Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Uitvalsverschijnselen (toenemende verlamming, doofheid in bepaalde lichaamsdelen, dubbelzien)
- Persoonlijkheidsveranderingen
- Epileptische aanvallen
- Hoofdpijnklachten
- Toenemende sufheid
Hoe werkt het?
- Gezwellen in het hoofd onderscheiden zich van andere tumoren doordat zij groeien binnen de afgesloten holte die de schedel is. Deze kan niet uitzetten. Dat heeft tot gevolg door een groeiende tumor de druk in de schedelholte stijgt, én dat het gezonde hersenweefsel erdoor wordt verdrongen. Zoals we zullen zien heeft dat gevolgen voor de verschijnselen waarmee het gezwel zich openbaart. Vaak wordt bij hoofdpijn gedacht aan een hersentumor als mogelijke oorzaak. Hoewel hoofdpijn een symptoom kan zijn van een hersentumor (vooral van een snelgroeiend gezwel) zijn er dan bijna altijd ook andere verschijnselen, als verlammingen, spraakproblemen, epileptische aanvallen, karakterveranderingen die meer in het oog springen. Men onderscheidt heel grofweg drie soorten gezwellen in de hersenen:
- Goedaardige gezwellen. Deze zaaien niet uit en groeien niet door in andere weefsels. Maar in de schedel geven zij wel aanleiding tot drukverhoging en verdringing van hersenweefsel. Daardoor kunnen zij wel degelijk ernstige gevolgen hebben.
- Kwaadaardige gezwellen (primaire hersentumoren). Hieronder verstaat men tumoren die ontstaan uit hersenweefsel. Ook daarvan bestaan verschillende soorten. Sommige groeien zeer langzaam en zijn weinig agressief. Ze geven weinig of geen uitvalsverschijnselen. Men komt ze vaak op het spoor omdat ze epilepsie kunnen veroorzaken. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich het glioblastoma multiforme. Dit is een snel en agressief groeiend gezwel. Het veroorzaakt uitvalsverschijnselen als verlammingen, spraakproblemen en ook epileptische aanvallen. Doordat de tumor snel groeit ontstaat snel drukverhoging in de schedel waardoor hoofdpijn ontstaat en later sufheid. Dit snel groeiende gezwel is vrijwel niet te genezen. De patiënt overlijdt meestal aan de gevolgen van de drukverhoging: sufheid gaat over in coma en coma in de dood.
- Uitzaaiingen van gezwellen elders in het lichaam (hersenmetastasen). Deze rekent men niet tot de echte hersentumoren. Toch komen ze veel vaker voor. Eigenlijk kunnen alle kwaadaardige gezwellen naar de hersenen uitzaaien. Een paar soorten hebben echter een speciale voorkeur voor de hersenen: borstkanker, longkanker, melanomen en ook leukemie. Vaak vindt men meerdere uitzaaiingen tegelijk in de hersenen. Ze zijn niet te genezen en leiden uiteindelijk tot de dood.
Hoe ontstaat het?
Er zijn geen speciale factoren bekend die bijdragen tot het ontstaan van primaire hersentumoren. Tumoren die uitzaaiingen naar de hersenen veroorzaken staan vaak wel onder invloed van externe factoren.Hoe ga ik er zelf mee om?
U kunt zelf niets doen.Hoe gaat de arts er mee om?
De behandeling van gezwellen in de schedel hangt af van hun aard en hun lokalisatie. Over het algemeen zal men ze operatief willen verwijderen. Gezwellen die nauwelijks groeien zal men controleren en zo mogelijk met rust laten. Gezwellen die liggen in delen van de hersenen die men niet kan benaderen zonder vitale hersencentra te beschadigen zal men noodgedwongen moeten laten zitten. Afhankelijk van de plaats waar het gezwel zich bevindt kan bij de operatie beschadiging optreden van gezonde delen van de hersenen. Dit kan na de operatie leiden tot spraakproblemen, verlammingen, karakterveranderingen en meer. Goedaardige gezwellen kunnen vaak operatief verwijderd worden. Kwaadaardige gezwellen worden operatief verwijderd indien dat mogelijk is. Bij hersenmetastasen wordt soms geopereerd, vooral als er sprake is van een enkele uitzaaiing en de prognose wat betreft de oorspronkelijke tumor niet slecht is. Daar waar operatie niet zinvol lijkt wordt vaak bestraald.Wetenschappelijk nieuws
Onderzoeker Krista van Nifterik onderzocht in het lab de werking van verschillende combinaties van medicijnen en straling tegen hersentumoren. Dat het anti-epileptische medicijn valproïnezuur het effect van het cytostaticum temozolomide zou verzwakken, kon zij niet bevestigen. Integendeel. Zij promoveert 16 november aan VU medisch centrum. Ondanks uitgebreide zoektochten naar nieuwe medicijnen en behandelmethoden voor patiënten met een hersentumor (glioblastoma multiforme, GMB), zijn de overlevingskansen van deze patiënten de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. Onderzoeker Krista van Nifterik heeft in haar promotieonderzoek gekeken naar de werking van 'targeted therapie' in combinatie met bestaande behandelmethoden. Nifterik onderzocht verschillende combinaties van medicijnen met straling in het laboratorium. Een van de medicijnen die zij onderzocht was temozolomide, een medicijn dat cellen gevoeliger kan maken voor straling. Het wordt vaak in combinatie gegeven met valproïnezuur, dat de veelvuldig voorkomende epilepsie bij patiënten met een hersentumor vermindert. Een Canadees onderzoek leek er op te wijzen dat valproïnezuur de werking van temozolomide zou verzwakken. Van Nifterik vond echter het tegengestelde: de combinatie van valproïnezuur en temozolomide werkte juist extra vernietigend op de tumorcellen en versterkte bovendien de werking van straling. Of dit ook in patiënten het geval is, moet nog verder onderzocht worden.
Minister Schippers van Volksgezondheid opent donderdag 10 januari in het Erasmus MC het eerste Hersentumorcentrum van Nederland. In het centrum werken verschillende disciplines, waaronder neurologen, neurochirurgen, neuro-oncologen en radiotherapeuten nauw samen. Daardoor kunnen artsen hun patiënten beter en op heel persoonlijke wijze behandelen. De samenwerking geeft ook het onderzoek naar hersentumoren een nieuwe impuls waardoor snellere innovatie in zorg en wetenschap mogelijk wordt. In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 2500 mensen een hersentumor. Ruim een derde van hen heeft een zeer kwaadaardige variant met een uiterst sombere prognose. Ondanks een intensieve behandeling die bestaat uit operatie, bestraling en chemotherapie is de gemiddelde levensverwachting slechts15 maanden. De overige hersentumoren hebben een betere prognose, maar alleen wanneer de patiënt een hoog specialistische behandeling ondergaat waarbij geen schade aan de hersenen wordt toegebracht. Een kwaadaardige hersentumor is één van de meest agressieve en moeilijkst te behandelen vormen van kanker. Dit type tumor komt vrijwel altijd weer terug. ‘We streven er op dit moment naar patiënten een behandeling te geven waarmee ze zo lang mogelijk een kwalitatief goed leven kunnen leiden en dat vereist een zorgvuldig afgewogen behandeladvies door specialisten met heel specifieke expertise’, zegt neurochirurg Clemens Dirven van het Hersentumorcentrum. Door de komst van het Hersentumorcentrum kunnen patiënten rekenen op betere behandelingen. Nu is de zorg voor patiënten met hersenkanker nog erg versnipperd over verschillende afdelingen en ziekenhuizen. Als de behandelingen op één centraal punt worden gedaan, zien behandelaars meer patiënten en doen ze dus ook meer ervaring op. Dat is belangrijk, want om een hersenoperatie goed te kunnen doen en zoveel mogelijk van een tumor veilig te kunnen verwijderen, moet een chirurg veel ervaring hebben. Maar ook om patiënten goed te bestralen of te behandelen met chemotherapie is veel kennis en ervaring vereist. En niet in de laatste plaats is ervaring met de impact die deze ziekte heeft op de patiënt en zijn of haar omgeving van cruciaal belang voor het geven van adequate psychosociale ondersteuning. Het Hersentumorcentrum stelt te allen tijde de patiënt centraal en gaat daarom ook vanuit het perspectief van de patiënt de uitkomsten en de kwaliteit van de behandeling uitvoerig in kaart brengen. ‘Met deze constante kwailiteitsmonitoring maken we onze zorg meetbaar en dus vergelijkbaar. Zo kunnen straks patiënten, verwijzers en verzekeraars beter beoordelen hoe onze zorgverlening voor de patiënt wordt beoordeelt en groeit’, aldus Dirven. Uniek aan het Hersentumorcentrum is dat het wetenschappelijk onderzoek een prominente plek inneemt en nauw verbonden is met de geleverde zorg. ‘Ook op het onderzoeksgebied bundelen we onze krachten en werken we samen binnen het grote Europese netwerk van de “European Organization for Research and Treatment of Cancer’, en met internationaal gerenommeerde centra zoals MD Anderson Cancer Center in Houston, UCSF Medical Center in San Francisco. Door kennis te delen met deze instituten kunnen we sneller nieuwe innovatieve behandelingen ontwikkelen. We hopen patiënten sneller een langere levensverwachting te kunnen geven met minder klachten’, aldus neuroloog Martin van den Bent. ‘Een belangrijke pijler van het Hersentumorcentrum is onderzoek naar het genetisch profiel van hersentumoren. Daarbij wordt het weefsel van hersentumoren onderzocht en ontstaat dus een beter beeld van hoe de tumoren zijn opgebouwd en welke medicijnen het beste werken’ vervolgt neuroloog Peter Sillevis Smitt. De onderzoekers hopen daarmee in de toekomst bij een individuele patiënt te kunnen vaststellen hoe zijn of haar tumor is opgebouwd en te kunnen voorspellen welke behandeling het beste aanslaat. Patiënten met een hersentumor en hun familieleden zijn kwetsbaar. De behandeling is zwaar en patiënten krijgen daarnaast bijvoorbeeld ook gedragsveranderingen en uitvalsverschijnselen. Dirven: ‘Het is voor veel mensen moeilijk om daarmee om te gaan. Het Hersentumorcentrum zorgt er daarom ook voor dat het hele proces rondom de behandeling goed wordt gestroomlijnd. We stemmen de zorg helemaal af op wat de individuele patiënt nodig heeft.’ Daarnaast biedt het Hersentumorcentrum ondersteuning aan andere instituten. Specialisten hebben bijvoorbeeld nauw contact met neurologen in andere ziekenhuizen, zodat patiënten niet onnodig hoeven te reizen, maar wel verzekerd zijn van de beste zorg.
De behandeling van agressieve hersentumoren wordt vaak bemoeilijkt door therapieresistentie en ernstige bijwerkingen. Daarom onderzocht promovenda Lotte Hiddingh nieuwe behandelstrategieën. Die moeten onder andere de resistentie tegen chemotherapie opheffen en de tumorcellen gevoeliger maken voor bestraling. Hiddingh promoveert 7 januari bij VUmc. Agressieve hersentumoren vormen een ernstig probleem voor zowel volwassenen als kinderen. De overleving van patiënten met hooggradige gliomen en bepaalde vormen van medulloblastoom blijft slecht ondanks de huidige behandeling, die bestaan uit chirurgie, bestraling en chemotherapie. Eén van de voornaamste obstakels voor de effectieve behandeling van deze patiënten is therapieresistentie. "Dit is de ongevoeligheid van een tumorcel voor bijvoorbeeld chemotherapie of straling. Therapieresistentie kan worden veroorzaakt door bepaalde processen in de cel die ervoor zorgen dat de cel niet meer reageert op de behandeling. Ik heb geprobeerd de oorzaak van deze resistentie te achterhalen", aldus Hiddingh. Daarnaast gaan de huidige therapieën vaak gepaard met ernstige bijwerkingen. "Zo kan het IQ van kinderen die bestraald worden, achterblijven bij dat van leeftijdsgenoten." Het is daarom noodzakelijk om nieuwe behandelingsstrategieën te ontwikkelen voor deze hersentumoren. In dit promotieonderzoek heeft Hiddingh de mechanismen onderzocht die ten grondslag liggen aan de therapieresistentie van de agressieve hersentumoren, glioblastoom, medulloblastoom en diffuus intrinsiek pons glioom (DIPG). Vervolgens heeft ze geprobeerd in te grijpen in deze resistentiemechanismen, met als doel de huidige behandeling van deze hersentumoren te verbeteren. Het chemotherapeuticum temozolomide is onderdeel van de standaardbehandeling van glioblastomen. Hiddingh en collega's hebben onderzocht welke mechanismen betrokken zijn bij temozolomide-resistentie met behulp van hersentumorcellen die resistent zijn tegen temozolomide. Door te kijken naar de moleculaire verschillen tussen resistente en gevoelige cellen hebben ze signaleringsroutes geïdentificeerd (EFEMP1/Notch; RRM2) die een rol spelen bij resistentie tegen deze chemotherapie. Door in te grijpen in deze routes met behulp van medicijnen (gamma-secretase inhibitor; hydroxyurea) hebben ze de hersentumorcellen gevoeliger gemaakt voor temozolomide. Naast chemotherapie is bestraling een belangrijk onderdeel van de behandeling van hersentumoren. Hiddingh heeft onderzocht hoe je bepaalde hersentumoren (medulloblastoom en DIPG) gevoeliger kunt maken voor radiotherapie. Door middel van het testen van een groot aantal potentiële medicijnen zag ze dat quercetine meduloblastoomcellen gevoeliger kan maken voor bestraling. Collega's van haar lab hadden in een eerder onderzoek al ontdekt dat WEE-1 kinase, een poortwachtereiwit van de celcyclus, betrokken is bij radioresistentie en dat remming van dit eiwit in glioblastoomcellende bestraling effectiever maakt. Ik laat in dit proefschrift zien dat deze combinatie van radiotherapie en WEE-1 kinase-remming ook een interessante optie is voor de behandeling van de zeldzame hersentumor DIPG. De medicijnen die Hiddingh in haar promotieonderzoek heeft bekeken, worden al getest in klinische studies in mensen. Vaak bij andere kankersoorten of ziektes, maar ook al bij hersentumoren. Hiddingh: "Hierdoor komen we al steeds meer te weten over de bijwerkingen en effectiviteit van deze medicijnen. Dit zou het testen van deze medicijnen in combinatie met de huidige behandeling in hersentumoren kunnen versnellen."
Kinderen met hersentumoren hebben vaak te lijden onder ernstige lange-termijn-bijwerkingen van de tumor en de behandeling ervan. Daarom heeft kinderoncoloog en onderzoeker Dannis van Vuurden van VU medisch centrum met zijn promotieonderzoek gewerkt aan nieuwe therapieën tegen agressieve hersentumoren. Van Vuurden promoveert dinsdag 17 juni bij VUmc. Hersentumoren zijn de meest voorkomende vorm van solide tumoren bij kinderen en na leukemie de meest voorkomende vorm van kinderkanker. Jaarlijks worden in Nederland zo'n 120 kinderen getroffen door een hersentumor. Een aanzienlijk gedeelte van deze hersentumoren is kwaadaardig, wat zorgt voor een slechte prognose. Sommige kwaadaardige hersentumoren, zoals tumoren in de kleine hersenen bij kinderen, kennen een betere overleving, maar kinderen met dit type tumoren hebben vaak te lijden onder ernstige lange-termijn-bijwerkingen van de tumor en de behandeling ervan. "Het is daarom van vitaal belang om nieuwe therapieën te ontwikkelen tegen deze hooggradige hersentumoren", zegt kinderoncoloog en onderzoeker Dannis van Vuurden van VU medisch centrum. Van Vuurden promoveert dinsdag 17 juni op dit onderwerp, met als titel van zijn proefschrift: 'Innovative treatment targets in pediatric high-gradebrain tumors' . Hij deed zijn onderzoek in het laboratorium van de Neuro-Oncology Research Group van het VUmc Cancer Center Amsterdam. Van Vuurden heeft meerdere nieuwe, gerichte behandelingen onderzocht tegen verschillende soorten hooggradige (kwaadaardige en agressieve) hersentumorenzoals medulloblastoom, kwaadaardig ependymoom en hooggradig glioom. Deze tumoren hebben sterk uiteenlopende karaktereigenschappen. Eén van de belangrijke bevindingen in zijn proefschrift betreft therapie gericht tegen het eiwit PARP1. Wanneer dit eiwit in tumorcellen werd geremd, werden deze gevoeliger voor bestraling. "Hiermee zou je dus voor hetzelfde effect uiteindelijk minder bestraling hoeven geven, waardoor de normale zenuwcellen in de hersenen van een zich ontwikkelend kind minder beschadigd worden door de bestraling", aldus Van Vuurden. Dit gold zowel voor cellen van medulloblastoom, ependymoom en hooggradig glioom. Ondersteund door Van Vuurdensbevindingen zijn momenteel in de Verenigde Staten al klinische fase I/II-onderzoeken gaande bij kinderen met dergelijke tumoren. Naast PARP1 ontdekte Van Vuurden een nog niet eerder beschreven eiwit bij gliomen, PBXIP1. Remming van dit eiwitin tumorcellen leidde tot sterke vermindering van groei en beweging / uitzaaiing van glioom-cellen. Deze resultaten openen de deur voor verdere ontwikkeling van medicatie tegen dit tumorspecifieke eiwit. Na zijn promotie zal Van Vuurden het onderzoek naar kinderhersentumoren binnen VUmc voortzetten, met als ultiem doel om zowel de overleving als de kwaliteit van overleving van kinderen gediagnosticeerd met een hersentumor te verbeteren.
Jaarlijks wordt in Nederland bij ongeveer 2.500 mensen een hersentumor gediagnosticeerd. Bij ongeveer 1.000 mensen betreft het een glioom*, waarvoor effectieve behandelmethoden nog ontbreken. Inspire2Live en het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam komen nu met een concreet stappenplan wat een doorbraak in de behandeling van mensen met een hersentumor moet bespoedigen. Gisteren, tijdens de internationale Brain Tumour Awareness Week, organiseerden Inspire2Live en het Hersentumorcentrum Amsterdam van VUmc een internationale conferentie van hersentumorspecialisten en vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Doel van de conferentie : een aanzet geven tot een doorbraak in de behandeling van hersentumorpatiënten middels het opstellen van een concreet aanvalsplan. De prognose voor mensen met een glioom is gemiddeld slechts 1 tot 1,5 jaar, met weinig tot geen vooruitgang in behandelingen in de laatste 10 jaar. Topspecialisten vanuit de hele wereld kwamen woensdag bijeen om over dit onderwerp te brainstormen en aan een oplossing te werken. “We zijn blij dat we onze krachten konden bundelen en dat dit tot een concreet stappenplan heeft geleid”, zegt neuroloog Jaap Reijneveld van het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam. Het plan bestaat uit de 5 volgende punten: Er wordt binnen 6 maanden een consortium gevormd bestaande uit Nederlandse hersentumorcentra, collectebusfondsen, patient advocates en de Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie. Dit consortium gaat een datasysteem opzetten waarin informatie van alle Nederlandse hersentumorpatiënten wordt verzameld. Het consortium zal onderzoeken of het nuttig is om aan te haken bij reeds lopende klinische studies, waarbij patiënten met verschillende soorten tumoren worden samengevoegd op basis van overeenkomstige genetische afwijkingen (zogenaamde ‘basket’ trials). Het consortium zal daarnaast in gesprek gaan met de farmaceutische industrie om te komen tot een structurele samenwerking op basis van uitwisseling van informatie en toegang tot veelbelovende nieuwe geneesmiddelen. Hierbij zal getracht worden om individuele hersentumorpatiënten op grond van genetische markers met verschillende medicijnen te behandelen (een zogenaamde ‘umbrella’ trial). Behandelstrategieën waarvan therapeutisch voordeel wordt gevonden bij trials die in Nederland zijn voltooid, kunnen in Europees verband verder onderzocht worden. “We gaan het stappenplan zo snel mogelijk uitvoeren. Inspire2Live zal de betrokken partijen bij elkaar brengen en aansporen om ook echt te doen wat nodig is om tot het beste resultaat voor de patiënt te komen. Daarnaast zullen we gezamenlijk gaan optrekken in het verkrijgen van financiering van deze plannen”, zegt Peter Kapitein van Inspire2Live.
Het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam ondersteunt het laatste levensdoel van de terminale hersentumorpatiënt Frederik van den Broek. Het ziekenhuis wordt medisch partner van het project MindApp. Drie jaar geleden werd bij industrieel ontwerper Frederik van den Broek (41) een hersentumor geconstateerd. De gedeeltelijk verwijderde tumor ging in mei dit jaar opnieuw groeien en bleek onbehandelbaar. De laatste weken van zijn leven besteedt Frederik aan een bijzonder doel: het ontwikkelen van een app, die dient als een persoonlijk assistent voor medepatiënten die door hun aandoening veel moeite hebben met de vaak gecompliceerde behandeling van een hersentumor. MindApp geeft niet alleen precieze informatie over de ziekte en behandeling, maar is ook een geheugensteuntje voor ziekenhuisafspraken en het innemen van de medicatie. Ook kan de app de communicatie met artsen ondersteunen, onder meer door het bijhouden van een persoonlijk medisch dossier. Om het 'brain child' van Frederik van den Broek te kunnen verwezenlijken is een bedrag van 70.000 euro nodig, dat door middel van een medisch crowdfundingplatform wordt ingezameld. Inmiddels hebben ruim 100 personen, bedrijven en organisaties al 30.000 euro gedoneerd. Er wordt inmiddels gewerkt aan de technische voorbereidingen van de app, om deze straks in een zo kort mogelijke tijd te kunnen bouwen. Hierbij is de medische input van een gespecialiseerd ziekenhuis van groot belang. Neurologen, oncologen en gespecialiseerde verpleegkundigen van het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam hebben nu aangeboden hun kennis en ervaring ter beschikking te stellen om de app te helpen ontwikkelen en te testen. Neurochirurgen Peter Vandertop en David Noske en neuro-oncoloog Jaap Reijneveld en hun staf omarmen het project MindApp volledig: "We zijn er trots op hier als Hersentumorcentrum Amsterdam onze support aan te mogen verlenen en hopen en verwachten dat onze patiënten hier al in de nabije toekomst profijt van zullen hebben. We hebben diep respect voor Frederik die dit in gang heeft durven zetten en zetten alles in het werk om zijn gedachtegoed via de MindApp te helpen verankeren". Het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam beschikt over een multidisciplinair behandelteam voor patiënten met een hersentumor. Binnen het Hersentumorcentrum Amsterdam wordt, naast de zorg waarbij de patiënt voorop staat, veel aandacht besteed aan onderzoek naar nieuwe behandelmethoden en nieuwe geneesmiddelen om de behandeling van patiënten met een hersentumor te verbeteren. Ook het verbeteren van de informatievoorziening voor de patiënt staat hoog in het vaandel bij het VUmc; de ontwikkeling van een app die hierin ondersteuning biedt, sluit hier goed bij aan.
De ‘angiogenetic switch’, het op gang komen van het complexe proces waarin hersentumoren nieuwe bloedvaten weten te ontwikkelen om te overleven en groeien, is volgens neurochirurg Michiel Wagemakers nauw verbonden met het Angiopoietine-Tie2 systeem. Wagemakers onderzocht de rol van dit groeifactorsysteem in snel groeiende (‘hooggradige’) hersentumoren. De bevindingen kunnen helpen bij het ontwikkelen van medicijnen tegen dit type hersentumoren. Hooggradige hersentumoren zijn moeilijk te behandelen, niet alleen omdat medicijnen de bloed-hersenbarrière moeten oversteken maar ook omdat deze tumoren nieuwe bloedvaatjes kunnen vormen om zichzelf van bloed te voorzien. Dat proces heet angiogenese, en de mate waarin tumoren angiogene activiteit vertonen hangt nauw samen met tumorgroei en overleving. Bij dit complexe proces zijn meerdere typen cellen en groeifactoren betrokken. Wagemakers onderzocht één van zulke groeifactorsystemen, het Angiopoietine-Tie2 systeem. Hij bestudeerde onder andere hoe deze groeifactor verdeeld is binnen de menselijke hersentumor, en welke rol de groeifactor speelt binnen twee verschillende soorten tumoren of gliomen. Op basis van deze deelstudies, en op basis van een studie binnen een muismodel met hersentumorgroei, concludeert hij dat dit specifieke groeifactorsysteem nauw betrokken is bij de snelle groei van hooggradige hersentumoren. Dat maakt het Angiopoietine-Tie2 systeem volgens hem geschikt als mogelijk therapeutisch doelwit in de behandeling van hersentumoren. Voor de ontwikkeling van nieuwe medicijnen moet de exacte rol van dit systeem volgens hem nog duidelijker in kaart gebracht worden. Michiel Wagemakers (1970) studeerde Geneeskunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen twee afdelingen van het Universitair Medisch Centrum Groningen: Pathologie en Medische Biologie, en Neurochirurgie. Wagemakers werkt als neurochirurg in het UMCG.
In de toekomst zullen behandelingen voor hersentumoren op maat gemaakt worden voor iedere patiënt. Deze verwachting spreekt neuroloog Jan Heimans uit in zijn afscheidsrede op vrijdag 28 maart. Heimans vertelt ook hoe belangrijk hij het vindt dat wetenschappers voldoende de ruimte krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te richten. Heimans was jarenlang als neuroloog werkzaam bij VUmc en specialiseerde zich op neuro-oncologie. In zijn afscheidsrede gaat Heimans in op het onderzoek dat binnen VUmc wordt gedaan naar hersentumoren. Het cerebrale glioom is een ongeneeslijke hersentumor die wordt gekenmerkt door een infiltratieve groei. Dit houdt in dat de tumor doorgroeit in het omliggende weefsel. Hierdoor kan dit type hersentumor niet afdoende worden behandeld met chirurgie of bestralingen heeft ook chemotherapie slechts een beperkt effect. De meest voorkomende vorm van het cerebrale glioom is ook de meest agressieve. Met optimale behandeling leeft slechts 25% van de patiënten met dit type hersentumor langer dan twee jaar. Minder agressieve vormen van het glioom zijn eveneens ongeneeslijk, maar de prognose voor wat betreft de levensduur is beter. Onderzoek in VUmc naar deze hersentumor heeft als doel om de kwaliteit van leven te doen toenemen en de levensduur te verlengen. Zo is er onderzoek gedaan naar het effect van tumoren met verschillende kwaadaardigheid op cognitieve functies, epilepsie en de kwaliteit van leven. Verder is onderzocht wat het effect van deze tumoren is op het neuronale netwerk in de hersenen. Heimans verwacht dat de behandeling van patiënten met hersentumoren in de toekomst steeds vaker op maat zal worden toegesneden. Naast de onderzoeksactiviteiten binnen VUmc spreekt Heimans over zijn visie op de rol die academische ziekenhuizen hebben. Hij benadrukt dat wetenschappers de ruimte moeten krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te concentreren. Heimans: "Dit is een voorwaarde voor medische afdelingen in een universitair medisch centrum als ze een substantiële bijdrage willen leveren aan de wetenschap". Heimans blijft nog wel betrokken bij VUmc, onder andere als begeleider van promotieonderzoeken.
In de toekomst zullen behandelingen voor hersentumoren op maat gemaakt worden voor iedere patiënt. Deze verwachting spreekt neuroloog Jan Heimans uit in zijn afscheidsrede op vrijdag 28 maart. Heimans vertelt ook hoe belangrijk hij het vindt dat wetenschappers voldoende de ruimte krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te richten. Heimans was jarenlang als neuroloog werkzaam bij VUmc en specialiseerde zich op neuro-oncologie. In zijn afscheidsrede gaat Heimans in op het onderzoek dat binnen VUmc wordt gedaan naar hersentumoren. Het cerebrale glioom is een ongeneeslijke hersentumor die wordt gekenmerkt door een infiltratieve groei. Dit houdt in dat de tumor doorgroeit in het omliggende weefsel. Hierdoor kan dit type hersentumor niet afdoende worden behandeld met chirurgie of bestralingen heeft ook chemotherapie slechts een beperkt effect. De meest voorkomende vorm van het cerebrale glioom is ook de meest agressieve. Met optimale behandeling leeft slechts 25% van de patiënten met dit type hersentumor langer dan twee jaar. Minder agressieve vormen van het glioom zijn eveneens ongeneeslijk, maar de prognose voor wat betreft de levensduur is beter. Onderzoek in VUmc naar deze hersentumor heeft als doel om de kwaliteit van leven te doen toenemen en de levensduur te verlengen. Zo is er onderzoek gedaan naar het effect van tumoren met verschillende kwaadaardigheid op cognitieve functies, epilepsie en de kwaliteit van leven. Verder is onderzocht wat het effect van deze tumoren is op het neuronale netwerk in de hersenen. Heimans verwacht dat de behandeling van patiënten met hersentumoren in de toekomst steeds vaker op maat zal worden toegesneden. Naast de onderzoeksactiviteiten binnen VUmc spreekt Heimans over zijn visie op de rol die academische ziekenhuizen hebben. Hij benadrukt dat wetenschappers de ruimte moeten krijgen om zich op grensverleggend onderzoek te concentreren. Heimans: "Dit is een voorwaarde voor medische afdelingen in een universitair medisch centrum als ze een substantiële bijdrage willen leveren aan de wetenschap". Heimans blijft nog wel betrokken bij VUmc, onder andere als begeleider van promotieonderzoeken.
STOPhersentumoren.nl ondersteunt het UMC St Radboud bij het opzetten van immunologisch en moleculair onderzoek in de strijd tegen hersenkanker. De ambitie is om de opgedane kennis binnen vier jaar te vertalen naar klinische toepassingen voor hersentumorpatiënten. Dankzij de subsidie van STOPhersentumoren.nl kan het UMC St Radboud een belangrijke stap zetten op weg naar het ontwikkelen van immunotherapie bij hersentumoren in Nederland.
Om het onderzoek te financieren organiseert STOPhersentumoren.nl een bijzondere actie, namelijk Steppen tegen Kanker. Op 28 augustus steppen honderden deelnemers de befaamde "Nederlandse" Alpe d"Huez op. Het geld dat zij hiermee binnenhalen komt volledig ten goede aan het onderzoek naar hersentumoren. "We willen allemaal dat er zo snel mogelijk verbetering komt in de toekomst voor kinderen en volwassenen met ongeneeslijke hersenkanker", aldus Klaske Hofstee, voorzitter van de Stichting STOPhersentumoren.nl
Onderzoekers van het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam gaan gegevens analyseren van bijna 2500 patiënten met een glioom, én hun naasten, die de afgelopen jaren tijdens hun behandeling intensief gevolgd zijn door de European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC). Zij hebben van deze EORTC ruim € 215.000 ontvangen om de relatie tussen cognitieve vermogens en ziektebeleving bij mensen met een hersentumor te onderzoeken. Stelt u zich eens voor: u hoort van uw arts dat u een ongeneeslijke hersentumor heeft, maar hebt door die hersentumor zoveel problemen met helder denken dat u dit slechte nieuws nauwelijks kunt onthouden, laat staan bevatten. En vervolgens moet u ook nog in korte tijd ingewikkelde beslissingen nemen over behandelingen waarbij u moet afwegen of u een behandeling niet te zwaar vindt. Dit scenario overkomt per jaar meer dan 1000 Nederlanders. Artsen en andere hulpverleners weten dat het, zeker voor mensen met een agressieve primaire hersentumor zoals het glioblastoom, belangrijk is om gedurende de behandeling continu de afweging te maken tussen de fysieke en mentale belasting door die zware behandeling en de kwaliteit van leven. Maar, kan iemand met ernstige cognitieve stoornissen nog wel goed vertellen hoe zijn of haar kwaliteit van leven is? Of kunnen artsen bij het nemen van medische beslissingen beter op het oordeel van familieleden of vrienden afgaan? Martin Klein, neuropsycholoog, en Jaap Reijneveld, neuro-oncoloog, beiden werkzaam bij het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam gaan proberen antwoord op deze vragen te geven door gegevens van bijna 2500 patiënten met een glioom, én hun naasten, die de afgelopen jaren tijdens hun behandeling intensief gevolgd zijn door de European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC) nader te analyseren. Bijvoorbeeld door te beoordelen of patiënten die forse cognitieve stoornissen hebben, systematisch beter of slechter over hun kwaliteit van leven denken. De onderzoekers hebben van de EORTC ruim € 215.000 ontvangen om deze vragen in de komende drie jaar te beantwoorden.
Bron: LUmc
Het blijkt dat de mate van expressie van het eiwit SV2A in tumorweefsel en in weefsel rondom de hersentumor de effectiviteit van het anti-epilepticum levetiracetam voorspelt. Het gebruik van SV2A als hulpmiddel voor het selecteren van patiënten die goed reageren op levetiracetam, kan helpen bij het vinden van het juiste medicijn voor de individuele patiënt. Dat concludeert onderzoeker Marjolein de Groot in haar proefschrift. Epilepsie is een veel voorkomend symptoom bij patiënten met een hersentumor en is vaak ook het enige symptoom. De invloed op de kwaliteit van leven van een patiënt is aanzienlijk, omdat epilepsie bij hersentumorpatiënten vaak moeilijk onder controle te krijgen is. Bovendien hebben anti-epileptica veel bijwerkingen en interacties met andere medicijnen, zoals chemotherapie. Vaak zijn er verscheidene pogingen met verschillende anti-epileptica nodig om het meest effectieve middel te selecteren met de minste bijwerkingen. Helaas is het tot nu toe onmogelijk om aan de hand van bepaalde parameters te voorspellen wat het beste middel voor de individuele patiënt is. De Groot onderzocht mechanismen die epilepsie bij hersentumorpatiënten veroorzaken met behulp van tumorweefsel van hersentumorpatiënten en daarnaast onderzocht zij de effectiviteit en bijwerkingen van anti-epileptica. Het 'synaptic vesicle protein 2 A' (SV2A), dat betrokken is bij neuronale prikkels, en het enzym adenosine kinase, dat anti-epileptische en neuroprotectieve eigenschappen heeft, zijn geassocieerd met epilepsie bij hersentumorpatiënten. Omdat SV2A de bindingsplaats is voor het anti-epilepticum levetiracetam werd dit nader bestudeerd. Het blijkt dat de mate van expressie van SV2A in tumorweefsel en in weefsel rondom de tumor, de effectiviteit van levetiracetam voorspelt. Het gebruik van SV2A als hulpmiddel voor het selecteren van patiënten die goed reageren op levetiracetam, kan helpen bij de klinische besluitvorming voor de individuele patiënt. De gegevens die zijn gevonden over andere mechanismen, kunnen helpen bij het ontwikkelen van nieuwe medicijnen.
Onderzoekers Bart Westerman en Tom Würdinger van het Hersentumorcentrum van VUmc hebben subsidies ontvangen van de stichting Stop Hersentumoren. Hiermee ontwikkelen ze een interactief computerprogramma dat succesvolle medicijncombinaties tegen hersentumoren kan voorspellen, een zogenoemde ‘drugatlas’. Onderzoekers Bart Westerman (midden) en Tom Würdinger (links) krijgen de prijs overhandigd van STOPhersentumoren.nl voorzitter Klaske Hofstee (rechts) In eerste instantie kregen de onderzoekers € 80.000 subsidie van Stop Hersentumoren (SHT) en nu is daar een vervolg van bijna € 40.000,- bijgekomen. Hiermee kunnen de onderzoekers voorlopig verder met hun onderzoek naar werkzame combinaties van drugs (medicijnen). Het idee is voor elke hersentumorpatiënt een 'atlas' te ontwikkelen die de gevoeligheid voor bepaalde medicatie visualiseert. Het onderzoek zit nog in de preklinische fase. Om dit daadwerkelijk in de kliniek bij patiënten te kunnen toepassen is meer, kostbaar, onderzoek nodig. De onderzoekers zijn nu op zoek naar investeerders die dit vervolgonderzoek mogelijk willen maken.
Patiënten met een laaggradige gliale hersentumor hebben een onzekere levensverwachting – tussen twee en dertig jaar. Onderzoekers van VUmc hebben nu veranderingen op chromosoomniveau ontdekt, wat op termijn tot een preciezere voorspelling moet leiden. Dit geeft artsen ook meer houvast bij het bepalen van de juiste therapie. Dat melden ze in het toonaangevende tijdschrift Genome Biology. "Dokter, hoe lang heb ik nog te leven?" is een veel gestelde vraag door kankerpatiënten. Voor patiënten met een laaggradige gliale hersentumor ('diffuus laaggradig glioom') is het antwoord van de arts tot nu toe erg onbevredigend: "Tussen twee en dertig jaar". Dit type hersentumor is namelijk als een slapende vulkaan. Hij kan lange tijd rustig en stabiel zijn, maar van het ene op het andere moment kan hij veranderen in een snel groeiende tumor. Vooralsnog kan de behandelend arts niet in een vroeg stadium voorspellen hoe de hersentumor zich zal gaan gedragen en hoe dus de levensverwachting van de patiënt is. Onderzoekers van VUmc Cancer Center Amsterdam hebben nu een belangrijke stap gezet om dit te verbeteren. Promovendi Hinke van Thuijl, Ilari Scheinin en Daoud Sie hebben een nieuwe genetische aanwijzing (een 'biomarker') ontdekt voor diffuse laaggradige gliomen: wanneer bij cellen in de tumor van chromosoom nummer 10 een klein stukje ontbreekt, heeft de patiënt een lagere levensverwachting. Omdat bestaande methoden tekortschoten, moesten de VUmc-onderzoekers eerst een eigen analysetechniek ontwikkelen. Met deze test bepaalden ze van alle chromosomen in de tumor hoe ze afwijken van wat normaal is. Soms zijn extra stukjes in het chromosoom ontstaan en soms ontbreken stukken chromosoom. Hiermee konden ze een grote verzameling tumoren, waarvan sommige tot wel dertig jaar lang in een archief waren opgeslagen, snel en effectief analyseren. Ze beschrijven de nieuwe techniek gelijktijdig in het belangrijke tijdschrift Genome Research . De onderzoekers hebben hun bevindingen gecheckt bij groepen Franse en Amerikaanse patiënten met hetzelfde type hersentumor. Ook daar bleek het ontbreken van het kleine stukje van chromosoom 10 voorspellend voor de levensverwachting. En samen met collega's uit Parijs, Houston en San Francisco hebben ze nog andere genetische biomarkers voor diffuus laaggradige gliomen ontdekt. Hiernaar wordt verder onderzoek gedaan. "De volgende stap is om uit te zoeken welke van deze verschillende biomarkers overlappen en welke toegevoegde waarde hebben voor het bepalen van de prognose", zeggen neuropatholoog Pieter Wesseling, neuroloog Jaap Reijneveld en tumorgenoombioloog Bauke Ylstra, allen van VUmc Cancer Center Amsterdam. "We zullen uiteindelijk uitkomen op een combinatie van enkele verschillende biomarkers, waarmee we de levensverwachting van patiënten met een laaggradig glioom veel beter kunnen voorspellen. Met deze informatie kunnen we vervolgens voor elke patiënt bepalen wanneer we een aanvullende behandeling moeten geven." Patiënten met een agressieve tumor en dus een kortere levensverwachting zullen eerder in aanmerking komen voor een aanvullende behandeling, terwijl bij patiënten met een gunstigere levensverwachting een dergelijke aanvullende behandeling kan worden uitgesteld om ongewenste bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het beschreven onderzoek werd onder meer gefinancierddoor KWF Kankerbestrijding en STOPHersentumoren.
Onderzoeker Florien Boele bestudeert de effectiviteit van een zelfhulpcursus voor patiënten met een hersentumor en depressieve klachten. In deze cursus leren de patiënten van achter hun pc hoe ze zelf met stemmingsproblemen om kunnen gaan. Ieder jaar worden er in Nederland ongeveer 1.000 mensen gediagnosticeerd met een hersentumor. Een deel van hen ontwikkelt tijdens of na de behandeling hiervan psychische klachten, zoals een depressie. Vaak wordt deze depressie over het hoofd gezien door zorgprofessionals, omdat de klachten begrijpelijk zijn vanwege de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Daarnaast geven patiënten die depressieve klachten hebben dit vaak niet aan bij hun arts, omdat zij denken dat dit er nu eenmaal bij hoort. Zij hebben bovendien vaak geen zin in intensieve psychosociale begeleiding naast alle medische behandelingen. Om deze mensen toch te kunnen helpen onderzoekt Florien Boele van VUmc de effectiviteit van een begeleide online zelfhulpcursus voor patiënten met een hersentumor. Zij baseert zich hierop op de zelfhulpcursus Alles Onder Controle die is ontwikkeld door Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie en verbonden aan VUmc en de VU. Deze cursus richt zich oorspronkelijk op psychische klachten als angst, depressie en slaapproblemen. Tijdens de cursus wordt geprobeerd om de probleemoplossende vaardigheden van de patiënt te verbeteren. Gedurende vijf weken brengen deelnemers in kaart wat hun zorgen en problemen zijn. Hier gaan zij vervolgens stap voor stap mee aan de slag en ze maken een plan om persoonlijke doelen beter te realiseren. De cursus kan volledig online worden gedaan. Een coach controleert of de opdrachten goed worden begrepen en of het huiswerk wordt gedaan. Inhoudelijk gaat hij echter nergens op in, waardoor de deelnemer uiteindelijk zelf zijn problemen oplost. Aanpassingen van de originele cursus zijn gemaakt voor specifieke groepen patiënten. Deze zijn al eerder getest en laten bemoedigende resultaten zien. Zo had ongeveer de helft van patiënten met long- of hoofd-/halstumoren baat bij de cursus. Boele richt zich in haar onderzoek dus op patiënten met een hersentumor. Hoewel hersentumorpatiënten doorgaans andere klachten hebben dan andere oncologiepatiënten verwacht Boele dat ook zij baat kunnen hebben bij de cursus. Het onderzoek van Boele startte in november 2011 en is nu verlengd tot mei 2015. Patiënten die mee willen werken aan dit onderzoek kunnen zich hiervoor aanmelden door contact op te nemen met Florien Boele
Dr. Thomas (Tom) Würdinger van VU medisch centrum krijgt een ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro voor zijn onderzoek naar hersentumoren. Met deze Europese subsidie gaat hij onderzoeken hoe een tumor in het brein communiceert met cellen in de rest van het lichaam. Het vermoeden is dat stamcellen uit het beenmerg afreizen naar de tumor, om daar bloedvaten te vormen, waardoor de tumor verder kan groeien. Een hersentumor is één van de meest agressieve vormen van kanker. De tumor zit op een cruciale en kwetsbare plek en is lastig te behandelen. Patiënten met een kwaadaardige tumor hebben, ondanks de huidige behandeling met chirurgie, bestraling en chemotherapie, dan ook een zeer slecht vooruitzicht. Een paar jaar geleden werd ontdekt dat een hersentumor zeer kleine vetbolletjes (20 - 200 nm in diameter) uitscheidt, die via de bloedbaan in het hele lichaam terechtkomen. Vetbolletjes die in het beenmerg terechtkomen, kunnen daar mogelijk de stamcellen aanzetten om af te reizen naar de hersentumor en zo de vorming van nieuwe tumorbloedvaten te bevorderen. ‘We willen begrijpen waarom die stamcellen op reis gaan helemaal naar de hersenen’, zegt dr. Tom Würdinger van de afdeling neurochirurgie van VUmc. ‘Want als we dat beter snappen, dan kunnen we dit proces misschien afremmen of stoppen.’ Ook wil de onderzoeker weten hoe die langeafstandscommunicatie van de tumorcellen precies werkt. ‘De bloedbaan lijkt als een soort glasvezelkabel te fungeren.’ De vetbolletjes die door het lichaam gaan zwerven, zijn trouwens niet alleen maar slecht nieuws. In deze minuscule bolletjes zitten namelijk eiwitten en RNA die informatie bevatten over de aard van de tumor. Het mooie is dat deze vetbolletjes ophopen in de eenvoudig te isoleren bloedplaatjes (thrombocyten) waardoor ons bloed feitelijk een schat aan informatie vervoert. Würdinger: ‘We verwachten dat we met de modernste sequencing-technieken informatie uit de bloedplaatjes kunnen halen over hoe de tumor het beste bestreden kan worden, met welke chemokuur.’ Würdinger krijgt de subsidie van 1,3 miljoen euro toegekend voor zijn onderzoeksvoorstel Glioblastoma Inhibition: Targeting Tumour-derived Extracellular Vesicle driven Cell Recruitment (GLITTER). Het project gaat 60 maanden duren en gaat nog dit jaar van start. De onderzoeker kan met het geld onder meer drie postdoconderzoekers aannemen. Bij het project zijn verschillende disciplines uit VUmc Cancer Center Amsterdam betrokken, waaronder de immunologie, angiogenese (bloedvaten), pathologie, oncologie, en neurochirurgie. Würdinger: ‘Het succes van deze subsidie onderstreept dat het idee van Bob Pinedo zijn vruchten afwerpt.’ Pinedo is de grondlegger van VUmc-CCA, waar alle bij kankeronderzoek betrokken disciplines bij elkaar zitten in één gebouw, de opvallende kleurige blokkendoos langs de A10. Het onderzoek wordt ondersteund door Stichting VUmc-CCA en Stichting STOPhersentumoren.nl. De ERC Starting Grant is een prestigieuze subsidie waarmee de Europese Commissie jonge onderzoekers die nog aan de start staan van hun carrière, de kans wil geven hun innovatieve ideeën richting te geven.
Onderzoeker Florien Boele bestudeert de effectiviteit van een zelfhulpcursus voor patiënten met een hersentumor en depressieve klachten. In deze cursus leren de patiënten van achter hun pc hoe ze zelf met stemmingsproblemen om kunnen gaan. Ieder jaar worden er in Nederland ongeveer 1.000 mensen gediagnosticeerd met een hersentumor. Een deel van hen ontwikkelt tijdens of na de behandeling hiervan psychische klachten, zoals een depressie. Vaak wordt deze depressie over het hoofd gezien door zorgprofessionals, omdat de klachten begrijpelijk zijn vanwege de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Daarnaast geven patiënten die depressieve klachten hebben dit vaak niet aan bij hun arts, omdat zij denken dat dit er nu eenmaal bij hoort. Zij hebben bovendien vaak geen zin in intensieve psychosociale begeleiding naast alle medische behandelingen. Om deze mensen toch te kunnen helpen onderzoekt Florien Boele van VUmc de effectiviteit van een begeleide online zelfhulpcursus voor patiënten met een hersentumor. Zij baseert zich hierop op de zelfhulpcursus Alles Onder Controle die is ontwikkeld door Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie en verbonden aan VUmc en de VU. Deze cursus richt zich oorspronkelijk op psychische klachten als angst, depressie en slaapproblemen. Tijdens de cursus wordt geprobeerd om de probleemoplossende vaardigheden van de patiënt te verbeteren. Gedurende vijf weken brengen deelnemers in kaart wat hun zorgen en problemen zijn. Hier gaan zij vervolgens stap voor stap mee aan de slag en ze maken een plan om persoonlijke doelen beter te realiseren. De cursus kan volledig online worden gedaan. Een coach controleert of de opdrachten goed worden begrepen en of het huiswerk wordt gedaan. Inhoudelijk gaat hij echter nergens op in, waardoor de deelnemer uiteindelijk zelf zijn problemen oplost. Aanpassingen van de originele cursus zijn gemaakt voor specifieke groepen patiënten. Deze zijn al eerder getest en laten bemoedigende resultaten zien. Zo had ongeveer de helft van patiënten met long- of hoofd-/halstumoren baat bij de cursus. Boele richt zich in haar onderzoek dus op patiënten met een hersentumor. Hoewel hersentumorpatiënten doorgaans andere klachten hebben dan andere oncologiepatiënten verwacht Boele dat ook zij baat kunnen hebben bij de cursus. Het onderzoek van Boele startte in november 2011 en is nu verlengd tot mei 2015. Patiënten die mee willen werken aan dit onderzoek kunnen zich hiervoor aanmelden door contact op te nemen met Florien Boele
De transcriptiefactor ZEB1 speelt een cruciale rol bij het invasieve gedrag van de agressieve hersentumor glioblastoom. Dat concludeert Justin Joseph, die op moleculair niveau onderzocht hoe deze hersentumorcellen door hun directe omgeving worden aangespoord tot dit agressieve gedrag. Glioblastoma (GBM) is de meest voorkomende vorm van hersenkanker bij volwassenen. Deze hersentumor groeit snel en diffuus, waardoor de chirurg de tumor vrijwel nooit helemaal kan weghalen. De achtergebleven cellen zorgen ervoor dat de tumor opnieuw kan uitgroeien. Deze cellen kunnen met radio- en chemotherapie alleen niet worden opgeruimd. Daarom proberen wetenschappers beter te begrijpen hoe deze cellen zich verspreiden en overleven – om zo een betere behandeling te ontwikkelen. Joseph onderzocht of het invasieve gedrag van GBM cellen verband houdt met een proces op microniveau dat ‘mesenchymale transdifferentiatie’ heet. Hij ontdekte onder andere dat twee belangrijke micromilieufactoren, ‘TGF- β’ en hypoxie (zuurstofgebrek), ervoor zorgen dat de tumorcellen mesenchymaal worden waardoor ze makkelijker in het omringende normale weefsel kunnen doordringen. De transcriptiefactor (een eiwit dat DNA-transcriptie reguleert) ZEB1 blijkt in dit proces een essentiële rol te spelen. Joseph ontdekte ook dat differentiatie van specialistische GBM-(stam)cellen leidt tot verhoogd invasief gedrag. Remming van ZEB1 en specifieke differentiatieprocessen in GBM-cellen kunnen misschien helpen om nieuwe therapieën te ontwikkelen om deze agressieve hersentumoren beter te behandelen. Justin V. Joseph (1980) studeerde Biotechnologie aan de Bharathiar Universiteit (India) en Moleculaire Biologie (MSc) aan de universiteit van Skövde (Zweden). Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door het UMCG. Joseph is momenteel als onderzoeker verbonden aan Haukeland University Hospital in Bergen (Noorwegen).
Tom Würdinger van de afdeling neurochirurgie krijgt een ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro voor zijn onderzoek naar hersentumoren. Met deze Europese subsidie gaat hij onderzoeken hoe een tumor in het brein communiceert met cellen in de rest van het lichaam. Dankzij extra aangelegde bloedvaten ontvangt een tumor de bouwstoffen om verder te groeien Een hersentumor is één van de meest agressieve vormen van kanker. De tumor zit op een cruciale en kwetsbare plek en is lastig te behandelen. Patiënten met een kwaadaardige tumor hebben, ondanks de huidige behandeling met chirurgie, bestraling en chemotherapie, dan ook een zeer slecht vooruitzicht. Sinds een paar jaar is bekend dat een hersentumor vetbolletjes met een diameter van 20 tot 200 nanometer uitscheidt, die via de bloedbaan in het hele lichaam terechtkomen. Vetbolletjes die in het beenmerg terechtkomen, lijken daar stamcellen aan te zetten om af te reizen naar de hersentumor en zo de vorming van nieuwe tumorbloedvaten te bevorderen. "We willen begrijpen waarom die stamcellen op reis gaan helemaal naar de hersenen", aldus Würdinger. "Als we dat beter snappen, dan kunnen we dit proces misschien afremmen of stoppen." Ook wil Würdinger weten hoe die langeafstandscommunicatie van de tumorcellen precies werkt. "De bloedbaan lijkt als een soort glasvezelkabel te fungeren." De vetbolletjes die door het lichaam gaan zwerven, zijn niet alleen maar slecht nieuws. In deze minuscule bolletjes zitten namelijk eiwitten en RNA (een heel lang spiraalvormig molecuul, essentieel bij het kopiëren van DNA, red.) die informatie bevatten over de aard van de tumor. Würdinger: "Het mooie is dat deze vetbolletjes ophopen in de bloedplaatjes, die we eenvoudig kunnen isoleren. Met onze modernste sequencing-technieken hopen we informatie uit de bloedplaatjes te kunnen halen over hoe de tumor het beste bestreden kan worden, bijvoorbeeld met welke chemokuur." De ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro die Würdinger krijgt, is een prestigieuze subsidie waarmee de Europese Commissie jonge onderzoekers in de beginfase van hun carrière in staat stelt hun innovatieve ideeën richting te geven. De onderzoeker kan met het geld onder meer drie postdoconderzoekers aannemen. Het onderzoek heeft de naam GLITTER gekregen, een acroniem van Glioblastoma Inhibition: Targeting Tumour-derived Extracellular-vesicle driven cell-Recruitment. Bij het project zijn verschillende disciplines uit VUmc Cancer Center Amsterdam betrokken, waaronder de immunologie, angiogenese (bloedvaten), pathologie, oncologie, en neurochirurgie.
Patiënten met een hooggradig glioom (HGG), een kwaadaardige hersentumor, kunnen tot op heden niet genezen. In de laatste levensfase is het doel van behandeling vooral behoud van kwaliteit van leven en streven naar een waardig levenseinde. Arts-onderzoeker Eefje Sizoo onderzocht hoe deze laatste levensfase van HGG-patiënten verloopt en doet suggesties ter verbetering. Sizoo legde vragenlijsten voor aan artsen en nabestaanden. Daarmee verzamelde zij gegevens over de laatste levensfase van 130 overleden patiënten met een kwaadaardige hersentumor. Sizoo en haar collega's vonden dat er vaak sprake is van krachtsverlies en epilepsie in de laatste drie maanden van het leven van deze patiënten. Epilepsie komt dikwijls voor na het beëindigen van de tumorbehandeling, specifiek in de laatste week voor overlijden. Juist in die periode wordt de behandeling met anti-epileptica vaak gestopt omdat de patiënten niet meer in staat zijn de medicatie in te nemen. Kwaliteit van leven in deze fase is vaak slecht en verslechtert over de tijd. Medische beslissingen rondom het levenseinde, zoals het stoppen van een behandeling en zoals palliatieve sedatie komen veel voor bij deze patiënten. Veel van hen zijn niet meer in staat mee te beslissen in deze fase, omdat zij door hun hersentumor niet goed meer kunnen communiceren of hun cognitie verstoord is. Uit het onderzoek van Sizoo blijkt dat er een relatie bestaat tussen een waardig levenseinde bij HGG-patiënten en hun vermogen om te communiceren, tevredenheid over de arts, en het uitblijven van ongewenste overplaatsingen tussen zorginstellingen kort voor Sizoo pleit voor vervolgonderzoek naar het voor komen van epileptische aanvallen in de laatste levensfase van patiënten met een kwaadaardige hersentumor. Ook is zij voorstander van het stimuleren van patiëntparticipatie in besluitvorming aan het levenseinde door middel van advance care planning . Daarmee kan een patiënt, met hulp van een zorgverlener, plannen maken voor toekomstige (medische) zorg op het moment dat hij of zij daar niet meer of minder goed in staat is. Daarbij ziet zij mogelijk ook een belangrijke rol voor specialistische palliatieve zorg.
Bij patiënten met een hersentumor zijn de functionele hersennetwerken verstoord. De gewijzigde activiteit leidt tot een verstoorde communicatie tussen hersendelen. Deze verstoring heeft weer epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen tot gevolg. Door bij operatieve verwijdering van de tumor ook de functionele hersennetwerken te herstellen, kunnen epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen beter worden behandeld. Dit concludeert arts-onderzoeker Edwin van Dellen in zijn onderzoek waarop hij 4 juni promoveert bij VUmc. Het glioom is de meest voorkomende vorm van hersentumoren, en kan niet worden genezen. De kwaliteit van leven van patiënten met een glioom is daarom erg belangrijk. Gliomen veroorzaken vaak epilepsie en cognitieve stoornissen, zoals aandachts- en geheugenproblemen. Dit heeft een negatief effect op de kwaliteit van leven. Behandeling van de tumor bestaat onder andere uit operatieve verwijdering van zo veel mogelijk tumorweefsel. Hierna blijven patiënten echter vaak epilepsie en cognitieve stoornissen houden. Wanneer we voorafgaand aan de operatie beter in kaart brengen welk weefsel moet worden verwijderd om zo epilepsie te behandelen en cognitieve stoornissen te voorkomen, kan de kwaliteit van leven van deze patiënten sterk worden verbeterd, aldus Edwin van Dellen. De hersenen functioneren als een netwerk van miljarden hersencellen, de neuronen. De organisatie van deze functionele hersennetwerken is verstoord in patiënten met een hersentumor. Met behulp van een computermodel toonde Van Dellen aan dat verandering van activiteit van neuronen in het tumorgebied leidt tot verstoring van communicatie tussen op afstand gelegen hersengebieden. Daarnaast zag hij dat de verstoring van het netwerk samenhangt met het aantal epileptische aanvallen en de ernst van cognitieve stoornissen. Door de operatieve verwijdering van de tumor verandert het netwerk echter ook, en dit kan samengaan met verbetering van symptomen: als de netwerkorganisatie zich herstelt, heeft de patiënt geen epileptische aanvallen meer, en verbetert het cognitief functioneren. Deze informatie kan van waarde zijn bij het plannen van tumorchirurgie, om epileptische aanvallen en cognitieve stoornissen na de operatie te voorkomen.
Elke dag overlijden in Nederland gemiddeld vier mensen aan hersenkanker. De meest voorkomende hersenkanker is het glioblastoom. Deze kankersoort is zeer agressief en tot nu toe niet te genezen. Patiënten hebben na het stellen van de diagnose glioblastoom een gemiddelde overlevingsduur van ongeveer 15 maanden. Er is daarom grote behoefte aan nieuwe, meer effectieve behandelmogelijkheden. In het Nijmegen Center for Molecular Life Sciences (NCMLS) en het Radboud Universitair Centrum voor Oncologie (RUCO) wordt door Nijmeegse wetenschappers nauw samengewerkt op het gebied van immunotherapie. Prof. Gosse Adema, tumor-immunoloog in het UMC St Radboud: "De therapie wordt in Nederland op dit moment al succesvol ingezet, maar nog niet voor kwaadaardige hersentumoren. Door de bijdrage van de Stichting STOPhersentumoren.nl kunnen we nu gaan onderzoeken hoe immunotherapie voor hersentumoren zo beloftevol mogelijk ingezet kan worden". "We willen daarmee bereiken dat Nederlandse patiënten voor deze therapie voortaan niet meer naar het buitenland hoeven". aldus Prof. Pieter Wesseling, neuropatholoog in het UMC St Radboud.
Het is een indruk die anesthesiologen breed delen; patiënten met hersentumoren in de frontale hersenkwab (de voorkant van de hersenen) lijken gevoeliger te zijn voor de hypnotische effecten van het veelgebruikte verdovingsmiddel propofol. UMCG-anesthesioloog Marko Sahinovic onderzocht of deze indruk door onderzoek gestaafd kan worden. Dat blijkt niet het geval te zijn, al hebben patiënten met een hersentumor wel een hogere ‘metabole klaring’ – hun lichaam ruimt medicatie sneller op uit het bloed. Om dezelfde concentraties te handhaven moet de continue toediening van propofol volgens Sahinovic hoger liggen. Anesthesiologen zijn, onder andere, specialisten op het gebied van verdovingsmiddelen. Zij maken een onderscheid tussen farmacokinetiek (de manier waarop het lichaam medicatie verwerkt) en farmacodynamiek (de invloed van medicatie op het lichaam). Sahinovic concludeert op basis van onderzoek dat hersentumoren wel invloed hebben op de farmacokinetiek van propofol, maar niet op de farmacodynamiek van het middel. Met andere woorden: het verdovingsmiddel propofol wordt anders verwerkt, maar heeft hetzelfde resultaat. In het tweede deel van zijn proefschrift beoordeelde de promovendus de effectiviteit van verschillende monitors om hypnose en analgesie (pijnstilling) in kaart te brengen als hulpmiddel voor de optimale medicatiedosering. Uiteindelijk concludeert hij dat de huidige generatie monitors een hele belangrijke bijdrage leveren om de slaapmedicatie en pijnstillers optimaal te doseren maar dat er nog veel werk te verrichten valt om ze nog beter te laten werken. Anesthesiologen krijgen bij het afronden van hun opleiding in het UMCG een buste met daarop de tekst ‘Hou de patiënt veilig’. Sahinovic legt in zijn proefschrift uit dat de kans statistisch gezien inderdaad zeer klein is dat een patiënt iets van een operatie zal meekrijgen, maar dat het niet helemaal uit te sluiten is. Dat is omdat nog onbekend is hoe bewustzijnsprocessen op moleculair en cellulair niveau bij elkaar komen en op macroniveau ‘het bewustzijn’ vormen. In het slot van zijn proefschrift schetst Sahinovic nieuwe ontwikkelingen die kunnen helpen om wijd toepasbaar en betrouwbare medicatiemodellen te ontwikkelen – niet alleen voor propofol maar ook voor andere verdovingsmedicatie. Marko Sahinovic (1980) studeerde psychologie (BSc) en geneeskunde (BSc en MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Anesthesiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen, waar hij werkt als anesthesioloog. Het onderzoek valt binnen het raamwerk van het UMCG-onderzoeksprogramma CAPE: Critical care, Anesthesiology, Peri-operative and Emergency medicine.
Bron: RUG
Patiënten, meestal kinderen, met de zeldzame hersentumor DIPG, reageren niet op medicatie die via de normale toedieningroutes (intraveneus of oraal) wordt toegediend. Zij overlijden meestal binnen twee jaar na diagnose. Viola Caretti heeft in haar promotieonderzoek een model opgezet om nieuwe mogelijke behandelmethoden te bestuderen. Zij promoveert 3 juli. Diffuse intrinsieke ponsgliomen (DIPG) zijn zeldzame hersentumoren die voornamelijk bij kinderen voorkomen. De patiënt overlijdt in het algemeen binnen twee jaar na diagnose. Gedurende de laatste dertig jaar is de levensverwachting van DIPG-patiënten nauwelijks toegenomen. Laboratoriumonderzoek is de laatste drie decennia nauwelijks verricht door een gebrek aan tumormateriaal beschikbaar voor preklinisch onderzoek. In dit project was de doelstelling om het preklinisch DIPG-onderzoek op te zetten en hiermee de ontwikkeling van nieuwe behandelmethoden voor deze ziekte te versnellen. Om dit te bereiken zijn we begonnen met het opstellen van een nationaal autopsie protocol. Hierdoor hebben we uniek DIPG-tumormateriaal verkregen waarmee we één van de eerste DIPG celkweek- en diermodellen ter wereld hebben opgezet. Met deze modelsystemen zijn we nu bezig om nieuwe behandelmethoden te bestuderen die mogelijk gebruikt kunnen worden voor klinische toepassingen. Een voorbeeld hiervan is dat kinderen met DIPG niet reageren op medicatie die via de normale toedieningroutes (intraveneus of oraal) wordt toegediend, mogelijk doordat de medicatie de tumor niet bereikt. Een nieuwe behandelmethode die we in onze modelsystemen hebben getest, is de toediening van carmustine direct in de tumor door middel van 'convection enhanced delivery'. Door de veelbelovende resultaten van deze studie, gaan we verder onderzoeken of deze techniek ook toepasbaar is voor de behandeling van DIPG-patiënten.
De grootste hindernis in het behandelen van hersentumoren is de bloed-hersenbarrière. Die moeten medicijnen passeren voordat ze de tumor kunnen bestrijden. Deze barrière kan overwonnen worden door cellen in te kapselen en te implanteren in de buurt van de tumor. Maar hieraan kleefden tot voor kort nog veel praktische bezwaren. Swapnil Bhujbal ontwikkelde een nieuw inkapselingssysteem nadat hij de bestaande problemen stap voor stap bestudeerd had. De vooruitzichten van mensen met een hersentumor zijn over het algemeen slecht, ondanks geavanceerde behandelingsmethoden zoals bestraling en chemotherapie. Wetenschappers zoeken daarom naar nieuwe behandelingsmethoden die het terugkeren van de tumor kunnen voorkomen. Een van die manieren zou kunnen zijn het inkapselen van cellen die van minuut-tot-minuut de juiste hoeveelheid medicijnen afgeven. Bhujbal vergeleek eerst bestaande inkapselingsmethoden, zoals alginaat-gebaseerde microcapsules. De laatste technologie liet in onderzoek in diermodellen veelbelovende resultaten zien, maar heeft nog belangrijke bezwaren (zoals het uitsteken van cellen) die toepassing in de klinische praktijk in de weg staan. De promovendus ontwikkelde een manier om de mechanische stabiliteit van de microcapsules te verbeteren en een manier om ongewenste uitgroei van cellen in het hersenweefsel te voorkomen. Hij ontwikkelde, samen met zijn collega’s, een multilaag-systeem met speciale stoffen die de uitgroeiende cellen direct doden. Dit nieuwe inkapselingssysteem bleek goed te werken, maar bleek in een muismodel nog niet de gewenste mechanische stabiliteit te hebben. Het moet daarom nog verder ontwikkeld worden voor de klinische praktijk. Swapnil Bhujbal (1985) studeerde Bioinformatica aan de Universiteit van Pune, India. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het W.J. Kolffinstituut van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Luxembourg Institute of Health.
Voor een zeer agressieve hersentumor bij kinderen, DIPG, bestaat nog altijd geen behandeling. Een internationaal onderzoeksteam, met onderzoekers van VUmc, zet nu een flinke stap om dit te veranderen. Ze hebben medicijnen geïdentificeerd die mogelijk te gebruiken zijn als therapie. Daarover publiceerden ze in het gezaghebbende Nature Medicine, editie 4 mei. Elk jaar wordt in Nederland bij zo’n tien kinderen (meestal jonger dan tien jaar) een tumor in de hersenstam ontdekt. Dit zogeheten diffuus intrinsiek ponsglioom (DIPG) betekent voor het kind een zeer slecht vooruitzicht: een behandeling is er niet en gemiddeld leeft de patiënt dan nog maar negen maanden. De behandelend arts kan alleen tijd winnen door de tumor te bestralen. Dit type hersentumor is zo zeldzaam dat een studie in alleen Nederland te weinig data zou opleveren. Daarom hebben onderzoekers wereldwijd de handen ineengeslagen om samen gericht te zoeken naar nieuwe medicijnen. “Omdat kankeronderzoekers in dit onderzoeksveld niet graag hun schaarse tumorcelmateriaal met anderen deelden, bedacht projectleider Charles Keller van het Children's Cancer Therapy Development Institute een slimmigheid”, vertelt onderzoeker dr. Esther Hulleman van VUmc Cancer Center Amsterdam, dat mede aan de basis stond van de internationale samenwerking. “Hij stuurde testplaten met de te testen medicijnen er al in naar alle deelnemende labs in de wereld. Zo konden de onderzoekers in hun eigen lab, volledig gestandaardiseerd, de tests uitvoeren met medicijnen op de levende tumorcellen van hun eigen patiënten.” De resultaten van deze samenwerking zijn nu beschreven in Nature Medicine. De onderzoekers hebben een klasse van medicijnen gevonden die mogelijk gebruikt kan worden als therapie. Tegelijk hebben ze meer fundamenteel begrip opgedaan over de ziekte. Hulleman:“We hebben een genetische mutatie ontdekt die in 80% van de gevallen van DIPG aanwezig is. Dat is goed nieuws, want nu kunnen we hopelijk gericht aanvullende medicijnen gaan ontwikkelen.” Het onderzoek van Hulleman en collega’s wordt mede mogelijk gemaakt door Stichting Semmy. Het artikel “Functionally-defined Therapeutic Targets in Diffuse Intrinsic Pontine Glioma--A Report of the Children’s Oncology Group DIPG Preclinical Consortium” door Grasso, Tang, Truffaux et al. verschijnt 4 mei in Nature Medicine
Deze week verscheen een online publicatie van onderzoeker Florien Boele van het neuro-oncologisch team van VUmc in het toonaangevende Journal of Clinical Oncology. In de publicatie presenteert Boele samen met collega’s de uitkomsten van een studie naar de kwaliteit van leven bij patiënten met een langzaam groeiende hersentumor (laaggradig glioom) bij wie sprake is van een ‘stabiele ziekte’. Hoewel de kwaliteit van leven van patiënten zes jaar na de diagnose vergelijkbaar is met gezonde controlepersonen, is er bij ruim eenderde van deze groep na 12 jaar wel sprake van een verslechterende kwaliteit van leven. Bij patiënten met langzaam groeiende hersentumor (een zogenaamd laaggradig glioom) is er meestal gedurende een lange periode sprake van 'stabiele ziekte'. Dat wil zeggen dat er geen achteruitgang is te zien op hersenscans of dat er geen merkbare fysieke veranderingen en klachten zijn. 65 patiënten beantwoordden gemiddeld zes en twaalf jaar na de diagnose vragenlijsten over hun kwaliteit van leven. Hun antwoorden werden vergeleken met die van gezonde controlepersonen. Zes jaar na de diagnose waren er geen significante verschillen tussen de patiënten en de controles. Twaalf jaar na de diagnose haalde 38,5% van de patiënten wel slechtere scores op sommige onderdelen. Zo hadden deze lange-termijn overlevers als gevolg van fysieke beperkingen meer problemen in het dagelijks functioneren. Op vragen over hun algemene gezondheidsperceptie scoorden zij ook slechter dan gezonde controles. Binnen de groep van 65 patiënten met 'stabiel laaggradig glioom' waren fysieke aspecten van kwaliteit van leven na twaalf jaar slechter dan na zes jaar. De onderzoekers concluderen dat er een subgroep van lange-termijn overlevers van een laaggradig glioom is, met een verslechterende kwaliteit van leven. Florien Boele benadrukt dat het belangrijk is deze patiënten te blijven ondersteunen in het omgaan met de gevolgen van de ziekte.
De naasten van patiënten die recent te horen hebben gekregen dat ze een ernstige hersentumor hebben, blijken erg kwetsbaar te zijn. Dit concludeert onderzoekster Florien Boele in haar proefschrift waarmee zij op 11 mei promoveert bij VUmc. Florien Boele heeft gekeken naar de kwaliteit van leven van glioompatiënten en hun naasten. Met name naasten van patiënten met een recent gediagnosticeerd, zeer kwaadaardig of snelgroeiend glioom bleken een kwetsbare groep. Deze naasten kregen een gestructureerd, psychologisch programma aangeboden. Hierbij werd ondersteuning geboden volgens de principes van psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie. Dit programma bleek naasten te helpen met (het behouden van) een stabiele levenskwaliteit en gaf daarnaast een beter gevoel van begrip op de situatie in vergelijking met de standaardzorg. Hersentumoren, zoals gliomen, leiden vaak tot de dood. Naast uitvalsverschijnselen en epilepsie kunnen ook symptomen zoals vermoeidheid, geheugenproblemen, concentratiestoornissen, depressie en veranderingen in gedrag en persoonlijkheid voorkomen. Deze symptomen kunnen een grote negatieve invloed hebben op het leven van patiënten en hun naasten, ook als de ziekte stabiel blijft. Onder stabiele glioompatiënten bleek, gemiddeld zes jaar na diagnose, slechter cognitief functioneren samen te hangen met een slechtere levenskwaliteit. Twaalf jaar na diagnose bleken de beperkingen in levenskwaliteit overwegend mild. De helft van de patiënten ervoer een stabiele of zelfs verbeterde levenskwaliteit, toch ervoer 39% van deze groep patiënten een verslechtering over de tijd op ten minste één aspect van de levenskwaliteit. De studies van Boele dragen bij aan een beter begrip van de levenskwaliteit van glioompatiënten en hun naasten en zijn een stap in de richting van meer evidence-based ondersteunende zorg voor deze patiënten en hun naasten. "Het is belangrijk de behoefte aan ondersteunende zorg - onder zowel patiënten als naasten - tijdens het hele ziektetraject in de gaten te houden, om zo passende zorg te kunnen bieden", aldus Boele.
Thais de Almeida Galatro verrichte onderzoek naar de micro-omgeving van agressieve hersentumoren. Dat levert de eerste uitgebreide menselijke genexpressieprofielen op van zulke tumoren. De Braziliaanse onderzoekster concludeert dat moleculaire diagnose kan helpen om beter te begrijpen wat er in de directe omgeving van de tumor gebeurt. Dat helpt niet alleen om de vooruitzichten van patiënten beter in te kunnen schatten, maar ook om nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Kwaadaardige hersentumoren zijn lastig chirurgisch te verwijderen doordat ze het omringende hersenweefsel binnendringen. Glioblastoma multiforme (GBM) is het meest voorkomende en meest agressieve subtype. Onder de microscoop lijken zulke tumoren erg op elkaar, maar eerder onderzoek heeft al laten zien dat er moleculair gezien grote verschillen bestaan. Die verschillen kunnen veroorzaakt worden door genetische oorzaken, maar ook door de interactie tussen tumorcellen en hun omgeving. Microglia, de lokale immuuncellen van het centrale zenuwstelsel, zijn de eerste cellen die reageren op schade of gevaar. Almeida Galatro vergeleek zulke microglia uit menselijk tumorweefsel en normaal weefsel, en concludeert dat niet alleen de tumorcellen, maar ook andere cellen in de tumor, zoals microglia, heterogeen zijn. De resultaten helpen om de rol van niet-tumorcellen in tumorgroei beter te begrijpen. Thais de Almeida Galatro (1986) behaalde haar Master in Science aan de University of Sao Paulo. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd financieel mogelijk gemaakt door het UMCG en de universiteit van São Paulo, waar Thais de Almeida Galatro nu werkt als onderzoeker.
Bron: RUG
Onderzoekers van VUmc en VU gaan op zoek naar de meest effectieve medicijnenmix voor glioblastoom, een agressieve en moeilijk te behandelen hersentumor. Zij ontwikkelen slimme rekenmethoden om daarmee goed werkende medicijncombinaties te vinden die elkaar zelfs versterken. De meest voorkomende hersentumor, glioblastoom, is niet alleen agressief, maar ook heel lastig te behandelen. Deze tumor heeft zich zodanig vertakt in het hersenweefsel dat hij vrijwel niet in zijn geheel weg te snijden is. De artsen moeten glioblastoom dus met medicijnen te lijf gaan. Helaas valt de effectiviteit van de bestaande chemotherapie voor patiënten erg tegen. Hun prognose is slecht omdat de tumor uiteindelijk altijd terugkomt. Onderzoekers van VUmc gaan nu combinatietherapie verder ontwikkelen: een ‘cocktail’ van medicijnen die zicht richt op meerdere processen binnen de tumor. Daarvan is al bekend dat het beter werkt. Lastig is alleen dat geen enkele patiënt gelijk is; er is dus steeds een iets andere combinatie van medicijnen nodig. Daarom ontwikkelt dr. Bart Westerman, onderzoeker bij de afdeling Neurochirurgie van VUmc en VUmc Cancer Center Amsterdam, slimme rekenmethoden om goed werkende medicijncombinaties te vinden, die elkaar zelfs versterken. Computerprogramma’s berekenen welke processen belangrijk zijn voor de tumor en ook of die processen onderling iets met elkaar te maken hebben. “Hieruit valt te voorspellen hoe deze tumor op medicijncombinaties zal gaan reageren”, vertelt Westerman, die deze methode samen met dr. Jan Koster van het AMC ontwikkelt. De onderzoekers hoeven niet vanaf nul te beginnen; ze weten deels al welke medicijnen werken op de verschillende typen glioblastoom. “Die kennis hebben we opgedaan door de medicijnen te testen op cellijnen”, zegt Westerman.“Deze informatie hebben we omgezet in een atlas van processen van de tumorcellen en van daaruit kunnen we nu al voorspellen welke medicijncombinaties gaan werken voor een bepaalde patiënt.” Het project is een samenwerking met prof. dr. Iwan de Esch en dr. Chris de Graaf van de afdeling Medicinal Chemistry (Farmacochemie) van de VU. Zij kijken op moleculair niveau naar de interacties die medicijnen met de tumorcellen kunnen aangaan. Deze informatie zal worden gebruikt om heel gericht een keuze te maken welke combinatietherapieën het beste passen bij elke patiënt. De onderzoekers willen mogelijk maken dat in de toekomst een patiënt met glioblastoom een aantal eenvoudige metingen ondergaat (DNA, RNA, effect medicijnen op tumorweefsel), waaruit vervolgens de optimale medicijncocktail voor die persoon rolt voor behandeling.
Patiënten met een hersentumor hebben vaak last van epilepsie. VUmc arts-onderzoeker Johan Koekkoek heeft ontdekt dat behandeling met een veelgebruikte chemo (temozolomide) het aantal epileptische aanvallen vermindert. Ook heeft hij vastgesteld dat tijdens de laatste levensfase van de patiënt epilepsie goed behandeld kan worden met medicatie in die vorm van druppels of neusspray. Koekkoek promoveert op 30 september bij VUmc. Veel glioompatiënten (patiënten met een hersentumor) hebben last van epilepsie. Ondanks behandeling met medicatie blijft zeker 30% van de patiënten epileptische aanvallen houden. Daarom heeft arts-onderzoeker Johan Koekkoek van VUmc onderzocht of behandeling tegen de tumor zelf ook bijdraagt aan een afname van het aantal epileptische aanvallen. Bovendien komen epileptische aanvallen vaker voor in de laatste levensfase van de patiënt. Tijdens deze laatste levensfase krijgen patiënten vaak last van slikklachten, waardoor het slikken van tabletten tegen epilepsie niet meer mogelijk is. Koekkoek heeft ontdekt dat niet alleen een operatie en bestraling helpen bij het verminderen van het aantal epileptische aanvallen, maar ook behandeling met temozolomide (een veelgebruikte chemo) blijkt het aantal aanvallen te verminderen. "Van temozolomide is bewezen dat het werkt tegen de tumor zelf. Nu blijkt dat de chemo ook helpt het aantal epileptische aanvallen te verminderen. Sommige glioompatiënten hebben zelfs helemaal geen epileptische aanvallen meer na gebruik van temozolomide. Ook hebben we vastgesteld dat tijdens de laatste levensfase van de patiënt, als de patiënt slikklachten ervaart waardoor het slikken van tabletten tegen epilepsie niet meer mogelijk is, epileptische aanvallen goed behandeld kunnen worden met anti-epileptica in de vorm van druppels in de wangzak of neusspray", zegt Koekkoek. De resultaten dragen bij aan een meer op maat gemaakte behandeling van epileptische aanvallen bij glioompatiënten. Patiënten die bijvoorbeeld na een anti-tumorbehandeling geen epileptische aanvallen meer hebben, zouden in sommige gevallen kunnen stoppen met hun epilepsiemedicatie. Dit betekent minder onnodig medicijngebruik en minder blootstelling aan ongewenste bijwerkingen van medicatie. "De behandeling in de laatste levensfase met druppels of neusspray kan er juist toe bijdragen dat epileptische aanvallen vlak voor het overlijden beter bestreden en voorkomen worden, en dat draagt bij aan de levenskwaliteit van de patiënt in zijn laatste levensfase", aldus Koekkoek. Promovendus: J.A.F. Koekkoek
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
Twee onderzoekers van VUmc krijgen een subsidie van bijna 1 miljoen dollar uit de VS voor het structureel opzetten van een internationaal registratiesysteem voor een zeldzame, ongeneeslijke vorm van hersentumoren bij kinderen: het Diffuus Intrinsiek Pons Glioom (DIPG), ofwel hersenstamtumor. Met deze meerjarige financiering voor de ‘European DIPG Registry’ is door VUmc een grote stap gezet op weg naar een betere behandeling en uiteindelijk genezing van patiëntjes met een hersenstamtumor. Jaarlijks wordt bij circa 260 tot 400 patiëntjes in Europa de diagnose DIPG gesteld. Helaas is er geen behandeling voor de genezing van DIPG: de meeste kinderen overlijden binnen 9 maanden na diagnose. Er is nog maar weinig over de ziekte bekend. Internationale samenwerking en registratie van zo’n zeldzame aandoening is een essentiële stap op weg naar genezing. Kinderarts/-oncoloog Dannis van Vuurden, voorzitter van het ‘European DIPG Network’, en promovenda Sophie Veldhuijzen van Zanten, coördinator van de European DIPG Registry, hebben zich als initiatiefnemers vanuit VUmc de afgelopen jaren ingezet om een nieuw internationaal DIPG-registratiesysteem op te zetten. Dit gebeurde in samenwerking met collega’s uit heel Europa en met hulp van Nederlandse partners als Stichting Kinderoncologie Nederland (SKION), Stichting Semmy en adviseurs van KPMG. Hierbij stond het team voor uitdagingen zoals wet- en regelgeving rondom privacy en informatiebeveiliging. De subsidie komt van het Amerikaanse ‘The Cure Starts Now Foundation’ in samenwerking met de ‘DIPG Collaborative’. Dit zijn internationaal samenwerkende ouder-/patiëntenverenigingen die onderzoek stimuleren dat gericht is op genezing van DIPG.
De behandeling van een zeldzame, agressieve vorm van hersentumoren bij kinderen schiet tekort. Hoe dat komt, blijkt uit het promotieonderzoek van Marc Jansen bij VUmc. Hij onderzocht of een veel gebruikt medicijn eigenlijk wel aankomt bij de tumor. Dat bleek maar bij een deel van de patiënten het geval te zijn. Een oplossing kan zijn om het medicijn rechtstreeks in de hersenstam in te brengen. Om dat te onderzoeken start VUmc nog dit jaar een behandelstudie. Het ultieme doel is uiteindelijk de overlevingskansen van kinderen met deze ernstige ziekte te verbeteren. Jansen promoveert op 17 maart bij VUmc. Diffuse intrinsieke ponsgliomen (DIPG) zijn zeldzame hersenstamtumoren die voornamelijk bij kinderen tussen de vier en elf jaar voorkomen. Jaarlijks krijgen negen kinderen deze vorm van kanker. De ziekte is niet te genezen en wie de diagnose krijgt, leeft gemiddeld nog slechts negen maanden. Omdat de tumor in de hersenstam zit, is een operatie niet mogelijk, aangezien dan cruciaal hersenweefsel weggehaald zou moeten worden. Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar DIPG. Dit is wel hard nodig om de overlevingskansen van kinderen met kanker te verbeteren. Als eerste ter wereld heeft promovendus Marc Jansen gekeken of een bij DIPG gebruikt medicijn (bevacizumab) wel aankomt bij de tumor. Via een deeltjesversneller wordt elk molecuul van het medicijn voorzien van zirconium-89, een radioactief 'vlaggetje'. Vervolgens krijgt de patiënt het medicijn toegediend en wordt er een PET-scan gemaakt. "Op die scan kunnen we zien waar in het lichaam het medicijn zich bevindt", aldus Jansen. Uit Jansens onderzoek blijkt dat het medicijn maar bij een deel van de patiënten de tumor bereikt, in hele wisselende concentraties. "Dit is belangrijke informatie omdat we zo kunnen zien of een medicijn wel of niet de plaats van bestemming bereikt. Zo niet, dan kunnen we besluiten te stoppen met het medicijn zodat onnodige bijwerkingen worden voorkomen. Of we kunnen wellicht het medicijn op een andere manier toedienen, bijvoorbeeld rechtstreeks in de tumor." Dat het medicijn niet altijd de tumor bereikt, komt waarschijnlijk doordat er een barrière is in de hersenen die medicijnen tegenhoudt. Dit is een natuurlijk mechanisme van het lichaam om gevaarlijke stoffen buiten de hersenen te houden. Jansen: "Bij sommige patiënten heeft de tumor zelf deze barrière doorbroken, waardoor medicijnen er wel kunnen komen. In de toekomst gaan we op zoek naar nieuwe manieren van toediening om medicijnen rechtstreeks in de tumor te brengen. De planning is om nog dit jaar een behandelstudie te openen in VUmc waarbij patiënten met DIPG chemotherapie rechtstreeks in de hersenstam toegediend krijgen." Jansen ontdekte ook een aantal factoren die de overlevingsduur van de kinderen met DIPG beïnvloeden: leeftijd, bepaalde kenmerken op de MRI-scan en de duur van de symptomen (bijvoorbeeld hoe lang een patiënt scheel kijkt of coördinatieproblemen heeft). Dit is van belang voor een arts om een patiënt en zijn ouders een indicatie te geven over de te verwachten overlevingsduur. Ook is het voor nieuwe behandelstudies belangrijk om te voorkomen dat een langere overlevingsduur onterecht wordt toegeschreven aan de nieuwe behandeling, terwijl dit eigenlijk aan de groep patiënten ligt die bepaalde gunstige factoren heeft. Tot slot is Jansen erin geslaagd levende tumorcellen te kweken uit tumoren van overleden DIPG-patiënten. Deze tumorcellen bleken na overlijden van de patiënt nog te leven en daarna ook te kweken in het laboratorium. Deze levende tumorcellen worden nu over de hele wereld gebruikt om nieuwe geneesmiddelen op te testen. Het promotieonderzoek van Jansen is gefinancierd door Stichting Semmy en gepubliceerd in internationale vaktijdschriften als Neuro-Oncology .
De behandeling van een zeldzame, agressieve vorm van hersentumoren bij kinderen schiet tekort. Hoe dat komt, blijkt uit het promotieonderzoek van Marc Jansen bij VUmc. Hij onderzocht of een veel gebruikt medicijn eigenlijk wel aankomt bij de tumor. Dat bleek maar bij een deel van de patiënten het geval te zijn. Een oplossing kan zijn om het medicijn rechtstreeks in de hersenstam in te brengen. Om dat te onderzoeken start VUmc nog dit jaar een behandelstudie. Het ultieme doel is uiteindelijk de overlevingskansen van kinderen met deze ernstige ziekte te verbeteren. Jansen promoveert op 17 maart bij VUmc. Diffuse intrinsieke ponsgliomen (DIPG) zijn zeldzame hersenstamtumoren die voornamelijk bij kinderen tussen de vier en elf jaar voorkomen. Jaarlijks krijgen negen kinderen deze vorm van kanker. De ziekte is niet te genezen en wie de diagnose krijgt, leeft gemiddeld nog slechts negen maanden. Omdat de tumor in de hersenstam zit, is een operatie niet mogelijk, aangezien dan cruciaal hersenweefsel weggehaald zou moeten worden. Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar DIPG. Dit is wel hard nodig om de overlevingskansen van kinderen met kanker te verbeteren. Als eerste ter wereld heeft promovendus Marc Jansen gekeken of een bij DIPG gebruikt medicijn (bevacizumab) wel aankomt bij de tumor. Via een deeltjesversneller wordt elk molecuul van het medicijn voorzien van zirconium-89, een radioactief 'vlaggetje'. Vervolgens krijgt de patiënt het medicijn toegediend en wordt er een PET-scan gemaakt. "Op die scan kunnen we zien waar in het lichaam het medicijn zich bevindt", aldus Jansen. Uit Jansens onderzoek blijkt dat het medicijn maar bij een deel van de patiënten de tumor bereikt, in hele wisselende concentraties. "Dit is belangrijke informatie omdat we zo kunnen zien of een medicijn wel of niet de plaats van bestemming bereikt. Zo niet, dan kunnen we besluiten te stoppen met het medicijn zodat onnodige bijwerkingen worden voorkomen. Of we kunnen wellicht het medicijn op een andere manier toedienen, bijvoorbeeld rechtstreeks in de tumor." Dat het medicijn niet altijd de tumor bereikt, komt waarschijnlijk doordat er een barrière is in de hersenen die medicijnen tegenhoudt. Dit is een natuurlijk mechanisme van het lichaam om gevaarlijke stoffen buiten de hersenen te houden. Jansen: "Bij sommige patiënten heeft de tumor zelf deze barrière doorbroken, waardoor medicijnen er wel kunnen komen. In de toekomst gaan we op zoek naar nieuwe manieren van toediening om medicijnen rechtstreeks in de tumor te brengen. De planning is om nog dit jaar een behandelstudie te openen in VUmc waarbij patiënten met DIPG chemotherapie rechtstreeks in de hersenstam toegediend krijgen." Levende tumorcellen gekweekt Jansen ontdekte ook een aantal factoren die de overlevingsduur van de kinderen met DIPG beïnvloeden: leeftijd, bepaalde kenmerken op de MRI-scan en de duur van de symptomen (bijvoorbeeld hoe lang een patiënt scheel kijkt of coördinatieproblemen heeft). Dit is van belang voor een arts om een patiënt en zijn ouders een indicatie te geven over de te verwachten overlevingsduur. Ook is het voor nieuwe behandelstudies belangrijk om te voorkomen dat een langere overlevingsduur onterecht wordt toegeschreven aan de nieuwe behandeling, terwijl dit eigenlijk aan de groep patiënten ligt die bepaalde gunstige factoren heeft. Tot slot is Jansen erin geslaagd levende tumorcellen te kweken uit tumoren van overleden DIPG-patiënten. Deze tumorcellen bleken na overlijden van de patiënt nog te leven en daarna ook te kweken in het laboratorium. Deze levende tumorcellen worden nu over de hele wereld gebruikt om nieuwe geneesmiddelen op te testen. Het promotieonderzoek van Jansen is gefinancierd door Stichting Semmy en gepubliceerd in internationale vaktijdschriften als Neuro-Oncology .
Veelvuldig bellen met een mobieltje lijkt het risico op Hersentumor en op latere leeftijd te vergroten. Dat zeggen onderzoekers van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO).
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
Patiënten met een dodelijke vorm van hersenkanker kunnen baat hebben bij een behandeling waarbij aan de radiotherapie ook chemotherapie wordt toegevoegd. De combinatie kan ervoor zorgen dat de zogenoemde anaplastische oligodendrogliale tumoren minder snel terug komen en dat patiënten jaren langer leven. Dat blijkt uit onderzoek dat onderzoekers van Erasmus MC hebben gepresenteerd op de ASCO, het belangrijkste kankercongres in de wereld. Het onderzoek is uit meer dan 5000 ingediende abstracts geselecteerd voor presentatie. De onderzoekers vonden ook een manier die kan voorspellen bij welke patiënten de gecombineerde behandeling het beste werkt. Vrijwel alle patiënten met anaplastische oligodendrogliale tumoren overlijden aan deze aandoening omdat de tumoren snel groeien. Tot nu toe bestond de behandeling van deze vorm van hersenkanker uit alleen bestraling. Door echter chemotherapie aan deze standaardbehandeling toe te voegen, leven mensen gemiddeld 11 maanden langer zonder dat de ziekte erger wordt. Deze zogenoemde progressievrije overleving was 24 maanden bij patiënten die de combinatietherapie kregen. Als bij de met radiotherapie behandelde patiënten de tumor terugkeerde en ze alsnog chemotherapie kregen, verbeterde ook hun overleving (van 31 naar bijna 42 maanden). Jaarlijks wordt in Nederland deze tumor bij 50 – 100 patiënten vastgesteld. De onderzoekers van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum hebben ook een manier gevonden die kan helpen te voorspellen welke patiënten veel baat hebben bij een gecombineerde behandeling. ‘We vonden dat de overlevingswinst van de chemotherapie vooral aanwezig is bij patiënten waarbij de tumor verlies laat zien van delen van de chromosomen 1 en 19. : ‘Hun risico om te sterven daalde in deze groep met 44 procent in vergelijking met de mensen die alleen radiotherapie kregen.’ Dat maakt het mogelijk de behandeling nog beter af te stemmen op de individuele patiënt’, zegt hoofdonderzoeker Martin van den Bent, van de Neuro-Oncologie Unit. Aan het onderzoek hebben 368 patiënten meegedaan die voor het eerst een anaplastische oligodendrogliale tumor hadden. Ze kregen of alleen de standaardbehandeling met radiotherapie, of deze behandeling aangevuld met zes kuren chemotherapie met Procarbazine, CCNU (lomustine) en Vincristine. De studie is het resultaat van 17 jaar inspanning, en werd uitgevoerd door de onderzoekers van het Erasmus MC vanuit de European Organization for Research and Treatment of Cancer (EORTC). Binnen de Brain Tumor Group van deze academische onderzoeksorganisatie speelt het ErasmusMC al jaren een vooraanstaande rol. Eerder stelde deze groep vast dat voor graad IV hersentumoren (ofwel glioblastomen) een combinatie van radiotherapie en temozolomide de meest optimale behandeling is. Dit is nu de wereldwijde behandelingsstandaard voor deze tumor. Het onderzoek is medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
Tijana Borovski: ‘Cancer stem cell niche - the place to be’. Glioblastoma Multiforme (GBM) is de meest voorkomende en meest agressieve kwaadaardige tumor die ontstaat in de hersenen. Slechts tien procent van de patiënten met een GBM overleeft meer dan vijf jaar, ondanks gecombineerde behandelingen met chirurgie, radiotherapie en chemotherapie. Borovski richtte zich op een kleine groep kankerstamcellen in het GBM, waarvan gedacht wordt dat ze een cruciale rol spelen bij de groei en de verspreiding van de tumor en bij de resistentie tegen de behandeling. De promovenda toont aan dat deze kankerstamcellen een complexe groep vormen en erg weinig op elkaar lijken. Het micro-milieu van de tumor – vooral de endotheelcellen in de bloedvaatjes die de tumor voeden – is belangrijk voor het instandhouden van de kankerstamcellen. Door de interactie met het micro-milieu te verstoren, zou je het beschermende effect op de kankerstamcellen kunnen opheffen en ze gevoelig kunnen maken voor de behandeling.
De neuropathologie speelt een centrale rol bij zowel het boeken van voortgang in medisch-wetenschappelijk onderzoek als bij implementatie van de bevindingen in de patiëntenzorg. Aldus prof. dr Pieter Wesseling in zijn oratie als hoogleraar neuro-oncologische pathologie bij VUmc. Hij spreekt zijn oratie uit op woensdag 15 mei. Neuropathologie concentreert zich als medische discipline op klinische diagnostiek, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs op het gebied van aandoeningen van het zenuw- en spierstelsel. De neuropatholoog verricht daarbij veel onderzoek aan hersenweefsel. Door dergelijk onderzoek aan hersen(tumor)-weefsel is in het laatste decennium de kennis hierover op revolutionaire wijze toegenomen. De grote uitdaging is om deze kennis zo te benutten dat patienten beter geholpen kunnen worden. Juist in tijden van economische krapte kan deze vertaalslag echter moeizaam verlopen. Pieter Wesseling reflecteert ook op enkele wetenschappelijke kaders waarbinnen hij werkt zoals 'Wij zijn ons brein'. Vanwege zijn eigen achtergrond zal hij daarbij een aantal Bijbelse noties inbrengen. Hij is tevens hoogleraar 'neuropathologie, in het bijzonder van neuro-oncologische aandoeningen' in het UMC St Radboud te Nijmegen.
Hersenen blijken zich hetzelfde te gedragen als veel sociale netwerken, zoals Facebook. Sociale netwerken werken volgens het "small-world"-principe. Dit principe combineert twee uitgangspunten. Enerzijds sta je met slechts een paar stappen in verbinding met een willekeurig iemand aan de andere kant van de wereld. Anderzijds is er binnen het netwerk sprake van sterk lokale gerichtheid, zogenaamde hecht verbonden vriendengroepjes. De hersenen werken op dezelfde manier als deze vriendennetwerken. Douw ontdekte dit door onderzoek te doen naar de symptomen van patiënten met hersentumoren en epilepsie. Zij promoveert op maandag 8 november. Bij patiënten met hersentumoren zou je verwachten dat op de plek waar de hersentumor zit ook de hersenfunctie verstoord is. Maar gek genoeg hebben deze patiënten vaak problemen met functies in andere hersendelen, zoals epileptische aanvallen en problemen met algemene cognitieve functies (denk aan concentratie en informatieverwerking). Door met behulp van het "small-world-principe" te kijken naar de hersennetwerken van patiënten met een hersentumor ontdekte Douw dat de "algemene" gevolgen van een hersentumor veel beter te verklaren waren. Een hersentumor beïnvloedt namelijk het hele hersennetwerk. Zelfs in de hersenhelft waar de tumor zich niet bevindt is de neurale communicatie veranderd. Dit effect is enigszins te vergelijken met het vinden van websites op internet. Wanneer er een zoekmachine, zoals Google, uitvalt, heeft dat verstrekkende gevolgen voor de vindbaarheid van andere websites. Nog een voordeel van de toepassing van de netwerktheorie in de medische praktijk doet zich voor bij het stellen van de diagnose epilepsie. Op dit moment is deze diagnose nog moeilijk te stellen. Hiervoor gebruiken artsen een EEG (Electro Encefalogram). Door het toepassen van een netwerkanalyse op het EEG kan beter voorspeld worden welke patiënten daadwerkelijk epilepsie hebben en bij welke patiënten de toeval andere oorzaken heeft. Douw schreef samen met prof. Kees Stam, hoogleraar klinische neurofysiologie en dr. Willem de Haan, arts-onderzoeker, het boek "Hersenweb" over de werking van de hersenen en wat de netwerktheorie daarin kan betekenen. Voorafgaand aan de promotie van Linda Douw vindt het symposium "Neural networks and brain tumors. The interplay between tumor, cognition and epilepsy" plaats. Voor meer informatie en aanmelding kijk op het item agenda op de website van VUmc, www.vumc.nl
Eline Aukema: ‘Care for consequences in children treated for leukemia or brain tumor’. In Nederland krijgen ongeveer zeshonderd kinderen per jaar de diagnose kanker, van wie 110 een hersentumor hebben en 140 leukemie. Als gevolg van de steeds betere behandelingsmogelijkheden is de overlevingskans van deze kinderen aanzienlijk hoger dan voorheen, maar dit succes heeft helaas wel een prijs, constateert Aukema. Kinderen hebben na succesvolle genezing van een hersentumor en leukemie vaak last van zogenoemde “late effecten” van de behandeling - niet alleen lichamelijke -, maar vaak ook neurocognitieve en psychosociale problemen. Meer dan één op de drie kinderen loopt bijvoorbeeld het risico op verminderde kwaliteit van leven; daarbij kan het gaan om verminderd fysiek, psychisch of sociaal functioneren. De behoefte voor nazorg bij deze ex-patiënten is groot maar wordt niet altijd op tijd onderkend. Aukema constateerde bij sommige van de behandelde kinderen schade aan de witte stof in de hersenen; dit leidt tot een tragere informatieverwerking. Zij pleit voor meer onderzoek naar interventiemogelijkheden als neurofeedback om de neurocognitieve late effecten bij kinderen die behandeld zijn voor een hersentumor te verminderen. Uit haar onderzoek blijkt verder dat nazorg nodig is voor alle kinderen die behandeld zijn voor een hersentumor. Ze pleit dan ook voor systematische nazorg na de behandeling.
Op zaterdag 28 augustus gaan 115 deelnemers van het evenement SteppenTegenKanker de Alpe d"Huez beklimmen met een step. Opbrengst van deze prachtige actie komt geheel ten goede aan Kankerbestrijdingsstichting STOPhersentumoren.nl. Een hersentumor vergt in Nederland 4 dodelijke slachtoffers per dag en is daarmee een van de meest gevaarlijke kankersoorten die er bestaat. De deelnemers, die uit alle provincies van Nederland komen, doen niet alleen mee vanwege de sportieve uitdaging, maar juist vooral om geld op te halen voor de kankerbestrijding. Kanker treft 1 op de 3 mensen en een ieder komt hier vroeg of laat mee in aanraking. Het geld dat ingezameld wordt, gaat ook dit jaar voor 100% naar hersenkankeronderzoek. STOPhersentumoren.nl wil dit jaar met behulp van de steppers specifiek onderzoek laten doen naar immunotherapie, een hoopvolle behandeling waarvoor hersentumorpatiënten nu voor naar het buitenland moeten reizen. Bij genoeg opbrengst van de stepactie kan binnen twee tot vier jaar de Nederlandse patiënt ook in het UMC St. Radboud te Nijmegen deze behandeling krijgen. Indien u dit doel een warm hart toe draagt en mee wilt steppen en/of doneren, neem dan contact op met info@steppentegenkanker.nl De steppers zijn op 28 augustus live te volgen op hun sportieve uitdaging via GPS op de site: www.stepentegenkanker.nl/gps.
Onderzoeker Tom Würdinger (1978) van VUmc heeft dinsdag 7 oktober de Galenus Researchprijs 2014 gekregen. Hij wordt onderscheiden voor zijn belangrijke werk aan hersentumoren en de diagnostiek van kanker via het bloed. Met zijn onderzoek bij VUmc Cancer Center Amsterdam wil Würdinger bloedtests ontwikkelen die voor iedere patiënt de beste behandeling van de tumor bepalen. Würdinger wordt onder meer bekroond voor het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen tegen hooggradig glioom, een agressieve hersentumor. Ook heeft hij (mede) ontdekt dat tumorcellen kleine vetblaasjes uitscheiden met genetisch materiaal erin, dat informatie bevat over de aard van de tumor. Deze blaasjes komen in het bloed terecht, waar het genetische materiaal zich ophoopt in de bloedplaatjes. Op basis hiervan heeft de onderzoeker bloedtesten ontwikkeld die laten zien welke patiënt wel en welke niet gevoelig zal zijn voor een geneesmiddel. Nu hoort de patiënt nog vaak van de arts: “We zullen de komende maanden moeten afwachten of de therapie aanslaat”, maar Würdinger verwacht dat daar verandering in komt. “Binnen een paar jaar kunnen we vooraf uit bloed bepalen welke behandeling zeker een effect zal hebben en welke zeker niet.” Om diagnostische technieken op basis van bloedplaatjes door te ontwikkelen, heeft Würdinger het bedrijf thromboDx BV opgericht. Tom Würdinger (München, 23 oktober 1978) studeerde Biomedische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. Hij werkte fulltime als postdoctoraal onderzoeker aan Harvard Medical School in Boston en ook nu hij bij VUmc werkt, loopt zijn aanstelling bij Harvard door. Würdinger neemt zo goede ideeën mee naar VUmc en stuurt uitblinkende Nederlandse studenten voor een stage naar Harvard. Voor zijn werk ontving hij o.a. een Vidi-beurs van NWO en een ERC Starting Grant (1,3 miljoen euro). Uit het juryrapport: “Dr. Thomas Würdinger is hét voorbeeld van een excellente wetenschapper. Hij is gedreven door de ambitie om patiënten met hersentumoren een betere behandeling en prognose te bieden. Würdinger is daarnaast een krachtige persoonlijkheid en een doorzetter. Zo heeft hij tweemaal aan Alpe d’HuZes meegedaan met een ministep om het onderzoek naar hersentumoren te promoten.” Würdinger kreeg de prijs dinsdag 7 oktober uit handen van René Bernards, tijdens de FIGON Dutch Medicine Days in Ede. De prijs bestaat uit een gouden penning en 5.500 euro. De Galenus Researchprijs is een prestigieuze jaarlijkse prijs voor jonge onderzoekers op het gebied van geneesmiddelonderzoek.
Ik ga op vakantie en ik neem mee... Of ik ging op vakantie…. Ook goed. Weet u het nog, hoe u uw koffer inpakte? Welke schoenen? Is alles gewassen? Heb ik nog plastic zakjes voor de toiletspullen? Wordt de koffer niet te zwaar? Hoe zijn de weersvooruitzichten? Wel of geen jas mee? Even denken, vergeet ik niks…? En ga zo maar door. Een koffer inpakken, eten koken, een boodschappenlijstje maken, … het lijken gewone dagelijkse bezigheden, maar in ons brein is het op zulke momenten een drukte van belang. Neurowetenschappers, mensen die het functioneren van de hersenen onderzoeken, noemen deze activiteiten executieve functies. Ze beschouwen ze als hogere denkfuncties, omdat ze beroep doen op verschillende delen van de hersenen tegelijk, waardoor er een heel ingewikkeld patroon van interacties ontstaat. 'Begrijpen hoe dat werkt, is belangrijk', vertelt VUmc neurowetenschapper dr. Linda Douw, 'want dan kunnen mensen met bijvoorbeeld hersenletsel of een hersentumor beter worden behandeld.' Linda Douw is werkzaam bij het VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam en onderzoekt de werking van de hersenfuncties op een bijzondere manier. Ze gebruikt wiskundige modellen die zijn gebaseerd op Twitter-netwerken. 'Als een Twitterbericht viraal gaat', legt Linda Douw ( @LindaDouw ) uit, 'kunnen computerwetenschappers precies zien via welke gebruikers, gebruikersgroepen en volgers het wordt verspreid. Voor wiskundigen is dit een spectaculaire ontwikkeling. Ze hebben daardoor heel verfijnde modellen van die netwerken kunnen maken. Voor ons is dat interessant want de Twitterroutes zijn goed te vergelijken met hoe individuele en clusters van hersencellen met elkaar communiceren.' Weliswaar is de communicatie in onze hersenen nog veel complexer dan de interactie binnen een wereldwijd Twitternetwerk, zegt Linda, maar toch helpen die wiskundige modellen om patronen te ontdekken in de manier waarop onze hersenen functioneren bij het uitvoeren van die executieve functies. Aan het onderzoek van Linda Douw werken patiënten mee met een hersentumor. Linda kijkt op drie manieren naar hun hersenen: 1. Ze kijkt hoe ze een cognitieve taak uitvoeren: de patiënten moeten bijvoorbeeld een boodschappenlijstje opstellen, 2. Ze bestudeert het weefsel van de verwijderde tumor onder de microscoop: is er iets bijzonders te zien aan de hersencellen, 3. Ze onderzoekt de interactie tussen de hersencellen in een magneetencephalograaf (MEG), een vernuftig apparaat – de VU is een van de twee Nederlandse universiteiten dat dit heeft - waarmee hersenactiviteit zichtbaar kan worden gemaakt. Uit die drie informatiebronnen probeert Linda Douw - met behulp van de wiskundige, aan Twitter ontleende rekenmodellen - af te leiden wat voor specifiek soort tumorcellen er is verwijderd en waardoor het komt dat een patiënt niet in staat is om dat boodschappenlijstje op te stellen. 'Zo vergaren we kennis waarmee we een veel completer en beter beeld kunnen krijgen van de hersentumor en de problemen die de patient daarvan ondervindt in het dagelijks functioneren. Die kennis geeft ons hopelijk aanknopingspunten om die problemen beter te behandelen, bijvoorbeeld met revalidatie.'
Onderzoeker Esther Hulleman van Hersentumorcentrum Amsterdam van VUmc en haar collega’s hebben drie subsidies ontvangen voor onderzoek naar een zeldzame, ongeneeslijke vorm van hersentumoren bij kinderen: het Diffuus Intrinsiek Pons Glioom (DIPG), ofwel hersenstamtumor. De Cure Starts Now foundation heeft bijna een ton subsidie gegeven voor onderzoek naar hersenstamtumoren. Deze subsidie zal worden gebruikt om bloedtesten te ontwikkelen die afwijkingen in de tumor vaststellen en aangeven of therapie aanslaat. Dit is voor kinderen met een hersenstamtumor van groot belang, omdat het nemen van een biopt (stukje hersenweefsel) bij hen zeer lastig is vanwege de complexe locatie van de tumor. Verder hebben de onderzoekers een subsidie ontvangen van Stophersentumoren.nl voor het uittesten van een mogelijk nieuwe behandeling voor D Op de foto vlnr: Hans Meel, Esther Hulleman en Klaske van Hofstee IPG in muizen (15 duizend euro). En de Stichting Kinderen Kankervrij (KiKa) stelde recent 95 duizend euro beschikbaar om te onderzoeken of externe factoren wellicht een rol spelen bij het ontstaan van DIPG. Jaarlijks wordt bij circa 260 tot 400 patiëntjes in Europa de diagnose DIPG gesteld. Helaas is er geen behandeling voor de genezing van DIPG: de meeste kinderen overlijden binnen 9 maanden na diagnose. Er is nog maar weinig over de ziekte bekend. De onderzoekers proberen antwoorden te geven op de vele vragen die er zijn rond deze vreselijke ziekte. Vorige maand hebben onderzoekers van VUmc ook al een grote subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een registratiesysteem voor DIPG.
Nieuw onderzoek moet duidelijkheid geven over hoe netwerken in de hersenen tot stand komen. Dit onderzoek is een samenwerking van VUmc, Harvard Medical School en Massachusetts General Hospital en staat onder leiding van Linda Douw van VUmc. Deze week wordt bij de eerste patiënten met een hersentumor hun hersennetwerk in kaart gebracht om zo een goede behandelstrategie te bepalen. De hersenen functioneren als een complex netwerk dat vergelijkbaar is met bijvoorbeeld het spoorwegennet in Nederland of sociale netwerken als Facebook. Onderzoek naar deze netwerken heeft er onder andere toe geleid dat we tegenwoordig begrijpen waarom de ene mens slimmer is dan de ander en waarom tekenen van de ziekte van Alzheimer vooral te zien zijn in bepaalde hersengebieden. Hoe deze hersennetwerken precies tot stand komen op microscopische schaal is tot op heden echter onbekend. Deze informatie kan mogelijk helpen bij het bepalen van een behandelstrategie voor patiënten met een hersentumor. Onderzoekster Linda Douw van VUmc leidt een onderzoek dat deze hersennetwerken onderzoekt. Verschillende afdelingen van VUmc, Harvard Medical School (VS) en Massachusetts General Hospital (VS) proberen allereerst de link te leggen tussen microscopische kenmerken van het hersenweefsel en het hersennetwerk. Hiertoe wordt vanaf deze week bij patiënten met een hersentumor die met een operatie wordt verwijderd, het hersennetwerk in kaart gebracht. Dit gebeurt bijvoorbeeld met behulp van MRI. Op deze manier kunnen zowel de anatomische verbindingen tussen de hersengebieden (de spoorwegen) als de functionele communicatie hiertussen (de treinen) worden bekeken. Het onderzoek heeft twee hoofddoelen. Ten eerste hoopt Douw met het in kaart brengen van het hersennetwerk vast te kunnen stellen wat het type tumor is, te voorspellen wat het verloop van de ziekte is en te bepalen wat de beste behandelstrategie is voor de patiënt. Op dit moment kan dit namelijk alleen worden bepaald door middel van een ingrijpende hersenoperatie. Ten tweede draagt dit onderzoek bij aan het beter begrijpen van de werking van de hersenen.
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (D-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie in Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Dat is een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.
Na slechts een aantal minuten maken individuele zenuwcellen in onze hersenen al nieuwe associaties aan. Dit blijkt uit onderzoek van het Nederlands Herseninstituut en VUmc dat is gepubliceerd in het vakblad Nature Communications. Deze ontdekking biedt nieuwe inzichten in hoe hersenen in staat zijn om zich aan te passen en dit zou in de toekomst kunnen helpen om het herstel te bevorderen van mensen met hersenschade door bijvoorbeeld een ongeluk, een infarct of een hersentumor. De onderzoekers bestudeerden hoe de activiteit van individuele zenuwcellen in de temporaalkwab van mensen verandert als je iets nieuws leert. De temporaalkwab is een hersengebied waar nieuwe associaties worden opgeslagen. Het bleek dat het slechts een aantal minuten duurt voordat individuele zenuwcellen in de hersenen nieuwe associaties aanmaken. De activiteit is gemeten met behulp van elektroden in de hersenen van patiënten van VUmc met epilepsie die niet goed reageren op medicijnen. Daarom wordt bij deze patiënten onderzocht of de epileptische ‘haard’ kan worden verwijderd. Om te bepalen welk stukje van de hersenen of de tumor de neurochirurg moet weghalen krijgen deze patiënten soms een aantal elektroden in hun hoofd geplaatst. Voor dit onderzoek voerden extra elektroden ook metingen uit naar de functie van het geheugen, die de wetenschappers - van onder andere het Nederlands Herseninstituut en VUmc Hersentumorcentrum Amsterdam - konden gebruiken. Voor dit onderzoek leerden de patiënten de volgorde van een aantal foto’s uit hun hoofd. In de fotoreeks werd een foto van BN-er Wendy van Dijk gevolgd door die van een familielid. Deze reeks met foto’s werd net zolang herhaald totdat de patiënt de volgorde kende. Resultaten tonen aan dat wanneer de foto van Wendy van Dijk voorspelde dat de volgende foto een familielid -bijvoorbeeld een broer - was, de ‘broer’-cellen al actief werden vóórdat de foto van broer getoond werd. Dit gebeurde al na slechts 11 herhalingen van de reeks foto’s. Deze resultaten tonen aan hoe snel deze zenuwcellen nieuwe informatie opslaan: al binnen een paar minuten. .
NWO heeft drie jonge VUmc-onderzoekers een Veni-subsidie van elk 250.000 euro toegekend. Linda Douw (neurologie), Lotte Gerritsen (psychiatrie) en Frances Handoko-De Man (longziekten) gaan drie jaar onderzoek doen naar resp. de relatie tussen tumormoleculen en hersennetwerken, stress en genen en hun invloed op het brein en de rol van zenuwstelsel en hormonen bij longziekten.
Hersennetwerken. De hersenen zijn een complex netwerk, dat in veel opzichten lijkt op andere, simpeler netwerken, zoals het wegennet van Nederland en Facebook. Bij neurologische aandoeningen, zoals hersentumoren, treden er problemen op in het hersennetwerk die samenhangen met symptomen van de ziekte. We weten echter nog niet hoe de biologische veranderingen op celniveau gerelateerd zijn aan de globale hersennetwerken die we meten met beeldvormende technieken. In dit project kijkt dr. Linda Douw naar de correlatie tussen moleculaire eigenschappen van tumorweefsel en hersennetwerken in patiënten met een hersentumor. Dit kan in de toekomst leiden tot een verbetering in het stellen van de diagnose en het bepalen van een behandelplan voor deze patiënten.
Stress, genen en het brein. Het is onbekend waarom sommige mensen depressief worden na een stressvolle gebeurtenis. Door te onderzoeken hoe stress in samenspel met genen het brein kan beïnvloeden wil Lotte Gerritsen identificeren wie kwetsbaar is voor de negatieve gevolgen van stress. Zij is met name geïnteresseerd in de gevolgen van stressvolle ervaringen in de kindertijd, omdat het brein zich dan nog moet ontwikkelen en dus mogelijk kwetsbaarder is voor de gevolgen van stress, dan tijdens de volwassenheid wanneer het brein al volledig is ontwikkeld.
Rechter hartkamer onder spanning. Bij patiënten met pulmonale arteriële hypertensie zijn de bloedvaten van de longen vernauwd. Hierdoor moet de rechter hartkamer harder werken, met als gevolg dat het hart 'gestrest' raakt. Door de stress wordt het autonome zenuwstelsel geactiveerd en worden extra stresshormonen aangemaakt. Frances Handoko-de Man gaat onderzoeken of dit een goede of een slechte aanpassing is voor de rechter hartkamer. Dit onderzoek geeft meer inzicht in de ontwikkeling van falen van de rechter hartkamer in patiënten met pulmonale arteriële hypertensie, om zo in de toekomst nieuwe therapieën te kunnen ontdekken en deze aandoening te voorkomen.
Veni en NWO. Een Veni-financiering is één van de persoonsgebonden financieringsvormen van NWO om wetenschappelijk talent te stimuleren. Veni's zijn maximaal drie jaar geleden gepromoveerd. Ze zijn vrij om hun onderzoeksonderwerp te kiezen. Op deze manier stimuleert NWO nieuwsgierigheidsgedreven en vernieuwend onderzoek. Veni maakt onderdeel uit van de prestigieuze Vernieuwingsimpuls van NWO , bestaande uit Veni, Vidi en Vici. In totaal dienden 1.001 wetenschappers een aanvraag in, waarvan er 155 werden gehonoreerd.
Behandelingen tegen kanker worden steeds doelgerichter, maar werken vaak alleen maar voor een subgroep van patiënten. Lang niet altijd zijn goede methoden beschikbaar om vast te stellen welke patiënten zullen reageren op een behandeling. UMCG-onderzoeker Martine den Hollander probeerde met verschillende methoden patiënten te selecteren voor bepaalde behandelingen. Het doel hiervan is om in beeld brengen voor welke subgroepen behandelingen effectief zijn en daarmee onnodige behandelingen met ernstige bijwerkingen te voorkomen. Allereerst onderzocht Den Hollander de effectiviteit van nieuwe middelen die tumorcellen aanzetten tot ‘zelfdoding’ (apoptose). Zij vergeleek verschillende studies die met deze middelen zijn uitgevoerd, en concludeert dat de effectiviteit ervan nog tegenvalt. Van een ander middel, imatinib, onderzocht Den Hollander bij patiënten met een GIST tumor of het mogelijk is om met behulp van FDG-PET scans te voorspellen bij welke patiënten het middel niet zal werken. De FDG-PET scan die vroeg na start van imatinib werd gemaakt, bleek hier niet geschikt voor te zijn. Voor het maken van onderscheid tussen progressie en pseudoprogressie na behandeling met chemoradiotherapie bij glioblastomen bleek een FLT-PET-scan op dit moment nog niet goed bruikbaar. Ook onderzocht Den Hollander of het middel fresolimumab gebruikt kan worden om een hersentumor te bestrijden. Met behulp van het middel met radioactief label kon zij aantonen dat fresolimumab hersentumoren inderdaad kan bereiken. Helaas bleken de patiënten in deze studie geen baat te hebben bij behandeling met fresolimumab. Martine den Hollander (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek bij de afdeling Medische Oncologie van het UMCG. Het onderzoek valt binnen het onderzoeksprogramma Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients dat onderdeel is van Onderzoeksinstituut CRCG. Het beschreven onderzoek in het proefschrift werd mogelijk gemaakt door derde geldstroom financiering, industrie financiering van vroeg klinische studies en EU-subsidies. Inmiddels is De Hollander als AIOS geriatrie werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis in Arnhem.
Therapieën tegen de twee celmembraaneiwitten of receptoren FPR1 en CXCR4 kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe kankerbehandelingen. Dat concludeert Jennifer Boer. Zij onderzocht in haar promotieonderzoek hoe de beide receptoren precies betrokken zijn bij het verplaatsen en uitzaaien van tumorcellen, en wat er gebeurt als deze eiwitten geactiveerd of geremd worden. Tumoren hebben een vernuftige manier om resistentie op te bouwen tegen anti-kankerbehandelingen. Ze doen dat onder andere door hun directe omgeving in te schakelen, het micromilieu. Boer beschrijft in haar proefschrift de interacties tussen hersentumorcellen (glioblastoma) en prostaatkankercellen en hun micromilieu. Ze keek daarbij in het bijzonder naar de rol die de receptoren FPR1 en CXCR4 in dit proces spelen. Van beide receptoren is bekend dat ze een belangrijk aandeel hebben in het uitzaaien van de tumor. Het onderzoek werd uitgevoerd in preklinische modellen van menselijke kankercellen uit hersentumoren en prostaattumoren. Samenvattend concludeert Boer dat therapieën tegen de regulerende mechanismen van de receptoren mogelijk kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen. De promovenda wijst er wel op dat niet alle CXCR4-remmers zomaar ingezet kunnen worden. Zo maakte de remmer AMD3100 prostaatkankercellen weliswaar tijdelijk gevoeliger voor bestraling, maar leidde het gebruik van dit medicijn ook tot een toename aan circulerende tumorcellen. Bij het ontwerp van toekomstig onderzoek in de klinische praktijk zou dit volgens haar een belangrijk aandachtspunt moeten zijn. Jennifer Boer (1985) studeerde Biotechnologie (BSc) aan de Universiteit van Rome Tor Vergata (Italië) en Behavioural and Cognitive Neurosciences (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Center Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF kankerbestrijding.
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (d-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.
Vandaag zet VU medisch centrum de deuren van zijn operatiekamers wijd open. Morgen vindt er een groot evenement plaats: het publiek is via een live-verbinding getuige van tien oncologische (kijk)operaties. Alle ingrepen zijn bovendien op internet te volgen via live-stream en iedereen kan zijn vragen via twitter stellen aan medische experts van VUmc. De te volgen operaties : o.a. een behandeling van een hersentumor bij een wakkere patiënt, de verwijdering van een prostaat en een baarmoeder met de operatierobot en de behandeling van een darmtumor. ‘Alsof je zelf op de operatiekamer staat’, aldus een enthousiaste toeschouwer die vorig jaar aanwezig was. Bezoekers aan deze dag kunnen ook zelf een operatie ‘uitvoeren’. Er staat een echte operatiekamer voor de bezoekers klaar met kijkoperatie-instrumenten en een namaakpatiënt. Artsen en studenten geneeskunde zorgen voor de begeleiding. Chirurgische experts van VUmc laten de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van beeldgestuurde chirurgie en robotchirurgie zien. Ruim 1.700 bezoekers, waaronder veel scholieren en studenten geneeskunde hebben zich al aangemeld voor dit unieke en spannende evenement. De operaties zijn live te volgen via www.vumc.nl/kijkoperaties. Via twitter kan de kijker vragen stellen aan de chirurgen van VUmc, gebruik daarbij #vumc. ‘Kijken naar kijkoperaties’ werd vorig jaar bezocht door 1100 bezoekers, de website waarop de live stream te zien was werd 7000 maal bezocht en in de middag was VUmc leading topic op Twitter (twitter liep naast de live stream waardoor een interactieve sessie ontstond). Specialisten op de OK en in de zaal gaven uitleg en antwoord op vragen uit het publiek. Met name jonge mensen die een carrière in de gezondheidszorg ambiëren, toonden belangstelling voor deze open dag. VU medisch centrum neemt met dit evenement deel aan Oktober Kennismaand, het grootste landelijke festival over wetenschap en technologie. Het doel van de maand is om een breed publiek te laten zien hoe fascinerend wetenschap en technologie zijn.
Onderzoekers van VUmc hebben de oorzaak van de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA type II opgehelderd. De onderzoekers hebben niet alleen de genmutaties ontdekt die de ziekte veroorzaken, maar ook ontdekt dat deze dezelfde zijn als mutaties die gerapporteerd waren bij verschillende typen hersentumoren en leukemie. Deze doorbraak is 16 september gepubliceerd in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Science. Kinderen met deze aangeboren stofwisselingsziekte hebben vaak een ernstige ontwikkelingsachterstand en spierslapte en overlijden veelal voor het tiende levensjaar. Opmerkelijk is dat de kinderen met de stofwisselingsziekte als gevolg van dit gendefect geen kanker hebben, terwijl zij wel in hun hele lichaam de genmutatie bij zich dragen. Bij kankerpatiënten komt de genmutatie alleen in de kankercellen voor. De nieuwe bevindingen zijn van groot belang voor zowel kankerpatiënten als de kinderen met de stofwisselingsziekte en hun ouders. Door de opheldering van het gendefect weten we nu dat de mutaties nieuw ontstaan en daardoor is het herhalingsrisico bij volgende kinderen niet zo hoog. Bovendien kunnen ouders met een kind met dit type D-2-HGA al in het eerste trimester van de zwangerschap laten testen op de aanwezigheid van de mutatie. Daarnaast kan er voor kankerpatiënten met deze genmutatie en de kinderen met de stofwisselingsziekte nu gericht worden gezocht naar een behandeling, waarbij te denken valt aan middelen die specifiek het foutieve enzym, een gevolg van het gendefect, kunnen remmen. Deze bevindingen komen voort uit ruim 20 jaar inspanning van onderzoekers van het Metabool Laboratorium van de afdeling Klinische Chemie onder leiding van professor Cornelis Jakobs. Dit laboratorium is wereldwijd hét referentiecentrum voor diagnostiek en onderzoek naar D-2-HGA. Professor Jakobs is dan ook zeer verheugd dat vlak voor zijn aanstaande emeritaat de oorzaak van deze stofwisselingsziekte nu op de valreep is opgehelderd. Deze resultaten worden komend jaar gebundeld in het proefschrift van een van zijn laatste promovendi.
Het KWF heeft 7 oncologische onderzoeksprojecten van het Leids Universitair Medisch Centrum beloond met een totale subsidie van ruim 2,6 miljoen euro. Dankzij de subsidie kunnen 7 LUMC-onderzoekers volgend jaar van start met onderzoeken naar onder meer baarmoederkanker, darmkanker en leukemie. Dr. Wilma Mesker start in 2017 samen met prof. Rob Tollenaar met een onderzoek naar tumor-stroma in darmkanker. Doel van dit onderzoek is te voorkomen dat een patiënt met darmkanker onder- of juist overbehandeld wordt door een betere herkenning van agressieve en niet-agressieve tumoren. Gynaecoloog Mariëtte van Poelgeest doet onderzoek naar vulvacarcinoom (schaamlipkanker), patholoog Tjalling Bosse ontvangt een Bas Mulder Award (Young Investigator Grant) voor onderzoek naar baarmoederkanker. Ook prof. Hendrik Veelken, afdelingshoofd Hematologie, start in 2017 een nieuw onderzoek dankzij het KWF. Zijn onderzoek richt zich op lymfklierkanker (Hodgkin en non-Hodgkin). Interventieradioloog Arian van Erkel zet zijn subsidie in voor onderzoek naar leverkanker. Het KWF kende landelijk subsidies toe aan 9 ‘unieke hoogrisicoprojecten’ voor baanbrekende onderzoeksideeën. Twee van die subsidies gingen naar LUMC-onderzoekers. Dr. Marieke Griffioen gebruikt haar subsidie voor onderzoek naar leukemie, dr. Franck Lebrin zet in op een verbetering van de behandeling bij hersentumoren, borstkanker en darm- en endeldarmkanker. KWF selecteerde de onderzoeksprojecten op basis van hun wetenschappelijke kwaliteit, haalbaarheid en relevantie.
Bron: VUmc
Patiënten met erfelijk retinoblastoom (tumor in netvlies) hebben daarnaast vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. Iedere patiënt met retinoblastoom zou een MRI-scan moeten krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Dat zegt internist-in-opleiding Firazia Rodjan op basis van haar promotieonderzoek bij VUmc. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn zelfs een tweede MRI-scan krijgen. Rodjan promoveert 1 december bij VUmc. Patiënten met een erfelijk retinoblastoom hebben een groter risico op het ontwikkelen van andere soorten tumoren in het hoofd-halsgebied, zoals trilaterale retinoblastoom (TRB) en tweede primaire tumoren (TPT). Deze vormen van kanker zijn levensbedreigend. "Als we er vroeg bij zijn, kunnen we tegenwoordig TRB goed behandelen. Voor TPT-patiënten kunnen we bij vroege behandeling de overlevingskansen verbeteren. Iedere patiënt met retinoblastoom moet een MRI krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn een tweede MRI-scan krijgen: na drie maanden (kwaadaardig) of na zes maanden (goedaardig). Deze richtlijn zal in Europees studieverband onderzocht worden en er zal bekeken worden of deze methode ook daadwerkelijk leidt tot het eerder opsporen van tumoren en een betere overleving", aldus internist in opleiding Firazia Rodjan die 1 december bij VUmc promoveert. Patiënten met erfelijk retinoblastoom hebben vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. De meest bekende is het trilaterale retinoblastoom en bevindt zich in de pijnappelklier, middenin de hersenen. In het promotieonderzoek van Rodjan wordt een richtlijn beschreven voor het in kaart brengen van onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier bij patiënten met erfelijk retinoblastoom. Deze afwijkingen die met de nieuwste MRI-technieken bekeken kunnen worden, kunnen ontaarden in kwaadaardig weefsels en uiteindelijk in een hersentumor. Daarom adviseert Rodjan om na het ontdekken van zulke onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier, na zes maanden opnieuw een MRI-scan te maken om te kijken hoe de afwijking zich ontwikkelt. Als de afwijking zich ontwikkelt tot een tumor kan men ingrijpen met bijvoorbeeld chemotherapie. In Nederland gebeurt dit al standaard, maar in de rest van de wereldnog niet. Daarnaast hebben patiënten met erfelijk retinoblastoom een verhoogd risico op het ontstaan van tumoren elders in het lichaam. Deze zogenaamde 'tweede primaire tumoren' (TPT) zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de sterfte van patiënten met erfelijk retinoblastoom. Bij bestraalde patiënten ontwikkelen deze tumoren zich drie keer zo vaak in het hoofd-halsgebied. Rodjan geeft in haar nieuwe richtlijn aan waar deze tumoren zich meestal ontwikkelen in het hoofd-halsgebied, zodat de radioloog gerichter kan zoeken naar het foute weefsel. Een grotere vervolgstudie met meer patiënten gaat onderzoeken hoe de richtlijn van Rodjan de overlevingskans en levenskwaliteit van retinoblastoom patiënten verbetert. Retinoblastoom is een tumor in het netvlies van het oog die meestal ontdekt wordt voor het vijfde levensjaar. Gemiddeld zijn er zo'n vijftien tot twintig gevallen per jaar in Nederland. Dankzij nieuwe behandelstrategieën is deze fatale vorm van kinderkanker veranderd in een grotendeels geneesbare ziekte. Behandeling van retinoblastoom varieert per patiënt en kan bestaan uit verwijdering van het oog, lasertherapie, chemotherapie of bestraling.
Prof. Martin Taphoorn is per 1 juni benoemd tot hoogleraar neuro-oncologie in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Hij gaat twee dagen per week in het LUMC en werken blijft daarnaast werkzaam als neuro-oncoloog in MCH-Bronovo. Neuro-oncologische zorg is complex, vertelt prof. Martin Taphoorn. “Een hersentumor komt gelukkig niet heel vaak voor, maar de zorg is intensief en er zijn verschillende disciplines bij betrokken. De neuro-oncologische zorg wordt met de samenwerking met het LUMC naar een nog hoger plan getild doordat meer patiënten gezien worden en meer wetenschappelijk onderzoek mogelijk is." Door de samenwerking met het LUMC zien de neuro-oncologen een groter aantal patiënten, waardoor hun expertise toeneemt. Zij kunnen meer wetenschappelijk onderzoek doen en het onderwijs zal er ook van profiteren. Taphoorn: “Samen met het LUMC kunnen we de neuro-oncologie uitbouwen en versterken; we doen het al goed, maar samen kan het nog beter.” De coördinatie van de regionale neuro-oncologische zorg met andere zorgaanbieders ligt ook bij MCH-Bronovo en het LUMC. MCH-Bronovo en het LUMC zijn recent het Universitair Kankercentrum Leiden | Den Haag (UKC) gestart waarin zij intensief samenwerken om de zorg voor patiënten met kanker beter en toegankelijker te maken. Het UKC heeft twee vestigingen: MCH Antoniushove in Leidschendam en het LUMC in Leiden. Het kankercentrum richt zich op verschillende groepen patiënten met kanker, zoals darmkanker, borstkanker en huidkanker. Voor elke kankersoort werkt een gespecialiseerd team van artsen en verpleegkundigen vanuit beide locaties aan de beste behandeling voor iedere patiënt. Het voornemen is om neuro-oncologie op termijn ook onder te brengen binnen het UKC.
Relatief veilige stoffen zijn in staat de verouderingsprocessen van een organisme te vertragen. Onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum (AMC) en de École Polytechnique Fédérale de Lausanne schrijven in het wetenschappelijke tijdschrift Cell dat een vitamine en een nieuw middel tegen kanker de levensduur bij wormen met ongeveer een kwart kunnen verlengen. De fundamentele processen die daarbij een rol spelen troffen de onderzoekers eveneens aan in zoogdieren. Ze vermoeden daarom dat ook bij zoogdieren zoals de mens het verouderingsproces op deze manier vertraagd kan worden In mei meldden onderzoekers van de twee universiteiten in het wetenschappelijke tijdschrift Nature dat het dempen van de activiteit van bepaalde genen de levensduur in wormen en muizen met de helft kan verlengen. Daarvoor kunnen antibiotica worden gebruikt, maar vanwege bijwerkingen kunnen die middelen niet voor een langere tijd worden gegeven. ‘We hebben nu twee stoffen gevonden waaraan minder bezwaren kleven en waarvan we weten hoe ze beschermen tegen veroudering’, zegt medisch bioloog in het AMC dr. Riekelt Houtkooper, hoofdonderzoeker van het Cell-artikel. De eerste stof die de onderzoekers in het vizier hebben is een variant van vitamine B3. In tegenstelling tot antibiotica kan deze langdurig worden ingenomen, hoewel Houtkooper nog niet kan zeggen wat de dosis is die bij mensen effect zou hebben op veroudering. In muizen bleek de vereiste dosis daarvoor 400 mg per kilogram per dag; wat omgerekend zou betekenen dat een mens dagelijks dertig gram zou moeten slikken. Houtkooper: ‘Erg veel, we moeten dus kijken naar mogelijkheden om de stof werkzamer te maken zodat je met een lagere dosis toe kunt. ’ De betreffende variant van vitamine B3 zit van nature in producten als melk en gist, maar waarschijnlijk in veel te kleine hoeveelheden om effect te hebben op veroudering. De tweede potentieel bruikbare stof is een experimenteel medicijn tegen kanker (een zogeheten PARP-remmer). Ook deze stof grijpt in – onder andere door het mobiliseren van anti-oxidanten - op eiwitten die een rol spelen bij veroudering. Houtkooper: ‘Op dit moment loopt er een grote studie om te onderzoeken of het nieuwe middel echt effectief is bij sommige vormen van kanker, zoals borstkanker en hersentumoren’. Dit betekent dat de PARP-remmer vrij snel beschikbaar kan komen en al getest is op veilig gebruik in mensen. Wel moet nog worden onderzocht wat de effecten kunnen zijn bij langdurig gebruik. Het onderzoek van Houtkooper heeft niet tot doel de gemiddelde leeftijd van de bevolking te verhogen. ‘Het gaat er om het aantal gezonde levensjaren te verhogen. ’ Het onderzoek is uitgevoerd met een Veni-beurs van NWO.
Prof. Clemens Löwik (Experimental Molecular Imaging, Radiologie) ontvangt in partnerschap met prof. Arn van den Maagdenberg (Humane Genetica) een EU Marie Curie-subsidie van 3,3 miljoen euro. De subsidie is bedoeld voor het consortium BRAINPATH, waarbinnen acht Europese partners uit de academische wereld en het bedrijfsleven samenwerken aan betere beeldvorming van het brein. Het brein is traditioneel moeilijk toegankelijk voor beeldvorming. BRAINPATH wil daar verandering in brengen door verschillende vormen van imaging te combineren. Het gaat om bekende technieken als MRI, CT en PET in combinatie met nieuwe optische technieken (nabij-infrarood fluorescentie-imaging, 3D opto-akoestiek en massaspectrometrie-imaging). Gezamenlijk moeten deze methoden leiden tot een beter beeld van hersenen en hersenaandoeningen zoals hersentumoren, migraine, epilepsie, trauma’s en beroertes. De Marie Curie IAPP-subsidie richt zich op het creëren van netwerken waarbinnen de toponderzoekers van de toekomst kennis en ervaring kunnen opdoen bij zowel bedrijven als academische instellingen. Het geld gaat dan ook naar de aanstelling van onderzoekers en hun uitwisselingsmogelijkheden. De bedoeling is dat onderzoekers de vaardigheden opdoen om de binnen BRAINPATH ontwikkelde technieken naar de medische praktijk te brengen. Met de subsidie kunnen in de komende vier jaar 21 onderzoekers aan de slag. Daarnaast maakt de Marie Curie-subsidie het mogelijk dat prof. Mathias Hoehn (Max Planck Institute for Neurological Research) de komende drie jaar voor één dag per week als gasthoogleraar verbonden is aan het LUMC. Hoehn is een expert op het gebied van imaging van beroertes. De Marie Curie-subsidies richten zich ook op het creëren van goede loopbaanmogelijkheden voor jonge, talentvolle wetenschappers. Daarvan zullen de 21 onderzoekers, onder wie in ieder geval dr. Laura Mezzanotte (Radiologie) en dr. Else Tolner (Neurologie), gebruik kunnen maken. Daarnaast eist de subsidieverstrekker een goede communicatie over het onderzoek en de resultaten daarvan, de zogenoemde outreach. De onderzoekers gaan zich daarvoor onder andere richten op middelbare scholen en de lokale gemeenschap. Alan Chan, CEO van het Twenste biotech-bedrijf Percuros B.V., is penvoerder van het project. Löwik en Van den Maagdenberg zijn namens het LUMC principal investigator (PI) en partner. Ook AMOLF (Amsterdam), icoMetrix N.V. (België), Medres Medical Research GmbH (Germany), de Technische Universiteit van München (Duitsland), de Universiteit van Antwerpen en het Max Planck Institute for Neurological Research (Duitsland) zijn partners in BRAINPATH.
Virale infecties zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor vier van de tien gevallen van kanker, waaronder hersentumoren, leukemie, huid- of prostaatkanker. Dat zei de Duitse viroloog Harald zur Hausen onlangs in het Britse zondagsblad The Sunday Times. Zijn bevindingen kunnen op termijn wellicht leiden tot de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Van baarmoederhalskanker was al bekend dat veel gevallen worden veroorzaakt door het humaan papilloma virus (hpv). Zur Hausen is ook degene die de link tussen hpv en baarmoederhalskanker heeft ontdekt. De wetenschap ging er van uit dat 20 procent van de kankergevallen verband hield met virale infecties. Nieuw onderzoek van de Duitse wetenschapper gaat uit van een aanzienlijk hoger cijfer.
De zeldzame botziekte van Ollier wordt veroorzaakt door een mutatie in een gedeelte van de lichaamscellen. Dat schrijft een groep onderzoekers onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in Nature Genetics van 6 november. Patiënten met de zeldzame ziekte van Ollier ontwikkelen al op jonge leeftijd kraakbeentumoren. In plaats van bot ontstaan er goedaardige stukjes kraakbeen in de botten van met name handen en voeten. De oorzaak was tot voor kort onduidelijk. “Aangezien de aandoening niet erfelijk is, vermoedden we al dat de ziekte te wijten zou kunnen zijn aan het verschijnsel mozaïcisme”, vertelt LUMC-patholoog dr. Judith Bovee, hoofdauteur van het artikel in Nature Genetics. Mozaïcisme houdt in dat niet alle cellen in het lichaam hetzelfde genetische materiaal bevatten. In dit geval blijkt het te gaan om een mutatie in het gen IDH1, dat een belangrijke rol speelt in de stofwisseling van cellen. Dat gen kwam in beeld omdat het soms betrokken is bij hersentumoren, die ook vaker voorkomen bij mensen met de ziekte van Ollier. Bijna alle ruim veertig deelnemende patiënten met de ziekte van Ollier bleken een mutatie in het IDH1-gen of het vergelijkbare IDH2-gen te hebben. “Die mutatie ontstaat waarschijnlijk tijdens de vorming van het embryo, zodat maar een klein percentage van de lichaamscellen is aangedaan. Uit deze gemuteerde cellen kunnen later in het leven kraakbeentumoren ontstaan”, aldus Bovee. Ook hebben de onderzoekers aangetoond dat de mutatie effect heeft op een aantal andere genen. Hoe dit precies leidt tot de vorming van kraakbeentumoren willen de onderzoekers nu verder uit gaan zoeken. Patiënten met de ziekte van Ollier ontwikkelen goedaardige kraakbeentumoren. Toch moeten zij vaak geopereerd worden als door de tumorgroei klachten ontstaan, of als de tumor kwaadaardig wordt. Sommige mensen krijgen naast kraakbeentumoren ook tumoren van hun bloedvaten. Dan wordt gesproken van het syndroom van Maffucci. Ook daarbij blijken mutaties in het IDH1-gen een rol te spelen.
Het Academisch Medisch Centrum is als eerste in de Benelux begonnen met het gebruik van 3D-technologie bij minimaal invasieve hersenchirurgie. Inmiddels is de derde patiënt met behulp van deze techniek geopereerd. Steeds vaker worden ingrepen in de hersenen op een minimaal invasieve manier uitgevoerd. Daardoor zijn moeilijk te bereiken plaatsen via een andere route makkelijker bereikbaar en is de kans op complicaties veel kleiner. Voor minimaal invasieve hersenchirurgie wordt gebruik gemaakt van een endoscoop, een buis met aan het uiteinde een lampje en een camera. Via de neusgaten brengt de neurochirurg de endoscoop naar de schedelbasis om de precieze locatie van een hersentumor te bepalen. Vervolgens verwijdert hij de tumor via een klein luikje in de schedelbasis. De beelden die de camera aan het uiteinde van de endoscoop doorgeeft, zijn tweedimensionaal. Dat geldt ook voor het tv-scherm in de operatiekamer waarop ze verschijnen. Daardoor ziet de chirurg geen diepte. Maar de techniek om driedimensionale beelden te kunnen zien, is er. Denk maar aan de vele 3D-films die momenteel in de bioscopen draaien en de 3D-tv’s die tegenwoordig verkocht worden. Ondanks deze mogelijkheden bestond er nog geen kleine 3D-endoscoop die voor minaal invasieve hersenoperaties gebruikt kan worden. Daarin is enkele jaren geleden verandering gekomen met de ontwikkeling van een 3D stereoscopische miniatuurcamera door Visionsense. De chirurg ziet daardoor wel diepte en kan bijvoorbeeld afstanden van de tumor tot belangrijke bloedvaten beter inschatten. ‘De 3D-camera helpt om de anatomie van de hersenen beter te zien. Daardoor kun je veiliger opereren’, zegt neurochirurg Wouter van Furth, die zich heeft toegelegd op minimaal invasieve ingrepen. ‘Vooral op dat vlak brengt de 3D-techniek direct winst.’ Van Furth verwacht dat de techniek alleen maar beter zal worden en in de toekomst meer toepassingen krijgt. Nu zijn de beelden nog niet zo scherp als de platte, tweedimensionale beelden. En het is wennen voor de chirurg. Hoe groot het uiteindelijke voordeel is ten opzichte van de conventionele ‘platte’ beelden, is daarom vooralsnog moeilijk te bepalen. ‘Het is wel duidelijk dat de 3D-techniek ook voor ervaren chirurgen een voordeel heeft.’
Er zijn meldingen van leverbeschadiging, waaronder fataal leverfalen, bij patiënten die temozolomide (Temodal) gebruikten. Deze bijwerking kan enkele weken of langer na aanvang of stopzetting van de behandeling met temozolomide optreden. Het advies aan de behandelend specialist is om leverfunctieonderzoek uit te voeren voorafgaand aan en na elke behandelingscyclus. Bij abnormale uitslagen moet de (voortzetting van de) behandeling met temozolomide zorgvuldig worden overwogen, door voor elke patiënt de voordelen en risico’s tegen elkaar af te wegen. Bij patiënten die een behandelingscyclus van 42 dagen ondergaan, is het advies de leverfunctieonderzoeken halverwege de behandelingscyclus te herhalen. Dit schrijft de firma Merck Sharp & Dohme B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar neurologen en oncologen die hersentumoren behandelen in specialistische centra en ziekenhuisapothekers. Temozolomide is een kankerremmend middel dat gebruikt wordt om de groei van bepaalde tumoren in de hersenen af te remmen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication' op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hopen een test te kunnen ontwikkelen die aangeeft of een kankerpatiënt baat heeft bij bloedverdunners. Hiervoor kijken ze naar de genen van de patiënt. De wetenschappers ontdekten namelijk genen die actiever zijn bij darmkankerpatiënten mét trombose dan bij darmkankerpatiënten zónder trombose. Henri Versteeg en Betül ÜnlüKankerpatiënten hebben een verhoogde kans op trombose, maar lang niet iedere kankerpatiënt krijgt hier last van. LUMC-onderzoekers keken daarom of aan de hand van de genen die actief zijn in de tumorcellen voorspeld kan worden of iemand te maken krijgt met gevaarlijke bloedstolsels. Ze vonden ongeveer dertig genen die een ander activiteitenpatroon laten zien bij patiënten met darmkanker die trombose ontwikkelden dan bij darmkankerpatiënten zonder trombose. Praktisch doel van het onderzoek is een test ontwikkelen die voorspelt welke kankerpatiënt bloedverdunners moet gebruiken om het risico op trombose te verminderen. “We hopen twee of drie genen te ontdekken die zo sterk samenhangen met trombose dat we ze kunnen gebruiken voor zo’n test. We hebben daar al een aantal kandidaten voor gevonden”, vertelt Henri Versteeg, hoogleraar op de afdeling Trombose en hemostase. “Trombose is de tweede doodsoorzaak bij kankerpatiënten, maar de modellen die we nu hebben om te voorspellen wie de grootste risico’s lopen, werken niet goed.” “Veel van de genen die we nu gevonden hebben zijn betrokken bij ontstekingsreacties. Mogelijk spelen ontstekingsprocessen dus een rol bij het ontstaan van trombose”, vertelt Betül Ünlü, onderzoekster op de afdeling Trombose en hemostase. “We hebben nu gekeken in weefsel van mensen die een operatie ondergingen vanwege darmkanker. Met een laser konden we uit dit weefsel de kankercellen selecteren. Hierin hebben we vervolgens het mRNA geanalyseerd, waaraan je kunt aflezen hoe actief de verschillende genen zijn in het tumorweefsel.” Uiteindelijk hopen de onderzoekers processen te vinden die ook in het bloed meetbaar zijn. “Bloed is veel makkelijker af te nemen dan een stukje tumor en een bloedtest zou daarom ideaal zijn.” Versteeg: “Dit was een zogenaamde proof-of-principle-studie. Wij zijn de eersten die laten zien dat je aan de hand van genactiviteit kunt voorspellen of er trombose ontstaat. Deze bevinding moeten we nog wel in grotere patiëntengroepen bevestigd zien.” Bekend is dat niet elke vorm van kanker de kans op trombose even sterk vergroot. Dat is bij darmkanker wel het geval, en bij longkanker, hersentumoren en alvleesklierkanker is dat nog sterker. “Zeker een kwart van de patiënten met alvleesklierkanker krijgt te maken krijgt met trombose. Daarom willen we ook bij deze vorm van kanker gaan kijken of we genen kunnen vinden die de kans erop voorspellen. Ik verwacht dat we voor een groot deel andere genen vinden, maar waarschijnlijk is er wel een gedeeltelijke overlap.”
Bron: LUMC
Henri Versteeg is per 1 april benoemd tot hoogleraar Interne Geneeskunde, in het bijzonder celbiologie van de bloedstolling. Hij doet vooral onderzoek naar de relatie tussen trombose en kanker. “Het lijkt erop dat kankercellen het bloedstollingssysteem kapen, en het gebruiken om hun eigen groei en verspreiding te bevorderen.” Wie trombose krijgt, heeft lang niet altijd kanker, maar de kans is wel groter. “Kanker kan leiden tot trombose, maar het effect werkt ook de andere kant op: bloedstollingsfactoren kunnen de groei en uitzaaiing van kankercellen bevorderen”, vertelt Henri Versteeg. De jonge hoogleraar (40) is geïntrigeerd door dit verband en wil de vele vragen die er nog zijn helpen beantwoorden. “Hoe komt het dat kanker tot trombose kan leiden en waarom verschilt dat zo per kankersoort? Alvleesklierkanker en hersentumoren leiden vaak tot trombose, borstkanker bijvoorbeeld veel minder vaak.” Risico op trombose Het idee is dat kankercellen de bloedstolling bevorderen om zo in een bloedstolseltje beschermt te zijn tegen cellen van het immuunsysteem. “Het lijkt erop dat kankercellen het bloedstollingssysteem kapen, en het gebruiken om hun eigen groei en verspreiding te bevorderen”, zegt Versteeg beeldend. Hoe dat precies werkt weten we nog niet. Een van de ideeën is dat tumorcellen een molecuul produceren dat de bloedstolling aanzet. Het eiwit tissue factor, waar ik veel onderzoek naar heb gedaan, is een van de ‘verdachten’. Tissue factor zit om bloedvaatjes heen en zet de bloedstolling aan wanneer de vaatjes stuk gaan. Verder zorgt het onder meer voor de vorming van nieuwe bloedvaatjes en kan het tumoren activeren. Versteeg: “Uit patiëntstudies blijkt dat de hoeveelheid tissue factor in het bloed en het risico op trombose niet heel sterk is. Er moeten dus nog meer dingen meespelen.” Uitzaaiingen tegengaan Hoewel Versteeg vooral een fundamenteel onderzoeker is, die de mechanismen achter ziektes bestudeert, wil hij ook graag weten hoe patiënten geholpen kunnen worden. “Welke antistollingsmiddelen zijn het meest geschikt voor kankerpatiënten met trombose? En gaan deze middelen ook de groei en uitzaaiing van de tumor tegen?” Tot nu toe heeft onderzoek naar het effect van antistollingsmiddelen op kanker geen positieve resultaten opgeleverd. Maar mogelijk zijn hiervoor niet de juiste patiëntengroepen onderzocht, denkt de gedreven onderzoeker. “De meeste studies zijn gedaan bij patiënten bij wie de kanker zich al had uitgezaaid. Misschien is het dan te laat, maar kunnen antistollingsmiddelen uitzaaiing wél tegengaan in een stadium daarvoor, wanneer de tumorcellen al in het bloed zitten maar zich nog niet in andere organen hebben gevestigd.” Henri Versteeg (1974) studeerde biologie in Utrecht. Hij promoveerde in 2003 aan het AMC. Na een paar jaar in het buitenland kwam hij in 2007 met een Veni-subsidie naar het LUMC. In 2010 ontving Versteeg een Vidi voor zijn onderzoek.
Moleculen die betrokken zijn bij het proces om nieuwe tumorbloedvaten te maken, komen verhoogd tot expressie in het aangrenzende orgaanweefsel bij bepaalde menselijke levertumoren. Dat is één van de bevindingen van Gesiena van der Wal in haar promotieonderzoek. Om te kunnen groeien, hebben tumoren doorbloeding nodig. Ze maken daarvoor nieuwe bloedvaten aan, een proces dat angiogenese wordt genoemd. In dit proces speelt niet alleen de tumor, maar ook het omliggende weefsel een rol. Van der Wal onderzocht manieren om dit proces af te remmen in glioblastomen, hersentumoren die uitgaan van het centrale zenuwstelsel, en ook in verschillende soorten kanker in de lever. De promovenda ontdekte dat door het combineren van radiotherapie met het toedienen van een bepaalde ontstekingsremmer (COX-2 remmer) glioblastomen in een muismodel afnamen in grootte. Ook toonde ze in menselijke tumoren aan dat het aangrenzende leverweefsel van verschillende soorten leverkanker meer moleculen tot expressie brengt die betrokken zijn bij angiogenese, ten opzichte van de tumoren zelf. Dat was het geval bij primaire leverkanker, maar ook bij leverkanker door uitzaaiingen van een tumor elders in het lichaam, en zowel voor als na therapie die gericht was op het afremmen van het proces van angiogenese. Van der Wal oppert dat dit zou kunnen komen door het aangrenzend weefsel zelf, dat angiogene prikkels afgeeft die tumorgroei kunnen stimuleren. Deze en andere resultaten uit het proefschrift geven nieuwe inzichten in de moleculaire opbouw voor en tijdens behandeling van primaire tumoren en uitzaaiingen. Gesiena van der Wal (1980) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG. Van der Wal werkt nu als specialist revalidatiegeneeskunde in opleiding.
Ruim 19.000 kinderen en jongeren lopen jaarlijks hersenletsel op, bijvoorbeeld door een (verkeers)ongeval, hersentumor of geweld. Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) is de belangrijkste doodsoorzaak bij kinderen en jongeren en heeft vaak levenslange gevolgen. Vandaag promoveert Arend de Kloet, psycholoog bij Sophia Revalidatie in Den Haag op zijn onderzoek naar NAH bij kinderen en jongeren aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). De wereldgezondheidsorganisatie heeft NAH als een urgent en groeiend maatschappelijkprobleem gemarkeerd. “Vooral de vaak minder zichtbare gevolgen hiervan voor leren en gedrag kunnen ernstig zijn, maar deze worden lang niet altijd onderkend,” zegt Arend de Kloet. “Met name participatieproblemen thuis, op school, werk en in de samenleving op langere termijn zijn tot dusver onderbelicht gebleven.” Arend de Kloet becijferde dat dagelijks ruim 50 Nederlandse kinderen en jongeren hersenletsel oplopen. “Het brein ontwikkelt zich ongeveer tot en met het 24ste levensjaar. We dachten lange tijd dat jonge hersenen flexibel zijn en hersenletsel in de jeugd dus minder ernstige gevolgen zou hebben. Het omgekeerde is echter vaak waar: hersenschade op jonge leeftijd kan het ontwikkelingsproces verstoren,” aldus de Kloet, die naast zijn werkzaamheden bij Sophia Revalidatie ook lector revalidatie is bij De Haagse Hogeschool, het enige lectoraat in Nederland dat zich begeeft op het terrein van NAH. De gevolgen van hersenletsel op jonge leeftijd blijken soms pas jaren later, vaak op transitiemomenten in het leven. “Wanneer een kind naar de middelbare school gaat of op zichzelf gaat wonen, wordt er opeens een veel groter beroep gedaan op vaardigheden als organiseren en plannen. Onverwacht openbaren zich soms dan pas duidelijke problemen. De relatie met het letsel, dat soms jaren daarvoor heeft plaatsgevonden, wordt dan niet altijd gelegd. Soms wordt het kind laksheid verweten of worden ouders hierop aangekeken.” De Kloet pleit ervoor om kinderen met niet-aangeboren hersenletsel beter te volgen. Hij vertaalde en corrigeerde vragenlijsten waarmee het risico op langdurige gevolgen van hersenletsel gemeten kan worden. “Door deze regelmatig af te nemen kunnen we de ontwikkeling en participatie van kinderen volgen en tijdig hulp bieden en niet pas nadat het in het gezin, met vrienden of op school is vastgelopen.” Samen met het Erasmuc MC (prof. Gerard Ribbers) en het LUMC (prof. Wilco Peul) zet De Kloet zich in om hiertoe een registratie- en volgsysteem voor kinderen en jongeren met NAH te implementeren, ook om de kosteneffectiviteit van zorg te kunnen toetsen. Daarnaast wordt met ziekenhuizen en revalidatiecentra in de regio een grootschalig gezamenlijk onderzoek naar participatie van kinderen met hersenletsel opgezet. De promovendus keek ook naar de effecten van ‘serious gaming’ bij jongeren met hersenletsel. Zowel de lichamelijke activiteit als verschillende cognitieve functies bleken na 12 weken gericht oefenen met de Nintendo Wii meetbaar verbeterd te zijn. “Gamen lijkt een veelbelovende en aantrekkelijke aanvulling te zijn op de revalidatiebehandeling. Nader onderzoek moet aantonen hoe gamen het verbeteren van activiteiten en participatie daadwerkelijk kan ondersteunen.” Arend de Kloet (1955) promoveert op 6 november op zijn proefschrift Participation of children and youth with Acquired Brain Injury bij prof. dr. Thea Vliet Vlieland en prof. dr. Rob Nelissen van het LUMC
Nobina Mukherjee onderzocht een bacterieel kanaaleiwit, genaamd MscL, dat fungeert als poortwachter. Dergelijke eiwitten reguleren het transport van moleculen die de bacteriële cel in- en uitgaan. Doelstelling van het onderzoek is het vinden van manieren om de kanalen op een gecontroleerde manier te activeren. Kennis daarover kan worden toegepast bij het toedienen van medicijnen. Medicijnen voor de bestrijding van kanker kunnen ernstige schadelijke effecten hebben, omdat ze ook gezonde cellen aantasten. Een mogelijk oplossing voor dit probleem is om het medicijn in cellen te verpakken. Een kanaaleiwit in de celwand, zoals MscL, zorgt ervoor dat het medicijn uit deze verpakking vrijkomt als de bestemming is bereikt. MscL moet dan geprogrammeerd worden om pas open te gaan als het medicijn bij de tumor arriveert. De lage zuurgraad van kankercellen dient daarbij als signaal. In het onderzoek werden zuurgraadgevoelige MscL-dragers getest op muizen met een hersentumor. Uit beelden is waarneembaar dat meer medicijn wordt afgegeven naarmate de zuurgraad lager is. Het onderzoek van Nobina Mukherjee werd uitgevoerd bij het onderzoeksinstituut GBB van de RUG en gefinancierd met een ERC-grant van dr. Armagan Kocer.