Hoe merk ik het?
Roodheid en pijnlijke blaasjes op de huid, in groepjes en aan een kant van het lichaam (gordel)
Hoe werkt het?
Gordelroos (herpes zoster) is een infectie van de huid en van de bij dat huidgebied behorende zenuw. De boosdoener is een virus, het varicella-zostervirus. Na enkele dagen met alleen pijn en/of jeuk in het betreffende huidgebied (de "gordel" aan een kant van het lichaam, bij voorbeeld op de buik en de rug of op het voorhoofd) ontstaan vaak groepsgewijs pijnlijke rode plekken en blaasjes. Na een dag of vijf drogen deze blaasjes in en worden de rode plekken lichter van kleur. Na twee tot drie weken zijn de huidafwijkingen in het algemeen weer verdwenen. Soms is er sprake van een grieperig gevoel met koorts. Gordelroos is meestal een onschuldige aandoening. Een vervelende complicatie is echter de pijn die in de gordel kan blijven bestaan na het genezen van de huidafwijkingen (een zenuwpijn, de zogeheten post-herpetische neuralgie). Deze pijn treedt vooral op bij oudere mensen en kan één tot meerdere maanden duren. Bij gordelroos in het gelaat en rond het oog kan het hoornvlies beschadigd raken.
Hoe ontstaat het?
Gordelroos ontstaat door het weer actief worden van het in het lichaam al aanwezige varicella-zostervirus. Het eerste contact met dit virus, meestal op de kinderleeftijd, leidt tot het ontstaan van waterpokken (varicella). Na het verdwijnen van de waterpokken trekt het waterpokvirus zich terug in de zenuwknopen van het ruggenmerg of de hersenen. Op latere leeftijd kan dit virus in een zenuwtak weer actief worden, meestal door een onbekende oorzaak, soms ten gevolge van een verminderde weerstand. Na een eerste aanval met gordelroos is de kans op een tweede aanval zeer gering.
Hoe ga ik er zelf mee om?
- Gordelroos verloopt in het algemeen op een onschuldige manier. Het geneest vaak vanzelf en behoeft dus geen behandeling. Als u veel last heeft van de huiduitslag kan zinkolie verzachtend werken. Voor de pijn kunt u paracetamol gebruiken. Het is verstandig een afspraak te maken bij de huisarts indien u:
- twijfelt over de aard van de huiduitslag;
- zich erg ziek voelt;
- gordelroos in het gelaat of de hals heeft of vermoedt;
- een verminderde weerstand heeft, bijvoorbeeld bij AIDS of tijdens behandeling met chemotherapeutica of transplantatiemedicijnen;
- op meerdere plaatsen of in een groot gebied gordelroos heeft;
- hevige pijn blijft houden na het verdwijnen van de huidafwijkingen;
- tachtig jaar of ouder bent.
Hoe gaat de arts er mee om?
Afgezien van bijvoorbeeld paracetamol tegen de pijn of een huidbehandeling met zinkolie, is verdere behandeling meestal niet nodig. In bijzondere gevallen, zoals hierboven aangegeven, kan de huisarts besluiten u te behandelen met een antiviraal middel of met een speciaal pijnstillend middel zoals amitryptyline. Totdat de blaasjes zijn ingedroogd is gordelroos besmettelijk. Het virus zou bij iemand die nog geen waterpokken heeft gehad waterpokken kunnen veroorzaken.
Wetenschappelijk nieuws
Een op de vijf mensen krijgt ooit gordelroos. Meestal geneest deze aandoening binnen enkele weken, maar sommigen houden langdurig ernstige pijnklachten. Deze langdurige pijn is echter niet te voorkomen door een ruggenprik, zoals jaren werd gedacht. Dit blijkt uit onderzoek van de universiteit van Utrecht. In een grootschalig onderzoek onder bijna 600 gordelroospatiënten van 50 jaar en ouder kreeg de ene helft de gebruikelijke behandeling (pijnstillers en virusremmende middelen), de andere helft kreeg tevens een injectie in de rug. Na drie maanden had nog maar een kleine minderheid van de patiënten (8%) pijn van de gordelroos, of ze een prik hadden gehad of niet.
In de meeste Europese landen worden ouderen alleen gevaccineerd tegen de griep. Renske Eilers laat in haar promotieonderzoek zien dat vaccinatie tegen pneumokokkenziekte, gordelroos en kinkhoest een bijdrage kunnen leveren aan gezond ouder worden. Om een eventuele uitbreiding succesvol te laten zijn, is draagvlak onder ouderen van belang. Daarom vindt zij het van belang dat de informatievoorziening goed is afgestemd op de doelgroep. Huisartsen kunnen in het proces van ‘vaccinatiebereidheid’ volgens Eilers een belangrijke rol spelen. We staan er niet vaak bij stil, maar dat er in Nederland veel minder mensen sterven aan infectieziekten, komt door ontwikkelingen zoals de aanleg van riolering, de gewoonte om regelmatig handen te wassen en (vanaf 1957) de invoering van het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen. In 1997 kwam daar het Nationale Grieppreventie Programma bij. Dit programma biedt 65-plussers jaarlijks een griepprik aan, omdat deze groep door veroudering, dalende weerstand en andere ziekten extra kwetsbaar kan zijn voor infectieziekten. Het programma is inmiddels uitgebreid naar 60-plussers. Eilers onderzocht welke andere infectieziekten veel voorkomen onder 50-plussers. Ze onderzocht welke factoren de vaccinatiebereidheid van ouderen beïnvloeden. Op basis van onderzoek onder 735 50-plussers (41% van de aangeschrevenen) concludeert zij dat de voornaamste redenen om een vaccinatie te accepteren achtereenvolgens zijn: een hoge kans om de infectie op te lopen, een hoge werkzaamheid van het vaccin, een hoge kans om aan de infectie te overlijden. Mensen boven de 65 bleken vaker genegen om vaccins te accepteren, dan mensen tussen de 50 en 65 jaar. Naar schatting 68% van de 50-plussers is volgens Eilers bereid om een pneumokokkenvaccinatie te krijgen, die percentages schat zij voor gordelroos- en kinkhoestvaccinatie op respectievelijk 58 en 54% Het vaccinatieprogramma kan niet worden uitgebreid zonder steun van de huisartsen die het programma moeten uitvoeren. Op basis van een interviewstudie onder tien huisartsen en een door 723 huisartsen ingevulde vragenlijst (6% van het totaal) concludeert Eilers dat Nederlandse huisartsen terughoudend zijn met het aanbieden van extra vaccinaties, en dat zij het belangrijk vinden dat bij het aanbieden van zulke vaccinaties niet alleen naar leeftijd wordt gekeken, maar ook naar bijkomende ziekten. Net als de 50-plussers zelf, zijn huisartsen het meest positief over vaccinatie tegen pneumokokkenziekte. Renske Eilers (1988) studeerde Health Science (BSc) en Infectious diseases and Public Health aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen een samenwerkingsverband van de afdelingen Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het RIVM: Centrum voor Infectiebestrijding. Het onderzoek werd betaald door Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eilers werkt nu als wetenschappelijk medewerker bij het RIVM.
Bron: RUG
Het RIVM geeft jaarlijks een overzicht hoe vaak ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voorkomen en welke veranderingen daarin plaatsvinden. Het overzicht geeft ook aan welke vaccins zijn gebruikt en welke bijwerkingen na vaccinaties optraden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen over nieuwe vaccins die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen. De vaccinatiegraad is al vele jaren hoog, waardoor weinig mensen ziekten krijgen waartegen zij via het RVP worden gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig omdat er relatief weinig bijwerkingen voorkomen, die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Voor een optimaal programma blijft continue monitoring nodig. In 2011 is het vaccin tegen pneumokokkenziekte uitgebreid met drie typen van deze bacterie. Het is nog te vroeg om daar effect van te zien. Het aantal meldingen van acute hepatits B-infecties is nog nooit zo laag geweest sinds de ontdekking van het virus eind jaren zestig van de vorige eeuw. Met de invoering van het hepatitis B-vaccin in 2011 voor alle zuigelingen (voorheen was dat een beperktere doelgroep) hoopt het RVP nog meer hepatitis B te voorkomen.In 2012 deed zich in Nederland een kinkhoestepidemie voor, hoewel het vaccin in 2005 is verbeterd en een extra booster op 4-jarige leeftijd aan het vaccinatieschema is toegevoegd. De ziekte kwam het meest voor bij baby’s tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. De toename vanaf 8-jarige leeftijd is onder andere te verklaren doordat het vaccin vanaf die leeftijd minder effectief wordt.De bofuitbraak die begon in 2009 onder doorgaans gevaccineerde studenten, hield aan tot in 2012. Wel was het aantal meldingen lager dan in 2011 en 2010. In totaal zijn er 50 gevallen van mazelen gemeld in 2011. Het aantal nietgeïmporteerde gevallen (34 gevallen) was hoger dan de doelstelling die de WHO daarvoor heeft opgesteld (één per miljoen inwoners). In 2011 waren de inentingen tegen baarmoederhalskanker (HPV) voor de eerste groep 12-jarigen afgerond. Van hen had 56 procent zich volledig laten inenten (3 doses). Van de ziekten die in de toekomst mogelijk onder het RVP gaan vallen, kwam meningokokken B in 2011 steeds minder vaak voor, maar meningokokken juist vaker. Maagdarminfecties veroorzaakt door het rotavirus namen niet verder toe. Het aantal hepatitis A-gevallen was in 2011 het laagst sinds de ziekte in 1999 meldingsplichtig is geworden. Voor waterpokken en gordelroos zijn geen grote veranderingen waargenomen.
Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Vanaf dit jaar zijn de belangrijkste gebeurtenissen en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad gebundeld. Belangrijke gebeurtenissen In 2016 waren er geen opvallende uitbraken van RVP-ziekten. Wel stijgt sinds oktober 2015 het aantal patiënten met meningokokkenziekte W, terwijl in het RVP tegen meningokokkenziekte C wordt ingeënt. Opvallend was het stevige debat dat in november 2016 in diverse media is gevoerd tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie. Verder heeft het RIVM factsheets gemaakt voor zowel professionals als het publiek met informatie over vaccinaties tegen ziekten die wel beschikbaar zijn maar niet in het RVP zijn opgenomen. Voorbeelden zijn waterpokken, gordelroos en het rotavirus (www.rivm.nl/vaccinaties). Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog. De vaccinatiegraad voor bof, mazelen en rodehond (BMR) daalt al een paar jaar licht. De norm van 95 procent van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die nodig is om mazelen uit te bannen, wordt in Nederland bij de eerste BMR-vaccinatie niet meer gehaald. Voor de tweede BMR-vaccinatie was dit al langer zo. Ook bij andere vaccinaties in het RVP is een lichte daling te zien. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is voor het eerst afgenomen, van 61 naar 53 procent. Een hoge vaccinatiegraad zorgt ervoor dat kwetsbare en (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsbescherming). Een dalende vaccinatiegraad vergroot de kans dat in de toekomst ziekten zoals mazelen uitbreken.
Bron: RIVM
De klinische vraag "zijn antivirale middelen effectief om postherpetische pijn te voorkomen",werd onderzocht in deze Cochrane review. Over aciclovir werden vijf onderzoeken geïncludeerd, over famciclovir één. De conclusie van de auteurs was dat orale aciclovir de incidentie van postherpetische pijn niet verlaagt. Voor andere virale middelen is onvoldoende bewijs. Echter in veel onderzoeken ontbreekt de aandacht voor de ernst van de pijn en de kwaliteit van leven. Daarnaast is de grootste beperking van dit onderzoek het gebruik van verschillende definities van postherpetische pijn. In het commentaar wordt gesteld dat eerder systematisch literatuuronderzoek wel een significant effect van aciclovir vertoonde. Deze onderzoeken worden terecht bekritiseerd op methodologische tekortkomingen. Deze review noemt herpes oticus en herpes zoster ophtalmicus niet specifiek. Voor deze manifestaties lijkt behandeling met antivirale middelen wel zinvol, aangezien deze oogcomplicaties kan voorkomen. De NHG-Patiënten brief Gordelroos vermeldt dat virusremmers effectief zijn bij napijn en zal dus moeten worden aangepast. De huisarts zal zich moeten beperken tot het behandelen van een eventueel optredende postherpetische pijn. Bron: H&W 2010;53(8):452x + FUS