Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Plotseling begin met hoge koorts en koude rillingen
- Hoofdpijn, keelpijn, hoesten, spierpijnen en moeheid
Hoe werkt het?
Griep is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door een virus, het influenzavirus. Er bestaan drie typen: A, B en C en meerdere subtypen van het influenzavirus. Ieder jaar verandert het virus een beetje. Eens in de tien tot vijftien jaar ontstaat een geheel nieuw subtype. Omdat tegen zo'n nieuw subtype onder de bevolking nog geen immuniteit (afweer) bestaat wordt een meer dan gemiddeld aantal mensen ziek. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Spaanse en de Hongkong griep. Iemand die verkouden is, hoest en koorts heeft of last heeft van overgeven en diarree, noemt zich vaak grieperig. Griep is dan een verzamelnaam voor allerlei milde ziekten, meestal veroorzaakt door een van de vele andere virussen. Hier spreken wel alleen over de "echte" griep of influenza. De echte griep ontstaat meestal plotseling. Binnen een paar uur voelt u zich erg ziek, met hoge koorts, koude rillingen, bonzende hoofdpijn, een loopneus, keelpijn, een droge hoest en spierpijn over het hele lichaam. In het algemeen verdwijnen deze klachten grotendeels in drie tot vijf dagen vanzelf. Het kan daarna wel een paar weken duren voor u weer volledig hersteld bent.Hoe ontstaat het?
Zoals de meeste virussen wordt ook het influenzavirus overgedragen van mens op mens, meestal door hoesten of niezen, maar ook via zakdoeken, handen of andere besmette voorwerpen. De incubatietijd, de tijd tussen besmetting en daadwerkelijk ziek worden, is een tot drie dagen. De besmettelijkheid is groot en duurt van ongeveer een dag voor, dus nog tijdens de incubatietijd, tot drie dagen na het begin van de klachten. Griep treedt meestal op in epidemieën en in de winter. Iedere winter wordt een op de tien mensen erdoor getroffen.Hoe ga ik er zelf mee om?
- Wanneer u griep heeft is het verstandig rustig aan te doen, lichamelijke inspanning te vermijden en veel te drinken. Tegen de pijn en tegen de koorts kunt u zo nodig een pijnstiller innemen, bij voorkeur paracetamol. U voelt zich dan mogelijk wat beter. Er zijn echter geen geneesmiddelen die een griep kunnen genezen, ook penicilline niet. Griep is bij gezonde personen echter een in het algemeen onschuldige aandoening waarbij gewoon afwachten, zo nodig met behulp van een pijnstiller, voldoende is. Niet altijd gaat de griep vanzelf over. Er kunnen complicaties optreden. Overleg met de huisarts is aan te raden indien:
- de koorts langer dan vijf dagen aanhoudt;
- u na herstel weer opnieuw koorts krijgt;
- u kortademig wordt en pijn op de borst of tijdens het ademhalen krijgt;
- u vermoedt dat er meer aan de hand is dan een gewone griep.
- Een griepprik (een vaccinatie met onschadelijk gemaakte stukjes griepvirus) wordt aangeraden:
- aan mensen met hartziekten, longziekten, nierziekten, suikerziekte en ernstige steenpuisten (ook de gezinsleden);
- aan mensen met een verlaagde afweer, bijvoorbeeld tijdens chemotherapieën;
- aan iedereen boven de 65 jaar.
Hoe gaat de arts er mee om?
Zoals gezegd is een behandeling van griep in het algemeen niet nodig. Complicaties moeten vaak wel worden behandeld. Bij een longontsteking wordt dan meestal gebruik gemaakt van antibiotica. Complicaties kunnen ernstig verlopen. Iedere winter overlijden er vele, vaak oudere, personen aan de complicaties van een griep. De beste manier om dat te voorkomen is het tijdig halen van een griepprik.Wetenschappelijk nieuws
De opkomst afgelopen jaar voor de vaccinatie tegen seizoensgriep is niet beïnvloed door de vaccinatie tegen de Mexicaanse griep. Dit blijkt uit onderzoek, uitgevoerd door de afdeling IQ healthcare van het UMC St Radboud in opdracht van het Centrum voor Bevolkingsonderzoek (RIVM). Bijna een derde van de Nederlandse bevolking komt in aanmerking voor een gratis prik tegen seizoensgriep. Deze mensen kwamen in het seizoen 2009-2010 ook in aanmerking voor de vaccinatie tegen de Mexicaanse griep, waarvoor twee keer geprikt moest worden. Deze extra vaccinatiecampagne heeft de doelgroep er niet van weerhouden ook de seizoensprik te halen: ongeveer 70 procent meldde zich hiervoor bij de huisarts. Dat is gelijk aan voorgaande jaren. Ongeveer evenveel mensen lieten zich inenten tegen de Mexicaanse griep. Griep kan een gevaarlijke ziekte zijn, vooral voor mensen met een chronische ziekte of een verminderde weerstand. Risicogroepen kunnen daarom ieder najaar bij de huisarts een gratis griepprik halen om hen te beschermen tegen ernstige gevolgen van griep. Het gaat hier om alle mensen van 60 jaar en ouder en om mensen van alle leeftijden met diabetes, hart- en vaatproblemen, nierziekten, luchtwegaandoeningen of met een verminderde weerstand als gevolg van een ziekte of medicijngebruik, bijvoorbeeld chemotherapie. (voor meer informatie: www.rivm.nl/griepprik). In 2009 circuleerde een heel nieuw influenzavirus A/H1N1, ook wel Mexicaanse griep genoemd. Tegen dit virus is een vaccin ontwikkeld dat apart werd opgenomen in het Nationaal Programma Grieppreventie. De doelgroep van de prik tegen seizoensgriep kwam ook in aanmerking voor de twee prikken tegen de Mexicaanse griep. Van de reguliere hoogrisicopatiënten is 72 procent tenminste één keer tegen de Mexicaanse griep gevaccineerd bij de huisarts. 64 procent liet zich, conform het programma, twee keer vaccineren bij de huisarts. Van de mensen die zich lieten vaccineren tegen de seizoensgriep, kwam 64 procent ook tenminste één keer naar de huisartsenpraktijk voor de vaccinatie tegen de Mexicaanse griep. Om overdracht van het virus aan patiënten te voorkòmen werd vaccinatie ook aanbevolen aan praktijkmedewerkers, dat zijn huisartsen, praktijkondersteuners en -assistenten. Van de huisartsen is 74 procent gevaccineerd tegen seizoensgriep en 89 procent tegen Mexicaanse griep. Het animo onder de praktijkondersteuners en -assistentes om zich te laten vaccineren was lager; respectievelijk 54 procent is gevaccineerd tegen seizoensgriep en 74 procent tegen Mexicaanse griep. Er was geen verband tussen de vaccinatiestatus van praktijkpersoneel en de patiënten. Het onderzoek werd uitgevoerd binnen het LINH, een landelijk representatief netwerk van huisartsenpraktijken, waarin gegevens over het huisartsgeneeskundig handelen worden geregistreerd. LINH is een samenwerkingsverband van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare) van het UMC St Radboud. LINH wordt gefinancierd door het ministerie van VWS. Gegevens uit elektronische patiëntendossiers van LINH-huisartsenpraktijken worden geëvalueerd op het aantal patiënten dat conform de richtlijnen uit de NHG-Standaard "Influenza en Influenzavaccinatie" in aanmerking komt voor influenzavaccinatie en welke van deze patiënten worden gevaccineerd.
Om mensen beter te beschermen tegen griepvirussen moeten vaccins worden ontwikkeld met een bredere werking. Toekomstige vaccins zouden ook moeten werken tegen pandemische virussen en niet alleen tegen een aantal varianten van de seizoensgriep. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC waarop Rogier Bodewes vrijdag 18 maart promoveert. Bodewes heeft ontdekt welke cellen een grote rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van breed werkende vaccins.
De recente grieppandemie veroorzaakt door het Mexicaanse griepvirus heeft laten zien dat vaccins van groot belang zijn voor de bestrijding van griepvirussen. Huidige griepvaccins stimuleren echter voornamelijk één "arm" van het immuunsysteem, die tot specifieke antistofproductie leidt. Hierdoor ontwikkelen gevaccineerde personen goede bescherming tegen de circulerende griepvirussen. Ze zorgen echter niet voor een brede bescherming tegen bijvoorbeeld pandemische griepvirussen en vogelgriepvirussen. Bodewes wilde onderzoeken op welke manier zo"n brede bescherming wèl zou kunnen worden opgewekt. Daarom infecteerde hij proefdieren (muizen en fretten) met een seizoensgriepvirus. Een paar weken later infecteerde hij de dieren met een vogelgriepvirus. "Dieren die een eerdere, natuurlijke infectie met een seizoensgriepvirus hadden doorgemaakt, werden niet ernstig ziek na de infectie met het vogelgriepvirus", zo vertelt de onderzoeker van de afdeling virologie van het Erasmus MC. Vervolgens onderzocht hij welke "armen" van het afweersysteem verantwoordelijk waren voor deze bescherming. Hij vond dat de aanwezigheid van een andere tak van het immuunsysteem, specifieke T-cellen, een rol speelden bij deze bescherming. "Een griepvaccin dat een goede respons door T-cellen induceert, zal dus beter beschermen tegen een bredere range van influenzavirussen", zo redeneert hij. Daarnaast bleek uit zijn onderzoek dat het van groot belang is om ook kinderen bij een naderende pandemie zo snel mogelijk te vaccineren tegen het pandemisch griepvirus. Dit gold vooral ook voor kinderen die al gevaccineerd zijn tegen het seizoensgriepvirus. "De Nederlandse overheid heeft er dus goed aan gedaan om snel kinderen te vaccineren toen het Mexicaanse griepvirus zich over de wereld verspreidde", zo stelt hij.
Nieuwe varianten griepvirus makkelijker te herkennen. Een of enkele veranderingen aan de buitenkant van griepvirussen zijn voldoende om aan de herkenning door het immuunsysteem van de mens te ontsnappen. Dit publiceren onderzoekers van het Erasmus MC vandaag in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science. Door deze bevinding kunnen nieuwe varianten van het griepvirus sneller worden opgespoord, waardoor de griepprik tijdig kan worden aangepast voor een optimale werking. Griepvirussen die verantwoordelijk zijn voor de seizoensgriep veranderen regelmatig. Hierdoor verliest de griepprik na verloop van tijd zijn werking en moet het vaccin om de paar jaar worden aangepast. Vaccinatie is een belangrijke strategie om complicaties als gevolg van griep te voorkomen. Onderzoekers van de afdeling Viroscience van het Erasmus MC ontdekten dat slechts een of enkele mutaties in een eiwit aan de buitenkant van het virus voldoende zijn om het virus te laten ontsnappen aan de werking van antilichamen van het afweersysteem. Bovendien vinden deze mutaties plaats binnen een heel klein domein van het eiwit. Door deze mutaties kunnen antilichamen het virus minder goed of zelfs niet meer herkennen. Onderzoeker Björn Koel verrichtte het onderzoek. Koel: “De zogenaamde antigene drift van griepvirussen is een bekend probleem, maar de mutaties die daarvoor verantwoordelijk zijn waren lang onduidelijk. De resultaten uit ons onderzoek geven inzicht in de evolutie van het griepvirus en kunnen helpen bij het sneller opsporen van nieuwe varianten van het griepvirus waardoor het vaccin tijdig kan worden aangepast.” Koel deed zijn onderzoek in de onderzoeksgroep van prof.dr. Ron Fouchier, die hiervoor een zogenaamde VICI-subsidie van NWO ontving. Het onderzoek is uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Universiteit van Cambridge.
Een of enkele veranderingen aan de buitenkant van griepvirussen zijn voldoende om aan de herkenning door het immuunsysteem van de mens te ontsnappen. Dit publiceren onderzoekers van het Erasmus MC vandaag in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science. Door deze bevinding kunnen nieuwe varianten van het griepvirus sneller worden opgespoord, waardoor de griepprik tijdig kan worden aangepast voor een optimale werking. Griepvirussen die verantwoordelijk zijn voor de seizoensgriep veranderen regelmatig. Hierdoor verliest de griepprik na verloop van tijd zijn werking en moet het vaccin om de paar jaar worden aangepast. Vaccinatie is een belangrijke strategie om complicaties als gevolg van griep te voorkomen. Onderzoekers van de afdeling Viroscience van het Erasmus MC ontdekten dat slechts een of enkele mutaties in een eiwit aan de buitenkant van het virus voldoende zijn om het virus te laten ontsnappen aan de werking van antilichamen van het afweersysteem. Bovendien vinden deze mutaties plaats binnen een heel klein domein van het eiwit. Door deze mutaties kunnen antilichamen het virus minder goed of zelfs niet meer herkennen. Onderzoeker Björn Koel verrichtte het onderzoek. Koel: “De zogenaamde antigene drift van griepvirussen is een bekend probleem, maar de mutaties die daarvoor verantwoordelijk zijn waren lang onduidelijk. De resultaten uit ons onderzoek geven inzicht in de evolutie van het griepvirus en kunnen helpen bij het sneller opsporen van nieuwe varianten van het griepvirus waardoor het vaccin tijdig kan worden aangepast.” Koel deed zijn onderzoek in de onderzoeksgroep van prof.dr. Ron Fouchier, die hiervoor een zogenaamde VICI-subsidie van NWO ontving. Het onderzoek is uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Universiteit van Cambridge.
Het inhaleren van een griepvaccin in de vorm van een droog poeder kan een goed en goedkoop alternatief worden voor het vloeibare vaccin dat met een prik moet worden toegediend. Dat concludeert Harshad Patil in zijn promotieonderzoek op basis van preklinisch onderzoek. Het poeder hoeft niet koel bewaard en getransporteerd te worden, wekt een sterke afweerreactie tegen griep op – óók in de bovenste luchtwegen – en is eenvoudig toe te dienen. Mensen bij wie de griep heel ernstige gevolgen kan hebben, halen nu vaak een griepprik bij de huisarts. Deze conventionele griepvaccins worden toegediend door middel van een prik in de bovenarm of het dijbeen. Ze voorkomen vermenigvuldiging van het griepvirus in de longen en dus ernstige ziekte, maar wekken geen immuunrespons op in de bovenste luchtwegen, waar het virus het lijf binnendringt. Ook zijn de huidige vaccins erg gevoelig tegen temperatuurschommelingen tijdens opslag en transport, wat ze minder geschikt maakt voor landen met een slecht ontwikkelde infrastructuur of voor gebruik tijdens een pandemie. Een droog-poeder vaccin is wel geschikt voor deze situaties, zo concludeert Patil. Het poeder werd gemaakt door ‘sproei-vriesdrogen’ van geïnactiveerde griepvirusdeeltjes en stabiel gemaakt door suikers toe te voegen. De promovendus ging na hoe deze droog-poeder vaccins het beste kunnen worden samengesteld. Hij deed dat door het effect van verschillende suikers op de stabiliteit van het vaccin te onderzoeken, en door na te gaan welke vaccinatiestrategie het meest effectief is. Zijn conclusie: geïnhaleerde vaccins kunnen een goed alternatief zijn voor de griepprik. Harshad Patil (India, 1984) studeerde Virologie aan de universiteit van Pune, India. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Medische Microbiologie, sectie Moleculaire Virologie, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het Ubbo Emmiusfonds. Patil werkt als onderzoeker bij de afdeling Medische Microbiologie in het UMCG.
Virus gevonden in poepmonsters van smienten. Op maandag 24 november 2014 zijn poepmonsters verzameld van smienten waarin het H5N8 vogelgriepvirus is aangetroffen. Het bemonsteren van wilde vogels in het kader van H5N8 monitoring is een samenwerking tussen het Erasmus MC en het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waarbij met name eenden, ganzen en zwanen worden getest. Eenden, ganzen en zwanen zijn een natuurlijke gastheer van de gewone milde varianten van vogelgriep. Van een groep van 150 smienten zijn 52 poepmonsters verzameld waarvan in twee poepmonsters het virus is aangetroffen. De smienten bevonden zich op een grasland tussen Kockengen en Kamerik in de gemeente Woerden, provincie Utrecht. Het deel van het vogelgriepvirus van de smienten dat is onderzocht, is genetisch bijna identiek aan het virus dat eerder is gevonden in een pluimveebedrijf in Hekendorp. Smienten zijn eenden die met name in de winter in grote aantallen in Nederland voorkomen. Ruim 40% van de Noordwest –Europese populatie overwintert in Nederland. De verwachting is dat de overwinterende smienten de komende maand nog in aantallen zullen toenemen. De grootste aantallen smienten worden waargenomen in waterrijke gebieden in het westen, maar ook meer naar het oosten langs de grote rivieren van Nederland. Onlangs is in Duitsland het vogelgriep H5N8 virus aangetroffen bij een wintertaling. Ook wintertalingen in Nederland zullen meer intensief worden getest op de aanwezigheid van H5N8 vogelgriepvirus. Of het virus ook bij andere wilde vogel soorten voorkomt wordt nog onderzocht. De afgelopen weken zijn meer dan duizend vogels getest op de aanwezigheid van vogelgriep H5N8. In de bemonsterde wilde eenden, wintertalingen, krakeenden, pijlstaarten, slobeenden, grauwe ganzen en knobbelzwanen werd het H5N8 vogelgriepvirus niet aangetroffen. Meer onderzoek is nodig om uit te zoeken hoe vaak het H5N8 virus voorkomt onder smienten en andere wilde vogels. De aanwezigheid van H5N8 in smienten geeft aan dat er extra aandacht dient te zijn bij pluimveehouders met betrekking tot de hygiëne om insleep en verdere uitbraken te voorkomen. Het is niet zinvol om maatregelen te nemen met betrekking tot populaties smienten en andere wilde vogels. Het aantonen van het virus in smienten heeft geen directe gevolgen voor de volksgezondheid. Het virus is niet aangetroffen bij mensen die intensief contact hebben gehad met besmet pluimvee.
Eind december zijn twee kinderen uit de regio Nijmegen overleden aan de Mexicaanse griep, zoals Influenza A in de volksmond heet. De GGD Regio Nijmegen zegt dat ouderen en kinderen met ernstige griepverschijnselen er verstandig aan doen naar hun huisarts te gaan bij kortademigheid en een snel verslechterende gezondheidstoestand. Met name bij kinderen van twee jaar en jonger met griepklachten moeten ouders goed opletten, zegt de GGD. Het RIVM maakte onlangs bekend dat afgelopen najaar een 34-jarige Nederlander is overleden aan deze griep. Het ging echter om iemand die al ernstig ziek was. Voor gezonde mensen zijn de risico"s gering en de griepverschijnselen mild. In combinatie met de gewone wintergriep wordt echter wel een stevige griepgolf verwacht.
Mensen die een griepprik halen, hebben minder kans om griep te krijgen. Mochten ze de ziekte toch krijgen, dan verloopt die vaak veel minder ernstig. Het griepvaccinatieprogramma is daarmee zeker zinvol. Dat zegt het RIVM in reactie op een uitzending van het tv-programma Zembla, waarin werd gesteld dat het griepvaccin zijn werk slecht doet. De griepprik beschermt niet volledig, zegt het RIVM. Volgens bepaalde studies werkt het vaccin minder goed bij oudere mensen. Maar het vaccin vermindert zeker de kans om griep te krijgen met 70 tot 80 procent en bij oudere mensen nog altijd met 30 tot 70 procent. Elk voorjaar maken experts een inschatting welke griepvirussen de komende winter het meest zullen voorkomen. Op basis daarvan wordt de samenstelling van het vaccin vastgesteld.
Het griep- (of influenza-)virus steekt ieder jaar weer de kop op. Tegen virussen worden vaccins ontwikkeld. Doordat griepvirussen voortdurend veranderen, is steeds een nieuw griepvaccin nodig. Deze griepvaccins worden dan ook ieder jaar opnieuw gemaakt (of aangepast) en door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeeld. Het CBG ontvangt veel vragen over de manier waarop deze vaccins worden bereid, hoe de werkzaamheid ervan wordt bepaald en welke bijwerkingen er zijn. Het CBG maakt zich binnen Europa sterk voor het verbeteren van evaluatiemethodes voor griepvaccins.
Een team onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen gaat leiding geven aan een groot Europees project voor de ontwikkeling van nieuwe griepvaccins. Het project richt zich op de ontwikkeling van vaccins die een brede bescherming zullen bieden tegen het griepvirus. Het Groningse onderzoeksteam staat onder leiding van prof. dr. H.W. Frijlink (onderzoeksleider), prof. dr. A.L.W. Huckriede en prof. dr. E. Hak. Het project draagt de naam Universal Influenza Vaccine Secured en wordt uitgevoerd door een consortium van twaalf partners uit zeven Europese landen: vier bedrijven, vijf nationale gezondheidsinstituten en drie universiteiten. Omdat het griepvirus zich constant muteert (veranderingen aan het genoom ondergaat) moeten er jaarlijks vaccinatiecampagnes worden gehouden om een adequate bescherming tegen het virus te krijgen. Ook kunnen er geen voorraden vaccin worden aangemaakt die bij een eventuele pandemie (bijvoorbeeld de Mexicaanse of Spaanse) kunnen worden ingezet. Men weet immers niet welke variant van het virus de pandemie zal veroorzaken. Het nieuwe project zal nieuwe types vaccin gaan onderzoeken en ontwikkelen die tegen alle varianten van het griepvaccin beschermen. Daardoor vervalt de noodzaak om ieder jaar opnieuw te vaccineren en kunnen er voorraden worden aangemaakt die ingezet kunnen worden bij een pandemie. Naast een veelbelovende variant op het huidige vaccin die in poedervorm via inhalatie zal kunnen worden toegediend, en daarom een bredere bescherming biedt. Ook worden in het project een tweetal peptide-vaccins, een DNA-vaccin en een vaccin dat zich richt tegen het M2-eiwit onderzocht. Voor al deze vaccins zullen specifieke nieuwe testen ontwikkeld worden met een hoge voorspellende waarde voor de bescherming die het vaccin in de mens biedt. Om de verschillende vaccins met elkaar te kunnen vergelijken zullen studies met mensen worden uitgevoerd. Bij de Rijksuniversiteit Groningen is een basistechnologie ontwikkeld die vaccins als poeder kan stabiliseren. Het huidige griepvaccin kan daarmee tien jaar bij kamertemperatuur bewaard worden zonder te ontleden (het gewone vaccin is niet meer dan één jaar in de koelkast houdbaar). De toepassing van deze technologie zal ook voor de nieuwe vaccins worden onderzocht, zodat voorraden voor een eventuele pandemie kunnen worden aangelegd.
Veranderingen aan de buitenkant van griepvirussen zijn voldoende om aan de herkenning door het immuunsysteem van de mens te ontsnappen. Dat schrijven virologen van het Erasmus MC in het vaktijdschrift Science. Griepvirussen die verantwoordelijk zijn voor de seizoensgriep veranderen regelmatig. Hierdoor verliest de griepprik na verloop van tijd zijn werking en moet het vaccin om de paar jaar worden aangepast. Een of enkele mutaties in een eiwit aan de buitenkant van het virus blijken voldoende om het virus te laten ontsnappen aan de werking van antilichamen van het afweersysteem. Door deze mutaties kunnen antilichamen het virus minder goed of zelfs niet meer herkennen. Nieuw onderzoek moet leiden tot een betere aanpassing van de griepvaccins.
Tijdens de kerstdagen was er al sprake van een milde griepepidemie. In de laatste week van 2012 ging het om 61 op de 100. 000 mensen. De meesten knappen na drie tot vijf dagen weer op. Bij snel stijgende koorts, hoofdpijn, fikse keelpijn, hoesten, spierpijn misselijkheid en diarree, is de kans groot dat je griep hebt. Soms kan griep leiden tot een longontsteking. Het NIVEL spreekt van een epidemie wanneer de huisartsen van de Continue Morbiditeitsregistratie (CMR) Peilstations twee weken achter elkaar meer dan 51 op de 100. 000 mensen met griepachtige klachten rapporteren en virologisch onderzoek het virus aantoont in neus- en keelmonsters. In de monsters wordt in gelijke mate influenzavirus A(H3N2), het Mexicaanse griepvirus A(H1N1) en influenzavirus B gevonden.
De Europese organsatie CHMP (Committee for Medicinal Products for Human Use ) heeft overleg gevoerd over de plaats van de pandemische griepvaccins Celvapan, Focetria en Pandemrix nadat een pandemie heeft plaatsgevonden. De CHMP heeft er mee ingestemd deze "Mexicaanse griepvaccins" ook te gebruiken tijdens de "gewone" seizoensgriep. De CHMP komt tot deze conclusie op basis van resultaten uit klinisch en niet-klinisch onderzoek. De CHMP concludeerde dat de gegevens van deze vaccins bij ten minste 40 miljoen mensen in de EU sinds september 2009, voldoende waren om bredere toepassing toe te staan. Deze vaccins mogen dus worden gebruikt buiten een officiële grieppandemie wanneer de WHO de pandemie officieel beëindigd verklaart. De SPC"s en bijsluiters van de vaccins zijn inmiddels aangepast.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat het vogelgriepvirus zich gemakkelijker onder mensen kan gaan verspreiden dan tot nu toe gedacht. De onderzoekers hebben daarvoor mutaties aangebracht in het gevaarlijke virus. De belangrijkste vragen en antwoorden over dit onderzoek op een rijtje.
Waarom doet het Erasmus MC dit soort onderzoek?
Het Erasmus MC doet onderzoek om de volksgezondheid te verbeteren. Juist daarom is het noodzakelijk dat we onderzoek doen naar dit soort virussen. Een pandemie kan vele levens kosten. Alleen door deze onderzoeken komen we te weten welke risico’s virussen kunnen vormen en kunnen we strategieën bedenken om de risico’s zo gering mogelijk te houden. Bijvoorbeeld door vaccins en medicijnen te ontwikkelen waarmee we verspreiding van het virus kunnen afremmen en door het ontwikkelen van diagnostische tests. Doe je dit soort onderzoeken niet uit voorzorg, maar bijvoorbeeld pas als een virus zich al blijkt te verspreiden, dan is het te laat. Voor onderzoek en voor het ontwikkelen van tests, vaccins en medicijnen is veel tijd nodig. Ook dragen de uitkomsten van dit onderzoek ertoe bij dat gevaarlijker varianten van het virus bij uitbraken eerder herkend worden.
Hoe groot is het risico dat het virus zich gaat verspreiden onder mensen?
De onderzoekers concluderen dat het gemakkelijker gaat dan ze voorheen veronderstelden. Alle eerdere pandemische virussen zijn ontstaan door genetische vermenging (“reassortering”) van humane en dierlijke virussen. Ze gingen er van uit dat dat nu ook nodig zou zijn. Dat is echter niet zo; door slechts een handvol mutaties kan een H5N1 vogelgriep virus veranderen in een aerosol-overdraagbaar virus, dat zich via de luchtwegen van zoogdieren kan verspreiden. Alle gevonden mutaties komen individueel al in de natuur voor. Er is geen reden om aan te nemen dat een aerosol-overdraagbaar vogelgriep virus niet in de natuur kan ontstaan.
Kan dit gevaarlijke virus uit een laboratorium ontsnappen of in handen komen van mensen die kwaad willen, zoals bioterroristen?
Het onderzoek worden gedaan in een speciaal laboratorium waar extra veilig kan worden gewerkt met virussen als deze. De omstandigheden zijn zo dat ze maximale veiligheid bieden voor mens en omgeving. Deze ruimte heet ook wel een BSL3-plus laboratorium (waarbij BSL staat voor biosafety level). De luchtdruk in deze ruimten is bijvoorbeeld lager dan die van de omgeving, zodat de lucht altijd ‘naar binnen’ stroomt, en de lucht wordt met virusfilters schoongemaakt. Alleen goed getrainde en gevaccineerde onderzoekers kunnen het lab binnengaan via een sluis, met speciale kleding. Er wordt gewerkt in hermetisch afgesloten biologische veiligheidswerkbanken isolatoren waaruit vervuilde lucht niet kan ontsnappen. Materialen uit het lab blijven te allen tijde in het lab. Alle afval wordt gesteriliseerd voordat het wordt afgevoerd.
De onderzoeksgroep heeft het onderzoek uitgevoerd onder condities die de veiligheid voor mens en milieu waarborgen. De groep heeft een algemene ontheffing voor het werken met vogelgriepvirussen en heeft een milieuvergunning van het ministerie I&M. I&M heeft zich laten adviseren door COGEM, het onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan van de overheid op het gebied van genetische modificatie. Daarnaast is het onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Amerikaanse National Institutes of Health (NIH), en dus ook in internationaal kader door experts beoordeeld. Vanwege de Amerikaanse financiering moeten de onderzoekers niet alleen aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoen, maar ook aan de Amerikaanse. Iedere drie jaar worden de faciliteiten en onderzoekers gecontroleerd door inspecteurs van het “Centers of Disease Control” (CDC) in Atlanta. Ook tijdens de laatste inspectie van februari 2011 kwamen de inspecteurs tot een positief oordeel m.b.t. de veiligheid.
De faciliteiten zijn zwaar beveiligd en het virus wordt bewaard op een plek die niet toegankelijk is voor buitenstaanders. Het virus is ook niet zomaar na te maken omdat daar zeer specialistische kennis en apparatuur voor nodig is.
Kunnen onderzoekers besmet raken met het virus en het daarna verspreiden?
De laboratoriummedewerkers zijn uitgebreid getraind en nemen alle vereiste voorzorgsmaatregelen om veilig te kunnen werken in de onderzoeksruimte. De medewerkers zijn gevaccineerd. In het belang van ieders veiligheid, komen er geen onbevoegden in deze ruimte en worden werkzaamheden verricht onder toezicht van een Biologische Veiligheids Functionaris. In het onwaarschijnlijke geval van een incident zijn antivirale middelen beschikbaar om medewerkers te behandelen, en heeft het Erasmus MC faciliteiten om mensen na een mogelijke besmetting in een isolatieruimte onder te brengen.
Is het niet beter om dit soort onderzoeken achterwege te laten?
Een eventuele pandemie zou miljoenen levens kunnen kosten. Als dit soort onderzoeken worden gedaan onder maximaal veilige omstandigheden, zoals hierboven beschreven, zijn de voordelen van het onderzoek groter dan de risico’s.
Hoe meer verpleegkundigen en artsen in het ziekenhuis een griepprik hebben gekregen, hoe minder patiënten in het ziekenhuis griep en/of een longontsteking oplopen. Deze conclusie trekt UMCG-onderzoeker J. Riphagen. Zij ontwikkelde een campagne waardoor de vaccinatiegraad onder ziekenhuispersoneel toenam met maar liefst 23,7 procent. Het aantal ziekenhuispatiënten dat griep en/of een longontsteking opliep daalde hierdoor van 9,7 procent naar 3,9 procent. Riphagen zette een campagne op voor de griepvaccinatie op basis van een vragenlijstonderzoek onder ziekenhuispersoneel. De bevorderende en belemmerde factoren kwamen zo naar voren. Op tijd en op een gunstig moment toedienen, bijvoorbeeld tijdens het wisselen van de wacht, is een van de mogelijkheden.
Het is al lange tijd omstreden of patiënten met afweerstoornissen gevaccineerd moeten worden tegen influenza (griep). Deze mensen lopen weliswaar een verhoogd risico om infecties op te lopen, maar de effectiviteit en de bijwerkingen van vaccinaties bij deze patiëntengroepen zijn omstreden. Uit het promotieonderzoek van Sander van Assen blijkt nu dat een griepvaccinatie aan patiënten met een humorale afweerstoornis (hPID) en aan reumapatiënten die behandeld worden met rituximab nauwelijks tot geen extra bescherming biedt tegen griep. Bij de laatste patiëntengroep blijkt behandeling met rituximab te leiden tot een langdurig onvermogen om voldoende antistoffen te produceren na vaccinatie met influenzavaccin. Verder ontdekte de promovendus dat bij zowel de patiënten met auto-immuunziekten als bij patiënten met een hPID niet alleen de productie van afweerstoffen, maar ook de afweer door afweercellen verminderd is. De rol van afweercellen tegen griep is nog niet uitgekristalliseerd, maar wellicht belangrijker dan vooralsnog werd aangenomen, zo concludeert hij. Sander van Assen (Leeuwarden, 1970) studeerde geneeskunde aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam en volgde de opleiding tot internist-infectioloog in het Radboud Universitair Medisch Centrum te Nijmegen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door Abbott BV, Roche BV, de JK de Cock stichting en The European League Against Rheumatism. De promovendus is sinds juni 2004 werkzaam als internist-infectioloog in het UMCG.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat het vogelgriepvirus zich gemakkelijker onder mensen kan gaan verspreiden dan tot nu toe gedacht. De onderzoekers hebben daarvoor mutaties aangebracht in het gevaarlijke virus. De belangrijkste vragen en antwoorden over dit onderzoek op een rijtje. Waarom doet het Erasmus MC dit soort onderzoek? Het Erasmus MC doet onderzoek om de volksgezondheid te verbeteren. Juist daarom is het noodzakelijk dat we onderzoek doen naar dit soort virussen. Een pandemie kan vele levens kosten. Alleen door deze onderzoeken komen we te weten welke risico’s virussen kunnen vormen en kunnen we strategieën bedenken om de risico’s zo gering mogelijk te houden. Bijvoorbeeld door vaccins en medicijnen te ontwikkelen waarmee we verspreiding van het virus kunnen afremmen en door het ontwikkelen van diagnostische tests. Doe je dit soort onderzoeken niet uit voorzorg, maar bijvoorbeeld pas als een virus zich al blijkt te verspreiden, dan is het te laat. Voor onderzoek en voor het ontwikkelen van tests, vaccins en medicijnen is veel tijd nodig. Ook dragen de uitkomsten van dit onderzoek ertoe bij dat gevaarlijker varianten van het virus bij uitbraken eerder herkend worden.
De onderzoekers concluderen dat het gemakkelijker gaat dan ze voorheen veronderstelden. Alle eerdere pandemische virussen zijn ontstaan door genetische vermenging (“reassortering”) van humane en dierlijke virussen. Ze gingen er van uit dat dat nu ook nodig zou zijn. Dat is echter niet zo; door slechts een handvol mutaties kan een H5N1 vogelgriep virus veranderen in een aerosol-overdraagbaar virus, dat zich via de luchtwegen van zoogdieren kan verspreiden. Alle gevonden mutaties komen individueel al in de natuur voor. Er is geen reden om aan te nemen dat een aerosol-overdraagbaar vogelgriep virus niet in de natuur kan ontstaan. Kan dit gevaarlijke virus uit een laboratorium ontsnappen of in handen komen van mensen die kwaad willen, zoals bioterroristen? Het onderzoek worden gedaan in een speciaal laboratorium waar extra veilig kan worden gewerkt met virussen als deze. De omstandigheden zijn zo dat ze maximale veiligheid bieden voor mens en omgeving. Deze ruimte heet ook wel een BSL3-plus laboratorium (waarbij BSL staat voor biosafety level). De luchtdruk in deze ruimten is bijvoorbeeld lager dan die van de omgeving, zodat de lucht altijd ‘naar binnen’ stroomt, en de lucht wordt met virusfilters schoongemaakt. Alleen goed getrainde en gevaccineerde onderzoekers kunnen het lab binnengaan via een sluis, met speciale kleding. Er wordt gewerkt in hermetisch afgesloten biologische veiligheidswerkbanken isolatoren waaruit vervuilde lucht niet kan ontsnappen. Materialen uit het lab blijven te allen tijde in het lab. Alle afval wordt gesteriliseerd voordat het wordt afgevoerd. Kunnen onderzoekers besmet raken met het virus en het daarna verspreiden? De laboratoriummedewerkers zijn uitgebreid getraind en nemen alle vereiste voorzorgsmaatregelen om veilig te kunnen werken in de onderzoeksruimte. De medewerkers zijn gevaccineerd. In het belang van ieders veiligheid, komen er geen onbevoegden in deze ruimte en worden werkzaamheden verricht onder toezicht van een Biologische Veiligheids Functionaris. In het onwaarschijnlijke geval van een incident zijn antivirale middelen beschikbaar om medewerkers te behandelen, en heeft het Erasmus MC faciliteiten om mensen na een mogelijke besmetting in een isolatieruimte onder te brengen. Is het niet beter om dit soort onderzoeken achterwege te laten? Een eventuele pandemie zou miljoenen levens kunnen kosten. Als dit soort onderzoeken worden gedaan onder maximaal veilige omstandigheden, zoals hierboven beschreven, zijn de voordelen van het onderzoek groter dan de risico’s. |
De vaccinatiegraad van patiënten met een verhoogd risico op ernstige gevolgen van griep is het afgelopen griepseizoen opnieuw licht gedaald, terwijl de omvang van deze groep licht stijgt. Dit blijkt uit onderzoek door het UMC St Radboud in opdracht van het RIVM. In 2012 heeft 62 procent van de risicopatiënten zich laten vaccineren ten opzichte van 66 procent in 2011. Deze daling is voor het vierde opeenvolgende jaar vooral zichtbaar in de leeftijdsgroep van 60 tot 65 jaar. In 2012 liet 50 procent van hen zich vaccineren, ten opzichte van 64 procent in 2008. het gaat om mensen die vanwege hun leeftijd, een ziekte, medicijngebruik of chronische aandoeningen als diabetes, hart- en vaatproblemen, nierziekten en luchtwegaandoeningen risico lopen op ernstige gevolgen van de griep.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat het H5N1-griepvirus (vogelgriep) zich kan ontwikkelen tot een gevaarlijk virus dat zich onder mensen kan verspreiden. Ze hebben daarvoor in een laboratorium enkele mutaties aangebracht in het virus die zich ook in de natuur zouden kunnen voordoen. De ontdekking helpt wetenschappers om tijdig te zien wanneer het virus bedreigend wordt voor de volksgezondheid, waardoor een pandemie mogelijk kan worden voorkomen. Van de 600 mensen die tot nu toe wereldwijd besmet zijn geraakt met het H5N1 virus is 60 procent overleden. Het vogelgriep virus kan zich niet van mens tot mens verspreiden via hoesten en niesen. Wereldwijd hebben wetenschappers zich beziggehouden met de vraag of het virus zou kunnen veranderen in een tussen mensen overdraagbaar virus. ‘We hebben gevonden dat dit inderdaad kan, en makkelijker dan gedacht’, zegt Ron Fouchier, onderzoeker van het Erasmus MC. ‘H5N1 kon in het laboratorium worden veranderd in een aerosol overdraagbaar virus dat zich snel via de lucht kan verspreiden. Ook in een natuurlijke situatie zou dit proces kunnen plaatsvinden.’ De ontdekking is belangrijk omdat hierdoor een ernstige pandemie mogelijk kan worden voorkomen. Fouchier: ‘We weten nu op welke mutaties we moeten letten bij uitbraken, en kunnen deze uitbraken stoppen voor het te laat is. Daarnaast helpt de vinding om tijdig vaccinaties en medicijnen te ontwikkelen.’ Het Erasmus MC heeft bij het onderzoek voldaan aan de hoogst mogelijke veiligheidseisen. Er is geen enkel risico genomen met betrekking tot mens en milieu. De onderzoeken zijn gedaan in een speciaal en zwaarbeveiligd laboratorium. Voor het onderzoek is een vergunning afgegeven door van het ministerie I&M. De veiligheid werd daarnaast door internationale experts gecontroleerd, mede omdat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Amerikaanse National Institutes of Health (NIH).
Winterse griepepidemieën zijn mogelijk te wijten aan een tekort aan vitamine D. Oorzaak is een gebrek aan zonlicht, meldt het Sunlight Research Forum op basis van Noors onderzoek. Zonlicht is de belangrijkste bron van vitamine D. Deze vitamine heeft een antibiotische werking en versterkt het immuunsysteem. Volgens de onderzoekers vertonen de infectie- en sterftecijfers bij griepepidemieën een stijgende lijn naarmate de blootstelling aan de zon afneemt. Het geldt zowel voor de uitbraak van de epidemieën als voor het beloop. ’s Winters ligt de sterfte aan griep soms wel honderden malen hoger dan bij zomerepidemieën. Ook door de winterzon maakt je lichaam vitamine D aan. Insmeren van je huid tegen zonnebrand heeft daar geen negatieve uitwerking op.
Helen Green: ‘Assessing the epidemiological impact of extending the national influenza vaccination programme to healthy children in England’. In Engeland (VK) richtten nationale vaccinatieprogramma’s tegen griep zich vooral op bevolkingsgroepen met een hoog risico. Recent is aanbevolen om het jaarlijkse griepvaccinatieprogramma in het VK uit te breiden naar alle kinderen tussen de 2 en 16 jaar, door middel van een gefaseerde invoering. De invoering van het vaccinatieprogramma voor kinderen lijkt effect te hebben. Dat concludeert Helen Green in haar proefschrift. Zij onderzocht het niveau van de ziektelast door griep, de opname van het vaccin en de impact van het vaccinatieprogramma door gegevens te vergelijken van gebieden waar het programma als pilot was uitgerold met gebieden waar dit niet het geval was. Green bestudeerde daarvoor informatie uit routinecontroles in de pilot- en niet-pilot gebieden. Op basis van het onderzoek kan de verdere uitrol van het vaccinatieprogramma geoptimaliseerd worden. Daarnaast helpt Greens research bij het bepalen van de gegevensbronnen en analyses die nodig zijn om de epidemiologische gevolgen van het vaccinatieprogramma te evalueren als het wordt uitgerold over het hele land.
Vooral jonge gezonde vrouwen worden getroffen door de nieuwe influenza A, of H1N1. Dat blijkt uit Canadees onderzoek. Volgens de onderzoekers is dat niet meer voor gekomen sinds de uitbraak van de Spaanse Griep , kort na de Eerste Wereldoorlog.
Bij patiënten met MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance) werkt het immuunsysteem niet goed. Ze zijn daardoor extra vatbaar voor virussen, maar griepvaccins blijken voor deze groep geen oplossing te zijn. De aandoening blijkt de respons van het lichaam op een griepvaccin nadelig te beïnvloeden. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Sarah Tete. Monoklonale gammopathie is een aandoening waarbij in het bloed of de urine bepaalde antilichamen gevonden worden. Als onduidelijk is waardoor die antilichamen in het bloed voorkomen, spreekt men van Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance (MGUS). Het komt veel voor en wordt vaak geassocieerd met veroudering, omdat het overwegend voorkomt bij mensen ouder dan zeventig jaar. MGUS wordt vaak alleen bij toeval ontdekt. Wetenschappers begrijpen nog niet precies waardoor het veroorzaakt wordt en welke invloed MGUS heeft op het immuunsysteem. In enkele gevallen ontwikkelt MGUS zich tot Multipel Myeloom, een kwaadaardige woekering van plasmacellen. Tete ontdekte dat MGUS een belangrijke impact heeft op de humorale respons op griepvaccins, oftewel op de immuunreactie via de lichaamsvloeistoffen. Omdat een goede werking van de afweercellen voor MGUS-patiënten cruciaal is, pleit Tete er voor vaccinatie in een vroeg stadium van de aandoening te stimuleren. Ook moet er volgens haar meer onderzoek komen naar de onderliggende immuungebreken zodat effectieve vaccinatiestrategieën ontwikkeld kunnen worden. Sarah Tete (1987) studeerde Farmacologie (BSc) aan de University of Portsmouth (Verenigd Koninkrijk). Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Reumatologie en Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de afdeling Cancer Sciences van de University of Southampton (Verenigd Koninkrijk). Tete werkt als onderzoeker op het Influenza centrum in het Haukeland universiteitsziekenhuis in Bergen (Noorwegen).
Het Lareb doet samen met ongeveer 80 huisartsen onderzoek naar mogelijke bijwerkingen van de jaarlijkse griepprik. Dat zei directeur Agnes Kant onlangs op RTL Nieuws. Het Lareb, ofwel het Nederlands bijwerkingencentrum, wil meer inzicht krijgen in mogelijke bijwerkingen van het vaccin. Dit ondanks dat er zeer weinig meldingen over bijwerkingen binnen kwamen, op zo’n drie miljoen gebruikers van het vaccin. Het onderzoekscentrum gaat er daarom bij voorbaat van uit dat er ook weinig bijwerkingen van het griepvaccin zijn. Kant zegt dat het vaccin absoluut veilig is en dat het Lareb mensen er zeker niet van wil weerhouden om het te halen.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben hun onderzoek naar de overdraagbaarheid van H5N1 vogelgriepvirus zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science. De publicatie heeft maanden vertraging opgelopen omdat verschillende instanties eerst wilden onderzoeken of de gegevens niet misbruikt konden worden door kwaadwillenden. In het onderzoek tonen de onderzoekers aan dat het H5N1 virus maar een paar veranderingen hoeft te ondergaan, voordat het zich via de luchtwegen kan verspreiden onder zoogdieren. Daarmee is een risico op een H5N1 pandemie niet uit te sluiten. ‘’We laten zien dat slechts tussen de 5 en 10 mutaties voldoende zijn voordat H5N1 overdraagbaar wordt via de lucht’’, zegt onderzoeksleider en viroloog Ron Fouchier van het Erasmus MC. De onderzoekers vonden veranderingen in het virus die tot nu toe onbekend waren. Daardoor hebben ze een beter beeld hebben gekregen van hoe virussen overdraagbaar worden via de lucht. Nu deze veranderingen bekend zijn, kunnen onderzoekers wereldwijd controleren of het virus deze veranderingen inderdaad ondergaat en een bedreiging wordt voor mensen en of dieren. In een tweede publicatie in dezelfde editie van Science wordt hier verder op in gegaan. Ook kunnen er tijdig geneesmiddelen en vaccins worden getest. De onderzoekers hebben eerst gekeken hoe virussen die in het verleden een pandemie veroorzaakt hebben, zich precies ontwikkelden. Fouchier: ‘’Welke genetische veranderingen zagen we bij deze virussen uit 1918, 1957 en 1968? Met die kennis hebben we het vogelgriepvirus zo gemanipuleerd dat het via de lucht overdraagbaar kon worden. Dat lukte pas na het virus herhaaldelijk in de neus van fretten te brengen. De fretten gingen uiteindelijk niezen en hoesten en besmetten daarmee hun soortgenoten.’’ De onderzoekers hebben verschillende virussen onderzocht om te kijken welke mutaties in de genen precies verantwoordelijk zijn voor het overdraagbaar worden via de lucht. De publicatie in Science heeft lang op zich laten wachten. Verschillende instanties vreesden dat het onderzoek niet alleen ten goede, maar ook ten kwade kon worden gebruikt, bijvoorbeeld door bioterroristen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), een Amerikaanse commissie van deskundigen (NSABB) en de Nederlandse overheid wilden eerst duidelijkheid over deze risico’s. De onderzoekers hebben hard gemaakt dat het veilig is om het onderzoek te publiceren en dat het onderzoek is uitgevoerd onder veilige omstandigheden. Ze hebben laten zien dat het virus niet dodelijk is als het via de lucht wordt overgedragen. Het artikel is niet gecensureerd, benadrukt Fouchier. ‘’Alle methoden en de resultaten zijn hetzelfde als in het originele manuscript en er zijn geen gegevens verwijderd.’’ In overleg met de instanties hebben de onderzoekers het artikel juist aangevuld met meer informatie omdat dit manuscript waarschijnlijk door een breder publiek gelezen wordt dan normaal is voor dit soort publicaties. ‘’We leggen onder andere uitvoerig uit waarom we dit onderzoek hebben gedaan, wat de voordelen zijn voor de volksgezondheid en hoe ervoor wordt gezorgd dat het onderzoek zo veilig mogelijk wordt gedaan.’’ Het onderzoek naar H5N1 ligt sinds eind januari stil. De onderzoekers besloten een pauze in te lassen om ruimte te geven aan het maatschappelijke debat dat was ontstaan. Ze willen de experimenten voortzetten als het algemene publiek genoeg informatie heeft gekregen en alle autoriteiten overtuigd zijn dat het onderzoek veilig kan worden voortgezet. Fouchier: ‘’Met de publicatie van ons werk, hebben we eindelijk de gelegenheid om te bespreken of en wanneer we verder kunnen met ons onderzoek. Want er liggen nog een hoop vragen waarop we een antwoord willen vinden.’’
Wouter Tonnis onderzocht verscheidene aspecten van vaccinatie door inhalatie via de longen. Vaccins hebben in de laatste decennia wereldwijd vele infecties en doden voorkomen. Nadelen van veel huidige vaccins is de relatief korte houdbaarheid en de toediening met een naald. De korte houdbaarheid bemoeilijkt transport naar afgelegen gebieden in ontwikkelingsland of maakt dit zelfs onmogelijk. Toediening met een naald geeft risico op het overdragen van ziektes als HIV en hepatitis B - door hergebruik van naalden of prikincidenten – en vereist de hulp van geschoold personeel . Bovendien kunnen mensen met naaldangst mogelijk weigeren zich te laten vaccineren. Al deze nadelen gelden niet voor vaccins in de vorm van droge en stabiele poeders die geïnhaleerd kunnen worden. Als eerste heeft Tonnis onderzocht welke hulpstoffen tijdens het drogen nodig zijn om een poeder te verkrijgen met optimale stabiliteit. Deze hulpstoffen heeft hij vervolgens gebruikt om poeders te maken van het hepatitis-B vaccin. Deze poeders bleken opgeslagen te kunnen worden bij 60 °C voor drie maanden zonder dat de activiteit van het vaccin werd aangetast. Dit terwijl de nu nog gangbare, vloeibare formulering binnen een week opslag bij 60 °C compleet kapot was. Verder vond Tonnis dat het hepatitis-B vaccin diep in de longen terecht moet komen voor een goede immuunrespons. In dit onderzoek is ook een nieuw apparaat ontwikkeld waarmee poeder goed in de longen van muizen kan worden toegediend. Het apparaat biedt bovendien de mogelijkheid om vaccinatie via de longen bij muizen beter te kunnen bestuderen. Tot slot is door Tonnis vaccinatie via de longen succesvol toegepast bij kippen om hen te beschermen tegen de vogelgriep. Deze strategie kan toegepast worden als alternatief voor preventief ruimen tijden een uitbraak van de vogelgriep. Wouter Tonnis studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen waar hij zijn promotieonderzoek uitvoerde bij het onderzoeksinstituut Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP), basiseenheid Farmaceutische Technologie en Biofarmacie. Inmiddels werkt hij als formulation scientist bij Janssen, Pharmaceutical Companies of Johnson and Johnson.
Kinderen op kinderdagverblijven hebben vaker diarree of buikgriep en vaak zijn de verschijnselen ook ernstiger. Dat blijkt uit onderzoek door het RIVM en NIVEL. De helft van de Nederlandse kinderen onder de vier jaar gaat naar een kinderdagverblijf. Veel mensen denken dat kinderen hier eerder een ziekte oplopen. Kinderen die naar kinderdagverblijven gaan hebben inderdaad 40 procent meer kans op diarree of buikgriep. Vooral kinderen onder de twee jaar lopen risico hier op. Ook is er meer kans op complicaties. Gebrekkige hygiëne is niet direct de hoofdoorzaak. Bij kinderdagverblijven waar de ouders hun kind als het ziek is thuis moeten houden en kinderdagverblijven waar leidsters minder wisselen tussen groepen, komt minder diarree voor.
Senthil Murugappan onderzocht de mogelijkheden van een anti-griepvaccin in de vorm van een inhalatiepoeder of een tablet onder de tong in plaats van de gangbare injectie. Griep is een virale ziekte die wereldwijd een enorme impact heeft op de gezondheid van de mens. Vaccinatie wordt gezien als de beste maatregel om de verspreiding van het influenzavirus onder controle te houden. De huidige vaccins hebben echter een aantal tekortkomingen. Ze moeten per injectie worden toegediend, de productiecapaciteit is beperkt, de immuunreactie die ze opwekken is niet optimaal en ze zijn niet stabiel tijdens opslag. Murugappan onderzocht twee strategieën om deze tekortkomingen op te lossen. Als eerste strategie werd een droog en stabiel vaccinpoeder voor toediening via de longen ontwikkeld dat gedurende langere tijd buiten de koelkast kan worden opgeslagen. Toediening van deze poeders aan muizen resulteerde in sterke immuunreacties, met name wanneer aan het poeder geschikte immuunstimulerende stoffen, zogenoemde adjuvantia, werden toegevoegd. Toediening van het vaccinpoeder via de longen zou daarom kunnen leiden tot een verlaging van de dosis hetgeen de druk op de productiefaciliteiten zou verlichten. Als de tweede strategie werd een tablet met stabiel vaccin ontwikkeld die onder de tong kan worden toegediend. Onze studies tonen aan dat toediening van een tablet dat een vaccin van een bepaalde influenzastam bevat de immuunreactie tegen een later toegediend vaccin van een ander influenzastam stimuleert. Met name tijdens een pandemie zou een dergelijke vaccinatiestrategie een verbetering zijn omdat er minder vaccin van de nieuw circulerende influenzastam hoeft te worden vervaardigd en omdat er meer tijd beschikbaar is voor het produceren van het nieuwe vaccin. Hoewel beide strategieën veelbelovend zijn, zal er nog veel onderzoek moeten worden gedaan naar de veiligheid en klinische effectiviteit van deze strategieën voordat ze bij mensen kunnen worden toegepast. Senthil Murugappan deed zijn promotieonderzoek bij de RUG, onderzoeksinstituut Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP). Het werd gefinancierd met een beurs van het Uboo Emmius Fonds van de RUG.
Onderhandelingen met GSK (GlaxoSmithKline) hebben geleid tot een reductie van de aankoop en levering van het griepvaccin. Van de 9 miljoen bestelde vaccins zijn er 6 miljoen geleverd. De overige 3 miljoen worden niet meer geleverd. In totaal zijn 257.000 vaccins doorverkocht aan andere landen. Dat staat in een brief aan de Tweede Kamer van demissionair minister Klink (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Onderhandelingen met GSK (GlaxoSmithKline) hebben geleid tot een reductie van de aankoop en levering van het griepvaccin. Van de 9 miljoen bestelde vaccins zijn er 6 miljoen geleverd. De overige 3 miljoen worden niet meer geleverd. In totaal zijn 257.000 vaccins doorverkocht aan andere landen. Dat staat in een brief aan de Tweede Kamer van demissionair minister Klink (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). In juni vorig jaar bestelde de minister 34 miljoen vaccins voor de Nieuwe Influenza A (H1N1). Dit besluit werd genomen mede op basis van het advies van de Gezondheidsraad van 8 mei 2009. Uiteindelijk is besloten een deel van de bevolking te vaccineren, met name die groepen waarvoor dat op medische gronden noodzakelijk was. Bijna 11 miljoen vaccins zijn gedistribueerd voor vaccinatie. Verder houdt de minister een strategische voorraad aan van 2,2 miljoen vaccins. Besloten is de overgebleven vaccins te verkopen aan andere landen en in te zetten op reductie van nog te leveren vaccins. Vanaf half november is minister Klink dan ook onderhandelingen gestart met Novartis en GSK om een deel van de levering van vaccins af te bestellen. Novartis was hier niet toe bereid. GSK heeft de order gereduceerd met 30 procent. Met deze reductie is een bedrag van euro 21 miljoen gemoeid. In totaal zijn 257.000 vaccins verkocht aan andere landen: Estland (100.000), Macedonië (80.000), Suriname (50.000) en Lithouwen (27.000). Geïnteresseerde landen worden nog steeds actief benaderd maar de verwachting is niet dat er nog grote hoeveelheden vaccin worden verkocht.
Vinay Saluja heeft succesvolle strategieën ontwikkeld om de griepvaccins te verbeteren, waardoor de bescherming tegen influenza in de toekomst verbeterd kan worden. Vaccinatie wordt gezien als de meest effectieve methode om uitbraak van influenza te beheersen. De huidige vaccins hebben echter serieuze nadelen zoals: 1) beperkte bescherming tegen de ziekte, 2) beperkte stabiliteit (één jaar houdbaarheid bij 4 graden Celsius) en 3) toediening via injectie, wat veel patiënten vervelend vinden. Om deze problemen te overwinnen moeten nieuwe technologieën worden toegepast. Om de kwaliteit van de immuunrespons te verhogen heeft Saluja een nieuw adjuvans (GEM-deeltjes) gebruikt. Ook heeft hij verschillende droogtechnieken getest om een vaccin te krijgen dat stabieler is en ook nog eens zonder naald kan worden toegediend. Wanneer het influenzavaccin op de standaard manier, via intramusculaire injectie, werd toegediend, in combinatie met de GEM deeltjes, resulteerde dit in een betere immuunrespons. Hierdoor kan de dosis vaccin die nodig is voor vaccinatie met minimaal een factor vijf verminderd worden. Verder toonde Saluja aan dat de immuunrespons veel beter was wanneer het vaccin, gecombineerd met de GEM-deeltjes, via de neus werd toegediend. Ook ontwikkelde hij - door middel van sproeidrogen en sproeivriesdrogen - een vaccinpoeder dat stabiel (drie jaar houdbaarheid bij 20 graden Celsius) en geschikt is voor pulmonale toediening (door de longen via inhalatie). Pulmonale vaccinatie met de poeders zorgde voor een betere immuunrespons dan wanneer het vaccin intramusculair werd geïnjecteerd. Bovendien ontwikkelde Saluja een gevriesdroogd poeder van het vogelgriepvaccin dat gedurende een jaar bij 20 graden Celsius stabiel was. Vinay Saluja (India, 1982) studeerde medical and pharmaceutical sciences aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij zijn promotieonderzoek deed bij de afdeling Pharmaceutical technology and biopharmacy, waar hij als postdoc blijft aangesteld.
Spuugdruppels zijn de voornaamste infectiebron bij de Mexicaanse Griep (H1N1). Dat zeggen Chinese wetenschappers in het medisch vakblad Emerging Infectious Diseases
Influenza A-virussen infecteren een nieuwe gastheer door zich te hechten aan receptoren op lichaamscellen. Daar voor gebruiken ze een speciaal eiwit, hemagglutinine (HA). Door voor verschillende influenza A-virussen dit HA na te maken, heeft onderzoeker R. de Vries van de UU bestudeerd hoe het eiwit zich hecht aan de receptoren. Deze kennis is belangrijk om te kunnen begrijpen hoe een virus afkomstig uit dieren, zoals het Mexicaanse griepvirus, zich kan aanpassen aan menselijke receptoren. Daarnaast heeft De Vries gekeken of hij de nagemaakte HA’s kon gebruiken als vaccin. Antilichamen tegen HA beschermen namelijk tegen infectie met het influenza A-virus. Bij zowel kippen, muizen, fretten en varkens bleek dat goed te werken. Wellicht kan dit tot nieuwe vaccins leiden.
Wereldwijd moet er meer aandacht komen voor het opsporen van voedsel dat besmet is met het norovirus. Daardoor zouden veel uitbraken van deze zeer besmettelijke buikgriep kunnen worden voorkomen. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC waarop epidemioloog Linda Verhoef donderdag 7 april promoveert. Ze pleit onder andere voor een controle op cruiseschepen, waar vaak de eerste tekenen van een nieuw opduikende virusvariant zichtbaar zijn. Het norovirus veroorzaakt maag- en darmklachten (bijvoorbeeld diaree) en komt veel voor. Gezonde mensen zijn binnen drie tot vier dagen weer beter. Bij oudere mensen of mensen met een zwakke gezondheid kan het virus een ernstiger verloop hebben. Het is mede daarom belangrijk om uitbraken vroegtijdig te signaleren en de kop in te drukken. Eén op de vijf uitbraken ontstaat door besmet voedsel. Deze besmettingen kunnen door globalisering van de voedselketen leiden tot internationale uitbraken. Deze komen dan ook steeds vaker voor. "Het virus verspreid zich via voedsel dat niet wordt verhit, zoals rauwe oesters of frambozen. Het voedsel is dan vroeg in de voedselketen in contact gekomen met water dat is verontreinigd met ontlasting", zegt Verhoef, epidemioloog bij het RIVM. Het opsporen van virussen in of op voedsel is lastig. Het is daarom bij een uitbraak ook moeilijk om aan te tonen wat de voedselbron is die mensen ziek maakt. Verhoef draagt in haar onderzoek nieuwe methoden aan die kunnen helpen bij het herkennen van een voedselgerelateerde norovirusuitbraak. Ze pleit onder andere voor een controle op cruiseschepen. "Cruiseschepen zijn erg bevattelijk voor norovirusuitbraken omdat hier veel mensen samenkomen. We vonden dat een toename in het aantal uitbraken op cruise schepen met een nieuwe variant in de zomer een voorbode was van veel ziekte op het land in de daaropvolgende winter. Cruiseschepen zijn dus een soort antennes voor het oppikken van nieuwe varianten. " We denken dat surveillance van uitbraken op cruiseschepen kan helpen om de gezondheidszorg voor te bereiden op een druk norovirus seizoen." Daarnaast zou een stappenplan ingevoerd kunnen worden, om uit een rapportage systeem díe internationale virusdeeltjes te filteren waarbij een internationaal verspreide voedselbron in het spel lijkt te zijn. "We zagen dat we met statistische testen mogelijk internationale uitbraken kunnen herkennen die we met de standaard surveillance niet herkend hadden. Bij de internationale vergelijking bleek echter dat het vergelijken van virussen nu nog lastig is. Laboratoria richten zich namelijk niet allemaal op hetzelfde deel van het virus . Dit zouden we verder moeten harmoniseren." Dit promotieonderzoek is een samenwerking tussen het Erasmus MC, het RIVM en de Voedsel en Waren Autoriteit.
Hemagglutinine (HA) is een eiwit aan de buitenkant van de membraan van het influenzavirus. Het zorgt voor de eerste stappen die nodig zijn om het griepvirus een cel te laten binnendringen. HA zorgt hierbij voor het binden van het virus aan de cel en voor het samensmelten van het virale membraan met het celmembraan. Dit maakt het een logisch doel voor het afweersysteem en voor tegen virussen gerichte medicijnen. Het samensmelten van twee membranen is thermodynamisch gezien een gunstig proces, hoewel het een hoge activeringsenergie heeft en via meerdere tussenstappen verloopt. Het onderzoek van Sander Boonstra richtte zich vooral op de moleculaire details van de vormveranderingen in het HA eiwit die het membraanfusieproces katalyseren. Hij laat zien hoe met behulp van moleculaire dynamica simulaties de interacties tussen aminozuren zijn gevonden die belangrijk zijn voor het juist functioneren van HA. Ook berekende hij de hoeveelheid vrije energie die een HA eiwit kan leveren. Het promotieonderzoek van Sander Boonstra vond plaats bij de afdeling Micromechanica van het Zernike Institute for Advanced Materials, dat zijn werk ook financierde.
Bron: RUG
Het effect van influenzavaccinatie bij gezonde volwassenen van 16 tot 65 jaar stond centraal in dit onderzoek. De conclusie van de auteurs is dat influenzavaccinatie een bescheiden effect heeft op het verminderen van de symptomen van influenza en op het aantal dagen arbeidsongeschiktheid. Bewijs dat vaccinatie complicaties en overdracht naar anderen voorkomt, is er niet. Bij een goede match van het vaccin en het circulerend virus is de NNT 33, in normale omstandigheden is het NNT 100. De auteurs stellen dat het bewijs voor het effect van influenzavaccinatie matig is en waarschuwen dat er aanwijzingen zijn voor manipulatie van conclusie. Ook zouden zwakke onderzoeken ten onrechte veel gewicht hebben gekregen bij de richtlijnen. Commentaar:
Deze Cochrane review is van onomstreden methodologische kwaliteit. Voor het ook in Nederland gebruikte vaccin baseren de auteurs zich op 34.000 geïncludeerde gezonde volwassenen in 12 onderzoeken waarbij het vaccin werd vergeleken met placebo of geen vaccinatie. Voor gezonde volwassenen (16 tot 64 jaar) lijkt vaccinatie overbodig. De Gezondheidsraad adviseert in 2007 iedereen boven de 60 jaar te vaccineren op basis van een door haar zelf geïnitieerd onderzoek van matige kwaliteit. Het verlagen van de leeftijd naar 50 jaar zoals de Gezondheidsraad overweegt wordt niet gestaafd door deze Cochrane review, juist het verhogen van de leeftijd naar 65 jaar zou heroverwogen moeten worden. De NHG Standaard Influenza en Influenzavaccinatie neemt het advies van de Gezondheidsraad zonder meer over. Huisartsen zouden kritisch moeten kijken naar de overname van het advies in de NHG-Standaard. Bron: H&W 2010;53(10):575 + FUS
Een ontwikkeling van de laatste decennia is de integratie van de levenswetenschappen en micro- en nanotechnologie. Op die manier kunnen laboratoriumfuncties op microscopische apparaten worden uitgevoerd. Deze microfluïdische systemen, zogenaamde lab-on-chip, zijn in staat een groot aantal chemische en biologische bepalingen uit te voeren tegen veel lagere kosten. Samaneh Mashaghi Tabari presenteert lab-on-chip platforms voor het bestuderen van virale infectie. Zij heeft allereerst een chip ontwikkeld waarmee het mogelijk is de fusie van afzonderlijke virusdeeltjes met de gastheer te bestuderen. Daarnaast ontwikkelde zij een druppel gebaseerd platform met een in twee fasen gesegmenteerde stroom waarmee veel experimenten zijn te bestuderen in korte tijd. Dit druppel gebaseerde platform maakt gebruik van waterige druppels van enkele nanoliters als reactiekamer voor de virale fusie test. De chip is uitgerust met een pH-schakelaar (om virale fusie te initiëren) die werkt op basis van bifasische diffuse uitwisseling van materiaal. Mashaghi Tabari heeft aangetoond dat dit platform bruikbaar is voor kinetische studies van virale fusie. Deze benadering kan in potentie dezelfde kwantitatieve informatie opleveren als standaard virologische technieken maar tegen lagere kosten. De chips die Mashaghi Tabari ontwikkelde zijn te gebruiken als basis voor het screenen op remmers (zoals antistoffen) van influenza fusie. Het promotieonderzoek van Samaneh Mashaghi Tabari vond plaats bij de afdeling Single-molecule biophysics van het Zernike Institute for Advanced Materials en werd gefinancierd door NWO. Zij werkt inmiddels als postdoc aan Harvard University (VS).
In de winter van 2016/2017 duurde de griepepidemie 15 weken. Dit is langer dan het gemiddelde van negen weken in de afgelopen 20 jaar. Tijdens de gehele epidemie is vooral influenzavirus van het type A(H3N2) aangetroffen, waartegen ouderen over het algemeen minder weerstand hebben. Het aantal patiënten boven de 65 jaar dat de huisarts bezocht met griepachtige klachten was dan ook iets hoger dan vorig jaar, toen vooral influenza A(H1N1)pdm09 circuleerde. Vooral in verpleeghuizen waren er veel patiënten met griepachtige klachten. In totaal zijn naar schatting tussen begin oktober 2016 en eind mei 2017 ongeveer 500 duizend mensen ziek geworden door een infectie met het griepvirus en zijn ruim 6500 mensen in het ziekenhuis opgenomen vanwege griep gerelateerde problemen. Gedurende de epidemie overleden 7500 meer mensen dan in die periode was verwacht. Gevaccineerden hadden een 47 procent verlaagd risico om griep te krijgen. Er was een redelijk tot goede match tussen het vaccin en het A(H3N2) virus dat dit jaar griep veroorzaakte. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft daarom geadviseerd om volgend jaar hetzelfde A(H3N2) vaccinvirus te gebruiken. Het B-virus in het griepvaccin van volgend jaar zal ook hetzelfde blijven, maar het vaccinvirus A(H1N1)pdm09 wordt wel door een recenter virus vervangen. De effectiviteit van het vaccin kan per seizoen sterk verschillen doordat nooit van tevoren bekend is welke virussen in het volgend seizoen overheersen. Ook kunnen deze virussen door de tijd heen evolueren en gaan afwijken van de gekozen vaccinvirussen. Van de meldingsplichtige luchtweginfectieziekten zijn in 2016 zowel tuberculose (889 meldingen) als psittacose (60 meldingen) en legionellose (454 meldingen) vaker gemeld dan voorgaande jaren. De stijging bij legionellose kan deels worden toegeschreven aan het warme en natte weer. Bij enkele plaatselijke verhogingen was dit niet het geval en kon ook geen besmettingsbron worden gevonden. Het aantal meldingen van Q-koorts (14) bleef dalen. Het aantal gemelde gevallen van Q-koorts, psittacose en legionellose is altijd een onderschatting van het werkelijke aantal. Bij longontsteking wordt namelijk niet vaak de oorzaak vastgesteld, omdat ofwel niet altijd getest wordt of de test geen zekere oorzaak oplevert.
Bron: RIVM
Het RIVM verzamelt voortdurend gegevens over griepachtige ziektebeelden in de Nederlandse huisartsenpraktijken, maar kennis over het vóórkomen van ernstige acute luchtweginfecties, zoals longontsteking, bij zowel patiënten in de huisartsenpraktijk als patiënten opgenomen in het ziekenhuis, ontbreekt vooralsnog. Voor een gerichte bestrijding van luchtweginfecties is het zinvol ook deze gegevens te verzamelen. Dit is één van de aanbevelingen die Rianne van Gageldonk-Lafeber doet in haar proefschrift. Zij promoveert op 24 november bij VU medisch centrum. Het RIVM verzamelt voortdurend allerlei gegevens over infectieziekten. Zo registreert een netwerk van huisartsen wekelijks hoeveel patiënten hen bezoeken vanwege een griepachtig ziektebeeld. Ook nemen deze huisartsen bij enkele van deze patiënten keel- en neusmonsters af. Het RIVM onderzoekt of deze monsters griepvirussen bevatten en welke griepvirussen dit zijn. Deze systematische gegevensverzameling noemt men surveillance. Surveillance geeft zicht op het vóórkomen van griepachtige ziektebeelden in de bevolking en laat het verloop van de jaarlijkse griepepidemie zien. ijdens de grieppandemie in 2009 bleek er, naast de bestaande surveillance, ook behoefte aan surveillance van ernstige acute luchtweginfecties, zoals longontsteking. Informatie over longontsteking vanuit de huisartsenpraktijken en gegevens over het aantal ziekenhuisopnames en sterfgevallen als gevolg van ernstige acute luchtweginfecties is belangrijk voor het tijdig vaststellen en controleren van de ernst van een onverwachte en plotselinge toename van het aantal patiënten met een luchtwegaandoening. Uit onderzoek van Van Gageldonk-Lafeber blijkt dat ziekteverwekkers niet alleen aangetoond worden bij mensen met luchtwegklachten, maar ook bij mensen zonder deze klachten. Het is dan ook zinvol de surveillance uit te breiden met zogenaamde 'patiënt-controle onderzoeken', waarin gekeken wordt naar het vóórkomen van ziekteverwekkers bij zowel mensen mét als mensen zónder luchtwegklachten. Dit maakt onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen ziekte en aangetoonde ziekteverwekker mogelijk. Tevens kunnen deze onderzoeken voorzien in aanvullende informatie over mogelijke risicofactoren voor het krijgen van een infectie met luchtwegklachten.
Na de grieppandemie ('Mexicaanse griep') in 2009 en de omvangrijke Q-koortsepidemie van 2007 tot en met 2010, was 2011 een jaar zonder onverwachte uitbraken op het gebied van luchtweginfecties. Luchtweginfecties zoals griep (influenza) en longontsteking zijn echter elk jaar verantwoordelijk voor een aanzienlijk ziekteverzuim en huisartsenbezoek onder de bevolking. Ook zijn ze een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. Het RIVM voert met partners continue surveillance uit om ontwikkelingen in luchtweginfecties tijdig te signaleren. In het influenzaseizoen 2011/2012 kwamen er minder mensen met griep bij de huisarts dan voorgaande seizoenen. Wel stierven er in Nederland en elders in Europa relatief veel ouderen in die periode, wat mogelijk gedeeltelijk aan de griep kan worden toegeschreven. Nederland heeft goede surveillancesystemen voor griep in de huisartsenzorg. Er bestaat echter nog geen systeem dat inzicht geeft in het aantal mensen dat eraan overlijdt of voor wie een ziekenhuisopname nodig is vanwege een ernstig verloop van de griep. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onder andere beveelt een dergelijk systeem aan. De epidemie van acute Q-koorts is voorbij. Wel wordt als gevolg van de epidemie, de omvangrijkste ooit ter wereld, een toename verwacht van het aantal patiënten met chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts is een ernstig ziektebeeld waaraan nog steeds patiënten overlijden. In Nederland en in andere Europese landen was er in 2011 een epidemie van infecties met Mycoplasma pneumoniae. Deze bacterie veroorzaakt luchtweginfecties en is de belangrijkste veroorzaker van longontsteking bij kinderen. Een epidemie komt elke vier tot zeven jaar voor. Het aantal meldingen van Psittacose, een soort longontsteking, was stabiel (78), maar net als vorig jaar was het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van deze aandoening relatief hoog. Na een aanzienlijke toename in 2010 was het aantal meldingen van longontsteking veroorzaakt door de legionella-bacterie (veteranenziekte) in 2011 weer terug op het gebruikelijke niveau (312). Het aantal meldingen van tuberculose nam iets af, van 1.065 naar 1.007, maar het percentage multiresistente tuberculose steeg licht (van 1,4 naar 2 procent). Bijna driekwart van de tbc-patiënten die in 2011 in Nederland zijn gediagnosticeerd, is in het buitenland geboren; vooral onder Somaliërs komt relatief veel tbc voor. Waarschijnlijk heeft het merendeel de besmetting in het buitenland opgelopen. Bij circa 15 procent van alle tbc-patiënten is het aannemelijk dat de infectie recentelijk binnen Nederland is opgelopen.
Het griepseizoen (influenza) 2013/2014 was erg mild, na de uitzonderlijk langdurende epidemie in het seizoen 2012/2013. Ook was het een mild seizoen wat betreft het aantal mensen dat een longontsteking (pneumonie) opliep. In 2013 waren er geen grote uitbraken van de meldingsplichtige luchtweginfectieziekten legionellose (308 meldingen), papegaaienziekte (psittacose; 51 meldingen), Q-koorts (19 meldingen) en tuberculose (848 meldingen). Deze aantallen waren in het verslagjaar vergelijkbaar of lager dan het aantal meldingen in voorgaande jaren. Dit blijkt uit de jaarlijkse surveillance luchtweginfectieziekten 2013 van het RIVM. Griep en longontsteking leiden tot veel ziekenhuisopnames en sterfte in Nederland, waardoor het RIVM ze actief volgt. In vergelijking met griep komen de meldingsplichtige luchtweginfecties in Nederlands maar weinig voor. Ze zijn meldingsplichtig, omdat tijdige maatregelen, zoals de besmettingsbron opsporen, belangrijk kunnen zijn om uitbraken of verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Het RIVM volgt ook potentieel gevaarlijke nieuwe luchtweginfecties die elders in de wereld voorkomen. In mei 2014 werden voor het eerst in Nederland twee patiënten gediagnostiseerd met het MERS coronavirus. In het seizoen 2013/2014 lag het aantal mensen dat met griepachtige klachten bij de huisarts kwam begin 2014 gedurende vier weken boven de grens waarmee een griepepidemie wordt geduid. Bij de patiënten met griepachtige klachten kwam naast influenzavirus vaak RSV (respiratoir syncytieel virus) en neusverkoudheid (rhinovirus) voor. Er kwamen minder mensen met een longontsteking bij de huisarts dan voorgaande seizoenen, maar het aantal longontstekingpatiënten in verpleeghuizen bleef gelijk.
Er waren in 2012 geen grote uitbraken van de meldingsplichtige luchtweginfecties legionellose, psittacose, Q-koorts en tuberculose. Wel duurde de influenza (griep)epidemie van het seizoen 2012/2013 uitzonderlijk lang: met 18 weken was het de langstdurende epidemie in de afgelopen 25 jaar. Mogelijk heeft dit geleid tot meer longontsteking en meer sterfgevallen. Griep en longontsteking leiden jaarlijks tot veel ziekteverzuim en huisartsenbezoeken. Ook zijn ze een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. De meldingsplichtige luchtweginfecties komen veel minder voor dan griep of longontsteking in het algemeen. Ze zijn meldingsplichtig, omdat tijdige maatregelen, zoals de besmettingsbron opsporen, belangrijk kunnen zijn om uitbraken of verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Het RIVM voert met partners continue surveillance uit om ontwikkelingen in luchtweginfecties tijdig te signaleren. De meldingsplichtige longontstekingen vormen een klein deel van het totaal aantal longontstekingen. In 2012 was het aantal longontstekingen veroorzaakt door de legionellabacterie (veteranenziekte) met 304 meldingen vergelijkbaar met vorig jaar. Bijna de helft van de patiënten had tijdens de incubatietijd een reis gemaakt; vooral bij een reis naar Italië was het risico op een legionella-infectie hoger. Er waren 46 meldingen van psittacose, een vorm van longontsteking waarbij vooral vogels de bron van infectie zijn. Dit is het laagste aantal sinds 2004. Er was echter wel een uitbraak van psittacose bij medewerkers van een vogelopvang. Met slechts 66 meldingen was er weinig acute Q-koorts, wat bevestigt dat de grote Q-koortsepidemie van 2007-2010 voorbij is. In Friesland werden echter meer Q-koortspatiënten gezien dan voorgaande jaren, zonder dat hier een bron van infectie gevonden werd. Het aantal tuberculosepatiënten in Nederland is sinds 2002 met een derde gedaald. Na een tijdelijke toename in 2009 tot 1158 meldingen, zette de daling in de jaren erna door tot 958 meldingen in 2012. Evenals voorgaande jaren is in 2012 bijna driekwart van het aantal tbc patiënten geboren in het buitenland. Vooral onder Somaliërs komt relatief vaak tuberculose voor. In het griepseizoen van 2012-2013 circuleerden er vier verschillende griepvirussen: twee verschillende influenzavirussen type A, en twee soorten influenzavirus type B. De effectiviteit van het influenzavaccin was voor één virustype zeer laag en voor de andere drie soorten virussen redelijk tot goed. Tijdens de influenza-epidemie werd langdurig een verhoogd aantal sterfgevallen waargenomen, dat mogelijk deels aan de griep kan worden toegeschreven.
Topwetenschapper Rimmelzwaan zoekt in Hannover verder naar vaccin dat werkt tegen elke griep Viroloog prof. dr. Guus Rimmelzwaan, verbonden aan het Erasmus MC, heeft de gezaghebbende Alexander von Humboldt Professorship toegekend gekregen. Aan de onderscheiding, die jaarlijks wordt uitgereikt aan een select aantal internationale topwetenschappers, is een bedrag van vijf miljoen euro verbonden. Met het geld zal Rimmelzwaan aan de University of Veterinary Medicine van Hannover onderzoek gaan doen naar immuniteit tegen influenzavirussen. De Alexander von Humboldt Professorship, vernoemd naar de beroemde Pruisische naturalist en ontdekkingsreiziger, wordt toegekend door de gelijknamige Duitse stichting en gefinancierd door het Duitse ministerie van Onderwijs en Onderzoek. Het is de grootste gratificatie die in Duitsland wordt toegekend aan wetenschappelijk onderzoek. Met de toelage hopen de Oosterburen (internationaal) wetenschappelijk toptalent aan hun universiteiten te binden. Afdelingshoofd prof. dr. Marion Koopmans van de afdeling Viroscience is ontzettend trots dat een van haar medewerkers deze eer te beurt is gevallen. ,,Deze prijs is de Duitse evenknie van onze Spinozapremie, maar de Alexander von Humboldt Foundation keert nog twee keer zoveel geld uit. Dit is een enorme blijk van waardering. Guus heeft zich in het Erasmus MC tot de absolute top kunnen ontwikkelen.’’ Ze vindt het jammer dat Rimmelzwaan gaat, maar rekent erop dat er goed contact blijft bestaan. ,,Grieponderzoek blijft een belangrijk speerpunt in het Erasmus MC en we zullen in de toekomst zeker intensief samenwerken.’’ Ze ziet in de onderscheiding echter ook een waarschuwing. ,,We moeten ervoor waken dat er door de tanende budgetten die in Nederland beschikbaar zijn voor fundamenteel, curiosity driven wetenschappelijk onderzoek, niet teveel kopstukken uit de UMC’s worden weggelokt met grote buitenlandse grants.’’ Rimmelzwaan, die dit najaar vertrekt naar Hannover, aanvaardt de prijs volgend jaar mei tijdens een officiële plechtigheid. Hij vertrekt met pijn in het hart. ,,Ik heb hier 23 jaar met ontzettend veel plezier gewerkt. Maar dit is zo’n unieke kans, die móet ik echt aangrijpen.’’ De viroloog zal aan de University of Veterinary Medicine een eigen onderzoekslijn opzetten. Aandachtsgebied blijft immunologische afweer tegen influenza oftewel griep en vaccinontwikkeling. ,,We kunnen niet voorspellen wanneer een nieuw griepvirus zal ontstaan die een pandemie kan veroorzaken. Maar dat het ooit gaat gebeuren, staat wel vast.’’ De behoefte aan vaccins die breed werkende immuniteit kunnen opwekken, is daarom groot. ,,Verschillende onderzoeksgroepen werken nu parallel aan verschillende vaccins die zich richten op twee verschillende armen van het immuunsysteem. Met dit geld hoop ik een nieuwe onderzoeksgroep op te zetten die immuniteit tegen influenza onderzoekt en die werkt aan de ontwikkeling van een universeel vaccin tegen alle soorten griep.’’
Bron: EUR
Anna Krabbe Lugnér deed onderzoek naar de kosteneffectiviteit van infectieziektebestrijding in Nederland voor pandemische griep, rodehond en kinkhoest. Zij laat zien dat het daarbij uiterst belangrijk is om ook rekening te houden met de groepsimmuniteit. In het bijzonder is volgens Krabbe Lugnér een "dynamisch transmissiemodel" onmisbaar bij een economische analyse van de kosteneffectiviteit van maatregelen, bijvoorbeeld tegen een grieppandemie. Zij ontwikkelde een dergelijk model ten behoeve van de voorbereiding van de bestrijding van een mogelijke grieppandemie met potentieel veel infecties en hoge sterfte. Zij koppelde dit model aan een economisch kostenmodel en paste het toe op verschillende interventies. Zowel vaccinatie als behandeling met antivirale middelen, gericht op vermindering van overdracht en van complicaties ten gevolge van griep, bleken allebei kosteneffectief. Het 30 jaar lang aanhouden van een voorraad antivirale middelen, om te gebruiken tijdens een eventuele pandemie, loont alleen als het risico op een pandemie groter is dan 9% in die periode, én als daarbij kosten voor werkverzuim tijdens de ziekte worden meegerekend. Welke vaccinatiestrategie het meest kosteneffectief bleek, hing af van het reeds aanwezig zijn van gedeeltelijke immuniteit tegen een pandemisch virus bij ouderen: groepsimmuniteit, een extern effect van vaccinatie. Wanneer de overbrenging van de ziekteverwekkers lager is, is immers ook de kans kleiner dat niet-gevaccineerde individuen besmet worden. In regio"s met een lage vaccinatiegraad is de groepsimmuniteit onvoldoende en kunnen infectieziekten, die elders in bedwang zijn, zoals rodehond, grote ziektelast veroorzaken. Voor rodehond onderzocht Krabbe Lugnér de kosteneffectiviteit van een screening- en vaccinatieprogramma om complicaties bij ongeboren kinderen te voorkomen. In lage-vaccinatiegraadregio"s kan het programma kosteneffectief zijn. Ten slotte maakte Krabbe Lugnér een economische evaluatie van de boosterstrategie op vierjarige leeftijd tegen kinkhoest. Deze strategie was niet evident kosteneffectief, alhoewel het totale aantal infecties was verminderd. Krabbe Lugnér concludeert dat externe effecten (positieve én negatieve) van vaccinatie moeten worden opgenomen in economische evaluaties om tot evenwichtige keuzes te komen bij de verdeling van publieke middelen. Anna Krabbe Lugnér (Zweden, 1968) studeerde economieaan de universiteit van Lund. Zij promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij het RIVM, dat ook haar onderzoek financierde.
als gevolg van Mexicaanse griep
In december en januari dook het griepvirus opnieuw op in Europa. Gelukkig vielen er deze keer geen dodelijke slachtoffers in België, maar toch kan het H1N1-virus nog steeds tot gevaarlijke longinfecties leiden waarvoor gespecialiseerde hulp nodig is. Afgelopen maand werden er in het UZA negen patiënten beademd omdat ze ernstige longschade opliepen als gevolg van de Mexicaanse griep. Het ging om volwassenen die niet tot de klassieke risicogroepen behoorden. Het UZA beschikt over hart-longmachines die het werk van de longen tijdelijk kunnen overnemen. Maar alleen dankzij de samenwerking met andere centra die hun toestellen ook beschikbaar stelden (OLV Aalst, ZNA Middelheim, Hôpital Saint-Joseph Gilly, CHU Sart Tilman Luik, AZ St-Jan Brugge), konden zoveel patiënten tegelijk behandeld worden. Ondanks de nationale vaccinatie inspanningen bij risicogroepen, zijn er ook vandaag nog gezonde mensen bij wie een besmetting met het H1N1-virus, de zogenaamde Mexicaanse griep, kan evolueren naar een ernstige longinfectie, waar hoog gespecialiseerde behandeling voor nodig is. In januari werden er in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen tien patiënten behandeld omwille van ernstige longschade ten gevolge van een infectie met het H1N1 virus. Alle tien zijn het meestal " gezonde" volwassenen die niet tot de klassieke risicogroepen behoren. De meesten waren dan ook niet gevaccineerd. Hun ziekte begon als een banale verkoudheid, maar evolueerde snel naar een longinfectie, die het noodzakelijk maakte hen te kunstmatig te beademen op intensieve zorgen. Vijf patiënten moesten beademd worden met een ECMO-toestel. Dit is een toestel waarbij de patiënt wordt ondersteund met veno-veneuze extra corporele membraan oxygenatie (ECMO). Het wordt ingezet als gewone beademing niet meer volstaat om de opname van zuurstof in het bloed te garanderen. Deze kleine hart-longmachine wordt via de grote aders met de patiënt verbonden, zodat de aanvoer van zuurstof en de afvoer van CO2 rechtstreeks op het niveau van het bloed kan plaatsvinden. Op deze manier moeten de longen niet meer instaan voor de zuurstofopname. Zulke behandeling kan tot drie weken duren. De behandeling vraagt een grote inspanning van alle betrokken specialisten (cardiochirurgen, intensivisten, perfustionisten) en verpleegkundigen en kan enkel aangeboden worden in cardiochirurgische centra en afdelingen voor gespecialiseerde intensieve zorg. Afhankelijk van de ernst van de ziekte, worden andere specialisten zoals pneumologen en nefrologen betrokken. De patiënten moeten bovendien in isolatie verzorgd. De meeste patiënten kwamen naar het UZA op verwijzing van andere ziekenhuizen. Er zijn immers maar enkele ziekenhuizen in België die een ECMO-behandeling kunnen aanbieden. Geen enkel centrum beschikt echter over voldoende toestellen om zoveel patiënten tegelijkertijd te behandelen. In het UZA kon deze behandeling uitgevoerd worden dankzij de welwillendheid van de industrie en van andere ziekenhuizen om hun ECMO-toestel ter beschikking te stellen: OLV Aalst, ZNA Middelheim, Hôpital Saint-Joseph Gilly, CHU Sart Tilman Luik en AZ St-Jan Brugge.
Onderzoeken in Finland en Zweden tonen een toename van het aantal jongeren tot 20 jaar met narcolepsie na vaccinatie met het griepvaccin Pandemrix tijdens de pandemie van 2009-2010. Het gaat om 3 tot 7 extra gevallen per 100.000 personen. Vanwege dit risico moet Pandemrix bij seizoensgriep in deze leeftijdsgroep alleen voorgeschreven worden wanneer het aanbevolen trivalente seizoensgriepvaccin niet voldoende beschikbaar is, terwijl bescherming tegen H1N1 nodig is (bijvoorbeeld bij personen die risico lopen op complicaties door een H1N1-infectie). De algehele baten-risico balans van dit geneesmiddel blijft positief. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, op basis van onderzoeken in Zweden en Finland en data uit een epidemiologische studie in acht Europese landen. Deze onderzoeken tonen geen verhoogd risico op narcolepsie aan voor volwassenen. De CHMP vindt een aanpassing van de productinformatie van Pandemrix en verder onderzoek noodzakelijk. In Nederland is Pandemrix in 2009 gebruikt ter voorkoming van de Mexicaanse griep, met name bij kinderen tussen 0 en 4 jaar oud. Een signaal zoals in Zweden en Finland wordt niet in Nederland gezien.
Het is beter om maatregelen tegen een griepepidemie niet onmiddellijk te nemen, wanneer de eerste griepgevallen zich voordoen. Enkele weken wachten lijkt beter, zeggen onderzoekers van de UU en Imperial College London. Zij hebben griepepidemieën gesimuleerd met een wiskundig model. Als zich een snelgroeiende uitbraak van een infectieziekte voordoet, zijn beschermende vaccins niet onmiddellijk beschikbaar. Overheden kunnen dan maatregelen nemen om de contacten tussen mensen te verminderen en daarmee de overdracht van de ziekte te remmen, zoals sluiting van scholen en publieke gebouwen en beperking van het (openbaar) vervoer. Uit de modellen blijkt dat enkele weken later ingrijpen beter werkt, wil je de piek van de epidemie minimaliseren en de maatschappelijke gevolgen beperken.
Het eten van veel rauwe groente en vers fruit lijkt het risico op een Beroerte flink te verlagen, volgens onderzoek door L. Oude Griep van Wageningen Universiteit.
In de meeste Europese landen worden ouderen alleen gevaccineerd tegen de griep. Renske Eilers laat in haar promotieonderzoek zien dat vaccinatie tegen pneumokokkenziekte, gordelroos en kinkhoest een bijdrage kunnen leveren aan gezond ouder worden. Om een eventuele uitbreiding succesvol te laten zijn, is draagvlak onder ouderen van belang. Daarom vindt zij het van belang dat de informatievoorziening goed is afgestemd op de doelgroep. Huisartsen kunnen in het proces van ‘vaccinatiebereidheid’ volgens Eilers een belangrijke rol spelen. We staan er niet vaak bij stil, maar dat er in Nederland veel minder mensen sterven aan infectieziekten, komt door ontwikkelingen zoals de aanleg van riolering, de gewoonte om regelmatig handen te wassen en (vanaf 1957) de invoering van het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen. In 1997 kwam daar het Nationale Grieppreventie Programma bij. Dit programma biedt 65-plussers jaarlijks een griepprik aan, omdat deze groep door veroudering, dalende weerstand en andere ziekten extra kwetsbaar kan zijn voor infectieziekten. Het programma is inmiddels uitgebreid naar 60-plussers. Eilers onderzocht welke andere infectieziekten veel voorkomen onder 50-plussers. Ze onderzocht welke factoren de vaccinatiebereidheid van ouderen beïnvloeden. Op basis van onderzoek onder 735 50-plussers (41% van de aangeschrevenen) concludeert zij dat de voornaamste redenen om een vaccinatie te accepteren achtereenvolgens zijn: een hoge kans om de infectie op te lopen, een hoge werkzaamheid van het vaccin, een hoge kans om aan de infectie te overlijden. Mensen boven de 65 bleken vaker genegen om vaccins te accepteren, dan mensen tussen de 50 en 65 jaar. Naar schatting 68% van de 50-plussers is volgens Eilers bereid om een pneumokokkenvaccinatie te krijgen, die percentages schat zij voor gordelroos- en kinkhoestvaccinatie op respectievelijk 58 en 54% Het vaccinatieprogramma kan niet worden uitgebreid zonder steun van de huisartsen die het programma moeten uitvoeren. Op basis van een interviewstudie onder tien huisartsen en een door 723 huisartsen ingevulde vragenlijst (6% van het totaal) concludeert Eilers dat Nederlandse huisartsen terughoudend zijn met het aanbieden van extra vaccinaties, en dat zij het belangrijk vinden dat bij het aanbieden van zulke vaccinaties niet alleen naar leeftijd wordt gekeken, maar ook naar bijkomende ziekten. Net als de 50-plussers zelf, zijn huisartsen het meest positief over vaccinatie tegen pneumokokkenziekte. Renske Eilers (1988) studeerde Health Science (BSc) en Infectious diseases and Public Health aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen een samenwerkingsverband van de afdelingen Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het RIVM: Centrum voor Infectiebestrijding. Het onderzoek werd betaald door Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eilers werkt nu als wetenschappelijk medewerker bij het RIVM.
Bron: RUG
Kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan hebben vaker buikgriep (gastro-enteritis). Dat blijkt uit onderzoek van het RIVM en UMC Utrecht. Als kinderen vaker buikgriep hebben, dan heeft dat medische- en economische gevolgen. Zo bezoeken ze gemiddeld tweemaal zo vaak de huisarts en worden ze tweemaal zo vaak opgenomen in het ziekenhuis vanwege complicaties als kinderen die niet naar een kinderdagverblijf gaan. De maatschappelijke kosten die de in de kinderopvang opgelopen buikgriep veroorzaakt is aanzienlijk, zegt onderzoeker R. Enserink. Soms is ziekenhuisopname nodig, maar een ziek kind betekent ook dat ouders minder kunnen werken en het kan gebeuren dat ouders zelf worden aangestoken. Betere uitvoering van de maatregelen om infectieziekten te bestrijden zou al veel schelen.
Een antibacteriële handgel kan infectie met de Nieuwe influenza A (H1N1) voorkomen. De alcohol in deze gels blijkt de virussen die de Griep veroorzaken uit te schakelen. Dat zegt viroloog John Oxford, verbonden aan de Queen Mary"s School of Medicine in Londen.
Oprichting National Centre for One Health. Antibioticaresistentie en infectieziekten als zika, vogelgriep en Q-koorts hebben een steeds grotere impact op mens en dier, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Experts op het gebied van de gezondheid van mens en dier van de Universiteit Utrecht, UMC Utrecht, Wageningen UR, Erasmus MC en het AMC bundelen daarom hun krachten in een nieuw virtueel onderzoekscentrum. Minister Schippers opent dit ‘Netherlands Centre for One Health’ (NCOH) op 4 februari. Hoewel Nederlandse artsen en dierenartsen de laatste jaren steeds terughoudender zijn geworden in het gebruik van antibiotica, is dit in veel Europese landen nog niet het geval. Daarom wil Minister Schippers tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU het thema antibioticaresistentie op de Europese agenda krijgen. Het antibioticagebruik moet verder omlaag, maar nog belangrijker is dat we nu vol inzetten op de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, middelen om diagnoses te stellen en alternatieve preventieve therapieën. Het NCOH bundelt de kennis op dit gebied bij mens en dier. Topwetenschappers zetten gezamenlijke projecten op om het dreigende resistentieprobleem te beheersen en af te wenden. Ander veevoer, onderzoek naar nieuwe medicijnen, behandelmethoden en methoden om verspreiding te voorkomen, zijn thema’s die aan bod komen. Het is voor het eerst dat de medische, veterinaire en milieu-onderzoekers zo innig gaan samenwerken met ook de volle ondersteuning van de topsectoren Life Sciences & Health en Agrifood. Het motto is: niet wachten totdat er een probleem opduikt, maar voorkomen dat er problemen ontstaan. Het begrip ‘One Health’ staat voor de bevordering van gezondheid van mensen, dieren en milieu door samenhangend onderzoek binnen deze domeinen. De antibioticaproblematiek is één van de vier speerpunten van het nieuwe virtuele instituut. One Health gaat ook over onderzoek naar gezonde veehouderij, gezonde ecosystemen en het beheersen van nieuwe opkomende infectieziektes die van dier op mens worden overgedragen. Dit laatste thema is zeer actueel. Eind januari bleek dat ook in Nederland de eerste patiënten met het zikavirus zijn opgedoken. De afgelopen jaren waren er al overal in de wereld uitbraken van vogelgriep, Mers, Ebola, Sars en Q-koorts. Juist in een dichtbevolkt land als Nederland is het thema One Health belangrijk. Zeventien miljoen mensen wonen op een klein stukje grond dicht op elkaar met 120 miljoen dieren. Infectieziekten die ergens in de wereld ontstaan, kunnen gemakkelijk naar Nederland overslaan. En omgekeerd. Preventie en bestrijding van de infectieziekten wereldwijd is een noodzaak en dat kan alleen door kennis en expertise te bundelen. Over NCOH: Het Netherlands Centre for One Health (NCOH) brengt vijf leidende academische instituten samen met andere toonaangevende partijen. Hierdoor wordt een open innovatienetwerk gecreëerd dat kan inspelen op One Health kansen en risico’s. Het NCOH doet multidisciplinair en multisectorieel onderzoek en ontwikkelt kennis in het domein van biowetenschappen, geneeskunde, diergeneeskunde, dierwetenschappen en milieuwetenschappen. Het NCOH slaat bruggen tussen academische en onderzoeksinstituten, overheid en NGO’s en staat open voor samenwerking met industriële partners. In het NCOH werken onderzoekers van Universiteit Utrecht, Wageningen UR, UMC Utrecht, Erasmus MC in Rotterdam en het AMC in Amsterdam samen onder het motto: ‘Solutions to Global One Health Challenges’
De laatste jaren heerst er in Europa bezorgdheid over de effectiviteit en veiligheid van vaccins. Men vraagt zich af of vaccins daadwerkelijk helpen. Daarom onderzocht Giedré Gefenaite diverse nieuw geïntroduceerde vaccins op effectiviteit. Zij concludeerde dat, ondanks relatief hoge effectiviteit, de mate waarin ze tegen ziekte beschermen varieert per risicogroep. Daarnaast bleek uit haar onderzoek dat meer mensen zich willen laten inenten als er duidelijk bewijs is dat een vaccin effect heeft. Gefenaite toonde onder meer aan dat griepvaccins 30-80% van influenza-gerelateerde ziekten in personen boven de 60 jaar voorkómen. Ook vaccinatie tegen de bacterie Streptococcus pneumoniae bleek effectief, vooral bij kinderen van drie en vier jaar oud. Het vaccin voor Q-koorts was zelfs bijna honderd procent effectief bij het voorkomen van Q-koorts bij gezonde personen. De effectiviteit van Q-koorts bij risicogroepen is nog niet onderzocht. Door de bezorgdheid om de vaccins aarzelen veel mensen of ze zich wel willen laten inenten. Gefenaite ontdekte dat twee keer zoveel werknemers in de gezondheidszorg zich willen laten inenten tegen griep als ze weten dat het vaccin effectief is. Voor het vaccin tegen humaan papillomavirus (HPV) blijkt zelfs dat zeven keer zoveel ouders van tienermeisjes hun dochters laten inenten als ze geloven dat het vaccin effectief is. Gefenaite adviseert dan ook dat de effectiviteit van vaccins goed onderzocht moet worden om beter in te kunnen schatten hoe effectief een vaccin voor een bepaalde groep is, en dat de resultaten daarvan meegenomen moeten worden in voorlichtingscampagnes voor vaccinaties. Giedré Gefenaite (1985) studeerde Public Health aan de Vilnius University in Litouwen, en Clinical and Psychosocial Epidemiology aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek bij de Afdeling Farmacie (RUG) en de Afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Haar onderzoek werd gefinancierd door het UMCG en de RUG.
Het onderzoeken van sporters ter voorkoming van een plotselinge hartstilstand lijkt weinig zinvol. Dit is gebleken uit het promotieonderzoek van arts-onderzoeker de Beus. De Beus promoveert aan de Universiteit Utrecht op donderdag 10 juni a.s. In verschillende studies laat De Beus zien dat het maken van een hartfilmpje bij sporters niet zinvol is om hartaandoeningen op te sporen. Het screenen van sporters met behulp van dit hartfilmpje leidt tot veel vals positieve uitkomsten, wat teveel onnodige onrust veroorzaakt. Bovendien is een normaal hartfilmpje geen garantie op het niet krijgen van een hartaandoening in de toekomst. De Beus wil sporters adviseren hun trainingsschema aan te passen als zij kampen met vermoeidheid en griepachtige klachten. Haar onderzoek laat namelijk zien dat vermoeidheid en griepachtige klachten sterke risicofactoren zijn voor plotselinge hartproblemen. Ook laat het promotieonderzoek zien dat de overlevingskansen van patiënten die getroffen worden door een hartstilstand tijdens lichamelijke activiteit beter is dan die van patiënten die een hartstilstand ondergaan die niet gerelateerd is aan lichamelijke activiteit. In samenwerking met de ARREST studie, AMC Amsterdam, kan geconcludeerd worden dat naar schatting ieder jaar in Nederland ongeveer honderd sportende mannen en vrouwen tussen de 12 en 35 jaar overlijden.
Het immuunsysteem reageert bij vrouwen anders dan bij mannen. Dat blijkt uit proefdieronderzoek van Utrechtse immunologen. Dit betekent dat voorzichtigheid is geboden bij de toepassing bij vrouwen van een mogelijk nieuw medicijn tegen kanker. Vrouwtjesmuizen blijken het muizencoronavirus (familie van het SARS-virus) sneller op te ruimen dan mannelijke soortgenoten. Ze maken ook meer van de stof interferon alfa, die het immuunsysteem stimuleert. Het effect is nog sterker bij muizen waar de onderzoekers de ‘rem’ van het immuunsysteem uitschakelden, de zogenaamde CD200-receptor. Vrouwtjesmuizen zonder deze receptor reageren heel heftig op een virusinfectie. Dat blijkt uit het onderzoek van prof. dr. Linde Meyaard van het UMC Utrecht en collega’s van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Zij analyseerden hoe muizen reageren op virusinfecties. Ze beschreven hun resultaten in het tijdschrift PLoS Pathogens van 17 mei. Een heftige immuunreactie is niet altijd een goede zaak. Meyaard en collega’s laten zien dat de vrouwtjesmuizen het virus weliswaar heel effectief opruimen, maar dat ze ook last hebben van de immuunreactie. Dat blijkt als vrouwtjesmuizen zonder de receptor geïnfecteerd worden met een griepvirus. Het immuunsysteem reageert zo agressief dat longschade ontstaat. Het betekent dat immunologen bij hun onderzoek rekening moeten houden met verschillen tussen mannen en vrouwen. Het wil ook zeggen dat een mogelijk nieuw medicijn tegen leukemie verschillende bijwerkingen kan hebben. Momenteel wordt namelijk een medicijn tegen leukemie getest dat gebaseerd is op het uitschakelen van de CD200-receptor. Op basis van haar resultaten voorspelt Meyaard dat het medicijn bij vrouwelijke patiënten schadelijke immuunreacties veroorzaakt als ze tijdens de behandeling een infectie met bijvoorbeeld met het griepvirus oplopen.
Heeft luchtverontreiniging invloed op een ongeboren kind? Wat kunnen we leren van scans van de hersenen van kinderen? Kunnen we dementie al opsporen, voordat de patiënt er last van krijgt? Hebben sommige mensen meer kans om te gaan roken, en kunnen sommige rokers makkelijker stoppen dan andere? Het antwoord op deze en andere vragen krijg je in de tentoonstelling ‘Van piep tot stok: jong geleerd, oud gezond!’ in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Medische onderzoekers van het Erasmus MC zijn geïnteresseerd in grote groepen gezonde mensen, zoals de 10.000 Rotterdamse kinderen die deelnemen aan Generation R en de 13.000 45+ers uit de wijk Ommoord die deelnemen aan ERGO. De onderzoekers kijken niet alleen naar medische achtergronden, maar ook naar leefstijl en genetische achtergrond. De tentoonstelling laat zien hoe de deelnemers aan deze unieke bevolkingsstudies een belangrijke bijdrage leveren aan nieuwe kennis over gezondheid en het ontstaan van ziekten. De tentoonstelling belicht verschillende aspecten van de bevolkingsstudies, zoals groei en ontwikkeling, gezond ouder worden, ziektebeelden, geneesmiddelen en de wetenschappelijke methoden van onderzoek. Dit is de vijfde tentoonstelling die Het Natuurhistorisch en het Erasmus MC samen maken. Het begon met het spraakmakende ‘Plant je voort!’ in 2002. ‘Mensbeeld: kijk naar je eigen’ en ‘Prikkels: Pijn & Pret’ volgden in 2003 en 2005. Vlak voor de Mexicaanse griep uitbrak opende in februari 2009 ‘H5N1 - de evolutie van een griepvirus’. Met ‘Van Piep tot Stok’ richten de beide buren zich weer op een breed publiek dat in gezondheid en biowetenschap geïnteresseerd is.
Luchtweginfecties zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijke ziektelast onder de algemene bevolking en thuis opgelopen longontsteking is een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. Dit surveillancerapport beschrijft de ontwikkelingen in luchtweginfecties in 2010 en het influenzaseizoen van 2010/2011. Het jaar 2010 verliep voor wat betreft luchtweginfecties een stuk rustiger dan het jaar 2009, toen de influenza pandemie ('Mexicaanse griep') en de piek van de uitzonderlijk grote Q-koorts epidemie samenvielen. De pandemie is officieel voorbij en het eerste griepseizoen (2010/2011) na de pandemie verliep mild. Q-koorts lijkt ook op zijn retour met een veel lager aantal meldingen van acute Q-koorts in 2010 dan in 2009. Wel wordt de komende jaren een toename verwacht van chronische Q-koorts, een relatief zeldzaam maar ernstig ziektebeeld. In 2010 was er een aanzienlijke toename in het aantal meldingen van legionellose in vergelijking met 2009 en 2008. De oorzaken van deze toename zijn nog niet bekend en worden door het CIb nader onderzocht. De stijging van het aantal nieuwe tuberculose patiënten in 2009 was een trendbreuk met de jaren ervoor, toen het aantal nieuwe patiënten juist steeds verder afnam. Echter, de stijging heeft zich in 2010 niet voortgezet. download pdf (1047Kb)
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMD(h)) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Prof.dr. Pieter de Graeff (lid) en prof.dr. Hans Hillege (alternate lid) vertegenwoordigen vanaf deze maand Nederland in de CHMP. Dr. Barbara van Zwieten-Boot heeft per 1 september afscheid genomen. Zij blijft wel actief als lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Prof.dr. Bert Leufkens (voorzitter CBG) neemt als co-opted lid deel aan de CHMP. Prof.dr. de Graeff was de afgelopen 6 jaar al alternate lid van de CHMP.
Drs. Kora Doorduyn–van der Stoep (lid) en dr. Marc Maliepaard (alternate lid) vertegenwoordigen Nederland in de CMDh. Drs. Doorduyn–van der Stoep is lid van de CMDh sinds mei 2010. Dr. Maliepaard vanaf september 2013.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Abilify Maintena (aripiprazol), intramusculair depot preparaat voor de onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij patiënten die eerst zijn gestabiliseerd op oraal aripiprazol.
- Fluenz Tetra (quadrivalent nasaal griepvaccin), als preventiemiddel tegen griep bij kinderen en adolescenten van 24 maanden tot 18 jaar oud.
- Invokana (canagliflozin), voor de behandeling van Diabetes Mellitus type II bij volwassenen, alleen of als toevoeging aan andere behandelingen (zoals insuline) indien deze onvoldoende werken.
- Kadcyla (trastuzumab emtansine), voor de behandeling van HER2-positieve niet operabel lokaal gevorderd of gemetastaseerde borstkanker bij patiënten die eerder met trastuzumab en/of een taxaan zijn behandeld.
- Lidocaine / Prilocaine Plethora (lidocaïne / prilocaïne), voor de behandeling van vroegtijdige zaadlozing bij volwassen mannen.
- NovoEight (turoctocog alfa), voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII-deficiëntie).
- Relvar Ellipta (fluticason furoaat / vilanterol), voor de behandeling van astma bij patiënten die onvoldoende controle hebben met een inhalatie corticosteroïd en als zo nodig als kortwerkende bèta-agonist. Verder voor de behandeling van chronische obstructieve longziekte (COPD) bij patiënten die last blijven houden van exacerbaties ondanks reguliere luchtwegverwijdende behandeling .
- Vitekta (elvitegravir), voor de behandeling van HIV-1 infecties bij volwassenen als aanvulling op andere behandeling waaronder tenminste een proteaseremmer in combinatie met ritonavir.
- Xofigo (radium-223 chloride), voor de behandeling van symptomatische botmetastasen bij volwassen mannen ten gevolge van castratie resistente prostaatkanker, zonder bekende viscerale metastasen.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cimzia (certoluzumab pegol), uitbreiding van de indicatie naar patiënten met actieve axiaal spondyloartritis, inclusief patiënten met Bechterew en niet-radiografische axiale spondyloartritis, die onvoldoende reageren op NSAIDs.
- Kineret (anakinra), indicatie uitbreiding naar cryopyrine geassocieerde periodieke syndromen (CAPS) bij volwassenen en kinderen. Hiervoor is een nieuwe sterkte van het product geregistreerd (100 mg / 0,67 ml).
- Votubia (everolimus), mag nu ook gebruikt worden bij kinderen jonger dan 3 jaar met subependymaal reuscelastrocytoom (SEGA) geassocieerd met het tubereuze sclerose complex (TSC).
- Yervoy (ipilimumab), mag nu ook gebruikt worden als eerste lijn behandeling bij patiënten met niet operabel en/of gemetastaseerd melanoom.
Uitkomst van arbitrage procedures
- Didanosine (didanosine), de CHMP heeft positief geadviseerd over een generieke aanvraag middels een decentrale procedure waarover de lidstaten eerder geen consensus konden bereiken.
Herbeoordelingen
- Ergot derivaten (dihydroergotoxine), een van de registratiehouders is het niet eens met de beperkingen in het gebruik van dihydroergotoxine zoals deze door de CHMP van juni werden geadviseerd en heeft bezwaar aangetekend, andere ergot derivaten vallen niet onder de herbeoordeling. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen. Dihydroergotoxine is in Nederland niet geregistreerd.
- Metoclopramide bevattende geneesmiddelen (metoclopramide), een van de registratiehouders heeft bezwaar aangetekend tegen het advies van de CHMP om de dosering en de duur van het gebruik van metoclopramide te beperken om het risico op neurologische en andere bijwerkingen te verminderen. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen.
- Colistimethaat natrium/colistin – op verzoek van de Europese Commissie is een herbeoordeling gestart door de CHMP van deze producten die intraveneus en als inhalatie gebruikt worden. Doel is de productinformatie te actualiseren.
- Numeta – De CMDh volgt de aanbeveling van de PRAC om de handelsvergunning van Numeta G13%E emulsie voor infusie te schorsen. Numeta G13%E wordt gebruikt als parenterale voeding (toediening voedingsstoffen via een ader) bij prematuren, die niet op een andere manier gevoed kunnen worden. De registratiehouder heeft het product reeds vrijwillig terug geroepen. Voor Numeta G16% E, intraveneus voedingspreparaat geïndiceerd bij op tijd geboren baby’s en kinderen tot twee jaar oud, concludeert de CMDh dat de baten-risico balans positief is, mits een aantal risico-beperkende maatregelen wordt uitgevoerd, zoals het aanpassen van de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) met betrekking tot aanbevelingen voor het testen van het magnesiumgehalte en een verdere studie wordt uitgevoerd.
Behandeling met epoëtines, tegen bloedarmoede bij een specifieke groep patiënten, kan in zeer zeldzame gevallen leiden tot ernstige uitslag en blaarvorming van de huid. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert patiënten die deze verschijnselen krijgen bij gebruik van epoëtines, onmiddellijk contact op te nemen met hun arts en te stoppen met het medicijn. De nieuwe bijwerking is naar voren gekomen uit een analyse van gemelde bijwerkingen en komt zeer zelden voor. Epoëtines worden gebruikt bij patiënten met ernstige bloedarmoede (anemie). Behandeling vindt plaats bij volwassen patiënten met chronisch nierfalen of bij volwassen patiënten met niet-myeloïde kanker die gelijktijdig chemotherapie ontvangen. In Nederland gaat het om de volgende producten met epoëtines: Abseamed, Aranesp, Binocrit, Biopoin, Eporatio, EPREX, Mircera, NeoRecormon en Retacrit. De productinformatie van alle geneesmiddelen met epoëtines zal worden aangepast om dit nieuwe risico op te nemen.
Advies aan patiënten
- Bent u gestart met een epoëtine en krijgt u last van een ernstige huidreactie? Denk hierbij aan wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel of de geslachtsdelen. Dit leidt vaak tot het vervellen en loslaten van de aangetaste huid wat er uitziet als een ernstige brandwond. Had u kort voor deze huidreactie griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn?
- Neem bij deze symptomen onmiddellijk contact op met uw arts en stop de behandeling met epoëtine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van epoëtine met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Stop onmiddellijk de behandeling met epoëtine bij het optreden van ernstige cutane bijwerkingen.
- Een patiënt die door gebruik van een epoëtine een ernstige cutane huidreactie heeft ontwikkeld, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), mag nooit meer een epoëtine krijgen toegediend.
De betrokken firma’s hebben over dit onderwerp een gezamenlijke brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar de volgende zorgverleners: oncologen, nefrologen, pediatrische nefrologen, hematologen, dermatologen, anesthesiologen, ziekenhuisapothekers en alle genoemde specialismen in opleiding.
Bron: CBG
Nino Demetrashivili ontwikkelde een nieuwe statistische berekeningsmethode om betrouwbaarheidsintervallen beter vast te stellen voor een maat die intraclass correlatie heet. Deze correlatie wordt berekend uit de spreidingselementen van een statistisch model, het zogenoemde variantiecomponenten-model, en kan gebruikt worden in verschillende soorten studies voor medisch onderzoek: “agreement studies”, “meta-analyse studies”, en “overerving studies”. Op basis van betrouwbaarheidsintervallen kunnen onderzoekers concluderen hoe accuraat of onzeker bepaalde schattingen zijn. Een betrouwbaarheidsinterval geeft aan tussen welke waarden een onderzoeksuitkomst waarschijnlijk gevonden kan worden. Betrouwbaarheidsintervallen zijn niet eenvoudig te construeren voor sommige maten in medisch onderzoek waarin sommige gegevens onbekend zijn, en waarin patiëntengroepen onderling enorm kunnen verschillen. Demetrashvili onderzocht medische studies uit verschillende wetenschapsgebieden. Ze bestudeerde bijvoorbeeld hoe accuraat haar berekeningsmethode werkt als artsen orgaanvolumes in het hoofd en de nek van kankerpatiënten beoordelen. Verder keek ze naar de heterogeniteit tussen studies in een meta-analyse naar de relatie tussen de dosis antipsychotica en een biologische uitkomst voor patiënten. Een ander voorbeeld was een meta-analyse studie naar de effectiviteit van griepvaccins. In die laatste studie ontdekte ze dat één van de huidige statistische methoden (DerSimonian en Laird) in deze situatie behoorlijk onzuivere schattingen geeft en dus beter niet gebruikt kan worden. Het door Demetrashvili en haar collega’s ontwikkelde statistische driedimensionele model blijkt in alle studies goed te functioneren. Een laatste voorbeeld van een medische studie die Demetrashvili heeft gebruikt in haar onderzoek is de drie-generatie studie LifeLines, waarin ze sociale en genetische componenten van overerving voor kwaliteit van leven probeerde vast te stellen. Nino Demetrashvili (1976) studeerde Biomedical Engineering aan de Georgian Technical University (Georgië), Bioinformatica aan de Chalmers University of Techology (Zweden) en Statistiek/Biostatistiek aan de universiteit van Toronto (Canada). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat het onderzoek ook financierde.
Oorzaak uitbraken straks sneller op te sporen met behulp van nieuwe technologie. De Europese Commissie heeft in haar Horizon 2020 programma een nieuw project goedgekeurd dat beoogt het opsporen en bestrijden van infectieziekte uitbraken bij mensen en dieren te versnellen. In het zogeheten COMPARE-project worden nieuwe technieken gebruikt om de genen van ziekteverwekkende micro-organismen in kaart te brengen. Een consortium van 28 partners onder leiding van de Deense Technische Universiteit en het Erasmus MC, heeft daarvoor 20 miljoen euro subsidie ontvangen van de Europese Commissie. De gezondheid van mens en dier wordt wereldwijd steeds vaker bedreigd door de uitbraak van (nieuwe) infectieziekten veroorzaakt door micro-organismen zoals bacteriën en virussen. De huidige uitbraak van Ebola in West-Afrika bewijst bijvoorbeeld opnieuw dat een ziekteverwekker razendsnel moet worden herkend en ingedamd om te voorkomen dat de uitbraak een mondiaal probleem wordt. Ook de recente uitbraak van vogelgriep toont aan dat een ziekteverwekker grote – internationale – impact kan hebben. Immers: niet alleen de gezondheid en het welzijn van de direct getroffen mensen en dieren staan op het spel, er zijn ook buitengewoon grote economische gevolgen. Omdat infectieziekten zich razendsnel over de wereld kunnen verspreiden, bijvoorbeeld door internationale handel in voedsel en dieren en reizigersverkeer, is het belangrijk dat internationaal wordt samengewerkt om bijzondere ziektegevallen tijdig te herkennen. Ziekteverwekkers kennen geen grenzen. Bovendien zijn veel nieuwe uitbraken afkomstig van dieren. De ziekten kunnen worden overgebracht via voedsel of door de tussenkomst van andere overbrengers zoals muggen en knutten. Bij nieuwe uitbraken zijn ziekenhuizen extra kwetsbaar, als ernstig zieke patiënten verzorgd moeten worden waardoor ook personeel wordt blootgesteld. Het consortium heeft daarom experts die deskundig zijn op elk van deze gebieden bij elkaar gebracht, om samen met fundamentele wetenschappers, epidemiologen en bio-informatici het system te ontwikkelen. Deze benadering wordt de One Health Approach genoemd. Doel van het COMPARE-project is het ontwikkelen van een wereldwijd toegankelijke databank van ziekteverwekkende micro-organismen, gekoppeld aan methoden om complexe datasets te analyseren. Leiders van het Europees consortium zijn prof. Marion Koopmans, hoofd Virologie van het Erasmus MC en prof. Frank Möller Aarestrup van de Deense Technische Universiteit. Andere deelnemers uit Nederland zijn het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam, het Academisch medisch centrum Amsterdam (AMC), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Artemis Wildlife Health BV. In de databank wordt ook kennis opgeslagen over de eigenschappen van de ziekteverwekkers, zoals over de mechanismen die in werking treden bij een besmetting en over de overdraagbaarheid van de virussen en bacteriën tussen mensen en dieren. Tevens wordt er informatie toegevoegd over de behandelmethoden en infectiepreventie. Complexe analyses die nodig zijn om de gegevens te ontleden, zullen op een geautomatiseerde manier worden aangeboden, zodat ook laboratoria die deze expertise niet hebben in de toekomst toegang hebben tot de moderne technologie. ,,Met het platform dat we gaan maken, is het straks mogelijk om wereldwijd real time informatie uit te wisselen over micro-organismen door gebruik te maken van nieuwe genetische analyse methoden. Die informatie kan worden vergeleken met allerlei andere beschikbare informatie, zoals klinische en epidemiologische gegevens, op een manier die toegankelijk is voor artsen, dierenartsen en andere eindgebruikers,’’ vertelt Marion Koopmans. ,,Hiermee kunnen we eerder en beter nieuwe infectieziekte uitbraken opsporen en betere beslissingen nemen over de juiste maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen en over de meest geschikte behandelmethoden voor getroffen patiënten.’’ Uiteraard moet het ontwikkelen van een dergelijk systeem zorgvuldig gebeuren, om te voorkomen dat onjuiste conclusies getrokken worden en vals alarm wordt geslagen. Daarom worden toekomstige gebruikers en andere belanghebbenden (artsen, diagnostische laboratoria, patiëntengroepen, overheden, voedsel industrie, andere bedrijven) nauw betrokken bij de ontwikkeling van het systeem.
Sommige mensen hebben een verhoogde kans op reumatoïde artritis, anderen zijn juist beschermd. LUMC-onderzoekers laten zien dat dit kan komen doordat het immuunsysteem zich bij sommigen vergist bij de afweer tegen bacteriën en virussen. De kans op zo’n vergissing blijkt niet bij iedereen even groot te zijn. Zij publiceren dit belangrijke inzicht in het ontstaan van reumatoïde artritis in Nature Communications. Reumatoïde artritis is een chronische ziekte waarbij het immuunsysteem de gewrichtskapsels aanvalt. Al ruim 35 jaar isbekend dat bepaalde varianten van HLA-moleculen een verhoogde kans geven terwijl andere juist beschermen tegen deze ziekte. HLA-moleculen zijn cruciaal voor de afweer omdat ze stukjes eiwit van onder meer ziekteverwekkers op celoppervlak presenteren, waardoor afweercellen hiertegen een immuunreactie kunnen starten . Onbekend was hoe variaties in HLA bijdragen aan meer of minder kans op reumatoïde artritis (RA). Kruisreactie De onderzoeksgroep van prof. René Toes op de afdeling Reumatologie van het LUMC laat nu zien dat het afweersysteem bij het onschadelijk maken van een ziekteverwekker per ongeluk het eigen weefsel kan aanvallen. “In veel virussen en bacteriën, die bijvoorbeeld griep en acné veroorzaken, komt een eiwit voor waarvan een deel sterk lijkt op een stukje van het menselijke eiwit vinculine. Wanneer het immuunsysteem zich richt tegen dit specifieke deel van de ziekteverwekker, kunnen ook eigen weefsels worden aangevallen. Een zogenoemde kruisreactie”, vertel Diahann Jansen, samen met Jurgen van Heemst eerste auteur van het artikel in Nature Communications. Waarom niet iedereen evenveel kans heeft op zo’n ongelukkige kruisreactie, laten de onderzoekers ook zien. Daar komen de HLA-moleculen bij kijken. Jansen: “Mensen die beschermd zijn tegen RA hebben HLA-moleculen die eveneens het bewuste stukje bevatten dat voorkomt in zowel vinculine als eiwitten van ziekteverwekkers. Doordat hun HLA-moleculen wat dit stukje betreft lijken op vinculine en ziekteverwekkers, vormen zij hier geen afweercellen tegen.” Er vindt bij het maken van afweercellen een strenge selectie plaats; cellen die tegen eigen eiwitten reageren worden in principe meteen afgebroken. Al glipt hier soms een afweercel doorheen, zoals blijkt uit het feit dat mensen zonder de beschermende versie van HLA wél afweer tegen hun eigen eiwit vinculine kunnen ontwikkelen. Onbekend is hoe het komt dat de problemen zich alleen in de gewrichten voordoen, want vinculine komt ook op andere plekken in het lichaam voor; het eiwit is onderdeel van het celskelet. Jansen: “Misschien dat cellen in gewrichten eerder stuk gaan door wrijving. Vinculine komt dan massaal vrij en wanneer je dan afweercellen tegen dit eiwit hebt, kunnen je gewrichten worden aangevallen.” Deze interessante hypothese zal in de toekomst verder onderzocht worden. Het wetenschappelijke artikel is verschenen in Nature Communications. Dit onderzoek is financieel gesteund door het Reumafonds en NWO. De afdeling Reumatologie is onderdeel van Immunity, Infection and Tolerance, een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC. Reumatoïde artritis wordt ook wel reuma genoemd, maar officieel is reuma een verzamelnaam voor verschillende gewrichtsaandoeningen, waaronder reumatoïde artritis en artrose.
Een scoringssysteem op basis van klinische bevindingen, laboratoriumuitslagen en beeldvorming blijkt een uitstekende manier om tuberculeuze meningitis (TBM) vroegtijdig vast te stellen. Regan Solomons, kinderneuroloog in Zuid-Afrika, deed onderzoek naar het vaststellen van TBM bij kinderen in een vroeg stadium van de ziekte. Het onderzoek heeft hij verricht met zijn promotor Desmond Tutu professor Marceline van Furth, kinderarts-infectioloog. Solomons promoveert op 24 september bij VUmc. Tuberculeuze meningitis (hersenvliesontsteking door tuberculose) is de meest levensbedreigende vorm van tuberculose en een veelvoorkomende doodsoorzaak bij jonge Afrikaanse kinderen. Het vaststellen van TBM in een vroeg stadium van de ziekte is lastig omdat de ziekte geen typische symptomen kent. De symptomen die optreden lijken bijvoorbeeld erg veel op griep. Hoe vroeger TBM wordt vastgesteld, hoe kleiner de kans op complicaties en een dodelijke afloop. Regan Solomons heeft daarom onderzoek gedaan, onder begeleiding van VUmc-hoogleraar Marceline van Furth, om het vaststellen van de ziekte in een vroeg stadium te verbeteren. "Een scoringssysteem op basis van klinische bevindingen, laboratoriumuitslagen en beeldvorming blijkt een uitstekende manier om TBM vast te stellen" zegt Solomons. Glucose en eiwitten in het hersenvocht van de patiënt kunnen gebruikt worden als diagnostisch hulpmiddel, een röntgenfoto van de longen gaf daarentegen geen uitsluitsel. De combinatie van twee nieuwe testen (de MTBDRplus en de Xpert MTB/RIF) bleek onvoldoende om TBM uit te sluiten. "Maar als het wel om TBM ging dan voorkomen ze onnodige vertraging van de behandeling en potentiële levensbedreigende consequenties", aldus Solomons. Solomons deed onderzoek in het Tygerbergziekenhuis in Kaapstad, Zuid-Afrika. Tussen 2010 en 2013 identificeerde hij 79 kinderen met TBM. De meeste gevallen van tuberculose komen voor in de sloppenwijken en in meer dan twee derde van de gevallen gaat het om kinderen onder de vijftien jaar. Negentig procent van de kinderen met TBM wordt ziek en tien procent van hen overlijdt. De helft van de kinderen die TBM heeft overleeft ontwikkelt blijvende handicaps zoals spasticiteit, een vertraagde motorische ontwikkeling of een mentale ontwikkelingsachterstand. Het onderzoek van Solomons draagt bij aan het vroeg vaststellen van de diagnose zodat er zo snel mogelijk met de behandeling kan worden gestart.
Er is een belangrijke stap gezet naar een werkend vaccin tegen hiv. Onderzoekers zijn erin geslaagd neutraliserende antistoffen op te wekken die besmetting met het aidsvirus kunnen tegenhouden. Hierover publiceren zij in het wetenschappelijke vakblad Science. Hun research brengt ook aan het licht waarom de huidige vaccins die bij mensen worden getest, niet werken. Een van de grote uitdagingen bij het ontwikkelen van een hiv-vaccin is het namaken van het envelopeiwit dat het virus omhult. Daartegen moet een afweerreactie op gang komen zodra hiv het lichaam binnenkomt. Het volstaat niet om het envelopeiwit zelf in een vaccin te stoppen: het is erg instabiel en valt uit elkaar zodra je het injecteert. Daardoor wek je een verkeerde afweerreactie op. Onderzoekers van het AMC en Cornell University (New York) werkten zeventien jaar aan het bouwen van een stabiel eiwit dat qua structuur erg lijkt op het echte envelopeiwit. Dat is vervolgens getest in proefdiermodellen. Het vaccin bleek goede antistoffen op te wekken die het virus kunnen neutraliseren. Dit in tegenstelling tot de vaccins die momenteel bij mensen worden getest; zij bleken in dezelfde proefdiermodellen niet te werken. Nu zij de structuur van het envelopeiwit doorgrond hebben, kunnen de onderzoekers ook verklaren waarom de huidige vaccins niet succesvol zijn. AMCviroloog Rogier Sanders, verbonden aan het laboratorium voor Experimentele Virologie: ‘De eiwitten die daarin zitten, hebben niet dezelfde structuur als die op hiv. Daardoor worden antistoffen opgewekt tegen verkeerde onderdelen van het envelopeiwit.’ De ontdekking is een belangrijke stap op weg naar een goed werkend aidsvaccin. Maar we zijn er nog niet, zegt Sanders. ‘Hiv verandert steeds. De variatie in aidsvirussen is vele malen groter dan bij het griepvirus, waarvoor je ieder jaar een nieuw vaccin moet samenstellen. Daarom willen we breed neutraliserende antistoffen opwekken die álle of in ieder geval de meeste hiv-stammen remmen. Dat is nog niet gelukt.’ Sanders en zijn collega’s kunnen tegen twee stammen van het aidsvirus de gewenste afweerreactie opwekken. Ze zijn nu bezig met de vraag hoe ze antistoffen kunnen opwekken die zo veel mogelijk van de enorme hoeveelheid stammen aanpakken
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
Meningokokkenziekte is een zeer ernstige infectieziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie, de meningokok. Er zijn verschillende typen meningokokken; mensen worden vooral ziek van de serogroepen B, C, W en Y. Vaccinatie tegen meningokokkenziekte serogroep C is in Nederland sinds 2002 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen van 14 maanden. Hierdoor komt meningokokkenziekte door serogroep C nauwelijks meer voor. Sinds kort zijn vaccins beschikbaar tegen serogroep B. Daarnaast is er sinds 2015 een snelle toename in meningokokkenziekte door serogroep W. Er zijn combinatievaccins beschikbaar tegen serogroep A, C, W en Y. Vanwege ondermeer deze ontwikkelingen gaat de Gezondheidsraad de minister van VWS adviseren of, en op welke manier, het huidige vaccinatieprogramma tegen meningokokkenziekte aangepast moet worden. Daartoe heeft het RIVM achtergrondinformatie en recente data over meningokokkenziekte in Nederland verzameld. Het gaat onder meer om het aantal mensen in Nederland dat jaarlijks ziek wordt, de effectiviteit en veiligheid van de vaccins, en hoe het publiek denkt over vaccinatie tegen invasieve meningokokkenziekte. De infectie geeft een ernstig ziektebeeld zoals hersenvliesontsteking of een bloedvergiftiging, die zich snel kan ontwikkelen tot een shock waar veel mensen aan overlijden. De ziekte begint vaak met griepachtige verschijnselen en koorts die vervolgens zeer snel verergeren. De infectie is in Nederland relatief zeldzaam; op dit moment zijn er 100 tot 150 patiënten per jaar. Van deze patiënten overlijdt 5-10 procent ondanks antibiotica en intensieve zorg. 30 procent van de patiënten houdt er levenslang beperkingen aan over zoals gehoorverlies, amputatie van een ledemaat of epilepsie. Meningokokkenziekte komt het meest voor bij kinderen jonger dan 5 jaar, adolescenten en ouderen.
Bron: RIVM
Meningokokkenziekte is een zeer ernstige infectieziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie, de meningokok. Er zijn verschillende typen meningokokken; mensen worden vooral ziek van de serogroepen B, C, W en Y. Vaccinatie tegen meningokokkenziekte serogroep C is in Nederland sinds 2002 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen van 14 maanden. Hierdoor komt meningokokkenziekte door serogroep C nauwelijks meer voor. Sinds kort zijn vaccins beschikbaar tegen serogroep B. Daarnaast is er sinds 2015 een snelle toename in meningokokkenziekte door serogroep W. Er zijn combinatievaccins beschikbaar tegen serogroep A, C, W en Y. Vanwege ondermeer deze ontwikkelingen gaat de Gezondheidsraad de minister van VWS adviseren of, en op welke manier, het huidige vaccinatieprogramma tegen meningokokkenziekte aangepast moet worden. Daartoe heeft het RIVM achtergrondinformatie en recente data over meningokokkenziekte in Nederland verzameld. Het gaat onder meer om het aantal mensen in Nederland dat jaarlijks ziek wordt, de effectiviteit en veiligheid van de vaccins, en hoe het publiek denkt over vaccinatie tegen invasieve meningokokkenziekte. De infectie geeft een ernstig ziektebeeld zoals hersenvliesontsteking of een bloedvergiftiging, die zich snel kan ontwikkelen tot een shock waar veel mensen aan overlijden. De ziekte begint vaak met griepachtige verschijnselen en koorts die vervolgens zeer snel verergeren. De infectie is in Nederland relatief zeldzaam; op dit moment zijn er 100 tot 150 patiënten per jaar. Van deze patiënten overlijdt 5-10 procent ondanks antibiotica en intensieve zorg. 30 procent van de patiënten houdt er levenslang beperkingen aan over zoals gehoorverlies, amputatie van een ledemaat of epilepsie. Meningokokkenziekte komt het meest voor bij kinderen jonger dan 5 jaar, adolescenten en ouderen.
Bron: RIVM
Wouter Lollinga stelde in zijn onderzoek vast dat infectie met het cytomegalovirus (CMV) – een virus dat ruim de helft van de Nederlandse volwassenen heeft gehad – blijvend nierfunctieverlies veroorzaakt voor patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. Dit geldt dan voor patiënten met een heftige en/of langdurige infectie en voor patiënten wier lichaam een vertraagde afweerreactie vertoont. Deze en andere bevindingen helpen om beter te begrijpen wat er in het lichaam gebeurt bij een CMV-infectie, een van de grootste uitdagingen rondom orgaantransplantaties. Het menselijke CMV-virus wordt gekenmerkt door grote cellen die onder de microscoop op uilenogen lijken. Hoe ouder mensen worden, des te groter de kans dat zij op zeker moment CMV-infectie hebben opgelopen. Doorgaans merken gezonde personen hier niet zo veel van, soms zijn er griepachtige klachten. CMV-infecties kunnen gevaarlijk zijn voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kind, voor mensen met een lage weerstand of mensen die een orgaantransplantatie ondergaan – in dat laatste geval kan de ontvanger ook via het getransplanteerde orgaan besmet raken. Lollinga combineerde gegevens over CMV-infecties uit de klinische praktijk met experimentele data om de rol van CMV op de patiënt, nier en cel beter te begrijpen. Behalve de hierboven geschetste vaststellingen, concludeert Lollinga dat een CMV-infectie prominenter aanwezig is in patiënten met een hoog aantal ‘regulatoire immuuncellen’ – een soort dirigenten die andere immuuncellen aansturen. Dat laat zien dat afweeronderdrukkende medicatie (standaard toegediend rondom een niertransplantatie) en de eigen immuuncellen de afweerreactie tegen CMV kunnen verlagen. Verder blijkt het virus zelf ook strategieën te gebruiken om de afweerrespons van het lichaam te ontwijken, zoals de expressie door de receptor US28. De promovendus trof deze receptor aan in de vaatwand van nieren na transplantatie. Via cel-cel contact zorgt US28 volgens hem voor een snellere verspreiding van het virus door het lichaam. Wouter Lollinga (1989) studeerde Biomedische Wetenschappen (BSc) en Medical and Pharmaceutical Drug Innovation (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Nefrologie en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek valt binnen het raamwerk van het UMCG-onderzoeksprogramma GKC: Groningen Kidney Center. De titel van het proefschrift is: “The impact of cytomegalovirus in renal transplant recipients. From patient to cell”.
Bron: RUG
Volgens wetenschappers van de universiteit van Perth (Australië) betekent dagelijks een kwartiertje in de zon of anders regelmatig onder de zonnebank een oppepper voor het gele immuunsysteem. Het lichaam maakt vitamine D aan onder invloed van UV-straling, maar ook de afweer vaart er wel bij. Het gaat dan wel gematigd zonnen en niet om urenlang bakken. Vooral in de wintermaanden kan het lichaam een oppepper goed gebruiken, zeggen de wetenschappers. Het lichaam is dan immers het grootste deel van de tijd bedekt. Dat helpt bij het voorkomen van infectieziekten als griep en verkoudheid. Daarnaast wijzen de onderzoekers erop dat UV-straling helpt tegen ziekten als psoriasis, astma en MS.
De productinformatie (SmPC en bijsluiter) van diverse geneesmiddelen moet worden aangepast als gevolg van periodieke veiligheidsrapportbeoordelingen (PSUR’s). De CMDh heeft dit besloten op basis van de aanbevelingen van het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC en de bijbehorende beoordelingsrapporten.
Het gaat om de geneesmiddelen met de volgende werkzame stoffen
- Meloxicam. Toevoeging van de bijwerking ‘pancreatitis’ met frequentie ‘niet bekend’
- Ropinirol. Update van de rubrieken 4.4 en 4.8 om het risico te benadrukken op het ontstaan van het dopamine onttrekkingssyndroom (DAWS), alsmede toevoeging van een kruisreferentie naar dit risicoin rubriek 4.2.
Toevoeging in rubriek 4.4 van een waarschuwing om voorschrijvers te attenderen op de noodzaak om patiënten te informeren over het risico op hallucinaties. - Trimetazidine. Toevoeging van de bijwerking ‘vertigo’ met frequentie ‘niet bekend’. In Nederland zijn er geen producten met deze werkzame stof geregistreerd.
Meer informatie over de vastgestelde teksten voor de productinformatie van bovengenoemde producten en het tijdschema van de implementatie worden gepubliceerd op de website van het Europees geneesmiddelenagentschap EMA.
Daarnaast heeft de CMDh de volgende aanbevelingen gedaan
Revisie van CMDh procedureel advies voor wijziging (switch) van de RMS
Volgend op het in gang zetten van Artikel 50 van het Verdrag van de Europese Unie door het Verenigd Koninkrijk (VK) en ter voorbereiding op de Brexit, heeft de CMDh, samen met de Heads of Medicines Agencies (HMA), besloten tot een update van het CMDh procedureel advies voor wijziging van de RMS (Reference Member State). Hiertoe is ‘The RMS has triggered Article 50 of the Treaty on the European Union’ toegevoegd als geldige reden bij een verzoek tot wijziging van de RMS.
Er komt geen wijziging in de gebruikelijke procedure bij een switch van de RMS. In het document is te vinden dat de handelsvergunninghouder toestemming moet krijgen van zowel de huidige als de toekomstige RMS om te kunnen switchen. Ook staat vermeld dat een wijziging van de RMS alleen kan worden uitgevoerd als er geen lopende procedures zijn. Firma’s die van RMS willen wijzigen moeten bevestigen dat alle lopende procedures zijn afgerond voor de switch. Het geüpdatet document zal worden gepubliceerd op de CMDh-website onder ‘Procedural Guidance, General Information’.
Eventuele verzoeken om van RMS te wijzigen (van VK naar Nederland) moeten zoals gebruikelijk naar de managers van de desbetreffende FT-groepen worden gestuurd. Het CBG zal deze verzoeken verzamelen. Voordat toestemming wordt gegeven zal worden gekeken naar het aantal ontvangen verzoeken en de haalbaarheid hiervan.
Als meerdere CMS-landen (Concerned Member States) zijn betrokken in de procedure wordt verzocht om in het verzoek toe te lichten waarom wordt gekozen voor Nederland als nieuwe RMS.
Jaarlijkse update van humane influenzavaccins voor seizoen 2017/2018
Volgend op het rapport van de CHMP BWP (Biotech Working Party) ad hoc influenza Working Group, is de CMDh overeen gekomen dat de EU-aanbeveling van de CHMP BWP ad hoc Influenza Working Group, voor indiening van de jaarlijkse virusstam update, inclusief data-vereisten en -format, ook geldt voor seizoensgriepvaccins die enkel nationaal zijn geregistreerd of via MRP/DCP.
Meer informatie is te vinden in het rapport van de CHMP BWP ad hoc influenza Working Group.
Implementatie van het Commissiebesluit na een Artikel 30 harmonisatieprocedure voor Clexane
Op de CMDh-website komt een link naar het Commissiebesluit (van de Europese Commissie), inclusief de productinformatie, bijsluiter en verpakkingsteksten van de afgeronde Artikel 30 procedure voor Lovenox/Clexane (werkzame stof: enoxaparine).
Handelsvergunninghouders van biosimilars van Clexane wordt verzocht contact op te nemen met de desbetreffende RMS voor harmonisatie van de productinformatie van geneesmiddelen die zijn goedgekeurd via MRP/DCP in overeenstemming met het Commissiebesluit. Harmonisatie van deze teksten kan door indiening van een type IB variatie met categorie C.I.1.b, mits aan de voorwaarden zoals beschreven in de Variatieverordening (EC) No 1234/2008 wordt voldaan.
Op de CMDh-website zal ook een update van de tabel met wijzigingen voor harmonisatieprocedures conform Artikel 30 van de Richtlijn 2001/83/EC worden gepubliceerd. Aan deze tabel worden de toegekende MRP-procedurenummers toegevoegd, zodra deze bekend zijn.
Deze onderwerpen zijn besproken in de bijeenkomst van de CMDh (Co-ordination group for Mutual recognition and Decentralised procedures human) van 20 – 22 maart 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in dit Europese orgaan vertegenwoordigd.
Bron: CBG
In februari 2015 is in Nederland voor het eerst het Seoulvirus (SEOV) geconstateerd bij drie gevangen bruine ratten. Medewerkers van waterschappen kunnen bruine ratten tegenkomen als 'bijvangst' van de muskus- en beverratbestrijding. De kans dat zij met het SEOV worden besmet is echter klein, omdat heel weinig bruine ratten in Nederland het virus bij zich dragen. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM. Het SEOV is een zogeheten hantavirus. De meeste hantavirustypen komen vooral voor bij muizensoorten, maar daar komen de muskus- en beverratbestrijders minder vaak mee in contact. De kans dat de bestrijders aan andere hantavirussen worden blootgesteld is dan ook klein. De kans is groter dat muskus- en beverratbestrijders aan de Leptospirabacterie worden blootgesteld. Ongeveer de helft van de bruine ratten in Nederland draagt deze bacterie bij zich, waardoor ook het oppervlaktewater in de omgeving besmet raakt. Toch blijkt maar een klein aantal van de muskus- en beverratbestrijders besmet te zijn met leptospiren. Dit komt waarschijnlijk doordat zij tijdens werkzaamheden hun beschermende kleding dragen, zoals handschoenen, brillen en pakken met laarzen. Hantavirussen en leptospiren veroorzaken doorgaans milde griepklachten die moeilijk van elkaar te zijn onderscheiden. In een ernstigere vorm kunnen beide micro-organismen nierproblemen (ontstekingen, slechtere werking) veroorzaken. Dit komt zelden voor. Voor dit onderzoek hebben 260 muskus- en beverratbestrijders online een vragenlijst ingevuld (65 procent van de 402 aangeschreven personen). Daarnaast is van 246 personen (61 procent) een bloedmonster genomen dat is getest op antilichamen tegen zes hantavirussen. Eén bloedmonster bevatte een variant van het hantavirus (het Puumala-virus). Van 162 deelnemers was voldoende bloed beschikbaar om het ook op leptospiren te testen. Twee van hen waren besmet met deze bacterie. Of zij ook ziek zijn geworden van deze Leptospira-bacterie, kan niet met dit onderzoek worden aangetoond.
Bron: RIVM
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
Het inhaleren van geneesmiddelen is belangrijk voor patiënten met bijvoorbeeld astma of taaislijmziekte. Anne Lexmond onderzocht hoe het geneesmiddel en het type inhalator zijn af te stemmen op elkaar en op de patiënt. Haar bevindingen sluiten direct aan bij vragen uit de kliniek. Zij promoveert op 5 december aan de Rijksuniversiteit Groningen. Op de afdeling Farmaceutische Technologie en Biofarmacie van UMCG/RUG, waar Anne Lexmond haar onderzoek uitvoerde, is veel ervaring in het ontwikkelen van inhalatoren en inhalatiegeneesmiddelen. Twee modellen die daar ontwikkeld zijn, de Novolizer en de Genuair, worden inmiddels algemeen gebruikt. Een goedkope wegwerpinhalator, de Twincer, is in een vergevorderd stadium van ontwikkeling. 'Dit onderzoek naar geneesmiddelinhalatoren heeft in vier jaar tijd een klinische vraag uit het UMCG omgezet in een nieuwe test. En dat is heel snel,’ vertelt farmaceutisch technoloog Lexmond. Er was vraag naar een test die kan worden gebruikt in het onderzoek naar nieuwe astmamedicijnen. Daarvoor moet eerst heel gecontroleerd een soort astma-aanval oproepen worden, met adenosine. 'De adenosine wordt via een vernevelaar geïnhaleerd. Maar de concentratie is zo hoog, dat dit de grootte van de ingeademde druppeltjes beïnvloedt. Bovendien duurt het relatief lang om de juiste dosis in de longen te krijgen', legt Lexmond uit. In plaats van verneveling van opgeloste adenosine gebruikte Lexmond een poederinhalator die lijkt op de Twincer en die speciaal voor dit onderzoek is ontwikkeld. Hiermee was het mogelijk adenosine in hoge doseringen in de longen te krijgen. ‘Het halveerde bovendien de tijd die nodig is om de dosis toe te dienen, wat prettig is voor de patiënt die het onderzoek ondergaat.’ Daarnaast werkte Lexmond ook aan een betere inhalator voor kinderen. ‘Die gebruiken nu nog inhalatoren die zijn ontworpen voor volwassenen.’ Aan welke voorwaarden moet een kinder-inhalator voldoen? ‘Kinderen hebben een kleiner longvolume en ademen minder krachtig en korter in. Voor hen moet de dosis in ongeveer een halve liter lucht zitten, terwijl voor volwassenen volumes tot anderhalve liter gebruikelijk zijn.’ Een goede dosering is ook belangrijk bij het toedienen van antibiotica in de longen van patiëntjes met taaislijmziekte. Ook dat gaat nu via een vernevelingsapparaat, wat veel tijd kost. En het moet twee keer per dag. Een poederinhalator zou sneller en nauwkeuriger zijn. ‘Er loopt inmiddels een onderzoek met taaislijmziekte patiëntjes’, weet Lexmond. ‘Je moet eigenlijk het geneesmiddel en de inhalator samen afstemmen op de patiënt,’ is de overkoepelende conclusie van Lexmond. Dat gebeurt nog te weinig. ‘Maar er is grote belangstelling voor de manier van werken die we aan de RUG hebben ontwikkeld,’ vertelt de promovenda. Op basis van haar promotieonderzoek wist zij een exclusieve beurs voor farmaceutisch onderzoek aan King’s College London te krijgen. ‘Er worden er jaarlijks maar twee van toegekend,’ zegt Lexmond, die inmiddels naar Londen verhuisd is. ‘En er zit hier bijvoorbeeld een bedrijf voor farmaceutisch contractonderzoek dat erg geïnteresseerd is in het gebruik van de test die we in Groningen ontwikkeld hebben.’ Een poederinhalator is ook te gebruiken voor het toedienen van vaccinaties. ‘Daar is veel belangstelling voor. Je hebt dan geen naalden nodig. Voorwaarde is wel dat de ontwikkeling van het vaccin en de inhalator hand in hand gaan, en dat de inhalator niet veel kost. De Twincer zou heel geschikt zijn.’ De ontwikkeling van een inhalatievaccin was werk van haar collega Wouter Tonnis, die op dezelfde dag als Lexmond promoveert. Zijn onderzoek naar een inhaleerbaar vogelgriepvaccin was twee weken geleden nog in het nieuws.
Met de leeftijd neemt de vatbaarheid voor auto-immuunziekten toe. Tot op hoge leeftijd blijven stimulerende afweercellen behouden, terwijl remmende afweercellen afnemen. Volgens UMCG-onderzoeker Niels van der Geest dragen de stimulerende afweercellen bij aan het ontstaan van twee auto-immuunziekten die alleen bij ouderen voorkomen, te weten vaatreuma en spierreuma. Van der Geest onderzocht of veroudering van het afweersysteem kan bijdragen aan het ontstaan van auto-immuunziekten. Het adaptieve afweersysteem, bestaande uit zogeheten T-cellen en B-cellen, zorgt ervoor dat mensen na een eerste besmetting met een ziekteverwekker in veel gevallen immuniteit tegen deze ziekteverwekker opbouwen. Zowel T-cellen als B-cellen kunnen afweerreacties beïnvloeden door het stimuleren of afremmen van antistoffen. Gezonde veroudering is een proces waarbij steeds opnieuw de balans gevonden moet worden tussen stimulerende en remmende afweercellen. Van der Geest stelde vast dat veroudering een grote invloed heeft op de functies van T-cellen en B-cellen. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat auto-immuunziekten op latere leeftijd vaker voorkomen. Bij gezonde ouderen nemen remmende T-cellen toe en jonge T-cellen af, ontwikkelingen die gunstig lijken te zijn in het tegengaan van auto-immuunziekten. Daarnaast bleken ouderen die een grote toename van remmende T-cellen vertoonden, een verminderde reactie op een griepvaccinatie te hebben. Bij de bestudering van de B-cellen stelde Van der Geest vast dat remmende B-cellen bij ouderen afnemen, terwijl stimulerende B-cellen tot op hoge leeftijd behouden blijven. Dit laatste type lijkt bij te dragen aan het ontstaan van twee auto-immuunziekten die alleen bij ouderen voorkomen, te weten vaatreuma en spierreuma. Van der Geest concludeert dat aanpassingen in de balans tussen remmende en stimulerende T- en B-cellen die gunstig zijn voor de afweerreacties tegen ziekteverwekkers, tegelijkertijd een risico vormen voor het ontstaan auto-immuunziekten. Niels van der Geest (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en deed eerder onderzoek aan Seoul National University Hospital in Zuid-Korea. Zijn promotieonderzoek vond plaats binnen de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het UMCG en werd gefinancierd door MSD, het Reumafonds, de Jan Kornelis de Cock Stichting en De Drie Lichten. Van der Geest is momenteel als AIOS reumatologie verbonden aan het Martini Ziekenhuis en UMCG.
Behandeling met epoëtines, tegen bloedarmoede bij een specifieke groep patiënten, kan in zeer zeldzame gevallen leiden tot ernstige uitslag en blaarvorming van de huid. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert patiënten die deze verschijnselen krijgen bij gebruik van epoëtines, onmiddellijk contact op te nemen met hun arts en te stoppen met het medicijn. De nieuwe bijwerking is naar voren gekomen uit een analyse van gemelde bijwerkingen en komt zeer zelden voor. Epoëtines worden gebruikt bij patiënten met ernstige bloedarmoede (anemie). Behandeling vindt plaats bij volwassen patiënten met chronisch nierfalen of bij volwassen patiënten met niet-myeloïde kanker die gelijktijdig chemotherapie ontvangen. In Nederland gaat het om de volgende producten met epoëtines: Abseamed, Aranesp, Binocrit, Biopoin, Eporatio, EPREX, Mircera, NeoRecormon en Retacrit. De productinformatie van alle geneesmiddelen met epoëtines zal worden aangepast om dit nieuwe risico op te nemen.
Advies aan patiënten
- Bent u gestart met een epoëtine en krijgt u last van een ernstige huidreactie? Denk hierbij aan wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel of de geslachtsdelen. Dit leidt vaak tot het vervellen en loslaten van de aangetaste huid wat er uitziet als een ernstige brandwond. Had u kort voor deze huidreactie griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn?
- Neem bij deze symptomen onmiddellijk contact op met uw arts en stop de behandeling met epoëtine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van epoëtine met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Stop onmiddellijk de behandeling met epoëtine bij het optreden van ernstige cutane bijwerkingen.
- Een patiënt die door gebruik van een epoëtine een ernstige cutane huidreactie heeft ontwikkeld, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), mag nooit meer een epoëtine krijgen toegediend.
De betrokken firma’s hebben over dit onderwerp een gezamenlijke brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar de volgende zorgverleners: oncologen, nefrologen, pediatrische nefrologen, hematologen, dermatologen, anesthesiologen, ziekenhuisapothekers en alle genoemde specialismen in opleiding.
Bron: CBG
De CHMP heeft positief geadviseerd over het nieuwe influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Dit vaccin is ontwikkeld voor de profylaxe van griep bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De CHMP adviseerde verder positief over de uitbreiding van de indicatie voor Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen als gevolg van diabetisch macula-oedeem. Ook voor Sprycel (dasatinib) werd de indicatie uitgebreid met behandeling van volwassen patiënten met myeloïde leukemie. Voor Sutent (sunitinib) werd uitbreiding van de indicatie goedgekeurd voor behandeling van volwassenen met pancreaskanker.
Positieve adviezen
Het Comité heeft een positief advies uitgebracht over het verlenen van een handelsvergunning voor het influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Het vaccin is ontwikkeld voor influenzaprofylaxe bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De onderbouwing van de werkzaamheid van dit vaccin voor volwassenen werd nog niet overtuigend bevonden.
Nieuwe indicaties
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor uitbreiding van de therapeutische indicaties van: Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen door diabetisch macula-oedeem. Er zijn afspraken gemaakt met de aanvrager over het doen van onderzoek naar langetermijn effecten; Sprycel (dasatinib) met de eerstelijnsindicatie behandeling van volwassen patiënten met nieuw-gediagnosticeerde, philadelphia-chromosoom-positieve myeloïde leukemie in de chronische fase; Sutent (sunitinib) met behandeling van volwassen patiënten met inoperabele of gemetastaseerde, gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas met ziekteprogressie.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
Er is door de CHMP tevens positief geadviseerd over de volgende generica: Iasibon (ibandroninezuur) voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen, en voor de behandeling van door de tumor geïnduceerde hypercalcemie met of zonder metastasen. Iasibon is een generieke vorm van Bondronat. Potactasol (topotecan) voor de behandeling van gemetastaseerd ovariumcarcinoom, kleincellig longcarcinoom en cervixcarcinoom. Potactasol is een generieke vorm van Hycamtin. Docetaxel Teva Pharma (docetaxel) voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerd borstkanker, kleincellig longcarcinoom en gemetastaseerd prostaatcarcinoom.
Herziening aanbevelingen voor Fabrazyme
Het Comité heeft eerdere aanbevelingen voor het gebruik van Fabrazyme (algalsidase-bèta) tijdens het huidige leveringstekort herzien. De CHMP adviseert artsen om Fabrazyme weer voor te schrijven in de dosering die wordt aanbevolen in de SmPC, afhankelijk van de beschikbaarheid van enzymsubstituten en de ernst van de ziekte.
Herbeoordeling Invirase afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van Invirase (saquinavir) die werd gestart na aanwijzingen van verlenging van de QT- en PR-intervallen bij gezonde vrijwilligers. Het Comité is van mening dat de klinische balans tussen de baten en de risico"s van de combinatiebehandeling van Invirase plus ritonavir-boosting bij volwassen patiënten met HIV-1-infectie, nog steeds positief is. De CHMP adviseert echter behandelingnaïeve patiënten in de eerste week van behandeling uit voorzorg een lagere dosis Invirase te geven. De CHMP heeft de firma gevraagd onderzoek te starten naar het potentiële risico van hartritmestoornissen bij behandelingnaïeve patiënten die de lagere dosis Invirase krijgen in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Herbeoordeling fibraten afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van bezafibraat, ciprofibraat, fenofibraat en gemfibrozil en komt tot een positief oordeel ten aanzien van de klinische baten-risico balans. Het Comité adviseert wel deze geneesmiddelen niet langer voor te schrijven als eerstelijnsbehandeling, behalve bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie of aan patiënten die geen statines kunnen gebruiken. Fibraten zijn geneesmiddelen die al lang worden gebruikt voor de regulering van de lipidenconcentraties (zoals cholesterol en triglyceriden) in het bloed.
Besluit tot harmonisatie na verwijzing
De CHMP heeft een positief advies uitgebracht over harmonisatie van de productinformatie voor het voorschrijven van drie geneesmiddelen. De beoordeling werd uitgevoerd om de verschillen in de productinformatie binnen Europa te harmoniseren. De betreffende geneesmiddelen zijn: Fortum (ceftazidime), een antibioticum voor de behandeling van infecties, zoals in het ziekenhuis opgelopen longontsteking, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, bot- en gewrichtinfecties, chronische otitis media, gecompliceerde intra-abdominale infecties, meningitis en gecompliceerde urineweginfecties en bij deze infecties optredende bacteriëmie; Tazocin (piperacilline/tazobactam), een antibioticum voor de behandeling van ernstige pneumonie, gecompliceerde urineweginfecties, gecompliceerde intra-abdominale infecties, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, en bij deze infecties optredende bacteriëmie. Vascace Plus (cilazapril/hydrochloorthiazide) voor de behandeling van hypertensie bij patiënten van wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met cilazapril alleen.
Herbeoordeling Octagam
De CHMP is de herbeoordeling begonnen van Octagam en verwante producten (humaan normaal immunoglobuline). Dit is het gevolg van de eerdere advies tot schorsing van de handelsvergunning van Octagam vanwege een verhoogde kans op trombo-embolische gebeurtenissen bij patiënten die met dit middel behandeld worden.
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor Bydureon (exenatide) voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen en Nulojix (belatacept). Belatacept is bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties na niertransplantaties. De "Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)" is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Bydureon (exenatide), voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen. Bydureon is een verlengde afgifte-vorm van Byetta (exetanide), Nulojix (belatacept), in combinatie met corticosteroïden en een mycofenolzuur bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties bij volwassenen die een niertransplantatie ondergaan.
Generieke geneesmiddelen
Het Comité heeft positief geadviseerd over het verlenen van een handelsvergunning voor het generieke geneesmiddel Rivastigmine Actavis. De indicatie voor dit geneesmiddel is de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige alzheimerdementie en lichte tot matig ernstige dementie bij patiënten met idiopathische ziekte van Parkinson. Rivastigmine Actavis is een generieke vorm van Exelon.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen: Carbaglu (cargluminezuur); uitbreiding met "behandeling van hyperammonemie door isovaleriaanacidemie, methylmalonacidemie en propionacidemie", Pradaxa (dagibatran); uitbreiding met "preventie van CVA en embolie bij volwassen patiënten met atriumfibrilleren zonder klepafwijkingen", Ozurdex (dexamethason); uitbreiding met "behandeling van volwassen patiënten met ontsteking van het achterste oogsegment die zich manifesteert als niet-infectieuze uveïtis", Simponi (golimumab); uitbreiding met "vermindering van de progressie van perifere gewrichtsbeschadiging, vastgesteld door middel van röntgenonderzoek, bij patiënten met poly-articulaire, symmetrische subtypes van artritis psoriatica", Nadere bestudering van gegevens Finland, Zweden en Frankrijk over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optrden van narcolepsie hebben geleid tot aanpassing van de wetenschappelijke productinformatie van Pandemrix (pandemisch griepvaccin).
Heroverwegingsprocedure Avastin afgerond: na een heroverweging van het eerdere negatieve advies heeft de CHMP een definitief positief advies uitgebracht waarin de therapeutische indicaties van Avastin (bevacizumab) worden uitgebreid met eerstelijnsbehandeling, in combinatie met capecitabine. Het gaat hier om patiënten met gemetastaseerde borstkanker bij wie behandeling met andere chemotherapeutica zoals taxanen of anthracyclines niet kunnen verdragen.
Herbeoordeling dialyse-oplossingen van de firma Baxter: naar aanleiding van aanwezigheid van endotoxinen in de dialyse-oplossingen van Baxter, die geproduceerd werden in de fabriek in Castlebar, Ierland, heeft het Comité geadviseerd om ook de productielocaties in Canada, Polen en Turkije op te nemen in de bestaande handelsvergunningen van Baxters oplossingen voor peritoneale dialyse. Hierdoor wordt de levering van endotoxinevrije oplossingen in Europa gewaarborgd. Het Comité continueert het onderzoek naar de oorzaak van het probleem en de noodzakelijke veranderingen in het productieproces in Castlebar.
Herbeoordeling celecoxib: de CHMP is gestart met een herbeoordeling van celecoxib bij vermindering van het aantal adenomateuze darmpoliepen bij familiaire adenomateuze polypose. De herbeoordeling was gestart door bezorgdheid dat celecoxib-bevattende geneesmiddelen off-label gebruikt zouden worden voor deze indicatie nu Onsenal (celecoxib) door de firma van de markt is gehaald.
Bisfosfonaten en botbreuken: er is een verhoogd risico op botbreuken van het dijbeen vastgesteld bij het gebruik van bisfosfonaten, vooral bij patiënten die langdurig worden behandeld met deze geneesmiddelen. Omdat het verhoogde risico bij alle bisfosfonaten wordt gezien, is er sprake van een klasse-effect.
Er is onvoldoende bewijs om een oorzakelijke relatie tussen het gebruik van Pandemrix (griepvaccin) en narcolepsie (slaapziekte) te veronderstellen. Dit concludeert het Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenbureau EMA waarin het CBG is vertegenwoordigd op basis van alle beschikbare gegevens. De CHMP vindt de balans werkzaamheid - risico"s nog steeds positief en ziet op dit moment, hoewel herbeoordeling nog niet is afgerond, geen reden om tijdelijke maatregelen te treffen. De herbeoordeling door de CHMP werd noodzakelijk na meldingen van narcolepsie bij patiënten in de leeftijd van 5 tot 49 jaar die zijn gevaccineerd met Pandemrix. Op 17 september 2010 waren er 81 meldingen gedaan die narcolepsie suggereerden. Het merendeel van deze meldingen was afkomstig uit Zweden en Finland. De CHMP verwacht de herbeoordeling binnen drie tot zes maanden te kunnen afronden.
De CHMP heeft in de vergadering van februari onder meer positieve adviezen gegeven over drie nieuwe geneesmiddelen: Hizentra, een gammaglobuline wordt gebruikt bij de behandeling van immunodeficiëntiesyndromen, Proveblue (methylthioniniumchloride) bij de symptomatische behandeling van methemoglobinemie veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën en Rasilamlo (een combinatie van aliskiren en amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP was positief over:
Hizentra (humaan normaal immunoglobuline), een substitutietherapie voor volwassenen en kinderen met primaire immunodeficiëntiesyndromen en voor patiënten met myeloom of chronische lymfatische leukemie met ernstige secundaire hypogammaglobulinemie en recidiverende infecties. Het betreft hier een 20% oplossing voor subcutane toediening, een 10% intraveneuze oplossing was al eerder geregistreerd.
Methylthioniniumchloride Proveblue (methylthioniniumchloride), voor acute symptomatische behandeling van methemoglobinemie, veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën bij volwassenen en kinderen ouder dan drie maanden.
Rasilamlo (aliskiren/amlodipine), uitsluitend voor de behandeling van volwassen patiënten met essentiële hypertensie, bij wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met aliskiren of amlodipine alleen. In de wetenschappelijke productinformatie (SPC) wordt opgenomen dat er onvoldoende data zijn bij ouderen.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
DeCHMP heeft positief geadviseerd over de handelsvergunningen voor de generieke geneesmiddelen Ibandroninezuur Sandoz en Ibandroninezuur HEXAL (ibandroninezuur), bedoeld voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen. Beide geneesmiddelen zijn generieke vormen van Bondronat.
Nieuwe therapeutische indicatie
Het Comité heeft positief geadviseerd over uitbreiding van de therapeutische indicatie voor Humira (adalimumab) met "behandeling van juveniele idiopathische artritis bij patiënten van 4 tot 12 jaar oud."
Pandemrix en mogelijk verband met narcolepsie: De CHMP is van mening dat verder onderzoek moet worden gedaan naar een mogelijk verband tussen narcolepsie (slaapziekte) bij kinderen en het griepvaccin Pandemrix. De aanbeveling voor het gebruik van Pandemrix (geregistreerd voor gebruik tijdens een pandemie) wordt op dit moment niet gewijzigd. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 18 februari 2011.
Beperking gebruik Zerit:
Naar aanleiding van meldingen van bijwerkingen bij het gebruik van Zerit (stavudine) heeft de CHMP aanbevolen de therapeutische indicaties van Zerit te beperken. Het geneesmiddel moet zowel bij volwassenen als bij kinderen zo kort mogelijk gebruikt worden en alleen als er geen goede alternatieven beschikbaar zijn. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Beperking gebruik Tygacil: Het Comité adviseerde om het gebruik van Tygacil (tigecycline) te beperken tot de situatie waarin geen andere antibiotica gebruikt kunnen worden. De voorschrijvende artsen worden gewezen op een mogelijk verband tussen het geneesmiddel en verhoogde mortaliteit in klinisch onderzoek bij onder meer niet-goedgekeurde indicaties. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Nieuwe contra-indicatie voor Brinavess: De CHMP heeft geadviseerd de contra-indicaties van Brinavess (vernakalant) te herzien na melding van een geval van ernstige hypotensie en cardiogene shock bij een patiënt die deelnam aan een klinisch onderzoek. Met de nieuwe contra-indicatie wordt de tijd waarin patiënten na toediening van Brinavess geen andere intraveneuze antiaritmica (klassen I en III) toegediend mogen krijgen, verlengd tot vier uur na toediening van Brinavess.
Onvoldoende voorraad van Simponi:Het Comité is op de hoogte gesteld van fabricageproblemen met Simponi (golimumab) voorgevulde pennen, die zullen leiden tot een tijdelijk tekort van deze presentatie van Simponi in een aantal Europese landen. Het Comité adviseerde om de betrokken patiënten in plaats daarvan de andere presentatie van Simponi, de voorgevulde spuit, voor te schrijven, of een ander middel op advies van hun arts. Simponi is een geneesmiddel voor de behandeling van reumatoïde artritis, artritis psoriatica en spondylitis ankylopoëtica.
Beroepsprocedure Docetaxel Teva Generics: Het Comité heeft een beroepsprocedure afgerond, die in gang werd gezet wegens verschil van mening tussen EU-lidstaten over het generieke docetaxel-bevattende geneesmiddel Docetaxel Teva Generics. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de behandeling van borstkanker, niet-kleincellige longkanker, prostaatkanker, adenocarcinoom van de maag en kanker in hoofd en hals. De procedure was gestart wegens bezorgdheid over het niet verrichten van bio-equivalentie onderzoek. Het Comité was van mening dat er geen aanvullende gegevens nodig waren en adviseerde daarom positief.
Herbeoordeling buflomedil-bevattende geneesmiddelen: De CHMP is een onderzoek begonnen naar het hoge risico van cardio- en neurotoxiciteit, vooral na onbedoelde of opzettelijke overdosering, bij patiënten die buflomedil-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de behandeling van symptomen van perifere arteriële occlusieve aandoeningen. Aanleiding hiertoe was de schorsing van de handelsvergunning voor deze geneesmiddelen in Frankrijk op grond van herziening van alle beschikbare risico-informatie.
Herbeoordeling van pholcodine-bevattende geneesmiddelen: Het Comité is gestart met een onderzoek naar het mogelijke verband tussen het gebruik van pholcodine-bevattende geneesmiddelen en anafylactische reacties bij patiënten die daarna zijn blootgesteld aan neuromusculaire blokkers (neuromuscular blocking agents, NMBA) die worden gebruikt in de anesthesie. Het onderzoek is een gevolg van de publicatie van onderzoeksgegevens, waaruit mogelijk blijkt dat het gebruik van pholcodine kan leiden tot immunologische stimulatie van blootgestelde patiënten. Bovendien werd in een aantal EU-lidstaten waar pholcodine niet meer op de markt is, een vermindering van de rapportage van NMBA-gerelateerde anafylaxie waargenomen. Pholcodine-bevattende geneesmiddelen worden gebruik voor de behandeling van hoest bij kinderen en volwassenen en is in Nederland niet op de markt.
De CHMP heeft in de november-vergadering positief geadviseerd over het pandemische griepvaccin Pumarix, de H5N1-variant van het eerder geregistreerde Arapranrix. Ook was er een positief advies voor een generieke versie van de combinatie lamivudine / zidovudine voor de behandeling van hiv. Voor clopidogrel werd de nieuwe indicatie "atriumfibrilleren en ten minste één risicofactor voor vasculaire complicaties bij patiënten die geen vitamine K-antagonisten kunnen gebruiken" aanvaard. De CHMP is het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europese bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EMA). In dit Comité wordt het CBG vertegenwoordigd door dr. Barbara van Zwieten, prof. dr. Pieter de Graeff en prof. dr. Bert Leufkens.
Positief advies
De CHMP adviseerde positief over Pumarix (H5N1, gesplitst virion, geïnactiveerd, geadjuveerd), een vaccin voor de profylaxe van influenza bij een officieel afgekondigde pandemische situatie. Pumarix is eerder geregistreerd als Arapranrix en is een zogeheten "mock-upvaccin". Dit houdt in dat het vaccin een virusstam bevat die, wanneer de daadwerkelijke pandemische virusstam bekend is, kan worden vervangen door deze stam.
Nieuw een generiek geneesmiddel
De CHMP was eveneens positief over het generieke geneesmiddel Lamivudine/Zidovudine Teva (lamivudine/zidovudine) voor gebruik als antiretrovirale combinatietherapie ter behandeling van infectie met het humane immunodeficiëntievirus (hiv-infectie). Lamivudine/Zidovudine Teva is een generieke variant van het merkgeneesmiddel Combivir.
Nieuwe therapeutische indicaties
Plavix (clopidogrel) kreeg als nieuwe indicatie "atriumfibrilleren bij volwassenen bij wie sprake is van minstens één risicofactor voor vasculaire complicaties en die geen vitamine K-antagonisten kunnen gebruiken".
Beoordeling levende verzwakte vaccins
Naar aanleiding van eerdere bevindingen bij Rotarix en Rotateq heeft de CHMP gediscussieerd over de vraag hoe om te gaan met nieuwe testmethoden voor vaccins. Het gaat hierbij om de invloed van onverwacht aanwezige fragmenten virus-DNA van porcien circovirus in enkele levende verzwakte vaccins, waarbij dus gebruik werd gemaakt van een nieuwe testmethode. De CHMP kwam tot de conclusie dat de onverwachte aanwezigheid van virus-DNA in deze vaccins geen risico voor de volksgezondheid met zich meebrengt, doordat de aangetroffen virussoort bij de mens geen ziekte kan veroorzaken. Bovendien blijken de aangetroffen intacte virusdeeltjes zich niet te vermenigvuldigen. De CHMP buigt zich over de vraag of eventuele verdere stappen samen met de WHO en de FDA genomen kunnen worden.
Herbeoordeling modafinil afgerond
De CHMP heeft bij de afronding van een herbeoordelingsprocedure voor geneesmiddelen die modafinil bevatten haar aanvankelijke oordeel bevestigd en op basis daarvan geadviseerd om het gebruik van deze geneesmiddelen te beperken tot behandeling van slaperigheid als gevolg van narcolepsie. Dit is de enige in Nederland geregistreerde indicatie. Modafinil is een stof die de waakzaamheid bevordert. De herbeoordeling was nodig door zorg over de veiligheid van modafinil, waaronder neuropsychiatrische aandoeningen, reacties van de huid en cardiovasculaire bijwerkingen en het mogelijke misbruik van deze geneesmiddelen.
Herbeoordelingsprocedure oraal toe te dienen opioïden afgerond
De CHMP heeft een herbeoordelingsprocedure afgerond voor oraal toe te dienen opioïden met gereguleerde afgifte vallend onder stap 3 van de analgetische pijnladder van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De CHMP bevestigde het aanvankelijke oordeel en adviseerde om formuleringen met polymetacrylaat-tri-ethylcitraat voor verlengde afgifte te schorsen, omdat daarbij sprake is van een onacceptabele interactie met alcohol. De CHMP concludeerde dat de balans werkzaamheid - risico"s van andere op de markt zijnde formuleringen nog positief was, maar adviseerde wel bestaande waarschuwingen te harmoniseren waar het gaat om gelijktijdig gebruik van alcohol voor alle oraal toe te dienen opioïde geneesmiddelen met gereguleerde afgifte.
Oraal toe te dienen opioïden met verlengde afgifte voor WHO stap 3 zijn sterke pijnstillers die worden gebruikt voor behandeling van pijn die niet gereguleerd kan worden met andere geneesmiddelen.
Er moet verder onderzoek worden gedaan naar een mogelijk verband tussen narcolepsie (slaapziekte) bij kinderen en het griepvaccin Pandemrix. De aanbeveling voor het gebruik van Pandemrix (geregistreerd voor gebruik tijdens een pandemie) wordt op dit moment niet gewijzigd. Dit concludeert het Europese wetenschappelijke comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De CHMP heeft de voorlopige resultaten van een Fins onderzoek bestudeerd. Het gaat om een epidemiologische studie waarbij het voorkomen van narcolepsie bij kinderen tussen 4 en 19 jaar, die zijn gevaccineerd zijn met Pandemrix en bij kinderen die niet zijn gevaccineerd, met elkaar wordt vergeleken. Het gaat om kinderen die zijn gevaccineerd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. Deze studie laat zien dat narcolepsie 9 keer vaker is gerapporteerd in de gevaccineerde groep (een toename van 1 naar 9 gevallen per 100.000 gevaccineerden). Het voorkomen van narcolepsie is echter nog steeds zeer zeldzaam, ondanks deze duidelijke toename. In Nederland zijn tot dusver twee gevallen gemeld van narcolepsie bij kinderen die gevaccineerd zijn met Pandemrix. Het CBG onderzoekt verder samen met de CHMP wat de mogelijke betekenis van deze meldingen is. In navolging van Finland wordt er ook onderzoek gedaan in Zweden. Ook in Zweden is een onverwacht aantal gevallen van narcolepsie gerapporteerd na vaccinatie met Pandemrix. In de niet-Scandinavische landen is geen toename van narcolepsie gerapporteerd. In Canada, waar dit type vaccin veel is gebruikt, is ook geen bewijs van toename van narcolepsie. Naast het onderzoek van de CHMP loopt ook het VAESCO-onderzoek, een epidemiologische studie die wordt uitgevoerd in negen landen, waaronder Nederland, door verschillende onderzoeksinstituten. De eindresultaten hiervan worden eind juni 2011 verwacht.
Lonneke van der Mark: ‘Children with asthma in general practice: the development of the clinical asthma prediction score ‘. Op basis van vijf risicofactoren is astma bij kinderen het beste te voorspellen. Leeftijd, familieonderzoek, een slaapstoornis als gevolg van piepende ademhaling, piepende ademhaling zonder dat er sprake is van griep en bepaalde allergietests zijn voldoende om de klinische astma predict score of CAPS vast te stellen. Huisartsen kunnen zo bij peuters en kleuters gemakkelijk astma constateren. In deze leeftijdsgroep is astma moeilijk te diagnosticeren; in de eerstelijnszorg bestond dan ook behoefte aan betere diagnostiek voor kinderen met aanhoudende klachten aan de luchtwegen. Een CAPS-score ligt altijd tussen nul en 11 punten. CAPS lager dan drie betekent dat de kans op astma kleiner is dan circa 22 procent en een score van zeven of hoger betekent dat het kind een kans heeft van ongeveer 74 procent op astma. Op basis van de CAPs-score kunnen ouders en huisarts dus beslissen of een kind bij een verdenking van astma nader moet worden onderzocht. Bij een lage score kan worden gewacht, bij een hoge score is actie vereist.
Vijfhonderd vwo’ers gaan hun leeftijdsgenoten leren hoe zij zich kunnen wapenen tegen de gevaren van infectieziekten. Hiertoe start het project Viruskenner. Viruskenner is een initiatief van het Viroscience Lab van het Erasmus MC en de Cirion Foundation. Boodschap is dat je de vitaliteit van virussen nooit onderschatten. Virussen muteren, passen zich aan. Ze vinden altijd weer nieuwe wegen terug naar de mens, zegt professor en viroloog. A. Osterhaus van het Erasmus MC. Viruskenner wil jongeren bewustmaken van het bestaan van virussen en de bijbehorende risico’s. Voorbeelden daarvan zijn griep, het West-Nijlvirus en knokkelkoorts. Met dat doel is ook de website Planetvirus.nl gelanceerd. De scholieren werken als Virus Fighter Teams aan hun onderwerp tot de gezamenlijke slotdag in mei.
Het UMC St Radboud gaat vervolgonderzoek doen naar de concentratie- en meditatietechnieken van de bekende ‘Iceman’ Wim Hof. Hij zegt dat hij door zijn meditatie-concentratietechniek zijn immuunsysteem kan onderdrukken. Bij eerder onderzoek kreeg hij een dood bestanddeel van de celwand van een bacterie ingespoten. Het immuunsysteem reageert daarop alsof er een levende bacterie binnendringt en maakt ontstekingseiwitten aan. Proefpersonen krijgen normaal gesproken kortdurende griepachtige verschijnselen, zoals koorts, rillerigheid en hoofdpijn. Hof had daar geen last van en er werden ook opmerkelijk weinig ontstekingseiwitten in zijn bloed gevonden. Hij gaat zijn technieken nu overdragen op een groep gezonde vrijwilligers.
Nieuwe geneesmiddelen en indicaties in oktober 2012
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Amyvid (florbetapir) wordt gebruikt bij PET-scans, voor het aantonen van β-amyloïde plaques in de hersenen van patiënten bij de diagnosestelling van Alzheimer en andere vormen van cognitieve achteruitgang. Als er geen of nauwelijks plaques worden gezien, kan Alzheimer worden uitgesloten.
- Betmiga (mirabegron), voor de behandeling van de symptomen van overactieve blaas, waaronder aandrang incontinentie.
- Krystexxa (pegloticase), voor de behandeling van chronische ernstige invaliderende jicht bij volwassenen, indien deze geen normale serum ureum spiegels verkrijgen met maximale doseringen xanthine oxidase remmers of voor wie deze laatste zijn gecontra-indiceerd .
- Tresiba (insulin degludec) en Ryzodeg (insulin degludec / insulin aspart) voor de behandeling van diabetes mellitus. Er wordt ook een sterkte geregistreerd die hoger is dan gebruikelijk(200 units/ml t.o.v. 100 units/ml), de injectiepen is aangepast zodat dit onderscheid duidelijk zichtbaar is. Het CBG zal nagaan in hoeverre het veld hierover het beste kan worden ingelicht.
Weigering handelsvergunningen*
- Acrescent / Balaxur (memantine hydrochloride / donepezil), bedoeld voor de behandeling van matige tot ernstige vormen van Alzheimer. Het nut van de combinatie van memantine en donepezil was onvoldoende onderbouwd.
- Qsiva (phentermine/topiramaat), bedoeld voor de behandeling van obesitas. De CHMP heeft deze aanvraag met name afgewezen omdat er zorgen zijn rond de veiligheid.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Humira (adalimumab), nu ook voor de behandeling bij kinderen tussen de 6 en 17 jaar oud met de ziekte van Crohn, die onvoldoende reageren op de standaardbehandeling. De lange-termijn effecten zullen gevolgd worden middels een register.
- Isentress (raltegravir), wordt gebruikt bij de behandeling van HIV, waarbij de minimumleeftijd voor gebruik is verlaagd naar personen van 2 jaar en ouder.
- Thyrogen (thyrotropin alfa), wordt onder andere gebruikt als pre-therapeutische stimulatie in combinatie met radioactief jood bij patiënten bij wie de schildklier operatief verwijderd is (thyroïdectomie) omdat ze kanker hadden. De dosering voor radioactief jood is aangepast en vanaf nu mag het Thyrogen worden gecombineerd met tussen 30 (1.1 GBq) en 100 mCi (3.7 GBq) radioactief jood.
- Xarelto (rivaroxaban), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van diep-veneuze trombose en pulmonaire embolie en voor de preventie van het opnieuw optreden hiervan. Voor deze indicatie zijn lagere sterktes van het product ontwikkeld en contra-indicaties toegevoegd (beschadiging of afwijking met significant risico op grote bloedingen, behandeling met andere antistollingsmiddelen behoudens een paar specifieke situaties).
Overig nieuws CHMP
- Pandemrix: De CHMP heeft gesproken over een academisch onderzoek naar een verband tussen Pandemrix en narcolepsie. De onderzoeksresultaten geven op dit moment geen reden tot zorg en leiden niet tot een andere mening over dit onderwerp. Pandemix is gebruikt bij de vaccinatie voor de Mexicaanse griep in 2009.
Welke middelbare school blinkt uit in het verspreiden van kennis over virussen? Donderdag 10 mei maakt Viruskenner de winnaar bekend van de wedstrijd waarbij 150 leerlingen werden uitgedaagd om leeftijdsgenoten uit heel het land zo snel en effectief mogelijk kennis over infectieziekten op te laten doen. De prijsuitreiking vindt plaats in Science Center Nemo in Amsterdam. Tien groepen presenteren hun idee, waarna er een winnaar wordt gekozen. Ook wordt met een quiz getest welke scholieren het meeste weten over virussen. De scholieren die hebben meegedaan aan de wedstrijd zijn tussen de 14 en 16 jaar en zitten op vijf technasia (bètageoriënteerde VWO’s) in Noord-Holland. Ze hebben de afgelopen maanden in groepjes informatie verzameld over infectieziekten. Daarbij konden ze via mail en telefoon de hulp inroepen van deskundigen, jonge onderzoekers van het Erasmus MC. Daarnaast moesten de scholieren de informatie zo goed en breed mogelijk verder verspreiden onder hun leeftijdgenoten. Ze mochten zelf bedenken wat daarvoor de beste manier was, bijvoorbeeld folders, filmpjes, social media of een hele nieuwe manier. Zo konden ze zelf bepalen welke manier goed aansluit bij de kennis en interesse van hun leeftijdgenoten. Infectieziekten kunnen het beste worden bestreden door de kennis erover te verspreiden. Hoe krijg je bijvoorbeeld zo ’n ziekte en hoe kun je besmetting voorkomen? ‘Informatie verspreiden is heel belangrijk want wereldwijd sterven dagelijks nog duizenden mensen aan infectieziekten, zoals malaria, aids en knokkelkoorts. Ook in Nederland komen infectieziekten voor zoals griep en Q-koorts’, zegt Eric van Gorp, initiatiefnemer van Viruskenner en internist-infectioloog van het Erasmus MC. Tijdens de einddag van Viruskenner Op 10 mei krijgen de leerlingen die de beste, mooiste en origineelste informatiematerialen hebben gemaakt een prijs uitgereikt. De dag wordt gehouden in Science Center Nemo en wordt gepresenteerd door Armito Haarhuis (Prof Amito in Willem Wever). De jongeren presenteren hun ideeën vanaf 13.30 uur. Na 15.15 uur doen ze mee aan een kennisquiz en kiest een jury de beste verspreider van kennis over virussen. Viruskenner is een samenwerkingsverband tussen Virgo Consortium en de stichtingen Cirion en SPREAD, het Academic Global Health Platform van het Erasmus MC.
Ruim 150 middelbare scholieren en 100 basisschoolleerlingen gaan leeftijdsgenoten leren hoe ze zich kunnen wapenen tegen de gevaren van infectieziekten. Ze mogen zelf beslissen hoe ze dat precies doen, bijvoorbeeld via folders, filmpjes, social media of op een totaal nieuwe manier. De leerlingen doen mee aan het project Viruskenner, een initiatief vanuit het Erasmus MC. Vrijdag 17 februari komen de leerlingen om 14.00 uur naar museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam voor de start van het project. Wereldwijd sterven dagelijks duizenden mensen aan infectieziekten, zoals malaria, aids en knokkelkoorts. Ook in Nederland komen infectieziekten voor zoals griep en Q-koorts. De beste manier om deze ziekten tegen te gaan is om de kennis erover te verspreiden. ‘Scholing is van onschatbare waarde’, zegt Eric van Gorp, initiatiefnemer van Viruskenner en internist-infectioloog van het Erasmus MC. ‘Het is daarom logisch om scholieren veel te leren over infectieziekten en ervoor te zorgen dat zij de kennis zelf verder verspreiden. Daarnaast is het een mooie kans om jongeren te interesseren voor wetenschap.’ De deelnemende middelbare scholieren zijn tussen de 14 en 16 jaar en zitten op vijf technasia (bètageoriënteerde VWO’s) in Noord-Holland. Ze gaan in groepjes informatie verzamelen over infectieziekten. Daarbij kunnen ze via mail en telefoon de hulp inroepen van deskundigen, jonge onderzoekers van het Erasmus MC. De basisschoolleerlingen zitten in groep acht. Het de bedoeling dat de scholieren de verzamelde informatie zo goed en breed mogelijk verder verspreiden onder hun leeftijdgenoten. Ze mogen zelf bedenken wat daarvoor de beste manier is. ’De groepjes worden volledig vrij gelaten in het maken van nieuwe informatiematerialen over infectieziekten zodat het goed aansluit bij de kennis en interesses van hun leeftijdsgenoten. Viruskenner hoopt dat hun enthousiasme voor het project aanstekelijk werkt en zoveel mogelijk leeftijdsgenoten betrokken raken en beter geïnformeerd raken over de gevaren van infectieziekten’, zegt projectcoördinator Esther de Winter. In april presenteren de leerlingen hun resultaat op hun eigen school. Tijdens de einddag van Viruskenner Op 10 mei 2012 krijgen de leerlingen die de beste, mooiste en origineelste informatiematerialen hebben gemaakt een prijs uitgereikt. De dag wordt gehouden in Science Center Nemo en wordt gepresenteerd door Armito Haarhuis (Prof Amito in Willem Wever). Daarnaast wordt de Viruskenner-quiz gehouden om de kennis van de scholieren te testen.
In 2010 kregen 800.000 kinderen in Nederland vaccinaties binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In het totaal is ruim 1,3 miljoen keer gevaccineerd, met meer dan 7 miljoen vaccins - de meeste prikken bevatten meerdere vaccins. Dit jaar zijn 1380 vermoede bijwerkingen gemeld. Dat is 16 procent minder dan in 2009, een jaar waarin de twee grootschalige vaccinatiecampagnes tegen baarmoederhalskanker en pandemische griep aanzienlijke onrust veroorzaakten, waardoor het aantal meldingen van bijwerkingen toenam. De grote gezondheidswinst van het RVP weegt op tegen de bijwerkingen, ook al zijn deze soms heftig en schrikaanjagend. Veiligheidsbewaking: noodzakelijk onderdeel RVP: Intensieve veiligheidsbewaking is sinds 1962 een vast en noodzakelijk onderdeel van het vaccinatieprogramma. Vanaf 1983 is jaarlijks hierover gerapporteerd, waarbij een onafhankelijke partij meldingen herbeoordeeld. Het gestimuleerde bewakingssysteem heeft een uitermate hoge meldgraad en is door de jaren heen steeds gevoelig gebleken voor signalen. Het laat bovendien toe dat meldingen op langere termijn worden gevolgd, omdat bijwerkingen op naam worden gemeld. In dit laatste jaar van de veiligheidsbewaking bij het RIVM wordt naast de meldingen van 2010 een overzicht gegeven van bevindingen vanaf 1994. Dit toont diverse nieuwe inzichten. Zorgvuldig meldings- en validatiesysteem: Alle meldingen worden gevalideerd en aangevuld met gegevens die nodig zijn om een juist beeld van de situatie te krijgen. Dit gebeurt bij voorkeur ook met een ooggetuigenverslag (92 procent). Daarna worden de meldingen getoetst aan definities voor diagnoses en wordt beoordeeld of er een oorzakelijk verband is met de vaccinaties. De telefonische adviesdienst is een belangrijk instrument van de bijwerkingenbewaking en heeft aanzienlijk bijgedragen aan de kwaliteit van de meldingen. Gemelde bijwerkingen: In 2010 werd 78 procent (1082) van de meldingen daadwerkelijk als bijwerking beschouwd. Daarvan betrof het in 48 procent (523) zogenoemde major ziektebeelden, zoals zeer hoge koorts (vanaf 40,5 °C), langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen of atypische aanvallen met rillingen, schrikschokken, gespannenheid of slapte. Bij 296 meldingen (22 procent) was er een toevallige samenloop van omstandigheden en geen oorzakelijk verband met de vaccinatie. Ook de gemelde ernstige infecties en epilepsie stonden los van de vaccinaties. Bij de vijf kinderen die na een vaccinatie zijn overleden, zijn de vaccinaties daarvan evenmin de oorzaak geweest. Dergelijke ernstige beelden zijn herbeoordeeld door een groep van externe deskundigen.
De uitbraken van kinkhoest en Salmonella Thompson in 2012 waren de meest in het oog springende infectieziekten van dat jaar. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland 2012, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Daarnaast worden ook de ontwikkelingen in het buitenland beschreven die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt er een thema aan bod; dit keer de ontwikkelingen in vaccins en vaccinatieprogramma's en de relevantie daarvan voor de Nederlandse volksgezondheid. De meeste vaccinaties worden gegeven vanuit nationale vaccinatieprogramma's, zoals het Rijksvaccinatieprogramma (ongeveer 2 miljoen prikken per jaar) en het Nationale Griep Preventieprogramma (ongeveer 3,5 miljoen prikken per jaar). Daarnaast wordt gevaccineerd bij onder andere reizigers, medische risicogroepen zoals mensen zonder milt en werknemers die een verhoogd risico hebben om een infectieziekte tijdens het werk op te lopen, zoals personeel in de zorg en in laboratoria. Per vaccinatieprogramma is in kaart gebracht in welke mate de ziekten voorkomen, wat het percentage gevaccineerden is en het aantal gegeven vaccins. Het percentage gevaccineerden bij reizigers, medische risicogroepen en werknemers is onbekend. Veranderingen in de maatschappij zorgen ervoor dat bepaalde groeperingen kritisch staan ten opzichte van vaccinaties. In het jaaroverzicht staat ook beschreven welke groepen afzien van vaccinatie, zoals orthodoxgereformeerden (circa 250.000 mensen) en antroposofen. Ook wordt de motivatie en houding van ouders besproken om hun kind wel of niet te laten vaccineren. Daarnaast komt de toename van het aantal ouderen en chronisch zieken aan bod. Hun gevoeligheid voor infecties maakt hen een belangrijke groep om (nieuwe) vaccinaties te overwegen.
Voor het prikkelbaredarmsyndroom, ook bekend als spastisch colon, is vaak geen duidelijke oorzaak vinden. Onverklaarbare buikpijn is zeer frustrerend voor patiënt en arts. De beschikbare geneesmiddelen brengen meestal geen soelaas. Volgens onderzoekster A. Deiteren van de Universiteit Antwerpen ontwikkelen veel patiënten deze aandoening na een ernstige buikgriep. Hun darmen zijn overgevoelig voor prikkels vanuit de buik en de zenuwen die informatie van de darm naar de hersenen doorgeven, zijn overactief. Prikkels over het normaal functioneren van de darm worden vele malen versterkt. Deiteren stelde vast dat een mestcel in de darmwand de oorzaak is. Het blokkeren van bepaalde receptoren met nieuwe geneesmiddelen blijkt te helpen.
De resultaten van onderzoek in Zweden en Finland naar narcolepsie (slaapziekte) laten een mogelijk verband zien tussen deze aandoening en het gebruik van het pandemisch vaccin Pandemrix bij kinderen en adolescenten. Voorschrijvers wordt bij deze leeftijdsgroep geadviseerd rekening te houden met deze voorlopige resultaten om een individuele baten/risico analyse te maken. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd. De CHMP is in afwachting van aanvullende gegevens om het risico te beoordelen. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig uit onderzoek door het Europese centrum voor infectieziektebestrijding (ECDC) en het Europese VAESCO onderzoeksconsortium. Resultaten van het onderzoek van dit consortium dat in 9 Europese landen wordt uitgevoerd, worden in de zomer van 2011 verwacht. In Nederland is Pandemrix in 2009 gebruikt ter voorkoming van de Mexicaanse griep, met name bij kinderen tussen 0 en 4 jaar oud. Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt niet in Nederland gezien.
Gilenya (fingolimod), het eerste orale middel voor de behandeling van multipele sclerose, is door de FDA goedgekeurd. Uit studies blijkt dat het immunosuppressieve middel het aantal aanvallen reduceert en de ziekteprogressie afremt. De huidige behandeling van multipele sclerose bestaat uit injecteerbare middelen. Fingolimod behoort tot een nieuwe klasse geneesmiddelen die bepaalde bloedcellen in lymfeknopen blokkeert. Hierdoor migreren minder cellen naar onder meer de hersenen, waardoor de ernst van multipele sclerose afneemt. Patiënten die het middel gaan gebruiken moeten gemonitord worden op een afname in hartslagfrequentie. Ook de kans op infecties kan stijgen en de kans op macula-oedeem. De meest voorkomende bijwerkingen zijn griep, diarree, rugpijn en hoest. In de Verenigde Staten zijn capsules van 0,5 mg beschikbaar. Bron: PW 2010;145(44) + FUS
Sanne-Meike Belderok: ‘Traveling hosts and pathogens. Epidemiology of travel-related infections’. Het geven van uitleg en adviezen over ziekten en risico’s aan reizigers naar subtropische gebieden, blijft van belang. Belderok constateert onder meer dat het reizigersadvies voor malaria goed is. Wel blijkt dat het wereldwijd reizen bijdraagt aan de verspreiding van het griepvirus en dat bij reizigersdiarree het voorschrijven van antibiotica geen zin heeft. Het onderzoek is gedaan om te kijken of de richtlijnen voor reizigersadvisering uniform zijn en of het mogelijk is bepaalde reisgerelateerde gezondheidsrisico’s terug te dringen doordat de reiziger zich beter houdt aan de adviezen. Hiervoor is meer op wetenschappelijke basis gestoelde informatie nodig met betrekking tot de risico’s op reis. Belderok heeft onderzoek gedaan bij zowel reizigers die korte (‘kortverblijvers’) als lange reizen (‘langverblijvers’) maakten naar (sub)tropische landen. Ze keek naar reizigersdiarree, influenza, malaria en seksueel gedrag. Ook heeft ze gekeken of een gecombineerd vaccin tegen hepatitis A en B bescherming biedt bij hiv-geïnfecteerde kinderen en bij kinderen die afweer-onderdrukkende medicijnen gebruikten. De onderzochte reizigers hielden een dagboek bij van hun reis. Zonodig werd bloed voor en na de reis afgenomen. Behalve het voorkomen van ziektes keek Belderok naar het seksueel gedrag op reis. Een groep van 552 langverblijvers nam aan het onderzoek deel. Ongeveer eenderde deel gaf toe los seksueel contact te hebben gehad, de helft daarvan onbeschermd. Ze adviseert om bij deze reizigers het belang van veilige seks beter te benadrukken.
De uitbraak van mazelen in 2013 was de meest in het oog springende infectieziekte van dat jaar. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland 2013, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Daarnaast worden de ontwikkelingen in het buitenland beschreven die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt in de Staat van Infectieziekten een thema aan bod; dit jaar is dat de hoeveelheid jaren in goede gezondheid die verloren gaan (ziektelast) door infectieziekten. Sommige infectieziekten, zoals maag-darminfecties, komen erg vaak voor maar veroorzaken over het algemeen geen ernstige klachten. Andere daarentegen, bijvoorbeeld tetanus, komen slechts zelden voor maar veroorzaken relatief veel sterfgevallen. Een gezondheidsmaat die deze aspecten van ziekten combineert is de Disability Adjusted Life Year (DALY). Voor 32 infectieziekten is de ziektelast in Nederland tussen 2007 en 2011 geschat. De gemiddelde jaarlijkse ziektelast voor de totale Nederlandse bevolking was het hoogst voor ernstige pneumokokkenziekte (9444 DALY’s per jaar) en griep (8670 DALY’s per jaar), die respectievelijk 16 en 15 procent van de totale ziektelast van alle 32 infectieziekten vertegenwoordigen. Na polio en difterie (0 gevallen in de onderzochte periode), werd de laagste ziektelast geschat voor rodehond op 0,14 DALY’s per jaar. De ziektelast voor deze ziekten is zo laag dankzij het Rijksvaccinatieprogramma. De ziektelast per individu varieerde van 0,2 DALY’s per honderd infecties voor giardiasis (diarree die wordt veroorzaakt door een parasiet), tot 5081 en 3581 DALY’s per honderd infecties voor respectievelijk hondsdolheid en een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Voor alle ziektelaststudies geldt dat de resultaten afhankelijk zijn van de modelparameters en aannames, en van de beschikbaarheid van accurate gegevens over de mate waarin de ziekten voorkomen. Toch kunnen deze schattingen informatief zijn voor beleidsmakers binnen de gezondheidszorg om prioriteiten te kunnen aanbrengen in preventieve en andere maatregelen.
Promotie, Berber Piet: ‘Lymphocytes in the frontline. Local human T cells facing the challenges of the lung environment’. Piet richtte zich op een bepaald soort afweercellen (T-cellen) in de menselijke long en de rol die zij kunnen spelen bij het ontstaan en het voorkomen van longinfecties, longkanker en COPD. Deze ziektes vormen een groot gezondheidsprobleem: ze staan alle drie in de top tien van wereldwijd meest voorkomende doodsoorzaken. Het blijkt dat de T-cellen in de long een plaatselijk geheugen vormen tegen griep. Tot nu toe werd gedacht dat afweercellen vanuit het bloed de rest van het lichaam beschermen tegen infecties. Deze plaatselijke afweercellen kunnen virussen zo snel bestrijden dat veel infecties worden voorkomen. Daarnaast is ontdekt dat T-cellen in de longen van mensen met COPD een gestoorde afweerfunctie lijken te hebben. Dit zou verklaren waarom mensen met COPD bevattelijk zijn voor infecties en waarom ze een grotere kans hebben op het krijgen van longkanker. Een gestoorde afweerfunctie zou zelfs aan de wieg kunnen staan van het ontstaan van de ziekte.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Vynfinit (vintafolide, een oncolyticum), weesgeneesmiddel voor de behandeling van platina-resistent ovariumcarcinoom met expressie van foliumzuurreceptoren op de tumoren. . Het kan in combinatie met de diagnostica Folcepri (etarfolatide) en Neocepri (folinezuur) worden gegeven ter visualisatie van de foliumzuurreceptor. Het betreft een handelsvergunning om een geneesmiddel in een vroeg stadium van de ontwikkeling beschikbaar te stellen voor een levensbedreigende aandoening, op voorwaarde dat er aanvullende data verzameld wordt.
- Sylvant (siltuximab, een monoklonaal antilichaam), weesgeneesmiddel voor de behandeling van de multicentrische vorm van de ziekte van Castleman.
- Entyvio (vedolizumab, een monoklonaal antilichaam), voor de behandeling van Colitis Ulcerosa en de ziekte van Crohn.
- Jardiance (empagliflozine, een natrium-glucose co-transporter-2-remmer (SGLT-2-remmer)), voor de behandeling van diabetes mellitus type II.
- Olysio (simeprevir, een hepatitis C protease remmer), voor de behandeling van chronische hepatitis C in combinatie met andere geneesmiddelen.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Pegasys (peginterferon alfa-2a), dient gebruikt te worden in combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van chronische hepatitis C bij patiënten met gecompenseerde leverziekte.
- Tresiba (insuline degludec), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met een GLP-1-receptor agonist bij patiënten met diabetes mellitus type II.
- Victoza (liraglutide), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met insuline.
Diacereïne
De CMDh adviseert op basis van een meerderheidsstandpunt om het gebruik van diacereïne te beperken. Hiermee onderschrijft de CMDh de aanbevelingen van de PRAC. Het advies wordt nu voor verdere besluitvorming voorgelegd aan de Europese Commissie. Diacereïne is een geneesmiddel voor de behandeling van artrose en is niet in Nederland geregistreerd.
Influenza vaccin 2014-2015
De CHMP heeft de aanbevelingen voor de Europese Unie ten aanzien van de samenstelling van de influenzavaccins overgenomen. Deze aanbevelingen hebben betrekking op de virusstammen die vaccins voor de preventie van seizoensgriep 2014-2015 dienen te bevatten.
Meer informatie
Are you up to date? is het thema van de Wereld Immunisatie Week, die deze week plaatsvindt. Vaccins zijn van levensbelang en nieuwe vaccins, tegen bijvoorbeeld hiv en griep, zijn gewenst. Het Europese project VacTrain beoogt onderzoekers op te leiden tot vaccinoloog. De afdeling Medische Microbiologie van het LUMC coördineert dit project, en 3 van de 11 deelnemers doen hun onderzoek in Leiden. Prof. Ben van der ZeijstDe duur: meer dan zestien jaar. Het prijskaartje: honderden miljoenen euro’s. Het traject van de ontwikkeling van een vaccin, van idee tot product, is lang en kostbaar. “Bovendien zullen van de honderd ideeën die daadwerkelijk in ontwikkeling gaan er uiteindelijk niet meer dan tien op de markt verschijnen”, vertelt prof. Ben van der Zeijst (Medische Microbiologie, foto). Onderweg kan een vaccin niet veilig, niet effectief of simpelweg niet interessant genoeg blijken te zijn om er nog veel geld in te steken. “Het traject is vergelijkbaar met dat van medicijnen”, zegt dr. Wendy van Hemmen (Medische Microbiologie). “Het verschil is dat een medicijn een ziekte behandelt en een vaccin een ziekte voorkomt.” Beiden geloven dat er veel winst is te behalen door onderzoekers goed op te leiden op alle relevante terreinen van de wereld van de vaccins. “Het is belangrijk dat zo iemand een goed inzicht heeft in het hele traject; van de wet- en regelgeving, het management van het klinisch onderzoek en het laboratoriumwerk”, zegt Van der Zeijst. Daarom is VacTrain opgezet: een programma dat onderzoekers opleidt tot vaccinoloog. Het is een internationaal project dat gesteund wordt door de EU. 11 promovendi doen mee, onder wie 3 in het LUMC. “Het is tot nu toe een erg leerzame ervaring”, vindt Mariateresa Coppola, een van de drie promovendi die in het LUMC werkzaam zijn. Net als haar twee collega’s is ze ongeveer een jaar bezig en tot nu toe zeer tevreden over VacTrain. “Het is fijn nu al een Europees netwerk van studenten en begeleiders te hebben. Gezamenlijk volgen we meerdere cursussen over de meer bureaucratische onderdelen van vaccinontwikkeling. Eenmaal per jaar komen we samen om onze resultaten aan elkaar te presenteren, en in de tussentijd leren we van elkaars ervaringen.” Coppola en haar collega’s hopen over twee jaar de eerste Europese vaccinologen te zijn. Naast goed onderzoek is ook goede voorlichting belangrijk. “In Nederland willen zelf kunnen kiezen. Er is dan ook geen vaccinatieplicht”, zegt Van der Zeijst. “Daarom proberen we tijdens bijvoorbeeld de Wereld Immunisatie Week het belang ervan te onderstrepen. We kunnen immers niet meer zonder vaccinatie.”
Van Wissen bestudeerde in proefdieren en mensen veranderingen in de bloedstolling tijdens en vlak na virale luchtweginfecties. Ook onderzocht hij of er een verband is tussen luchtweginfecties veroorzaakt door een virus, longembolie en hart- en vaatziekten. Virusinfecties kunnen op verschillende manieren van invloed zijn op diverse onderdelen van de bloedstolling. Luchtweginfecties zijn wellicht een potentiële risicofactor voor het ontwikkelen van trombose. Een griepbesmetting lijkt de kans op een longembolie niet te verhogen.
De National Science Advisory Board for Biosecurity (NSABB) in de Verenigde Staten heeft geadviseerd dat de onderzoeksresultaten van virologen van het Erasmus MC gepubliceerd mogen worden, maar dat bepaalde gedetailleerde informatie over de methoden en resultaten geheim moet blijven. De onderzoekers hebben hun bedenkingen bij dit advies, maar zullen het respecteren. De Rotterdamse virologen hebben in opdracht van de Amerikaanse overheidsinstelling National Institutes of Health (NIH) onderzoek gedaan met het gevaarlijke H5N1 vogelgriepvirus. Ze ontdekten dat en op welke manier dit virus gemakkelijk zou kunnen veranderen in een variant die bedreigend is voor de volksgezondheid. De informatie van de onderzoekers kan gebruikt worden om een pandemie te voorkomen, of om op voorhand vaccins en medicijnen te ontwikkelen. Dat kan het beste door de gegevens te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift. Andere wetenschappers of mensen die in het veld uitbraken monitoren kunnen dan snel met deze gegevens aan de slag. De vrees bestaat echter dat de onderzoeksgegevens ook gebruikt kunnen worden om biologische wapens te ontwikkelen als ze in verkeerde handen komen.De NSABB heeft de nadelen van het openbaar maken van de onderzoeksgegevens zwaarder gewogen dan de voordelen en wil bepaalde gegevens daarom geheim houden. Zij stellen dat de onderzoeksgegevens wel gedeeld kunnen worden met het wetenschappelijke veld onder geheimhoudingsplicht. De Rotterdamse onderzoekers stellen echter dat geheimhouding nagenoeg onmogelijk is gezien het feit dat de gegevens met honderden onderzoekers en overheden gedeeld moeten worden. Bovendien komt met dit advies de academische en persvrijheid in het geding. Dat is nog niet eerder vertoond.De Erasmus MC onderzoekers werken momenteel aan een nieuw manuscript dat voldoet aan het advies van de NSABB. Zij pleiten bovendien voor een meer internationale aanpak van zogenaamde “dual use” research, onderzoek waarvan de uitkomst zowel ten goede als ten kwade zou kunnen worden gebruikt.
De National Science Advisory Board for Biosecurity (NSABB) in de Verenigde Staten heeft geadviseerd dat de onderzoeksresultaten van virologen van het Erasmus MC gepubliceerd mogen worden, maar dat bepaalde gedetailleerde informatie over de methoden en resultaten geheim moet blijven. De onderzoekers hebben hun bedenkingen bij dit advies, maar zullen het respecteren. De Rotterdamse virologen hebben in opdracht van de Amerikaanse overheidsinstelling National Institutes of Health (NIH) onderzoek gedaan met het gevaarlijke H5N1 vogelgriepvirus. Ze ontdekten dat en op welke manier dit virus gemakkelijk zou kunnen veranderen in een variant die bedreigend is voor de volksgezondheid. De informatie van de onderzoekers kan gebruikt worden om een pandemie te voorkomen, of om op voorhand vaccins en medicijnen te ontwikkelen. Dat kan het beste door de gegevens te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift. Andere wetenschappers of mensen die in het veld uitbraken monitoren kunnen dan snel met deze gegevens aan de slag. De vrees bestaat echter dat de onderzoeksgegevens ook gebruikt kunnen worden om biologische wapens te ontwikkelen als ze in verkeerde handen komen. De NSABB heeft de nadelen van het openbaar maken van de onderzoeksgegevens zwaarder gewogen dan de voordelen en wil bepaalde gegevens daarom geheim houden. Zij stellen dat de onderzoeksgegevens wel gedeeld kunnen worden met het wetenschappelijke veld onder geheimhoudingsplicht. De Rotterdamse onderzoekers stellen echter dat geheimhouding nagenoeg onmogelijk is gezien het feit dat de gegevens met honderden onderzoekers en overheden gedeeld moeten worden. Bovendien komt met dit advies de academische en persvrijheid in het geding. Dat is nog niet eerder vertoond. De Erasmus MC onderzoekers werken momenteel aan een nieuw manuscript dat voldoet aan het advies van de NSABB. Zij pleiten bovendien voor een meer internationale aanpak van zogenaamde “dual use” research, onderzoek waarvan de uitkomst zowel ten goede als ten kwade zou kunnen worden gebruikt.