Hoe merk ik het?
- Geelgroene (soms onaangenaam ruikende) afscheiding uit penis of vagina
- Pijn of branderig gevoel tijdens het plassen
Hoe werkt het?
Gonorroe is een seksueel overdraagbare aandoening die wordt veroorzaakt door een bacterie (de Neisseria gonorrhoeae). Deze bacterie kan infecties veroorzaken van de plasbuis bij mannen en van de vagina of baarmoedermond bij vrouwen. Bij contact tussen de geslachtsorganen en de mond of de anus kan ook een infectie van de keel of de anus ontstaan. Klachten treden na een dag tot drie weken na de besmetting op. Mannen kunnen last krijgen van een pijnlijk of branderig gevoel tijdens het plassen, met meestal geelgroene afscheiding uit de penis ("druiper"). Bij vrouwen kan geelgroene afscheiding ontstaan uit de vagina of de plasbuis met pijn en branderigheid tijdens het plassen. Maar vooral bij vrouwen kan een gonorroe-infectie ook zonder klachten verlopen. De infectie kan zich bij mannen uitbreiden naar de prostaat en de bijbal, bij vrouwen naar de eileiders en de onderbuik. Dit geeft een verhoogde kans op onvruchtbaarheid of een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Pasgeborenen kunnen door de moeder tijdens de bevalling met gonorroe zijn besmet. Meestal ontstaat daardoor een oogontsteking.
Hoe ontstaat het?
Gonorroe is een geslachtsziekte en wordt overgedragen door seksueel contact. Het risico op besmetting door seksueel contact met een besmette partner is groot. Een eerder doorgemaakte gonorroe-infectie geeft geen bescherming tegen een infectie in de toekomst.
Hoe ga ik er zelf mee om?
De kans op besmetting vermindert aanzienlijk door veilig vrijen met een condoom. Maar hebt u eenmaal gonorroe opgelopen, dan kunt u zelf niets meer doen. Mannen moeten een afspraak maken bij de huisarts of bij de GGD indien er sprake is van een branderig gevoel tijdens het plassen en/of van afscheiding uit de penis. Vrouwen moeten een afspraak maken indien er sprake is van abnormale vaginale afscheiding en/of pijn bij het plassen. Ook wanneer er geen klachten zijn maar u wel denkt mogelijk besmet te zijn door onbeschermd seksueel contact, is het verstandig met de huisarts contact op te nemen. Vooral bij vrouwen kan de infectie immers symptoomloos verlopen. De huisarts zal met een wattenstokje wat afscheiding weghalen uit de plasbuis of de baarmoedermond voor verder onderzoek. Dit doet geen pijn. Na ongeveer een week is de uitslag bekend.
Hoe gaat de arts er mee om?
Indien er sprake is van gonorroe zal de huisarts u een antibioticum voorschrijven. Zolang de infectie nog niet is behandeld of de antibioticakuur niet is afgemaakt, kunt u anderen besmetten. U moet uw partner(s) vertellen dat u gonorroe heeft. Om herbesmetting of besmetting van anderen te voorkomen moeten deze partners ook behandeld worden. Als u ernstig opziet tegen het zelf waarschuwen van mogelijk besmette partners kunt u de GGD inschakelen.
Wetenschappelijk nieuws
Volgens het RIVM steeg het aantal gevonden gonorroe-infecties in 2009 met 24 procent. Tot en met 2008 was er juist sprake van een dalende trend.
Het aantal mensen dat zich bij een Centrum Seksuele Gezondheid (CSG) heeft laten testen op een seksueel overdraagbare aandoening (soa) is, na een daling in 2015, in 2016 weer toegenomen. Het percentage bij wie een soa werd vastgesteld is ook gestegen, tot 18,4 procent in 2016. Naar schatting is het aantal soa-consulten bij huisartsen licht gedaald. Chlamydia blijft de meest voorkomende soa onder heteroseksuelen. Onder mannen die seks hebben met mannen (MSM) werd vaker gonorroe dan chlamydia gevonden. De CSG’s bieden hoog-risicogroepen de mogelijkheid om zich gratis te laten testen op soa’s. In totaal zijn er in 2016 143.139 consulten geregistreerd bij de CSG’s, een stijging van 5 procent ten opzichte van 2015. Het percentage gevonden soa’s varieerde tussen de GGD-en; van 12,8 tot 20,9. De meeste soa’s zijn gevonden bij mensen met hiv, gevolgd door mensen die waren gewaarschuwd voor een soa. In 2016 had 14,5 procent van de CSG-bezoekers een chlamydia-infectie (20.698 diagnoses; een toename van 11 procent ten opzichte van het jaar ervoor). Deze stijging is mogelijk deels te verklaren doordat GGD-en sinds 2015 eerder voorrang verlenen aan personen met hoog risico op soa. De grootste toename was te zien bij heteroseksuele mannen (van 16,1 in 2015 naar 18,0 procent in 2016). Bij vrouwen nam het percentage vastgestelde chlamydia toe van 14,2 naar 15,4. Onder MSM ligt dit percentage al jaren rond 10 procent. Het aantal gonorroe-diagnoses bij de CSG is het afgelopen jaar met 13 procent toegenomen tot 6.092 infecties. Het percentage positieven onder heteroseksuele mannen (1,7 procent) en vrouwen (1,4 procent) bleef stabiel ten opzichte van voorgaande jaren. Onder MSM is het percentage toegenomen van 10,7 procent in 2015 naar 11,3 procent in 2016. Bij CSG-bezoekers is nog steeds geen gonorroe resistent gevonden tegen het ‘eerstekeus’ antibioticum ceftriaxon. Het aantal gonorroe-infecties gediagnosticeerd door huisartsen in 2015 nam licht af onder vrouwen, maar steeg onder mannen met 20 procent ten opzichte van 2014. In 2016 is het aantal diagnoses van syfilis met 30 procent gestegen ten opzichte van 2015, tot 1.223 infecties. Deze stijging komt voornamelijk door een toename in het aantal diagnoses onder MSM, zowel met als zonder hiv. Van alle syfilis-infecties werd 95 procent bij MSM vastgesteld. Het percentage positieve diagnoses onder heteroseksuele mannen en vrouwen blijft zeer laag; respectievelijk 0,19 en 0,07 procent van alle consulten waarin getest werd op syfilis. In 2016 zijn 285 nieuwe diagnoses van hiv gesteld bij de CSG, vrijwel evenveel als in 2015 (288). Drieënnegentig procent daarvan werd bij MSM vastgesteld. Het percentage hiv-diagnoses bij MSM is gedaald van 2,8 procent in 2007 tot 0,8 procent in 2016. Het aantal hiv-patiënten dat voor het eerst ‘in zorg’ was bij de Nederlandse hiv-behandelcentra daalde opnieuw, van 1.033 gevallen in 2015 tot 976 in 2016. Van hen hadden 666 personen de diagnose in 2016 gekregen.
Bron: RIVM
Volgens Jan E.A.M. van Bergen, huisarts-epidemioloog, wordt een bijbalontsteking op jonge leeftijd vaak veroorzaakt door een soa (sexueel overdraagbare aandoening), zonder dat er urethritisklachten (ontstekingen van de plasbuis) hoeven te zijn. Bij verdenking op een seksueel verkregen infectie dient onderzoek op chlamydia en gonorroe plaats te vinden.
Het aantal mensen dat zich bij een Centrum Seksuele Gezondheid (CSG) heeft laten testen op een seksueel overdraagbare aandoening (soa) blijft stijgen. Het percentage bij wie een soa wordt aangetroffen neemt eveneens toe, tot 15,5 procent in 2014. De stijgende lijn is ook te zien bij huisartsen, waar nog steeds de meeste soa-consulten worden verricht. Net als in voorgaande jaren is chlamydia de meest voorkomende soa. De CSG bieden hoog-risicogroepen de mogelijkheid om zich gratis te laten testen op soa’s. Daarnaast verstrekken zij medicatie als een soa wordt aangetroffen. In totaal waren er in 2014 141.191 consulten bij de CSG, een stijging van 6 procent ten opzichte van 2013. De meeste soa’s zijn geconstateerd bij personen die voor een soa waren gewaarschuwd door een (voormalige) partner en bij hiv-positieve mannen die seks hebben met mannen (MSM). In 2014 had 12,6 procent van de CSG-bezoekers een chlamydia-infectie (17.753 diagnoses); een stijging van 0,8 procent ten opzichte van 2013. De grootste toename was te zien bij heteroseksuele mannen (van 12,8 procent in 2013 naar 13,9 procent in 2014). Chlamydia wordt nog steeds het meest aangetroffen bij vrouwen en bij heteroseksuele mannen onder de 25 jaar (15,6 procent had chlamydia). Bij MSM blijft het percentage chlamydia al jaren stabiel, rond de 10 procent. Sinds 2012 is het percentage CSG-bezoekers met gonorroe stabiel. Het bedroeg 3,6 procent in 2014 met in totaal 4.594 diagnoses. Gonorroe komt ruim vier keer zo vaak voor bij MSM als bij vrouwen en heteroseksuele mannen. In diverse Europese landen is gonorroe waargenomen die resistent is tegen de voorgeschreven antibiotica. In Nederland is deze resistentie nog niet aangetroffen. Het blijft van belang dit nauwkeurig in de gaten te houden. Syfilis werd bij de CSG vooral vastgesteld bij MSM (93 procent van de 742 syfilis-diagnoses in 2014). Het percentage MSM met een syfilis-infectie steeg van 2,0 procent in 2013 naar 2,3 procent in 2014. De stijging was het grootst bij hiv-positieve MSM: van 5,8 procent in 2013 naar 6,6 procent in 2014. Van alle MSM met syfilis wist 41 procent dat ze hiv hadden. Het aantal nieuwe hiv-diagnoses bij de CSG is in 2014 met 9 procent gedaald (323 versus 358 in 2013), waarvan bijna 90 procent werd aangetroffen bij MSM. Het percentage nieuwe hiv-diagnoses bij MSM daalde van 3,0 procent in 2008 naar 1,1 procent in 2014. Het aantal nieuwe hiv-diagnoses daalde ook bij de Nederlandse hiv-behandelcentra (van 1.311 in 2008 naar 992 in 2013).
De seksueel overdraagbare aandoeningen syfilis en gonorroe worden veroorzaakt door de bacteriën Treponema pallidum en Neisseria gonorrhoeae. Heijmans onderzocht technieken voor de moleculaire genotypering van deze ziekteverwekkers. Genotypering van T. pallidum op basis van het sterk polymorfe tprK-gen bleek ongeschikt om de overdracht van de bacteriën te bestuderen in hoogrisico-populaties. Heijmans gebruikte MLVA, een techniek voor genotypering, om de moleculaire epidemiologie van N. gonorrhoeae te bestuderen. Dat verschafte waardevolle inzichten in de verschillende genotypen van de gonorroe-bacterie, de infectiebron van besmettingen, seksuele transmissienetwerken en de populatiedynamiek van de betreffende bacteriesoort. Proefschrift: Raymond Heijmans: ‘Molecular typing of Treponema pallidum and Neisseria gonorrhoeae’.
Amy Matser: “Sexually Transmitted Infections: Unravelling Transmission & Impact”. Soa’s verspreiden zich niet alleen onder bepaalde groepen van homoseksuelen, maar komen voor in de gehele populatie. Preventiecampagnes moeten zich daarom richten op alle homo’s en niet op subgroepen. Verder denken hetero’s dat een partner die op hen lijkt (denk aan leeftijd of etnische achtergrond) net zo veilig vrijt als zijzelf. Het condoomgebruik in heteroseksuele koppels daalt daarom. De aanname is niet juist. Dat zijn enkele van de conclusies in het proefschrift van Amy Matser. Bacteriën die soa’s als gonorroe (druiper) en chlamydia veroorzaken, zijn tegenwoordig op moleculair niveau te volgen. Zo krijg je een idee hoe een besmetting door bepaalde bevolkingsgroepen ‘reist’. Matser vond duidelijke patronen van verspreiding in diverse populaties. Dit koppelde ze aan demografische gegevens, zoals leeftijd of etniciteit. Het bleek een stuk moeilijker om patronen te vinden in de homopopulatie dan in de heteropopulatie. Tot nu toe richtten preventiecampagnes zich vaak op specifieke subgroepen binnen de homopopulatie, maar dat blijkt aldus Matser niet de juiste weg. Daarnaast vond Matser dat bij bepaalde etnische groepen, zoals Surinamers en Antillianen, chlamydia vaker voorkomt. Zij vertoonden niet meer risicogedrag dan mensen met een Nederlandse achtergrond, maar ze hadden wel een lagere sociaaleconomische status. De hypothese is nu dat een lagere sociaaleconomische status een barrière kan zijn voor het zoeken naar zorg en testen op soa’s. Matsers onderzoek kan worden ingezet voor preventieve strategieën in soa-bestrijding.
Er kwamen in 2011 meer mensen op consult bij de soa-poli’s van de GGD-en dan voorgaande jaren. Dat meldt het RIVM in haar onderzoek ‘Thermometer Seksuele gezondheid’. 14 procent van de mensen op consult had ook daadwerkelijk een soa. Chlamydia kwam het vaakst voor. In 2011 werden 12.913 nieuwe gevallen geconstateerd. De stijging was zichtbaar onder hetero- én homoseksuelen. Met name jonge heteroseksuele mannen liepen vaak chlamydia op. Ook het aantal gevallen van gonorroe (druiper) steeg met sterk (27 procent. Verder bleek dat 66 procent van de heteroseksuele mannen bij hun laatste losse seksuele contact geen condoom had gebruikt. Onder heteroseksuele vrouwen en homoseksuele mannen lag dat percentage nauwelijks lager.
Rianne Vriend: ‘Interventions for STI control: vaccination and testing’. Het testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) is goed georganiseerd in Nederland, maar met name bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen is ruimte voor verbetering. Daarnaast zijn extra inspanningen nodig om risicogroepen te bereiken die een hoge kans hebben op het oplopen van een soa of hepatitis C-infectie en die zich niet op eigen initiatief laten testen. Dit blijkt uit het proefschrift van Vriend. Zij keek onder andere naar soa’s bij mannen die seks hebben met mannen (msm). In die groep komen soa’s naar verhouding veel voor. Vriend adviseert om de soa- en hiv-zorg gedeeltelijk samen te voegen en mannen die zorg krijgen in een hiv-behandelcentrum jaarlijks een gecombineerde test op chlamydia en gonorroe aan te bieden. Een ander deel van het proefschrift gaat over HPV, het humaan papillomavirus dat verschillende vormen van kanker kan veroorzaken. Daarom is de inenting tegen twee varianten van HPV (type 16 en 18) opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma. Uit Vriends onderzoek blijkt dat meer dan de helft van heteroseksuele mannen en vrouwen tussen de 16 en 24 jaar is besmet met HPV, vrouwen vaker dan mannen.
Wetenschappers van Columbia University in New York hebben een ‘lab op een chip’ ontwikkeld. Dat is een minuscule testkit waarmee op basis van één druppel bloed kan worden nagegaan of iemand besmet is met hiv en/of syfilis. De diagnostische chip is goedkoop en snel – binnen 20 minuten is er een uitslag – en kan gemakkelijk gebruikt worden in afgelegen gebieden in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden. AMC’er Janneke van de Wijgert testte de chip in de praktijk, in een kliniek in Rwanda. Voor de twee onderzochte infectieziekten hiv en syfilis is de testkit even nauwkeurig en gevoelig als de gangbare laboratoriumtests. Dit blijkt uit een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine, dat gisteren verscheen. In ontwikkelingslanden bestaat grote behoefte aan simpele en goedkope diagnostiek. Amerikaanse onderzoekers bedachten daarom voor immunologische analyses een microfluïdische chip (een stukje glas of kunststof waarin kleine structuren zijn aangebracht die vloeistoffen kunnen bevatten). Deze zogeheten mChip vormt als het ware een mobiel laboratorium op postzegelformaat, een ‘lab on a chip’ zoals de onderzoekers het noemen. AMC-epidemioloog Janneke van de Wijgert, testte de mChip op bloedmonsters van prostituees die meededen aan onderzoeksprojecten in de Rwandese hoofdstad Kigali. De testkit bleek net zo goed te werken als de gangbare diagnostiek voor hiv en syfilis. Bovendien konden beide aandoeningen met de chip tegelijkertijd worden vastgesteld. De mChip is goedkoper dan bestaande diagnostiek – een ingewikkelde laboratoriuminfrastructuur is immers niet nodig. Daarnaast is de test veel sneller. De meeste klinieken in Rwanda beschikken niet over geavanceerde labfaciliteiten en moeten bloedmonsters daarom opsturen naar het National Referentie Laboratorium in de hoofdstad. Een testuitslag laat daardoor meestal minstens twee weken op zich wachten. Met de mChip is er binnen 20 minuten duidelijkheid. Het onderzoek van Van de Wijgert was een kleinschalig project; voor daadwerkelijke invoering van de test is grootschaliger vervolgonderzoek nodig. De mChip kan in de toekomst ook aangepast worden voor diagnostiek van andere infectieziekten zoals chlamydia, gonorroe en hepatitis. Janneke van de Wijgert is verbonden aan het Amsterdam Institute for Global Health and Development en het Center for Infection and Immunity (CINIMA), beide onderdeel van het AMC.