de patiënten overlijdt voor aankomst in het ziekenhuis, waarna ook nog eens de helft van de patiënten overlijdt tijdens of kort na de operatie. De kans op het ontstaan van een aneurysma neemt toe na het vijftigste levensjaar. Nathalie Grootenboer, arts-onderzoeker: “In de praktijk wordt over een verwijde slagader gesproken wanneer de diameter meer dan drie centimeter is. De behandeling start wanneer de diameter van de slagader meer dan vijf en halve centimeter is. Deze richtlijn is opgesteld op basis van onderzoek bij vooral mannen. Vrouwen hebben gemiddeld kleinere slagaderen dan mannen, waardoor zij nu in een verder gevorderd stadium van ziekte zijn voordat zij worden behandeld. Het is veel nauwkeuriger om over een verwijde slagader te spreken als de diameter ander half keer de grootte is van de normale slagader. Hierdoor kan de diagnose van een verwijde slagader eerder gesteld worden en kunnen vrouwen eerder behandeld worden. De kans dat de slagader scheurt, is dan kleiner.” Zowel na geplande als acute operaties overlijden vrouwen eerder dan mannen. Met de nieuwere operatietechniek waarbij een stent wordt ingebracht via de lies, overlijden vrouwen twee keer vaker dan mannen en ondervinden zij ernstige complicaties zoals een hartinfarct en bloedingen tijdens of kort na de operatie. Ook mislukt de ingreep vaker bij vrouwen, duurt de behandeling langer of moeten extra operaties plaatsvinden. “Ook hiervoor is deels een verklaring terug te vinden in de anatomie. Het instrumentarium is meer geschikt voor mannen dan voor vrouwen”, zegt Grootenboer. Naast het verbeteren van de diagnose en behandeling is ook het verhogen van het bewustzijn belangrijk stelt Grootenboer. “Veel vrouwen beseffen niet dat hart- en vaatziekten de belangrijkste oorzaak zijn van overlijden. Beseffen zij dat wel, dan hebben zij geen idee wat het effect is van bepaalde risicofactoren zoals diabetes, hoge bloeddruk en roken.”
Onlangs is bekend geworden dat het project Phaedra: 'Pulmonary Hypertension and associated Right Heart Failure: breaking the vicious circle' gehonoreerd is. Het gaat om een bedrag van vijf miljoen euro, gesubsidieerd door oa de Nederlandse Hartstichting , ZonMW en het ICIN. Doel is het vinden van nieuwe effectieve medicijnen voor de behandeling van pulmonale arteriële hypertensie. Het betreft een consortiumaanvraag, waarbij VUmc de hoofdaanvrager is. Het VUmc-project in het kort: Als de bloeddruk in de longen te hoog is, moet het hart extra hard werken om het bloed naar de longen te pompen. Maar het hart houdt dit niet zo lang vol. Vaak komt de patiënt hieraan te overlijden, soms al op zeer jonge leeftijd. Prof. dr. Anton Vonk Noordegraaf (VUmc Amsterdam) en prof. dr. Peter ten Dijke (LUMC) starten een groot onderzoek om meer uit te vinden over de oorzaken van deze hoge bloeddruk in de longen. Dit moet aanknopingspunten opleveren om deze ernstige ziekte te voorkomen of af te remmen. Dit is een van vijf nieuwe projecten, zorgvuldig geselecteerd door een internationale commissie van experts. De projecten maken onderdeel uit van Cardiovasculair Onderzoek Nederland, de krachtenbundeling van de hoofdrolspelers in het Nederlands hart- en vaatonderzoek: NFU, KNAW, ZonMW en de Hartstichting. De andere gehonoreerde projecten gaan over darmbacteriën tegen hart- en vaatziekten, het voorkomen van plotse hartdood, de link tussen hart- en vaatziekten en dementie en de ontwikkeling van een nieuw type hartklep.
Zelfs lichte lichaamsbeweging is al goed om hoge bloeddruk, diabetes of verhoogd cholesterolgehalte tegen te gaan. Dat meldt Oregon State University op basis van onderzoek onder 6.000 volwassen Amerikanen. Met veel korte ‘beweegmomenten’ haalde 43 procent van de proefpersonen hun aanbevolen half uur lichaamsbeweging per dag. Van de regelmatige sporters haalde slechts 10 procent dat minimum. De onderzoekers geven veel tips. Een telefoongesprek kun je ook lopend voeren in plaats van zittend, neem de fiets voor boodschappen en in plaats van een elektrische maaier kun je ook een mechanische duwmaaier gebruiken. Tijdens tv-reclames kun je wat push-ups doen en trappen lopen is ook heel gezond. Dat half uur bewegen per dag haal je dan gemakkelijk.
Het UMCG gaat onderzoek doen naar chronische ontstekingen in de darm en het ontstaan van hart- en vaatziekten. CardioVasculair Onderzoek Nederland (CVON) is een initiatief van de Hartstichting, KNAW, NFU en NWO/ZonMw. Overgewicht is een van de belangrijkste oorzaken voor hart- en vaatziekten en gaat samen met risicofactoren als diabetes type 2, hoge bloeddruk en een hoog cholesterol- en vetgehalte in het bloed. Bij al deze risicofactoren is er milde ontstekingsactiviteit aanwezig. Mensen met ernstig overgewicht hebben zo’n chronische ontsteking omdat het samenspel tussen darm, lever en het vetweefsel bij hen is verstoord. Waarschijnlijk verhoogt dat de kans op hart- en vaatziekten. Ook de rol van darmbacteriën in dit proces wordt onderzocht.
Jeroen Goos onderzocht de afgelopen vier jaar de rol van microbloedingen die op MRI-scans van de hersenen zichtbaar zijn als raadselachtige zwarte puntjes. Voorheen werd gedacht dat microbloedingen vrij onschuldig zijn. Het onderzoek van Goos bewijst het tegendeel. Goos promoveert op 6 februari bij VUmc. Het ontstaan van de ziekte van Alzheimer kent verschillende verklarende modellen. De belangrijkste theorie richt zich op de ophoping van het amyloid eiwit in de hersenen. Een ander model staat bekend onder de naam vasculaire hypothese, dat de belangrijke rol van de hersenvaten benadrukt. Goos legt in zijn onderzoek verband tussen de twee verklaringen, want op het snijvlak van de beide theorieën bevinden zich de microbloedingen. Deze microbloedingen of de onderliggende vaatafwijkingen die zij reflecteren, dragen mogelijkerwijs bij aan de mate van dementie bij Alzheimerpatiënten. Goos' onderzoek toont aan dat dit effect vooral bij relatief ernstige gevallen van deze vaatschade optreedt. Alzheimerpatienten met veel microbloedingen hadden méér alzheimereiwit in het hersenvocht, méér vaatschade in de hersenen en zij presteerden slechter op de geheugentest. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten die potentieel te beïnvloeden zijn zoals roken en hoge bloeddruk voorspelden ook nieuwe microbloedingen bij patiënten van een geheugenpolikliniek. Bij 12% van de patiënten traden na twee jaar spontaan nieuwe microbloedingen op. Deze informatie is bijzonder waardevol in het kader van het natuurlijke beloop van de met dementie geassocieerde vaataandoening. Microbloedingen krijgen steeds meer aandacht doordat zij optreden als bijwerking na vaccinatie tegen het amyloid eiwit in wereldwijde medicijnstudies tegen Alzheimer. Tot slot concludeert Goos dat nieuwe radiologische detectiemethoden veelbelovend zijn in het vroegtijdig opsporen van relevante schade van de kleine hersenvaten. Nader onderzoek naar de klinische interpretatie hiervan is noodzakelijk. In afwezigheid van een behandeling op dit moment, verdient de rol van de kleine hersenvaten bij dementie grote aandacht aangezien het een potentieel aangrijpingspunt tot behandeling biedt. Tegelijkertijd vormen microbloedingen ook een uitdaging voor de toekomstige generatie medicijnen tegen de ziekte. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. In Nederland hebben nu al 250.000 mensen dementie. Naar verwachting zal dit in 2040 opgelopen zijn tot 500.000. Het is van groot belang dat de oorzaak van de ziekte van Alzheimer ontdekt wordt. Kennis over de oorzaak maakt het mogelijk om zeer gerichte therapie te ontwikkelen zodat de ziekte genezen kan worden. worden.
Sinds begin deze maand coördineert het AMC een Europees researchproject waarvoor de EU 5,8 miljoen euro subsidie heeft gegeven. Doel van het HATICE-project is de preventie van dementie en van hart- en vaatziekten bij ouderen. Met de subsidie wordt een nieuw laagdrempelig internetplatform voor ouderen ontwikkeld, gecombineerd met ondersteuning door verpleegkundigen. Oudere mensen hebben vaak meerdere gezondheidsproblemen tegelijk (‘multimorbiditeit’): van dementie tot suikerziekte en de naweeën van een beroerte. De belangrijkste risicofactoren voor die aandoeningen zijn bekend: weinig bewegen, overgewicht, roken, hoog cholesterol en een hoge bloeddruk. Gezond oud worden begint met het verminderen van deze risico’s. Maar welke interventies het meest effectief zijn om ouderen daartoe te brengen, is nog niet erg duidelijk. Het Europese HATICE-project (Healty Aging Through Internet Counseling in the Elderly), dat onder leiding staat van AMC-neuroloog Edo Richard, moet daar verandering in brengen. HATICE omvat de ontwikkeling van een interactief internetplatform, waarop ouderen persoonlijk begeleid worden om hun risico op hart- en vaatziekten en dementie te verkleinen. Het platform zal worden ondersteund door gespecialiseerde verpleegkundigen, met wie de gebruikers contact kunnen leggen per telefoon, mail, chat of Skype. Van de omvangrijke EU-subsidie gaat 1,9 miljoen euro naar het AMC. De rest wordt verdeeld over de andere leden van het onderzoeksconsortium, waaronder het Karolinska Instituut, de university van Toulouse/INSERM, de universiteiten van Eastern Finland en Cambridge alsmede ICT-partners VitalHealth Software en Novapten. Bij het AMC en andere Europese medische centra lopen al enige tijd drie grote onderzoeken naar dementie-preventie bij ouderen. Vanuit AMC worden in het zogeheten preDIVA-onderzoek ruim 3500 ouderen gevolgd. De ene helft krijgt reguliere zorg volgens de geldende richtlijnen. De andere helft bezoekt geregeld een praktijkondersteuner bij de huisarts, waarbij systematisch de risicofactoren op hart- en vaatziekten worden besproken en leefstijladviezen worden gegeven. Richard: ‘Met HATICE gaan we een ICT-systeem ontwikkelen om alle Europese gegevens samen te brengen en te analyseren. Dan kunnen we straks conclusies over de verschillende behandelstrategieën trekken uit een pool van 6400 ouderen.’ Die kennis wordt gebruikt bij de ontwikkeling van het zeer toegankelijke internetplatform, dat zich wezenlijk onderscheidt van de bestaande medische applicaties. Bijvoorbeeld door rekening te houden met de multimorbiditeit bij veel ouderen. Interactieve vragenlijsten en contact met de verpleegkundigen leiden de gebruiker naar persoonlijke adviezen, die een breed scala van cardiovasculaire risico’s bestrijken. Daarnaast wordt onder andere gebruik gemaakt van motiverende video’s. Om de effectiviteit van het platform te onderzoeken, staat een gerandomiseerde trial onder 4600 ouderen op stapel. Aan de hand daarvan hopen de onderzoekers vast te stellen welke aanpak de beste resultaten oplevert.
Een behoorlijk aantal ziekenhuisopnamen is niet het gevolg van een acute aandoening, maar van ernstige bijwerkingen van medicijnen. Atiqi onderzocht onder meer opnamen op de afdelingen Inwendige Geneeskunde, Cardiologie en Longziekten van het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht. Bijna 20 procent was het gevolg van neveneffecten van medicijnen en bij nog eens 30 procent waren de deze een mogelijke oorzaak. Een aanzienlijk deel, maar niet alle gevallen van bijwerkingen, werd door de artsen herkend. Ook onderzocht de promovendus verschillen tussen het voorschrijven van artsen op het platteland en in de stad. Op het platteland geven artsen vaker aanbevelingen bij de behandeling van hoge bloeddruk, zoals stoppen met roken, afvallen en meer sporten. Proefschrift: Roya Atiqi: "Medicine, a threat to health: limitations of drug, non drug treatments and protocolized medicine".
Een persoonlijk leefstijladvies begeleiding door een praktijkondersteuner vanuit hun huisartspraktijk hebben effect. Mensen blijven op een stabiel gewicht en hun nuchtere bloedsuiker-waarden verbeteren. Dit is een belangrijke indicatie dat hun gezondheidstoestand er op vooruit gaat. Dit blijkt uit onderzoek door het UMC Groningen, in samenwerking met het RIVM. Deelnemers aan het onderzoek kregen een op hun persoon toegesneden leefstijladvies, richtlijnen, technieken voor gedragsverandering, een stappenteller en een dagboek, waarin ze drie dagen lang moesten bijhouden wat zij aten en dronken. Ook kregen ze drie jaar lang begeleiding. Alle 457 deelnemers hadden vooraf licht tot zwaar overgewicht, hoge bloeddruk en/of een verhoogd cholesterolgehalte.
Borstvoeding zou niet beter zijn voor de relatie tussen moeder en kind dan flesvoeding, volgens onderzoeker J. Janssen van de St. Radboud Universiteit. Hij onderzocht het gehalte stresshormoon in het bloed van een baby. Dit komt vrij bij pijn of fysieke stress, zoals bij honger, kou of een inenting. De gehaltes cortisol bij fles gevoede baby"s waren even hoog als bij baby"s die borstvoeding krijgen. Conclusie was dat borstvoeding niet beter is voor de moeder-kindband. Er spelen echter meer factoren, zegt het Voedingscentrum. Huid-op-huid-contact bij borstvoeding zorgt voor de aanmaak van een "knuffelhormoon". Bovendien beschermt borstvoeding het kind tegen maag- en darminfecties, middenoorontsteking, overgewicht, hoge bloeddruk en mogelijk ook tegen astma, piepen op de borst en eczeem.
Een op de vijf 65-plussers drinkt meer dan het voorgeschreven maximum van zeven glazen alcohol per week. Dat zegt onderzoekster S. Hoeck van de Universiteit Antwerpen. Bovendien combineert 81,3 procent van de 65-plussers alcohol met geneesmiddelen. Het risico op gezondheidsklachten door alcoholgebruik is voor ouderen hoger. Hun lichaam verdraagt alcohol minder goed, doordat de lever- en nierfunctie afneemt. Ook hebben ouderen minder lichaamsvocht. Hierdoor neemt het gevaar van alcoholvergiftiging toe. Ook lopen ze meer risico op vallen en verergert overmatig alcoholgebruik ouderdomskwalen als geheugenproblemen, diabetes en hoge bloeddruk. Zeer matig alcoholgebruik is echter goed voor de bloeddruk en helpt mogelijk tegen dementie.
Acute stress, depressie en angst vergroten de kans op hart- en vaatziekten. Dat stelt hoogleraar Willem Kop op 10 juni in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. Kop bracht nieuwe biologische mechanismen in kaart die het verband kunnen verklaren tussen psychologische risicofactoren en hartaandoeningen. Ieder jaar worden er in Nederland meer dan 25.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen met een hartinfarct. Acute psychische stress gaat nogal eens aan infarcten vooraf, zoals extreme boosheid, stress en angst. Deze emoties verhogen de belasting van het hart door verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie. Onderzoek van Willem Kop heeft aangetoond dat deze acute emoties ook allerlei biologische processen beïnvloeden, waaronder de bloedstolling en ontstekingsreacties. Dit is een belangrijke bevinding, omdat deze biologische processen het beloop van hartziekte kunnen versnellen. Iemand in stabiele toestand kan toch ineens een hartinfarct krijgen als gevolg van bijvoorbeeld een tijdelijke vernauwing van een kransslagader, een bloedprop of het loslaten van een stukje kransslagaderplaque. Ook langdurige emotionele problemen kunnen het risico op een hartinfarct verhogen, bijvoorbeeld doordat de aderverkalking in de kransslagaders sneller toeneemt. In Nederland zijn de meest onderzochte chronische psychologische risicofactoren depressie, vitale uitputting, angst en persoonlijkheidskenmerken zoals Type D (de "binnenvetter ") en vijandigheid. Daarnaast zijn sociale factoren van belang, waaronder een laag inkomen, weinig opleiding, discriminatie en sociale isolatie. Kop heeft de biologische processen onderzocht die met deze chronische psychosociale risicofactoren samenhangen, zoals bloedstollingsfactoren, ontstekingsreacties en stresshormonen. Het doel van Kops onderzoek is voorbodes van hartfalen vroegtijdig te onderkennen. Het komt te vaak voor dat hartpatiënten tevoren bij de arts of specialist zijn geweest en dat er "niets gevonden " werd. Het moet mogelijk zijn om traditionele risicofactoren (hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol) en gedragsmatige factoren (roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging) te combineren met nieuwe "biomarkers " en psychologische kenmerken om zo de pati?nten met het hoogste risico op te sporen. Verder is het van groot belang om meer wetenschappelijke kennis te krijgen over hoe lichaam en geest elkaar beïnvloeden. Prof. dr. Willem Johan Kop (1963, Zoetermeer) studeerde in 1988 in Utrecht af in de Psychologische Functieleer en de Klinische Psychologie. Hij promoveerde in 1994 te Maastricht op het proefschrift The predictive value of vital exhaustion in the clinical course after coronary angioplasty. Hij werkte van 1993 tot 2010 in de VS. De oratie vindt plaats in verband met zijn benoeming tot hoogleraar Medische Psychologie en Neuropsychologie aan Tilburg University. Zijn leerstoel Biobehavioral Processes in Health and Disease is ondergebracht bij het Center of Research on Psychology in Somatic diseases (CoRPS), verbonden aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Zijn onderzoek is gefinancierd door the National Institutes of Health en CoRPS. Hij is hoofdredacteur van het vaktijdschrift Psychosomatic Medicine.
Suthesh Sivapalaratnam: ‘The molecular basis of early onset cardiovascular disease’. Bij het ontstaan van hart- en vaatziekten (HVZ) spelen zowel omgevingsfactoren als genetische factoren een rol. De belangrijkste risicofactoren zijn een hoog cholesterol, hoge bloeddruk, roken, overgewicht en suikerziekte. Ook een eerstegraads familielid (ouder, broer, zus en/of kind) met HVZ op jonge leeftijd is een onafhankelijke risicofactor. Het sterke genetische aspect van HVZ is echter nog onvoldoende verklaard. Wel is duidelijk dat bij mensen met HVZ op jonge leeftijd erfelijke factoren een grotere rol spelen dan omgevingsfactoren. Door in deze populatie nieuwe, geavanceerde technieken te gebruiken zoals analyse van genmutaties en genexpressie, ontdekte Sivapalaratnam mogelijk nieuwe HVZ-genen.
In onderzoek met Revatio (sildenafil citrate) voor de behandeling van Pulmonale Arteriële Hypertensie (PAH) bij kinderen is een verhoogd risico op overlijden waargenomen bij patiënten die een te hoge dosering gebruikten. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, op basis van resultaten van klinische onderzoeken. Op basis van de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat de balans werkzaamheid/schadelijkheid van Revatio positief blijft voor de behandeling van PAH bij kinderen, mits voorgeschreven volgens de aanbevolen dosering. Deze is zoals in de SmPC staat voor patiënten ≤ 20 kg drie maal daags 10 mg en voor patiënten > 20 kg drie maal daags 20 mg. Artsen dienen zo mogelijk bestaande behandelingen met een hogere dosering te verlagen. De productinformatie is hiervoor uitgebreid met een waarschuwing. Revatio (sildenafil citrate) wordt gebruikt bij PAH (hoge bloeddruk in de bloedvaten van de longen).
Medewerkers van het VU mc droegen op 21 september rode kledij. Met deze actie vroegen ze om aandacht voor onderzoek naar hart- en vaatziekten, doodsoorzaak nummer een bij vrouwen. Ruim de helft van de Nederlanders denkt dat kanker de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen is. Een op de drie vrouwen overlijdt echter aan hart- en vaatziekten. Daarom is onderzoek specifiek gericht op vrouwen zo belangrijk. Bekend is wel dat vrouwen op latere leeftijd hart- en vaatziekten krijgen dan mannen, maar hun klachten anders tot uiting. Risicofactoren spelen een grote rol en hebben bij vrouwen een veel sterkere impact, vooral na de menopauze. Zo heeft meer dan 60 procent van de oudere vrouwen te hoge bloeddruk. De gevolgen daarvan moeten worden onderzocht.
Hoeveel koffie je kunt drinken hangt af van de mate waarin je lever de cafeïne kan verwerken. Dit afbreekproces blijkt door je genen te worden bepaald. Ook de verslaving aan koffie blijkt een genetische oorzaak te hebben. Dit concludeert een internationale groep onderzoekers onder leiding van het Erasmus MC. De resultaten uit hun onderzoek geven niet alleen inzicht in het verschil in koffieconsumptie tussen mensen. De gevonden genen blijken ook van invloed op aandoeningen als hoge bloeddruk en de ziekte van Parkinson. Het onderzoek staat gepubliceerd in Molecular Psychiatry. Koffieverslaving wordt gezien als een goedaardige vorm van verslaving. Koffiedrinkers verlangen naar koffie en hebben ontwenningsverschijnselen bij onthouding, zoals hoofdpijn. Daarmee staat koffieverslaving model voor ernstige verslavingen. De lever ziet koffie als een potentieel giftige lichaamsvreemde stof en maakt na het drinken van een kopje koffie verschillende eiwitten aan om onder meer de cafeïne te verwerken. Deze eiwitten bepalen de hoeveelheid koffie die je kunt verwerken en dus drinken. De onderzoekers zochten naar erfelijke variaties die van invloed zijn op het koffiedrinken. Zij vonden dat met name variaties in het CYPIA1 gen bepalen in hoeverre de lever met de omzetting van cafeïne kan omgaan. Daarnaast vonden zij dat de consumptie van koffie bepaald wordt door het NRCAM gen, een gen waarvan bekend is dat deze ook een rol speelt in andere verslavingen, zoals aan morfine, amfetamine en cocaïne. Een belangrijk aspect van koffie drinken is dat de consumptie effecten heeft op een groot scala aan ziekten. Dit nieuwe onderzoek toont aan dat de genen die betrokken zijn bij de verwerking van de koffie ook te maken hebben met het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Deze vondst verklaart het fenomeen dat koffie drinken beschermend lijkt te zijn tegen de ziekte van Parkinson. Professor Cornelia van Duijn, hoofdonderzoekster en genetisch epidemioloog aan het Erasmus MC: “Patiënten met de ziekte van Parkinson blijken minder koffie te drinken. Ons onderzoek laat zien dat deze bevinding deels te verklaren is door een gezamenlijke erfelijke oorsprong. Een belangrijke vraag die het onderzoek oproept is of koffie drinken daadwerkelijk beschermt tegen de ziekte van Parkinson of dat de genen die bepalen dat je niet veel koffie inneemt ook toevallig de genen zijn die een rol spelen in processen in het lichaam die uiteindelijk tot de ziekte van Parkinson leiden. Dit vraagt om nader onderzoek.'Aan de grootschalige internationale studie namen ook onderzoekers deel van het VU Medisch Centrum in Amsterdam, UMC Groningen en het UMC St. Radboud in Nijmegen. De bevindingen zijn gebaseerd op meer dan 18.000 onderzoekspersonen die deel uitmaken van acht verschillende internationale studies.
Het proefschrift behandelt de gevolgen van hoge bloeddruk in de zwangerschap. In muismodellen onderzocht Langenveld de langetermijneffecten van niet-optimale doorbloeding van de placenta (moederkoek). Dit leidt tot vertraagde groei en slechtere vaatfunctie bij de nakomelingen. Het risico op herhaling bij een volgende zwangerschap is lager dan verwacht, maar het percentage vrouwen met een probleemloze zwangerschap is relatief laag. Aan de hand van de Nationale Verloskunde Database keek Langenveld naar gevolgen van een vroeggeboorte tussen de 34 en 37 weken. Die leidt vooral tot ademhalingsproblemen bij de zuigeling. Promotie: Jos Langenveld, ‘Hypertensive disorders in pre-term pregnancy: management and long-term consequences’.
De helft van de kinderen met het Downsyndroom heeft een aangeboren hartafwijking, meestal een atrioventriculair septumdefect, waarbij een opening zit tussen de linker- en rechterhartkamer. Wanneer dit niet op kinderleeftijd chirurgisch wordt gecorrigeerd, kan op latere leeftijd hoge bloeddruk in de longslagader ontstaan. Als gevolg hiervan zijn patiënten kortademig bij inspanning, ontstaat soms hartfalen en is hun kwaliteit van leven aangetast. Vis keek gedurende vier jaar naar de effecten van het medicijn bosentan bij patiënten met en zonder Downsyndroom. Bosentan heeft een langdurig en blijvend effect op de inspanningscapaciteit. Promotie: Jeroen Vis, ‘The heart in down syndrome’.
Mensen met psoriatische artritis moeten lopen meer risico om metabool syndroom te ontwikkelen dan mensen met reumatoïde artritis. Dat blijkt uit onderzoek door het Albert Einstein College of Medicine in New York. Er is sprake van metabool syndroom als iemand tenminste drie van de vier aandoeningen hoge bloeddruk, insulineresistentie, verhoogd cholesterol en overgewicht heeft. Bij psoriatische artritis is sprake van zowel ontstekingen aan de huid als aan gewrichten. Door die ontstekingsactiviteit nemen ook cardiovasculaire risico’s toe, zeggen de onderzoekers. Van de onderzochte reumapatiënten leed 19 procent aan metabool syndroom, terwijl het bij proefpersonen met psoriatische artritis om 27 procent ging.
Hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren rond het 70ste levensjaar. Dit is waarschijnlijk het gevolg van hersenschade die sluipend over vele jaren ontstaat. Wie de kans op dementie wil verkleinen, moet dus op tijd beginnen met gezonder leven, concludeert onderzoekster Y. Reijmer van de UU. Op gewone hersenscans wordt niet zichtbaar wat er op microscopisch niveau gebeurt. Met een nieuwe, geavanceerde MRI-techniek toont Reijmer nu aan dat ouderen met diabetes wel degelijk meer microstructurele hersenschade hebben dan gezonde ouderen. Deze schade hangt samen met cognitieve problemen die vaak voorkomen bij mensen met diabetes, zoals traagheid en geheugenproblemen.
Meer dan helft Nederlanders te zwaar: In Nederland is 60 procent van de mannen tussen de 30 en 70 jaar te zwaar (een BMI van 25 of meer). Bij 13 procent is zelfs sprake van obesitas (ernstig overgewicht, oftewel een BMI van 30 of meer). Van de Nederlandse vrouwen in deze leeftijdsgroep is 44 procent te zwaar, en is bij 14 procent sprake van ernstig overgewicht. Abdominale obesitas komt voor bij 27 procent van de mannen (een buikomvang van 102 centimeter of meer) en 39 procent van de vrouwen (buikomvang van 88 centimeter of meer). Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit metingen van het RIVM-project 'Nederland de Maat Genomen', waarbij een steekproef van 4500 personen uit de algemene bevolking is onderzocht in 2009 en 2010. Ruim een kwart heeft meerdere risicofactoren (metabool syndroom): Er is sprake van metabool syndroom bij aanwezigheid van ten minste drie van de volgende vijf risicofactoren: abdominale obesitas, hoge bloeddruk, laag HDLcholesterolgehalte, verhoogd glucose- en/of trigyceridengehalte (vet) in het bloed. In de onderzochte leeftijdsgroep komt dit bij 34 procent van de mannen voor en bij 24 procent van de vrouwen. Het metabool syndroom verhoogt het risico op diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Diabetes komt voor bij 6 procent van de mannen en 5 procent van de vrouwen in deze leeftijdsgroep. Een kwart van de mensen bij wie diabetes werd vastgesteld, wist nog niet dat ze dat hadden. Toename middelomtrek: De bevindingen zijn vergeleken met het laatste grootschalige onderzoek naar risicofactoren in een aselecte steekproef onder de Nederlandse bevolking, dat dateert van 1993-1997 (het MORGEN-project). Het opvallendste verschil met 15 jaar geleden is de toename van het aantal mensen met abdominale obesitas (grote buikomvang). In de onderzochte leeftijdsgroep was de toename in abdominale obesitas vooral groot bij vrouwen tussen 30 en 39 jaar (een stijging van 15 naar 26 procent).
Bijna een derde van de mensen ouder dan 55 jaar ontwikkelt hartfalen. Onderzoek van Katja van den Hurk toont aan dat een verhoogd risico tot wel 17 jaar voor het ontstaan van hartfalen kan worden aangetoond. Haar voorspellingsmodel maakt vroege opsporing en het voorkomen van veel ziektelast mogelijk. Van den Hurk promoveert op 18 november aan VUmc. Van den Hurk onderzocht de hartfunctie van 455 mensen die al 8 tot 17 jaar gevolgd werden binnen een grootschalig bevolkingsonderzoek: de Hoorn-studie. Mensen met een stijvere hartspier op latere leeftijd (gemiddeld 75 jaar oud) bleken al 17 jaar eerder verhoogde risicofactoren te vertonen, zoals een hoge bloeddruk, hoog cholesterol, hoge glucosewaarden en een verhoogd lichaamsgewicht. Tevens ontwikkelde zij een model waarmee het ontstaan van hartfalen kan worden voorspeld. Door leefstijlveranderingen en behandeling van hypertensie kan hartfalen mogelijk voorkomen worden. Vroege opsporing van mensen met een verhoogd risico op hartfalen kan daarom zinvol zijn voor het voorkomen van zowel hartfalen als cognitieve problemen. Vijf jaar na het vaststellen van hartfalen is de kans op overleving slechts 35%. Voor hartfalenpatiënten die ook type 2 diabetes hebben, geldt een nog slechtere prognose. Het risico op overlijden is dan zelfs 40% hoger. Hartfalen leidt bovendien tot een drastische vermindering van kwaliteit van leven. Vermoeidheid en kortademigheid beperken het dagelijks functioneren en het vermogen om leuke dingen te doen. Bovendien bleek uit dit onderzoek dat mensen met een verminderde hartfunctie ook slechter scoorden op cognitieve testen, wat het dagelijks functioneren en het volgen van ingewikkelde medicatieschema's verder bemoeilijkt. Ondanks de grote gevolgen voor de patiënt en de samenleving, wordt hartfalen vaak niet of te laat aangetoond.
Het metabool syndroom (MetS) is een cluster van risicofactoren (zoals hoge bloeddruk, een verstoorde lipidenbalans, insuline resistentie en obesitas) voor het ontwikkelen van type 2 diabetes (T2D) en hart- en vaatziekten. Insuline resistentie en centrale obesitas worden beschouwd als belangrijke factoren die ten grondslag liggen aan het MetS. Er is bewijs dat het type vet in de voeding de insuline gevoeligheid van de spier kan veranderen door de opslag en oxidatie van vetten in de spier te beïnvloeden. Dit proefschrift richt zich op de vetstofwisseling van de skeletspier in relatie tot insuline gevoeligheid en bestudeert het effect van de hoeveelheid en het type vet hierop. Het proefschrift bewijst dat verandering van de kwaliteit en de kwantiteit van vet in de voeding kan leiden tot een verbetering van de manier waarop de spier omgaat met vetten en dus een verbetering van insuline gevoeligheid. Maar de resultaten tonen ook aan dat veranderingen in het dieet goed moeten worden afgestemd op het genetisch en metabool profiel van groepen van mensen. Proefschrift: mw. Anneke Jans, MSc, “Skeletal muscle fatty acid handling in insulin resistance: the effect of dietary fatty acids”
Patiënten met chronische nierschade hebben een sterk verhoogd cardiovasculair risico. Professor Carlo Gaillard wil met zijn onderzoek meer behandelingsmogelijkheden voor deze patiënten bereiken. Zo richt hij zich op ijzertekort, bloedarmoede en stoornissen in het biologische ritme van patiënten met chronische nierschade. Gaillard spreekt op 13 april zijn oratie uit als hoogleraar cardiometabole veranderingen van chronische nierschade en nierfunctievervangende behandeling bij VU medisch centrum. Het onderzoek van Gaillard heeft als centrale vraag: welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de interactie van hart en nieren? Patiënten met chronische nierschade (CNS) zijn aan twee risico's blootgesteld. Enerzijds aan het risico op verdere verslechtering van de nierfunctie met uiteindelijk de noodzaak tot het ondergaan van nierfunctievervangende behandeling en anderzijds aan een verhoogd cardiovasculair risico. Terwijl de meeste patiënten vooral bezorgd zijn om ooit dialysepatiënt te worden, lopen zij met hun cardiovasculaire profiel een veel groter risico en is dat bedreigender voor hun gezondheid. Naast een verhoogd risico bij deze patiënten door hoge bloeddruk, roken en overgewicht hebben ze vaak ook te maken met een verdikking van de hartspier en hartfalen (met en zonder kransslagaderziekte). Ook komt zogenaamde "plotse hartdood" relatief vaak voor bij deze patiënten. Bewust of onbewust speelt het biologische 'circadiane' ritme een belangrijke rol in ieders leven. Gaillard heeft aandacht voor dit ritme omdat het vaak gestoord is bij patiënten met CNS, zeker als er ook sprake is van hartfalen en/of ijzertekort. Patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen lijden vaak aan slaapstoornissen en andere slaap gerelateerde ongemakken, zoals bijv. restless legs. Maar de verstoring heeft niet alleen consequenties voor slaap, ook voor het cardiovasculaire risico, onder andere omdat de nachtelijke daling van de bloeddruk afwezig is.
Mensen die biologisch sneller verouderen, stapelen meer zogenoemde scenescente cellen in hun huid op dan anderen. Dat schrijven onderzoekers van onder andere het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in vaktijdschrift Aging Cell. Hun bevinding sluit goed aan op een recente publicatie in Nature, waaruit bleek dat muizen bij wie de scenescente cellen werden weggehaald nauwelijks of pas heel laat verouderen. Bij senescente (letterlijk: verouderde) cellen is de celdeling gestopt terwijl de stofwisseling actief blijft. Dat de celdeling stopt, voorkomt het ontstaan van kanker. Senescente cellen hebben echter ook negatieve effecten: de weefselstructuur verandert erdoor. Er zijn sterke aanwijzingen dat opstapeling van senescente cellen tot veroudering leidt. Veroudering gaat bij mensen niet alleen gepaard met uiterlijke veranderingen, zoals grijs haar en rimpels, maar ook met chronische ziekten en functieverlies. Waarom deze veranderingen optreden is grotendeels onbekend, evenals waarom mensen in verschillend tempo verouderen. De onderzoekers van LUMC, Unilever UK en Brown University (VS) keken of aantallen senescente cellen hier meer duidelijkheid in kunnen brengen. Ze maten daartoe bij mensen van middelbare leeftijd de hoeveelheid senescente cellen in een klein stukje huid van de bovenarm. Daaruit bleek dat mensen met chronische ziekten zoals hoge bloeddruk gemiddeld meer senescente cellen bezitten dan mensen zonder chronische ziekten. Mensen uit langlevende families, die een grote kans hebben om heel oud te worden, telden gemiddeld juist minder senescente cellen dan hun partners uit ‘gewone’ families. “Met deze beide bevindingen laten we zien dat senescente cellen niet alleen bij muizen, maar ook bij mensen verband houden met veroudering”, aldus onderzoeker dr. Andrea Maier (LUMC). “Dit is een belangrijke stap voor het begrip van veroudering, én voor het ontwikkelen van interventies tegen veroudering.”
Patiënten met diabetes type 2 hebben een veranderde stofwisseling van hart en lever. Ook de pompfunctie van het hart is anders. Aldus internist in opleiding Luuk-jon Rijzewijk die onderzoek deed bij deze patiënten. Hij vond ook dat de aanwezigheid van veel levervet een ongunstige hartstofwisseling tot gevolg heeft bij deze patiënten. Luuk-jon Rijzewijk promoveert 4 juli bij VU medisch centrum. Rijzewijk keek tevens naar het effect van twee veel gebruikte bloedglucose verlagende medicijnen. Pioglitazon verbetert de hartfunctie, verhoogt de glucoseopname van hart en lever, maar heeft geen effect op de energiebalans van het hart en het percentage levervet. Veel patiënten met type 2 diabetes mellitus ontwikkelen cardiovasculaire ziekten, zoals hartfalen, wat een grotere kans geeft op voortijdig overlijden. Er is ook een groep patiënten met type 2 diabetes die hartfalen ontwikkelen zonder vaatproblemen of hoge bloeddruk. Dit heeft te maken met een veranderde stofwisseling van het hart en daaraan gerelateerde verstoringen in de hartcellen. Deze veranderingen treden ook op in de lever. Luuk-jon Rijzewijk onderzocht de stofwisseling van hart en lever bij patiënten met diabetes type 2. Daarnaast keek hij naar het effect van behandeling met twee veelgebruikte bloedglucoseverlagende medicijnen: pioglitazon versus de standaard therapie metformine. Zijn belangrijkste conclusies zijn dat de stofwisseling van hart en lever bij deze patiënten is veranderd. Hij vond ook dat type 2 diabetes patiënten met veel levervet een ongunstigere hartstofwisseling hebben in vergelijking met patiënten met weinig levervet. Tevens concludeert hij dat het gebruik van pioglitazon in vergelijking met metformine de werking van het hart verbetert, en de hart- en lever stofwisseling gunstig beïnvloed, echter zonder een effect op de energiebalans en de hoeveelheid vet in het hart. Promovendus: L.J. Rijzewijk, titel proefschrift: Metabolic imaging in gluco-lipotoxic heart and liver disease in type 2 diabetes.
We worden ouder, genieten van meer gezonde jaren, maar hebben toch vaker een of meer chronische ziekten. Dat zegt professor M. Rutten-van Mölken van het Erasmus MC. Dat ouderdom komt met gebreken, is maar deels waar. Tijdens veel van de extra jaren kennen mensen weinig ongemakken. Beperkingen komen vaak pas tegen het levenseinde. Nederland telt wel bijna 4,5 miljoen chronisch zieken en dat aantal groeit snel. Dokters behandelen steeds meer patiënten met meerdere ziekten. Bijvoorbeeld een patiënt die lijdt aan diabetes, hoge bloeddruk, slijtage aan knieën, heupen of handen en rugpijn. De kosten van de gezondheidszorg blijven ook maar stijgen. Dat wordt onhoudbaar, meent de professor. Een derde van het nationale inkomen gaat anders op aan de zorg.
In Afrika verdrievoudigt het aantal HIV-patiënten ouder dan 50 jaar tussen nu en 2040. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op zorgvoorzieningen. Er zal steeds meer zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen. Afrikaanse landen moeten zich daarop voorbereiden. Dit en meer publiceren onderzoekers van Erasmus MC in het wetenschappelijke tijdschrift AIDS en op de 19e International AIDS Conference in Washington, het grootste congres over HIV/AIDS wereldwijd. Bij voortzetting van de huidige ontwikkelingen zal het aantal HIV-patiënten van ouder dan 50 jaar verdrievoudigen in de periode 2011 - 2040, van ruim 3 miljoen naar ruim 9 miljoen. Tegelijkertijd daalt het aantal HIV-patiënten onder (jong) volwassenen, waardoor de leeftijdopbouw van de HIV-epidemie drastisch zal veranderen. In 2040 zal 28% van de HIV-patiënten in sub-Sahara Afrika ouder dan 50 zijn, terwijl dat nu nog 13% is. In landen waar de medicijnen het eerste beschikbaar kwamen verwachten wij ook de grootste vergrijzing van de epidemie. In bijvoorbeeld Kenia en Tanzania zal in 2040 rond de 50% van alle HIV-patiënten ouder zijn dan 50 jaar. Van de 34 miljoen mensen die wereldwijd met HIV geïnfecteerd zijn, wonen er 23 miljoen in sub-Sahara Afrika. De AIDS-sterfte is het hoogst in de leeftijdsgroep 25-49 jaar. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling in de levensverwachting in vele delen van Afrika. Met de komst van steeds goedkopere HIV-remmers is HIV niet langer altijd dodelijk, maar vaker chronisch. Door HIV-remmers zijn patiënten gezonder, leven zij langer en zijn zij aanzienlijk minder besmettelijk. Hierdoor zal het aandeel ouderen onder de HIV-patiënten sterk groeien. De epidemie vergrijst. Dit gebeurt al in de Verenigde Staten, waar HIV-remmers al sinds de jaren ‘90 beschikbaar zijn. In 2001 was hier nog 17% van de mensen met HIV ouder dan 50 jaar, terwijl dit in 2008 al was gestegen tot 29%. Omdat HIV-remmers steeds goedkoper worden en er steeds meer geld beschikbaar komt voor behandelprogramma's worden ook in Afrika in de afgelopen jaren steeds meer patiënten behandeld. Tussen 2004 en 2010 is hier het aantal HIV-patiënten onder behandeling gestegen van 300 duizend tot 5 miljoen. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op de aanwezige zorgvoorzieningen, want steeds meer zal er zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen zoals diabetes, kanker en hart- en vaatziekten, die bovendien bij hen vaak eerder optreden. Dit laatste is een belangrijke bijwerking van de behandeling. Deze vergrijzing zal hoge eisen stellen aan de zorgvoorzieningen in Afrika, mede in aanmerking genomen dat veel risicofactoren voor ouderdomsziekten zoals roken en overgewicht al veel voorkomen in Afrika. Zo is in Zuid-Afrika ongeveer 50% van de vrouwen tussen de 40 en 60 jaar obees en wordt er te veel zout gebruikt in maaltijden. Hoge bloeddruk en diabetes zijn dus al veel voorkomende kwalen. De voorspellingen kunnen bijdragen aan het zich tijdig voorbereiden op vergrijzing van de HIV-epidemie. In samenwerking met Brown en Harvard University in de VS, het Africa Centre for Health and Population Studies in Zuid-Afrika, en Radboud Universiteit Nijmegen, hebben onderzoekers drs. Jan Hontelez en dr. Sake de Vlas van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC berekend wat de gevolgen zijn van de vergrijzing van de HIV-populatie voor elk van de 43 landen in sub-Saraha Afrika. Hiervoor is een computerprogramma (STDSIM) gebruikt dat een populatie van individuen en hun seksuele relaties simuleert.
Teodora Radonic: ‘Novel diagnostic and therapeutic targets in Marfan syndrome’. Het Marfan syndroom is een erfelijke aandoening van het bindweefsel met als belangrijkste kenmerk een verwijding van de aorta (hoofdslagader) die tot een plotse dood op jonge leeftijd kan leiden. De groeifactor TGF-β speelt daarbij een belangrijke rol. Radonic onderzocht of losartan, een medicijn tegen hoge bloeddruk dat de groeifactor TGF-β remt, effectief is bij Marfanpatiënten. Ze toonde aan dat slechts eenderde deel van de patiënten reageert op het medicijn.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bretaris Genuair / Eklira Genuair (aclidinium bromide) voor de symptomatische onderhoudsbehandeling van COPD.
- Fycompa (perampanel), een nieuw anti-epilepticum voor additionele behandeling van partiële aanvallen met of zonder generalisatie bij patiënten ouder dan 12 jaar.
- Inlyta (axitinib) voor de behandeling van gevorderd niercelcarcinoom bij volwassenen wanneer eerdere behandelingen niet werkten.
- Jentadueto (linagliptin / metformin) voor de behandeling van type 2 diabetes bij volwassenen wanneer een behandeling met metformine of sulfonylureumderivaten alleen niet voldoende is.
- Kalydeco (ivacaftor) voor de behandeling van cystic fibrosis (taaislijmziekte) bij patiënten ouder dan 6 jaar met een G551D mutatie.
- NovoThirteen (catridecacog) voor de profylactische behandeling van bloedingen in patiënten ouder dan 6 jaar met congenitale factor XIII A-subunit deficiëntie.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Protelos (strontium ranelate) nieuw voor de behandeling van osteoporose bij mannen met een verhoogd risico op botbreuken.
- Votrient (pazopanib) nieuw voor de behandeling van patiënten met specifieke vormen van gevorderd weke delen sarcoom (STS) na eerdere chemotherapie of patiënten die niet geschikt zijn voor chemotherapie.
- Zonegran (zonisamide), nieuw voor de inzet als monotherapie bij de behandeling van partiële epilepsieaanvallen.
Aanpassing contra-indicaties Pradaxa
De CHMP heeft enkele contra-indicaties aangepast in de SPC vanPradaxa (dabigatran etexilaat) om voorschrijvers en patiënten te wijzen op het risico op ernstige bloedingen. Dit betreft in het bijzonder patiënten met een sterk verhoogd risico op bloedingen en gelijktijdige behandeling met andere anticoagulantia. Tevens wordt gewaarschuwd voor andere situaties waarbij het bloedingsrisico verhoogd kan zijn, zoals een gestoorde nierfunctie en het gelijktijdig geven van geneesmiddelen die de plaatjesaggregatie remmen. Bij overdosering kan het geven van bepaalde stollingsfactoren overwogen worden. De CHMP concludeerde op basis van alle beschikbare data dat de baten-risicobalans van Pradaxa positief blijft.
Positieve baten-risicobalans MabThera
De CHMP heeft de beoordeling afgerond van MabThera (rituximab). Deze beoordeling werd in gang gezet na de detectie van de Leptospira licerasiae-bacterie in een van de bioreactors in Vacaville, USA. Al het mogelijk besmette materiaal is direct vernietigd. Nieuwe batches rituximab zijn voor gebruik zorgvuldig getest.
Op basis van de beschikbare data concludeert de CHMP dat er geen risico bestaat voor de patiënt.
Harmonisatieprocedures afgerond
De CHMP heeft de harmonisatie afgerond van de productinformatie van de onderstaande producten. Door nationale registraties was diversiteit ontstaan.
- Flolan (epoprostenol) en generica. Dit geneesmiddel wordt gebruikt om bloedstolling tijdens haemodialyse te voorkomen en om Pulmonale Arteriële Hypertensie (hoge bloeddruk in de longen) te behandelen.
- Tavanic (levofloxacin) en generica, gebruikt bij de behandeling van bepaalde bacteriële infecties.
- Zinnat / Zinacef (cefuroxime) en generica, gebruikt bij de behandeling van bacteriële infecties.
Op 16 april markeerde een benefietdiner met veiling de start van de Erasmus MC Thorax Foundation. Onder de noemer “Hart voor de toekomst” is noodzakelijke fondsenwerving gestart ten behoeve van innovaties in de behandeling van hart-, long- en vaatziekten. Het benefietdiner bracht €101.000 op voor ‘Hart voor Vrouwen’, het eerste onderzoeksproject van de Thorax Foundation. Het Thoraxcentrum van het Erasmus MC richt zich op patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek op het gebied van cardiologie, longziekten en hart- en longchirurgie. Het wetenschappelijk onderzoek van het Thoraxcentrum is van grote maatschappelijke waarde omdat dit direct leidt tot verbeteringen in de patiëntenzorg en levens kan redden. Het Thoraxcentrum en het Erasmus MC Vriendenfonds hebben een fonds opgericht om ook in de toekomst specifiek onderzoek te kunnen blijven bekostigen. Prof.dr. Jolien Roos-Hesselink, cardioloog, is voorzitter van de nieuwe Thorax Foundation. Roos-Hesselink: “In het Thoraxcentrum investeren wij alle financiële middelen direct in het onderzoek. Dat is hard nodig. In de context van Nederland Kennisland en een zich terugtrekkende overheid groeit het besef en de noodzaak om de maatschappij direct bij wetenschappelijk onderzoek te betrekken om onze ambities mogelijk te kunnen maken.” De benefietavond stond in het teken van het onderzoeksproject ‘Hart voor Vrouwen’. Hart en vaatziekten bij vrouwen worden sterk onderschat. Roos-Hesselink: “Bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak. Dat gegeven is echter onbekend. In de samenleving bestaat het beeld dat hart- en vaatziekten typische mannenziekten zijn, maar niets is minder waar. Het klassieke hartinfarct komt weliswaar meer voor bij mannen, maar vrouwen hebben veel vaker hartfalen. Zij hebben ook andere klachten waardoor de huisarts of medisch specialist het dreigende gevaar te vaak niet herkent. Door middel van dit project willen we alle betrokkenen hier meer alert op maken en onderzoek doen naar specifieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk.” Andere projecten waarvoor de Thorax Foundation fondsen wil werven zijn onder andere het vergroten van de overlevingskansen na een hartinfarct, aangeboren hartafwijkingen en innovatief stamcelonderzoek. De benefietavond werd aangeboden door Argos Oil en vond plaats op de bovenste verdieping van hun nieuwe kantoor aan de Waalhaven. Het werd een vliegende start voor de Erasmus MC Thorax Foundation. Hierbij aanwezig waren genodigden uit het bedrijfsleven, de politiek, evenals particulieren die het Thoraxcentrum een warm hart toedragen. Na de opening door Roland Pechtold van Argos Oil en een inleiding door Pauline van der Meer Mohr, voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit, vond onder leiding van Alexander Pechtold een sprankelende benefietveiling plaats. De meeste “stukken” die geveild werden zijn niet te koop, zoals een privé vaartocht door de Rotterdamse haven op de “Nieuwe Maze” of een dag racen op het circuit van Zandvoort met topcoureur Tom Coronel. Wethouder Baljeu reikte vervolgens prijzen uit van de loterij. Een succesvolle start van een nieuwe foundation met veel ambitie.
Hoewel het absolute aantal mensen met dementie door de vergrijzing van de bevolking de komende jaren zeker verder zal stijgen, zal deze stijging wellicht minder explosief zijn dan eerder is voorspeld. Uit onderzoek van het Erasmus MC blijkt dat het relatieve aantal nieuwe gevallen per jaar per leeftijdscategorie is afgenomen. Op 8 mei publiceren de onderzoekers hun bevindingen in het wetenschappelijk tijdschrift Neurology. Wetenschappelijk onderzoeker Elisabeth Schrijvers van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC vergeleek twee groepen deelnemers aan de ERGO (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek) – studie in de leeftijden tussen 60 en 90 jaar. In de groep die in 2000 met ERGO is gestart komt dementie per leeftijdscategorie minder vaak voor dan in de groep die in 1990 is gestart. Daarnaast blijkt uit MRI scans dat het breinvolume in de 2000-groep groter is en er minder vaatschade is. Schrijvers: “Een ander opvallend verschil tussen de twee groepen is dat de 2000-groep over het algemeen ongezonder is dan de 1990-groep voor wat betreft risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals hoge bloeddruk en overgewicht. Tegelijkertijd gebruiken mensen in die groep ook veel meer risicoverlagende medicatie zoals cholesterolverlagers en bloedverdunners.” Een direct verband tussen het grotere medicijngebruik en het minder voorkomen van dementie mag echter niet worden verondersteld vanwege te kleine aantallen in de studie. Schrijvers: “Dat wordt stof voor nader onderzoek.” ERGO, ook wel The Rotterdam Study van het Erasmus MC is een van de grootste epidemiologische studies in de wereld. Dit onderzoek bestudeert 15.000 inwoners van de Rotterdamse wijk Ommoord die ouder zijn dan 45 jaar.
Hoe verder iemand van z’n werk woont, des te vaker heeft hij of zij overgewicht en een te hoge bloeddruk. Ook zijn deze mensen vaak minder fit. Dat zeggen wetenschappers van Washington University op basis van een onderzoek onder bijna 4.300 mensen in de Amerikaanse steden Dallas en Austin. De resultaten van het onderzoek werden onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Preventive Medicine. Al bij een woon-werkafstand van 16 kilometer is er sprake van een hogere bloeddruk. Vanaf een afstand van 24 kilometer neemt ook het gemiddelde overgewicht toe. Wie langer moet reizen verbruikt kennelijk minder energie, concluderen de onderzoekers. Tenzij je op de fiets naar je werk gaat, uiteraard.
Een op de zes Nederlandse stellen heeft medische hulp nodig om zwanger te worden. Het UMC Utrecht organiseerde onlangs een lezing over dit onderwerp. Hoe ouder een vrouw wordt, hoe moeilijker het is om zwanger te worden. Vrouwen stellen het krijgen van kinderen vaak uit tot hun carrière opgestart is, waarna soms blijkt dan dat ze moeilijk zwanger kunnen worden. Bij een zwangerschap op latere leeftijd is er een grotere kans op hoge bloeddruk, zwangerschapsdiabetes en zwangerschapsvergiftiging. Het kan daarom voor vrouwen van grote waarde zijn vooraf te weten tot welke leeftijd ze vruchtbaar blijven. Vrouwen van wie voorspeld is dat ze vroeg onvruchtbaar zullen worden, kunnen ervoor kiezen om hun eicellen in te vriezen. Het UMC Utrecht biedt die mogelijkheid.
Jeroen Goos onderzocht de afgelopen vier jaar de rol van microbloedingen die op MRI-scans van de hersenen zichtbaar zijn als raadselachtige zwarte puntjes. Voorheen werd gedacht dat microbloedingen vrij onschuldig zijn. Het onderzoek van Goos bewijst het tegendeel. Goos promoveert op 6 februari bij VUmc. Het ontstaan van de ziekte van Alzheimer kent verschillende verklarende modellen. De belangrijkste theorie richt zich op de ophoping van het amyloid eiwit in de hersenen. Een ander model staat bekend onder de naam vasculaire hypothese, dat de belangrijke rol van de hersenvaten benadrukt. Goos legt in zijn onderzoek verband tussen de twee verklaringen, want op het snijvlak van de beide theorieën bevinden zich de microbloedingen. Deze microbloedingen of de onderliggende vaatafwijkingen die zij reflecteren, dragen mogelijkerwijs bij aan de mate van dementie bij Alzheimerpatiënten. Goos’ onderzoek toont aan dat dit effect vooral bij relatief ernstige gevallen van deze vaatschade optreedt. Alzheimerpatienten met veel microbloedingen hadden méér alzheimereiwit in het hersenvocht, méér vaatschade in de hersenen en zij presteerden slechter op de geheugentest. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten die potentieel te beïnvloeden zijn zoals roken en hoge bloeddruk voorspelden ook nieuwe microbloedingen bij patiënten van een geheugenpolikliniek. Bij 12% van de patiënten traden na twee jaar spontaan nieuwe microbloedingen op. Deze informatie is bijzonder waardevol in het kader van het natuurlijke beloop van de met dementie geassocieerde vaataandoening. Microbloedingen krijgen steeds meer aandacht doordat zij optreden als bijwerking na vaccinatie tegen het amyloid eiwit in wereldwijde medicijnstudies tegen Alzheimer. Tot slot concludeert Goos dat nieuwe radiologische detectiemethoden veelbelovend zijn in het vroegtijdig opsporen van relevante schade van de kleine hersenvaten. Nader onderzoek naar de klinische interpretatie hiervan is noodzakelijk. In afwezigheid van een behandeling op dit moment, verdient de rol van de kleine hersenvaten bij dementie grote aandacht aangezien het een potentieel aangrijpingspunt tot behandeling biedt. Tegelijkertijd vormen microbloedingen ook een uitdaging voor de toekomstige generatie medicijnen tegen de ziekte. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. In Nederland hebben nu al 250.000 mensen dementie. Naar verwachting zal dit in 2040 opgelopen zijn tot 500.000. Het is van groot belang dat de oorzaak van de ziekte van Alzheimer ontdekt wordt. Kennis over de oorzaak maakt het mogelijk om zeer gerichte therapie te ontwikkelen zodat de ziekte genezen kan worden.
Het is de vraag of de huidige behandelstrategieën bij 75-plussers met diabetes altijd de juiste zijn. Bij deze groep is de behandeling slecht onderbouwd en zijn nadelige effecten niet uit te sluiten, stelt onderzoeker H. van Hateren van de RUG. Ruim een kwart van de diabetespatiënten is ouder dan 75 jaar. Juist van deze groep is weinig bekend over het effect van glucoseregulatie of bloeddrukverlaging. Het nut hiervan is onomstreden bij jongere patiënten, maar in grote wetenschappelijke studies zijn deze oudere patiënten vaak nauwelijks vertegenwoordigd. Ouderen met een hoge bloeddruk hebben bijvoorbeeld een langere levensverwachting. Bloeddrukverlagende medicatie kan bij hen leiden tot duizeligheid en risico op vallen. Artsen moeten daar meer oog voor hebben.
Of mensen gezond oud worden hangt voor een flink deel samen met genetische factoren, maar een gezonde leefstijl heeft meer invloed. Dat zeggen onderzoekers van het LUMC. Door erfelijke aanleg komen aandoeningen als diabetes type 2, hoge bloeddruk, artrose, hart- en vaatziekten in bepaalde families minder voor. Toch zijn de genen maar voor 30 procent bepalend hoe oud je wordt. De overige 70 procent kans op het bereiken van een hoge leeftijd kun je met een gezonde leefstijl beïnvloeden. Kleine veranderingen zijn het effectiefst, zegt professor E. Slagboom. De fiets in plaats van de bus of auto, dat tweede bord eten laten staan en ’s avonds niet meer snoepen of iets te knabbelen nemen, schelen al een hoop, blijkt uit eerder onderzoek door het LUMC onder ouderen van 60 tot 70 jaar.
Verschillende klinische profielen hartfalen maken gerichte interventie mogelijk. Jaren voordat er symptomen zichtbaar zijn, kan er al een onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten hartfalen: hartfalen met verminderde ejectiefractie (hoeveelheid uitgepompt bloed) en hartfalen met normale ejectiefractie. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Frank Brouwers. Het hart voorziet de organen van bloed. Een aandoening als hoge bloeddruk, een hartinfarct of een ritmestoornis kan echter resulteren in een situatie waarin het hart niet voldoende bloed rondpompt. Er is al veel bekend over hartfalen met verminderde ejectiefractie, en tegenwoordig hebben meerdere medicijnen laten zien de prognose en kwaliteit van leven van deze patiënten te verbeteren. Hartfalen kan ook voorkomen terwijl de ejectiefractie normaal blijft. Deze vorm van hartfalen, zo stelt Brouwers, komt steeds vaker voor. Hij levert met zijn proefschrift het bewijs dat er verschillende risicoprofielen te schetsen zijn voor beide typen hartfalen. Tegelijk waarschuwt de promovendus dat het voorspellen van hartfalen met een behouden ejectiefractie in de klinische praktijk lastig blijft, ondanks een groot risicomodel met 21 variabelen. Door de verschillende klinische profielen in toekomstig onderzoek beter uit te werken, kan hartfalen met behouden ejectiefractie waarschijnlijk eerder geïdentificeerd worden, en zal er meer duidelijk worden over het onderliggende mechanisme van deze vorm van hartfalen. Dat is volgens Brouwers van groot belang, omdat voor dit type hartfalen nog geen medicamenteuze behandeling bestaat. Franciscus Paulus Johannes (Frank) Brouwers (Utrecht, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd door diezelfde afdeling gefinancierd. Brouwers is in opleiding tot cardioloog in het UMCG, waarvoor hij momenteel een vooropleiding Interne Geneeskunde volgt in het Medisch Centrum Leeuwarden.
Patiënten met multipel myeloom die worden behandeld met Revlimid (lenalidomide) in combinatie met dexamethason, hebben een verhoogd risico op trombo-embolische aandoeningen. Het gaat dan voornamelijk om diep-veneuze trombose, longembolie, myocardinfarct en cerebrovasculair accident. Artsen dienen hun patiënten nauwlettend te volgen met betrekking tot deze risico"s. Patiënten moeten proberen alle mogelijk beïnvloedbare risicofactoren voor trombo-embolische aandoeningen te verminderen, bijvoorbeeld door stoppen met roken en behandelen van hoge bloeddruk en verhoogd cholesterol. Middelen die de vorming van rode bloedlichaampjes bevorderen of middelen die het risico op trombo-embolieën kunnen verhogen dienen met voorzichtigheid te worden gebruikt. Middelen die tromboses voorkomen worden wel aanbevolen, in het bijzonder voor patiënten met meer risicofactoren voor trombose. Dit schrijft de firma Celgene B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, ziekenhuisapothekers, oncologen, cardiologen en internisten. Uitgebreide risico-informatie is opgenomen in de aangepaste Samenvatting van de Productkenmerken (SPC). In deze SPC zijn de wijzigingen aangegeven. Revlimid wordt - in combinatie met dexamethason - gebruikt voor de behandeling van patiënten met multipel myeloom die eerder minimaal eenmaal behandeld zijn met een ander geneesmiddel dat onvoldoende effect heeft gehad.
Gezina Oei: ‘Helium-induced cardioprotection: in sickness and in health, for better or for worse?’ Het edelgas helium beschermt het hart als de bloedtoevoer stagneert. Voorwaarde is dat het gedurende maximaal vijftien minuten wordt ingeademd voor of na het moment dat de bloedtoevoer verstoord raakt. Het gas verkleint de grootte van het infarct. Als het langer wordt toegediend, wordt dit effect teniet gedaan. Andere aandoeningen zoals suikterziekte of hoge bloeddruk verminderen de werking van helium. Oei deed haar onderzoek omdat tijdens een openhartoperatie de bloedtoevoer naar het hart wordt onderbroken. Dat resulteert in schade, ook als de bloedstroom weer wordt hersteld. Uit haar studie blijkt dat het toedienen van helium kort voor of kort na de onderbreking de schade vermindert. Onduidelijk is wat helium precies doet. Oei suggereert dat helium processen in cellen beïnvloedt, zoals celdood en overleving, energieproductie en afvalverwerking. Wanneer het werkingsmechanisme bekend is, kan helium wellicht op grote schaal worden gebruikt bij patiënten met hart- en vaatziekten. Het onderzoek is deels gedaan bij ratten met een hartinfarct. Ook is het gas ingeademd door gezonde vrijwilligers om te onderzoeken of helium een negatief effect heeft op het vermogen om een adequate immuunreactie op gang te brengen tegen ziekteverwekkers.
Onderzoekers van het LUMC tonen aan dat vrouwen met een lagere bloeddruk er jonger uitzien dan vrouwen met een hogere bloeddruk. Ook mensen uit langlevende families worden jonger geschat. Vrouwen met lagere bloeddruk zien er jonger uit, bij mannen is er geen verschilUit onderzoek dat het LUMC samen met Unilever uitvoerde blijkt dat ieder jaar dat vrouwen ouder worden geschat, de bovendruk bij hen 29 millimeter kwikdruk hoger is. Deze resultaten zijn gepubliceerd in The Journals of Gerontology. Of een lage bloeddruk ook direct zorgt voor een jongere huid is niet bekend. Er kan ook een onderliggende oorzaak voor beide effecten zijn. De biologische veroudering van cellen is daarvoor een goede kandidaat. “Met de leeftijd worden de bloedvaten minder soepel waardoor de bloeddruk toeneemt. Ook de elasticiteit en veerkracht van de huid nemen af. Hierdoor krijgen mensen niet alleen rimpels, maar gaat de huid ook hangen”, legt dr. Diana van Heemst uit. Zij is onderzoeker op de afdeling Ouderengeneeskunde van het LUMC. Bij vrouwen met een lagere bloeddruk veroudert de huid juist minder snel, waardoor zij jonger worden geschat. Het is voor het eerst dat uit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen lage bloeddruk en er jong uitzien. Van Heemst: “We hopen dat de resultaten van deze studie mensen stimuleren om gezond te leven en hun bloeddruk goed in de gaten te houden. Leefstijl heeft niet alleen invloed heeft op je gezondheid, maar óók op je uiterlijk. Dat kan vooral voor vrouwen tussen de dertig en veertig jaar een goede drijfveer zijn om bijvoorbeeld hun eetpatroon aan te passen of meer te bewegen”. Voor mannen is er geen relatie tussen uiterlijk en bloeddruk. Wel constateerden de onderzoekers dat mannen die roken ouder worden geschat dan mannen die niet roken. In het onderzoek werd verder ontdekt dat mannen en vrouwen uit langlevende families minder rimpels hadden aan de binnenkant van hun bovenarm dan mannen en vrouwen van wie de familieleden niet erg oud zijn geworden. Vooral bij mannen was het verschil opvallend groot. Ze hadden niet alleen minder rimpels aan de binnenkant van hun bovenarm – een indicatie voor hun biologische leeftijd - maar oogden ook jonger dan ze in werkelijkheid waren. Een hoge bloeddruk voorkomen is belangrijk om het risico op hart- en vaatziekten te verminderen. Aangeraden wordt om jaarlijks de eigen bloeddruk te laten controleren. Is die te hoog, dan kunnen medicijnen of een dieet met minder zout helpen om de bloeddruk weer omlaag te brengen. Een arts kan daarover adviseren.
Psoriasispatiënten die geen goede ontstekingsremmende medicatie krijgen voorgeschreven, lopen een verhoogd risico op de hartkwaal mitralisinsufficiëntie (MI). Dat zegt onderzoeker Dr. B. Strober van New York University. Bij MI is sprake van lekkage aan een van de hartkleppen, waardoor de pompfunctie minder goed wordt. Psoriasispatiënten lopen gemiddeld al meer risico op bijkomende aandoeningen (comorbiditeit), waaronder hart- en vaatziekten, diabetes, overgewicht, een hoog cholesterolniveau en hoge bloeddruk. De cardiovasculaire effecten van ongecontroleerde ontstekingsactiviteit betekenen een verhoogd risico op MI, beroerte en vroegtijdig overlijden. TNF-blockers en methotrexaat verminderen bij reumapatiënten de risico"s van comorbiditeit en dat geldt ook voor psoriasispatiënten, zegt Strober.
Een meting waarin gebruik wordt gemaakt van autofluorescentie van de huid (SAF) geeft een goede risico-inschatting van toekomstige hart- en vaatziekten en sterfte. Dat stelt Marjon Noordzij in haar promotieonderzoek. De meting, die volgens haar gemakkelijk en snel uit te voeren is, kan helpen inschatten welke patiënten de grootste risico’s lopen. Dat bepaalde schadelijke stoffen (advanced glycation endproducts, AGE) zich in ons lichaam opstapelen naarmate we ouder worden, en dat dit bij sommige ziektebeelden versneld gebeurt, was al bekend. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij diabetes, nierfalen en andere systeemziekten. De mate van AGE-stapeling kan geschat worden met de SAF-lichttechniek. Daarbij wordt de onderarm belicht met UVA-stralen. AGE-deeltjes stralen in dat licht een andere, herkenbare lichtfrequentie uit. Het onderzoek van Noordzij heeft twee belangrijke conclusies. In de eerste plaats concludeert ze dat de SAF-meting door storende factoren, zoals huidcrèmes, beïnvloed kan worden, waardoor de meting minder betrouwbaar is. Die factoren moeten volgens haar vermeden worden. In de tweede plaats stelt de promovenda vast dat er een correlatie bestaat tussen AGE-stapeling en aderverkalking. Patiënten met vaatproblemen, zoals vernauwde halsslagaders en vernauwde beenvaten, bleken ook een hoge SAF-score te laten zien. De meting blijkt zo, onafhankelijk van klassieke risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk of hoog cholesterol, roken, overgewicht, een nauwkeurige voorspeller voor het cardiovasculaire risico van patiënten.
De jeukende blaarziekten bulleus pemfigoïd (BP) en een variant daarvan zonder blaren komen steeds vaker voor, maar worden helaas nog niet voldoende herkend. Echter bij een juiste diagnose, kan de aandoening goed behandeld worden. Dit blijkt uit onderzoek van dermatoloog Jorrit Terra van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Volgens Terra zijn de beide blaarziekten goed en veilig te behandelen met een hormooncrème. Hij promoveert op 30 oktober 2013 op zijn onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. BP is een vervelende blaarziekte die vooral voorkomt bij mensen boven de 70 jaar. Ze hebben jeuk en blaren over het hele lichaam en kunnen ook blaren en erosies hebben op de slijmvliezen. Deze ziekte komt steeds vaker voor omdat mensen ouder worden en er steeds betere methodes zijn om de diagnose te stellen. Verder slikken ouderen vele medicijnen; bepaalde medicatie, zoals plaspillen, kan de ontwikkeling van deze blaarziekte in gang zetten”. Voor huisartsen is BP niet gemakkelijk vast te stellen, maar nog moeilijker vast te stellen is de atypische variant van deze blaarziekte onder de noemer ’pruritic non-bullous pemphigoid’ (PNBP). Volgens Terra blijkt dat bij ongeveer 10-20% van de BP-patiënten zich helemaal geen blaren ontwikkelen. Daardoor is dit ziektebeeld voor de huisarts, verpleeghuisarts of dermatoloog lastig te herkennen. Vaak geven artsen dan een medicijn tegen een andere huidkwaal als eczeem, schurft of droge huid en dat blijkt dan niet te werken. “Voor hen én voor de dermatologen is de boodschap dan ook: heeft u een oudere patiënt met therapieresistente jeuk zónder blaren, dan kan het wel eens PNBP zijn”, adviseert Terra. Uit het onderzoek van Terra blijkt ook dat de twee blaarziekten goed en veilig te behandelen zijn met een hormooncrème (clobetasol propionate genaamd). Behandeling met een pil waarin prednison zit, is dan ook vaak onnodig. “Het insmeren met de crème is aanmerkelijk bewerkelijker dan het innemen van een pil. De patiënt moet dan gedurende een periode van enkele maanden van kaak tot teen worden ingesmeerd. Maar het geeft veel minder bijwerkingen dan de prednison pil. Want die kan leiden tot botontkalking, suikerziekte en hoge bloeddruk. De crème, die door de huid heen de bloedbaan bereikt, heeft bijna geen bijwerkingen. Bij sommige patiënten zien we dat de huid iets dunner wordt door de hormonen die in de crème zitten.”
Hinder door verkeersgeluid neemt af als mensen beschikken over een stille zijde bij hun woning, oftewel een kant van een woning waar geen lawaaibronnen zijn. Dit vermindert ook het risico op ernstige slaapverstoring. Hinder bestaat uit gevoelens van onder andere afkeer, boosheid en onbehagen die kunnen optreden wanneer geluid iemands gedachten, gevoelens of activiteiten beïnvloedt. Door geluid kunnen ook gezondheidseffecten optreden, zoals slaapverstoring, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Beleid dat de aanwezigheid van een stille zijde bij woningen stimuleert kan het risico op hinder en slaapverstoring enigszins verminderen. Dit zijn de belangrijkste resultaten en aanbevelingen van onderzoek van het RIVM naar de invloed van een stille zijde bij woningen op gezondheid en welzijn. Het aantal studies naar dit onderwerp is beperkt, maar de beschikbare resultaten wijzen eenduidig naar een positieve invloed van een stille zijde op hinder en slaapverstoring. De mate van invloed van stille zijden op hinder komt ruwweg overeen met een verlaging van het geluid aan de meest belaste zijde van woningen - doorgaans de voorkant - met 2 tot 8 decibel. In Nederland bestaat er vanwege ruimtegebrek en economische motieven een druk om woningen te bouwen op locaties waar veel verkeersgeluid voorkomt. De geluidregelgeving bevat enkele mogelijkheden om van voorkeursnormen af te wijken, waarvoor het gemeentebestuur doorgaans de belangenafweging maakt. Een geluidbelasting aan de straat of spoorzijde van woningen rond de voorkeursnormen of lager voorkomt gezondheidsklachten door geluid in grote mate. Omdat de voorkeursnormen niet altijd haalbaar worden geacht is het daarnaast aan te bevelen om, stille zijden bij woningen te bevorderen. Hiervoor zou niet alleen aan regelgeving moeten worden gedacht, want wettelijke verplichtingen kunnen niet meer dan een minimale kwaliteit vereisen. Door meer informatie te geven aan gemeenten en projectontwikkelaars over de positieve invloed van stille zijden en de akoestische kwaliteit die daarbij hoort, zullen ook projecten met hoge ambities voor de kwaliteit van de leefomgeving beter worden ondersteund. RIVM beveelt daarom aan om in geluidbeleid geharmoniseerde termen te gebruiken voor verschillen in kwaliteit van een 'stille zijde'. Momenteel gebruiken gemeenten eigen termen met een eigen kwaliteitseis
Biomarker speelt een belangrijke rol in het voorspellen van hartfalen
De Amerikaanse Registratie Autoriteit FDA (Food and Drug Administration) heeft de "Galectine-3 test" goedgekeurd voor de Amerikaanse markt. Een belangrijke erkenning voor de biomarker die is ontdekt door onderzoekers van de Universiteit Maastricht en verder ontwikkeld door haar spin-off bedrijf ACS Biomarker BV. De FDA goedkeuring is van belang om patiënten wereldwijd te kunnen testen om zo het voorspellen en een gerichte behandeling van hartfalen mogelijk te maken. Dit is een mooi voorbeeld van hoe fundamenteel wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot verbetering van zorg en een betere kwaliteit van leven voor patiënten. Hartfalen is een veelvoorkomende ernstige aandoening waaraan alleen in Europa en de VS al rond de 12 miljoen mensen lijden. Bij hartfalen pompt het hart te weinig bloed rond. De aandoening kent vele oorzaken, bijvoorbeeld een hartaandoening of hoge bloeddruk. De ziekte kan leiden tot verschillende, complexe klachten variërend van vermoeidheid en kortademigheid tot hartritmestoornissen en vocht in de longen. Behandeling van de aandoening is nu nog voornamelijk gericht op het bestrijden van de symptomen en complicaties. Galectine-3 is een eiwit waarvan onderzoekers van de Universiteit Maastricht als eersten aantoonden dat het een integrale rol speelt bij de ontwikkeling van hartfalen. De Galectine-3 test kan artsen helpen om hartfalen te voorspellen en patiënten met hartfalen beter te beoordelen en te behandelen. De meting van Galectine-3 kan artsen en wetenschappers inzicht verschaffen in de risico"s en het ziekteproces van hartfalen. Mede dankzij de vergevorderde kennis hierover voor vergelijkbare aandoeningen, kan dit de ontwikkeling van gerichte behandeling voor hartfalen mogelijk maken. Ga voor uitgebreide informatie naar www.galectin-3.com. ACS Biomarker is gestart als spin-off bedrijf vanuit de Universiteit Maastricht dat zich richt op het ontdekken en ontwikkelen van biomarkers die de prognose en behandeling van hartziekten verbeteren. Meer informatie over ACS-Biomarker is verkrijgbaar op http://www.acsbiomarker.com. ACS Biomarker heeft een exclusieve licentieovereenkomst voor Galectine-3 gesloten met BG Medicine. BG Medicine is een life sciences onderneming die zich richt op het ontdekken, ontwikkelen en commercialiseren van nieuwe diagnostieken op basis van biomarkers, met als doel de patiëntenresultaten te verbeteren en de kosten van de gezondheidszorg te beperken. Meer informatie over BG Medicine is verkrijgbaar op http://www.bg-medicine.com. BioMedbooster zorgt voor valorisatie en commercialisering van uitvindingen en ideeën van de Universiteit Maastricht en het academisch ziekenhuis Maastricht, door nauwe samenwerking met zowel wetenschappers als industrie, met name op het gebied van life sciences en biomedische technologie. BioMedbooster heeft een exclusieve licentie aan ACSB verleend om Galectine-3 te ontwikkelen. Meer informatie over BioMedbooster is verkrijgbaar op http://www.biomedbooster.com.
Vandaag ontvangen 7 onderzoekers van het UMC Utrecht een beurs- de zogenaamde Dekkerbeurs- uit handen van de Hartstichting. Met deze beurzen zal de komende jaren wetenschappelijk onderzoek worden verricht dat gericht zal zijn op het voorkómen, behandelen en genezen van hart- en vaatziekten. In totaal ontvangen zeventien wetenschappers verbonden aan Nederlandse universitaire medisch centrum een beurs om de behandeling van onder meer hartstilstand, hartfalen en hartinfarct verder te verbeteren. De winnende wetenschappers hebben een strenge selectie doorstaan. Ze zijn als beste naar voren gekomen uit 132 onderzoeksvoorstellen die de Hartstichting heeft ontvangen. De zeven winnende wetenschappers uit het UMC Utrecht zullen de komende jaren antwoord zoeken op onderstaande vragen: Lagere bloeddruk door gezonde vetten in babymelk? - Lenie van Rossem (€300.000) Wie op jonge leeftijd een hoge bloeddruk heeft, houdt meestal zijn hele leven een verhoogde bloeddruk. Lenie van Rossem onderzoekt of er een verband is tussen visvetten in babymelk en de bloeddruk. Als dit zo is, kun je daarmee mogelijk op jonge leeftijd het levenslange risico op hart- en vaatziekten verkleinen. Welke antistollingsmiddelen zijn het beste en het veiligste voor wie? - Jacoba Greving (€350.000) Welke antistollingsmiddelen geven de beste bescherming tegen een volgend herseninfarct en zorgen tegelijkertijd voor een kleine kans op bloedingen? Jacoba Greving wil een risicotabel ontwikkelen, waarmee een arts dat per individuele patiënt kan bepalen. Ontsnappingsroute rond herseninfarct - Reinoud Bokkers (€150.000) De afsluiting van een bloedvat door een bloedpropje (herseninfarct) leidt niet altijd tot evenveel hersenschade. Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Reinoud Bokkers of een speciale MRI-scan goed kan weergeven of een hersengebied nog te redden is met medicijnen. Ochtendhart of avondhart? - Linda van Laake (€150.000) Hartcellen werken niet altijd even hard. Ze hebben, net als veel andere cellen, een vast ritme van activiteiten, dat zich elke 24 uur herhaalt. Maar als de pompkracht van het hart afneemt (hartfalen), lijkt dit ritme verstoord. Met haar beurs onderzoekt Linda of de behandeling van hartfalen verbetert als je rekening houdt met de fase waarin hartcellen zich bevinden. Hartspierziekte in de familie: bij wie verloopt de ziekte ernstig, bij wie blijft het onschuldig? - Judith Groeneweg (€100.000) Bij welke mensen met aritmogene cardiomyopathie verloopt de ziekte ernstig en bij welke niet? Judith Groeneweg hoopt deze vraag aan het eind van haar onderzoek te kunnen beantwoorden. Ontstoken hartklep beter in beeld - Ricardo Budde (€200.000) Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Ricardo Budde of een nieuw soort CT-scan beter laat zien of kunsthartkleppen ontstoken zijn. Op dit moment is het lastig om deze diagnose goed te stellen. Artsen kunnen daardoor niet altijd met zekerheid zeggen of een patiënt een operatie of antibioticumkuur nodig heeft. Kalk in slagaders. Maakt het uit waar het zit? - Joline Beulens (€350.000) Verkalking van slagaders kan optreden aan de binnenkant en aan de buitenkant van slagaders. Joline gaat onderzoeken of de plaats van de verkalking iemands kans op hart- en vaatziekten bepaalt. Er zijn nu 1 miljoen hart- en vaatpatiënten in Nederland. Aan hart- en vaatziekten overlijden per dag ruim 100 mensen en dagelijks komen 1.000 mensen met hart- en vaatziekten in het ziekenhuis terecht. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Proefschrift B. Sabayan: Cardiovascular and Hemodynamic Contribution to Brain Aging De structurele en functionele integriteit van de hersenen is afhankelijk van een adequate en constante aanvoer van energie en zuurstof via de cerebrale bloedtoevoer. Factoren die een rol spelen in de productie, afgifte en regulatie van cerebrale bloedtoevoer kunnen derhalve bijdragen aan de snelheid van hersenveroudering. Versnelde hersenveroudering presenteert zich met pathologische veranderingen die de cognitieve functie beperken. Dit proefschrift heeft als doel om aan te tonen dat cardiovasculaire en hemodynamische factoren gerelateerd zijn aan structurele en functionele kenmerken van hersenveroudering. De bevindingen in dit proefschrift kunnen mogelijk nieuwe paden openen in de preventie van versnelde hersenveroudering. Hoofdstuk 1 verschaft een achtergrond van de demografische, biologische en cardiovasculaire aspecten van hersenveroudering. In Hoofdstuk 2 laten we zien dat een hogere bloeddruk geassocieerd is met een lagere cognitieve achteruitgang op zeer hoge leeftijd. Deze associatie was meer uitgesproken in oudere mensen met ernstigere beperkingen in hun dagelijkse activiteiten. Dit bracht ons tot de volgende stap, waarbij we testten of het niveau van cognitieve en functionele beperkingen de associatie tussen hoge bloeddruk en beroerte op zeer hoge leeftijd beïnvloedt. De bevindingen, zoals gepresenteerd in Hoofdstuk 3, tonen aan dat een hogere bloeddruk geassocieerd is met een lager risico op beroerte in zeer oude personen. Hoofdstuk 4 verbreedt onze huidige kennis over de associatie tussen een hogere variabiliteit in bloeddruk, gemeten op meerdere momenten, en beschadigde hersenstructuren en –functie. Eerder was reeds aangetoond dat een toegenomen bloeddrukvariabiliteit gerelateerd is aan een hoger risico op beroerte. Overeenkomstig deze bevindingen hebben wij aangetoond dat bloeddrukvariabiliteit mogelijk een groter risico geeft op versnelde hersenveroudering. In Hoofdstuk 5, 6 en 7 hebben we de aandacht gevestigd op de associatie tussen het niveau van cardiale functie en hersenveroudering. Onze observatie was dat er een sterke associatie bestaat tussen een graduele achteruitgang in cardiale functie en lagere hersenvolumes en slechtere cognitieve prestaties. Daarnaast vonden we dat op zeer hoge leeftijd personen met zowel een lage bloeddruk als linker ventrikel dysfunctie een hoger risico hebben op cognitieve achteruitgang. Deze bevindingen ondersteunen de hypothese dat strategieën die gericht zijn op het behoud van cardiale functie mogelijk ook preventief werken tegen abnormale hersenveroudering in oudere personen. Verstoringen in cerebrovasculaire hemodynamiek zijn betrokken bij de pathogenese van cognitieve beperkingen. Meerdere studies hebben onderzocht of patiënten met dementie een lagere cerebrale bloedtoevoer en hogere cerebrovasculaire weerstand hebben. In een meta-analyse (hoofdstuk 8) laten we zien dat patiënten met de twee meest voorkomende vormen van dementie, de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie, uitgesproken verstoringen hebben in cerebrovasculaire hemodynamiek. Echter, de ernst van de verstoringen was meer uitgesproken in patiënten met vasculaire dementie. Hoofdstuk 9 behandelt de identificatie van zeer oude personen met een verhoogd risico op een beroerte, door gebruik te maken van cognitieve beoordelingen. Dit hoofdstuk laat zien dat, op hogere leeftijd, conventionele cardiovasculaire risicofactoren hun voorspellende waarde verliezen, terwijl een beperkte cognitieve functie juist het risico op beroerte beter voorspelt. Deze bevinding onderstreept dat de beoordeling van cognitieve functie mogelijk een eenvoudig beschikbaar middel kan zijn om oudere personen met een verhoogd risico op beroerte te identificeren. In Hoofdstuk 10 laten we zien dat verhoogde serum markers van endotheel dysfunctie geassocieerd zijn met lagere niveau’s van cerebrale bloedtoevoer in oudere personen met een verhoogd risico hebben op cardiovasculaire ziekte. Dit komt overeen met eerdere bevindingen uit laboratoriumonderzoek, wat aangeeft dat endotheelcellen een belangrijke rol spelen in de regulatie van cerebrale bloedtoevoer. Daarnaast ondersteunt het de hypothese dat cardiovasculaire risicofactoren het proces van hersenveroudering versnellen door het bevorderen van endotheel dyfunctie en een afname in cerebrale bloedtoevoer. De hersenen spelen een sleutelrol in de regulatie van homeostase. Voorgaande studies hebben aangetoond dat personen met een hogere accumulatie van cerebrovasculaire schade een kortere overleving hebben, onafhankelijk van cardiovasculaire risicofactoren en –ziekten. Uitgaande van de importantie van de cerebrale bloedtoevoer in het onderhoud van hersenstuctuur en –functie, laten we in Hoofdstuk 11 zien dat oudere personen met een lagere cerebrale bloedtoevoer een kortere overleving hebben. Deze observatie vraagt om toekomstige studies, waarin onderzocht wordt hoe het behoud van cerebrale bloedtoevoer van invloed kan zijn op gezondheid en overleving op hoge leeftijd. Hoofstuk 12 vat de belangrijkste bevindingen van dit proefschrift samen en bediscussieert deze bevindingen in de context van de huidige kennis en bewijzen. Gebaseerd op de bevindingen in dit proefschrift hebben we suggesties gedaan voor pathofysiologische modellen, waarin de bijdrage van cardiovasculaire en hemodynamische factoren aan de ontwikkeling en progressie van hersenveroudering wordt geëxpliciteerd.
Een stuk erfelijk materiaal op chromosoom 5 stuurt andere genen aan en bepaalt daarmee de kans op een lang leven. Dat schrijven onderzoekers van het LUMC, samen met een Europees onderzoeksteam, in het gerenommeerde tijdschrift Human Molecular Genetics. “Dit is een heel nieuwe hoofdschakelaar met een positieve invloed op de menselijke levensduur.” In deze genetische ouderdomsstudie bleek een DNA-variant op chromosoom 5 significant vaker voor te komen bij 90-plussers dan bij mensen jonger dan 65 jaar. “Mensen met deze DNA-variant hebben 10 procent meer kans om minstens 90 jaar te worden,” vertelt onderzoeksleider prof. Eline Slagboom, hoogleraar Moleculaire Epidemiologie in het LUMC. De studie is wereldwijd de grootste genetische studie ooit uitgevoerd naar langlevendheid. “We hebben de unieke kans gekregen om het erfelijk materiaal van meer dan 20.000 85-plussers uit 10 Europese landen te vergelijken met ruim 75.000 jongere mensen”, aldus Slagboom. Het gevonden stukje DNA codeert niet voor een eiwit, maar voor RNA dat andere genen aanstuurt. “Het is een regulator, een soort genetische hoofdschakelaar, die mogelijk tientallen andere genen aanstuurt”, aldus Slagboom. “Na APOE, een gen dat onder meer de kans op dementie vergroot, is dit de eerste regulator die we kennen met een universeel effect op de levensduur vanaf de middelbare leeftijd.” Welke genen worden beïnvloed en in welke weefsels deze regulator tot uiting komt, wordt nu verder onderzocht. Het is al bekend dat de gevonden DNA-variant samengaat met een lagere bloeddruk op middelbare leeftijd. “Ondanks dat diverse lichaamsfuncties voor overleving belangrijk zijn, lijkt de DNA-variant overleving te beïnvloeden door de bloeddruk te reguleren. Dat is een heel interessante bevinding. Het benadrukt hoe belangrijk het is om een verhoogde bloeddruk op middelbare leeftijd te vermijden. En het is goed nieuws, want een goede bloeddruk kun je relatief makkelijk bereiken door een gezonde leefstijl en medicatie”, vertelt Slagboom. “Voor iedereen een belangrijke boodschap, want de bloeddruk is maar bij 13 procent van de mensen goed ingesteld. En slechts de helft van de mensen die behandeld worden voor een hoge bloeddruk, neemt de medicijnen goed in,” aldus Slagboom. Ageing is een van de profileringsgebieden van het LUMC. Het LUMC-onderzoek richt zich onder andere op de erfelijke eigenschappen die ten grondslag liggen aan opmerkelijke langlevendheid. Deze studie werd verricht in het kader van het Netherlands Consortium for Healthy Ageing en het EU-project IDEAL.
Een stuk erfelijk materiaal op chromosoom 5 stuurt andere genen aan en bepaalt daarmee de kans op een lang leven. Dat schrijven onderzoekers van het LUMC, samen met een Europees onderzoeksteam, in het gerenommeerde tijdschrift Human Molecular Genetics. “Dit is een heel nieuwe hoofdschakelaar met een positieve invloed op de menselijke levensduur.” DNA voor langlevendheid gevondenIn deze genetische ouderdomsstudie bleek een DNA-variant op chromosoom 5 significant vaker voor te komen bij 90-plussers dan bij mensen jonger dan 65 jaar. “Mensen met deze DNA-variant hebben 10 procent meer kans om minstens 90 jaar te worden,” vertelt onderzoeksleider prof. Eline Slagboom, hoogleraar Moleculaire Epidemiologie in het LUMC. De studie is wereldwijd de grootste genetische studie ooit uitgevoerd naar langlevendheid. “We hebben de unieke kans gekregen om het erfelijk materiaal van meer dan 20.000 85-plussers uit 10 Europese landen te vergelijken met ruim 75.000 jongere mensen”, aldus Slagboom. Het gevonden stukje DNA codeert niet voor een eiwit, maar voor RNA dat andere genen aanstuurt. “Het is een regulator, een soort genetische hoofdschakelaar, die mogelijk tientallen andere genen aanstuurt”, aldus Slagboom. “Na APOE, een gen dat onder meer de kans op dementie vergroot, is dit de eerste regulator die we kennen met een universeel effect op de levensduur vanaf de middelbare leeftijd.” Welke genen worden beïnvloed en in welke weefsels deze regulator tot uiting komt, wordt nu verder onderzocht. Het is al bekend dat de gevonden DNA-variant samengaat met een lagere bloeddruk op middelbare leeftijd. “Ondanks dat diverse lichaamsfuncties voor overleving belangrijk zijn, lijkt de DNA-variant overleving te beïnvloeden door de bloeddruk te reguleren. Dat is een heel interessante bevinding. Het benadrukt hoe belangrijk het is om een verhoogde bloeddruk op middelbare leeftijd te vermijden. En het is goed nieuws, want een goede bloeddruk kun je relatief makkelijk bereiken door een gezonde leefstijl en medicatie”, vertelt Slagboom. “Een belangrijke boodschap, want de bloeddruk is slechts bij een derde van de mensen die voor een hoge bloeddruk wordt behandeld goed ingesteld. En slechts de helft van deze mensen neemt de medicijnen goed in,” aldus Slagboom. Ageing is een van de profileringsgebieden van het LUMC. Het LUMC-onderzoek richt zich onder andere op de erfelijke eigenschappen die ten grondslag liggen aan opmerkelijke langlevendheid. Deze studie werd verricht in het kader van het Netherlands Consortium for Healthy Ageing en het EU-project IDEAL.
Psoriasispatiënten lopen een verhoogd risico op diabetes type 2. De ernst van de psoriasis is echter van grote invloed op de kansen om diabetes te ontwikkelen, terwijl ook andere factoren een rol spelen. Dat zeggen Taiwanese wetenschappers op basis van onderzoek onder 6611 psoriasispatiënten en 6806 mensen die niet aan psoriasis lijden. Psoriasis en diabetes type 2 bleken duidelijk met elkaar in verband te staan. Maar ook bijkomende aandoeningen (comorbiditeit) spelen een rol. Volgens de onderzoekers lijken hoge bloeddruk, een hogere leeftijd, het syndroom van Cushing (een te hoog gehalte aan cortisol in het bloed), dyslipidemie (verstoorde vetstofwisseling) en gebruik van bepaalde medicijnen eveneens een rol te spelen.
Bilge Güvenç Tuna: ‘Smooth muscle cell function and organization of the resistance artery wall’. Bloedvaten reageren voortdurend op veranderingen in bijvoorbeeld bloeddruk of chemische signalen uit hun omgeving: hun diameter wordt kleiner of juist groter door samentrekking of ontspanning van de gladde spiercellen in de wand. Als samentrekking van kleine vaten lang aanhoudt, kunnen veranderingen in de vaatwand een structureel karakter krijgen, ontdekte Tuna. Dit proces noemt men ‘vasculaire remodellering’. De promovenda vond dat ook de gladde spiercellen zich zelf aanpassen tijdens deze remodellering. Daardoor kunnen vaten nog verder en sterker samentrekken. Deze vicieuze cirkel houdt wellicht hoge bloeddruk in stand. De promovenda vermoedt dat dit proces misschien weer kan worden teruggedraaid met behulp van specifieke behandelingen. Die zouden zich moeten richten op beïnvloeding van de plasticiteit van glad spierweefsel.
Reumapatiënten hebben meer kans op andere chronische ziekten, zeggen onderzoekers van het NIVEL en het VUmc. 56 procent van de onderzochte reumapatiënten ontwikkelde binnen drie jaar een extra chronische aandoening. Het ging met name om COPD, hoge bloeddruk, carpaal tunnelsyndroom of hartfalen. Bij mensen zonder reuma was dit 46 procent. Reuma is een auto-immuunziekte waarbij de gewrichten ontsteken. Zoals vaak voor komt bij chronische zieken, hebben ook veel reumapatiënten nog een of meer andere chronische ziekten. Op het moment dat de diagnose reuma wordt gesteld, heeft 70 procent van de patiënten al minimaal één andere chronische aandoening. Dat betekent dat iemand nog meer beperkingen ondervindt en een minder goede kwaliteit van leven, zeggen de onderzoekers.
Het activeren van zogenaamde liver X receptoren is een kansrijke methode voor de behandeling van hart- en vaatziekten en verstoord cholesterolmetabolisme. Dat concludeert Irma Kuipers in haar promotieonderzoek. De liver X receptor (LXR) is een proteïne in cellen dat de afvoer reguleert van cholesterol naar de lever, zodat het door het lichaam kan worden uitgescheiden. Het speelt ook een rol bij onder meer ontstekingsreacties, celgroei en bloeddrukregulatie. Met proeven op muizen onderzocht Irma Kuipers de effecten van activatie van LXR (middels een agonist of signaalstof) op verschillende cardiologische functies of juist afwijkingen. Voorbeelden zijn het RAAS-systeem (dat onder meer de bloeddruk regelt) en cardiale hypertrofie (overmatige celvergroting door hoge bloeddruk). Irma Kuipers vond dat activatie van LXR zorgt voor de instandhouding van functies en het tegengaan van schadelijke ontwikkelingen. Irma Kuipers ziet kansen om de positieve eigenschappen van LXR meer uit te buiten in de strijd tegen hart- en vaatziekten. Nadelige effecten van LXR-activatie, zoals leververvetting, moeten daarbij worden onderdrukt. Een mogelijke oplossing biedt de ontwikkeling van een weefsel- en/of genspecifieke LXR-agonist. Irma Kuipers (Groningen, 1982) studeerde Medische Biologie in Groningen en deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMCG. Het onderzoek werd medegefinancierd door de Nederlandse Hartstichting. Kuipers zal nog enige maanden haar werk als biotechnicus bij de afdeling Experimentele Cardiologie voortzetten.
Vandaag hebben onderzoekers uit het UMC Utrecht, samen met de onderzoekers van andere Nederlandse academische ziekenhuizen, een subsidie van 4,6 miljoen euro van de Hartstichting ontvangen. Deze subsidie maakt het mogelijk dat de wetenschappers baanbrekend onderzoek kunnen gaan doen naar risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij vrouwen en betekent een impuls voor de genderspecifieke zorg. Tot nu toe is wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten voornamelijk uitgevoerd bij mannen. En dat terwijl op dit moment meer vrouwen dan mannen door een hartaanval of beroerte worden getroffen. Onderzoek bij mannen is niet zomaar te gebruiken bij vrouwen omdat de symptomen kunnen verschillen. Veel vrouwen worden daarom onterecht onbehandeld naar huis gestuurd terwijl ze wel een levensbedreigende ziekte hebben aan hart of bloedvaten. Het onderzoek moet leiden tot een verbeterde diagnostiek en behandeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen. Het onderzoek onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Bart Fauser) en Erasmus MC (prof. dr. Eric Boersma) richt zich op ongeveer 16.000 vrouwen met aandoeningen die gepaard gaan met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten, zoals voortplantingsstoornissen, hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap en migraine. Het onderzoek zet zich in voor betere herkenning van risicofactoren en voor meer kennis van dergelijke ziekteprocessen bij vrouwen. Dit inzicht is nodig om vrouwspecifieke, preventieve behandelingen te kunnen ontwikkelen en toepassen. Het onderzoek is een uniek landelijk samenwerkingsverband van toponderzoekers verbonden aan vijf universitaire medische centra (UMC Utrecht, UMCG, AMC, MUMC en LUMC) uit de verloskunde, gynaecologie, cardiologie, epidemiologie, interne geneeskunde, neurologie, radiologie en huisartsengeneeskunde. De vrouwspecifieke benadering, zowel in de risicofactoren als de aandoeningen, kan zorgen voor een doorbraak in de preventie en behandeling van hart- en vaataandoeningen onder vrouwen. Daarmee levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan het gezond ouder worden van vrouwen. “De Hartstichting is de eerste in Nederland die zo duidelijk het belang onderschrijft van onderzoek naar specifieke vrouwkenmerken bij ziekten én het voorkomen daarvan. Het sluit daarmee helemaal aan bij mijn missie dit onderwerp in Nederland én daarbuiten op de kaart te zetten. Het is toch onbestaanbaar dat vrouwen weliswaar ouder worden dan mannen, maar dat de kwaliteit van hun leven aanzienlijk slechter is?”, aldus Bart Fauser. Het onderzoek van een team onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Gerard Pasterkamp en dr. Hester den Ruijter) en MUMC (prof. dr. Marc Spaanderman) richt zich op diastolisch hartfalen, een vorm van hartfalen die vaker voorkomt bij vrouwen. Zij gaan de komende jaren op zoek naar nieuwe stofjes in het bloed (biomarkers) die de diagnostiek bij vrouwen met diastolisch hartfalen sterk moet verbeteren. Zo gaan ze bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar micropartikels: kleine deeltjes die in de bloedbaan circuleren en waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat deze waardevolle informatie bevatten over de aanwezigheid van hart- en vaatziekten bij vrouwen. “De huidige standaard voor diagnose en de behandeling van hart- en vaatziekten is ingegeven door de resultaten van grote klinische studies die voornamelijk bij mannen zijn uitgevoerd. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom het bij vrouwen helaas nog vaak mis gaat. Er zijn tussen mannen en vrouwen vaak verschillende achterliggende oorzaken van hartinfarcten en andere hartproblemen.” vindt dr. Hester den Ruijter, onderzoeker verbonden aan het Hart- en Vaatcentrum van het UMC Utrecht en projectmanager van Queen of Hearts; het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de deelnemende academische centra. Het onderzoek over diastolisch hartfalen zal mede uitgevoerd worden in nauwe samenwerking met grote onderzoeksgroepen in de Europese Unie en Singapore. Op de website www.queen-of-hearts.eu is meer informatie te vinden. Ook het Kinderhartcentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, onderdeel van het UMC Utrecht, participeert in twee van de gehonoreerde onderzoeken. Het centrum neemt deel aan het onderzoek naar factoren die kunnen voorspellen welke kinderen met cardiomyopathie snel achteruitgaan en welke niet. Ook participeert het Kinderhartcentrum in het onderzoek naar welke patiënten met een aangeboren hartafwijking een verhoogde kans hebben op hartfalen en hartritmestoornissen. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Een sterk verhoogde eiwitconcentratie in de urine is een goede voorspeller voor snelle nierfunctieachteruitgang, blijkt uit onderzoek van promovenda Nynke Halbesma. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van nierdialyse en niertransplantatie. Halbesma gebruikte de gegevens van een studie waarin zesenhalf jaar lang ruim 8.500 mensen werden gevolgd. Ze vond dat een sterke verslechtering van de nierfunctie wordt aangekondigd door macroalbuminurie, ofwel een verlies van veel eiwit via de urine. Chronische nierziekten zijn in een vroeg stadium vaak moeilijk te herkennen. Mensen hebben dan ook nog geen duidelijke klachten. Daardoor worden nierziekten vaak pas in een vergevorderd stadium gediagnosticeerd. Dankzij het onderzoek van Halbesma kan eerder worden ingegrepen. Halbesma ontdekte dat naast eiwitverlies ook een hoge bloeddruk en een hoge bloedsuikerspiegel een afname van de nierfunctie kunnen aankondigen. Bij vrouwen is een verhoogd cholesterol ook een voorspeller voor nierfunctieachteruitgang. Nynke Halbesma (Leeuwarden, 1979) studeerde Biologie in Groningen. Ze deed haar promotieonderzoek, medegefinancierd door de Nierstichting, bij de afdeling Interne Geneeskunde/Nefrologie van het UMCG. Halbesma werkt sinds twee jaar als postdoctoraal onderzoeker en docent in het Leids Universitair Medisch Centrum.
Op 4 oktober 2013 promoveert Hadassa Jochemsen bij het VUmc Alzheimercentrum op onderzoek naar de effecten van een hoge of juist lage bloeddruk op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer. Recent onderzoek wijst uit dat een te hoge of te lage bloeddruk van invloed kan zijn op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer. Het zogeheten ACE-enzym speelt een belangrijke rol bij de regulering van de bloeddruk. Dit enzym geeft normaal gesproken een verhoging van de bloeddruk. Hadassa Jochemsen onderzocht hoe de bloeddruk en het ACE-enzym samenhingen met schade aan de hersenvaten en met een afname van het hersenvolume. Zij bestudeerde daarvoor gedurende vier jaar MRI-scans van patiënten van middelbare leeftijd met hart- en vaatziekten. Daarnaast bekeek ze MRI-scans en hersenvocht van patiënten met de ziekte van Alzheimer. Met haar onderzoek toonde ze aan dat het ACE-enzym zowel gunstige als ongunstige effecten heeft op de hersenen, afhankelijk van de kenmerken van de patiënt. Een bloeddrukverlaging lijkt gunstig voor de hersenen bij patiënten met hart- en vaatziekten die al een hoge bloeddruk hebben. Tegelijkertijd zouden de resultaten erop kunnen wijzen dat het verlagen van het ACE-enzym, door bijvoorbeeld bloeddrukverlagende middelen, ook ongunstige effecten kan hebben voor patiënten die een verhoogd risico hebben op de ziekte van Alzheimer. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. In Nederland hebben nu al 250.000 mensen dementie en naar verwachting zal dit in 2040 opgelopen zijn tot een half miljoen. Het is van groot belang dat de oorzaak van de ziekte van Alzheimer ontdekt wordt. Kennis over de oorzaak maakt het mogelijk om zeer gericht therapie te ontwikkelen zodat de ziekte genezen kan worden.
Alle ontwikkelingen in de transplantatiegeneeskunde ten spijt, hebben patiënten na een niertransplantatie een verhoogde kans om vroegtijdig te overlijden aan hart- en vaatziekten. In zijn promotieonderzoek toont Aiko de Vries aan dat overbelasting van het hart, een matige nierfunctie en de noodzaak om bloeddrukverlagende medicijnen te gebruiken, een groter risico vormen op vroegtijdig overlijden dan de ontwikkeling van het metabool syndroom. Bij de meerderheid van de patiënten is een jaar na de niertransplantatie sprake van het metabool syndroom, een verzamelnaam voor een complex van samenhangende risicofactoren voor hart- en vaatziekten. De betreffende risicofactoren zijn overgewicht, hoge bloeddruk en een verslechterd profiel van cholesterolwaarden. De aanwezigheid van het metabool syndroom hangt samen met insulineresistentie en kan bijdragen aan een versnelde "slijtage" van het niertransplantaat. Vrouwen hebben vaker dan mannen het metabool syndroom na niertransplantatie, en hebben meer gewichtstoename. Overgewicht, de vetverdeling over het lichaam (de zg. appelvorm) en gebruik van het afweeronderdrukkende medicijn prednisolon, blijken belangrijke voorspellers van insulineresistentie na niertransplantatie. In vergelijking met niet-getransplanteerde mensen hebben mensen met een niertransplantatie een 6-7 keer verhoogde kans om vroegtijdig te overlijden. Overbelasting van het hart, een matige nierfunctie en de noodzaak tot het gebruik van bloeddrukverlagende medicijnen verklaren dit verhoogde risico meer dan de aanwezigheid van het metabool syndroom, aldus DeVries. Aiko de Vries (Groningen, 1976) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft zijn promotieonderzoek uitgevoerd bij de afdelingen Interne Geneeskunde en Nefrologie van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door de Nierstichting en ZonMw. De Vries is nu werkzaam als internist en transplantatienefroloog in het Leids Universitair Medisch Centrum.
Een beter preventiebeleid kan jaarlijks 5.000 gevallen van voortijdig overlijden ten gevolge van roken schelen. Dat meldt het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde op basis van Europees onderzoek. Nederland zou een voorbeeld moeten nemen aan Zweden. Prof. J. Mackenbach van het Erasmus MC onderzocht met een Britse collega in 43 Europese landen tien terreinen van gezondheid die de overheid kan beïnvloeden. Nederland scoort goed op het gebied van hoge bloeddruk, luchtvervuiling en jeugdzorg, maar minder op gebied van alcohol, voeding en tabak. In Nederland is altijd meer gerookt dan in veel andere landen, mede door de sterke lobby van de tabaksindustrie. De tabaksindustrie heeft met succes de boodschap overgebracht dat roken vooral een individuele keuze is, stelt prof. Mackenbach.
Een middagdutje of siësta is goed voor je hart en kan bescherming bieden tegen een hoge bloeddruk. Dat zeggen onderzoekers van Allegheny College in Pennsylvania. Zij verdeelden 85 studenten in twee groepen. De ene groep moest een stresstest ondergaan en daarna een dutje gaan doen. De tweede groep onderging dezelfde stresstest, maar mocht nadien niet gaan slapen. De bloeddruk van de studenten uit de eerste groep bleek na hun dutje aanzienlijk lager dan die van de studenten uit de tweede groep. Volgens de onderzoekers slapen mensen tegenwoordig gemiddeld twee uur per nacht korter dan vijftig jaar geleden, wat op langere termijn gezondheidsklachten kan opleveren. Slaaptekort kan leiden tot een verhoogde bloeddruk en hartkwalen.
Norman Sachs: ‘The role of CD151 and integrin a3b1 in the pathophysiology of kidney and skin’. Cellen binden stevig aan eiwitten buiten de cel. Dat is belangrijk om georganiseerde weefsels te kunnen vormen, bijvoorbeeld in nier of huid. Sachs stelde vast dat integrine a3ß1 het belangrijkste verankeringseiwit van nierfiltratiecellen is. Zonder a3ß1 worden deze cellen gevoelig voor de inwerking van mechanische krachten tijdens bloedzuivering; dit leidt tot nierfalen. Een ander eiwit – CD151 – regelt de verdeling van a3ß1 op het celmembraan. Bij muizen zonder CD151 is de nierfunctie verstoord, maar ze leven langer als de mechanische filtratiedruk door medicijnen wordt verlaagd. Dit kan belangrijke implicaties hebben voor patiënten met nierziektes en hoge bloeddruk. Ook in de huid spelen a3ß1 en CD151 een belangrijke rol omdat zonder deze eiwitten de levenscyclus van de bovenste huidlaag sneller verloopt (omdat huidcellen slechter hechten). Interessant genoeg leidt deze versnelling na blootstelling aan kankerverwekkende stoffen minder vaak tot vorming van huidtumoren. Naast celdeling en celdood speelt dus ook celadhesie een belangrijke rol bij het ontstaan van kanker.
Nierkanker door een ongezonde leefstijl komt steeds meer voor. Met name onder mannen is die trend zichtbaar. Dat meldt Niernieuws.nl op basis van een artikel uit het wetenschappelijk tijdschrift PlosOne. Wetenschappers van het Zweedse Umea analyseerden medische gegevens van 560.338 mannen en vrouwen uit Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Ernstig overgewicht, te hoge bloeddruk, verhoogde bloedsuikerwaarden en gehaltes aan triglyceriden (vetten) in het bloed betekenen een verhoogd risico op nierkanker. Als bij mannen de waarden voor overgewicht, bloeddruk, bloedsuikers of vetten verhoogd zijn, is de kans op nierkanker drie keer zo hoog. Bij vrouwen bleek dit verband minder sterk. Zij lopen vooral risico’s als meerdere van deze factoren in het spel zijn.
Patiënten overleven een herseninfarct steeds vaker, maar het aantal nieuwe herseninfarcten daalt niet. Dat zegt epidemioloog I. Vaartjes van het UMC Utrecht. Patiënten overleven een herseninfarct vaker, maar wel vaak met aanzienlijke gevolgen voor het dagelijks leven. In 1980 overleden zo’n 700 mensen tussen de 75 en 84 jaar per 100.000 aan een herseninfarct. In 2010 waren dat er 300. Betere gezondheidszorg en vooral de inrichting van gespecialiseerde stroke units spelen een rol, denkt Vaartjes. Toch krijgen jaarlijks nog zo’n 20.000 Nederlanders een herseninfarct, met verlammingen, geheugenstoornissen en slikproblemen als gevolg. Hoge bloeddruk is de belangrijkste oorzaak. Een actieve leefstijl en minder zout eten kunnen dat helpen voorkomen.
Patiënten met chronische obstructieve longziekte (COPD) hebben vrijwel altijd ook andere kwalen onder de leden. De helft van de patiënten met matig tot ernstig COPD heeft zelfs vier of meer bijkomende kwalen. Dat schrijven Lowie Vanfleteren en collega’s deze maand in het American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine. ‘Die bijkomende kwalen lijken niet willekeurig voor te komen onder de patiënten’, zegt Vanfleteren. ‘Er zitten patronen in waar huisartsen en longartsen lering uit kunnen trekken.’ In een studie van het Maastrichtse CIRO+, expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen, onderzochten Vanfleteren en collega’s ruim 200 patiënten met COPD. Bij 97,7% van de patiënten vonden ze tenminste één zogenoemde comorbiditeit uit een lijst van dertien aandoeningen. Bij 53,5% van de patiënten vonden ze zelfs vier of meer comorbiditeiten. De onderzoekers keken gericht naar chronische nierproblemen, bloedarmoede, hoge bloeddruk, obesitas, ondergewicht, spierafbraak, verhoogd glucose, verstoorde cholesterolhuishouding, osteoporose, angststoornissen, depressie, aderverkalking en hartziekten. Daarnaast bepaalden ze verschillende ontstekingsfactoren in het bloed. Het is al langer bekend dat COPD-patiënten veel bijkomende kwalen vertonen, weet Vanfleteren. ‘Maar dat is bijna altijd onderzocht door achteraf in patiëntendossiers te zoeken. Nog niet eerder is op deze schaal gericht medisch onderzoek gedaan aan mensen met COPD. Bovendien hebben wij een computerprogramma patronen laten zoeken in het voorkomen van de verschillende kwalen. Daar kamen vijf duidelijke clusters uit naar voren: een ‘hart- en vaatcluster’, een ‘metabool cluster’, een ‘psychologisch cluster’, een cluster met ‘ondervoeding’ en een cluster met ‘minimale comorbiditeit.’ Er wordt in de wetenschappelijke literatuur veel gespeculeerd over de reden van al die bijkomende kwalen bij COPD, vertelt Vanfleteren. ‘Verschillende onderzoekers hebben geopperd dat chronische ontstekingsreacties in het lichaam de basis zouden kunnen zijn voor zowel de longproblemen als de bijkomende kwalen. Maar uit ons onderzoek blijkt geen duidelijk verband tussen de verschillende ontstekingswaarden in het bloed en de aard van de bijkomende aandoeningen.’ Waar de Maastrichtse studie dus nog geen directe verklaring geeft voor het samenkomen van COPD en andere problemen, biedt dit werk wel en duidelijke handreiking aan huisartsen en longartsen, stelt Vanfleteren. ‘Als je weet dat de comorbiditeiten in clusters voorkomen, dan ben je als arts dus gewaarschuwd. Zie je bijvoorbeeld een magere COPD-patiënt met spierzwakte, wees dan ook alert op nierproblemen en osteoporose.’ Volgens de voorzitter van het Nederlands Respiratoir samenwerkingsverband, de Groningse hoogleraar longziekten professor Dirkje Postma, is dit onderzoek een grote stap voorwaarts in het COPD-onderzoek. ‘COPD is wereldwijd volksziekte nummer 4! De ziektelast wordt in grote mate bepaald door de bijkomende kwalen. Dit onderzoek geeft een arts in de spreekkamer houvast bij het zoeken naar en behandelen van die kwalen. Tegelijk is dit onderzoek een stimulans om verder te zoeken naar de onderliggende oorzaken van al die comorbiditeiten.
Overgewicht is een van de belangrijkste oorzaken voor hart- en vaatziekten en gaat samen met bekende risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk en een hoog cholesterol- en vetgehalte in het bloed. De gemene deler van deze risicofactoren is de aanwezigheid van een milde, maar progressieve ontsteking. Zo zijn het vetweefsel en de lever van veel patiënten met ernstig overgewicht, ofwel obesitas, ontstoken en zijn algemene ontstekingsfactoren in het bloed licht verhoogd. Drie wetenschappers van het UMC St Radboud gaan hier onderzoek naar doen. Over het ontstaan van ontstekingsprocessen bij obese patiënten is nog vrij weinig bekend. Mogelijk spelen interacties tussen de voedselopname in de darm en opslag ervan in lever en vetweefsel een rol, evenals darmbacteriën.
Non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD), leververvetting, is een aandoening die voorkomt bij patiënten met overgewicht en het zogenaamde metaboolsyndroom. In zijn proefschrift richt Tim Schreuder zich op de pathofysiologie van NAFLD en de vertaling naar bloedmarkers. Daarnaast onderzocht hij de mogelijkheden van nieuwe MRI-technieken bij NAFLD. Mensen met overgewicht en het zogenaamde metaboolsyndroom (overgewicht, suikerziekte, verstoord cholesterol en hoge bloeddruk) hebben kans op het krijgen van non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD), leververvetting. Het ziektebeeld variëert van enkel vervetting, leverontsteking (steatohepatitis; NASH) tot onomkeerbare leverschade. Door de obesitas-epidemie neemt het aantal patiënten snel toe. De categorie patiënten met een ontsteking heeft een verhoogd risico op het ontwikkelen van onomkeerbare leverschade en vormt hiermee de derde indicatie voor levertransplantatie. Voorts hebben zij vaker hart- en vaatziekten. Het tijdig onderkennen en diagnostiseren van deze specifieke categorie is van groots belang. Vooralsnog bestaat deze uit enerzijds uitsluiten van andere oorzaken van een chronische leverziekte en anderzijds een leverbiopt om ontsteking aan te tonen danwel uit te sluiten. Door de toename van het aantal patiënten en het risico op complicaties bij een leverbiopt bestaat de noodzaak tot andere, minder invasieve onderzoeken. De verdere ontrafeling van de exacte onderliggende stoornissen in de vetstofwisseling die leiden tot dit ziektebeeld stelt ons uiteindelijk in staat tot het ontwikkelen van nieuwe bloedmarkers. Daarnaast kunnen (nieuwe) beeldvormende technieken gebruikt worden om patiënten met een verhoogd risico te selecteren. Wereldwijde samenwerking in een aantal netwerken van onderzoekers en artsen hoopt antwoorden te geven op vragen hoe te diagnostiseren en uiteindelijk te behandelen.
Niet alleen snelle suikers vergroten de kans op diabetes, ook een eiwitrijk dieet kan dat effect hebben. Dat ontdekte voedingswetenschapper Ivonne Sluijs van het UMC Utrecht. Zij promoveert 31 maart. Over de rol van eiwitten bij het ontstaan van diabetes is nog weinig bekend. Ivonne Sluijs analyseerde daarom in haar onderzoek gegevens uit het Nederlandse deel van de grootschalige Europese EPIC-studie. Die bevat informatie over leefstijl en gezondheid van ruim 38.000 mensen die gedurende tien jaar gevolgd zijn. In die periode kregen meer dan 900 deelnemers diabetes. Sluijs concludeert dat mensen vaker diabetes krijgen als ze meer eiwitten eten. Tien gram meer eiwit per dag verhoogt de kans op diabetes met zestien procent. Dat komt voor het grootste deel door dierlijke eiwitten, die bijvoorbeeld in melk en vlees zitten. Ook rekende Sluijs uit wat er gebeurt als mensen minder koolhydraten of vet gaan eten, maar meer eiwitten. Gemiddeld halen mensen de helft van hun energie uit koolhydraten, vijfendertig procent uit vet en vijftien procent uit eiwit. Maar het vervangen van vijf procent van de dagelijkse energie-inname in vetten of koolhydraten door eiwitten verhoogt de kans op diabetes met dertig procent. Sluijs: "Voedingsadviezen gericht op het voorkomen van diabetes besteden nu nauwelijks aandacht aan eiwitten. Dat zou wel moeten, valt af te leiden uit mijn onderzoek. Alleen is het daar nog te vroeg voor. We moeten het onderzoek eerst herhalen in andere populaties voor we precies kunnen zeggen of en hoe we voedingsrichtlijnen moeten aanpassen." Sluijs plaatst wel vraagtekens bij diëten met een hoog eiwitgehalte. "In het licht van onze resultaten is het nog onduidelijk of diëten met een hoog eiwitgehalte wel gunstig zijn. Het lijkt er op dat dergelijke diëten mogelijk een ongunstige invloed op de suikerhuishouding hebben." In Nederland lijden zo"n 740.000 mensen aan diabetes, 90 procent daarvan heeft diabetes type II ("ouderdomssuikerziekte"). Bekende risicofactoren voor het ontstaan hiervan zijn overgewicht, hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte. Een leefstijl met ongezond eten en weinig bewegen draagt sterk bij aan die risicofactoren. Op basis van bevolkingsgroei, vergrijzing en toename van overgewicht verwacht het RIVM dat Nederland in 2025 ruim 1,3 miljoen mensen met diabetes telt.
Vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging hebben opgelopen moeten eerder getest worden op hart- en vaatziekten. Nu wordt vrouwen aangeraden op hun vijftigste naar de huisarts te gaan voor controle. Maar uit onderzoek UMC Utrecht-arts Gerbrand Zoet blijkt dat deze vrouwen op jongere leeftijd al een grotere kans hebben op bijvoorbeeld een hartinfarct of beroerte. Hij onderzocht de afgelopen drie jaar ruim 160 vrouwen die een zwangerschapsvergiftiging opliepen. Zoet promoveert dinsdag op zijn onderzoek. Hij onderzocht vrouwen in de leeftijd van 45 tot 55 jaar en zag dat bij deze groep het percentage vrouwen met slagaderverkalking een stuk hoger ligt dan bij vrouwen die een normale bevalling hebben gehad. “Bij bijna een derde van de onderzochte vrouwen, 30 procent, was er schade te zien aan hart en vaten. Bij ‘gezonde’ vrouwen is dat slechts 18 procent. Een significant verschil dus dat wordt veroorzaakt door een extreem hoge bloeddruk die vrouwen hebben tijdens een zwangerschapsvergiftiging.” Ook werd tijdens het onderzoek duidelijk dat vijftig procent van de onderzochte vrouwen vettige plaques in de kransslagader had. Zoet: “Die plaques in hun vaten kunnen leiden tot een hartinfarct. Bij gezonde vrouwen van dezelfde leeftijd ligt dit percentage veel lager, bij slechts 7 procent van hen zijn dergelijke vetophopingen zichtbaar in de slagaderen.” Dat vrouwen na een zwangerschapsvergiftiging een grotere kans hebben op een beroerte of hartinfarct was al bekend. Maar er werd vanuit gegaan dat dit pas op latere leeftijd het geval zou zijn. “Het advies voor deze vrouwen is om op je vijftigste naar de huisarts te gaan voor een controle van onder meer de bloeddruk en cholesterol. Alleen in ons onderzoek zagen we dat er op een nog jongere leeftijd al duidelijke schade te zien is”, zegt Zoet. “Vrouwen moeten daarom nog eerder gecontroleerd worden, zodat er eventueel al eerder ingegrepen kan worden door bijvoorbeeld een behandeling met de juiste medicijnen.” Zoet wil het onderzoek nog verder uitbreiden en ook bij vrouwen onder de 40 kijken of ook zij na een zwangerschapsvergiftiging al duidelijke slagaderverkalking hebben. “Kort na een bevalling gaat het natuurlijk al een stuk beter met de moeder. En daarmee werd vaak gedacht dat de aandoening over was, logisch natuurlijk. Alleen nu blijkt wel heel duidelijk dat relatief snel na de bevalling er duidelijke gevolgen zijn van een vergiftiging. We zijn zeer benieuwd op welke leeftijd dit al zichtbaar is.”
Bron: UMC
Het ministerie van Volksgezondheid en Alzheimer Nederland hebben onlangs hun Deltaplan Dementie gepresenteerd. Dementie zou een nationale ramp worden. Maar hoogleraar ouderengeneeskunde aan het LUMC Rudi Westendorp betoogt in de Volkskrant dat het probleem bewust wordt opgeklopt. Hart- en vaatziekten zijn een belangrijke oorzaak. Door de verbeterde behandeling daarvan zal het aantal dementiepatiënten minder snel oplopen dan nu wordt voorspeld, stelt hij. Meer bewegen en bestrijding van hoge bloeddruk kan dus nog een behoorlijke winst opleveren. Verder pleit de hoogleraar voor een menselijker benadering van dementerenden en degenen die voor hen zorgen. Dementerenden moeten niet alleen maar als probleemgevallen worden beschouwd, benadrukt hij.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van trillingen door treinen op de gezondheid. Om meer inzicht te verwerven in de aard en omvang van klachten en wanneer deze zich voordoen, heeft het RIVM een onderzoeksprogramma opgezet. De eerste resultaten hiervan komen eind 2013 beschikbaar. Deze bevindingen zullen gebruikt worden als bouwstenen voor regelgeving. Het ministerie voor Infrastructuur en Milieu (IenM) bereid namelijk een besluit voor om eventueel de bestaande richtlijnen voor trillingen door treinverkeer uit te breiden en een handhavingsinstrumentarium in te stellen. Hiervoor is een norm voor trillingen nodig. Om de hoogte van deze norm te kunnen vaststellen, is een gedegen schatting van gezondheidseffecten noodzakelijk. Op basis van de beschikbare gegevens wordt het aantal mensen dat ernstige hinder ondervindt van trillingen door treinen voorlopig geschat op 9.400 tot 27.000. In Nederland wonen circa 660.000 mensen op 150 meter afstand van het spoor. Bij hinder is onder andere sprake van irritatie, boosheid en onbehagen. Andere effecten die met trillingen door treinen in verband worden gebracht zijn slaapverstoring, vermoeidheid, verminderde prestaties en lichamelijke klachten als hoofdpijn, duizeligheid en een hoge bloeddruk. Een direct verband tussen deze effecten en trillingen door treinen is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn onvoldoende om een gedegen schatting te maken van de mate waarin deze gezondheidseffecten zich voordoen. Daarom kan er nog geen norm worden afgeleid. Om hier meer inzicht in te krijgen is het vervolgonderzoek van het RIVM erop gericht een rekenmodel te ontwikkelen, en een vragenlijst af te nemen onder mensen die langs het spoor wonen. Daarnaast wordt een zogeheten dosis-respons relatie opgesteld, onder andere op basis van gegevens over de afstand tot het spoor, aantallen treinen, het maximale trillingsniveau, de verhouding tussen reizigers- en goederentreinen en het type bebouwing rond het spoor.
Nederlanders uit een laag sociaaleconomisch milieu hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten. Deze verschillen ontstaan al op zeer jonge leeftijd. De grootste boosdoeners zijn het roken door de moeder tijdens de zwangerschap en te vroeg stoppen met borstvoeding. Dit blijkt uit onderzoek van Gerrit van den Berg bij VU medisch centrum, waarop hij 4 september promoveert. Hart- en vaatziekten zijn wereldwijd de grootste doodsoorzaak. In rijke landen overlijdt een op de drie mensen aan hart- en vaatziekten. Uit het onderzoek van Gerrit van den Berg MSc blijkt dat kinderen uit een laag sociaaleconomisch milieu meer risico lopen om later hart- en vaatziekten te krijgen. Kinderen uit een laag sociaal milieu (de moeder heeft een lbo-opleiding of lager) hebben gemiddeld een lager geboortegewicht en groeien in het eerste levensjaar sneller. Dit geeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Dit wordt al op de kleuterleeftijd (6 jaar) zichtbaar. Kinderen rond die leeftijd uit een laag sociaaleconomisch milieu hebben gemiddeld een hoger lichaamsgewicht, vaker een verstoorde bloedsuikerspiegel en een twee keer zo hoge kans op een te hoge bloeddruk in vergelijking met kinderen uit een hoog sociaaleconomisch milieu (waarvan de moeder minstens een hbo-opleiding heeft). Dit hangt onder meer samen met het geboortegewicht, de duur van de borstvoeding en mogelijk ook doordat deze kinderen te veel koolhydraten (zoete voeding) binnenkrijgen en te weinig vezels. De bevindingen zijn des te alarmerender omdat een klein verschil in gedrag op jonge leeftijd grote gevolgen kan hebben op latere leeftijd. Deze verschillen in gezondheid tussen sociaaleconomische klassen kunnen worden verkleind door meer laag opgeleide moeders te motiveren om te stoppen met roken tijdens de zwangerschap, te beginnen met borstvoeding en om de borstvoeding langer vol te houden. En in het algemeen geldt voor het kind: meer bewegen en minder koolhydraten tot je nemen. Van den Berg voerde zijn onderzoek uit binnen de zogeheten ABCD-studie, een lang lopend Amsterdams onderzoek naar de gezondheid van achtduizend kinderen van verschillende etnische afkomst. De ABCD-studie is een samenwerking tussen de afdeling kindergeneeskunde van VUmc, het AMC en GGD Amsterdam.
Een derde van de mensen met een verstandelijke beperking in instellingen gebruikt antipsychotica, terwijl slechts drie procent last heeft van psychoses. Dat blijkt uit onderzoek door arts G. de Kuiper van het UMCG. Vaak krijgen de verstandelijk gehandicapten deze middelen niet vanwege een psychotische ziekte, maar om gedragsproblemen te bestrijden. Maar stoppen of verminderen van onnodig gebruik van antipsychotica leidt juist tot afname van afwijkend gedrag. Ook daalt hun gewicht en is er minder risico op het metabool syndroom, een combinatie van te veel buikvet, verhoogd bloedsuikergehalte, afwijkende bloedvetten en hoge bloeddruk. Uit onderzoek onder 98 verstandelijk gehandicapten bleek dat 43 procent het gebruik van deze middelen kan afbouwen.
Een veel voorgeschreven medicijn tegen hoge bloeddruk blijkt ook effectief te werken bij het syndroom van Marfan. Deze patiënten hebben last van een verwijding van de aorta met een groot risico op levensbedreigende scheuring. Uit een studie van het AMC blijkt dat patiënten die behandeld zijn met losartan (Cozaar) na drie jaar een significant kleinere kans hebben op een verwijding van de aorta vergeleken met patiënten die deze behandeling niet kregen. Bij patiënten met het erfelijke syndroom van Marfan verandert de structuur van het bindweefsel waardoor het minder sterk is. Hierdoor kan de grote lichaamsslagader, de aorta, zich verwijden onder invloed van de druk van het bloed. Als de verwijding van de aorta te groot wordt ontstaat een zwakke plek (aneurysma) en kan het bloedvat scheuren. Scheurt het eerste deel van de aorta, dan is de kans 50 procent op een dodelijke afloop. Deze gevaarlijke ziekte manifesteert zich vooral in relatief jonge mensen tussen de 20 en 40 jaar (twee per duizend personen). Genezing is nog niet mogelijk. Patiënten worden levenslang gecontroleerd om de verwijding van de grote bloedvaten in de gaten te houden. Tot nu toe bestaat de behandeling uit het voorschrijven van bloeddruk verlagende medicijnen (bètablokkers) en worden patiënten met een ernstige verwijding preventief geopereerd door een deel van de aorta te vervangen. Recent onderzoek toont aan dat een nieuwe behandeling mogelijk is. (Drie jaar geleden is de zogenaamde COMPARE studie opgezet: COzaar in Marfan PAtients Reduces aortic Enlargement.) Doel van het onderzoek was de werking van losartan op de aortagroei en de aortawand te onderzoeken. De studie is uitgevoerd in vier academische centra in Amsterdam, Leiden, Groningen en Nijmegen, onder leiding van dr. Maarten Groenink, cardioloog in het AMC. ‘Onze studie is wereldwijd de eerste grote, gerandomiseerde studie naar het effect van losartan bij volwassen patiënten met het syndroom van Marfan. Het bevestigt eerdere resultaten bij muizen.’ Aan de studie hebben 233 patiënten meegewerkt, gemiddeld waren ze 37 jaar. Bijna 75 procent werd met bètablokkers behandeld en 27 procent van de patiënten had al een keer preventief een operatieve ingreep ondergaan waarbij een deel van de aortawortel was vervangen. De helft van de patiënten kreeg geen verdere behandeling, de andere helft kreeg dagelijks 50 milligram losartan. De dosis werd na twee weken verdubbeld als er geen bijwerkingen optraden. Met behulp van MRI werd gekeken of gedurende de daaropvolgende jaren de aorta vergrootte. Het onderzoek toont aan dat na drie jaar vergroting van de aorta in de losartan groep significant kleiner was (0,77 mm ten opzichte van 1,35 mm) dan in de controle groep. De helft van de losartan groep vertoonde geen groei van de aortawortel, in de controlegroep was dat 31procent. In het Marfan syndroom beperkt de vergroting van de aorta zich meestal tot het eerste stukje van de aorta (de aortawortel), maar dit kan ook op andere plaatsten voorkomen. Het onderzoek laat zien dat vergroting van de aorta buiten de aortawortel bij de losartan groep niet significant verminderde. Echter, bij het deel van de patiënten dat al eerder een operatieve ingreep had ondergaan, was vergroting van andere delen van de aorta significant minder bij patiënten die behandeld waren met losartan in vergelijking met de controle groep. Groenink stelt dat ook deze positieve resultaten hoopvol stemmen, al zijn op dit punt nog geen keiharde conclusies te trekken. Hij benadrukt dat verder onderzoek noodzakelijk is onder een grotere groep patiënten met het Marfan syndroom en voor langere tijd. ‘Juist omdat de verschillen tussen de patiënten zo groot zijn. Niet alle patiënten slikken bètablokkers, sommigen zijn al wel eens geopereerd, anderen weer niet. Bij de een is het stuk bij de wortel vervangen, bij de ander juist op een andere plaats binnen de lichaamsslagader’, aldus de cardioloog. Groenink heeft hoge verwachtingen van losartan. Het medicijn is sinds 1994 op de markt, is niet duur en heeft weinig bijwerkingen. Hij verwacht dat losartan binnen afzienbare tijd standaard wordt voorgeschreven aan patiënten met het Marfansyndroom.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van trillingen door treinen op de gezondheid. Om meer inzicht te verwerven in de aard en omvang van klachten en wanneer deze zich voordoen, heeft het RIVM een onderzoeksprogramma opgezet. De eerste resultaten hiervan komen eind 2013 beschikbaar. Deze bevindingen zullen gebruikt worden als bouwstenen voor regelgeving. Het ministerie voor Infrastructuur en Milieu (IenM) bereid namelijk een besluit voor om eventueel de bestaande richtlijnen voor trillingen door treinverkeer uit te breiden en een handhavingsinstrumentarium in te stellen. Hiervoor is een norm voor trillingen nodig. Om de hoogte van deze norm te kunnen vaststellen, is een gedegen schatting van gezondheidseffecten noodzakelijk. Op basis van de beschikbare gegevens wordt het aantal mensen dat ernstige hinder ondervindt van trillingen door treinen voorlopig geschat op 9.400 tot 27.000. In Nederland wonen circa 660.000 mensen op 150 meter afstand van het spoor. Bij hinder is onder andere sprake van irritatie, boosheid en onbehagen. Andere effecten die met trillingen door treinen in verband worden gebracht zijn slaapverstoring, vermoeidheid, verminderde prestaties en lichamelijke klachten als hoofdpijn, duizeligheid en een hoge bloeddruk. Een direct verband tussen deze effecten en trillingen door treinen is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn onvoldoende om een gedegen schatting te maken van de mate waarin deze gezondheidseffecten zich voordoen. Daarom kan er nog geen norm worden afgeleid. Om hier meer inzicht in te krijgen is het vervolgonderzoek van het RIVM erop gericht een rekenmodel te ontwikkelen, en een vragenlijst af te nemen onder mensen die langs het spoor wonen. Daarnaast wordt een zogeheten dosis-respons relatie opgesteld, onder andere op basis van gegevens over de afstand tot het spoor, aantallen treinen, het maximale trillingsniveau, de verhouding tussen reizigers- en goederentreinen en het type bebouwing rond het spoor.
Preeclampsie treedt op tijdens de zwangerschap en kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. De symptomen zijn hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine. Al vroeg in de zwangerschap zijn er verschillen tussen vrouwen die later preëclampsie krijgen en vrouwen met een ongecompliceerde zwangerschap. Een verhoogde Mean Arterial Pressure (MAP) is het meest geassocieerd met het krijgen van de aandoening, maar de MAP is in de dagelijkse praktijk niet geschikt als test, omdat het voorspellend vermogen ervan onvoldoende is. Vrouwen met veel stress krijgen net zo vaak preëclampsie als vrouwen zonder stress. Ook lichaamsbeweging heeft geen invloed op het voorkomen daarvan. Proefschrift: Karlijn Vollebregt: "Hemodynamics and maternal characteristics prior to hypertensive disorders of pregnancy".
Hoogleraar en cardioloog Jos Widdershoven hield op 19 april zijn inaugurele rede over de verbinding tussen psychologie en cardiologie. Hij ging daarbij in op het effect van stress, depressie en persoonlijkheid op hart- en vaatziekten. Widdershoven, ook verbonden aan het TweeSteden Ziekenhuis bekleedt sinds 1 januari 2012 de leerstoel ‘Integrative Cardiology’ ingesteld om de verbinding te maken tussen cardiologie en psychologie op het gebied van onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg. De leerstoel valt onder het onderzoeksinstituut CoRPS (Center of Research on Psychology in Somatic diseases). Voorafgaand aan de oratie vindt er een symposium plaats: Cardiologie en Psychologie, Living apart together. Na kanker zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Het merendeel van de patiënten overlijdt aan ischemische hartziekten en als gevolg van kransslagaderlijden. Kransslagaderlijden (vernauwingen in de kransslagaders rond het hart) wordt bevorderd door de klassieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol, diabetes, roken en familiaire belasting. Daarnaast blijken de psychologische risicofactoren ertoe te leiden dat de prognose slechter is bij patiënten die de ziekte reeds hebben. Patiënten met psychologische risicofactoren hebben een verhoogde kans op eerder overlijden, meer heropnames en een slechtere kwaliteit van leven. Het onderzoek binnen de leerstoel Integrative Cardiology zal zich richten op de effecten van de psychologische risicofactoren op de prognose van patiënten met kransslagaderlijden maar ook op de prognose van patiënten met hartfalen. Het doel is om de hoog-risico patiënt te identificeren die extra behandeling en wellicht specifieke counseling behoeft. Daarnaast concentreert het onderzoek zich op het netwerk van psycho-biologische mechanismen die de relatie tussen de psychologische risicofactoren en het ontstaan van hartziekten en de prognose daarvan verklaren. Widdershoven stelt zich ook tot doel om de medisch psycholoog integraal te laten participeren bij de dagelijkse patiëntenzorg op de afdelingen en de poliklinieken om op die manier het beste van beide werelden te verenigen. Jos Widdershoven (1958) is sinds 1 januari 2012 hoogleraar Integrative Cardiology aan Tilburg University. Hij studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werd opgeleid tot cardioloog in het academische ziekenhuis Maastricht. In 1987 promoveerde hij in Maastricht op het onderwerp “Acute coronaire syndromen in de Maastricht area”. Vanaf 1998 is hij werkzaam als cardioloog in het TweeSteden ziekenhuis te Tilburg. Hij is opleider cardiologie en gespecialiseerd in pacemaker- en ICD implantaties.
Mindfulness, ofwel op een open en oordeelvrije manier in het leven staan, is 'hot', Populaire tijdschriften besteden er regelmatig aandacht aan, maar is de hype terecht? Psycholoog dr. Ivan Nyklicek en collega's van Tilburg University onderzochten het effect van een mindfulness-training in een experimentele setting en vonden dat de training niet alleen tot minder stress leidt bij de deelnemers, maar ook een lagere bloeddruk voor en tijdens het uitvoeren van stressvolle taken. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Health Psychology. Mindfulness is het bewust waarnemen van 'wat is', zonder er direct een etiket op te plakken van 'goed' of 'slecht' en het te willen veranderen. Dit geldt voor zowel gebeurtenissen buiten jezelf, zoals in een file belanden, maar vooral ook voor gedachten en gevoelens in jezelf, zoals angst om ergens te laat te komen. Dit zou stress reduceren en een mindfulness stressreductie training is in de jaren zeventig ontwikkeld door dr. J. Kabat-Zinn van de Universiteit van Massachussets. De laatste jaren wordt deze training veel onderzocht, maar nog niet eerder van de effecten op het lichamelijk functioneren, vooral op hart- en bloedvaten. Ivan Nyklicek liet 88 mensen met stress die zich hadden aangemeld voor een 'Aandachtgerichte stressreductie training' op grond van toeval terechtkomen in een standaard mindfulnesstraining of een wachtlijst controlegroep. De training bestond uit het standaard Kabat-Zinn protocol: acht wekelijkse bijeenkomsten waarin vooral veel werd geoefend met aandachtig en oordeelvrij gebeurtenissen bekijken. De oefeningen behelsden onder meer aandachtig ademhalen en inzichtmeditatie, waarbij geoefend wordt in het herkennen en loslaten van opkomende (pieker)gedachten en gevoelens. Voor en na de training werden de deelnemers van beide groepen blootgesteld aan een stressvol protocol. Na een rustperiode moesten zij onder tijdsdruk moeilijke rekensommetjes maken en ook nog 3 minuten voor een camera vertellen over hun “goede en slechte eigenschappen”. Tegelijk werd de hartslag, bloeddruk en het hormoon cortisol gemeten. De uitkomsten, gepubliceerd in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Health Psychology, lieten onder andere zien dat de mensen die de training hadden gevolgd een substantieel sterkere daling van hun bloeddruk hadden dan de mensen op de wachtlijst gedurende het hele experiment. Bovendien reageerden de mensen ook minder sterk met hun bloeddruk op de stresstaken. Ze leken kalmer te blijven onder stress. Mindfulnesstraining is volgens Nyklicek dan ook een veelbelovende methode die niet alleen gunstige effecten op stressvermindering en psychologisch welbevinden heeft. Als deze resultaten ook in vervolgstudies worden bevestigd zou de training mogelijk ook ingezet kunnen worden als een aanvullende of alternatieve manier om verhoogde bloeddruk te verlagen of, bij mensen die veel met stress te maken hebben, ontwikkeling van hoge bloeddruk te voorkomen.
Mensen met COPD hebben vrijwel altijd ook andere kwalen onder de leden. De helft van de patiënten met matig tot ernstig COPD heeft zelfs vier of meer bijkomende kwalen. Dat schrijven onderzoekers van het Universitair Ziekenhuis Maastricht deze maand in het American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine. Zij keken gericht naar chronische nierproblemen, bloedarmoede, hoge bloeddruk, obesitas, ondergewicht, spierafbraak, verhoogde glucosewaarden, verstoorde cholesterolhuishouding, osteoporose, angststoornissen, depressie, aderverkalking en hartziekten. Ook bepaalden ze verschillende ontstekingsfactoren in het bloed. Ruim 97 procent van de tweehonderd onderzochte COPD-patiënten had ook minimaal één van deze aandoeningen.
Van 13 – 16 mei vond de bijeenkomst van het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) plaats. In dit comité is ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vertegenwoordigd.
Aanbevelingen PRAC
- Almitrine-bevattende geneesmiddelen – De PRAC heeft alle data van almitrine bevattende producten beoordeeld en geconcludeerd dat de baten – risico balans negatief is en geeft aan de CMDh de aanbeveling om de handelsvergunningen van deze geneesmiddelen in te trekken. Almitrine-bevattende geneesmiddelen zijn niet in Nederland geregistreerd.
- Diane-35 - zie apart bericht: Diane-35 en generieken beschikbaar houden voor specifieke patiëntengroepen, aanscherping van waarschuwingen op het gebied van trombo-embolieën. Het geneesmiddel Diane-35 en generieke varianten (cyproteronacetaat/ethinylestradiol) heeft een plaats bij de behandeling van matige tot ernstige acne gerelateerd aan androgene gevoeligheid (al dan niet in combinatie met een vette huid) en/of hirsutisme (overbeharing) voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Diane-35 mag alleen worden voorgeschreven voor acne als andere behandelmogelijkheden (topicale therapie of systemische antibiotica) hebben gefaald. Omdat Diane-35 ook als een hormonaal contraceptivum werkt, mag het geneesmiddel in geen geval gecombineerd worden met hormonale anticonceptiemiddelen. Daardoor zou het risico op trombose en longembolie verder verhoogd worden. Dit concludeert het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) naar aanleiding van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling. Hierbij zijn alle beschikbare data over deze middelen op een rij gezet, inclusief de meldingen die in de afgelopen periode bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb zijn gedaan. In de PRAC is ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vertegenwoordigd. Het risico op trombose en longembolie bij het gebruik van Diane-35 is bekend en zeldzaam. De waarschuwingen voor dit risico staan in de huidige productinformatie (SmPC en bijsluiter) vermeld. De PRAC heeft een aantal maatregelen aanbevolen om de kennis over risicofactoren voor het optreden van trombo-embolieën verder te vergroten en de symptomen snel te herkennen, zodat deze tijdig en juist behandeld kunnen worden. Naast een brief voor artsen en apothekers (een zogenaamde DHPC) beveelt de PRAC aan om extra voorlichtingsmateriaal voor voorschrijvers en patiënten te ontwikkelen. Het CBG vindt de aanbevelingen om de risico’s bij het gebruik van Diane-35 te verminderen van groot belang. Mocht een arts vooruitlopend op de besluitvorming en de te verwachten DHPC overwegen om Diane-35 voor te schrijven, dan adviseert het CBG om de PRAC-aanbevelingen – met daarin een verscherpte aanpassing van de indicatie – goed te volgen. Diane-35 is een nationaal geregistreerd geneesmiddel. De aanbeveling van de PRAC zal daarom eind deze maand besproken worden door de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMDh), waarin ook het CBG is vertegenwoordigd. Indien de CMDh unaniem tot een beslissing komt, is de herbeoordelingsprocedure afgerond. Mocht er verschil van mening zijn tussen de lidstaten, dan wordt het meerderheidsstandpunt van de CMDh als advies voorgelegd aan de Europese Commissie, die dan een finaal besluit dient te nemen. De aanbeveling van de PRAC zal in de CMDh-vergadering van eind mei besproken worden.
Start herbeoordelingen
- Protelos/Osseor (strontium ranelate) – De PRAC start een volledige herbeoordeling van Protelos/Osseor. Dit naar aanleiding van eerder aanbevelingen tot beperkingen in het gebruik welke door de CHMP werd overgenomen. Alle beschikbare data van deze geneesmiddelen zullen opnieuw worden beoordeeld en de PRAC zal een aanbeveling doen of verdere maatregelen nodig zijn.
- Gecombineerd gebruik van op het renine-angiotensine systeem (RAS)-aangrijpende geneesmiddelen – De PRAC start een herbeoordeling van het combineren van geneesmiddelen die aangrijpen op het RAS en die worden gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk en hartfalen. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het bloedvolume in het lichaam reguleert. De herbeoordeling start vanwege zorgen over een verhoogde kans op een verhoogd kalium gehalte in het bloed, te lage bloeddruk en nierfalen bij het gebruik van meerdere geneesmiddelen ten opzichte van wanneer slechts een van deze middelen wordt gebruikt.
Overig nieuws PRAC
Derde/vierde generatie anticonceptiemiddelen - de herbeoordeling van derde- en vierde generatie gecombineerde anticonceptiemiddelen ligt op schema. Een update vanuit de PRAC wordt in juli 2013 verwacht.