Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Kortademigheid
- Vasthouden van vocht (oedeem)
- Snel optredende vermoeidheid
Hoe werkt het?
Als het hart om wat voor reden dan ook niet goed pompt, circuleert er minder bloed door het lichaam. Het lichaam en de organen ontvangen daardoor minder bloed en gaan slechter functioneren. Dat maakt u moe. Als de nieren niet goed doorbloed worden, scheiden ze minder vocht (urine) af. U merkt dat aan vochtophoping in het lichaam. In de longen, waardoor u benauwd en kortademig wordt (longoedeem) en in de benen die gaan opzetten (oedeem). 's Nachts in bed, als het lichaam tot rust komt, wordt een deel van het extra vocht uitgescheiden zodat u vaak naar het toilet moet. Hartfalen kan acuut ontstaan, bijvoorbeeld door een hartinfarct of een plotselinge ritmestoornis. U wordt dan plotseling hevig benauwd. De klachten kunnen zich ook heel geleidelijk ontwikkelen, in de loop van weken of maanden.Hoe ontstaat het?
Er zijn een aantal oorzaken aan te wijzen voor het minder gaan functioneren van het hart. Door een hartinfarct sterft een deel van de hartspier af. Een deel van het hart pompt dan niet meer mee, dus neemt het prestatievermogen van het hart af. Ook kan het hart het uitgeput opgeven als u jarenlang hoge bloeddruk hebt gehad. Als een hartklep lekt pompt het hart heel inefficiënt, wat ook tot uitputting kan leiden. Een heel snelle hartslag door een hartritmestoornis veroorzaakt ook een inefficiënte werking. Sommige virussen kunnen een hartspierontsteking veroorzaken met hartfalen als gevolg. Ook chronisch alcoholgebruik kan tot hartverzwakking leiden.Hoe ga ik er zelf mee om?
In het acute stadium is (bed)rust noodzakelijk. Dat voorkomt dat het hart onnodig belast wordt. Ook na het acute stadium is het noodzakelijk het hart te ontzien. Val daarom af. Stop met roken, want dat heeft een nadelige invloed op de bloedvaten die het hart van bloed voorzien. Wees zuinig met zout want door teveel zout kunt u extra vocht vasthouden. Gebruik niet teveel alcohol, dat beschadigt de hartspier. Anderzijds moet het hart wel in conditie gehouden worden. Regelmatige beweging is daarvoor van belang.Hoe gaat de arts er mee om?
Raadpleeg altijd uw arts als u last hebt van klachten die op hartfalen wijzen. Aan de hand van uw klachten en een lichamelijk onderzoek kan er meestal wel een diagnose gesteld worden. Soms is extra onderzoek nodig. Het falende hart kan op verschillende manieren behandeld worden. Door plaspillen te gebruiken plast u overtollig vocht uit. Bloeddrukverlagende middelen en bloedvatverwijders maken dat het hart minder hard hoeft te pompen. Hiervoor worden vaak zogeheten ace-remmers gebruikt. Digoxine versterkt de hartspier en heeft een remmende werking op het hartritme waardoor het hart effectiever klopt. Ook bètablokkers remmen het hartritme. Maar omdat deze middelen ook een negatief effect hebben op de kracht van de hartspier moeten bètablokkers voorzichtig worden toegepast. Nitraten verwijden de bloedvaten elders in het lichaam. Daardoor stroomt er minder bloed naar het hart dat daardoor minder belast wordt. Eventuele hartritmestoornissen kunnen met verschillende soorten medicijnen behandeld worden. De kwaliteit van leven die resteert bij hartfalen is sterk afhankelijk van de restcapaciteit van de hartspier. Het kan zijn dat u vrijwel normaal kunt functioneren. Maar het is ook mogelijk dat zelfs de geringste inspanning al kortademigheid veroorzaakt. Om het hart te sparen zorgen medicijnen ervoor dat het hart zoveel mogelijk wordt afgeremd. Er wordt daardoor minder bloed door het lichaam rondgepompt. Dat heeft als nadelig gevolg dat een continu gevoel van vermoeidheid ontstaat. Dat kan heel onaangenaam zijn. Patiënten met een ernstige hartzwakte kunnen soms met veel moeite met veel medicijnen in een wankel evenwicht gehouden worden. Voor deze groep kan een harttransplantatie de enig nog overblijvende oplossing zijn.Wetenschappelijk nieuws
Bijna een derde van de mensen ouder dan 55 jaar ontwikkelt hartfalen. Onderzoek van Katja van den Hurk toont aan dat een verhoogd risico tot wel 17 jaar voor het ontstaan van hartfalen kan worden aangetoond. Haar voorspellingsmodel maakt vroege opsporing en het voorkomen van veel ziektelast mogelijk. Van den Hurk promoveert op 18 november aan VUmc. Van den Hurk onderzocht de hartfunctie van 455 mensen die al 8 tot 17 jaar gevolgd werden binnen een grootschalig bevolkingsonderzoek: de Hoorn-studie. Mensen met een stijvere hartspier op latere leeftijd (gemiddeld 75 jaar oud) bleken al 17 jaar eerder verhoogde risicofactoren te vertonen, zoals een hoge bloeddruk, hoog cholesterol, hoge glucosewaarden en een verhoogd lichaamsgewicht. Tevens ontwikkelde zij een model waarmee het ontstaan van hartfalen kan worden voorspeld. Door leefstijlveranderingen en behandeling van hypertensie kan hartfalen mogelijk voorkomen worden. Vroege opsporing van mensen met een verhoogd risico op hartfalen kan daarom zinvol zijn voor het voorkomen van zowel hartfalen als cognitieve problemen. Vijf jaar na het vaststellen van hartfalen is de kans op overleving slechts 35%. Voor hartfalenpatiënten die ook type 2 diabetes hebben, geldt een nog slechtere prognose. Het risico op overlijden is dan zelfs 40% hoger. Hartfalen leidt bovendien tot een drastische vermindering van kwaliteit van leven. Vermoeidheid en kortademigheid beperken het dagelijks functioneren en het vermogen om leuke dingen te doen. Bovendien bleek uit dit onderzoek dat mensen met een verminderde hartfunctie ook slechter scoorden op cognitieve testen, wat het dagelijks functioneren en het volgen van ingewikkelde medicatieschema's verder bemoeilijkt. Ondanks de grote gevolgen voor de patiënt en de samenleving, wordt hartfalen vaak niet of te laat aangetoond.
De prevalentie van hartfalen stijgt sterk met de leeftijd, van 0,8% tussen de 55-64 jaar via 3% tussen de 65 en 74 jaar en 10% tussen de 75 en 84 jaar naar 20% voor mensen van 85 jaar en ouder. Richtlijnen beleid chronisch hartfalen: Voorlichting en leefstijlinterventies als bijvoorbeeld het zo veel mogelijk vermijden van NSAID"s, dagelijks wegen en flexibel diureticabeleid zijn van belang. De doelen van de medicamenteuze behandeling zijn het reduceren van mortaliteit, het reduceren van het risico op ziekenhuisopname voor hartfalen en het verbeteren van klachten en kwaliteit van leven. Medicamenteuze behandeling van systolisch hartfalen (onvoldoende samentrekken van het hart tijdens de systole): De eerste stap bestaat bij een hartfalenpatiënt in NYHA-klasse II tot IV uit het geven van een diureticum gecombineerd met een ACE-remmer (of een A-II antagonist als een ACE-remmer niet wordt verdragen). De voorkeur wordt gegeven aan een lisdiureticum, maar thiazidediuretica kunnen worden overwogen bij (zeer) geringe overvulling en bij mannen met benigne prostaathypertrofie. Bij onvoldoende respons kan een combinatie van een lisdiureticum en een thiazidediureticum worden gegeven. Indien er geen sprake meer is van overvulling moet een bètablokker in lage dosering worden toegevoegd. ACE-remmer en bètablokker worden opgetriteerd tot de streefdosis of tot de maximale dosis die wordt verdragen zonder bijwerkingen. Daarnaast krijgt iedere patiënt met systolisch hartfalen indien de klachten ondanks ACE-remmer, diureticum en bètablokker aanhouden, tenzij er sprake is van een contra-indicatie, een aldosteronantagonist toegevoegd. Digoxine wordt overwogen bij atriumfibrilleren indien de ventrikelfrequentie in rust ondanks de bètablokker > 80/min of bij inspanning > 110-120/min blijft of indien de patiënten klachten houden ondanks behandeling met ACE-remmer, diureticum, bètablokker en aldosteronantagonist of A-II-antagonist. Een gecombineerde systolische en diastolische disfunctie wordt behandeld als systolisch hartfalen; echter van geen enkele behandeling is tot op heden overtuigend aangetoond dat deze de morbiditeit en de mortaliteit bij patiënten met diastolisch hartfalen vermindert. Overige medicamenteuze behandeling bij patiënten met hartfalen: Cumarines of een plaatjesaggregatieremmer (zie NHG-Standaard atriumfibrilleren) bij patiënten met hartfalen en atriumfibrilleren. Statines worden niet specifiek voor hartfalen voorgeschreven, maar gebruik kan worden voortgezet indien ze om andere indicatie al worden gegeven. Calciumantagonisten moeten worden vervangen door andere antihypertensiva als ACE-remmers, A-II-antagonisten en bètablokkers; bij onvoldoende effect van deze antihypertensiva kunnen zo nodig langwerkende dihydropyridines veilig worden toegepast. Medicamenteuze behandeling acuut hartfalen: Het doel van de behandeling is symptoombehandeling en hemodynamische stabilisering. Een lisdiureticum wordt gegeven bij acuut hartfalen als gevolg van veneuze stuwing of vochtretentie. Vaatverwijders (nitroglycerine oromucosaal 0.8-1,6 mg elke drie minuten) worden aanbevolen als er geen sprake is van symptomatische hypotensie, een bloeddruk beneden de 90 mm Hg of ernstige obstructieve hartklepaandoeningen. Zuurstof kan worden toegediend bij hypoxemische patiënten. Morfine (2,5 mg-5 mg als intreveneuze bolus zo vaak als nodig) en morfineanalogen kunnen in de vroege fase worden toegepast bij onrust, dyspneu, angst of pijn op de borst. Cave patiënten met hypotensie, bradycardie, tweede of derdegraads AV-blok of CO2-retentie. Zo spoedig mogelijk na stabilisatie van acuut hartfalen dient in principe de behandeling voor chronisch hartfalen te worden ingesteld of bijgesteld. Palliatieve en terminale zorg bij hartfalen: Voor angst, onrust en pijn worden ook anxiolytica, haldol en morfine gebruikt. Bron: H&W 2010;53(7):369-90 + FUS
Het uitschakelen van een speciaal molecuul in hartspiercellen kan hartfalen enigszins herstellen. Dat blijkt uit onderzoek bij proefdieren en menselijke cellen van het UMC Utrecht, dat donderdag 24 april verschijnt in vooraanstaande Britse wetenschappelijke tijdschrift Nature. Het UMC Utrecht bereidt momenteel een vervolgonderzoek voor. Hartfalen is een chronische aandoening waarbij het hart niet meer in staat is om bloed goed rond te pompen. De hartspier kan krachtiger samentrekken als de calcium-concentratie in spiercellen hoger is. Onderzoekers uit Amerika, Zuid-Korea en het UMC Utrecht gingen daarom op zoek naar een manier om de calcium-pomp in hartspiercellen harder te laten werken. Vanuit het UMC Utrecht werkten dr. Joost Sluijter en prof. dr. Pieter Doevendans van de afdeling Experimentele Cardiologie mee aan het onderzoek. Ze analyseerden daarvoor bijna 900 zogenaamde microRNA’s, korte DNA-stukjes die een sturende rol hebben in cellen. Ze vonden één microRNA, genaamd miR-25, die invloed had op de calciumpomp in hartspiercellen. Het extra toedienen hiervan verlaagde de calciumconcentratie in hartspiercellen in muizen. Het microRNA blijkt ook in hoge concentraties voor te komen in menselijke hartspiercellen van patiënten met hartfalen. Een aanwijzing dat het inderdaad bij mensen belangrijk is. Het opent de weg naar een nieuwe behandeling van hartfalen. Dat testten Sluijter en collega’s in muizen met hartfalen door een hoge bloeddruk. Het toedienen van een remmer van miR-25 bleek in deze muizen het hartfalen te verbeteren. Het hart ging krachtiger pompen en de levensverwachting van de dieren nam toe. “Het is bijzonder dat het hartfalen deels herstelde”, vertelt Sluijter. “Hiervoor bestonden al wel aanwijzingen, maar veel onderzoekers dachten ook dat hartfalen onomkeerbaar was.” Sluijter en collega’s gaan het microRNA nu eerst testen in grote proefdieren met hartfalen. Als het daar nog steeds een gunstig effect heeft, kunnen onderzoeken in mensen beginnen. Behandelingen op basis van microRNA’s zijn overigens nog heel nieuw. De eerste mogelijke microRNA-medicijnen voor andere ziekten worden nu pas getest in patiënten. Het begrip 'hartfalen' heeft betrekking op een verzameling symptomen en lichamelijke verschijnselen die worden veroorzaakt doordat het hart niet aan de vraag van het lichaam kan voldoen. Hartfalen kent vele oorzaken en kan op elke leeftijd optreden. Bij volwassenen komt de aandoening vaak voort uit een vernauwing van de kransslagaderen (de bloedvaten die de hartspier van bloed voorzien). Bij circa een derde van de mensen met hartfalen wordt de aandoening veroorzaakt door een verwijding van de hartspier. Wanneer het hart niet in staat is voldoende bloed naar organen als de nieren en de hersenen te pompen, krijgen deze minder zuurstof. Bovendien leidt de tekortschietende pompwerking van het hart ertoe dat er vocht wordt opgeslagen in de longen en de benen. Hartfalen komt in Nederland voor bij ongeveer 130.000 mensen.
Hartfalen wordt gedefinieerd als een complex van klachten bij een structurele of functionele afwijking van het hart die leiden tot een tekortschietende pompfunctie. Hartfalen wordt volgens de New York Heart Association (NYHA) naar ernst ingedeeld in vier klassen: van NYHA-klasse I (geen duidelijke symptomen) tot NYHA-klasse IV ( klachten in rust en onvermogen tot inspanning). Voor de behandeling van systolisch hartfalen (linkerventrikelejectiefractie < 45%) zijn dezelfde geneesmiddelgroepen opgenomen als in de vorige editie. Er wordt echter niet meer - zoals in de vorige editie - een vijfstappenplan gehanteerd. In de nieuwe versie wordt duidelijker aangegeven dat de basisbehandeling van iedere patiënt bestaat uit een ACE-remmer, een (lis)diureticum (zo laag mogelijk gedoseerd) en een betablokker (indien de patiënt klinisch stabiel is). Antagonisten van angiotensine II (AII) worden niet beschouwd als een gelijkwaardig alternatief voor ACE-remmers, omdat in de Optimaal studie voor losartan geen gelijkwaardigheid kon worden aangetoond aan captopril bij patiënten met hartfalen na een myocardinfarct. AII-antagonisten worden wel als alternatief vermeld voor ACE-remmers indien die niet worden verdragen vanwege hinderlijke hoest. Bij ernstig hartfalen (NYHA-klasse III-IV) heeft extra aldosteronantagonisme, toegevoegd aan het anti-aldosteroneffect van een ACE-remmer, een gunstig effect op mortaliteit en de morbiditeit bij hartfalen. De NHG-standaard geeft aan dat bij aanhoudend ernstige klachten een aldosteronantagonist of een AII-antagonist kan worden toegevoegd aan de standaard therapie van een ACE-remmer met diureticum en betablokker; er wordt geen voorkeur uitgesproken voor een van beide strategieën. Digoxine wordt in de eerste plaats toegepast bij patiënten met systolisch hartfalen en atriumfibrilleren die ondanks een betablokker een hoge ventrikelfrequentie blijven houden. Digoxine kan bij sinusritme worden overwogen indien de patiënt ondanks alle in de vorige stappen toegepaste medicatie symptomatisch blijft. Hartfalen wordt niet als indicatie voor een statine beschouwd. Hierin wijkt de NHG-standaard af van de richtlijnen van de European Society of Cardiology, die een statine aanbevelen bij ouderen met chronisch symptomatisch hartfalen veroorzaakt door een coronaire hartziekte. Een meta-analyse van alle gerandomiseerde, gecontroleerde studies naar effecten van statines bij hartfalen vond met name voor atorvastatine en simvastatine, maar niet voor rosuvastatine, een gunstig effect voor statines op ziekenhuisopnames. Bepaalde statines zouden dus toch een positief effect kunnen hebben, al lijkt er geen sprake van een klasse-effect. Het gebruik van geneesmiddelen met een negatief-inotroop effect moet bij de anamnese worden gecontroleerd. Terecht worden corticosteroïden en NSAID"s vermeld als middelen die een verergering van hartfalen kunnen geven. Acetylsalicylzuur - doorgaans gebruikt bij hartfalen na een myocardinfarct - wordt niet genoemd, maar verdient zeker ook aandacht. Bron: PW 2010;145(42) + FUS
In zijn oratie ‘Towards personalized medicine’ breekt Hans Peter Brunner-La Rocca een lans voor een meer gepersonaliseerde aanpak en behandeling van hartfalen. Dat geldt zowel voor de organisatie van de zorg rondom een hartpatiënt als voor de medicatie. “Onze studie naar de interactie tussen een twintigtal biomarkers moet er uiteindelijk toe leiden dat we bij elke individuele patiënt kunnen zien welk medicijn zal werken en welke niet en vooral ook in welke dosering.” Brunner-La Rocca spreekt zijn rede a.s. vrijdag 27 juni uit bij de aanvaarding van zijn leerstoel ‘Cardiology with a focus on Clinical Heart Failure’. Geschat wordt dat in Europa ongeveer 15 miljoen mensen aan hartfalen lijden. Boven de 75 jaar lijdt 1 op de 10 mensen aan hartfalen. Tot nu toe worden volgens Brunner-La Rocca alle grote medicijnstudies naar hartfalen op dezelfde manier gedaan. Een groep patiënten krijgt de maximale dosering van een bepaald medicijn, een andere groep een placebo. Hierbij wordt geen onderscheid tussen patiënten gemaakt. Dat heeft als gevolg dat alle patiënten met een zo hoog mogelijke dosering van een bepaald medicijn behandeld worden waardoor er meer bijwerkingen optreden, zonder dat men weet of dit de meest efficiënte manier is voor een patiënt. Daarin wil het biomarker-onderzoek zoals dat in Maastricht plaatsvindt, verandering brengen. “Als ons dit lukt, betekent dit echt een paradigma-shift in de behandeling en aanpak van hartfalen. Dan kunnen we per patiënt zeggen welke medicatie echt nodig is en welke misschien slechts in heel lage dosering of helemaal niet. Minder medicatie is nu voor de meeste hartfalen cardiologen niet bespreekbaar”, aldus Hans Peter Brunner-La Rocca. Volgens Brunner-La Rocca is de Maastrichtse onderzoeksgroep uniek in zijn doelstelling en aanpak. “Biomarkers zijn stofjes die in het bloed kunnen worden gemeten en ons iets vertellen over hoe het met de verschillende organen gaat. Op dit moment wordt er veel onderzoek naar biomarkers gedaan, niet alleen bij hartfalen. Die onderzoeken bestrijken gemiddeld tussen de 100 en 1000 biomarkers. Deze onderzoeken zijn m.i. gedoemd te mislukken omdat het ingewikkelde materie is en men nog veel niet begrijpt. Wij hebben gekozen voor slechts 20 biomarkers, waarvan we de betekenis voor het hart kennen. Wij onderzoeken de interactie tussen deze biomarkers en de medicatie over een periode van één tot twee jaar en de gevolgen daarvan bij patiënten. Ook internationale partners stellen hun data en monsters ter beschikking voor dit onderzoek.” Omdat het onderzoek complexe berekeningen vergt wordt er samengewerkt met de faculteit Knowledge Engineering van Universiteit Maastricht en Roche Diagnostics. De eerste resultaten worden eind dit jaar verwacht. Daarna zal een prospectieve studie gepland worden om de resultaten te testen. Het streven van de vakgroep Klinische hartfalen is te komen tot een gepersonaliseerde behandeling van hartfalen vanuit een holistische benadering. Dat betekent dat er niet alleen gekeken wordt naar het hartfalen, maar ook naar co-morbiditeit en voorkeuren van de patiënt zelf. Zo zal ook de zorg rondom een hartfalenpatiënt aangepakt moet worden. “Ook hier doen we onderzoek naar in de zogeheten INTERACT-in-Hf studie. Op basis daarvan willen we op korte termijn de regionale zorg rondom hartfalen veranderen.”
Bij veel mensen wordt hun laatste levensfase overschaduwd door hartfalen. Hartfalen ontstaat doordat de pompfunctie van het hart tekort schiet en leidt hoofdzakelijk tot kortademigheid en vocht in de longen en in de benen. Tussen 20 en 30% van de mensen krijgt te maken met hartfalen, meestal als zij ouder zijn dan zeventig jaar. Momenteel heeft ongeveer 1% van de volwassen bevolking deze aandoening (circa 130.000). De verwachting is dat dit aantal door de vergrijzing sterk zal toenemen, tot minstens de helft meer hartfalenpatiënten in 2025 (schatting: 195.000). De ziekenhuisopnamen en behandeling van mensen met ernstige klachten brengen hoge kosten met zich mee. Dit blijkt uit literatuuronderzoek van Het RIVM, aangevuld met gesimuleerde toekomstverkenningen. Vooral hoge bloeddruk en overgewicht bestrijden: Mensen kunnen de kans op hartfalen verminderen door risicofactoren te vermijden, vooral een te hoge bloeddruk en een hartinfarct. De preventieve maatregelen voor hart- en vaatziektes in het algemeen zijn ook effectief om hartfalen te voorkomen (gezonde voeding, bewegen, niet roken, enzovoort). De meeste gezondheidswinst is te behalen door mensen met een hoge bloeddruk levenslang te behandelen. Hetzelfde geldt voor overgewicht en diabetes. Mensen met een verhoogd risico op hartfalen, zoals na een hartinfarct of met diabetes, zouden nog intensiever begeleid kunnen worden. Onder artsen neemt de belangstelling voor vroege opsporing en selectieve preventie van hartfalen toe. Als afwijkingen zouden kunnen worden herkend vóórdat er klachten zijn, zou een aangepaste leefstijl of medicatie hartfalen kunnen uitstellen of voorkomen. Vooralsnog ontbreekt een geschikte test hiervoor.
Hartfalen is een ernstige aandoening waarbij de pompfunctie van het hart tekort schiet en kent helaas een slechte prognose. De ontwikkeling van nieuwe medicamenten is daarom zeer gewenst en meer informatie over onderliggende epigenetische processen zou kunnen leiden tot nieuwe aangrijpingspunten voor therapie. MicroRNAs (miRNAs) zijn kleine stukjes RNA welke niet coderen voor eiwitten maar in staat zijn de genexpressie te beïnvloeden. In verschillende aandoeningen, waaronder hartfalen, blijken miRNAs een grote rol te spelen. MiRNAs oefenen hun functie intracellulair uit, maar zijn ook aanwezig in circulerend bloed en andere lichaamsvloeistoffen, waardoor ze mogelijk als potentiele biomarkers zouden kunnen fungeren. Echter, hun rol en functie in de circulatie van hartfalenpatiënten is nog niet bekend. In dit proefschrift hebben we een profiel van consistent verlaagde miRNA waarden geïdentificeerd in de circulatie van patiënten met acuut hartfalen. Een daling tijdens de eerste dagen van opname was geassocieerd met een verhoogde kans op sterfte. Tevens laten we zien dat deze miRNAs geassocieerd zijn aan andere, aan hartfalen gerelateerde biomarkers en onderliggende cardiovasculaire mechanismen. Hierbij bleek dat deze relaties afhankelijk zijn van de ziektestatus van de patiënt en het tijdspunt van meten. Ook vonden we associaties tussen lage miRNA waarden en de aanwezigheid van atherosclerose en gerelateerde ziekteprocessen zoals inflammatie, angiogenese en endotheel dysfunctie, en laten we zien dat deze miRNA waarden gerelateerd zijn aan de volume status van hartfalen patiënten. Daarnaast constateren we dat de eerder gevonden resultaten in hartfalen patiënten niet rechtstreeks te vertalen zijn naar diermodellen met hartfalen.
Bron: RUG
Nederlandse onderzoekers hebben via het Europese netwerk ERA-CVD in totaal 2,63 miljoen euro binnengehaald voor onderzoek naar een betere behandeling van hartfalen. Van de 14 onderzoeksprojecten die het netwerk voor een totaalbedrag van bijna 14 miljoen euro heeft toegewezen, hebben 9 projecten een Nederlands tintje. In totaal 3 projecten staan onder leiding van een Nederlandse onderzoeker en aan 6 projecten werken Nederlandse onderzoekspartners mee. De nieuwe onderzoeken gaan komend jaar van start. De toegekende onderzoeken richten zich onder meer op nieuwe behandelingen tegen hartfalen, waaronder vormen van hartfalen die artsen momenteel niet kunnen behandelen. Andere projecten onderzoeken manieren om hartschade door hartinfarcten te beperken of te genezen. Veel mensen krijgen hartfalen als gevolg van een hartinfarct.
Projecten die onder leiding van een Nederlandse onderzoeker staan, zijn die van:
- Jeroen Bakkers (Hubrecht): hij onderzoekt hoe je het hart kunt stimuleren om zelf beschadigingen te laten repareren.
- Yigal Pinto (AMC): zij wil een therapie ontwikkelen tegen een erfelijke vorm van hartfalen, die momenteel niet goed te behandelen is.
- Eva van Rooij (Hubrecht): zij onderzoekt hoe ze schade aan het hart kan beperken of herstellen door afweerreacties van het lichaam te beïnvloeden. De onderzoeksprojecten zijn geselecteerd voor honorering tijdens een strenge beoordelings-ronde. Aan 9 van de 14 toegekende projecten werken Nederlandse onderzoekers mee. Hart- en vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer 1 in Europa. Een van de belangrijkste oorzaken van sterfte aan hart- en vaatziekten is hartfalen. Naar verwachting zal het aantal hartfalenpatiënten de komende decennia als gevolg van de vergrijzing sterk stijgen. Om het aantal patiënten en doden terug te dringen is het nodig dat artsen de ziekte eerder, liefst voor er klachten optreden, kunnen vaststellen en dat er betere behandelingen komen. ERA-CVD maakt nieuw onderzoek mogelijk om de diagnose en behandeling van hartfalen te verbeteren.
ERA-CVD
ERA-CVD is een groot Europees netwerk dat onderzoek stimuleert op het gebied van hart- en vaatziekten. Het probeert de financiering van wetenschappelijk onderzoek van EU-lidstaten en landen die met de EU samenwerken op elkaar af te stemmen. De Hartstichting en ZonMw zijn partners binnen dit netwerk. De Hartstichting draagt 1,6 miljoen euro bij, ZonMw 250.000 euro en de EU 780.000 euro.
Over de Hartstichting
Elke dag overlijden er ruim 100 mensen aan hart- en vaatziekten en komen er 1000 mensen in het ziekenhuis terecht. De preventie, behandeling en genezing van de ziekte is de missie van de Hartstichting. Wij strijden al méér dan 50 jaar tegen hart- en vaatziekten, een van de belangrijkste doodsoorzaken in ons land, door financiering van onderzoek, voorlichting over een gezonde leefstijl en het realiseren van innovaties in de zorg. Ook zetten wij ons in om meer levens te redden bij een hartstilstand.
Bron: Hartstichting
Onderzoekers van VUmc hebben ontdekt welke stof diastolisch hartfalen veroorzaakt. Door deze stof te onderdrukken, kunnen naar verwachting de hartspiercellen van patiënten minder stijf worden gemaakt. Dit biedt op termijn uitzicht op het ontwikkelen van een geneesmiddel tegen deze veel voorkomende vorm van hartfalen. De resultaten zijn 18 maart online verschenen in het tijdschrift Nature . Hartspiercel geïsoleerd uit een biopt. In de vergroting sarcomeren, de kleinste eenheden van een spiercel. In West-Europa lijden meer dan 15 miljoen mensen aan hartfalen. Bij ongeveer de helft van de patiënten is sprake van diastolisch hartfalen. Bij deze ziekte trekt het hart goed samen, maar gaat het mis wanneer het hart moet ontspannen om zich te vullen met bloed. Voor deze aandoening is tot nu toe geen fundamentele oplossing gevonden. Uit eerder VUmc-onderzoek is gebleken dat de hartspiercellen van deze patiënten te stijf zijn. Patiënten met diastolisch hartfalen hebben teveel van de korte, stijve variant van het eiwit titine. De onderzoekers rapporteren nu in Nature dat het lichaamseigen enzym PDE9 hier de boosdoener is. Dat werkt namelijk te sterk bij patiënten met de ziekte. PDE9 remt de lichamelijke reactie om het eiwit soepel te maken. Deze bevindingen geven uitzicht op een behandeling voor diastolisch hartfalen. “Als we kunnen voorkomen dat de hoeveelheid PDE9 toeneemt, dan kunnen we er hopelijk voor zorgen dat het hart zich beter ontspant. Dat zou patiënten uitzicht geven op een nieuw geneesmiddel. Daar gaan we dus hard aan werken”, aldus medeauteur dr. Nazha Hamdani van VUmc (instituut ICaR-VU). De resultaten werden op 18 maart online gepubliceerd in het tijdschrift Nature , onder de titel ‘Phosphodiesterase 9A controls nitric-oxide-independent cGMP and hypertrophic heart disease’ . Het onderzoek is het resultaat van een samenwerking tussen Johns Hopkins in de VS en de VUmc-groep van dr. Nazha Hamdani en prof.dr. Walter Paulus, experts op het gebied van diastolisch hartfalen.
De vooruitzichten van patiënten met acuut hartfalen kunnen beter worden ingeschat door gebruik te maken van meerdere biomarkers, in plaats van slechts één marker. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Biniyam Demissei. Zijn promotieonderzoek laat verder zien dat een specifiekere onderverdeling van hartfalen patiënten kan helpen om subgroepen te identificeren die wel of juist niet baat hebben bij behandeling met een bepaald medicijn. Dat is een eerste stap naar een behandeling-op-maat waarbij alleen patiënten die baat hebben bij een bepaalde behandeling deze ook krijgen. Hartfalen treedt op wanneer het hart onvoldoende bloed kan rondpompen om te voldoen aan de behoeften van ons lichaam. Artsen spreken van acuut hartfalen wanneer er plotseling symptomen van hartfalen optreden die snel behandeld moeten worden om te voorkomen dat iemand overlijdt. Acuut hartfalen vertoont samenhang met een slechte overleving, vaak slechter dan vormen van kanker, en is erg duur doordat patiënten soms meerdere keren in het ziekenhuis moeten worden opgenomen. Wetenschappers willen daarom graag weten welke patiënten de beste vooruitzichten hebben na zo’n ziekenhuisopname, maar ook welke patiënten een hoog risico hebben op heropname in het ziekenhuis of op overlijden. Die inzichten kunnen gebruikt worden om een behandeling-op-maat te kunnen geven en de juiste controles na ontslag uit het ziekenhuis. Voor een goede risico-inschatting is de manier waarop patiënten op dit moment in verschillende risicocategorieën worden ingedeeld volgens Demissei onvoldoende. De promovendus richtte zich in zijn onderzoek daarom op een verbetering van deze risicostratificatie. Hij concludeert dat het zeer onwaarschijnlijk is dat één enkele biomarker de pathofysiologische en hemodynamische processen kan weergeven die de vooruitzichten van patiënten met acuut hartfalen bepalen. Multimarker-geleide biomonitoring is volgens hem een betere benadering. Wel moeten daarvoor ook apparaten worden ontwikkeld die tegelijkertijd meerdere biomarkers kunnen meten. Vervolgonderzoek moet ook laten zien of een behandeling op basis van zo’n nieuwe risicostratificatie en op basis van de juiste monitoring de overleving kan verbeteren. Biniyam Demissei (1987) studeerde geneeskunde aan de Jimma University (Ethiopië) en Clinical and Psychosocial Epidemiology (CPE) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Epidemiologie en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Demissei blijft als onderzoeker verbonden aan de afdeling Cardiologie van het UMCG.
Bron: RUG
Onderzoeker Imke Kraai onderzocht hoe patiënten met hartfalen tegen hun eigen beperkingen en de behandeling aankijken. Haar conclusie is dat de kwaliteit van leven bij deze groep voorop staat, meer dan de overlevingsduur. Bovendien hebben de meest voorkomende klachten niet de grootste impact. Kraai nam bij 100 poliklinische patiënten met hartfalen vragenlijsten af om de klachten en de kwaliteit van leven in kaart te brengen en onderzocht door middel van interviews de voorkeur voor kwaliteit van leven. De meerderheid van de patiënten (61 procent) hecht meer waarde aan kwaliteit van leven dan aan een langer leven. Ook bleek dat de klachten en symptomen die het vaakst voorkomen niet per definitie de grootste invloed hebben op de kwaliteit van leven. Uit gesprekken met een focusgroep van zes patiënten bleek dat ‘niet slechter worden’ de belangrijkste wens was. Dit behandeldoel omvat het verminderen van symptomen, het verbeteren van het fysiek functioneren, het voorkomen van heropnames en het zo normaal mogelijk kunnen leven. In een vervolgonderzoek bij 86 poliklinische patiënten met hartfalen bleek dat er een verband is tussen optimisme en gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven. De literatuur suggereert dat optimisme een beïnvloedbare eigenschap is; daarom kan het verbeteren van de mate van optimisme bij patiënten met hartfalen een veelbelovende manier zijn om de kwaliteit van leven te verhogen. Verder bleek uit data van het COACH onderzoek (Coordinating study evaluating Outcomes of Advising and Counseling in Heart Failure) dat bloedarmoede een belangrijke factor is die de gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven in opgenomen patiënten met hartfalen beïnvloedt. Kraai onderzocht verder het gebruik van zorg op afstand (telemonitoring). Zij concludeert dat dit veilig is en dat het hartfalen gerelateerde bezoeken aan de polikliniek kan verminderen. Imke Kraai studeerde Bewegingswetenschappen aan de RUG. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen het CardioVascular Centre, onderzoeksinstituut GUIDE, met financiering van het ministerie van VWS. Zij is inmiddels werkzaam als Data Manager II bij PRA Health Sciences.
Bron: RUG
Veel patiënten met hartfalen houden zich onvoldoende bezig met zelfzorg waarmee ze onder andere kunnen voorkomen dat ze worden opgenomen in het ziekenhuis. Ze bewegen bijvoorbeeld te weinig en houden zich niet goed aan de medicatievoorschriften, terwijl dat erg belangrijk is voor deze patiënten. Om lichaamsbeweging en het correct innemen van medicatie te stimuleren ontwikkelde Rony Oosterom-Calo, in een onderzoekssamenwerking-project tussen VUmc en Phillips, een tabletapplicatie genaamd Motivate4Change. Oosterom-Calo promoveert op 25 september bij VUmc. Hartfalen is een chronische aandoening waarbij de pompfunctie van het hart is verminderd en waarbij acute verergering van de klachten tot regelmatige ziekenhuisopnames leidt. Hartfalen is ongeneselijk, maar patiënten kunnen ermee leren leven door zich aan een bepaalde levensstijl te houden, zoals voldoende bewegen, minder vocht en zout tot zich te nemen en door hun gewicht goed in de gaten te houden. Het blijkt echter dat veel hartpatiënten zich onvoldoende bezig houden met zelfzorg. Om lichamelijke activiteit en het correct innemen van medicatie te stimuleren onder patiënten met hartfalen, ontwikkelde Rony Oosterom-Calo een interventie voor patiënten met hartfalen die in het ziekenhuis zijn opgenomen. Deze tabletapplicatie, genaamd Motivate4Change, maakt gebruik van interactieve technologie en geeft patiënten persoonlijke feedback en advies op maat. "Het voordeel van Motivate4Change is dat het advies geeft op een moment dat het de patiënt schikt, en dat het verplegend personeel ontlast wordt omdat zij de adviezen niet hoeven te geven", zegt Oosterom-Calo. "De adviezen die de applicatie geeft zijn onder andere afgestemd op de kennis en ervaren barrières van de patiënt. Iemand die slecht weer als barrière ziet om te bewegen krijgt daar tips voor, terwijl iemand die slecht weer niet als barrière ziet die tips niet krijgt." Uit het onderzoek van Oosterom-Calo blijkt dat patiënten over het algemeen positief zijn over Motivate4Change, maar dat er ook nog verbeterpunten zijn om nog beter af te stemmen op de patiënt en de setting. Uit literatuuronderzoek en de ervaringen van patiënten en verpleegkundigen bleek dat patiënten met hartfalen wekelijks verontrustend weinig lichamelijk actief zijn. "Waarschijnlijk zorgt de lage hoeveelheid lichamelijke activiteit bij deze patiënten voor lichamelijke beperkingen", zegt Oosterom-Calo. Ook bleek dat zowel patiënten als verpleegkundigen wel met Motivate4Change wilden werken en dat uitvoering in het ziekenhuis haalbaar is wanneer er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zoals het bieden van een comfortabele zitplaats en ondersteuning voor patiënten bij het leren omgaan met de applicatie.
Het eiwit galectine-3 blijkt betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hartfalen en is met behulp van natuurlijke suikers uit groente en fruit te remmen. Dat concludeert Rogier van der Velde met zijn proefschrift over dit eiwit. Bovendien toont hij aan dat de concentratie van dit eiwit in het bloed de ontwikkeling van hartfalen in de toekomst kan voorspellen. Hartfalen kan ontstaan door littekenvorming na een hartinfarct: bij herstel van het hart na een infarct vormt zich littekenweefsel op het hart, wat de hartfunctie doet verslechteren. Ook hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine houden verband met het ontstaan van hartfalen. Van der Velde toont in zijn proefschrift aan dat de hoeveelheid galectine-3 in het bloed toeneemt na een hartinfarct, en dat dit mogelijk een belangrijke rol speelt in het ontstaan van littekenweefsel. Ook toont hij aan dat een hoge bloeddruk en eiwitverlies in de urine belangrijke voorspellers zijn voor een stijging van galectine-3 in het bloed. Van der Velde concludeert dat herhaaldelijk meten van galectine-3 kan helpen bij het voorspellen van de ontwikkeling van hartfalen bij gezonde personen. Bovendien toont hij aan dat suikers uit fruit en groentes de effecten van galectine-3 remmen. Het concept van galectine-3 remming kan in de toekomst mogelijk een rol spelen bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor patiënten met hartfalen. Rogier van der Velde (1984) studeerde Life Science & Technology en Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma CardioVascular Centre van onderzoekstinstuut GUIDE van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door de hartstichting en een Veni-beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Van der Velde werkt als arts-assistent Cardiologie in de Isala klinieken in Zwolle.
Bron: RUG
Jonge sporters die plotseling door hartfalen dood neervallen, het haalt regelmatig de media. Bij vijftig procent van deze gevallen blijkt het om genetische aanleg te gaan, zoals verdikte hartspieren. In een dertig procent van de gevallen gaat het echter om een ontsteking in het hart dat veroorzaakt kan zijn door zoiets gewoons als een verkoudheidsvirus. Voor deze gevallen van ‘onverklaard hartfalen’, dat wil zeggen zonder infarct of kleplijden, richtte prof. dr. Stephane Heymans als enige in Nederland een uniek zorg- en onderzoeksprogramma op. Heymans, benoemd als bijzonder hoogleraar in de Idiopathische Cardiomyopathieën, houdt vrijdag 25 mei aanstaande zijn inaugurele rede: 'Europa, het bindweefsel van het hart'. In Nederland lijden meer dan 200.000 mensen aan hartfalen, bij een derde hiervan is de oorzaak van het hartfalen onbekend. Het betreft dan meestal jonge mensen met een gemiddelde leeftijd van veertig jaar. Voor deze groep jonge mensen startte prof. dr. Stephane Heymans zes jaar geleden een zorgprogramma dat uniek is in Nederland. Uniek omdat het het enige in Nederland is en omdat hier samen met pathologen, immunologen, klinisch genetici en medisch microbiologen gekeken wordt naar mogelijke oorzaken van hartfalen door een ontsteking, virussen en erfelijke aanleg. Heymans: “Ons onderzoek gebeurt aan de hand van hartbiopten, stukjes hartspierweefsel worden afgenomen via een buisje in het hart. Zowel de aanwezigheid van het virus, de ontsteking en de mate van schade aan het hart wordt aangetoond in deze stukjes hartspier. Deze verfijnde diagnostiek, die enkel universitair plaatsvindt, leidt tot een meer gerichte behandeling. Deze zorgnood van jonge hartfalers vormt ook de basis van mijn wetenschappelijk onderzoek: binnen mijn groep bestaande uit zestien onderzoekers zoek ik uit hoe deze verschillende oorzaken samen het hart ziek maken.” De oorzaak van hartfalen door een ontsteking blijkt vaak te liggen in genetische fouten, virussen, ontstekingen (auto-immuunziekten) en metabole triggers. Aan de hand van de allernieuwste moleculaire technieken zoeken Heymans en zijn onderzoeksgroep naar nieuwe mechanismen die kunnen voorspellen en verklaren waarom bepaalde mensen gevoelig zijn voor specifieke virussen in het hart en andere weer niet. Zo ontdekte hij dit jaar een nieuw microRNA, een soort gen dat voor een deel de aanleg verklaart voor het krijgen van een ontsteking in het hart als gevolg van een virus. Muizen die medicatie ingespoten kregen tegen dit gen (anti-microRNA), waren beschermd tegen hartschade door dit virus. Op dit moment wordt verder onderzocht wat dit voor de behandeling zou kunnen betekenen. Het Europa in de titel van de oratie staat voor samenwerking. Samenwerking tussen verschillende universiteiten en samenwerking tussen verschillende disciplines. “Persoonlijk geloof ik in Europa. Zoals in de EU verschillende landen samenkomen, zo werken bij het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN), door wie de leerstoel is ingesteld, verschillende universiteiten, en bij CARIM verschillende vakdisciplines samen. Momenteel ben ik ook druk met het uitbreiden van Europese samenwerkingsverbanden.”
Behandeling effectiever, maar minder vaak voorgeschreven. Vrouwen die lijden aan hartfalen hebben meer profijt van een pacemaker dan mannen, maar krijgen deze minder vaak voorgeschreven. Het gaat om de cardiale resynchronisatietherapie(CRT)-pacemaker, die de hartkamers weer synchroon laat samentrekken en de pompfunctie van het hart verbetert. Dat blijkt uit onderzoek van Robbert Zusterzeel, waarmee hij op woensdag 20 mei hoopt te promoveren aan de Universiteit Maastricht. Op grond van zijn onderzoek pleit Zusterzeel ervoor dat de klinische richtlijnen voor deze behandeling sekse-specifiek worden gemaakt, zodat vrouwen er vaker voor in aanmerking komen. Tussen 20% en 30% van de Nederlanders krijgt te maken met hartfalen, het merendeel van hen is vrouw. In 2011 kwam dit neer op meer dan 140.000 patiënten, waarvan ruim 80.000 vrouw (57%). In 2012 overleden ruim 4.000 vrouwen en iets meer dan 2.500 mannen aan hartfalen. Zusterzeel: “Er is in Nederland een relatieve onderbehandeling van vrouwen, omdat de huidige klinische richtlijnen voor implantatie van CRT gelden voor mensen ‘in het algemeen’ en naar nu blijkt, ten onrechte niet sekse-specifiek zijn. Vrouwen en mannen krijgen dezelfde behandeling, terwijl de effectiviteit van CRT juist vooral voor vrouwen doeltreffend is.” Hartfalen wordt gekenmerkt door een verminderde pompfunctie en verwijding van de linker hartkamer. Dat wordt onder andere veroorzaakt door abnormale impulsgeleiding van het hart, waardoor de hartkamers niet-gelijktijdig samentrekken. Om dit probleem op te lossen en het hart weer een betere pompfunctie te geven is correctie van de elektrische impulsgeleiding nodig met behulp van CRT-implantatie. Uit het onderzoek blijkt dat zich bij vrouwen onder behandeling van CRT minder klachten en sterftegevallen voordoen dan bij mannen. CRT blijkt vooral een effectieve therapie voor patiënten met een zogenoemde linkerbundeltakblok (LBTB) en dit lijkt vaker voor te komen bij vrouwen. “Vermoedelijk komt dit doordat vrouwen een anatomisch kleiner hart hebben en daardoor vaker een LBTB ondervinden dan mannen”, aldus Zusterzeel. Daarnaast verkleinen de ziekteverschijnselen 'boezemfibrilleren' en een eerder hartinfarct de effectiviteit van CRT juist; beide factoren komen vaker voor bij mannen dan vrouwen. “Bij de beslissing tot het implanteren van een CRT, moet daarom het geslacht van de patiënt in ogenschouw worden genomen.” Hoewel meer vrouwen lijden aan hartfalen en naar nu blijkt meer profijt hebben van CRT, krijgen ze deze dure behandeling minder vaak dan mannen. Op basis van een rapport van het National Cardiovascular Data Registry (NCDR) Nederland, vonden in 2013 ongeveer 5.500 CRT-implantaties plaats. Van álle pacemakerimplantaties, waaronder CRT, werden er 56% bij mannen uitgevoerd. Zusterzeel: “Het probleem is dat in Nederland te weinig wordt gelet op de verschillen tussen het hart van een man en dat van een vrouw en de bijkomende implicaties voor behandeling van hartfalen. Ik hoop dat het proefschrift bijdraagt aan grotere bewustwording bij artsen ten aanzien van de sekseverschillen en uiteindelijk leidt tot afzonderlijke behandelrichtlijnen voor mannen en vrouwen.”
Door de vergrijzing neemt het aantal patiënten met hartfalen toe. Hartfalen is een ernstige aandoening, waarbij het hart niet meer voor voldoende zuurstof kan zorgen. De patiënt wordt hierdoor kortademig en raakt chronisch vermoeid. De prognose en kwaliteit van het leven zijn slecht. Onderzoek van promovenda Suzan Willemsen laat zien dat de hoeveelheid ‘versuikerde eiwitten’ in het bloed (Advanced Glycation Endproducts; AGES) een goede indicatie geeft van de ontwikkeling en progressie van hartfalen. Gedurende een mensenleven hopen zich in het lichaam versuikerde eiwitten op. Deze zorgen voor extra verbindingen in het collageen, waardoor allerlei weefseltypen stijver worden. Dit geldt voor de huid, maar ook voor hart en bloedvaten. Suzan Willemsen bracht het effect op hart- en bloedvaten nader in kaart. Het onderzoek laat zien dat hogere AGE-niveaus gerelateerd zijn aan diastolisch hartfalen (waarbij de pompfunctie van het hart behouden blijft) en de ernst van hartfalen en de achteruitgang van patiënten voorspellen. Helaas lijkt het medicijn AGE-breaker alagebrium de inspanningscapaciteit en hartfunctie niet te verbeteren. Er werden zelfs geen veranderingen in het AGE-niveau waargenomen. Wetenschappers verwachten echter dat nader inzicht in de rol van AGEs in de toekomst zal bijdragen aan betere therapieën voor hartfalen. Suzan Willemsen (Hoogeveen, 1981) studeerde geneeskunde te Maastricht. Ze verrichtte haar promotieonderzoek aan de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door Synvista therapeutics. Willemsen is in opleiding tot cardioloog in het UMCG. Proefschrift: mw. S. Willemsen, Advanced glycation end-products in chronic heart failure.
De prevalentie van hartfalen is momenteel ongeveer 1 à 2% en met de behandeling van CHF(chronisch hartfalen) is 1,5 tot 2,5% van het totale gezondheidsbudget gemoeid. Vóór de herziening van de NHG-Standaard Hartfalen in 2005 kregen patiënten met CHF niet altijd de best mogelijke behandeling. Via een dwarsdoorsnedeonderzoek werd onderzocht hoe de stand van zaken na de herziening was. In 2005 en 2006 werden medische dossiers van 357 patiënten uit 42 Nederlandse huisartsenpraktijken onderzocht en aangevuld met vragenlijsten aan patiënten en huisartsen. De gemiddelde leeftijd van de ingesloten patiënten was 75,7 jaar (SD 10,2), 53% was man en 73% had mild hartfalen. Onder de voorgeschreven middelen waren diuretica (76,5% van de patiënten), bètablokkers (54,6%), ACE-remmers (40,6%), spironolacton (24,9%) en angiotensine-II-receptorblokkers (20,7%). De kans dat de patiënt volgens de aanbeveling werd behandeld nam af naarmate het hartfalen ernstiger was. Voor de medicamenteuze behandeling maakte het weinig verschil of de patiënt de diagnose in het ziekenhuis dan wel in de huisartsenpraktijk had ontvangen. Patiënten met een ziekenhuisdiagnose kregen vaker amiodaron (7,1% tegen 2,1%) en nitraten (36,5% tegen 24,6%) en ook vaker de maximale doseringen ACE-remmer (29,4% tegen 14,3%). Op de niet-medicamenteuze behandeling scoorden de huisartsen slechter dan op de medicamenteuze: de leefstijladviezen die de NHG-Standaard aanbeveelt, bereikten ongeveer de helft van de patiënten. Concluderend kan worden gesteld dat de herziening de behandeling van hartfalenpatiënten naar een hoger plan heeft gebracht. Met name bètablokkers werden vaker voorgeschreven dan in eerdere onderzoeken. Wel waren de doseringen vaak lager dan de NHG-Standaard aanraadt. Ook de combinatie van ACE-remmer of ARB met een bètablokker werd vaker voorgeschreven. Maar dat laat nog steeds ruimte voor verbetering. Daarnaast lijkt er nog vooral verbetering mogelijk als het gaat om monitoring en leefstijladviezen. Bron: H&W 2010;53(12):667-70 + FUS
Hartfalen komt veel voor bij 80-plussers, maar artsen herkennen het vaak niet. Patiënten krijgen daardoor niet de juiste behandeling, zegt onderzoekster I. Oudejans van het UMC Utrecht. De helft van oudere patiënten met hartfalen overlijdt binnen drie jaar. Oudejans onderzocht ruim 200 patiënten van gemiddeld 82 jaar oud. Zij bezochten een geriatrische polikliniek vanwege kortademigheid, moeheid en gezwollen enkels. Bijna de helft bleek hartfalen te hebben. Artsen zien hartfalen vaak aan voor algemene ouderdomsverschijnselen. Oudejans heeft nu een checklist opgesteld. Onder meer gebrek aan eetlust, laag lichaamsgewicht, leeftijd en de concentratie van een biomarker (NT-proBNP) bepalen het risico op hartfalen.
Eerder onderzoek suggereert een verband tussen verminderde activiteit van het schildklierhormoon en de ontwikkeling van hartfalen. Christine Pol onderzoekt deze relatie en in het bijzonder de rol die het enzym DIO3 daarin speelt. Pol promoveert op 27 september bij VUmc. Het verband tussen verminderde schildklierhormoonactiviteit (hypothyreoidie) en de ontwikkeling van hartfalen wordt gelegd vanwege overeenkomsten in genexpressie in het hart tijdens hartziekten en hypothyreoidie. In verschillende diermodellen van hartziekten is verhoogde aanwezigheid van het enzym type III dejodase (DIO3) in het hart gevonden. DIO3 is een enzym dat het schildklierhormoon inactiveert. Pol biedt in haar onderzoek meer inzicht in de vorming van DIO3 en de consequenties daarvan tijdens de ontwikkeling van hartfalen ten gevolge van een hartinfarct. Uit analyse van veranderingen die in het hart in muizen optreden na een hartinfarct blijkt dat DIO3-activiteit al verhoogd is op 3 dagen na een hartinfarct en vanaf 1 week stabiel is. Dit is vergelijkbaar met de binnen 1 week na een hartinfarct optredende veranderingen in vorm en samentrekkende eigenschappen van de hartspier. Het onderzoek toont aan dat DIO3 eiwit zich na een hartinfarct in hartspiercellen bevindt in het gehele niet door het infarct beschadigde deel van de linkerkamer. De verdeling is heterogeen. Verder blijkt DIO3 inderdaad geassocieerd met de verwachte daling van weefselspiegels van schildklierhormoon en van de schildklierhormoon-afhankelijke transcriptieactiviteit. Bovendien is door weefselanalyse van de linkerkamer van harten van overleden patiënten met hartfalen en van ongebruikte donorharten voor het eerst aangetoond dat DIO3 ook wordt gevormd in het falende hart van patiënten met een vernauwing van de kransslagader. Dit wijst erop dat de DIO3-afhankelijke verlaagde schildklierhormoonspiegel in het hart gevonden in het muizenmodel van een hartinfarct ook van toepassing kan zijn op de humane situatie en mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van hartfalen.
Er zijn nieuwe ‘markers’ gevonden voor het type hartfalen waarbij de hartspier stug is geworden en zich slecht met bloed vult. Dat meldt onderzoeker D. Lok van het UMC Groningen. Hartfalen komt in twee vormen voor. De meest bekende vorm is die waarbij de hartspier slap wordt en slagkracht verliest om het bloed rond te pompen. Bij de andere vorm wordt het hartspierweefsel juist stug, waardoor het hart zich slecht kan vullen met bloed. Ook dan wordt het bloed niet goed rondgepompt. De ernst van de stugge vorm van hartfalen was tot nu toe lastig in te schatten. De nieuw gevonden marker NT-proCNP lijkt voor deze kwaal een goede voorspellende waarde te hebben. Een andere marker, Galectin-3, heeft ook bij de eenvoudiger herkenbare slappe vorm van hartfalen een extra voorspellende waarde.
Het LUMC krijgt een vergunning van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een permanent steunhart te plaatsen bij patiënten met chronisch hartfalen die niet in aanmerking komen voor een harttransplantatie. Het LUMC is het enige niet-transplanterend centrum in Nederland dat een dergelijk steunhart bij deze groep patiënten plaatst. Het is 5 jaar geleden dat artsen van het LUMC voor het eerst een steunhart plaatsten als definitieve oplossing bij een patiënt met ernstig hartfalen. De man was afgewezen voor een harttransplantatie en zijn conditie was erg slecht. Inmiddels hebben 35 patiënten in Leiden zo’n permanent steunhart gekregen. De ingreep blijkt veilig en geeft deze mensen een hogere overlevingskans en een betere kwaliteit van leven. Maar door onbekendheid verwijzen cardiologen nog lang niet alle patiënten door voor wie een steunhart een oplossing zou zijn. “De patiënten die bij ons een permanent steunhart kregen, spreken van een nieuwe geboorte”, vertelt thoraxchirurg dr. Meindert Palmen. “Deze mensen waren zeer ziek en raakten van een paar passen al uitgeput. Er zijn heftige verhalen bij. Bijvoorbeeld van jonge mensen die voor kanker waren behandeld, maar van wie het hart beschadigd was door de chemotherapie en die een slechte prognose hadden. Nu pakken zij hun leven weer op.” Tot vijf jaar geleden konden Nederlandse artsen niets doen voor patiënten met uitbehandeld hartfalen die te slecht waren voor een harttransplantatie. Toen bedacht cardiologe dr. Harriette Verwey dat een permanent steunhart voor hen wellicht een oplossing was. “Elders implanteren artsen een steunhart bij mensen die op de wachtlijst staan voor transplantatie, ter overbrugging. Wij ontwikkelden als eersten in Nederland een procedure om zo’n steunhart als definitieve behandeling te geven”, vertelt zij. Bij hartfalen is het meestal de linkerhartkamer die slecht functioneert. De linkerhartkamer krijgt zuurstofrijk bloed binnen en pompt dat via de aorta door het lichaam. Het steunhart neemt de pompfunctie over. Palmen: “We plaatsen het in de punt van de linkerkamer. Het pompje staat onder regie van een kleine computer en is daarmee verbonden via een aandrijflijn die door de buik naar binnen gaat.” Grote gezondheidswinst Uit een evaluatie, eerder dit jaar gepubliceerd, blijkt dat de ingreep veilig en effectief is. “Deze zieke mensen reageren heftig op de operatie en de behandeling er omheen is intensief en langdurig”, zegt Palmen. “Maar is die periode eenmaal achter de rug, dan is de prognose goed. Een nadeel is dat deze mensen altijd de computer mee moeten dragen. Daarbij komt het risico dat er bij de aandrijflijn een infectie ontstaat, of dat er stolsels ontstaan of juist bloedingen door de antistollingstherapie. Maar daar staat een grote gezondheidswinst tegenover. Met de eerste patiënt gaat het, na 5 jaar, nog altijd goed.” Hij stelt dat er veel meer patiënten zijn voor wie een permanent steunhart een goede laatste optie zou zijn, maar dat veel cardiologen deze mogelijkheid niet kennen en dus niet doorverwijzen. “Wij kunnen meer patiënten behandelen dan we nu krijgen. Maar ik hoop dat zij op termijn ook in andere ziekenhuizen terecht kunnen.” Vier keer per jaar geven Verwey, Palmen en collega’s internationale trainingscursussen voor centra die de behandeling willen gaan aanbieden. Aan de orde komen onder meer de selectie van patiënten en een soepele procedure. “Want er komt veel bij kijken en dat vereist een goed ingespeeld team”, zegt Palmen. “Wij zijn succesvol dankzij een toegewijde groep van medewerkers die speciaal voor deze ingreep geschoold zijn, zoals verpleegkundigen en perfusionisten.”
Irina Sergeeva: ‘Functional organization of the natriuretic peptide gene cluster in development and disease’. Twee genen, Nppa en Nppb, die een rol spelen tijdens de embryonale ontwikkeling van het hart, zijn ook actief bij hartfalen en hypertrofie (verdikking van de spierwand van het hart ). Deze genen en de eiwitten waarvoor ze coderen, worden daarom gebruikt als biomarkers voor hartfalen en andere gerelateerde hartziekten. Hoe de expressie van de genen gereguleerd wordt, is onduidelijk. Irina Sergeeva deed onderzoek naar de regulatie van dit expressiemechanisme tijdens de ontwikkeling van het muizenhart en tijdens hypertrofie en hartfalen. Ze concludeert dat het DNA-gebied dat de expressie reguleert, 60 kb groot is. Uit haar onderzoek blijkt verder dat het expressiemechanisme tijdens de embryonale ontwikkeling en tijdens ziekte gereguleerd wordt door verschillende, grotendeels niet- overeenkomende enhancers (stukjes DNA die het aflezen van een gen bevorderen). Het onderzoek van Sergeeva draagt bij aan een beter begrip van het ontstaan van hartfalen en hypertrofie en kan leiden tot het ontwikkelen van nieuwe biomarkers voor een vroegere diagnose en behandeling.
Mensen met hartfalen hebben vrijwel altijd bijkomende ziekten, zoals diabetes of nier- en leverfunctiestoornissen. Hoe erger het hartfalen, hoe hoger het aantal bijkomende ziektes (comorbiditeit) en des te slechter de prognose. Dat zegt V. van Deursen van de RUG op basis van onderzoek onder ruim 3.000 Europese hartpatiënten. Hartfalen gaat gepaard met het vasthouden van vocht, kortademigheid en een verminderde conditie, maar ook met bijkomende ziekten. De meeste onderzochte patiënten hadden comorbiditeiten en dat bleek toe te nemen met de ernst van het hartfalen. Zo is er een verband met nierfunctiestoornissen. Doordat het hart niet voldoende bloed kan rondpompen naar de organen neemt de druk in de centrale aders toe, waardoor vochtophopingen ontstaan.
Van de 15 duizend ziekenhuisopnamen in België wegens hartfalen zou een aantal kunnen worden voorkomen door vroegere diagnose. Dat schrijft Het Laatste Nieuws op basis van onderzoek door de Vrije Universiteit Brussel. Bij hartfalen heeft het hart onvoldoende kracht om het bloed naar organen te pompen. De gemiddelde leeftijd waarop de diagnose hartfalen wordt gesteld is 78 jaar. 51 procent van deze mensen wordt daarna binnen de eerste maand opgenomen. De symptomen zijn vooral kortademigheid, onvermogen om grote inspanningen te leveren en gezwollen enkels. Doordat deze symptomen vaak niet onmiddellijk worden herkend als hartfalen, start de behandeling vaak pas in een laat stadium en moeten patiënten direct na de diagnose worden opgenomen in het ziekenhuis.
Patiënten met hartfalen krijgen onder andere bètablokkers, die receptoren van noradrenaline en adrenaline blokkeren. Het hart krijgt daardoor rust en de pompfunctie verbetert. Maar leven patiënten daardoor ook langer? De Peuter onderzocht twee groepen van in totaal 18.000 patiënten die ooit opgenomen waren geweest voor hartfalen. De eerste groep belandde in het ziekenhuis tussen 1998 en 2002, de tweede tussen 2003 en 2007; die groep kreeg meer bètablokkers maar de levensverwachting was in beide groepen identiek. De Peuter verklaart dit uit het relatief recente beleid om patiënten zo lang mogelijk thuis te houden. Daardoor zullen patiënten uit de tweede periode gemiddeld later en met ernstiger hartfalen zijn opgenomen. In dat geval zouden de nieuwe medicijnen het toch beter doen. Daarnaast ontdekte de onderzoeker dat ouderen met hartfalen een kleinere kans hebben om de voorgeschreven behandeling te krijgen, waarschijnlijk uit vrees voor mogelijke bijwerkingen als lage bloeddruk en moeheid. Tenslotte lijken niet-selectieve bètablokkers effectiever dan cardioselectieve bètablokkers. proefschrift: Olav de Peuter: "The ABC of heart failure. Adrenergic receptors, bèta-blockers and coagulation"
Cardiologen van het AMC hebben bij een patiënt met hartfalen een nieuwe techniek toegepast die het hart beter moet laten werken. Hierbij wordt via de lies een soort parachute tot in de linkerhartkamer geschoven en uitgeklapt. Het is de eerste keer dat deze techniek in Nederland is toegepast. De artsen berichten hierover in het Netherlands Heart Journal. De Parachute is geschikt voor bepaalde patiënten die als gevolg van een hartaanval zodanige schade aan de hartspier kregen, dat het orgaan moeite heeft met het rondpompen van bloed. Dat wordt hartfalen genoemd. Bij sommige patiënten ontstaat een soort uitstulping van de linkerhartkamer, en dat heeft grote invloed op de pompfunctie. De Parachute wordt samen met een ballonnetje via een katheter in deze uitstulping gemanoeuvreerd. Door het ballonnetje op te blazen wordt de uitgeklapte parachute tegen de wanden van de hartkamer gedrukt, waar hij zich met weerhaakjes vasthecht. De patiënt krijgt vervolgens bloedverdunners om de vorming van stolsels te voorkomen. ‘Dit biedt nieuwe behandelmogelijkheden voor hartfalen’, zegt cardioloog Jan Baan, die de ingreep uitvoerde bij een 69-jarige vrouw. ‘Er zijn niet zo veel opties voor patiënten. Vaak proberen we met medicatie de hartfunctie te verbeteren. Daarnaast kun je overgaan tot dotteren, een bypass of resynchronisatietherapie door het plaatsen van elektroden die af en toe schokjes afgeven aan het hart.’ De Parachute is in 2006 voor het eerst bij een patiënt in de VS toegepast. Gedachte achter de techniek is dat je het deel van de linkerhartkamer afsluit dat niet mee hoort te doen. Op die manier hopen de artsen het hart te ontlasten, zodat het makkelijker bloed rondpompt. De patiënt heeft daardoor minder last van kortademigheid tijdens inspanning. Bij de Nederlandse patiënt, die in april van dit jaar is geopereerd, zijn inmiddels enkele verbeteringen vastgesteld. Zij is minder kortademig en liep 55 meter meer tijdens de zesminuten-looptest dan voor de procedure. Kleine studies hebben uitgewezen dat het met de veiligheid van de Parachute goed zit. Of de behandeling een positief effect heeft, zal uit grote klinische trials moeten blijken. Baan, als hoofdonderzoeker voor Nederland, en arts-onderzoeker Kirsten Boerlage - van Dijk werken mee aan de Europese PARACHUTE-studie, die hierover uitsluitsel moet geven. Veel patiënten komen vooralsnog niet in aanmerking voor de behandeling. Baan: ‘Het inbrengen van de Parachute moet technisch mogelijk zijn, soms past hij gewoonweg niet in de uitstulping. Al komen er straks meer maten beschikbaar. Ook moet de rest van het hart in orde zijn.’
Patiënten met een slechte lichamelijke conditie die voor hartfalen in het ziekenhuis werden opgenomen, lopen meer risico om binnen drie jaar te overlijden dan patiënten met een goede conditie. Deze grotere kans op overlijden is onafhankelijk van de ernst van het hartfalen. Dat stelt onderzoeker T. Hoekstra van het UMC Groningen op basis van onderzoeksgegevens van zo’n 180.000 mensen. Een andere uitkomst van het onderzoek was dat de helft van de mensen met hartfalen seksuele problemen ondervindt. Artsen of gespecialiseerde verpleegkundigen moeten daarom uitdrukkelijk aandacht geven aan het seksueel functioneren van hartpatiënten, zegt Hoekstra. In de praktijk blijkt dit echter geen gemakkelijk gespreksonderwerp.
Zorgverleners moeten meer expliciete aandacht geven aan de mogelijke bijwerkingen van medicatie bij patiënten met hartfalen. Dat stelt Ruth De Smedt na onderzoek naar bijwerkingen bij onder andere 500 Nederlandse hartfalenpatiënten. Als ze meer oog hebben voor mogelijke bijwerkingen, kunnen zorgverleners de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven van de patiënt verbeteren. Het gebruik van medicijnen is een belangrijk onderdeel van de behandeling van hartfalen. Uit het onderzoek van De Smedt blijkt dat veel patiënten (17-67%) (milde) bijwerkingen ervaren, zoals duizeligheid en misselijkheid. De meerderheid van de patiënten gaf aan de bijwerking te accepteren, maar een minderheid gaat zelf op zoek naar informatie over de bijwerking, of bespreekt deze met een hulpverlener. Slechts een gering aantal patiënten (zo"n 7%) verandert de medicatie-inname op eigen initiatief. Ongeveer een op de drie patiënten ervaart een bijwerking als iets ernstigs en ervaart emotioneel onwelbevinden met negatieve gevolgen voor het dagelijkse leven. De kans dat de behandelaar de medicatie aanpast, nadat de patiënt een mogelijke bijwerking heeft gerapporteerd, is relatief laag (38%). Ruth De Smedt (België, 1983) studeerde verpleegkunde te Leuven. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Klinische Farmacologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool SHARE. Het onderzoek werd gefinancierd door een Ubbo Emmius beurs. De Smedt werkt inmiddels als ziekenhuishygiënist in opleiding in het UMCG.
Promotie mw. Monika Gladka-de Vries, MSc: “(Post) transcriptional regulation of heart failure”. Hartfalen vormt het eindstadium van diverse hartaandoeningen en gaat wereldwijd gepaard met een hoog sterftecijfer. Hartfalen wordt voorafgegaan door ernstige pathologische ‘hermodellering’ van het hart met uitgebreide hypertrofie gevolgd door een verminderde contractiliteit en kamerdilatatie. De mechanismen die ten grondslag liggen aan de overgang van compensatoire hypertrofie in het eindstadium van hartfalen zijn nog maar ten dele bekend. Dit onderzoek probeert meer inzicht te krijgen in de processen die een rol spelen bij pathologische her modellering van het hart, met name op de calcineuine/NFAT route. Dit is een cruciale signaalcascade die een rol speelt bij de hermodellering en dysfunctie van de hartspier bij volwassenen. Er werd uitgebreid onderzoek verricht naar de doelgenen en mogelijke modulatoren van deze route. Ondanks nieuwe inzichten blijft de betekenis van een aantal zaken onduidelijk, zoals de ontdekking van bijkomende factoren in deze route en de rol die zij spelen in het hermodelleringsproces van het hart.
Prof.dr. Rudolf de Boer gaat in zijn oratie in op de translationele cardiologie: het overgangsgebied tussen basaal en toegepast onderzoek binnen de cardiologie. Als cardioloog behandelt De Boer voornamelijk patiënten met hartfalen. Dat is een veelvoorkomende aandoening met een slechte levensverwachting, ondanks het feit dat de behandelmogelijkheden van hartfalen de afgelopen halve eeuw verbeterd zijn. De laatste tien jaar is echter sprake van een kentering; het lijkt het steeds moeilijker om de levensverwachting te verbeteren. De uitkomsten van recente grote geneesmiddelenonderzoeken met duizenden patiënten waren vaak neutraal, of zelfs negatief. Om te komen tot verdere verbetering van de levensverwachting is het noodzakelijk de huidige systematiek van het onderzoek te herijken, stelt De Boer. Lange tijd dacht men dat hartfalen één ziekte is, maar in werkelijkheid is het een heterogene aandoening met diverse oorzaken, zoals een hartinfarct, hoge bloeddruk of suikerziekte. Er bestaan dus duidelijk verschillen tussen patiënten. Met nieuwe (bio)markers kunnen we die verschillen ook steeds beter aantonen, maar specifieke behandelmethodes zijn er nog niet. Observaties gedaan in epidemiologische studies of patiënten cohorten worden vaak niet of onvolledig geanalyseerd en gepubliceerd. Daardoor kan basaal moleculair onderzoek te weinig steunen op het volledige ziekte beeld. Daarnaast worden bevindingen vanuit het basale onderzoek, die leiden tot inzichten in moleculaire processen in de hartspier, ook slechts mondjesmaat vertaald naar nieuwe medicijnen. Zo worden in het basale onderzoek soms ziektemodellen gebruikt die geen directe of geen goede afspiegeling zijn van humane ziekte. Tevens worden de bevindingen vanuit basaal onderzoek vaak slecht vertaald naar een klinische setting, waar behandeling pas start nadat patiënten vaak al jaren hebben geleden aan onderliggende oorzaken voordat het ziektebeeld zichtbaar wordt. De onderzoeksgroep van de Boer richt zich op het scheidsvlak van fundamenteel en toegepast onderzoek. De Boer: ‘Ons basale onderzoek richt zich op de nieuwste medicijnen en biomarkers, die tegelijkertijd in klinisch onderzoek worden onderzocht. Op die manier kunnen we snel schakelen tussen het laboratorium en klinische patiëntenzorg. Onze infrastructuur is hierin uniek en collegae uit het binnen- en buitenland zijn altijd verbaasd en enthousiast als ze horen hoe wij het hebben geregeld.’
Mensen met een hoge bloeddruk hebben meer kans op hartfalen. Uit promotieonderzoek van Lianne Ringoir van Tilburg University blijkt dat huisartsen een belangrijke rol kunnen spelen bij het voorkomen hiervan. Zij adviseert vaker hartecho’s te maken en richtlijnen voor de behandeling van hoge bloeddruk beter op te volgen. Tussen de zestig en de zeventig procent van de Nederlanders boven de zestig jaar kampt met een hoge bloeddruk. Is de bloeddruk voor langere tijd te hoog, dan is er een aanzienlijk risico op hartfalen. Om erachter te komen welke rol huisartsen kunnen spelen om dit te voorkomen, onderzocht Ringoir bijna 600 mensen tussen de 60 en 85 jaar die in behandeling waren bij de huisarts voor een hoge bloeddruk. Zij screende alle deelnemers uitvoerig op hun fysieke en psychische welbevinden, alsmede hun medicijngebruik. Bovendien werd van elke deelnemer een hartecho gemaakt. Maar liefst eenderde van de hartecho’s bleek afwijkingen te vertonen, zoals een verdikking van de hartspier of een vervormde hartkamer. Dergelijke afwijkingen zijn vaak een voorbode van hartfalen. Door vaker een hartecho te laten maken, kunnen artsen de behandeling van mensen met een hoge bloeddruk beter afstemmen op de persoonlijke situatie. “Niet in alle gevallen is een hartecho zinvol”, zegt Ringoir. “Maar bij mensen met een erg hoge bloeddruk kan het nuttig zijn om een hartecho te maken. De cardioloog kan dan, zo nodig, advies geven op het gebied van de medicatie.” Uit het onderzoek bleek verder, dat een afwijkende hartecho vaker voorkomt bij mensen bij wie de behandeling verschilt van de behandelrichtlijnen die hiervoor bestaan. “Een duidelijk oorzakelijk verband kan ik met mijn onderzoek niet aantonen”, waarschuwt Ringoir, “Vervolgonderzoek moet uitwijzen of het beter volgen van de richtlijnen leidt tot een lagere bloeddruk en minder afwijkingen in het hart. Wel valt in de behandeling van hoge bloeddruk in de huisartsenpraktijk nog veel winst te behalen, waarbij die richtlijnen een belangrijke rol kunnen spelen.”
Hartfalen is vaak het eindstation van verschillende hartziektes. Een aanpassing van het hart bij hartfalen is bijvoorbeeld een vergroting van de hartspiercellen. Promovenda Hongjuan Yu ging na welke genen in dit proces een rol spelen. Het hart pompt het bloed uit het hart in de bloedbaan. Het hart bestaat onder andere uit spiercellen. Voor een goede werking van de hartspiercellen is het belangrijk dat ze via het bloed over voldoende zuurstof en voedingsstoffen beschikken. Tijdens hartziekten past het hart zich aan. Het hart wordt groter om beter te kunnen pompen, dit wordt hypertrofie genoemd. Hypertrofie gaat samen met bepaalde veranderingen in genexpressieprofielen. Yu ging in haar promotieonderzoek na welke genen een rol spelen bij het ontwikkelen van hypertrofie. Ze ontdekte dat het gen AKIP1 bij dit proces betrokken is. Vervolgens ging ze na hoe dit gen invloed heeft op de hoeveelheid zuurstof die cellen gebruiken, de oxygen consumption rate (OCR). Deze bevindingen dragen bij aan een beter inzicht in het ontstaan van hartfalen. Hongjuan Yu (Heilongjiang, China, 1982) studeerde Medical Sciences aan de Harbin Medical University. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek maakte deel uit van het UMCG-onderzoeksproject Identification and exploration of novel genes in cardiac health and disease en werd onder andere gefinancierd door het UMCG en Onderzoeksinstituut GUIDE. Yu gaat na haar promotie werken als arts-assistent en junior onderzoeker in het Harbin Medical University (China).
Anke Tijsen: ‘MicroRNAs in cardiac diseases. The devil is in the details’. MiRNAs zijn niet-coderende RNA-sequenties. Ze reguleren genexpressie door aan een bepaald onderdeel van het gen van boodschapper-RNA (mRNA) te binden. Daarmee remmen ze de omzetting van het mRNA in eiwit. De meeste miRNAs hebben een specifiek expressiepatroon. Tijsen onderzocht de rol van miRNAs bij hartafwijkingen en hartfalen. Sommige MiRNAs blijken het ontstaan van fibrose te remmen. Fibrose (het ontstaan van overmatig bindweefsel) speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van hartfalen. Op termijn geeft dit wellicht nieuwe aanknopingspunten voor behandeling. Tevens werd nagegaan wat de invloed is van miRNAs op de ernst van het lange QT-syndroom type 1 (LQT1). LQT1, de meest voorkomende hartritmestoornis, wordt veroorzaakt door mutaties in het eiwit KCNQ1. De ernst van de hartritmestoornissen bij familieleden met exact dezelfde mutatie blijkt heel verschillend te zijn. De promovenda ontdekte dat veranderingen in het niet-coderende deel van KCNQ1 daarbij een cruciale rol spelen, doordat ze anders kunnen binden aan het veranderde DNA. Het bepalen van die veranderingen kan helpen om te voorspellen welke patiënten verhoogde kans lopen op ernstige klachten. Ten slotte ontdekte Tijsen ook een MiRNA die misschien gebruikt kan worden als biomarker voor hartfalen.
Uit onderzoek blijkt dat bij patiënten met ernstig hartfalen, de mate waarin het hart samentrekt en wringt een voorspellende waarde heeft voor hoe de patiënt reageert op therapie met een pacemaker. Met name patiënten waarbij het hart niet tot nauwelijks wringt reageren goed op de behandeling met een pacemaker. Hierdoor is het mogelijk om patiënten vooraf beter te screenen en het succes van een ingreep te bepalen. Eventueel onnodige ingrepen kunnen de patiënt dan in de toekomst bespaard worden. Dit concludeerde Iris Rüssel in haar onderzoek, waarop zij op woensdag 14 april promoveert aan VU medisch centrum. Rüssel deed onderzoek onder 50 patiënten met hartfalen. Met een speciale beeldvormende techniek, MRI tagging, kon zij zien dat de hartspier niet synchroon samentrekt en er ook variaties optreden in hoe sterk verschillende gebieden van de spier samentrekken. Verder is bij veel hartpatiënten de karakteristieke "wringende" beweging van het hart sterk verminderd. Het blijkt dat juist deze patiënten goed reageren op behandeling met een pacemaker. Rüssel onderzocht ook nog een andere groep, namelijk 20 personen met een genetische mutatie die kan leiden tot een verdikking van de hartspier (hypertrofische cardiomyopathie). Gedurende het onderzoek waren deze mensen nog niet ziek en hadden ze nog geen verdikte hartspier. Zij bleken echter al wel een afwijkend contractiepatroon te hebben. In sommige gebieden van het hart was het samentrekken van de hartspier minder sterk als bij gezonde mensen. De mate van wringen was juist toegenomen in vergelijking met gezonde mensen. Er zijn dus al in een heel vroeg stadium afwijkingen te zien. Dit opent mogelijkheden voor vroegtijdige behandeling, waarbij de ziekte vertraagd of voorkomen zou kunnen worden.
Onderzoekers van de afdeling cardiologie VUmc hebben een doorbraak bereikt met een nieuwe strategie voor patiënten met hartfalen die behandeld worden met een pacemaker (z.g. biventriculaire pacemaker). Bij deze nieuwe behandelingsmethode wordt gebruik gemaakt van een innovatieve hartfunctie analysetechniek, waarbij o.a. druk en volume tegelijkertijd in de hartkamer gemeten worden m.b.v. sensoren. Hiermee wordt het mogelijk de slagingskans van deze behandeling met meer dan de helft te verbeteren. Dit onderzoek sluit aan bij eerdere bevindingen van VUmc en Isala klinieken en is onlangs als voorpublicatie verschenen in European Journal of Heart Failure. Op dit moment reageert slechts ongeveer 50% van de patiënten met hartfalen gunstig op de behandeling met een pacemaker. Met de nieuwe behandelingstrategie kan de cardioloog een optimale prikkelplek in het hart vinden waarbij de functie van het hart een acute verbetering vertoont. Deze verbetering was ook na 6 maanden nog aanwezig en hiermee is er voor het eerst aangetoond dat acute hartfunctie verbeteringen op basis van de specifieke hartfunctie analyse ook een voorspellend effect hebben op het uiteindelijke behandelingsresultaat. Aan het onderzoek deden 41 patiënten mee. Van de onderzochte groep reageerde 77% van de patiënten gunstig op de vernieuwde behandeling, een verbetering van 54% vergeleken met de standaard behandeling. Deze publicatie is een aanvulling op eerdere publicaties van dezelfde onderzoeksgroep en een sluitstuk dat de voordelen van de nieuwe aanpak bevestigen. Naast gezondheidsbevordering van de patiënt, is deze verbeterde procedure ook kostenbesparend. Doordat een groter gedeelte van de patiënten positief reageert op deze behandelwijze, vallen de verdere behandelingskosten lager uit. Eerder bleek uit onderzoek van dezelfde groep dat bij 17% van de patiënten het implanteren van de pacemaker niet nodig is, wat een directe besparingen op zal leveren. Bij een brede inzet van deze procedure in Nederland is in de zorg de komende 5 jaar een cumulatieve besparing van € 200 miljoen te realiseren. De innovatieve hartfunctie meetmethode, Inca (intracardiac analyzer), is ontwikkeld in Nederland. Het onderzoeksteam van VUmc bestaat uit: G.J. de Roest, C.P Allaart, S. Kleijn, P.P. Delnoy, L Wu, M.L. Hendriks, J.G.F. Bronzwaer, A.C. van Rossum en C.C. de Cock.
Hoge bloeddruk in de longcirculatie, ofwel pulmonale hypertensie, is een levensbedreigende ziekte. De aandoening leidt tot een hogere druk in de rechter hartkamer. Dit kan hartfalen veroorzaken, de belangrijkste doodsoorzaak van patiënten met pulmonale hypertensie. Nabil Saouti beschrijft in zijn proefschrift de gevolgen van de veranderingen in de longvaten bij pulmonale hypertensie waarmee hij op 21 september promoveert bij VUmc. Hoge bloeddruk in de longcirculatie (pulmonale hypertensie, PH) is een levensbedreigende ziekte. Deze wordt veroorzaakt door veranderingen in de longvaten, waardoor de longvaten nauwer worden en de weerstand in de longvaten toeneemt. Het hart zal op zijn beurt proberen de bloedstroom in stand te houden, wat zal leiden tot een hogere druk in de rechter hartkamer. Deze drukoverbelasting kan aanleiding geven tot hartfalen, de belangrijkste doodsoorzaak van patiënten met PH. Saouti beschrijft in zijn proefschrift de gevolgen van de veranderingen in de longvaten op de belasting van de rechter hartkamer bij PH-patiënten. Daarnaast heeft hij de risicofactoren onderzocht van de verhoogde bloeddruk in de longvaten in termen van overleving. Saouti laat zien dat de belasting van pulmonale hypertensie bestaat uit weerstand in de longvaten en verstijving (verminderde elasticiteit) van vaten. Dit hangt altijd met elkaar samen. Een consequentie van de vaste relatie tussen weerstand en elasticiteit is dat het nuttige (gemiddelde) en verloren gedeelte van het vermogen dat de rechter hartkamer moet opbrengen ook een vaste onderlinge relatie hebben. Deze blijft bestaan bij verhoogde drukken in de longcirculatie. Saouti adviseert om in een vervolgonderzoek op zoek te gaan naar therapeutische middelen die de belasting op de rechter hartkamer sterk verminderen. Bijvoorbeeld door het verloren vermogen te verlagen door de verstijving van de vaten te verminderen.
Ons hart wordt aangestuurd door elektrische prikkels, afgegeven door een interne ‘pacemaker’, de sinusknoop hoog in de rechterboezem. Boezemfibrilleren is de meest voorkomende vorm van hartritmestoornissen, en gaat vaak samen met hartfalen. Bart Mulder onderzocht deze relatie. Hij concludeert dat er in de behandeling van hartfalen nog beter rekening gehouden kan worden met boezemfibrilleren. Bij boezemfibrilleren zijn de elektrische prikkels van het hart verstoord, waardoor de boezems onregelmatig samentrekken en de bloedstroom verandert. Niet iedereen heeft evenveel last van boezemfibrilleren, maar als het te lang duurt, raakt het hart gewend aan het verstoorde ritme en wordt herstel van het juiste ritme moeilijk. Als herstel van het juiste ritme niet mogelijk is, wordt bij mensen met weinig klachten frequentiecontrole toegepast; de hartslag in rust wordt met medicijnen onder de 110 slagen per minuut gehouden. Mulder ontdekte dat een strenge frequentiecontrole (minder dan 80 hartslagen per minuut) bij patiënten met behouden pompkracht niet per se beter is dan een gematigde frequentiecontrole. Hij keek niet alleen naar de mate van frequentiecontrole, maar ook naar behandelingen met andere medicijnen, zoals digoxine en bètablokkers en de behandeling met een speciale pacemaker (cardiale resynchronisatietherapie). De promovendus ontdekte dat hartpatiënten met boezemfibrilleren minder goed reageren op bètablokkers dan hartpatiënten met een normale hartslag. Dit verschil is volgens Mulder nog onvoldoende opgehelderd. Het is mogelijk toe te schrijven aan de veranderde hemodynamische situatie die door boezemfibrilleren ontstaat. Dit verschil kan ook verklaren waarom (zoals tot nu toe werd gedacht) een zo laag mogelijke hartslag niet noodzakelijkerwijze het beste is voor patiënten met boezemfibrilleren. Bart Mulder (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd als MD/PhD-traject door het UMCG (Junior Scientific Masterclass). Mulder is in opleiding tot cardioloog in het UMCG.
Veel mensen met hartfalen blijken niet alleen een tekort te hebben aan vitamine D, maar ook verhoogde spiegels van het hormoon renine in de nieren. Dat hormoon speelt een belangrijke rol in de communicatie tussen nieren en hart, onder andere door de bloeddruk te reguleren en daarmee te zorgen voor een goede doorbloeding van nieren en hart. Bij hartpatiënten die aanvullende vitamine D tabletten kregen, daalden de reninespiegels. Dat ontdekte Nicolas Schroten. Zijn promotieonderzoek bevestigt opnieuw de potentieel gunstige effecten van vitamine D. Nieren en hart werken intensief samen. Zodra een van beide beschadigd raakt, zien we vaak ook schade ontstaan aan de ander. Schroten vergelijkt het vaatstelsel daarom in zijn proefschrift met een geavanceerde cv-installatie: organen zijn de radiatoren, het hart is de pomp, en de nieren zijn de overloopketel met ingebouwd filter. Afhankelijk van het weer (de inspanning die we leveren) moet de pomp (het hart) meer of minder pompen om de radiatoren (de organen) van voldoende warmte te voorzien. Ook de hoeveelheid water (de hoeveelheid bloed) in de ketel is van belang, bij te weinig water moet de pomp harder werken, bij te veel water kan de druk in de ketel te hoog oplopen. Bij sommige mensen staat de ‘cv’ onjuist afgesteld door een verkeerde afstemming tussen hart en nieren. Als de bloeddoorstroming in de nier daalt, wordt er extra renine uitgescheiden. Renine activeert vervolgens verschillende andere hormonen, waardoor de bloeddruk toeneemt en er schade kan optreden aan de organen. Schroten onderzocht welke rol renine precies speelt in dit proces. Zo was hij benieuwd of een verhoogd reninegehalte ook schadelijk is zonder dat er (al) sprake is van een hoge bloeddruk. Dat blijkt het geval te zijn; van 6.000 gezonde mensen die tien jaar gevolgd werden bleken diegenen met een verhoogd reninegehalte vaker hart- en vaatziekten te ontwikkelen. Schroten onderzocht ook of vitamine D renine kan verlagen. In de helft van de patiënten die aanvullende vitamine D kregen, daalde het reninegehalte inderdaad. In de andere helft nam het reninegehalte alleen maar verder toe. De promovendus concludeert dat vitamine D supplementen een gunstig effect kunnen hebben bij hartpatiënten. Wel is er volgens hem een omvangrijker onderzoek nodig om te bevestigen of de overleving en ziektelast ook verbeteren door extra vitamine D. Nicolas Schroten (1984) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door de Nederlandse Hartstichting en Novartis. Schroten werkt als internist in opleiding in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam.
Nieuwe medische technieken, zoals implantatie van elektronische apparatuur en aanpak met medicatie, hebben er voor gezorgd dat de sterftekans bij mensen met chronisch hartfalen sterk is gedaald. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen traint zowel gehospitaliseerde als ambulante hartpatiënten, maar doet ook veel onderzoek naar nieuwe trainingstechnieken. Tot voor kort was men erg voorzichtig in het aanraden van krachttraining bij deze patiënten, omdat het te belastend was. Spieren van hartpatiënten "smelten" als het ware weg. Door de slechte pompfunctie van het hart wordt te weinig zuurstof aangeleverd. Door eerst spiermassa en kracht bij te winnen via krachttraining, behalen de patiënten echter veel betere prestaties. Patiënten kunnen zelf een sport kiezen en krijgen begeleiding van een fysiotherapeut.
De ziekten van Parkinson, Huntington en erfelijk hartfalen ontstaan door klontering van kapotte of verkeerd gevouwen eiwitten. Therapie tegen deze ziekten kan mogelijk effectief zijn als ze het opruimsysteem van het lichaam activeren, zodat het lichaam deze klonten opruimt. UMCG-promovenda Melania Minoia onderzocht daarom hoe verschillende opruimeiwitten betrokken zijn bij ontstaan van deze ziekten. Haar bevindingen zouden kunnen leiden tot de ontwikkeling van gerichte behandeling tegen deze ziekte. De driedimensionale vorm van eiwitten is cruciaal voor de functie ervan. Een verkeerd gevouwen eiwit kan dan ook schadelijke effecten hebben. Daarom maakt het lichaam, zodra er iets mis dreigt te gaan bij het vouwen van eiwitten, speciale eiwitten (Heat Shock proteins of HSP’s), die deze verkeerde eiwitten afbreken, voordat ze samenklonteren en schade in het lichaam aanrichten. Het ligt voor de hand te denken dat een slechte werking van deze opruimeiwitten de oorzaak is van ziekten die samenhangen met eiwitklontering. Minoia constateert echter dat bij iedere ziekte weer andere groepen HSP’s betrokken zijn en er dus geen algemene therapeutische strategie voor HSP’s mogelijk is waar al deze ziekten mee te behandelen zijn. Daarom richtte Manoia zich specifiek op één ziekte, een degeneratieve spier- en hartziekte. Zij concludeert dat de vorming van eiwitklonten in deze ziekte ontstaat door een verandering in een gen voor het BAG3-eiwit, een eiwit dat de werking van HSP aanstuurt. Een therapie voor ziekten die veroorzaakt worden door eiwitklontering zou dus mogelijk niet gericht moeten worden op HSP zelf, maar op eiwitten die HSP aansturen. Melanie Minoia (1984) Biomedische Wetenschappen in Italië. Haar promotieonderzoek verrichte zij bij de afdeling Celbiologie bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door Senter Novem. Na haar promotieonderzoek is Minoia als postdocal fellow gaan werken aan het Karolinska Instituut in Stockholm, Zweden. De titel van haar proefschrift is “Chaperones, Protein Homeostasis & Protein aggregation diseases”.
Veel patiënten met Hartfalen lijden ook aan een verminderde nierfunctie. Daardoor raakt de vochtbalans in het lichaam verstoord en houdt het lichaam te veel zout vast. Dat verhoogt de kans op overlijden aanzienlijk, zegt onderzoeker K. Damman van de RUG.
Veel patiënten met Hartfalen lijden ook aan een verminderde nierfunctie. Daardoor raakt de vochtbalans in het lichaam verstoord en houdt het lichaam te veel zout vast. Dat verhoogt de kans op overlijden aanzienlijk, zegt onderzoeker K. Damman van de RUG.
Marije Vis: ‘Cardiogenic shock in acute myocardial infarction. Clinical outcome and predictors’. Cardiogene shock (lage bloeddruk door acuut hartfalen) is een ernstige complicatie die kan optreden bij een hartinfarct, en die gepaard gaat met een hoge sterfte. Bij opname van patiënten met een hartinfarct, bepaalde Vis meteen de bloedwaarden tijdens de dotterbehandeling. Hieruit is gebleken dat de glucosewaarde in het bijzonder een sterke voorspeller is voor overlijden in het ziekenhuis. Andere indicatoren voor een verslechtering van de prognose waren: een combinatie van het acuut afgesloten vat met een chronisch afgesloten kransslagader, falen van de rechterhartkamer of lekkage aan een hartklep. Verder berekende Vis een nog niet eerder bepaald sterftecijfer van hoofdstam-hartinfarcten. Chirurgische behandeling van acuut hoofdstamletsel geeft, indien mogelijk, op langere termijn betere overleving. Tot slot blijkt de ondersteunende IABP-pomp bij hartinfarct-patiënten met cardiogene shock geen effect te hebben.
Marije Vis: ‘Cardiogenic shock in acute myocardial infarction. Clinical outcome and predictors’. Cardiogene shock (lage bloeddruk door acuut hartfalen) is een ernstige complicatie die kan optreden bij een hartinfarct, en die gepaard gaat met een hoge sterfte. Bij opname van patiënten met een hartinfarct, bepaalde Vis meteen de bloedwaarden tijdens de dotterbehandeling. Hieruit is gebleken dat de glucosewaarde in het bijzonder een sterke voorspeller is voor overlijden in het ziekenhuis. Andere indicatoren voor een verslechtering van de prognose waren: een combinatie van het acuut afgesloten vat met een chronisch afgesloten kransslagader, falen van de rechterhartkamer of lekkage aan een hartklep. Verder berekende Vis een nog niet eerder bepaald sterftecijfer van hoofdstam-hartinfarcten. Chirurgische behandeling van acuut hoofdstamletsel geeft, indien mogelijk, op langere termijn betere overleving. Tot slot blijkt de ondersteunende IABP-pomp bij hartinfarct-patiënten met cardiogene shock geen effect te hebben.
Voor patiënten met hartfalen is het belangrijk dat ze hun medicijnen innemen zoals voorgeschreven, zich aan hun dieet houden en voldoende bewegen. Ook is het belangrijk dat ze tijdig aan de bel trekken als hun klachten verergeren. In de praktijk hebben veel hartpatiënten hier moeite mee. Volgens onderzoeker M. Nieuwenhuis van de RUG hebben ze vooral moeite met voldoende bewegen en dagelijks op de weegschaal gaan staan. Hun dieet en vochtbeperking leven ze wat beter na. Als patiënten meer over hun aandoening en behandeling weten en beter begeleid worden, neemt hun therapietrouw toe ten aanzien van dieet en het dagelijks wegen. Voldoende bewegen blijft een struikelblok. Ze moeten hier het nut van inzien, maar bewegen ook leuk vinden.
Volgens Iris Rüssel die vandaag promoveert aan het VUmc, heeft de mate waarin het hart samentrekt en wringt een voorspellende waarde voor de wijze waarop een patiënt met ernstig hartfalen reageert op therapie met een pacemaker. Vooral mensen waarvan het hart niet tot nauwelijks wringt blijken goed te reageren op de pacemaker. Het wordt nu in de toekomst mogelijk om patiënten van te voren beter te screenen en onnodige ingrepen te vermijden. En dat levert weer een kostenbesparing op.
Onderzoekers van het VU mc hebben een veelbelovende nieuwe behandelingsstrategie ontwikkeld voor hartpatiënten die behandeld worden met een pacemaker. Hiervoor wordt een nieuwe hartfunctie analysetechniek gebruikt, waarbij onder andere druk en volume tegelijkertijd in de hartkamer gemeten worden door sensoren. Momenteel reageert slechts de helft van de patiënten met hartfalen gunstig op behandeling met een pacemaker. Met de nieuwe behandeling kan de cardioloog een optimale prikkelplek in het hart vinden, waarbij de functie van het hart een acute verbetering vertoont. Aan het onderzoek deden 41 proefpersonen mee, van wie 77 procent goed reageerde op de nieuwe behandeling. Deze verbetering was ook na zes maanden nog zichtbaar.
Promotie Dhr. drs. Robbert Zusterzeel: 'Bundle Branch Block and Benefit from Cardiac Resynchronization Therapy’. Hartfalen is een frequente chronische ziekte en het gevolg van een verminderde pompfunctie. De behandeling is duur en het sterftecijfer hoog, met name bij vrouwen. Een oorzaak is het niet synchroon samentrekken van de hartwanden. Dit kan worden gecorrigeerd door middel van cardiale resynchroniserende therapie met een pacemaker (CRT). Dit proefschrift toont aan dat vrouwen ten opzichte van mannen: 1. een lagere criteriumdrempel voor CRT hebben; 2. meer profijt hebben van CRT, waarbij minder klachten en sterfte; 3. CRT echter minder vaak aangeboden krijgen dan mannen; en 4. ondervertegenwoordigd zijn in klinisch onderzoek en zonder vermelding van uitkomsten per geslacht.
Verborgen zouten zijn een grote bedreiging voor mensen die wegens (dreigend) Hartfalen hun zoutinname moeten terugbrengen. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Atlanta.
Ruim 95 procent van de kinderen met een aangeboren hartafwijking bereikt de volwassen leeftijd. Dat zegt onderzoekster C. Verheugt van de UU.
Overgewicht tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een kind met een aangeboren hartafwijking. Dat zeggen onderzoekers van U.S. National Institute of Child Health and Human Development en het New York State Department of Health. Hoe ernstiger het overgewicht van de moeder tijdens de zwangerschap, des te groter de kans dat de baby een hartafwijking heeft, stelden zij vast. Bij matig overgewicht van de moeder ligt de kans op een kind met een aangeboren hartafwijking al 11 procent hoger dan bij een normaal lichaamsgewicht. Bij zeer ernstig overgewicht neemt de kans op een baby met een hartafwijking echter al toe tot 33 procent. Vrouwen met overgewicht die zwanger willen worden doen er goed aan eerst gewicht te verliezen, zeggen de onderzoekers.
Vrouwen die rond de conceptie foliumzuur slikken, hebben twintig procent minder kans op een kind met een aangeboren hartafwijking. Dat zeggen de onderzoekers I. Beijnum UMC St Radboud in Nijmegen en H. de Walle van het UMC Groningen.
“Cardiovascular magnetic resonance imaging of myocardial ischemia and infarction" Dit proefschrift beschrijft de rol van MRI-onderzoek bij ischemisch hartlijden: een aandoening waarbij de bloeddoorstroming (en daarmee de zuurstofvoorziening) van de hartspier belemmerd is. Zuurstofgebrek in de hartspier (ischemie) zorgt aanvankelijk voor klachten van pijn op de borst en kan uiteindelijk leiden tot het afsterven van hartspiercellen (een hartinfarct). De resultaten tonen dat MRI een betrouwbare techniek is om ischemisch hartlijden op te sporen en informatie te krijgen over het toekomstige risico op hartinfarcten. Verder wordt aangetoond dat echocardiografie en electrocardiografie (ECG) een deel van de (oude) hartinfarcten missen, die wel opgespoord worden met MRI. De resultaten van dit proefschrift ondersteunen uitbreiding van MRI in deze gevallen, maar omdat het nog een relatief duur, tijdrovend en belastend onderzoek is, zijn verdere studies nodig om de toepassing in de praktijk te optimaliseren.
Mensen hebben vaak een verkeerd beeld van de overlevingskansen bij een hartaanval. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Michigan.
Goede mondhygiëne helpt ook de kans op hart- en vaatziekten te verminderen. Dat zeggen onderzoekers van de Universiteit van Milaan.
Dat huishoudelijk werk ook helpt bij het tegengaan van hart- en vaatziekten is niet bewezen. Dat schrijven onderzoekers in het American Journal of Epidemiology.
De bekende risicofactoren voor hart- een vaatziekten gelden niet voor 85-plussers. Daarom moeten artsen oppassen met het voorschrijven van bloeddrukverlagende middelen aan deze mensen. Dat zei onderzoeker en huisarts W. de Ruijter van het LUMC onlangs in het Nederlands Dagblad.
Mannen die bij werkconflicten hun woede inslikken lopen volgens Zweedse onderzoek veel meer risico op een hartaanval. Bij vrouwen konden ze zo"n verband niet vinden. Vrouwen gaan over het algemeen op een veel gezondere wijze om met stress. Dat zegt dr. B. Rabin van het Healthy Lifestyle Program van de universiteit van Pittsburgh (VS).
Bij vrouwen zijn volgens onderzoek van de Hartstichting, hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer 1. Van elke 100 vrouwen overlijden er 31 aan de gevolgen van een hart- of vaatziekte. Bij vrouwen lijken de symptomen van hart- en vaatziekten anders te zijn dan bij mannen. En vrouwen krijgen er op latere leeftijd mee te maken, vaak na de menopauze. Wetenschappelijk onderzoek is volgens de Hartstichting hard nodig. Er zijn nog veel vragen: waarom zijn symptomen bij vrouwen anders dan bij mannen, wat zijn de precieze symptomen van hart- en vaatziekten bij vrouwen, welke behandeling is bij vrouwen het meest effectief en wat is de relatie tussen risicofactoren en de ontwikkeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen?
Mensen met een hartkwaal moeten erg oppassen dat ze gevoelens van woede niet opkroppen. Dat zeggen onderzoekers van de Universiteit van Tilburg. Wanneer hartpatiënten dergelijke gevoelens opkroppen, is hun kans om binnen vijf à tien jaar te overlijden wel drie keer zo groot. Mensen met een zogenaamd D-type persoonlijkheid piekeren meer en zijn vaak gesloten. Als zij ook een hartkwaal hebben herstellen ze langzamer en is hun kans om vroegtijdig te overlijden aanzienlijk groter. Volgens hoogleraar J. Denollet is het verstandig om een gulden middenweg te zoeken en gevoelens van woede op constructieve wijze te uiten. Patiënten met een D-type persoonlijkheid kunnen baat hebben bij professionele hulp of assertiviteitstraining.
Proefschrift: Imke Christiaans, titel: "Hypertrophic cardiomyopathy. Towards an optimal strategy". Hypertrofische cardiomyopathie (HCM) is een erfelijke hartziekte die in het ergste geval plotse hartdood veroorzaakt. Bij meer dan de helft van de HCM-patiënten is bekend welke mutatie de ziekte veroorzaakt. Dit maakt voorspellende DNA-diagnostiek bij familieleden mogelijk. Waarschijnlijk hebben ook zij een verhoogde kans op plotse hartdood, maar het is onduidelijk hoe groot die kans is. In de ESCAPE-HCM-studie (Evaluation of SCreening of Asymptomatic PatiEnts with Hypertrophic CardioMyopathy) is onderzocht hoe vaak familieleden zich zouden moeten laten controleren en met welke cardiologische tests. Het meest kosten-effectief en veilig is een jaarlijkse controle van asymptomatische mutatiedragers met hypertrofie (vergroting van het hart), en het jaarlijks maken van een ECG en een echocardiogram bij dragers zonder hypertrofie.
Maria Campian: ‘Pathophysiology of right ventricular heart disease. The role of structure, apoptosis and inflammation’. De pathologie van veranderingen in de rechterhartkamer (RV) is complex en omvat wijzigingen in geometrie, wanddikte en druk-volume verhoudingen. Ook zijn er veranderingen in de spiercellen en in de ruimte tussen de cellen. Daarnaast kunnen ook op elektrisch niveau veranderingen optreden. Campian beschrijft de opeenvolging van veranderingen gedurende het falen van de rechterhartkamer in ratten. Ze toont aan dat beeldvormende technieken die gebruik maken van radioactieve vervalprocessen, geschikt zijn om apoptose (celdood) en inflammatie te volgen. Een deel van deze studie was gericht op het verkrijgen van meer inzicht in het Brugada Syndroom en andere genetische aandoeningen die de kans op plotse hartdood vergroten.
Vrouwen in de overgang met klachten zoals opvliegers en nachtzweten, hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, volgens onderzoekster G. Gast van de UU.
Het eten van broccoli, bloemkool en andere koolsoorten zorgt voor een beschermende laag aan de binnenzijde van slagaders. Daarmee wordt de kans op een hartaanval verminderd. Dat zeiden onderzoekers van het Britse Nationaal Hart en Long Instituut van het Londense Imperial College onlangs in de Sunday Telegraph.
Verschillende klinische profielen hartfalen maken gerichte interventie mogelijk. Jaren voordat er symptomen zichtbaar zijn, kan er al een onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten hartfalen: hartfalen met verminderde ejectiefractie (hoeveelheid uitgepompt bloed) en hartfalen met normale ejectiefractie. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Frank Brouwers. Het hart voorziet de organen van bloed. Een aandoening als hoge bloeddruk, een hartinfarct of een ritmestoornis kan echter resulteren in een situatie waarin het hart niet voldoende bloed rondpompt. Er is al veel bekend over hartfalen met verminderde ejectiefractie, en tegenwoordig hebben meerdere medicijnen laten zien de prognose en kwaliteit van leven van deze patiënten te verbeteren. Hartfalen kan ook voorkomen terwijl de ejectiefractie normaal blijft. Deze vorm van hartfalen, zo stelt Brouwers, komt steeds vaker voor. Hij levert met zijn proefschrift het bewijs dat er verschillende risicoprofielen te schetsen zijn voor beide typen hartfalen. Tegelijk waarschuwt de promovendus dat het voorspellen van hartfalen met een behouden ejectiefractie in de klinische praktijk lastig blijft, ondanks een groot risicomodel met 21 variabelen. Door de verschillende klinische profielen in toekomstig onderzoek beter uit te werken, kan hartfalen met behouden ejectiefractie waarschijnlijk eerder geïdentificeerd worden, en zal er meer duidelijk worden over het onderliggende mechanisme van deze vorm van hartfalen. Dat is volgens Brouwers van groot belang, omdat voor dit type hartfalen nog geen medicamenteuze behandeling bestaat. Franciscus Paulus Johannes (Frank) Brouwers (Utrecht, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd door diezelfde afdeling gefinancierd. Brouwers is in opleiding tot cardioloog in het UMCG, waarvoor hij momenteel een vooropleiding Interne Geneeskunde volgt in het Medisch Centrum Leeuwarden.
De afdeling Cardiologie heeft de dienstverlening op haar digitale hartfalenpoli uitgebreid met telemonitoring. Via de digitale snelweg verstuurt de patiënt dagelijks zijn gewicht- en bloeddrukgegevens naar de hartfalenpoli. Bij afwijkende waarden krijgen de hartfalenverpleegkundige en de cardioloog een alert en kunnen zij actie ondernemen. Voorheen moest de patiënt ook al dagelijks zijn gewicht en bloeddruk meten, maar dan moest hij zelf naar het ziekenhuis bellen als hij het niet vertrouwde. De alertservice wordt vooral gebruikt bij instabiele patiënten en bij patiënten waarvan de medicatie wordt "opgetriteerd". Deze controle via telemonitoring van bloeddruk, pols en gewicht verhoogt de patiëntveiligheid. De patiënt gaat naar de digitale poli op www.umcn.nl, logt in met zijn DIGI-D-code en vult zijn gegevens in. Via de digitale snelweg komen zijn gewicht- en bloeddrukgegevens terecht op de hartfalenpoli. Dankzij telemonitoring kan de afdeling Cardiologie de patiënt beter en meer op maat bewaken. Zonodig kunnen behandelend arts en verpleegkundige tijdig het beleid bijstellen. Hierdoor verbetert niet alleen de kwaliteit van leven van de patiënt, maar kan ook ziekenhuisopname worden voorkomen. En door de continue bewaking thuis hoeft de patiënt minder vaak voor controle naar het ziekenhuis. De digitale poli van de afdeling Cardiologie is sinds januari 2010 in de lucht en heeft inmiddels 290 patiënten. Patiënten van de hartfalenpolikliniek hebben via deze persoonlijke website toegang tot hun labuitslagen, afspraken en patiëntenbrieven. Ook kunnen ze algemene informatie over hartfalen vinden, het dossier inzien en zelf het gewicht, bloeddruk, pols en medicijnkaart bijhouden. Daarnaast kan de patiënt via het forum en de chatbox contact met lotgenoten maken. Dit is een nieuwe, voor Nederland unieke, website. Het biedt de patiënt zelfregie en verbetert de zorg voor hartfalen. Hartfalen is een chronische aandoening waarbij een goede begeleiding nodig is. De hartfalenpolikliniek van de afdeling Cardiologie van het UMC St Radboud is een gespecialiseerde polikliniek, waar de cardioloog samen met hartfalenverpleegkundigen zorg biedt.
Hartpatiënten met problemen met de vulfunctie van het hart, de zogeheten 'diastolische functie', hebben vaak last van toegenomen stijfheid van de hartspier. Dit komt omdat bepaalde enzymen die de stijfheid 'normaal' bestrijden niet (meer) worden aangemaakt. Deze patiënten zijn gebaat bij therapie met deze enzymen. Een aanpak voor diastolische hartproblemen lijkt zo dichterbij te komen, aldus cardioloog Loek van Heerebeek. Hij promoveert 6 september bij VU medisch centrum. Hartfalen is een stoornis aan de uitpompfunctie (systolische functie) of vulfunctie (diastolische functie) van het hart. Systolisch hartfalen wordt veroorzaakt door een verminderde uitpompfunctie van de linkerhartkamer. Bij diastolisch hartfalen is de uitpompfunctie op orde maar door problemen met het vullen van het hart is er sprake van een vertraagde ontspanning en toegenomen stijfheid van de hartspier. In tegenstelling tot systolisch hartfalen weten we nog weinig over de mechanismen en dus de behandeling van diastolisch hartfalen. Ongeveer de helft van de hartpatiënten lijdt hieraan. Loek van Heerebeek keek naar de toegenomen stijfheid van de hartspier bij diastolisch hartfalen. Hij vond dat hartspiercellen bij diastolisch hartfalen stijver zijn dan bij systolisch hartfalen. Deze toegenomen stijfheid leidt tot meer stijfheid van de gehele hartspier. Van Heerebeek ontdekte dat deze toegenomen stijfheid per acuut verlaagd kon worden door toevoeging van bepaalde enzymen (proteïne kinase A en G). In een 'normale' situatie zijn deze enzymen aanwezig in het hart. Bij patiënten met diastolisch hartfalen is echter sprake van een verstoord enzymsysteem. Het positief beïnvloeden van deze systemen kan bijdragen aan de ontwikkeling van een effectieve therapie voor diastolisch hartfalen.
Biomarker speelt een belangrijke rol in het voorspellen van hartfalen
De Amerikaanse Registratie Autoriteit FDA (Food and Drug Administration) heeft de "Galectine-3 test" goedgekeurd voor de Amerikaanse markt. Een belangrijke erkenning voor de biomarker die is ontdekt door onderzoekers van de Universiteit Maastricht en verder ontwikkeld door haar spin-off bedrijf ACS Biomarker BV. De FDA goedkeuring is van belang om patiënten wereldwijd te kunnen testen om zo het voorspellen en een gerichte behandeling van hartfalen mogelijk te maken. Dit is een mooi voorbeeld van hoe fundamenteel wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot verbetering van zorg en een betere kwaliteit van leven voor patiënten. Hartfalen is een veelvoorkomende ernstige aandoening waaraan alleen in Europa en de VS al rond de 12 miljoen mensen lijden. Bij hartfalen pompt het hart te weinig bloed rond. De aandoening kent vele oorzaken, bijvoorbeeld een hartaandoening of hoge bloeddruk. De ziekte kan leiden tot verschillende, complexe klachten variërend van vermoeidheid en kortademigheid tot hartritmestoornissen en vocht in de longen. Behandeling van de aandoening is nu nog voornamelijk gericht op het bestrijden van de symptomen en complicaties. Galectine-3 is een eiwit waarvan onderzoekers van de Universiteit Maastricht als eersten aantoonden dat het een integrale rol speelt bij de ontwikkeling van hartfalen. De Galectine-3 test kan artsen helpen om hartfalen te voorspellen en patiënten met hartfalen beter te beoordelen en te behandelen. De meting van Galectine-3 kan artsen en wetenschappers inzicht verschaffen in de risico"s en het ziekteproces van hartfalen. Mede dankzij de vergevorderde kennis hierover voor vergelijkbare aandoeningen, kan dit de ontwikkeling van gerichte behandeling voor hartfalen mogelijk maken. Ga voor uitgebreide informatie naar www.galectin-3.com. ACS Biomarker is gestart als spin-off bedrijf vanuit de Universiteit Maastricht dat zich richt op het ontdekken en ontwikkelen van biomarkers die de prognose en behandeling van hartziekten verbeteren. Meer informatie over ACS-Biomarker is verkrijgbaar op http://www.acsbiomarker.com. ACS Biomarker heeft een exclusieve licentieovereenkomst voor Galectine-3 gesloten met BG Medicine. BG Medicine is een life sciences onderneming die zich richt op het ontdekken, ontwikkelen en commercialiseren van nieuwe diagnostieken op basis van biomarkers, met als doel de patiëntenresultaten te verbeteren en de kosten van de gezondheidszorg te beperken. Meer informatie over BG Medicine is verkrijgbaar op http://www.bg-medicine.com. BioMedbooster zorgt voor valorisatie en commercialisering van uitvindingen en ideeën van de Universiteit Maastricht en het academisch ziekenhuis Maastricht, door nauwe samenwerking met zowel wetenschappers als industrie, met name op het gebied van life sciences en biomedische technologie. BioMedbooster heeft een exclusieve licentie aan ACSB verleend om Galectine-3 te ontwikkelen. Meer informatie over BioMedbooster is verkrijgbaar op http://www.biomedbooster.com.
Patiënten met hartfalen hebben misschien baat bij een apparaatje dat een hersenzenuw prikkelt. Artsen van het UMC Utrecht hebben de zenuw-stimulator al bij twee patiënten geïmplanteerd. Het UMC Utrecht neemt deel aan een internationaal onderzoek om de stimulator te testen. Bij patiënten met hartfalen kan het hart het bloed niet goed rondpompen waardoor patiënten vaak een slechte conditie hebben. Het hart wordt groter en de hartslag is verhoogd. Ze zijn kortademig en snel vermoeid. Bij patiënten met ernstig hartfalen helpen medicijnen uiteindelijk onvoldoende. Het prikkelen van de hersenzenuw die naar het hart loopt (de nervus vagus) is een veelbelovende nieuwe behandeling. Een kleinstroompje op deze zenuw verlaagt de hartslag iets. Dat vermindert het hartfalen en verbetert de conditie. Het prikkelen van de zenuw heeft nog meer gunstige effecten, de oorzaak daarvan is niet helemaal duidelijk. “Als medicijnen niet meer voldoende werken bij patiënten met ernstig hartfalen, hebben we ze meestal niets te bieden. Soms kan een speciale pacemaker nog helpen en heel soms een harttransplantatie, maar voor de meeste patiënten is dit niet weggelegd. Ik hoop en verwacht dat de zenuwstimulator deze patiënten wél kan helpen.” Dat zegt cardioloog dr. Anton Tuinenburg van het UMC Utrecht, hij leidt het onderzoek. “Patiënten die eerst moeilijk traplopen zullen met dit apparaatje niet meteen op de racefiets stappen”, zegt Tuinenburg. “Maar ze kunnen wellicht wel weer naar de supermarkt lopen. Dat is al een enorme verbetering van de kwaliteit van leven. We verwachten bovendien dat hun levensverwachting toeneemt. Maar dat zal onderzoek moeten uitwijzen.” De zenuwstimulator bestaat uit een draadje dat voorzichtig om de zenuw in de hals gewikkeld wordt. Het geeft een klein, onschadelijk stroompje af naar de hersenzenuw. Omdat het stroomverbruik heel laag is, kan het door de huid heen opgeladen worden. In het UMC Utrecht heeft vaatchirurg dr. Gert Jan de Borst de stimulatoren bij de eerste twee patiënten geïmplanteerd. Het UMC Utrecht is een van de twee Nederlandse ziekenhuizen in een internationaal onderzoek (de NECTAR-HF-studie) waarin bijna honderd patiënten met hartfalen het apparaatje krijgen. Over twee jaar moeten de resultaten bekend zijn. Het Amerikaanse bedrijf Boston Scientific ontwikkelde de zenuwstimulator. Dit type apparaat wordt al langer gebruikt bij patiënten met epilepsie. In Nederland kampen meer dan 120.000 mensen met een vorm van hartfalen en er overlijden jaarlijks ruim 6.000 patiënten aan. Veel patiënten met hartfalen dragen een ICD (‘implanteerbare cardioverter-defibrillator’). Dat apparaatje herstelt het hartritme als een mogelijk dodelijke hartritmestoornis ontstaat.
Vitamine D staat de laatste jaren volop in de belangstelling. Naast de bekende relatie tussen vitamine D en botgezondheid, lijken ook diverse andere lichamelijke processen erdoor te worden beïnvloed. Het onderzoek van promovenda Laura Meems nuanceert het veronderstelde effect van vitamine D op hart- en vaatziekten. Vitamine D reguleert verschillende processen die een rol spelen bij hart- en vaatziekten, waaronder hartfalen, een wijdverbreid en groeiend probleem in de Westerse wereld. In diverse onderzoeken wordt gesuggereerd dat vitamine D toegepast zou kunnen worden in het voorkomen en behandelen van hartfalen. Meems stelde in haar onderzoek vast dat mensen met een lage vitamine-D-waarde vaak meerdere aandoeningen vertonen, waarvan hartfalen er één kan zijn. Toediening van vitamine D in een experimenteel hartfalenmodel bleek niet te leiden tot vermindering van dikte van de hartspierwand, hoewel er wel een vermindering van stijfheid en hoeveelheid littekenweefsel in de hartspier werd waargenomen. Ook bleek de hoeveelheid vitamine D in het bloed van gezonde mensen geen voorspeller te zijn van hartfalen. Op grond van deze bevindingen concludeert Meems dat de rol van vitamine D als aangrijpingspunt bij hartfalen niet eenduidig en wellicht zelfs beperkt is. Wel kan een lage waarde van vitamine D volgens haar wijzen op een algehele verslechterde gezondheid. In een ander deel van haar proefschrift beschrijft Meems de gevolgen van een tekort aan vitamine D tijdens de zwangerschap. Uit onderzoek bij ratten bleek dat een lage vitamine-D-waarde bij de ouders leidde tot een verhoogde bloeddruk bij de jongen. Meems stelt dat een tekort aan vitamine D bij ouders zou kunnen bijdragen aan een hogere vatbaarheid voor ziekten bij het nageslacht. Laura Meems (1988) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar promotieonderzoek uit bij het UMCG CardioVascular Centre van onderzoeksinstituut GUIDE in het kader van een MD/PhD-traject van de Junior Scientific Masterclass. Na haar promotie gaat Meems aan de slag als postdoctoraal onderzoeker bij de Mayo Clinic in Minnesota, VS, alwaar zij onderzoek zal doen naar een mogelijk nieuw geneesmiddel in de behandeling van hartfalen.
In het UMC Utrecht is voor het eerst bij patiënten met hartfalen een pacemaker met behulp van driedimensionaal beeld geïmplanteerd. Cardiologen verwachten dat door deze nieuwe techniek een pacemaker bij véél meer patiënten met hartfalen dan tot dusver effectief zal zijn en kan leiden tot minder ziektelast en sterfte. Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) is een behandeling voor patiënten met hartfalen, waarbij een speciaal type pacemaker er met drie stimulatiedraden ervoor zorgt dat de pompkracht van het hart verbetert. Iedere hartslag wordt ondersteund door twee gelijktijdige prikkels aan de rechter- en de linkerhartkamer. Hierdoor trekken de kamers tegelijkertijd samen en stroomt er meer bloed naar de weefsels waardoor deze beter kunnen functioneren. Bij de plaatsing van een CRT is het belangrijk dat de cardioloog de stimulatiedraden exact op de juiste plaats legt. Echter, de plaatsing van de draad bij de linkerkamer is complex door de anatomie van de bloedvaten van het hart, de aanwezigheid van bindweefsel na een hartinfarct en/of de locatie van de nervus phrenicus, een zenuw die vlak bij het hart naar het middenrif loopt. Op dit moment wordt de stimulatiedraad bij de linkerhartkamer in 30 tot 45 procent van de gevallen niet goed geplaatst, waardoor patiënten minder of geen baat bij deze behandeling hebben. In het UMC Utrecht is eind 2016 onder leiding van cardioloog dr. Mathias Meine een studie gestart met als doel een optimale beeldgestuurde plaatsing van CRT’s te ontwikkelen. In deze studie hebben de afgelopen weken de eerste 5 patiënten op deze nieuwe wijze met succes een CRT gekregen. De cardioloog had hierbij hulp van een gedetailleerd real-time 3D-kleurenbeeld van de vaten van het hart en de katheter waarmee de geleidingsdraad wordt geplaatst, samen met essentiële informatie vanuit een MRI-scan. Op deze wijze kon de stimulatiedraad veilig worden geplaatst op een deel van de linkerhartkamer. Hier is de meeste geleidingsvertraging om het best mogelijke therapie-effect te bereiken. Mathias Meine zegt: “Nu we de verschillende gebieden van het hart optimaal in beeld kunnen brengen, zal door een nauwkeuriger plaatsing van de stimulatiedraden bij meer patiënten de pacemaker in één keer goed werken. Ook duurt de procedure minder lang omdat we de draden direct op de juiste plekken kunnen plaatsen. Dit is een groot voordeel voor de patiënten én voor de zorgverlener: de procedure is korter en eenvoudiger, de röntgenstralingsbelasting neemt af, en het resultaat is beter. Hierdoor verbeteren de klinische vooruitzichten en de kwaliteit van leven, én worden er aanzienlijke kosten bespaard.” Het 3D-kleurenbeeld wordt samengesteld met geoctrooieerde software die is ontwikkeld door UMC Utrecht spin-off CART-Tech B.V. De MRI-scan geeft naast het gebied waar de geleidingsvertraging bestaat ook aan waar de electrodedraden in ieder geval níet moeten worden geplaatst zoals vlak bij de plek van een doorgemaakt hartinfarct of nabij de nervus phrenicus. Hartfalen Volgens de Hartstichting krijgen in Nederland elk jaar meer dan 25.000 mensen de diagnose hartfalen. Hartfalen kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een hartinfarct, hoge bloeddruk of hartritmestoornissen. Er zijn bijna 142.000 mensen met hartfalen in Nederland, waarvan 85 procent ouder is dan 65 jaar. Jaarlijks sterven er bijna 7.000 patiënten aan de gevolgen van deze aandoening. Ongeveer 35 procent van de patiënten komt in aanmerking voor een CRT.
Bron: UMC
Littekens die ontstaan als gevolg van een hartinfarct spelen een belangrijke rol bij hartfalen. Annemieke van Dijk onderzocht de mogelijkheden om deze littekens te verkleinen met het inzetten van ontstekingsremmers en vetstamcellen. 'Beide middelen bieden mogelijkheden het risico op hartfalen na een hartinfarct te verkleinen', concludeert Van Dijk. Zij promoveert op 17 april bij VUmc. De huidige therapieën om de bloedvoorziening van het hart te herstellen na een hartinfarct kunnen het ontstaan van een litteken in het hart niet voorkomen. De omvang van dit litteken bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate of een patiënt hartfalen ontwikkelt. Het ontstaan van de littekens wordt weer in belangrijke mate bepaald door de directe schade van het infarct zelf en de omvang van de ontsteking in het hart in de dagen direct na het infarct. Remming van deze ontsteking en vervanging van dode hartspiercellen zijn derhalve belangrijke factoren om hartfalen bij patiënten te voorkomen. Het onderzoek laat zien dat toediening van specifieke ontstekingsremmers inderdaad het litteken in het hart verkleint, zonder de genezing te verstoren. Verder toont Van Dijk aan dat het onder bepaalde kweekcondities mogelijk is om menselijke vetstamcellen in groten getale te laten uitgroeien tot hartspiercellen. Tenslotte laat het proefschrift zien dat injectie van vers geïsoleerde stamcellen uit vetweefsel veilig is, een forse reductie geeft van het litteken, en dat stamcellen uitgroeien tot gezonde hartspiercellen. Dit biedt derhalve de mogelijkheid om hartfalen na een hartinfarct te voorkomen door het geven van ontstekingsremmers en het toedienen van eigen vetstamcellen om de grootte van het hartinfarct te remmen en nieuwvorming van hartspiercellen te bevorderen. De conclusies van het onderzoek bieden zicht op nieuwe therapieën die het risico op hartfalen na een hartinfarct beperken.
Wereldprimeur: operatie geslaagd bij eerste patiënt met steunhart In het Erasmus MC heeft voor het eerst een patiënt een steunhart èn een speciale sensor gekregen. De sensor kan vanaf overal gegevens doorgeven over de conditie van de patiënt aan de cardioloog in het Erasmus MC. De cardioloog kan vervolgens op afstand medicatie aanpassen en zo op tijd ingrijpen bij problemen. Hierdoor loopt de patiënt minder lang door met klachten en hoeft hij veel minder vaak te worden opgenomen in het ziekenhuis of naar het ziekenhuis te komen. Met de eerste patiënt gaat het goed. De operatie is vorige week met succes uitgevoerd. Patiënten met hartfalen die regelmatig vocht vasthouden kunnen tegenwoordig op afstand in de gaten worden gehouden met een speciale sensor (CardioMEMS). Het Erasmus MC loopt voorop met deze nieuwe techniek en heeft deze inmiddels bij meerdere patiënten succesvol toegepast. Dr. Jasper Brugts, cardioloog in het Erasmus MC, heeft deze techniek nu wereldwijd voor het eerst toegepast in combinatie met een steunhart. Brugts: "De combinatie van het steunhart en de druk sensor als hybride constructie gaat de behandeling van hartfalen in de toekomst drastisch veranderen en zal ons vele nieuwe inzichten geven.'' Het aantal mensen dat hartfalen krijgt neemt snel toe en zo ook het aantal mensen dat een steunhart krijgt. Een steunhart neemt de pompfunctie van de linker hartkamer over, wanneer deze tekortschiet. De pomp heeft alleen mechanische informatie en ondersteunt de rechter hartkamer niet. De sensor geeft juist informatie over de bloeddruk aan de rechter kant en geeft directe feedback over de conditie van de patiënt. Door het samenbrengen van deze twee technieken komt volstrekt nieuwe informatie beschikbaar. Het doel is om patiënten in betere conditie naar de operatie te brengen en na de operatie complicaties eerder te ontdekken. Na de steunhart operatie moeten patiënten vaak naar het ziekenhuis, voor controles, maar ook voor opnames. Met de sensor kan de cardioloog al ingrijpen voordat de patiënt naar het ziekenhuis komt, waardoor de uitkomst van de behandeling beter is. De sensor zit in de longslagader en meet continu de druk in het hart. Het verlagen van de druk, wanneer deze toeneemt, is de essentie van de behandeling van hartfalen. ,,Door vanaf afstand te kunnen zien of de druk toeneemt, kunnen we ook zeer tijdig bijsturen, bijvoorbeeld door extra medicatie te geven'', zegt Brugts. Ook geeft het ons inzicht in hoe het met de patiënt thuis gaat. Een innovatie op het gebied van ehealth en telemonitoring, echte zorg op maat voor de patiënt, aldus Brugts. De sensor blijft dankzij twee lusvormige draadjes op de juiste plek in de longslagader zitten. Daar wordt hij na een tijdje bedekt met een dun laagje cellen van het bloedvat, waardoor hij veilig kan blijven zitten. De patiënt krijgt een speciaal kussen (zie bijgeleverde foto) mee. Daarin zit een apparaatje dat contact legt met de sensor als de patiënt op het kussen gaat liggen. Die registreert gedurende 18 seconden de druk in het hart. Vervolgens worden de gegevens via een beveiligde internetverbinding naar het ziekenhuis gestuurd. Het kussen kan overal ter wereld gebruikt worden, dus kan ook mee op vakantie. ,,De cardioloog kijkt als het ware over de schouder mee.'' Hartfalen komt in Nederland jaarlijks bij 150.000 mensen voor. "Dat aantal zal de komende jaren sterk toenemen", zegt Brugts. "Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door de betere behandeling van het hartinfarct. Omdat steeds meer patiënten een hartinfarct overleven, neemt het aantal mensen toe bij wie de pompfunctie van het hart tekortschiet. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) schat dat het aantal patiënten met hartfalen in 2025 is verdubbeld. ,,Ik denk dat innovatieve technieken zoals CardioMEMS noodzakelijk zijn om die toename aan te kunnen."
Bron: EUR
Onderzoek onder varkens met consequenties voor de mens. De ontwikkeling van het hart van een hedendaags varken is de afgelopen decennia achtergebleven bij de groei van het lichaam. Dit heeft consequenties in de varkenshouderij, maar heeft op verschillende manieren ook raakvlakken met de mens. Promovendus Gerard van Essen deed als eerste ter wereld onderzoek naar pathofysiologische hartveranderingen bij het varken. Hij promoveerde op 23 februari. In West Europa worden varkens al circa 6000 jaar als huis- en slachtdier gehouden. Gedurende de afgelopen 50 jaar is de varkenshouderij veel grootschaliger geworden en de ‘technische resultaten’ zoals de groeisnelheid, de vleesaanzet en het aantal biggen per worp zijn spectaculair toegenomen. Ook het lichaamsgewicht is, in vergelijking met de voorvader het wilde zwijn, fors toegenomen. Een volwassen zeug of beer weegt zo’n 250 – 350 kg. Gerard van Essen, dierenarts, deed zijn onderzoek aan de afdeling Experimentele Cardiologie van het Erasmus MC. Uit zijn onderzoek blijkt dat varkens van meer dan 150 kg (aankomende fokzeugen en - beren) ziekmakende veranderingen van de hartspier vertonen en een sterk gestegen bloeddruk. Deze veranderingen zijn, net als bij de mens, mogelijk een gevolg van een ‘ziekmakende leefstijl’. Zware varkens brengen de meeste tijd slapend op hun zij door en hebben heel weinig lichaamsbeweging. De afgenomen pompfunctie van het hart kan het zware varken in de problemen brengen tijdens stressvolle en fysiek belastende gebeurtenissen zoals de geboorte van biggen. Van Essen heeft als eerste deze hartveranderingen bij zware varkens aangetoond. Van Essen: “In de varkenssector is dit probleem (nog) niet bekend. De varkenssector is primair verantwoordelijk voor de gezondheid van de varkens. Gezondheidsbedreigende factoren dienen door de sector te worden geïdentificeerd en waar mogelijk te worden uitgebannen. Wij geven met deze onderzoeksresultaten een voorzet aan de sector voor vervolgonderzoek en voor een zoektocht naar een oplossing van dit probleem”. Ook voor de mens als varkensvlees consument en als hartpatiënt is dit onderzoek van belang. De waargenomen hart- en bloeddrukveranderingen bij varkens zijn sterk vergelijkbaar met die bij zwaarlijvige mensen met diastolisch hartfalen. Bij de mens speelt een ‘ziekmakende leefstijl’ gekenmerkt door een absoluut tekort aan beweging en overgewicht een cruciale rol in het ontstaan van deze afgenomen hartfunctie. Van Essen: “Wellicht kunnen zware varkens worden ingezet als ziektemodel voor de mens met diastolisch hartfalen om te onderzoeken hoe de pathofysiologie van deze vorm van hartfalen bij de mens werkt. Als dat bekend is, zouden we kunnen kijken of er behandelingen mogelijk zijn voor deze groeiende groep hartpatiënten.” In het proefschrift beschrijft Van Essen dat een leeg maagdarmkanaal in combinatie met stress bij biggen risicofactoren zijn voor darmischemie en verhoogde doorlaatbaarheid van de darmwand. Dit kan leiden tot ‘oedeem ziekte’. Fokzeugen die op transport gaan naar het slachthuis, krijgen de dag voor het transport geen eten. Dit is frustrerend en stresserend voor deze dieren. Bovendien veroorzaakt het slachthuistransport een abrupte, fysieke en psychisch belastende en dus stressvolle onderbreking van hun dagelijkse passieve bestaan. De verminderde hartcapaciteit kan die darmischemie verergeren en de doorlaatbaarheid van de darm verhogen. Hierdoor kunnen darmbacteriën in de bloedbaan komen die zich, nog voor het slachten, in het spiervlees kunnen ‘nestelen’. Dat leidt tot ‘besmet varkensvlees’ wat bij de consument voedselvergiftiging kan veroorzaken. De overeenkomst en analogie van de pathofysiologische veranderingen van het hart bij zware varkens en die bij patiënten met diastolisch hartfalen levert wederzijds voordeel op. De cardiologie kan in de toekomst mogelijk zware varkens gaan inzetten als diermodel en de veterinaire pathofysiologie kan wellicht profiteren van de kennis van risicofactoren voor het ontstaan van diastolisch hartfalen bij de mens.
Bron: EUR
Onderzoek onder varkens met consequenties voor de mens. De ontwikkeling van het hart van een hedendaags varken is de afgelopen decennia achtergebleven bij de groei van het lichaam. Dit heeft consequenties in de varkenshouderij, maar heeft op verschillende manieren ook raakvlakken met de mens. Promovendus Gerard van Essen deed als eerste ter wereld onderzoek naar pathofysiologische hartveranderingen bij het varken. Hij promoveerde op 23 februari. In West Europa worden varkens al circa 6000 jaar als huis- en slachtdier gehouden. Gedurende de afgelopen 50 jaar is de varkenshouderij veel grootschaliger geworden en de ‘technische resultaten’ zoals de groeisnelheid, de vleesaanzet en het aantal biggen per worp zijn spectaculair toegenomen. Ook het lichaamsgewicht is, in vergelijking met de voorvader het wilde zwijn, fors toegenomen. Een volwassen zeug of beer weegt zo’n 250 – 350 kg. Gerard van Essen, dierenarts, deed zijn onderzoek aan de afdeling Experimentele Cardiologie van het Erasmus MC. Uit zijn onderzoek blijkt dat varkens van meer dan 150 kg (aankomende fokzeugen en - beren) ziekmakende veranderingen van de hartspier vertonen en een sterk gestegen bloeddruk. Deze veranderingen zijn, net als bij de mens, mogelijk een gevolg van een ‘ziekmakende leefstijl’. Zware varkens brengen de meeste tijd slapend op hun zij door en hebben heel weinig lichaamsbeweging. De afgenomen pompfunctie van het hart kan het zware varken in de problemen brengen tijdens stressvolle en fysiek belastende gebeurtenissen zoals de geboorte van biggen. Van Essen heeft als eerste deze hartveranderingen bij zware varkens aangetoond. Van Essen: “In de varkenssector is dit probleem (nog) niet bekend. De varkenssector is primair verantwoordelijk voor de gezondheid van de varkens. Gezondheidsbedreigende factoren dienen door de sector te worden geïdentificeerd en waar mogelijk te worden uitgebannen. Wij geven met deze onderzoeksresultaten een voorzet aan de sector voor vervolgonderzoek en voor een zoektocht naar een oplossing van dit probleem”. Ook voor de mens als varkensvlees consument en als hartpatiënt is dit onderzoek van belang. De waargenomen hart- en bloeddrukveranderingen bij varkens zijn sterk vergelijkbaar met die bij zwaarlijvige mensen met diastolisch hartfalen. Bij de mens speelt een ‘ziekmakende leefstijl’ gekenmerkt door een absoluut tekort aan beweging en overgewicht een cruciale rol in het ontstaan van deze afgenomen hartfunctie. Van Essen: “Wellicht kunnen zware varkens worden ingezet als ziektemodel voor de mens met diastolisch hartfalen om te onderzoeken hoe de pathofysiologie van deze vorm van hartfalen bij de mens werkt. Als dat bekend is, zouden we kunnen kijken of er behandelingen mogelijk zijn voor deze groeiende groep hartpatiënten.” In het proefschrift beschrijft Van Essen dat een leeg maagdarmkanaal in combinatie met stress bij biggen risicofactoren zijn voor darmischemie en verhoogde doorlaatbaarheid van de darmwand. Dit kan leiden tot ‘oedeem ziekte’. Fokzeugen die op transport gaan naar het slachthuis, krijgen de dag voor het transport geen eten. Dit is frustrerend en stresserend voor deze dieren. Bovendien veroorzaakt het slachthuistransport een abrupte, fysieke en psychisch belastende en dus stressvolle onderbreking van hun dagelijkse passieve bestaan. De verminderde hartcapaciteit kan die darmischemie verergeren en de doorlaatbaarheid van de darm verhogen. Hierdoor kunnen darmbacteriën in de bloedbaan komen die zich, nog voor het slachten, in het spiervlees kunnen ‘nestelen’. Dat leidt tot ‘besmet varkensvlees’ wat bij de consument voedselvergiftiging kan veroorzaken. De overeenkomst en analogie van de pathofysiologische veranderingen van het hart bij zware varkens en die bij patiënten met diastolisch hartfalen levert wederzijds voordeel op. De cardiologie kan in de toekomst mogelijk zware varkens gaan inzetten als diermodel en de veterinaire pathofysiologie kan wellicht profiteren van de kennis van risicofactoren voor het ontstaan van diastolisch hartfalen bij de mens. Proefschrift: van Essen, G.J., 23 februari 2017. Cardiovascular Proportionality of Modern Pigs : Are we breaking the allometric scaling laws?.
Bron: Erasmus MC
Vandaag hebben onderzoekers uit het UMC Utrecht, samen met de onderzoekers van andere Nederlandse academische ziekenhuizen, een subsidie van 4,6 miljoen euro van de Hartstichting ontvangen. Deze subsidie maakt het mogelijk dat de wetenschappers baanbrekend onderzoek kunnen gaan doen naar risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij vrouwen en betekent een impuls voor de genderspecifieke zorg. Tot nu toe is wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten voornamelijk uitgevoerd bij mannen. En dat terwijl op dit moment meer vrouwen dan mannen door een hartaanval of beroerte worden getroffen. Onderzoek bij mannen is niet zomaar te gebruiken bij vrouwen omdat de symptomen kunnen verschillen. Veel vrouwen worden daarom onterecht onbehandeld naar huis gestuurd terwijl ze wel een levensbedreigende ziekte hebben aan hart of bloedvaten. Het onderzoek moet leiden tot een verbeterde diagnostiek en behandeling van hart- en vaatziekten bij vrouwen. Het onderzoek onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Bart Fauser) en Erasmus MC (prof. dr. Eric Boersma) richt zich op ongeveer 16.000 vrouwen met aandoeningen die gepaard gaan met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten, zoals voortplantingsstoornissen, hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap en migraine. Het onderzoek zet zich in voor betere herkenning van risicofactoren en voor meer kennis van dergelijke ziekteprocessen bij vrouwen. Dit inzicht is nodig om vrouwspecifieke, preventieve behandelingen te kunnen ontwikkelen en toepassen. Het onderzoek is een uniek landelijk samenwerkingsverband van toponderzoekers verbonden aan vijf universitaire medische centra (UMC Utrecht, UMCG, AMC, MUMC en LUMC) uit de verloskunde, gynaecologie, cardiologie, epidemiologie, interne geneeskunde, neurologie, radiologie en huisartsengeneeskunde. De vrouwspecifieke benadering, zowel in de risicofactoren als de aandoeningen, kan zorgen voor een doorbraak in de preventie en behandeling van hart- en vaataandoeningen onder vrouwen. Daarmee levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan het gezond ouder worden van vrouwen. “De Hartstichting is de eerste in Nederland die zo duidelijk het belang onderschrijft van onderzoek naar specifieke vrouwkenmerken bij ziekten én het voorkomen daarvan. Het sluit daarmee helemaal aan bij mijn missie dit onderwerp in Nederland én daarbuiten op de kaart te zetten. Het is toch onbestaanbaar dat vrouwen weliswaar ouder worden dan mannen, maar dat de kwaliteit van hun leven aanzienlijk slechter is?”, aldus Bart Fauser. Het onderzoek van een team onder leiding van het UMC Utrecht (prof. dr. Gerard Pasterkamp en dr. Hester den Ruijter) en MUMC (prof. dr. Marc Spaanderman) richt zich op diastolisch hartfalen, een vorm van hartfalen die vaker voorkomt bij vrouwen. Zij gaan de komende jaren op zoek naar nieuwe stofjes in het bloed (biomarkers) die de diagnostiek bij vrouwen met diastolisch hartfalen sterk moet verbeteren. Zo gaan ze bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar micropartikels: kleine deeltjes die in de bloedbaan circuleren en waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat deze waardevolle informatie bevatten over de aanwezigheid van hart- en vaatziekten bij vrouwen. “De huidige standaard voor diagnose en de behandeling van hart- en vaatziekten is ingegeven door de resultaten van grote klinische studies die voornamelijk bij mannen zijn uitgevoerd. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom het bij vrouwen helaas nog vaak mis gaat. Er zijn tussen mannen en vrouwen vaak verschillende achterliggende oorzaken van hartinfarcten en andere hartproblemen.” vindt dr. Hester den Ruijter, onderzoeker verbonden aan het Hart- en Vaatcentrum van het UMC Utrecht en projectmanager van Queen of Hearts; het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de deelnemende academische centra. Het onderzoek over diastolisch hartfalen zal mede uitgevoerd worden in nauwe samenwerking met grote onderzoeksgroepen in de Europese Unie en Singapore. Op de website www.queen-of-hearts.eu is meer informatie te vinden. Ook het Kinderhartcentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, onderdeel van het UMC Utrecht, participeert in twee van de gehonoreerde onderzoeken. Het centrum neemt deel aan het onderzoek naar factoren die kunnen voorspellen welke kinderen met cardiomyopathie snel achteruitgaan en welke niet. Ook participeert het Kinderhartcentrum in het onderzoek naar welke patiënten met een aangeboren hartafwijking een verhoogde kans hebben op hartfalen en hartritmestoornissen. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Teun van der Bom: ‘The systemic right ventricle’. Patiënten bij wie de long- en lichaamsslagader zijn verwisseld, hebben baat bij medicatie voor hartfalen. Ook hebben sport en lichaamsbeweging een positief effect op zowel de inspanningstolerantie als het voorkomen van complicaties, zoals hartritmestoornissen bij deze groep patiënten. Van der Bom heeft gezocht naar de optimale behandeling van patiënten die zijn geopereerd vanwege een transpositie van de grote vaten. Dat is een zeldzame aangeboren hartafwijking waarbij de long- en de lichaamsslagader zijn verwisseld. De rechter hartkamer ondersteunt dan de lichaamscirculatie in plaats van de longcirculatie. Hoewel de rechter hartkamer zich wonderbaarlijk aanpast, hebben volwassenen met een rechter lichaamskamer verminderde inspanningstolerantie, hartritmestoornissen, hartfalen en overlijden zij eerder. Uit het onderzoek blijkt dat de medicatie die wordt gebruikt bij hartfalen bij deze groep patiënten de functie van het hart niet verbetert, maar de nadelige structurele verandering afremt. De hartfunctie verbetert wel als de patiënten klachten van hartfalen hebben. Van der Bom stelt dat er op grond van zijn onderzoek onvoldoende gronden zijn alle patiënten met een rechter lichaamskamer te behandelen met hartfalenmedicatie. Dit lijkt wel geïndiceerd te zijn bij patiënten die klachten hebben. Daarnaast heeft frequente lichaamsbeweging voordelige effecten voor deze patiënten.
Cardioloog dr. Mike Scheffer, verbonden aan het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam, heeft wereldwijd de allereerste Consulta CRT-P pacemaker geïmplanteerd. De Consulta CRT-P is een nieuw, geavanceerd type pacemaker voor cardiale resynchronisatietherapie (CRT), een behandelingsmethode voor bepaalde patiënten met hartfalen die niet gelijktijdig samentrekkende hartkamers hebben. Uniek aan dit nieuwe type pacemaker is dat het apparaat zelf een hartfilmpje maakt en dat ter controle naar de cardioloog in het ziekenhuis stuurt. Patiënten met het type hartfalen dat CRT behoeft, zijn dikwijls zeer ernstig vermoeid en komen nauwelijks de deur uit. Het grote voordeel van het nieuwe type pacemaker is dat de patiënt minder vaak naar het ziekenhuis hoeft, en dat hij/zij een actiever leven kan leiden. Cardiale resynchronisatietherapie zorgt ervoor dat beide hartkamers (ventrikels) weer in een beter "gesynchroniseerd" patroon samenwerken. De nieuwe pacemaker combineert voor het eerst een aantal belangrijke voordelen voor patiënten met hartfalen, die tot nu toe nog niet beschikbaar waren.
Een vochtbewakingsfunctie controleert de vochthuishouding van de patiënt. Daarnaast communiceert de pacemaker vanuit het huis van de patiënt, of indien gewenst zelfs vanaf zijn vakantieadres, met de cardioloog. Dat gebeurt middels het CareLink systeem: diverse relevante gegevens worden over deze beveiligde internetverbinding naar de specialist gestuurd, zodat deze kan zien of alles in orde is. Voor het eerst is het ook mogelijk om op afstand het hartfilmpje (ECG) te bekijken, dat door middel van ingebouwde elektroden wordt geregistreerd en via het CareLink systeem wordt verzonden. Dit alles maakt een volledige pacemakercontrole op afstand mogelijk. Bij de instelling van CRT-therapie heeft de cardioloog nu de beschikking over veel meer configuraties om de hartkamers te stimuleren, waarbij effectieve stimulatie automatisch door de pacemaker bewaakt wordt. Dr. Mike Scheffer: "Het is echt een verbetering voor de patiënt: deze pacemaker maakt het verschil tussen het leiden van een licht actief leven of de hele dag aan huis gekluisterd zitten. De pacemaker werkt meteen na de implantatie, dus de patiënt heeft er direct profijt van. Zo kan hij of zij onbezorgder leven en hoeft niet meer zo vaak naar het ziekenhuis, omdat de pacemaker op afstand in de gaten gehouden wordt. Wat nieuw is, is de keuzemogelijkheid uit veel meer stimulatie configuraties met automatische bewaking. Hierdoor zullen meer patiënten met hartfalen kunnen profiteren van betere CRT-therapie " Cardiale resynchronisatietherapie vindt plaats via de afgifte van zeer kleine elektrische pulsen aan zowel het rechter- als het linkerventrikel. De pacemaker wordt onder de huid van de borst geplaatst en aangesloten op drie geleidingsdraden die via de bloedvaten in het hart worden ingebracht. Jaarlijks zullen in Nederland naar verwachting ruim 400 patiënten met hartfalen van deze nieuwe pacemaker gaan profiteren.
Telomeren vormen de uiteinden van het chromosoom en beschermen de genen op het DNA tegen beschadigingen. De telomeerlengte wordt gezien als een afspiegeling van de biologische leeftijd. Jardi Huzen toont in zijn proefschrift aan dat de telomeren in verschillende cellen van een persoon niet even lang zijn, maar dat er aanzienlijke verschillen bestaan. Het meten van telomeren in alleen bloed is dus niet voldoende, omdat het niet veel hoeft te zeggen over de telomeren in de bloedvaten of het hart. Telomeren worden bij elke celdeling iets korter totdat ze uiteindelijk hun beschermende werking verliezen. In het UMCG was al een verband gelegd tussen korte telomeren en het hebben van hartfalen (verminderde pompfunctie van het hart). Huzen heeft nu aangetoond dat patiënten met korte telomeren en hartfalen zich ook minder gezond voelen dan hartfalenpatiënten met langere telomeren. Verder laat hij zien dat niet alleen patiënten met hartfalen korte telomeren hebben, maar ook patiënten met ziekten van de bloedvaten. Als patiënten met een vernauwing van de halsslagader worden geopereerd, dan is de kans groter dat de ziekte terugkeert wanneer de telomeren korter zijn. Huzen heeft in een grote groep mensen de telomeerlengte van zowel bloedcellen als bloedvatcellen gemeten. Een opvallende bevinding was dat de telomeren in verschillende cellen van een persoon niet even lang zijn, maar dat er aanzienlijke verschillen bestaan. Deze bevinding voegt een nieuwe dimensie toe aan toekomstig onderzoek omdat het enkel meten van telomeren in bloed niet veel hoeft te zeggen over de telomeren in organen zoals het hart, of de bloedvaten. Inzicht in de relaties tussen telomeerlengte en de oorzaken van hart- en vaatziekten is van groot belang voor de ontwikkeling van nieuwe behandelingen. Jardi Huzen (Holten, 1980) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij voerde zijn promotieonderzoek uit bij de Afdeling Experimentele Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting. Huzen vervolgt zijn loopbaan als arts-assistent bij de afdeling Psychiatrie van het UMCG. Proefschrift: dhr. J. Huzen, Telomere biology in cardiovascular disease.
Hartpatiënten bij wie diuretica – medicijnen die helpen om de symptomen van overtollig vocht te verlichten – niet goed werken, hebben over het algemeen minder goede vooruitzichten dan mensen bij wie de medicijnen wél werken; de eerste groep belandt vaker (opnieuw) in het ziekenhuis of komt zelfs te overlijden. Dat ontdekte Mattia Valente. Hij ontwikkelde een manier om de slechte respons op diuretica meetbaar te maken, om zo meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen acuut hartfalen en resistentie tegen plaspillen. Een goede nier- en hartfunctie hangen nauw samen. Patiënten met hartfalen krijgen vaak ook nierproblemen. Andersom hangen een slechte nierfunctie en hartfalen ook nauw samen. De nier is daarom een belangrijk doelorgaan in behandelingen voor hartproblemen. Dat wil niet zeggen dat alle medicijnen goed aanslaan. Resistentie tegen diuretica komt veel voor, maar er bestond nog geen manier om de respons op deze medicijnen te meten. Valente ontwikkelde een dergelijke meetmethode, en testte deze met behulp van onderzoeksgegevens van 1.745 patiënten die met acuut hartfalen in het ziekenhuis waren opgenomen. Valente concludeert dat een slechte respons op diuretica vaak samenhangt met een hogere leeftijd van patiënten, lagere bloeddruk, vaatlijden en bloedarmoede. Patiënten die wel goed op de medicijnen reageerden, kwamen minder vaak te overlijden en hadden minder last van kortademigheid na een hartaanval. Vervolgonderzoek naar hoe patiënten reageren op diuretica kan wellicht helpen om een betere individuele risico-inschatting te maken. Mattia Valente (1980) studeerde Geneeskunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen het Groningen Kidney Center van het Universitair Medisch Centrum Groningen, waar hij in juli 2015 begint aan een opleiding tot cardioloog.
Joost Leenders: ‘Three fingers on the brake. Kruppel-like factor 15, a repressor of cardiac gene expression’. Leenders ontdekte dat tijdens de ontwikkeling van hartfalen de hoeveelheid van het eiwit KLF15 in het hart afneemt. Dat heeft tot gevolg dat er geen natuurlijke rem meer is op genen die belangrijk zijn bij de groei van het hart die voorafgaat aan hartfalen. In dit proefschrift staat beschreven hoe de hoeveelheid KLF15 gereguleerd wordt en wat de moleculaire gevolgen daarvan zijn. Tevens laat Leenders zien dat KLF15 potentieel interessant is als therapie voor hartfalen en heeft hij ontdekt dat mensen met een erfelijke aanleg voor hartfalen mutaties in het gen KLF15 kunnen hebben.
Een retrospectieve cohortstudie (n = 39.736) vergeleek het risico van acuut myocardinfarct, hartfalen en overlijden bij patiënten met diabetes mellitus type 2 ouder dan 65 jaar behandeld met pioglitazon en rosiglitazon. De studieduur bedroeg 6 jaar. De incidentie van het primair eindpunt (acuut myocardinfarct, hartfalen en overlijden) in de pioglitazongroep bedroeg 5,3% in vergelijking met 6,9% in de rosiglitazongroep ("adjusted hazard ratio": 0,83; 95%-BI: 0,76-0,90). In vergelijking met de rosiglitazongroep vertoonde de pioglitazongroep een significant lager risico van overlijden en hartfalen (maar niet van acuut myocardinfarct). Op basis van deze studie kan gesteld worden dat, vanwege het hoger risico op overlijden en hartfalen en de afwezigheid van een klinisch voordeel van rosiglitazon t.o.v. pioglitazon, verder gebruik van rosiglitazon moeilijk te verantwoorden is. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de veiligheid op lange termijn van pioglitazon t.o.v. van andere perorale antidiabetica onzeker blijft. Mede gezien de afwezigheid van een duidelijk voordeel van de glitazonen op harde eindpunten, kan besloten worden dat glitazonen geen eerstekeuzemiddel zijn voor mono- en combinatietherapie bij diabetes mellitus type 2, en dat hun plaats beperkt is. Bron: Tijdschr. voor Geneeskunde 2010;66(12):583 + FUS
Bij de ziekte pulmonale hypertensie treedt niet alleen rechterhartfalen op, maar gaat ook de functie van de linker hartkamer achteruit. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Emmy Manders bij VUmc. Haar bevindingen dragen bij aan toekomstig onderzoek om de levenskwaliteit van patiënten te verbeteren. Pulmonale (arteriële) hypertensie (PAH) is een zeldzame en dodelijk longziekte waarbij een hoge bloeddruk ontstaat in de bloedvaten van de longen. Veel PAH-patiënten lijden aan rechterhartfalen waardoor hun inspanningscapaciteit afneemt en ze zich kortademig voelen. Uit eerder onderzoek blijkt dat deze symptomen niet alleen door rechterhartfalen worden veroorzaakt, er zijn aanwijzingen dat de linkerhartkamer hierin ook een rol speelt. Promovenda Emmy Manders van VUmc heeft dit nader onderzocht. Manders ontdekte dat de hartspiercellen van de linkerhartkamer kleiner worden bij PAH-patiënten. Ook heeft ze aangetoond dat de sarcomeren - een sarcomeer is het kleinste onderdeel van hart- en skeletspieren dat zorgt voor samentrekking - minder goed functioneren. Dit heeft als gevolg dat de hartspiercellen slechter samentrekken, waardoor de linkerhartkamer functie achteruitgaat. De verminderde hartfunctie van de linkerkamer kan ertoe leiden dat de spieren in het lichaam minder goed van zuurstof worden voorzien. Ook gaan PAH-patiënten sneller ademhalen. Het middenrif - de belangrijkste inademingsspier - moet dan harder werken waardoor deze zwakker wordt. De sarcomeren in deze spier blijken ook minder goed te functioneren bij PAH-patiënten. Manders heeft ook aangetoond dat de spierkracht in de benen afneemt en dat dit ook onder andere veroorzaakt wordt door de verminderde functie van de sarcomeren. Door het onderzoek van Manders kan nu onderzocht worden hoe de spierfunctie van PAH-patiënten verbeterd kan worden, zodat hun levenskwaliteit toeneemt. Dit kan bijvoorbeeld door de spieren te trainen of door medicatie.
AMC-onderzoekers hebben samen met een Canadese onderzoeksgroep uit Vancouver een gen ontdekt dat een sterke voorspeller blijkt te zijn voor hartschade na chemotherapie bij kinderen. Dit publiceren zij deze week in Nature Genetics. Het onderzoek werd gedaan onder 450 kinderen die werden behandeld met chemotherapie. De ontdekking heeft consequenties voor de behandeling van kinderkanker. Jaarlijks krijgen meer dan 500 kinderen in Nederland kinderkanker. Meer dan de helft van deze patiënten wordt behandeld met anthracyclines, een bepaalde vorm van chemotherapie. Eerdere studies van de EKZ/AMC-onderzoeksgroep hebben aangetoond dat twintig jaar na de start van die behandeling 1 op de 20 jongvolwassenen klinisch hartfalen ontwikkelt. Dat is een hoog percentage omdat het jongvolwassenen rond de 30 jaar betreft bij wie hartfalen zeer zelden voorkomt. In het huidige onderzoek, waarbij het gehele genoom is nagekeken, is een variant (rs2229774) in 1 gen (RARG) ontdekt dat een zeer sterke voorspeller blijkt te zijn voor de hartschade. Verder onderzoek in het laboratorium toonde aan dat dit gen een eiwit reguleert dat belangrijk is bij de ontwikkeling van schade van de hartspier na het gebruik van anthracyclines. Normaal gesproken wordt dit eiwit onderdrukt door het gen, maar bij hartcellen met de specifieke variant is deze onderdrukking verstoord, waardoor de gevoeligheid voor schade door anthracyclines toeneemt. De patiënt heeft dan een grotere kans op hartschade als gevolg van de chemokuur. De vondst van deze genvariant heeft consequenties voor de behandeling van kinderen met kanker met anthracycline en vraagt om vervolgonderzoek. “Het doel van het toekomstig landelijk vervolgonderzoek zal zijn dat we kinderen met kanker screenen op de genetische gevoeligheid voor hartschade ten gevolge van anthracyclines. Bij kinderen met een hoog risico op hartfalen moet dan gezocht worden naar alternatieve behandelingen”, zegt Leontien Kremer, kinderarts in het AMC. Noot voor de redactie (niet voor publicatie): Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Interne en Externe Communicatie van het AMC, Marc van den Broek, Edith van Rijs of Loes Magnin, wetenschapsvoorlichters. Telefoon (020) 566 29 29. Voor meer nieuws: www.amc.nl Het AMC maakt onderdeel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). In de acht umc’s bieden 4300 academisch medisch specialisten, inclusief hoogleraren en afdelingshoofden, dagelijks diagnostiek en behandeling aan 15.000 patiënten. Een groot deel van hen is voor een complexe aandoening of ziekte aangewezen op de zeer gespecialiseerde – topreferente - zorg die alleen de umc’s bieden. De umc’s zijn verantwoordelijk voor onderwijs aan 16.000 studenten, leiden jaarlijks 2500 medische specialisten op, en tal van verpleegkundigen en paramedici. Het medisch wetenschappelijk onderzoek van de umc’s is internationaal toonaangevend. Dat geldt in het bijzonder voor het translationeel onderzoek: voor research die bevindingen uit het laboratorium direct toepasbaar maakt voor patiënten. Topreferente zorg, toponderwijs en translationeel onderzoek zijn de drie T's die de umc’s bieden.
Wino Wijnen: ‘Regulation of cardiac form and function, small RNAs and large hearts’. Wijnen vond aanknopingspunten voor verder onderzoek in diverse genen die een rol spelen bij het vergroten van de hartspier voorafgaand aan hartfalen. Daarnaast heeft hij de rol van een microRNA, miRNA-30c, in het hart bestudeerd. Ook hier vond de onderzoeker aanwijzingen dat de miRNA de energievoorziening van hartspiercellen beïnvloedt. Verdere experimenten zijn nodig om de exacte functie van miRNA-30c vast te stellen. Hartfalen is één van de voornaamste doodsoorzaken in de Westerse wereld en de behandeling bestaat uit symptoombestrijding. Het ziekteproces wordt vaak vooraf gegaan door een vergroting van de hartspier, hypertrofie genaamd. De moleculaire processen die ten grondslag liggen aan hypertrofie van het hart zijn nog niet volledig bekend. Door het bestuderen van deze moleculaire processen heeft Wijnen nieuwe aanknopingspunten voor de behandeling van hartfalen geïdentificeerd.
Een erfelijke hartziekte (die op termijn tot hartfalen leidt) zorgt al voor een verslechterde pompfunctie op een moment dat de patiënt nog geen symptomen heeft. Dat laat Rosalie Witjas met haar promotieonderzoek als eerste zien. Witjas promoveert 12 november bij VUmc. In Nederland lijden ongeveer 40.000 mensen aan de erfelijke hartziekte hypertrofische cardiomyopathie, waarbij een verdikking van de linker hartkamer optreedt. Symptomen zijn pijn op de borst, hartritmestoornissen en moeite met sporten. Bij sommige patiënten worden deze symptomen langzaam erger; bij anderen treedt schijnbaar vanuit het niets een hartstilstand op. "Maar ze hebben met elkaar gemeen dat de ziekte onherroepelijk eindigt met hartfalen", zegt Rosalie Witjas, die promotieonderzoek deed bij VUmc. Bij jongvolwassenen en sporters is de ziekte de meest voorkomende oorzaak van plotse hartdood. Wordt de ziekte bij iemand geconstateerd, dan kunnen familieleden van de patiënt in Nederland een genetische screening krijgen. Daarbij wordt op basis van een DNA-analyse vastgesteld of zij ook drager zijn van één van de 1.300 bekende genetische mutaties die samenhangen met de ziekte. In een gezonde hartspier liggen de sarcomeren (de kleinste eenheden die nog spiergedrag vertonen) netjes parallel georiënteerd. Alle sarcomeren samen zorgen voor het samentrekken en ontspannen van de spier, zodat het hart het bloed soepel rondpompt. "Bij een zieke hartspier wijzen die spierelementjes kriskras alle kanten op", legt Witjas uit. Geen wonder dus dat de hartspier niet goed functioneert. Het grote raadsel is echter hoe deze ziekte op celniveau samenhangt met de genoemde 1.300 genetische mutaties. Mede hierdoor zijn er nog geen gerichte medicijnen voor de ziekte. Patiënten krijgen algemene medicijnen tegen hartfalen voorgeschreven, maar die pakken slechts de symptomen van de ziekte aan. Witjas: "Vaak dragen patiënten een inwendige defibrillator, maar ook dat is slechts symptoombestrijding." Om de symptomen van de ziekte te verlichten, ondergaan sommige patiënten een operatie waarbij een deel van het verdikte weefsel wordt verwijderd. Witjas heeft in het laboratorium aan dergelijk weefsel metingen gedaan, waaruit duidelijk bleek dat de efficiëntie van de hartspier in een later stadium van de ziekte was afgenomen. Ook bracht Witjas met PET- en MRI-beelden het functioneren van het hart van een patiënt in beeld. Witjas: "Met MRI bepalen we de pompfunctie, ofwel hoe goed het bloed wordt rondgepompt. Met PET meten we het zuurstofverbruik, dus hoeveel energie het hart gebruikt voor dat pompen."Zo ontdekte ze dat de efficiëntie ook al in een vroeg stadium van de ziekte afneemt, wanneer de patiënt nog geen symptomen heeft. "Het lichaam compenseert dan nog voor de verlaagde pompfunctie, maar op een gegeven moment houdt dat op."Een gericht medicijn zou dan ook idealiter in deze vroege fase van de ziekte moeten worden toegediend, bepleit Witjas. Er lopen (buiten VUmc) klinische studies naar een dergelijk medicijn, maar het kan nog jaren duren voordat ze beschikbaar zijn voor patiënten. Uit het promotieonderzoek van Witjas blijkt verder dat zowel de structurele veranderingen op celniveau als de genetische mutatie een negatief effect hebben op het functioneren van de spierelementjes en daarmee op de pompfunctie van het hart.
Hartfalen is één van de belangrijkste doodsoorzaken. Gedurende de laatse jaren wordt hartfalen geassocieerd met metabole veranderingen. Een voorbeeld is de diabete patient; deze heeft vaak te kampen met hartproblemen door een te grote opname van vet in de hartspiercellen. Dit proefschrift onderzoekt hoe in het hart het verband tussen metabolisme en hartfunctie gereguleerd wordt. Er werd een eiwit ontdekt, protein kinase D (PKD), dat andere signaaleiwitten aanstuurt die de substraatbalans (glucose/vet) in het hart regelen. Deze balans is cruciaal voor het behouden van een optimale hartfunctie. Activatie van dit PKD-eiwit leidt tot een stijging van glucose- opname, en beschermt het hart tegen de ontwikkeling van diabetes en hartfalen bij het eten van te vetrijke voeding. Proefschrift: mw. Ellen Dirkx, “Protein kinase D: At the crossroad of cardiac function and metabolism”.
Hartfalen is een aandoening met een intensieve zorgvraag. De zorg rondom hartfalen , is gericht op behoud van kwaliteit van leven van de patiënt, en het voorkomen van ziekenhuisopnames. Een vorm van zorgaanbod is telebegeleiding. Hierbij worden patiënt op afstand gevolgd. Patiënten krijgen gedoseerd educatie aangeboden en vullen dagelijks een aantal vragen in. Aan de hand van de antwoorden volgt de verpleegkundige de toestand van de patiënt en past zo nodig de therapie aan. Een recent uitgevoerde studie de effecten van telebegeleiding toont minder ziekenhuisopnames, toegenomen kennis en zelfzorg m.b.t. hartfalen, en afname van angst en depressie, bij gelijkblijvende kosten. Er werd geen effect aangetoond op kwaliteit van leven.
Vandaag ontvangen 7 onderzoekers van het UMC Utrecht een beurs- de zogenaamde Dekkerbeurs- uit handen van de Hartstichting. Met deze beurzen zal de komende jaren wetenschappelijk onderzoek worden verricht dat gericht zal zijn op het voorkómen, behandelen en genezen van hart- en vaatziekten. In totaal ontvangen zeventien wetenschappers verbonden aan Nederlandse universitaire medisch centrum een beurs om de behandeling van onder meer hartstilstand, hartfalen en hartinfarct verder te verbeteren. De winnende wetenschappers hebben een strenge selectie doorstaan. Ze zijn als beste naar voren gekomen uit 132 onderzoeksvoorstellen die de Hartstichting heeft ontvangen. De zeven winnende wetenschappers uit het UMC Utrecht zullen de komende jaren antwoord zoeken op onderstaande vragen: Lagere bloeddruk door gezonde vetten in babymelk? - Lenie van Rossem (€300.000) Wie op jonge leeftijd een hoge bloeddruk heeft, houdt meestal zijn hele leven een verhoogde bloeddruk. Lenie van Rossem onderzoekt of er een verband is tussen visvetten in babymelk en de bloeddruk. Als dit zo is, kun je daarmee mogelijk op jonge leeftijd het levenslange risico op hart- en vaatziekten verkleinen. Welke antistollingsmiddelen zijn het beste en het veiligste voor wie? - Jacoba Greving (€350.000) Welke antistollingsmiddelen geven de beste bescherming tegen een volgend herseninfarct en zorgen tegelijkertijd voor een kleine kans op bloedingen? Jacoba Greving wil een risicotabel ontwikkelen, waarmee een arts dat per individuele patiënt kan bepalen. Ontsnappingsroute rond herseninfarct - Reinoud Bokkers (€150.000) De afsluiting van een bloedvat door een bloedpropje (herseninfarct) leidt niet altijd tot evenveel hersenschade. Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Reinoud Bokkers of een speciale MRI-scan goed kan weergeven of een hersengebied nog te redden is met medicijnen. Ochtendhart of avondhart? - Linda van Laake (€150.000) Hartcellen werken niet altijd even hard. Ze hebben, net als veel andere cellen, een vast ritme van activiteiten, dat zich elke 24 uur herhaalt. Maar als de pompkracht van het hart afneemt (hartfalen), lijkt dit ritme verstoord. Met haar beurs onderzoekt Linda of de behandeling van hartfalen verbetert als je rekening houdt met de fase waarin hartcellen zich bevinden. Hartspierziekte in de familie: bij wie verloopt de ziekte ernstig, bij wie blijft het onschuldig? - Judith Groeneweg (€100.000) Bij welke mensen met aritmogene cardiomyopathie verloopt de ziekte ernstig en bij welke niet? Judith Groeneweg hoopt deze vraag aan het eind van haar onderzoek te kunnen beantwoorden. Ontstoken hartklep beter in beeld - Ricardo Budde (€200.000) Met een beurs van de Hartstichting onderzoekt Ricardo Budde of een nieuw soort CT-scan beter laat zien of kunsthartkleppen ontstoken zijn. Op dit moment is het lastig om deze diagnose goed te stellen. Artsen kunnen daardoor niet altijd met zekerheid zeggen of een patiënt een operatie of antibioticumkuur nodig heeft. Kalk in slagaders. Maakt het uit waar het zit? - Joline Beulens (€350.000) Verkalking van slagaders kan optreden aan de binnenkant en aan de buitenkant van slagaders. Joline gaat onderzoeken of de plaats van de verkalking iemands kans op hart- en vaatziekten bepaalt. Er zijn nu 1 miljoen hart- en vaatpatiënten in Nederland. Aan hart- en vaatziekten overlijden per dag ruim 100 mensen en dagelijks komen 1.000 mensen met hart- en vaatziekten in het ziekenhuis terecht. Het UMC Utrecht is hét Hart- en Vaatcentrum van midden-Nederland. Het ziekenhuis behandelt hart- en vaatpatiënten uit Utrecht en omstreken die zijn doorgestuurd door de huisarts (tweedelijnszorg), maar behandelt daarnaast patiënten uit heel Nederland met een complexe aandoening (derdelijnszorg). Daarnaast is het UMC Utrecht voor een aantal behandelingen ook een internationaal referentie centrum (vierdelijnszorg). Naast het behandelen van hart- en vaatpatiënten heeft het UMC Utrecht de ambitie om met zowel medische als organisatorische innovaties de zorg op het gebied van hart- en vaatziekten te verbeteren.
Chronische en uiteindelijk terminale aandoeningen zijn steeds vaker de oorzaak van sterfgevallen in Nederland. Kanker is nu met veertigduizend sterfgevallen per jaar de belangrijkste doodsoorzaak. Daarna volgen chronische aandoeningen als COPD, herseninfarct en hersenbloeding, Dementie en Hartfalen . Dat zeggen onderzoekers van NIVEL.
NWO heeft twee VUmc-onderzoekers een Vidi-subsidie van elk 800.000 euro toegekend. Dr. Jolanda van der Velden onderzoekt fouten in het erfelijk materiaal van de hartspier die tot hartfalen leiden. Dr. ir. Jenny van der Steen bestudeert het effect van behandelingen van longontsteking bij mensen met dementie. Een Vidi-subsidie is bedoeld om talentvolle, creatieve onderzoekers in staat te stellen een eigen onderzoekslijn te ontwikkelen. VU medisch centrum feliciteert beide wetenschappers met de erkenning van hun grensverleggende onderzoek. Het onderzoek van fysioloog Jolanda van der Velden richt zich op de zogenaamde "motoreiwitten" van de hartspier. Deze eiwitten zijn verantwoordelijk voor een goede pompfunctie van het hart. Fouten in het erfelijk materiaal van de hartspier veranderen de eiwitten, waardoor er hartfalen kan ontstaan. Met het geld van de VIDI-subsidie wil Van der Velden inzicht verschaffen in het proces van eiwitveranderingen bij erfelijke hartziekten. Dit inzicht biedt weer verdere aanknopingspunten voor therapie en preventie van hartfalen. Epidemioloog Jenny van der Steen gebruikt haar VIDI-subsidie voor onderzoek naar de behandelingen van longontsteking bij patiënten met dementie. Longontsteking is een veel voorkomende oorzaak van overlijden bij mensen met dementie. Familie en artsen kiezen wat de beste behandeling lijkt, zoals met of zonder antibiotica of morfine. Maar wat is de beste behandeling? Met het onderzoek wil Van der Steen bepalen in hoeverre de verschillende behandelingen het lijden van de patiënten verminderen en de overleving beïnvloeden. De VIDI-vernieuwingsimpuls van NWO is gericht op onderzoekers die na hun promotie al een aantal jaren onderzoek op postdocniveau hebben verricht en daarbij hebben aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te brengen. Onderzoekers worden hiermee in staat gesteld een eigen vernieuwende onderzoekslijn te ontwikkelen en daartoe zelf één of meer onderzoekers aan te stellen.
Dat hartfalen voor een groot deel erfelijk bepaald is, was al bekend. Welke genen precies verantwoordelijk zijn voor de ziekte en hoe de ziekte precies ontstaat, is echter nog steeds onduidelijk. Het promotieonderzoek van Niek Verweij heeft belangrijke nieuwe inzichten op dit vlak opgeleverd. Door middel van genoomwijde associatie scans identificeerde hij maar liefst 106 gebieden op het genoom die belangrijk zijn voor het functioneren van het hart- en vaatstelsel. Deze en andere bevindingen uit het onderzoek kunnen helpen om de werking van het hart beter te begrijpen, en uiteindelijk het ontwikkelen van nieuwe medicijnen voor hart- en vaatziekten mogelijk te maken. Om te begrijpen welke genetische variaties belangrijk zijn voor ziektes en karakteristieken van die ziektes (ook wel fenotypes genoemd) voeren onderzoekers sinds een aantal jaren genoomwijde associatie scans uit. Zulke scans kunnen duidelijk maken wat het verband is tussen sommige ziekten en bepaalde genetische variaties, en doelwitten opleveren voor toekomstige ziekten. Het is niet altijd gemakkelijk om genetische variaties aan complexe ziektes zoals hartfalen te verbinden, omdat zulke ziektes meerdere oorzaken kunnen hebben. Verweij maakte voor zijn studie gebruik van ‘endofenotypes’ om genetische varianten te vinden die belangrijk zijn voor het hart- en vaatstelsel, in het bijzonder de linkerkamerfunctie en ‘cardiale geleiding’ – het voortzetten van elektrische prikkels door het hart. Hij legt uit dat zulke endofentoypes soms ook in gezonde mensen gevonden kunnen worden, en daardoor meer statistisch belangrijke informatie kunnen opleveren. De nieuwe genetische variaties die Verweij beschrijft, leveren vooral nieuwe, gedetailleerde biologische inzichten op in de werking van het hart en de bloedvaten. Deze nieuwe kennis kan uiteindelijk helpen bij het ontwikkelen van nieuwe medicijnen voor hart- en vaatziekten. Niek Verweij (1985) studeerde Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aan de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting. Verweij zal zijn onderzoek een jaar lang voortzetten aan de Harvard Medical School en de Massachusetts Institute of Technology met een beurs van ICIN-NHI.
“Een ICD is heel effectief in het voorkomen van een plotse hartdood, maar er zitten ook nadelen aan”, zegt dr. Hans van Rees. Hij promoveerde op 30 januari op onderzoek naar de effectiviteit van ICD’s bij verschillende patiëntgroepen. ps Van Rees“Een ICD is een soort superpacemaker”, vertelt Hans van Rees. Net als een pacemaker houdt een ICD het hartritme in de gaten en stuurt bij als de hartslag te traag wordt. Bij een gevaarlijke ritmestoornis kan een ICD ook een elektrische schok geven, zodat het hartritme weer normaal wordt. “Een ICD is een laatste redmiddel, voor mensen met een verhoogd risico op een plotse hartdood”, aldus Van Rees. De hamvraag daarbij is: hoe identificeer je deze mensen? “We onderscheiden twee groepen. Mensen die ooit een ritmestoornis hebben gehad of gereanimeerd zijn. Zij komen vanuit secundaire preventie absoluut in aanmerking voor een ICD. Daarnaast is er de groep die een ICD krijgt voor primaire preventie. Deze patiënten hebben last van een slechte kamerfunctie, hartfalen. Daardoor hebben zij een verhoogd risico om in de toekomst een levensbedreigende hartritmestoornis te ontwikkelen.” De richtlijnen voor het plaatsen van een ICD voor primaire preventie zijn vrij ruim. Van Rees: “Grofweg genomen komt iedereen met een kamerfunctie onder een bepaalde afkapwaarde volgens de richtlijnen in aanmerking voor een ICD, ongeacht leeftijd of andere patiëntkenmerken. Ik heb onderzocht of je niet andere kenmerken zou moeten meewegen in die beslissing.” Van Rees bekeek of de ICD van overleden patiënten ook daadwerkelijk in actie was gekomen. “Als iemand sterft zonder dat de ICD is afgegaan dan is deze eigenlijk voor niets geweest. We zagen dat mensen met een slechte kamerfunctie, hartfalen, suikerziekte, rokers en mensen boven de 75 jaar, die een ICD krijgt vanwege primaire preventie, een hoog risico hebben om door een andere oorzaak dan plotse hartdood te overlijden.” Voor deze groep patiënten is het dus minder voordelig om een ICD te krijgen. Is het niet gewoon een prettig idee om te weten dat je niet aan een hartstilstand zult overlijden omdat de ICD dan ingrijpt? Misschien als plaatsing van een ICD geen risico’s zou geven, maar die zijn er wel, aldus Van Rees. ICDEen ICD kan een ontsteking met complicaties geven en ook onterechte schokken treden soms op. “Na 5 jaar heeft 18 procent een onterechte schok gekregen. Dat kan erg pijnlijk zijn en patiënten kunnen hier angstig van worden.” Deze groep heeft bovendien een 60 procent hogere kans op overlijden. Dat komt waarschijnlijk niet door de onterechte schok, maar doordat deze groep patiënten al wat zieker is. De nadelen van een ICD zijn reden om scherper naar de ICD-richtlijnen voor primaire preventie te kijken. Daar zullen nog wel aanvullende klinische studies voor nodig zijn, verwacht de pas gepromoveerde. “Als een richtlijn er eenmaal is, wordt die niet snel veranderd”, aldus Van Rees. Hans van Rees promoveerde op 30 januari op zijn proefschrift Implantable cardioverter defibrillators -Translating evidence from randomized clinical trials to routine clinical practice bij prof. Martin Schalij en prof. Jeroen Bax (Hartziekten). Hij is cardioloog in opleiding en momenteel werkzaam in het Groene Hart Ziekenhuis.
UMC Utrecht heeft vandaag de tarieven van behandelingen en diagnostiek, die vallen onder het maximaal eigen risico van € 885, online gezet. Een patiënt kan daardoor vooraf op de website zien wat zijn eigen bijdrage aan de behandeling zal zijn. Patiënten hebben aangegeven graag online inzage te willen om zo de hoogte van hun eigen risico te kunnen bepalen. Zorgproducten boven € 885 vallen per definitie onder dekking van de zorgverzekering. De tarieven zijn te vinden op http://www.umcutrecht.nl/zorgkosten UMC Utrecht heeft bij het transparant maken van de tarieven samengewerkt met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. "Wij zijn groot voorstander van zoveel mogelijk transparantie in de gezondheidszorg, zowel op het gebied van kwaliteit als op de tarieven van de zorg", zegt Mirjam van Velthuizen, lid van de raad van bestuur. “We hebben onze cliëntenraad en patiëntenpanel actief betrokken bij de ontwikkeling hiervan. Natuurlijk vinden zij transparantie ook belangrijk.” Van Velthuizen hoopt dat andere ziekenhuizen spoedig het voorbeeld zullen volgen. UMC Utrecht is het eerste academische ziekenhuis met tarieven online. Patiënten kunnen concreet op aandoening of behandeling zoeken en vervolgens de beschikbare tariefsinformatie vinden. “Een patiënt kan op de website van het ziekenhuis dus op de H van hartfalen zoeken en krijgt vervolgens informatie over de tarieven”, zegt Van Velthuizen. De informatie is op alfabetische volgorde beschikbaar gemaakt voor de meest voorkomende aandoeningen. Zo kost bijvoorbeeld een poliklinisch bezoek bij chronisch hartfalen €211 voor verzekerden bij Zilveren Kruis.
Bron: UMC
In november plaatsten twee hartchirurgen in nauwe samenwerking met cardiologen en anesthesisten van het LUMC een steunhart in de rechterhartkamer van een patiënt met ernstig hartfalen. Voor deze patiënt, die een aangeboren hartafwijking heeft, is deze behandeling levensreddend. Het is voor het eerst in Nederland dat een permanent steunhart in de rechterhartkamer is geplaatst. Het LUMC is een expertisecentrum voor aangeboren hartafwijkingen én heeft veel ervaring met het plaatsen van steunharten als definitieve oplossing voor patiënten met ernstig hartfalen. Die expertise is nu gebundeld in een behandeling voor een nieuwe categorie relatief jonge patiënten, voor wie eerder geen oplossing was. Het LUMC heeft in de afgelopen zeven jaar veel ervaring opgedaan met het plaatsen van een permanent steunhart in de linkerhartkamer. Nu is de pomp voor het eerst als definitieve oplossing in de rechterhartkamer geplaatst. Prof. Mark Hazekamp, specialist op het gebied van aangeboren hartafwijkingen: “Onze patiënt is een man van 47 met drie jonge kinderen. Zijn conditie was ernstig en hij kwam, zoals veel van deze patiënten, niet in aanmerking voor een harttransplantatie. Er was voor hem geen alternatief. Dit steunhart redt zijn leven.” De behandeling biedt uitkomst voor patiënten die als baby vóór 1980 geopereerd zijn aan een transpositie van de grote vaten. Dit betekent dat de slagaders in het hart in aanleg omgewisseld zijn: de longslagader komt uit in de linkerhartkamer, de aorta is aangesloten op de rechterhartkamer. Daarnaast is de behandeling geschikt voor patiënten die zijn geboren met een hart waarin de rechter- en linkerhartkamer zijn omgewisseld (congenitaal gecorrigeerde transpositie van de grote vaten). Deze patiënten hebben gemeen dat hun rechterhartkamer het bloed door het lichaam pompt. Normaal gesproken doet de linkerhartkamer dit. De rechterhartkamer is echter niet voor dit werk gebouwd en daardoor ontstaan rond de leeftijd van 40 of 45 jaar problemen. De plaatsing van het steunhart gebeurt door twee hartchirurgen: één met ervaring met het plaatsen van steunharten, één met ervaring met aangeboren hartafwijkingen. Hartchirurg Meindert Palmen: “De operatie is goed verlopen. Alleen het feit dat deze patiëntengroep tijdens het leven vaak al meerdere keren geopereerd is, maakt het gecompliceerd.” Het steunhart neemt de pompfunctie van het hart over. De pomp wordt in de hartkamer geplaatst en is via een lijn die door de buik naar binnen gaat verbonden met een kleine computer. Palmen: “De patiënt moet deze computer altijd bij zich dragen en ’s nachts de batterij van de pomp opladen. Dat is een nadeel. Ook blijft er een risico op complicaties. Daar staat echter een grote gezondheidswinst tegenover. Dat weten we van onze ervaringen met de patiënten die een permanent steunhart in de linkerhartkamer kregen.” De patiënt is inmiddels van de intensive care af en maakt het goed. Palmen: “De eerste dagen na het plaatsen van het steunhart zijn kritiek. Er is een risico op complicaties en soms is nog een operatie nodig. Zodra de patiënt weer thuis is, kan hij zijn leven gezond vervolgen. Onze patiënt zal weer met zijn kinderen kunnen spelen, kunnen fietsen en auto rijden.” Hazekamp: “Wij verwachten dat deze groep patiënten het op de lange termijn nog beter zal doen dan de patiënten die eerder voorzien zijn van een steunhart in de linkerhartkamer. Hun hart is op de rechterhartkamer na gemiddeld namelijk in een betere conditie.” Er zijn in Nederland waarschijnlijk tientallen patiënten die in aanmerking komen voor een permanent steunhart in de rechterkamer als laatste behandeloptie. Hazekamp: “In de komende jaren zal dit aantal nog toenemen. Het is belangrijk dat cardiologen dit weten en patiënten op tijd verwijzen.”
Bron: LUMC
Paul Steendijk is benoemd tot hoogleraar op de afdeling Hartziekten van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Hij houdt zich intensief bezig met onderzoek naar nieuwe behandelingen van hartfalen en met het ontwikkelen en evalueren van (bio)medisch onderwijs. Prof. Paul Steendijk geeft niet alleen veel onderwijs in het LUMC, hij doet ook onderzoek naar het gegeven onderwijs. “Dat wordt binnen het LUMC al wel gedaan, maar tot nu toe was dat vrij versnipperd. De Raad van Bestuur heeft nu een onderzoeksgroep ingesteld binnen het Onderwijs Expertise Centrum.” Steendijk is een van de hoogleraren die deze groep gaat vormgeven. “We onderzoeken welke onderwijsvormen het beste werken en bij welke groepen en wat de onderliggende mechanismen zijn. Ik richt me vooral op het ontwikkelen, introduceren en evalueren van moderne onderwijsmethoden.” Steendijk vindt goed en geïntegreerd onderwijs van de basiswetenschappen, zoals anatomie, fysiologie en biochemie, belangrijk. In 2012 was hij een van de krachten achter de curriculumherziening van de studie Geneeskunde. Hij bedacht daarvoor het onderwijsblok ‘Van basis tot homeostase’, waarin basaal en klinisch onderwijs over hart, vaten, longen en nieren zijn samengevoegd. “Ik hoor van studenten dat ze het interessant en stimulerend vinden dat ze basisvakken en klinische problemen nu gecombineerd gedoceerd krijgen”, aldus de nieuwe hoogleraar. Hij was ook intensief betrokken bij de opzet van de studie Klinische Technologie, die in september 2014 van start ging. Deze bacheloropleiding combineert geneeskunde met techniek en wordt door het LUMC, het Erasmus MC en de TU Delft gezamenlijk aangeboden. Er wordt nu hard gewerkt om de opleiding een vervolg te geven in een driejarige masteropleiding Technical Medicine. Steendijk is natuurkundige van oorsprong en doet ook cardiovasculair onderzoek op de afdeling Hartziekten van het LUMC. Hij publiceerde hierover meer dan 200 artikelen in internationale wetenschappelijke tijdschriften en begeleidde als co-promotor 12 promovendi. “De laatste jaren concentreer ik me op het evalueren van chirurgische ingrepen bij hartfalen, zoals klepreparaties en ventrikelreconstructies. Ik kijk naar het effect van behandelingen op de pompfunctie van het hart, de overleving en de kwaliteit van leven.” Paul Steendijk (1959) studeerde natuurkunde in Utrecht en promoveerde in 1993 aan de Universiteit van Leiden op fysiologisch onderzoek aan het hart. Sinds 2003 is hij universitair hoofddocent bij de afdeling Hartziekten van het LUMC. Voor zijn cardiovasculaire onderzoek ontving hij in 2005 de LUMC Marie Parijs-prijs. Hij is ook intensief betrokken bij het onderwijs, onder meer als voorzitter van de onderwijscommissie van het Hart-Long Centrum. Binnen het Onderwijs Expertise Centrum doet hij onderzoek naar het (bio)medische onderwijs. Hij won verschillende onderwijsprijzen, waaronder de Prof. Tammelingprijs (2014) en ‘Docent van het Jaar 2015’ van de opleiding Klinische Technologie.
Bron: LUMC
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert om bij het gebruik van Xalkori (crizotinib) extra alert te zijn op symptomen van hartfalen. Daarbij wordt geadviseerd vooral te controleren op symptomen als benauwdheid, oedeem en snelle gewichtstoename door vasthouden van vocht. Dit geldt ook voor patiënten zonder bestaande hartaandoening. Bij een recente beoordeling van de risico’s zijn ernstige gevallen van hartfalen gemeld. Deze waarschuwing wordt toegevoegd aan de patiëntenbijsluiter en uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). Crizotinib wordt voorgeschreven bij de behandeling van volwassenen met niet-kleincellige longkanker (NSCLC) met een genetische afwijking, abnormale anaplastisch lymfoom kinase (ALK)gen. De firma Pfizer B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar longartsen, internisten-oncologen, cardiologen, ziekenhuisapothekers (en genoemde zorgverleners in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Gazyvaro (obinutuzumab, een monoclonaal gericht tegen CD20 receptor op de B-lymfocyten) weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die van tevoren niet behandeld zijn en met co-morbiditeit, waardoor ze ongeschikt zijn voor een volledige behandeling met fludarabine.
- Translarna (ataluren), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van de nonsense mutatie vorm van Duchenne spierdystrofie bij ambulante jongens ouder dan 5 jaar. Voor meer informatie, zie ook het aparte bericht over de toelating van Translarna.
- Plegridy (peginterferon beta-1a, een interferon β-1a bevattend product) voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerosis bij volwassenen.
- Nuwiq (simoctogog alfa, een 4e generatie rhVIII concentraat) voor de behandeling en ter voorkoming van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII- deficiëntie).
- Simbrinza (een fixed-dose combinatie oogdruppel, die de alfa2-blokker brimonidine en de koolzuuranhydrase remmer brinzolamide bevat ) voor de behandeling van open hoek glaucoom of oculaire hypertensie wanneer onvoldoende resultaat bereikt wordt met monotherapie.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Arzerra bevat ofatumumab, een monoclonaal geregistreerd voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die refractair zijn voor fludarabine en alemtuzumab. Mag nu ook als eerstelijns indicatie voorgeschreven worden in combinatie met chloorambucil of bendamustine voor de behandeling van patiënten met CLL die van tevoren niet behandeld zijn en niet in aanmerking komen voor fludarabine gebaseerde therapie.
- Halaven bevat eribuline, een monoclonaal geregistreerd voor de derdelijns behandeling van patiënten met borstkanker. Mag nu ook gebruikt worden voor de tweedelijns behandeling van deze patiënten.
- Vfend (voriconazole) is actief tegen een breed scala van gisten en draadzwammen, zoals Candida, Aspergillus, Fusarium en Scedosporium. Het middel kan nu ook gebruikt worden voor profylaxe van invasieve schimmelinfecties bij patiënten met AML en bij patiënten die beenmerg stamcel therapie ondergaan.
Uitkomsten herbeoordeling
De CHMP bevestigt de aanbeveling van de PRAC ten aanzien van beperkingen met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renine-angiotensine systeem (RAS)blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine-II-antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden onder meer gebruikt bij de behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) en congestief hartfalen (een aandoening waarbij het hart niet genoeg bloed door het lichaam kan pompen).
Beroepsprocedures tegen eerder negatief CHMP advies
In januari 2014 was de CHMP negatief in het oordeel over Masiviera(masitinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er destijds twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel. Nu volgde een nieuwe beoordeling, waarbij de CHMP opnieuw concludeert dat de werkzaamheid onvoldoende opweegt tegen de risico’s.
De CHMP blijft ook bij het negatieve oordeel ten aanzien van het middel Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam, net als eerder, tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege de toxiciteit bij een beperkte werkzaamheid.
Verder blijft de CHMP ook bij een negatief oordeel met betrekking totReasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde werkzaamheid.
Positieve uitkomst procedure Dexamed
Dexamed (dexamfetamine sulphate), geïndiceerd voor de behandeling van ADHD (aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit) bij kinderen van 6-17 jaar. Op basis van de evaluatie van de beschikbare gegevens en de discussie binnen het Comité, concludeert de CHMP met meerderheid dat de voordelen van Dexamed opwegen tegen de risico’s bij een tweedelijns indicatie en bij de opgelegde risico minimalisatie maatregelen en heeft de CHMP aanbevolen dat de handelsvergunning in alle betrokken lidstaten, waaronder Nederland, kan worden verleend.
Binnen het CBG waren er zorgen over mogelijk misbruik en verslaving. Belangrijk voor het CBG is de tweedelijnsindicatie en de opgelegde leeftijdsbeperking samen met de nu afgesproken risico minimalisatie maatregelen. In Nederland is dit geneesmiddel op dit moment al beschikbaar middels apotheekbereiding.
Overig nieuws CHMP
De aanvraag van een uitbreiding van de indicatie bij de behandeling van osteoartrose van de knie en heup ter vermindering van de slijtage van het kraakbeen bij de handelsvergunning voor Protelos (Osseor) is ingetrokken.
De Hartstichting reikt vandaag 14 beurzen uit voor nieuw onderzoek naar onder meer hartritmestoornissen, beroerte en hartfalen. Deze investering van 3,6 miljoen euro moet betere behandeling van deze ernstige ziekten dichterbij brengen. De onderzoekers buigen zich de komende jaren over vragen als:
- Wat veroorzaakt een hersenbloeding? Als een bloedvat in de hersenen knapt, zijn de gevolgen vaak zeer ernstig. Meer inzicht in de verschillen tussen patiënten moet betere behandeling mogelijk maken.
- Bij wie is een pacemaker zinvol en bij wie niet? Een computermodel helpt om overbodige operaties te voorkomen.
- Waarom krijgen sommige vrouwen hartfalen na een zwangerschap? De ene vrouw blijkt gevoeliger voor deze complicatie dan de andere. Hoe kan dat?
- Waardoor krijgen jonge kinderen soms een hartritmestoornis? Op zoek naar onderscheid tussen onschuldige en schadelijke ontregelingen van de hartslag.
De winnende wetenschappers hebben een strenge selectie doorstaan. Ze zijn als beste naar voren gekomen uit de 100 aanvragen die de Hartstichting heeft ontvangen. Naast de beurzen stimuleert de Hartstichting het onderzoek naar hart- en vaatziekten ook via andere wegen, bijvoorbeeld via het grote samenwerkingsverband CVON. Jaarlijks financiert de Hartstichting voor gemiddeld 13 miljoen euro onderzoek naar het voorkomen, behandelen en werkelijk genezen van hart- en vaatziekten. Meer informatie hierover op onze site. De behandeling van hart- en vaatziekten is de afgelopen 50 jaar sterk verbeterd door wetenschappelijk onderzoek. Maar nog steeds herstellen de meeste mensen niet volledig van een hart- of vaatziekte. Bovendien overlijdt 1 op de 3 Nederlanders eraan en stijgt het aantal chronisch patiënten. Onderzoek blijft daarom hard nodig.
Voldoende slaap is zeer belangrijk voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, zo blijkt uit diverse onderzoeken. Volgens onderzoekers van de Norwegian University of Science and Technology lopen mensen die geregeld moeite hebben met inslapen en doorslapen een verhoogd risico op hartfalen. Zij volgden ruim 50.000 mensen van 20 tot 89 jaar gedurende een periode van elf jaar. Mensen die moeite hebben met inslapen en in slaap blijven, lopen tot wel drie keer zoveel risico op hartfalen ten opzichte van mensen die geen slaapproblemen hebben. Mogelijk veroorzaakt slaaptekort schadelijke reacties in het lichaam, zeggen de onderzoekers. Bij ernstig slaapgebrek maakt het lichaam stresshormoon aan en dat heeft een kwalijke uitwerking op het hart.
Driedimensionale echografie van het hart is een zeer betrouwbare en nauwkeurige techniek voor het verschaffen van informatie over de hartspierfunctie. Daarnaast kan driedimensionale echografie met speciale metingen van het hart zeer goed voorspellen of een patiënt met chronisch hartfalen baat zal hebben bij een speciaal soort pacemaker. Hierdoor kan een patiënt niet alleen langer leven maar ook met een betere kwaliteit van leven. Op woensdag 4 juli promoveert cardioloog-in-opleiding Sebastiaan Kleijn bij VU medisch centrum met de eerste 3D-promotie in Nederland. De driedimensionale echografie voor het hart is in de laatste decennia sterk ontwikkeld. Sebastiaan Kleijn onderzocht de nieuwste beeldvormende technieken en keek naar de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van deze beelden. De technieken dragen in belangrijke mate bij aan het bepalen van de grootte en functie van het hart. Onderzoek van Kleijn laat zien dat driedimensionale echografie van het hart betrouwbaar en nauwkeurig is. Daarnaast geeft driedimensionale echografische bepaling van hartspierverkorting ons meer betrouwbare informatie over de globale én regionale hartspierfunctie. Kleijn toont ook aan dat driedimensionale echografie met speciale metingen van het hart goed kan voorspellen of een patiënt met chronisch hartfalen baat zal hebben bij een speciaal soort pacemaker. Met deze pacemaker zou de patiënt niet alleen langer kunnen leven maar ook een betere kwaliteit van leven hebben. Het toevoegen van de derde dimensie binnen de echografische beeldvorming kan op deze wijze van meerwaarde zijn voor de diagnostiek en behandeling van hartpatiënten ten opzichte van de huidige tweedimensionale technieken. Kleijns onderzoek bevestigt hiermee de positie van echografie als klinisch meest toepasbare beeldvormende techniek voor het hart. Tijdens de promotie op 4 juli zal Sebastiaan Kleijn afbeeldingen van het hart laten zien, die de aanwezigen door een 3D-bril kunnen aanschouwen. Zo krijgt het publiek de unieke gelegenheid om te zien hoe de techniek van driedimensionale echografie nauwkeurige informatie verschaft.
Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis. De gevolgen zijn een verhoogd risico op overlijden, herseninfarct, hartfalen en verminderde kwaliteit van leven. Promovendus Lei Ke van de RUG onderzocht hoe ‘remodeling’ van de boezems van het hart kan worden tegengegaan. Remodeling is het geheel aan veranderingen aan het boezemweefsel, door onder meer verhoogde bloeddruk, hartfalen, hartklepaandoeningen en suikerziekte. Het treedt al op voordat de patiënt last krijgt van boezemfibrilleren. Bovendien is er een zichzelf versterkend effect. Zodra boezemfibrilleren optreedt, kan de schade aan de boezems verergeren. Behandeling met zogeheten Hsp-geneesmiddelen kan volgens Ke boezemfibrilleren tegen gaan.
Patiënten met chronische nierschade hebben een sterk verhoogd cardiovasculair risico. Professor Carlo Gaillard wil met zijn onderzoek meer behandelingsmogelijkheden voor deze patiënten bereiken. Zo richt hij zich op ijzertekort, bloedarmoede en stoornissen in het biologische ritme van patiënten met chronische nierschade. Gaillard spreekt op 13 april zijn oratie uit als hoogleraar cardiometabole veranderingen van chronische nierschade en nierfunctievervangende behandeling bij VU medisch centrum. Het onderzoek van Gaillard heeft als centrale vraag: welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de interactie van hart en nieren? Patiënten met chronische nierschade (CNS) zijn aan twee risico's blootgesteld. Enerzijds aan het risico op verdere verslechtering van de nierfunctie met uiteindelijk de noodzaak tot het ondergaan van nierfunctievervangende behandeling en anderzijds aan een verhoogd cardiovasculair risico. Terwijl de meeste patiënten vooral bezorgd zijn om ooit dialysepatiënt te worden, lopen zij met hun cardiovasculaire profiel een veel groter risico en is dat bedreigender voor hun gezondheid. Naast een verhoogd risico bij deze patiënten door hoge bloeddruk, roken en overgewicht hebben ze vaak ook te maken met een verdikking van de hartspier en hartfalen (met en zonder kransslagaderziekte). Ook komt zogenaamde "plotse hartdood" relatief vaak voor bij deze patiënten. Bewust of onbewust speelt het biologische 'circadiane' ritme een belangrijke rol in ieders leven. Gaillard heeft aandacht voor dit ritme omdat het vaak gestoord is bij patiënten met CNS, zeker als er ook sprake is van hartfalen en/of ijzertekort. Patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen lijden vaak aan slaapstoornissen en andere slaap gerelateerde ongemakken, zoals bijv. restless legs. Maar de verstoring heeft niet alleen consequenties voor slaap, ook voor het cardiovasculaire risico, onder andere omdat de nachtelijke daling van de bloeddruk afwezig is.
De genetische hartziekte HCM speelt een grote rol bij spontane hartdood op jonge leeftijd en hartfalen in het algemeen. Vroege herkenning is dan ook van groot belang. Stefan Timmer onderzoekt welke kenmerken een rol spelen in de opsporing van de ziekte. Timmer promoveert op 25 april bij VUmc. In het onderzoek van Timmer zijn dragers van de genetische hartziekte HCM - die zelf nog geen symptomen vertonen, vergeleken met een gezonde controlegroep. Met behulp van nieuwe beeldvormingstechnieken als PET werd vastgesteld of slechte doorbloeding door microvasculaire dysfunctie en inefficiënte energiehuishouding kunnen worden gezien als vroege ziektemarkers voor HCM. Er werd aangetoond dat de bloeddoorstroming bij de dragers van HCM vergelijkbaar is met die van de gezonde controlepopulatie. De dragers bleken echter wel al een mindere hartfunctie in relatie tot het zuurstofverbruik te hebben dan gezonde mensen. Dit toont aan dat een dergelijke inefficiënte energiehuishouding in het hart vooraf gaat aan het optreden van symptomen van HCM. De slechte energiehuishouding is derhalve mogelijk een belangrijke determinant in het verloop van de ziekte. Net als bij andere studies benadrukken de resultaten van het onderzoek het belang van een vroege opsporing van afwijkingen in de doorbloeding en energiehuishouding van de hartspier om zo het risico van hartfalen door HCM te verkleinen. Het onderzoek wijst met het onderscheiden van deze markers van HCM de weg in het ontwikkelen en toepassen van nieuwe therapieën.
Patiënten met diabetes type 2 hebben een veranderde stofwisseling van hart en lever. Ook de pompfunctie van het hart is anders. Aldus internist in opleiding Luuk-jon Rijzewijk die onderzoek deed bij deze patiënten. Hij vond ook dat de aanwezigheid van veel levervet een ongunstige hartstofwisseling tot gevolg heeft bij deze patiënten. Luuk-jon Rijzewijk promoveert 4 juli bij VU medisch centrum. Rijzewijk keek tevens naar het effect van twee veel gebruikte bloedglucose verlagende medicijnen. Pioglitazon verbetert de hartfunctie, verhoogt de glucoseopname van hart en lever, maar heeft geen effect op de energiebalans van het hart en het percentage levervet. Veel patiënten met type 2 diabetes mellitus ontwikkelen cardiovasculaire ziekten, zoals hartfalen, wat een grotere kans geeft op voortijdig overlijden. Er is ook een groep patiënten met type 2 diabetes die hartfalen ontwikkelen zonder vaatproblemen of hoge bloeddruk. Dit heeft te maken met een veranderde stofwisseling van het hart en daaraan gerelateerde verstoringen in de hartcellen. Deze veranderingen treden ook op in de lever. Luuk-jon Rijzewijk onderzocht de stofwisseling van hart en lever bij patiënten met diabetes type 2. Daarnaast keek hij naar het effect van behandeling met twee veelgebruikte bloedglucoseverlagende medicijnen: pioglitazon versus de standaard therapie metformine. Zijn belangrijkste conclusies zijn dat de stofwisseling van hart en lever bij deze patiënten is veranderd. Hij vond ook dat type 2 diabetes patiënten met veel levervet een ongunstigere hartstofwisseling hebben in vergelijking met patiënten met weinig levervet. Tevens concludeert hij dat het gebruik van pioglitazon in vergelijking met metformine de werking van het hart verbetert, en de hart- en lever stofwisseling gunstig beïnvloed, echter zonder een effect op de energiebalans en de hoeveelheid vet in het hart. Promovendus: L.J. Rijzewijk, titel proefschrift: Metabolic imaging in gluco-lipotoxic heart and liver disease in type 2 diabetes.
Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis. Meer dan zes miljoen Europeanen hebben last van deze aandoening en de komende decennia zal dit aantal waarschijnlijk verdubbelen, onder meer door de vergrijzing. De gevolgen zijn ernstig: een verhoogd risico op overlijden, herseninfarct, hartfalen en verminderde kwaliteit van leven. Promovenda Marcelle Smit onderzocht de samenhang tussen "remodeling " in de boezems van het hart en boezemfibrilleren. Remodeling is het geheel aan veranderingen dat aan het boezemweefsel optreedt, door onder meer verhoogde bloeddruk, hartfalen, hartklepaandoeningen en suikerziekte. Remodeling treedt al op voordat de patiënt last krijgt van boezemfibrilleren, maar het heeft ook een zichzelf versterkend effect: zodra boezemfibrilleren optreedt, kan de schade aan de boezems verergeren. Zo ontstaat een vicieuze cirkel. Uit het onderzoek van Smit blijkt onder meer dat patiënten die nog maar kort last hebben van boezemfibrilleren veelal ook ontstekingsverschijnselen hebben. Behandeling met ontstekingsremmers zou het hartritme kunnen herstellen, suggereert de promovenda. Bij patiënten met permanent boezemfibrilleren wordt niet meer geprobeerd het hartritme te herstellen, maar enkel nog de snelle hartslag verlaagd ( "rate control ") met behulp van medicatie. Smit stelt vast dat in deze groep soepele rate control (hartslag < 110 slagen per minuut) niet tot meer nadelige remodeling leidt dan strenge rate control (hartslag < 80 slagen per minuut). Daarentegen treedt bij vrouwen juist meer nadelige remodeling op. Marcelle Smit (Brunei, 1980) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting, Biotronik, Medtronic en St. Jude Medical. Smit is inmiddels in opleiding tot cardioloog in het Martiniziekenhuis Groningen. Proefschrift: mw. M.D. Smit, Clinical and therapeutic implications of remodeling in atrial fibrillation.
De opkomst van "targeted therapies", zoals trastuzumab, zal de farmacotherapie voor kankerpatiënten duidelijk verbeteren. De indicatiegebieden breiden zich gestaag uit en de farmaceutische zorg verplaatst zich naar de eerste lijn. Ook openbare apothekers krijgen te maken met werking, bijwerkingen en interacties van deze therapieën. Kenmerkend voor "targeted therapies" is een zeer gerichte werking op een "target" die al dan niet aanwezig kan zijn; bij aanwezigheid ervan ontstaat een veelal krachtig effect. Een bekend voorbeeld is trastuzumab, dat de HER2-receptor als "target" heeft en dat brede toepassing heeft gevonden bij het mammacarcinoom. Mede dankzij de "targeted therapies" is kanker steeds meer een chronische ziekte geworden. Het gunstige effect van de "targeted therapies" lijkt over het algemeen slechts voort te duren zolang de therapie wordt gecontinueerd. Hierdoor is vaak een langdurige behandeling nodig. De "targeted therapies" behelzen relatief nieuwe geneesmiddelen die gedurende lange perioden zullen worden toegepast bij grote groepen patiënten. Daarom is van belang dat elke zorgverlener ten minste een basale kennis heeft van deze middelen. Deze "nieuwe" groep van geneesmiddelen omvat zowel monoklonale antilichamen als tyrosinekinaseremmers en andere niet-eiwitgeneesmiddelen. Mogelijke aangrijpingspunten zijn intra- en extracellulaire signaalcascaden die aanzetten tot tumorproliferatie of tot angiogenese. Door de verschillende werkingsmechanismen geeft combinatie met conventionele oncolytica veelal een additief effect. Een bijkomend voordeel is het geheel eigen bijwerkingenprofiel van "targeted therapies"; combinatietherapie heeft dan het voordeel van een krachtiger effect zonder versterking van de dosislimiterende bijwerkingen van oncolytica, zoals beenmergsuppressie. De "target", de HER2-receptor, maakt deel uit van de familie van transmembrane receptoren voor de humane epidermale groeifactor. Stimulatie van deze receptor leidt tot activatie van een tyrosinekinase die de signaalcascade activeert, wat resulteert in groei en ontwikkeling van de cel. Trastuzumab is een monoklonaal IgG-antilichaam dat is gericht tegen het extracellulaire gedeelte van de HER2-receptor. Het blokkeert de activatie van de signaalcascade en remt daardoor de celproliferatie. Het oncogen dat codeert voor HER2 is aanwezig in normaal weefsel en kan in toegenomen hoeveelheid (geamplificeerd) aanwezig zijn bij het mammacarcinoom. Deze amplificatie leidt veelal tot een overexpressie van het HER2-receptoreiwit. Bij ongeveer 20-30% van de patiënten met een mammacarcinoom is sprake van overexpressie (eiwitniveau) of sterke amplificatie (genniveau) van HER2. Uit een grote gerandomiseerde studie bleek in 2001 dat toevoeging van trastuzumab aan chemotherapie bij het gemetastaseerde mammacarcinoom de progressievrije overleving verlengt en de sterfte binnen een jaar vermindert van 33% naar 22%. Dit heeft geleid tot structureel gebruik van trastuzumab bij het gemetastaseerde HER2- positieve mammacarcinoom. In 2005 bleek dat trastuzumab ook na of in combinatie met adjuvante chemotherapie de ziektevrije overleving en waarschijnlijk ook de totale overleving significant verbetert. Daarom werd trastuzumab onderdeel van de adjuvante behandeling van het mammacarcinoom. De laatste jaren is gebleken dat ook bij progressie van gemetastaseerde ziekte het gebruik van trastuzumab resulteert in een betere overleving. Behalve bij het mammacarcinoom is inmiddels ook bij andere kwaadaardige nieuwvormingen HER2-overexpressie aangetoond. Klinisch de meest relevante bijwerking van trastuzumab is cardiotoxiciteit. Verondersteld wordt dat de binding van trastuzumab aan HER2 de fysiologische respons van de spiercel op stress remt, waardoor cardiotoxiciteit ontstaat. Dit uit zich meestal in een (reversibele) afname van de linkerventrikelejectiefractie, maar kan bij voortgezet gebruik ook leiden tot hartfalen. Cardiotoxiciteit komt vooral voor bij de combinatie van antracyclinederivaten en trastuzumab. Juist bij het HER2-positieve mammacarcinoom zijn antracyclines effectiever dan de meeste andere oncolytica. De mate van reversibiliteit van myocardschade is onbekend. Symptomatisch hartfalen dat is geïnduceerd door trastuzumab reageert meestal goed op "kortdurende" behandeling met diuretica en ACE-remmers. Door deze toename zal naast de ziekenhuisapotheker ook de openbare apotheker steeds vaker in contact komen met patiënten die deze middelen gebruiken. Naarmate de behandeling met trastuzumab steeds vaker een chronisch karakter krijgt, vindt controle in de tweede lijn wellicht minder frequent plaats. Juist hier heeft de ziekenhuisapotheker, maar ook de openbare apotheker, een toegevoegde waarde. Deze heeft het beste overzicht omtrent het actuele medicatiegebruik. Bron: PW 2010;145(14):16-19 + FUS.
De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door een abnormale opeenhoping van het eiwit bèta-amyloïd in de hersenen. Dit eiwit heeft ook een antibacteriële werking op minstens acht algemeen voorkomende micro-organismen, waaronder Listeria, Candida, streptokokken en stafylokokken. Een hypothese, opgesteld in het Massachusetts General Hospital, stelt dat de ziekte van Alzheimer niets anders is dan een geëscaleerde reactie van het immuunsysteem op ontstekingsstress. Als de hypothese klopt betekent het dat de ziekte van Alzheimer heel anders moet worden aangepakt dan tot nu toe wordt geprobeerd. De aanwezigheid van bèta-amyloïd plaques zijn eigenlijk noodzakelijk om de diagnose van alzheimer te kunnen stellen. Al lange tijd voor de ziekte zich openbaart zijn deze plaques in de hersenen aanwezig. Hoe ze ontstaan en wat eventueel hun functie daar is is onbekend. Het is mogelijk dat bèta-amyloïd een standaardproduct is van het immuunsysteem en dat opstapeling in plaques het gevolg is van een (uit de hand gelopen) reactie op een chronische infectie, of iets dat daar op lijkt. Voorlopig lijkt deze hypothese op zeer verdeelde meningen te stuiten. Eventueel toekomstig onderzoek zal de juistheid van de hypothese moeten gaan bewijzen. Sinds jaren worden patiënten ouder dan 80 jaar behandeld voor arteriële hypertensie gebaseerd op wetenschappelijke gegevens die een vermindering tonen van de kans op cerebrovasculaire accidenten (CVA). Tot nu toe waren er geen studies die een gunstig effect toonde op de mortaliteit. In 2008 werd de HYVET-studie gepubliceerd. De toegepaste medicatie bestond uit indapamide zo nodig aangevuld met perindopril. Na een gemiddelde follow-up van 2, 1 jaar daalde de totale sterfte met 21% en de kans op een fataal CVA met 39%. Er was een afname van de kans op hartfalen met 64%. De kans op een cardiovasculair accident (CVA, hartinfarct of hartfalen) was verminderd met 34%. De studie onderbouwt verder de richtlijnen. Hierbij wordt aangeraden om de antihypertensieve therapie bij ouderen niet te onderbreken en deze patiënten volgens dezelfde principes als bij jongere patiënten te behandelen.
De balans tussen werkzaamheid en risico"s van Avandia (rosiglitazon), Avandamet (rosiglitazon/metformine) en Avaglim (rosiglitazon/glimepiride) wordt momenteel opnieuw geëvalueerd. Rosiglitazon behoort tot de groep (klasse) van thiazolidinedionen, een klasse van bloedsuiker verlagende middelen, gebruikt bij de behandeling van suikerziekte.
Deze evaluatie is op 9 juli 2010 op verzoek van de Europese Commissie gestart naar aanleiding van recente publicaties* over het cardiovasculaire risico van rosiglitazon. In de juli vergadering van de CHMP (het Europese Wetenschappelijke Comité voor Geneesmiddelen voor menselijk gebruik het Europese geneesmiddelen agentschap EMA waarin het CBG vertegenwoordigd is) heeft de eerste discussies plaatsgevonden. Hierbij waren ook experts op het gebied van diabetes, cardiovasculaire aandoeningen, geneesmiddelenbewaking en patiënten betrokken. Omdat een aantal gegevens zeer recent beschikbaar zijn gekomen, werd besloten de nieuwe gegevens samen met de al eerder beschikbare data grondig te bestuderen. In september spreekt de CHMP zich verder uit over de balans werkzaamheid-risico"s van rosiglitazon. Artsen worden er nogmaals op gewezen om de waarschuwingen in de productinformatie (SPC en bijsluiters) nauwlettend op te volgen bij het voorschrijven van rosiglitazon, zowel bij de start als bij het voortzetten van de behandeling. Het gaat hierbij in het bijzonder om de volgende aanbevelingen:
rosiglitazon mag niet worden gebruikt door patiënten met hartfalen of hartfalen in de anamnese. Rosiglitazon mag alleen in uitzonderlijke gevallen samen met insuline worden gebruikt en deze patiënten moeten nauwkeurig worden gevolgd. Het gebruik van rosiglitazon is niet aanbevolen in patiënten met ischemische hartaandoeningen en/of perifere arteriële aandoeningen. Patiënten die meer informatie willen of zich zorgen maken wordt geadviseerd contact op te nemen met hun arts. Het wordt afgeraden te stoppen met de behandeling zonder overleg met een arts.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Dificlir, een geneesmiddel voor de behandeling en preventie van infecties met Clostridium difficile en de daarmee gepaard gaande diaree bij volwassenen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagenschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Dificlir (fidaxomicine) voor de behandeling van volwassenen met een Clostridium difficile-infectie (CDI), die ook wel C. difficile-geassocieerde diarree (CDAD) wordt genoemd.
- Edarbi en Ipreziv (azilsartan-medoxomil ) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. Er bestaan onzekerheden met betrekking tot de dosering en veiligheid bij gecompliceerde patiënten, zoals patiënten > 75 jaar, patiënten met een geactiveerd renine-angiotensine-aldosteronsysteem (bijv. patiënten met hartfalen) en patiënten met nier- en leverinsufficiëntie.
- Komboglyze (saxagliptine / metformine) voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus. Het kan de bloedsuikerspiegel verlagen bij patiënten die met metformine alleen niet goed kunnen worden ingesteld. Daarnaast is het een alternatieve behandeloptie voor patiënten die al met deze twee geneesmiddelen als aparte tabletten worden behandeld.
- Onduarp (Telmisartan / amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. In dit middel zijn twee antihypertensiva met complementaire mechanismen gecombineerd om de bloeddruk bij patiënten met essentiële hypertensie te reguleren: een angiotensine II-receptorantagonist, telmisartan, en een calciumkanaalblokker van het dihydropyridine-type, amlodipine. De combinatie van deze stoffen heeft een cumulatief effect, waardoor de bloeddruk sterker wordt verlaagd dan met elke component alleen.
- Rasitrio (aliskiren / amlodipine / hydrochloorthiazide) voor de behandeling van essentiële hypertensie als vervangende behandeling voor volwassen patiënten bij wie de bloeddruk goed is gereguleerd op de combinatie van aliskiren, amlodipine en hydrochloorthiazide, gelijktijdig toegediend in dezelfde dosis als in de combinatie. Het kan de bloeddruk doeltreffend verlagen, doordat het bestaat uit een combinatie van drie antihypertensiva die elk op een andere route inwerken.
- Edurant (Rilpivirine-hydrochloride) voor de behandeling in combinatie met andere HIV middelen van infectie met het immunodeficiëntievirus-1 (hiv-1). Dit middel kan bij patiënten die niet eerder behandeld zijn, maar alleen als de viral load < 100.000 copies/ml.
- Eviplera (emtricitabine / rilpivirine / tenofovir-disoproxil). Dit is een vaste combinatie met rilpivirine, bedoeld voor dezelfde patiënten als Endurant.
Uitbreiding indicaties
- Alimta (pemetrexed) Veralgemenisering van eerder gebruikte specifieke therapie naar platinabevattende schema’s bij patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom anders dan overwegende plaveiselcelhistologie.
- Avastin (bevacizumab) voor uitbreiding met de eerstelijns behandeling, in combinatie met carboplatine en paclitaxel, van patiënten die zich in een vergevorderd stadium bevinden (FIGO-stadia III B, III C en IV) van epitheliale ovarium-, eileider- of primaire peritoneale kanker.
- Levemir (insulin detemir) Het gaat om twee veranderingen: de leeftijdsgrens voor het gebruik bij kinderen met diabetes is verlaagd naar 2 jaar. Verder kan het in combinatie gebruikt worden met orale antidiabetica of als toevoeging aan een behandeling met liraglutide.
- Prevenar 13 pneumokokkenpolysaccharide-conjugaatvaccin (13-valent, geadsorbeerd) voor uitbreiding naar volwassenen >50 jaar ter preventie van invasieve infectie veroorzaakt doorStreptococcus pneumoniae bij volwassenen van 50 jaar en ouder.
- Soliris (eculizumab) voor uitbreiding van de indicatie met Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS).
- Xarelto (rivaroxaban) voor twee nieuwe indicaties:
- Voor de behandeling van diepe veneuze trombose (DVT) en preventie van recidiverende DVT en pulmonale embolie (PE) na acute DVT bij volwassenen.
- Ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulaire atriumfibrillatie met een of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, voorafgaande beroerte of ‘transient ischaemic attack’.
Update Victoza
- Victoza (liraglutide) De CHMP meende, dat de uitbreiding van de indicatie in combinatie met Victoza en insuline onvoldoende was onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn wel opgenomen in de productinformatie in sectie 5.1, omdat de informatie van belang werd geacht voor de voorschrijver.
Herbeoordeling Multaq afgerond
In navolging van eerdere besluitvorming is vastgesteld dat de baten-risicobalans van Multaq (dronedaron) positief blijft voor een beperkte patiëntenpopulatie met paroxysmal of persistent atriumfibrilleren (AF). Lees voor meer informatie het bericht op onze website.
Update Revlimid (lenalidomide)
In studies naar onderhoudsbehandeling bij Multiple Myeloom werd een toename van tweede tumoren gezien. Dit leidde tot een nieuwe discussie over de baten en risico’s van Revlimid (lenalidomide). De conclusie is dat deze nog steeds positief binnen de goedgekeurde patiëntengroep. Artsen worden wel gewezen op het risico van nieuwe kankers als gevolg van behandeling met het geneesmiddel. Ook wordt de productinformatie geactualiseerd met een waarschuwing en advies voor artsen over het risico op nieuwe kankers.
Handelsvergunning Vimpat (lacosamide) 15 mg/ml siroop doorgehaald
Vimpat 15 mg/ml siroop is niet meer verkrijgbaar vanwege een kwaliteitsdefect; andere Vimpat-presentaties blijven beschikbaar voor patiënten met epilepsie. Zie voor meer informatie eerdere berichtgeving op onze website.
Onderzoek dialyseoplossingen van Baxter afgerond
Op basis van afgerond onderzoek naar de problemen bij de productie van peritoneaaldialysevloeistoffen van Baxter, is vastgesteld dat de kwaliteit van de dialysevloeistoffen weer gegarandeerd kan worden. Lees voor meer informatie het webbericht.
Update Zetpillen die terpeenderivaten bevatten
Zetpillen met op terpeen gebaseerde hoestmiddelen worden niet langer aanbevolen voor gebruik bij kinderen onder de 30 maanden, kinderen met een voorgeschiedenis van koortsconvulsies of epilepsie, en kinderen met een recente geschiedenis van anorectale laesies. Deze producten zijn niet op de Nederlandse mark verkrijgbaar.
Tekort Apidra (insuline glulisine) patronen
Er is een tekort aan Apidra, een geneesmiddel voor de behandeling van diabetes. Het tekort heeft in een aantal EU-lidstaten invloed heeft op de beschikbaarheid van Apidra 3 ml patronen en Apidra voorgevulde wegwerppennen (OptiSet en SoloStar). Lees voor meer informatie het webbericht en de DHPC.
Productinformatie Revatio uitgebreid
In onderzoek van Revatio, (sildenafil citrate) voor de behandeling van Pulmonale Arteriële Hypertensie (PAH) bij kinderen met doseringen variërend van 10-80 mg driemaal daags werd een hoger risico op overlijden waargenomen bij patiënten die een hogere dosering gebruiken vergeleken met de lagere dosering. Naar aanleiding hiervan is de productinformatie van Revatio uitgebreid.
De ziekte van Alzheimer en andere geheugenstoornissen zouden in de toekomst mogelijk beter behandeld kunnen worden met medicijnen tegen hart- en vaatziekten. Dat is de inzet van een nieuw onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. Zij gaan de komende vijf jaar in beeld brengen welk effect een door hart- en vaatfalen afwijkende bloedstroom naar de hersenen heeft op de hersenfunctie. Het LUMC en het AMC werken samen binnen het Rembrandt Instituut, dat in 2010 werd opgericht voor wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten. Het onderzoek is mogelijk dankzij een nieuwe, krachtige digitale MRI-scanner van Philips: de Ingenia 3 Tesla MRI. Deze kan in één onderzoek de lichaamsfuncties met betrekking tot het hart, de vaten en de hersenen gedetailleerd meten. Het LUMC beschikt als eerste ziekenhuis in Nederland over dit systeem. Prof. Mark van Buchem, hoofd Neuroradiologie van het LUMC, spreekt van een baanbrekend onderzoek. “Het idee was lang dat het achteruitgaan van hersenfuncties bij oudere mensen, waarvan dementie de meest ernstige vorm is, een gevolg is van een onomkeerbare afbraak van de hersencellen. Daar zou weinig tegen te doen zijn. Uit steeds meer onderzoeken blijkt nu echter dat vaatafwijkingen een belangrijke bijdrage leveren aan het hele spectrum van geheugenstoornissen: van dementie tot leeftijdgerelateerde kwalen als geheugenverlies.” Prof. Mat Daemen, hoogleraar Pathologie van atherosclerose in het AMC: "Met dit Rembrandt-onderzoeksprogramma Go with the flow, waarin we de relatie tussen het hart, de grote vaten en de hersenen gaan onderzoeken, koppelen we de expertise van het AMC op het gebied van hart- en vaatziekten met die van het LUMC op het gebied van MRI en neuroradiologie. Dat is een unieke combinatie in een tot nu toe verrassend weinig onderzocht onderzoeksveld. Omdat het zo voor de hand ligt dat hartfunctie en hersenfunctie veel met elkaar te maken hebben en we in het Rembrandt Instituut de expertise en technologie voorhanden hebben, verwachten we veel van deze aanpak." Er zijn aanwijzingen dat achteruitgang van hersenfuncties ten gevolge van hart- en vaatziekten in bepaalde gevallen omkeerbaar is, aldus Van Buchem. “Bij hartfalen pompt het hart bijvoorbeeld minder bloed naar de hersenen, waardoor hersencellen minder zuurstof krijgen. Dat kan leiden tot een verminderde functie zonder dat de hersencellen verloren gaan. Als je de hartfunctie verbetert, komt er weer meer zuurstof naar de hersenen en kunnen de hersencellen weer beter gaan functioneren. Zo zou je mogelijk patiënten met dementie kunnen helpen met medicatie tegen hartfalen. We willen dat nu verder onderzoeken.” De nieuwe digitale MRI-scanner kan de bloedstroom uit het hart, in de aorta, in de nekvaten en in de hersenen in één onderzoek in beeld brengen. Zo kunnen onderzoekers bijvoorbeeld het effect van een verstijfde aorta of vernauwde halsslagader op de bloedstroom in de haarvaten van de hersenen meten. De scanner die een betere beeldkwaliteit en kortere scantijden biedt dan voorgangers wordt daarnaast ingezet voor de dagelijkse diagnostiek binnen het LUMC, zodat zo veel mogelijk patiënten baat hebben van de voordelen die het apparaat biedt. Door de vergrijzing zijn Alzheimer en andere vormen van dementie een groeiend probleem. In Nederland verdubbelt het aantal mensen met Alzheimer de komende veertig jaar tot een half miljoen. Tegelijkertijd verdubbelen de kosten die de ziekte met zich meebrengt tot 15 miljard euro per jaar1. Nederland telt op dit moment 235.000 mensen met dementie2. De verbeterde onderzoeksmethodiek moet bijdragen aan verbeterde en nieuwe behandelmethoden. MRI-scanners leveren gedetailleerde beelden van het menselijk lichaam, in de regel met behulp van analoge technieken. Het nieuwe Philips Ingenia-systeem werkt digitaal en kan door een nieuwe manier van signaalverwerking het hele lichaam bestrijken. Bovendien is het systeem in staat beelden van een scherpere kwaliteit te genereren, die meer informatie bieden. Daarnaast kost het voorbereiden van patiënten minder tijd, waardoor tot 30 procent meer patiënten kunnen worden geholpen in dezelfde tijd.
Dit onderzoek toont aan dat zelfs patienten met mild hartfalen door dyssynchronie (een slecht gecoördineerde samentrekking van het hart), baat kunnen hebben bij het ‘resynchroniseren’ van beide hartkamers door het kunstmatig stimuleren van beide hartkamers. Bij kinderen en jongvolwassenen bij wie kunstmatige stimulatie van de hartkamer noodzakelijk is, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat die kunstmatige stimulatie geen verslechtering van de hartfunctie veroorzaakt. De beschreven onderzoeken tonen aan dat de plaats waar het hart gestimuleerd wordt een belangrijke invloed heeft op de hartfunctie. De beste hartfunctie werd gezien bij stimulatie van de kamer die het bloed naar het lichaam pompt. Dit onderzoek draagt bij aan de verbetering van pacemaker therapie bij volwassenen en kinderen, ter behandeling of voorkoming van hartfalen door dyssynchronie.
Sialorroe of overmatige speekselvloed is een veel voorkomend probleem bij patiënten met parkinsonisme. Van de patiënten met parkinsonisme geeft 50-60% aan hier in meer of mindere minder mate klachten van te hebben. Sialorroe heeft ongewenste sociale gevolgen, zoals schaamte, bevuilde kleding en een bemoeilijkte spraak, waardoor veel onzekerheid ontstaat; daarnaast gaat het ook gepaard met medische risico"s, zoals aspiratiepneumonie en periorale infecties, met name veroorzaakt door Candida albicans. Er bestaan zeer uiteenlopende behandelingen van sialorroe, waardoor het lastig is de optimale behandeling te kiezen voor een individuele patiënt. Vaak blijft de behandeling beperkt tot het voorschrijven van anticholinerge medicatie, veelal met diverse bijwerkingen. De behandelingsmogelijkheden voor sialorroe zijn zeer divers, variërend van paramedische behandelingen, zoals logopedie, sliktherapie en fysiotherapie, tot farmacotherapie, in het bijzonder met anticholinergica, en invasieve behandelingen zoals een injectie met botuline A toxine of radiotherapie. Secretie van speeksel komt onder andere tot stand door cholinerge stimulatie; anticholinergica kunnen dus effectief zijn bij een teveel aan speeksel. Enkele anticholinergica die gebruikt worden zijn: atropine sublinguaal, ipratropium, scopolamine in pleisters, glycopyrronium en trihexyfenidyl. Over het algemeen worden anticholinergica bij ouderen met parkinsonisme slecht getolereerd in verband met de systemische bijwerkingen, zoals een verminderd zicht, obstipatie, urineretentie, tachycardie en verwardheid. Dit werd bevestigd in een vergelijkend onderzoek tussen scopolamine toegediend via een pleister en injecties met botulinetoxine. Er was geen statistisch significant verschil in het effect op de zogenoemde speekselvloedquotiënt, maar 71% van de scopolaminegebruikers vertoonde matige tot ernstige bijwerkingen, zoals een droge mond, rusteloosheid, somnolentie, verminderd zicht en verwardheid. In een recente studie naar vermindering van de speekselvloed bij patiënten met Parkinson gaf glycopyrronium in een dosering van 1 mg 3 dd een verbetering van gemiddeld 30% op de "sialorrhea scoring scale" (score 0-9) bij 39 % van de patiënten. Glycopyrronium is dus zeker geen definitieve oplossing voor de meeste patiënten. Anticholinergica zijn gecontraïndiceerd bij patiënten met hartfalen, glaucoom, prostaathypertrofie, gastro-intestinale stoornissen en myasthenia gravis. Botuline A toxine is een neurotoxine met een anticholinerg effect, geproduceerd door de bacterie Clostridium botulinum. Na injectie blokkeert dit toxine de secretie van acetylcholine in motorische en autonome zenuwuiteinden; hierdoor neemt de speekselproductie af. Injecties met botuline A toxine hadden een gunstig effect op sialorroe bij patiënten met een neurodegeneratieve aandoening, vergeleken met placebo. De onderzochte groepen in deze 3 studies waren echter klein, variërend van 11-32 patiënten. Het vergelijken van de studies is moeilijk omdat de primaire uitkomstmaat, de doseringen, de injectiemethoden en zelfs het type behandelde speekselklier wisselden. Bron: NTvG 2010:154(43):2006-11 + FUS
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
Liraglutide is een nieuwe mogelijkheid in de behandeling van patiënten met diabetes type 2. Deze GLP-1-agonist heeft als voordelen gewichtsreductie en mogelijk een beschermende werking op bètacellen. Lange termijnstudies ontbreken, waardoor dit middel nog niet in de standaarden thuishoort.
De huidige therapieën voor de behandeling van diabetes mellitus type 2 hebben veel tekortkomingen, zoals de kans op hypoglykemie en gewichtstoename, en de beperking bij patiënten met een slechte nierfunctie of hartfalen. Bovendien gaat geen van de huidige geneesmiddelen het verval van bètacellen in de alvleesklier tegen, dat karakteristiek is voor diabetes mellitus type 2. Halverwege 2009 is liraglutide (Victoza) in Europa geregistreerd voor de behandeling van diabetes mellitus type 2 in combinatie met metformine of een sulfonylureumderivaat, indien onvoldoende glykemische controle werd bereikt met monotherapie met deze middelen, of als tripeltherapie in combinatie met metformine en een sulfonylureumderivaat of metformine en een thiazolidinedion. Liraglutide behoort tot de zogenoemde agonisten van de glucagonachtige peptide 1 (GLP-1). Het wordt eenmaal daags subcutaan geïnjecteerd, in tegenstelling tot de eerder geregistreerde GLP-1-agonist exenatide, die tweemaal daags wordt geïnjecteerd. De werkzaamheid van liraglutide bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 is in zes Liraglutide Effect and Action in Diabetes (Lead) studies aangetoond. Het primaire eindpunt in deze studies was de daling van de HbA1c-waarde, waarbij het streven is deze lager dan 7% te krijgen. In Lead 6, waarin liraglutide 1,8 mg toegevoegd aan metformine en/of een sulfonylureumderivaat werd vergeleken met tweemaal daags exenatide 10 mg, gaf liraglutide een betere glykemische controle. Uit de Lead-studies bleek ook dat liraglutide de nuchtere en de postprandiale plasmaglucosewaarden reduceerde. Bovendien veroorzaakte liraglutide gewichtsverlies en een hiervan onafhankelijke daling van de systolische bloeddruk. Omdat liraglutide volledig enzymatisch wordt afgebroken is geen dosisaanpassing nodig bij een verminderde nierfunctie. Dit in tegenstelling tot exenatide dat grotendeels renaal wordt geklaard. De meest voorkomende bijwerkingen die zijn gemeld in de Lead-studies waren gastro-intestinaal van aard, zoals misselijkheid en diarree. De frequentie van deze bijwerkingen nam vaak binnen enkele dagen of weken af. Daarnaast kwamen milde hypoglykemieën (0,03 tot 1,93 per patiënt per jaar) voor, met name in combinatie met glimepiride. Ernstige hypoglykemieën bij gebruik van liraglutide kwamen voor bij slechts zes van de 2.735 patiënten in de Lead 1-6 studies, alle in combinatie met glimepiride. Verder zijn de langetermijneffecten op micro- en macrovasculaire eindpunten nog onduidelijk. Liraglutide is een mogelijke optie in de behandeling van diabetes mellitus type 2, als toevoeging aan monotherapie of duale therapie bij patiënten die eerder met andere orale bloedglucoseverlagende middelen niet de gewenste glykemische controle hebben bereikt. Voordelen van liraglutide zijn de mogelijke remming van het bètacelverval, de gewichtsafname (in tegenstelling tot gewichtstoename bij sulfonylureumderivaten en insuline) en de veiligheid bij patiënten met een slechte nierfunctie (dosisreductie is niet nodig). Er moet echter nog blijken of deze effecten blijvend zijn. Bron: PW 2010;145(39/40):34-7 + FUS
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
Cellulaire veroudering in bloedvaten kan worden tegengegaan door specifieke receptoren op het endotheel te activeren, blijkt uit onderzoek van promovendus Hisko Oeseburg. Dat opent nieuwe wegen voor de preventie van ouderdomsziekten als hartfalen en diabetes mellitus. Een van de kenmerken van cellulaire veroudering (ook wel "cellulaire senescence") is ophoping van beschadigd DNA. Oeseburg onderzocht twee manieren om DNA-schade te voorkomen: via toediening van het hormoon bradykinine (aanwezig in bloeddrukverlagende medicijnen) en via het medicijn vildagliptin (tegen ouderdomsdiabetes). Beide stoffen maken de endotheelcellen (cellen in de hart- en vaatwand) minder gevoelig voor oxidatieve stress en daarmee voor cellulaire veroudering. Oeseburg gebruikte voor zijn onderzoek menselijke celkweken. Hij onderstreept dat nog veel fundamenteel onderzoek moet worden gedaan, alsook onderzoek in proefdieren en mensen. Daarvoor bieden zijn resultaten goede aanknopingspunten. Hisko Oeseburg (Groningen, 1978) studeerde medische biologie in Groningen. Hij deed zijn onderzoek bij de afdeling Experimentele Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting. Momenteel werkt Oeseburg als postdoc bij de afdeling Vasculaire Geneeskunde en Farmacologie, een divisie van de afdeling Inwendige Geneeskunde van het Erasmus MC in Rotterdam.
Men denkt dat systemische inflammatie een rol speelt in de pathogenese van COPD en van de extrapulmonale manifestaties daarvan, waaronder cardiovasculaire ziekten. Statinen hebben naast cholesterolverlagende effecten ook anti-inflammatoire effecten, die eveneens een positieve invloed zouden kunnen hebben op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Hypothetisch zouden statinen daarom een rol kunnen spelen in het voorkomen van COPD-progressie en van het ontstaan van extrapulmonale verschijnselen bij COPD. Studies tot nu toe suggeren dat statinen een positieve invloed hebben op verschillende uitkomsten bij COPD, maar de evidence is zwak. Om daadwerkelijk aan te tonen dat statinen een effect hebben bij COPD-patiënten, moeten prospectieve gerandomiseerde trials uitgevoerd worden met klinisch relevante uitkomsten zoals achteruitgang van longfunctie, exacerbatiefrequentie, lichaamssamenstelling, spierkracht, inspanningstolerantie en mortaliteit. Momenteel lopen er inderdaad een aantal studies naar het effect van statinen bij COPD op onder andere ernst van exacerbaties, inflammatoire biomarkers zoals hsCRP, en longfunctie. Tevens is onbekend, en ook lastig te onderzoeken in een klinische setting, of statinen directe effecten hebben op COPD (via anti-inflammatoire werking) of dat ze effecten hebben op de vaak aanwezige cardiovasculaire comorbiditeiten (via cholesterolverlagende en/of anti-inflammatoire werking). COPD en cardiovasculaire ziekten/hartfalen gaan frequent samen en onderscheid op basis van de kliniek is soms lastig. Daarom is het laagdrempelig aanvragen van longfunctieonderzoek bij patiënten met cardiovasculaire ziekten, volgens de auteurs, geïndiceerd. Bij patiënten met COPD kunnen bepalingen van natriuretische peptiden en beeldvormende technieken zoals echografisch onderzoek worden aangewend. De aanwezigheid van COPD op zich is vooralsnog geen reden om met statinen te gaan behandelen. Bron: NTvG 2010;154(40):1864-7 + FUS
De rechterkamer van het hart zorgt voor de bloedvoorziening van de longen. Bij veel mensen met een aangeboren hartafwijking is deze hartkamer verantwoordelijk voor de gehele bloedvoorziening. In jargon spreekt men dan van een systemische rechterhartkamer. Patiënten met deze aandoening hebben een transpositie van de grote vaten: de aorta en de longslagader zijn verkeerd om op het hart aangesloten. Tijdens een operatie op kinderleeftijd wordt deze transpositie opgeheven, met als belangrijkste gevolg het ontstaan van een systemische rechterhartkamer. De middellange termijnoverleving van patiënten met zo"n systemische rechterhartkamer is redelijk goed, maar vaak zijn er complicaties zoals verminderde inspanningstolerantie, ritmestoornissen en hartfalen. Winter onderzocht de stand van zaken in onderzoek, diagnostiek en behandelmogelijkheden. Promotie: Michiel Winter: "The systemic right ventricle", AMC Amsterdam
Sofie Jansen: ‘Falling: should one blame the heart?’ Verschillende hart- en vaataandoeningen bij ouderen, zoals boezemfibrilleren, hartfalen en lage bloeddruk, zijn geassocieerd met vallen. Aanvullend onderzoek naar deze aandoeningen bij ouderen die zijn gevallen, kan nieuwe aanknopingspunten opleveren om herhaalde valincidenten te voorkomen. Dit concludeert Jansen in haar proefschrift. Zij beschrijft daarin de waarde van een aanvullende cardiovasculaire evaluatie bij ouderen die zijn gevallen. Het onderzoek van Jansen betrof een klinisch observationeel onderzoek, waarbij ze gebruik maakte van data uit het ziekenhuis en uit een grote populatiestudie. Ze pleit in haar proefschrift voor extra onderzoek naar hart- en vaatziekten bij ouderen die zijn gevallen, en het behandelen van de afwijkingen die worden gevonden, om het aantal valincidenten bij ouderen te verminderen.
Jicht is een pijnlijk inflammatoire artritis met als belangrijke kenmerken een veel voorkomende typische gewrichtslocalisatie (het metatarsofalangeaal (MTP)-1-gewricht van de grote teen), een relatief korte aanvalsduur (enkele dagen tot 2-3 weken) en een recividerend karakter. Bij de behandeling van de aandoening worden de aanvals- en onderhoudsbehandeling onderscheiden. Bij de aanvalsbehandeling van jicht worden colchicine, corticosteroïden en niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID"s) toegepast. Van deze middelen zijn weinig gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken beschikbaar bij slechts een klein aantal patiënten. Op basis van deze beperkte gegevens kunnen corticosteroïden of NSAID"s als eerstekeuzemiddelen worden ingezet bij de acute aanvalsbehandeling van jicht. Hierna komt colchicine in aanmerking. Hierbij moet rekening gehouden worden met een nadelig bijwerkingen- en risicoprofiel van NSAID"s voor veel specifieke patiëntencategorieën, zoals ouderen, patienten met een belaste voorgeschiedenis van gastro-intestinaal ulcuslijden, en verminderde nierfunctie, cardiovasculaire morbiditeit en in het bijzonder hartfalen. Als een NSAID is gecontraïndiceerd, is het corticosteroïde prednisolon het eerstekeuzemiddel. Hoewel colchicine is geregistreerd voor de aanvalsbehandeling van jicht als een NSAID is gecontraïndiceerd of niet goed wordt verdragen, zijn hierover geen onderzoeksgegevens gepubliceerd om dit te onderbouwen. Derhalve verdient dit middel niet de voorkeur boven een corticosteroïde. Bij de onderhoudsbehandeling ontbreken gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken waarbij de werkzaamheid onderzocht is op klinische eindpunten. Bij de onderhoudsbehandeling van jicht kunnen allopurinol en benzbromaron worden toegepast, terwijl febuxostat nog niet in Nederland in de handel is. Het beschikbare bewijs is ontoereikend om de vraag te beantwoorden of de onderhoudsbehandeling de aanvalsfrequentie en het aantal tofi vermindert. Van benzbromaron zijn geen gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken beschikbaar, zelfs niet op het surrogaateindpunt serumurinezuurconcentratie. Van allopurinol zijn alleen onderzoeken beschikbaar waarin wordt vergeleken met febuxostat. In de onderzoeken wordt primair het verschil in verlaging van de serumurinezuurconcentratie onderzocht. Hoewel werkzaamheid van allopurinol onvoldoende is aangetoond, is dit middel in de praktijk eerstekeuzemiddel. Dit is gebaseerd op langdurige ervaring, maar niet op wetenschappelijk bewijs. Vanwege zeldzame ernstige leverfunctiestoornissen is door de fabrikant van benzbromaron besloten dat het middel voorbehouden blijft aan patiënten met jicht die allergisch zijn voor allopurinol of bij wie allopurinol is gecontraïndiceerd. Het uricosuricum probenecide is in Nederland alleen als magistrale bereiding beschikbaar. Van dit middel zijn geen gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken gepubliceerd. Bron: Gebu 2010;44(10):109-15 + FUS
Reumatoïde artritis (RA) is een chronische auto-immuunziekte, die wordt gekenmerkt door ontsteking en beschadiging van de gewrichten. De behandeling is gericht op het onderdrukken van symptomen, zoals pijn en ontsteking en het zoveel mogelijk voorkomen van gewrichtsschade. TNF-alfa is intermediair in verscheidene chronische ontstekingsziekten . Bij patiënten met reumatoïde artritis is er sprake van een overproductie van TNF-alfa. Onlangs is Golimumab (Simponi) geregistreerd. Golimumab is een TNF-alfa-blokker, een monoklonaal antilichaam met een hoge affiniteit voor TNF-alfa. Het is geregistreerd voor de behandeling (in combinatie met methotrexaat ) van matig tot ernstige reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageren op DMARDs. In een aantal klinische studies is golimumab effectief gebleken. Er zijn geen vergelijkende studies met andere TNF-alfa-blokkers; uit indirecte vergelijking is duidelijk dat er geen verschil in effectiviteit en bijwerkingen lijkt te zijn. Golimumab kan effectief zijn, wanneer andere TNF-alfa-blokkers niet werken. Het eenvoudige doseerschema is een voordeel. Uit klinisch onderzoek zijn bijwerkingen van golimumab bekend. Zeer vaak (>10%) komen infecties van de bovenste luchtwegen voor. De volgende bijwerkingen zijn vaak (1-10%) gemeld: bacteriële infecties, anemie, allergische reacties, depressie en slapeloosheid, duizeligheid, paresthesie en hoofdpijn, hypertensie, toename alanine-aminotransferase en aspartaat-aminotransferase, alopecia, jeuk, dermatitis, rash, koorts, asthenie, reacties op injectieplaats, verminderde heling en vervelend gevoel op de borst. De combinatie van golimumab met anakinra of abatacept wordt niet aanbevolen. Levende vaccins mogen niet gelijktijdig met golimumab worden toegediend. Golimumab is gecontraïndiceerd bij overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of een van de hulpstoffen, actieve tuberculose of andere ernstige infecties en matig of ernstig hartfalen. Er is onvoldoende informatie over gebruik van golimumab bij zwangere vrouwen en bij lactatie. Bron: PS 2010;26(18):97-9 + FUS
In zijn oratie gaat Maarten van den Berg in op het belang van de genetische cardiologie. Sinds tien jaar bestaat in het UMC Groningen een polikliniek Erfelijke Hartziekten, speciaal gericht op patiënten met erfelijke hartritmestoornissen en hartspierziekten. Een belangrijke activiteit van de polikliniek is presymptomatische screening van familieleden. Een deel van de verwijzingen betreft namelijk gevallen van plotse dood bij een jong familielid, waarbij vaak een erfelijke hartziekte in de familie kan worden geconstateerd. De wijze waarop en de mate waarin een erfelijke hartziekte zich manifesteert kan sterk wisselen. Dat speelt vooral bij hartspierziekten. Interactie tussen de erfelijkheid en omgevingsfactoren speelt waarschijnlijk een grote rol, waarbij bijvoorbeeld zwangerschap, gebruik van bepaalde cytostatica of intensieve sportbeoefening de hartspierziekte kunnen uitlokken in geval van een erfelijke predispositie. Dat concept is ook relevant voor bijvoorbeeld hartfalen na een hartinfarct. Met nieuwe technieken als deep sequencing en exome sequencing kan worden getracht mutaties in het DNA op te sporen om de erfelijke predispositie te achterhalen. Daarnaast is de benadering vanuit de epidemiologie veelbelovend; in dat verband speelt LifeLines een belangrijke rol. Dit grote longitudinale onderzoek in Noord-Nederland biedt de mogelijkheid om de invloed van erfelijkheid te onderzoeken en ook de samenhang met omgevingsfactoren en lifestylefactoren te analyseren, met als uiteindelijk doel bij te dragen aan personalized medicine en healthy ageing. Ook voor het onderwijs en de opleiding vormt de cardiogenetica een belangrijk thema. De cardiogenetica vormt bij uitstek een goed model voor het moderne competentiegericht opleiden. Met de werkgroep Erfelijke Hartziekten van het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland, Gencor en het Durrercentrum staat de Nederlandse cardiogenetica thans goed op de kaart en met de aanwezige personele expertise en ambitie kan deze rol nog verder worden uitgebouwd.
Meer en meer vrouwen zijn op de hoogte van het feit dat hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer 1 zijn bij vrouwen. Inmiddels weet 61% van de vrouwen van 18 jaar en ouder dit, terwijl 45% van de vrouwen dit wist vóórdat de campagne van start ging. Dit blijkt uit onderzoek van de Hartstichting* naar de effecten van de Dress Red Day-campagne. Met de Dress Red Day-campagne vraagt de Hartstichting aandacht voor hart- en vaatziekten bij vrouwen. Dat is nodig, want elk jaar overlijden meer vrouwen dan mannen hieraan. Door op Dress Red Day rood te dragen vragen vrouwen niet alleen aandacht voor hart- en vaatziekten, maar laten zo ook hun betrokkenheid zien bij het onderwerp. Dress Red Day is een jaarlijks terugkerende dag op 29 september. Het valt samen met Wereld Hart Dag, de dag waarop wereldwijd wordt stilgestaan bij hart- en vaatziekten. Uit het onderzoek dat in oktober 2012 door onderzoeksbureau Ipsos Synovate is uitgevoerd, bleek ook dat 7 op de 10 vrouwen inmiddels bekend zijn met Dress Red Day en het een sympathiek initiatief vinden. De bereidheid om iets roods te dragen was groot; 1 op de 7 vrouwen heeft rood gedragen op Dress Red Day. Meer dan 65.000 vrouwen (en ook mannen) hebben zich in een paar weken tijd aangesloten bij de Dress Red Day Facebook pagina (www.facebook.com/dressredday). Dress Red Day heeft geleid tot veel spontane en ludieke acties in rood in heel Nederland. Ook zorgprofessionals kwamen in actie: de dag voor Dress Red Day zijn ziekenhuispoli’s rood gekleurd om alvast het goede voorbeeld te geven en op die manier aandacht te vragen voor hart- en vaatziekten. De Hartstichting heeft de ambitie om heel Nederland rood te kleuren. Op zondag 29 september 2013 is het weer Dress Red Day. Sinds 2010 vraagt de Hartstichting aandacht voor hart- en vaatziekten bij vrouwen en zet zich daarmee in om de zorg voor vrouwen te verbeteren. Dat doet zij door het geven van voorlichting, door samen te werken met professionals om de zorg voor vrouwen te verbeteren en door onderzoek bij vrouwen te stimuleren. Niet voor niets heeft de Hartstichting onlangs een beurs uitgereikt voor onderzoek naar hartfalen bij vrouwen.
Promotie Dhr. drs. Robbert Zusterzeel: 'Bundle Branch Block and Benefit from Cardiac Resynchronization Therapy’. Hartfalen is een frequente chronische ziekte en het gevolg van een verminderde pompfunctie. De behandeling is duur en het sterftecijfer hoog, met name bij vrouwen. Een oorzaak is het niet synchroon samentrekken van de hartwanden. Dit kan worden gecorrigeerd door middel van cardiale resynchroniserende therapie met een pacemaker (CRT). Dit proefschrift toont aan dat vrouwen ten opzichte van mannen: 1. een lagere criteriumdrempel voor CRT hebben; 2. meer profijt hebben van CRT, waarbij minder klachten en sterfte; 3. CRT echter minder vaak aangeboden krijgen dan mannen; en 4. ondervertegenwoordigd zijn in klinisch onderzoek en zonder vermelding van uitkomsten per geslacht.
Er is op dit moment aandacht voor de veiligheid van het diabetesgeneesmiddel Onglyza (saxagliptine). Aanleiding is een aanvullende analyse door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) van gegevens van een studie uit 2013, de SAVOR studie. Uit deze SAVOR studie bleek dat er een verhoogd risico is op ziekenhuisopnamen door hartfalen. In Europa is deze informatie al in 2014 beoordeeld en aan de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) en de bijsluiter toegevoegd. In de aanvullende analyse concludeert de FDA nu dat er mogelijk een verhoging van het risico op sterfte is. Bij de eerdere beoordeling van de data van de SAVOR studie werd weliswaar ook een kleine toename gezien, maar deze werd niet als significant beoordeeld; het gaf geen aanleiding om in actie te komen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) onderzoekt samen met het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) wat deze aanvullende analyse van de FDA precies betekent en of er consequenties aan verbonden moeten worden. In mei zal op initiatief van het CBG deze zaak ook in het Europese geneesmiddelenbewakingscomité (PRAC) besproken worden. In de SAVOR studie werden werkzaamheid en veiligheid op hart en vaten (cardiovasculaire effecten) van saxagliptine onderzocht onder ruim 16.000 patiënten met type 2-diabetes. Advies gebruikers Onglyza Patiënten wordt afgeraden om op eigen initiatief te stoppen met het gebruik van dit geneesmiddel. Als patiënten desondanks ongerust zijn, dan kunnen zij het gebruik van het geneesmiddel bespreken met hun behandelend arts. Onglyza wordt gebruikt bij volwassenen met type 2-diabetes. Het middel heeft als werkzame stof saxagliptine en regelt de bloedsuikerspiegel. Als combinatie met metformine is het geneesmiddel in Europa te verkrijgen onder de naam Komboglyze. Onglyza is sinds 2009 en Komboglyze sinds 2011 geregistreerd in Nederland. Saxagliptine wordt voorgeschreven samen met andere diabetes medicijnen als deze alleen onvoldoende resultaat geven of als metformine niet gebruikt kan worden. In 2013 werden Onglyza en Komboglyze in Nederland door ongeveer 2.600 patiënten gebruikt (bron: GIP databank).
Vitamine-D-deficientie komt zeer vaak voor en is geassocieerd met diverse aandoeningen. Daarnaast zijn de huidige aanbevolen doseringen niet toereikend. Via de voeding wordt onvoldoende opgenomen, suppletie is daarom nodig. Onder de term vitamine D wordt een groep chemisch verwante lipofiele stoffen verstaan met een aan steroïden verwant skelet. Vitamine D3 (cholecalciferol) is driemaal effectiever dan vitamine D2 (ergocalciferol). De synthese van vitamine D vindt plaats in de huid onder invloed van zonlicht. Vitamine D wordt toegepast ter preventie en behandeling van vitamine-D-deficienties, zoals rachitis en osteomalacie. De laatste jaren is duidelijk geworden dat vitamine D naast de calciumstofwisseling nog andere belangrijke functies heeft, zoals remming van de celgroei en stimulering van differentiatie van cellen. Daarnaast is het belangrijk voor de functie van macrofagen en speelt het een rol bij de insulinesecretie. Een tekort aan vitamine D is in verband gebracht met auto-immuunziekten zoals diabetes mellitus en multiple sclerose en met bepaalde vormen van kanker. Uit onderzoek blijk dat vrouwen die 400 IE vitamine D per dag namen 42% minder kans hadden op multiple sclerose. Vergelijkbare resultaten vond men bij reumatoïde artritis en osteoartritis. Verschillende onderzoeken bij kinderen die extra vitamine D kregen toegediend gaven aanwijzingen op een afname van het risico op diabetes. Op cardiovasculair gebied is vitamine-D-tekort geassocieerd met hartfalen en een toename van ontstekingsfactoren als C-reactieve proteïne en interleukine-10 in het bloed. Een tekort aan vitamine D wordt door de meeste experts gedefinieerd als een 25(OH)-cholecalciferol-spiegel van minder dan 50 nmol per liter. Factoren die aan dit tekort bijdragen zijn een afgenomen gebruik van met vitamine D verrijkte voedingsmiddelen, het gebruik van zonbeschermingsmiddelen en een verminderde blootstelling aan de zon wegens het risico op huidkanker. Bron: PW 2011;146(6):16-7 + FUS
Ronak Delewi: ‘Percutaneous coronary intervention in acute myocardial infarction: from procedural considerations to long term outcomes’. Het remodelingproces van de linkerhartkamer na de acute fase van een hartinfarct is niet beperkt tot een aantal maanden, maar is een proces dat zeker twee jaar duurt en wellicht nog langer. Daarnaast blijkt dat regeneratie van hartspierweefsel met stamceltherapie potentie heeft om hartfalen tegen te gaan. Tot deze conclusie komt Delewi in haar promotieonderzoek. Momenteel overleeft zo’n 95 procent van de patiënten met een myocardinfarct de eerste acute fase (het gaat om patiënten die niet in shock zijn geraakt). Bij de meeste mensen is het plaatsen van een stent noodzakelijk – zo snel mogelijk na het infarct. Het herstel van de hartkamer blijkt niet bij iedere patiënt gelijk. Het is vooralsnog onbekend welke factoren invloed hebben op dit herstel en waarom de kamerfunctie bij de ene helft van de patiënten achteruit gaat en er bij de andere helft verder herstel optreedt, niet alleen in het infarctgebied, maar ook in de aangrenzende gebieden. Delewi onderzocht de complicaties die kunnen optreden na de eerste acute fase van het myocardinfarct. Die variëren van blootstelling aan ioniserende straling, bloedingen en bloedstolsels tot ventriculaire ritmestoornissen en ongunstig herstel van de linkerhartkamerfunctie. Haar aanbeveling is om toekomstig onderzoek te richten op regeneratie van hartspierweefsel zodat een zo gunstig mogelijk herstel kan optreden.
Acute stress, depressie en angst vergroten de kans op hart- en vaatziekten. Dat stelt hoogleraar Willem Kop op 10 juni in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. Kop bracht nieuwe biologische mechanismen in kaart die het verband kunnen verklaren tussen psychologische risicofactoren en hartaandoeningen. Ieder jaar worden er in Nederland meer dan 25.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen met een hartinfarct. Acute psychische stress gaat nogal eens aan infarcten vooraf, zoals extreme boosheid, stress en angst. Deze emoties verhogen de belasting van het hart door verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie. Onderzoek van Willem Kop heeft aangetoond dat deze acute emoties ook allerlei biologische processen beïnvloeden, waaronder de bloedstolling en ontstekingsreacties. Dit is een belangrijke bevinding, omdat deze biologische processen het beloop van hartziekte kunnen versnellen. Iemand in stabiele toestand kan toch ineens een hartinfarct krijgen als gevolg van bijvoorbeeld een tijdelijke vernauwing van een kransslagader, een bloedprop of het loslaten van een stukje kransslagaderplaque. Ook langdurige emotionele problemen kunnen het risico op een hartinfarct verhogen, bijvoorbeeld doordat de aderverkalking in de kransslagaders sneller toeneemt. In Nederland zijn de meest onderzochte chronische psychologische risicofactoren depressie, vitale uitputting, angst en persoonlijkheidskenmerken zoals Type D (de "binnenvetter ") en vijandigheid. Daarnaast zijn sociale factoren van belang, waaronder een laag inkomen, weinig opleiding, discriminatie en sociale isolatie. Kop heeft de biologische processen onderzocht die met deze chronische psychosociale risicofactoren samenhangen, zoals bloedstollingsfactoren, ontstekingsreacties en stresshormonen. Het doel van Kops onderzoek is voorbodes van hartfalen vroegtijdig te onderkennen. Het komt te vaak voor dat hartpatiënten tevoren bij de arts of specialist zijn geweest en dat er "niets gevonden " werd. Het moet mogelijk zijn om traditionele risicofactoren (hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol) en gedragsmatige factoren (roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging) te combineren met nieuwe "biomarkers " en psychologische kenmerken om zo de pati?nten met het hoogste risico op te sporen. Verder is het van groot belang om meer wetenschappelijke kennis te krijgen over hoe lichaam en geest elkaar beïnvloeden. Prof. dr. Willem Johan Kop (1963, Zoetermeer) studeerde in 1988 in Utrecht af in de Psychologische Functieleer en de Klinische Psychologie. Hij promoveerde in 1994 te Maastricht op het proefschrift The predictive value of vital exhaustion in the clinical course after coronary angioplasty. Hij werkte van 1993 tot 2010 in de VS. De oratie vindt plaats in verband met zijn benoeming tot hoogleraar Medische Psychologie en Neuropsychologie aan Tilburg University. Zijn leerstoel Biobehavioral Processes in Health and Disease is ondergebracht bij het Center of Research on Psychology in Somatic diseases (CoRPS), verbonden aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Zijn onderzoek is gefinancierd door the National Institutes of Health en CoRPS. Hij is hoofdredacteur van het vaktijdschrift Psychosomatic Medicine.
Lever X receptoren komen overal in het lichaam voor. Tot nu toe was onbekend welke invloed deze receptoren uitoefenen op het hart. Uit het proefdieronderzoek van Megan Cannon blijkt dat ze een gunstige functie hebben en het hart beschermen tegen hypertrofie (het verschijnsel dat overbelaste hartcellen groter worden) en hartfalen. Het onderzoek laat zien hoe de receptoren mogelijk een rol kunnen spelen in de behandeling van hartziekten. Wanneer het hart door ziekte overbelast wordt, verandert de stofwisseling waarbij er een verschuiving optreedt van de verbranding van voornamelijk vetzuren naar de verbranding van suikers. Hierbij spelen zogenoemde Lever X receptoren (LXRs) een belangrijke rol. Wanneer het hart te lang onder druk staat, zijn functionele aanpassingen niet meer genoeg, en kan het hart er mee stoppen. Hoewel wetenschappers vermoeden dat LXR-activatie (door middel van medicijnen) mogelijk een rol kan spelen in de behandeling van hartziekten, was het precieze effect van de receptoren nog onbekend. Cannon toonde aan dat verhoogde LXR-receptor niveaus inderdaad een beschermend effect op het hart hebben. De LXRs bleken in staat om hypertrofie te verminderen, en myocardiale fibrose (omzetting van hartspiercellen in bindweefsel dat niet goed kan samentrekken) tegen te gaan. De muizen bleken bovendien beschermd te zijn tegen verschillende soorten stressfactoren voor het hart, zoals een chronisch hoge bloeddruk of suikerziekte door obesitas. Een belangrijke uitdaging is nu om een farmaceutisch middel te vinden dat deze receptoren in mensen kan activeren. Megan Cannon studeerde Biochemie en Fysiologie aan de Universiteit van Texas in Austin, VS. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw.
Onderzoekers van het UMC Utrecht zijn er in geslaagd om hartstamcellen langdurig op een muizenhart te laten hechten. Ze gebruikten daarvoor een nieuw soort hartweefsel dat gemaakt is in een 3D-printer. Die hechting is essentieel om in de toekomst bij patiënten na een infarct de hartfunctie te herstellen met stamcellen. De resultaten staan deze week online in het vaktijdschrift Biomaterials. Hartstamcellen zijn cellen uit het menselijke hart die uit kunnen groeien tot een functionerende hartspier. Behandeling met dergelijke cellen lijkt veelbelovend bij een hartinfarct of hartfalen, maar het heilzame effect van stamceltherapie bij patiënten is tot nu toe gering. Eén van de grootste problemen is om de cellen in het hart te krijgen en te houden. Onderzoek in het UMC Utrecht richt zich dan ook onder meer op verschillende manieren om dat voor elkaar te krijgen. Onder leiding van Joost Sluijter, medisch bioloog bij de speerpunten Regeneratieve Geneeskunde en Hart- en vaatcentrum, en Roberto Gaetani van de Universiteit van California, San Diego (UCSD), ontwikkelden onderzoekers nu een soort biologische pleister om de cellen op het hart te plakken. Met een 3D-printer werd een mengsel van hyaluronzuur en gelatine opgespoten in 6 laagjes met een dikte van in totaal 500 µm. In deze matrix brachten de onderzoekers menselijke hartstamcellen aan. Een eerste analyse wees uit dat de cellen op dit materiaal goed groeien en zich verder kunnen ontwikkelen. Vervolgens brachten de onderzoekers stukjes materiaal aan op het hart van een muis, waarbij een hartinfarct was opgewekt. Vier weken later zat 90% van de stamcellen nog op het hart. Ook bleek dat de hartjes van muizen die zo behandeld waren minder groot waren. Vergroting van het hart is een normale reactie na een infarct. “We hebben met ons onderzoek laten zien dat dit geprinte biomateriaal de stamcellen goed laat hechten en dat het ook een effect heeft op de grootte van het hart,” zegt Sluijter. “De cellen zaten wel nog grotendeels op de buitenkant van het hart. Nu moeten we op zoek naar een methode om de cellen verder in het hart te laten integreren.” Het uiteindelijke doel van deze 'tissue engineering' is om in de toekomst hartspierweefsel te creëren dat de functie overneemt van het weefsel dat is afgestorven tijdens een hartinfarct. Gaetani R, Feijen DAM, Verhage V, Slaats R, Messina E, Christman, KL, et al. Epicardial application of cardiac progenitor cells in a 3D-printed gelatin/hyalutonic acid patch preserves cardiac function after myocardial infarction. Biomaterials, volume 61, augustus 2015, p. 339–348
Het blokkeren van een eiwit zou schade na een hartinfarct kunnen beperken. Dat concluderen onderzoekers van het UMC Utrecht op basis van proefdieronderzoek. Ze beschrijven hun resultaten in het tijdschrift Circulation Research van 24 februari. Onderzoekers van de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMC Utrecht hebben een eiwit opgespoord dat een cruciale rol speelt bij het ontstaan van schade na een hartinfarct. De onderzoekers vergeleken gewone muizen met genetisch veranderde dieren zonder het eiwit "fibronectine EDA". Dat eiwit is onder meer betrokken bij het ontstaan van littekenweefsel. Na een hartinfarct blijkt het hart van muizen zonder het eiwit minder schade te hebben. De hartspier is minder verwijd en het pompvermogen is beter. Bovendien hebben de muizen minder ontstekingsverschijnselen in het hart. Door zuurstoftekort tijdens een hartaanval verandert de hartspier enigszins van vorm, dat vergroot de kans op hartfalen. Zonder het eiwit fibronectine EDA is de schade na een hartinfarct dus een stuk kleiner. Het zou het begin kunnen zijn van een therapie tegen hartschade, suggereren de onderzoekers. Ze gaan bekijken of via het eiwit schade aan het hart te voorkomen is. "De behandeling van hartinfarcten is sterk verbeterd de afgelopen jaren, maar wij denken dat het nóg beter kan", stelt prof. dr. Dominique de Kleijn. "De ideale therapie remt het afsterven van hartspiercellen en vermindert vormveranderingen van de hartspier. Eerder hebben we in proefdieren laten zien dat een specifiek antilichaam infarctschade kan verminderen. Met het eiwit fibronectine EDA hebben we een nieuw therapeutisch aanknopingspunt." Arts-onderzoeker en cardioloog in opleiding dr. Fatih Arslan heeft onlangs een Dekkerbeurs gekregen van de Nederlandse Hartstichting om onderzoek te doen naar een therapie op basis van deze resultaten. Jaarlijks sterven in Nederland ongeveer tienduizend mensen aan de gevolgen van een acuut hartinfarct en worden ruim negentigduizend mensen ermee opgenomen in het ziekenhuis.
Ingrid van Rijsingen: Dilated cardiomyopathy: translating genetic defects into clinical care. Towards personalized medicine in dilated cardiomyopathy’ Met cardiologisch onderzoek kan een selectie worden gemaakt tussen de patiënten met een hoog en een zeer laag risico op fatale hartritmestoornissen. Dit zorgt ervoor dat de juiste patiëntengroep in de toekomst preventief behandeld kan worden, met als doel plotse hartdood te voorkomen. Dit blijkt uit het onderzoek van Ingrid van Rijsingen naar genetische oorzaken van erfelijke hartziekten. De afgelopen twee decennia was sprake van een enorme toename daarvan, maar in veel gevallen ontbrak de kennis om deze patiënten medisch advies te geven en hun erfelijke aandoening adequaat te behandelen. De afgelopen jaren heeft het AMC, samen met andere medisch centra, gegevens van patiënten en familieleden met specifieke erfelijke hartaandoeningen verzameld. Het doel was om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van hartspierziekten en de complicaties die deze kunnen geven. Zo bleken deze aandoeningen gepaard te gaan met een hoge sterfte, vanwege plotse hartdood door fatale hartritmestoornissen en eindstadium hartfalen.
Er bestaan stamcellen die de deling van hartcellen in het laboratorium kunnen versterken, de aanmaak van nieuwe bloedvaatjes bevorderen en de vorming van littekenweefsel zouden kunnen voorkomen. Ewa Przybyt beschrijft in haar proefschrift de werkingsmechanismen van deze bijzondere stamcellen, die in vetweefsel zitten. Deze kennis kan mogelijk toegepast worden in hartpatiënten, om de uitkomsten na een hartinfarct te verbeteren. Bestaande behandelingen na een hartinfarct, zoals het plaatsen van een stent of dotteren, hebben de sterfte na een hartinfarct aanzienlijk verminderd. Door deze therapieën wordt echter alleen de doorbloeding van het hartweefsel hersteld, zonder eenmaal afgestorven weefsel opnieuw op te bouwen tot werkende hartspiercellen. Door de vorming van littekenweefsel in het hart vermindert de hartwerking en ontstaat bij veel patiënten hartfalen. Stamcellen zijn in staat om in het lichaam richting te geven aan herstelprocessen en zijn daarmee een veelbelovende kandidaat voor nieuwe behandelmethoden na een hartinfarct. Na een hartinfarct is de bloedtoevoer verstoord, waardoor een deel van de hartspier te weinig zuurstof krijgt. Przybyt toont in haar proefschrift aan dat zogenaamde mesenchymale stamcellen, die uit vetweefsel kunnen worden gewonnen, onder zuurstofarme omstandigheden beter functioneren. Dit doen ze door factoren uit te scheiden die ongunstige processen remmen, zoals celdood en het vormen van littekenweefsel. Daarnaast stimuleren ze de vormen van nieuwe bloedvaatjes en verbeteren ze de werking daarvan. Dit laatste kan bijdragen aan de behandeling van oogziekte bij diabetes. Ewa Przybyt (1983) voltooide haar Master Biomedische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen en was aangesteld binnen het landelijke consortium TERM (Translational Excellence in Regenerative Medicine). Momenteel werkt ze binnen de farmaceutische industrie.
Bron: RUG
Jicht is een pijnlijk inflammatoire artritis met als belangrijke kenmerken een veel voorkomende typische gewrichtslocalisatie (het metatarsofalangeaal (MTP)-1-gewricht van de grote teen), een relatief korte aanvalsduur (enkele dagen tot 2-3 weken) en een recividerend karakter. Bij de behandeling van de aandoening worden de aanvals- en onderhoudsbehandeling onderscheiden. Bij de aanvalsbehandeling van jicht worden colchicine, corticosteroïden en niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID"s) toegepast. Van deze middelen zijn weinig gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken beschikbaar bij slechts een klein aantal patiënten. Op basis van deze beperkte gegevens kunnen corticosteroïden of NSAID"s als eerstekeuzemiddelen worden ingezet bij de acute aanvalsbehandeling van jicht. Hierna komt colchicine in aanmerking. Hierbij moet rekening gehouden worden met een nadelig bijwerkingen- en risicoprofiel van NSAID"s voor veel specifieke patiëntencategorieën, zoals ouderen, patienten met een belaste voorgeschiedenis van gastro-intestinaal ulcuslijden, en verminderde nierfunctie, cardiovasculaire morbiditeit en in het bijzonder hartfalen. Als een NSAID is gecontraïndiceerd, is het corticosteroïde prednisolon het eerstekeuzemiddel. Hoewel colchicine is geregistreerd voor de aanvalsbehandeling van jicht als een NSAID is gecontraïndiceerd of niet goed wordt verdragen, zijn hierover geen onderzoeksgegevens gepubliceerd om dit te onderbouwen. Derhalve verdient dit middel niet de voorkeur boven een corticosteroïde. Bij de onderhoudsbehandeling ontbreken gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken waarbij de werkzaamheid onderzocht is op klinische eindpunten. Bij de onderhoudsbehandeling van jicht kunnen allopurinol en benzbromaron worden toegepast, terwijl febuxostat nog niet in Nederland in de handel is. Het beschikbare bewijs is ontoereikend om de vraag te beantwoorden of de onderhoudsbehandeling de aanvalsfrequentie en het aantal tofi vermindert. Van benzbromaron zijn geen gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken beschikbaar, zelfs niet op het surrogaateindpunt serumurinezuurconcentratie. Van allopurinol zijn alleen onderzoeken beschikbaar waarin wordt vergeleken met febuxostat. In de onderzoeken wordt primair het verschil in verlaging van de serumurinezuurconcentratie onderzocht. Hoewel werkzaamheid van allopurinol onvoldoende is aangetoond, is dit middel in de praktijk eerstekeuzemiddel. Dit is gebaseerd op langdurige ervaring, maar niet op wetenschappelijk bewijs. Vanwege zeldzame ernstige leverfunctiestoornissen is door de fabrikant van benzbromaron besloten dat het middel voorbehouden blijft aan patiënten met jicht die allergisch zijn voor allopurinol of bij wie allopurinol is gecontraïndiceerd. Het uricosuricum probenecide is in Nederland alleen als magistrale bereiding beschikbaar. Van dit middel zijn geen gerandomiseerde dubbelblinde onderzoeken gepubliceerd. Bron: Gebu 2010;44(10):109-15 + FUS
In het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum is bij patiënten met een moeilijk te behandelen hoge bloeddruk een stent-achtig implantaat in de halsslagader geplaatst. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op tot wel 24 punten en houdt ook aan. Patiënten geven aan dat ze vitaler zijn, minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn hebben. Dit blijkt uit een onderzoek naar de effecten van het toepassen van het implantaat in de halsslagader. Patiënten die een aanhoudende hoge bloeddruk hielden, ondanks gebruik van bloeddrukverlagende geneesmiddelen in de juiste dosering, kregen een stent-achtig implantaat in de halsslagader geïmplanteerd. In de halsslagader bevinden zich de zogenaamde baroreceptoren. Deze receptoren zijn zenuwuiteinden die continu de bloeddruk registreren. Ze ontvangen en verzenden signalen om de bloeddruk op peil te houden. Door de plaatsing van het implantaat op deze plek, worden de receptoren geactiveerd en zenden signalen uit waardoor de bloeddruk daalt. Deze bloeddrukdaling treedt direct na implantatie op en houdt aan. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” Het UMC Utrecht Hart- en vaatcentrum heeft in februari 2015 de eerste patiënt behandeld. Inmiddels heeft het centrum 25 van de wereldwijd 56 geïmplanteerde patiënten behandeld en is daarmee het meest ervaren centrum in de wereld. De eerste resultaten van deze behandeling worden binnenkort gepubliceerd. In deze studie werd er een gemiddelde bloeddrukdaling van 24 punten (bovendruk) en 11 punten (onderdruk) waargenomen na 6 maanden inclusief de vermindering van medicatie. 75% van de patiënten toonde een relevante bloeddrukdaling: daling bovendruk of vermindering hoeveelheid bloeddrukverlagende middelen. De behandeling wordt uitsluitend toegepast in studieverband, de CALM studies. De CALM studies zijn te vinden via Calm start en Calm diem. Ongeveer 5-10% van de patienten met hoge bloeddruk reageert onvoldoende op leefstijlaanpassingen en bloeddrukverlagende geneesmiddelen. Voor een deel van deze patiënten kan het implantaat een oplossing bieden een betere bloeddruk te bereiken en daardoor het risico op hart- en vaatziekten te verlagen. “De forse daling van de bloeddruk is absoluut hoopgevend. Ik ben er enthousiast over! We kunnen nu patiënten helpen waar voorheen iedere behandeling faalde”, aldus Wilko Spiering. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk (bovendruk boven 140 en onderdruk boven 90 of gebruikt bloeddrukverlagende medicatie). Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk, verdubbelt het risico op hart- en vaatziekten. Als ook op de lange termijn de behandeling veilig en effectief blijkt te zijn, zal dit naar verwachting in de toekomst een reguliere behandeling worden voor moeilijk behandelbare hoge bloeddruk.
Bron: UMC
Hoogleraar en cardioloog Jos Widdershoven hield op 19 april zijn inaugurele rede over de verbinding tussen psychologie en cardiologie. Hij ging daarbij in op het effect van stress, depressie en persoonlijkheid op hart- en vaatziekten. Widdershoven, ook verbonden aan het TweeSteden Ziekenhuis bekleedt sinds 1 januari 2012 de leerstoel ‘Integrative Cardiology’ ingesteld om de verbinding te maken tussen cardiologie en psychologie op het gebied van onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg. De leerstoel valt onder het onderzoeksinstituut CoRPS (Center of Research on Psychology in Somatic diseases). Voorafgaand aan de oratie vindt er een symposium plaats: Cardiologie en Psychologie, Living apart together. Na kanker zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Het merendeel van de patiënten overlijdt aan ischemische hartziekten en als gevolg van kransslagaderlijden. Kransslagaderlijden (vernauwingen in de kransslagaders rond het hart) wordt bevorderd door de klassieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol, diabetes, roken en familiaire belasting. Daarnaast blijken de psychologische risicofactoren ertoe te leiden dat de prognose slechter is bij patiënten die de ziekte reeds hebben. Patiënten met psychologische risicofactoren hebben een verhoogde kans op eerder overlijden, meer heropnames en een slechtere kwaliteit van leven. Het onderzoek binnen de leerstoel Integrative Cardiology zal zich richten op de effecten van de psychologische risicofactoren op de prognose van patiënten met kransslagaderlijden maar ook op de prognose van patiënten met hartfalen. Het doel is om de hoog-risico patiënt te identificeren die extra behandeling en wellicht specifieke counseling behoeft. Daarnaast concentreert het onderzoek zich op het netwerk van psycho-biologische mechanismen die de relatie tussen de psychologische risicofactoren en het ontstaan van hartziekten en de prognose daarvan verklaren. Widdershoven stelt zich ook tot doel om de medisch psycholoog integraal te laten participeren bij de dagelijkse patiëntenzorg op de afdelingen en de poliklinieken om op die manier het beste van beide werelden te verenigen. Jos Widdershoven (1958) is sinds 1 januari 2012 hoogleraar Integrative Cardiology aan Tilburg University. Hij studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werd opgeleid tot cardioloog in het academische ziekenhuis Maastricht. In 1987 promoveerde hij in Maastricht op het onderwerp “Acute coronaire syndromen in de Maastricht area”. Vanaf 1998 is hij werkzaam als cardioloog in het TweeSteden ziekenhuis te Tilburg. Hij is opleider cardiologie en gespecialiseerd in pacemaker- en ICD implantaties.
Wardit Tigchelaar verrichte, samen met collega’s van het UMCG, onderzoek naar de relatie tussen hypertrofie (groei van hartspiercellen) en de functie van de mitochondria (een soort ‘energiefabriekjes’ in de cel). Zij identificeren nieuwe componenten die mitochondriale functie en hypertrofie beïnvloeden in gekweekte hartspiercellen. Omdat een veranderde mitochondriale functie hypertrofie kan stimuleren, is dit volgens hen wellicht een interessant therapeutisch target. Aan hartfalen gaan veranderingen aan het hart vooraf, zoals hypertrofie (groei) van hartspiercellen en veranderingen in de mitochondria, de belangrijkste energieproducerende organellen van de cel. Tigchelaar onderzocht de rol van de twee mitochondriale eiwitten AKIP1 en EXOG in relatie tot mitochondriale functie en hypertrofie in een celcultuur van neonatale hartspiercellen van ratten. De promovenda concludeert dat de mitochondriale respiratie efficiënter verloopt in hartspiercellen met kunstmatig verhoogde AKIP1 niveaus, maar ook dat hypertrofie in hartspiercellen met verlaagde EXOG-niveaus juist afhankelijk is van een verhoogde productie van reactieve zuurstofradicalen (ROS). Dit laat zien dat de moleculaire mechanismen achter de ontwikkeling van hypertrofie verschillend zijn en dat mitochondriële eiwitten hypertrofie kunnen veroorzaken door ROS-afhankelijke en onafhankelijke mechanismen. Uit de betrokkenheid van het motoreiwit Kif5B bij de verdeling van de mitochondriën in de hartspiercellen concludeert Tigchelaar dat lokalisatie van belang is voor het op juiste wijze functioneren van de mitochondriën en dat veranderingen hierin betrokken zijn bij de ontwikkeling van pathologische hypertrofie. Wardit Tigchelaar (1980) studeerde Life Science and Technology (BSc) en Medical Pharmaceutical Sciences (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen het Thoraxcentrum, op de afdeling Experimentele Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Tigchelaar is nu werkzaam als docent aan het Van Hall Larenstein University of Applied Sciences. De titel van haar proefschrift is: “Mitochondrial function in cardiomyocytes”.
Bron: RUG
Negen cardiologen fietsen zaterdag 19 augustus vanuit Maastricht naar het European Society of Cardiology congres in Barcelona. Met deze fietstocht van 1.600 km willen zij geld ophalen voor onderzoek naar de erfelijke hartspierziekte PLN. Pieter Doevendans, cardioloog bij het UMC Utrecht en bestuurslid van het Netherlands Heart Institute is de initiatiefnemer van de tocht. “Onderzoeksbudget voor zeldzame ziekten zoals PLN is moeilijk bijeen te krijgen. Wij denken via onderzoek naar PLN een behandeling voor meer zeldzame, erfelijke hartziekten te kunnen ontwikkelen. Een oplossing voor deze erfelijke hartspierziekte is bereikbaar en we zullen hem ook vinden. We roepen iedereen op ons met een bijdrage te steunen.” Onderzoek PLN Phospholamban (PLN) is een genetische hartspierziekte die vooral in Nederland voorkomt. De ziekte komt vooral voor in het Noorden van Nederland en is generatie op generatie overgedragen. De genetische mutatie in het PLN-gen kan leiden tot een ernstige hartspierziekte. Er zijn op dit moment in ons land een kleine duizend dragers bekend. Zij lopen een groot gezondheidsrisico dat kan leiden tot zeer ernstig hartfalen, hartritmestoornissen en zelfs tot de dood. De impact op patiënten en hun families is dan ook enorm. De fietsers kunt u steunen door te doneren via de actiepagina van de Hartstichting. Het opgehaalde bedrag komt volledig ten goede aan fundamenteel onderzoek naar de hartspierziekte PLN. De Hartstichting en de Stichting PLN verhogen het opgehaalde bedrag gezamenlijk met 35 procent. De cardiologen willen de tocht de aankomende jaren herhalen, zodat de Hartstichting in samenwerking met de Stichting PLN geld kan blijven investeren in wetenschappelijk onderzoek naar de ziekte. De deelnemers van de fietstocht zijn cardiologen, AIOS en onderzoekers. De groep fietsers bestaat uit: Pieter Doevendans, Annemieke Wind, Geert Leenders, Einar Hart, Wouter van Everdingen en Bas van Klarenbosch (allen UMC Utrecht), Yolande Appelman (VU medisch centrum), Ingrid Bank (St. Antonius Ziekenhuis) en Nienke Wind (KNSB).
Bron: UMC
Uit een onderzoek van het UMC Utrecht in samenwerking met een aantal centra blijkt dat een innovatieve behandeling met een stent-achtig implantaat in de halsslagader zeer effectief de bloeddruk verlaagt. Met dit unieke, verende implantaat treedt direct na plaatsing een forse bloeddrukdaling op. Tot 6 maanden na implantatie blijkt nog steeds een aanhoudende bloeddrukverlaging van gemiddeld 24 punten. Onder leiding van onderzoekers van het UMC Utrecht zijn de resultaten van dit eerste onderzoek bij patiënten online gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet. Het UMC Utrecht is sinds 2015 betrokken bij een unieke experimentele behandeling om de bloeddruk te verlagen bij patiënten met een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk. Deze patiënten reageren niet of onvoldoende op de reguliere behandeling met leefstijlaanpassingen en medicatie. In dit onderzoek werd voor het eerst bij patiënten getest of een speciaal ontwikkeld stent-achtig implantaat in de halsslagader veilig en effectief de bloeddruk verlaagt. Door de speciale vorm van het implantaat worden de zogenaamde baroreceptoren in de halsslagader extra gestimuleerd, wat uiteindelijk leidt tot een bloeddrukdaling. In het onderzoek zijn 30 patiënten gevolgd. “We zien dat er bij de meeste patiënten een forse daling van de bloeddruk plaatsvindt van gemiddeld 24 punten en dat ze minder bloeddrukverlagers hoeven te gebruiken”, zegt Dr. Wilko Spiering, internist-vasculair geneeskundige en eerste auteur van het artikel in The Lancet. “Daardoor voelen ze zich vitaler, hebben minder last van bijwerkingen en minder hoofdpijn.” “Deze eerste resultaten bij patiënten die vaak al jaren met extreem hoge bloeddrukken rondliepen zijn absoluut hoopgevend, maar meer onderzoek is echt nodig”, aldus Wilko Spiering. In de vervolgstudie die onder leiding van het UMC Utrecht vorige week is gestart, wordt de effectiviteit en veiligheid van de behandeling verder onderzocht. Ongeveer een vierde van de volwassenen in Nederland heeft een verhoogde bloeddruk en boven de 65 jaar is dit zelfs bij één op de twee. Een verhoogde bloeddruk is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (beroerte, hartinfarct, nierziekte, hartfalen) en sterfte. Het risico hierop neemt sterk toe bij toenemende bloeddruk: bij iedere 20 punten stijging van de bovendruk of 10 punten stijging van de onderdruk, verdubbelt het risico op sterfte aan hart- en vaatziekten. Met ruim 9 miljoen doden per jaar is hoge bloeddruk de belangrijkste doodsoorzaak wereldwijd is en dit aantal neemt toe”, aldus Wilko Spiering. Voor patiënten die niet reageren op medicatie en leefstijlaanpassingen kan deze behandeling, indien veilig en effectief bevonden op lange termijn, in de toekomst een reguliere behandeling worden.
Bron: UMC
EHealth is niet dé oplossing voor chronisch zieken, maar kan de zorg van morgen wel verbeteren. Dat zegt Esther Talboom-Kamp, die op 21 november promoveerde aan het LUMC. Zij pleit voor blended care: een mix van traditionele zorg en eHealth. EHealth is vooral nuttig om patiënten gereedschappen te geven om zelf de regie te houden en te informeren over hun gezondheid en ziekte. Door de vergrijzing telt Nederland steeds meer patiënten met chronische ziekten zoals diabetes, hartfalen en longziekten. “De kwaliteit van zorg is hoog, maar er zullen de komende jaren veel meer chronische patiënten bijkomen”, merkt Talboom-Kamp op. EHealth als aanvulling op de bestaande zorg is nodig om deze uitdaging het hoofd te bieden. “Patiënten krijgen dan meer regie over hun gezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om leefstijl of medicijngebruik. Daardoor zullen ze sneller geneigd zijn hun gedrag te veranderen.” Voor haar promotieonderzoek onderzocht Talboom-Kamp eHealth-toepassingen voor twee groepen patiënten. Bij COPD-patiënten keek ze naar het effect van verschillende manieren van het aanbieden van eHealth in huisartspraktijken. “Patiënten die het kregen voorgeschreven als een soort medicijn en daar veel begeleiding bij kregen, maakten er het meeste gebruik van. Ook het intensief trainen van huisarts en praktijkondersteuner in het begeleiden van patiënten, leidde tot meer gebruik.” De gezondheidsstatus verschilde niet tussen patiënten die wel of geen eHealth gebruikten. “Dat kan komen doordat de looptijd van het onderzoek te kort was, of doordat het ging om patiënten met milde COPD bij wie de gezondheid sowieso aardig onder controle is”, denkt Talboom-Kamp. Bij patiënten die antistolling gebruiken - meestal vanwege een hartritmestoornis (boezemfibrilleren) of na het krijgen van een trombosebeen of –arm - vergeleek Talboom-Kamp de reguliere zorg met zelfmanagement. Patiënten in de zelfmanagementgroepen prikten zelf hun bloedwaarden en pasten hun medicijngebruik aan met behulp van een eHealth-applicatie. Zij werden getraind met een e-learning of een klassieke groepscursus. “Mensen konden zelf kiezen of ze eHealth wilden. Voor deze gemotiveerde groep met voldoende vaardigheden bleek zelfmanagement even goed als de zorg van de trombosedienst.” EHealth met e-learning is dan de meest efficiënte werkwijze. De eHealth in deze studie werd zeer goed gebruikt, vanwege de goede aansluiting bij het dagelijks leven van de patiënt. Wat Talboom-Kamp opviel, was dat mensen het eHealth-platform vaak te saai vonden. “Patiënten worden vrolijker van games, punten of avatars winnen. Nu klaagden ze dat de toepassingen toegespitst waren op ziekte in plaats van op mogelijkheden. Eén patiënt zei bijvoorbeeld dat ze al niet vrolijk werd van de welkomstboodschap: ‘Welkom op het COPD-platform’. Met technische verbeteringen zou eHealth een stuk aantrekkelijker kunnen worden.”
Bron: LUMC
Remming van het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) kan met "angiotensin converting enzym" (ACE)-remmers, angiotensine receptorblokkers (ARB) (AT1-antagonisten) en directe renineremmers (DRI). ACE-remmers en AT1-antagonisten hebben naast hun bloeddrukverlagende werking ook een nier- en cardioprotectieve werking. Oudere DRI"s van voor 1980 konden niet oraal gegeven worden. Bij de huidige DRI"s kan dit wel. In diermodellen bleken de directe renineremmers de renale vaatweerstand te verminderen en de renale bloeddoorstroming en glomerulaire filtratiesnelheid te verbeteren. De eiwituitscheiding in de urine nam af en aanwijzingen die een maat zijn voor renale fibrosevorming gingen omlaag. In klinisch onderzoek bleek dat de DRI"s de renale doorbloeding verhoogden. DRI"s verminderden de proteinurie en albuminurie; ook als ze werden toegevoegd aan een maximale dosering van een ARB trad nog een verdere verlaging op. In proefdieronderzoek bleek dat de DRI"s een beschermende werking bij hartfalen of hartinfarcten hadden, blijkend onder ander uit vaatweerstand en linkerventrikelhypertrofie. In lijn met deze bevindingen werd bij patiënten verbetering gevonden van hemodynamische en neurohumorale parameters. De totale perifere weerstand, de ateriële bloeddruk en de linker ventrikelmassa namen in dezelfde mate af als bij toepassing van andere RAAS-remmers. Het staat dus wel vast dat DRI"s de surrogaateindpunten ten aanzien van hart en nieren verbeteren. De eerste generatie renineremmers had echter zo"n beperkt bloeddrukverlagend effect dat zij nooit in fase-3-onderzoek zijn onderzocht. Alleen aliskiren is geregistreerd voor de behandeling van hypertensie. Het is nog niet aangetoond dat aliskiren de werking van de nieren en hart in de klinische praktijk beter behoudt. Verder onderzoek, dat thans in gang is, zal dit moeten aantonen. Bron: MFM 2010;48(3):35-6 + FUS.
De laatste jaren is er veel vooruitgang geboekt in de behandeling van hartinfarct. Er valt echter nog steeds veel te verbeteren in het voorkomen van een hartinfarct en het verbeteren van de prognose na een hartinfarct. In dit proefschrift wordt beschreven dat het merendeel van de ca. 160.000 deelnemers van de LifeLines Cohortstudie een of meerdere risicofactoren (zoals hoge bloeddruk of diabetes) heeft voor het krijgen van een hartinfarct en dat meer dan de helft niet met medicijnen behandeld wordt voor deze risicofactoren. Ook komt naar voren dat bij Noord-Nederlandse vrouwen onder de 50 jaar meer dan de helft van alle hartinfarcten niet onderkend was, bij mannen was dit een derde. In het tweede deel wordt beschreven dat hart-specifieke biomarkers (creatine kinase MB) de sterkste voorspellers zijn voor infarct grootte en pompfunctie van het hart na een hartinfarct. In het derde deel wordt beschreven dat een behandeling met metformine, een medicijn voor diabetes, bij mensen met een hartinfarct geen verbetering geeft van uitkomsten op lange termijn. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de effecten van ontstekingsremmende therapieën in de behandeling van hartinfarct en hartfalen. Een van de ontstekingsremmende therapieën, namelijk het remmen van de interleukine 6 receptor, is verder onderzocht in een dierexperimenteel model van hartinfarct en daarbij werden helaas geen positieve effecten gevonden.
Bron: RUG
Het RIVM heeft met GGD'en, KNMI en TNO de richtlijn 'Gezondheidsrisico's van zomerse omstandigheden' ontwikkeld. GGD-medewerkers kunnen hiermee informatie geven over de gezondheidsrisico's van warm zomerweer en over maatregelen om deze te voorkomen. Het gaat hierbij niet alleen om maatregelen tijdens een aanhoudende periode van extreem warm weer zoals beschreven in het Nationaal Hitteplan. De richtlijn biedt ook maatregelen die voorafgaande aan de zomer genomen kunnen worden als voorbereiding op hitte. De richtlijn is in opdracht van het ministerie van VWS opgesteld. Gezondheidseffecten van warme weersomstandigheden lopen uiteen van klachten als vermoeidheid en hoofdpijn tot ernstige ademhalingsproblemen en hartfalen. Dit kan leiden tot ziekenhuisopname en sterfte. Vooral ouderen en mensen met een chronische aandoening lopen een verhoogd risico op gezondheidseffecten door warm weer. Daarnaast zijn er omstandigheden waarbij mensen in hogere mate aan warmte staan blootgesteld, zoals in steden, bij grote lichamelijke inspanning en tijdens evenementen. Voorafgaande aan de zomerperiode kunnen verkoelende maatregelen worden getroffen aan de woning en de inrichting van de stedelijke omgeving. Voor woningen betreft dit bijvoorbeeld zonwering, dakisolatie, warmte-koudeopslag en de aanschaf van ventilatoren of airconditioner. Voor de stedelijke omgeving kunnen gemeentes maatregelen nemen om zogeheten warmte-eilanden te voorkomen. Dit zijn stadsdelen die warmer zijn dan de omgevende gebieden. Mogelijkheden hiertoe zijn de aanleg van beplanting en waterpartijen, en een stratenplan waarbij de wind zich vrij door de stad kan verspreiden. Tijdens warme dagen is het van belang voldoende te drinken. Daarnaast is het van belang voor voldoende verkoeling te zorgen door goed te ventileren en beschikbare verkoelende voorzieningen adequaat te gebruiken. Thuiszorg en mantelzorg zijn vaak betrokken bij ouderen en mensen met een chronische aandoening. Zij kunnen tijdens een warme periode erop toezien dat deze maatregelen worden getroffen. Bij evenementen tijdens warm weer kan de gemeente in de vergunning voorwaarden stellen aan de beschikbaarheid van voldoende drinkwater en verkoeling.
Hartfalen, nierfalen en versleten tussenwervelschijven. Dit soort aandoeningen moet het lichaam in de toekomst zelf kunnen genezen. Topwetenschappers van de Technische Universiteit Eindhoven, Universiteit Maastricht, en uit Utrecht (UMC Utrecht, Hubrecht Instituut en Universiteit Utrecht) gaan hiervoor intelligente biomaterialen ontwikkelen die het zelfherstellende vermogen van het lichaam activeren en sturen. Hun onderzoeksprogramma, met de naam Materials-Driven Regeneration (MDR), krijgt een Zwaartekrachtsubsidie van 18,8 miljoen. Dit maakte minister Jet Bussemaker (OCW) vandaag, maandag 8 mei, bekend. De universiteiten zelf investeren samen zes miljoen in het programma. Het aantal mensen dat kampt met chronische ziektes neemt sterk toe, vooral door de vergrijzing. Dat veroorzaakt veel menselijk leed, en het leidt tot stijgende zorgkosten. Regeneratieve geneeskunde heeft de belofte in zich om chronische aandoeningen echt te verhelpen. Deze revolutionaire en relatief nieuwe tak van de wetenschap beoogt het lichaam zelf aan te zetten tot herstel. Een groep eminente materiaalwetenschappers, celbiologen, weefseltechnologen en artsen in Nederland gaan nu samen diepgaand onderzoek doen om dit werkelijkheid te maken. Ze willen binnen tien jaar materialen ontwikkelen die herstel in het lichaam in gang te zetten en regisseren, en daarna langzaam oplossen, om zo weer uit het lichaam te verdwijnen. Hans Clevers als geneticus verbonden aan het Hubrecht Instituut, het UMC Utrecht en het Prinses Maxima Centrum: “met deze subsidie krijgen we ook de mogelijkheid om organoiden verder te ontwikkelen tot organen waar we onderzoek op kunnen doen en medicijnen op kunnen testen. Zo besparen we mensen gecompliceerde en pijnlijke onderzoeken en daarmee ook een langdurig ziekte proces én verhogen we de kwaliteit van leven”. De nieuwe materialen moeten hiervoor naadloos aansluiten op de moleculaire machinerie van cellen, en ze moeten zich aanpassen bij veranderingen. Hoog op het wensenlijstje van de onderzoekers staat een imitatie van de biologische extracellulaire matrix (ECM). Zo’n structuur houdt de cellen bij elkaar en stuurt de ontwikkeling ervan richting functioneel weefsel. Voor verschillende soorten weefsel zullen er verschillende varianten nodig zijn van zo’n synthetische matrix. De wetenschappers willen doorgronden hoe zich in het lichaam nieuw weefsel vormt in geïmplanteerde mallen die langzaam oplossen. Ze gaan dit onderzoeken bij de groei van nieuwe hartkleppen, nieuwe bloedvaten, nieuwe nieren, nieuw bot en kraakbeen, en tussenwervelschijven, in het menselijk lichaam. Een deel van het onderzoeksprogramma richt zich op het herstel van complexe organen en hun werking. Daarvoor is niet alleen functioneel weefsel nodig zoals hartweefsel of nierweefsel, er zijn bijvoorbeeld ook bloedvaten nodig. De wetenschappers willen hiervoor ‘bouwblokken’ ontwikkelen die in het lichaam kunnen worden geassembleerd om zo complexere structuren te vormen. Het onderzoek richt zich onder meer op het herstel van het hart na een hartinfarct, en op het creëren van werkende onderdelen voor de nier voor patiënten met nierfalen. Ook nemen de onderzoekers het herstel onder de loep van de complexe aanhechting van bot en aangrenzend weefsel zoals kraakbeen en spieren. “Deze toekenning geeft een geweldige impuls aan het onderzoek op het gebied van Regeneratieve Geneeskunde en biomaterialen en zal in de toekomst belangrijke oplossingen kunnen bieden voor chronische ziekten, bijvoorbeeld voor patiënten met chronische nierschade. Wij zijn nu in staat om in het laboratorium een soort mini niertjes te kweken. In dit onderzoeksprogramma zullen we door gebruik te maken van biomaterialen de vorming van functionerend nierweefsel uit deze organoiden verder ontwikkelen zodat we uiteindelijk patiënten met nierfalen hiermee kunnen helpen”,aldus Marianne Verhaar, nefroloog en hoogleraar experimentele nefrologie in het UMC Utrecht. Omdat de patiënten die hierbij baat hebben vaak senioren zijn en bijkomende aandoeningen hebben, gaat het onderzoekscollectief de genezingsprocessen proberen te sturen bij patiënten van verschillende leeftijden en met verschillende ziekten. Het doel is om te komen tot maatwerk, therapieën die passend zijn bij individuele patiënten en hun specifieke toestand. Volgens hoogleraar en programmacoördinator Carlijn Bouten is de potentiële impact van het MDR-programma enorm groot. “We gaan langdurig en op hoog niveau fundamenteel onderzoek verrichten aan biomaterialen waarmee we in de toekomst chronische ziektes kunnen aanpakken die nu nog niet genezen kunnen worden. We verwachten dat ons werk dan veel mensen een langdurig ziekteproces zal besparen. En het bespaart de maatschappij de kosten die anders nodig waren geweest voor de langdurige zorg.” Materials-Driven Regeneration wordt geleid door zes uitmuntende wetenschappers, allemaal met grote ervaring in het leiden van baanbrekende onderzoeksprojecten. TU/e-hoogleraar Carlijn Bouten (cardiovasculaire regeneratie) doet de coördinatie van het programma, dat de beste Nederlandse wetenschappers verbindt op gebied van materiaalwetenschap (Bert Meijer, TU/e), celbiologie (Hans Clevers, Hubrecht Instituut), tissue engineering (Clemens van Blitterswijk, Universiteit Maastricht), nefrologie en vasculaire biologie (Marianne Verhaar, UMC Utrecht), en biomaterialen (Pamela Habibovic, Universiteit Maastricht). Behalve het opdoen van fundamentele wetenschappelijke kennis heeft het programma ook als doel om de volgende generatie wetenschappers op te leiden op gebied van regeneratieve geneeskunde, vertelt Bouten. “Het Nederlands onderzoek op dit gebied is uniek, en wereldwijd leidend, en die positie moeten we behouden.” Ook belangrijk is de doelstelling om de vindingen uit het programma uiteindelijk via bedrijven naar de markt te brengen, zodat patiënten, de maatschappij en de economie er baat van hebben.
Bron: UMC
De beslissingsondersteunende webservice NHGDoc heeft er naast de reeds ontwikkelde domeinen CVRM, Diabetes en Lever weer een domein bij, namelijk schildklierfunctiestoornissen. Door de toepassing van NHGDoc in het Huisartsen Informatie Systeem wordt een eenvoudige implementatie van de standaarden van het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) in de praktijk van de huisarts mogelijk. Vanaf heden zijn naast alle NHG-richtlijnen op het gebied van cardiovasculaire-, lever- en diabetesaandoeningen, ook de schildklierstandaarden geïmplementeerd. NHGDoc wordt ontwikkeld door het NHG in samenwerking met ExpertDoc, uitgever van (online) informatieproducten voor de medische professional. Informatie over aandoeningen direct bruikbaar tijdens het spreekuur
NHGDoc bestaat uit een automatische alertservice en een consultatieservice op aanvraag. Zodra een huisarts een patiëntendossier in het Huisarts Informatie Systeem opent, wordt NHGDoc actief. Is er sprake van klinisch relevante verschillen tussen het medisch dossier en de standaarden van het NHG, dan krijgt de huisarts een alert in de vorm van een pop-up te zien. De alert wijst op ontbrekende klinisch relevante medische gegevens die volgens de NHG-standaarden ontbreken of nog kunnen worden bijgewerkt. Of geeft een relevant medicatie- en/of behandeladvies. Mocht de huisarts een NHGDoc-alert ontvangen met de aanduiding schildklier dan kan dat twee dingen betekenen: óf zijn patiënt is bekend met een schildklierfunctiestoornis en er zijn onregelmatigheden in het dossier aangetroffen met betrekking tot medicatie en/of behandeling, óf er is sprake van een risico op een schildklierfunctiestoornis. Heeft de huisarts behoefte aan meer informatie of twijfelt hij of een patiënt baat heeft bij doorverwijzing naar een specialist, dan kan gebruik gemaakt worden van de consultatieservice, ook wel te beschouwen als een "online intercollegiaal consult". Door het gebruik van NHGDoc in de huisartsenpraktijk wordt het eenvoudiger om de NHG- standaarden tijdens het spreekuur toe te passen. De kwaliteit van de geleverde zorg kan hier door verbeterd worden en er komt meer rust in de praktijk. Inmiddels wordt NHGDoc gebruikt door meer dan 300 huisartsen met de systemen Promedico of MicroHIS. Op dit moment zijn alle NHG-standaarden op het gebied van cardiovasculaire-, lever-, diabetes en schildklierziekten in NHGDoc geïmplementeerd. In de nabije toekomst worden ook andere domeinen, zoals COPD en hartfalen toegevoegd.
Het Erasmus MC laat dit jaar tijdens De klinische Les een hartoperatie zien op het witte doek. Ook zal te zien zijn hoe een ingreep werkt bij een patient met acuut hartfalen. Experts lichten de beelden op het bioscoopscherm live vanuit de zaal toe. Aan het woord komen onder meer een cardioloog, een hartchirurg, een echo-laborante, een verpleegkundige en een patiënt. Tijdens het wetenschapsevenement wordt duidelijk hoe belangrijk teamwork is. Belangstellenden zijn op dinsdag 26 oktober welkom in Pathe Schouwburgplein. De toegang is gratis. De klinische Les 2010 heeft als thema "Het hart moet kloppen!" Hart- en vaatziekten vormen de meest voorkomende oorzaak van gezondheidsproblemen en overlijden in de westerse wereld. In Nederland overlijden gemiddeld dagelijks 112 mensen aan hart- en vaatziekten. Toch boeken onderzoekers en artsen juist op dit terrein veel winst met nieuwe behandelingen. Het Thoraxcentrum van het Erasmus MC voert patiëntenzorg en wetenschappelijk onderzoek uit op internationaal topniveau. Het publiek krijgt tijdens De klinische Les een kijkje in het teamwork achter de schermen van topzorg. Het evenement start om 9.00 uur met een college over operaties bij aangeboren hartafwijkingen. Prof.dr. Jolien Roos-Hesselink, cardioloog, en prof.dr. Ad Bogers, hartchirurg, bespreken een operatie die in 2003 is uitgevoerd. De patiënte van toen is in de zaal aanwezig en vertelt haar kant van het verhaal. Ook Ellen Wiegers, echo-laborante, gaat in op haar werk. Vervolgens gaat cardioloog dr. Peter de Jaegere in op het medisch ingrijpen bij een acuut hartinfarct. Hij laat zien hoe katheters en stents de patiëntenzorg in de afgelopen decennia enorm hebben verbeterd. Hij bespreekt onder meer één van de laatste ontwikkelingen: de biologisch afbreekbare stent. Ook komt een gespecialiseerde verpleegkundige aan het woord. De Klinische Les is inmiddels uitgeroeid tot een populair evenement in Rotterdam. In Pathé is plaats voor zo"n 400 belangstellenden. Eerder zoemde De klinische Les al in op een wakkere hersenoperatie, een niertransplantatie en een leveroperatie.
- Stollingsafwijkingen en de anticonceptiepil (Medicatieveiligheid) (MFM 2016;6(3):41-5)
- Bedaquiline (Nieuw middel) (MFM 2016;6(3):46-8)
- Mepolizumab (Nucala) (Nieuw middel) (MFM 2016;6(3):49-50)
- Moderne therapie van inflammatoire darmziekten (Nascholing) (MFM 2016;6(3):13-20)
- Canagliflozine beschermt ook de nieren (Nieuws) (PW 2016;151(35):7)
- Apixaban voorlopig de beste papieren bij VTE (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Rebound na stoppen fingolimod (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Neus voor nieuwe antibiotica (Wetenschap) (PW 2016;151(35):13)
- Welke nieuwe orale antidiabetica bij welke patiënt? (Postgraduaat onderwijs) (Tijdschr. voor Geneeskunde 2016;72(21):1244-51)
- Verhoogt hormonale anticonceptie het risico op depressie? (Uit de pers gelicht) (Tijdschr. voor Geneeskunde 2016;72(21):1258-60)
- Osteoporose: hooguit 500 mg extra calcium (Nieuws) (PW 2016;151(43):6-7)
- Vaccinatie tegen humaan papillomavirus (Hoofdartikel) (Gebu 2016;5010):112-122)
- Bètablokkers bij hartfalen met verminderde ejectiefractie: bij iedereen? (In het kort) (NTvG 2016;160(43):D611
- Baby met borstvoeding moet meer vitamine K (Journaal) (H&W 2016;59(11):473)
- Antidepressiva bij enuresis nocturna (Pearls) (H&W 2016;59(11):522)
- Depressie bijwerking hormonale AC (Wetenschap) (PW 2016;151(44)15)
- Antidepressiva en het vermeende effect op gewichtstoename (Interactie) (MFM 2016;6(3):26-8)
- Antibiotica bij chlamydia (Referaat) (MFM 2016;6(3):56-7)
- Sofosbuvir vormt hoeksteen van hepatitis C-behandeling (State of the art lever) (PW 2016;151(45):12-5)
Bron: FUS
In Nederland hebben ruim 900.000 mensen atriumfibrilleren ('boezemfibrilleren'). Het is de meest voorkomende, leeftijdgerelateerde hartritmestoornis . In Nederland heeft 15% van de 65+'ers er last van. Het kan ernstige complicaties zoals een beroerte of hartfalen veroorzaken. Stichting AtriumFibrilleren Innovatie Platform (AFIP) heeft de website www.AFIPonline.org opgezet. Patiënten kunnen hier met elkaar en met onderzoekers communiceren over deze hartritmestoornis. Vanuit VUmc is Bianca Brundel een van de oprichters. De stichting AFIP is opgezet door de onderzoeksgroep van professor Brundel en dr. Natasja de Groot van Erasmus MC Rotterdam. Beide onderzoeksgroepen voeren innovatief onderzoek uit om beter te begrijpen wat er in de boezemhartcel gebeurt tijdens atriumfibrilleren en waarom deze ritmestoornis zo moeilijk te behandelen is. Patiënten kunnen zich via de website aanmelden om mee te doen aan nieuwe onderzoeksprojecten. De onderzoeksgroepen hebben nieuwe geneesmiddelen getest die mogelijk kunnen helpen om atriumfibrilleren te voorkomen, maar ook in de toekomst te genezen. Omdat de toepassing van de bevindingen in de patiënt met atriumfibrilleren beter kan, is de stichting AFIP opgezet. Naast het informeren over onderzoek, wordt ook geld ingezameld voor belangrijke innovatieve studies voor diagnostiek en behandeling van atriumfibrilleren. Bianca Brundel over de stichting en de website: "Wij kunnen elkaar helpen samen een stap te maken in de richting van het vroeg herkennen en genezen van atriumfibrilleren."
Bron: VUmc
Op de inhoud van dit persbericht rust een embargo tot 22 september, 02.00 uur Een Nederlands-Duits medisch onderzoeksteam onder leiding van Prof. Harald Schmidt (Universiteit Maastricht) en Prof. Christoph Kleinschnitz (Universiteit van Würzburg) heeft de betrokkenheid van een enzym bij de dood van zenuwcellen na een beroerte ontdekt. Het enzym (NOX4) produceert waterstofperoxide, een molecuul dat ook wordt gebruikt in bleekmiddelen. Een experimenteel nieuw medicijn remt de werking van NOX4 bij muizen. Dit zorgt voor aanzienlijk minder hersenbeschadiging en voor het behoud van hersenfuncties, zelfs wanneer het medicijn pas uren na de beroerte wordt toegediend. Deze bevindingen worden volgende week gepubliceerd in de Public Library of Science Biology, een vooraanstaand open-accesstijdschrift. Christoph Kleinschnitz, in 2008 in Duitsland uitgeroepen tot Young Scientist of the Year, doet aan de Universiteit van Würzburg onderzoek naar beroertes. "Ischemische beroertes zijn de op één na grootste doodsoorzaak ter wereld, waarvoor op dit moment nog maar één goedgekeurde therapie bestaat. De therapie is slechts matig effectief en, wat een nog groter probleem is, kan maar bij ongeveer 10% van de patiënten worden toegepast. Bij de overige 90% is de therapie niet mogelijk wegens contra-indicaties. Er is dus een enorme behoefte aan betere therapieën tegen beroertes, die ingrijpen in één van de ontstaansmechanismen van deze ziekten. Een voorbeeld van zo"n mechanisme is oxidatieve stress. Tijdens klinische onderzoeken naar beroerte zijn pogingen om antioxidanten toe te passen echter mislukt. Dit onderzoek volgt een compleet nieuwe strategie, waarbij de productie van waterstofperoxide wordt geremd ", aldus Kleinschnitz. Na de identificatie van NOX4 als verantwoordelijk enzym voor het doden van zenuwcellen na een beroerte, is remming van NOX4-activiteit op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische benadering van deze vaak dodelijke of verlammende ziekte. Farmacoloog prof. Harald Schmidt van de Universiteit Maastricht (School for Cardiovasculair Diseases, CARIM) vermoedt dat de bevindingen "gevolgen kunnen hebben voor andere ziektes waarbij waterstofperoxide of verwante zuurstofradicalen mogelijk een grote rol spelen, maar waarbij antioxidanten- of vitaminetherapieën hebben gefaald. Het remmen van hun productie is mogelijk de lang gezochte oplossing voor de behandeling van hartaanvallen, hartfalen, kanker en andere vormen van zenuwceldegeneratie zoals bij Parkinson en Alzheimer."
Jicht is een vaak voorkomende gewrichtsontsteking. Toch is er over de aandoening opvallend weinig bekend en doen er, ook onder medici, hardnekkige, onbewezen opvattingen over jicht de ronde. Huisarts Hein Janssens uit Lobith zette zijn verbazing hierover om in een proefschrift (UMC St Radboud, Nijmegen). Hij deed onder andere de medisch zeer relevante ontdekking, dat jicht vaak samengaat met hoge bloeddruk en hartvaatziekten. Verder ontwikkelde hij voor artsen een jichtcalculator, waarmee ze snel kunnen vaststellen of een patiënt jicht heeft. Tot slot vond hij in prednison een efficiënt pijnstillend middel, dat voor een groot deel van de jichtpatiënten veiliger is dan de gangbare middelen. Jicht manifesteert zich als een plotselinge, extreme pijn in een gewricht, heel vaak in een grote teen. De plaats van het aangedane gewricht is meestal rood en gezwollen. De pijn is zo hevig, dat het slachtoffer zich doorgaans acuut tot de huisarts wendt. Naar schatting maakt één tot twee procent van de Westerse bevolking tenminste eenmaal een aanval van jicht mee, mannen zeven tot negen maal vaker dan vrouwen. Jicht is al beschreven ten tijde van de Griekse arts Hippocrates. De oorzaak van de gewrichtsontsteking is geen bacterie of virus, maar een opeenhoping van kristallen van urinezuur in de gewrichtsvloeistof. Het bewijs dat iemand echt jicht heeft, is de aanwezigheid van urinezuurkristallen in de gewrichtsvloeistof. Hiervoor is het aanprikken van het pijnlijke gewricht nodig. Dit gebeurt alleen bij een reumatoloog. Negentig procent van de jichtpatiënten wordt echter niet door de reumatoloog, maar door de huisarts behandeld. Janssens ontdekte dat huisartsen geneigd zijn om een artritis die zich uitsluitend voordoet in één gewricht, te beschouwen als jicht, terwijl dit lang niet altijd het geval is. Daarom heeft hij een speciale jichtcalculator ontwikkeld. Met dit instrument, dat uit zeven items bestaat, kan elke huisarts gemakkelijk vaststellen, hoe groot de kans is dat de patiënt jicht heeft. De jichtcalculator is te vinden op de website van het UMC St Radboud. Gangbare middelen die huisartsen voorschrijven om de pijn bij jicht te bestrijden zijn de zogenoemde NSAID"s, zoals ibuprofen en naproxen. Deze hebben echter bijwerkingen, die gevaarlijk kunnen zijn voor ouderen of voor mensen met een hartvaatziekte of nierziekte. Janssens deed een gerandomiseerd geneesmiddelenonderzoek en ontdekte dat een korte kuur met prednison even goed werkt tegen jichtpijn als naproxen. Tegen een kortdurende prednisonkuur, maximaal vijf dagen, bestaan nauwelijks medische bezwaren, terwijl deze behandeling veel beter rekening houdt met de vaak belaste voorgeschiedenis van de, meestal oudere, jichtpatiënt. Daarom beveelt Janssens prednison als eerste-keusbehandeling aan. Eén van de "fabels" over jicht is, dat jicht een bijwerking zou zijn van plaspillen. Plaspillen worden voorgeschreven aan mensen met een hoge bloeddruk of een hartvaatziekte. Janssens ontdekte dat niet de plaspillen hier de boosdoener zijn, maar de relatie tussen jicht enerzijds en hoge bloeddruk en hartvaatziekten anderzijds. "Dit heeft twee belangrijke consequenties," zegt Janssens. "Om te beginnen moet iemand die plaspillen gebruikt en jicht heeft, vooral niet stoppen met die medicatie. Plaspillen zijn erg belangrijk voor de patiënten; ze hebben die nodig voor hun hoge bloeddruk of hartfalen. En in de tweede plaats moeten huisartsen beseffen dat iemand die zich meldt met jicht, grotere risico"s heeft op hartvaatziekten. Het zou dus goed zijn als huisartsen patiënten met jicht screenen op deze risico"s".
Patiënten met chronische Q-koorts hebben een relatief grote kans op ernstige complicaties, blijkt uit de eerste analyses uitgevoerd in de nationale Q-koorts database. Volgens de onderzoekers krijgt ongeveer zestig procent van de mensen met bewezen chronische Q-koorts vroeg of laat te maken met ernstige klachten, die hun kwaliteit van leven kan aantasten. “Dan heb je het over complicaties als fistels in de bloedvaten in de buik, buikabcessen, ontsteking van de aorta of een lekkende hartklep”, zegt internist-infectioloog dr. Jan Jelrik Oosterheert van het UMC Utrecht. Volgens Oosterheert is er voor mensen met chronische Q-koorts echter geen reden voor paniek. Oosterheert: “Het is niet zo dat deze patiënten acuut gevaar lopen. Maar hun gezondheid is wel aantoonbaar minder. Er is een kans dat zij eerder overlijden dan zonder chronische Q-koorts het geval was geweest, bijvoorbeeld door hartfalen.” In de nationale Q-koorts database, die wordt beheerd door het UMC Utrecht in samenwerking met Radboudumc en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch, zijn op anonieme basis de gegevens van 444 patiënten met de chronische vorm van de ziekte opgenomen. Zij zijn gesplitst in drie groepen: bewezen (253 patiënten), waarschijnlijk (74) of mogelijk (117) chronische Q-koorts. De patiënten met ernstige complicaties zitten in de eerste twee categorieën. Een deel van hen is al overleden. Vorig jaar werd bekend dat chronische Q-koorts tot op dat moment 65 dodelijke slachtoffers had geëist. Daarnaast waren nog eens negen mensen overleden aan acute Q-koorts, wat het totaal op 74 brengt. Volgens de onderzoekers van de database is Q-koorts met afstand de zoönose (ziekte overdraagbaar van dier op mens) met de meeste impact op patiënten in de recente Nederlandse geschiedenis. Meer bekendheid De nieuwe resultaten zullen zeker bijdragen aan een grotere bekendheid met Q-koorts en de gevolgen ervan. De onderzoekers hopen dat hun werk ook de kennis onder het algemene publiek over zoönosen (infectieziekten die van dier op mens kunnen worden overgedragen) zal vergroten. Oosterheert: “Bij een uitbraak van zoönose zaten artsen, dierenartsen en de overheid voorheen ieder op hun eigen eiland. Door de Q-koorts is dat wel veranderd, de drempels om elkaar op te zoeken zijn lager geworden en de infrastructuur ten aanzien van onderzoek en patiëntenzorg is beter.” Q-koorts wordt veroorzaakt door infectie met de bacterie Coxiella burnetii. De uitbraak in Nederland - Q-koorts verspreidde zich vanaf 2007 tot 2010 via een geitenboerderij in Herpen (Noord-Brabant) door heel het land - was wereldwijd de grootste ooit. Q-koorts blijft her en der ook op andere plekken in de wereld de kop op steken.
Bron: UMC
Van 13 – 16 mei vond de bijeenkomst van het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) plaats. In dit comité is ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vertegenwoordigd.
Aanbevelingen PRAC
- Almitrine-bevattende geneesmiddelen – De PRAC heeft alle data van almitrine bevattende producten beoordeeld en geconcludeerd dat de baten – risico balans negatief is en geeft aan de CMDh de aanbeveling om de handelsvergunningen van deze geneesmiddelen in te trekken. Almitrine-bevattende geneesmiddelen zijn niet in Nederland geregistreerd.
- Diane-35 - zie apart bericht: Diane-35 en generieken beschikbaar houden voor specifieke patiëntengroepen, aanscherping van waarschuwingen op het gebied van trombo-embolieën. Het geneesmiddel Diane-35 en generieke varianten (cyproteronacetaat/ethinylestradiol) heeft een plaats bij de behandeling van matige tot ernstige acne gerelateerd aan androgene gevoeligheid (al dan niet in combinatie met een vette huid) en/of hirsutisme (overbeharing) voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Diane-35 mag alleen worden voorgeschreven voor acne als andere behandelmogelijkheden (topicale therapie of systemische antibiotica) hebben gefaald. Omdat Diane-35 ook als een hormonaal contraceptivum werkt, mag het geneesmiddel in geen geval gecombineerd worden met hormonale anticonceptiemiddelen. Daardoor zou het risico op trombose en longembolie verder verhoogd worden. Dit concludeert het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) naar aanleiding van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling. Hierbij zijn alle beschikbare data over deze middelen op een rij gezet, inclusief de meldingen die in de afgelopen periode bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb zijn gedaan. In de PRAC is ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vertegenwoordigd. Het risico op trombose en longembolie bij het gebruik van Diane-35 is bekend en zeldzaam. De waarschuwingen voor dit risico staan in de huidige productinformatie (SmPC en bijsluiter) vermeld. De PRAC heeft een aantal maatregelen aanbevolen om de kennis over risicofactoren voor het optreden van trombo-embolieën verder te vergroten en de symptomen snel te herkennen, zodat deze tijdig en juist behandeld kunnen worden. Naast een brief voor artsen en apothekers (een zogenaamde DHPC) beveelt de PRAC aan om extra voorlichtingsmateriaal voor voorschrijvers en patiënten te ontwikkelen. Het CBG vindt de aanbevelingen om de risico’s bij het gebruik van Diane-35 te verminderen van groot belang. Mocht een arts vooruitlopend op de besluitvorming en de te verwachten DHPC overwegen om Diane-35 voor te schrijven, dan adviseert het CBG om de PRAC-aanbevelingen – met daarin een verscherpte aanpassing van de indicatie – goed te volgen. Diane-35 is een nationaal geregistreerd geneesmiddel. De aanbeveling van de PRAC zal daarom eind deze maand besproken worden door de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMDh), waarin ook het CBG is vertegenwoordigd. Indien de CMDh unaniem tot een beslissing komt, is de herbeoordelingsprocedure afgerond. Mocht er verschil van mening zijn tussen de lidstaten, dan wordt het meerderheidsstandpunt van de CMDh als advies voorgelegd aan de Europese Commissie, die dan een finaal besluit dient te nemen. De aanbeveling van de PRAC zal in de CMDh-vergadering van eind mei besproken worden.
Start herbeoordelingen
- Protelos/Osseor (strontium ranelate) – De PRAC start een volledige herbeoordeling van Protelos/Osseor. Dit naar aanleiding van eerder aanbevelingen tot beperkingen in het gebruik welke door de CHMP werd overgenomen. Alle beschikbare data van deze geneesmiddelen zullen opnieuw worden beoordeeld en de PRAC zal een aanbeveling doen of verdere maatregelen nodig zijn.
- Gecombineerd gebruik van op het renine-angiotensine systeem (RAS)-aangrijpende geneesmiddelen – De PRAC start een herbeoordeling van het combineren van geneesmiddelen die aangrijpen op het RAS en die worden gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk en hartfalen. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het bloedvolume in het lichaam reguleert. De herbeoordeling start vanwege zorgen over een verhoogde kans op een verhoogd kalium gehalte in het bloed, te lage bloeddruk en nierfalen bij het gebruik van meerdere geneesmiddelen ten opzichte van wanneer slechts een van deze middelen wordt gebruikt.
Overig nieuws PRAC
Derde/vierde generatie anticonceptiemiddelen - de herbeoordeling van derde- en vierde generatie gecombineerde anticonceptiemiddelen ligt op schema. Een update vanuit de PRAC wordt in juli 2013 verwacht.
Recente data benadrukken het belang van regelmatig hartonderzoek bij gebruik van het kankermiddel trastuzumab (Herceptin), ook na afloop van de behandeling. Trastuzumab mag alleen worden gebruikt bij de behandeling van volwassen patiënten met uitgezaaide of vroege borstkanker of uitgezaaide maagkanker, bij wie de tumoren HER2-positief zijn. Herhaal cardiologisch onderzoek tijdens de behandeling met trastuzumab iedere 3 maanden. Zorg na het staken van de behandeling voor voortzetting van cardiologisch onderzoek elke 6 maanden, tot 24 maanden na de laatste toediening van trastuzumab. Volg de aanbevelingen op over onderbreking van de behandeling zoals beschreven in de productinformatie. Behandel patiënten bij wie zich hartproblemen voordoen, met de standaardmedicatie voor hartfalen. De firma Roche heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten met specialisatie oncologie (+ in opleiding) en ziekenhuisapothekers (+ in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Ruim een kwart van de kinderen die zijn genezen van kanker, heeft als jongvolwassene een hartafwijking die kan leiden tot hartfalen. Dit blijkt uit een studie van onderzoekers verbonden aan het Emma Kinderziekenhuis AMC in Amsterdam. De resultaten zijn gepubliceerd in de Archives of Internal Medicine van 26 juli. Meer en meer kinderen genezen van kanker. In de jaren veertig was dat nog ongeveer 20 procent, nu blijft 70 tot 80 procent van de kinderen vijf jaar na behandeling vrij van kanker. Een team onder leiding van internist-oncoloog Heleen van der Pal heeft 601 genezen verklaarde kinderen gevolgd, die in het AMC zijn behandeld. Van ruim 500 overlevenden is een echo van het hart gemaakt, gemiddeld vijftien jaar nadat ze genezen zijn verklaard. Van die overlevenden heeft meer dan een kwart (27 procent) afwijkingen aan het hart, veelal in een vroege fase. Er is in bijna alle gevallen nog geen sprake van klachten. "Dit onderzoek toont aan dat we de ex-patiënten goed moeten volgen en bedacht moeten zijn op hartproblemen", zegt Van der Pal. Het was al bekend dat kinderen die genezen van kanker een grotere kans hebben op gezondheidsproblemen later in hun leven. Er was nog niet eerder bij een grote groep overlevenden een onderzoek gedaan naar de verminderde hartfunctie, De onderzochte personen hebben als kind chemotherapie en bestraling in de hartstreek gekregen. Daarvan is bekend dat ze een negatieve invloed kunnen hebben op het hart. De hartproblemen kwamen vooral voor bij overlevenden die zowel bestraling als chemotherapie hadden gekregen. "De kinderen moeten genezen van hun kanker, dus we zeggen niet dat die therapie niet meer moet worden voorgeschreven", zegt Van der Pal. "We willen dokters wel opmerkzaam maken dat veel van de ex-patiënten hartproblemen kunnen ontwikkelen als jongvolwassene. Met medicijnen is te voorkomen dat de problemen toenemen. En we zoeken naar andere behandelingen die de schade beperken."Het onderzoek is ondersteund door de Stichting Kindergeneeskundig Kankeronderzoek.
e Overgewicht, diabetes, and hart- en vaatziekten is een groot – en nog steeds groeiend- probleem. In West-Europa is meer dan 50% van de volwassen bevolking te zwaar en ongeveer 15 miljoen mensen sterven jaarlijks aan hart- en vaatziekten. De oorzaak is vaak te vinden in een verstoring van het vetzuurmetabolisme, resulterend in opstapeling van vetten in verschillende weefsels zoals de lever, spier en hartspier. Wetenschappers uit o.a. Maastricht hebben nu aangetoond dat de vetzuren in deze vetdruppels essentieel zijn voor het voorkomen van hartproblemen. De bevindingen zijn deze week gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Nature Medicine. Vet is een belangrijke energiebuffer voor het lichaam en vetzuren die in het vet zitten zijn belangrijke signaleringsmoleculen die zorgen dat de informatie die in ons DNA is vastgelegd kan worden omgezet in fu! nctionele eiwitten (gentranscriptie). Het merendeel van het vet in het lichaam is opgeslagen in vetweefsel, echter een klein deel wordt ook opgeslagen in de organen, zoals de lever, het hart en de skeletspier. Het vet wordt hier opgeslagen in kleine vetdruppeltjes. Enzymen die vetten kunnen afbreken –lipases zoals Adipose Triglyceride Lipase (ATGL)– zorgen ervoor dat de vetzuren uit dit ‘orgaanvet’ gebruikt worden als energiebron. Wetenschappers van de Universiteit van Graz, in samenwerking met o.a. NUTRIM*, tonen nu aan dat ATGL vetzuren uit vetdruppels vrijmaakt ten behoeve van energieleverantie, maar ook ten behoeve van de regulatie van het afschrijven van genen en daarmee de regulatie van het energiemetabolisme in het hart. De onderzoekers tonen aan dat muizen zonder ATGL onvoldoende vetzuren kunnen produceren die als signaalmolecuul dienen ter regulatie van de cellulaire verbranding. In het hart neemt hierdoor de functie van de mitochondria (de e! nergiefabriekjes van de cel) af met lethaal hartfalen tot gevolg. Het behandelen van muizen zonder ATGL met een medicijn dat de signaleringsfunctie van vetzuren kan overnemen, leidde ertoe dat de mitochondriele functie verbeterde en de muizen geen hartproblemen ontwikkelden. Bij de mens komt een gebrek aan ATGL voor bij patiënten die leiden aan ‘Neutral lipid storage disease with myopathy (NLSDM)’, en ook deze patiënten worden gekenmerkt door hartproblemen. “Op dit moment zijn we dan ook een studie gestart waarbij we onderzoeken of ook deze patiënten gebaat zijn bij behandeling met dit medicijn, en we verwachten eind dit jaar de eerste resultaten”, aldus NUTRIM onderzoekers Tineke van de Weijer, Matthijs Hesselink en Patrick Schrauwen.
Twee personen hebben dezelfde erfelijke afwijking. Toch overlijdt de een al jong aan een hartspierziekte terwijl de ander gezond oud wordt. Maar hoe komt dit? En kunnen we er op termijn iets aan doen? De afdeling fysiologie van VUmc leidt een consortium dat antwoorden probeert te vinden op deze vragen. De Hartstichting investeert 1,5 miljoen euro in het onderzoek, dat dit jaar van start gaat. Een erfelijke hartspierziekte kan ontstaan door één erfelijke afwijking. Toch kan de ene drager van zo'n erfelijke afwijking gezond oud worden, terwijl de andere al jong aan een hartstilstand overlijdt of een ernstige hartspierziekte krijgt. Alleen al in Nederland hebben ongeveer 15.000 mensen met een dergelijke erfelijke afwijking een hartspierziekte. "Waarom begint de ziekte veel eerder en takelt het hart sneller af bij de een dan bij de ander? Dat willen wij de komende vier jaar ophelderen", aldus onderzoeksleider Jolanda van der Velden van de afdeling fysiologie van VUmc, tevens instituut ICaR-VU. "Wij denken dat er een wisselwerking is tussen de oorspronkelijke erfelijke afwijking en andere factoren (genetisch, hormonaal, leefstijl) in het lichaam. Daarom gaan we op zoek naar extra oorzaken die de oorspronkelijke afwijking schadelijk of juist minder schadelijk maken." De onderzoekers nemen ook het onderhoudssysteem onder de loep dat de eiwitten in de hartspiercel gezond houdt. Dit systeem gaat bij sommige mensen als ze ouder worden sneller achteruit dan bij andere. Daardoor stapelen zieke eiwitten zich in een te hoge dosis in de hartspiercel op. Gezonde eiwitten zijn juist nodig om hartspiercellen goed te laten samentrekken. Wanneer de dosis van een ziek eiwit boven een kritische grens komt, ontstaat een hartspierziekte. Collega Bianca Brundel van het UMCG, mede onderzoeksleider, is gespecialiseerd in het onderhoudssysteem dat eiwitten in hartcellen gezond houdt. Zij heeft nieuwe stoffen ontwikkeld die dit systeem kunnen stimuleren. De onderzoekers proberen het onderhoudssysteem van de hartspiercel met deze stoffen zo te stimuleren dat erfelijke hartspierziekten niet of later ontstaan. Op die manier hopen zij ook nieuwe medicijnen tegen erfelijke hartspierziekten te ontwikkelen. De Hartstichting investeert 1,5 miljoen euro in dit onderzoek, dat loopt van 2015 tot 2019. Onder leiding van VUmc en UMCG werken vijf universitaire onderzoekscentra samen, waaronder de afdelingen Experimentele Cardiologie en Klinische Genetica van het AMC. De subsidie is toegekend in het kader van CVON (Cardiovasculair Onderzoek Nederland), een krachtenbundeling tussen Hartstichting, NFU, KNAW en ZonMW. In totaal krijgen projecten in deze ronde 19,5 miljoen euro subsidie. VUmc-onderzoekers (eveneens afdeling fysiologie) participeren ook in een ander CVON-consortium dat subsidie krijgt. Zij gaan de komende vijf jaar op zoek naar schadelijke stoffen uit slecht werkende nieren,die leiden tot hartfalen.
Pijnklachten geven een grotere kans op ontstaan, terugval en chronisch beloop van depressie en angst. Andersom blijkt dat depressief of angstig zijn leidt tot meer en ernstigere pijnklachten. 'Het zou goed zijn wanneer huisartsen bij de diagnose en behandeling van pijnklachten alerter zijn op tekenen van depressie en angst en andersom', concludeert Marloes Gerrits in haar onderzoek naar het verband tussen psychische en chronische lichamelijke klachten. Gerrits promoveert op 27 januari bij VUmc. Al langer is bekend dat lichamelijke gezondheidsproblemen, zoals chronische ziekten of pijnklachten waar geen lichamelijke verklaring voor gevonden wordt, veel optreden en nogal eens gepaard gaan met depressie en angst. Onbekend was tot op heden wat de invloed van deze lichamelijke gezondheidsproblemen is op het ontstaan en het beloop van depressie en angst. Evenmin was bekend of huisartsen depressie en angst nu juist beter of slechter herkennen bij mensen met deze gezondheidsproblemen. Met behulp van interviewgegevens van bijna 3.000 volwassenen die deelnemen aan de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) onderzocht Gerrits de samenhang tussen depressie, angst en lichamelijke gezondheidsproblemen over een periode van vier jaar. Uit het onderzoek blijkt dat zestig procent van de mensen met een depressie of angst als zodanig wordt herkend door de huisarts. Deze herkenning blijkteven groot te zijn bij patiënten met en zonder een chronische ziekte. Het rapporteren van pijnklachten draagt wel enigszins bij aan de herkenning van depressie en angst door huisartsen. Artrose en suikerziekte blijken een negatieve invloed te hebben op het beloop van depressie en angst. Geen enkele andere ziekte, zoals astma of hartfalen, was van invloed op het beloop van depressie en angst. Het onderzoek bevestigt dat pijn -vooral op meerdere locaties- het risico op het ontstaan, terugval en chronisch beloop van depressie en angst verhoogt. Ook toont het aan dat depressie en angst pijnklachten verergeren. Deze bevindingen lijken te passen bij een vicieuze cirkel waarin pijn, en depressie en angst elkaar over de tijd steeds verder versterken.
Het gaat steeds beter met kinderen met een aangeboren hartafwijking. Velen van hen overleven een operatie en worden volwassen. Daarmee wordt de vraag hoe hun hart zich na de operatie ontwikkelt steeds interessanter. Liselotte Klitsie promoveerde bij de afdeling Kindercardiologie van het LUMC op onderzoek naar de hartfunctie van kinderen tot een jaar na zo’n ingrijpende hartoperatie. Proefschrift van Liselotte KlitsieNaar de hartfunctie tien tot twintig jaar na een operatie van een aangeboren hartafwijking was al wel onderzoek gedaan. De functie van de ventrikels (de hartkamers) is dan vaak verminderd, vertelt Klitsie. “Sommige groepen patiënten behalen ook minder goede resultaten met inspanningstesten en hebben een grotere kans op het ontwikkelen van hartfalen.” Ook van kort voor en na de operaties zijn er gegevens. “Maar juist over de periode daartussen weten we niet veel. Daar wilden wij met dit onderzoek verandering in brengen.” Klitsie bestudeerde hartecho’s van honderden kinderen. Ze vergeleek kinderen die geopereerd werden aan een aangeboren hartafwijking met een controlegroep. Wat bleek? Kinderen die geopereerd werden aan een ventrikelseptumdefect (een gat tussen de ventrikels) of aan een transpositie van de grote vaten (een afwijking waarbij de aansluiting van de longslagader en de lichaamsslagader verwisseld zijn) bleken ook een jaar na de operatie nog een beperking te hebben in de werking van het rechterventrikel. “Tijdens deze operaties moet een hart-longmachine worden ingezet, dat speelt mogelijk een rol”, zegt Klitsie. “Daar moet nog verder onderzoek naar worden gedaan.” De kinderen met zo’n verminderde ventrikelfunctie hebben daar in het dagelijks leven geen last van; bij inspanningstesten scoren ze normaal. Klitsie: “ Van volwassenen weten we dat de veranderingen die we zien op hartecho’s een subtiele maat voor de hartfunctie zijn en voorspellende waarde kunnen hebben, maar bij kinderen is dit onderzoek nog in volle gang. Mijn aanbeveling is dan ook om deze kinderen over vijf en tien jaar nog een keer te zien. Ik ben heel benieuwd of die afwijking er dan nog is, en of we dit dan kunnen linken aan klinische veranderingen. Dan zou je aan deze metingen bij kinderen ook een voorspellende waarde kunnen toekennen.” Klitsie maakt in haar proefschrift ook een vergelijking tussen verschillende echocardiografische beeldvormingstechnieken. “De laatste jaren zijn er een aantal nieuwe technieken geïntroduceerd. Ik heb de voor- en nadelen van een aantal van die nieuwe technieken bij kinderen beschreven. Dat is belangrijk, omdat een techniek die bij volwassenen goede resultaten geeft, dat niet per se bij kinderen ook hoeft te doen.” Liselotte Klitsie promoveerde op 9 januari op haar proefschrift Tissue Doppler and speckle tracking strain echocardiography bij prof. Nico Blom met dr. Derk Jan ten Harkel als co-promotor van de afdeling Kindergeneeskunde.
Cognitieve problemen komen steeds vaker voor door een steeds ouder wordende populatie. Een hoge bloeddruk is een van de risicofactoren die bijdraagt aan schade van de kleine bloedvaten in de hersenen. Dit kan leiden tot een beroerte, maar ook tot problemen met het geheugen en de snelheid van denken. Dit proefschrift toont aan dat zelfs minimale toename van hersenschade consequenties heeft voor het cognitief functioneren. Daarnaast hebben we gevonden dat patiënten cognitief slechter presteren bij een toenemend aantal uitingen van hersenschade. Deze resultaten pleiten voor meer uitgebreid neuropsychologisch onderzoek bij patiënten met cardiovasculaire risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk of hartfalen.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Adempas (riociguat, versterkt vorming cGMP en daarmee nitriet-oxide), weesgeneesmiddel voor de behandeling van chronische trombo-embolische pulmonaire hypertensie (CTEPH) en pulmonaire arteriële hypertensie (PAH).
- Eperzan (albiglutide, een GLP-1 analoog), bedoeld als add-on therapie bij de behandeling van diabetes type II en mono-therapie als metformine niet gebruikt kan worden.
- Latuda (lurasidone, een antipsychoticum), voor de behandeling van schizofrenie.
- Bemfola (follitropin alfa, een FSH product), een nieuwe biosimilar voor de behandeling van onvruchtbaarheid.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Masiviera (mastinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel.
- Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege toxiciteit bij een beperkte effectiviteit.
- Reasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde effectiviteit.
- Translarna (ataluren), bedoeld voor de behandeling van de ziekte van Duchenne. De werking kon onvoldoende worden aangetoond.
Bij bovenstaande weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Advies Hemoprostol
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Hemoprostol(misoprostol, een prostaglandine- analoog), voor de behandeling van haemorrhagia postpartum als gevolg van baarmoeder-atonie wanneer intraveneuze oxytocine niet voorhanden is. Het advies is uitgebracht volgens een artikel 58 procedure, die de EMA in staat stelt in samenwerking met de WHO te adviseren over geneesmiddelen voor buiten de EU.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassing:
- NovoThirteen (catridecacog), mag nu ook gebruikt worden voor (langdurige) behandeling van bloedingen bij kinderen jonger dan 6 jaar met een tekort aan factor XIII A.
- Stelara (ustekinumab), mag nu gebruikt worden voor de behandeling van psoriasis vulgaris bij patiënten die eerder niet hebben gereageerd op één van de volgende systemische behandelingen: ciclosporine, methotrexaat of PUVA (psoralen en ultraviolet A).
- Xolair (omalizumab), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van chronisch spontaan urticaria, bij patiënten van 12 jaar en ouder.
Herbeoordelingen
- De aanbeveling van de PRAC dat Protelos/ Osseor(strontiumranelaat) niet langer gebruikt zou moeten worden voor de behandeling van osteoporose ligt nog ter beoordeling bij de CHMP. Er zijn aanvullende vragen gesteld aan de firma. Een definitief oordeel van de CHMP wordt komende maand (februari 2014) verwacht.
- Nood anticonceptiemiddelen, zie bericht: Start herbeoordeling noodanticonceptiemiddelen
Schorsing Vibativ en Luminity opgeheven
De schorsing van de handelsvergunning van de geneesmiddelenVibativ (telavancine) en Luminity (perflutren) is opgeheven. De eerder geconstateerde kwaliteitsproblemen zijn opgelost.
--------------------------
Verhoogde circulerende waarden van ontstekingsfactoren hangen mogelijk samen met bloedarmoede bij patiënten met hartfalen. Dat concludeert Lennaert Kleijn in zijn promotieonderzoek. Bloedarmoede komt veel voor bij patiënten met hart- en vaatziekten, en is een belangrijke risicofactor voor sterfte. Kleijn ging in het eerste deel van zijn onderzoek na waardoor bloedarmoede ontstaat bij patiënten met hart- en vaatziekten. Hij ontdekte dat een hoge centraal veneuze druk (CVD) een onafhankelijke voorspeller is van bloedarmoede. Patiënten met een verhoogde CVD hadden bovendien een slechtere prognose dan patiënten bij wie de centrale veneuze druk niet verhoogd was. Daarnaast concludeert Kleijn ook dat ACE-remmers, medicijnen die de bloeddruk verlagen, na een hartoperatie zorgen voor een langzamer herstel van bloedarmoede. Wanneer bloedarmoede langer aanhoudt, kunnen artsen overwegen deze medicijnen pas in een latere fase voor te schrijven. In het tweede deel van zijn onderzoek stelt Kleijn dat een eenmalige EPO-behandeling na een hartaanval veilig is. Hij onderzocht dit in een patiëntengroep die een hartaanval had gehad. Het hormoon zou door vaatnieuwvorming en verminderd celverval bescherming bieden aan het hart. Hoewel dit bij patiënten niet gebleken is, kan behandeling ook geen kwaad doen, zo stelt hij. Mogelijk zijn er andere interacties die wel kunnen zorgen gunstige effecten en is de timing en de dosering van EPO cruciaal voor de effecten en mogelijke bijwerkingen. Er is volgens Kleijn meer biochemisch mechanistisch onderzoek nodig om deze gegevens te kunnen vertalen naar de klinische praktijk. Lennaert Kleijn (Nagele, 1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Cardiologie (Thoraxcentrum) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door onderzoeksschool GUIDE en het UMCG. Kleijn werkt als cardioloog in opleiding in het Medisch Centrum Leeuwarden.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft onlangs de tweehonderdste hartpatiënt behandeld met intramyocardiale celtherapie. Bij deze innovatieve behandeling krijgt de patiënt geselecteerde cellen uit zijn eigen beenmerg ingespoten in de hartspier. De behandeling leidt tot een betere doorbloeding en functie van het hart en vermindert de klachten. Celtherapie heeft vooral waarde voor patiënten met pijn op de borst of hartfalen bij wie andere behandelingen niet (meer) werken. “De injectie met lichaamseigen beenmergcellen zorgt voor een betere hartdoorbloeding – dat kunnen we meten met nucleaire scans - en een verbeterde hartpompfunctie”, vertelt dr. Douwe Atsma (LUMC). “Soms zie je patiënten die al jarenlang de deur niet uitkwamen, opeens weer op vakantie gaan. Dat is natuurlijk geweldig.” Oorspronkelijk was de gedachte dat stamcellen uit het beenmerg zich zouden ontwikkelen tot nieuwe hartspiercellen en bloedvaten. “Die bloedvaten zien we wel verschijnen, maar hartspiercellen ontwikkelen zich blijkbaar niet zo gemakkelijk”, aldus Atsma. Waarschijnlijk berust het positieve effect van celtherapie voor een groot deel op groeifactoren die de beenmergcellen in het hart produceren, waardoor cellen uit het hart zelf nieuwe bloedvaten vormen. Bij celtherapie ondergaan patiënten eerst een beenmergpunctie om cellen te oogsten. Na selectie in het lab volgt nog diezelfde dag een injectie in de hartspier. De cardioloog brengt daartoe via de lies een catheter in de linkerhartkamer en bepaalt met een geavanceerde driedimensionale beeldvormende techniek op welke locatie in het hart de injectie nodig is. Patiënten zijn lokaal verdoofd en ondervinden weinig hinder van de behandeling. In oktober 2003 onderging de eerste patiënt deze bewezen veilige behandeling in het LUMC. Inmiddels zijn tweehonderd patiënten geholpen. Het LUMC is in Nederland het enige centrum dat deze celtherapie op zulke grote schaal aanbiedt.
Het aantal patiënten met chronische levensbedreigende ziekten, zoals chronische longziekten, hartfalen of nierfalen neemt toe. De huidige gezondheidszorg komt onvoldoende tegemoet aan de zorgbehoeften van deze patiënten, zowel op lichamelijk als op psychisch gebied. Patiënten hebben duidelijke voorkeuren voor reanimatie en beademing, maar artsen vragen zelden naar deze voorkeuren. Patiënten beoordeelden de kwaliteit van communicatie over zorg in de laatste levensfase met hun medisch specialist als onvoldoende. Dit onderzoek heeft vele zorgbehoeften van patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen geïdentificeerd, waar aandacht aan besteed dient te worden in de zorg voor deze patiënten. Proefschrift: mw.drs. Daisy J.A. Janssen “Palliative care needs of patients with advanced chronic organ failure”.
De PRAC beveelt op basis van een herbeoordeling een aantal beperkingen en voorzorgsmaatregelen aan om de risico’s bij het gebruik van de pijnstiller diclofenac te verminderen. De baten/risico balans van het geneesmiddel blijft positief. De PRAC concludeert dat diclofenac een vergelijkbaar risico op cardiovasculaire bijwerkingen heeft als selectieve COX-2 remmers, een andere groep pijnstillers. Dit geldt met name als diclofenac in een hoge dosering (150 mg dagelijks) en langdurig wordt gebruikt. Om het risico te beperken wordt geadviseerd dezelfde maatregelen toe te passen als opgenomen in de productinformatie van de selectieve COX-2 remmers. De PRAC adviseert derhalve dat patiënten met ernstige onderliggende cardiovasculaire problemen – zoals hartfalen, angina (pijn op de borst), problemen met de doorbloeding of een eerder doorgemaakt hartinfarct of beroerte – diclofenac niet mogen gebruiken. Diclofenac wordt gebruikt als pijnstiller en als ontstekingsremmer, voornamelijk bij pijnlijke aandoeningen zoals artritis. Diclofenac behoort tot de groep van pijnstillers die bekend staan onder de naam NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drug). Voor alle NSAID’s geldt reeds het advies om deze in de laagst mogelijke dosering en voor een zo kort mogelijke periode te gebruiken om het risico op bijwerkingen te beperken. In 2009 heeft het CBG bepaald dat diclofenac in een lage sterkte (uitsluitend de 12,5 mg) en voor kortdurend gebruik verkrijgbaar is bij de apotheek en drogist. Diclofenac 25 mg voor de zelfzorg is alleen verkrijgbaar via de apotheek. Voor hogere sterktes is tussenkomst van een arts noodzakelijk. Het CBG zal evalueren of er aanpassingen nodig zijn in de afleverstatus van diclofenac.
Reumapatiënten hebben meer kans op andere chronische ziekten, zeggen onderzoekers van het NIVEL en het VUmc. 56 procent van de onderzochte reumapatiënten ontwikkelde binnen drie jaar een extra chronische aandoening. Het ging met name om COPD, hoge bloeddruk, carpaal tunnelsyndroom of hartfalen. Bij mensen zonder reuma was dit 46 procent. Reuma is een auto-immuunziekte waarbij de gewrichten ontsteken. Zoals vaak voor komt bij chronische zieken, hebben ook veel reumapatiënten nog een of meer andere chronische ziekten. Op het moment dat de diagnose reuma wordt gesteld, heeft 70 procent van de patiënten al minimaal één andere chronische aandoening. Dat betekent dat iemand nog meer beperkingen ondervindt en een minder goede kwaliteit van leven, zeggen de onderzoekers.
Op 16 april markeerde een benefietdiner met veiling de start van de Erasmus MC Thorax Foundation. Onder de noemer “Hart voor de toekomst” is noodzakelijke fondsenwerving gestart ten behoeve van innovaties in de behandeling van hart-, long- en vaatziekten. Het benefietdiner bracht €101.000 op voor ‘Hart voor Vrouwen’, het eerste onderzoeksproject van de Thorax Foundation. Het Thoraxcentrum van het Erasmus MC richt zich op patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek op het gebied van cardiologie, longziekten en hart- en longchirurgie. Het wetenschappelijk onderzoek van het Thoraxcentrum is van grote maatschappelijke waarde omdat dit direct leidt tot verbeteringen in de patiëntenzorg en levens kan redden. Het Thoraxcentrum en het Erasmus MC Vriendenfonds hebben een fonds opgericht om ook in de toekomst specifiek onderzoek te kunnen blijven bekostigen. Prof.dr. Jolien Roos-Hesselink, cardioloog, is voorzitter van de nieuwe Thorax Foundation. Roos-Hesselink: “In het Thoraxcentrum investeren wij alle financiële middelen direct in het onderzoek. Dat is hard nodig. In de context van Nederland Kennisland en een zich terugtrekkende overheid groeit het besef en de noodzaak om de maatschappij direct bij wetenschappelijk onderzoek te betrekken om onze ambities mogelijk te kunnen maken.” De benefietavond stond in het teken van het onderzoeksproject ‘Hart voor Vrouwen’. Hart en vaatziekten bij vrouwen worden sterk onderschat. Roos-Hesselink: “Bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak. Dat gegeven is echter onbekend. In de samenleving bestaat het beeld dat hart- en vaatziekten typische mannenziekten zijn, maar niets is minder waar. Het klassieke hartinfarct komt weliswaar meer voor bij mannen, maar vrouwen hebben veel vaker hartfalen. Zij hebben ook andere klachten waardoor de huisarts of medisch specialist het dreigende gevaar te vaak niet herkent. Door middel van dit project willen we alle betrokkenen hier meer alert op maken en onderzoek doen naar specifieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk.” Andere projecten waarvoor de Thorax Foundation fondsen wil werven zijn onder andere het vergroten van de overlevingskansen na een hartinfarct, aangeboren hartafwijkingen en innovatief stamcelonderzoek. De benefietavond werd aangeboden door Argos Oil en vond plaats op de bovenste verdieping van hun nieuwe kantoor aan de Waalhaven. Het werd een vliegende start voor de Erasmus MC Thorax Foundation. Hierbij aanwezig waren genodigden uit het bedrijfsleven, de politiek, evenals particulieren die het Thoraxcentrum een warm hart toedragen. Na de opening door Roland Pechtold van Argos Oil en een inleiding door Pauline van der Meer Mohr, voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit, vond onder leiding van Alexander Pechtold een sprankelende benefietveiling plaats. De meeste “stukken” die geveild werden zijn niet te koop, zoals een privé vaartocht door de Rotterdamse haven op de “Nieuwe Maze” of een dag racen op het circuit van Zandvoort met topcoureur Tom Coronel. Wethouder Baljeu reikte vervolgens prijzen uit van de loterij. Een succesvolle start van een nieuwe foundation met veel ambitie.
Carla Zomer: ‘Facing the future of adults with congenital heart disease’. Dit proefschrift behandelt de noodzaak van chirurgie en andere interventies bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening. Zomer zag dat mannen vaker chirurgie ondergaan en lagere overlevingskansen hebben na heroperaties dan vrouwen. Ze keek ook naar het sociaal functioneren van volwassenen met een aangeboren hartaandoening. Deze patiëntengroep is minder hoog opgeleid, heeft minder vaak werk en minder vaak een relatie dan de referentiegroep. Het laatste onderdeel van het proefschrift betreft mortaliteit bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening. De meest voorkomende doodsoorzaak is hartfalen en aritmie (plotse dood). Volwassenen met een aangeboren hartaandoening overlijden meestal in rust, bij slechts twee procent is sprake van plotse dood tijdens inspanning.
De nieuwe huidvervangende therapie, die gebruik maakt van patiënt-eigen huidcellen, is veelbelovend en leidt meestal direct al tot verlichting van de pijn. Nieuw is ook dat de gekweekte huid uit zowel lederhuid als opperhuid bestaat, wat niet eerder lukte. Voor mensen die soms al jarenlang kampen met een of meer open wonden lijkt nu genezing naderbij te komen. Onlangs zijn de resultaten beschreven in het toonaangevende tijdschrift Wound Repair and Regeneration. Alleen al in Nederland hebben duizenden mensen een wond die niet dicht gaat. Oorzaak hiervan is een slechte doorbloeding van de huid, zoals bij een complexe open beenwond (ulcus cruris) wat vaak bij ouderen voorkomt. Andere oorzaken van hardnekkige wonden zijn suikerziekte (diabetes), doorliggen (decubitus) of hartfalen. Het leven met zo’n wond is voor een patiënt zeer belastend. De patiënt heeft veel verzorging nodig, moet voor het verband wisselen vaak naar het ziekenhuis, heeft vaak veel pijn, kan niet in bad of zwemmen en moet dag en nacht het verband om houden. De nieuwe huidvervangende therapie is weinig belastend voor de patiënten. Eerst worden onder lokale verdoving enkele kleine stukjes huid (biopten) afgenomen. De daaruit verkregen huidcellen worden in 3 weken tot huid gekweekt. Vervolgens worden de wonden met deze nieuwe huid als een soort levende pleisters bedekt. Daarna groeien de lapjes vast door ingroei van bloedvaten vanuit het wondoppervlak ook wel wondbed genoemd. Dermatologie VUmc heeft veel ervaring met het kweken van eigen huid. Uit onderzoek blijkt de effectiviteit van deze nieuwe therapie bij diverse langdurig (vaak vele jaren) open wonden. Het merendeel van de wonden (55%) was binnen 24 weken totaal gesloten, terwijl bij 29% van de patiënten de wondgrootte sterk (50-99%) was afgenomen. De wonden hadden op eerdere behandelingen niet gereageerd.
De afdeling dermatologie van VUmc heeft met de gekweekte huid een succesvolle en veilige behandeling voor chronische open wonden ontwikkeld. De nieuwe huidvervangende therapie, die gebruik maakt van patiënt-eigen huidcellen, is veelbelovend en leidt meestal direct al tot verlichting van de pijn. Nieuw is ook dat de gekweekte huid uit zowel lederhuid als opperhuid bestaat, wat niet eerder lukte. Voor mensen die soms al jarenlang kampen met een of meer open wonden lijkt nu genezing naderbij te komen. Onlangs zijn de resultaten beschreven in het toonaangevende tijdschrift Wound Repair and Regeneration. Alleen al in Nederland hebben duizenden mensen een wond die niet dicht gaat. Oorzaak hiervan is een slechte doorbloeding van de huid, zoals bij een complexe open beenwond (ulcus cruris) wat vaak bij ouderen voorkomt. Andere oorzaken van hardnekkige wonden zijn suikerziekte (diabetes), doorliggen (decubitus) of hartfalen. Het leven met zo’n wond is voor een patiënt zeer belastend. De patiënt heeft veel verzorging nodig, moet voor het verband wisselen vaak naar het ziekenhuis, heeft vaak veel pijn, kan niet in bad of zwemmen en moet dag en nacht het verband om houden. De nieuwe huidvervangende therapie is weinig belastend voor de patiënten. Eerst worden onder lokale verdoving enkele kleine stukjes huid (biopten) afgenomen. De daaruit verkregen huidcellen worden in 3 weken tot huid gekweekt. Vervolgens worden de wonden met deze nieuwe huid als een soort levende pleisters bedekt. Daarna groeien de lapjes vast door ingroei van bloedvaten vanuit het wondoppervlak ook wel wondbed genoemd. Dermatologie VUmc heeft veel ervaring met het kweken van eigen huid. Uit onderzoek blijkt de effectiviteit van deze nieuwe therapie bij diverse langdurig (vaak vele jaren) open wonden. Het merendeel van de wonden (55%) was binnen 24 weken totaal gesloten, terwijl bij 29% van de patiënten de wondgrootte sterk (50-99%) was afgenomen. De wonden hadden op eerdere behandelingen niet gereageerd.
Het op afstand bewaken van hartpatiënten stelt zorgverleners in staat om meer patiënten te volgen en de behandeling zo nodig aan te passen. A. de Vries van de RUG onderzocht twee nieuwe ICT-ontwikkelingen in de zorg die ingezet kunnen worden bij patiënten met hartfalen: telemonitoring en computer beslissingsondersteunende systemen (CDSS). Met telemonitoring kan een patiënt zelf thuis zijn hartritme, gewicht en bloeddruk meten. CDSS kan vervolgens helpen om afwijkingen in deze meetgegevens vast te stellen, zodat de hulpverlener het behandelplan kan bijstellen en eventueel aanpassingen in medicatie kan doen. Het zijn veelbelovende instrumenten, maar ze leiden niet automatisch tot minder heropnamen in het ziekenhuis, sterfte en een betere kwaliteit van leven, stelt de onderzoeker.
Het gebruik van diclofenac-bevattende geneesmiddelen voor systemisch gebruik wordt, met het oog op de cardiovasculaire bijwerkingen, verder beperkt. Diclofenac mag nu niet meer worden gebruikt door patiënten met aangetoonde hartzwakte (congestief hartfalen), onvoldoende doorbloeding naar het hart (angina, ischemische hartziekte), slechte perifere doorbloeding (perifeer arterieel vaatlijden) of een eerder doorgemaakte beroerte (cerebrovasculaire ziekte). Bij patiënten met deze aandoeningen moet de behandeling opnieuw beoordeeld worden. Bij patiënten met belangrijke risicofactoren voor cardiovasculaire voorvallen (bijvoorbeeld hypertensie, hyperlipidemie, diabetes mellitus en roken), mag de behandeling alleen na zorgvuldige afweging worden gestart. Bij alle patiënten wordt aanbevolen de laagst werkzame dosis diclofenac te gebruiken, voor de kortst mogelijke periode. Op grond van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling door het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) naar de cardiovasculaire risico’s van diclofenac, zijn de Europese registratieautoriteiten waaronder het CBG tot de conclusie gekomen dat de voordelen van diclofenac blijven opwegen tegen de risico’s. De huidige beschikbare gegevens herbevestigen echter een verhoogd risico op arteriële trombose bij gebruik van diclofenac, vergelijkbaar met het risico zoals gezien bij selectieve COX-2 remmers. Daarom zijn contra-indicaties en waarschuwingen aanbevolen, in lijn met de bestaande maatregelen voor de COX-2 remmers om het cardiovasculaire risico te minimaliseren. De productinformatie (SmPC’s en bijsluiters) van diclofenac-bevattende geneesmiddelen zal worden aangepast. De registratiehouders van dit geneesmiddel schrijven dit in een gezamenlijke brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, reumatologen, internisten, (ziekenhuis)apothekers en orthopeden. De uitkomst van deze Europese herbeoordeling is in lijn met eerdere besluiten van het College, waar bij de herindeling ten aanzien van afleverstatus (AV, UAD, UA) van de NSAIDs in 2009 de verhoogde cardiovasculaire risico’s van diclofenac zwaar hebben meegewogen. Diclofenac wordt gebruikt als pijnstiller en als ontstekingsremmer, voornamelijk bij pijnlijke aandoeningen zoals artritis. Diclofenac behoort tot de groep van pijnstillers die bekend staan onder de naam NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drug). Voor alle NSAID’s geldt reeds het advies om deze in de laagst mogelijke dosering en voor een zo kort mogelijke periode te gebruiken om het risico op bijwerkingen te beperken. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Yanru Zhang: ‘Computer models in bedside physiology’. Het gebruik van computermodellen en computergestuurde analysetechnieken staat centraal in het proefschrift van Zhang. Doel van haar onderzoek is het verbeteren van diagnostiek en behandeling voor specifieke patiëntgroepen. Ze werkte onder andere aan een beslismodel voor het wel of niet geven van extra bloed aan IC- en operatiepatiënten met een dalende bloeddruk. Ook ontwierp Zhang een computermodel voor patiënten met een hartstilstand en berekende ze wat er gebeurt als je reanimeert door afwisselend druk op de borstkas en op de buik uit te oefenen. Het bleek de uitkomst van de reanimatie aanzienlijk te verbeteren. Het vereist echter wel een andere reanimatietraining voor professionals en leken. Tevens testte de promovenda de toestand van het autonome zenuwstelsel bij chronisch hartfalen, en bij patiënten met het Brugadasyndroom. Die laatste groep kampt niet alleen met een aangeboren hartritmestoornis maar ook met een gemakkelijk te herkennen probleem met de bloeddrukregulatie. Dat laatste kan helpen om mensen met een verhoogd risico op een hartstilstand te identificeren. Brugada-patiënten leven met de voortdurende dreiging van een hartstilstand. Alle patiënten een interne defibrillator geven (die het hartritme indien nodig zelfstandig corrigeert) is praktisch en financieel niet haalbaar. De mede door Zhang ontwikkelde bloeddruktest vormt wellicht een goed alternatief om risicopatiënten op te sporen.
Carla Zomer: ‘Facing the future of adults with congenital heart disease’. Dit proefschrift behandelt de noodzaak van chirurgie en andere interventies bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening. Zomer zag dat mannen vaker chirurgie ondergaan en lagere overlevingskansen hebben na heroperaties dan vrouwen. Ze keek ook naar het sociaal functioneren van volwassenen met een aangeboren hartaandoening. Deze patiëntengroep is minder hoog opgeleid, heeft minder vaak werk en minder vaak een relatie dan de referentiegroep. Het laatste onderdeel van het proefschrift betreft mortaliteit bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening. De meest voorkomende doodsoorzaak is hartfalen en aritmie (plotse dood). Volwassenen met een aangeboren hartaandoening overlijden meestal in rust, bij slechts twee procent is sprake van plotse dood tijdens inspanning.
Boezemfibrilleren (ook bekend als atriumfibrilleren of AF) is de meest voorkomende ritmestoornis binnen de cardiologie en gaat gepaard met een duidelijk verhoogd risico op cardiovasculaire complicaties zoals beroerte, hartinfarct en hartfalen. De behandeling van boezemfibrilleren bestaat uit medicatie of ablatie. Deze dissertatie laat zien dat de in Maastricht ontwikkelde hybride AF ablatie de beste aspecten van zowel de klassieke ablatie als van de chirurgische benadering (een alternatieve manier van ablatie) in zich verenigt. Bij de hybride AF ablatie werken de hartchirurg en de cardioloog samen en het blijkt dat dit leidt tot een significante verbetering van het succespercentage van ablatie.
Vanaf 8 oktober wordt bij veel pasgeborenen in de regio Leiden het zuurstofgehalte in het bloed gemeten. Doel van deze POLS-studie is kijken of het haalbaar is om op deze manier aangeboren hartafwijkingen bij baby’s op te sporen. Pasgeboren baby's worden gescreend op aangeboren hartafwijkingenAcht van de duizend pasgeborenen hebben een aangeboren hartafwijking. In Nederland zijn dat jaarlijks zo’n 1.300 kinderen. Op dit moment wordt ongeveer de helft van deze afwijkingen opgespoord tijdens de twintigwekenecho voor de geboorte. De andere helft wordt meestal gemist bij de geboorte, omdat de afwijking nog geen symptomen geeft. Pas na een aantal dagen ontstaat hartfalen of blauw zien (cyanose) en kan de baby zelfs overlijden wanneer behandeling niet tijdig plaatsvindt. Om hartafwijkingen bij pasgeborenen op te sporen kan een zogenaamde saturatiemeting worden gedaan. Het zuurstofgehalte in het bloed wordt daarbij met infrarood licht bepaald. Dit is ongevaarlijk en pijnloos. De metinguitslag kan vanaf een uur na de geboorte en wordt op dag 2 of 3 herhaald. Bij een afwijkende uitslag wordt in het ziekenhuis een echo van het hart gemaakt. Het onderzoek naar de haalbaarheid van het opsporen van hartafwijkingen bij pasgeborenen middels zuurstofbepaling heet de POLS-studie: Pulse Oximetry Leiden Screening. Tien verloskundigenpraktijken, het Diaconessenhuis Leiden, het Rijnland Ziekenhuis en het LUMC meten gedurende een jaar het zuurstofgehalte in het bloed van pasgeborenen met een saturatiemeter. De meting wordt pas verricht als de ouders een toestemmingsverklaring hebben getekend. Met aanstaande ouders wordt hierover gesproken tijdens de controleafspraak in de 34ste week van de zwangerschap.
De afdeling dermatologie van VU mc heeft met gekweekte huid een succesvolle en veilige behandeling voor chronische open wonden ontwikkeld. De huidvervangende therapie, die gebruik maakt van patiënt-eigen huidcellen, is veelbelovend en leidt meestal direct al tot verlichting van de pijn. Nieuw is ook dat de gekweekte huid uit zowel lederhuid als opperhuid bestaat, wat niet eerder lukte. Duizenden Nederlanders kampen met een of meer open wonden. Oorzaken zijn een slechte doorbloeding van de huid, zoals bij een complexe open beenwond (ulcus cruris), wat vaak bij ouderen voorkomt. Andere oorzaken van hardnekkige wonden zijn suikerziekte (diabetes), doorliggen (decubitus) of hartfalen. Leven met zulke wonden is vaak zeer belastend en patiënten hebben veel zorg nodig.
Patiënten die een contrast-CT moeten ondergaan en bij wie de nieren minder goed werken, hoeven voortaan niet meer twee tot drie dagen te worden opgenomen voor een beschermend infuus. Met een vervangende behandeling is één uur voorbereidingstijd voldoende, zo ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Deze nieuwe aanpak is veel vriendelijker voor de patiënt en geeft minder kans op complicaties. Bovendien kunnen de zorgkosten in Nederland jaarlijks tot 60 miljoen euro dalen. Patiënten met een verminderde nierfunctie die een CT-scan met contrastmiddel moeten ondergaan, krijgen zowel van tevoren als na afloop meestal een liter zoutoplossing toegediend om hun nieren te beschermen. De patiënten moeten hiervoor gedurende twee tot drie dagen in het ziekenhuis aan het infuus. Onderzoekster Judith Kooiman (LUMC) vergeleek het beschermende effect van zo’n infuus met een andere methode, waarbij patiënten slechts een kwart liter zoutoplossing toegediend krijgen. Deze laatste methode vraagt slechts één uur infuustijd. Kooiman onderzocht in samenwerking met het Bronovo Ziekenhuis, het St. Lucas Andreas Ziekenhuis en het St. Antonius Ziekenhuis een groep van 548 patiënten met verminderde nierfunctie. De helft van hen onderging voor de contrast-CT de standaardmethode, de andere helft de nieuwe. Het lang durende infuus bleek géén meerwaarde te hebben boven de korte voorbereiding. Bovendien bleken patiënten met de nieuwe methode geen risico te lopen op acuut hartfalen, een klacht die bij de standaardmethode soms ontstaat door het grote volume aan extra vocht van het infuus dat het hart moet rondpompen. “De nieuwe methode om de nieren te beschermen wordt in het LUMC al geïmplementeerd”, zegt Kooiman. “We hopen dat andere ziekenhuizen snel zullen volgen.” Jaarlijks voeren Nederlandse artsen meer dan 800.000 maal een CT-scan met contrastmiddel uit. Patiënten krijgen een jodiumhoudende stof toegediend om bloedvaten en organen op de scans duidelijk in beeld te brengen. Contrast-CT’s worden onder meer toegepast bij kankerpatiënten, om het effect van chemotherapie te volgen, en bij patiënten die gedotterd moeten worden, om vaatvernauwingen in beeld te brengen. De nieren zorgen ervoor dat het contrastmiddel het lichaam uiteindelijk via de urine weer verlaat. Algemeen wordt aangenomen dat het contrastmiddel schadelijk kan zijn voor patiënten met een verminderde nierfunctie. Vóór een contrast-CT wordt daarom altijd de nierfunctie bepaald met een bloedtest. Bij 16 % van de patiënten – 130.000 maal per jaar - blijkt de nierfunctie inderdaad verminderd, vaak zonder dat patiënten daar last van hebben. Deze groep krijgt voorzorgsmaatregelen aangeboden, waaronder een twee tot driedaags infuus met een zoutoplossing. De gedachte is dat de patiënt door de toediening van veel vocht snel en meer moet plassen, waardoor de nieren kortere tijd met het contrastmiddel in contact komen. Bovendien verdunt extra vocht de concentratie van het contrastmiddel in het bloed.
Naar schatting 15 procent van de mensen met een verhoogde bloeddruk is moeilijk op te sporen. Als een arts of verpleegkundige hun bloeddruk meet is de waarde normaal. Maar als de patiënt thuis zelf meet, stelt die een verhoogde bloeddruk vast. Om gevallen van ‘gemaskeerde hypertensie’ op te sporen zijn thuismetingen cruciaal. Dat blijkt uit onderzoek door KU Leuven onder 5000 onbehandelde mensen. Artsen moeten vooral bij de risicogroepen opletten. Het gaat dan om mannen, zwaarlijvigen, rokers, ouderen en diabetici. Mensen met gemaskeerde hypertensie lopen een meer dan verdubbeld risico op de complicaties van een verhoogde bloeddruk: beroerte, hartinfarct of hartfalen, verharding van de slagaders en schade aan de nieren, zeggen de onderzoekers.
Meer dan een kwart van de Nederlanders gebruikt geneesmiddelen die hart- en vaatziekten tegen gaan. Dat blijkt uit cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK). In concrete cijfers gaat het om zo’n 4,3 miljoen mensen, die gebruikten in 2013 medicijnen voor cardiovasculair risicomanagement (CVRM) tegen hartfalen, hart- en herseninfarcten en hartkramp gebruikten. Het gaat voornamelijk om ouderen. De sterkste stijging binnen deze groep van geneesmiddelen in de perioden 2008 tot 2013 betrof de cholesterolverlagers (statines). Deze middelen werken preventief en worden steeds meer voorgeschreven. Verder blijkt uit de cijfers dat vooral de kosten voor nieuwe typen diabetesmedicijnen stijgen.
Wanneer mensen met hoge bloeddruk last hebben van bijvoorbeeld lichte vergeetachtigheid, kan dat duiden op microbloedingen in de hersenen. Daardoor kan ook het denkvermogen sterk achteruit gaan. Dat concluderen onderzoekers van Maastricht UMC+. Ongeveer een derde van de Nederlanders van 30 tot 70 jaar heeft een te hoge bloeddruk. Zij hebben een verhoogd risico op onder andere hart- en vaatziekten, hartfalen of een herseninfarct. De oorzaak van een hoge bloeddruk is meestal onduidelijk. Het kan op een gegeven moment gebeuren dat patiënten om onverklaarbare redenen moeite krijgen met het onthouden van informatie of meer tijd nodig hebben voor het uitvoeren van eenvoudige taken. De onderzoekers pleiten voor het opstellen van nieuwe screeningsrichtlijnen.
De helft van de kinderen met het Downsyndroom heeft een aangeboren hartafwijking, meestal een atrioventriculair septumdefect, waarbij een opening zit tussen de linker- en rechterhartkamer. Wanneer dit niet op kinderleeftijd chirurgisch wordt gecorrigeerd, kan op latere leeftijd hoge bloeddruk in de longslagader ontstaan. Als gevolg hiervan zijn patiënten kortademig bij inspanning, ontstaat soms hartfalen en is hun kwaliteit van leven aangetast. Vis keek gedurende vier jaar naar de effecten van het medicijn bosentan bij patiënten met en zonder Downsyndroom. Bosentan heeft een langdurig en blijvend effect op de inspanningscapaciteit. Promotie: Jeroen Vis, ‘The heart in down syndrome’.
Als eeneiige tweelingen in de baarmoeder een placenta en een vruchtzak delen, wordt de hoeveelheid bloed en vruchtwater niet altijd eerlijk verdeeld. Femke Slaghekke promoveerde op 28 oktober op onderzoek naar TAPS, een complicatie bij eeneiige tweelingen. De in het LUMC ontwikkelde lasertechniek om deze complicatie te behandelen wordt nu wereldwijd toegepast. Bij tweelingen die een vruchtzak en placenta delen zijn de bloedsomlopen met elkaar verbonden op het placentaoppervlak. Door deze verbindingen stroomt bloed van de ene foetus naar de ander en andersom. Dat gaat niet altijd goed, vertelt Femke Slaghekke, gynaecoloog-in-opleiding. “Bij 10 procent van dit soort tweelingzwangerschappen ontstaat het tweelingtransfusiesyndroom (TTS). De ene helft van de tweeling krijgt te veel bloed, de andere helft te weinig. Hierdoor raakt ook de hoeveelheid vruchtwater uit balans. Als TTS op tijd ontdekt wordt, kan het goed behandeld worden. Maar zonder behandeling is het in de meeste gevallen fataal voor beide foetussen.” Slaghekke en haar Leidse collega’s waren de eersten die in 2007 een variant op TTS beschreven. TTS wordt in de baarmoeder behandeld met een laser, waarmee de bloedvatverbindingen tussen de foetussen worden dichtgebrand. In veel gevallen is deze behandeling succesvol, zegt Slaghekke. “Maar we zagen dat TTS soms terugkomt, of dat er een ander syndroom optreedt, dat wij TAPS hebben genoemd. TAPS staat voor Tweeling Anemie Polycythemie Sequentie, en treedt op als er slechts zeer kleine bloedvatverbindingen zijn tussen de twee foetussen. Er ontstaat geen vruchtwaterverschil, maar de ene helft van de tweeling krijgt te veel rode bloedcellen, en de andere helft juist te weinig. Beide gevallen kunnen ernstige gevolgen hebben, van hartfalen en slechte doorbloeding tot sterfte.” Slaghekke en haar collega’s ontwikkelden een aanvullende laserbehandeling voor de behandeling van TTS - om TAPS te voorkomen. Slaghekke: “Na de standaard laserbehandeling van TTS wordt met de laser nog een lijn getrokken tussen de gelaserde punten op het placentaoppervlak. Zo worden ook de kleine, onzichtbare verbindingen tussen de foetussen gedicht.” Deze zogenaamde Solomontechniek wordt inmiddels niet alleen in het LUMC, maar wereldwijd toegepast. Uit een recente studie, gepubliceerd in The Lancet, blijkt dat door gebruik van de techniek de kans op terugkeer van TTS afneemt van 7 naar 1 procent. De kans op TAPS neemt af van 16 naar 3 procent. “Deze resultaten laten een duidelijke verbetering zien,” zegt Slaghekke. “Maar wat je als arts vooral wilt, is dat de kinderen die na een TTS- of TAPS-zwangerschap geboren worden gezond opgroeien. Inmiddels hebben we de ontwikkeling van een groep TAPS-kinderen van twee jaar oud getest. We zagen dat de kans dat deze kinderen een ernstige neurologische ontwikkelingsachterstand hebben vergelijkbaar is met die van TTS-kinderen. Die kans (9 procent) is groter dan bij kinderen uit de controlegroep (2,3 procent). Dit soort lange-termijnonderzoek is essentieel om foetale behandeling te evalueren en verder te kunnen verbeteren.” Slaghekkes proefschrift biedt inzicht in het ontstaan, de diagnose en de behandeling van TAPS. “Nu is het belangrijk om te onderzoeken wat werkelijk de beste behandeling van TAPS is. We werken aan een wereldwijd TAPS-register, waar behandelcentra hun ervaringen kunnen delen. Doel is een internationaal, gerandomiseerd onderzoek op te zetten.” Femke Slaghekke promoveerde op 28 oktober op het proefschrift Twin Anemia Polycythemia Sequence bij prof. Dick Oepkes.
Een op de acht overlevenden van kinderkanker die bestraald zijn én behandeld werden met anthracyclines, heeft dertig jaar later een ernstige hartaandoening. Om kinderen met kanker te blijven volgen en controleren op late bijwerkingen, riep het Emma Kinderziekenhuis AMC in 1996 de Polikliniek Late Effecten Kindertumoren (PLEK) in het leven. Daarnaast beschikken onderzoekers over een database met gegevens over diagnose en behandeling van alle kinderen met kanker die in het EKZ/AMC opgenomen waren. Van der Pal deed onderzoek in een cohort van 1362 patiënten die minstens vijf jaar na de behandeling nog in leven zijn. Ze vond 50 ernstige hartaandoeningen bij 42 patiënten. Meer dan de helft kampte met hartfalen, gevolgd door hartklepafwijkingen, ischemische hartziekten (zoals een infarct) en ritmestoornissen. Dertig jaar na de behandeling was de kans op een ernstige hartaandoening het grootst in de groep die zowel radiotherapie als anthracyclines kreeg. Een op de acht patiënten loopt dat risico. Uit echo’s van het hart bij jongvolwassenen die in hun kindertijd met middelen behandeld werden die potentieel schadelijk zijn voor het orgaan, bleek dat 27 procent van de 525 personen een verminderde hartfunctie had. Van der Pal denkt dat zij gaandeweg hartaandoeningen ontwikkelen die klachten kunnen geven. Sommige patiënten krijgen daarom preventief medicijnen. Ook wordt er bij een aantal van hen vaker een echo gemaakt. Promotie: Helena van der Pal, ‘Cardiovascular disease after treatment for childhood cancer’.
Schade aan het hart na een hartaanval kan worden beperkt en het herstel worden bevorderd met drie nieuwe behandelmethoden. Dat zegt onderzoeker F. Arslan van de UU. Stamcellen scheiden kleine bolletjes uit die werkzame eiwitten bevatten. Wanneer die worden toegediend, blijkt dat de schade aan het hart na een infarct sterk te verminderen. Na een hartaanval raakt het immuunsysteem geactiveerd, zodat de schade aan het hart toeneemt en hartfalen ontstaat. Remmen van de sensor op witte bloedcellen vermindert deze schade aanzienlijk. De laatste toepassing die Arslan heeft ontdekt, is een eiwit dat de genoemde sensoren op witte bloedcellen activeert. Als die worden uitgeschakeld, verbetert dat de hartfunctie en overlevingskansen na een hartaanval.
De behandeling van een acuut hartinfarct kan nog beter. Dat schrijven R. Betgem en G. de Waard van het VU mc in Nature Reviews Cardiology. Bij een acuut hartinfarct ondergaat een patiënt een dotterbehandeling. De verstopte kransslagader wordt vrijgemaakt en de interventiecardioloog plaatst een stent, die het bloedvat openhoudt. Bij 30 tot 50 procent van de behandelde patiënten treedt echter weer ernstig hartfalen op, door een bloeding in de hartspier. Die is het gevolg van schade aan de kleine vaten in het hart door het infarct. Als de kransslagader dan weer wordt geopend door het dotteren, kan een grote bloeding van de hartspier optreden. Bloeddrukverlaging, langzamer openen van het verstopte bloedvat en meer zorgvuldigheid bij het toedienen van antistollingsmiddelen kunnen helpen.
"Clinical and echocardiographic parameters to characterize atrial fibrillation" Atriumfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis ter wereld. De ritmestoornis kan ernstige gevolgen hebben zoals hartfalen of een herseninfarct. In dit proefschrift worden nieuwe hart-echometingen beschreven waardoor beter voorspeld kan worden welke patiënt atriumfibrilleren gaat ontwikkelen in de toekomst, zodat de behandeling vroegtijdig kan worden gestart. Als atriumfibrilleren al aanwezig is kunnen deze metingen aangeven hoe vergevorderd de ritmestoornis is en of een bepaalde behandeling kans van slagen heeft. Daarnaast is een eenvoudig te gebruiken score ontwikkeld om op basis van patiëntkarakteristieken te berekenen hoe groot de kans is op een verergering van atriumfibrilleren
Palliatieve zorg is breder dan terminale zorg alleen en er kan al eerder mee worden begonnen. Echter, bij patiënten met een andere ziekte dan kanker - bijvoorbeeld patiënten met COPD of kwetsbare ouderen - wordt de huisarts zich vaak geleidelijk en pas relatief kort voor het overlijden bewust van de behoefte aan palliatieve zorg. Dit blijkt uit onderzoek bij het NIVEL en EMGO+ van arts Susanne Claessen, waarop zij 28 februari promoveert bij VUmc. Palliatieve zorg richt zich niet op genezing, maar op de kwaliteit van leven van mensen met een levensbedreigende, ongeneeslijke ziekte. Claessen onderzocht of palliatieve zorg al in een vroeg stadium van een levensbedreigende ziekte wordt gegeven. Dit blijkt nog lang niet het geval te zijn. Terwijl het wel belangrijk is, om onnodige ziekenhuisopnames en crisissituaties te voorkomen. Claessen maakte gebruik van vragenlijsten en interviews onder huisartsen om dit te onderzoeken. Huisartsen blijken de behoefte aan palliatieve zorg te herkennen op basis van een combinatie van veelal subtiele signalen van patiënten, zoals een toenemende afhankelijkheid van zorg en uitblijven van herstel na bijkomende infecties. Ook door signalen van familieleden of informatie van de medisch specialist kunnen huisartsen bij een patiënt een behoefte aan palliatieve zorg vaststellen. Susanne Claessen: “Huisartsen weten dat palliatieve zorg al voor de terminale fase kan beginnen. Maar bijvoorbeeld bij patiënten met hartfalen of COPD is het voor huisartsen soms lastig om te zien wanneer zij ermee moeten beginnen. Daarbij speelt mee dat bij deze ziektes slechte periodes vaak worden afgewisseld met betere periodes.” Claessen pleit voor een aanpak waarbij huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief nemen om het gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun zorgbehoeften in de laatste levensfase. In het proefschrift wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren voor palliatieve zorg. Kwaliteitsindicatoren zijn meetbare aspecten van zorg die een indicatie geven over de zorgkwaliteit. Uit het onderzoek van Susanne Claessen blijkt dat relatief slecht wordt gescoord op de kwaliteitsindicatoren voor nazorg aan nabestaanden. “De palliatieve zorg heeft de laatste jaren veel ontwikkelingen doorgemaakt”, stelt ze, “maar er is nog meer aandacht nodig voor patiënten met chronische aandoeningen en voor de nazorg aan nabestaanden.”
Door de vergrijzing en verbeterde behandeling van hartpatiënten neemt het aantal mensen met hartfalen en met een cardiovasculair implanteerbaar elektronisch systeem snel toe. Het leven met zo’n systeem wordt door iedere patiënt anders beleefd. Deze individuele verschillen blijken vooral samen te hangen met het psychologisch profiel van de patiënt en is dus niet direct af te leiden uit het medisch dossier. Promovenda Henneke Versteeg raadt cardiologen daarom aan om patiënten vragenlijsten te laten invullen om een beter inzicht te krijgen in hun fysieke en mentale welbevinden en om met name alert te zijn op patiënten die veel zorgen en stress ervaren rondom de implantatie. Op dit moment leven meer dan 800.000 hartpatiënten in Europa met een cardiovasculair implanteerbaar elektronisch systeem, zoals een implanteerbare cardioverter defibrillator (ICD) of een biventriculaire pacemaker (CRT systeem). Uit eerder onderzoek is gebleken dat ongeveer 1 op de 4 patiënten na de implantatie angstige en depressieve gevoelens en/of een verminderde kwaliteit van leven rapporteert. De resultaten van Versteegs onderzoek toonden aan dat dit niet per definitie de patiënten zijn die ernstiger ziek zijn en/of meer behandelingscomplicaties hebben doorgemaakt. Het psychologisch profiel van de patiënt speelt een minstens zo belangrijke rol. Vooral patiënten die veel angst en zorgen ervaren voorafgaand aan de implantatie en patiënten met een zogenaamde ‘distressed’ (Type D) persoonlijkheid rapporteerden meer angst, depressie, posttraumatische stress of een slechte gezondheidstoestand in de eerste maanden na implantatie. Het subjectieve welzijn van ICD/CRT patiënten is dus niet direct af te leiden uit de gegevens in het medische dossier. Versteeg komt tot die conclusie op basis van literatuuronderzoek en klinisch observationeel onderzoek in verschillende nationale en internationale ziekenhuizen. Ze beveelt cardiologen aan om vragenlijsten die het subjectieve welzijn van de patiënt meten op te nemen in de cardiologische praktijk en alert te zijn op patiënten met een psychologische kwetsbaarheid voor het ervaren van stress. Door het perspectief van de patiënt mee te nemen in onderzoek en de klinische praktijk, kunnen zorgverleners hun patiënten goed onderbouwde en reële informatie geven over wat ze kunnen verwachten van het leven met een ICD of CRT systeem.
Naar aanleiding van zijn ontdekking van het gen dat betrokken is bij de afbraak van zenuwcellen na een beroerte, ontvangt prof. dr. Harald Schmidt de meest prestigieuze Europese onderzoeksbeurs voor individuele onderzoekers; een ERC Advanced Investigator Grant. Met de 2.3 miljoen euro gaat de UM-hoogleraar proberen zijn vinding verder uit te kristalliseren en snel naar de dagelijkse gezondheidszorg te brengen. Voor ditzelfde onderzoek was hij genomineerd voor de Huibregtsen Award van de Stichting Avond van Wetenschap & Maatschappij, die gisteravond werd uitgereikt aan Prof.dr. Rutger Engels (Radboud Universiteit Nijmegen). De ERC Advanced Grants worden door de European Research Council uitgereikt aan gevestigde, toonaangevende wetenschappers die zeer innovatief, vernieuwend onderzoek doen. Harald Schmidt is farmacoloog en hoogleraar Gepersonaliseerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij doet onderzoek naar maatschappelijk belangrijke ziekten en nieuwe geneesmiddelen. Harald Schmidt ontdekte vorig jaar met zijn internationaal onderzoeksteam een gen (NOX4) dat verantwoordelijk is voor de dood van zenuwcellen na een herseninfarct. Het gen produceert het zuurstofradicaal waterstofperoxide in de hersenen. Door muizen een nieuw medicijn toe te dienen, kon de productie van NOX4 geremd worden, waardoor de hersenschade fors verminderde, zelfs als het medicament uren na het infarct werd toegediend. Deze methode is op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische aanpak voor herseninfarcten. Maar ook voor andere ziekten waarbij waterstofpe! roxide of soortgelijke zuurstofradicalen waarschijnlijk een grote rol spelen, verwacht prof. Schmidt implicaties. Denk aan hartinfarcten, hartfalen, kanker en de ziekte van Parkinson of Alzheimer. Schmidt verwacht met behulp van de ERC-subsidie grote stappen te zetten richting ‘personalized medicine’: diagnose, medicatie en behandeling die is afgestemd op de individuele kenmerken van een patiënt. Hij streeft er bijvoorbeeld naar met nieuwe biomarkers en met behulp van een diagnostische chip cardiovasculaire ziektes vroeger op te sporen, namelijk lang voordat de eerste symptomen optreden. Ook de ontwikkeling van een nieuwe generatie medicatie voor eerder genoemde ziektebeelden hoort bij de ambities. De titel van zijn subsidie-aanvraag was dan ook: ‘Radical Medicine: Redefining oxidative stress (RadMed)’
Van 5 – 8 mei vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
De PRAC continueerde onder meer de periodieke beoordeling van Rienso (ferumoxytol) en startte herbeoordelingsprocedures voor hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen en Corlentor/Procoralan (ivabradine).
Reguliere periodieke veiligheidsbeoordeling van Rienso
- Rienso (ferumoxytol) – Binnen de reguliere beoordeling van de voordelen en risico’s van dit geneesmiddel (Periodic Safety Update Report), worden momenteel post-marketing gegevens van Rienso (ferumoxytol) beoordeeld door de PRAC, waaronder ook alle meldingen van ernstige anafylactische reacties bij gebruik van het geneesmiddel. Rienso is geïndiceerd voor de behandeling van anemie (bloedarmoede) bij patiënten met chronische nieraandoeningen. Behandelaars worden – in afwachting van de afronding van deze beoordeling gewezen op de risico minimalisatiemaatregelen en waarschuwingen, zoals die zijn opgenomen in de productinformatie voor Rienso.
Start herbeoordelingen PRAC:
- Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen - De middelen zijn in Nederland geregistreerd voor de indicaties ‘symptomatische behandeling van pruritus (jeuk)’, (volwassenen en kinderen vanaf 12 maanden) en voor ‘symptomatische behandeling van spanning met angstgevoelens bij volwassenen. De herbeoordeling van hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen is gestart in verband met zorgen over bijwerkingen van deze geneesmiddelen op het hart.
- Corlentor / Procoralan (ivabradine) – Ivabradine is geïndiceerd voor de symptomatische behandeling van chronische stabiele angina (pijn op de borst doordat het hart onvoldoende zuurstof krijgt toegevoerd) bij volwassenen en chronisch hartfalen (wanneer het hart niet voldoende bloed naar de rest van het lichaam kan pompen). De herbeoordeling is gestart vanwege voorlopige resultaten uit het zogenoemde SIGNIFY-onderzoek die een klein, maar significant verhoogd gecombineerd risico van cardiovasculaire dood of een niet-fatale hartaanval laten zien bij bepaalde patiënten met angina.
Voor bovenstaande herbeoordelingen worden alle beschikbare gegevens opnieuw beoordeeld, waarna de PRAC een aanbeveling doet of er maatregelen nodig zijn.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh.
Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
Peter Damman: ‘Treatment strategies and risk stratification in acute coronary syndromes’. Niet iedereen die in het ziekenhuis komt vanwege een hartinfarct hoeft standaard hartcatheterisatie (onderzoek aan het hart met een katheter door de lies met eventueel een behandeling) te ondergaan. Dat is alleen nodig als medicijnen falen. Dit blijkt uit het proefschrift van Damman naar behandelstrategieën van patiënten met een hartinfarct (acuut coronair syndroom of ACS) met een onvolledige afsluiting van een kransslagader. Het eerste deel van het proefschrift laat zien dat een deel van deze patiënten reageert op medicijnen. In de Nederlandse ICTUS-studie werd bij 1200 personen onderzoek gedaan naar de verschillen tussen meteen hartcatheterisatie uitvoeren en pas catheterisatie geven als medicatie faalt. Na vijf jaar waren de klinische uitkomsten tussen beide groepen vergelijkbaar. Analyse van een gecombineerde Nederlandse, Britse en Zweedse dataset van meer dan vijfduizend patiënten leert dat de schade aan de hartspier die kan optreden bij hartcatheterisatie geen grote klinische gevolgen heeft. Het tweede deel van Dammans proefschrift beschrijft de prognostische waarde van het elektrocardiogram bij opname en (nieuwe) bloed-biomarkers in patiënten met ACS. Door bloedmarkers (voor nierfunctie, hartfalen en diabetes) te combineren kunnen patiënten met een hoog risico op overlijden snel worden geïdentificeerd.
Van 7 – 10 april vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
De PRAC is onder meer tot een aanbeveling gekomen voor het gecombineerd gebruik van angiotensine II antagonisten, ACE-remmers en aliskiren. Ook zijn er vier herbeoordelingen gestart
Aanbevelingen PRAC
- Angiotensine II antagonisten, ACE-remmers en aliskiren - De PRAC beveelt op basis van een herbeoordeling een aantal beperkingen aan met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renine-angiotensine systeem (RAS) blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine II antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden gebruikt bij de behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) en congestief hartfalen (een aandoening waarbij het hart niet genoeg bloed door het lichaam kan pompen).
De aanbevelingen van de PRAC zullen besproken worden door de Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het geneesmiddelenbeoordelingscomité van de EMA, omdat enkele angiotensine II antagonisten en aliskiren centraal geregistreerde geneesmiddelen zijn.
Start herbeoordelingen PRAC:
- Orale Methadon vormen met povidon als hulpstof (drank en tabletten) — In Nederland zijn geen povidon bevattende methadondrank of tabletten op de markt. Er wordt herbeoordeling gestart op verzoek van Noorwegen. In Noorwegen zijn een aantal meldingen van nierschade bij (voormalige) drugsgebruikers, die mogelijk verband houden met het misbruik van povidon bevattende methadondrank. Deze drank is bestemd voor oraal gebruik, maar sommige patiënten misbruiken de orale methadondrank en gebruiken het als injectie via een bloedvat. Methadondrank en tabletten worden gebruikt bij de behandeling van verslavingen van bijvoorbeeld heroïne.
- Broomhexine en ambroxol — De herbeoordeling wordt gestart op verzoek van België vanwege een toename van het aantal meldingen van allergische reacties en huidreacties, die mogelijke gerelateerd zijn aan het gebruik ambroxol. Omdat broomhexine in het lichaam wordt omgezet in ambroxol, zullen deze geneesmiddelen ook meegenomen in de herbeoordeling. Broomhexine en ambroxol worden gebruikt bij de behandeling van keelpijn.
- Codeïne en dihydrocodeïne voor de behandeling van hoest en verkoudheid bij kinderen — Deze herbeoordeling volgt, naar aanleiding van Duitsland, op een eerdere herbeoordeling van het gebruik van codeïne als pijnstiller bij kinderen. Deze eerdere herbeoordeling werd gestart vanwege het risico op ademhalingsdepressie. Na deze herbeoordeling zijn er voor het gebruik van codeïne bij pijn een aantal aanbevelingen gedaan, onder andere mag codeïne als pijnstiller alleen gebruikt worden bij kinderen boven de 12 jaar. De herbeoordeling wordt gestart om na te gaan of deze aanbevelingen ook van toepassing zijn bij de behandeling van hoest.
- Testosteron - de herbeoordeling wordt gestart op verzoek van Estland vanwege zorgen over mogelijke cardiovasculaire risico’s. Testosteron wordt gebruikt bij de behandeling van mannen die zelf niet genoeg testosteron produceren (hypogonadisme).
Voor bovenstaande herbeoordelingen zal alle beschikbare data opnieuw worden bekeken, waarop de PRAC een aanbeveling zal doen of er maatregelen nodig zijn.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh.
Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
De ziekte van Fabry is een zeldzame, ernstige ziekte waarbij de afbraak van vetachtige stoffen is verstoord. Op volwassen leeftijd kan dit leiden tot hartfalen, nierfalen en schade aan de hersenen. De behandeling met een enzymtherapie is nog niet optimaal. Een belangrijke vraag is of deze ziekte bij de hielprikmeting (een onderzoek kort na de geboorte om ziektes vast te stellen) moet worden meegenomen. De promovendus acht dit nog niet wenselijk omdat vroege behandeling niet effectief is. Ook is het verloop van de ziekte bij patiënten die (nog) geen duidelijke symptomen hebben, niet goed te voorspellen. Proefschrift: Machtelt Bouwman: ‘Fabry disease: studies on diagnosis, screening and patients’ perspectives’.
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (D-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie in Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Dat is een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.
Promotie: Wijnanda Frenkel: ‘Susceptibility to hyponatremia in the elderly: causes and consequences’. Oudere patiënten hebben een hoger risico op ziekenhuisopname, heropname, opname in verpleeg- of verzorgingshuizen en progressieve functionele achteruitgang dan jongere patiënten. Het is belangrijk om degenen met een hoog risico op een negatieve uitkomst (overlijden of toegenomen afhankelijkheid) op tijd te herkennen. Frenkel ging na wat de voorspellende waarde is van stoornissen in de water- en natriumbalans – waar ouderen erg gevoelig voor zijn – en van een verminderde nierfunctie. Zij toonde in acuut opgenomen oudere patiënten aan dat stoornissen in de water- en zoutbalans zorgen voor veranderde plasma-natriumwaarden en een verminderde nierfunctie. De stoornissen kunnen als voorspeller voor sterfte gebruikt worden. Daarnaast blijkt de Charlson Comorbiditeitsindex, als weerspiegeling van de individuele ziektelast, een adequate methode om het risico op overlijden bij acuut opgenomen 65-plussers in te schatten. Deze index is makkelijk te gebruiken, breed toepasbaar en gevalideerd in verschillende bevolkingsgroepen en klinische omstandigheden. Frenkel onderzocht ook het effect van verschillende typen thiazide-diuretica (plaspillen) op sterfte en hart- en vaatziekten bij oudere patiënten met hypertensie (hoge bloeddruk). Ze keek naar de invloed van deze medicijnen op een verstoorde water- en natriumbalans. Uit een klinische studie naar het effect van hydrochloorthiazide bij oudere patiënten die in het verleden een door thiazide veroorzaakt zouttekort hadden, bleek dat de waterinname significant was toegenomen. Dit suggereert dat het verstandig is om patiënten die thiazide-diuretica gebruiken, te informeren over de mogelijke gevaren van een verhoogde waterinname. Met name oudere patiënten moeten niet zonder meer het advies krijgen om ruime hoeveelheden water te drinken. Bij een vergelijkbare bloeddrukverlaging zorgen thiazideachtige diuretica (chloorthalidon) voor een betere afname van het risico op hart- en vaatziekten en hartfalen.
Voor een ernstige longziekte is wellicht een andere behandelstrategie zinvol dan de huidige. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Mariëlle van de Veerdonk bij VU medisch centrum. In plaats van te streven naar een verlaging van de longvaatweerstand is het mogelijk effectiever om het beter functioneren van de rechter hartkamer als behandeldoel te nemen. Van de Veerdonk promoveert 19 juni bij VUmc. Pulmonale arteriële hypertensie (PAH) is een chronische aandoening waarbij de bloedvaten in de longen zijn vernauwd. Hierdoor ontstaat een verhoogde weerstand en bloeddruk in de longvaten. Het gevolg van deze verhoogde weerstand in de longen is dat de rechter hartkamer wordt gehinderd in het pompen van bloed richting de longen. De rechter hartkamer, die niet berekend is op deze hoge weerstand, probeert zich aanvankelijk nog aan te passen maar zal geleidelijk in conditie achteruitgaan. Patiënten krijgen dan last van kortademigheid bij inspanning en vermoeidheid. Uiteindelijk overlijden PAH-patiënten ten gevolge van het falen van de rechter hartkamer. Op dit moment probeert de behandelend arts de zogeheten longvaatweerstand (de weerstand die het bloed in de vaatjes van de longen ondervindt) omlaag te krijgen. Met deze behandelstrategie is de overleving van patiënten verbeterd, maar PAH blijft een ongeneeslijke ziekte met een slechte prognose. De kloof tussen een gunstig behandeleffect op de longen (verlaging weerstand) maar een blijvend slechte overleving, doet de vraag oproepen of een verbetering in longvaatweerstand wel automatisch leidt tot een verbetering van de rechter hartkamer. Daarom deed promovenda Mariëlle van de Veerdonk bij VUmc onderzoek naar het verband tussen de bloeddruk in de longen en het aanpassingsvermogen en functioneren van de rechter hartkamer. Hieruit volgt een drietal opvallende conclusies. De daling van de weerstand in de longen die gemiddeld (20%) na behandeling met medicijnen wordt gehaald, leidt niet automatisch tot verbetering van de rechter hartkamerfunctie. Bij een kwart van de patiënten gaat de hartkamerfunctie alsnog achteruit en dit zorgt voor een zeer korte overlevingsduur. "Naar aanleiding van deze bevinding loopt er nu een onderzoek om te kijken of de behandeling van patiënten effectiever wordt wanneer we voortaan het functioneren van de rechter hartkamer als behandeldoel zouden nemen in plaats van puur het verlagen van de longvaatweerstand", zegt Van de Veerdonk. Ten tweede ontdekte de promovenda dat wanneer er sprake is van een grotere daling van de weerstand in de longen (daling groter dan 42%) met medicijnen, dat dit garantie geeft tot een verbetering van de hartkamerfunctie en daardoor in een goede overlevingsduur resulteert. Deze grote daling in vaatweerstand hing samen met het geven van meerdere medicijnen tegelijkertijd. "Het geven van deze combinatietherapie is dus mogelijk veel effectiever dan één enkel medicijn, we verwachten dat hiermee de overleving van PAH-patiënten significant omhoog kan." Tenslotte blijkt uit Van de Veerdonks onderzoek dat er een groep patiënten is met weinig klachten, maar bij wie de hartkamerfunctie toch verslechtert. Dit wordt vaak pas in een laat stadium bemerkt. Haar promotieonderzoek toont aan dat deze verslechtering in een vroeg stadium te voorspellen is op basis van veranderingen in de mate van uitzetting (groter worden) van de rechter hartkamer. Van de Veerdonk: "Ik pleit dan ook voor het regelmatig monitoren van de rechter hartkamer. Zo kunnen we in een vroeg stadium het ontwikkelen van hartfalen herkennen en kunnen we eerder ingrijpen."
Voor mensen met een chronische ziekte is fysieke activiteit soms de enige niet-farmaceutische behandeling die het ziektebeloop en de kwaliteit van leven positief kan beïnvloeden. Toch gaan mensen niet meer bewegen nadat ze gediagnosticeerd zijn met een chronische ziekte. Dat ontdekte Manon Dontje in haar promotieonderzoek. Sterker nog: veel patiënten bewegen veel te weinig. Daarom moeten zorgverleners volgens Dontje meer hun best doen om patiënten met een chronische ziekte aan te sporen meer te bewegen. Dontje onderzocht het beweeggedrag van vier groepen patiënten met een chronische aandoening: van aangeboren hartafwijkingen tot artritis en van patiënten met de ziekte van Parkinson tot patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. Veel patiënten bleken (veel) te weinig te bewegen. In de groep van 116 mensen met een aangeboren hartafwijking haalde bijvoorbeeld slechts 17% de aanbevolen hoeveelheid van 30 minuten matig bewegen per dag. Datzelfde gold voor 44% van de patiënten met hartfalen en – opvallend genoeg – ook voor nierpatiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. In die laatste groep zijn er immers in principe geen beperkingen meer voor fysieke activiteit. Opvallend is dat er wel veel variatie in het beweeggedrag van patiënten zit. De promovenda concludeert dan ook dat niet de diagnose van een chronische ziekte het niveau van fysieke activiteit beïnvloedt, maar andere factoren zoals opleidingsniveau, BMI en het vertrouwen in eigen kunnen (self-efficacy). Zorgverleners zouden inactieve patiënten volgens Dontje kunnen helpen meer te bewegen door meer aandacht te hebben voor nieuwe beweegtrends en door de samenwerking te zoeken met andere vakgebieden zoals Environmental Health en sensor technologie. Manon Dontje (1985) studeerde Bewegingswetenschappen en Klinische en Psychosociale Epidemiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het lectoraat Transparante Zorgverlening van de Hanzehogeschool Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG en de Hanzehogeschool Groningen.
Zeker de helft van Belgen met een chronische aandoening slaat het gezondheidsadvies van de arts in de wind. Dat zegt onderzoekster Y. Van Camp van de Universiteit Antwerpen. Therapieontrouw leidt tot een minder goede levenskwaliteit, hoger ziektecijfer, ziekenhuisopnames, werkverzuim, kosten en soms zelfs tot overlijden. Schrijnend, want veel chronische aandoeningen zijn goed te behandelen. De studie werd uitgevoerd bij dialyse-, diabetes- en hartfalenpatiënten. Vooral dialysepatiënten bleken vaak te zondigen, terwijl diabetici juist trouw hun medicatie gebruiken. Een deel van de chronisch zieken bleef hardnekkig ‘vergeten’ de medicatie in te nemen. Volgens Van Camp is er meer onderzoek nodig naar psychosociale factoren bij therapietrouw.
Patiënten met de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA ondervinden vanaf hun eerste levensjaren neurologische afwijkingen en overlijden vaak voor hun achttiende. Het onderzoek van Martijn Kranendijk om verschillende varianten van deze ziekte te karakteriseren, resulteerde in de ontdekking van een nieuwe variant, D-2-HGA type II. Hij promoveert op 9 januari 2012 aan VUmc. Patiënten met D-2-HGA (d-2-hydroxyglutaaracidurie) hebben vaak afwijkingen als een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, spierzwakte en hartfalen. De aandoening is zeldzaam en ontbeert effectieve therapie. Oorspronkelijk kende men alleen het genetisch defect van D-2-HGA type I, dat ongeveer vijftig procent van de totale D-2-HGA populatie bestreek; van de overige vijftig procent was het defect nog onopgehelderd. Tijdens zijn onderzoek ontdekte Kranendijk een nieuwe variant van D-2-HGA, nu gedefinieerd als D-2-HGA type II, wat hem een publicatie Science opleverde. Bij patiënten met deze variant zijn mutaties gevonden in het IDH2-gen, met overproductie en accumulatie van de metaboliet D-2-HG als gevolg. Dit zijn dezelfde mutaties als degene die gerapporteerd zijn bij veel verschillende typen hersentumoren en leukemie. Laboratoriumexperimenten toonden aan dat enzymremmers effectief zijn voor het verlagen van de D-2-HG overproductie, een mogelijke therapeutische strategie voor de behandeling van D-2-HGA type II en tevens een mogelijk therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van hersentumoren en leukemie. Nu de genetische, enzymatische, metabole en klinische karakteristieken van D-2-HGA type I en D-2-HGA type II in kaart zijn gebracht, is het ophelderen van de pathofysiologische mechanismen de volgende stap. Een stap dichterbij het ontwikkelen van een effectieve behandeling van deze ziekten.