Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Een afwijkende hart- of polsslag: te langzaam, te snel of onregelmatig
- Veroorzaakt niet altijd klachten
- Klachten die kunnen optreden zijn:
- Hartkloppingen
- Een licht gevoel in het hoofd, duizeligheid of zelfs flauwvallen
- Moeheid, gevoel van zwakte
- Pijn op de borst of benauwdheid
Hoe werkt het?
Iedere hartslag (veroorzaakt door het samentrekken van de gespierde wand van het hart) wordt voorafgegaan door een elektrische prikkel. Deze elektrische prikkel ontstaat in de sinusknoop, een groepje cellen in de wand van de rechter boezem (atrium) van het hart. De prikkel wordt vanuit de sinusknoop geleid naar de beide boezems van het hart en vandaar naar de atrioventriculaire knoop (AV-knoop), op de grens tussen boezems en kamers (ventrikels). Vanuit de AV-knoop loopt een vezelbundel naar de kamers van het hart. De elektrische prikkel kan zo uiteindelijk alle spiervezels van het hart bereiken. Normaal zendt de sinusknoop ongeveer 60 tot 100 prikkels per minuut uit in een regelmatig ritme (het sinusritme). De normale hartfrequentie bedraagt dan ook 60 tot 100 slagen per minuut. Het sinusritme wordt beïnvloed door de ademhaling, het versnelt enigszins tijdens de inademing, vooral bij jongeren. Soms kan het daardoor lijken of het sinusritme onregelmatig is. Ook andere factoren beïnvloeden de sinusknoop en dus de hartslag: bepaalde hormonen (adrenaline) en zenuwprikkels kunnen het hart sneller (bij inspanning, angst of stress) of langzamer (in rust) doen slaan. Er zijn van hartritmestoornissen meerdere indelingen mogelijk. Een overzichtelijke is die welke de ritmestoornissen indeelt in een te langzame hartslag (bradycardie), een te snelle hartslag (tachycardie) en in overslagen (extrasystolen).Hoe ontstaat het?
Lang niet altijd is er een verklaring te vinden voor de hartritmestoornis. Wel is het in het algemeen verstandig onderzoek te doen naar een eventuele oorzaak. Deze kan zich in of buiten het hart bevinden. Oorzaken buiten het hart zijn onder andere: veel sporten, een te trage schildklierfunctie, medicijngebruik (bijvoorbeeld een bètablokker, medicijnen tegen astma), inspanning, spanning, koorts, een te snelle schildklierfunctie of bloedarmoede, overmatig koffie-, alcohol- of nicotinegebruik,. Oorzaken in het hart zijn onder andere: een zieke sinusknoop (sick-sinus syndroom), abnormale verbindingen tussen boezem en kamer, onvoldoende zuurstofvoorziening van het hart, beschadigingen van de hartspier en andere hartziekten (zoals hartklepafwijkingen of hartfalen).Hoe ga ik er zelf mee om?
Indien u last heeft klachten die passen bij hartritmestoornissen is het verstandig een afspraak te maken bij uw huisarts. Zelf kunt u er, wanneer nog niet duidelijk is wat er aan de hand is, weinig aan doen.Hoe gaat de arts er mee om?
De huisarts zal uw hart en longen onderzoeken, uw pols voelen en de bloeddruk meten. Omdat hartritmestoornissen in veel gevallen maar af en toe aanwezig zijn is daarbij meestal niets afwijkend te vinden. Daarom is het van belang dat u kunt vertellen wat u voelt als u last heeft van een ritmestoornis: is de hart- of polsslag langzaam of snel, regelmatig of onregelmatig, ontstaat de stoornis geleidelijk of abrupt, voelt u overslagen bij een verder normaal ritme, kunt u de ritmestoornis door met uw knokkels op tafel te tikken nabootsen? In veel gevallen is met deze informatie al aan te geven in welke richting gezocht moet worden. Belangrijke gegevens kunnen ook worden verkregen door middel van een ECG (elektrocardiogram of hartfilmpje). Het zal regelmatig nodig zijn dat de huisarts u voor nader onderzoek verwijst naar de specialist, in dit geval de cardioloog. Veelal zal eerst geprobeerd worden om de ritmestoornis met medicijnen (de antiarrhythmica) te behandelen. Voor een veel te langzaam kloppend hart kan een pacemaker uitkomst brengen.Wetenschappelijk nieuws
Onderzoekers van het AMC hebben sterke aanwijzingen gevonden dat één bepaald gen een voorspeller kan zijn van hartritmestoornissen na een infarct. Dat maken zij bekend in een artikel in het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Nature Genetics. Plotselinge hartdood door hartritmestoornissen is verantwoordelijk voor een kleine 20 procent van de sterfgevallen in de VS en Europa. Er lijkt een sterk verband te bestaan tussen een afwijking op chromosoom 21 en het optreden van levensbedreigende hartritmestoornissen tijdens een acuut hartinfarct. Dat schrijven AMC-onderzoekers Connie Bezzina (moleculair geneticus) en Arthur Wilde (cardioloog) in een artikel in Nature Genetics dat op 11 juli online is gepubliceerd. De afdeling Experimentele Cardiologie van het Hartfaalcentrum van het AMC doet al langer onderzoek naar de genetische achtergronden van plotselinge hartdood, met financiële ondersteuning van onder andere de Nederlandse Hartstichting. Zo is Bezzina "established investigator" van de Hartstichting. Cardiovasculaire aandoeningen eisen wereldwijd zeven miljoen levens per jaar. Plotselinge hartdood is verantwoordelijk voor zo"n twintig procent van alle natuurlijke sterfgevallen van volwassenen. Vandaar dat er een wereldwijde jacht gaande is op de genetische achtergronden van hart- en vaatziekten. Uit eerder onderzoek naar de genetica van het hartritme kwamen al duidelijke aanwijzingen naar voren dat een genetische component een rol speelt bij de kans op plotselinge hartdood tijdens een hartinfarct. Het zou veel gezondheidswinst opleveren als het mogelijk zou zijn op grond van een genetisch profiel de kans op ritmestoornissen (aritmie) in te schatten. Connie Bezzina heeft nu onderzocht welke genetische factoren die kans beïnvloeden. Daarvoor werd een zogenaamde genome-wide association analyse uitgevoerd. Bij een grote groep patiënten met deze specifieke hartritmestoornissen, verzameld vooral in Amsterdam (AMC) en Eindhoven (Catharina Ziekenhuis), is onderzocht of er verbanden gevonden kunnen worden tussen het optreden van aritmie en verschillen in het DNA. Het AMC-onderzoek lijkt uit te wijzen dat chromosoom 21q21 betrokken is bij hartritmestoornissen. Op dit chromosoom ligt een gen dat mogelijk een rol speelt bij de respons op virusinfecties. Het lijkt indirect de elektrische prikkelgeleiding in het hart te beïnvloeden. "Dit is een opwindende ontdekking", zegt Bezzina. "Het leidt tot interessante gedachten en dit geeft nieuwe richting aan verder onderzoek." "Er zullen vast meer genetische factoren zijn", aldus Bezzina, "maar dit is de eerste keer dat zo duidelijk is aangetoond welk gen een rol speelt bij ritmestoornissen. Dit is de plek waar verder onderzoek zich op zal richten. Ook het achterliggende mechanisme moeten we verder gaan uitpluizen." Pas als daar meer duidelijkheid over komt, zal het mogelijk zijn om medicijnen te ontwikkelen die de ritmestoornissen kunnen voorkomen
Het onderzoek van Bezzina c.s. is financieel ondersteund door de Nederlandse Hartstichting, de Leducq Foundation, het Center for Translational Molecular Medicine en het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN).
Ahmad Shoaib Amin: ‘Phenotypic modifiers in inheritable arrhythmia syndromes. From bedside to cell’. De ontdekking dat genetische mutaties ten grondslag kunnen liggen aan levensbedreigende hartritmestoornissen heeft geleid tot de screening van veel individuen en hun familieleden op erfelijke hartritmestoornissen en het zonodig behandelen van deze mensen. Het besef groeit dat dragerschap van een mutatie vaak geen goede voorspeller is van de ernst van de ziekte. Veel mutatiedragers vertonen nooit symptomen, anderen overlijden jong aan een hartstilstand. Het is onduidelijk wat deze variabiliteit bepaalt. Dat maakt het moeilijk patiënten met het grootste risico op hartstilstand te identificeren. Dit proefschrift bespreekt de rol van genetische factoren (polymorfismen) en niet-genetische factoren (koorts en lichamelijke inspanning) die het ontstaan van hartritmestoornissen beïnvloeden en de grote variabiliteit in ziekte-ernst kunnen verklaren.
De corona (promotiecommissie) van promovendus Daniel Johnson, die op 8 maart zijn proefschrift aan de Universiteit Maastricht verdedigt, kent een bijzondere samenstelling. Vier van de leden waren in het verleden elkaars (co-)promotor en samen zijn ze nu betrokken bij deze “vijfde generatie promovendus”, zoals ze het zelf noemen. Alle promoties gingen over hartritmestoornissen. Het proefschrift ‘Enhanced Prediction and Prevention of Drug-Induced Torsades de Pointes’ gaat over hartritmestoornissen die optreden als onbedoelde bijwerking van bepaalde medicijnen. Torsades de Pointes (TdP) is zo’n hartritmestoornis en deze kan dodelijk zijn. Bij de ontwikkeling van medicijnen is vaak niet meteen duidelijk welke farmaceutische stoffen ernstige bijwerkingen veroorzaken. “Weten welke stofjes TdP ritmestoornissen veroorzaken, is een van de belangrijkste uitdagingen voor de cardiale veiligheidsfarmacoloog”, stelt Johnson in zijn proefschrift. Met zijn promotieresultaten heeft hij het mechanistische begrip van TdP vergroot, waardoor het optreden van deze potentieel dodelijke hartritmestoornis beter kan worden voorspeld. De promotor van Johnson is prof. dr. Harry Crijns en een van de co-promotores is dr. Paul Volders. Hij promoveerde in 1999 en had prof. dr. Marc Vos als co-promotor. Vos promoveerde in 1989, met prof. dr. Anton Gorgels als co-promotor. Gorgels promoveerde in 1985 en zijn promotor was (inmiddels emeritus) prof. dr. Hein Wellens. De laatste was overigens eveneens de promotor van de heren Vos en Volders. De promotie van Johnson verenigt deze vijf opeenvolgende generaties cardiologen/hartonderzoekers; een memorabel moment.
Malou van den Boogaard: ‘Transcriptional control of ion channel genes in arrhythmogenesis’. De elektrische impuls die nodig is voor het gecoördineerd samentrekken van de hartkamers komt voort uit het samenspel van meerdere ionkanalen. Wanneer er iets mis gaat in de regulatie van die kanalen, kan dat resulteren in een scala aan hartritmestoornissen. Van den Boogaard onderzoekt de genetische oorsprong van dit soort hartritmestoornissen. Ze kijkt specifiek naar het effect van genetische variatie in het niet-coderend deel van het genoom op de regulatie en expressie van genen die coderen voor ionkanalen.
Bron: AMC
Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) te Amsterdam heeft als eerste ziekenhuis in Europa vóór de hartritmeoperatie een hartritmemonitor bij een patiënt geplaatst. Door de monitor een maand van te voren onder de huid te plaatsen, krijgen het OLVG en de patiënt meer inzicht in de hartritmestoornis van de patiënt. Ook kan het effect van de operatie na afloop beter beoordeeld worden. Het grote voordeel van deze hartritmemonitor is dat hij 24 uur per dag het hartritme en eventuele bijzonderheden registreert. De patiënt krijgt door de monitor ook een gevoel van zekerheid en veiligheid. Cardio-thoracaal chirurg Shirin Lalezari plaatste de eerste preoperatieve monitor: "Het is een eenvoudige ingreep onder plaatselijke verdoving. Het wordt al jaren door cardiologen uitgevoerd maar is nog nooit in het kader van een hartritmeoperatie geplaatst. Onze eerste patiënt met een hartritmemonitor is succesvol geopereerd. Dankzij de monitor weten we nu dat deze patiënt sinds de operatie 90% minder last heeft van hartritmestoornissen. De patiënt krijgt door de monitor ook een gevoel van zekerheid en veiligheid; als hij twijfelt of er iets aan hand is, kan hij zelf bekijken of er inderdaad een ritmestoornis geregistreerd is of dat er niets aan de hand is. De gegevens worden door de patiënt iedere week eenvoudig naar het ziekenhuis verzonden via internet. Voorheen moest de patiënt op afspraak naar het ziekenhuis komen voor controle waar dan een hartfilmpje werd gemaakt. Nu zien we op eenvoudige wijze gedurende een langere tijd voor en na de operatie hoe het met de patiënt gaat." De hartritmemonitor wordt een maand voor de operatie geplaatst en blijft ongeveer drie jaar zitten. Daardoor kan het hartritme een langere periode worden gevolgd. Met de continue monitoring wordt ook bekeken of het eventuele medicijngebruik, zoals bloedverdunners, bij de patiënt gestopt kan worden. Het OLVG gaat de monitor voortaan standaard plaatsen bij de 60 tot 80 patiënten die jaarlijks geopereerd worden voor atriumfibrilleren. Dit is een hartritmestoornis waarbij de boezems van het hart veel te snel en onregelmatig samentrekken. Met deze unieke aanpak is het scala van behandelingen van hartritmestoornissen in het OLVG verder uitgebreid.
Visolie is goed voor hart en bloedvaten, maar tegen Hartritmestoornissen of hartaanvallen helpt het niet. Dat zeggen Canadese onderzoekers.
Judith ten Sande: ‘Modulators of Ventricular Arrhythmias in Structurally Normal and Abnormal Hearts’. Ten Sande heeft aangetoond dat voordat hartkamerritmestoornissen optreden dat er aan verschillende voorwaarden moet zijn voldaan. De behandeling is dus een kwestie van "de juiste situatie op het juiste moment". De promovendus spreekt over een model met drie componenten die het risico bepalen op het krijgen van een hartkamerritmestoornis. Er is een aanleiding (de trigger), aanvullende of modulerende factoren en de eigenschap van het hart zelf (het substraat). De promovendus heeft aangetoond dat het onderliggende substraat van groot belang is om ritmestoornis te ontwikkelen. Echter, triggers en modulerende factoren spelen ook een belangrijke rol hierbij. Het substraat kan lange tijd aanwezig zijn zonder dat er kamerritmestoornissen ontstaan totdat de juiste trigger optreedt. Van patiënten met dezelfde ziekte hebben sommigen een groter risico op het ontwikkelen van kamerritmestoornissen dan anderen. Een beter begrip van de verschillende onderdelen die zorgen voor deze ritmestoornissen kan resulteren in een nauwkeurigere risicostratificatie en uiteindelijk in een betere behandeling van patiënten met een verhoogd risico.
Bron: AMC
Hartritmestoornissen behandelen met behulp van ledlampjes: dr. Daniël Pijnappels ontving een Vidi-subsidie om er onderzoek naar te doen. Het klinkt als sciencefiction: algen en ledlampjes om hartritmestoornissen te behandelen. Science is het zeker, maar fictie allerminst. Dr. Daniël Pijnappels (Hartziekten) is gespecialiseerd in hartritmestoornissen en regeneratieve geneeskunde. “We begrijpen nog niet goed waarom het hartritme op een bepaald moment verstoord raakt, hoe zo’n hartritmestoornis in stand blijft en hoe we hem kunnen beëindigen”, zegt hij. “Daarvoor heb je kennis nodig op verschillende gebieden: geneeskunde, biologie en natuurkunde. Dat maakt mechanistisch onderzoek naar een hartritmestoornis nogal abstract.” Naast zijn computer heeft hij een poppetje van E.T. staan, om het toch aanschouwelijk te maken. De knuffelbare alien heeft een oplichtend hart. En dat staat symbool voor Pijnappels onderzoek. Het hart is een orgaan met elektrische eigenschappen; een elektrisch stroompje zorgt voor het kloppen van het hart. Een defect daarin leidt tot een ritmestoornis. Zulke stoornissen kunnen zeer dodelijk zijn, zoals bij ventrikelfibrilleren, of de kans op andere ziektes sterk laten toenemen, wat geldt voor boezemfibrilleren. Momenteel worden ondere andere elektrische shocks toegediend om een hart dat uit ritme is weer in het gareel te krijgen. Dit is echter ingrijpend en zeker niet pijnloos. Bovendien voorkom je er niet mee dat er opnieuw een verstoring van het hartritme optreedt. Meer inzicht en een nieuwe aanpak zijn dus gewenst. Pijnappels wijkt daarvoor uit naar algen. Deze eencelligen gebruiken een opvallende manier om hun ionenkanalen te openen en sluiten. In menselijke hartcellen worden de ionenkanalen vooral gereguleerd met elektrische spanning, maar de ionenkanalen van algen reageren op licht. Deze eigenschap biedt een totaal nieuw perspectief op het onderzoek naar en de mogelijke behandeling van hartritmestoornissen. “In een kweekschaaltje hebben we een laagje hartspiercellen ziek gemaakt. Dat leidde tot een ritmestoornis. Met behulp van een virus kon het algen-DNA van de lichtgevoelige ionenkanalen tot expressie worden gebracht in de hartcellen. Een flits van een blauw ledje leidde tot opening van de ionenkanalen, waardoor er een elektrische stroom ging lopen. Die stroom resette het hart: de ritmestoornis verdween direct. Elke keer weer.” Licht kan dus worden gebruikt om ritmestoornissen te onderzoeken en ze beter te begrijpen. “De behandeling met een led-katheter zou een mooie stap vooruit kunnen zijn. Maar ons doel ligt verder. Wij willen het hart zélf in staat stellen om op te merken wanneer het ritme uit de pas gaat lopen, om vervolgens door middel van een elektrische stroom de boel te resetten. Daarvoor moet een deel van de hartcellen kunnen reageren op veranderingen die horen bij het verstoord raken van het hartritme, bijvoorbeeld veranderingen in spanning. Als die cellen vervolgens een elektrische stroom op gang brengen die de ritmestoornis beëindigt, dan hoef je geen defibrillator of andere technologie meer in te brengen. Uiteindelijk willen we dus ook van dat ledje af, maar voorlopig kunnen we het goed gebruiken om het ontstaan, de instandhouding en het beëindigen van hartritmestoornissen beter te begrijpen.” Dankzij de Vidi-subsidie komen twee promovendi en een postdoc Pijnappels’ team versterken en zich volledig op dit project storten. Pijnappels (1980) is sinds 2011 hoofd van het laboratorium voor experimentele cardiologie, een onderdeel van het Hart Long Centrum Leiden. Met behulp van subsidies kon hij zijn team uit laten groeien tot zestien personen uit tien verschillende landen. “Met onderzoekers vanuit alle windstreken en een lab gevuld met verschillende kleuren licht is het hier soms net Times Square. Gelukkig helpt onder meer mijn collega Twan de Vries met de begeleiding.”
Dankzij Napoleon kunnen hart-onderzoekers het overlijdensrisico bij erfelijke hartritmestoornissen beter inschatten. De Franse keizer introduceerde begin 19e eeuw in Nederland het bevolkingsregister. Dankzij die registratie konden AMC-onderzoekers teruggaan tot 1811 om stambomen te reconstrueren van families met een erfelijke hartritmestoornis. Dankzij dit onderzoek kan overbehandeling worden voorkomen. ‘Het bestuderen van deze historische gegevens maakt het mogelijk het volledige natuurlijk beloop van een ziekte te zien’, legt klinisch geneticus Eline Nannenberg uit. ‘Je kijkt terug naar een tijd waarin mensen niet wisten dat ze die aandoening hadden en waarin er ook geen behandeling was. Je hebt daardoor de gelegenheid een genetische variant met risico op vroegtijdig overlijden goed te bestuderen. Dat kan niet vaak, omdat er tegenwoordig al in een vroeg stadium van een ziekte wordt ingegrepen.’ De resultaten van het jarenlange onderzoek naar erfelijke hartritmesoornissen werd vorige week gepubliceerd in het medische vakblad Circulation: Cardiovascular Genetics. Erfelijke hartritmestoornissen zijn weliswaar zeldzaam, maar binnen één familie kunnen ze veel voorkomen. Het Lange QT-intervalsyndroom (LQTS) komt naar schatting voor bij één op de 2000 mensen. Het Brugada-syndroom, een andere erfelijke hartritmesoornis, bij één op de 5000 mensen. Als ontdekt wordt dat iemand gendrager blijkt te zijn, volgt er altijd een screening van de familie. Eén patiënt leidt vaak naar vier of vijf familieleden met hetzelfde probleem. Voor zes verschillende typen van erfelijke hartritmestoornissen onderzochten de AMC-onderzoekers de stambomen van families die drager zijn van de erfelijke mutatie. Ze brachten de sterfte in kaart en vergeleken die met de algemene bevolking. Deze methode van de family tree mortality ratio – ontwikkeld door de Leidse epidemioloog Jan Vandenbroucke - maakt het mogelijk de risico’s op sterfte in te schatten. Dat heeft een groot voordeel, zegt hoogleraar cardiologie prof. dr. Artur Wilde. ‘Mensen met zo’n mutatie hebben een sterk verhoogd risico op vroegtijdig overlijden. Dat risico uitsluiten, betekent potentieel een enorme overbehandeling; met medicatie, een pacemaker of een ICD. Maar nu weten we wat de risico’s op welke leeftijd zijn. We kunnen dus op het juiste moment met een behandeling beginnen, en we kunnen mensen die het niet meer nodig hebben, een belastende behandeling besparen.’ Zo is nu bekend dat niet bij alle patiënten met LQTS-type 1 na het 20e levensjaar nog medicatie gestart hoeft te worden. In een grote LQTS-type 3-familie werd al direct na de geboorte een pacemaker geïmplanteerd. Nu is duidelijk dat dat pas na het vijfde jaar hoeft. De resultaten moeten niet te breed geïnterpreteerd worden, waarschuwt Eline Nannenberg, want het gaat om familiespecifieke mutaties. ‘Wel kun je per familie de behandeling aanpassen, of bij families met dezelfde mutaties – wat ook voorkomt. Bij hen kun je zeggen wat het risico is per levensfase en welke behandeling het beste is. Dankzij Napoleon.’
Patiënten met multiple sclerose (MS) kunnen bij gebruik van fingolimod (Gilenya) ernstige hartritmestoornissen krijgen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert artsen en apothekers om per direct te overwegen of fingolimod nog steeds een geschikte behandeling is voor patiënten met hartaandoeningen. Het was al bekend dat fingolimod ernstige hartritmestoornissen kan veroorzaken waaronder polymorfe ventriculaire aritmie (PVA). Gevallen van PVA, soms met een dodelijke afloop, zijn gezien bij patiënten die al hartaandoeningen hadden. Om het risico op ernstige hartritmestoornissen zo klein mogelijk te maken zijn contra-indicaties voor gebruik bij patiënten met hartaandoeningen toegevoegd. Er zijn diverse nieuwe contra-indicaties voor gebruik van fingolimod bij patiënten met hartaandoeningen (zie DHPC). Heroverweeg of fingolimod nog steeds een geschikte behandeling is voor MS-patiënten met hartaandoeningen. Raadpleeg de productinformatie (samenvatting van productkenmerken (SmPC) en bijsluiter) voor volledige informatie over de bijwerkingen en risico's van fingolimod en de daarmee samenhangende aanbevelingen voor het gebruik.
Fingolimod onderdrukt het afweersysteem en wordt gebruikt bij volwassenen met een vorm van Multiple Sclerose (MS) waarbij de patiënt MS-aanvallen heeft. Het middel wordt alleen voorgeschreven als de patiënt niet reageert op andere middelen of ernstig ziek is en snel verslechtert. Bij MS vernietigen ontstekingen de beschermende laag rondom de zenuwcellen. Novartis heeft over het aangescherpte advies een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd naar neurologen (inclusief neurologen in opleiding) en Nederlandse Vereniging voor Neurologie, verpleegkundig specialisten neurologie, physician assistants / nurse practitioners neurologie en openbare en ziekenhuisapothekers (inclusief apothekers in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Roos Marsman: ‘Genetic risk factors for common and rare cardiac rhythm disorders’ In twee families waarin plotse hartdood op jonge leeftijd voorkomt is een voor elke familie karakteristieke mutatie gevonden in een gen dat een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van levensbedreigende ritmestoornissen. Nu is op te sporen welke familieleden een verhoogd risico op plotse hartdood hebben. Dit vergemakkelijkt preventie via bijvoorbeeld een inwendige defibrillator. Ook kan worden vastgesteld welke familieleden geen verhoogd risico lopen. Marsman beschrijft in haar proefschrift nieuwe genen die een rol spelen bij hartritmestoornissen en plotse hartdood. Gezien het plotselinge, vaak onverwachte en levensbedreigende karakter van deze stoornissen is vroegtijdige herkenning van mensen die een verhoogd risico lopen van groot belang. Marsman onderzocht genetische risicofactoren voor plotse hartdood door relatief zeldzame, erfelijke hartritmestoornissen die in bepaalde families kunnen voorkomen. Tevens keek ze naar plotse hartdood na een hartinfarct en vond een veelvoorkomende genetische variant die het risico daarop verhoogt. In vervolgonderzoek werd een verband gevonden tussen deze variant en het CAR-gen. CAR blijkt een essentiële rol te spelen bij de elektrische geleiding in het hart en het ontstaan van hartritmestoornissen.
De aanbevolen dosering voor geneesmiddelen die hydroxyzine bevatten is aangepast. De maximale dagelijkse dosis wordt verlaagd. Ook wordt gebruik ontraden bij patiënten met hartritmestoornissen en oudere patiënten. Hiermee wordt het risico op hartritmestoornissen (een QT-verlenging) verder verminderd. Het risico van QT-verlenging bij hydroxyzine is al enige tijd bekend. Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen worden in tabletvorm gebruikt bij de behandeling van angst bij volwassenen en jeuk bij allergieën. Hydroxyzine moet met de laagste effectieve dosis en gedurende een zo kort mogelijke periode worden gebruikt. De nieuwe aanbevolen maximale dagelijkse dosis is voor volwassen patiënten en bij kinderen die meer dan 40 kg wegen verlaagd van 300 mg naar 100 mg. Bij kinderen met een lichaamsgewicht tot 40 kg is de dagelijkse dosering maximaal 2 mg/kg/dag. Dit schrijft de firma UBC Pharma Bv. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, dermatologen, cardiologen en apothekers. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie of geneesmiddelenbewaking genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Lenvima (lenvatinib) is een selectieve VEGF TK remmer, die ook andere pro-angiogenetische en oncogene pathways remt, bestemd voor de behandeling van progressief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd, jodium-resistent gedifferentieerd schildkliercarcinoom.
- Gardasil 9 (humaan papillomavirus; HPV [types 6, 11, 16, 18, 31, 33, 45, 52, 58]) is een vaccin bestemd voor de preventie vanaf 9 jaar van premaligne genitale laesies (cervicaal, vulvair en vaginaal), premaligne anale laesies, baarmoederhalskankers en anale kankers veroorzaakt door bepaalde oncogene Humaan Papillomavirus (HPV) typen of genitale wratten (condylomata acuminata) veroorzaakt door specifieke HPV typen.
- Akynzeo (netupitant / palonosetron) is een combinatie van een selectieve NK1 receptor antagonist en een 5-HT3 receptor antagonist bestemd voor de preventie van door chemotherapie veroorzaakte misselijkheid en braken.
- Synjardy (empagliflozine / metformine) is een combinatiepreparaat van de SGLT2 remmer empagliflozine en de bloedglucoseverlager metformine bestemd voor de behandeling van Type 2 diabetes.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Tamiflu (oseltamivir) is een antiviraal middel dat nu ook bestemd is voor de preventie van influenza bij kinderen jonger dan een jaar.
Uitkomst herbeoordelingsprocedure
De CHMP nam de aanbeveling van de PRAC over om een patiëntenkaart te introduceren om de patiënt beter te informeren over maatregelen die het risico op kaaknecrose tijdens het gebruik van Aclasta (zoledroninezuur) beperken. Ook is de aanbeveling gedaan de productinformatie van Aclasta aan te passen. Voor alle andere bisfosfonaten en denosumab zullen in de komende periodieke herbeoordelingen soortgelijke aanbevelingen worden gedaan.
CMDh
Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen
De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC aanbeveling over nieuwe maatregelen om het risico op hartritmestoornissen te verkleinen voor hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen. Zo wordt het gebruik bij patiënten met een hoog risico op hartritmestoornissen beperkt en wordt hydroxyzine toegepast in de laagst mogelijke werkzame dosis voor een zo beperkt mogelijke periode. De maximale dagdosering wordt verlaagd.
Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen zijn in Nederland geregistreerd voor de indicaties ‘symptomatische behandeling van pruritus (jeuk) bij volwassenen en kinderen vanaf 12 maanden’ en voor ‘symptomatische behandeling van spanning met angstgevoelens bij volwassenen.
Wijziging waarschuwing gelijktijdig gebruik antibiotica en orale anticonceptiva
De CMDh beveelt aan de waarschuwing voor de interactie tussen gecombineerde orale anticonceptiva en breedspectrum antibiotica te verwijderen uit de productinformatie van deze producten. Deze aanbeveling is gebaseerd op het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Hierin wordt gesteld dat de werkzaamheid van orale anticonceptiva niet wordt beïnvloed door het gelijktijdig geven van breedspectrum antibiotica. De CMDh publiceert hierover op korte termijn een publiek beoordelingsrapport.
Elaine Wong: ‘Genomic mapping of Tbx3 interactions in the heart’. Het eiwit Tbx3 dat een cruciale rol speelt bij de aanleg van het hart, bindt zich bij personen met een bepaalde genetische variatie minder goed aan het DNA. Dat kan de verklaring zijn waarom sommige individuen vatbaar zijn voor hartritmestoornissen. Aangeboren hartafwijkingen komen veel voor, ongeveer bij één procent van de pasgeborenen. Daarom is het van belang meer inzicht te krijgen in de embryonale ontwikkeling van het hart. Genen die betrokken zijn bij de vorming daarvan moeten op de juiste tijd en plaats worden geactiveerd. Dat wordt geregeld door transcriptiefactoren die zich aan stukjes DNA van deze genen binden. Transcriptiefactor Tbx3 is cruciaal voor het ontwikkelen van het centrale gedeelte van het hart en het geleidingssysteem. Het onderzoek van Wong toonde aan dat Tbx3 door binding genen reguleert die van belang zijn voor het normaal functioneren van het geleidingssysteem. Het blijkt dat sommige individuen met een bepaalde variatie in één van deze genen waaraan Tbx3 bindt, vatbaarder zijn voor ritmestoornissen. Wong laat zien dat de oorzaak hiervan ligt bij de afgenomen binding van Tbx3 aan het stukje DNA van dit gen, waardoor de werking van het gen zou kunnen worden verstoord. Deze bevinding vergroot de kennis over hartritmestoornissen en kan een bijdrage leveren aan het ontwikkelen en verbeteren van medicijnen en andere therapieën.
Het Brugada-syndroom, een aandoening die kan leiden tot levensgevaarlijke hartritmestoornissen, kan veroorzaakt worden door afwijkingen in meerdere genen. Dit blijkt uit een onderzoek onder leiding van prof. dr. Bezzina, AMC-hoogleraar Moleculaire cardiogenetica, dat zondag 21 juli wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Genetics. Het Brugada-syndroom is een familiaire aandoening die levensgevaarlijke hartritmestoornissen kan veroorzaken met plotse hartdood op relatief jonge leeftijd tot gevolg. Naar schatting lijdt wereldwijd 1 op de 10.000 mensen aan dit syndroom. Tot nu toe wordt bij slechts dertig procent van die patiënten een genetische afwijking gevonden. De reden daarvoor is dat er slechts wordt gezocht naar zeldzame DNA-afwijkingen in één enkel gen. Uit het huidige genetisch onderzoek onder ruim duizend patiënten in Europa, Japan en de VS, blijkt nu dat het Brugada-syndroom ook veroorzaakt kan worden door een combinatie van veel voorkomende variaties in verschillende genen. Met de nieuwe kennis komt een goede screening voor het Brugada-syndroom een stap dichterbij. Bovendien kunnen de resultaten van het onderzoek leiden tot een beter begrip van de erfelijkheid van andere zeldzame ziektes. Prof. Bezzina: ‘Doordat het Brugada-syndroom vaak wordt overgedragen van ouder op kind, namen we tot nu toe altijd aan dat het syndroom monogenetisch was en veroorzaakt werd door een mutatie in één enkel gen. De resultaten van ons onderzoek tonen nu aan dat dit niet altijd het geval is.’
Ingrid van Rijsingen: Dilated cardiomyopathy: translating genetic defects into clinical care. Towards personalized medicine in dilated cardiomyopathy’ Met cardiologisch onderzoek kan een selectie worden gemaakt tussen de patiënten met een hoog en een zeer laag risico op fatale hartritmestoornissen. Dit zorgt ervoor dat de juiste patiëntengroep in de toekomst preventief behandeld kan worden, met als doel plotse hartdood te voorkomen. Dit blijkt uit het onderzoek van Ingrid van Rijsingen naar genetische oorzaken van erfelijke hartziekten. De afgelopen twee decennia was sprake van een enorme toename daarvan, maar in veel gevallen ontbrak de kennis om deze patiënten medisch advies te geven en hun erfelijke aandoening adequaat te behandelen. De afgelopen jaren heeft het AMC, samen met andere medisch centra, gegevens van patiënten en familieleden met specifieke erfelijke hartaandoeningen verzameld. Het doel was om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van hartspierziekten en de complicaties die deze kunnen geven. Zo bleken deze aandoeningen gepaard te gaan met een hoge sterfte, vanwege plotse hartdood door fatale hartritmestoornissen en eindstadium hartfalen.
Teun van der Bom: ‘The systemic right ventricle’. Patiënten bij wie de long- en lichaamsslagader zijn verwisseld, hebben baat bij medicatie voor hartfalen. Ook hebben sport en lichaamsbeweging een positief effect op zowel de inspanningstolerantie als het voorkomen van complicaties, zoals hartritmestoornissen bij deze groep patiënten. Van der Bom heeft gezocht naar de optimale behandeling van patiënten die zijn geopereerd vanwege een transpositie van de grote vaten. Dat is een zeldzame aangeboren hartafwijking waarbij de long- en de lichaamsslagader zijn verwisseld. De rechter hartkamer ondersteunt dan de lichaamscirculatie in plaats van de longcirculatie. Hoewel de rechter hartkamer zich wonderbaarlijk aanpast, hebben volwassenen met een rechter lichaamskamer verminderde inspanningstolerantie, hartritmestoornissen, hartfalen en overlijden zij eerder. Uit het onderzoek blijkt dat de medicatie die wordt gebruikt bij hartfalen bij deze groep patiënten de functie van het hart niet verbetert, maar de nadelige structurele verandering afremt. De hartfunctie verbetert wel als de patiënten klachten van hartfalen hebben. Van der Bom stelt dat er op grond van zijn onderzoek onvoldoende gronden zijn alle patiënten met een rechter lichaamskamer te behandelen met hartfalenmedicatie. Dit lijkt wel geïndiceerd te zijn bij patiënten die klachten hebben. Daarnaast heeft frequente lichaamsbeweging voordelige effecten voor deze patiënten.
Van 9 – 12 februari 2015 vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC. PRAC adviseert strengere maatregelen voor hydroxyzine om het risico op hartritmestoornissen verder te verkleinen. Hydroxyzine - De PRAC heeft de herbeoordeling van hydroxyzine afgerond. Deze herbeoordeling was gestart vanwege zorgen over mogelijke invloed op het hartritme. Hydroxyzine wordt gebruikt voor symptomatische behandeling van jeuk en symptomatische behandeling van spanning met angstgevoelens bij volwassenen. De PRAC is van mening dat gebruik van hydroxyzine geassocieerd is met een verhoogd risico op QT-verlenging en ‘torsade des pointes’ (veranderingen in de elektrische activiteit van het hart die kunnen leiden tot hartritmestoornissen en hartstilstand). De PRAC beveelt een aantal maatregelen aan, waaronder een verlaging van de maximale dosering om de risico’s zoveel mogelijk te beperken. De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
Op 20 juni sprak prof. Douwe Atsma zijn oratie uit. Hij is hoogleraar op de afdeling Hartziekten met als aandachtsgebied cardiale celtherapie. "Patiënten hebben tegenwoordig complexere hartproblemen. Dat vraagt om nieuwe behandelingen." "Hart 3.0: stimulatie tot regeneratie" is de titel van de oratie van Douwe Atsma (1961). "Hart 1.0 was de geneeskunde tot de Tweede Wereldoorlog, waarin vooral de werking en anatomie van het hart werd bestudeerd", licht Atsma toe. "Vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw kwamen er steeds meer methodes om het hart te repareren bij: in 1954 de eerste pacemaker, in 1974 de eerste dotterbehandeling, in 1980 de eerste ICD-implantatie. Dat noem ik hart 2.0." Dankzij die methodes om het hart te repareren blijven hartpatiënten langer in leven, maar zij hebben vaak wel complexere problemen. "Sommige patiënten zijn al tien keer gedotterd en hebben meerdere bypassoperaties gehad. Voor hen zijn er andere methodes nodig om de hartfunctie te verbeteren. Sinds ongeveer 12 jaar zijn die in opkomst in de vorm van celtherapie, waarbij je het hart op een biologische manier stimuleert door cellen in te spuiten: hart 3.0." Aanvankelijk werd gedacht dat het inspuiten van stamcellen in de hartspier leidt tot regeneratie, maar zo simpel is het niet. De ingespoten cellen ontwikkelen zich niet tot hartspiercellen, maar bij 75 procent van de patiënten verbetert celtherapie wel de doorbloeding van de hartspier en tweederde van hen geeft aan dat de klachten zijn verminderd. "We denken dat het gunstige effect komt door stoffen die de cellen afgeven. Er ontstaan nieuwe bloedvaatjes. Waarom celtherapie bij de ene persoon wel aanslaat en bij de ander niet, is een van de dingen die we nu onderzoeken", aldus Atsma. Het LUMC richt zich met name op patiënten met chronische hartklachten. Voor de groep bij wie andere behandelmogelijkheden zijn uitgeput, is celtherapie nu de standaardbehandeling in het LUMC. Mensen komen uit heel Nederland en met succes. Atsma: "We hebben 100 mensen van 2 jaar voor tot 2 jaar na de celtherapie gevolgd. Het blijkt dat ze 50 tot 90 procent minder een hartkatheterisatie of dotterbehandeling hoeven ondergaan en minder vaak op de Spoedeisende Hulp terechtkomen. Soms is na een aantal jaar een tweede behandeling nodig, die dan ook weer verlichting van de hartklachten geeft." Welk type cel kan het best voor deze celtherapie gebruikt worden? Atsma: "Dat ligt eraan wat er precies mis is met de hartfunctie. Cellen uit het beenmerg werken het best bij mensen met een probleem van de doorbloeding. Voor mensen met problemen met de pompkracht lijken cellen uit het hart, de cardiomyocyte progenitorcellen, beter geschikt. We doen nu samen met het Utrechtse UMCU onderzoek naar celtherapie met deze cellen." Een ander probleem waar de onderzoeksgroep van Atsma onderzoek naar doet is littekenweefsel in het hart. Dat weefsel ontstaat na een hartinfarct en kan zorgen voor hartritmestoornissen omdat het geen elektrische impulsen geleid. "We onderzoeken de mogelijkheid om deze littekencellen zo te modificeren met gentherapie dat ze mee gaan met het omliggende gezonde hartspierweefsel, dat verkleint de kans op levensbedreigende hartritmestoornissen."
Annalisa Milano: ‘Understanding cardiac electrical phenotypes in the genomic era’. Dit proefschrift biedt nieuwe inzichten in de erfelijke factoren die een rol spelen bij hartritmestoornissen en hart-elektrische fenotypes (ECG-parameters). Milano schetst de mogelijkheden van veelbelovende nieuwe technische ontwikkelingen die het onderzoek naar de erfelijke factoren van hartritmestoornissen zullen vergemakkelijken in de (nabije) toekomst. De opkomst van betaalbare technieken om het hele menselijke genoom in kaart te brengen, houdt in dat van patiënten niet meer alleen geselecteerde varianten, geselecteerde genen, DNA-regio’s of alle coderende genen worden bekeken, maar hun hele genoom. In het kader van studies in muizen om erfelijke factoren op te sporen, is de ontwikkeling van nieuwe populaties van muizenlijnen die zeer diverse erfelijke eigenschappen bevatten, een belangrijke bron voor toekomstig onderzoek naar erfelijke factoren van ECG-parameters. De toenemende kennis van en inzicht in de erfelijke basis van (hart)ziekten brengt de belofte met zich mee dat deze kennis uiteindelijk leidt tot gepersonaliseerde zorg: op de erfelijke factoren van een patiënt toegesneden therapieën.
Veelvuldig duursporten kan schade aan de hartspier veroorzaken. Dat zeggenwetenschappers van UZ Leuven. Tijdens fysieke inspanning moeten beide hartkamers hetzelfde werk verzetten. De linkerhartkamer kan goed meekomen, zegt professor H. Heidbuchel. Uit ervaring wist hij al dat hartritmestoornissen onder sporters veel voor komen. Heidbuchel vermoedde dat de rechterhartkamer mogelijk minder goed mee doet, wat zou kunnen leiden tot schade en hartritmestoornissen. Na onderzoek met een MRI-scan veronderstellen de wetenschappers nu dat bij sommige sporters overbelasting van de rechterhartkamer optreedt door het type longdoorbloeding en de duur en intensiteit van de inspaning. Niet sporten is overigens veel ongezonder, waarschuwt Heidbuchel.
Voor het eerst is aangetoond dat hartweefsel een verstoring van het hartritme zelf kan beëindigen. Onderzoekers van het LUMC gebruikten hiervoor een opvallende methode: toediening van een lichtgevoelig eiwit uit algen, aangevuld met een lichtflits. “De stap naar patiënten is nog groot, maar dat het principe werkt, hebben we nu laten zien.” Hartritmestoornissen komen veel voor en kunnen dodelijk zijn. Het tijdig geven van een elektrische schok via een uitwendige of inwendige defibrillator kaneen verstoring van het hartritme beëindigen, maar dit is zeer pijnlijk voor de patiënt. LUMC-onderzoekers tonen nu aan dat een gen uit algen gebruikt kan worden om hartweefsel zelf de stroom te laten produceren die nodig is om de ritmestoornis te stoppen. De Leidse wetenschappers beschrijven hun onderzoek deze week in het wetenschappelijk tijdschrift Cardiovascular Research. Hoe kregen de onderzoekers de hartspiercellen zover om zelf een defibrillerende stroom te produceren? “Hartspiercellen bezitten zogenaamde ionkanalen die een stroompje afgeven wanneer ze worden geopend. Normaal reageren deze ionkanalen alleen op spanningsverschillen, maar we wisten dat de ionkanalen van algen juist reageren op licht. Nadat we genen van algen bij de hartspiercellen hadden ingebracht, reageerden de hartspiercellen óók op licht”, vertelt onderzoeker dr. Daniël Pijnappels. “Een flits van een led-lampje was voldoende om de ionkanalen te openen, waarna de hartspiercellen een elektrische stroom produceerden.” Om te onderzoeken of hiermee een ritmestoornis kon worden bestreden gebruikten de onderzoekers een kweeksysteem van hartspiercellen. Vervolgens wekten ze in dit hartweefsel een ritmestoornis op en beschenen de cellen kort met led-lampjes. “We zagen toen weer een normaal ritme terugkomen. Vrijwel direct, en keer op keer”, aldus Pijnappels. Voordat patiënten hiervan kunnen profiteren zijn er nog veel stappen te maken, erkent hij, “maar deze ontdekking zou aan de basis kunnen staan van nieuwe therapieën, waarbij wordt uitgegaan van de kracht van het hart zelf, oftewel biologische defibrillatie.” Gentherapie De onderzoekers gebruikten gemodificeerde virussen om de algen-genen in te brengen. “Dit wordt ook wel gentherapie genoemd, een behandelmethode die nu bij verschillende aandoeningen klinische successen begint op te leveren”, zegt collega-onderzoeker dr. Twan de Vries. “Een voordeel van gentherapie is dat die - in tegenstelling tot veel van de huidige behandelmethoden - kan zorgen voor echte genezing.” Volgens de wetenschappers heeft het onderzoek met lichtgevoelige eiwitten, oftewel optogenetica, veel potentie en zal het onder andere bijdragen aan een beter begrip van hartritmestoornissen.
Bij hartpatiënten kondigen kleine variaties in het elektrisch herstel na een hartslag hartritmestoornissen aan. Dat stelt Peter Oosterhoff in zijn proefschrift. Zijn resultaten kunnen het gebruik van implanteerbare defibrillatoren verbeteren. Oosterhoff promoveert 19 mei aan het UMC Utrecht. Bij 233 hartpatiënten analyseerde Oosterhoff de variatie in de elektrische activiteit van het hart. De patiënten dragen een ICD (‘intracardiale defibrillator’) omdat ze een grote kans lopen op een hartritmestoornis. Het apparaat meet de elektrische activiteit en kan een ritmestoornis tegengaan via een elektrische schok. Oosterhoff keek naar het elektrisch ‘herstel’ van het hart na een hartslag. Dat duurt enkele tienden van seconden en hoort voor opeenvolgende hartslagen ongeveer even lang te zijn. Maar als variatie optreedt in de hersteltijd kan dat op een verhoogd risico voor hartritmestoornissen wijzen. Dat ontdekte Oosterhoff toen hij de patiënten gedurende meer dan twee jaar volgde. Bij vijftig patiënten trad een ritmestoornis op: 28 van hen overleefden dat dankzij de ICD, 22 overleden aan de hartaanval. Bij het implanteren van de ICD was bij deze patiënten de elektrische variatie in het herstel van het hart gemeten. Patiënten met de grootste elektrische variatie bleken ongeveer twee maal zoveel kans te hebben op een hartritmestoornis. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of ritmestoornissen nog beter te voorspellen zijn als de meting continu in de ICD wordt uitgevoerd. De bevindingen van Oosterhoff zou kunnen leiden tot betere instellingen van de ICD. Het apparaat meet continu de elektrische activiteit van het hart en stuurt de gegevens via een kastje bij patiënten thuis door naar het ziekenhuis. De gegevens zijn bruikbaar om de gevoeligheid van de ICD voor patiënten ‘persoonlijk’ in te stellen. Bij patiënten met een hoog risico op een ritmestoornis kan het apparaat sneller met een shock reageren. Bij patiënten met weinig risico kan een ‘persoonlijkere’ instelling juist het aantal onterechte shocks verminderen. Oosterhoff voerde het onderzoek uit aan de vakgroep Medische Fysiologie van het UMC Utrecht dankzij een NWO Casimir-beurs. Hij werkte samen met de Johns Hopkins kliniek in Baltimore en Medtronic, een producent van ICDs.
Vrouwelijke hartpatiënten en hartpatiënten met diabetes hebben baat bij extra omega-3 vetzuren. Dat blijkt uit onderzoek onder bijna 4.837 hartpatiënten door Wageningen UR met verrijkte margarines. Bij hartpatiënten met diabetes bleek extra inname van visvetzuren het risico op dodelijke hartinfarcten met 50 procent te verminderen. Deze patiënten hadden ook minder last van ernstige hartritmestoornissen. Vrouwelijke hartpatiënten die extra alfa-linoleenzuur kregen, hadden 25 procent minder kans op ernstige hart- en vaatziekten. Alfa-linoleenzuur reduceert ook het risico op ernstige hartritmestoornissen bij de hartpatiënten met diabetes.
In het UMC Utrecht is voor het eerst bij patiënten met hartfalen een pacemaker met behulp van driedimensionaal beeld geïmplanteerd. Cardiologen verwachten dat door deze nieuwe techniek een pacemaker bij véél meer patiënten met hartfalen dan tot dusver effectief zal zijn en kan leiden tot minder ziektelast en sterfte. Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) is een behandeling voor patiënten met hartfalen, waarbij een speciaal type pacemaker er met drie stimulatiedraden ervoor zorgt dat de pompkracht van het hart verbetert. Iedere hartslag wordt ondersteund door twee gelijktijdige prikkels aan de rechter- en de linkerhartkamer. Hierdoor trekken de kamers tegelijkertijd samen en stroomt er meer bloed naar de weefsels waardoor deze beter kunnen functioneren. Bij de plaatsing van een CRT is het belangrijk dat de cardioloog de stimulatiedraden exact op de juiste plaats legt. Echter, de plaatsing van de draad bij de linkerkamer is complex door de anatomie van de bloedvaten van het hart, de aanwezigheid van bindweefsel na een hartinfarct en/of de locatie van de nervus phrenicus, een zenuw die vlak bij het hart naar het middenrif loopt. Op dit moment wordt de stimulatiedraad bij de linkerhartkamer in 30 tot 45 procent van de gevallen niet goed geplaatst, waardoor patiënten minder of geen baat bij deze behandeling hebben. In het UMC Utrecht is eind 2016 onder leiding van cardioloog dr. Mathias Meine een studie gestart met als doel een optimale beeldgestuurde plaatsing van CRT’s te ontwikkelen. In deze studie hebben de afgelopen weken de eerste 5 patiënten op deze nieuwe wijze met succes een CRT gekregen. De cardioloog had hierbij hulp van een gedetailleerd real-time 3D-kleurenbeeld van de vaten van het hart en de katheter waarmee de geleidingsdraad wordt geplaatst, samen met essentiële informatie vanuit een MRI-scan. Op deze wijze kon de stimulatiedraad veilig worden geplaatst op een deel van de linkerhartkamer. Hier is de meeste geleidingsvertraging om het best mogelijke therapie-effect te bereiken. Mathias Meine zegt: “Nu we de verschillende gebieden van het hart optimaal in beeld kunnen brengen, zal door een nauwkeuriger plaatsing van de stimulatiedraden bij meer patiënten de pacemaker in één keer goed werken. Ook duurt de procedure minder lang omdat we de draden direct op de juiste plekken kunnen plaatsen. Dit is een groot voordeel voor de patiënten én voor de zorgverlener: de procedure is korter en eenvoudiger, de röntgenstralingsbelasting neemt af, en het resultaat is beter. Hierdoor verbeteren de klinische vooruitzichten en de kwaliteit van leven, én worden er aanzienlijke kosten bespaard.” Het 3D-kleurenbeeld wordt samengesteld met geoctrooieerde software die is ontwikkeld door UMC Utrecht spin-off CART-Tech B.V. De MRI-scan geeft naast het gebied waar de geleidingsvertraging bestaat ook aan waar de electrodedraden in ieder geval níet moeten worden geplaatst zoals vlak bij de plek van een doorgemaakt hartinfarct of nabij de nervus phrenicus. Hartfalen Volgens de Hartstichting krijgen in Nederland elk jaar meer dan 25.000 mensen de diagnose hartfalen. Hartfalen kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een hartinfarct, hoge bloeddruk of hartritmestoornissen. Er zijn bijna 142.000 mensen met hartfalen in Nederland, waarvan 85 procent ouder is dan 65 jaar. Jaarlijks sterven er bijna 7.000 patiënten aan de gevolgen van deze aandoening. Ongeveer 35 procent van de patiënten komt in aanmerking voor een CRT.
Bron: UMC
Patiënten met chronische nierschade krijgen vaak een kaliumbeperkt dieet om een te hoge kaliumconcentratie in het bloed te voorkomen. Maar recente studies laten zien dat het eten van meer kalium juist zorgt voor minder nierschade. Om het verband tussen kalium en nierschade te onderzoeken, krijgen wetenschappers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Erasmus MC, het UMC Groningen en het AMC een subsidie van 1,25 miljoen euro van de Nierstichting. De onderzoekers vormen samen het K+onsortium, een samenwerkingsverband tussen vier nefrologen. “We zien kalium vaak als vijand”, zegt internist Joris Rotmans van het LUMC. “Bij een te hoge kaliumconcentratie in het bloed verhoogt het risico op hartritmestoornissen. Daarom proberen we het kaliumgehalte altijd naar beneden te brengen.” Maar is dat wel een goed idee? “Als je meer kalium eet, scheiden je nieren meer kalium en meer zout uit. Het is al langer bekend dat te veel zout slecht voor je is”, zegt Rotmans. “Maar het blijkt lastig om minder zout in te nemen, omdat het overal in ons dieet voorkomt. Kalium helpt mee om natrium uit je lichaam te verwijderen en dat is gunstig voor de bloeddruk. De meeste patiënten gebruiken minder kalium in hun voeding dan is aanbevolen door de Wereldgezondheidsorganisatie. Het verhogen van de hoeveelheid kalium in de voeding helpt dus om de bloeddruk en mogelijk ook de nierfunctie gezond te houden. Een dieet met meer kalium en minder natrium kan dus gezonder zijn voor nierpatiënten.” Daarom starten de onderzoekers met collega’s uit 20 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek met 400 patiënten met chronische nierschade, waarin wordt onderzocht of extra kalium in de voeding deze nierschade kan verminderen. Het onderzoek start in 2017 en loopt 5 jaar. Daarnaast vinden kleinere studies plaats bij gezonde vrijwilligers, dialysepatiënten en in het laboratorium om de onderliggende mechanismen in detail te onderzoeken. “We weten al dat kalium bloeddrukverlagend is, maar niet hoe dit precies werkt. Met onderzoekers van het Erasmus MC starten we in het LUMC een onderzoek waarin we in kaart brengen wat de effecten zijn van kalium op bloedvaten en nieren. We kijken daarbij bijvoorbeeld of kalium een ontstekingsremmend effect heeft op de nieren”, aldus Rotmans. De vier collega’s wilden al langer samen een groot onderzoek uitvoeren, en kunnen dat nu doen dankzij de subsidie van de Nierstichting. “Binnen een relatief korte tijd kunnen we veel nieuwe resultaten verzamelen die relevant zijn voor onze patiënten. Dat is pure winst door een goede samenwerking.” Tom Oostrom (directeur Nierstichting) over de financiering van dit grote onderzoek: "Naast de klinische waarde van het onderzoek, draagt het in potentie ook bij aan de zelfstandigheid van nierpatiënten: een mogelijke uitkomst is dat sommige patiënten bepaalde medicijnen minder of niet meer hoeven te gebruiken, en in plaats daarvan moeten zorgen voor voldoende kalium in hun voeding. Dat komt neer op het volgen van de richtlijn van het Voedingscentrum over groenten en fruit, want dan krijgen mensen voldoende kalium binnen. Daar kun je dus zelf voor zorgen. En minder medicijnen betekent: minder bijwerkingen. Dit is het eerste klinische onderzoek naar het effect en de precieze werking van kalium op de nierfunctie. En dat is mogelijk dankzij de donateurs van de Nierstichting."
Bron: LUMC
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft meldingen ontvangen van het Bijwerkingencentrum Lareb over het antistollingsmiddel acenocoumarol. Bij 10 patiënten is na het wisselen van acenocoumarol van Sandoz naar het middel van producent Centrafarm een lagere bloedstollingswaarde gemeten. Bloed stolt dan wat sneller dan gebruikelijk. Er wordt op dit moment gezocht naar een mogelijke verklaring voor de meldingen. Daarvoor worden onderzoeken gedaan met beide medicijnen. Er zijn geen aanwijzingen dat er op dit moment iets mis is met de kwaliteit van acenocoumarol. Wisselingen in bloedwaardes komen regelmatig voor bij gebruikers van antistollingsmiddelen die via de Trombosediensten worden gebruikt. Trombosediensten voeren daarom regelmatig controles uit bij patiënten. Soms doen patiënten dit ook zelf. Het CBG-advies voor gebruik van acenocoumarol is op dit moment ongewijzigd: gebruik het medicijn volgens voorschrift en de informatie uit de bijsluiter. Neem contact op met uw trombosedienst, arts of apotheker bij vragen of twijfel. Merkloze medicijnen zoals Acenocoumarol Centrafarm zijn net zo werkzaam en veilig als de originele medicijnen zoals Acenocoumarol Sandoz. Het vertrouwen in de medicijnen en het goede gebruik worden versterkt door minder te wisselen, het geven van goede voorlichting en het bieden van een oplossing op maat als een patiënt klachten heeft. Het CBG roept op om bij het wisselen van acenocoumarol de patiënt goed te informeren. Dit medicijn is door apothekersorganisatie KNMP aangemerkt als een middel met een smalle therapeutische breedte. Dit houdt in dat de KNMP verwacht dat wisselen invloed kan hebben op werking of bijwerkingen. Acenocoumarol is een antistollingsmedicijn. Het zorgt ervoor dat bloed minder makkelijk samenklontert. Daarmee vermindert het risico op trombose. Het medicijn wordt met name voorgeschreven bij hartritmestoornissen, trombose en longembolie en soms na een hartinfarct. Ruim 330.000 mensen in Nederland gebruiken dit medicijn. Verschillende fabrikanten, waaronder Sandoz en Centrafarm, brengen dit medicijn in Nederland in de handel. De pillen van Sandoz en Centrafarm zien er wat betreft vorm, kleur en grootte hetzelfde uit. Ook worden ze op dezelfde manier ingenomen.
Bron: CBG
Het gebruik van zwavelhexafluoride (SonoVue) in combinatie met dobutamine in patiënten die cardiovasculair instabiel zijn leidt in sommige gevallen tot ernstige –soms fatale- hartritmestoornissen. Artsen wordt aangeraden bij gebruik van SonoVue bij patiënten met cardiovasculaire instabiliteit (zoals ongecontroleerde hypertensie, recent myocardinfarct) extra waakzaam te zijn op bijwerkingen. Het gelijktijdig gebruik van dobutamine is gecontra-indiceerd. Patienten die alléén SonoVue krijgen toegediend (niet in combinatie met dobutamine) en die cardiovasculair instabiel zijn, dienen tijdens en na toediening nauwkeurig gecontroleerd te worden op het optreden van allergische en/of vasodilatoire reacties (verwijde bloedvaten). Dit schrijft de firma Bracco International BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle specialisten (en specialisten in opleiding) van de specifieke ziekenhuisafdelingen (cardiologie, radiologie, vasculaire geneeskunde en MDL-ziekten) waar SonoVue wordt gebruikt. SonoVue is een contrast voor ultrasoon scans van bloedvaten en weefsel. SonoVue reflecteert meer ultrasoongolven reflecteert dan de weefsels van het lichaam en verbetert zo het beeld van een scan. SonoVue kan worden gebruikt voor scans van de hartkamer, scans van grote bloedvaten en scans die beschadigingen in borst en lever moeten beoordelen. SonoVue dient alleen te worden gebruikt bij patiënten bij wie onderzoek zonder contrastversterking geen resultaat heeft opgeleverd. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Een erfelijke hartziekte (die op termijn tot hartfalen leidt) zorgt al voor een verslechterde pompfunctie op een moment dat de patiënt nog geen symptomen heeft. Dat laat Rosalie Witjas met haar promotieonderzoek als eerste zien. Witjas promoveert 12 november bij VUmc. In Nederland lijden ongeveer 40.000 mensen aan de erfelijke hartziekte hypertrofische cardiomyopathie, waarbij een verdikking van de linker hartkamer optreedt. Symptomen zijn pijn op de borst, hartritmestoornissen en moeite met sporten. Bij sommige patiënten worden deze symptomen langzaam erger; bij anderen treedt schijnbaar vanuit het niets een hartstilstand op. "Maar ze hebben met elkaar gemeen dat de ziekte onherroepelijk eindigt met hartfalen", zegt Rosalie Witjas, die promotieonderzoek deed bij VUmc. Bij jongvolwassenen en sporters is de ziekte de meest voorkomende oorzaak van plotse hartdood. Wordt de ziekte bij iemand geconstateerd, dan kunnen familieleden van de patiënt in Nederland een genetische screening krijgen. Daarbij wordt op basis van een DNA-analyse vastgesteld of zij ook drager zijn van één van de 1.300 bekende genetische mutaties die samenhangen met de ziekte. In een gezonde hartspier liggen de sarcomeren (de kleinste eenheden die nog spiergedrag vertonen) netjes parallel georiënteerd. Alle sarcomeren samen zorgen voor het samentrekken en ontspannen van de spier, zodat het hart het bloed soepel rondpompt. "Bij een zieke hartspier wijzen die spierelementjes kriskras alle kanten op", legt Witjas uit. Geen wonder dus dat de hartspier niet goed functioneert. Het grote raadsel is echter hoe deze ziekte op celniveau samenhangt met de genoemde 1.300 genetische mutaties. Mede hierdoor zijn er nog geen gerichte medicijnen voor de ziekte. Patiënten krijgen algemene medicijnen tegen hartfalen voorgeschreven, maar die pakken slechts de symptomen van de ziekte aan. Witjas: "Vaak dragen patiënten een inwendige defibrillator, maar ook dat is slechts symptoombestrijding." Om de symptomen van de ziekte te verlichten, ondergaan sommige patiënten een operatie waarbij een deel van het verdikte weefsel wordt verwijderd. Witjas heeft in het laboratorium aan dergelijk weefsel metingen gedaan, waaruit duidelijk bleek dat de efficiëntie van de hartspier in een later stadium van de ziekte was afgenomen. Ook bracht Witjas met PET- en MRI-beelden het functioneren van het hart van een patiënt in beeld. Witjas: "Met MRI bepalen we de pompfunctie, ofwel hoe goed het bloed wordt rondgepompt. Met PET meten we het zuurstofverbruik, dus hoeveel energie het hart gebruikt voor dat pompen."Zo ontdekte ze dat de efficiëntie ook al in een vroeg stadium van de ziekte afneemt, wanneer de patiënt nog geen symptomen heeft. "Het lichaam compenseert dan nog voor de verlaagde pompfunctie, maar op een gegeven moment houdt dat op."Een gericht medicijn zou dan ook idealiter in deze vroege fase van de ziekte moeten worden toegediend, bepleit Witjas. Er lopen (buiten VUmc) klinische studies naar een dergelijk medicijn, maar het kan nog jaren duren voordat ze beschikbaar zijn voor patiënten. Uit het promotieonderzoek van Witjas blijkt verder dat zowel de structurele veranderingen op celniveau als de genetische mutatie een negatief effect hebben op het functioneren van de spierelementjes en daarmee op de pompfunctie van het hart.
Negen cardiologen fietsen zaterdag 19 augustus vanuit Maastricht naar het European Society of Cardiology congres in Barcelona. Met deze fietstocht van 1.600 km willen zij geld ophalen voor onderzoek naar de erfelijke hartspierziekte PLN. Pieter Doevendans, cardioloog bij het UMC Utrecht en bestuurslid van het Netherlands Heart Institute is de initiatiefnemer van de tocht. “Onderzoeksbudget voor zeldzame ziekten zoals PLN is moeilijk bijeen te krijgen. Wij denken via onderzoek naar PLN een behandeling voor meer zeldzame, erfelijke hartziekten te kunnen ontwikkelen. Een oplossing voor deze erfelijke hartspierziekte is bereikbaar en we zullen hem ook vinden. We roepen iedereen op ons met een bijdrage te steunen.” Onderzoek PLN Phospholamban (PLN) is een genetische hartspierziekte die vooral in Nederland voorkomt. De ziekte komt vooral voor in het Noorden van Nederland en is generatie op generatie overgedragen. De genetische mutatie in het PLN-gen kan leiden tot een ernstige hartspierziekte. Er zijn op dit moment in ons land een kleine duizend dragers bekend. Zij lopen een groot gezondheidsrisico dat kan leiden tot zeer ernstig hartfalen, hartritmestoornissen en zelfs tot de dood. De impact op patiënten en hun families is dan ook enorm. De fietsers kunt u steunen door te doneren via de actiepagina van de Hartstichting. Het opgehaalde bedrag komt volledig ten goede aan fundamenteel onderzoek naar de hartspierziekte PLN. De Hartstichting en de Stichting PLN verhogen het opgehaalde bedrag gezamenlijk met 35 procent. De cardiologen willen de tocht de aankomende jaren herhalen, zodat de Hartstichting in samenwerking met de Stichting PLN geld kan blijven investeren in wetenschappelijk onderzoek naar de ziekte. De deelnemers van de fietstocht zijn cardiologen, AIOS en onderzoekers. De groep fietsers bestaat uit: Pieter Doevendans, Annemieke Wind, Geert Leenders, Einar Hart, Wouter van Everdingen en Bas van Klarenbosch (allen UMC Utrecht), Yolande Appelman (VU medisch centrum), Ingrid Bank (St. Antonius Ziekenhuis) en Nienke Wind (KNSB).
Bron: UMC
Door stamcellen van patiënten op te kweken tot hartcellen hebben onderzoekers ontdekt hoe een zeldzaam syndroom tot plotse hartdood kan leiden. De volgende stap is om medicijnen te testen op deze cellen. Dat schrijven onderzoekers, onder wie prof. Christine Mummery en dr Milena Bellin (Leids Universitair Medisch Centrum), in PNAS. Bij mensen met het zeer zeldzame Jervell-Lange-Nielsen-syndroom kan de elektrische stroomvoorziening van het hart verstoord raken, waardoorlevensgevaarlijke hartritmestoornissen ontstaan (lange QT-tijd). Vooral bij fysieke inspanning lopen patiënten gevaar: de hartcellen ervaren dan stress en dat kan de ritmestoornissen uitlokken. Ongeveer 2 tot 6 op de miljoen mensen lijden wereldwijd aan het Jervell-Lange-Nielsen-syndroom. Zij worden meestal doof geboren. Vanwege de zeldzaamheid en omdat het aangetaste hartweefsel in het lichaam moeilijk bereikbaar is, was het tot nu toe lastig om onderzoek te doen naar oorzaken en behandeling. Gekweekte hartcellen Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Max Planck Institute for Molecular Biomedicine in Münster kozen daarom voor een andere weg. Uit huidcellen van patiënten genereerden ze pluripotente stamcellen, die ze vervolgens lieten uitgroeien tot hartcellen. Hoewel deze hartcellen niet identiek zijn aan de echte hartcellen van patiënten, delen ze de genetische afwijking en vertonen daardoor dezelfde eigenschappen. Inderdaad bleken de ‘zieke’ hartspiercellen zich te gedragen zoals bij patiënten: ze ontwikkelden ritmestoornissen bij stress. “Dit laat zien welke mogelijkheden uit patiënten opgekweekte stamcellen hebben voor de medische wetenschap”, merkt Mummery op. “Zowel voor het beter begrijpen van het achterliggende mechanisme als voor het testen van mogelijke medicijnen.” In dit geval konden de onderzoekers inderdaad een medicijn identificeren dat de door stress uitgelokte ritmestoornissen in de cellen onderdrukt. “Dat is goed nieuws als het gaat om het ontwikkelen van een nieuw medicijn”, zeggen de onderzoekers. “Maar de werkzaamheid van het middel moet nog wel flink verbeteren voordat we bij patiënten kunnen gaan testen.” Onderzoek naar zeldzame ziekten Zeldzame ziekten, dat wil zeggen ziekten die minder dan één op de 2000 mensen treffen, ontstaan vaak door een foutje in een enkel gen. Farmaceutische bedrijven investeren nauwelijks in onderzoek naar zulke ziekten, ook omdat het een grote uitdaging is om de onderliggende mechanismen achter de ziekte te ontrafelen. Zulk begrip is wel noodzakelijk om gericht medicijnen te kunnen ontwikkelen. Het opkweken van stamcellen van patiënten tot het de ziekte betreffende celtype, kan het onderzoek naar oorzaken en behandelingen mogelijk vergemakkelijken. Het wetenschappelijke artikel is op 1 december online verschenen op de website van Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS). Lees meer over het Jervell-Lange-Nielsen syndroom.
Louise Olde Nordkamp: ‘Invasive therapy for inherited cardiac arrhythmias: towards a better benefit-harm equilibrium’. Een geïmplanteerde defibrillator gaat bij jonge patiënten met genetische ritmestoornissen gepaard met veel complicaties. Dat komt omdat ze vaak een actieve levensstijl hebben en gedurende hun hele leven aan de invasieve therapie vastzitten. Een nieuw type, de subcutane implanteerbare cardioverter-defibrillator die minder invasief wordt ingebracht, lijkt het aantal complicaties te verminderen. Dit blijkt uit het proefschrift van Olde Nordkamp over de mogelijkheid om de behandeling van patiënten met een genetische vatbaarheid op plotse hartdood te verbeteren. Veel patiënten overlijden op jonge leeftijd en zonder waarschuwing: ze lijken kerngezond, maar dragen een erfelijke hartziekte met zich mee die het risico op een plotse hartdood verhoogt. Dit risico wordt soms bepaald door het dragen van veranderingen in hun erfelijk materiaal die binnen families worden doorgegeven. Dit kan aanleiding geven tot een instabiel, levensbedreigend hartritme (‘ventrikelfibrilleren’). Deze jonge patiënten krijgen een behandeling, zoals een implantatie van een cardioverter-defibrillator (ICD), die ventrikelfibrilleren herstelt en de sterfte significant laat afnemen. Het proefschrift geeft handvatten om het risico van patiënten met genetische hartritmestoornissen beter in te schatten, zodat er minder overbehandeling ontstaat. Een van de belangrijkste principes binnen de geneeskunde is “Primum non nocere” (“Ten eerste geen kwaad doen”). Artsen zitten continu in een tweestrijd tussen handelen, met soms onzeker resultaat, en afwachten. Dit geldt voor de behandeling van jonge patiënten met genetische ritmestoornissen, aangezien veel patiënten worden behandeld zonder dat ze baat hiervan hebben. Daartegenover staat dat ze soms een hoge prijs moeten betalen in de vorm van complicaties.
Het aantal meldingen over patiënten die onwel zijn geworden na het gebruik van zogenaamde ‘nieuwe psychoactieve stoffen’ is in 2014 meer dan verdubbeld ten opzichte van een jaar eerder. Dit staat in het jaaroverzicht van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), onderdeel van het UMC Utrecht. In 2014 ontving het NVIC opvallend meer meldingen over incidenten met ‘nieuwe psychoactieve stoffen’ (NPS): een toename van 36 meldingen in 2013 naar 77 in 2014. De term 'nieuwe psychoactieve stoffen' is een verzamelnaam voor stoffen die pas sinds korte tijd als drugs worden gesynthetiseerd, aangeboden of gebruikt. Doordat hun chemische structuur enigszins verschilt van bekende ‘klassieke’ drugs, vallen NPS meestal (nog) buiten de drugswetgeving en kunnen ze vrij eenvoudig op de drugsmarkt gebracht worden. Daarom worden ze ook wel 'legal highs' genoemd. “De stijging van het aantal incidenten met NPS is een wereldwijde trend, waarbij de makkelijke verkrijgbaarheid via internet zeker een rol speelt”, aldus Irma de Vries, internist-toxicoloog bij het NVIC. Sommige NPS werken stimulerend, andere hebben vooral hallucinogene effecten. De meeste meldingen aan het NVIC over NPS gingen over 4-fluoramfetamine (4-FA, 24 keer). Dit kan een oppeppend gevoel geven, zoals bij amfetamine. Ook ervaren gebruikers een gevoel van verbondenheid en openheid, net als bij MDMA (xtc). Het gebruik van NPS is echter niet zonder risico’s. Het kan leiden tot vergiftigingsverschijnselen, waarvoor medische hulp moet worden gezocht. Daarbij gaat het meestal om ernstige hoofdpijn, misselijkheid en braken, hartkloppingen, verhoogde bloeddruk en angst. Volgens het NVIC-Jaaroverzicht 2014 veroorzaken medicijnen de meeste vergiftigingen. Het gaat daarbij vaak om pijnstillers en rustgevende middelen. Opvallend is ook de stijging van het aantal blootstellingen aan het antidepressivum en ontwenningsmiddel bupropion met 60 procent, naar 80 keer in 2014. Overdoseringen van bupropion kunnen ernstig verlopen. Patiënten worden in eerste instantie onrustig en verward. Bij een grote overdosering kunnen epileptische aanvallen en ernstige hartritmestoornissen volgen. De Vries: “Het aantal gebruikers van bupropion is de afgelopen vijf jaar meer dan verdubbeld, mogelijk omdat het de laatste jaren ook wordt gebruikt als hulpmiddel bij het stoppen met roken. We zien vaker dat als een geneesmiddel door meer mensen wordt gebruikt, ook het aantal overdoseringen hiermee toeneemt.” Het NVIC is de nationale vraagbaak voor huisartsen, medisch specialisten en andere hulpverleners bij acute vergiftigingen. Het NVIC geeft 24/7 informatie over de effecten en behandeling van vergiftigingen bij mensen en dieren. In Nederland bestaat geen meldingsplicht voor acute vergiftigingen. Het NVIC registreert alleen vergiftigingen waarbij artsen en andere hulpverleners advies nodig hebben. In 2014 werd het NVIC 43.076 keer telefonisch geraadpleegd over in totaal 38.679 mensen en dieren die waren blootgesteld aan giftige stoffen. Door het grote aantal informatieverzoeken per jaar, heeft het NVIC goed inzicht in trends in het aantal vergiftigingen met bepaalde producten. Voor meer informatie, ga naar de website van het NVIC.
Ons hart wordt aangestuurd door elektrische prikkels, afgegeven door een interne ‘pacemaker’, de sinusknoop hoog in de rechterboezem. Boezemfibrilleren is de meest voorkomende vorm van hartritmestoornissen, en gaat vaak samen met hartfalen. Bart Mulder onderzocht deze relatie. Hij concludeert dat er in de behandeling van hartfalen nog beter rekening gehouden kan worden met boezemfibrilleren. Bij boezemfibrilleren zijn de elektrische prikkels van het hart verstoord, waardoor de boezems onregelmatig samentrekken en de bloedstroom verandert. Niet iedereen heeft evenveel last van boezemfibrilleren, maar als het te lang duurt, raakt het hart gewend aan het verstoorde ritme en wordt herstel van het juiste ritme moeilijk. Als herstel van het juiste ritme niet mogelijk is, wordt bij mensen met weinig klachten frequentiecontrole toegepast; de hartslag in rust wordt met medicijnen onder de 110 slagen per minuut gehouden. Mulder ontdekte dat een strenge frequentiecontrole (minder dan 80 hartslagen per minuut) bij patiënten met behouden pompkracht niet per se beter is dan een gematigde frequentiecontrole. Hij keek niet alleen naar de mate van frequentiecontrole, maar ook naar behandelingen met andere medicijnen, zoals digoxine en bètablokkers en de behandeling met een speciale pacemaker (cardiale resynchronisatietherapie). De promovendus ontdekte dat hartpatiënten met boezemfibrilleren minder goed reageren op bètablokkers dan hartpatiënten met een normale hartslag. Dit verschil is volgens Mulder nog onvoldoende opgehelderd. Het is mogelijk toe te schrijven aan de veranderde hemodynamische situatie die door boezemfibrilleren ontstaat. Dit verschil kan ook verklaren waarom (zoals tot nu toe werd gedacht) een zo laag mogelijke hartslag niet noodzakelijkerwijze het beste is voor patiënten met boezemfibrilleren. Bart Mulder (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd als MD/PhD-traject door het UMCG (Junior Scientific Masterclass). Mulder is in opleiding tot cardioloog in het UMCG.
Kalium heeft een gunstig effect op de bloeddruk omdat het het bloeddrukverhogende effect van natrium (NaCl, 'keukenzout') tegenwerkt. Belangrijke bronnen van kalium zijn groente en fruit, aardappelen en vlees. Het is vrijwel onmogelijk om via voeding te veel kalium binnen te krijgen. Bij gezonde personen wordt bijna al het ingenomen kalium weer uitgescheiden via de nieren. De belangrijkste groep mensen die een risico kan lopen op een verhoogd kaliumgehalte in het bloed (hyperkaliëmie) zijn patiënten met ernstige nierschade. Zij zijn gebonden aan een kaliumbeperkt dieet. Ernstige hyperkaliëmie kan voor iedereen levensbedreigend zijn doordat hartritmestoornissen, een acute hartstilstand of spierverlammingen kunnen optreden. Andere groepen zouden mogelijk risico kunnen lopen op hyperkaliëmie door een combinatie van factoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen die niet weten dat ze een verstoorde nierfunctie hebben, en daarnaast veel kalium via supplementen binnenkrijgen of tegelijkertijd bepaalde medicijnen gebruiken, zoals ACE-remmers (tegen hartklachten) of kaliumsparende diuretica ('plaspillen'). Hoe groot dit risico is tegen de achtergrond van de huidige kaliuminname in Nederland, is nu niet te zeggen. Hiervoor is verder onderzoek nodig. Dit blijkt uit een eerste inventarisatie van het RIVM in opdracht van het ministerie van VWS. Hierin zijn beschikbare gegevens over de kaliuminname in Nederland en de potentiële risicogroepen voor hyperkaliëmie in kaart gebracht. De Gezondheidsraad (GR) bereidt momenteel een nieuw advies Richtlijnen Goede Voeding voor en kan deze informatie daarvoor gebruiken. Aanleiding voor dit onderzoek is dat Nederlanders te veel zout binnenkrijgen. Gestimuleerd door het Nederlandse beleid om dit te verbeteren heeft de voedingsmiddelenindustrie aangegeven de hoeveelheid zout in de vorm van natriumchloride in producten te verlagen. Dit zou het risico op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten verkleinen. Een methode om het zoutgehalte in producten te verlagen is het gebruik van zoutvervangers, zoals kaliumchloride.
De onderzoeksgroep van prof. Christine Mummery vormt door hartpatiënten afgestane huidcellen in het lab om tot stamcellen. Deze laat men vervolgens stapsgewijs uitrijpen tot diverse typen hartspiercellen. Tot voor kort was de celoogst echter gering en beperkt tot ventrikelcellen en atriumcellen. In Nature Biotechnology beschrijven de onderzoekers hoe de celproductie aanzienlijk kan worden opgeschaald. En passant ontdekte men dat dit eveneens geldt voor geleidingscellen, ook wel pacemakercellen genoemd. Dit vormt de basis voor onderzoek naar de (moleculaire) oorzaak en behandeling van een breed spectrum aan hartziekten. Gewone lichaamscellen kan men tegenwoordig in het lab een soortverjongingskuur laten ondergaan. Ze worden stamcellen met het vermogen alle mogelijke celtypen te vormen. Die stamcellen dwingt men eerst een bepaalde richting uit (het worden ‘voorlopercellen’) en na een aantal delingen rijpen deze cellen uit tot het gewenste celtype. In Leiden weet men zo hartspiercellen te maken, bijvoorbeeld uit cellen afkomstig van mensen met een erfelijke hartziekte. Dergelijke kweekcellen leren ons veel over de oorzaak en ontwikkeling van hartkwalen. Bovendien kunnen er nieuwe medicijnen op worden getest, zoals middelen tegen hartritmestoornissen. “Het heeft ons jaren gekost een protocol uit te werken om uit die zogeheten geïnduceerde pluripotente stamcellen hartspiercellen te maken,” vertelt prof. Christine Mummery, afdelingshoofd Anatomie en Embryologie van het LUMC. “Aanvankelijk was het probleem dat vervolgens vier van de vijf cellen kenmerken hadden van de ventrikelcellen (hartkamercellen) en slechts één vijfde van atriumcellen (boezemcellen). Vorig jaar publiceerden we hoe door op het juiste moment vitamine A toe te voegen, de balans zo kan worden verschoven dat twee van de drie cellen kenmerken heeft van een atriumcel. Toch misten we nog één hele belangrijke component: de zogeheten geleidings(‘pacemaker’)cel, die de samentrekkingen van het hart regelt door periodiek elektrische signalen af te geven aan de andere harspiercellen.” Er was nog een ander probleem: in tegenstelling tot bijvoorbeeld voorlopercellen van hersencellen delen hartvoorlopercellen slechts enkele keren. Beide problemen lijken nu opgelost. De onderzoekers voorzagen de stamcellen van een extra kopie van een gen betrokken bij celdeling in het foetale hart, met daaraan een moleculaire aan-uit-schakelaar gekoppeld die reageert op een antibioticum. Ook bouwde men een genconstruct in dat een lichtgevend (groen) eiwit maakt zodra zo’n cel het kenmerk krijgt van een (hart)voorlopercel. Het juiste moment om het antibioticum toe te dienen bleek te zijn vlak voordat de cellen groen zouden worden: aldus deelden de voorlopercellen nog minstens veertig keer alvorens hartspiercel te worden, een gigantische opschaling. Door het antibioticum te verwijderden kan men voorlopercellen op ieder moment laten uitrijpen tot hartspiercellen, mits men de juiste mix stoffen toevoegt. Mummery: “Maar nu we zoveel meer hartspiercellen hadden viel ons op dat er (kloppende) cellen tussen zaten die niet groen waren geworden. Bij nadere analyse bleken dat geleidingscellen te zijn. We hadden al eerder het vermoeden gehad van dergelijke cellen, maar nu bleek hun aandeel ruim voldoende om ze met behulp van antilichamen tegen een specifiek kenmerk te verrijken tot 100 procent. We kunnen nu dus óók de effecten van allerlei medicijnen testen op modellen voor aandoeningen van het geleidingssysteem. En in de toekomst zullen elektrische pacemakers misschien kunnen worden vervangen door lichaamseigen biopacemaker.” Birket MJ, Ribero MC, Verkerk AO, Ward D, Leitoguinho AR, Hartogh SC den, Orlova VV, Devalla HD, Schwach V, Bellin M, Passier R, Mummery CL. Expression and developmental patterning of cardiovascular progenitor cells derived from human pluripotent stem cells. Nature Biotechnology 2015
De Europese Unie stelt 6,6 miljoen euro beschikbaar voor onderzoek naar het behandelen van osteogenesis imperfecta vóór de geboorte. De behandeling wordt de komende jaren getest bij 20 kinderen met de meest ernstige vorm van deze ‘brozebottenziekte’. Kinderen met osteogenesis imperfecta groeien slecht en hunbotten breken makkelijk, soms al in de baarmoeder. “Er is nugeen goede behandeling voor, vertelt prof. Dick Oepkes, hoogleraar foetale therapie in het LUMC. “Soms worden stamcellen na de geboorte gegeven, maar de kans op afstoting is dan groot.” Osteogenesis imperfecta komt voor bij 1 op de 10.000 tot 20.000 pasgeborenen. Oepkes wil osteogenesis imperfecta (OI) al in de baarmoeder gaan behandelen met mesenchymale stamcellen. “Voor de geboorte is het afweersysteem nog niet rijp en daardoor zullen de stamcellen niet worden afgestoten”, aldus Oepkes. Als de behandeling aanslaat kan deze na de geboorte worden voortgezet met dezelfde stamcellen. Dat is waarschijnlijk nodig omdat één behandeling onvoldoende is. In dit onderzoek wordt de behandeling getest bij kinderen met de meest ernstige vormen van de aandoening (type 3 en 4). Nu overlijden zij soms al in de baarmoeder. De stamcellen worden in de navelstreng ingespoten en zijn afkomstig van foetale levers die overblijven na abortus in Zweden. Het onderzoek heeft een subsidie van 6,6 miljoen euro toegekend gekregen via het Horizon 2020 programma. In de studie wordt samenwerkt met onder andere de afdeling immunohematologie LUMC (prof. Wim Fibbe en prof. Jaap Jan Zwaginga), het kinderorthopediecentrum van het UMC Utrecht, University College London en het Karolinska Institute in Zweden, dat de studie coördineert. “We willen de komende drie jaar twintig foetussen met OI behandelen en hen na de geboorte twee jaar volgen. Daarbij vergelijken we hun ontwikkeling met die van kinderen die niet al in de baarmoeder zijn behandeld, bijvoorbeeld omdat de ziekte te laat ontdekt is. We verwachten niet dat de kinderen helemaal genezen, maar wel dat ze aanzienlijk minder botbreuken hebben, beter groeien en minder pijn hebben”, aldus Oepkes, projectleider van het Nederlandse deel van de studie. “Als het principe van foetale stamceltherapie werkt, kunnen we dat ook voor andere ziektes gebruiken. Ons doel is om veel aangeboren ziektes al in de baarmoeder met stamcellen te behandelen, zoals taaislijmziekte, bloedziektes als thalassemie en sikkelcelanemie en immunologische stoornissen”, aldus Oepkes. Wat hierbij helpt is dat steeds meer ziektes vroeg kunnen worden opgespoord met echografisch onderzoek en genetische testen. Het LUMC is het landelijk centrum voor foetale therapie in Nederland. Het LUMC behandelt onder meer foetussen met hartritmestoornissen, tweelingen met het tweelingtransfusiesyndroom en foetussen met ernstige bloedarmoede.
Gewrichtspijn bij ouderen wordt door zowel huisarts als patiënt vaak onderschat. Ouderen zijn geneigd te denken dat gewrichtspijn nu eenmaal hoort bij het ouder worden. Als patiënten wel op consult komen dan worden pijnklachten en functionele beperkingen niet altijd voldoende herkend en behandeld, met name als er ook andere chronische aandoeningen aanwezig zijn. Het is aannemelijk dat deze combinatie van klachten sterk van invloed kan zijn op het dagelijks functioneren en daarom bracht Lotte Hermsen het lichamelijk en sociaal functioneren van ouderen met gewrichtspijn en andere chronische aandoeningen in kaart. Hermsen promoveert op 19 februari bij VUmc. Ongeveer de helft van alle ouderen van 65 jaar of ouder heeft dagelijks last van gewrichtspijn. Vaak gaat dit gepaard met andere chronische aandoeningen, zoals suikerziekte of hartritmestoornissen. De behandeling van deze chronische ziektes krijgt vaak de prioriteit waardoor gewrichtspijn op de tweede plaats komt. En dat terwijl de pijn veel invloed heeft op de mobiliteit, de zelfredzaamheid en het sociale leven van ouderen. Sneller achteruit door depressiviteit en minder zelfcontrole over pijnklachten Anderhalf jaar lang werd het lichamelijk en sociaal functioneren van deze groep ouderen in kaart gebracht. Ruim 400 patiënten in 22 huisartsenpraktijken werden geïnterviewd en lichamelijk onderzocht. Hieruit blijkt dat de deelnemers zich op zowel lichamelijk als sociaal vlak erg functioneel beperkt voelen. Wel blijft het functioneren bij 70% van de deelnemers stabiel over de tijd. Hermsen stelde vast dat vooral ouderen met depressieve klachten en minder zelfcontrole over de pijn sneller achteruitgaan of chronisch slecht blijven functioneren. Ze hebben het gevoel dat ze hun pijnklachten niet goed kunnen beïnvloeden en minder sociale steun ontvangen uit de omgeving. "Met deze nieuwe kennis willen we zorgverleners meer inzicht bieden in de impact en betekenis van gewrichtspijn. We hebben nu een beter beeld van het lichamelijk en sociaal functioneren van deze ouderen op langere termijn.'' Hermsen ontdekte een aantal kenmerken die snelle achteruitgang in functioneren of chronisch slecht functioneren van ouderen voorspellen. De volgende stap is om deze voorspellers om te zetten in praktische aanwijzingen voor betere herkenning van achteruitgang in functioneren. De zorg kan hier dan op tijd op worden aangepast. Ook de ouderen zelf moeten beter worden voorgelicht. "Zij moeten leren dat je je niet hoeft neer te leggen bij gewrichtspijn.''
Bij een deel van de gebruikers van maagzuuremmers treedt ernstig magnesiumtekort op, dat pijnlijke spierkrampen en zelfs hartritmestoornissen kan veroorzaken. Onderzoekster A. Lameris van het Radboud UMC bestudeerde het onderliggende moleculaire mechanisme. Magnesium speelt een essentiële rol bij het samentrekken van spieren, de werking van zenuwen en botstevigheid. De darmen, nieren en botten regelen de concentratie van magnesium in het bloed. Voedsel is de enige bron van mineralen voor het lichaam, waardoor opname via de darmen essentieel is voor de magnesiumhuishouding. Een gangbare, vrij verkrijgbare maagzuurremmer blijkt de opname van magnesium te verstoren. Gebruik van een bepaald voedingssupplement is mogelijk een oplossing, zegt Lameris.
Het wordt tegenwoordig standaard toegepast in de behandeling van patiënten met een slokdarmtumor: chemoradiotherapie. Ondanks dat deze behandeling de overleving lijkt te verlengen, ontdekte Dirk Bosch dat deze additionele therapie een hoger risico geeft op specifieke complicaties voor en na de operatie. Al dan niet gecombineerd met chemoradiotherapie, blijft de meest gebruikte behandelmethode voor slokdarmkanker een chirurgisch verwijdering van de tumor. Die ingreep is niet zonder risico’s. Bosch identificeerde in zijn proefschrift risicofactoren voor de behandeling. Hij concludeert onder andere dat het nog niet mogelijk is om een individuele risico-inschatting te maken bij patiënten die deze chirurgische ingreep ondergaan. Wel blijkt het mogelijk om aan de hand van cytokine concentraties (het aantal actieve ontstekingscellen in het bloed) in een vroeg stadium te voorspellen hoe het lichaam reageert op chemoradiotherapie. Verder ontdekte de promovendus dat bij mensen die chemoradiotherapie ondergaan voor het verwijderen van de tumor vaker bloedpropjes ontstaan die het herstel kunnen vertragen. Ook treden er in deze groep na de operatie vaker longontstekingen en hartritmestoornissen op. Bosch pleit dan ook voor vervolgonderzoek naar stralingsmethoden met minder schadelijke effecten voor de organen, zonder afbreuk te doen aan de gunstige effecten van chemoradiotherapie. Dirk Bosch (1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) door het UMCG. Bosch volgt momenteel de opleiding tot anesthesioloog in het UMCG.
De kans op hartritmestoornissen en beroertes lijkt groter te worden naarmate de psoriasisverschijnselen verergeren. Dat schrijven Deense wetenschappers in het European Heart Journal op basis van een lang lopend onderzoek onder 4,5 miljoen mensen. Jongere mensen met ernstige psoriasis zouden de grootste risico"s lopen. Oorzaak is dat huid en bloedvaten onder invloed staan van dezelfde ontstekingsbronnen. Bij psoriasispatiënten onder de 50 jaar bleek het risico op boezem- of atriumfibrilleren 50 procent hoger te liggen dan bij even oude mensen zonder de aandoening. De kans op een beroerte steeg met 97 procent. Ging het om jongere mensen met ernstige psoriasis, dan verdubbelden deze risico"s nog eens.
Priya Chockalingam: ‘Addressing the diagnostic and therapeutic challenges in inheritable arrhythmia syndromes. With emphasis on the pediatric population’. Mutaties in genen die het hart aansturen kunnen leiden tot kortstondig flauwvallen, het voelen van een abnormale hartslag, plotseling verlies van bewustzijn en onverwacht overlijden. Door de diagnose van de ziekte snel te stellen kunnen de patiënten worden geholpen en kan plotse hartdood worden verkomen. Chockalingam onderzocht diverse diagnostische tests en behandelingen bij patiënten met lange QT-syndroom en natriumkanaalziekten. De werkzaamheid van verschillende typen bèta-blokkers bij lange QT-syndroom loopt uiteen. Bij kinderen met natriumkanaalziekten kan koorts potentieel levensbedreigende hartritmestoornissen uitlokken.
Vrouwen hebben een grotere kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen. Het verschil tussen hen is het grootst bij medicijnen tegen hart- en vaatziekten. Bij plaspillen tegen een hoge bloeddruk hebben vrouwen een vier keer hoger risico op bijwerkingen die zo ernstig zijn dat een ziekenhuisopname nodig is. Dit blijkt uit onderzoek van Erasmus MC, waarop arts-onderzoeker Eline Rodenburg op woensdag 19 september promoveert. In Nederland komen veel patiënten door bijwerkingen van medicijnen in het ziekenhuis terecht. Jaarlijks gaat het om bijna zevenduizend opnamen. Rodenburg analyseerde duizenden opnamen die het gevolg waren van bijwerkingen. Zij ontdekte dat een derde van deze ziekenhuisopnamen komt door bijwerkingen van geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten. Vrouwen hebben daarbij een grotere kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen. Rodenburg: “Bij vier van acht belangrijke groepen geneesmiddelen waarvan de bijwerkingen voor ziekenhuisopnamen zorgen, was een verschil tussen mannen en vrouwen te zien. Het verschil is het grootst bij plaspillen die gegeven worden tegen een hoge bloeddruk. Bij deze thiazidediuretica hebben vrouwen tot vier keer meer kans op bijwerkingen die leiden tot een ziekenhuisopname. Een belangrijke bijwerking is een te laag zoutgehalte in het bloed. Dit kan leiden tot misselijkheid en verwardheid. In ernstige situaties raken mensen in coma en kunnen komen te overlijden.” Ook de bijwerkingen van andere geneesmiddelen kunnen leiden tot ziekenhuisopnamen, vond Rodenburg. Bij de helft van de bijwerkingen van geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten gaat het om bloedverdunners. Bij een kleine groep gaat het om middelen tegen bepaalde hartritmestoornissen. Rodenburg: “Deze medicijnen bestaan al jaren, maar het zou niet zo moeten zijn dat artsen hierdoor minder alert zijn op bijwerkingen. Het is belangrijk dat zij factoren zoals het geslacht en persoonlijke verschillen hierbij in het oog houden.” De promovenda pleit ervoor dat patiënten met een verhoogd risico zich laten controleren op het zoutgehalte in hun bloed. In het ‘HARM-Wrestling’ rapport wordt dit ook aanbevolen door de Expertgroep Medicatieveiligheid. Rodenburg: “Het gaat dan om tachtig plussers. Of zeventig plussers die plaspillen gebruiken in combinatie met bepaalde geneesmiddelen. Ook patiënten die daarbij hart- of nierklachten hebben lopen verhoogd risico. Deze controles kunnen voorkomen dat patiënten in het ziekenhuis terecht komen.”
In zijn oratie gaat Maarten van den Berg in op het belang van de genetische cardiologie. Sinds tien jaar bestaat in het UMC Groningen een polikliniek Erfelijke Hartziekten, speciaal gericht op patiënten met erfelijke hartritmestoornissen en hartspierziekten. Een belangrijke activiteit van de polikliniek is presymptomatische screening van familieleden. Een deel van de verwijzingen betreft namelijk gevallen van plotse dood bij een jong familielid, waarbij vaak een erfelijke hartziekte in de familie kan worden geconstateerd. De wijze waarop en de mate waarin een erfelijke hartziekte zich manifesteert kan sterk wisselen. Dat speelt vooral bij hartspierziekten. Interactie tussen de erfelijkheid en omgevingsfactoren speelt waarschijnlijk een grote rol, waarbij bijvoorbeeld zwangerschap, gebruik van bepaalde cytostatica of intensieve sportbeoefening de hartspierziekte kunnen uitlokken in geval van een erfelijke predispositie. Dat concept is ook relevant voor bijvoorbeeld hartfalen na een hartinfarct. Met nieuwe technieken als deep sequencing en exome sequencing kan worden getracht mutaties in het DNA op te sporen om de erfelijke predispositie te achterhalen. Daarnaast is de benadering vanuit de epidemiologie veelbelovend; in dat verband speelt LifeLines een belangrijke rol. Dit grote longitudinale onderzoek in Noord-Nederland biedt de mogelijkheid om de invloed van erfelijkheid te onderzoeken en ook de samenhang met omgevingsfactoren en lifestylefactoren te analyseren, met als uiteindelijk doel bij te dragen aan personalized medicine en healthy ageing. Ook voor het onderwijs en de opleiding vormt de cardiogenetica een belangrijk thema. De cardiogenetica vormt bij uitstek een goed model voor het moderne competentiegericht opleiden. Met de werkgroep Erfelijke Hartziekten van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland, Gencor en het Durrercentrum staat de Nederlandse cardiogenetica thans goed op de kaart en met de aanwezige personele expertise en ambitie kan deze rol nog verder worden uitgebouwd.
Biomarker speelt een belangrijke rol in het voorspellen van hartfalen
De Amerikaanse Registratie Autoriteit FDA (Food and Drug Administration) heeft de "Galectine-3 test" goedgekeurd voor de Amerikaanse markt. Een belangrijke erkenning voor de biomarker die is ontdekt door onderzoekers van de Universiteit Maastricht en verder ontwikkeld door haar spin-off bedrijf ACS Biomarker BV. De FDA goedkeuring is van belang om patiënten wereldwijd te kunnen testen om zo het voorspellen en een gerichte behandeling van hartfalen mogelijk te maken. Dit is een mooi voorbeeld van hoe fundamenteel wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot verbetering van zorg en een betere kwaliteit van leven voor patiënten. Hartfalen is een veelvoorkomende ernstige aandoening waaraan alleen in Europa en de VS al rond de 12 miljoen mensen lijden. Bij hartfalen pompt het hart te weinig bloed rond. De aandoening kent vele oorzaken, bijvoorbeeld een hartaandoening of hoge bloeddruk. De ziekte kan leiden tot verschillende, complexe klachten variërend van vermoeidheid en kortademigheid tot hartritmestoornissen en vocht in de longen. Behandeling van de aandoening is nu nog voornamelijk gericht op het bestrijden van de symptomen en complicaties. Galectine-3 is een eiwit waarvan onderzoekers van de Universiteit Maastricht als eersten aantoonden dat het een integrale rol speelt bij de ontwikkeling van hartfalen. De Galectine-3 test kan artsen helpen om hartfalen te voorspellen en patiënten met hartfalen beter te beoordelen en te behandelen. De meting van Galectine-3 kan artsen en wetenschappers inzicht verschaffen in de risico"s en het ziekteproces van hartfalen. Mede dankzij de vergevorderde kennis hierover voor vergelijkbare aandoeningen, kan dit de ontwikkeling van gerichte behandeling voor hartfalen mogelijk maken. Ga voor uitgebreide informatie naar www.galectin-3.com. ACS Biomarker is gestart als spin-off bedrijf vanuit de Universiteit Maastricht dat zich richt op het ontdekken en ontwikkelen van biomarkers die de prognose en behandeling van hartziekten verbeteren. Meer informatie over ACS-Biomarker is verkrijgbaar op http://www.acsbiomarker.com. ACS Biomarker heeft een exclusieve licentieovereenkomst voor Galectine-3 gesloten met BG Medicine. BG Medicine is een life sciences onderneming die zich richt op het ontdekken, ontwikkelen en commercialiseren van nieuwe diagnostieken op basis van biomarkers, met als doel de patiëntenresultaten te verbeteren en de kosten van de gezondheidszorg te beperken. Meer informatie over BG Medicine is verkrijgbaar op http://www.bg-medicine.com. BioMedbooster zorgt voor valorisatie en commercialisering van uitvindingen en ideeën van de Universiteit Maastricht en het academisch ziekenhuis Maastricht, door nauwe samenwerking met zowel wetenschappers als industrie, met name op het gebied van life sciences en biomedische technologie. BioMedbooster heeft een exclusieve licentie aan ACSB verleend om Galectine-3 te ontwikkelen. Meer informatie over BioMedbooster is verkrijgbaar op http://www.biomedbooster.com.
Op 29 juni jl. is cardioloog dr. Mark Patterson, werkzaam in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) te Amsterdam gepromoveerd aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam op het onderzoek "Magneet Navigatie in Percutaan Cardiale Interventie". In zijn proefschrift toont Patterson de voordelen aan van magneetnavigatie bij dotterbehandelingen, ook wel robotdotteren genoemd. Het OLVG is een van de twee ziekenhuizen in Nederland die magneetnavigatie toepassen. Bij magneetnavigatie wordt een dun ijzeren draadje met een magneet aan de tip nauwkeurig door de kransslagader gestuurd. Deze draad kan door een zeer bochtig traject worden gestuurd. Twee grote magneten aan weerszijden van de patiënt zorgen ervoor dat de draad in een bepaalde richting wordt gestuurd. Dankzij deze manier van dotteren kunnen complexe procedures, en procedures die voorheen niet slaagden, succesvol worden uitgevoerd. Patterson heeft aangetoond dat magnetisch katheteriseren een veilige, snelle en nauwkeurige methode is. Patterson: "Bij deze methode gebruiken we minder contrastvloeistof. Bovendien duurt de behandeling korter dan bij een traditionele katheterisatie en is de doorlichtingtijd verkort, waardoor patiënt en arts aan minder röntgenstraling blootstaan." Magneetnavigatie is toepasbaar bij dotteren, maar ook bij de behandeling van andere hartaandoeningen, zoals hartritmestoornissen. Het OLVG en het Erasmus Medisch Centrum zijn de enige twee ziekenhuizen in Nederland die magneetnavigatie toepassen.
Het wetenschappelijke comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) - waarin het CBG vertegenwoordigd is - heeft de balans werkzaamheid-schadelijkheid van modafinil opnieuw beoordeeld. Modafinil blijft uitsluitend geïndiceerd voor de behandeling van narcolepsie. De risico"s van ernstige psychische bijwerkingen (inclusief suïcidale ideevorming), cardiovasculaire complicaties, ernstige huidreacties, potentieel misbruik en off-label gebruik, zijn opnieuw bevestigd. Het risico van ernstige huid- en overgevoeligheidsreacties bij kinderen is hoger dan bij volwassenen. Geadviseerd wordt om modafinil daarom niet voor te schrijven aan kinderen. Tevens is het gebruik van modafinil gecontraïndiceerd bij patiënten met ongecontroleerde matige tot ernstige hypertensie en bij patiënten met hartritmestoornissen. De werkzame stof Modafinil is voor verschillende indicaties in 21 Europese landen op de markt, o.a. onder de productnamen Modasomil, Modiodal, Provigil en Vigil. Er zijn ook merkloze geneesmiddelen die Modafinil bevatten. Het College wijst erop dat modafinil bevattende producten uitsluitend in overleg met een behandelend arts gebruikt dienen te worden, ook al worden ze veelvuldig via internet aangeboden.
Het wetenschappelijke comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) - waarin het CBG vertegenwoordigd is - heeft de balans werkzaamheid-schadelijkheid van modafinil opnieuw beoordeeld. Modafinil blijft uitsluitend geïndiceerd voor de behandeling van narcolepsie. De risico"s van ernstige psychische bijwerkingen (inclusief suïcidale ideevorming), cardiovasculaire complicaties, ernstige huidreacties, potentieel misbruik en off-label gebruik, zijn opnieuw bevestigd. Het risico van ernstige huid- en overgevoeligheidsreacties bij kinderen is hoger dan bij volwassenen. Geadviseerd wordt om modafinil daarom niet voor te schrijven aan kinderen. Tevens is het gebruik van modafinil gecontraïndiceerd bij patiënten met ongecontroleerde matige tot ernstige hypertensie en bij patiënten met hartritmestoornissen. De werkzame stof Modafinil is voor verschillende indicaties in 21 Europese landen op de markt, o.a. onder de productnamen Modasomil, Modiodal, Provigil en Vigil. Er zijn ook merkloze geneesmiddelen die Modafinil bevatten. Het College wijst erop dat modafinil bevattende producten uitsluitend in overleg met een behandelend arts gebruikt dienen te worden, ook al worden ze veelvuldig via internet aangeboden.
De CHMP heeft positief geadviseerd over het nieuwe influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Dit vaccin is ontwikkeld voor de profylaxe van griep bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De CHMP adviseerde verder positief over de uitbreiding van de indicatie voor Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen als gevolg van diabetisch macula-oedeem. Ook voor Sprycel (dasatinib) werd de indicatie uitgebreid met behandeling van volwassen patiënten met myeloïde leukemie. Voor Sutent (sunitinib) werd uitbreiding van de indicatie goedgekeurd voor behandeling van volwassenen met pancreaskanker.
Positieve adviezen
Het Comité heeft een positief advies uitgebracht over het verlenen van een handelsvergunning voor het influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Het vaccin is ontwikkeld voor influenzaprofylaxe bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De onderbouwing van de werkzaamheid van dit vaccin voor volwassenen werd nog niet overtuigend bevonden.
Nieuwe indicaties
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor uitbreiding van de therapeutische indicaties van: Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen door diabetisch macula-oedeem. Er zijn afspraken gemaakt met de aanvrager over het doen van onderzoek naar langetermijn effecten; Sprycel (dasatinib) met de eerstelijnsindicatie behandeling van volwassen patiënten met nieuw-gediagnosticeerde, philadelphia-chromosoom-positieve myeloïde leukemie in de chronische fase; Sutent (sunitinib) met behandeling van volwassen patiënten met inoperabele of gemetastaseerde, gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas met ziekteprogressie.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
Er is door de CHMP tevens positief geadviseerd over de volgende generica: Iasibon (ibandroninezuur) voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen, en voor de behandeling van door de tumor geïnduceerde hypercalcemie met of zonder metastasen. Iasibon is een generieke vorm van Bondronat. Potactasol (topotecan) voor de behandeling van gemetastaseerd ovariumcarcinoom, kleincellig longcarcinoom en cervixcarcinoom. Potactasol is een generieke vorm van Hycamtin. Docetaxel Teva Pharma (docetaxel) voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerd borstkanker, kleincellig longcarcinoom en gemetastaseerd prostaatcarcinoom.
Herziening aanbevelingen voor Fabrazyme
Het Comité heeft eerdere aanbevelingen voor het gebruik van Fabrazyme (algalsidase-bèta) tijdens het huidige leveringstekort herzien. De CHMP adviseert artsen om Fabrazyme weer voor te schrijven in de dosering die wordt aanbevolen in de SmPC, afhankelijk van de beschikbaarheid van enzymsubstituten en de ernst van de ziekte.
Herbeoordeling Invirase afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van Invirase (saquinavir) die werd gestart na aanwijzingen van verlenging van de QT- en PR-intervallen bij gezonde vrijwilligers. Het Comité is van mening dat de klinische balans tussen de baten en de risico"s van de combinatiebehandeling van Invirase plus ritonavir-boosting bij volwassen patiënten met HIV-1-infectie, nog steeds positief is. De CHMP adviseert echter behandelingnaïeve patiënten in de eerste week van behandeling uit voorzorg een lagere dosis Invirase te geven. De CHMP heeft de firma gevraagd onderzoek te starten naar het potentiële risico van hartritmestoornissen bij behandelingnaïeve patiënten die de lagere dosis Invirase krijgen in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Herbeoordeling fibraten afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van bezafibraat, ciprofibraat, fenofibraat en gemfibrozil en komt tot een positief oordeel ten aanzien van de klinische baten-risico balans. Het Comité adviseert wel deze geneesmiddelen niet langer voor te schrijven als eerstelijnsbehandeling, behalve bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie of aan patiënten die geen statines kunnen gebruiken. Fibraten zijn geneesmiddelen die al lang worden gebruikt voor de regulering van de lipidenconcentraties (zoals cholesterol en triglyceriden) in het bloed.
Besluit tot harmonisatie na verwijzing
De CHMP heeft een positief advies uitgebracht over harmonisatie van de productinformatie voor het voorschrijven van drie geneesmiddelen. De beoordeling werd uitgevoerd om de verschillen in de productinformatie binnen Europa te harmoniseren. De betreffende geneesmiddelen zijn: Fortum (ceftazidime), een antibioticum voor de behandeling van infecties, zoals in het ziekenhuis opgelopen longontsteking, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, bot- en gewrichtinfecties, chronische otitis media, gecompliceerde intra-abdominale infecties, meningitis en gecompliceerde urineweginfecties en bij deze infecties optredende bacteriëmie; Tazocin (piperacilline/tazobactam), een antibioticum voor de behandeling van ernstige pneumonie, gecompliceerde urineweginfecties, gecompliceerde intra-abdominale infecties, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, en bij deze infecties optredende bacteriëmie. Vascace Plus (cilazapril/hydrochloorthiazide) voor de behandeling van hypertensie bij patiënten van wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met cilazapril alleen.
Herbeoordeling Octagam
De CHMP is de herbeoordeling begonnen van Octagam en verwante producten (humaan normaal immunoglobuline). Dit is het gevolg van de eerdere advies tot schorsing van de handelsvergunning van Octagam vanwege een verhoogde kans op trombo-embolische gebeurtenissen bij patiënten die met dit middel behandeld worden.
Vrouwen hebben meer kans op bijwerkingen van geneesmiddelen dan mannen, met name bij medicijnen tegen hart- en vaatziekten. Bij plaspillen hebben ze een vier keer hoger risico op ernstige bijwerkingen, zegt arts-onderzoeker E. Rodenburg van het Erasmus MC. Een derde van de ziekenhuisopnamen door bijwerkingen wordt veroorzaakt door geneesmiddelen tegen hart- en vaatziekten. Bij vier van acht belangrijke groepen geneesmiddelen waarvan de bijwerkingen voor ziekenhuisopnamen zorgen, is er verschil tussen mannen en vrouwen. Bij plaspillen tegen hoge bloeddruk is er gevaar voor een te laag zoutgehalte in het bloed. Dat kan misselijkheid, verwardheid, coma en zelfs overlijden veroorzaken. Ook bij middelen tegen hartritmestoornissen en bloedverdunners hebben vrouwen vaker ernstige bijwerkingen.
De Hartstichting reikt vandaag 14 beurzen uit voor nieuw onderzoek naar onder meer hartritmestoornissen, beroerte en hartfalen. Deze investering van 3,6 miljoen euro moet betere behandeling van deze ernstige ziekten dichterbij brengen. De onderzoekers buigen zich de komende jaren over vragen als:
- Wat veroorzaakt een hersenbloeding? Als een bloedvat in de hersenen knapt, zijn de gevolgen vaak zeer ernstig. Meer inzicht in de verschillen tussen patiënten moet betere behandeling mogelijk maken.
- Bij wie is een pacemaker zinvol en bij wie niet? Een computermodel helpt om overbodige operaties te voorkomen.
- Waarom krijgen sommige vrouwen hartfalen na een zwangerschap? De ene vrouw blijkt gevoeliger voor deze complicatie dan de andere. Hoe kan dat?
- Waardoor krijgen jonge kinderen soms een hartritmestoornis? Op zoek naar onderscheid tussen onschuldige en schadelijke ontregelingen van de hartslag.
De winnende wetenschappers hebben een strenge selectie doorstaan. Ze zijn als beste naar voren gekomen uit de 100 aanvragen die de Hartstichting heeft ontvangen. Naast de beurzen stimuleert de Hartstichting het onderzoek naar hart- en vaatziekten ook via andere wegen, bijvoorbeeld via het grote samenwerkingsverband CVON. Jaarlijks financiert de Hartstichting voor gemiddeld 13 miljoen euro onderzoek naar het voorkomen, behandelen en werkelijk genezen van hart- en vaatziekten. Meer informatie hierover op onze site. De behandeling van hart- en vaatziekten is de afgelopen 50 jaar sterk verbeterd door wetenschappelijk onderzoek. Maar nog steeds herstellen de meeste mensen niet volledig van een hart- of vaatziekte. Bovendien overlijdt 1 op de 3 Nederlanders eraan en stijgt het aantal chronisch patiënten. Onderzoek blijft daarom hard nodig.
Vandaag hebben onderzoekers uit het UMC Utrecht, samen met de onderzoekers van andere Nederlandse academische ziekenhuizen, een subsidie van 4,6 miljoen euro van de Hartstichting ontvangen. Deze subsidie maakt het mogelijk dat de wetenschappers baanbrekend onderzoek kunnen gaan doen naar risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij vrouwen en betekent een impuls voor de genderspecifieke zorg. Tot nu toe is wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten voornamelijk uitgevoerd bij mannen. En dat terwijl op dit moment meer vrouwen dan mannen door een hartaanval of beroerte worden getroffen. Onderzoek bij mannen is niet zomaar te gebruiken bij vrouwen omdat de symptomen kunnen verschillen. Veel vrouwen worden daarom onterecht onbehandeld naar huis gestuurd terwijl ze wel een levensbedreigende ziekte hebben aan hart of bloedvaten. Het onderzoek moet leiden tot een verbeterde diagnostiek en behandeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen. Het onderzoek onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Bart Fauser) en Erasmus MC (prof. dr. Eric Boersma) richt zich op ongeveer 16.000 vrouwen met aandoeningen die gepaard gaan met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten, zoals voortplantingsstoornissen, hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap en migraine. Het onderzoek zet zich in voor betere herkenning van risicofactoren en voor meer kennis van dergelijke ziekteprocessen bij vrouwen. Dit inzicht is nodig om vrouwspecifieke, preventieve behandelingen te kunnen ontwikkelen en toepassen. Het onderzoek is een uniek landelijk samenwerkingsverband van toponderzoekers verbonden aan vijf universitaire medische centra (UMC Utrecht, UMCG, AMC, MUMC en LUMC) uit de verloskunde, gynaecologie, cardiologie, epidemiologie, interne geneeskunde, neurologie, radiologie en huisartsengeneeskunde. De vrouwspecifieke benadering, zowel in de risicofactoren als de aandoeningen, kan zorgen voor een doorbraak in de preventie en behandeling van hart- en vaataandoeningen onder vrouwen. Daarmee levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan het gezond ouder worden van vrouwen. “De Hartstichting is de eerste in Nederland die zo duidelijk het belang onderschrijft van onderzoek naar specifieke vrouwkenmerken bij ziekten én het voorkomen daarvan. Het sluit daarmee helemaal aan bij mijn missie dit onderwerp in Nederland én daarbuiten op de kaart te zetten. Het is toch onbestaanbaar dat vrouwen weliswaar ouder worden dan mannen, maar dat de kwaliteit van hun leven aanzienlijk slechter is?”, aldus Bart Fauser. Het onderzoek van een team onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Gerard Pasterkamp en dr. Hester den Ruijter) en MUMC (prof. dr. Marc Spaanderman) richt zich op diastolisch hartfalen, een vorm van hartfalen die vaker voorkomt bij vrouwen. Zij gaan de komende jaren op zoek naar nieuwe stofjes in het bloed (biomarkers) die de diagnostiek bij vrouwen met diastolisch hartfalen sterk moet verbeteren. Zo gaan ze bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar micropartikels: kleine deeltjes die in de bloedbaan circuleren en waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat deze waardevolle informatie bevatten over de aanwezigheid van hart- en vaatziekten bij vrouwen. “De huidige standaard voor diagnose en de behandeling van hart- en vaatziekten is ingegeven door de resultaten van grote klinische studies die voornamelijk bij mannen zijn uitgevoerd. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom het bij vrouwen helaas nog vaak mis gaat. Er zijn tussen mannen en vrouwen vaak verschillende achterliggende oorzaken van hartinfarcten en andere hartproblemen.” vindt dr. Hester den Ruijter, onderzoeker verbonden aan het Hart- en Vaatcentrum van het UMC Utrecht en projectmanager van Queen of Hearts; het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de deelnemende academische centra. Het onderzoek over diastolisch hartfalen zal mede uitgevoerd worden in nauwe samenwerking met grote onderzoeksgroepen in de Europese Unie en Singapore. Op de website www.queen-of-hearts.eu is meer informatie te vinden. Ook het Kinderhartcentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, onderdeel van het UMC Utrecht, participeert in twee van de gehonoreerde onderzoeken. Het centrum neemt deel aan het onderzoek naar factoren die kunnen voorspellen welke kinderen met cardiomyopathie snel achteruitgaan en welke niet. Ook participeert het Kinderhartcentrum in het onderzoek naar welke patiënten met een aangeboren hartafwijking een verhoogde kans hebben op hartfalen en hartritmestoornissen. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Bij een deel van de gebruikers van maagzuuremmers treedt ernstig magnesiumtekort op, dat pijnlijke spierkrampen en zelfs hartritmestoornissen kan veroorzaken. Onderzoekster A. Lameris van het Radboud UMC bestudeerde het onderliggende moleculaire mechanisme. Magnesium speelt een essentiële rol bij het samentrekken van spieren, de werking van zenuwen en botstevigheid. De darmen, nieren en botten regelen de concentratie van magnesium in het bloed. Voedsel is de enige bron van mineralen voor het lichaam, waardoor opname via de darmen essentieel is voor de magnesiumhuishouding. Een gangbare, vrij verkrijgbare maagzuurremmer blijkt de opname van magnesium te verstoren. Gebruik van een bepaald voedingssupplement is mogelijk een oplossing, zegt Lameris.
De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMDh) onderschrijft met een meerderheid de aanbeveling van het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) naar aanleiding van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling van domperidon. De CMDh bevestigt daarmee een verdere beperking van het gebruik van domperidon vanwege de zorg over mogelijke bijwerkingen (met name aan het hart), zoals eerder aanbevolen door het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC. Dit wil zeggen dat patiënten domperidon alleen dienen te gebruiken om misselijkheid en braken te verminderen en niet meer voor de behandeling van andere aandoeningen. Verdere belangrijke maatregelen om de risico’s bij het gebruik te minimaliseren zijn het verlagen van de maximale dagelijkse dosering (max 3 maal daags 10 mg voor volwassenen en kinderen met een gewicht van 35 kilo of meer) en een inperking van de duur van het gebruik. Patiënten met een matige of ernstige leverfunctiestoornis of met hartritmestoornissen mogen domperidon niet meer gebruiken (contra-indicatie). De handelsvergunningen van domperidon-bevattende producten met een dosis van 20 mg oraal, en zetpillen van 10 of 60 mg zullen worden ingetrokken. Het meerderheidsstandpunt van de CMDh zal worden voorgelegd aan de Europese Commissie, die een finaal besluit dient te nemen (zie ook figuur besluitvorming onderaan dit bericht). Op het moment dat de Europese Commissie een finaal besluit heeft genomen, moeten alle EU-lidstaten waar domperidon geregistreerd is dit besluit volgen en zorgen dat alle voorgestelde maatregelen worden geïmplementeerd. Artsen en apothekers worden geïnformeerd middels een brief (DHPC). In Nederland zijn domperidon bevattende geneesmiddelen uitsluitend verkrijgbaar bij de apotheek (afleverstatus: Uitsluitend Apotheek: UA). Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) zal bij een definitief besluit van de Europese Commissie de consequenties voor de afleverstatus bepalen. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMDh) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. In de CMDh worden onder de farmacovigilantie wetgeving ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie. Het CBG is in de CMDh en PRAC vertegenwoordigd.
Silvia Eskes: ‘Clinical studies on thyroid diseases’. Eskes richtte zich onder andere op de preventie van autoimmuun-schildklierziekten (AITD). Zo ging ze na wat het effect is van het geven van de stof seleniet (een vorm van selenium) aan mensen met een normaal werkende schildklier die al wel antistoffen in hun lichaam hebben tegen TPO, een eiwit dat alleen in de schildklier voorkomt. Die antistoffen zijn een voorbode van lichamelijke klachten door schildklierproblemen. Door seleniet te slikken zouden wellicht de antistoffen verlaagd kunnen worden. Eskes’ onderzoek wees echter uit dat dit niet gebeurde. Daarnaast keek ze naar de behandeling van thyreotoxicose (een teveel aan schildklierhormoon in het bloed) als gevolg van de inname van het medicijn amiodaron, een middel dat aan patiënten met hartritmestoornissen wordt voorgeschreven. De meest effectieve aanpak van thyreotoxicose is het toedienen van de middelen prednison en methimazol. Het is niet nodig om de therapie met amiodaron te staken.
Anke Tijsen: ‘MicroRNAs in cardiac diseases. The devil is in the details’. MiRNAs zijn niet-coderende RNA-sequenties. Ze reguleren genexpressie door aan een bepaald onderdeel van het gen van boodschapper-RNA (mRNA) te binden. Daarmee remmen ze de omzetting van het mRNA in eiwit. De meeste miRNAs hebben een specifiek expressiepatroon. Tijsen onderzocht de rol van miRNAs bij hartafwijkingen en hartfalen. Sommige MiRNAs blijken het ontstaan van fibrose te remmen. Fibrose (het ontstaan van overmatig bindweefsel) speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van hartfalen. Op termijn geeft dit wellicht nieuwe aanknopingspunten voor behandeling. Tevens werd nagegaan wat de invloed is van miRNAs op de ernst van het lange QT-syndroom type 1 (LQT1). LQT1, de meest voorkomende hartritmestoornis, wordt veroorzaakt door mutaties in het eiwit KCNQ1. De ernst van de hartritmestoornissen bij familieleden met exact dezelfde mutatie blijkt heel verschillend te zijn. De promovenda ontdekte dat veranderingen in het niet-coderende deel van KCNQ1 daarbij een cruciale rol spelen, doordat ze anders kunnen binden aan het veranderde DNA. Het bepalen van die veranderingen kan helpen om te voorspellen welke patiënten verhoogde kans lopen op ernstige klachten. Ten slotte ontdekte Tijsen ook een MiRNA die misschien gebruikt kan worden als biomarker voor hartfalen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Aubagio (teriflunomide), goedgekeurd voor de behandeling van volwassenen met relapse remitting multiple sclerose (MS).
- HyQvia (humaan normaal immunoglobuline), vervangingstherapie bedoeld voor de behandeling van volwassenen met primaire immuun deficiëntie syndromen of secundaire hypogammaglobulineamie bij myeloma of chronische lymfatische leukemie waarbij recidiverende infecties optreden.HyQvia wordt subcutaan gebruikt.
- Iclusig (ponatinib), voor de behandeling van volwassenen met chronische myeloide leukemie of philadelphia chromosoom positieve lymfoblastische leukemie, voor patiënten die onvoldoende reageren op bestaande geneesmiddelen of deze niet goed verdragen en waarbij behandeling met imatinib klinisch niet aangewezen is.
- Stribild (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir disoproxil), voor de behandeling van volwassen patiënten met HIV die niet eerder zijn behandeld of waarbij er geen bekende mutaties zijn die in verband worden gebracht met resistentie.
- Tecfidera (dimethyl fumarate), goedgekeurd voor de behandeling van relapse remitting multiple sclerose (MS).
Weigering handelsvergunning
- Defitelio (defibrotide), bedoeld voor de behandeling van hepatische veno-occlusieve ziekte, de werking van het middel was door de firma onvoldoende onderbouwd.
- Labazenit (budesonide / salmeterol) , bedoeld voor de behandeling van astma. Het belangrijkste bezwaar van de CHMP was dat onvoldoende was aangetoond dat de budesonide component een voldoende anti-inflammatoir effect had.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Kynamro (mipomersen), de herbeoordeling op verzoek van de firma is afgerond en de conclusie is dat de CHMP blijft bij haar negatieve besluit van december 2012.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Mabthera (rituximab), uitbreiding van de indicatie met de behandeling, samen met hoge dosering corticosteroïden, van patiënten met de ziekte van Wegener (ernstige, actieve granulomatosis met polyangiitis) of met microscopische polyangiitis.
- Soliris (eculizumab), mag nu ook gebruikt worden voor kinderen met paroxysmale nachtelijke haematoglobinurie (PNH)
- Viread (tenofovir disoproxil fumarate), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van chronische hepatitis B bij patiënten met lamividune-resistent hepatitis B.
- Xarelto (rivaroxaban), uitbreiding van de indicatie met preventie van cardiovasculair overlijden, myocard infarct en stenttrombose bij patiënten na acuut coronair syndroom in combinatie met acetylsalicylzuur en al dan niet clopidogrel of ticlopidine. In verband met het bloedingsrisico wordt een lage dosering (2.5 mg, 2x daags) geadviseerd.
Terugtrekkingen
- Fanaptum (iloperidone), voor de behandeling van schizofrenie. De CHMP was van mening dat de korte termijn werkzaamheid beperkt was en dat lange termijn data ontbreken Daarnaast maakte de CHMP zich zorgen over het risico op hartritmestoornissen bij het gebruik van dit geneesmiddel. De firma heeft de aanvraag terug getrokken om dat ze niet binnen de gestelde termijn aan de bedenkingen van de CHMP tegemoet kon komen.
- OraNera (autologous oral mucosal epithelial cells), voor de behandeling van limbale stamcel deficiëntie (LSCD). Het Committee for Advanced Therapies (CAT) was van mening dat er op grond van de ingediende data geen conclusies konden worden getrokken over de werkzaamheid van dit middel. De CAT verwachtte daarnaast dat de aanvrager niet op tijd nieuwe data zou kunnen verstrekken, wat ook door de firma zelf als reden werd gegeven om de registratie aanvraag in te trekken.
Overig nieuws CHMP
- De herbeoordeling van Cilostazol bevattende middelen is afgerond. De CHMP is van mening dat er slechts bij een beperkte groep patiënten sprake is van gezondheidswinst bij het gebruik van deze middelen. Het product is niet in Nederland op de markt.
- GLP-1 receptoragonisten en DPP4-remmers: een recent gepubliceerd onderzoek met de bevinding van een verhoogd risico op ontsteking en celveranderingen van/in de alvleesklier bij de behandeling van diabetes type 2 worden nader onderzocht door het Europees geneesmiddelenagentschap EMA. De PRAC en CHMP zullen naar aanleiding van dit onderzoek beoordelen of er verdere stappen noodzakelijk zijn.
Marc Hoogendijk: ‘Pathofysiological mechanism of arrhythmogenic right ventricular disorders” In zijn proefschrift presenteert Marc Hoogendijk het waarschijnlijke mechanisme achter het Brugada-syndroom, een erfelijke hartritmestoornis die kan leiden tot plotse hartdood. In de twintig jaar sinds de eerste beschrijving van dit syndroom is het mechanisme hierachter onopgehelderd gebleven. Hoogendijk deed zijn onderzoek in een geëxplanteerd mensenhart van een patiënt met een genetische mutatie die met dit syndroom samenhangt. In modellen toonde hij aan dat dit hart op dezelfde manier reageert op medicijnen als patiënten met het Brugada syndroom. In de rechterhartkamer blijkt op sommige plaatsen sprake van subtiele structurele afwijkingen die de elektrische activatie van het hart belemmeren. Wellicht kunnen lokaal deze delen van het hart worden weggebrand, om zo dodelijke hartritmestoornissen te voorkomen. Tevens onderzocht Hoogendijk een nieuwe behandeling van aritmogene rechter ventrikel-cardiomyopathie. Deze hartziekte wordt veroorzaakt door mechanische overbelasting van de hartspier en wordt in verband gebracht met een door genetische oorzaken zwakke mechanische koppeling tussen hartspiercellen. Op dit moment zijn er nog geen medicamenten bekend die de progressie van dit syndroom kunnen remmen.
Met een nieuwe behandelmethode kunnen GHB-verslaafde patiënten na drie maanden drugsvrij zijn. Dat blijkt uit onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, in samenwerking met zeven klinieken voor verslavingszorg. Deze verslaving is vrij nieuw en behandelaars zitten vaak met de handen in het haar. Aanvankelijk werd GHB-verslaving net zo behandeld als andere verslavingen: stoppen met gebruiken en afkickklachten als hartritmestoornissen, slapeloosheid, hallucinaties en epileptische aanvallen behandelen. Ook moet terugval worden voorkomen. Bij de nieuwe behandelmethode wordt het gebruik niet abrupt afgebroken, maar geleidelijk afgebouwd. Bijna 90 procent van de GHB-verslaafden maakte de behandeling af. Een derde was na drie maanden nog steeds drugsvrij.
LUMC-onderzoekers werken aan een labtest die meet of stamcellen pluripotent zijn. Van ZonMw ontvangen zij hiervoor subsidie in het kader van ‘Meer kennis met minder dieren’. “Nu is de gouden standaard om gekweekte pluripotente stamcellen bij proefdieren in te spuiten. Als dat resulteert in een teratoom, een soort tumor met verschillende typen weefsels, weten we dat de cellen echt pluripotent zijn”, vertelt projectleider dr. Daniela Salvatori. Maar er kleven nogal wat nadelen aan deze methode, zoals ethische problemen vanwege het proefdiergebruik, hoge kosten, een lange experimentele wachttijd en gebrek aan een uniforme procedure. en in vitro test zou de proefdieren in de toekomst kunnen vervangen. “We kijken naar het patroon van genexpressie dat voor pluripotente stamcellen karakteristiek is”, vertelt medeprojectleider dr. Christian Freund, hij is een van de leiders van de LUMC iPS-faciliteit van het LUMC. Hier worden cellen van volwassenen met de toevoeging van vier genen omgevormd tot zogenaamde induced pluripotent stem cells (iPS-cellen) die weer tot verschillende typen cellen zijn op te kweken. “Uiteindelijk hopen we een gevalideerde labtest te hebben, een microarray, die binnen een week uitsluitsel geeft of gekweekte cellen echt pluripotent zijn geworden. Nu kost dat nog drie maanden.” In 2006 maakte de Japanse onderzoeker Shinya Yamanaka de eerste iPS-cellen uit volwassen muizencellen. In 2007 lukte dat ook met menselijke cellen. Sindsdien is het gebruik van pluripotente stamcellen exponentieel toegenomen. iPS-cellen worden vooral voor onderzoeksdoeleinden ingezet. LUMC-onderzoekers gebruiken ze bijvoorbeeld om het effect van potentiële medicijnen tegen hartritmestoornissen te meten. Ook klinische toepassingen komen in zicht: begin dit jaar slaagden onderzoekers in Kyoto erin om nierweefsel te kweken uit iPS-cellen. In de toekomst kunnen artsen hiermee mogelijk weefsels van patiënten vervangen. “Er is nog wel veel basisonderzoek te doen. Zo moeten we kijken hoe we het risico van tumorgroei kunnen voorkomen”, aldus Freund. (Raymon Heemskerk)