Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Vage onderbuikspijn
- Veranderd gevoel bij plassen en ontlasting
- Tussentijds bloedverlies
- Bloedverlies na de menopauze
- Dikker worden of juist gewichtverlies
Hoe werkt het?
Ovariumkanker is, zoals het woord zegt, kanker van één van de eierstokken. Net als bij alle andere kankers kunnen onderverdelingen gemaakt worden naar het soort cellen waaruit de kanker is ontstaan (epitheelcel- en kiemceltumoren) en naar de agressiviteit waarmee het gezwel groeit. Doordat de eierstokken zo diep in het bekken liggen veroorzaakt kanker ervan pas laat verschijnselen en dan nog zijn deze vaak vaag: vage onderbuikspijn, veranderd gevoel bij plassen, ontlasting. Tussentijds bloedverlies en bloedverlies na de menopauze. Dikker worden door vochtophoping in de buik of juist gewichtverlies. Eierstokkanker zaait uit. Vaak direct de buikholte in en via de lymfe- en bloedbaan. Eierstokkanker wordt op alle leeftijden gezien, maar toch het meest na het vijftigste levensjaar.Hoe ontstaat het?
Meestal ontstaat ovariumkanker "zomaar", zonder aanwijsbare of bekende oorzaak. Erfelijke factoren lijken een rol te spelen. Er is één genetische (aangeboren) afwijking waarbij een sterk verhoogde kans bestaat op het krijgen van ovarium- én borstkanker. Daarbij is een verandering opgetreden in het gen BRCA1 of 2. Families waarin deze afwijking voorkomt worden grondig gecontroleerd. Langdurig pilgebruik en het gedragen en gezoogd hebben van een of meer kinderen lijkt enige bescherming te bieden tegen het krijgen van eierstokkanker.Hoe ga ik er zelf mee om?
Niets. Raadpleeg uw arts als u zich niet goed blijft voelen, ook al zijn de klachten vaag.Hoe gaat de arts er mee om?
Deze zal de oorzaak van de klachten proberen vast te stellen. Vaak kan het gezwel met inwendig onderzoek worden vastgesteld. Anders biedt een echoscopie uitkomst. Vervolgens moet de aard van de tumor worden vastgesteld en de uitbreiding (is het doorgegroeid in andere organen, is het uitgezaaid?). Dat doet men met verschillende soorten scans, echografie en een kijkoperatie in de buik (laparoscopie). Dan volgt de behandeling. Deze is meestal gecombineerd en vindt plaats in gespecialiseerde centra. Eerst chirurgisch: beide eierstokken en de baarmoeder worden verwijderd, met de lymfeklieren in de buikholte en het "buiknet". Na herstel van de operatie wordt begonnen met een chemokuur. Vaak wordt daarbij een combinatie van cytostatica (celdelingremmers) gebruikt. Soms wordt ook nog nabestraald. Mocht het gezwel toch ergens in het lichaam terugkomen dan kan vaak opnieuw met chemotherapie behandeld worden. De kans op volledige genezing bedraagt ongeveer 40 procent.Wetenschappelijk nieuws
Marjet Rutten: ‘Predictive factors in epithelial ovarian cancer; towards individualized patient care’. Patiënten met eierstokkanker reageren verschillend op de behandeling van deze ziekte. Ook op moleculair niveau bestaan er duidelijke verschillen tussen de typen tumoren bij deze vorm van kanker. Dit concludeert Rutten in haar proefschrift over prognostische factoren ter verbetering van de individuele therapie bij eierstokkanker en de uitkomst van een chirurgische ingreep bij uitgezaaide eierstokkanker. Het onderzoek van Rutten bevestigt dat eierstokkanker een heterogene ziekte is. Op basis van klinische factoren zijn specifiek risicogroepen te onderscheiden. Het is belangrijk om daar bij de behandeling van patiënten met eierstokkanker rekening mee te houden. Daarom zouden nieuwe behandelingen gericht moeten zijn op subgroepen in plaats van op de gehele populatie, vindt Rutten. En ook vervolgonderzoek naar nieuwe behandelingen zou gedaan moeten worden in subgroepen van patiënten met eierstokkanker. Rutten beschrijft in haar proefschrift op basis van welke factoren deze subgroepen te onderscheiden zijn. Per jaar komen er in Nederland twaalfhonderd nieuwe patiënten met eierstokkanker bij. Met duizend sterfgevallen is eierstokkanker de meest dodelijke gynaecologische kanker. Ondanks verbeteringen in de behandeling, zijn de overlevingscijfers de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. Het onderzoek van Rutten kan bijdragen aan het verbeteren van de therapie voor de individuele patiënt.
Ruim 6200 Rotterdammers die veel familieleden hebben met borst- of eierstokkanker krijgen de komende tijd een uitnodiging om deel te nemen aan een grootschalig onderzoek. Onderzoekers van onder andere het Erasmus MC, hopen meer te weten te komen over de vraag waarom sommige mensen een hoog en andere een veel lager risico lopen. Die informatie is belangrijk voor mensen die een verhoogd risico lopen op kanker. Zij kunnen dan, mede gebaseerd op betere adviezen van hun arts, een beslissing nemen over bijvoorbeeld preventieve verwijdering van de borsten of eierstokken. Vooralsnog is onduidelijk waarom sommige vrouwen een hoog en andere een veel lager risico lopen, en waarom de ene vrouw vroeg en de andere pas later kanker ontwikkelt. Om te weten waarom dit zo is hebben onderzoekers meer informatie nodig over bijvoorbeeld de erfelijke oorzaken, zoals veranderingen (mutaties) in bepaalde genen, maar ook over leefgewoonten. Daarom is de Hebon-studie opgezet, een grootschalig landelijk onderzoek onder families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In onze regio maakt het Erasmus MC deel uit van de Hebon-studie. De onderzoekers sturen de komende maand naar ruim 5000 vrouwen (en 1.200 mannen) in de regio een uitnodiging om deel te nemen. In heel Nederland zullen 30.000 vrouwen en 6.000 mannen voor de studie worden benaderd. Leden van families waarin veel borst- en eierstokkanker voorkomt kunnen zich sinds midden jaren negentig laten testen door middel van erfelijkheidsonderzoek. Het is bekend dat veranderingen (mutaties) in de zogenaamde BRCA1- en BRCA2-genen een rol spelen. Echter, die veranderingen worden maar in een klein deel van de families gevonden. Het risico op borst- en eierstokkanker lijkt, dus ook als iemand een mutatie in het BRCA1- of BRCA2-gen draagt, nog sterk te kunnen variëren. Waarom het risico voor de ene ‘mutatiedraagster’ hoger is dan voor de andere is onduidelijk. Ook andere genen lijken hierbij een rol te spelen. Ook leefgewoonten lijken invloed te hebben op de vraag of iemand wel of geen kanker ontwikkelt. Zo blijkt het kankerrisico in jongere generaties groter te worden; de ziekte doet zich op jongere leeftijd voor. Dat zou kunnen komen doordat een aantal risicofactoren die een rol spelen bij het ontstaan van borstkanker in de algemene bevolking steeds meer voorkomen. Zo krijgen vrouwen steeds later kinderen, neemt overgewicht toe en lichaamsbeweging af. Mogelijk spelen die risicofactoren ook een rol bij erfelijke borstkanker. Een ander doel van de Hebon-studie richt zich op de behandeling van borst- en eierstokkanker bij deze specifieke doelgroep. “Misschien moeten vrouwen uit deze families wel op een andere manier behandeld worden dan vrouwen bij wie de ziekte niet erfelijk is”, zegt Maartje Hooning van het Erasmus MC. Ook wil het onderzoek meer inzicht krijgen in de gevolgen van preventieve operaties, àls vrouwen hiervoor kiezen. Te denken valt aan allerlei klachten als gevolg van de ingreep, waaronder (ernstige) overgangsklachten, maar ook gevolgen voor de gezondheid op lange termijn worden onderzocht. Hebon staat voor Hereditair (=Erfelijke) Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland. Aan deelnemers wordt onder meer gevraagd een online vragenlijst in te vullen. Hun antwoorden zullen bijdragen aan meer kennis over de risico’s op kanker en zodoende betere adviezen voor deze families. De Programmacommissie Erfelijkheid van Borstkankervereniging Nederland ondersteunt om die reden deelname aan de Hebon-studie. De studie wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team van clinici en onderzoekers van alle Universitair Medische Centra en het Antoni van Leeuwenhoek en wordt gefinancierd door ZonMw, KWF kankerbestrijding en Stichting Pink Ribbon.
Nieuwe techniek opsporen schildwachtklier bij eierstokkanker Dankzij een nieuwe opsporingstechniek, het injecteren van vloeistof in de ophangbanden waaraan de eierstok vastzit, kan de schildwachtklier herkend worden bij eierstokkanker. Het leidt tot een grotere mate van accuraatheid bij het opsporen van lymfkliermetastasen. Bovendien hebben patiënten minder last van bijwerkingen. Dit is de uitkomst van het promotieonderzoek van Marjolein Kleppe die op 15 december promoveert aan de Universiteit Maastricht. Als deze nieuwe techniek voldoende betrouwbaar blijkt, zullen gemiddeld 275 tot 300 patiënten per jaar er in de toekomst baat bij hebben. Nu worden tijdens een operatie meerdere lymfklieren (10 of meer) verwijderd om eventuele lymfkliermetastasen op te sporen. Maar dan kunnen nog altijd lymfkliermetastasen gemist worden omdat in dit gebied beduidend meer lymfklieren (tot wel 250) aanwezig zijn. Dankzij de nieuwe opsporingstechniek, die nog niet eerder is toegepast bij eierstokkanker, kan de schildwachtklier herkend worden. De schildwachtklier is de eerste lymfklier waarheen kankercellen uitzaaien. Bij een schildwachtklierprocedure wordt geprobeerd juist deze lymfklier te onderzoeken om zo zeker mogelijk te weten of er uitzaaiing naar de lymfklieren heeft plaatsgevonden. De arts injecteert de vloeistof om de schildwachtklier(en) op te sporen in de twee ophangbanden waaraan de eierstok vastzit. Dit gebeurt tijdens de operatie. Marjolein Kleppe: “De eerste resultaten zijn goed, maar verder onderzoek is nodig. In een landelijke vervolgstudie gaan we bekijken of de techniek voldoende betrouwbaar is. Als aanvullend onderzoek laat zien dat de nieuwe techniek voor het opsporen van de schildwachtklier(en) net zo betrouwbaar is als bij borstkanker, zal het herkennen van lymfklieruitzaaiingen bij eierstokkanker niet alleen betrouwbaarder worden maar ook gepaard gaan met beduidend minder bijwerkingen, waaronder het vasthouden van vocht in de benen.” Marjolein Kleppe heeft het onderzoek verricht omdat ze wil voorkomen dat er te veel lymfklieren worden weggehaald en om te onderzoeken of deze techniek betrouwbaar genoeg is om te achterhalen of er wel of geen uitzaaiingen zijn. Als die er niet zijn, is opereren alleen voldoende als behandeling. Als er wel uitzaaiingen gevonden worden, moet de patiënte ook nog behandeld worden met chemotherapie.
Bron: Maastricht University
Hannah van Meurs: ‘Improving treatment strategies in overian cancer. Towards individualized patient care’. Bij vrouwen met een kwaadaardig gezwel in de wand van de eierstokken is een verwijdering van de baarmoeder niet nodig als er bij de diagnose geen afwijking is in het slijmvlies van de baarmoeder. Chemotherapie heeft een matig gunstig effect bij patiënten bij wie de tumor niet kan worden weggesneden. Dit zijn de belangrijkste conclusies van Van Meurs over de verbetering van de behandeling van eierstokkanker. Voor haar onderzoek keek de promovendus welke standaardbehandelingen effectief zijn. Ze onderzocht met name de mogelijkheden om de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt. Het doel is de beste behandelwijze te vinden voor de verschillende vormen van deze ziekte. Andere conclusie uit haar onderzoek is dat hormoontherapie onderbelicht is bij deze groep van patiënten. Ook kan ze op basis van haar onderzoek voorspellen dat de overleving van patiënten met eierstokkanker kan worden voorspeld aan de hand van de BMI van de patiënt en het stadium van de ziekte. Patiënten bij wie de ziekte is uitgegroeid tot stadium IV (ernstig) hebben baat bij chemotherapie. Bepaalde fase III-patiënten kunnen het best worden geopereerd. Dit onderzoek is volgens Van Meurs van belang omdat zo betere therapieën voor patiënten met een ovariumcarcinoom worden ingezet waardoor overbodige behandelingen worden voorkomen, wat kan leiden tot een betere overleving en kostenbesparing.
Mw. drs. Rafli van de Laar, “Surgical treatment of epithelial ovarian cancer”. Dit proefschrift belicht de chirurgische behandeling van eierstokkanker op het moment dat de ziekte ontdekt wordt maar ook als deze terugkeert na eerdere behandeling. Het voorspellen van de uitkomst van de chirurgische behandeling moet bij voorkeur plaatsvinden binnen een ervaren multidisciplinair oncologisch team en niet primair op basis van predictiemodellen bestaande uit klinische en CT scan parameters. Als chirurgie bij teruggekeerde eierstokkanker wordt uitgevoerd lijkt er een toename van de overleving ten opzichte van patiënten die enkel met chemotherapie worden behandeld. In Nederland is het helaas niet mogelijk gebleken de waarde van chirurgie bij het recidief ovariumcarcinoom gerandomiseerd te onderzoeken.
Bron: UM
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Eierstokkanker is de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen met een tumor van het vrouwelijke geslachtsorgaan. Het hoge sterftecijfer wordt verklaard doordat de ziekte vaak pas in een vergevorderd stadium ontdekt wordt, omdat deze vrouwen doorgaans geen klachten hebben. Het doel van dit proefschrift is betere tumorclassificatie en diagnosemogelijkheden te ontdekken voor twee soorten tumoren (carcinomen en borderline tumoren). Onderscheid tussen deze tumoren is klinisch zeer relevant, omdat behandeling en prognose aanzienlijk verschillen. De onderzoekers vonden inderdaad een aantal markers die onderscheid kunnen maken tussen borderline tumor en carcinoom. Ook bleek dat de markers die genetische of epigenetische veranderingen hebben ondergaan, voornamelijk betrokken zijn bij invasie (het verspreiden van tumorcellen naar omliggend weefsel). Hopelijk kunnen de geïdentificeerde markers in de toekomst gebruikt worden in de kliniek als diagnostisch hulpmiddel. proefschrift: mw. Ingrid T.G.W. Bijsmans, “Molecular profiling of ovarian serous neoplasms: defining the borderline”
Mutaties in de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 geven een sterk verhoogde kans op borst- en eierstokkanker. 'In Nederlandse BRCA1/2-families blijkt het risico voor mutatiedraagsters aanzienlijk lager dan eerdere studies rapporteerden. Naast deze genen lijken ook hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren het kankerrisico te kunnen beïnvloeden', aldus Brohet. Hij promoveert op 27 februari bij VUmc. BRCA1 en BRCA2 behoren tot de groep van de 'tumor suppressor genen'. In hun normale toestand oefenen deze een controle uit op celdeling en celgroei. Bij mutaties van deze genen werkt deze controlefunctie onvoldoende. Brohet beschrijft een landelijke studie naar het risico op borst- en eierstokkanker bij vrouwen met een mutatie in één van de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 (Hebon studie). Vervolgens onderzoekt hij welke factoren de gevonden variaties in risico bij mutatiedraagsters kunnen verklaren. Uit de studie blijkt in BRCA1/2-families het risico op borst- en eierstokkanker voor mutatiedraagsters minder groot dan op basis van eerdere studies wordt aangenomen. Daarnaast blijkt het gevonden risico bij beide genen sterk te verschillen. Onder BRCA1-mutatiedraagsters constateert Brohet een significante toename van het borst- en eierstokkankerrisico bij recente geboortecohorten en bij een hogere familiebelasting. Deze bevindingen geven aan dat naast de borstkankergenen ook andere invloeden als hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren een rol spelen in de hoogte van het kankerrisico. Naast het risico op borst- en eierstokkanker kunnen BRCA2-mutaties leiden tot een verhoogde kans op pancreas- en prostaatkanker. BRCA1-mutaties daarentegen blijken eerder in verband te staan met gynaecologische tumoren zoals baarmoederhals- en baarmoederkanker. In een internationale studie uitgevoerd door Brohet kon worden aangetoond dat het gebruik van de anticonceptiepil kan leiden tot een verhoogd risico op borstkanker bij BRCA1/2-mutatiedraagsters. In dezelfde studie werd door collega's een sterk beschermend effect op eierstokkanker gevonden na gebruik van 'de pil'. De in dit proefschrift beschreven risicoberekeningen zijn van belang voor de counseling van vrouwen en mannen afkomstig uit BRCA1/2-families. De uitkomsten van de studies kunnen de basis vormen voor accurate risicomodellen, waarbij behalve met BRCA1/2-mutaties ook rekening wordt gehouden met omgevingsfactoren en andere genen. Momenteel worden 30.000 vrouwen en mannen uit families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker uitgenodigd mee te doen aan een vervolg op de Hebon studie.
Genetische screening van de BRCA1/2 genen wordt uitgevoerd op leden van families waarin borst- en/of eierstokkanker al vroeg voorkomt. Identificatie van de BRCA1/2-mutatiedragers (die risico lopen op vroeg optreden van borst- en/of eierstokkanker en andere vormen van kanker in het geval van mannelijke dragers) en niet-dragers (met hetzelfde risico als de algemene bevolking) maakt het mogelijk voor deze personen adequate klinische opties te verschaffen voor preventie van kankerrisico en eventueel preventie van de overdracht van de ziekteveroorzakende varianten op hun nageslacht. Accurate risicobeoordeling wordt echter gehinderd door de moeilijke voorspelbaarheid of een vrouw borst- of eierstokkanker zal ontwikkelen en het hoge aantal varianten met onzekere klinische betekenis die tijdens de genetische screening worden geïdentificeerd. Dit proefschrift is een verzameling van onderzoeken die succesvolle methoden beschrijven voor accuratere beoordeling van kankerrisico bij individuele personen uit families met borst- en/of eierstokkanker.
Philine van Esch heeft een zeldzame granulosaceltumor, een vorm van eierstokkanker. Door de zeldzaamheid van deze kwaadaardige tumor is normaliter geen geld beschikbaar voor onderzoek naar gerichte therapie. Van Esch’ familie schenkt nu 800.000 euro aan het UMC Utrecht om dat onderzoek wel te gaan doen. Met deze unieke donatie kan dr Ronald Zweemer, gynaecologisch oncoloog van het UMC Utrecht, een grote slag slaan in het onderzoeksveld. Hij start op 1 juni 2017 met een team dat de komende vijf jaar de tumor gaat ontleden en op zoek gaat naar een remedie. Zweemer: “Door deze privégift kan ik alle krachten bundelen: geld, patiënten en onderzoekers. Voorheen was Philine van Esch onder behandeling bij professor René Verheijen. Hij is met pensioen en daarom is de behandeling sinds enige jaren in mijn handen. Dat ik nu meer vaart kan maken, is heel bijzonder.” Zweemer voert het onderzoek uit binnen het grote eierstokkankerteam dat het UMC Utrecht Cancer Center al heeft. “Dat maakt dat we het geld effectiever kunnen inzetten.” Van Esch: “Wij vinden het erg belangrijk dat er meer bekendheid komt voor deze zeldzame kankersoort. Daarom hebben wij deze schenking gedaan.” Het GranulosaFonds Philine van Esch, een fonds op naam, is opgericht via Vrienden UMC Utrecht. “Natuurlijk hoop ik dat ik zelf ook nog baat kan hebben bij de uitkomsten van het onderzoek”, voegt Van Esch toe. “Maar het voelt sowieso goed om betekenisvol voor andere vrouwen te kunnen zijn.” Samen met de Stichting Olijf, het netwerk van vrouwen met gynaecologische kanker, probeert Zweemer ook internationaal zoveel mogelijk vrouwen bij zijn onderzoek te betrekken. Eierstokkanker, ook wel ovariumcarcinoom genoemd, is een kwaadaardige aandoening in één of beide eierstokken. In Nederland wordt bij circa 1100 vrouwen per jaar deze kankervorm vastgesteld. Slechts 2% van hen heeft een granulosaceltumor, zo’n 20 vrouwen per jaar.
Bron: UMC
Risicoreducerende salpingo-oophorectomie (RRSO) is een operatieve eileider- en eierstokverwijdering. RRSO op premenopauzale leeftijd wordt geadviseerd aan vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico ten gevolge van BRCA1- of BRCA2-kiembaanmutaties. Psychoseksuele en fysieke gezondheidseffecten geassocieerd met de natuurlijke menopauze treden waarschijnlijk eerder en heviger op na chirurgische menopauze door premenopauzale RRSO dan na natuurlijke menopauze. Van deze RRSO-geïnduceerde gezondheidseffecten, worden in dit proefschrift het borstkankerrisico en de botgezondheid onderzocht. Eerdere studies rapporteerden een halvering van het borstkankerrisico na RRSO in BRCA1/2- mutatiedraagsters. In onze studie naar de effectiviteit van borstkankerscreening bij BRCA1/2- mutatiedraagsters na premenopauzale RRSO, werd een halvering van het borstkankerrisico niet bevestigd. Sindsdien hebben ook andere studies het bewijs over een RRSO-geïnduceerde borstkankerrisicoreductie in twijfel getrokken en wordt aangenomen dat eerder gerapporteerde risicoreducties het gevolg waren van bias. Meer onderzoek is nodig en tot zolang blijft intensieve borstkankerscreening na RRSO aangewezen. Na de natuurlijke menopauze daalt de botdichtheid en stijgt het fractuurrisico. In een systematische review en meta-analyse over chirurgische menopauze in een algemene populatie, was botdichtheid in vrouwen met een chirurgische menopauze lager dan in premenopauzale leeftijdsgenoten, maar vergelijkbaar met leeftijdsgenoten met een natuurlijke menopauze. In onze studie in vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico bleek dat botdichtheid en fractuurrisico vijf jaar na premenopauzale RRSO vergelijkbaar waren met de algemene populatie. Wel bleken de botombouwparameters verhoogd. Omdat dit kan wijzen op een verhoogd fractuurrisico op de langere termijn, is een longitudinale studie van dit cohort aangewezen. Dit proefschrift draagt bij aan de zorg voor vrouwen tijdens de counseling en na RRSO.
Bron: RUG
Sommige kinderen groeien op met een ouder die aan een ernstige erfelijke hersenaandoening lijdt, zoals de ziekte van Huntington. Zij hebben als volwassenen vaker hechtingsangst dan anderen en staan daardoor onzekerder in relaties. En als ze willen laten testen of ze de ziekte zelf krijgen, dan kunnen mensen met hechtingsangst de spanning van de test moeilijker aan. Dat blijkt uit onderzoek waarop psycholoog Lucienne van der Meer (Klinische Genetica) op 3 september promoveerde. “Het zou goed zijn als clinici hier alert op zijn en zo nodig extra hulp bieden”, zegt ze. Cover proefschrift Lucienne van der MeerVan der Meer, die ook patiëntenzorg doet op de afdeling Klinische Genetica, vroeg mensen die opgroeiden met een ouder die de ziekte van Huntington, CADASIL of de Katwijkse ziekte (HCHWA-D) had of zij als kind ingrijpende gebeurtenissen hadden meegemaakt. Alle drie de ziekten uiten zich in neurologische problemen, cognitieve achteruitgang en psychiatrische problemen, vanaf middelbare leeftijd. Ruim de helft (53 procent) van de ondervraagden rapporteerde een of meer negatieve jeugdervaringen, bijvoorbeeld huiselijk geweld, middelenmisbruik of een psychiatrische ziekte van moeder of vader. Van de algemene bevolking maakt een veel kleiner deel als kind zoiets mee, namelijk 25 procent. In hun latere leven kampen deze mensen vaker dan gemiddeld met hechtingsangst, blijkt uit het onderzoek. “Dat is begrijpelijk”, zegt Van der Meer. “Kinderen leren van hun ouders hoe ze om kunnen gaan met stressvolle situaties. Maar ouders die een hersenaandoening hebben, kunnen hun kinderen niet altijd goed begeleiden. Opgroeiende kinderen raken daardoor verward, onzeker en angstig over wat ze kunnen verwachten als ze hulp nodig hebben. Dat uit zich later in angst dat anderen onvoldoende steun zullen bieden, met moeizame relaties en emotionele en psychische problemen tot gevolg.” Ter vergelijking ondervroeg Van der Meer ook mensen van wie de moeder een erfelijke vorm van borst- of eierstokkanker had gehad. Ook veel van deze mensen maakten als kind een dramatisch voorval mee; dat was meestal het verlies van de moeder op jonge leeftijd. Maar hoe triest ook, deze situatie schept geen verwarring over de rol van de ouders en leidt volgens het onderzoek niet tot een grotere kans op hechtingsangst later. Kinderen van een ouder met de ziekte van Huntington, CADASIL of de Katwijkse ziekte hebben een kans van 50 procent dat ze de aandoening erven. Voor dragers van de ziekteveroorzakende genmutaties zijn er geen mogelijkheden om aan de ziekte te ontkomen en er is tot nu toe geen genezing mogelijk. “Als iemand zich bij ons laat testen, dan is dat vrijwel altijd een stressvolle periode die gepaard kan gaan met sombere of angstige gevoelens”, zegt Van der Meer. “De meeste mensen kunnen die spanning aan, bijvoorbeeld door sociale steun te zoeken. Maar mensen met hechtingsangst hebben er meer en langer problemen mee. Ze schrikken ervoor terug om anderen bij hun stressvolle situatie te betrekken. Ze zijn bang dat hun partner hen onvoldoende zal steunen of zelfs zal verlaten en dat vrienden hen niet begrijpen.” Ze raadt clinici daarom aan alert te zijn op hechtingsproblemen, en om mensen die kwetsbaar blijken extra steun te bieden. Daarbij is het goed om aandacht te geven aan wat vroeger in het leven is voorgevallen. “Een erfelijke aandoening in de familie kan gedurende het hele leven een rol spelen, van generatie op generatie.”
Een nieuw soort behandeling van kanker zit in de lift: immuuntherapie. Daarbij wordt het eigen afweersysteem van de patiënt ingezet om de tumor onschadelijk te maken. “Er komen steeds meer immuuntherapieën die de komende jaren nog doelgerichter zullen worden”, voorspelt Sander Kelderman. Hij promoveerde op 30 november aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Van nature valt ons afweersysteem kankercellen aan, omdat ze afwijken van gezonde cellen. Kankercellen verzinnen soms trucjes om de afweer te omzeilen, waardoor een tumor kan groeien. Het idee achter immuuntherapie is de afweer een handje te helpen bij het bestrijden van kankercellen. Er zijn verschillende vormen van immuuntherapie, vertelt Sander Kelderman. “Je kunt afweercellen uit het lichaam halen en in het lab vermenigvuldigen. Vervolgens geef je dan veel meer afweercellen terug aan de patiënt. Dat noemen we ook wel celtherapie.” Bij een andere vorm van immuuntherapie krijgt de patiënt medicijnen die de rem van het afweersysteem afhalen. “Van nature stoppen afweerreacties snel om te voorkomen dat ze uit de hand lopen. Tumorcellen maken hier soms misbruik van door de rem in te schakelen. Er zijn medicijnen ontwikkeld die de rem er af kunnen halen, zodat afweercellen de tumorcellen weer aanvallen.” Immuuntherapie heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen, maar de aanloop is lang geweest. Kelderman: “In de jaren vijftig dachten immunologen al na over mogelijkheden om het eigen immuunsysteem in te zetten tegen kanker. Pas in 2010 kwam de eerste immuuntherapie op de markt: ipilimumab tegen uitgezaaide melanomen, een ernstige vorm van huidkanker. Daarna is het snel gegaan. Nu buitelen de nieuwe behandelingen over elkaar heen.” Immuuntherapie wordt nu vooral ingezet tegen melanoom, longkanker en blaas- en nierkanker, maar er loopt veel onderzoek naar andere vormen van kanker en patiënten kunnen soms meedoen aan onderzoek met een nieuw, experimenteel middel. Hoewel sommige patiënten spectaculair opknappen door immuuntherapie, reageert de meerderheid er niet op. Kelderman: “Onderzoek richt zich nu veel op de vraag waarom het bij de ene patiënt wel heel goed werkt en bij de andere helemaal niet, of maar tijdelijk. Ik verwacht dat we daar de komende vijf tot tien jaar veel over zullen leren. Dan kunnen de behandelingen ook steeds doelgerichter worden en op de individuele patiënt toegesneden. Dat zal waarschijnlijk vaak een gecombineerde behandeling zijn van twee soorten immuuntherapie bijvoorbeeld, of immuuntherapie met chemotherapie of bestraling. Uiteindelijk willen we vooraf kunnen bepalen voor welke patiënt welke aanpak het beste is.” Onderzoekers speuren daarom naar zogenoemde biomarkers: stoffen in het bloed die al in een vroeg stadium voorspellen of een patiënt baat bij de immuuntherapie heeft of niet. Kelderman houdt zich daar nu even niet mee bezig. “Vanaf januari ga ik in opleiding tot gynaecoloog, maar mijn werk als arts wil ik graag combineren met onderzoek naar immuuntherapie voor gynaecologische kankers. We denken dat immuuntherapie een belangrijke rol kan spelen in de toekomstige behandeling van eierstokkanker. Daar zou ik graag onderzoek naar doen.”
Bron: LUMC
Het verbod op het kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek moet zo snel mogelijk van de baan. Dat vindt hoogleraar Genetica en Celbiologie Joep Geraedts, die op 26 april afscheid neemt van de Universiteit Maastricht. Aan alle voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan: het maatschappelijk draagvlak is toegenomen, er zijn steeds meer landen waar het verbod is opgeheven en de behoefte aan researchembryo’s is nog steeds aanwezig. De grondlegger van de afdeling Klinische Genetica van het azM, het enige Nederlandse ziekenhuis waar embryoselectie plaatsvindt, blikt in zijn afscheidsrede terug en probeert nog één keer de aandacht te vestigen op deze kwestie. Zowel op het gebied van de klinische genetica als dat van de menselijke voortplanting zag Joep Geraedts de afgelopen dertig jaar een ongekende vooruitgang. “Het ontrafelen van de oorzaak van veel erfelijke aandoeningen heeft zich ontwikkeld van het spreekwoordelijke zoeken van de speld in een hooiberg naar de analyse van de volledige encyclopedie van het erfelijke materiaal, en dat ook nog eens voor een acceptabele prijs”, zegt hij in zijn afscheidsrede ‘Afscheid van dezen en genen?’. Dankzij de kennis van het humane genoom is er aan het begin van de 21e eeuw een enorm optimisme ontstaan over de bijdrage die deze wetenschap kan bieden bij tal van vragen op het gebied van de gezondheidszorg. De nieuwe genoomkennis maakt het mogelijk om bijvoorbeeld de hielprikscreening van baby’s uit te breiden, of de screening voor en tijdens de zwangerschap. Ook wordt er veel verwacht van de mogelijkheid om in de toekomst te kunnen voorspellen of een bepaald medicijn zal aanslaan bij een bepaalde persoon, op basis van genetische toetsing. Geraedts mengde zich regelmatig in het debat op tv en in de gedrukte media, zoals in 2008 bij de discussie over embryoselectie met het oog op borst- en eierstokkanker. En nog steeds zijn er zaken die verbeterd kunnen worden. “Je mag bijvoorbeeld wel embryo’s gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek die overschieten bij behandeling, maar je mag ze niet kweken. Ik hoop dat de politiek nu eindelijk inziet dat voordat je iets gaat toepassen in de zorg, er eerst zorgvuldig onderzoek nodig is. De wetenschappelijke behoefte is groot en het maatschappelijk draagvlak groeit. Het verbod moet overboord.”
Door het zelfherstellende vermogen van tumorcellen aan te pakken, moet het in de toekomst mogelijk worden om bestraling en chemotherapie nog effectiever te maken. Dat stelt Malgorzata Krajewska. Zij identificeerde in haar promotieonderzoek nieuwe componenten van de cellulaire signaleringsroute die bepaalt hoe tumorcellen DNA-schade repareren. Om tumorcellen te doden gebruiken artsen bestraling en chemotherapie. Door het veroorzaken van DNA-schade zorgen die behandelmethoden ervoor dat cellen afsterven. Toch is het moeilijk om alle tumorcellen te doden. Tumorcellen blijken namelijk in staat te zijn om DNA-schade heel precies te repareren door homologe recombinatie (HR). Deze foutloze manier van repareren wordt niet door alle tumorcellen gebruikt. Erfelijke eierstokkanker en borstkanker bijvoorbeeld hebben een HR-defect en zijn veel gevoeliger voor bestraling en chemotherapie. Onderzoekers vermoeden daarom dat het therapeutisch inactiveren van HR ervoor kan zorgen dat bestraling en chemotherapie meer effect hebben. Krajewska en haar UMCG-collega’s ontdekten dat de reparatiemethode gereguleerd wordt door de celcyclus. Door deze celcyclus af te remmen, wordt ook het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen afgeremd. Daarnaast stelde de promovenda vast welke cellulaire signaleringsroute (een soort celcommunicatie-systeem) het HR-proces beïnvloeden. Deze ontdekkingen bieden nieuwe aangrijpingspunten om bestraling en chemotherapie te verbeteren. Malgorzata Krajewska (1985) studeerde Biotechnologie aan de Universiteit van Adam Mickiewicz in Poznan, Polen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie binnen het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door UMCG.
Erasmus MC-lezing over grote bevolkingsstudies morgen ook live te volgen via internet Mensen die meer dan twee glazen melk per dag drinken, krijgen niet minder botbreuken dan mensen die minder melk drinken. Ook kan het drinken van grote hoeveelheden melk het risico op sommige vormen van kanker verhogen. Dat zegt de Amerikaanse voedingswetenschapper Walter Willett morgen tijdens Lof der Geneeskunst, de publiekslezing van het Erasmus MC. De voedingswetenschapper van Harvard School of Public Health en de Harvard Medical School vindt dat voedingsadviesorganisaties voorzichtig moeten zijn met het aanraden van grote hoeveelheden melkproducten. Het Voedingscentrum adviseert bijvoorbeeld drie tot vier glazen melk (450 tot 650 ml) per dag. De gratis lezing staat dit jaar in het teken van bevolkingsstudies. Hoe kunnen ze ons helpen gezonder op te groeien, te leven en vitaal ouder te worden? Willett is al 35 jaar de motor achter een van de grootste Amerikaanse bevolkingsstudies. Daarin wordt gekeken welke verbanden er zijn tussen voeding en gezondheid. Willett is in Nederland op uitnodiging van het Erasmus MC. Tijdens Lof der Geneeskunst krijgt het publiek twee lezingen, één door een buitenlandse gast en één door een topwetenschapper van het Erasmus MC. Bert Hofman, geestelijk vader van de twee grote Rotterdamse bevolkingsstudies (Generation R en Ergo) zal vertellen wat deze studies tot nu toe hebben opgeleverd. Tijdens zijn gastoptreden in ‘het land van de melkdrinkers’ vertelt Willett uitgebreid over de invloed van melkproducten op de gezondheid. Uit zijn onderzoeken blijkt dat mensen die meer dan twee glazen melk per dag nemen, net zo vaak botbreuken krijgen als mensen die minder consumeren. ’Dat is opvallend, want adviesorganisaties moedigen het drinken van veel melk aan omdat je er sterke botten van zou krijgen’, zegt Willett. Ook zijn in verschillende studies aanwijzingen gevonden dat het drinken van veel melk het risico op prostaatkanker kan verhogen. Lengte lijkt een belangrijke rol te spelen. Bepaalde vormen van kanker (zoals borstkanker en eierstokkanker) komen vaker voor bij langere mensen. ‘En omdat mensen die veel melk drinken langer worden, zou het consumeren van veel melkproducten tijdens de kinderjaren het risico op kanker kunnen verhogen’, zegt de voedingswetenschapper. We moeten melkproducten nu niet ineens helemaal links laten liggen, vindt Willett. ‘Er zijn ook positieve effecten. De kans op darmkanker kan door melk te drinken juist afnemen. We moeten nog onderzoeken bij welke hoeveelheid de voordelen voor de gezondheid groter zijn dan de nadelen. Tot die tijd moeten we voorzichtig zijn met het drinken van grote hoeveelheden melk. En twee glazen per dag is veel.’ In Nederland wordt mensen aangeraden om drie tot vier glazen per dag te drinken. ‘Dat lijkt meer schade te geven dan goed te doen.’
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
Hoewel roken ongezond is, heeft het geen invloed op de manier waarop de twee veelgebruikte chemotherapieën paclitaxel en docetaxel in het lichaam worden omgezet. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC-Daniel den Hoed, dat vandaag wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Eerder was bij een andere chemotherapie gevonden dat rokers een aanzienlijk lagere blootstelling dan niet-rokers hebben en daardoor de kans lopen dat een kuur bij hen minder goed zal aanslaan. De onderzoekers deden ook de opvallende ontdekking dat de onderzochte middelen het beenmerg van rokers minder aantast dan het beenmerg van niet-rokers. Bijna één op de drie patiënten met kanker rookt. De onderzoekers wilden daarom uitzoeken of de verslaving invloed heeft op een behandeling met de veelgebruikte kankermedicijnen paclitaxel en docetaxel. ‘Eerdere onderzoeken met het medicijn irinotecan gaven aanwijzingen dat rokers wellicht een andere dosis nodig hebben, omdat stoffen in sigarettenrook de medicijnen versneld kunnen doen afbreken. “Nu blijkt dat rokers een even hoge blootstelling aan de medicijnen hebben als niet-rokers, hebben oncologen duidelijkheid over de dosis die ze moeten toedienen”, zegt Anne-Joy de Graan van de onderzoeksgroep Translationele Farmacologie. Met blootstelling wordt de hoeveelheid chemotherapie in het lichaam bedoeld. De door haar onderzochte medicijnen worden veelvuldig gegeven aan patiënten met onder andere borstkanker, eierstokkanker, longkanker en prostaatkanker. De onderzoekers deden nog een andere opvallende vondst: het beenmerg van rokers lijkt beter beschermd tegen de nadelige invloeden van de chemokuren. “Rokers houden meer witte bloedcellen over na behandeling met deze chemotherapieën. Omdat deze cellen onderdeel uitmaken van de natuurlijke afweer, zou dit erop kunnen wijzen dat rokers beter bestand zijn tegen infecties”, zegt de Graan. Infecties kunnen levensbedreigend zijn voor mensen met een lage afweer. De rokers uit het onderzoek hadden ook al meer witte bloedcellen dan niet-rokers voor de chemokuur begon. Deze hogere waarden bleven bestaan gedurende de chemotherapie. De onderzoekers benadrukken dat mensen die behandeld worden met deze chemotherapieën nu niet ineens moeten beginnen met roken. De Graan: “Roken heeft nog altijd meer nadelige dan voordelige gevolgen voor de gezondheid.” Wel is ze nieuwsgierig welke werkzame stof uit tabaksrook verantwoordelijk is voor het positieve effect, zodat deze kennis gebruikt kan worden voor het verder verbeteren van behandelingen in de toekomst. “Dat zal uit vervolgonderzoek moeten blijken.” Het onderzoek is uniek omdat de blootstelling aan de chemotherapie in een grote groep patiënten is bestudeerd. De onderzoekers onderzochten 566 patiënten die met de middelen paclitaxel of docetaxel behandeld werden. Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door steun van KWF Kankerbestrijding.
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
Onderzoekers van Indiana University in Bloomington hebben veelbelovende resultaten geboekt met een nieuwe methode om medicijnen effectiever in te zetten. Dat meldt FierceDrugDelivery.com. De wetenschappers veranderden antifolaten, een type medicijn dat al sinds meerdere decennia bij kanker wordt ingezet, op zodanige wijze dat ze zich gaan richten op bepaalde specifieke receptoren in kankercellen gaan richten. Daardoor worden gezonde cellen met rust gelaten door het middel en de bijwerkingen van het medicijn verminderd. De nieuwe behandelmethode is nu ingezet tegen een vorm van eierstokkanker, maar in de toekomst ook inzetbaar tegen chronische ontstekingsaandoeningen als reuma, ziekte van Crohn en psoriasis, schrijven de onderzoekers.
De afgelopen twee decennia overleden Nederlanders 20 procent minder vaak aan kanker. De vooruitgang is helaas niet op alle fronten zichtbaar, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek door H. Karim-Kos, die werkt voor onder meer het Erasmus MC. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de overlevingskans na vijf jaar van bepaalde vormen van kanker gestegen. Dit is met name zichtbaar bij kanker in de dikke darm. Bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent.