Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Bloed en slijm bij de ontlasting
- Een veranderd ontlastingspatroon
- Aanhoudende buikpijn
- Verstopping, soms afgewisseld met diarree
- Gewichtsverlies
- Ontstaan van bloedarmoede
- Gevoel van loze aandrang: gevoel of u moet drukken, maar er komt niets
Hoe werkt het?
Kanker van de darmen komt veel voor. Vrijwel altijd betreft het dan kanker van het laatste deel van het maagdarmkanaal: de dikke darmen en de endeldarm. Het is een kwaadaardigheid van de latere leeftijd: het merendeel van de gevallen ontstaat na het 50ste levensjaar. Net als de meeste kankers ontstaat darmkanker niet van het ene moment op het andere. Meestal is er een voorstadium: eerst ontstaat er een poliep in de darmen die later kwaadaardig wordt. De klachten die een darmgezwel veroorzaakt worden bepaald door de plaats waar het zich bevindt. De dikke darmen is in het begin vrij wijd. Naar het einde toe wordt hij steeds nauwer, zodat een tumor daar snel klachten veroorzaakt: een veranderd ontlastingspatroon, verstopping en pijnlijke buikkrampen. Gezwellen in het begin van de dikke darmen (rechts in de buik), dat veel wijder is, met een meer vloeibare darminhoud, geven om dezelfde reden pas laat klachten. Behalve verstopping kan een darmgezwel ook bloedarmoede veroorzaken. Dit komt doordat voortdurend een kleine hoeveelheid bloed uit de tumor lekt en onopgemerkt met de ontlasting verloren gaat. Alleen bij tumoren in het uiteinde van de darmen (in de endeldarm) zal men soms bloed- en slijmverlies in de ontlasting kunnen opmerken. Dikke darmen gezwellen kunnen uitzaaien via de lymfeklieren en via het bloed. Al het bloed dat afkomstig is van de darmen wordt afgevoerd naar de lever. Daar worden dan ook de eerste uitzaaiingen aangetroffen. Deze kunnen soms eerder verschijnselen geven dan het oorspronkelijke gezwel: klachten van vermoeidheid, verminderde eetlust, vermagering en geelzucht.Hoe ontstaat het?
Hoe dikke darmkanker ontstaat is, net als bij de andere kankers niet bekend. Wel is een aantal factoren bekend die bijdragen aan het ontstaan ervan: slechte voeding, erfelijke factoren, andere chronische ontstekingprocessen van de dikke darmen (zoals colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn).Hoe ga ik er zelf mee om?
Eet gezond. Het kan niet genoeg gezegd worden. Het is beter voor hart, bloedvaten en ook voor de darmen. Als er klachten ontstaan die zouden kunnen wijzen op het bestaan van een darmgezwel, neem dan contact op met uw arts.Hoe gaat de arts er mee om?
Kern van de behandeling van dikke darmkanker is chirurgische verwijdering van het gezwel. In de praktijk betekent dat, dat de helft van de darmen waarin het gezwel zich bevindt wordt weggenomen, mét zoveel mogelijk lymfeklieren. De resterende delen van de darmen worden dan weer aan elkaar gehecht (of tegenwoordig: geniet). Soms is de kanker al zover gevorderd dat hij is doorgegroeid in andere weefsels en niet verwijderd kan worden. Dan wordt met gezonde darmen een omleiding rond het gezwel gemaakt, zodat darmverstopping wordt voorkomen. Als geen omleiding kan worden aangelegd laat men de gezonde darmen door de buikwand naar buiten komen. We noemen dat een stoma. De ontlasting die daaruit komt wordt opgevangen met een zakje dat op de huid geplakt wordt. Is de kanker al wat verder gevorderd en doorgegroeid in de darmwand of zijn er al enkele uitzaaiingen in de lymfeklieren, dan wordt voor de zekerheid een nabehandeling gegeven met chemotherapie. Zijn er al uitzaaiingen op afstand (in de buikholte, lever) dan kan chemotherapie gegeven worden om het ziekteproces te vertragen. Genezing is daarmee echter niet mogelijk. Radiotherapie (bestraling) is bij dikke darmkanker niet effectief. Eenderde van de mensen bij wie dikke darmkanker wordt vastgesteld geneest volledig.Wetenschappelijk nieuws
Het is mogelijk een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland in te voeren en uit te voeren. Wel zijn een goede voorbereiding en een gefaseerde invoering vereist om de kwaliteitseisen van het bevolkingsonderzoek te garanderen. Het zelfde geldt voor voldoende capaciteit om eventueel vervolgonderzoek te kunnen uitvoeren. Dit blijkt uit een zogeheten uitvoeringstoets naar dit bevolkingsonderzoek, uitgevoerd door het RIVM. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de toets gebruiken bij de besluitvorming of dit bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd. Een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is kosteneffectief en kan op termijn jaarlijks 2400 sterfgevallen voorkomen. Na de besluitvorming is minimaal 2 jaar aan voorbereidingen nodig om het bevolkingsonderzoek gefaseerd te kunnen invoeren. Het bevolkingsonderzoek is bedoeld voor mensen van 55 tot en met 75 jaar (4,4 miljoen mensen). Zij worden door screeningsorganisaties elke 2 jaar uitgenodigd deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Zij ontvangen daarvoor thuis een test (iFOBT), die zij zelf opsturen voor analyse. Bij een afwijkende uitslag zullen zij worden doorverwezen voor verdere diagnostiek (coloscopie) en zo nodig behandeling. De uitvoeringstoets is in samenwerking met de betrokken beroepsroepen, patientenorganisaties, screeningsorganisaties en andere stakeholders tot stand gekomen. Onder hen is een breed draagvlak om de screening in te voeren. Voor de uitvoeringstoets is in kaart gebracht welke voorbereidende activiteiten zouden moeten worden uitgevoerd, en onder welke voorwaarden. Zo is beschreven welke richtlijnen en kwaliteitseisen nodig zijn en hoe de kwaliteit van het programma kan worden bewaakt. Er worden maatregelen voorgesteld om de berekende capaciteitstekorten op te vangen, zoals taakverschuiving en een efficiënte uitvoering van de coloscopie. Verder moet erop worden toegezien dat er geen lange wachttijden ontstaan voor coloscopie en verdere behandeling; zonodig wordt de gefaseerde invoering bijgestuurd. Tevens moet er voldoende aandacht zijn voor communicatie, zowel in algemene zin bij de introductie van het bevolkingsonderzoek als voor de deelnemers over het doel, nut en proces ervan. Daarnaast zijn de belangrijkste implementatiewerkzaamheden en een prognose van kosten weergegeven.
Mensen met familiaire dikkedarmkanker kunnen hun darmen elke vijf à zes jaar laten controleren op voorstadia van darmkanker. Die frequentie is hoog genoeg om ontsporende cellen tijdig te ontdekken en te verwijderen, blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). “Mensen met familiaire darmkanker hebben drie tot zes keer meer kans om darmkanker te ontwikkelen”, vertelt Hans Vasen, hoogleraar op de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten in het LUMC. Er is sprake van familiair darmkanker wanneer iemand een eerstegraads familielid (ouder, broer of zus) heeft die de diagnose darmkanker kreeg voor de leeftijd van vijftig jaar, of wanneer iemand twee eerstegraads familieleden heeft met darmkanker, ongeacht de leeftijd. “Mensen van wie bekend is dat zij een verhoogd risico hebben op darmkanker krijgen nu om de vijf of zes jaar een darmonderzoek aangeboden. We vroegen ons af of die frequentie voldoende was, of dat het veiliger is om terug te gaan naar drie jaar”, aldus Vasen. De onderzoekers verdeelden 528 patiënten daarom in twee groepen: de helft kreeg na zes jaar een coloscopie (kijkonderzoek in de darm), de andere helft na drie jaar en na zes jaar. “In de groep die pas na zes jaar onderzocht werd, zagen we twee keer zoveel gevorderde poliepen als in de andere groep. Maar de frequentie van deze poliepen was betrekkelijk laag, circa 7 procent. Daarnaast waren er na zes jaar geen gevallen van darmkanker. Het is dus veilig om de huidige frequentie van controle te handhaven”, aldus Vasen. Er zijn in Nederland naar schatting 100.00 mensen met risico op familiaire darmkanker. Uit ander onderzoek blijkt dat het regelmatig controleren van de darm bij mensen met familiaire darmkanker de sterfte als gevolg van darmkanker met 80 procent vermindert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen familiaire darmkanker en erfelijke darmkanker. Erfelijke darmkanker, zoals het Lynch syndroom en polyposis, is te wijten aan een bekend gendefect. Aangedane familieleden ontwikkelen vaak al op jonge leeftijd darmkanker en bij polyposis ook veel poliepen. Bij het Lynch-syndroom wordt een intensief screeningsprotocol geadviseerd, met om de een à twee jaar een coloscopie. “In families met familiaire darmkanker speelt waarschijnlijk een combinatie van omgevingsfactoren, waaronder voeding, en erfelijke factoren een rol bij het ontstaan van darmkanker”, aldus Vasen. De resultaten van dit onderzoek zijn online gepubliceerd door het toonaangevende tijdschrift The Journal of Clinical Oncology.
De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom, dat wordt veroorzaakt door mutaties in reparatiegenen. In 2008 ontdekten Nijmeegse onderzoekers dat het Lynch syndroom soms ook ontstaat doordat het EPCAM-gen een "gezond" reparatiegen het zwijgen oplegt. Beide oorzaken leiden tot een verhoogde kans op dikkedarmkanker. Hoewel het Lynch syndroom ook gepaard gaat met een sterk verhoogde kans op baarmoederkanker, is dat bij patiënten met het EPCAM-gen níet het geval. Dat blijkt uit een online publicatie van de Nijmeegse groep in the Lancet Oncology. De publicatie is een voorbeeld van personalized medicine, van geneeskunde op maat, waarbij artsen steeds verder inzoomen op de exacte ziekteoorzaak van de individuele patiënt en daar de beste behandeling op afstemmen. Het UMC St Radboud is gespecialiseerd in onderzoek en behandeling van erfelijke darmkanker. De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom. Dit syndroom ontstaat door mutaties in "reparatiegenen". Dergelijke reparatiegenen (DNA mismatch repair genes) corrigeren de kleine foutjes die ontstaan wanneer erfelijk materiaal wordt gekopieerd, bijvoorbeeld bij een celdeling. Maar hoe meer van die foutjes er ontstaan, hoe groter de kans wordt op kanker - in dit geval darmkanker. Mensen met het Lynch syndroom hebben dus een grotere kans op darmkanker omdat een van de reparatiegenen niet goed werkt. Onder leiding van klinisch moleculair geneticus dr Marjolijn Ligtenberg, moleculair bioloog Roland Kuiper en hoogleraar prof dr Nicoline Hoogerbrugge ontdekte de Nijmeegse onderzoeksgroep in 2008 een nieuw mechanisme bij een deel van de patiënten met dit Lynch syndroom. Ligtenberg: "Deze patiënten hadden géén mutatie in een reparatiegen, maar toch werden foutjes bij het kopiëren niet gecorrigeerd. We zagen dat dit komt door het EPCAM-gen, een gen dat net vóór het reparatiegen MSH2 ligt." Als je van een gen een werkzaam eiwit wilt maken, moet je nauwkeurig de juiste code van dat gen aflezen. Dat betekent dat je bij de juiste DNA-letter moet beginnen en precies bij de juiste DNA-letter moet stoppen. Maar in het EPCAM-gen zit een foutje, waardoor het aflezen niet aan het eind stopt, maar gewoon doorloopt tot aan het einde van het reparatiegen. Ligtenberg: "Door die fout worden beide genen aan elkaar gekoppeld. Twee stukjes vermicelli verliezen bij wijze van spreken hun normale functie omdat er een spaghettisliert ontstaat waarvan de functie niet duidelijk is. Het effect is vergelijkbaar met een mutatie in een reparatiegen: het gen functioneert niet meer en dus is er sprake van het Lynch-syndroom." De ontdekking dat een gen zijn buurman het zwijgen kan opleggen - een nieuwe vorm van gene silencing - werd vorig jaar gepubliceerd in Nature Genetics. Het leidde ook tot een verfijning van de screening bij patiënten met het Lynch syndroom, want voortaan wordt bij patiënten met Lynch syndroom ook standaard naar mogelijke EPCAM-mutaties gekeken. Tegelijkertijd werd met internationale collega"s een onderzoek opgezet naar mogelijke verschillen tussen EPCAM-patiënten en de reparatiegenpatiënten. Hoogleraar Hoogerbrugge: "Patiënten met Lynch syndroom hebben een verhoogde kans op dikkedarmkanker die gedurende het leven oploopt tot zeventig procent. Bij vrouwen neemt ook het risico op baarmoederkanker aanzienlijk toe, variërend van vijfendertig tot zeventig procent. Onderzoek bij bijna tweehonderd EPCAM-patiënten maakt nu duidelijk dat ze inderdaad een vergelijkbare kans op darmkanker hebben, maar dat hun kans op baarmoederkanker veel lager is." De resultaten van dit onderzoek zijn zojuist online verschenen in the Lancet Oncology. Met de publicatie in the Lancet Oncology brengen de onderzoekers - op basis van de verschillende oorzaken van erfelijke darmkanker - een verdere verfijning aan in de bijbehorende ziektebeelden. Daarmee leveren ze een bijdrage aan de personalized medicine, aan een geneeskunde die steeds meer uitgaat van de specifieke ziekte van elke individuele patiënt. Waardoor het verschil in kans op baarmoederkanker wordt veroorzaakt, is iets voor vervolgonderzoek. Ligtenberg: "Mogelijk is het gemuteerde EPCAM-gen in de baarmoeder minder actief. Dan worden er minder spaghettislierten gevormd en ontstaat er op die manier meer ruimte en capaciteit voor het aflezen van het reparatiegen. Op deze manier gaan we stap voor stap verder met het ontrafelen van erfelijke darmkanker."
Eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Aldus onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam (afdelingen pathologie en medische oncologie). Zij presenteren hun onderzoek deze week in het prestigieuze tijdschrift GUT, International Journal in Gastroenterology. Het opsporen van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start Nederland in 2013 met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer 3000 eiwitten geidentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia dan in de laag-risico voorstadia. Deze selectie is onder andere gebaseerd op mRNA expressie data waarbij genen met een hoge mRNA expressie in darmkanker ten opzichte van laag-risco voorstadia zijn geselecteerd. Twee van deze eiwitten zijn vervolgens in een grote serie patiëntenweefsel bekeken en daarbij vonden de onderzoekers dat deze eiwitten inderdaad meer voorkomen in de hoog-risico voorstadia en in darmkankerweefsels. VUmc-patholoog Gerrit Meijer en zijn team van onderzoekers ontwikkelen nieuwe methoden voor de vroege opsporing van darmkanker. Bijvoorbeeld met beeldvormende technieken waarbij bepaalde eiwitten in het lichaam “aangekleurd” worden om zo vroege vormen van darmkanker te markeren in de scan. Daarnaast zouden deze eiwitten ook kunnen dienen als doelwitten voor medicijnen. Link naar artikel: http://gut.bmj.com/content/early/2011/08/31/gutjnl-2011-300511.long
Het type poeptest dat wordt gebruikt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek naar darmkanker loopt tegen zijn grenzen aan. Het is tijd voor de volgende generatie test, een die ook tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting opspoort. Dat concludeert Sietze van Turenhout in zijn promotieonderzoek bij VUmc. Daarmee wordt het naar verwachting mogelijk meer afwijkingen te vinden, maar ook met name díe zwellingen die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Van Turenhout promoveert 26 november. De sterfte aan darmkanker kan worden verlaagd met een bevolkingsonderzoek met zogeheten 'fecale immunologische testen' (FIT's), ofwel poeptesten. Een positieve test wijst op bloedverlies in de ontlasting, mogelijk veroorzaakt door darmkanker of voorloperstadia (poliepen), en dient te worden gevolgd door een darmonderzoek (colonoscopie). Echter, de huidig beschikbare testen vangen slechts een klein deel van de poliepen. In zijn promotieonderzoek onderzocht Sietze van Turenhout verschillende aspecten van de poeptest. Zo bleek dat twee testen meer afwijkingen detecteren dan één. Echter, één monster bleek even nauwkeurig als twee testen, wanneer een lagere afkapwaarde (om een test positief te noemen) werd gekozen. Daarnaast bleek dat de FIT vaker darmkanker mist bij vrouwen dan bij mannen. Dit verschil verdween door voor vrouwen een lagere afkapwaarde te kiezen. Doordat o.a. het verschil in adenomen erg klein bleek te zijn, lijkt het echter niet nodig om daadwerkelijk voor mannen en vrouwen een ander afkappunt te kiezen. Dit proefschrift toont verder aan dat aambeien niet vaak leiden tot fout-positieve resultaten (d.w.z. de test geeft de aanwezigheid van bloed aan, maar er wordt geen darmkanker of adenoom gevonden). Mensen met aambeien hadden een gelijk aantal fout-positieve testen als mensen zonder afwijkingen in de darm. Bovendien bleek dat één FIT niet nauwkeurig genoeg is om adenomen te vinden in mensen waarbij darmkanker in de familie voorkomt, of bij mensen die eerder adenomen hadden. Ten aanzien van het aantal colonoscopie?n dat jaarlijks in Nederland wordt verricht in de gebruikelijke patiëntenzorg, is de verwachting dat 40% meer colonoscopie?n moeten worden gedaan ten tijde van het bevolkingsonderzoek. De onderzoeken vermeld in dit proefschrift zijn verricht bij mensen die zijn doorverwezen voor een colonoscopie, niet in een proefbevolkingsonderzoek onder de Nederlandse bevolking. Bij een vergelijking van FIT-resultaten bij mensen met darmkanker gevonden in de groep doorverwezen voor colonoscopie en mensen uit een proefbevolkingsonderzoek, bleek dat de resultaten vergelijkbaar zijn wanneer ze worden vergeleken per stadium van de tumor. Dit ondersteunt de resultaten uit dit proefschrift. Samengevat heeft de FIT haar top bereikt, en is het tijd voor een betere test. Het opsporen van tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting geeft niet alleen de mogelijkheid om meer afwijkingen op te sporen, maar ook om alleen die adenomen te vinden die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Door de FIT gericht te maken op de biologie van kanker, tillen we hem naar een hoger niveau.
Grote belangstelling voor voorlichtingsbijeenkomsten. Het Bevolkingsonderzoek naar darmkanker dat vanaf maandag 13 januari 2014 wordt ingevoerd, geniet grote belangstelling bij de doelgroep. Dat blijkt uit de forse opkomst bij de voorlichtingsbijeenkomsten die zijn georganiseerd in het Havenziekenhuis, dat samen met het Erasmus MC participeert in het Academisch Darmcentrum. Deze voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd voor mensen die in aanmerking komen voor het Bevolkingsonderzoek, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken over deelname. Aan het Bevolkingsonderzoek Darmkanker kunnen, op termijn, alle Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar deelnemen. Jaarlijks wordt in Nederland bij 13.000 mensen de diagnose dikke darmkanker gesteld en overlijden 5100 patiënten aan deze ernstige ziekte. Dat is onnodig omdat de ziekte, wanneer die in een vroegtijdig stadium wordt ontdekt, goed kan worden behandeld of zelfs kan worden voorkomen. Het Erasmus MC staat aan de basis van het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker en startte afgelopen september met een pilotonderzoek in het Academisch Darmcentrum. Het Academisch Darmcentrum (ADC) is een samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC en het Havenziekenhuis, waarbinnen darmziekten in speciaal teamverband worden gediagnosticeerd en behandeld. Het centrum biedt de persoonlijke zorg van een kleinschalig ziekenhuis met de academische signatuur van het Erasmus MC. Dat betekent dat, als het kan, de patiënten worden behandeld in het Havenziekenhuis. Maar als het nodig is, worden zij direct doorverwezen naar het Erasmus MC. Daarnaast wordt binnen het Academisch Darmcentrum onderzoek gedaan naar een betere behandeling van darmziekten. Naast darmkanker zijn met name veelvoorkomende darmontstekingen zoals de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa de aandachtsgebieden van het Academisch Darmcentrum. In het Erasmus MC loopt al sinds 2006 een proeftuinstudie waarin wordt gekeken hoe het Bevolkingsonderzoek Darmkanker de komende jaren praktisch en logistiek het beste gestalte kan krijgen. Het screenen van zoveel mensen is immers een reusachtige onderneming die goed moet worden gestroomlijnd. Uit onderzoek van het Erasmus MC, waarin de resultaten van 10.000 uitnodigingen in deze regio onder de loep werden genomen, blijkt dat circa 65 procent van de opgeroepen mensen daadwerkelijk gehoor geeft aan de uitnodiging om een ontlastingstest in te sturen. Bij circa 6 tot 8 procent wordt bloed gevonden in de ontlasting, hetgeen een reden is voor verder onderzoek. Aan bijna alle uitnodigingen voor dit aanvullende darmonderzoek werd gehoor gegeven (circa 98 procent). Bij circa 200 à 250 mensen die een zogeheten colonoscopie ondergingen, werden darmpoliepen of een (voor)stadium van kanker gevonden. Het Academisch Darmcentrum beschikt over een goed geoutilleerd endoscopiecentrum, waarvan de inrichting mede mogelijk is gemaakt door het Erasmus MC Vriendenfonds. Hier vinden inwendige onderzoeken plaats van patiënten met goed- en kwaadaardige aandoeningen aan de darmen. Ook de patiënten die deelnemen aan het Bevolkingsonderzoek worden uitgenodigd om hier hun aanvullend onderzoek te ondergaan, aangezien het endoscopiecentrum officieel is erkend als darmkankerscreeningscentrum. Meer informatie over het Bevolkingsonderzoek Darmkanker is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoek_darmkanker
Dat screening op darmkanker gaat werken, blijkt uit het proefschrift van Marjolein Greuter. Ze onderzocht de (toekomstige) lange-termijn effecten van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Ook keek ze of er factoren zijn die de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek kunnen bedreigen en of de screening verder geoptimaliseerd kan worden. Marjolein Greuter promoveert hierop op 10 januari bij VUmc. Het bevolkingsonderzoek naar darmkanker wordt sinds 2014 stapsgewijs ingevoerd. Alle mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar krijgen iedere twee jaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek (via een ontlastingtest). Meedoen is gratis en vrijwillig. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, kan een inwendig kijkonderzoek (coloscopie) in de dikke darm volgen om te ontdekken of er sprake is van darmkanker, of van poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker. Die kunnen tijdens een coloscopie direct worden verwijderd. Met behulp van een wiskundig model voorspelt Marjolein Greuter dat dertig jaar screenen met een ontlastingstest de ziektelast van darmkanker flink zal doen dalen. Naar verwachting zal het aantal patiënten met darmkanker met 35% dalen en de sterfte met 47%. Dit in vergelijking met een situatie zonder screening. Wel zijn elk jaar meer dan 100.000 coloscopieën nodig om dit te bereiken. Maar bij zo'n 20.000 van deze coloscopieën wordt geen poliepen of kanker gevonden, omdat ze het gevolg zijn van een onterecht positieve ontlastingstest. Helaas moeten dus veel mensen onnodig een coloscopie ondergaan. Als er poliepen worden ontdekt tijdens de coloscopie, wordt men doorgestuurd naar het zogeheten surveillanceprogramma. Dit betekent dat er na drie tot vijf jaar opnieuw een coloscopie gedaan wordt. Uit de analyses in dit proefschrift blijkt dat deze surveillancecoloscopieën het aantal nieuwe gevallen van darmkanker nauwelijks vermindert. Verder zijn deze surveillancecoloscopieën niet kosteneffectief. Er moet meer onderzoek naar gedaan worden naar alternatieven voor het huidige surveillanceprogramma. Tot slot blijkt uit dit promotie-onderzoek dat screening via een CT- of MRI-scan, in plaats van de ontlastingstest, te duur is en leidt tot minder gezondheidswinst. De conclusie is dat screening met een ontlastingstest op dit moment de beste keuze is voor Nederland, met substantiële gezondheidswinst, maar dat verdere optimalisatie wellicht mogelijk is.
Bron: VUmc
De belangrijkste werking van statines is het verlagen van het cholesterolgehalte. Maar ook bij andere aandoeningen kunnen statines een gunstig effect hebben. Rutger Jacobs onderzocht de werking van statines bij darmkanker. Statines zijn chemische verbindingen die de vorming van cholesterol in de lever remmen. Maar dat is niet de enige gunstige werking; er gaat bijvoorbeeld een ontstekingsremmend effect van statines uit en ze kunnen sommige vormen van kanker remmen. Rutger Jacobs, maag-, darm- en leverarts in opleiding, onderzocht het effect van statines op dikkedarm- en endeldarmkanker. Statines blijken in sommige gevallen de kans op darmkanker met 36 procent te kunnen verkleinen. Dat doen ze door aan te grijpen op de BMP-signaalroute in cellen. In veel darmtumoren is de BMP-signaalroute verloren gegaan. Hierdoor kiezen cellen minder snel voor een vorm van zelfdoding, apoptose, en ligt ontspoorde celgroei op de loer. Statines stimuleren de aanmaak en werking van het eiwit BMP en remmen op die manier darmkanker. Het effect van statines hangt wel af van de aanwezigheid van bepaalde eiwitten, ontdekte Jacobs. “Statines werken niet wanneer in de cellen geen Smad4 voorkomt, wat bij zo’n 30 tot 40 procent van de darmtumoren het geval is.” De promovendus ziet een rol weggelegd voor statines bij het tegengaan van darmkanker. “Statines zijn een van de meest gebruikte medicijnen ter wereld en er is veel bekend over de werking en bijwerkingen – met name spierpijn, maar deze komen relatief weinig voor en zijn daarnaast ook erg dosis afhankelijk. Dat maakt het een goede kandidaat voor darmkankerpreventie”, aldus Jacobs. Hij denkt dan aan mensen die een verhoogd risico lopen op darmkanker, bijvoorbeeld omdat het in de familie voorkomt of ze er al een keer eerder door getroffen zijn. Bij zo’n 20 procent komt de ziekte terug. “Bij mensen met een verhoogd risico op darmkanker wegen de voordelen eerder op tegen de nadelen van elke dag een pil slikken terwijl je nog niet ziek bent”, aldus Jacobs. Voordeel is dat de pillen ook beschermen tegen hart- en vaatziekten, waaraan ongeveer dezelfde risicofactoren bijdragen: een westerse leefstijl met weinig beweging en een dieet met veel vlees en weinig groenten en fruit. In principe willen we mensen niet zomaar met medicijnen behandelen, maar soms is het nodig. En dan is het gunstig om het met een relatief veilig middel te doen.” Rutger Jacobs promoveerde op 10 oktober op het proefschrift Mechanisms of action of statins in colorectal cancer bij prof. Daan Hommes (Maag-, darm- en leverziekten).
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Wetenschappers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht hebben een celkweekmodel van darmkankerprogressie bij de mens ontwikkeld. Dit model bootst de situatie bij patiënten nauwkeuriger na dan elk ander darmkankermodel tot nu toe. Onderzoekers kunnen hierin de processen bestuderen die bij het ontstaan van darmkanker een rol spelen en zo nieuwe geneesmiddelen tegen kanker ontwikkelen. Het werk van Clevers en zijn collega’s wordt deze week gepubliceerd in Nature. Darmkanker is een van de meest voorkomende en dodelijke vormen van kanker. Net als alle andere vormen van kanker, ontstaat de ziekte uit een ophoping van DNA-mutaties in het genoom van de cel . In tegenstelling tot gezonde cellen hebben veel darmkankercellen bijzonder instabiele genomen en bevatten ze honderden tot duizenden mutaties. Dit maakt het moeilijk om te bepalen welke mutaties essentieel zijn voor de ontwikkeling van kanker en voor de overleving van kankercellen. Therapieën zouden zich op deze mutaties kunnen richten. Tot nu toe bestaan er echter nog geen goede menselijke modelsystemen om deze mutaties te bestuderen. De organoid-technologie die de onderzoeksgroep van Hans Clevers recent ontwikkelde maakt het mogelijk gezond menselijk weefsel onder laboratoriumomstandigheden te kweken. De organoids zijn mini-organen die net zo functioneren als het oorspronkelijke orgaan en die genetisch stabiel zijn. Met behulp van de technologie is het laboratorium van Clevers er nu in geslaagd een darmkankerprogressiemodel te ontwikkelen in organoids die afkomstig zijn van de menselijke dunne en dikke darm. Jarno Drost, onderzoeker in de researchgroep van Hans Clevers, en zijn collega’s hebben een zogenaamd “ genome editing” systeem, CRISPR/Cas9, gebruikt om specifieke mutaties door te voeren in vier van de meest gemuteerde genen bij darmkanker (KRAS, APC, TP53 en SMAD4). Zij analyseerden vervolgens in welke mate deze genen bijdragen aan kankerontwikkeling. Drost en zijn collega’s hebben aangetoond dat het muteren van de vier genen volstaat om een gezonde darmcel om te vormen tot een invasieve tumorcel. Het in Nature gepubliceerde model kan worden gebruikt om de processen die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker te bestuderen en nieuwe geneesmiddelen tegen kanker te ontwerpen en uit te testen.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Patiënten chemotherapie geven en bestralen in combinatie met een operatie redt levens De overlevingskans van slokdarmkankerpatiënten met een tumor die nog operatief verwijderd kan worden, stijgt met een derde wanneer zij voorafgaand aan de operatie chemotherapie en bestraling krijgen. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van vijf academische instellingen en twee ziekenhuizen onder leiding van Erasmus MC. De onderzoekers hebben hun bevindingen zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The New England Journal of Medicine (NEJM). De vinding is belangrijk omdat het aantal mensen met slokdarmkanker fors toeneemt. Wereldwijd komen er jaarlijks 480.000 nieuwe patiënten met slokdarmkanker bij. Meer dan de helft van de patiënten bij wie de diagnose slokdarmkanker wordt gesteld komt niet meer in aanmerking voor een operatie, omdat de tumor te uitgebreid is of omdat er al sprake is van uitzaaiingen. De vijfjaarsoverleving van patiënten die wel geopereerd kunnen worden is ongeveer 40 procent. In de studie werd aangetoond dat dit percentage met 13 procent stijgt wanneer de patiënten voorafgaand aan de operatie een gecombineerde behandeling van chemotherapie en bestraling kregen. Van de patiënten die alleen geopereerd werden, was na twee jaar nog de helft in leven. Bij de patiënten die de uitgebreide behandeling kregen, was na ruim vier jaar nog de helft in leven. Pieter van Hagen van de afdeling Heelkunde en Ate van der Gaast van de afdeling Interne Oncologie, respectievelijk eerste en laatste auteur van het artikel, zijn blij met de uitkomsten van het onderzoek. “Het is moeilijk om een tumor in het gebied van de slokdarm volledig operatief weg te halen. Om de slokdarm liggen veel vitale lichaamsdelen die niet beschadigd mogen worden. Daardoor blijven er na een operatie vaak nog tumorcellen achter. De chemotherapie en bestraling zorgen ervoor dat de kans dat tumorcellen na de operatie achterblijven sterk verminderd wordt. De behandeling met chemotherapie en radiotherapie was zo effectief dat bij 29 procent van de patiënten na de behandeling geen tumorcellen meer werden teruggevonden”. Op jaarbasis worden in Nederland ongeveer 1.500 patiënten geopereerd aan slokdarmkanker. De verwachting is dat dit aantal in de komende jaren fors zal toenemen. Niet alleen door de vergrijzing, maar waarschijnlijk ook een minder gezonde levensstijl van mensen, overgewicht en irritatie van de slokdarm door terugloop van maagzuur dragen hieraan bij. De onderzoekers zijn erg tevreden over de samenwerking met de andere instellingen en trots dat sinds twee jaar het merendeel van alle slokdarmkankerpatiënten in Nederland nu met chemotherapie en bestraling voorafgaand aan de operatie behandeld wordt. “Omdat de eerste resultaten zo veelbelovend waren, zijn we al voordat de laatste analyses afgerond waren patiënten op die manier gaan behandelen. De behandeling van patiënten met slokdarmkanker is hierdoor aanzienlijk verbeterd”. Deze studie is opnieuw een voorbeeld van het feit dat het in Nederland door een goede samenwerking mogelijk is om belangrijke studies te doen. Voor de studie zijn de overlevingskansen van 366 patiënten vergeleken in de periode maart 2004 tot december 2008. Het onderzoek kon tot stand komen door Erasmus MC in samenwerking met AMC, VU MC, UMC St. Radboud, UMC Groningen, Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en ziekenhuis Rijnstate in Arnhem. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
KWF Kankerbestrijding subsidieert twee onderzoeken door het LUMC naar erfelijke darmkanker. In sommige families komt veel darmkanker voor, maar blijkt er geen afwijking te zijn in de genen die tot nu toe met darmkanker in verband zijn gebracht. Er moeten dus nog onbekende genen zijn die voor darmkanker kunnen zorgen, zeggen de onderzoekers. Een tweede onderzoek zal zich richten op een erfelijk defect in het gen PMS2. Dat is een van de veroorzakers van het Lynch-syndroom, een erfelijke vorm van darmkanker. Mensen met een mutatie in dit gen hebben vaak tientallen poliepen in de darm, die kunnen uitgroeien tot darmkanker. Maar sommigen hebben juist veel minder poliepen en daardoor ook minder kans op darmkanker.
Er zijn DNA-verschillen tussen poliepvormige en vlakke gezwellen (adenomen) in de darm. Beiden zijn voorlopers van darmkanker. Bij de ontwikkeling van tests voor het bevolkingsonderzoek darmkanker is het derhalve belangrijk dat beide typen adenomen kunnen worden opgespoord, aldus onderzoeker Rinus Voorham. Hij promoveert 9 oktober bij VU medisch centrum. Dikkedarmkanker ontstaat uit zogeheten adenomen, ook wel darmpoliepen genoemd. Naast deze typische poliepvormige adenomen bestaan er ook vlakke adenomen. VUmc-onderzoeker Rinus Voorham bekeek de verschillen tussen deze twee typen darmkankervoorlopers op moleculair niveau. Hij toonde aan dat er inderdaad moleculaire verschillen zijn tussen poliepvormige en vlakke adenomen, onder andere op het gebied van DNA-mutaties en chromosomale afwijkingen. Dat is belangrijke kennis omdat de vlakke voorlopers mogelijk agressiever zijn, maar ook moeilijker zijn op te sporen. Voorham pleit er in zijn proefschrift dan ook voor dat bij het opzetten van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker rekening moet worden gehouden met het bestaan van vlakke adenomen. Bij de ontwikkeling van nieuwe tests die gericht zijn op het opsporen van moleculaire veranderingen, moet goed worden onderzocht of deze tests ook vlakke darmkankervoorlopers succesvol kunnen detecteren. Een tweede conclusie in dit proefschrift is dat de moleculaire verschillen erop duiden dat de twee typen adenomen deels een andere ontstaanswijze hebben. De vlakke adenomen lijken meer gerelateerd te zijn aan ontsteking van de darm. Dit kan nieuwe aanknopingspunten bieden bij het voorkomen en genezen van deze vlakke darmkankervoorlopers.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Joep IJspeert: ‘Serrated polyps – colorectal carcinogenesis and clinical implications’. Darmkanker is met vijftienduizend gevallen per jaar in Nederland een van de meest voorkomende vormen van kanker. De ziekte heeft een relatief onschuldig voorstadium. Dat zijn kleine zwellingen (poliepen) aan de binnenkant van de darm die in de loop van jaren kunnen uitgroeien tot kanker. Artsen die de dikke darm via de anus met een flexibele buis met camera inspecteren (coloscopie), kunnen die poliepen opsporen en verwijderen. Dit verkleint de kans op het krijgen van darmkanker fors. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar een bepaalde soort poliep, de zogenoemde adenomen . Deze hebben meestal de vorm van een paddenstoel en zijn gemakkelijk te herkennen en weg te halen. IJspeert heeft gekeken naar een andere soort, die gezien de zaagtandvorm onder de microscoop, serrated poliepen worden genoemd. Van deze poliepen heeft lange tijd het vermoeden bestaan dat ze geen of een bescheiden rol spelen bij het ontstaan van darmkanker. Deze zogenaamde serrated poliepen komen vaker voor dan gedacht, stelt hij in zijn proefschrift. Hij keek onder welke omstandigheden deze poliepen kunnen uitgroeien tot kanker. Ongeveer 15 tot 30 procent van alle darmkankers ontstaan via deze route. De promovendus wijst erop dat het opsporen van deze poliepen niet goed verloopt. Er is een groot verschil tussen de individuele artsen bij het opsporen van serrated poliepen. Ook de standaard bloedtest in de ontlasting is niet geschikt om deze poliepen, als ze zich al fors hebben ontwikkeld, op te sporen. Deze test wordt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek darmkanker gebruikt om de personen eruit te halen met een verhoogde kans op darmkanker. Ook een CT-scan voldoet niet, aldus de promovendus. Nieuwe testen, waarbij ook risicofactoren zoals roken worden meegenomen, zouden daarom het bevolkingsonderzoek verder kunnen verbeteren. Daarnaast stelt hij dat er meer scholing moet komen voor zowel MDL-artsen als pathologen zodat deze artsen beter dit type poliep kan herkennen. Hij hoopt zo uiteindelijk het aantal gevallen van darmkanker te verlagen, die ontstaan uit de serrated poliepen.
Bron: AMC
Afwijkingen in de chromosomen en eiwitten van tumoren bij patiënten met darmkanker geven nuttige informatie over de kans op genezing. En dat is weer belangrijk bij de beslissing rond eventuele aanvullende behandelingen van individuele patiënten. Nu wordt het tumorstadium van een darmkankertumor bepaald op basis van microscopisch histologisch onderzoek, maar op microarray gebaseerde methoden blijken veel gedetailleerder informatie te geven. Op 27 mei promoveert Rebecca Brosens op dit onderzoek. Arts-onderzoeker en chirurg in opleiding Rebecca Brosens keek naar afwijkingen in de chromosomen en eiwitten bij patiënten met darmkanker. Zij vond dat binnen hetzelfde tumorstadium onderling grote verschillen bestonden in de chromosomen en eiwitexpressie. Deze chromosomale- en eiwitveranderingen voorspelden de klinische uitkomst van de patiënten. Zij voerde de experimenten uit in het laboratorium van het VUmc Cancer Centrum Amsterdam, op de Tumor Profiling Unit. Hiervoor gebruikte zij op microarray gebaseerde methoden om DNA geïsoleerd uit darmkanker en eiwitexpressie in darmkanker te analyseren. Een microarray, ook wel DNA-chip genoemd, is een plaatje waarin het complete genoom van een bepaald organisme zichtbaar is. Met behulp van de microarray kan men de hoeveelheid DNA van duizenden fragmenten van het genoom in tumorcellen vergelijken met de hoeveelheid in gezonde cellen. In haar onderzoek vond Brosens sterke aanwijzingen dat het zinvol is om darmkankertumoren op chromosoomniveau te bekijken. Wanneer er nauwkeuriger wordt gekeken naar de tumor zal de prognose beter zijn en kan de behandeling per patiënt meer op maat gemaakt, wat uiteindelijk de genezing van individuele patiënten met kanker zal verbeteren. In Nederland worden jaarlijks 12.000 nieuwe patiënten met darmkanker gediagnosticeerd en rond de 5.000 patiënten per jaar sterven hieraan.
Screening op darmkanker heeft als doel het opsporen van tumoren in een vroeg stadium waarbij betere behandeling mogelijk is en de sterfte aan deze ziekte kan worden verlaagd. Een van de conclusies van Jochim Terhaar sive Droste is dat er meer MDL-artsen en mogelijk ook gespecialiseerde nurse practitioners nodig zijn om al die extra coloscopiën uit te voeren. In zijn proefschrift nam Terhaar sive Droste enerzijds de huidige (endoscopie)-praktijk onder de loep, en bestudeerde hij een aantal randvoorwaarden waarmee rekening gehouden moet worden bij de implementatie van een screeningsprogramma. Anderzijds evalueerde hij een tweetal ontlastingstests die zijn voorgesteld als beoogde screeningstest. Met deze tests kunnen onzichtbare (occulte) bloedsporen worden aangetoond in de ontlasting. Inmiddels heeft de gezondheidsraad de Minister van Volksgezondheid geadviseerd om te starten met screening middels een tweejaarlijkse ontlastingstest, de Faecal Immunochemical Test (FIT) bij alle mensen van tussen de 55-75 jaar. Wanneer deze test een positieve uitslag geeft is er een sterke aanwijzing dat er mogelijk darmkanker of een voorstadium van darmkanker aanwezig is. Dan wordt er geadviseerd om een kijkonderzoek van de dikke darm (coloscopie) te ondergaan. De coloscopie is op dit moment de gouden standaard voor het stellen van de diagnose darmkanker. Kanker van de dikkedarm en endeldarm (darmkanker of colorectaal carcinoom) is een zeer belangrijke doodsoorzaak in de westerse wereld. Jaarlijks worden in Nederland meer dan 12.000 mensen getroffen door deze ziekte en in 2008 alleen al zijn hieraan meer dan 4.700 mensen overleden. Bij mannen staat darmkanker op de derde plaats en bij vrouwen op de tweede plaats van meest voorkomende tumoren. Bij bijna de helft van de patiënten bij wie darmkanker wordt ontdekt, is de ziekte al in een gevorderd stadium en is de prognose matig tot soms zelfs slecht. Promovendus: J.S. Terhaar sive Droste, titel proefschrift: Opportunities and pitfalls in colorectal cancer screening.
Het opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van individuele patiënten met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een verbetering van de behandeling. Dat concludeert Judith Honing in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker is een vorm van kanker die vaak pas in een laat stadium wordt opgemerkt. De vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker zijn slecht, slechts 15-20% is vijf jaar na het vaststellen van de ziekte nog in leven. Slokdarmkanker keert vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte. Wetenschappers vermoeden daarom dat het opsporen van deze kankerstamcellen inzicht kan geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt om nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Maar het identificeren en markeren van kankerstamcellen in slokdarmkanker is lastig. Honing analyseerde in haar onderzoek de expressie van verschillende eiwitmarkers gerelateerd aan kankerstamcellen in andere typen kanker. Zij deed dat in twee patiëntgroepen: een groep patiënten met slokdarmkanker bij wie de tumor chirurgisch was verwijderd zonder chemoradiotherapie vooraf, en een groep die wel chemoradiotherapie had gehad voor verwijdering van de tumor. Honing ontdekte dat een verminderde expressie van de eiwitten CD44 en SOX2 samenhing met slechtere vooruitzichten. Omdat nog niet duidelijk is welke rol deze eiwitten precies hebben, pleit de promovenda voor nader onderzoek. Daarnaast onderzocht zij een model dat mogelijkheden biedt om kankerstamcellen te bestuderen in slokdarmkanker. Judith Honing (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject bij de afdelingen Chirurgische Oncologie en Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass van het UMCG, de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Van der Meer-Boerema Stichting. Honing is als arts verbonden aan de afdeling Interne Geneeskunde van het Meander Medisch Centrum in Amersfoort.
Patiënten met gevorderde darmkanker kunnen baat hebben bij het slikken van aspirine. LUMC-onderzoekers laten in JAMA Internal Medicine zien hoe dit gunstige effect mogelijk ontstaat. Aspirine remt uitzaaiingen bij darmkankerLUMC-onderzoekers volgden bijna 1.000 mensen die tussen 2002 en 2008 een operatie ondergingen vanwege gevorderde, maar nog niet uitgezaaide darmkanker (fase II en III). Bijna 1 op de 5 patiënten slikte een lage dosis aspirine vanwege hartziekten. Die aspirineslikkers bleken maar half zo veel kans te hebben om binnen 4 tot 10 jaar te overlijden in vergelijking met de geopereerde darmkankerpatiënten die geen aspirine slikten, ontdekte Marlies Reimers, promovenda bij de afdeling Heelkunde van het LUMC. “Wat we hebben gevonden is een associatie, nog geen bewijs”, waarschuwt mede-auteur dr. Gerrit-Jan Liefers (Heelkunde). “Het zou kunnen dat de patiënten die aspirine slikken ook op een ander punt verschillen van de niet-slikkers en het effect dus niet door aspirine komt. Daarom gaan we als vervolg nu een dubbelblind onderzoek doen. Maar hoewel het gunstige effect van aspirine op darmkanker nog steeds niet onomstotelijk bewezen is, stapelen de aanwijzingen zich wel op. “Dat aspirine de sterfte bij geopereerde darmkankerpatiënten lijkt te verminderen hebben we in 2012 al gepubliceerd in British Journal of Cancer”, aldus Liefers. Nieuw is dat we nu in JAMA Internal Medicine een mogelijk mechanisme beschrijven.” De onderzoekers veronderstellen dat aspirine een effect heeft op de bloedplaatjes. Uitzaaiingen zouden zo minder kans krijgen. “We denken dat bloedplaatjes tumorcellen die in de bloedbaan terechtkomen gewoonlijk omringen, en ze zo beschermen tegen afbraak. Aspirine voorkomt dat.” Contact met bloedplaatjes zou ontsnapte tumorcellen bovendien agressiever maken. Hierdoor zouden deze tumorcellen meer kans hebben om elders in het lichaam uit te groeien tot een tumor. Ook dit proces wordt door aspirine doorkruist. “We denken dat patiënten die aspirine slikken dankzij deze effecten minder kans op uitzaaiingen hebben”, aldus Liefers. Van de succesvol geopereerde patiënten met fase II of III darmkanker overlijdt ongeveer de helft later aan een uitzaaiing. Ook patiënten met andere vormen van kanker zijn mogelijk door hetzelfde effect van aspirine beschermd tegen uitzaaiingen. De onderzoekers zagen wel dat aspirine alleen beschermt als de tumor bepaalde kenmerken heeft. Tumoren die HLA klasse 1 moleculen niet meer tot expressie brengen, zijn ongevoelig voor het effect van aspirine. “Dat is bij ongeveer een derde van de patiënten het geval. Bij de overige twee derde van de tumoren heeft aspirine wel effect. Maar ook die tumoren zouden op termijn kunnen veranderen en ongevoelig worden. In de klinische trial willen we deze patiënten nu volgen om te zien hoelang het effect van aspirine standhoudt.” De onderzoekers raden patiënten aan om nooit zelf met aspirine te starten, maar dit altijd in overleg met de (huis)arts te doen. Het dagelijks slikken van aspirine heeft ook nadelen, zoals een hogere kans op hersenbloedingen en maculadegeneratie. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Het Radboud umc gaat 20 mensen vaccineren tegen een vorm van erfelijke darmkanker. Het vaccin moet hun afweer tegen ontsporende darmcellen op gang brengen voordat deze zich ontwikkelen tot kankercellen. De eerste resultaten zien er hoopvol uit, zegt het ziekenhuis. Mensen met Lynch syndroom hebben een erfelijke aanleg voor darmkanker. Dat maakt hun kans op darmkanker zestien keer groter dan bij de gemiddelde Nederlander het geval is. Bovendien ontstaat darmkanker bij hen al vijftien tot twintig jaar vroeger in het leven. De gemiddelde Nederlander heeft vijf procent kans om darmkanker te krijgen, meestal op latere leeftijd. Mensen met Lynch syndroom hebben ongeveer 70 procent kans op darmkanker en vaak al als ze zo’n 45 jaar oud zijn.
Patiënten kunnen zelf een actieve rol spelen bij het voorkomen van erfelijke darmkanker. Om hen hierbij te ondersteunen, heeft het Radboud Universitair Centrum voor Oncologie (RUCO) een webvideo en een online zelftest ontwikkeld. De webvideo laat zien wanneer het familierisico op darmkanker verhoogd is en welke maatregelen dan nodig zijn. De online zelftest geeft een eerste risico-inschatting met een persoonlijk advies. Jaarlijks wordt bij 10.000 mensen in Nederland darmkanker geconstateerd. Bij ongeveer 1.000 van deze patiënten speelt erfelijke belasting een rol. Als je erfelijke kanker hebt, is de kans groot dat naaste familieleden ook erfelijk belast zijn en kanker kunnen ontwikkelen. Mensen met een erfelijke aanleg hebben een zeer hoog risico - soms wel 80% - om op relatief jonge leeftijd kanker te krijgen. Daarnaast hebben mensen met erfelijke kanker een grotere kans op herhaling van de ziekte. Het RUCO ondersteunt patiënten en familieleden om erfelijke kanker zo vroeg mogelijk op te sporen. Prof. dr. Nicoline Hoogerbrugge van de afdeling Antropogenetica: "Het ontwikkelen van een online zelftest en een webvideo met informatie over erfelijke darmkanker draagt bij aan vroege herkenning van deze ernstige aandoening. Het is een laagdrempelige manier om zelf actie te ondernemen als er vermoedens zijn over een risico op erfelijke darmkanker." De test geeft direct een eerste risico-inschatting maar kan niet bepalen of er sprake is van erfelijke kanker. Wie volgens de test een verhoogd risico heeft op een erfelijke vorm, krijgt het advies naar de huisarts te gaan voor een doorverwijzing voor preventieve darmcontroles, dan wel een doorverwijzing naar een klinisch geneticus voor een erfelijkheidsonderzoek. De zelftest is voor iedereen eenvoudig in te vullen via www.umcn.nl/erfelijkedarmkanker. Daarnaast is het mogelijk de test ook op andere websites te publiceren. Geïnteresseerden kunnen de zogenaamde widget "ophalen" via: www.erfelijkekanker.nl
Bepaalde eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam. Opsporing van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start in 2013 een groot bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht, met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer drieduizend eiwitten geïdentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia, dan in de laag-risico voorstadia.
Meike de Wit ontdekte eiwitten die een vroegere diagnose voor dikkedarmkanker mogelijk moeten maken. Zij promoveert 4 oktober bij VU medisch centrum. In 2014 start het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker. Alle Nederlanders tussen 55 en 75 jaar oud worden om de twee jaar hiervoor uitgenodigd. Bij dit bevolkingsonderzoek wordt gezocht naar de sporen van bloed in de ontlasting. Die kunnen namelijk wijzen op de aanwezigheid van darmkanker of van poliepen, een voorstadium van de ziekte. Zit er bloed in de ontlasting dan vindt een vervolgonderzoek plaats. Maar liever ontdekken artsen nog veel eerder dat iemand op weg is om wellicht darmkanker te ontwikkelen. Daarom zocht Meike de Wit (Geldrop, 1981) naar eiwitten die een aanvullende rol kunnen spelen in die vroege diagnostiek van dikkedarmkanker. 'Ik zocht met name eiwitten die de aanwezigheid van zogeheten voorloper-laesies, afwijkingen in het weefsel, kunnen verraden', zegt De Wit. 'Een klein gedeelte van die voorloper-laesies zal zich tot kanker ontwikkelen en specifieke markers voor dergelijke hoog-risico-laesies zouden een goede aanvulling kunnen zijn op het huidige bevolkingsonderzoek.' In haar promotieonderzoek heeft De Wit een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitten gevonden die blijken samen te hangen met riskante voorloper-laesies. 'Maar het is nog te vroeg om te zeggen welke van die eiwitten bruikbaar zijn voor een diagnostische test.' De Wit heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van geavanceerde technologie (massaspectrometrie) om darmtumor-eiwitten op te sporen op het celoppervlak van kankercellen en in ontlasting van darmkankerpatiënten. Deze eiwitten zouden gebruikt kunnen worden als targets voor moleculaire beeldvorming en voor de ontwikkeling van een diagnostische test. Met het behalen van haar doctorstitel houdt het onderzoek van De Wit niet op. 'Ik hoop dat ik als postdoc de veelbelovende eiwitten uit mijn promotieonderzoek tot klinische studies kan brengen.' Het onderzoek is uitgevoerd binnen een publiek-private samenwerking mede gefinancierd vanuit het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM DeCoDe project), Koninklijke Philips en VUmc Cancer Center Amsterdam.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. 'Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken', aldus Nanne de Boer. 'Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te 'ruiken' aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.' Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. ‘Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken’, aldus Nanne de Boer. ‘Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te ‘ruiken’ aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.’ Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Het verwijderen van endeldarmkanker met een kijkoperatie kent vele voordelen ten opzichte van de klassieke open ingreep. Daarnaast blijkt uit een pilotonderzoek met een nieuwe techniek dat de zogeheten schildwachtprocedure bij patiënten met dikkedarmkanker effectief kan zijn. Met deze behandeling wordt getracht te voorspellen naar welke lymfeklieren de tumor is uitgezaaid, zodat zo min mogelijk weefsel hoeft te worden verwijderd en er nauwkeuriger gezocht kan worden naar uitzaaiingen. Dit blijkt uit onderzoek bij VUmc, waarop chirurg in opleiding Martijn van der Pas (Máxima Medisch Centrum) vrijdag 3 juli promoveert. Zijn werk maakt onderdeel uit van groot internationaal medisch wetenschappelijk onderzoek, gecoördineerd vanuit VUmc onder leiding van prof. Dikke darm- en endeldarmkanker (colon- en rectumcarcinoom) treffen jaarlijks in Nederland meer dan 13.000 mensen. Het verwijderen van deze tumoren gebeurde voorheen met open chirurgie. Eerder wetenschappelijk onderzoek wees al uit dat het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de dikke darm effectief is. Dit houdt in dat de buik niet langer opengemaakt hoeft te worden, maar dat de ingreep via een kijkoperatie uitgevoerd wordt. Van der Pas toont in dit onderzoek aan dat ook het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de endeldarm vele voordelen kent. Hoewel een kijkoperatie langer duurt dan open chirurgie, verliest de patiënt slechts de helft zoveel bloed als bij patiënten die open chirurgie ondergaan. Daarnaast blijkt dat de darmfunctie weer sneller op gang komt. Ook is er minder epidurale verdoving (‘ruggenprik’) nodig en kunnen de patiënten na de ingreep sneller naar huis. Het onderzoek maakt onderdeel uit van een wereldwijde studie waaraan ook elders in Europa, Canada en Zuid-Korea werd gewerkt. De behandeling van dikkedarmkanker bestaat uit het verwijderen van de tumor met de daarbij behorende lymfeklierstations. Dit wordt over het algemeen gedaan met een kijkoperatie. Tot op heden moeten er minimaal 10-12 klieren verwijderd worden om te onderzoeken of de kanker is uitgezaaid. Een tumor zaait echter in een vast patroon uit en bereikt daarbij over het algemeen het eerst de lymfeklier die het meest in de buurt ligt; de zogeheten schildwachtklier. Welke klier dit is, verschilt per patiënt. Door de schildwachtklier op te zoeken en minutieus te onderzoeken, kan nauwkeuriger bepaald worden of er sprake is van uitzaaiing. De schildwachtprocedure is al een belangrijk onderdeel van de behandeling van borst- en huidkanker. De bestaande technieken voor de schildwachtklier procedure bij borst- en huidkanker werken minder goed bij darmkanker. Het onderzoek van Van der Pas laat zien dat een nieuwe techniek, waarbij er gebruik gemaakt wordt van nabij infrarood licht (‘fluorescente tracers’), in staat is om de schildwachtklier op te sporen tijdens de operatie. In het pilotonderzoek paste Van der Pas de schildwachtprocedure via een kijkoperatie toe bij veertien patiënten met darmkanker. Door een fluorescerende stof in de wand van de darm te spuiten, licht de lymfeklier op waar de tumor als eerste heen leidt. Op deze manier kan daarna laparoscopisch (met een kijkoperatie) deze ene klier verwijderd worden voor onderzoek. Als blijkt dat deze klier geen uitzaaiingen bevat, bevatten de overige klieren naar alle waarschijnlijkheid ook geen tumorcellen. Van der Pas concludeert na deze studie dat meer onderzoek nodig is om de procedure te verbeteren.
In september van dit jaar start het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker, maar ondertussen ligt de nieuwe generatie screeningstest al op de tekentafel. Linda Bosch onderzoekt de mogelijkheid om in ontlasting afwijkende moleculen te detecteren die kunnen duiden op aanwezigheid van darmkanker en die het screeningsprogramma nóg effectiever kunnen maken. Bosch promoveert 25 april. Bosch beschrijft in haar proefschrift de mogelijkheden om de huidige ontlastingstest te verbeteren door in ontlasting niet alleen naar spoortjes bloed, maar ook naar biomarkers te zoeken die afkomstig zijn van tumorcellen. Zij heeft onder meer ontdekt dat DNA-methylering van het gen PHACTR3 (phosphatase and actin regulator 3) een goede indicator is voor darmkanker in een vroeg stadium. Naast DNA-methylering heeft Bosch ook een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitmarkers ontdekt met de potentie om de huidige ontlastingstest te verbeteren. In combinatie met deze test kunnen zowel met PHACTR3 als met de kandidaat-eiwitmarkers meer darmtumoren opgespoord worden. Met deze resultaten kan in de nabije toekomst, al dan niet in combinatie met de iFOBT een zeer gevoelige test worden ontwikkeld voor een nog effectievere screening op darmkanker. Screening op darmkanker met een ontlastingstest kan de ziekte in een vroeg stadium opsporen en is op de lange termijn goedkoper dan niet screenen. De ontlastingstest die in september gebruikt gaat worden in het bevolkingsonderzoek, de iFOBT (immunochemische fecale occult-bloed test), detecteert onzichtbare spoortjes bloed die kunnen duiden op het hebben van darmkanker. Als de uitslag van de test positief is, wordt doorverwezen voor coloscopie, het kijkonderzoek van de dikke darm.
Ramzi Amri: Clinical issues in the surgical treatment of colon cancer. Het stellen van de diagnose dikkedarmkanker met behulp van een coloscopie verlaagt de kans op uitzaaiingen en sterfte aanzienlijk. Het stellen van deze diagnose in een acute situatie zoals bij een verstopping of gat in de darmwand heeft het tegenovergestelde effect. Dat blijkt uit het proefschrift van Amri over factoren die van invloed zijn op operaties en de uitkomsten daarvan bij patienten met dikkedarmkanker. Uit zijn onderzoek blijkt verder dat patienten met een hoge BMI vaker te kampen hebben met een trage wondgenezing en dat verklevingen door eerdere operaties de opnameduur in het ziekenhuis verlengen. Ook blijkt uit de resultaten dat tumoren in de linkerhelft van de dikke darm eerder leveruitzaaiingen geven dan tumoren in de rechterhelft. Wereldwijd krijgen jaarlijks meer dan een miljoen patienten de diagnose dikkedarmkanker. De helft overlijdt aan deze ziekte. Darmkankerpatienten met uitzicht op genezing worden vroeg of laat geopereerd. Amri beschrijft in zijn proefschrift de invloed van omgevingsfactoren zoals geslacht en leeftijd op (ziektevrije) overleving. Hij gaat in op de risicofactoren voor complicaties rondom de operatie en op pathologisch-anatomische kenmerken die het risico op dikkedarmkanker en uitzaaiingen kunnen voorspellen. De conclusies bieden aanknopingspunten om de operatieve behandeling van darmkanker verder te optimaliseren en onder- of overbehandeling te voorkomen.
De animo om deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is groter als er een CT-scan van de darm wordt gemaakt, in plaats van een onderzoek waarbij een slang via de anus in de dikke darm wordt geschoven (coloscopie). Dat blijkt uit een proefbevolkingsonderzoek naar darmkanker dat Thomas de Wijkerslooth heeft uitgevoerd. De sterfte aan darmkanker neemt af vanwege vroege detectie van de voorlopers van darmkanker (adenomen) en van darmkanker zelf. Eén van de manieren om dit te bereiken is met een bevolkingsonderzoek. De Wijkerslooth benaderde bijna negenduizend willekeurig geselecteerde burgers voor een proefbevolkingsonderzoek. Ze kregen een uitnodiging om mee te doen met coloscopie of CT-colografie screening. Een significant lager aantal personen nam deel aan coloscopie vergeleken met de CT-screening: 22 procent versus 34 procent. In de coloscopiegroep werden meer adenomen en darmkanker gedetecteerd waardoor de diagnostische opbrengst per genodigde vergelijkbaar was tussen beide groepen. Voorts bespreekt de Wijkerslooth factoren die de deelnamegraad en de diagnostische opbrengst van coloscopiescreening beïnvloeden.
Er stierven vorig jaar 300 patiënten na een darmkankeroperatie. Dat is 400 overlijdensgevallen minder dan voorheen geregistreerd werd. Dit is een van de opvallende uitkomsten van de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA) waar alle ziekenhuizen aan meededen. De DSCA is een uniek registratiesysteem dat vorig jaar is opgezet door darmkankerchirurgen, samen met de betrokken chirurgische beroepsverenigingen. Het heeft als doel informatie te vergaren die aanknopingspunten geeft om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Alle 100 ziekenhuizen in ons land deden mee aan de zeer gedetailleerde registratie van in totaal 8500 darmkankerbehandelingen. Behalve de nieuwe gegevens over overlijdensgevallen na operaties, kwam naar voren dat darmkankerpatiënten in ons land gemiddeld 12 dagen in het ziekenhuis liggen. Dat is meer dan artsen dachten. De DSCA, dat op alle andere zorgdomeinen kan worden toegepast, berekende voor het ministerie van VWS dat in ons land de besparingen kunnen oplopen tot 32 miljoen euro per jaar per aandoening. Vandaag bood de DSCA tijdens zijn congres in Amsterdam de eerste rapportage (pdf) aan demissionair minister Klink aan. De bewindsman is blij met het initiatief van de medisch specialisten. "Deze audit onderbouwt dat goede zorg geld bespaart. Meer patiënten met een bekende lymfklierstatus, en daardoor minder onnodige chemotherapie, zou in de berekeningen van de DSCA meer dan 100 onnodige chemokuren per jaar kunnen besparen. En minder complicaties scheelt voor patiënten per persoon meer dan 17 dagen in het ziekenhuis. Doorgerekend kan dat op jaarbasis zo"n dikke 10 miljoen euro besparen. Daar worden patiënten blij van, en daar word ik ook blij van" , aldus Klink. De DSCA meet als enige online en het hele jaar door de kwaliteit, waardoor ziekenhuizen meteen inzicht hebben in het succes van behandelingen. Ze kunnen daarna direct actie ondernemen. Het is ook de enige monitor die corrigeert op zorgzwaarte. "Er was behoefte aan een goed inzicht in de uitkomst van medische zorg", zeggen dr. Eric-Hans Eddes en prof. dr. Rob Tollenaar namens de DSCA. "Wat de oorzaak is van het verrassend hoge aantal opnamedagen of het feit dat er 300 in plaats van 700 mensen overlijden na een darmkankeroperatie weten we nog niet. We zijn pas een jaar bezig. We zullen nu verder onderzoeken wat de uitkomsten betekenen. Dat is ook het uitgangspunt van onze monitor." Darmkanker komt in ons land erg vaak voor. Een op de 20 mensen krijgt het, jaarlijks komen er 10.000 patiënten bij.
Hoe meer poliepen artsen vinden, hoe kleiner de kans op darmkanker. Het succes van darmkankerscreening valt of staat met de kwaliteit van het kijkonderzoek in de dikke darm (coloscopie). Hoe kundiger de arts die het onderzoek doet en hoe beter de gebruikte instrumenten, hoe groter de kans dat gescreende personen darmkankervrij blijven, en niet zullen sterven aan deze ziekte. Kijkonderzoeken die van betere kwaliteit zijn, zijn per saldo bovendien niet duurder. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC dat zojuist is gepubliceerd in Journal of the American Medical Association (Jama) Als het onderzoek van betere kwaliteit is, sporen artsen meer goedaardige poliepen (adenomen) op en kunnen deze worden verwijderd voordat ze de kans krijgen kwaadaardig te worden. Het was al langer bekend dat de hoeveelheid poliepen die worden opgespoord bij kijkonderzoeken erg verschillen per instelling of arts en dat dit het risico op kanker beïnvloedt. ‘We wilden nu weten in hoeverre dat gevolgen heeft voor de lange-termijn effectiviteit en kosten van screeningprogramma’s’, zegt Reinier Meester, onderzoeker van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC. Voor het onderzoek zijn de gegevens gebruikt van 57.588 personen in California, VS, die tussen 1998 en 2010 zijn onderzocht door 136 artsen. Met een simulatiemodel is voor deze personen het risico geschat om ooit darmkanker te krijgen. Bij artsen die de minste poliepen aantroffen, kreeg naar schatting 2,6 procent van de gescreende personen darmkanker. Bij artsen die de meeste opspoorden lag dat percentage op 1,2 procent. Als mensen niet gescreend worden was dit 3,4 procent. Betere screening maakt het bevolkingsonderzoek niet duurder. Hoewel darmkankerscreening in de VS anders gaat dan in Nederland, zijn de onderzoeksresultaten ook van belang voor ons land. In de VS kiezen de meeste mensen direct voor een onderzoek met coloscopie. In het Nederlandse bevolkingsonderzoek krijgen deelnemers eerst een ontlastingstest opgestuurd. Wordt bloed in de ontlasting aangetroffen, dan worden deelnemers uitgenodigd voor een coloscopie. ‘Voor deze ongeveer 7 procent van de deelnemers geldt ook dat de coloscopiekwaliteit van invloed is op het uiteindelijke succes van het bevolkingsonderzoek. Dit onderstreept het belang van het kwaliteitsprogramma binnen het bevolkingsonderzoek.’
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
Onderzoekers van het AMC in Amsterdam hebben een set van vijf genen ontdekt waarvan de regulatie voorspellend is voor de prognose van een patiënt met darmkanker. Ze publiceren daarover in het blad Cell ‘Stem Cell’ dat vandaag verschijnt. ‘Net als bij borstkanker zouden we met deze set de behandeling van darmkanker beter kunnen gaan afstemmen op het individu’, zegt onderzoeksleider prof. dr. Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele Oncologie en Radiobiologie. Veel patiënten met darmkanker komen bij de arts op een moment dat de tumor nog niet is uitgezaaid. Operatief verwijderen van het gezwel is dan de standaardbehandeling in Nederland. Maar hoe die behandeling precies uitpakt, blijkt toch nog onzeker. Vaak gaat het goed, maar niet altijd, en dan was het beter geweest als er direct aansluitend aan de operatieve ingreep was begonnen met chemotherapie. Voor het onderzoek werd een groep van 90 patiënten onderzocht; na langdurige laboratoriumproeven is bij 24 van hen een volledige typering van de vijf genen uitgevoerd. ‘Bij deze 24 patiënten bleek deze typering een uitstekende voorspeller van de uitkomst voor de patiënt. We gaan dit nog bevestigen bij grotere groepen patiënten, maar met de huidige voorspellende waarde zijn we zeer tevreden’, zegt Medema. De analyse van de genregulatie is nog erg ingewikkeld. De AMC-onderzoekers zijn de hele zomer bezig geweest om de bepaling uit te voeren bij de 24 patiënten. Medema: ‘We zijn bezig om de test te verbeteren en sneller te laten uitvoeren om de vondst toepasbaar te maken in de klinische praktijk.’ Is dat zover en zijn de onderzoekuitkomsten bevestigd bij grote groepen patiënten, dan wordt de behandeling van darmkanker mede afhankelijk van een genenonderzoek, net zoals nu bij borstkanker. Patiënten met een ‘goede’ genenset voor darmkanker, krijgen dan een standaardbehandeling, patiënten met een ‘slechte’ set kunnen dan worden nabehandeld met chemotherapie, aldus Medema.
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
Op maandag 13 januari start in Nederland het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Het doel: darmkanker vroeger opsporen en zo de overlevingskansen van patiënten vergroten. Is er bloed aangetroffen in de ontlasting, dan kunnen deelnemers aan het onderzoek onder andere bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) terecht voor het vervolgonderzoek. Het LUMC heeft zich goed voorbereid om deze mensen zo snel en patiëntvriendelijk mogelijk te kunnen helpen. .Als u tot de opgeroepen groep behoort, dan ontvangt u per post een ontlastingtest plus gebruiksaanwijzing. Met deze test kunt u eenvoudig wat van uw ontlasting naar het RIVM sturen. Vervolgens bekijkt men in het laboratorium of er bloed in uw ontlasting aanwezig is. Na ongeveer twee weken ontvangt u een brief met de uitslag. Wanneer verder onderzoek nodig is, gebeurt dit meestal door middel van een coloscopie: een kijkonderzoek van de dikke darm. Het RIVM vertelt u bij welke locatie u daarvoor terecht kunt. Daarbij speelt uw postcode een rol, maar ook de capaciteit van de centra in uw omgeving. Komt u voor uw coloscopie naar het LUMC? Dan krijgt u van ons een uitnodiging voor een intakegesprek. U kunt zich voorbereiden door dit filmpje te bekijken. Om goed voorbereid te zijn op de vervolgonderzoeken naar aanleiding van het bevolkingsonderzoek heeft het LUMC extra maag-darm-leverartsen en verpleegkundig specialisten aangetrokken. Ook is de modernste apparatuur aangeschaft voor het uitvoeren van de coloscopieën. Binnen het LUMC bestaat veel expertise op het gebied van de diagnostiek en behandeling van darmkanker. Er is een intensieve samenwerking tussen de verschillende afdelingen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met darmpoliepen en darmkanker. Deze samenwerking komt tot uiting in de patiëntenzorg, maar ook in het wetenschappelijk onderzoek naar patiënten met darmpoliepen, darmkanker of een erfelijke aanleg hiervoor.
Het surveillanceprogramma voor mensen bij wie poliepen zijn gevonden en verwijderd tijdens dikkedarmkanker screening levert weinig gezondheidswinst op terwijl jaarlijks rond de 60.000 mensen een belastend kijkonderzoek van de darm moeten ondergaan. Ook kost het programma veel geld (geschatte kosten ca. 40 miljoen euro). Dit concluderen onderzoekers van VUmc, AMC en NKI. Onderzoeker VeerIe Coupé (VUmc): “In afwachting van een betere vervolgaanpak adviseren we om in ieder geval het meest intensieve surveillance interval van 3 jaar te verlengen naar 5 jaar. Dit bespaart ongeveer 17.000 kijkonderzoeken en 15 miljoen euro per jaar terwijl de sterfte nagenoeg gelijk blijft.” Het onderzoek is gefinancierd door KWF en wordt vandaag gepubliceerd in het gezaghebbende Annals of Internal Medicine. In 2014 is Nederland stapsgewijs gestart met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Hiervoor ondergaan mannen en vrouwen tussen de 55 en 75 om de twee jaar een ontlastingstest. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, volgt een coloscopie, een kijkonderzoek van de darm. Mensen bij wie kanker wordt aangetroffen gaan een behandeltraject in. Als er poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker worden gevonden, worden deze weggehaald. Omdat deze mensen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van nieuwe poliepen en darmkanker, worden zij nauwlettend in de gaten gehouden. Dit wordt surveillance genoemd: zij krijgen elke 3 jaar of 5 jaar (afhankelijk van het aantal, de grootte en andere specifieke kenmerken van de poliepen) opnieuw een coloscopie. Onderzoekers van VUmc, AMC en NKI hebben met behulp van een model de toegevoegde waarde van deze surveillance coloscopieën in combinatie met het bevolkingsonderzoek onderzocht. Naar verwachting daalt de darmkankersterfte door het bevolkingsonderzoek met circa 50%. Door toevoeging van het surveillanceprogramma wordt een extra daling van slechts 2% verwacht. Bovendien moeten veel mensen dan onnodig deze onprettige en dure coloscopie ondergaan.
Bron: VUmc
"Wegen de baten op tegen de kosten? Dat is altijd de vraag bij een landelijk bevolkingsonderzoek." Gerrit Meijer, hoogleraar pathologie, stond aan de basis van de landelijke screening naar darmkanker, die vanaf 1 januari door heel Nederland plaatsvindt. Vanaf dan worden Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar iedere twee jaar uitgenodigd hun ontlasting te laten onderzoeken. “Ondertussen werken we in VUmc al aan de volgende generatie test die poliepen opspoort die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn.” Voor een landelijk bevolkingsonderzoek gelden strikte criteria. Het moet om een ernstige aandoening gaan die veel voorkomt en via zo'n onderzoek goed op te sporen is, én waarvan de behandeling in een vroeg stadium echt iets oplevert. "In 1993 hebben Amerikaanse studies al aangetoond wat de screening van darmkanker oplevert: vroeg ontdekken betekent meer mensen op tijd behandelen en minder sterfte aan darmkanker", aldus Gerrit Meijer. "Per jaar krijgen zo'n 13.000 Nederlanders darmkanker, en ongeveer de helft overlijdt eraan. Onze verwachting is dat door het onderzoek jaarlijks 2.400 minder mensen hieraan sterven." Nadat in 2003 alle EU-landen besloten op darmkanker te screenen, heeft Nederland zich vanaf 2005 voorbereid op het landelijke onderzoek. Via verschillende commissies, van consensusgroep en Gezondheidsraad tot adviescommissies van het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM, is Meijer daarbij nauw betrokken geweest. De screening wordt tot 2019 stapsgewijs ingevoerd: in het eerste jaar worden 360.000 mensen uitgenodigd en uiteindelijk in 2019 ruim twee miljoen. Meijer: "Dat vraagt ook duidelijke informatie-uitwisseling van analyses en registratie. Zo zijn binnen VUmc de afdelingen maag-, darm- en leverziekten en pathologie met een heel nieuw ICT-systeem gekoppeld aan het landelijke ICT-systeem voor screening. Ook hebben beide afdelingen, dankzij de inzet van velen een speciale accreditatie behaald." Per post ontvangt elke deelnemer een monsterafnamekit, die ook weer per post teruggestuurd wordt. Is er iets afwijkends, dan wordt de deelnemer in kwestie uitgenodigd voor een coloscopie, een kijkonderzoek van de dikke darm. "Ondertussen werken veel onderzoekers van CCA aan de test van de toekomst. We kijken daarbij niet meer alleen naar bloed in de ontlasting, maar vooral naar biomarkers: biologische veranderingen die duiden op poliepen die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn. Over een jaar of twee denken we zover te zijn, dat we deze test in het bevolkingsonderzoek kunnen vergelijken met de huidige test."
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) zijn betrokken bij de ontwikkeling van een nieuwe laboratoriumtest voor erfelijke darmkanker. Ze publiceren erover in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS. Wanneer in een familie veel darmkanker voorkomt, is dat vaak te wijten aan het Lynch-syndroom. Patiënten met dit syndroom hebben een mutatie in een DNA-reparatiegen en krijgen daardoor vaak al op jonge leeftijd darmkanker. Maar soms wordt er een variant van een DNA-reparatiegen ontdekt waarvan de gevolgen onduidelijk zijn. Onderzoekers van het LUMC en de Universiteit van Kopenhagen hebben nu een snelle methode ontwikkeld die uitsluitsel geeft over deze zogenaamde Variants of Unclear Significance (VUS): verhogen deze genetische varianten de kans op darmkanker wel of niet? “Om te onderzoeken of een bepaalde variant schadelijk is, behandelen we cellen in het lab met stoffen die mutaties in de hand werken”, vertelt co-auteur dr. Niels de Wind, onderzoeker op de afdeling Toxicogenetica. “Vervolgens kijken we of het DNA-reparatiegen nog functioneert. Is dat niet het geval dan kijken we aan welke mutatie dat te wijten is.” Met subsidie van KWF Kankerbestrijding werken de onderzoekers nu aan een catalogus waarin een zeer groot aantal kwaadaardige mutaties wordt geregistreerd. “Hiermee zetten we een stap in de richting van personalized medicine”, aldus De Wind. Mensen uit families waarin het Lynch-syndroom wordt vermoed weten nu niet altijd waar ze aan toe zijn. “Straks kunnen klinisch genetici in deze catalogus opzoeken of een bepaalde VUS bij een patiënt schadelijk is. Nu nemen artsen vaak het zekere voor het onzekere en krijgen alle familieleden extra screeningen. In de toekomst hoeft dat alleen bij mensen met mutaties die de kans op darmkanker ook echt vergroten.” (Raymon Heemskerk)
Het vinden van uitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan invloed hebben op het behandelplan, zowel om de kans op genezing te vergroten, als om een behandeling op maat te bieden in ongeneeslijke situaties. Tegenwoordig zijn er verschillende nieuwe behandelingen van darmkanker mogelijk die de kans op genezing vergroten, ook bij uitgezaaide ziekte. Chirurg Irene Grossmann onderzocht het scannen van de buik, lever en longen, en een tumormarker om het zoeken naar uitzaaiingen te optimaliseren. Zij deed haar onderzoek in drie ziekenhuizen, namelijk het UMC in Groningen, het Medisch Spectrum Twente in Enschede en het Catharina ziekenhuis in Eindhoven. Bij darmkanker bestaat 50% kans op uitzaaiingen in de lever, buikholte of longen. Het routinematig zoeken naar uitzaaiingen met een CT scan voorafgaand aan de behandeling van darmkanker blijkt van belang, met name ook in spoedsituaties. Sinds 2008 is dit beleid opgenomen in de richtlijnen. De gevoeligheid van de CT scan voor het vinden van uitzaaiingen in de lever is heel goed, maar voor het vinden van uitzaaiingen in de buikholte onvoldoende. De CT scan van de long geeft veel onzekere informatie en draagt daarom nog weinig bij aan de besluitvorming. Het onderzoek naar de tumormarker CEA in het bloed liet veelbelovende resultaten zien voor het vroeg opsporen van terugkerende darmkanker. Op basis van dit onderzoek is subsidie verkregen voor een grote, landelijke vervolgstudie die vanuit het UMCG wordt gecoördineerd. Irene Grossmann (Duitsland, 1973) heeft geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Zij deed haar promotieonderzoek tijdens haar opleiding tot chirurg. Grossmann is op dit moment werkzaam als chirurg in het Catharina ziekenhuis in Eindhoven in de vervolgopleiding tot gastrointestinaal/oncologisch chirurg.
Bij patiënten met een verhoogd familierisico op darmkanker is het noodzakelijk om familieleden door te verwijzen voor onderzoek of screening. De familieleden hebben een verhoogde kans om darmkanker te krijgen. Toch wordt er nog altijd veel te weinig doorverwezen, concludeert onderzoekster N. Dekker van het UMC St Radboud. Jaarlijks krijgen zo’n 11.000 Nederlanders de diagnose darmkanker. Het risico ligt daarmee op 5 tot 6 procent. Maar als meerdere familieleden voor hun 50ste levensjaar darmkanker hebben gekregen, stijgt het risico tot minimaal 1o tot 12 procent. Bij ongeveer een vijfde van de darmkankerpatiënten is sprake van erfelijke risicofactoren. Volgens Dekker kan sneller doorverwijzen bij een erfelijk risico leiden tot betere en efficiëntere preventie.
Rokers lopen mogelijk een extra risico op een bepaald type darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van Mayo Clinic. Eerder onderzoek leek al uit te wijzen dat rokers 18 procent vaker darmkanker ontwikkelen dan mensen die niet roken. De precieze oorzaken werden echter niet duidelijk. Aan het nieuwe onderzoek namen bijna 42.000 vrouwen deel in de leeftijd van 55 tot 69 jaar. Een duidelijk verband tussen roken en darmkanker in het algemeen werd niet gevonden. Maar roken lijkt wel verband te houden met een bepaald type darmkanker en wel een type dat wordt geassocieerd met genetische mutaties en variaties. De onderzoekers vermoeden dat roken oudere vrouwen in het bijzonder gevoelig maakt voor dit type darmkanker.
Proefschrift: mw.drs. Veerle Melotte, titel: Promoter methylation based biomarkers for the detection of colorectal cancer. Kanker van de dikke darm en endeldarm is een veelvoorkomend gezondheidsprobleem. In een vroeg stadium is deze ziekte goed te behandelen en vaak te genezen door een chirurgische ingreep. Momenteel worden colonoscopie en de detectie van bloed in de ontlasting gebruikt voor de opsporing van darmkanker. De eerste heeft een hoge gevoeligheid maar is invasief en duur, terwijl de tweede eenvoudig is in gebruik maar niet sensitief genoeg. De beperkingen van deze technieken initieerden de ontwikkeling van nieuwe niet-invasieve biomarkers voor dikke darmkanker. In dit proefschrift worden diverse nieuwe potentiële niet-invasieve epigenetische biomarkers (DNA markers) in ontlasting en bloed voor de detectie van darmkanker beschreven. Ook werd de biologische relevantie van deze biomarkers in darmkanker onderzocht. Uit deze data concluderen we dat promoter methylering gebruikt kan worden voor de niet-invasieve detectie van darmkanker.
Onderzoekers van AMC en het Cambridge Research Institute hebben een tot dusverre onbekend en relatief gevaarlijk subtype dikkedarmkanker geïdentificeerd. Hun ontdekking verklaart waarom bij circa één op de vijf patiënten bij wie een niet-uitgezaaide tumor in de dikke darm wordt weggehaald, de kanker na verloop van tijd toch weer terugkomt. De gevaarlijke variant lijkt zich te kunnen ontwikkelen uit bepaalde poliepen (goedaardige gezwellen in de darm). De ontdekking ervan zal artsen op termijn in staat stellen om patiënten met een verhoogd risico beter en sneller te herkennen en behandelen. De resultaten van het onderzoek verschijnen op 14 april in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine. Bij patiënten met een niet-uitgezaaide (lokale) tumor in de dikke darm wordt het gezwel operatief weggehaald. Na de operatie zijn ze ogenschijnlijk ‘schoon’ - er lijken geen tumorresten meer in de darm aanwezig. Toch keert de kanker bij ongeveer 20 procent van hen weer terug. Hoe komt dat? Die vraag stond centraal in een onderzoek onder leiding van Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele oncologie en radiobiologie in het AMC en Louis Vermeulen, verbonden aan het AMC en het Cambridge Research Institute. Zij onderzochten de genexpressieprofielen van 90 darmtumoren – zeg maar: de genetische eigenschappen en achtergronden van deze gezwellen. Er bleek sprake van drie biologische subtypen. Twee waren reeds langer bekend bij onderzoekers, de derde nog niet. En dat blijkt nu juist de kwade pier: het betreffende type geeft een veel hogere kans op terugkeer van de kanker. Wat is het verschil tussen de drie varianten? Je zou kunnen zeggen dat het meest gevaarlijke subtype een ander ontwikkelingsprogramma volgt, legt Medema uit, waardoor tumorcellen zich makkelijker kunnen verspreiden. Er lijkt een verband te bestaan tussen specifieke voorloperstadia van darmkanker en het vóórkomen van dit type. Patiënten met zogeheten ‘serrated adenomen’ (een bepaald soort poliepen in de darmen) hebben meer kans op deze vorm van dikkedarmkanker. Deze ontdekking moet in de toekomst de identificatie van patiënten die grote kans hebben op terugkeer van de tumor vergemakkelijken en de behandeling van dikkedarmkanker verbeteren. Op korte termijn hopen de onderzoekers te kunnen beginnen met onderzoek waarbij darmkankerpatiënten vooraf met behulp van de nieuwe classificatie worden ingedeeld in groepen met een hoog of laag risico. De studie moet antwoord geven op de vraag of het mogelijk is mensen met een gevaarlijk subtype in een vroeg stadium te herkennen. Ook willen de onderzoekers nagaan of patiënten uit deze subgroep resistent zijn tegen veelgebruikte anti-kankermedicijnen. In dat geval zal men gericht op zoek moeten naar middelen die ook voor deze categorie patiënten (langer) effectief zijn. Het onderzoek van Medema en Vermeulen werd medegefinancierd door NWO en KWF en uitgevoerd door onderzoekers van Cambridge University, Oxford University Hospitals, en de afdelingen Pathologie en Maag-, Darm-, Leverziekten en het Center for Experimental Molecular Medicine (CEMM) van het AMC.
Het UZ Gasthuisberg in Leuven heeft onlangs een nieuw middel beproefd dat darmkanker remt. Voor mensen met tot voor kort onbehandelbare darmkanker kan deze nieuwe pil een welkome optie zijn, zegt oncoloog E. van Cutsem. Hij coördineerde een studie die het effect van het middel bij 760 uitbehandelde darmkankerpatiënten onderzocht. Bij een deel van de patiënten remt het medicijn de wildgroei van de tumor af. Bij ruim de helft van de darmkankerpatiënten treden uitzaaiingen op. Medicatie kan de wildgroei van de tumor tijdelijk inperken, maar raakt na verloop van tijd uitgewerkt. Het nieuwe middel remde de groei van de tumor bij iets minder dan de helft van de patiënten en dat soms al twee jaar lang. Het middel is in Europa nog niet op de markt.
Nuray Gül toont aan hoe uitzaaiingen ontstaan na darmkankeroperaties. 'De resultaten bieden aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen te voorkomen', concludeert Gül. Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. 'De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,' concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
Mensen met chronische darmontsteking lopen een verhoogd risico op darmkanker. Volgens onderzoekster F. van Schaik van de UU wordt het risico op darmkanker bepaald door de ernst van de aan de ontsteking gerelateerde afwijkingen in de darm. Dit wordt ook wel ‘dysplasie’ genoemd. Daarnaast blijkt dit risico af te hangen van het uiterlijk van de dysplasie, dat wil zeggen, of deze zichtbaar is als een poliep in de darm of slechts aantoonbaar door microscopisch onderzoek. Verder blijkt de aanwezigheid van verschillende markers in het darmweefsel waarin de dysplasie is ontdekt, het risico op darmkanker te bepalen. Gebruik van zogeheten thiopurines, middelen tegen chronische darmontsteking , vermindert echter het risico op darmkanker.
Schotse onderzoekers hebben een verband gelegd tussen calorierijke voeding en het ontstaan van darmkanker. Dat is te lezen in een onderzoek door de universiteiten van Edinburgh en Aberdeen. 2.000 gezonde mensen werden hiervoor onderzocht, evenals en een even groot aantal mensen met darmkanker. De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen snacks met een hoog vet- en suikergehalte, zoals snoep, nootjes, chips, chocolade, taart, koekjes en met suiker gezoete frisdranken. Ook andere factoren die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker, zoals overgewicht, roken en leefstijl, werden meegenomen. De kans op darmkanker ligt 18 procent hoger voor mensen die zich geregeld aan zulke voedingswaren te buiten gaan.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben genetische verschillen ontdekt tussen gezond en ziek slokdarmweefsel. Het onderzoek naar een voorstadium van slokdarmkanker maakt vroege opsporing makkelijker en biedt nieuwe aanknopingspunten voor een nieuwe behandeling. Ze beschrijven hun resultaten in het tijdschrift Gut van vorige week. Onderzoekers analyseerden weefsel van 25 patiënten met een voorloper van slokdarmkanker (het syndroom van Barrett). Ze vergeleken gezond met aangedaan weefsel. Uit de vergelijking blijkt dat een klein stukje genetisch materiaal, microRNA-145, een sleutelrol speelt bij het ontstaan van kwaadaardige cellen. De onderzoekers bevestigden dit door microRNA-145 te injecteren in gezonde slokdarmcellen. Deze cellen bleken zich daarna te ontwikkelen tot kwaadaardige cellen. Het betekent dat de aanwezigheid van het stukje genetisch materiaal als test ingezet kan worden om de kwaadaardigheid van slokdarmweefsel aan te tonen. Het biedt ook aanknopingspunten voor nieuwe medicijnen. Het manipuleren van microRNA-145 zou mogelijk kunnen helpen bij de aanpak van slokdarmkanker, of wellicht kunnen voorkomen dat een voorstadium zich ontwikkelt tot volledige kanker. “Groter onderzoek bij meer patiënten is nodig om te bepalen of slokdarmkanker inderdaad eerder opgespoord kan worden via dit microRNA”, legt postdoc dr. Jantine van Baal uit. Zij is eerste auteur van het artikel. Maag-, darm-, leverarts prof.dr. Peter Siersema begeleidde het onderzoek. “Omdat microRNA’s goed geblokkeerd kunnen worden, is het erg interessant dat we een microRNA gevonden hebben dat een rol speelt bij het ontstaan van de ziekte. Misschien kan remmen van microRNA’s een hele nieuwe vorm van kankerbehandelingen worden.”
Een combinatie van bestaande medicijnen is mogelijk geschikt om het ontstaan van dikkedarmkanker tegen te gaan. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Dianne Heijink. Dikkedarmkanker is een veel voorkomende vorm van kanker. De fase waarin een kwaadaardige darmtumor ontstaat uit een goedaardige darmpoliep duurt meerdere jaren. Er is dus redelijk wat tijd om het ontstaan van de ziekte tegen te gaan. Met name mensen met een (genetisch) verhoogd risico op dikkedarmkanker kunnen hier baat bij hebben. Uit eerdere studies is gebleken dat niet-hormonale ontstekingsremmers (NSAID"s), zoals aspirine, het risico op darmkanker kunnen verminderen. Ook is bekend dat het nieuwe medicijn TRAIL tumorcellen in de darm effectief kan uitschakelen, zonder gezond weefsel aan te tasten. Uit het onderzoek van Heijink blijkt nu dat een combinatie van TRAIL met de NSAID sulindac in het lab gekweekte poliepcellen effectiever kan uitschakelen dan beide medicijnen afzonderlijk. De zogenoemde Wnt-route blijkt een cruciale rol te spelen voor de effectiviteit van de medicijncombinatie. Maar Heijink vond ook enkele andere vooralsnog onbekende doelwitten voor medicatie. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe bruikbaar de gevonden moleculaire strategieën zijn. Dianne Heijink (Amsterdam, 1984) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdelingen Medische Oncologie en Gastroenterologie & Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Mevr. A.M.J. Kuijpers: Tailored treatment of metastatic colorectal cancer: clinical and pre-clinical developments. Patienten met uitgezaaide darmkanker in hun buikvlies hebben op de lange termijn een betere overlevingskans na een HIPEC behandeling, een operatie waarbij uitzaaiingen op het buikvlies worden weggehaald en de buikholte daarna wordt doorgespoeld met verwarmde chemotherapie. De ziekenhuizen die deze operatie in Nederland uitvoeren hebben een korte leercurve gehad en zijn bekwaam in het uitvoeren van deze behandeling. Dit concludeert Kuijpers in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Kuijpers onderzocht niet alleen de langetermijneffecten van de HIPEC behandeling maar bekeek ook het nut van een 3D kweekmethode met darmkankercellen van individuele patienten. Kuijpers onderzocht of die kweekmethode bruikbaar is voor de ontwikkeling van kankermedicijnen en het voorspellen van de respons van de patient op deze medicijnen. Voor een groot deel van de tumoren lukt het om een gelijkwaardige 3D mini-tumor in het lab te laten groeien, schrijft Kuijpers. Het 3D kweekmodel is dus een veelbelovend model voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankermedicijnen op maat. Voor een heterogene ziekte als darmkanker is het belangrijk om per patient te kijken welke behandeling het beste bij die persoon past. Hoewel Kuijpers nu nog geen kant en klare praktische aanbevelingen kan geven, biedt dit resultaat allerlei nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankerbehandelingen.
Patiënten met uitgezaaide darmkanker kunnen de behandeling met levensverlengende medicijnen niet zo maar onderbreken. Na een intensieve kuur moeten ze een onderhoudsdosis blijven gebruiken. Dit blijkt uit een onderzoek onder leiding van onderzoekers van het AMC in Amsterdam en het UMC Utrecht. De resultaten zijn gisteren online verschenen in het toonaangevende Britse medische tijdschrift The Lancet. Volgens onderzoeksleiders prof. dr. Kees Punt van de afdeling Medische Oncologie van het AMC en dr. Miriam Koopman van de afdeling Medische Oncologie van het UMCU is onderzocht wat de manier is om de patiënten met uitgezaaide darmkanker optimaal te behandelen. Nieuwe geneesmiddelen hebben de overleving van deze patiënten duidelijk doen toenemen. Punt: ‘Veel patiënten vragen om een tijdelijke onderbreking van de behandeling, maar het was niet bekend of dit veilig was. Bovendien gaat het om dure geneesmiddelen. Een onderbreking van behandeling zou de kwaliteit van leven ten goede kunnen komen, en met minder kosten gepaard gaan.’ De resultaten van de studie tonen aan dat een onderhoudsbehandeling resulteert in een betere overleving. Koopman: ‘Gelukkig blijkt uit dit onderzoek dat de kwaliteit van leven van patiënten tijdens de onderhoudsbehandeling even goed is als die van patiënten die waren gestopt met de behandeling. Deze resultaten zijn inmiddels opgenomen in nationale en internationale richtlijnen.’ Darmkanker is één van de meest voorkomende vormen van kanker in de Westerse wereld. Het onderzoek betreft uitgezaaide darmkanker. Als het operatief niet mogelijk of zinvol is de uitzaaiingen te verwijderen, dan is de patiënt niet meer te genezen. Behandeling met medicijnen biedt wel een duidelijke overlevingswinst. De standaardbehandeling bestaat uit chemotherapie aangevuld met bevacizumab, een geneesmiddel dat de nieuwvorming van kankerbloedvaten remt. In deze studie zijn patiënten eerst intensief behandeld met zes kuren van de standaardbehandeling. Daarna is de helft van de patiënten behandeld met een onderhoudsbehandeling bestaande uit een lagere dosis chemotherapie plus bevacizumab. De behandeling bij de andere helft is gestaakt. Met CT-scans werd de activiteit van de ziekte van patiënten in beide groepen voortdurend in de gaten gehouden. Bij verslechtering van ziekte werd de oorspronkelijke intensieve behandeling in beide groepen hervat. Deze CAIRO3 studie van de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG) is uitgevoerd in 64 Nederlandse ziekenhuizen. De studie is mede mogelijk gemaakt met steun van KWF Kankerbestrijding.
Mutaties in het DNA staan aan de basis van het ontstaan van darmkanker. Darmkanker is een veel voorkomende ziekte waaraan ongeveer de helft van de patiënten sterft. De classificatie van tumoren wordt wereldwijd gedaan aan de hand van het zogenaamde TNM-systeem. Het onderzoek van arts in opleiding patholoog Evert van den Broek had als insteek om een aanvullende tumorclassificatie op moleculaire basis te ontwikkelen. Hij promoveert op 16 december bij VUmc. In eerder onderzoek is vooral gekeken naar kleine mutaties en mutaties waarbij stukken DNA op een chromosoom ontbreken of te veel aanwezig zijn. Van den Broek heeft naar een ander soort mutatie gekeken, de zogenoemde structual variants (SV's). Hierbij is er sprake van óf een gebroken chromosoom óf een gebroken chromosoom dat weer samengevoegd is met een ander deel van het chromosoom dan het originele deel. ''Uit het onderzoek komen genen naar voren die aangedaan zijn door chromosoombreekpunten. Het laat zien dat chromosomale breekpuntgenen een veel voorkomende DNA-afwijking is'', zegt Van den Broek. En: ''Bovendien lijken deze non-random afwijkingen significant bij te dragen aan de tumorontwikkeling bij darmkanker''. De genen die uit het onderzoek naar voren komen, kunnen mogelijk dienen als biomarker voor een nieuwe manier van tumorclassificatie bij darmkanker. ''Naar deze classificatie moet nog meer onderzoek gedaan worden, maar kan een aanvulling zijn op het huidige TNM-systeem'', aldus Van den Broek.
Bron: VUmc
Muizen die hadden gevast voor behandeling met Irinotecan hadden minder last van bijwerkingen De afdeling Interne Oncologie van het Erasmus MC is gestart met een studie waarin wordt onderzocht of een speciaal dieet de chemotherapie Irinotecan beter te verdragen maakt. Aan deze studie, waarvoor nog patiënten worden gezocht, kunnen in totaal achttien mensen met naar de lever uitgezaaide dikke darmkanker deelnemen. De patiënten volgen een eiwit- en caloriearm dieet, gedurende vijf dagen voor behandeling met de chemotherapie Irinotecan. Onderzocht wordt of de werkzaamheid van de chemo verbetert, en of de chemo beter wordt verdragen. In een studie bij muizen is vorig jaar gebleken dat muizen die hadden gevast voordat ze werden behandeld met Irinotecan, minder last hadden van bijwerkingen. Zij verdroegen de behandeling beter, terwijl de tumor er hetzelfde op reageerde. Doel van de studie is om een bestaande therapie te verbeteren. De hoop is dat die na het dieet meer effect zal sorteren. Minstens even belangrijk is echter dat de therapie beter te verdragen wordt. Wie een dieet volgt, zal minder bijwerkingen als ernstige diarree, misselijkheid en moeheid ervaren, hopen de onderzoekers. Irinotecan wordt vaak gebruikt in de oncologie. Het middel wordt ingezet bij patiënten met dikke darmkanker en bij patiënten met alvleesklierkanker. Dikke darmkanker is op een na de meest voorkomende kankersoort in Nederland. Of een calorie- en eiwitarm dieet ook effect heeft bij andere chemotherapieën is nog niet bekend. Nader onderzoek bij proefdieren en mensen is daarvoor noodzakelijk. Deze methode lukraak uittesten bij andere middelen zou gevaarlijk kunnen zijn omdat elk anti-kankermedicijn zijn eigen specifieke werking heeft. Het Erasmus MC raadt patiënten daarom af om op eigen initiatief een calorie- en eiwitarm dieet te gaan volgen alvorens een chemokuur te ondergaan. Patiënten met dikke darmkanker en uitzaaiingen in de lever die zullen worden behandeld met Irinotecan en die belangstelling hebben voor de studie, kunnen zich melden bij hun behandelend oncoloog. Die kan hen doorverwijzen naar de onderzoekers van het Erasmus MC.
Darmkanker kan alleen worden vastgesteld met een vervelend inwendig kijkonderzoek. Stephanie Holst onderzocht tijdens haar promotieonderzoek aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) of bepaalde stoffen in het lichaam kunnen helpen om darmkanker op een patiëntvriendelijkere manier vast te stellen. Holst promoveerde op dinsdag 24 januari. Ze keek hiervoor naar veranderingen in glycanen. Dat zijn suikers die zich met name aan de buitenkant van lichaamscellen bevinden. Glycanen vormen een belangrijk onderdeel van de buitenkant van een cel. Ze zijn betrokken bij de communicatie tussen cellen en bij verschillende biologische processen. Al deze suikers samen noemen we het glycoom. Stephanie Holst: “We wisten al dat het menselijk glycoom verandert als je ziek bent, ouder wordt, zwanger bent, et cetera. Nu keken we naar de precieze verandering bij darmkanker.” Holst maakte hierbij onder meer gebruik van massaspectrometrie imaging(MSI). Dat is een onderzoeksmethode waarmee je de moleculaire samenstelling van weefsel kunt analyseren. Ze ontwikkelde een nieuwe methode, waarbij ze suikermoleculen scheidt van eiwitmoleculen. “Glycanen zijn heel, heel complexe bouwstenen. Met onze nieuwe methode kunnen we ze onderzoeken, zonder dat de informatie over hun locatie in het weefsel verloren gaat. We kunnen veranderingen in het glycoom bij kanker daardoor heel specifiek in kaart brengen.” Holst wil het leven van patiënten met kanker verbeteren. Dat is haar drijfveer. “Ik hoop dat we met hulp van glycanen en onze nieuwe onderzoeksmethode darmkanker in de toekomst in een vroeger stadium kunnen opsporen en op een patiëntvriendelijker manier. En dat we betere beslissingen kunnen nemen over de behandeling. De toepassing van onze nieuwe methode heeft daarvoor nieuwe inzichten opgeleverd. Voordat we die in de patiëntenzorg kunnen toepassen, is nog meer onderzoek nodig. De weg naar de kliniek is lang, maar het begin is er.” Het onderzoek van Holst krijgt een internationaal vervolg. Het project GlyCoCan van het European Training Network kreeg hiervoor vorig jaar een Horizon2020-subsidie. Holst blijft bij het onderzoek betrokken: “Het is fantastisch dat mijn resultaten in deze grote studie verder uitgewerkt kunnen worden.” Bij het internationale onderzoek werken veel verschillende disciplines samen. Dat is belangrijk, benadrukt Holst. “Het onderzoek naar de diagnostiek en behandeling van kanker heeft veel kanten. Als we willen dat patiënten ervan profiteren, moeten we samenwerken. We moeten niet alleen naar het DNA kijken, niet alleen naar eiwitten, niet alleen naar suikers. We moeten al die kennis samenbrengen om het grote beeld te kunnen snappen. Ik zet me er graag voor in om die verbindingen tot stand te brengen.”
Bron: LUMC
Orale bisfosfonaten verhogen niet het risico op slokdarm- of maagkanker. Dit blijkt uit een Engelse studie onder ruim 80.000 mensen. Bisfosfonaten remmen de botresorptie door osteoclasten en worden voornamelijk gebruikt bij behandeling of preventie van osteoporose, met name bij postmenopauzale vrouwen. De afgelopen jaren is het bisfosfonaatgebruik aanzienlijk gestegen in de westerse wereld. Een bekende bijwerking van deze middelen is het irriterende effect op de slokdarm, waardoor ontstekingen en ernstige zweren kunnen ontstaan. Uit endoscopisch onderzoek blijkt dat na herstel van de laesies in het slokdarmslijmvlies toch afwijkingen blijven bestaan. Refluxoesofagitis is een bekende risicofactor voor slokdarmkanker. Of dit ook geldt voor oesofagitis die veroorzaakt is door bisfosfonaten, is nog niet duidelijk. Volgens de FDA zijn tussen 1995 en 2008 in de Verenigde Staten 23 gevallen van slokdarmkanker gemeld bij patiënten die alendroninezuur gebruikten en nog eens 31 bij patiënten in Europa en Japan die bisfosfonaten gebruikten. Dit kan wijzen op een maligniteitsrisico door bisfosfonaten. In de nieuwe studie hebben de onderzoekers gegevens bestudeerd van ruim 41.000 bisfosfonaatgebruikers en van eenzelfde aantal patiënten die deze middelen niet gebruikten. Ongeveer 80% van deze mensen waren vrouwen; ze hadden een gemiddelde leeftijd van 70 jaar. Gedurende een gemiddelde follow-uptijd van 4,5 jaar bleken zich in de bisfosfonaatgroep 79 gevallen van slokdarmkanker en 37 gevallen van maagkanker voor te doen. In de controlegroep waren er 72 gevallen van slokdarmkanker en 43 van maagkanker bij een gemiddelde follow-up van 4,4 jaar. Het risico in beide groepen bleek dus niet te verschillen. Bron: PW 2010;145(35):31 + FUS
Sabine Venderbosch: ‘Outcome parameters in metastatic colorectal cancer’. Het gebruik van moleculaire markens die voorspellen wat het effect is van een behandeling bij uitgezaaide darmkanker, is dermate complex dat routinematig gebruik in de praktijk vooralsnog niet mogelijk is. Dat stelt Venderbosch in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Dikkedarmkanker en endeldarmkanker behoren tot de meest voorkomende vormen van kanker in de westerse wereld. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt in de loop van de ziekte uitzaaiingen waarna meestal geen genezing meer mogelijk is. Nieuwe medicijnen en chirurgische technieken hebben de overleving van patiënten na vijf jaar verbeterd tot bijna 20 procent. Slechts een deel van deze patiënten reageert goed op therapie, wat vooraf niet te voorspellen is. Venderbosch ging op zoek naar factoren bij patiënten waarmee je personen kunt selecteren die optimaal profiteren van de beschikbare behandelingen. Ze heeft gekeken naar meerdere moleculaire markers die mogelijk van invloed zijn op de werkzaamheid van een bepaalde vorm van chemotherapie. Ze vond uiteenlopende en inconsistente resultaten en slechts een enkele potentiële marker. Routinematige gebruik van markers in de klinische dagelijkse praktijk is dan ook (nog) niet mogelijk. Daarnaast ontdekte Venderbosch een nieuwe moleculaire factor en een klinische factor. Deze laatste wordt momenteel in een prospectieve fase 3 studie gevalideerd.
Mw. Evertje H. van Roekel, MSc: "Energy for life after colorectal cancer: associations of physical activity and sedentary behavior with quality of life in colorectal cancer survivors". De vergrijzing en verbeterde overlevingskansen van patiënten met dikkedarmkanker leiden wereldwijd tot een toenemend aantal dikkedarmkanker survivors. Een groot deel van deze mensen ervaart aanhoudende gezondheidsklachten die hun kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. In dit proefschrift werd een biopsychosociale aanpak toegepast om relaties van lichamelijke activiteit en sedentair gedrag met kwaliteit van leven van dikkedarmkanker survivors te onderzoeken. Er werd gevonden dat naast meer ten minste matig intensieve lichamelijke activiteit, meer licht intensieve lichamelijke activiteit en minder sedentair gedrag samenhingen met een betere kwaliteit van leven. Vervolgonderzoek is nodig om deze potentiële nieuwe aangrijpingspunten voor leefstijlinterventies nader te bestuderen. Dit promotieonderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de EnCoRe-studie en werd gefinancierd door Kankeronderzoekfonds Limburg en de stichting Alpe d’HuZes binnen het onderzoeksprogramma ‘Leven met kanker’ van KWF Kankerbestrijding, en de GROW School for Oncology and Developmental Biology.
Het laparoscopisch opereren van patiënten met endeldarmkanker is net zo veilig als de veel meer ingrijpende klassieke ‘open’ procedure. Met deze laparoscopisch ingreep herstellen patiënten ook sneller en hebben ze minder pijn. VUmc coördineerde een grote klinische studie waaraan 30 medische centra in 8 verschillende landen in Europa, Noord-Amerika en Azië deelnamen. Vandaag worden de resultaten online gepubliceerd door het gezaghebbende The Lancet Oncology. In Europa krijgen 50 op de 100.000 mannen en vrouwen te maken met darmkanker. Hieraan sterven jaarlijks 80.000 mensen. Door de invoering de afgelopen decennia van nieuwe chirurgische methoden waarbij het weefsel rondom de endeldarm beter wordt verwijderd is de kans op het terugkomen van kanker op dezelfde plaats aanzienlijk afgenomen. De laatste jaren worden chirurgische ingrepen meer en meer laparoscopisch uitgevoerd, deze techniek wordt ook wel sleutelgatchirurgie of kijkoperatie genoemd. Door het gebruik van een kijkbuis en dunne instrumenten, die worden ingebracht door kleine sneetjes, blijft de patiënt een grote pijnlijke operatiewond bespaard. Maar is deze manier van opereren bij endeldarmkanker even veilig als de klassieke ‘open’ methode van opereren? Worden bijv. wel alle kankercellen weggenomen? Deze studie, geleid door prof. dr. Jaap Bonjer, hoofd afdeling heelkunde VUmc, laat zien dat laparoscopische ingrepen zeer goede resultaten geven bij de behandeling van deze vorm van kanker. De ingreep is veilig, dat wil zeggen dat voldoende weefsel wordt weggenomen. Het is minder pijnlijk en de patiënt geneest sneller omdat de operatie minder ingrijpend is.
Voorbehandeling met chemoradiotherapie voor een operatie verbeterde de 5-jaarsoverleving van slokdarmkankerpatiënten van dertien naar ongeveer vijftig procent. Niet iedereen heeft echter baat bij de voorbehandeling met chemoradiotherapie, terwijl deze patiënten wel last kunnen krijgen van bijwerkingen en complicaties. Het doel van het proefschrift van Jan-Binne Hulshoff was om de selectie en behandeling van patiënten met slokdarmkanker te verbeteren en zo toe te werken naar een gepersonaliseerde behandeling. Hulshoff toonde onder meer aan dat endoechografie een belangrijke rol speelt in het vaststellen van het bestralingsgebied: bij 29% van de patiënten beïnvloedde endoechografie de behandeling ten opzichte van andere de diagnostische middelen. Hulshoff concludeerde daarom dat endoechografie een belangrijk rol speelt in het optimaliseren van de behandeling. Verder concludeerde Hulshoff dat tegenwoordig steeds meer slokdarmkankerpatiënten behandeld worden met chemoradiotherapie, terwijl sommige patiënten niet voldeden aan de regels om mee te doen aan een zeer belangrijk onderzoek naar het nut van de voorbehandeling. Juist deze patiënten hadden minder baat van de voorbehandeling, verdere selectie lijkt daarom zeer belangrijk om de uitkomst van de patiënten te verbeteren. Daarnaast toonde Hulshoff aan dat de reactie van de tumorcellen op de voorbehandeling met chemoradiotherapie beter te voorspellen is door gebruik van ‘textural features’ uit een PET/PET-CT-scan en dat ook MRI hierbij een rol kan spelen. Als deze meetmethode verder wordt onderzocht, is het wellicht mogelijk om beter in te schatten welke patiënten baat hebben bij een voorbehandeling met chemoradiotherapie. Jan-Binne Hulshoff (1988) studeerde geneeskunde. Zijn onderzoek is onderdeel van onderzoeksprogramma GUTS: Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients van het UMCG. Hulshoff start in september als AIOS Radiologie in het UMCG. De titel van zijn proefschrift luidt Improving patient selection towards personalized treatment decisions in esophageal cancer.
Bron: RUG
De diagnose dikke darmkanker wordt jaarlijks bij 15.500 mensen in Nederland gesteld. Bij ongeveer een kwart hiervan is de tumorbiologie anders. Deze groep heeft meer kans op uitzaaiingen en daardoor een slechtere prognose. Onderzoekers van het UMC Utrecht Cancer Center hebben een diagnostische test ontwikkeld waarmee deze groep eenvoudig kan worden geïdentificeerd. Onder supervisie van prof. dr. Onno Kranenburg en prof. dr. Inne Borel Rinkes hebben Inge Ubink (promovenda in het laboratorium Chirurgische en Translationele Oncologie) en Sjoerd Elias (epidemioloog verbonden aan het Julius Centrum) gewerkt aan de ontwikkeling van deze test en een eerste validatie. Het artikel hierover verschijnt binnenkort in het Journal of the National Cancer Institute. Met deze test is de weg vrij gemaakt voor gepersonaliseerde therapie, ofwel behandeling op maat, in darmkanker. Er is dan ook een klinische studie van start gegaan, waarin de test wordt toegepast. In deze ImPACCT studie worden patiënten met het prognostisch slechte subtype darmkanker geselecteerd op basis van endoscopische biopten. Voorafgaand aan de operatie worden patiënten kortdurend behandeld met een medicijn, met als doel om de tumorbiologie te veranderen. In totaal zijn er 27 patiënten nodig voor deze studie. Naar verwachting is de studie over 1,5 jaar afgerond en wordt duidelijk of de medicatie het gewenste effect heeft. De ImPACCT studie is een multidisciplinaire samenwerking tussen MDL-artsen, oncologen en chirurgen in het Meander Medisch Centrum en het UMC Utrecht. Het onderzoek wordt gefinancierd door KWF Kankerbestrijding en ZonMw.
Bron: UMC
Twee onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) - Maartje Nielsen van Klinische Genetica en Niels de Wind van Humane Genetica - krijgen samen bijna een half miljoen euro van de Maag Lever Darm Stichting voor hun onderzoek naar het Lynch syndroom, de meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker. Het Lynch syndroom ontstaat doordat foutjes die bij celdeling in het DNA optreden niet gecorrigeerd worden. Een van de reparatiegenen die dat zou moeten doen, functioneert niet. Een verhoogde kans op kanker, vooral van dikke darmkanker en baarmoederkanker, is het gevolg. Maar niet elke mutatie verhoogt de kans op kanker even sterk en sommige mutaties zijn zelfs volkomen onschuldig. Niels de Wind (l) en Maartje NielsenArtsen kennen al een aantal Lynch-mutaties in de reparatiegenen die de kans op tumoren behoorlijk verhogen. “De meeste families met deze mutaties zijn bekend en familieleden krijgen intensieve controle aangeboden: vanaf de leeftijd van 25 jaar elke twee jaar darmonderzoek. Als we kanker vroeg ontdekken, is die meestal goed te behandelen”, zegt Maartje Nielsen. “Maar er zijn ook mutaties die de kans op kanker minder sterk verhogen. Het gaat dan om de Lynch-genen MSH6 en PMS2. De meeste dragers worden niet ziek, zodat families met deze mutaties niet opvallen. Zij zouden wel gebaat zijn bij extra controle.” Dankzij het bevolkingsonderzoek naar erfelijke darmkanker komen ook families met deze minder ernstige Lynch-mutaties nu steeds vaker in beeld. Nielsen: “We onderzoeken, samen met Erasmus MC, hoeveel kans dragers van MSH6 op kanker hebben, zoals we dat eerder hebben gedaan voor PMS2. Omdat die kans minder groot is, gaan we ook na of een minder intensieve controle volstaat. Dat zou minder belastend zijn.” Naast risicoverhogende mutaties kunnen de reparatiegenen ook onschuldige mutaties bevatten, vertelt Niels de Wind. “Als een patiënt met kanker een mutatie in een reparatiegen blijkt te hebben, is het lang niet altijd duidelijk of die mutatie de kans op kanker vergroot. Het kan ook een onschuldige mutatie zijn die niets met de ziekte te maken heeft. Voor de zekerheid krijgen al zijn familieleden dan toch te maken met intensieve controle. Dat geeft onrust, terwijl er misschien geen sprake is van Lynch syndroom. Wij hebben een reageerbuistest ontwikkeld waarmee we binnen een week schadelijke van onschuldige mutaties kunnen onderscheiden. We kunnen met de subsidie deze test verder ontwikkelen om die geschikt te maken voor gebruik bij patiënten.”
Bron: LUMC
De kans dat het geneesmiddel cetuximab effectief is tegen dikke darmkanker lijkt groter als dit medicijn zich ophoopt in de uitzaaiingen van de tumor van de patiënt. Deze ophopingen kunnen met behulp van een PET-scan zichtbaar worden gemaakt. In de toekomst hoopt men met zo’n scan al bij de start van de behandeling te kunnen voorspellen of het toedienen van cetuximab zinvol is voor een patiënt. Onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam publiceerden de eerste resultaten onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Oncotarget. Er loopt reeds een vervolgonderzoek: IMPACT-colorectaal (CRC). In Nederland wordt cetuximab vooral toegepast bij patiënten met uitgezaaide dikke darmkanker die niet meer gevoelig zijn voor chemotherapie. Het middel blijkt echter in slechts de helft van de gevallen effectief. Een team van VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA), onder leiding van studiecoördinator dr. Willemien Menke heeft onderzocht of men het gelabelde medicijn op een PET-scan kan volgen in de patiënt. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat patiënten met opname van cetuximab in de uitzaaiingen, een grote kans hebben op een goed effect van de behandeling. Als het middel niet in de kanker terecht kwam hadden patiënten weinig kans op baat hiervan. Binnen het VUmc CCA is deze methode waarbij gelabelde medicijnen met behulp van een PET-scan (immuno-PET) in de patiënt gevolgd worden een belangrijke richting van onderzoek. Deze uitkomsten zijn aanleiding voor verder onderzoek om de resultaten beter te laten aansluiten bij de zorg voor oncologische patiënten. VUmc CCA onderzoekt in samenwerking met het UMCG in Groningen en het Radboudumc in Nijmegen, of het medicijn in de toekomst alleen gegeven kan worden aan patiënten die er zeker baat bij hebben. Ook kijken ze of een aanpassing in de dosering op basis van de uitkomst van de PET-scan nog tot een beter effect zou kunnen leiden. In deze studie, die ondersteund wordt door het KWF Kankerbestrijding, de IMPACT-CRC-studie, gaat een grote groep patiënten met een uitgezaaide vorm van dikke darmkanker deelnemen. "Therapie op maat komt zo hopelijk dichterbij voor onze patiënten", spreekt de studiecoördinator dr. Willemien Menke.
De groei van tumoren in de dikke darm kan soms geremd worden met antilichamen. Of een tumor hierop wel of niet reageert, hangt af van de mutaties die in de kankercellen voorkomen. Promovendus Lisanne Krens onderzocht of tumorcellen met behulp van statines gevoelig kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Elk jaar krijgen ongeveer 10.900 Nederlanders te horen dat zij dikkedarmkanker hebben. Zij ondergaan een operatie, bestraling, chemotherapie of een behandeling met antilichamen. "Antilichamen worden vaak gegeven als de tumor niet meer op een andere manier te bestrijden is", vertelt Lisanne Krens. Zij deed onderzoek naar de behandeling met EGFR-antilichamen (EGFR-remmers). Deze moleculen blokkeren de werking van de groeifactorreceptor en remmen daarmee de groei van kankercellen bij een deel van de darmkankerpatiënten. "Bij ongeveer 60 procent van de darmkankerpatiënten kunnen EGFR-remmers als cetuximab en panitumumab het leven met gemiddeld drie maanden verlengen", aldus Krens. Patiënten bij wie deze antilichamen niet werken, hebben een mutatie in het zogenoemde KRAS-gen. Bij hen is het KRAS-eiwit continu actief, waardoor de celdeling permanent 'aan' staat. Vermoed werd dat deze patiënten met behulp van statines ook gevoelig zouden kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Krens: "Statines grijpen aan op een enzym dat in interactie staat met het KRAS-eiwit. We dachten dat statines ervoor zouden kunnen zorgen dat de tumorcellen meer gingen lijken op tumorencellen zonder KRAS-mutatie, en dan ook gevoelig zouden zijn voor EGFR-antilichamen. De resultaten met tumorcellen in het lab waren succesvol, maar helaas bleek in mijn onderzoek dat het niet werkte bij mensen. Statinegebruik leidde er niet toe dat de patiënten langer leefden. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat er niet genoeg statines bij de tumorcellen kwamen. Een mens is natuurlijk veel complexer dan een paar cellen in het laboratorium." Krens toonde ook aan dat de EGFR-antilichamen veilig zijn voor mensen met nier- of leverfunctiestoornissen. "Sommige mensen lopen door chemotherapie nierschade op. Zij kunnen de EGFR-antilichamen echter niet minder goed verwerken. Aanpassing van de dosis lijkt dan ook niet nodig, hoewel dat nog door grotere studies bevestigd moeten worden." Lisanne Krens promoveerde op 2 juli bij het LUMC op haar proefschrift Refining EGFR-monoclonal antibody treatment in colorectal cancer. Krens studeerde farmacie aan de Universiteit Utrecht en specialiseerde zich tot ziekenhuisapotheker in Leiden. Sinds januari 2015 werkt ze als ziekenhuisapotheker in het Twentse ziekenhuis ZGT.
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben samen met onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek en het Radboudumc een grote subsidie van Alpe d’Huzes/KWF Kankerbestrijding ontvangen. Met 1,3 miljoen euro gaan zij de komende 6 jaar de rol van inwendige bestraling (brachytherapie) bij de behandeling van rectumcarcinoom (endeldarmkanker) onderzoeken. Prof. Corrie Marijnen (Radiotherapie, LUMC), dr. Uulke van der Heide (Radiotherapie, Antoni van Leeuwenhoek) en prof. Iris Nagtegaal (Pathologie, Radboudumc) bestuderen de rol van radiotherapie bij endelkarmkanker. Bestraling vóór de operatie vermindert de kans op terugkeer van de tumor ter plaatse, maar bestraling gaat vaak wel gepaard met bijwerkingen op korte en lange termijn. De bestraling zou verbeterd kunnen worden door het gebruik van brachytherapie. Bij deze techniek wordt van binnenuit bestraald, met behulp van een applicator die in dit geval in de endeldarm wordt geplaatst. Bij brachytherapie komt een kleiner volume van het gezonde weefsel in aanraking met de straling, wat tot minder bijwerkingen leidt. Daarnaast is de stralingsdosis die de tumor zelf ontvangt veel hoger, waardoor het effect van de behandeling mogelijk groter is. De onderzoekers gaan nu voor het eerst een gerandomiseerde studie naar brachytherapie voor endeldarmkanker uitvoeren. Mogelijk hoeven sommige patiënten, bij wie de tumor nog in een vroeg stadium verkeert, helemaal niet meer geopereerd te worden als ze goed reageren op (chemo)radiotherapie. Ook voor hen is brachytherapie een interessante optie, vanwege de hoge stralingsdosis die de tumor ontvangt. Maar behandelen zonder operatie is alleen mogelijk als de endeldarm en het omliggende vetweefsel door de hoge dosis straling niet te veel beschadigd raken. De onderzoekers gaan daarom met behulp van MRI proberen te voorspellen wat de schade aan het normale weefsel is en hoe de tumor op de bestraling reageert. Deze gegevens zullen in eerste instantie gekoppeld worden aan de afwijkingen aan het gezonde weefsel die bij microscopisch weefselonderzoek worden gevonden, om verder inzicht te krijgen in de effecten van brachytherapie. In een later stadium kan dan de MRI gebruikt worden om te bepalen of het veilig is een patiënt niet te opereren en alleen op de bestraling te vertrouwen. “Uiteindelijk verwachten we de kwaliteit van leven van patiënten met endeldarmkanker te verbeteren”, zegt Corrie Marijnen. “Enerzijds doordat we de schade aan gezond weefsel beperken, maar ook doordat er uiteindelijk misschien minder ingrijpende operaties nodig zijn.” Dit onderzoek valt binnen het profileringsgebied Cancer Pathogenesis and Therapy van het LUMC.
David Boerwinkel: Advanced endoscopig imaging of esophageal neoplasia: Old looks and new visions Nieuwe fluorescentietechnieken zijn niet beter dan de bestaande om slokdarmkanker in een vroeg stadium op het spoor te komen. Wel is het mogelijk om met dergelijke technieken het aantal biopten te verminderen dat nodig is om een diagnose te stellen. Het aantal mensen dat vroegtijdig gediagnosticeerd kan worden neemt daardoor echter niet toe. Boerwinkel zocht naar endoscopische technieken om slokdarmkanker in een heel vroeg stadium beter te kunnen onderscheiden en dus ook vroegtijdig te kunnen behandelen. Belichtingstechnieken, bijvoorbeeld met fluorescerend licht, kunnen hierbij helpen. Boerwinkel keek welke belichtingsmethode het beste werkt. Verder onderzocht hij of meerdere technieken naast elkaar moeten worden gebruikt en of er misschien merkstoffen zijn die kunnen bijdragen aan vroegdiagnostiek. De resultaten waren niet bemoedigend. Nieuwe technieken verbeteren de opsporing niet. Op het moment werkt endoscopie met HD-wit -licht het beste, liefst in combinatie met onder andere centralisatie van de zorg rondom diagnostiek en behandeling van slokdarmkanker.
Felipe de Sousa e Melo: ‘Colon cancer heterogeneity: stem cells, signals and subtypes’. Slechts een klein deel van de darmkankercellen heeft eigenschappen die nodig zijn om een tumor te laten groeien. Dat zijn de kankerstamcellen. De Sousa e Melo heeft gekeken wat er bijzonder is aan deze kankerstamcellen. Uit zijn onderzoek is gebleken dat signalen uitgezonden door de directe omgeving van de tumor van belang zijn voor deze kankercellen en dat nieuwe kankerstamcellen kunnen ontstaan onder invloed van deze signalen. Ook heeft De Sousa e Melo gekeken naar de diversiteit van darmkanker tussen patiënten. Hij onderscheidde drie moleculaire subtypes van kankercellen met elk wisselende eigenschappen. Een van deze types is ongevoelig voor de bestaande therapieën. De vondst van dit subtype is van belang, want het verklaart waarom sommige darmkankerpatiënten slechte vooruitzichten hebben. De promovendus heeft een eenvoudige test ontwikkeld om het subtype van de patiënt vast te stellen. Hiermee kan worden voorspeld welke patiënten een groot risico hebben om een tumor te ontwikkelen. Ook kan de test uitsluitsel geven welke therapie een patiënt al dan niet moet krijgen.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Translationele Gastroenterologie houdt Sheila Krishnadath haar oratie getiteld: Een uitzondering op de regel. Ze stelt hierin dat er een speciale rol is weggelegd voor de ‘supervrouw’ binnen het translationele slokdarmkankeronderzoek. Krishnadath gaat eerst in op de ontwikkeling van de translationele geneeskunde. Enkele decennia geleden heeft deze combinatie van onderzoek en geneeskunde haar intrede gedaan en ervoor gezorgd dat artsen veel meer ziekten begrijpen. De hoogleraar pleit voor meer ruimte voor deze vorm van geneeskunde. Zij combineert die invalshoek met haar visie op de benarde positie van de vrouw in de wetenschap, met name in top- en leiderschapsposities. De Nederlandse vrouw neemt op dit gebied de 4 na laatste plaats in Europa in. Verschillende factoren zoals gezinsplanning, culturele aspecten en de overheid spelen hierbij een rol. Volgens Krishnadath is er echter ruimte voor de supervrouw: een vrouw met zowel een topcarrière als een gezin. Het nastreven van diversiteit in het wetenschappelijke topsegment is noodzakelijk om in de toekomst internationaal in de top te kunnen concurreren. De supervrouw kan ook een rol spelen in de research naar slokdarmkanker, het onderzoeksgebied binnen de gastroenterologie waarin Krishnadath zich gespecialiseerd heeft. Eerder onderzoek laat zien hoe moleculaire processen een rol spelen bij het ontstaan van deze aandoening en het voorkómen ervan in de toekomst. Een tweede aspect binnen dit onderzoek is het onderzoek naar genetische biomarkers. Men is inmiddels in staat patiënten met slokdarmkanker te classificeren in hoogrisico- en laagrisicopatiënten. Hoogrisicopatiënten kunnen met genetische biomarkers beter geselecteerd en genezen worden, dit met behulp van minimaal invasieve endoscopische therapie. Patiënten zonder risico of met een laag risico zullen juist minder vaak controles nodig hebben, wat leidt tot een verbetering van de levenskwaliteit.
Kennis over processen in gezonde darmen is van belang om dikkedarmkanker te kunnen begrijpen. Deze ziekte ontstaat nadat zich in een normale darm fouten ophopen, die leiden tot ongecontroleerde celgroei. Heijmans deed onderzoek naar de overgang van stamcellen naar cellen die een specifieke functie vervullen in de darm, en identificeerde een mechanisme (de unfolded protein response) dat bij die overgang betrokken is. Verder keek Heijmans naar man-vrouw verschillen bij het krijgen van darmkanker. In experimentele modellen van darmtumoren (muizen en ratten die poliepen ontwikkelen) blijkt dat niet vrouwelijke hormonen, maar juist androgenen (mannelijke hormonen) een grote rol spelen. Door mannelijke hormonen te verwijderen bij mannen krijgen mannen even vaak darmkanker als vrouwen. Het effect daarvan kan weer teniet worden gedaan door toediening van testosteron. Hoe dit precies in zijn werk gaat moet nog nader worden onderzocht.
Daphne Hompes: ‘Advanced colorectal cancer: Exploring treatment boundaries’. Chemotherapie met als doel de pijn te bestrijden, verbetert de overleving van patiënten met dikkedarmkanker die is uitgezaaid naar het buikvlies. Chemotherapie kan echter een uitzaaiing naar het buikvlies die niet operabel is, niet alsnog operabel maken. Dit concludeert Daphne Hompes op basis van haar onderzoek naar vergevorderde dikkedarmkanker, die is uitgezaaid naar het buikvlies of de lever. Dikkedarmkanker is een veelvoorkomende vorm van kanker, wereldwijd verantwoordelijk voor 1,2 miljoen diagnoses en meer dan 600 duizend doden per jaar, van wie 200 duizend in Europa. De overleving hangt af van het moment van diagnose. Wie er snel bij is, heeft een overlevingskans van ongeveer 90 procent. Als de ziekte later wordt opgespoord, neemt de kans op overleven sterk af. Veel van deze patiënten krijgen uitzaaiingen naar het buikvlies en de lever. Hompes deed drie studies naar de beste behandeling voor deze laatste groep patiënten. De combinatie van het geheel wegsnijden van de uitzaaiingen op het buikvlies en een chemotherapeutische behandeling met een bepaald middel dat eerst verwarmd wordt als (tweede) onderdeel van de operatie, vergroot de kans op lange-termijnoverleving. Ten slotte keek Hompes naar het wegbranden van delen van de aangetaste lever met radiogolven. Deze techniek is niet bewezen beter dan het wegsnijden van de leveruitzaaiingen, maar bespaart soms meer gezond leverweefsel en biedt zicht op een sneller herstel na de operatie.
Endeldarmkanker weghalen middels een kijkoperatie is net zo veilig en effectief als open opereren. De overleving en het aantal lokale kanker-recidieven (terugkeer ziekte) liggen gelijk bij beide behandelingen. Bovendien heeft de patiënt na een kijkoperatie minder pijn, een sneller herstel van de darmfunctie en een korter verblijf in het ziekenhuis. Dat volgt uit de grootschalige COLOR II-studie in dertig ziekenhuizen in acht landen, onder leiding van chirurg Jaap Bonjer (VUmc). De onderzoekers melden hun bevindingen donderdag 2 april in de New England Journal of Medicine. Jaarlijks krijgen zo’n 4.000 Nederlanders de diagnose endeldarmkanker te horen. Daarmee is het in westerse landen de derde meest voorkomende soort kanker onder mannen en vrouwen. De behandeling bestaat uit het operatief verwijderen van de tumor, soms voorafgegaan door bestraling of chemotherapie. Dit gebeurt traditioneel met een open operatie, waarbij de chirurg de buikholte openmaakt en de tumor wegsnijdt. Sinds begin jaren negentig is de optie in Nederland beschikbaar van de kijkoperatie (in medische termen: laparoscopisch of endoscopisch opereren). Daarbij maakt de chirurg enkele kleine sneden in de buikholte, waarlangs een camera en instrumenten voor het opereren naar binnen gaan. Deze techniek is minder ingrijpend voor de patiënt, vanwege minder schade en nauwelijks bloedverlies. De patiënt herstelt sneller en wordt gemiddeld eerder ontslagen uit het ziekenhuis. Ook is de kans op verklevingen en littekenbreuken kleiner bij de kijkoperatie. Steeds meer ingrepen worden met behulp van een kijkoperatie uitgevoerd. In de COLOR II-studie werden 1.044 patiënten geïncludeerd, waarvan 699 in de laparoscopie-groep en 345 in de open-operatie-groep. Het project, een samenwerking van dertig ziekenhuizen in acht landen, werd geleid door chirurg Jaap Bonjer van VUmc, één van de pioniers in Nederland op het gebied van de kijkoperatie. “Nu blijkt voor het eerst dat de kijkoperatie bij endeldarmkanker net zo effectief is als de open operatie: de terugkeer van de ziekte is gelijk, evenals de overleving. En dat mét minder pijn en een sneller herstel.” Voor tumoren met uitzaaiingen in de lymfklieren lijkt het er zelfs op dat door de kijkoperatie de tumor beter weggehaald wordt. Bonjer: “Maar omdat statistisch voldoende onderbouwd te kunnen zeggen, is meer en langer onderzoek nodig. Daar zijn we nu mee bezig.” Het onderzoek wijst dus uit dat de kijkoperatie — indien beschikbaar — aan te bevelen is boven de open operatie. De kosten van de laparoscopische operatie zijn wat hoger, vanwege duurdere apparatuur en instrumenten, maar daar staan lagere kosten tegenover doordat patiënten na een kijkoperatie weer sneller normale activiteiten kunnen oppakken. De schatting is dat onder de streep de kosten voor de behandeling ongeveer gelijk zijn. “A Randomized Trial of Laparoscopic versus Open Surgery for Rectal Cancer” verschijnt 2 april in de New England Journal of Medicine (DOI: 10.1056/NEJMoa1414882). De auteurs zijn werkzaam bij VUmc; AMC; Hospital Clinic Provincial de Barcelona; Sahlgrenska University Hospital/ÖstraGothenburg; Herlev Hospital, Copenhagen en Caritas-Krankenhaus St. Josef, Regensburg. Een complete lijst van COLOR II-leden is te vinden bij het artikel.
Didi Sloothaak: ‘Evolving concepts of staging and treatment of colorectal cancer’. De aanwezigheid van micrometastasen in lymfeklieren van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker (stadium I/II) lijkt te voorspellen of de kanker terugkeert. Tevens lijkt het formaat lymfeklier gecorreleerd te zijn met de prognose van de patiënt. In het tweede deel van haar proefschrift pleit de promovendus voor een langere interval tussen chemoradiotherapie en het wegsnijden van een tumor in de endeldarm om de kans op een complete respons van de tumor te verhogen. Deze bevinding is inmiddels overgenomen in de richtlijn over de behandeling van darmkanker. Het proefschrift van Sloothaak behandelt de prognose van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker zonder uitzaaiingen en zonder aantasting van de lymfeklieren. Deze groep heeft een goede prognose, maar niet altijd. Sloothaak heeft gekeken naar aanvullende factoren die de overleving bepalen zoals de invloed van micrometastasen (kleine uitzaaiingen die niet eenvoudig zijn op te sporen) en het formaat van de lymfeklier. Verder laat de onderzoekster zien dat het plaatsen van een stent bij een patiënt met een kwaadaardige obstructie van de dikke darm niet leidt tot een slechtere oncologische uitkomst, tenzij er een stent-gerelateerde perforatie van de tumor optreedt. Ook beschrijft de promovendus een nieuwe strategie om uitzaaiingen in het buikvlies te voorkomen met chemotherapeutische spoelingen van de buik.
Door een elektronische ‘neus’ (een zogeheten eNose) te laten ‘ruiken’ aan ontlasting kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek door de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker blijken te verschillen van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, zal in toekomstige studies worden onderzocht.
Voor zijn promotieonderzoek bestudeerde chirurg-in-opleiding Surya Biere de voor- en nadelen van minimaal invasieve resectie (kijkoperatie) voor slokdarmkanker, het oesofaguscarcinoom. Voor zijn proefschrift evalueerde hij de huidige bestaande literatuur over dit onderwerp. Daarnaast onderzocht hij de resultaten van de patiënten die in het verleden in VU medisch centrum waren geopereerd. Ook deed Biere een nieuw onderzoek waarin open slokdarmchirurgie werd vergeleken met kijkoperaties bij slokdarmkanker. Een dergelijk multicenter, gerandomiseerd onderzoek is nooit eerder uitgevoerd. Slokdarmkanker komt steeds vaker voor. Tot nu toe is de enige bekende behandeling een operatie. 'Traditionele' open chirurgie is echter risicovol en geeft een zeer lange herstelperiode. Een kijkoperatie kan mogelijk het risico op complicaties verkleinen en de herstelperiode van de patiënt bekorten.
Chronische darmontstekingen worden vaak behandeld met thiopurines. Deze medicijnen blijken niet alleen darmontsteking te remmen, maar verkleinen ook de kans op darmkanker. Dat zegt arts-onderzoeker F. van Schaik van het UMC Utrecht. Mensen met chronische darmontsteking, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa, hebben een verhoogde kans op darmkanker. De behandeling van deze ziektes gebeurt met ontstekingsremmers, zoals mesalazine. Als die niet goed aanslaan nemen artsen hun toevlucht tot andere middelen, zoals azathioprine en 6-mercaptopurine. Deze thiopurines zouden de kans op diverse vormen van kanker verhogen. Onderzoek door Van Schaik en haar collega"s onder ruim 2500 patiënten laat zien dat thiopurines de kans op darmkanker juist verkleinen.
Courrech Staal beschrijft diverse onderzoeken gericht op het verbeteren van de multidisciplinaire behandeling van slokdarmkanker. In het eerste deel van het proefschrift staan chemoradiotherapie en chirurgie centraal. Deel twee richt zich op het gebruik van biomarkers in de behandeling van slokdarmkanker. In het derde en laatste deel komen kwaliteitsaspecten in de behandeling van slokdarmkanker aan de orde. Proefschrift: Ewout Courrech Staal: "Improvement of the multimodality treatment of oesophagal cancer"
miRNA’s in het bloed zijn mogelijk geschikt als ‘opspoorder’ van Barrett’s oesofagus, een voorstadium van slokdarmkanker. Dat concludeert Kirill Pavlov in zijn onderzoek naar de recent ontdekte groep van nucleotidezuren. Daarnaast reageren niet alle patiënten met slokdarmkanker even goed op de standaardbehandeling van bestraling, chemotherapie en weghalen van de tumor. Pavlov onderzocht ook waardoor dit komt. Er is nog veel onbekend over de ontwikkeling van Barrett’s oesofagus en het latere stadium: het adenocarcinoom van de slokdarm. Pavlov beschrijft hoe processen die belangrijk zijn in de embryonale ontwikkeling van de slokdarm ook een centrale rol spelen in het ontstaan van Barrett’s oesofagus en het adenocarcinoom van de slokdarm. Omdat deze laatste vorm van kanker vaak te laat wordt vastgesteld om nog op tijd te kunnen worden behandeld, zijn er nieuwe manieren nodig om Barrett’s oesofagus eerder op te sporen. Een methode die hiervoor mogelijk geschikt kan zijn, zo ontdekte Pavlov in een pilotstudie, is het opsporen van bepaalde nucleotidezuren, miRNA’s, in het lichaam. Dat zijn moleculen die de expressie van genen reguleren tijdens cellulaire processen zoals celdeling en de vorming van nieuwe cellen. De promovendus ontdekte verder dat patiënten bij wie in het kankerweefsel de eiwitten SOX2 en CD44 aanwezig zijn een kortere overleving hebben dan patiënten die deze eiwitten in het kankerweefsel missen. Dat verklaart misschien waarom sommige patiënten beter reageren op de huidige standaardbehandeling van Barrett’s oesofagus dan anderen. Kirill Pavlov (1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aan de afdeling Gastro-Enterologie en Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het UMCG (Junior Scientific Masterclass), de Van der Meer-Boerema Stichting en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Pavlov werkt als arts-assistent in het Jeroen Bosch ziekenhuis in Den Bosch.
Proefschrift AMC Amsterdam: Wouter Curvers: "Endoscopic surveillance and advanced imaging techniques in Barrett"s oesophagus".
Bij ongeveer één procent van de bevolking groeit een soort maagslijmvlies in het onderste deel van de slokdarm. Dit heet een Barrett-slokdarm. Deze ontstaat vaak doordat er veel zuur uit de maag in de slokdarm belandt. Doordat de wand van de slokdarm niet goed bestand is tegen het zuur, hebben ze een verhoogd risico op het ontwikkelen van slokdarmkanker. Bij de helft van de patiënten wordt de slokdarmkanker te laat vastgesteld en de andere helft heeft slechts een kans van 20 procent op genezing. Curvers onderzocht bij zes streekziekenhuizen in de regio Amsterdam of met nieuwe geavanceerde endoscopen de kans op het ontdekken van een voorstadium van kanker groter wordt. Dat was niet het geval. Ook liet hij biopten, stukjes weefsel uit een verdachte slokdarm, die algemeen pathologen bestempelen als "onrustig", bekijken door een team van specialisten. Dan blijkt dat het expert-team beter in staat is om vast te stellen of de onrustige cellen in de Barrett-slokdarm relatief onschuldig zijn of dat de patiënt intensiever gecontroleerd moet worden. Tot nu toe werden bijna alle mensen met onrustige cellen intensief gevolgd, maar dit is in slechts 15 procent van de gevallen echt nodig.
Johannes Buijsen: Rectal cancer: Steps towards tailored treatment. Bij de behandeling van endeldarmkanker spelen chirurgie, radiotherapie en chemotherapie een rol. De laatste jaren is er steeds meer belangstelling voor orgaansparende behandeling van endeldarmkanker. Dit proefschrift is gericht op meer maatwerk in de behandeling. Drie aspecten zijn onderzocht: het gebruik van PET-scan om gerichter te bestralen, het ontwikkelen van modellen om de reactie op radiotherapie te voorspellen en het intensiveren van de radiotherapie om de kans op reactie van de tumor te vergroten. PET-scan bleek een bruikbaar instrument voor gerichtere bestraling en het bleek mogelijk om met behulp van onder andere PET-scan en bloedmonsters de reactie op bestraling te voorspellen.
Marije van der Paardt: ‘Advances in MRI for colorectal cancer and bowel motility’. Van der Paardt onderzocht de mogelijkheden van Magnetic Resonance Imaging (MRI) bij het opsporen van dikke-darmkanker (colorectale kanker) en overblijfselen van endeldarmkanker. Ook keek ze naar de toepassing van MRI om darmmotiliteit (spontaan bewegen van de darm) op te sporen.
Het wordt wellicht mogelijk om bij darmkankerpatiënten te voorspellen of de ziekte waarschijnlijk terugkeert. Dat stelt onderzoekster N. Snoeren van de UU. Het gaat om moleculaire factoren en klinische risicoscores. Bij veel mensen met darmkanker keert de ziekte terug. Aanvullende chemotherapie verkleint de kans daarop met ongeveer 10 procent. Maar op dit moment valt nog niet goed te voorspellen welke patiënten baat zullen hebben bij een operatie, of een aanvullende behandeling met chemotherapie. Omdat een operatie en chemotherapie risico’s met zich meebrengen is er daarom een duidelijke behoefte aan biomarkers die de (ziektevrije) overleving voorspellen.
Darmkanker is na longkanker de kankersoort waaraan het grootste aantal patiënten overlijdt. Patiënten met uitgezaaide darmkanker hebben vaak geen baat meer bij chemotherapie. Deze is gericht op het vernietigen van kankercellen, maar in resistente kankercellen werkt zo"n geprogrammeerde celdood niet of minder goed. Om kankercellen toch te laten afsterven, kan er gebruik gemaakt worden van een speciaal molecuul dat een binding aangaat met twee celdoders op het celmembraan, maar dat onschadelijk is voor normale cellen. Onderzoeker Bodvael Pennarun ging na hoe dit molecuul het meest effectief ingezet kan worden.
Darmkanker keert na een operatie bij 30 op de 100 patiënten terug. Artsen zouden daarom een grotere hoeveelheid lymfeklieren op uitzaaiïngen moeten controleren. Dit stellen artsen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch en het Leids Universitair Medisch Centrum na een onderzoek waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het tijdschrift Medisch Contact. In Nederland wordt jaarlijks bij 11.000 mensen darmkanker vastgesteld.
Begin volgend jaar start een proef met bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland. Dat heeft minister E. Schippers van VWS besloten. Bevolkingsonderzoeken (screening) zijn gericht op het opsporen van aandoeningen. Het is een preventieve manier van onderzoek en gericht op het halen van gezondheidswinst. Ook mensen die geen klachten hebben worden opgeroepen. Voor de tijdige opsporing van borstkanker en baarmoederhalskanker bestaan er al periodieke bevolkingsonderzoeken. Ook darmkanker kan door preventief onderzoek voorkomen worden. De ziekte ontstaat uit darmpoliepen, die bij darmonderzoek vaak verwijderd kunnen worden. Alle Nederlanders van 55 tot 75 jaar krijgen straks gefaseerd een oproep om een monster van hun ontlasting in te leveren.
Marc Jacobs: ‘Supporting patients in obtaining and oncologist in providing evidence-based health-related quality of life information prior to and after esophageal cancer surgery’. Patiënten met slokdarmkanker kunnen niet goed worden betrokken bij hun behandeling omdat het zo goed als onmogelijk is patiënten vooraf te vertellen wat het effect is van de operatie op hun kwaliteit van leven. Jacobs stelt in zijn proefschrift dat er weliswaar veel gegevens zijn verzameld over de kwaliteit van leven na de operatie, maar dat het niet mogelijk is deze gegevens te vertalen naar informatie die artsen en toekomstige patiënten kunnen gebruiken. Slokdarmkanker is een ernstige vorm van kanker. Als de tumor niet is uitgezaaid, wordt er meestal geopereerd, maar de ingreep gaat gepaard met een fikse achteruitgang in kwaliteit van leven. Jacobs heeft twintig jaar onderzoek onder de loep genomen om te kijken of het mogelijk is deze patiënten van goede en duidelijke informatie te voorzien over de gevolgen van de ingreep. Dat dit niet mogelijk blijkt te zijn, komt doordat de studies om de gevolgen voor de patiënt te bepalen methodologisch slecht van opzet zijn. Vaak zijn de vragenlijsten om de gevolgen vast te stellen te verschillend om eensluidende voorspellingen te kunnen doen. Jacobs stelt dat een vragenlijst op het web een bruikbaar en waardevol hulpmiddel kan zijn voor slokdarmpatiënten. Volgens hem vinden artsen de lijst echter nog niet geschikt.
Darmkanker, een kanker aan rectum en slokdarm is verantwoordelijk voor hoge sterfte. Er bestaat een behandeling op maat: operatie en chemotherapie. Desondanks is slechts vijftig tot zestig procent van de mensen nog in leven vijf jaar nadat de diagnose darm- of rectumkanker is gesteld. Bij slokdarmkanker is dat slechts tien tot twintig procent. Tuynman beschrijft de prognostische en therapeutische toepassing van enkele eiwitten die centraal staan bij deze vormen van kanker. Proefschrift: Jurriaan Tuynman, titel: "Molecular pathways and intervention in GI cancer".
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben een KWF-subsidie ontvangen van 550.000 euro. Zij gaan hiermee onderzoek doen naar een nieuwe behandeling van endeldarmkanker. Doel van deze internationale studie is om na te gaan of deze nieuwe behandeling een hogere kans op overleving en minder bijwerkingen voor patiënten oplevert. De huidige behandeling bestaat uit bestraling gedurende vijf weken met chemotherapie. Daarna wordt de tumor operatief verwijderd. ‘Bij de nieuwe behandeling krijgen patiënten in de eerste week een intensieve bestraling. Gevolgd door 18 weken chemotherapie. Dit om mogelijke uitzaaiingen te bestrijden en het gezwel verder te laten slinken. De kleiner geworden tumor kan vervolgens met een minder uitgebreide operatie verwijderd worden. Tot vijf jaar na de operatie worden de patiënten gevolgd om na te gaan of de patiënten goed zijn hersteld en of de ziekte niet is teruggekomen.’, aldus hoofdonderzoeker prof. dr. Cock van de Velde. De studie is een samenwerkingsverband tussen het LUMC, het Universitair Medisch Centrum Groningen, het Karolinksa Institutet en de Uppsala Universitet in Zweden. De studie is in Zweden al van start gegaan. Onderzoekers uit verschillende disciplines op het gebied van darmkanker uit Nederland, Zweden, Spanje, Ierland, Noorwegen en Denemarken gaan in het kader van deze studie 850 patiënten behandelen. Hoofdonderzoekers van de studie uit het LUMC zijn prof. Cock van de Velde van de afdeling Heelkunde en prof. Corrie Marijnen van Klinische Oncologie / Radiotherapie. Het Datacenter Heelkunde van het LUMC coördineert de gegevensverzameling.
Wanneer bij patiënten slokdarmkanker is vastgesteld, is het van groot belang zo snel mogelijk te weten of en hoe ver de ziekte is uitgezaaid. Dat gebeurt met endoscopisch onderzoek van de lymfeklieren in het bovenste deel van het maag-darmkanaal. Bettien van Hemel ontdekte dat het uitgebreid schoonspoelen van de kleine naaldopening van de endoscoop voorkomt dat de uitslag van uitzaaiing onterecht positief is. Stadiëring van slokdarmkanker gebeurt met een endoscoop, een apparaatje dat de binnenkant van het maag-darmkanaal in beeld kan brengen zonder dat een patiënt onder het mes moet. De endoscoop is uitgerust met een kleine opening voor een dunne naald waarmee cellen verzameld kunnen worden. Omdat de endoscoop de slokdarmtumor moet passeren om de lymfeklieren te bereiken, kunnen er soms kankercellen in de opening (‘het werkkanaal’) van de endoscoop terechtkomen, die na de punctie ten onrechte de indruk geven dat ze uit de lymfeklieren afkomstig zijn. Van Hemel onderzocht in haar promotieonderzoek onder andere of het schoonspoelen met kraanwater van dit werkkanaal zo’n vals-positieve uitslag kan voorkomen. Ze vergeleek daardoor de uitkomsten van 8 patiënten bij wie de lymfkliercellen op de gebruikelijke manier werden verzameld met die van 5 patiënten bij wie het werkkanaal van de endoscoop uitgebreid werd schoongespoeld met kraanwater na het passeren van de slokdarmtumor. Bij zes van de acht patiënten uit de eerste groep leverde de punctie een vals-positieve uitslag op. In de tweede groep gebeurde dit niet. Van Hemel concludeert dat deze resultaten aantonen dat het werkkanaal van de endoscoop besmet kan raken met tumorcellen. Ze pleit voor een herziening van het huidige protocol voor de stadiëring van slokdarmtumor. Bettien van Hemel (1971) studeerde Geneeskunde aan de universiteit van Utrecht. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en in het kader van het Cancer Research Center Groningen van de Graduate School of Medical Sciences. Van Hemel werkt als patholoog in het UMCG.
Margriet de Haan: ‘CT-colonography in population-based colorectal cancer screening’. In een proefbevolkingsonderzoek naar dikke-darmkanker is coloscopie (onderzoek met een dunne flexibele slang met camera om de darm van binnenuit te bekijken) met CT-colografie (onderzoek waarbij de darmen worden onderzocht zonder slang) vergeleken wat betreft opkomst, opbrengst, belasting en reden voor deelname. De opkomst voor CT-colografie was hoger dan voor coloscopie, maar de opbrengst per deelnemer was lager, waardoor het resultaat vergelijkbaar was. Tegen de verwachting werd coloscopie vaker als niet belastend ervaren dan CT-colografie. De meest genoemde reden om mee te doen was: ‘opsporen van darmkanker en/of voorlopers’. De reden om CT-colografie te weigeren was: ‘geen tijd/te veel moeite’. Voor coloscopie was dit: ‘vervelend onderzoek’.
Volgens Britse deskundigen is bewerkt vlees een belangrijke veroorzaker van Darmkanker . Miljoenen kinderen krijgen dagelijks boterhammen met ham, spek, salami of ander bewerkt vlees. Maar daarmee leer je hen ongezonde eetgewoonten aan en lopen ze meer kans op Darmkanker op latere leeftijd, zegt het World Cancer Research Fund Charity.
Rachel Blom: ‘Clinical challenges in esophageal cancer treatment’. Slokdarmkanker komt steeds vaker voor. Door betere diagnostiek en behandeling verbeterde de vijfjaarsoverleving. Blom onderzocht diagnostiek en de uitkomst van de operatie. De invoering van een PET-CT-scan na de gecombineerde preoperatieve chemo- en radiotherapie voorkomt dat patiënten worden geopereerd die tijdens de therapie uitzaaiingen hebben ontwikkeld. Ze constateert verder dat er geen verschil in uitkomst is tussen jonge of oude patiënten en tussen patiënten met een normaal gewicht of overgewicht. De prognose van degenen bij wie slokdarmkanker terugkeert, blijkt de laatste achttien jaar niet verbeterd.
Opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een betere behandeling. Dat concludeert J. Honing van de RUG in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker wordt vaak pas laat opgemerkt en de vooruitzichten zijn slecht. De ziekte keert bovendien vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte, vermoeden wetenschappers. Opsporing van deze kankerstamcellen kan inzicht geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt voor nieuwe behandelingen. Expressie van bepaalde eiwitten lijkt verband te houden met slechtere vooruitzichten, zegt Honing.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan uv-straling bloot te stellen. Dat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. De aanmaak van vitamine D onder invloed van zonlicht blijkt verantwoordelijk voor het beschermende effect. Ook als muizen vitamine D kregen toegediend via hun voeding bleken ze minder kans te lopen op darmkanker. Maar waarschijnlijk komen onder invloed van zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrij. Met een kwartier zomerzon per dag bouw je al voldoende vitamine D op.
Mensen die regelmatig een lage dosis acetylsalicylzuur slikken, verlagen daarmee het risico om darmkanker te krijgen met 24%. Dat blijkt uit een nieuwe studie uitgevoerd door de universiteit in Oxford. Bovendien hebben personen die ondanks een lage dosis acetylsalicylzuur - ongeveer 75 mg per dag - toch darmkanker ontwikkelen, ruim 30% minder kans om aan deze ziekte te overlijden. Volgens de eerste auteur van de studie - dr. Peter Rothwell, hoogleraar neurologie aan het John Radcliffe Hospital en de universiteit in Oxford - vormen deze resultaten een sterk bewijs van de kankerbestrijdende eigenschappen van acetylsalicylzuur. De onderzoekers van de universiteit van Oxford volgden hiervoor 14.000 patiënten gedurende een periode van twintig jaar. Bron: PW 2010;145(44) + FUS
Mensen die meer dan tien jaar achtereen een zittend beroep uitoefenen, hebben twee keer zoveel kans op bepaalde typen darmkanker. Fysieke inactiviteit betekent een grotere kans op deze ziekte. Dat zeggen onderzoekers van University of Western Australia. 918 darmkankerpatiënten werden ondervraagd over hun levensstijl, werk en fysieke inspanning. Vervolgens werden hun antwoorden vergeleken met die van 1021 kankervrije deelnemers. Sporten heeft volgens de onderzoekers geen invloed op dit specifieke risico. Werknemers met een zittend beroep hebben na tien jaar 44 procent meer kans op een tumor in de endeldarm dan werknemers met een lichamelijk actiever beroep. De kans op een tumor in een ander deel van de dikke darm, de karteldarm, ligt zelfs 94 procent hoger.
Darmkanker is na borst- en longkanker de meest voorkomende vorm van kanker, en komt in toenemende mate voor in Nederland. Daarnaast stijgt het aantal goedaardige darmaandoeningen waarvoor veel patiënten een operatie moeten ondergaan. De chirurg heeft een leidende rol in de behandeling van kwaadaardige en goedaardige darmtumoren. Deel I van het proefschrift handelt over het uitvoeren van de technische procedure met het beste resultaat, zodat patiënten na de behandeling van de ziekte een betere kwaliteit van leven hebben. Deel II gaat over de vroege herkenning en behandeling van complicaties, zodat de postoperatieve morbiditeit en sterfte verlaagd kunnen worden. Omdat de chirurg het directe resultaat ziet van zijn handelen op ziekte, kan hij een inschatting maken van de voor- en nadelen. De rol van de chirurg betreft daarom bij uitstek het kritisch beoordelen van bestaande behandelingen en protocollen (deel III). Proefschrift: Annemiek Doeksen: "Colorectal surgery. Optimization of functional results and management of complications".
De veronderstelling dat een PET/CT-scan altijd een betere radiotherapeutische behandeling mogelijk maakt van slokdarmkanker, klopt niet. Dat concludeert Kristel Muijs in haar promotieonderzoek. Ook al wordt de scan in de praktijk al regelmatig gebruikt bij de bestraling van slokdarmtumoren, plaatselijke terugkeer van de tumor kan er niet mee voorkomen worden. Wel kan de scan helpen om zieke lymfeklieren mee te nemen in de behandeling. Muijs onderzocht of het gebruik van een gecombineerde PET/CT-scan resulteert in een adequatere bestraling en daardoor een verbeterde behandeluitkomst. Met zo’n scan is het mogelijk om cellen die veel radioactief gelabeld suiker gebruiken, zoals tumorcellen, af te beelden. Het gebruik van deze beelden resulteert in aangepaste bestralingsplannen. Volgens Muijs kan echter niet met zekerheid gesteld worden dat de PET/CT-scan het werkelijk tumorvolume aangeeft. Zij ontdekte dat bij elf procent van de patiënten die met radiotherapie zijn behandeld, toch nog tumorweefsel terugkeert. In geen van de gevallen was die terugkeer te voorkomen geweest met een PET/CT-planningsscan. Bij een deel van de patiënten groeit de slokdarmtumor in de tijd tussen de diagnostische scan en de PET/CT-scan voor de radiotherapeutische planning. Deze groep kan er volgens Muijs wel belang bij hebben om geselecteerd te worden voor een extra, PET/CT-scan. Ook kan de scan helpen bij het intekenen van zieke lymfklieren. Kristel Muijs (Zwolle, 1983) studeerde Geneeskunde aan de rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Radiotherapie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMW en het UMCG.
Onderzoekers van het LUMC hebben een KWF-subsidie ontvangen van 550.000 euro voor onderzoek naar een nieuwe behandeling van endeldarmkanker. Doel is om na te gaan of deze nieuwe behandeling een hogere kans op overleving en minder bijwerkingen voor patiënten oplevert. De huidige behandeling bestaat uit bestraling, gedurende vijf weken, met chemotherapie. Daarna wordt de tumor operatief verwijderd. Bij een nieuw ontwikkelde behandeling krijgen patiënten in de eerste week een intensieve bestraling, gevolgd door 18 weken chemotherapie. Dit om mogelijke uitzaaiingen te bestrijden en het gezwel verder te laten slinken. De kleiner geworden tumor kan vervolgens met een minder uitgebreide operatie verwijderd worden. Tot vijf jaar na de operatie worden de patiënten gevolgd.
In tumoren bevinden zich zowel kankercellen als normale gezonde cellen. Inzicht in de interactie tussen kankercellen onderling en van kankercellen met gezonde cellen en het effect van deze interactie op tumorprogressie, uitzaaiing en ongevoeligheid voor behandeling geeft mogelijke nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling. Promovenda Karin Tamas onderzocht deze interactie bij tumoren in de endeldarm. In het verleden was de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker vooral gericht op celdeling en DNA-verdubbeling. Tegenwoordig wordt meer gekeken naar specifieke eigenschappen van tumorcellen en normale cellen in de omgeving ervan, zoals immuunsysteem en bloedvaten. Het inzicht dat tumorcellen met hun omgeving communiceren, biedt mogelijkheden voor potentiële behandelingsdoelen. Er is behoefte aan nieuwe behandelingen, omdat nog veel kankerpatiënten overlijden als gevolg van uitzaaiing van de ziekte. In haar proefschrift bestudeert Tamas het effect van bloedvatvormende en migratie-beïnvloedende factoren bij patiënten met uitgezaaide endeldarmkanker die werden behandeld met bestraling op de tumor, gevolgd door systeemtherapie. De systeemtherapie bestond uit chemotherapie gecombineerd met het antilichaam bevacizumab, dat de groei van bloedvaten rond de tumor remt. Na deze behandeling kon bij 72% van de patiënten de tumor in de endeldarm en uitzaaiingen in lever en longen worden verwijderd. De eiwitexpressie van groei- en migratiefactoren in tumorcellen en de naburige niet-kankercellen vóór en na de bovengenoemde therapie werden bestudeerd. Twee specifieke eiwitten, te weten placental growth factor (PlGF) en chemokine ligand CXCL12/chemokine receptor CXCR4, werden geïdentificeerd als potentiële aangrijpingspunten voor medicatie. Karin Tamas (1970) studeerde geneeskunde aan de Iuliu Hatieganu Medical School in Roemenië, gevolgd door de specialisatie tot medisch oncoloog en infectioloog aan de Semmelweis Medical School in Hongarije. Ze kreeg voor dit onderzoek een beurs van de European Society of Medical Oncology.
Bepaalde eiwitten in de leveruitzaaiingen bij darmkankerpatiënten kunnen gebruikt worden om de overlevingskans van de patiënt te voorspellen. Onderzoeker Jeroen Goos ontdekte dat specifieke eiwitten de overlevingskans significant beter voorspellen dan met behulp van bestaande methoden mogelijk is. Hiermee kan ook beter bepaald worden welke patiënt welke behandeling moet krijgen en daardoor kan de overlevingskans omhoog. Goos promoveert 13 mei bij VUmc. De helft van de patiënten die lijdt aan kanker in de dikke darm of endeldarm overlijdt aan de gevolgen van de ziekte, vaak door uitzaaiingen naar de lever. Slechts 40% van de patiënten is vijf jaar na operatieve verwijdering van de leveruitzaaiingen nog in leven. Met behulp van een PET-scan zijn de niveaus te bepalen van bepaalde biologische markers (eiwitten), die informatie geven over de overlevingskans. Jeroen Goos heeft zich in de eerste plaats gericht op de identificatie van eiwitten in de leveruitzaaiingen die als biologische marker kunnen dienen en zo informatie geven over de overlevingskans van de patiënt. In weefselmonsters van 507 patiënten met leveruitzaaiingen heeft hij eiwitten geïdentificeerd die goede voorspellers voor de overleving bleken te zijn. Een combinatie van drie van deze eiwitten bleek de overlevingskans significant beter te voorspellen dan het huidige model, dat gebaseerd is op tumorkenmerken die met standaardmethoden in de kliniek bepaald kunnen worden (zoals aantal of grootte van de uitzaaiingen of bloedwaarden). Voor één van deze eiwitten heeft Goos vervolgens een PET-tracer ontwikkeld. Hoe hoger de eiwitwaarde, hoe slechter de overlevingskans. "Met deze PET-tracer waren we in staat eiwitniveau 's in tumorcellen te meten." Zulke PET-tracers kunnen informatie geven over biologische processen in de tumor en daardoor bijdragen aan het identificeren van patiënten met een slechte prognose. "Door de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt, waarin we gebruikmaken van klinische én biologische kenmerken, kan de overlevingskans van patiënten met leveruitzaaiingen verbeterd worden. Bovendien kunnen we zo beter bepalen welke patiënt welke behandeling moet krijgen", aldus Goos.
Bepaalde eiwitten in de leveruitzaaiingen bij darmkankerpatiënten kunnen gebruikt worden om de overlevingskans van de patiënt te voorspellen. Onderzoeker Jeroen Goos ontdekte dat specifieke eiwitten de overlevingskans significant beter voorspellen dan met behulp van bestaande methoden mogelijk is. Hiermee kan ook beter bepaald worden welke patiënt welke behandeling moet krijgen en daardoor kan de overlevingskans omhoog. Goos promoveert 13 mei bij VUmc. De helft van de patiënten die lijdt aan kanker in de dikke darm of endeldarm overlijdt aan de gevolgen van de ziekte, vaak door uitzaaiingen naar de lever. Slechts 40% van de patiënten is vijf jaar na operatieve verwijdering van de leveruitzaaiingen nog in leven. Met behulp van een PET-scan zijn de niveaus te bepalen van bepaalde biologische markers (eiwitten), die informatie geven over de overlevingskans. Jeroen Goos heeft zich in de eerste plaats gericht op de identificatie van eiwitten in de leveruitzaaiingen die als biologische marker kunnen dienen en zo informatie geven over de overlevingskans van de patiënt. In weefselmonsters van 507 patiënten met leveruitzaaiingen heeft hij eiwitten geïdentificeerd die goede voorspellers voor de overleving bleken te zijn. Een combinatie van drie van deze eiwitten bleek de overlevingskans significant beter te voorspellen dan het huidige model, dat gebaseerd is op tumorkenmerken die met standaardmethoden in de kliniek bepaald kunnen worden (zoals aantal of grootte van de uitzaaiingen of bloedwaarden). Voor één van deze eiwitten heeft Goos vervolgens een PET-tracer ontwikkeld. Hoe hoger de eiwitwaarde, hoe slechter de overlevingskans. "Met deze PET-tracer waren we in staat eiwitniveau 's in tumorcellen te meten." Zulke PET-tracers kunnen informatie geven over biologische processen in de tumor en daardoor bijdragen aan het identificeren van patiënten met een slechte prognose. "Door de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt, waarin we gebruikmaken van klinische én biologische kenmerken, kan de overlevingskans van patiënten met leveruitzaaiingen verbeterd worden. Bovendien kunnen we zo beter bepalen welke patiënt welke behandeling moet krijgen", aldus Goos.
Mw. Milou H. Martens, MSc: "Organ-preservation in rectal cancer; can new MRI-techniques improve patient selection". Patiënten met lokaal voortgeschreden endeldarmkanker worden standaard behandeld met bestraling en chemotherapie, gevolgd door een operatie waarbij de endeldarm wordt verwijderd. Dit is een ingrijpende operatie, waarbij patiënten vaak een (tijdelijk) stoma krijgen. In ongeveer 15% blijkt na de operatie dat de tumor al volledig verdwenen was door de bestraling en chemotherapie. Indien we deze patiënten goed kunnen selecteren voorafgaand aan de operatie zou een afwachtend beleid zonder operatie ('wait-and-see’) een minder ingrijpend alternatief kunnen zijn. Dit proefschrift heeft bevestigd dat ‘wait-and-see’ inderdaad een goede behandeloptie is en bovendien uitgezocht hoe een MRI-scan kan bijdragen aan de selectie van de juiste patiënten.
Om patiënten met slokdarmkanker zo goed en snel mogelijk te helpen, is het van groot belang dat artsen snel duidelijkheid hebben over de grootte van de tumor en mogelijke uitzaaiingen. Liesbeth Schreurs laat in haar promotieonderzoek zien hoe en in welke volgorde zulk beeldvormingsonderzoek het beste kan worden uitgevoerd om patiënten zo min mogelijk te belasten en om zo snel mogelijk de juiste therapie te starten. Slokdarmpatiënten ondergaan nu nog standaard verschillende onderzoeken: een echografie aan de binnenkant van de slokdarm (EUS), een CT-scan waarmee ‘plakjes’ tumor worden afgebeeld (md-CT) en – alleen op indicatie – een PET-scan met gelabeld glucose (FDG-PET). Om onnodige onderzoeken en kosten te voorkomen, is het belangrijk om deze onderzoeken in een goede volgorde te verrichten. Schreurs berekende hoe precies iedere beeldvormingstechniek kan vaststellen of een tumor chirurgisch te verwijderen is. De promovenda concludeert dat het geen zin heeft om standaard een halsechografie te maken na eerder onderzoek (FDG-PET, md-CT en EUS). Ook stelt ze vast dat, door het onderzoek met een FDG-PET-scan te starten, 15% van de belastende EUS-onderzoeken voorkomen kan worden. Deze volgorde kan bovendien met meer precisie en gevoeligheid vaststellen of de tumor chirurgisch te verwijderen is dan de volgorde die nu gevolgd wordt. De bevindingen kunnen helpen om patiënten eerder duidelijkheid te geven over de beste behandeling. Liesbeth Schreurs (Born, 1978) studeerde tegelijkertijd Geneeskunde en Biomedische wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Centre Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw. Schreurs werkt als chirurg in opleiding in het Medisch Spectrum Enschede.
Proefschrift dhr. Rudi G.P.M. van Stiphout, MSc.: “Predictive modeling of treatment outcome in rectal cancer”. Dit proefschrift behandelt het ontwikkelen van slimme computer programma’s die voorspellingen kunnen doen over het ziekteverloop van endeldarmkanker patiënten. De eerste drie studies tonen aan dat klinische informatie, beeldvorming vóór en tijdens de bestraling en verschillende stoffen in het bloed samen een grote nauwkeurigheid geven voor de voorspelling of de tumor volledig verdwenen zal zijn na behandeling. Daaropvolgende studies tonen aan dat zowel het risico op het terug groeien van de tumor als de kans op een langdurige overleving van een patiënt met enkel klinische informatie goed voorspeld kan worden. In de nabije toekomst helpen deze voorspellingen bij het geven van een behandeling op maat, zoals het vermijden van een ingrijpende operatie of het geven van een extra dosis bestraling.
Promotie, Karam Singh Boparai: ‘The serrated neoplasia pathway. Investigating the role of serrated polyps in colorectal cancer development’. Dikke darmkanker kan zich op verschillende manieren ontwikkelen. Het is aangetoond dat bepaalde dikke darm poliepen, adenomen genaamd, zich tot dikke darm kanker kunnen ontwikkelen. ‘Serrated’ poliepen zijn poliepen die van oudsher als goedaardige poliepen werden beschouwd. Patiënten met hyperplastische polyposis syndroom (HPS) hebben veel van deze ‘goedaardige’ serrated poliepen in hun dikke darm. Wij toonden in dit proefschrift aan dat HPS patiënten en hun familieleden vaak dikke darm kanker hebben en dat deze dikke darm kankers voornamelijk ontstaan uit serrated poliepen. Derhalve lijken serrated poliepen niet uitsluitend goedaardig te zijn zoals eerder werd verondersteld. Hierom is endoscopisch onderzoek met nieuwe endoscopische technieken zoals ‘narrow-band imaging’ en verwijdering van deze poliepen klinisch relevant om dikke darm kanker te voorkomen.
7500 mensen van 54 tot zeventig jaar uit de regio"s Rotterdam en Amsterdam worden uitgenodigd voor deelname aan een proef-bevolkingsonderzoek naar Darmkanker .
Het aantal mensen dat Slokdarmkanker ontwikkelt is de laatste twintig jaar ruim verdubbeld. Dat zegt de Maag Lever Darm Stichting, die deze maand collecteert te bate van onderzoek naar deze vaak niet te genezen vorm van kanker.
Kankerstamcellen zijn in darmkanker verantwoordelijk voor het ontstaan en groeien van tumoren. Het identificeren en isoleren van kankerstamcellen en het testen van nieuwe therapieën gericht tegen deze cellen is daarom van groot klinisch belang. Kemper onderzocht de expressie en regulatie van twee eiwitten (CD133 en Lgr5) waarmee kankerstamcellen kunnen worden herkend. Daarnaast wordt aangetoond dat kankerstamcellen, die normaal ongevoelig zijn voor allerlei vormen van therapie, kunnen worden aangepakt met een eiwit dat ze aanzet tot zelfdoding, het induceerbaar caspase-9 construct. Proefschrift: Kristel Kemper: ‘Molecular identification and targeting of colorectal cancer stem cells’.
Mensen die veel groente en fruit eten verminderen zo hun risico op Darmkanker met twintig tot 25 procent. Dat zegt het RIVM op basis van Europees onderzoek.
Slokdarmkanker is een van de meest agressieve kankersoorten wereldwijd met een slechte overlevingskans. Gezien de relatieve ‘stille’ ontwikkeling van deze aandoening, komt slechts de helft van de nieuw gediagnosticeerde patiënten in aanmerking voor behandeling waarbij genezing het einddoel is. Deze standaard behandeling is volgens het CROSS schema; wekelijkse chemotherapie (carboplatin en paclitaxel) gedurende 5 weken in combinatie met radiotherapie (41.4 Gy, in 23 fracties van 1.8 Gy) gevolgd door een operatie waarbij de tumor met ruime marges verwijderd wordt. Een 5-jaars overlevingskans van 47% wordt met deze behandeling bereikt in vergelijking met 33% met enkel een chirurgische aanpak. Helaas, ligt het percentage complete respons na chemoradiatie op 29%. Het merendeel, 71%, reageert onvoldoende, waarvan 18% geen enkele respons laat zien. Deze laatste groep patiënten zal helaas wel de nadelige bijwerkingen van chemoradiatie ondervinden zonder enige verkleining van de tumor. Opmerkelijk is dat vroege terugkeer van de tumor ook kan voorkomen bij patiënten met een complete respons. Deze observaties wijzen op een uiterst agressieve ziekte met hoge resistentie tegen de huidige chemoradiatie. Van een populatie tumorcellen is bekend dat het resistent is voor conventionele chemo- en radiotherapie, de zogenoemde kankerstamcellen. Het elimineren van deze populatie cellen zou potentieel de therapierespons en hiermee ook de overleving kunnen verbeteren. Dit proefschrift richt zich op het identificeren van predictieve factoren van de huidige chemoradiatie en daarnaast het opsporen van doelgerichte therapieën die de therapierespons verbeteren met focus op de kankerstamcelpopulatie. Hiermee kan een behandeling op maat worden gecreëerd.
Bron: RUG
Frederike van Vilsteren: ‘Advances in endoscopic resection and radiofrequency ablation of early esophageal neoplasia’. Lokale behandeling van vroege slokdarmkanker met de endoscoop is veilig en effectief. Nadat met endoscopische resectie (wegsnijden) het aangedane gebied in de slokdarm wordt verwijderd, dient enkele weken later het overige slijmvlies van de slokdarm te worden behandeld met radiofrequente ablatie (wegbranden). Dit blijkt uit het onderzoek van Van Vilsteren naar de behandeling van de zogeheten Barrett-slokdarm, waarbij de slokdarm van binnen is bekleed met maagslijmvlies in plaats van slokdarmslijmvlies. Dit verhoogt de kans op het ontstaan van kanker, in dit geval een adenocarcinoom. Uit haar proefschrift blijkt dat de behandeling van vroege slokdarmanker in de Barrett-slokdarm in snel tempo verbetert. Zo blijkt deze behandeling ook geschikt voor patiënten met langere Barrett-segmenten in hun slokdarm en voor sommige patiënten met plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm. De endoscopische technieken van het wegsnijden en wegbranden van vroege kanker worden steeds meer verfijnd. Ook blijkt uit het onderzoek dat steeds duidelijker wordt welke combinatie van endoscopische resectie en radiofrequente ablatie het beste is voor een individuele patiënt.
Sommige mensen gebruiken een sabbatical om een mooie reis te maken. Anderen, zoals professor Leah Gramlich, stellen het in dienst van de wetenschap. Leah Gramlich, een Canadese gastro-enteroloog en voedingsspecialist, gebruikte de afdeling diëtetiek en voedingswetenschappen van VUmc vier maanden lang als basis voor de voorbereiding van een focusgroep-bijeenkomst over de rol van voeding bij de integrale behandeling van hoofd-hals- en slokdarmkanker. In die periode bezocht zij zorgcentra in Nederland, Zweden, Frankrijk en Italië. Collega's die daar werkzaam waren nodigde zij uit voor de bijeenkomst, die werd gehouden op vrijdag 12 april. Gramlich werkte nauw samen met Marian van Bokhorst-de van der Schueren, onderzoekscoördinator bij de betreffende afdeling. Van Bokhorst: "Focusgroep-bijeenkomsten zijn vooral nuttig als er over een onderwerp onvoldoende wetenschappelijk onderzoek voorhanden is. In dit geval wilden we inzichtelijk maken waar de hiaten in kennis zitten wat betreft de ondersteunende rol van voeding bij de behandeling van kankerpatiënten. Natuurlijk is de voeding niet zaligmakend; het is onderdeel van een groter pakket, waarin ook beweging, kwaliteit van leven en de wensen van de patiënt een plaats hebben." Kort na de bijeenkomst zijn zowel Van Bokhorst als Gramlich enthousiast over het resultaat. Beiden constateren dat de twintig deelnemers, waarvan bijna de helft voor de gelegenheid uit het buitenland kwam, de wereldtop op dit vakgebied vertegenwoordigt. Ze benadrukken dat het belang van voeding voor kankerpatiënten niet overal wordt erkend. In Gramlichs vaderland Canada krijgt voeding bijvoorbeeld nauwelijks aandacht, en ook in Italiaanse kankercentra zijn zeer weinig diëtisten werkzaam. Volgens Gramlich is VUmc de perfecte plek om deze specialisatie verder te ontwikkelen: "Men heeft hier veel expertise, er is goed onderzoek gedaan en er zijn veel diëtisten. Het Nederlandse systeem onderkent het belang van voeding en geeft prioriteit aan voedingsscreening. Er zijn bovendien veel mensen die een bijdrage leveren aan de discussie. Dit is een moeilijk onderwerp omdat het de verantwoordelijkheid is van iedereen - en dus van niemand." "Eén persoon moet de regie op zich nemen", constateert ook Van Bokhorst. "Dat was een eyeopener tijdens deze bijeenkomst. Aan de hand van protocollen kan de regievoerder risicopatiënten identificeren en doorverwijzen. Mogelijk is hier een centrale rol weggelegd voor verpleegkundigen. Om onze doelen ten uitvoer te brengen, moeten we een vijf- of tienjarenplan opstellen." Gramlich en Van Bokhorst zijn het roerend eens over de noodzaak van een individuele benadering van iedere patiënt. Gramlich spreekt van maatwerk; Van Bokhorst zegt dat het stadium van de ziekte en de behandeldoelen meegewogen moeten worden. "Leah en ik nemen het voortouw. We beginnen met het formuleren van een vertrekpunt voor kwaliteitsverbetering."
Dhr. drs. Geert A.A.M. Simkens: “Refining selection criteria for cytoreductive surgery and hipec”. Dit proefschrift richt zich op het selecteren van de juiste patiënten met naar het buikvlies uitgezaaide dikkedarmkanker die in aanmerking komen voor een intensieve chirurgische behandeling. Het natuurlijke beloop van dit ziektebeeld wordt gekenmerkt door een zeer matige overleving van slechts enkele maanden. Met de HIPEC procedure, waarbij alle zichtbare tumor wordt verwijderd en de buik tijdens de operatie wordt gespoeld met verwarmde chemotherapie, kan de overleving van deze patiënten sterk worden verbeterd. Bij de onderzoeken in dit proefschrift zijn verschillende factoren naar voren gekomen die van belang zijn om een juiste afweging te maken of patiënten deze behandeling kunnen ondergaan en daar ook daadwerkelijk baat bij hebben. Dat zijn factoren zoals de locatie van de tumor, roken, de conditie van een patiënt, het optreden van complicaties, het type tumor en het wel of niet ontvangen van chemotherapie voorafgaand aan de HIPEC operatie. Met een aantal van deze factoren werd een model ontwikkeld om de overleving na de operatie te voorspellen.
Bron: UM
Mw. Chantal M.C. le Clercq, MSc: "QUEST for the BEST: Quality of colonoscopy and Colorectal diagnosis in clinical practice". Darmkanker ofwel colorectaal carcinoom (CRC) ontstaat uit voorstadia (poliepen) die langzaam uitgroeien tot kanker. Coloscopie (onderzoek van de dikke darm) heeft als doel poliepen en kanker op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Een kwalitatief goed uitgevoerde coloscopie is essentieel voor adequate en effectieve bescherming tegen CRC. Helaas wordt er bij sommige mensen binnen vijf jaar na een coloscopie toch CRC gevonden: postcoloscopie CRCs of interval CRCs. Dit proefschrift onderzocht het voorkomen en de aard van postcoloscopie en metachrone (tweede primaire) CRCs en de associatie met kwaliteit van coloscopie. Het blijkt dat de huidige kwaliteit van coloscopie in Zuid-Limburg van hoog niveau is. Training van de endoscopist in opsporen en verwijderen van in het bijzonder rechtszijdig gelegen vlakke poliepen is van belang om de ontwikkeling van postcoloscopie en metachrone CRC te voorkomen.
Josien Haan van VUmc ontdekte bij patiënten met maag-, dikke- of dunnedarmkanker dat chromosomale afwijkingen informatie bevatten waaruit op termijn bepaald kan worden voor welke patiënt welke behandeling het meest effectief en kansrijk is. Ze vond bijvoorbeeld dat je zeldzame tumoren van de dunne darm veelal het beste kunt behandelen volgens een behandelschema (de volgorde van verschillende chemotherapieën) dat ook bij dikkedarmkanker worden gebruikt. Haan promoveert maandag 17 maart bij VU medisch centrum. Kanker is een ziekte van de chromosomen, waarin alle erfelijke informatie opgeslagen ligt. Tumoren vertonen vaak chromosomale instabiliteit, wat leidt tot een abnormale toe- of afname van het aantal chromosomen. Deze toe- en afnames van DNA is van invloed op de activiteit van genen in de tumoren en daardoor op het verloop van de ziekte en de gevoeligheid voor therapie. Met haar promotieonderzoek bij VU medisch centrum onderzocht drs. Josien Haan (afdeling Pathologie en VUmc Cancer Center Amsterdam) hoe bepaalde afwijkingen aan chromosomen samenhangen met maag-, dunne-, en dikkedarmkanker. In een groep patiënten met dikkedarmkanker vond Haan chromosomale afwijkingen die kunnen bijdragen bij de meest effectieve behandelkeuzes voor de patiënt. Uit Haan's onderzoek bleek verder dat de patronen van chromosomale afwijkingen bij dunnedarmtumoren meer lijken op die van dikke -en endeldarmtumoren dan op die van maagtumoren. 'Met andere woorden: dunnedarmkanker lijkt genetisch meer op dikke darmkanker', vertelt Haan. 'Bij het behandelen van dunnedarmkanker ligt het dus voor de hand om een behandelschema aan te houden gebaseerd op dat voor dikkedarmkanker-patiënten.' Tenslotte laat Haan in een groep maagkankerpatiënten zien dat bepaalde genen, waarvan een extreme toename van het aantal DNA-kopieën aanwezig is, mogelijk nieuwe aangrijpingspunten voor doelgerichte therapie kan bieden. Echter, al deze bevindingen zijn gebaseerd op afwijkingen in de primaire tumoren, terwijl de uitzaaiingen juist vaak de boosdoeners zijn bij maag-darm tumoren. 'Daarom hebben we ook de patronen van chromosomale afwijkingen in uitzaaiingen (naar lever, lymfe, long, eierstok of buik) vergeleken met de originele tumor in de dikke darm, vertelt Haan. 'Daaruit blijkt dat deze genetisch erg vergelijkbaar zijn. Zowel de genetische profielen van de primaire tumoren alsook van de uitzaaiingen kunnen dus gebruikt worden bij het maken van de meest effectieve behandelkeuzes voor de patiënt.' Dit proefschrift laat zien dat chromosomale afwijkingen in maag-darm tumoren belangrijke informatie herbergen voor beloop van ziekte en behandelkeuze. Vervolgstudies moeten verder aantonen hoe en of deze bevindingen klinisch toepasbaar gemaakt kunnen worden. Het onderzoek van Josien Haan werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding en CTMM (Center for Translational Molecular Medicine).
De medische detectiehonden van KNGF Geleidehonden hebben een belangrijke fase bij het vroegtijdig opsporen van darmkanker met zeer bemoedigende cijfers afgerond. De vijf honden die sinds 2014 getraind worden om op basis van geur darmkanker op te sporen, tonen nu in bijna 80% van de gevallen de juiste ontlastingsmonsters met darmkanker aan. Ze negeren nu ruim 96% van de kankervrije monsters van controlepersonen. KNGF Geleidehonden en samenwerkings-partner VUmc zijn opgetogen over deze eerste uitkomsten: ‘Het is een belangrijke en bemoedigende stap naar een vroege diagnose van darmkanker.’ Deze resultaten kunnen een doorbraak zijn: hoe eerder kanker bij een patiënt wordt ontdekt, hoe groter de kans op herstel. De honden zijn getraind met 380 monsters en konden de 20 monsters van een kankerpatiënt succesvol onderscheiden van de 360 controlemonsters. “Dit is een grote stap in onze pilot. We weten nu dat onze honden de kankermonsters succesvol detecteren. We gaan het onderzoek nu uitbreiden met nieuw materiaal”, zegt Ellen Greve, directeur KNGF Geleidehonden. “Er is nog nooit eerder op deze schaal onderzoek gedaan naar geurdetectie op darmkanker door honden. In dit onderzoek kunnen we met VUmc, onze samenwerkingspartner, een belangrijke bijdrage leveren in het eerder, sensitiever en nauwkeuriger opsporen van darmkanker. Met deze medische detectiemethode, die is gericht op vroege diagnostiek, hopen we uiteindelijk mensenlevens te redden”, vult Greve aan. Prof. dr. H. Verheul en Prof dr Y.M Smulders, bij het project betrokken vanuit VUmc, onderschrijven het belang en de urgentie van de pilot. “Tot nu toe wordt darmkanker voornamelijk opgespoord via een chemische test op ontlasting, waarna bij een positieve test een colonoscopie volgt, waarbij een camera in de darm van de patiënt wordt binnengebracht. Dat is voor de patiënt niet prettig en bovendien blijkt er dan vaak helemaal geen kanker te zijn, of wordt de ziekte vaak pas in een vergevorderd stadium opgespoord. Het is niet uitgesloten dat de hondenneus uiteindelijk beter presteert dan de chemische test. In dat geval zouden minder onnodige coloscopieën volgen en darmkanker in een vroeger stadium ontdekt kunnen worden.” De training van de honden wordt nu in volle gang voortgezet. Bij KNGF Geleidehonden is een speciale trainingsruimte ingericht waar de honden zonder afleiding verder trainen op geurdetectie. Er zijn twee tot drie trainingssessies per week waarbij elke hond vier ‘runs’ maakt langs een geurcarrousel. In iedere run ruikt de hond aan acht ontlastingsmonsters. Per training krijgt de hond in totaal dus 32 geuren aangeboden. Daarvan zijn twee tot vier monsters afkomstig van kankerpatiënten. Om voldoende wetenschappelijk bewijs te leveren dat de honden daadwerkelijk reageren op geur van kanker in de monsters, gaan de trainers in de fase die nu aanbreekt meerdere testen doen met nieuw materiaal. Als het experiment slaagt, zal worden bekeken hoe dit is in te passen in de vroege diagnostiek van andere vormen van kanker.
Uit onderzoek van onder andere het Erasmus MC is vast komen te staan welk gen precies betrokken is bij het ontstaan van de zogeheten Barrett’s slokdarm, een aandoening die (ook) in Nederland steeds vaker voorkomt en bij sommige patiënten uitmondt in een dikwijls dodelijke vorm van slokdarmkanker. De uitkomst van het onderzoek is een doorbraak, zegt bijzonder hoogleraar prof. dr. Maikel Peppelenbosch, tevens hoofd van het laboratorium Maag- Darm-, Leverziekten van het Erasmus MC. De weg naar preventieve screening van potentiële Barrett’s-patiënten ligt nu namelijk open. Het onderzoek, uitgevoerd met medewerking van het Erasmus MC en andere (universitaire) centra uit heel de wereld, toont voor het eerst aan welk gen precies zorgt voor de ontwikkeling van de Barrett’s slokdarm. De studie, gepubliceerd samen met twee toonaangevende medische centra in Engeland, wordt vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Genetics. Barrett’s slokdarm is een aandoening waaraan uitsluitend blanke mannen lijden. Symptomen zijn onder meer chronische oprispingen met brandend maagzuur. Een Barrett’s slokdarm ontstaat door een genetisch defect in het slijmvlies van de slokdarm. Door dat defect wordt in de slokdarm weefsel van de lever, darmen en alvleesklier gevormd. Mannen die aan een Barrett’s slokdarm lijden, hebben jaarlijks 1 procent meer kans dat ze slokdarmkanker ontwikkelen. Barrett’s slokdarm komt bovendien steeds vaker voor: 0,3 procent van de blanke mannen krijgt er jaarlijks last van en dat percentage neemt snel toe. De afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het Erasmus MC heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een belangrijk expertisecentrum op het gebied van slokdarmkanker. Eerder dit jaar werden in het Erasmus MC goede resultaten geboekt bij de behandeling van een andere soort slokdarmkanker, de zogenoemde plaveiselcel variant. De bevindingen die vandaag in Nature Genetics staan, bieden de afdeling MDL van het Erasmus MC handvatten om de behandeling van slokdarmkanker waaraan de Barrett’s slokdarm te grondslag ligt, te verbeteren. Op dit moment overlijdt nog een groot deel van de patiënten met deze vorm van slokdarmkanker. Bovendien ligt nu de weg naar preventieve screening van potentiële Barrett’s-patiënten open, zegt bijzonder hoogleraar prof. dr. Maikel Peppelenbosch, tevens hoofd van het laboratorium MDL. ,,Als iemand een vader heeft die aan deze vorm van slokdarmkanker is overleden, kunnen wij bij zijn zoon gaan kijken of hij dit specifieke gen heeft. Als wij deze zoon dan al op jonge leeftijd maagzuurremmers geven, ontwikkelt zich geen Barrett’s slokdarm en dus ook geen slokdarmkanker. Je kunt moeilijk de gehele mannelijke blanke bevolking maagzuurremmers geven.’’ Het Erasmus MC leverde een belangrijke bijdrage aan het onderzoek in Nature Genetics omdat het al jaren lang zorgvuldig alle weefselmonsters en gegevens van Barrett’s-patiënten documenteert. In totaal bracht het laboratorium MDL ruim 800 weefselmonsters in. Ook andere Nederlandse universitaire centra als het UMC Utrecht (75 monsters), AMC (63 monsters) en UMC St Radboud Nijmegen (115 monsters) waren betrokken bij de studie.
Tim de Meij en Nanne de Boer van VUmc hebben de MLDS Award 2014 gewonnen voor hun onderzoek naar de eNose bij dikkedarmkanker. Zij toonden als eerste aan dat de elektronische neus de poep van een darmkankerpatiënt kan onderscheiden van gezonde ontlasting. Ze kregen de prijs uitgereikt tijdens het voorjaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Gastroenterologie (NVGE) op 19 maart. Foto: Eric Borghs De Maag Lever Darm Stichting (MLDS) heeft de prijs toegekend voor het artikel dat De Meij, De Boer en collega's schreven over de geuranalyse van poepsamples van patiënten met en zonder dikkedarmkanker. Met behulp van een elektronische neus (eNose) waren zij in staat onderscheid te maken tussen de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker en die van gezonde deelnemers. Ook konden zij op deze manier onderscheid maken tussen de geurprofielen van poep van patiënten met gevorderde poliepen (het voorstadium van darmkanker) en gezonde deelnemers. Dit laatste ging met een grotere sensitiviteit en specificiteit dan van de test die momenteel gebruikt wordt in het bevolkingsonderzoek darmkanker. "Deze resultaten zijn veelbelovend en nodigen uit tot vervolgonderzoek naar de rol van geurprofielen in de screening naar darmkanker en andere gastro-intestinale aandoeningen", meldt de MLDS. De MLDS Award vertegenwoordigt een waarde van € 5.000. Dit bedrag kan naar eigen inzicht besteed worden aan wetenschappelijke doeleinden. De MLDS Award wordt toegekend aan het onderzoek dat in het voorgaande jaar in een internationaal tijdschrift gepubliceerd is en dat de meeste impact heeft voor de maag/darm/lever-patiënt. Onderzoekers kunnen zich nog aanmelden voor de MLDS Award 2015 .
Artsen moeten een hogere vergoeding krijgen naarmate ze betere zorg leveren, bepleit Johannes Govaert. Hij onderbouwt zijn visie met cijfers over de zorgresultaten en de kosten van de behandeling van darmkanker. Govaert promoveert op 6 april aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op dezelfde dag promoveert zijn tweelingbroer Klaas, eveneens chirurg-in-opleiding, in Utrecht op een onderzoek naar uitzaaiingen bij darmkanker. Medische behandelingen kosten geld en zorgverleners krijgen dat vergoed van ziektekostenverzekeraars. Maar is die vergoeding altijd eerlijk? Voor de operatieve verwijdering van tumoren in dikke darm of endeldarm geldt een tarief dat bijna uitsluitend afhangt van de duur van de ziekenhuisopname. Moet de patiënt langer dan 28 dagen blijven, dan is de vergoeding hoger. “Dat doet geen recht aan het werk van de zorgverleners”, stelt Govaert. “Want de ene patiënt vraagt meer zorg dan de ander omdat hij ouder is, omdat de tumor op een lastigere plaats zit of omdat de ziekte al verder is voortgeschreden.” Govaert onderbrak zijn opleiding tot oncologisch chirurg een jaar om onderzoek op te zetten naar kwaliteit en kosten in de gezondheidszorg. Dat onderzoek deed hij deels bij het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) in Leiden, dat sinds 2009 de klinische resultaten van operaties bij darmkanker registreert. Daarom is zijn onderzoek daarop toegespitst. Met een team berekende hij de kosten van operaties die in 29 ziekenhuizen zijn uitgevoerd en koppelde die per patiënt aan de zorguitkomst. Het blijkt dat de behandeling van darmkanker bij een ‘moeilijke’ patiënt twee keer zo duur is als bij een ‘makkelijke’ patiënt. Ziekenhuizen die zich specialiseren in de behandeling van complexe patiënten of waar toevallig in verhouding veel van zulke patiënten komen, krijgen dus een te lage vergoeding. Dat biedt geen prikkel om de zorg te verbeteren. Een vergoeding op basis van de duur van een ziekenhuisopname, zoals bij darmkanker, kan in theorie zelfs verkeerd uitpakken. Als complicaties optreden die een langere opname nodig maken, stijgt de vergoeding. Geen zorgverlener laat een patiënt langer blijven vanwege het geld dat het oplevert, maar het is geen stimulans om complicaties te voorkomen. Govaert: “Het is eerlijker om op basis van de complexiteit van de behandeling te vergoeden.” Hij ziet dat als eerste stap op weg naar een systeem dat zorg vergoedt op basis van geleverde kwaliteit: hoe beter de zorgresultaten die een ziekenhuis behaalt, hoe hoger de betalingen. Dan komt een ziekenhuis dat complexe patiënten behandelt uit de kosten en blijft er zelfs geld over om de zorg verder te verbeteren. Alle partijen profiteren, zo verwacht hij: patiënten zijn verzekerd van de best mogelijke behandeling, zorgverleners zien hun inspanningen beloond en zorgverzekeraars krijgen waar voor hun geld. Nu al blijkt voor darmkanker dat de zorg verbetert als de klinische resultaten worden vastgelegd, terwijl de kosten tegelijkertijd dalen. Een aangepast beloningssysteem maakt dat effect nog groter. Govaert: “Er zijn meer mensen die hiervoor pleiten, maar wij hebben het met cijfers onderbouwd.”
Bron: LUMC
Door omhoogkomend maagzuur (reflux) kan de binnenbekleding van de slokdarm veranderen, dit wordt een Barrett-slokdarm genoemd. Daarin kunnen onrustige (afwijkende) cellen ontstaan. Hoe onrustiger de cellen, hoe hoger de kans op het krijgen slokdarmkanker. Het preventief wegbranden van die onrustige cellen kan dat echter voorkomen, óók als alleen sprake is van licht afwijkend weefsel. Dit blijkt uit een studie van Jacques Bergman, hoogleraar Gastro-intestinale endoscopie en arts-onderzoeker Nadine Phoa, beiden werkzaam bij de afdeling Maag-, Darm-, Leverziekten van het AMC. ‘Stel, we noemen Barrett-weefsel wit en slokdarmkanker zwart,’ legt Bergman uit, ‘dan zitten daar een aantal grijstinten tussen. Ons onderzoek concentreerde zich op patiënten in de categorie lichtgrijs. Ook in deze groep daalt de kans op slokdarmkanker enorm als we de licht onrustige cellen wegbranden.’ De resultaten van het onderzoek worden vandaag gepresenteerd tijdens de Digestive Disease Week 2013 in Orlando, Florida. Bij Barrett-patiënten met erg onrustige cellen of een vroege vorm van slokdarmkanker wordt afwijkend slokdarmweefsel verwijderd met behulp van radiofrequente ablatie (RFA). Dat werkt uistekend: bij circa 95% groeide na RFA normaal slokdarmweefsel terug. Bergman en Phoa hebben nu aangetoond dat door RFA óók bij Barret-patiënten met milde afwijkingen (licht onrustige cellen) de kans op slokdarmkanker sterk afneemt. Nu wordt deze patiëntengroep alleen regelmatig gecontroleerd met behulp van een endoscoop (een flexibele slang met camera). Door het onderzoek zal dat wellicht veranderen. In het kader van de SURF-studie (Surveillance vs. RadioFrequency ablation) werden 140 Barrett-patiënten onderzocht met licht onrustig slokdarmweefsel. De helft daarvan (de controlegroep) kreeg alleen de standaardtherapie (regelmatige endoscopische controle), bij de andere helft werd het licht afwijkende weefsel met RFA preventief verwijderd. In de controlegroep ontwikkelden 11 mensen binnen twee jaar erg onrustige cellen en kregen zes mensen slokdarmkanker. In de RFA-groep ontwikkelde slechts één patiënt in diezelfde periode kanker. Behandeling leidde nauwelijks tot complicaties. De SURF-studie werd uitgevoerd door het AMC in samenwerking met ziekenhuizen in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, en gesponsored door Covidien, een bedrijf in medische hulpmiddelen voor onder andere RFA.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hopen een test te kunnen ontwikkelen die aangeeft of een kankerpatiënt baat heeft bij bloedverdunners. Hiervoor kijken ze naar de genen van de patiënt. De wetenschappers ontdekten namelijk genen die actiever zijn bij darmkankerpatiënten mét trombose dan bij darmkankerpatiënten zónder trombose. Henri Versteeg en Betül ÜnlüKankerpatiënten hebben een verhoogde kans op trombose, maar lang niet iedere kankerpatiënt krijgt hier last van. LUMC-onderzoekers keken daarom of aan de hand van de genen die actief zijn in de tumorcellen voorspeld kan worden of iemand te maken krijgt met gevaarlijke bloedstolsels. Ze vonden ongeveer dertig genen die een ander activiteitenpatroon laten zien bij patiënten met darmkanker die trombose ontwikkelden dan bij darmkankerpatiënten zonder trombose. Praktisch doel van het onderzoek is een test ontwikkelen die voorspelt welke kankerpatiënt bloedverdunners moet gebruiken om het risico op trombose te verminderen. “We hopen twee of drie genen te ontdekken die zo sterk samenhangen met trombose dat we ze kunnen gebruiken voor zo’n test. We hebben daar al een aantal kandidaten voor gevonden”, vertelt Henri Versteeg, hoogleraar op de afdeling Trombose en hemostase. “Trombose is de tweede doodsoorzaak bij kankerpatiënten, maar de modellen die we nu hebben om te voorspellen wie de grootste risico’s lopen, werken niet goed.” “Veel van de genen die we nu gevonden hebben zijn betrokken bij ontstekingsreacties. Mogelijk spelen ontstekingsprocessen dus een rol bij het ontstaan van trombose”, vertelt Betül Ünlü, onderzoekster op de afdeling Trombose en hemostase. “We hebben nu gekeken in weefsel van mensen die een operatie ondergingen vanwege darmkanker. Met een laser konden we uit dit weefsel de kankercellen selecteren. Hierin hebben we vervolgens het mRNA geanalyseerd, waaraan je kunt aflezen hoe actief de verschillende genen zijn in het tumorweefsel.” Uiteindelijk hopen de onderzoekers processen te vinden die ook in het bloed meetbaar zijn. “Bloed is veel makkelijker af te nemen dan een stukje tumor en een bloedtest zou daarom ideaal zijn.” Versteeg: “Dit was een zogenaamde proof-of-principle-studie. Wij zijn de eersten die laten zien dat je aan de hand van genactiviteit kunt voorspellen of er trombose ontstaat. Deze bevinding moeten we nog wel in grotere patiëntengroepen bevestigd zien.” Bekend is dat niet elke vorm van kanker de kans op trombose even sterk vergroot. Dat is bij darmkanker wel het geval, en bij longkanker, hersentumoren en alvleesklierkanker is dat nog sterker. “Zeker een kwart van de patiënten met alvleesklierkanker krijgt te maken krijgt met trombose. Daarom willen we ook bij deze vorm van kanker gaan kijken of we genen kunnen vinden die de kans erop voorspellen. Ik verwacht dat we voor een groot deel andere genen vinden, maar waarschijnlijk is er wel een gedeeltelijke overlap.”
Bron: LUMC
Het UMC Utrecht gebruikt voor darmonderzoek een nieuw soort endoscoop met drie camera’s in plaats van één. Met het apparaat verwachten artsen meer poliepen op te sporen. Poliepen kunnen het begin zijn van darmkanker. Bij een gewoon darmonderzoek blijken artsen zo’n dertig tot veertig procent van de poliepen over het hoofd te zien. Met de nieuwe endoscoop met drie camera’s missen artsen nog slechts acht procent van de poliepen. Anders gezegd: met het nieuwe apparaat sporen artsen zo’n zeventig procent méér poliepen op. Het onderzoek duurt wel één a twee minuten langer dan voorheen. Dit blijkt uit een onderzoek bij 185 patiënten, dat mede uitgevoerd is door het UMC Utrecht. De resultaten zijn dit jaar gepresenteerd op een congres van maag-, darm-, leverartsen (Digestive Disease Week, Orlando, Verenigde Staten), maar moeten nog verschijnen in een wetenschappelijk tijdschrift.Maag, darm-, en leverartsen prof. dr. Peter Siersema en dr. Leon Moons van het UMC Utrecht werkten mee aan het onderzoek. Dankzij drie camera’s kijkt de nieuwe endoscoop niet alleen naar voren, maar ook naar links en rechts. De arts kan daardoor overal in de darm bijna volledig in de rondte kijken. Hij heeft niet slechts de gebruikelijke 170 graden zicht, maar zo’n 330 graden.De arts bekijkt de darm nu via drie schermen in plaats van één. Een opgespoorde poliep kan meteen verwijderd worden. Het bedrijf Endochoice maakt de nieuwe endoscoop. Het UMC Utrecht heeft de endoscoop in bruikleen van het bedrijf. “Vooralsnog zijn wij het enige ziekenhuis in Europa dat deze endoscoop gebruikt”, zegt Siersema. “Het apparaat is veilig en werkt beter dan de bestaande endoscopen, we hopen het meer te gaan gebruiken. De grotere opsporingskans voor poliepen betekent dat patiënten beter af zijn omdat naar verwachting de kans om dikkedarmkanker hierdoor afneemt.” Dikkedarmkanker ontwikkelt zich bijna altijd uit een darmpoliep. Een poliep is een uitstulping of een verdikking van het slijmvlies aan de binnenkant van de darm. Dikkedarmkanker is een van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland, bijna 50.000 mensen hebben de ziekte. Tussen 2013 en 2019 gaat het bevolkingsonderzoek darmkanker geleidelijk van start.Alle mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar krijgen daar iedere twee jaar een uitnodiging voor.Betere opsporing en verwijdering van poliepen leidt tot betere, meestal vroegere, behandeling van dikkedarmkanker. Het UMC Utrecht voert jaarlijks zo’n achtduizend darmonderzoeken uit. Het werkt in het DarmCentrum Midden Nederland samen met het Utrechtse Diakonessenhuis.
Macrofagen spelen een belangrijke rol bij infecties en afweer. Uit recent onderzoek blijkt dat het verwijderen of het veranderen van de functie van deze macrofagen in modellen voor dikkedarmkanker zorgt voor een verhoogde groei van deze tumoren. Onderzoeker Marijn Bögels ontdekte dat het omgevingsmilieu van de macrofaag bepaalt of deze cellen kanker groei bevorderen of juist tegengaan. Bögels concludeert dat de kankercellen de functie van macrofagen kunnen beïnvloeden. Hij promoveert 9 november. Macrofagen zijn belangrijke cellen van het eigen afweersysteem en spelen in het lichaam verschillende rollen. Ze dragen bij aan het opruimen van infecties en het herstellen van wonden. Macrofagen spelen echter ook een ingewikkelde rol tijdens de ontwikkeling en uitzaaiing van kanker. In veel types van kanker, zoals borstkanker, ruimen macrofagen niet de kankercellen op maar helpen ze juist om het kankergezwel harder te laten groeien. De aanwezigheid van macrofagen in deze types van kanker is dan ook ongunstig voor de overleving van de patiënt. Wanneer je uit deze kankertypes de macrofagen zou verwijderen (hebben andere onderzoeken laten zien) neemt de tumorgroei juist af. Bij dikkedarmkanker is het andersom: macrofagen zorgen juist voor een remming van kankergroei. Wanneer je ze verwijdert zal de kanker dus sneller ontwikkelen. Conclusie:het heersende idee dat macrofagen in kanker altijd slecht zijn, klopt niet. Borstkankercellen beïnvloeden de macrofagen in zo'n manier dat ze dat ze gunstig zijn voor de kanker zelf. Dikkedarmkankercellen kunnen dit niet en scheiden juist stoffen uit die macrofagen kunnen activeren waardoor deze de kankergroei zouden kunnen remmen. Marijn Bögels vond dat een chirurgische ingreep, onontbeerlijk om de dikkedarmkanker te verwijderen, leidt tot een verhoogde aanhechting van kankercellen en een vergrootte kans op uitzaaiingen. Deze operatie leidt tot een activatie van macrofagen waardoor bloedvaten in de lever beschadigd raken. Hierdoor krijgen vrije kankercellen in het bloed verhoogde kans om aan te hechten. Bögels ontwikkelde een antilichaamtherapie waarbij deze geactiveerde macrofagen worden ingezet om aangehechte kankercellen op te ruimen. Door tijdens de operatie te behandelen met specifieke antilichamen, welke binden aan de oppervlakte van kankercellen, zijn de macrofagen in staat om deze kankercellen te herkennen en kunnen ze deze opeten en doden. Zo kan door de operatie geactiveerde uitzaaiing van dikkedarmkanker worden voorkomen.
Patiënten met dikkedarmkanker kunnen 2 tot 11 jaar na de diagnose nog steeds veel last hebben van neuropathie klachten als gevolg van de behandeling met chemotherapie. Patiënten met neuropathie klachten hebben een lagere kwaliteit van leven vergeleken met mensen zonder deze klachten. Tot die conclusie komen dr. Floortje Mols (Tilburg University en Integraal Kankercentrum Zuid) en collega’s in een onlangs verschenen artikel in het Journal of Clinical Oncology. Patiënten die deelnamen aan het onderzoek rapporteerden de ‘afgelopen week’ het meeste last te hebben gehad van de volgende neuropathiegerelateerde klachten: erectiestoornissen (42 procent), gehoorproblemen (11 procent), problemen met het openen van een pot of fles door krachteloosheid in de handen (11 procent), tintelende tenen of voeten (10 procent) en problemen met traplopen of opstaan uit een stoel door zwakte in de benen (9 procent). Verder hadden patiënten die behandeld waren met het middel oxaliplatin vaker last van tintelende (29 vs. 8 procent), gevoelloze (17 vs. 5 procent), en stekende of brandende pijn (13 vs. 6 procent) in de tenen en voeten vergeleken met patiënten die nooit chemotherapie hadden gehad. Ze hadden ook vaker tintelende tenen en voeten (29 vs. 14 procent) in vergelijking met patiënten die behandeld waren met een andere vorm van chemotherapie dan met het middel oxaliplatin. Patiënten die veel neuropathieklachten rapporteerden, hadden een beduidend slechtere kwaliteit van leven dan mensen die minder of geen neuropathieklachten hadden. Omdat deze klachten moeilijk te behandelen zijn, zou toekomstig onderzoek zich moeten richten op het voorkomen en behandelen van deze klachten. Mols en collega´s onderzocht de neuropathieklachten en de kwaliteit van leven bij patiënten met dikkedarmkanker die tussen 2000 en 2009 de diagnose dikkedarmkanker kregen. Allen kregen een vragenlijst toegestuurd. Van de benaderde groep (ex-)patiënten (die tussen de 2 en 11 jaar geleden de diagnose dikkedarmkanker kregen), vulden in totaal 1.648 mensen (83 procent) de vragenlijst in. Deze studie maakt deel uit van een grote studie naar kwaliteit van leven en behandelingsgerelateerde klachten bij patiënten met dikkedarmkanker. Naast de publicatie in het toonaangevende Journal of Clinical Oncology zijn de resultaten van deze studie ook gepresenteerd in februari 2013 tijdens het congres van de American PsychoOncology Society (APOS) in Huntington Beach (Californië). Verder verzorgt Floortje Mols in juni 2013 een presentatie tijdens het International Symposium on Supportive Care In Cancer (MASCC) in Berlijn. Referentie: Floortje Mols, Tonneke Beijers, Valery Lemmens, Corina van den Hurk, Gerard Vreugdenhil, Lonneke van de Poll-Franse. ‘Chemotherapy-induced neuropathy and its association with quality of life among 2-11 year colorectal cancer survivors; results from the population-based PROFILES registry’. Journal of Clinical Oncology, 2013.
Het KWF heeft 7 oncologische onderzoeksprojecten van het Leids Universitair Medisch Centrum beloond met een totale subsidie van ruim 2,6 miljoen euro. Dankzij de subsidie kunnen 7 LUMC-onderzoekers volgend jaar van start met onderzoeken naar onder meer baarmoederkanker, darmkanker en leukemie. Dr. Wilma Mesker start in 2017 samen met prof. Rob Tollenaar met een onderzoek naar tumor-stroma in darmkanker. Doel van dit onderzoek is te voorkomen dat een patiënt met darmkanker onder- of juist overbehandeld wordt door een betere herkenning van agressieve en niet-agressieve tumoren. Gynaecoloog Mariëtte van Poelgeest doet onderzoek naar vulvacarcinoom (schaamlipkanker), patholoog Tjalling Bosse ontvangt een Bas Mulder Award (Young Investigator Grant) voor onderzoek naar baarmoederkanker. Ook prof. Hendrik Veelken, afdelingshoofd Hematologie, start in 2017 een nieuw onderzoek dankzij het KWF. Zijn onderzoek richt zich op lymfklierkanker (Hodgkin en non-Hodgkin). Interventieradioloog Arian van Erkel zet zijn subsidie in voor onderzoek naar leverkanker. Het KWF kende landelijk subsidies toe aan 9 ‘unieke hoogrisicoprojecten’ voor baanbrekende onderzoeksideeën. Twee van die subsidies gingen naar LUMC-onderzoekers. Dr. Marieke Griffioen gebruikt haar subsidie voor onderzoek naar leukemie, dr. Franck Lebrin zet in op een verbetering van de behandeling bij hersentumoren, borstkanker en darm- en endeldarmkanker. KWF selecteerde de onderzoeksprojecten op basis van hun wetenschappelijke kwaliteit, haalbaarheid en relevantie.
Bron: VUmc
Renée Barendse: ‘Minimally invasive strategies in rectal neoplasia’. Twee technieken om grote poliepen uit de dikke darm te verwijderen zijn even effectief, wel zijn er verschillen in het aantal complicaties. Dit blijkt uit onderzoek van Renée Barendse naar endoscopische mucosale resectie (EMR) en transanale endoscopische microchirurgie (TEM), twee vaak toegepaste complexe operatietechnieken bij darmkanker. Dikkedarmkanker, de derde meest voorkomende kankersoort, ontwikkelt zich uit poliepen (adenomen). Wanneer ze met behulp van endoscopie vroeg gedetecteerd en verwijderd worden, leidt dit tot minder darmkanker. Het landelijk bevolkingsonderzoek dikkedarmkanker, dat dit jaar in Nederland van start gaat, moet meer adenomen opsporen. Dit vereist een groei in behandelcapaciteit en optimalisatie van behandelstrategieën. Barendse beschrijft de twee belangrijkste endoscopische en minimaal invasief chirurgische behandelstrategieën voor grote adenomen in de endeldarm. Ze zijn beide even effectief, maar EMR lijkt gepaard te gaan met minder complicaties. Bij TEM was een chirurgische leercurve van invloed op het aantal keren dat de operatie op een andere manier afgemaakt moest worden (conversies), de snijtijd en het complicatiepercentage. De leercurve van EMR is nog onbekend, maar centralisatie van dergelijke behandelingen lijkt aan te bevelen. Noch EMR noch TEM heeft invloed op fecale continentie en defecatiepatronen. In het tweede deel van haar proefschrift bespreekt Barendse de eerste veelbelovende resultaten van een nieuwe techniek, de zogenaamde single port transanal surgery (SPTS). Daarbij worden toegangspoorten, oorspronkelijk ontwikkeld voor laparoscopie, gebruikt voor chirurgie in het anale gebied. Deze techniek zou een alternatief kunnen vormen voor TEM.
De kwaliteit van zorg in de chirurgische oncologie varieert sterk tussen ziekenhuizen en is deels gebaseerd op de hoeveelheid behandelingen die deze ziekenhuizen uitvoeren. Vooral voor minder vaak voorkomende ingrepen met een hoog risico zorgt concentratie in ziekenhuizen voor aantoonbaar betere resultaten. Dat is een van de voornaamste conclusies uit een onderzoek onder elf ziekenhuizen in Zuid-Holland, waarop chirurg Michel Wouters vandaag in Leiden zal promoveren. Zijn onderzoek leidde inmiddels tot nieuwe kwaliteitsnormen in de gehele kankerzorg. Michel Wouters, chirurg in het Antoni van Leeuwenhoek en onderzoeker in het Leids Universitair Medisch Centrum, deed vier jaar lang onderzoek naar de kwaliteit van slokdarmkankeroperaties in de regio van het Integraal Kankercentrum West. Hieronder vallen elf ziekenhuizen in de regio Leiden, Den Haag, Delft en Gouda. Uit dit onderzoek volgde dat er aanzienlijke verschillen in zorgzwaarte zijn tussen ziekenhuizen die slokdarmkankerpatiënten behandelen. Omdat voor dit onderzoek gebruik werd gemaakt van klinische gegevens, verkregen uit de statussen van patiënten die tussen 1990 en 1999 in deze ziekenhuizen behandeld werden, was het mogelijk om de verschillen in zorgzwaarte te corrigeren. Bovendien konden naast postoperatieve sterfte ook andere zorguitkomsten worden onderzocht, zoals complicaties, heroperaties, opnameduur en langetermijnoverleving van patiënten. Wouters vond aanzienlijke verschillen in zorguitkomsten tussen de elf ziekenhuizen in de regio. Betere zorguitkomsten werden gevonden in ziekenhuizen met een hoger volume (meer operaties). Dat gold vooral voor relatief zeldzame ingrepen met een hoog risico. Op basis van deze uitkomsten werd besloten om de suggestie dat het verwijzen van slokdarmkankerpatiënten naar een hoogvolumeziekenhuis zou kunnen leiden tot betere zorguitkomsten, in de praktijk uit te proberen. Omdat er in de regio geen ziekenhuizen waren die meer dan zeven slokdarmoperaties per jaar verrichtten, werd een zogenaamde clinical audit voorgesteld, waarin alle zorguitkomsten werden bijgehouden. Wanneer er verschillen in zorguitkomsten zouden worden geconstateerd, zouden patiënten voortaan verwezen worden naar de ziekenhuizen met de betere uitkomsten. Binnen vijf jaar leidde dit tot het centraliseren van slokdarmoperaties in vier en later drie van de elf ziekenhuizen in de regio. In deze periode verbeterden de zorguitkomsten aanzienlijk. De postoperatieve sterfte werd zelfs verlaagd van 12 naar 4 procent, maar ook de langetermijnoverleving van patiënten verbeterde significant. Met zijn promotieonderzoek heeft Michel Wouters een belangrijke bijdrage geleverd aan het rapport ‘Kwaliteit van Kankerzorg’ van de Signaleringscommissie van KWF Kankerbestrijding, dat in 2010 gepubliceerd werd. De aanbevelingen uit dat rapport hebben inmiddels geleid tot kwaliteitsnormen voor de gehele kankerzorg, welke in december j.l. door de Samenwerkende Oncologische Specialismen (SONCOS) naar buiten werden gebracht. Daarnaast zijn er voor darmkanker, borstkanker, longkanker en slokdarm-maagkanker landelijke clinical audits gestart, gefaciliteerd door het Dutch Institute for Clinical Auditing. Wouters is directeur van het wetenschappelijk bureau van dit kwaliteitsinstituut. Wouters promoveert deze middag om 13.45 uur aan de Universiteit Leiden.
Sascha van Doorn: ‘Monitoring and improving quality of colonoscopy’. Dikkedarmkanker is een van de meest voorkomende kankers in de westerse wereld. Met coloscopie, het inspecteren van de darm met een camera aan een flexibele slang, van hoge kwaliteit kan het ontstaan en de sterfte door dikkedarmkanker verminderen, omdat daarmee darmkanker in een vroeg en nog te behandelen stadium kan worden opgespoord. Ook kunnen met coloscopie poliepen, de voorlopers van darmkanker, worden opgespoord en verwijderd. Op dit moment varieert de kwaliteit van coloscopieën en daarom zijn er verschillende kwaliteitsindicatoren vastgesteld. Om kwaliteit van coloscopieën te optimaliseren, zijn continue monitoring, feedback en benchmarking essentieel. Over het rapporteren, monitoren en verbeteren van de kwaliteit van coloscopie gaat het proefschrift van Sascha van Doorn. Ze beschrijft de ontwikkeling van een nieuw, gestructureerd coloscopie-verslagleggingssysteem waarmee endoscopisten alle kwaliteitsindicatoren en endoscopische bevindingen kunnen beschrijven en gestandaardiseerde verslagen en rapportages kunnen opstellen. Dit systeem kan de basis vormen voor continue kwaliteitsmonitoring, meent Van Doorn, zodat coloscopie geleidelijk een kwaliteitgerichte praktijk wordt. Verder vergelijkt de promovenda een Endocuff (een nieuwe endoscopische cap met twee circulaire rijen plastic haartjes) met conventionele coloscopie. Ook schrijft ze over het verschil tussen endoscopisten wat betreft het percentage patiënten bij wie zij poliepen vinden. Van Doorn onderzocht of deze variatie al tijdens de opleiding tot MDL-arts ontstaat.
Yank Hazewinkel: ‘Serrated polyps of the colon and rectum’. Ongeveer 5 procent van de mensen die een colonoscopie (onderzoek van de darmen via een flexibele slang door de anus) kregen, heeft een serrated poliep. Volgens Hazewinkel blijkt dat de scopisten deze groep poliepen over het hoofd zien, ook bij gebruik van een speciale lichttechniek. Hij toont in zijn proefschrift aan dat deze poliepen eigenschappen hebben die hen onderscheiden van de andere soorten poliepen. Jaarlijks krijgen ongeveer dertienduizend mensen in Nederland darmkanker, één van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland. De ziekte ontstaat bijna altijd uit een poliep. Lange tijd is gedacht dat slechts één soort poliep, een adenoom, kan uitgroeien tot darmkanker. Maar sinds enige jaren blijkt dat ook een andere soort poliep, de serrated poliep, zich kan ontwikkelen tot darmkanker. Deze poliepen werden tot voor kort beschouwd als goedaardig en ze werden daarom niet verwijderd tijdens een colonoscopie. Dit is mogelijk één van de redenen waarom colonoscopie niet in alle gevallen darmkanker voorkomt. Hazewinkel richt zich op de epidemiologie en de endoscopische kenmerken van serrated poliepen. Daarnaast bevat zijn proefschrift studies naar de optimale behandeling van patiënten met het serrated polyposis syndroom met conventionele en nieuwe endoscopie-technieken.
Dikkedarm- en endeldarmkanker is wereldwijd de op één na meest voorkomende kankersoort. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt uitzaaiingen in de lever. Tot voor kort was wegsnijden de enige optie en de standaardbehandeling. Tegenwoordig kunnen deze tumoren ook bestreden worden door ze via de huid aan te prikken en te 'verhitten'. Onderzoekers Martijn Meijerink (interventieradioloog) en Petrousjka van den Tol (chirurg) van VUmc gaan in hun COLLISION-studie beide behandelingen vergelijken in een groot landelijk onderzoek. Hiervoor hebben zij een subsidie ontvangen van € 580.000, afkomstig van het bedrijf Medtronic Covidien Inc. Meer kans op complicaties bij leveroperatie Als een uitzaaiing van darmkanker in de lever door een chirurg weggesneden wordt, bestaat er een reële kans op complicaties en zelfs overlijden als gevolg van de operatie. Voor de nieuwe methode is geen operatie nodig. De radioloog kijkt met een CT-scan waar de tumor zich in de buik bevindt en prikt een naald door de huid in de tumor, met als doel deze te vernietigen door verhitting. De kans op complicaties van deze ingreep is klein. Bij deze techniek, de zogenoemde radiofrequente ablatie (RFA) en microwave ablatie (MWA) is de ziekenhuisopname kort. De behandeling draagt bovendien bij aan behoud van kwaliteit van leven voor de patiënt. Voordat een dergelijke nieuwe techniek de huidige standaardbehandeling van operatie bij patiënten met dikkedarm- en endeldarmkanker mag vervangen, moet door vergelijkend wetenschappelijk onderzoek bewezen worden dat deze tenminste net zo goed is. In de COLLISION-studie wordt de nieuwe behandelmethode vergeleken met de traditionele chirurgie. De studie loopt in tien ziekenhuizen door heel Nederland. COLLISION is ondergebracht bij de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG)en wordt gesteund door alle relevante patiëntenverenigingen en medische vakgroepen. De afkorting COLLISION komt van: COLorectal LIvermetastases: Surgery versus thermal ablatION.
Bron; VUmc
Fysieke training tijdens de behandeling van borstkanker voorkomt vermoeidheids-klachten later. Patiënten met borst- en darmkanker in de regio Utrecht kunnen daarom meedoen met een trainingsprogramma. Onderzoeker Miranda Velthuis van het UMC Utrecht en het Integraal Kankercentrum Midden Nederland kijkt of deelnemers beter af zijn dan patiënten zonder de training. Patiënten met borst- of darmkanker kunnen meedoen met het trainingsprogramma van achttien weken. Alleen patiënten zonder uitzaaiingen die behandeld worden met zicht op genezing kunnen deelnemen. Onder begeleiding van een fysiotherapeut krijgen deze patiënten twee keer per week een uur conditie- en krachttraining. Daarnaast krijgen de patiënten het advies dagelijks minimaal een half uur te bewegen. Training tijdens de behandeling kan helpen vermoeidsheidsklachten na de behandeling tegen te gaan. Velthuis: "Van oudsher geven specialisten vaak het advies: doe rustig aan, neem tijd voor je herstel. Maar dat is achterhaald. Fysieke training al tijdens de behandeling helpt vermoeidheidsklachten te voorkomen. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij borstkanker in elk geval zo te zijn, dat laat ik zien in mijn proefschrift. Wij gaan dat nu in Nederland onderzoeken voor zowel borst- als darmkanker." Direct na afloop van het programma en negen maanden later analyseert Velthuis de gezondheid en zorgconsumptie van deelnemers. Zij is bijzonder geïnteresseerd in arbeidsparticipatie en ziekteverzuim. Patiënten met vermoeidheidsklachten keren vaak niet terug naar hun werk. Als revalidatie tijdens de behandeling mensen helpt weer aan de slag te gaan, kan het een zeer kosteneffectieve maatregel zijn. Het onderzoek is in januari van dit jaar begonnen en loopt tot eind volgend jaar. Velthuis hoopt driehonderd patiënten op te nemen in het PACT-onderzoek (Physical Activity during Cancer Treatment). Velthuis promoveert op 19 oktober. Els Borst-Eilers is een van de wetenschappers die Velthuis tijdens de promotie ondervraagt over haar onderzoek. Borst-Eilers is voorzitter van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, oud-minister van VWS en voormalig medisch directeur van het AZU. ZonMW en KWF Kankerbestrijding steunden Velthuis" onderzoek financieel.
Patiënten met in lever uitgezaaide darmkanker leven gemiddeld 2 jaar langer met onderhuidse chemopomp. Kankerpatiënten die na operatieve verwijdering van uitzaaiingen in de lever een zogenaamde chemopomp geïmplanteerd kregen, leven 2 jaar langer dan patiënten die deze pomp niet kregen. Dat blijkt uit een groot onderzoek onder Amerikaanse kankerpatiënten. Chirurg-oncoloog dr. Bas Groot Koerkamp leidde het onderzoek in het Memorial Sloane Kettering Cancer Center in New York. De resultaten worden vandaag gepubliceerd in de Journal of Clinical Oncolgy. Darmkanker komt veel voor in Nederland. Jaarlijks zijn er rond de 13.000 nieuwe patiënten. Ongeveer de helft van hen krijgt uitzaaiingen in de lever. De uitzaaiingen kunnen vaak operatief worden verwijderd, maar bij 80 procent van de geopereerde patiënten keert de kanker terug. Chemotherapie in pilvorm of via het infuus verkleint die kans niet. Er is op dit moment in Europa geen behandeling om het terugkomen van de kanker na de operatie te voorkomen. Dr. Bas Groot Koerkamp, chirurg-oncoloog in het Erasmus MC Kanker Instituut, heeft in Amerika een grote groep patiënten onderzocht die na operatieve verwijdering van de uitzaaiingen in de lever een pomp onderhuids geïmplanteerd kregen. Die pomp geeft chemotherapie op de plek waar die het meest nodig en effectief is, namelijk rechtstreeks in de lever. Uit het vandaag gepubliceerde onderzoek blijkt dat patiënten met de chemopomp gemiddeld twee jaar langer leven dan patiënten die de pomp na de operatie niet kregen. Groot Koerkamp gaat een soortgelijk onderzoek nu ook in Nederland opzetten en heeft daarvoor al een subsidie van KWF ontvangen. De HAI (Hepatic Arterial Infusion) - pomp dient de chemotherapie, floxuridine, toe in de slagader naar de lever. De kankercellen krijgen een hoge dosis chemotherapie. De gezonde levercellen worden grotendeels gespaard omdat zij vooral bloed krijgen via de poortader. Het gaat hierbij om kankercellen in de lever die op de CT scan en tijdens de operatie onzichtbaar waren en daarom niet door de chirurg zijn verwijderd. Het bijzondere van floxuridine is dat het vrijwel volledig wordt opgenomen in de lever. Hierdoor ontstaat een concentratie in de lever die 400 keer hoger is dan buiten de lever. De chemotherapie werkt dus heel gericht: torenhoge concentratie in de kankercel met minimale bijwerkingen en daardoor een betere kwaliteit van leven. Slechts enkele patiënten hadden bijwerkingen zoals maagklachten of galwegklachten. Groot Koerkamp heeft eind 2016 een grote subsidie van KWF Kankerbestrijding ontvangen om de effectiviteit van de HAI pomp in Nederland te onderzoeken. Voor het onderzoek in Nederland komen patiënten in aanmerking met uitzaaiingen van darmkanker in de lever.
Bron: Erasmus MC
Stamcellen in de darm gaan heel hard groeien als ze hun rem kwijtraken. Onderzoekers van het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut hebben zo’n remmend gen ontdekt. Het biedt aanknopingspunten voor de behandeling van darmkanker. De resultaten staan in het tijdschrift Nature van 15 augustus. Stamcellen in de darm zorgen doorlopend voor nieuw weefsel. Prof. dr. Hans Clevers van het Hubrecht Instituut slaagde er eerder in om deze stamcellen te identificeren en isoleren. Samen met celbioloog dr. Madelon Maurice van het UMC Utrecht en prof. dr. Albert Heck van de Universiteit Utrecht speurde hij naar genen die alleen actief zijn in darmstamcellen. Zo kwamen ze onder meer het gen RNF43 op het spoor. Als het gen uitgeschakeld wordt, gaan de darmstamcellen heel hard groeien en ontstaan adenomen, een voorstadium van darmkanker. Het gen blijkt als rem te functioneren, blijkt uit het onderzoek van Maurice en collega’s. Stamcellen worden voortdurend geprikkeld door een groeisignaal. Het RNF43-gen dempt dat groeisignaal. (Technisch: het groeisignaal is het Wnt-eiwit. RNF43 zorgt dat de Wnt-receptor afgebroken wordt, zodat de stamcel het groeisignaal minder goed ontvangt.) Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd in muizen en menselijke cellen. “Onze resultaten werpen in eerste instantie licht op de werking van stamcellen”, verklaart Maurice. “Maar ze zijn ook van belang voor patiënten. Mutaties in het RNF43-gen blijken voor te komen in patiënten met alvleesklierkanker, galwegkanker en dikkedarmkanker. Deze vormen van kanker zouden wellicht behandelbaar zijn met stoffen die de werking van het groeisignaal tegengaan.” De samenwerking tussen het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut valt binnen Utrecht Life Sciences.
Volwassen stamcellen kunnen uitgroeien tot verschillende organen. Daarvoor hebben ze wel helpercellen nodig. De onderzoeksgroep-Burgering van het UMC Utrecht laat nu zien hoe helper- en stamcellen uit de dunne darm samen aan stofwisseling doen. De samenstelling van onze voeding heeft daar duidelijk invloed op. Mogelijk kan het mechanisme ook verklaren hoe voeding een rol speelt bij het ontstaan van darmkanker, aldus de auteurs van het artikel dat 8 maart in Nature is verschenen. Stamcellen kunnen uitgroeien tot gespecialiseerde cellen. Zo vernieuwt een gezonde darm zijn binnenbekleding continu doordat stamcellen uitgroeien tot verschillende soorten darmcellen. Gezonde stamcellen worden daarbij omgeven door helpercellen. De onderzoeksgroep van prof. dr. Burgering (Molecular Cancer Research) heeft nu ontdekt hoe het stofwisselingsproces tussen stamcel en helpercel werkt: samen zorgen ze ervoor dat de stamcel optimaal functioneert. Het was al bekend dat helpercellen signaalmoleculen uitscheiden om de stamcel te helpen. Daarnaast maken de helpercellen ook lactaat (melkzuur), waarmee ze de stamcellen voeden, zo ontdekte Burgerings postdoc Maria Rodriguez Colman. De stamcellen zetten lactaat om in energie. Die gebruiken ze onder meer voor de bouw van nieuwe darmcellen. Maar er gebeurt nog iets in de stamcel. Door het stofwisselingsproces met de helpercel worden in de stamcel vrije zuurstofradicalen aangemaakt. Die zijn erg nuttig, omdat ze kinase p38 activeren, dat vervolgens de productie van nieuwe dunnedarmcellen stimuleert. De stofwisseling tussen helpercel en stamcel heeft dus meerdere voordelen. Recente studies laten zien dat de samenstelling van onze voeding invloed heeft op het aantal stamcellen en hun functioneren. Bij gebalanceerde, gezonde voeding zijn onze stamcellen beter in staat om uit te groeien tot gezonde cellen dan bij een vetrijk dieet. In de praktijk bevat de gemiddelde Westerse voeding echter te veel vetten en calorieën. Een beperking daarvan zou het functioneren van stamcellen en de aanmaak van gezonde cellen kunnen verbeteren. “Onze bevindingen verklaren mogelijk ook hoe voeding een rol kan spelen bij het ontstaan van darmkanker”, aldus Burgering. “Darmkanker is namelijk een ziekte waarbij de stamcellen zijn aangedaan. Mogelijk is de stofwisseling tussen kankerstamcellen en kankerhelpercellen met medicatie te beïnvloeden, zodat ze gevoeliger worden voor behandelingen tegen kanker. Op die manier kunnen we patiënten met kanker op termijn wellicht nog gerichter en beter behandelen.” Maria J. Rodriguez Colman, Matthias Schewe, Maaike Meerlo, Edwin Stigter, Johan Gerrits, Mia Pras-Raves, Andrea Sacchetti, Marten Hornsveld, Koen C. Oost, Hugo J. Snippert, Nanda Verhoeven-Duif, Riccardo Fodde & Boudewijn M.T. Burgering. Interplay between metabolic identities in the intestinal crypt supports stem cell function. Nature, 8 maart 2017.
Bron: UMC
Het UMC Utrecht krijgt donderdag een apparaat waarmee maag en darm zeer nauwkeurig te onderzoeken zijn. Met de “endomicroscoop” is het mogelijk tot in cellen te kijken en daarmee kanker in een vroeg stadium op te sporen. Maag-, darm-, leverarts prof. dr. Peter Siersema neemt het apparaat in ontvangst van Willem-Jaap van Boxel. Die zamelde geld in nadat zijn moeder overleed aan maagkanker. De moeder van Willem Jaap en Hubert-Jan van Boxel overleed in 2007 aan maagkanker. Tussen het eerste ziekenhuisbezoek en het overlijden zaten slechts twee maanden. De familie Van Boxel wil daarom graag de medische wetenschap helpen bij de vroege opsporing van maag- en darmkanker. Ze zoeken sponsoren en die geld doneren als zij de halve marathon lopen. Zo halen de broers 40.000 euro op. In overleg met maag-, darm-, leverarts prof. dr. Peter Siersema van het UMC Utrecht komen ze tot de aanschaf van de nieuwe endomicroscoop. Het gaat om een zeer kleine en zeer sterke microscoop die aangesloten wordt op een colonoscoop waarmee artsen darmen onderzoeken. De microscoop is zo sterk dat individuele cellen en celkernen ermee zichtbaar zijn. De arts kan daardoor al tijdens het darmonderzoek inschatten of poliepen in de darm misschien kankercellen bevatten. Kankercellen hebben meestal een onregelmatige vorm. (Technisch: het is een confocale laser-endomicroscoop waarmee details van enkele duizendsten van millimeters zichtbaar zijn.) Willem-Jaap van Boxel: “Het snelle overlijden van onze moeder heeft een enorme impact gehad op de familie. Het gaf ons een heel machteloos gevoel. Via deze microscoop hopen wij een heel klein steentje bij te kunnen dragen aan het bestrijden van maag- en darmkanker. Hoe eerder dat ontdekt wordt, hoe beter de vooruitzichten voor de patiënt.” Jaarlijks krijgen circa 1600 mensen maagkanker en ruim 12.000 dikkedarmkanker. Wetenschappelijk onderzoek moet nog uitwijzen hoe goed de nieuwe microscoop voorstadia van kanker op kan sporen. Het UMC Utrecht start daarom een onderzoek waarbij de MDL-arts met de nieuwe microscoop poliepen in de dikke darm bekijkt en de patholoog ter controle een biopt analyseert. Wellicht is het dankzij de microscoop in de toekomst minder vaak nodig om biopten door de patholoog te laten bekijken. Via de microscoop kan de MDL-arts het werk van de patholoog deels al in de darm doen. Het geld van de familie Van Boxel wordt via de Stichting Vrienden UMC Utrecht, die geld werft voor medisch onderzoek en innovatie, beschikbaar gesteld.
Met moleculaire technieken kunnen meer darmpoliepen opgespoord worden dan met een gewone coloscopie. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vandaag in Nature Medicine. Prof. James HardwickOm darmkanker te voorkomen gebruiken artsen een coloscopie: een inwendig onderzoek van de darm met behulp van wit licht. Daarmee sporen ze poliepen op, die meteen verwijderd worden. Daarmee voorkomt de arts dat de poliep uitgroeit tot een darmtumor. Met coloscopieën worden kleine en platte poliepen echter vaak gemist. De onderzoekers ontwikkelden daarom een meer gevoelige techniek, gebruikmakend van een fluorescente stof die zich specifiek hecht aan poliepen. Prof. James Hardwick (Maag-, darm- en leverziekten): “De stof, GE-137 genaamd, bestaat uit twee gekoppelde moleculen. Het ene molecuul fluoresceert en het andere hecht zich aan een groeifactorreceptor die in veel hogere mate voorkomt op poliepen, c-Met genaamd. De patiënt krijgt GE-137 toegediend via het bloed, waarna de stof zich specifiek ophoopt in de poliepen. Tijdens de coloscopie is daarom fluorescentie zichtbaar op de plaatsen waar zich darmpoliepen bevinden - óók als het om kleine, platte poliepen gaat.” De Leidse studie, waaraan onder meer ook prof. Koos Burggraaf van het CHDR meewerkte, paste de nieuwe techniek voor het eerst toe bij mensen. 15 patiënten met een verhoogd risico op darmkanker kregen GE-137 toegediend en ondergingen daarna een gewone en een fluorescentie-coloscopie. De nieuwe techniek identificeerde alle 38 poliepen in een voorstadium van kanker die ook met de standaard-coloscopie gevonden werden, plus nog 9 poliepen die met de standaardmethode onopgemerkt bleven. Hardwick: “Deze studie laat zien dat deze techniek uitvoerbaar en veilig is, en veelbelovend als het gaat om het beter detecteren van poliepen in de dikke darm.” De onderzoekers ontwikkelen de techniek nu verder via fluorescentie-coloscopen met een betere resolutie. “De volgende stap is het opzetten van een veel grotere studie, zowel in Nederland als in Engeland, bij patiënten die zijn opgespoord met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. We gaan kijken of onze techniek bij die groep patiënten ook toegevoegde waarde kan hebben.”
Patiënten met een onrustige Barrett-slokdarm (voorloper van slokdarmkanker) krijgen steeds vaker meteen een behandeling in plaats van dat ze in de gaten worden gehouden. Voor patiënten met ernstig onrustige cellen worden nu endoscopisch meteen de cellen weggehaald waarna met een andere techniek (radiofrequente ablatie) de restanten worden verwijderd. Een risicofactor bij het krijgen van slokdarmkanker is de zogenoemde Barrett-slokdarm, hierbij wordt de normale bekleding van de slokdarmwand vervangen door cellen die lijken op maagcellen. Vanwege het verhoogde risico op het krijgen van kanker ondergaat elke Barrett-patiënt regelmatig een controle endoscopie. Worden er onrustige cellen aangetroffen (dysplasie), dan zijn er verschillende behandelstrategieën mogelijk. Door de technische ontwikkelingen van de laatste jaren op het gebied van endoscopie is het steeds vaker mogelijk om patiënten met dysplasie in de Barrett-slokdarm endoscopisch te behandelen. Phoa heeft onderzocht of deze endoscopische behandelstrategieën geoptimaliseerd kunnen worden, en of deze ook preventief kunnen worden ingezet. Uit haar onderzoek blijkt dat het meteen behandelen en de combinatie van verwijdering met ablatie bewezen duurzaam zijn, met een kleine kans op terugkeer op de langere termijn. Verder heeft Phoa het behandelprotocol met radiofrequente ablatie (wegbranden van cellen met een naald) versimpeld zodat de behandeling minder belastend is voor de patiënt zonder aan effectiviteit te verliezen.
Voorlichting aan patiënten met chronische darmontstekingen moet veel beter worden
De ruim 55.000 patiënten in Nederland met een chronische darmontsteking hebben hun aandoening beter onder controle als zij meebeslissen over hun behandeling. Om tot een weloverwogen besluit te komen, is het noodzakelijk dat zij voldoende kennis hebben over de ziekte, de behandeling en de risico"s ervan. Deze groep patiënten blijkt echter onvoldoende geïnformeerd te zijn. Judith Baars, onderzoeker van het Erasmus MC, concludeert dit in haar onderzoek waarop zij aanstaande vrijdag promoveert. Zij roept op tot een verbeterde voorlichting aan deze patiënten. De chronische darmontstekingen waarop Baars zich in haar onderzoek heeft gericht betreffen de ziekte van Crohn en "colitis ulcerosa". Bij de laatste aandoening bevindt de ontsteking zich alleen in de dikke darm, terwijl bij de ziekte van Crohn het gehele spijsverteringskanaal, van mond tot anus, aangetast kan zijn. Kenmerkend voor deze aandoeningen zijn de telkens terugkerende onvoorspelbare opvlammingen van de ziekte, die erg pijnlijk zijn. In het onderzoek van Baars geven de patiënten aan dat dit leidt tot een slechte kwaliteit van leven. De aandoening kan ook leiden tot diverse complicaties, zoals het ontstaan van darmkanker, bloedingen met bloedarmoede tot gevolg, vernauwingen van de darm, een gat in de darm, of complicaties als gevolg van het levenslang moeten gebruiken van zware medicijnen. Om de terugkerende opvlammingen en het ontwikkelen van complicaties te voorkomen, is het van groot belang dat patiënten trouw hun medicijnen innemen. Deze zogenoemde therapietrouw wordt veel groter op het moment dat patiënten actief worden betrokken in de besluitvorming over de ziekte en de behandeling ervan. Om een goede beslissing te kunnen nemen moeten ze echter wel voldoende kennis hebben over de ziekte, over de behandeling en de bijwerkingen daarvan en over de complicaties die kunnen ontstaan. Baars: "Uit mijn onderzoek blijkt nu dat deze patiënten onvoldoende op de hoogte zijn van hun ziekte, de behandeling en de daarbij horende risico"s. De meerderheid van de patiënten wist bijvoorbeeld niet waar de ontsteking zich in hun lichaam bevond. Verder had men een verkeerd beeld van de levensverwachting, van het risico op darmkanker en van de voordelen van bepaalde vormen van darmonderzoek. Daarnaast bleken patiënten de voordelen en risico"s van bepaalde medicijnen geheel verkeerd in te schatten." In het onderzoek van Baars geven patiënten met chronische darmontstekingen zelf ook aan een actieve rol te willen hebben in de besluitvorming rond hun behandelingsmogelijkheden. "Het is dan ook de uitdaging om in de toekomst de gezamenlijke besluitvorming van arts en patiënt in te voeren in de zorg aan patiënten met chronische darmontstekingen", aldus Baars. "Om dat goed te realiseren kom ik op basis van mijn onderzoek tot de conclusie dat deze patiënten beter moeten worden voorgelicht. Dat is noodzakelijk om hen op de juiste manier te kunnen betrekken in de besluitvorming rondom hun ziekte en de behandeling ervan." Een opvallende aanvullende uitkomst uit het onderzoek van Baars was overigens dat patiënten die lid zijn van de vereniging voor patiënten met de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa heel trouw zijn in het innemen van hun medicijnen. Baars: "We lijken hieruit te mogen concluderen dat lidmaatschap van een patiëntenvereniging de therapietrouw kan bevorderen."
"Peritoneal carcinomatosis of gastro-intestinal origin". Uitzaaiingen op het buikvlies ontstaan vanuit verschillende soorten kanker, zoals darmkanker en maagkanker. Per type tumor varieert het percentage patiënten dat deze uitzaaiingen ontwikkelt, van 5 tot 14%, zo blijkt uit dit proefschrift. Deze uitzaaiingen zorgen voor een drastisch verslechterde overleving en chemotherapie lijkt hier geen verbetering in te brengen. Patiënten met uitzaaiingen op het buikvlies ontstaan door darmkanker hebben de beste genezingskansen. Hierbij worden uitgebreide operaties uitgevoerd waarbij alle tumor en uitzaaiingen worden weggehaald, waarna de buikholte wordt gespoeld met chemotherapie. Deze behandeling, waarvoor jonge, fitte, gemotiveerde patiënten in aanmerking komen, is op dit moment de enige kans op genezing.
Onderzoekers hebben een methode ontwikkeld om in organoïden de genetische oorzaak van erfelijke vormen van kanker te bestuderen. Volgens de onderzoekers van het UMC Utrecht, het Hubrecht Instituut en het Prinses Maxima Centrum kan deze methode van grote betekenis zijn voor de diagnostiek en behandeling van meerdere vormen van kanker. Ook kan er nu uit het DNA van een tumor direct opgemaakt worden of er een familiaire oorzaak is van onder meer dikkedarm- en borstkanker. De studie is vandaag gepubliceerd in Science. De nieuwe methode is gebaseerd op CRISPR-Cas, een methode waarbij hele precieze veranderingen in het DNA aangebracht kunnen worden. Deze techniek is nu toegepast op het DNA van gezonde organoïden: mini-dikkedarmen opgekweekt uit menselijke stamcellen. Onderzoeker Ruben van Boxtel: “Bij die organoïden hebben we met CRISPR-Cas één gen uitgeschakeld. Dat gen voorkomt normaal gesproken dat er in het DNA mutaties ontstaan die tot darmkanker kunnen leiden. We hebben dus die ‘preventie’ uitgezet.” In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontstaat vervolgens een patroon dat veel voorkomt bij patiënten met een genetische vorm van dikkedarmkanker: het Lynch-syndroom. Onderzoeker Jarno Drost: “Met behulp van CRISPR-Cas in organoïden kunnen we heel precies die mutaties bij patiënten nabootsen.” Het gebruik van CRISPR-Cas in organoïden maakt het mogelijk om heel nauwkeurig processen te bestuderen die ten grondslag liggen aan het ontstaan én de ontwikkeling van kanker. Zij laten namelijk specifieke patronen achter in het DNA. Er zijn momenteel zo’n dertig patronen gevonden bij verschillende soorten kanker. Die patronen kunnen vervolgens informatie geven over de processen die tot DNA-veranderingen en daarmee tot kanker leiden. Deze kennis is van belang voor de keuze van behandeling en laat zien of er sprake is van genetische aanleg. Het onderzoek op de organoïden is uitgevoerd in de onderzoeksgroepen van prof.dr. Hans Clevers (Hubrecht Instituut/ Prinses Máxima Centrum) en prof.dr. Edwin Cuppen (UMC Utrecht). In het onderzoek is in organoïden ook een onbekende vorm van erfelijke kanker nagebootst door met CRISPR-Cas het NTHL1-gen uit te schakelen. Uit eerder genetisch onderzoek was namelijk al bekend dat veranderingen in dit gen het risico op kanker verhogen. In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontdekten de onderzoekers een specifiek mutatiepatroon. Eerder was dit al gevonden bij een patiënt met een onbekende vorm van borstkanker. Deze patiënt bleek inderdaad een aangeboren mutatie te hebben in het NTHL1-gen. “Hiermee is aangetoond dat de aanwezigheid van dit patroon in het DNA van een tumor een belangrijke aanwijzing kan zijn dat een erfelijke mutatie in het gen de oorzaak van de ziekte is”, zegt Ruben van Boxtel. “Dit betekent ook dat het mogelijk is om met DNA-onderzoek op tumorweefsel vast te stellen of er sprake is van erfelijke aanleg voor kanker. Dat is belangrijke informatie voor patiënten en hun families.”
Bron: UMC
Gecompliceerde operaties bij kankerpatiënten die niet vaak worden uitgevoerd, moeten worden geconcentreerd in een beperkt aantal ziekenhuizen. Het levert namelijk een enorme verbetering van zorg op. Dit stelt prof. dr. Hans de Wilt, die morgen zijn oratie houdt als hoogleraar Oncologische Zorg in het UMC St Radboud. Mogelijk "skypet" De Wilt tijdens zijn oratie ook even Leo Hulshof, die bezig is met een drieduizend kilometer lange fietstocht om geld op te halen voor wetenschappelijk onderzoek.Patiënten met slokdarmkanker hebben veel minder overlevingskansen wanneer ze in een centrum worden geopereerd dat maar weinig van deze operaties doet. Voor operaties bij patiënten met kanker aan de alvleesklier, longen, darmen of blaas geldt hetzelfde. "Dergelijke hoogcomplexe operaties moeten daarom geconcentreerd worden in een beperkt aantal gespecialiseerde centra", zegt prof. dr. Hans de Wilt. "Dat is ook de mening van de inspecteur van de volksgezondheid, van patiëntenverenigingen, ziektekostenverzekeraars en wetenschappelijke verenigingen. Centralisatie van relatief kleine groepen patiënten die hoogcomplexe zorg nodig hebben, leidt tot een enorme verbetering van de zorg." Als voorbeeld van zo"n aanpak in de regio Nijmegen noemt De Wilt het Slokdarmcentrum Oost Nederland (SCON), waarbij patiënten bij voorkeur worden geopereerd in het UMC St Radboud en het CWZ. Dankzij de centralisatie is de overleving van slokdarmpatiënten 1 jaar na de operatie met maar liefst 15 procent gestegen! De cijfers werden eerder deze week door dr. Han Bonenkamp van het UMC St Radboud en zijn collega dr. Camiel Rosman van het CWZ namens het SCON gepresenteerd. Ook de centralisatie voor pancreastumoren en levertumoren in de regio Nijmegen is nu vrijwel gerealiseerd. Mogelijk komt tijdens de oratie van De Wilt ook Leo Hulshof even aan het woord. Zijn vrouw overleed in 2008 aan darmkanker. Hulshof: "In de periode dat ze ziek was maakten we elke dag een flinke wandeling. Tijdens die wandelingen ontstond het plan om een lange voetreis te maken ten bate van de kankerbestrijding. Het reisdoel was snel bepaald: Valamo in Finland." Vanwege het overlijden van zijn vrouw kon slechts een klein stuk van het traject worden afgelegd, maar dit jaar is Hulshof op 19 mei op de fiets vertrokken om de reis alsnog af te maken. Als het in het fietsschema van Hulshof is in te passen neemt hij tijdens de oratie via Skype contact op met De Wilt. De Wilt: "Het is een prachtig initiatief dat ik graag onder de aandacht breng."
Hidde Braam: ‘HIPEC treatment of peritoneal carcinomatosis in colorectal and gastric cancer’. Patiënten met uitzaaiingen in het buikvlies door dikkedarmkanker hebben baat bij een vroege behandeling met HIPEC. Dit concludeert Braam in zijn proefschrift over de HIPEC-behandeling bij patiënten met buikvliesuitzaaiingen van dikkedarm- of maagkanker. De promovendus onderzocht welke patiënten voor de behandeling in aanmerking dienen te komen. HIPEC staat voor hypertherme intraperitoneal chemotherapie. Het is een combinatie behandeling waarbij eerst alle zichtbare buikvliesuitzaaiingen chirurgisch worden verwijderd en daarna de binnenzijde van de buik gespoeld wordt met verwarmde chemotherapie. De behandeling wordt in Nederland al circa tien jaar toegepast. Braam schrijft dat de HIPEC-behandeling ook effectief lijkt te zijn voor patiënten met uitzaaiingen naar de lever, en voor patiënten die met spoed zijn geopereerd voor dikkedarmkanker of uitzaaiingen hebben die doorgroeien in de urinewegen. Het onderzoek van Braam draagt bij aan een betere selectie van patiënten voor de HIPEC-behandeling. Daardoor kunnen sommige patiënten met buikvliesuitzaaiingen die eerst niet voor de behandeling in aanmerking kwamen, alsnog behandeld worden waardoor de kans groeit om de ziekte te overleven. Anderzijds voorkomt een betere selectie overbehandeling bij patiënten die geen baat hebben van de behandeling. De informatie uit dit proefschrift helpt om patiënten beter voor te lichten over de mogelijke voor- en nadelen die zij kunnen verwachten van de HIPEC-behandeling.
“The serrated lesion : endoscopic characterization and clinical implications" Door middel van endoscopie van de dikke darm kunnen we darmpoliepen opsporen en verwijderen en daarmee voorkomen dat poliepen met kwaadaardige eigenschappen kunnen uitgroeien tot darmkanker. In dit proefschrift is aangetoond dat een deel van de ‘serrated poliepen’, welke voorheen als goedaardige poliepen beschouwd werden, toch de potentie heeft uit te groeien tot darmkanker. Om deze poliepen goed te herkennen, zijn in dit proefschrift de endoscopisch kenmerken van serrated poliepen beschreven en ook de risicofactoren. Verder blijkt dat maagdarmleverartsen die endoscopieën verrichten accuraat en correct goedaardige van kwaadaardige poliepen kunnen onderscheiden tijdens het darmonderzoek. Dit kan op termijn kosten besparen omdat dan niet meer alle poliepen door de patholoog hoeven te worden beoordeeld, zoals nu het geval is.
Prof. Cock van de Velde gaat de komende vijf jaar werken aan beeldvormingstechnieken gebaseerd op tumorspecifieke moleculen. Van de European Research Council (ERC) krijgt hij hiervoor een prestigieuze grant van 2,5 miljoen euro. Prof. Cock van de Velde heeft een droom: dat chirurgen precies kunnen zien wat tumorweefsel is en wat niet. Zulke beeldgestuurde chirurgie maakt het mogelijk om zo veilig en effectief mogelijk te opereren. Niet alleen tijdens de operatie, maar ook vooraf is het belangrijk om de tumor duidelijk in beeld te krijgen. “Dan kunnen we exact zien hoeveel effect chemotherapie en bestraling vóór de operatie op de tumor hadden”, licht Van de Velde van de afdeling Heelkunde van het LUMC toe. “In sommige gevallen blijkt de tumor namelijk al volledig verdwenen. Dat zien we momenteel pas ná een operatie: dat er in het uitgenomen weefsel geen kankercellen meer zitten. Het zou fantastisch zijn als je dat vooraf kon zien, zodat je chirurgie wellicht achterwege kunt laten. Dat bespaart deze mensen veel complicaties en nare gevolgen, zoals een stoma na darmkankerchirurgie.” Bij beeldvormingstechnieken gebaseerd op tumorspecifieke moleculen gaat het om stoffen die speciaal ontwikkeld zijn om te hechten aan kankercellen. Aan gezonde cellen hechten ze niet. Door aan deze moleculen ook stoffen te hangen die zichtbaar zijn met een PET-scanner en/of fluorescentietechnieken, kan de chirurg precies zien waar zich kankercellen bevinden. Van de Velde wil de technieken in eerste instantie gaan testen bij borst- en darmkanker, beide alleen in Nederland al goed voor 13.000 nieuwe patiënten per jaar. Voor zijn onderzoek werkt hij nauw samen met dr. Fijs van Leeuwen en dr. Alex Vahrmeijer, die beiden werken aan beeldgestuurde chirurgie op basis van fluorescentie (zie het artikel Kleurrijk opereren in Cicero nr. 8 van 2012). Ook prof. Clemens Löwik van de afdeling Radiologie is bij het onderzoek betrokken. De Apotheek van het LUMC en het CHDR werken mee aan het ontwikkelen van de merkstoffen. Chirurg Cock van de Velde is voorzitter van de European CanCer Organisation (ECCO) en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de organisatie van het grootste multidisciplinaire congres ter wereld, ECCO 2013, komende september in Amsterdam. Behalve deze ERC advanced grant op persoonlijke titel kreeg onderzoek van Van de Velde eerder al twee andere ERC-grants toegekend. (Bron: LUMC)
Nederlandse onderzoekers ontwikkelden een maat waarmee ziekenhuizen hun prestaties kunnen tonen (PLOS ONE, 18 februari). De maat combineert de uitkomst van ingrepen met het aantal keer dat ze jaarlijks worden uitgevoerd. De afdelingen Heelkunde en Medische Besliskunde van het LUMC leidden het onderzoek. Gezondheidsinspectie, zorgverzekeraars, patiënten: allen willen weten welke ziekenhuizen goede resultaten behalen met een bepaalde behandeling, bijvoorbeeld een operatie om een tumor in de dikke darm weg te halen. Maar hoe bepaal je dat? Vroeger beoordeelde men de kwaliteit aan de hand van uitkomsten, bijvoorbeeld hoeveel patiënten door een ingreep overleden. Maar uitkomstmaten op basis van zulke zeldzame gebeurtenissen zijn ongeschikt bij kleine aantallen patiënten, want dan speelt toeval een grote rol. “Als een ziekenhuis een behandeling drie keer uitvoert en alle drie de patiënten komen er goed uit, kan dat een kwestie van geluk zijn”, zegt chirurg Job Kievit, hoogleraar Kwaliteit van Zorg. Daarom heeft de toetsing op uitkomsten plaats gemaakt voor volume-eisen. Men gaat ervan uit dat een ziekenhuis wel goed zal presteren als het jaarlijks voldoende ingrepen doet; voor operaties bij dikkedarmkanker geldt bijvoorbeeld een ondergrens van 50. “Die volumemaat is niet slecht, want door de bank genomen voert een ziekenhuis een ingreep beter uit naarmate het die ingreep vaker doet”, zegt Kievit. “Maar hij is niet waterdicht. Een ziekenhuis dat de volumenorm niet haalt kan toch goed presteren, een ziekenhuis dat erboven zit kan desondanks matige zorg leveren. Bovendien: zolang een ziekenhuis boven de norm zit is er geen prikkel om de kwaliteit op peil te houden of te verbeteren.” Zijn groep ontwikkelde nu een nieuwe kwaliteitsmaat die uitkomst met volume combineert. Daarmee kan een ziekenhuis op overtuigende wijze laten zien dat het goede zorg levert. Promovenda Nikki Kolfschoten voerde het onderzoek uit in samenwerking met de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA). Allereerst vergelijken de onderzoekers de gemeten uitkomsten met de verwachte uitkomsten als het ziekenhuis gemiddeld zou presteren. Ze houden rekening met de samenstelling van de patiëntenpopulatie om te voorkómen dat ziekenhuizen die veel moeilijke gevallen krijgen worden ‘gestraft’. Vervolgens kijken ze naar de onzekerheid die aan de uitkomsten kleeft. Het betrouwbaarheidsinterval, de waarden waarbinnen een uitkomst met 95 procent waarschijnlijkheid ligt, moet smal zijn. Dat interval is smaller naarmate het volume groter is. Kievit: “Tot slot toetsen we op twee manieren. We toetsen of een ziekenhuis niet slechter is dan gemiddeld. En we toetsen of een ziekenhuis beter is dan een in overleg gekozen kwaliteitsminimum. Statistisch vertaald: is de uitkomstmaat bijvoorbeeld klinische sterfte, dan betekent de eerste toets dat het betrouwbaarheidsinterval van de verhouding tussen gemeten en verwachte sterfte een ondergrens heeft die niet hoger is dan 1. De tweede toets betekent dat de bovengrens onder een vooraf bepaalde norm ligt, van bijvoorbeeld twee maal zoveel sterfte als verwacht.” Beter dan een toets op basis van uitkomst of volume alleen blijkt de combinatiemaat in staat om ziekenhuizen op kwaliteit van elkaar te onderscheiden en om de ziekenhuizen eruit te pikken die ofwel bovengemiddeld goed, ofwel ondermaats presteren. De combinatiemaat is ontwikkeld en getoetst met een groot aantal landelijke gegevens over operaties bij dikkedarmkanker. De voorgestelde maat kan ook voor andere ingrepen worden ontwikkeld, stelt Kievit. Hij hoopt dat gezondheidsinspectie en zorgverzekeraars met zulke combinatiematen kwaliteit van zorg gaan meten, in plaats van op basis van volume alleen.
Kanker is een proces dat niet alleen de patiënt aangaat, maar ook diens partner. Toch is het lastig onderzoek doen naar de invloed van kanker op intieme relaties, want stellen blijken lastig te werven. Meirav Dagan onderzocht in haar promotieonderzoek onder andere hoe succesvol andere onderzoekers waren in het werven van paren en concludeert dat onderzoekers de ‘response rate’ vaak hoger voorstellen dan gerechtvaardigd is. Ze pleit voor een meer accurate en transparante beschrijving van werving en steekproef. In het eerste deel van haar promotieonderzoek onderzocht Dagan de condities waaronder steun van de partner het emotioneel en relationeel welbevinden beïnvloedt van stellen van wie één partner darmkanker heeft. Ze gebruikte daarvoor observationele data van 88 patiënten en hun partners, verzameld 3, 5 en 9 maanden na de diagnose darmkanker. De patiënten werden geworven via de oncologieafdeling van acht ziekenhuizen in Noord-Nederland. De promovenda merkte dat het lastig was om stellen te vinden die wilden meewerken aan het onderzoek. Andere onderzoekers rapporteren dat ook, maar er bestond nog geen systematisch literatuuronderzoek naar de vraag of er inderdaad een wervingsprobleem bestaat, en zo ja, hoe dit dan het onderzoek beïnvloedt. In het tweede deel van haar onderzoek vergeleek Dagan 88 studies naar hoe stellen omgaan met kanker uit de periode 1980 en mei 2011. Van slechts 33 onderzoeken was duidelijk hoeveel patiënten benaderd waren voor onderzoek, en hoeveel stellen daadwerkelijk hadden deelgenomen. Binnen die 33 onderzoeken verschilde de hoogte van de ‘couples’ respons rate’ van 25% tot een onwaarschijnlijk hoge 90%. Nagerekend bleek de respons rate bovendien vaak lager uit te vallen. Dagan veronderstelt dat dit gebeurt om het onderzoek meer gewicht te geven. Ze besluit haar dissertatie met een aantal aanbevelingen om het proces van rapporteren te verbeteren. Meirav Dagan (Israël, 1980) studeerde ‘Health Psychology’ aan The Academic College of Tel-Aviv Yaffo, Israël. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Gezondheidswetenschappen, sectie Gezondheidspsychologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG.
Inge Stegeman: ‘Risk profiling and screening for colorectal cancer’. Met een nieuwe rekenkundige test kan beter worden uitgemaakt of iemand een onderzoek in de dikke darm moet ondergaan dan met de bestaande test. Dat blijkt uit het onderzoek van Inge Stegeman over het opstellen van risicoprofielen bij darmkankerscreening. In het algemeen geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Screening en preventie worden daarom steeds belangrijker, ook omdat ze helpen de snel stijgende zorgkosten in toom te houden. Goede screening is een bruikbaar hulpmiddel om te bepalen wie zorg nodig heeft en wie niet. Stegeman keek eveneens naar preventief gebruik van aspirine om kanker te voorkomen. Ze concludeert dat de nadelen daarvan groter zijn dan de voordelen en dat aspirine alleen moet worden gebruikt door mensen met een verhoogd risico op kanker. Ook onderzocht ze opvattingen over toegang tot de zorg in relatie tot gedrag. Moeten ongezonde mensen langer wachten op zorg of meer betalen? Mensen die meededen aan de proefscreening darmkanker, blijken vaker voorstander van enige vorm van financiële differentiatie tussen mensen met gezond gedrag en met ongezond gedrag, zoals rokers.
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
(Jorma de Ronde: ‘The quest for biomarkers: computational exploration of the cancer genome’.) Bepaalde eigenschappen van tumoren kunnen worden gebruikt om de juiste therapie voor een kankerpatiënt te kiezen. In zijn promotieonderzoek heeft De Ronde voor een aantal kankersoorten biomarkers ontdekt die de behandeling van de ziekte kunnen verbeteren. Door de vergrijzing in Nederland krijgen steeds meer mensen te maken met kanker. Wat de behandeling van kanker zo ingewikkeld maakt, zijn de enorme verschillen tussen de verschillende soorten kanker. Zo is borstkanker een heel andere ziekte dan darmkanker. Maar ook binnen één type kanker zijn grote verschillen tussen tumoren te vinden. Hierdoor zal de ene patiënt wél goed reageren op een bepaalde behandeling, maar een andere patiënt met dezelfde kankersoort niet. De Ronde probeerde een beter inzicht te krijgen in de verschillen tussen tumoren. Metingen die iets zeggen over de eigenschappen van een tumor zijn biomarkers. Bij darmkanker heeft de promovendus een biomarker gevonden die kan helpen het nut van een chirurgische ingreep te bepalen bij uitzaaiing in de lever. Voor borstkanker zijn biomarkers gevonden die kunnen helpen bij het kiezen van de juiste chemotherapie voor een patiënt. Hoewel er nog meer experimenten nodig zullen zijn om de toepasbaarheid van deze biomarkers in de kliniek te testen, is dit een eerste stap naar het personaliseren van kankerzorg.
Het is al langer bekend dat overgewicht en een gebrek aan beweging het risico op colorectaal kanker (dikke darm- en endeldarmkanker) vergroten. In dit onderzoek zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen en mogelijke mechanismen onderzocht. Er is ingezoomd op het insulinegelijkende groeifactorsysteem (IGF) dat groei in het lichaam reguleert en mogelijk ook kanker. Vooral in het laatste deel van de dikke darm was de kans op kanker groter bij mannen naarmate ze meer overgewicht hadden en minder bewogen. De kans op kanker in het eerste deel was verhoogd als mannen ook een bepaalde ongunstige genetische aanleg hadden in IGF genen. Bij vrouwen bleek lengte bepalender voor het risico op dikke darmkanker dan overgewicht. Een ongunstige genetische aanleg speelde minder een rol. Verder onderzoek bevestigde het belang van het IGF systeem als onderliggend mechanisme door te kijken naar moleculaire veranderingen aan IGF genen in tumoren.
Een zogenaamde ‘elektronische neus’ kan eenvoudig en effectief verschillende vormen van kanker vaststellen, wat grote kostenbesparingen mogelijk maakt. Het afgelopen hebben onder meer het Maastricht UMC en het VUmc goede resultaten geboekt met de E-neus bij het vaststellen van darmkanker en darmpoliepen, longkanker, hoofd- en halskanker en nierkanker. Deze vinding kan de zorg op termijn miljarden euro’s uitsparen, zegt financieel consultant P. Beszelsen in de Telegraaf. Helaas kiezen beleidsmakers nog steeds voor de bekende en kostbare onderzoeksmethoden, zoals het grootschalig bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Volgens Beszelsen zou de overheid veel meer geld moeten vrijmaken voor het verder ontwikkelen van de E-neus.
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
De wereldberoemde en meest geciteerde kankeronderzoeker prof. dr. Bert Vogelstein was in Amsterdam. Hij nam op 6 december bij VUmc de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award in ontvangst. Ter gelegenheid hiervan was een symposium georganiseerd met diverse sprekers uit binnen- en buitenland. Het meest indrukwekkende verhaal kwam van de laureaat zelf. Hij blijkt een onconventionele, humoristische, maar ook bescheiden man. Tijdens zijn keynote lecture sprak hij over de 'oorlog' tegen kanker: "Kanker is als een terroristische aanval. De grootste vijanden zijn de mutaties in cellen. Dit speelt een rol bij elke celdeling. Ook is er een grote heterogeniteit van cellen en veel resistentie tegen medicijnen." Hij is van mening dat je wel muizen van kanker kunt genezen, maar dat het onvergelijkbaar is met het genezen van mensen van kanker. Dat lukt slechts bij 50%. "Beter is de vroege opsporing van kanker, vóór er uitzaaiingen zijn. Dat kan door genmutaties in bijvoorbeeld het bloed te detecteren via biomarkers." Hij vindt het jammer dat nu alle aandacht is gericht op het behandelen van vergevorderde kanker en ziet het meest in preventie en vroegdiagnostiek. In een Q&A-sessie eerder op de dag met een groep graduate studenten vertelde Vogelstein nog steeds zo'n 10 uur per dag in het laboratorium door te brengen. Het samenwerken met trainees geeft hem het meeste plezier. Hier ging hij wat dieper in op de preventie van kanker. Dat kan door niet te roken, niet in de zon te zitten zonder bescherming en overgewicht te voorkomen . Vogelstein: "En als het reclamebureaus lukt om mensen één bepaald merk bier te laten drinken, dan moet het toch ook lukken om te voorkomen dat kinderen gaan roken?" Tijdens een gesprek met journalisten maakte hij de vergelijking met hart- en vaatziekten: "Door het meten van cholesterolwaarden, bloeddruk en radiologisch onderzoek kunnen we tegenwoordig de kans op een hartinfarcten vroeg opsporen en dit vaak voorkomen. Ik hoop dat met kanker hetzelfde mogelijk is. Met mammografieën voor borstkanker, uitstrijkjes om baarmoederhalskanker op te sporen, HPV-vaccinatie en screening op darmkanker zijn we al op de goede weg." Op de vraag of we genoeg van kanker begrijpen om effectieve strategieën te kunnen bedenken om kanker te bestrijden maakte hij de parallel met andere alledaagse verschijnselen: "Neem vuur, of de zwaartekracht. Daar snappen we ook niet alles van . Ik ben hier vanochtend gearriveerd met het vliegtuig, zonder precies te begrijpen hoe het werkt. Zo kan het met kanker ook. Beat it or use it!"
Bron: VUmc
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cholib (fenofibrate / simvastatine), als aanvullende behandeling op dieet en lichaamsbeweging vbij patiënten met mixed dyslipidemie voor een reductie van triglyceridenwaarden en verhoging van de HDL C als er voldoende effect was op de LDL C met dezelfde dosering simvastatine.
- Evarrest (human fibrinogen / human thrombin), een medicinaal sponsje bedoeld als ondersteunende behandeling voor het stoppen van bloedingen, wanneer hechten alleen niet voldoende is.
- Inflectra (infliximab) / Remsima (infliximab), biosimilars van Remicade, daarom goedgekeurd voor dezelfde indicaties als Remicade. Het is de eerste biosimilar voor een MAB (monoclonaal antilichaam).
- Lemtrada (alemtuzumab), voor de behandeling van actieve multiple sclerose (MS) gedefinieerd door klinische symptomen of door veranderingen op de MRI.
- Nexium Control (esomeprazole), goedgekeurd als niet-receptplichtig geneesmiddel voor een kortdurende behandeling van reflux bij volwassenen.
- Procysbi (mercaptamine), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van cystinose.
- Provenge (autologous peripheral blood mononuclear cells activated with PAP-GM-CSF), bevestiging van de opinie van de CAT (Committee Advanced Therapies), toegelaten voor de behandeling van gemetastaseerde asymptomatisch of minimaal symptomatische hormoon-resistente prostaatkanker waarbij chemotherapie nog niet is aangewezen.
- Stivarga (regorafenib), voor de behandeling van gemetastaseerde darmkanker bij specifieke groepen patiënten, wanneer andere middelen onvoldoende werkzaam zijn geweest of niet gebruikt kunnen worden.
- Tafinlar (dabrafenib), voor de behandeling van patiënten met niet operabele melanomen of melanoommetastasen met een positieve BRAF V600 mutatie.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Aubagio (teriflunomide), de CHMP was al eerder positief over de baten/risico balans. Het middel krijgt nu alsnog de status NAS (New Active Substance) toegewezen.
- Labezenit (budesonide / salmeterol) werd opnieuw beoordeeld. Hierbij kwam de CHMP niet tot nieuwe inzichten en het advies bleef negatief voor de aangevraagde indicaties.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Evicel (human fibrinogen / human thrombin), dit is een weefsellijm die nu ook gebruikt mag worden bij hersenoperaties als ondersteuning om het bloeden te stoppen bij sluiting van de dura mater.
- Onglyza (saxagliptin), mag nu ook als monotherapie gebruikt worden als metformin niet gebruikt kan worden vanwege contra-indicaties of niet goed wordt verdragen vanwege de bijwerkingen.
- Tyverb (lapatinib), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met trastuzumab maar alleen voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerde hormoonreceptor-negatieve borstkanker die niet voldoende reageerden op behandeling met trastuzumab in combinatie met chemotherapie.
- Velcade (bortezomib), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met dexamethason of dexamethason en thalidomide voor de inductie behandeling van de ziekte van Kahler, voor patiënten die in aanmerking komen voor een hoge dosering chemotherapie en stamceltransplantatie. De combinatie met docetaxel is niet aanvaard vanwege onvoldoende onderbouwing.
Terugtrekkingen
- IXinity (trnonacog alfa), was bedoeld voor de behandeling van en het voorkomen van bloedingen bij hemofilie B patiënten. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
- Omontys (peginesatide), was bedoeld voor de behandeling van een laag aantal rode bloedcellen, bij nierpatiënten die dialyse behandelingen ondergaan. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data n.a.v. zorgen over de risico’s niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
Hoe groter de verstoring van de levensdoelen bij iemand die de diagnose kanker heeft gekregen, des te lager was hun kwaliteit van leven 18 maanden na de diagnose. Patiënten passen na de diagnose hun levensdoelen aan. Zij doen dit vooral door een ander type doelen te stellen of door hun doelen terug te schalen. Dit blijkt uit onderzoek van Moniek Janse van het UMCG. Als iemand de diagnose kanker krijgt, kan dit zijn of haar hele wereld op zijn kop zetten. Plotseling bestaat het leven uit ziekenhuisbezoeken, medische onderzoeken en het leren omgaan met de fysieke gevolgen van de ziekte en behandeling. Deze levensverandering kan voorheen belangrijke activiteiten, wensen en doelen uit iemands leven, drastisch doorkruisen. In haar onderzoek ging Moniek Janse na wat de impact is van kanker op iemands persoonlijke doelen in het leven en hoe het zich ontwikkelt over tijd. Zij hield hierbij rekening met individuele verschillen in onder andere prognose en behandeling. Janse ging na in hoeverre de doelen van iemand verstoord waren; zij deed dit direct na diagnose en 7 en 18 maanden later. De doelverstoring was het grootst na de diagnose en nam daarna af. Uit haar onderzoek blijkt dat patiënten met een verder gevorderd stadium van kanker, een rectum tumor, een stoma en patiënten die naast een operatie ook nog chemo- of radiotherapie kregen, meer doelverstoring ervaren dan patiënten met een minder ver gevorderd stadium van de ziekte, een tumor in de dikke darm, geen stoma en patiënten die alleen een operatie ondergingen. Hoe hoger de doelverstoring was, des te lager was de kwaliteit van leven en het emotioneel functioneren van patiënten 18 maanden na diagnose. Uit het onderzoek van Janse blijkt verder dat patiënten in de eerste 6 maanden na de diagnose zich meer gezondheidsdoelen stellen en minder sociale doelen. De patiënten gaven aan dat hun doelen in die periode meer haalbaar werden. Janse volgde een groep volwassen patiënten met darmkanker en ging na hoe zij hun doelen aanpasten in twee periodes: de behandelperiode (1-7 maanden na de diagnose) en de follow-up periode (7-18 maanden na de diagnose). Het blijkt dat zij hun doelen vooral aanpassen door andere doelen te kiezen of hun doelen terug te schalen. In de behandelperiode kiezen zij eerder voor kortdurende doelen, in de follow-up periode eerder doelen met een langere tijdspanne. Janse concludeert dat het feit dat patiënten meer de neiging hebben om hun doelen los te laten en flexibel met hun doelen om te gaan, het negatieve effect van doelverstoring kan verminderen tijdens de eerste periode van diagnose en behandeling. Drs M. Janse (Harlingen, 1984) studeerde Engelse Taal & Cultuur en Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar onderzoek bij het onderzoeksinstituut SHARE van het UMCG. Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de Dutch Cancer Society.
Het eiwit Tissue Factor vervult een belangrijke functie in de bloedstolling. Ongeveer tien jaar geleden ontdekten onderzoekers een iets veranderde vorm van dit eiwit, alternatively spliced Tissue Factor (asTF). Blokkeren van asTF kan een kankerremmend effect hebben, laten onderzoekers uit het LUMC en de University of Cincinnati Cancer Institute nu zien. “We zagen dat remming van alternatively spliced Tissue Factor de groei van borstkankercellen bij proefdieren tegengaat”, vertelt onderzoeker dr. Henri Versteeg van het Einthoven Laboratorium voor Experimentele Vasculaire Geneeskunde van het LUMC. “Bij alvleeskliercellen ging remming van asTF niet zozeer de groei als wel uitzaaiingen tegen. Waar dat verschil vandaan komt weten we nog niet”, aldus Versteeg, die de resultaten van het onderzoek onlangs publiceerde in PNAS (effect op borstkankercellen) en International Journal of Cancer (effect op alvleesklierkanker). Hoewel asTF nauw verwant is aan het bloedstollingseiwit TF heeft saboteren van asTF géén nadelige effecten op de bloedstolling. “We vermoeden dat asTF vooral een rol speelt bij de vorming van nieuwe bloedvaatjes. Bloedvatvorming is heel belangrijk voor de groei van tumoren en het remmen hiervan kan het positieve effect van ons asTF-blokkerende antilichaam op de tumor mogelijk verklaren”, aldus Versteeg. Mogelijk is het antilichaam dat de onderzoekers ontwikkeld hebben in de toekomst te gebruiken tegen verschillende vormen van kanker. Behalve bij borst- en alvleesklierkanker is asTF vaak ook overactief bij bijvoorbeeld baarmoederhalskanker en darmkanker. “We denken wel aan een combinatie met klassieke behandelingen, zoals chemotherapie. Het antilichaam tegen asTF remt de tumor, maar die verdwijnt er niet door en dat wil je toch het liefst.”
Bij de behandeling van borstkanker is het de standaardpraktijk: checken of de ‘schildwachtklier’ die bij de tumor hoort, vrij is van kwaadaardige cellen. Van der Zaag pleit ervoor dezelfde procedure te volgen bij darmkanker. Chirurgen doen er volgens hem goed aan bij het wegnemen van een stuk darm met tumoren te checken welke lymfeklier de zogenoemde ‘schildwachtklier’ is die bij de tumor hoort. Daarna is het aan de patholoog om te beoordelen of deze vrij is van tumorcellen. Als eventuele vervolgbehandelingen worden afgestemd op de bevindingen in de schildwachtklier is veel winst te behalen, denkt Van der Zwaag. Van de patiënten die worden geopereerd aan kanker in de dikke darm of de endeldarm, en die volgens de huidige procedure schone lymfeklieren hebben, krijgt ongeveer dertig procent toch weer kanker. Kijk je via de schildwachtprocedure, dan blijkt toevallig ook dertig procent van degenen met veronderstelde schone klieren toch tumorcellen in de schildwachtklier te hebben.Promotie: Edwin van der Zaag, ‘Surgery for colorectal cancer. Improving staging by the sentinel lymph node procedure’.
Erasmus MC-lezing over grote bevolkingsstudies morgen ook live te volgen via internet Mensen die meer dan twee glazen melk per dag drinken, krijgen niet minder botbreuken dan mensen die minder melk drinken. Ook kan het drinken van grote hoeveelheden melk het risico op sommige vormen van kanker verhogen. Dat zegt de Amerikaanse voedingswetenschapper Walter Willett morgen tijdens Lof der Geneeskunst, de publiekslezing van het Erasmus MC. De voedingswetenschapper van Harvard School of Public Health en de Harvard Medical School vindt dat voedingsadviesorganisaties voorzichtig moeten zijn met het aanraden van grote hoeveelheden melkproducten. Het Voedingscentrum adviseert bijvoorbeeld drie tot vier glazen melk (450 tot 650 ml) per dag. De gratis lezing staat dit jaar in het teken van bevolkingsstudies. Hoe kunnen ze ons helpen gezonder op te groeien, te leven en vitaal ouder te worden? Willett is al 35 jaar de motor achter een van de grootste Amerikaanse bevolkingsstudies. Daarin wordt gekeken welke verbanden er zijn tussen voeding en gezondheid. Willett is in Nederland op uitnodiging van het Erasmus MC. Tijdens Lof der Geneeskunst krijgt het publiek twee lezingen, één door een buitenlandse gast en één door een topwetenschapper van het Erasmus MC. Bert Hofman, geestelijk vader van de twee grote Rotterdamse bevolkingsstudies (Generation R en Ergo) zal vertellen wat deze studies tot nu toe hebben opgeleverd. Tijdens zijn gastoptreden in ‘het land van de melkdrinkers’ vertelt Willett uitgebreid over de invloed van melkproducten op de gezondheid. Uit zijn onderzoeken blijkt dat mensen die meer dan twee glazen melk per dag nemen, net zo vaak botbreuken krijgen als mensen die minder consumeren. ’Dat is opvallend, want adviesorganisaties moedigen het drinken van veel melk aan omdat je er sterke botten van zou krijgen’, zegt Willett. Ook zijn in verschillende studies aanwijzingen gevonden dat het drinken van veel melk het risico op prostaatkanker kan verhogen. Lengte lijkt een belangrijke rol te spelen. Bepaalde vormen van kanker (zoals borstkanker en eierstokkanker) komen vaker voor bij langere mensen. ‘En omdat mensen die veel melk drinken langer worden, zou het consumeren van veel melkproducten tijdens de kinderjaren het risico op kanker kunnen verhogen’, zegt de voedingswetenschapper. We moeten melkproducten nu niet ineens helemaal links laten liggen, vindt Willett. ‘Er zijn ook positieve effecten. De kans op darmkanker kan door melk te drinken juist afnemen. We moeten nog onderzoeken bij welke hoeveelheid de voordelen voor de gezondheid groter zijn dan de nadelen. Tot die tijd moeten we voorzichtig zijn met het drinken van grote hoeveelheden melk. En twee glazen per dag is veel.’ In Nederland wordt mensen aangeraden om drie tot vier glazen per dag te drinken. ‘Dat lijkt meer schade te geven dan goed te doen.’
Het UMC Utrecht neemt op 9 juni een nieuwe operatierobot in gebruik. Het is de derde generatie van de Da Vinci-robot. Met de nieuwe versie kunnen twee operateurs tegelijk de instrumenten bedienen. Daarnaast kan de arts tijdens de operatie röntgen- of CT-beelden van het operatiegebied bekijken. In het UMC Utrecht gebruiken chirurgen de operatierobot voor ingewikkelde operaties zoals het verwijderen van de slokdarm of het weghalen van levertumoren. Naast algemeen chirurgen gebruiken in het UMC Utrecht vooral gynaecologisch en urologisch chirurgen de operatierobot. In het UMC Utrecht worden per jaar ongeveer 100 operaties met een operatierobot uitgevoerd. Prof. dr. Richard van Hillegersberg gebruikt de robot vooral voor slokdarmoperaties. "Het voordeel van de nieuwe robot is dat een collega mee kan kijken tijdens de operatie. We hebben een piloot en een co-piloot. Moeilijke ingrepen kun je samen doen, of je kunt iemand anders de vaardigheden leren." Een ander groot voordeel is de extra operatie-arm. In totaal heeft de nieuwe robot vier armen"; één voor de camera en drie om instrumenten te bedienen. De operatierobot maakt opereren intuïtief omdat de computer de handelingen vertaalt naar bewegingen van de robotarmen. De robotarmen hebben mechanische polsgewrichten met dezelfde vrijheidsgraden als menselijke polsen. Via de besturingsconsole ("cockpit") beschikt de chirurg bovendien over een tien maal vergroot beeld terwijl de computer spiertrillingen corrigeert. De nieuwste versie van de robot beschikt over twee cockpits en maakt het mogelijk röntgen- of CT-beelden over het scherm te projecteren. De operatierobot biedt verder dezelfde voordelen als minimaal invasieve chirurgie via kijkoperaties. Patiënten verliezen minder bloed, hebben minder pijn, liggen korter in het ziekenhuis, herstellen sneller en kampen met kleinere littekens. Kijkoperaties zijn echter ingewikkelder uit te voeren omdat de chirurg met starre instrumenten werkt en hij slechts beschikt over een tweedimensionaal beeld. Voor patiënten met slokdarmkanker biedt het UMC Utrecht een "one stop shop"-programma waarbij patiënten op één dag alle benodigde onderzoeken ondergaan. Het scheelt de patiënt extra bezoeken aan het ziekenhuis en de behandeling kan na de diagnose meteen starten.
Het eten van vette voeding of van ‘gezonde’ grapefruit samen met sommige kankermedicijnen, kan leiden tot gevaarlijk hoge concentraties van de medicijnen in het bloed. Medicatie tegen depressies kan de blootstelling aan het anti-kanker middel tamoxifen juist verlagen. ‘En zo zijn er veel meer persoonlijke factoren die de werking van anti-kankermedicatie beïnvloeden en waar artsen en patiënten nu te weinig of geen rekening mee houden. Dat moet veranderen’, zegt prof.dr. Ron Mathijssen, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog in het Erasmus MC komende vrijdag in zijn rede bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie. Hoewel artsen behandelingen nu al steeds meer afstemmen op het individu, houden zij vooral rekening met opbouw van de tumor van de patiënt en bepalen ze welke medicijnen bij de specifieke tumor het beste zullen werken. ‘Daarnaast moet je echter ook kijken naar tal van patiënt-gerelateerde factoren, zoals voeding, genetische kenmerken, comedicatie, alternatieve medicatie, rookgedrag, alcoholgebruik en de biologische klok. Die kunnen allemaal in belangrijke mate invloed hebben op de concentraties van anti-kankermedicatie bij een individu. Het beste zou zijn de medicijn-concentraties in de bloedbaan regelmatig te meten. Doe je dit niet, dan is het toedienen van de medicatie als autorijden zonder snelheidsmeter. Je denkt dat je 130 rijdt, maar dat doe je mogelijk helemaal niet’, zegt Mathijssen. Voeding kan grote invloed hebben op de blootstelling aan anti-kanker medicatie. Mathijssen: ‘Het eten van grapefruit tijdens een behandeling met een anti-kanker medicijn is bijvoorbeeld uit den boze! Grapefruit kan ervoor zorgen dat enzymen in de lever tijdelijk minder goed werken, met als gevolg dat medicijnen minder goed afgebroken kunnen worden. Als gevolg hiervan kunnen medicijnspiegels verdubbelen, wat voor sommige medicijnen levensgevaarlijk kan zijn! Ziekenhuizen zouden er dus voor moeten zorgen dat er geen grapefruit te krijgen is op plekken waar kankerpatiënten worden behandeld.’ Anti-kankergeneesmiddelen kunnen ook reageren op vet in de voeding. Sommige medicatie lost op in vet, bijvoorbeeld het middel lapatinib, wat gebruikt wordt tegen borstkanker. Het slikken van dit medicijn tijdens het eten van vette voeding verviervoudigt de blootstelling! ‘Patiënten wordt nu geadviseerd lapatinib op de nuchtere maag in te nemen. Door dit kostbare medicijn met voeding in te laten nemen zou je dus een forse kostenreductie kunnen bewerkstelligen.’ Leefstijl beïnvloedt ook de concentratie van anti-kankermedicatie. Roken bijvoorbeeld kan de bloedconcentraties verlagen. Mathijssen: ‘Neem bijvoorbeeld patiënten die tegen darmkanker irinotecan krijgen en tegelijkertijd roken. Roken jaagt de lever aan, waardoor allerlei enzymen worden gestimuleerd om sneller te gaan werken. Ook gaan eiwitten die betrokken zijn bij de uitscheiding van irinotecan en haar afbraakproducten sneller werken. We hebben gemeten dat rokers een 40 procent lagere spiegel van het medicijn in hun bloed hebben dan niet-rokers.’ Naast voeding en leefstijl hebben mogelijk ook andere persoonlijke kenmerken invloed op anti-kankerbehandelingen. ‘De biologische klok bijvoorbeeld.’ In het Erasmus MC loopt momenteel een onderzoek naar het tijdstip waarop patiënten hun medicatie het beste kunnen krijgen. Daarnaast kunnen alternatieve middelen en voedingssupplementen leiden tot gevaarlijke interacties. Mathijssen: ‘Zo’n 14 procent van de kankerpatiënten gebruikt sint janskruid, terwijl dat middel de concentratie van irinotecan met meer dan 40 procent vermindert.’
Het revolutionaire MRIdian-bestralingsapparaat is in VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA) gearriveerd. Het kolossale apparaat werd afgelopen weekend de kelder van het ziekenhuis ingetakeld. VUmc is het eerste ziekenhuis in Europa dat dit toestel in huis heeft. Deze nieuwste ontwikkeling op gebied van bestraling levert een grote winst op voor de behandeling van patiënten met kanker. Door de geïntegreerde MRI-scanner in het apparaat kan de MRIdian gedurende de bestraling voortdurend MRI-beelden maken, waardoor de tumor ook tijdens het bestralen zichtbaar is. Dit in tegenstelling tot conventionele bestralingsapparatuur dat alleen voorafgaand aan de bestraling beeld geeft. Met de MRIdian kunnen de bestralingsgebieden zelfs dagelijks aangepast worden. Dit maakt extreem nauwkeurige bestraling mogelijk. Het apparaat kan zo ingesteld worden dat het alleen straalt als de tumor precies in beeld is, bijvoorbeeld bij een tumor die beweegt door de ademhaling van de patiënt. De bestraling kan hierdoor preciezer op de tumor gericht worden wat schade aan het omliggende gezonde weefsel tot een minimum beperkt. Het is hierdoor ook mogelijk een hogere bestralingsdosis aan de tumor te geven zonder onacceptabele bijwerkingen. Bovendien heeft de patiënt minder bestralingen nodig. Het merendeel van de patiënten kan de radiotherapie straks binnen twee weken afronden. Met de huidige apparatuur duurt dit vier tot zes weken. Het nieuwe bestralingsapparaat wordt vooral ingezet voor patiënten met tumoren in de borst en/of buik, zoals longkanker, blaaskanker, prostaatkanker en endeldarmkanker. Of de patiënt baat heeft bij een behandeling met de MRIdian hangt af van het stadium van de ziekte. De behandeling kan leiden tot een hogere levensverwachting en een verbeterde kwaliteit van leven. Verwacht wordt ongeveer 300 patiënten per jaar te kunnen behandelen. Dit betreft 150 patiënten waarvoor geen andere behandeling bestaat. Daarnaast kan jaarlijks 150 patiënten een betere behandeling geboden worden dan voorheen. De komende maanden wordt het apparaat gebruiksklaar gemaakt. Voorjaar 2016 kunnen de eerste patiënten behandeld worden. Conventionele bestralingsapparatuur werkt met een CT-scanner. Nadeel hiervan is dat tumoren en organen minder goed zichtbaar zijn op een CT-scan. Bovendien is het niet mogelijk de tumor tijdens het bestralen te zien. Tot nu toe werd niet met MRI gewerkt omdat de magneten van de MRI het bestralingsapparaat beïnvloeden. Andersom heeft het bestralingstoestel een negatief effect op de beeldkwaliteit van de MRI. Een klein groepje Amerikaanse natuurkundigen en radiotherapeut-oncologen bedacht een methode waarop de combinatie MRI en bestralen toch mogelijk is: een MRI van 0,35 Tesla in plaats van de gebruikelijke 3 T en lage energie radioactieve Cobalt-bronnen voor het bestralen. VUmc is het eerste medisch centrum in Europa waar dit apparaat in gebruik genomen wordt. De afdeling radiotherapie van VUmc heeft wereldwijd een zeer goede naam opgebouwd op gebied van hoge precisie bestraling. VUmc wil voorop blijven lopen als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op gebied van radiotherapie. Mede daarom heeft de Amerikaanse fabrikant ViewRay VUmc uitgekozen als locatie in Europa. De aanschaf van de MRIdian is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam. Deze fondsenwervende stichting zet zich al meer dan dertig jaar in om onderzoek, behandeling en faciliteiten van VUmc CCA mogelijk te maken. Met giften van particuliere donateurs en bedrijven investeert de stichting in onderzoek, apparatuur en infrastructuur voor het doen van fundamenteel onderzoek bij kanker. "De stichting helpt VUmc voorop te laten lopen om de behandeling van kanker volgens de nieuwste inzichten te laten verlopen. We zijn dan ook heel blij dat we hebben kunnen bijdragen om de aanschaf van de MRIdian mogelijk te maken. Nauwkeuriger bestralen met minder bijwerkingen, dat gun ik al mijn patiënten die baat kunnen hebben van radiotherapie", aldus prof. dr. Geert Kazemier, oncologisch chirurg bij VUmc en directeur van Stichting VUmc CCA. Voor een korte impressie van de intakeling van het MRIdian-bestralingsapparaat, klik hier .
Op 16 januari gaat Crocokids van start. Het betreft een nieuw goed doel voor kinderen met de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. Op een ouderbijeenkomst wordt de website www.crocokids.nl officieel gelanceerd. Crocokids, het nieuwe goede doel voor kinderen met de ziekte van Crohn en colitis, wordt op 16 januari officieel gelanceerd. Het initiatief is van het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis en zet zich in voor een betere behandeling van deze kwetsbare doelgroep. Crocokids gaat fondsen werven voor de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek, maar ook eigen evenementen en acties organiseren speciaal voor deze kinderen en hun ouders. De wetenschappelijke onderzoeken die door het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis worden gehouden zijn gericht op de oorzaak, behandeling, voorkoming, bestrijding en genezing van deze ziekten. Ook richt Crocokids zich op een betere voorlichting aan de directe omgeving van deze kinderen, bijvoorbeeld op scholen. In Nederland komen er ieder jaar ongeveer 250 kinderen met Crohn of colitis bij. Colitis ulcerosa betreft ontstekingen aan de dikke darm. Bij de ziekte van Crohn kan het gehele spijsverteringskanaal, aangetast zijn. Kenmerkend voor deze aandoeningen zijn de telkens terugkerende onvoorspelbare opvlammingen van de ziekte, die erg pijnlijk zijn. Patiënten ervaren een slechte kwaliteit van leven. De aandoening kan ook leiden tot diverse complicaties, zoals bloedingen met bloedarmoede tot gevolg, vernauwingen van de darm, een gat in de darm, het ontstaan van darmkanker of complicaties als gevolg van het levenslang moeten gebruiken van zware medicijnen. Initiatiefnemers zijn dr. Lissy de Ridder en dr. Hankje Escher, beiden kinderarts met als specialisatie maag-, darm- en leverziekten. In hun werk behandelen ze dagelijks kinderen die lijden aan de heftige gevolgen van de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. De Ridder: “Onderzoek naar oorzaak, behandeling en genezing zorgt voor een beter inzicht in de ziekten. Er is weinig geld beschikbaar voor dit soort onderzoek, reden waarom we op zoek zijn gegaan naar alternatieve bronnen. Crocokids gaat ons helpen, in de toekomst nog meer onderzoek te kunnen doen.” Op www.crocokids.nl is alle informatie over dit goede doel beschikbaar. Crocokids is tevens actief op Facebook, Twitter en Hyves.
Volgens onderzoek van het University of Michigan Comprehensive Cancer Center kan een gentest onderscheiden welke patiënten die statines gebruiken vanwege een te hoog cholesterolgehalte in het bloed, ook een verminderd risico op darmkanker kunnen verwachten. Statines zijn medicijnen die de aanmaak van cholesterol door het lichaam remmen en daardoor het cholesterolgehalte verlagen.
De afgelopen twee decennia overleden Nederlanders 20 procent minder vaak aan kanker. De vooruitgang is helaas niet op alle fronten zichtbaar, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek door H. Karim-Kos, die werkt voor onder meer het Erasmus MC. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de overlevingskans na vijf jaar van bepaalde vormen van kanker gestegen. Dit is met name zichtbaar bij kanker in de dikke darm. Bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent.
Binnen enkele jaren zal slechts een buisje bloed nodig zijn om de meest voorkomende vorm van longkanker op te sporen. Uit nieuw onderzoek van VUmc blijkt dat een bloedtest met 91% zekerheid kan vaststellen of iemand vergevorderde, niet-kleincellige longkanker heeft. Met de bloedtest kan ook, met een zekerheid van 81%, longkanker in een vroeg stadium worden vastgesteld. Hierdoor hoeft een patiënt in de toekomst minder biopten en CT-scans te ondergaan voor de detectie van longkanker. Hierover publiceren Myron Best en Tom Würdinger, onderzoekers van Cancer Center Amsterdam, in het Amerikaanse vakblad Cancer Cell. Circa 50 vooraanstaande medici en wetenschappers onderschrijven de conclusies van het artikel. Meer onderzoek is nodig voordat de bloedtest op longkanker beschikbaar is voor patiënten. Deze studie is het vervolg op eerder onderzoek uit 2015 waarin de eerste resultaten van hun techniek bij verschillende tumortypes werd gepresenteerd. In de nieuwe studie zijn meer dan 700 personen geanalyseerd op de aanwezigheid van longkanker. De bloedtest analyseert in bloedplaatjes het RNA, waarin genetische kenmerken zitten, met een nieuwe soort nauwkeurige computerberekeningen. Hiermee komt de (vroege) opsporing van kanker in bloed weer een stap dichterbij. Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Patiënten lopen er vaak onwetend jaren mee rond en krijgen veelal pas klachten als de longkanker is uitgezaaid en behandeling veel lastiger is. Tom Würdinger: "Dankzij bloedtesten kan niet-kleincellige longkanker in een vroege fase worden opgespoord en behandeld, een fase waarin de overleving van patiënten significant beter is dan wanneer de tumor al is uitgezaaid. Nu is dit laatste nog een bekend beeld helaas." Toekomstige diagnoses van kanker gaan naar verwachting vooral via bloed plaatsvinden. Zo kan kanker in een vroeg stadium worden opgespoord, waardoor de overlevingskansen van patiënten stijgen. "Het uiteindelijke doel van de opsporing van kanker via lichaamsvloeistof, zogenoemde liquid biopsies, zoals bloed, is om alle soorten kanker met 1 test te kunnen opsporen", aldus Myron Best. Tom Würdinger vult aan: "Ik verwacht ook dat in de toekomst vervelende mammografieën en coloscopieën voor screening op borst- en darmkanker minder nodig zijn. Grootschalige screeningsprogramma's zullen nodig zijn voor het afnemen van bloed voor de opsporing van kanker. Cancer Center Amsterdam heeft hiervoor het Liquid Biopsy Center opgericht met als doel de ontwikkeling van bloedtesten voor de detectie van kanker te versnellen. Net zoals zwangere vrouwen nu al door de NIP-test via bloedafname kunnen zien of hun ongeboren kind mogelijk genetische afwijkingen heeft. Deze lijn willen we voortzetten." De onderzoeksgroep van Würdinger, werkzaam vanuit de afdeling neurochirurgie, heeft een Europese subsidie van bijna 4 miljoen euro ontvangen voor een groot Europees samenwerkingsproject waarbij jonge, getalenteerde onderzoekers een volgende generatie bloedtesten voor de detectie van kanker gaan ontwikkelen. Wereldwijd is de verwachting dat bloedtesten voor de detectie van diverse kankersoorten binnen enkele jaren op de markt kunnen komen. In dit onderzoek is de zogenoemde Swarm Intelligence voor de eerste keer toegepast bij een bloedtest. Vergelijkbaar met de zwermen van vogels vormen de computerberekeningen (algoritmes) continu nieuwe combinaties van genen, op zo'n manier dat ze steeds beter worden in het herkennen van kanker in bloed. De inzet van zelflerende zoekalgoritmes in de diagnostiek van kanker is veelbelovend.
Bron: VUmc
Niet-westerse migranten en Nederlanders krijgen andere soorten kanker. Dat zegt onderzoekster M. Arnold van het Erasmus MC. Bij migranten komen veel vormen van kanker minder vaak voor. Ze krijgen bijvoorbeeld minder vaak darm- en slokdarmkanker, doordat ze doorgaans minder roken en minder alcohol drinken. Turken en Marokkanen zijn wel vatbaarder voor vormen van kanker die verband houden met infecties. Maagkanker bijvoorbeeld, komt vaker voor bij Turken. Dit is veelal te wijten aan de bacterie Helicobacter pylori en sterk gezouten voedsel. Vrouwen uit Suriname lopen meer kans op baarmoederhalskanker door het hpv. Mensen uit China en Noord-Afrika krijgen vaker kanker in de neus-keelholte, door infectie met het Epstein-Barr-virus.
Het UMCG en MAASTRO Clinic hebben ruim 1,5 miljoen euro subsidie ontvangen van KWF Kankerbestrijding. Hiermee gaan zij samen met HollandPTC in Delft, met alle andere universitair medische centra, het NKI/Antonie van Leeuwenhoek en het Prinses Máxima Centrum (PMC) een onderzoekinfrastructuur opzetten voor protonentherapie (ProTRAIT). Deze infrastructuur is wereldwijd uniek en biedt ongekende mogelijkheden om het onderzoek naar de effectiviteit en meerwaarde van deze nieuwe bestralingsbehandeling optimaal te ondersteunen. Het project wordt geleid door prof. Hans Langendijk, afdelingshoofd Radiotherapie UMCG, en prof. André Dekker, manager onderzoek/onderwijs en klinisch fysicus bij MAASTRO Clinic, en zal drie jaar duren. De centra gaan een gezamenlijke database opzetten waarin de klinische uitkomsten worden opgenomen van alle patiënten die in Nederland met protonentherapie worden behandeld. Het gaat onder meer om gegevens over dosisverdeling, toxiciteit, complicaties en kwaliteit van leven. De gegevens worden door de centra eerst individueel verzameld en kunnen dan via een geavanceerde ICT-structuur automatisch aan elkaar worden gekoppeld. Daarna worden de gegevens samengebracht in een bestaande landelijke database voor kankeronderzoek (TRAIT). Onderzoekers kunnen met de gegevens vervolgens studies uitvoeren naar de effectiviteit en meerwaarde van protonentherapie ten opzichte van de bestaande bestraling met fotonen (radiotherapie). De combinatie van de samenwerking met alle centra en ProTRAIT leidt er toe dat Nederland internationaal een leidende positie in kan nemen in het wetenschappelijk onderzoek rond protonentherapie. Protonentherapie is in Nederland vanaf eind 2017 voor het eerst beschikbaar in centra in Groningen en Delft, Maastricht volgt later. Minister Schippers gaf in 2014 vergunningen af voor de bouw van vier protonencentra in Amsterdam, Delft, Groningen en Maastricht, voor in totaal 2200 behandelingen per jaar. Met protonentherapie kan de dosis straling heel nauwkeurig worden toegediend aan een tumor, waardoor er minder straling komt in de omliggende gezonde weefsels. Hierdoor neemt de kans op bijwerkingen af. Een arts bepaalt op basis van landelijke indicatieprotocollen of een protonenbehandeling voor een patiënt meerwaarde biedt boven de huidige bestralingsbehandeling met fotonen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van rekenmodellen en planningsvergelijkings-studies. Protonentherapie biedt vooral meerwaarde voor kinderen met kanker en patiënten met schedelbasistumoren en oogtumoren. Daarnaast kunnen ook andere patiënten baat hebben bij protonentherapie, zoals patiënten met borstkanker, prostaatkanker, hoofdhalskanker, slokdarmkanker en longkanker. Bron: UMCG
Door tumorcellen in het bloed te tellen en te meten hoe agressief ze zijn, krijgen artsen een beter beeld van welke therapie zal aanslaan bij patiënten met uitgezaaide borst- en darmkanker. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, waarop Bianca Mostert morgen promoveert. Deze bloedtest kan patiënten pijnlijke ingrepen besparen, omdat er geen weefsel meer uit de tumor hoeft te worden gehaald om de overlevingskansen van de patiënt en de beste behandeling te voorspellen. Om te bepalen welke behandeling goed aanslaat bij een patiënt met uitzaaiingen, kijkt de arts nu meestal naar de aard van het weefsel van de oorspronkelijke tumor’, zegt Mostert. Dat gebeurt bijvoorbeeld voor het starten van hormoontherapie. Maar bij zo ’n 30 procent van de patiënten die een hormoonbehandeling krijgt, geldt dat de uitzaaiingen anders reageren op de behandeling dan de oorspronkelijke tumor. ‘Je moet dus eigenlijk weten hoe de uitzaaiingen zich gedragen.’ Met deze bloedtest kan patiënten in de toekomst een vervelende ingreep worden bespaard. Het afnemen van weefsel uit een uitzaaiing kan namelijk een pijnlijke en technisch lastige ingreep zijn. Om tumorcellen uit het bloed te halen, hoeft de patiënt alleen bloed af te staan. ‘Je kunt de tumorcellen vergelijken met een vloeibaar biopt’, zegt de promovenda. Mostert gebruikt een nieuwe geautomatiseerde bloedtest waarmee het tellen van tumorcellen veel gemakkelijker is geworden. Deze test combineert ze met een genentest. Met een zogeheten speciale PCR techniek kan ze vervolgens zien of er agressieve tumorcellen tussen de gezonde bloedcellen zitten. ‘De combinatie van het tellen en de PCR van de tumorcellen is een hele goede voorspeller voor de prognose van de patiënt.’
Recent onderzoek van het Amerikaans Nationaal Kankerinstituut heeft uitgewezen dat koffie beschermt tegen verschillende soorten kanker. Uit deze grootschalige studie, waaraan 400.000 Amerikanen deelnamen, blijkt dat koffieconsumptie vooral de kansen op sterfte aan kanker beïnvloedt. Gemiddeld drie à zes koppen per dag lijkt optimaal. Dat zou voor een 10 à 15 procent langer leven kunnen zorgen, zowel bij mannen als bij vrouwen. Uit dezelfde studie blijkt dat vier à vijf koppen koffie het risico op dikkedarmkanker met 15 procent verlaagt. Ga je nog meer koffie drinken, dan neemt de kans op andere vormen van kanker en nadelige effecten van cafeïne weer toe. Ook moet koffie niet warmer dan 65 graden worden gedronken.
Er is geen daling van de kans op darmkanker bij ruime hoeveelheid inname van voedingsvezels. Een relatie met o.a. diverticulosis coli werd eerder wel aangetoond. Colorectale kanker is na prostaat- en longkanker de 3e meest voorkomende kanker bij de man, en na borstkanker de 2e meest voorkomende kanker bij de vrouw. Deze ziekte bezit de 2e plaats in termen van mortaliteit door kanker, met ongeveer 2.000 gerapporteerde sterfgevallen per jaar. Bron: FUS 99-6-86.
Het beleidskader is een instrument van het RIVM om voorwaarden nader te omschrijven die gesteld zijn in de subsidieverlening aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken naar kanker uitvoeren. Het betreft een aanvulling op wat elders al is geregeld. Dit met het oog op de kwaliteit van de bevolkingsonderzoeken, de gegevensvastlegging voor evaluatie van de bevolkingsonderzoeken en de verbetering van de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker en de invoering van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. De voorwaarden worden als verplichtingen verbonden aan de subsidie die het RIVM toekent aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken uitvoeren. Als voorwaarden worden met name vastgelegd: - Registratie en certificering om op ieder moment te kunnen zien dat aan gestelde eisen voldaan wordt; - Enkele eisen ten behoeve van landelijk uniforme invoering en uitvoering van de bevolkingsonderzoeken; - Transparantie zoals die in het kader van Healthcare Governance ook van reguliere zorginstellingen wordt geëist.
Jaarlijks krijgen meer dan 51.000 mensen in Nederland te horen dat ze huidkanker hebben en overlijden ruim 900 mensen aan de gevolgen ervan. Sinds 1990 is het aantal gevallen verviervoudigd. Deze stijging is veel sterker dan bij andere vormen van kanker, en een verdere stijging dreigt (met een factor 2 tot 5). De gevaarlijkste vorm van huidkanker komt in Nederland relatief vaak voor, en binnen Europa behoort Nederland tot de koplopers. Blootstelling van de huid aan UV-straling is de voornaamste oorzaak van het ontstaan van huidkanker, en dan vooral door onverstandig zongedrag. De vergrijzing en de aantasting van de ozonlaag blijken slechts een deel van de toename aan huidkanker te verklaren. Het blootstellingsgedrag lijkt de hoofdrol te spelen en daarbij zijn het dragen van minder bedekkende kleding, meer vrije tijd en langere (zon/strand) vakanties van belang, maar ook klimaatverandering en het gebruik van kunstmatige UV-bronnen voor bruining dragen mogelijk bij. De belangrijkste manier om huidkanker te voorkomen is dan ook ervoor te zorgen dat de huid niet verbrandt door de zon of zonnebank. Maar ook zonder te verbranden kan de huid beschadigd raken. Daarom is het verstandig om de huiddelen die veelvuldig worden blootgesteld extra te beschermen en om daarbij rekening te houden met de zonkracht en de duur van het verblijf in de zon. Bij een hoogstaande (zomer)zon tussen 11 en 16 uur is meer bescherming nodig dan 's morgens vroeg en in de namiddag. Behalve aan huidkanker draagt UV-straling bij aan de vorming van staar en veroorzaakt het huidveroudering en sneeuwblindheid. Het is niet wenselijk om de zonblootstelling volledig te vermijden, omdat UV-blootstelling van de huid ook de voornaamste bron is van vitamine D. Deze vitamine is essentieel voor gezonde botten en spieren. Bovendien zijn er aanwijzingen dat vitamine D de kans op darmkanker kan verkleinen. Momenteel is er een felle wetenschappelijke discussie gaande welke hoeveelheid vitamine D de meeste gezondheidswinst oplevert. De kosten van de medische behandeling van huidkanker bedragen naar schatting circa 325 (250-400) miljoen euro per jaar. De kosten voor de behandeling van door UV veroorzaakte staar, worden geschat op 75-150 miljoen euro per jaar. De kosten zijn grotendeels vermijdbaar door verstandiger (zon)gedrag. De actuele zonkrachtmetingen (www.rivm.nl/zonkracht) en betere kennis over (ontwikkelingen in) blootstellingsgedrag en gezondheidseffecten dragen bij aan een goede voorlichting en preventie. Er is alle reden de kennisopbouw met betrekking tot UV-stralingsbescherming te versterken.
Bron: RIVM
Wout Rohof: ‘Reflux Disease and Achalasia: Failure of the Gatekeeper’. Zuurremmers werken goed tegen brandend maagzuur doordat ze inwerken op zuur dat normaal gesproken boven in de maag drijft maar bij patiënten met maagzuurklachten bij de opening van de slokdarm zit. Een bepaald type antibioticum en alginaten (stoffen uit zeewier) verminderen op dezelfde manier het optreden van zure reflux. De overgang tussen de slokdarm en de maag zorgt ervoor dat voedsel wordt toegelaten in de maag, terwijl terugvloed van maaginhoud (reflux) vermeden wordt. Wanneer deze poortwachter niet goed functioneert, kan een veel voorkomen slokdarmaandoeningen ontstaan: gastro-oesofageale refluxziekte (brandend maagzuur). Bij refluxziekte stroomt maagzuur in de slokdarm; dit leidt tot klachten of schade. Bovenop het voedsel in de maag drijft maagzuur dat niet gebufferd wordt door voedsel. Deze zogeheten ‘acid pocket’ genoemd, fungeert als een reservoir van waaruit zuur in de slokdarm kan stromen. Sommige medicijnen blijken de klachten te verminderen door inwerking op de acid pocket. Een tweede ziekte die ontstaat door een falende poortwachter is achalasie. Daarbij zijn zenuwen van de slokdarm aangedaan, waardoor voedsel en vocht de slokdarm slechts moeizaam kunnen passeren. De behandeling bestaat uit het opheffen van de obstructie, chirurgisch dan wel endoscopisch. Rohof toonde aan dat het succespercentage van beide behandelingen hoog is en ongeveer gelijk. De follow-up van patiënten met achalasie is van groot belang omdat symptomen op de lange termijn vaak terugkeren, en omdat onderbehandelde patiënten een verhoogde kans hebben op slokdarmkanker.
Oratie: Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Innovatieve Gastrointestinale. Endoscopie houdt prof. dr. B.L.A.M Weusten zijn inaugurele rede met als titel ‘Innovatieve endoscopie: uitkijken en vooruit kijken’. De laatste vijftien jaar is de zorg voor patiënten met vroege vormen van slokdarmkanker sterk verbeterd. Vroeger werd in het beginstadium van deze ziekte de hele slokdarm operatief verwijderd, nu volstaat vaak een locale behandeling waarbij de arts de tumor van binnenuit weghaalt en de rest van de slokdarm behouden blijft. Nieuwe, innovatieve endoscopische technieken worden niet zelden ontwikkeld door firma’s die de benodigde accessoires graag willen verkopen. Het is de verantwoordelijkheid van de endoscopist en wetenschapper om de ontwikkeling hiervan mede te initiëren, te faciliteren, maar vooral te toetsen of ze daadwerkelijk bijdragen aan de verbetering van zorg voor de patiënt. Hierbij is het belangrijk voor patiënten dat ook niet-academische ziekenhuizen participeren in wetenschappelijk onderzoek naar de toepasbaarheid van de uitkomsten van dergelijke studies in de algemene klinische praktijk. Ook draagt het doen van wetenschappelijk onderzoek bij aan verhoging van de kwaliteit van zorg. Het is een verantwoordelijkheid van academische ziekenhuizen om toegepast wetenschappelijk onderzoek in algemene ziekenhuizen te stimuleren door vorming van breed gedragen onderzoeksplatforms. Voor endoscopische innovaties geldt dat ze zowel in de academische als in de algemene ziekenhuizen moeten worden gevalideerd en geïmplementeerd. Voor sommige innovatieve behandelmethoden is centralisatie juist aangewezen. Dit geldt voor hoogcomplexe, risicovolle interventies voor zeldzame afwijkingen. Op het gebied van de behandeling van vroege vormen van kanker van slokdarm en maag valt nog veel werk te verzetten en tegenkrachten te overwinnen. Nieuwe ingewikkelde endoscopische behandelmethoden vinden te gemakkelijk hun weg naar de algemene praktijk. Samen met de beroepsgroep moet worden gewerkt aan landelijke richtlijnen waarin onderbouwde volumecriteria, opleidings- en kwaliteitseisen voor de endoscopist en het ziekenhuis worden vastgelegd.
Het Beleidskader Bevolkingsonderzoeken naar Kanker (BBK) geeft een overzicht van de wettelijke en beleidsmatige kaders voor de drie bevolkingsonderzoeken in Nederland naar kanker: borst-, baarmoederhals- en darmkanker. Daarnaast beschrijft het de samenwerking en onderlinge verhoudingen van partijen die betrokken zijn bij de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van deze bevolkingsonderzoeken. Op deze manier werken de betrokken partijen optimaal samen. Het Beleidskader is opgeteld door het RIVM en is vastgesteld door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het document wordt regelmatig getoetst en zo nodig aangepast aan de actualiteit. Het RIVM ziet er als landelijke regiehouder op toe dat de bevolkingsonderzoeken voor de deelnemers een hoge kwaliteit hebben, en goed bereikbaar en betaalbaar zijn. Op die manier ontstaat een optimaal 'aanbod' voor de deelnemers aan de bevolkingsonderzoeken. Het Beleidskader is een instrument om de regie te voeren. Het vormt ook de basis voor de zogeheten uitvoeringskaders, waarin per bevolkingsonderzoek de precieze wijze waarop en door wie de bevolkingsonderzoeken worden uitgevoerd, is uitgewerkt. De bevolkingsonderzoeken bestaan uit een reeks van opeenvolgende handelingen die door verschillende partijen worden uitgevoerd en gecoördineerd (de uitnodiging voor het onderzoek, het onderzoek zelf, de beoordeling van de uitslag, de communicatie, en de eventuele doorverwijzing). Deze handelingen moeten goed op elkaar aansluiten en efficiënt gestructureerd zijn om de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek te waarborgen.
Bron: RIVM
Marco Guadagnoli: ‘Targeting APRIL’. Het eiwit APRIL, een afkorting voor A Proliferation Inducing Ligand, is betrokken bij groei en ontwikkeling van kanker. Het eiwit activeert lymfocyten en draagt zo bij aan het ontstaan van kankersoorten als chronische lymfatische leukemie, de ziekte van Kahler (woekering van witte bloedcellen) en darmkanker. Guadagnoli probeerde inzicht te krijgen in het werkingsmechanisme van APRIL en in de mogelijkheden om het eiwit te blokkeren. Het onderzoek werd uitgevoerd in proefdieren en op menselijk weefsel in het laboratorium. Op basis van de uitkomsten concludeert Guadagnoli dat blokkade van APRIL wellicht een interessant aangrijpingspunt kan vormen voor behandeling van deze vormen van kanker.
Door omhoogkomend maagzuur (reflux) kan de binnenbekleding van de slokdarm veranderen. Dit wordt een Barrett-slokdarm genoemd. Daarin kunnen zogenaamde ‘onrustige’ cellen ontstaan. Hoe onrustiger de cellen, hoe groter de kans op het ontstaan van slokdarmkanker. Het preventief wegbranden van die onrustige cellen kan dat echter voorkomen, óók als alleen sprake is van licht afwijkend weefsel, zeggen J. Bergman, hoogleraar Gastro-intestinale endoscopie, en arts-onderzoeker N. Phoa van het AMC. Na wegbranden van afwijkend slokdarmweefsel met radiofrequente ablatie (RFA) groeide bij zo’n 95 procent van de patiënten normaal slokdarmweefsel terug.
Een bloedtest kan voorspellen of mensen chronische darmontsteking krijgen. Dat concluderen onderzoekers van het UMC Utrecht in het tijdschrift Gut. Hiermee zijn mensen met een hoog risico op deze ziekte op te sporen, bijvoorbeeld in families van patiënten met een chronische darmontsteking. In het onderzoek haalden Utrechtse wetenschappers uit het grote Europese EPIC-onderzoek gegevens van 350.000 deelnemers. Van deze mensen hebben EPIC-onderzoekers leefgewoonten en gezondheid in kaart gebracht. Omdat darmontstekingen niet vanaf het begin bijgehouden zijn in EPIC, vergde het veel terugzoekwerk om patiënten met darmontstekingen te vinden. MDL-arts in opleiding en promovenda Fiona van Schaik zocht in het Nederlandse deel van EPIC naar patiënten met chronische darmontstekingen. In totaal spoorden de onderzoekers 244 patiënten op met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Vervolgens brachten Van Schaik en collega’s de concentraties van vier antistoffen in het bloed in verband met de chronische darmontsteking. Het blijkt mogelijk met deze bloedwaarden te voorspellen hoe groot de kans is dat een gezond iemand chronische darmontsteking krijgt. Een positieve uitslag betekent dat mensen hierop ruim vijf keer zoveel kans hebben als gemiddeld. De resultaten zijn 27 juli online verschenen in het tijdschrift Gut. De test lijkt niet bruikbaar om de hele bevolking te onderzoeken. Van Schaik en collega’s hebben de test zo ingericht dat hij niet vaak vals alarm slaat, maar wel iets vaker toekomstige patiënten mist. De test is daarom vooral bruikbaar om mensen te onderzoeken die een grote kans hebben op chronische darmontstekingen. Dat zijn voornamelijk eerstegraads familieleden van patiënten. “In het UMC Utrecht willen we familieleden van patiënten testen zodat we kunnen onderzoeken hoe chronische darmontstekingen ontstaan”, vertelt Van Schaik. “We weten dat erfelijkheid en voeding eraan bijdragen, maar eigenlijk snappen we helemaal niet goed hoe de ziekten precies ontstaan. Hiermee kunnen we ook preventieve behandelingen testen die de ziekte mogelijk voorkomen of minder erg maken.” Van Schaik is eerste auteur van het artikel en promoveert in november op chronische darmziekten. MDL-arts dr. Bas Oldenburg begeleidt haar promotie. In Nederland lijden zo’n 55.000 mensen aan de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. De ernst van de ziekten varieert sterk per persoon, maar het kan betekenen dat patiënten stukken darm kwijtraken. Patiënten lopen bovendien een verhoogd risico op darmkanker. De behandeling bestaat uit ontstekingsremmers.
De behandeling met Vectibix (panitumumab) moet, in het geval van huidreacties met ernstige of levensbedreigende inflammatoire of infectueuze complicaties, worden gestaakt. Er zijn vijf gevallen gemeld van necrotiserende fasciitis (een infectie in het onderhuids vetweefsel). Drie hiervan hadden een fatale afloop en twee waren levensbedreigend. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten, oncologen (ook i.o.), MDL-artsen, ziekenhuisapothekers, oncologieverpleegkundigen en huisartsen. Panitumumab wordt, al dan niet in combinatie met andere geneesmiddelen, gebruikt als therapie voor patiënten met een vorm van darmkanker. Het is bekend dat ernstige huidreacties (graad 3) zeer vaak optreden bij gebruik van panitumumab. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Patiënten met lokaal voortgeschreden endeldarmkanker worden standaard behandeld met langdurige chemo en bestralingstherapie (‘chemoradiatie’), gevolgd door operatieve verwijdering van de endeldarm. In reactie op de chemoradiatie kan de tumor grotendeels of zelfs geheel verdwijnen. Voor deze patiënten zou een vervolgoperatie mogelijk veilig achterwege gelaten kunnen worden, maar alleen wanneer we de respons op de chemoradiatie betrouwbaar in kaart kunnen brengen. Dit proefschrift heeft aangetoond dat ten opzichte van hedendaagse standaard beeldvormende technieken de respons evaluatie na chemoradiatie met behulp van nieuwe MRI technieken ̶ diffusie-gewogen MRI en MRI met behulp van een nieuw contrastmiddel, gadofosveset-trisodium ̶ sterk kan worden verbeterd.
Het Maastricht UMC+ heeft veelbelovende tests uitgevoerd met een ‘elektronische neus’, die hoofd-halstumoren te herkennen. Aan de hand van uitgeademde lucht konden de onderzoekers de diagnose van dit type kanker op een accurate manier vaststellen. Het kleine kosteneffectieve en niet-invasieve apparaat kan naast het vaststellen van hoofd-halskanker in de toekomst wellicht ook worden ingezet voor de herkenning van long- en darmkanker. Hoofd-halskanker is de zesde meest voorkomende vorm van kanker wereldwijd. Tumoren in bijvoorbeeld het strottenhoofd, de mondholte of de neus worden met name veroorzaakt door alcoholgebruik en roken. Maar ook orale seks en slechte mondhygiëne zijn mogelijke oorzaken.
Statinegebruikers hebben een verhoogd risico op staar, leverfunctiestoornissen en nierfalen [BMJ 2010;340:c2197]. Britse onderzoekers hebben de gegevens van ruim 2 miljoen mensen onderzocht. De statinegebruikers hadden geen verhoogd risico op onder meer parkinson, reuma, dementie en diverse soorten kanker. Het risico op slokdarmkanker was zelfs verlaagd bij deze groep. Tussen de verschillende soorten statines was geen verschil in bijwerkingen. Alleen fluvastatine bleek een hoger risico op leverdisfunctie te geven. Ondanks deze resultaten menen de onderzoekers dat de voordelen van statines bij mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten opwegen tegen de nadelen. Bron: PW 2010;145(23):19 + FUS
Valeria Lascano: ‘The role of APRIL(TNFSf13) in carcinogenesis’. Het onderzoek van Lascano onthult een belangrijke bijdrage van APRIL, een eiwit dat een rol speelt bij het afsterven van cellen, bij darmkanker en chronische lymfatische leukemie. Uit haar onderzoek blijkt dat in patiënten die veel eiwit in hun lichaam hebben, sprake is van een vergevorderd stadium van rectale kanker. Dit zou erop kunnen wijzen dat het niveau van APRIL in het lichaam kan dienen als een diagnostisch hulpmiddel om patiënten te selecteren met een hoog risico op uitzaaiingen zonder dat de primaire kanker bekend is.
Proefschrift M.Drost: Development of in vitro and in vivo functional assays to enable diagnosis of Variants of Uncertain Significance in the common cancer predisposition Lynch syndrome Lynch syndroom (LS) is een erfelijk syndroom dat aanleg veroorzaakt voor het ontwikkelen van verschillende soorten kanker, waaronder dikke darm-, endometrium-, maag-, hersenen urologische kankers. Het syndroom wordt veroorzaakt door heterozygositeit voor een mutatie die één van de DNA mismatch herstel (MMH) genen MSH2, MSH6, MLH1 of PMS2 inactiveert. In een significante fractie van individuen die worden verdacht van LS wordt een missense mutatie of een kleine in-frame deletie in een MMH gen geïdentificeerd. Omdat de causaliteit van zulke genetische varianten moeilijk te bepalen is wordt er vaak naar deze varianten verwezen als “varianten met onzekere significantie” (VOS). Het uitblijven van classificatie van VOS verhindert LS diagnose. Als gevolg kan er geen gerichte chemopreventie en chemotherapie worden toegepast. Daarnaast zorgt de detectie van een VOS in een LS verdachte ervoor dat al zijn/haar familieleden in levenslange periodieke screeningsprogramma’s terecht komen, ongeacht hun mutatiestatus. Dergelijke screenings vormen een lichamelijke en psychische last voor die families, maar ook voor de preventieve gezondheidszorg. Om deze redenen is het zeer relevant om breed toepasbare, gevalideerde en gestandaardiseerde toepassingen te ontwikkelen om VOS in MMH genen diagnostisch te kunnen onderzoeken. Dit proefschrift richt zich op het ontwikkelen van in vitro en in vivo functionele assays om VOS in MMH genen te kunnen diagnosticeren. Hoofdstuk 1 introduceert het MMH veld door recent gepubliceerd werk over de biochemie en de genetica van MMH te bespreken. Daarnaast wordt de genetica, het fenotype, de diagnose en de implicaties van LS besproken. Het proefschrift gaat dan verder met een bespreking van de recente ontwikkelingen in de functionele analyse van VOS in MMH genen (Hoofdstuk 2). In Hoofdstuk 3 wordt een in vitro assay gepresenteerd voor de functionele analyse van missense varianten in MSH2 en MSH6. Missense varianten die zijn gevonden in patiënten verdacht van LS worden gerecreëerd als variante cDNAs in twee opvolgende PCR reacties. De PCR producten worden dan gebruikt als template in een in vitro transcriptie/ translatie reactie. De hieruit resulterende eiwitten worden gedimeriseerd met hun partner om een heterodimeer te creëren, en deze dimeer wordt gebruikt om een cel extract te complementeren dat deficiënt is voor die bewuste heterodimeer. Deze mix van cel extract en (variante) heterodimeer wordt gesupplementeerd met een MMH substraat: een plasmide dat een enkele, gedefinieerde G·T mismatch bevat die een HinDIII restrictiesite verstoort. Na de in vitro MMH reactie kan reparatie van de mismatch naar A·T worden bepaald door HinDIII digestie. Omdat het plasmide substraat fluorescent is gelabeld kunnen herstel producten nauwkeurig worden gekwantificeerd door middel van fragment analyse. De assay is technisch gevalideerd door aan te tonen dat de assay reproduceerbaar is, dat de relevante eiwitten in vrijwel stoichiometrische hoeveelheden aanwezig zijn en door aan te tonen dat de assay voldoende resolutie heeft om bekende, pathogene varianten te kunnen onderscheiden van bekende polymorfismen. Het in vitro tot expressie gebrachte eiwit is niet in overmaat, wat het detecteren van subtiele herstel defecten mogelijk moet maken. Wellicht leidt dit in de toekomst tot de mogelijkheid om varianten met intermediaire penetrantie te kunnen diagnosticeren. De assay vereist geen kloneerwerk, geen celkweek en geen bacteriewerk. Door de relatieve eenvoud van de assay, de mogelijkheid de reagentia in grote hoeveelheden te produceren en door de relatieve hoge doorvoersnelheid, voldoet de assay aan de eisen om geïntegreerd te worden in klinisch diagnostische laboratoria, wat uniek zou zijn in het veld van diagnose van varianten in kanker predispositie genen. We hebben de assay tevens aangepast voor de functionele analyse van VOS in de MMH genen MLH1 (Hoofdstuk 4) en PMS2 (Hoofdstuk 5). Door de cel-vrije aard van de assay die hierboven is beschreven, heeft de assay mogelijke nadelen. Defecten in pre-mRNA splicing, in eiwit stabiliteit of nucleaire eiwitlokalisatie worden niet gedetecteerd. Dit kan leiden tot vals negatieven (varianten die herstel proficient zijn in de assay, terwijl ze werkelijk pathogeen zijn). Om deze problemen te omzeilen hebben we een tweede protocol ontwikkeld om VOS in MMH genen te classificeren. We redeneerden dat de allesomvattende kennis van residuen in MMH eiwitten die essentieel zijn voor in vivo eiwitfunctie zou kunnen helpen bij het classificeren van VOS in MMH genen. Dergelijke kennis zou een a priori classificatie van VOS mogelijk maken, zonder verdere noodzaak voor functionele analyses. Om die kennis te verwerven hebben we voor een genetische screen als aanpak gekozen (Hoofdstuk 6). Cellen, heterozygoot voor Msh2 door een gerichte verstoring van één van de allelen, worden behandeld met een puntmutatie-inducerende stof. Vervolgens wordt er geselecteerd voor kloons die een inactiverende mutatie in Msh2 hebben opgelopen, het volledige open leesraam van Msh2 wordt gesequenced om de causale mutatie te identificeren, en hierbij ook het essentiële residu. In dit hoofdstuk beschrijven we de generatie en analyse van 26 van de eerder beschreven cel lijnen, die allen unieke aminozuur substituties dragen in Msh2. Deze substituties hebben betrekking op 23 residuen. We laten zien dat 10 van deze residuen als gemuteerd zijn gerapporteerd in mensen, waarvan 6 substituties identiek zijn op eiwitniveau. Dit ondersteunt de toepasbaarheid van dit protocol op de identificatie van pathogene missense substituties in mensen. We hebben de aanpak verder gevalideerd door aan te tonen dat de gegenereerde cellijnen alle fenotypes hebben die passen bij MMH deficiëntie, waaronder microsatelliet instabiliteit, een spontaan mutator fenotype en sterke tolerantie jegens SN1-methylerende stoffen. Daarnaast tonen we aan dat dit fenotype wordt veroorzaakt door een echt MMH defect, omdat extracten van deze cellijnen een mismatch op een kunstmatig substraat niet kunnen herstellen. Dit defect kan weer gered worden door wild type Msh2/Msh6 aan het extract toe te voegen, wat aangeeft dat het MMH defect wordt veroorzaakt door defecten in Msh2/Msh6 en niet door defecten in andere eiwitten. Omdat de mutaties die we in de lijnen aantonen MMH inactiveren in een in vitro assay, zijn deze causatief voor het fenotype. Bovendien beschrijven we dominant-negatieve effecten voor twee substituties. Een dergelijk fenotype zou zeer relevant kunnen zijn, omdat deze substituties in dragers al voor kanker predispositie zou kunnen zorgen in een heterozygote staat. Dit wordt ondersteund door het fenotype van een drager van één van deze mutaties, die een verlengd tumor spectrum vertoont (dikke darm-, eierstok-, borst- en slokdarmkanker) en een jonge leeftijd waarop deze kankers zich manifesteren. Een andere vinding in dit werk is, dat enkele MMH-deficiënte varianten eiwitstabiliteit behouden. Dit is relevant omdat het genetisch diagnosticeren van LS patiënten vaak vooraf wordt gegaan door een immunohistochemische kleuring van de tumor van de patiënt. Wanneer er normale eiwitexpressie wordt gevonden, wordt er geen verdere genetische test uitgevoerd. Onze data suggereert dat dit ongegrond is. In Hoofdstuk 7 passen we de genetische screen beschreven in Hoofdstuk 6 toe op het MMH gen Msh6. We hebben 51 cel lijnen gegenereerd die unieke aminozuur substituties bevatten in Msh6, die 45 residuen aantasten. Gelijk aan Hoofdstuk 6 laten we zien dat enkele van deze substituties in mensen zijn geïdentificeerd, wat pathogeniciteit voor deze allelen suggereert en de toepasbaarheid van deze assay voor de identificatie van pathogene varianten in MSH6 ondersteunt. Een selectie van deze cellijnen is verder gevalideerd en deze lijnen vertonen een MMH deficiënt fenotype, wat duidelijk wordt door de verhoogde spontane mutatie frequentie en microsatelliet instabiliteit. Om inzichten te verkrijgen in het mechanisme van MMH verlies in deze lijnen, hebben we allereest Msh6 eiwitexpressie onderzocht door middel van Western blotting. Hieruit blijkt dat ~40% van alle substituties Msh6 destabiliseren. Cel extracten van de lijnen met stabiele Msh6 expressie zijn vervolgens getest op het vermogen om mismatches te binden. Dit toonde aan dat, van de 29 mutante extracten die zijn getest, 21 extracten niet in staat zijn om mismatches te binden. Dit suggereert dat een defect in mismatch binding een vooraanstaand mechanisme is voor verlies van MMH activiteit. Het verlies van mismatch binding werd aangetoond voor mutanten met substituties op residuen die eerder zijn geïmpliceerd in mismatch binding in kristallografische studies, maar ook voor residuen waarvan de implicaties in dit proces niet eerder zijn aangetoond. De eiwitten die nog mismatches binden zijn, over het algemeen, proficient in het vormen van een “sliding clamp”, substitutie T1217I uitgezonderd. Dit suggereert dat deze substituties een MMH defect hebben na sliding clamp formatie, zoals in het rekruteren van MutLα. We stellen een model voor, waarin mutaties op residuen (kleine) conformatie veranderingen verhinderen die noodzakelijk zijn vóór mismatch binding. Dit proefschrift eindigt met een discussie en een reflectie op toekomstige perspectieven (Hoofdstuk 8). Het proefschrift beschrijft verschillende methoden om VOS in MMH genen functioneel te kunnen analyseren. Deze methodes stellen ons in staat de pathogeniciteit van zulke varianten te bepalen, kunnen diagnose faciliteren in het opkomende tijdperk van gepersonaliseerde gezondheidszorg, en helpen de toekomst te vormen in de klinisch moleculaire diagnostiek. Daarnaast leveren deze methoden het gereedschap om inzichten in de genetica en biochemie van MMH te verkrijgen.
De darm is een kunstig orgaan: door allerlei vouwen en darmvlokken is de oppervlakte van de darm enorm groot, zo ongeveer ter grootte van een tennisveld. Dit zorgt ervoor dat er voldoende oppervlakte is om voedsel en vocht op te nemen, maar ondertussen moet de darmwand er ook voor zorgen dat de bacteriën die zich in de darm bevinden niet het lichaam indringen. De scheiding tussen de buitenwereld (dus eigenlijk de binnenkant van de darm met alle bacteriën) en ons lichaam en ons eigen immuunsysteem is precies 1 cellaag dik. En daar bestaat er in het maagdarmstelsel een fascinerend evenwicht tussen ons afweersysteem enerzijds en de enorme hoeveelheid bacteriën anderzijds. Bij chronische darmziekten zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa ontstaat door een combinatie van erfelijke aanleg en omgevingsfactoren een verstoorde afweerreactie waarschijnlijk in reactie op de bacteriën in de darm. Het onderzoek naar de erfelijke component en de bacteriele flora in de darm leidt tot betere inzichten in het ontstaan van deze ziekten en in de toekomst tot aangrijpingspunten voor de behandeling of meer zorg op maat voor specifieke uitingen van de ziektes. Het vak van de maag-, darm- leverarts is hard gegroeid en er is nog steeds een groot tekort in Nederland met name ook in het noorden. Daarnaast zijn er bewegingen waarbij de druk alleen maar toeneemt; zoals het bevolkingsonderzoek naar darmkanker, steeds meer langdurige moeilijke endoscopische verrichtingen en bv. steeds complexere zorg voor Crohn en colitis ulcerosa patiënten. In het UMCG werken we binnen vijf speerpunten: i) de inflammatoire darmziekten en dunne darm transplantatie, ii) de (preventie en behandeling) van kwaadaardige ziekten, iii) de leverziekten en levertransplantatie, iv) de gecompliceerde ziekten van de alvleesklier en v) de geavanceerde endoscopieën. Voor al deze speerpunten zijn we een verwijscentrum voor alle noordelijke provincies en in sommige gevallen voor heel Nederland. We zullen hard moeten werken om de komende jaren zowel de complexe zorg in het UMCG te verzorgen, een excellent opleidings- en onderzoeks-klimaat te handhaven en de reguliere MDL zorg in de noordelijke provincies te waarborgen. Rinse Weersma (Delfzijl, 1972) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en volgde zijn opleiding tot maag-, darm- leverarts in het Martini Ziekenhuis Groningen, het Medisch Spectrum Twente in Enschede en het Universitair Medisch Centrum in Groningen. In 2007 promoveerde op het proefschrift Genetic Susceptibility for inflammatory bowel disease bij prof dr. J.H.Kleibeuker en prof dr. C. Wijmenga. Hij verwierf prestigieuze ZonMw klinische fellow en VIDI beurzen voor zijn onderzoek naar de erfelijke achtergrond van chronische darmontstekingen. In 2011 kreeg hij de “Rising Star in Gastroenterology” award van de Europese Gastroenterologie Federatie als meest veelbelovende onderzoeker onder de 40 jaar. In 2011 werd hij benoemd tot Universitair Hoofddocent en in 2013 tot hoogleraar in de Faculteit Medische Wetenschappen met de leeropdracht Maag-, Darm- en Leverziekten, i.h.b. complexe immuun-gemedieerde Maag-, Darm- en Leverziekten.
Baarmoederhalskanker is wereldwijd na borst- en darmkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. De behandeling is afhankelijk van het stadium waarin de ziekte wordt vastgesteld. In een vroeg stadium wordt chirurgisch ingegrepen, terwijl patiënten met baarmoederhalskanker in een gevorderd stadium chemotherapie en bestraling krijgen. Voor patiënten die in een gevorderd stadium zijn behandeld is de 5-jaars overleving 66%. De keuze voor behandeling is op dit moment vooral gebaseerd op bekende klinisch-pathologische factoren, zoals het stadium van de tumor en weefselonderzoek. Doel van het promotieonderzoek van Maartje Noordhuis was om celbiologische factoren en intracellulaire routes (pathways) te identificeren die geassocieerd zijn met lymfkliermetastasering, respons op (chemo)radiotherapie en prognose in baarmoederhalskanker. In een grote, goed gedocumenteerde serie van patiënten met vroeg stadium baarmoederhalskanker, die chirurgisch werden behandeld, bleek activatie van twee pathways (TGF-? en de p120-geassocieerde ?-catenin pathway) geassocieerd met respectievelijk afwezigheid en aanwezigheid van bekken lymfkliermetastasen. Tegelijkertijd was positieve eiwitexpressie van PTEN (onderdeel van de EGFR-pathway) gerelateerd aan afwezigheid van lymfkliermetastasen. Vervolgens werd in een grote serie patiënten met gevorderd stadium baarmoederhalskanker gevonden dat de EGFR-pathway en gefosforyleerd ATM als onafhankelijke voorspellers geassocieerd zijn met een slechte respons op (chemo)radiotherapie en slechte overleving. Deze nieuwe gegevens kunnen bijdragen aan het beter voorspellen van de aanwezigheid van lymfkliermetastasen en respons op chemoradiotherapie. Idealiter dienen behandelingen gericht tegen deze specifieke pathways te leiden tot een verbetering van de overleving van baarmoederhalskanker patiënten. Maartje Noordhuis (Groningen, 1986) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij heeft haar promotieonderzoek uitgevoerd bij de Afdeling Obstetrie & Gynaecologie in het kader van het MD/PhD traject van de Junior Scientific Masterclass van het UMCG. Het onderzoek is gefinancierd door het UMCG. Noordhuis gaat na haar promotie 8 maanden werken aan de Johns Hopkins University, Baltimore, VS, en vervolgt daarna in Groningen haar opleiding tot arts.
Als een chirurg een tumor in baarmoeder of endeldarm verwijdert, geven radiotherapeuten vaak bestraling voor of na de operatie. De vrees bestond dat die aanvullende behandeling de kans op het ontstaan van een nieuwe tumor zou doen toenemen. Onderzoek van het LUMC laat zien dat die vrees ongegrond is. Vergeleken met de gezonde bevolking hebben de patiënten wel een iets hogere kans om (opnieuw) kanker te krijgen, maar dat wordt niet door de bestraling veroorzaakt. Het onderzoek is gepubliceerd in Journal of Clinical Oncology (22 december online). Boven de bestraler een kunstwerk van Harold Strak (collectie LUMC). Foto: Gert Jan van RooijAanvullende bestraling bij een operatieve verwijdering van een tumor verkleint in veel gevallen de kans dat die tumor terugkomt. Maar omdat radiotherapie ook gezonde cellen beschadigt, is er een risico dat er opnieuw kanker ontstaat (het gaat hierbij niet om terugkeer van de oorspronkelijke tumor of uitzaaiingen daarvan). Artsen moeten voor- en nadelen dan ook goed tegen elkaar afwegen. Om dat te kunnen doen, moeten zij wel weten hoe groot de kans op een nieuwe tumor is. Voor aanvullende radiotherapie bij een operatie aan een baarmoedertumor of een endeldarmtumor kende men dat risico niet. “Iedereen nam aan dat bestraling de kans op een nieuwe kanker zou vergroten”, zegt Corrie Marijnen, hoogleraar Radiotherapie. “Maar dat was niet onomstotelijk aangetoond.” Onder haar supervisie heeft Lisette Wiltink dat nu onderzocht, als onderdeel van het promotietraject voor excellente studenten dat zij volgt. De conclusie is verrassend: bestraling verhoogt de kans op een nieuwe tumor niet. Ook niet in het bestraalde gebied, het bekken. Wel bleek dat mensen die baarmoederkanker of endeldarmkanker hebben gehad een wat verhoogde kans hebben op een nieuwe tumor, met name in huid, borst, long of dikke darm. Maar die kans is voor degenen die aanvullende bestraling krijgen even groot als voor hen die alleen geopereerd worden. De oorzaak van het verhoogde risico ligt dus elders, misschien in de leefstijl of in een grotere erfelijke aanleg voor gevaarlijke mutaties. De onderzoekers beschikten over gegevens van drie grote, landelijke studies naar het effect van aanvullende bestraling op oorspronkelijke tumoren in baarmoeder of endeldarm. Deze studies omvatten samen een groot aantal patiënten van wie sommigen wel en anderen niet bestraald waren. Wiltink gebruikte die gegevens nu om te onderzoeken of bestraling op langere termijn een extra risico op nieuwe kanker geeft. Ze verzamelde geanonimiseerde gegevens over hoe het de patiënten was vergaan bij de klinieken, die hun patiënten een bepaalde tijd volgen, en bij het ‘Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief’ (PALGA), dat landelijk alle diagnoses bijhoudt. Marijnen: “Daarmee hadden we de medische geschiedenis van de patiënten volledig in beeld. De gemiddelde follow-up tijd was 13 jaar.” “We kunnen niet stellen dat aanvullende bestraling nooit nieuwe tumoren veroorzaakt”, zegt Marijnen. “Bij mensen die behandeld zijn voor de ziekte van Hodgkin zien we bijvoorbeeld wel een verhoogd risico na bestraling. Die mensen zijn jong als ze worden behandeld, 20 à 30 jaar. Onze patiënten waren gemiddeld 66 jaar oud. We denken dat bij jonge mensen gezonde cellen gevoeliger zijn voor bestraling.”
Kanker door overgewicht kost jaarlijks aan zo’n 3000 Nederlandse vrouwen en 2000 Nederlandse mannen het leven. Dat meldt de Volkskrant op basis van cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Wereld Kanker Onderzoek Fonds. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van borstkanker, baarmoederkanker en dikkedarmkanker. Ook darm- en slokdarm, alvleesklier-, nier, eierstok- en galblaaskanker en ook gevorderde prostaatkanker worden alle in verband gebracht met overgewicht. Volgens de onderzoekers zijn de schattingen nog conservatief, maar een derde van de kankergevallen zou gerelateerd zijn aan overgewicht.
"Meat consumption and cancer risk; an epidemio-logical analysis from multiple perspectives". Onderzoek toont aan dat een hoge vleesconsumptie mogelijk het risico op bepaalde soorten kanker verhoogt. Om een zo compleet mogelijk beeld van dit verband te krijgen is in dit proefschrift gekeken naar het effect van een vegetarische leefstijl op het ontstaan van kanker en naar mechanismen waarop vlees het risico op kanker mogelijk beïnvloedt. Dit proefschrift laat zien dat het volledig uitsluiten van vlees in ons dieet het risico op kanker niet verlaagt. Wel laten onze resultaten zien dat het belangrijk is om een weloverwogen keuze te maken met betrekking tot het type vlees dat wordt geconsumeerd. Zo wordt heem ijzer, de stof die vlees rood kleurt, in ons onderzoek in verband gebracht met het ontstaan van dikke darmkanker.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
Boonstra verzamelde gegevens over twee raadselachtige chronische cholestatische leverziekten (leverziekten die ontstaan door problemen met de gal). In totaal zijn 590 PSC- (Primaire Scleroserende Cholangitis) en 992 PBC- (Primaire Biliaire Cirrose) patiënten in kaart gebracht. PSC komt van de twee het minst voor en de overleving blijkt langer dan eerder beschreven. Het ontwikkelen van darm- of galwegkanker is de belangrijkste risicofactor voor overlijden. Opmerkelijk is dat gebruik van pijnstillers als ibuprofen of aspirine de kans op een levertransplantatie verlaagt. Regelmatig dikkedarmonderzoek verkleint de kans om te overlijden aan darmkanker in PSC-patiënten. De incidentie (nieuwe gevallen) en prevalentie (aantal mensen met de ziekte) van PBC nemen toe. De mortaliteit is vergelijkbaar met die in de algemene bevolking. Echter, mannelijk geslacht, roken, bepaalde bloedwaarden op moment van diagnose, verhogen de kans om aan PBC te overlijden of een levertransplantaat nodig te hebben. Daarnaast hebben PBC-patiënten een negen keer zo hoog risico op het ontwikkelen van kwaadaardige tumoren in de lever, een vijf keer verhoogd risico op blaaskanker en een bijna twee keer zo hoge kans op borstkanker.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
Het wordt tegenwoordig standaard toegepast in de behandeling van patiënten met een slokdarmtumor: chemoradiotherapie. Ondanks dat deze behandeling de overleving lijkt te verlengen, ontdekte Dirk Bosch dat deze additionele therapie een hoger risico geeft op specifieke complicaties voor en na de operatie. Al dan niet gecombineerd met chemoradiotherapie, blijft de meest gebruikte behandelmethode voor slokdarmkanker een chirurgisch verwijdering van de tumor. Die ingreep is niet zonder risico’s. Bosch identificeerde in zijn proefschrift risicofactoren voor de behandeling. Hij concludeert onder andere dat het nog niet mogelijk is om een individuele risico-inschatting te maken bij patiënten die deze chirurgische ingreep ondergaan. Wel blijkt het mogelijk om aan de hand van cytokine concentraties (het aantal actieve ontstekingscellen in het bloed) in een vroeg stadium te voorspellen hoe het lichaam reageert op chemoradiotherapie. Verder ontdekte de promovendus dat bij mensen die chemoradiotherapie ondergaan voor het verwijderen van de tumor vaker bloedpropjes ontstaan die het herstel kunnen vertragen. Ook treden er in deze groep na de operatie vaker longontstekingen en hartritmestoornissen op. Bosch pleit dan ook voor vervolgonderzoek naar stralingsmethoden met minder schadelijke effecten voor de organen, zonder afbreuk te doen aan de gunstige effecten van chemoradiotherapie. Dirk Bosch (1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) door het UMCG. Bosch volgt momenteel de opleiding tot anesthesioloog in het UMCG.
AMC-onderzoeker prof. dr. Sheila Krishnadath heeft ontdekt hoe een Barrett-slokdarm ontstaat. Dit is een risicofactor voor slokdarmkanker. In een publicatie in Cell Reports die gisteren online verscheen, zet zij uiteen welke moleculaire veranderingen in slokdarmcellen nodig zijn om een Barrett-slokdarm te veroorzaken. De bevinding zal belangrijke gevolgen hebben voor het voorkomen en behandelen van een Barrett-slokdarm. Zo’n twintig procent van de bevolking kampt met reflux (zuurbranden): het periodiek terugvloeien van gal en maagzuur in de slokdarm. Zuur en gal tasten de binnenbekleding van de slokdarm aan. Bij een klein deel van de mensen met reflux ontstaan andere cellen in die binnenbekleding – cellen die normaal gesproken alleen in de darmwand voorkomen. Men spreekt dan van een Barrett-slokdarm. Soms worden die Barrett-cellen onrustig, en dan is er een kans dat ze kwaadaardig worden. Daarom krijgen Barrett-patiënten regelmatig een controle met behulp van een endoscoop, een flexibele slang met camera die tot in de slokdarm wordt geschoven. Sheila Krishnadath van de afdeling Maag-, Darm-, Leverziekten ontdekte dat Barrett-cellen ontstaan door een interactie tussen twee eiwitten. Die eiwitten worden geactiveerd via twee verschillende signaleringswegen, zeg maar een reeks van moleculaire veranderingen in een cel. Beide paden zijn nodig om de veranderingen in het slokdarmweefsel te bewerkstelligen. Voor haar onderzoek gebruikte Krishnadath een uniek diermodel, namelijk een muis waarbij met kleine magneetjes reflux werd opgewekt. ‘Daardoor konden wij het ontwikkelen van een Barrett-slokdarm nauwgezet volgen en beter analyseren.’ De vondst schept nieuwe mogelijkheden, zegt Krishnadath. ‘Met medicijnen die we nu aan het ontwikkelen zijn, hopen we in de toekomst te kunnen ingrijpen in die signaleringswegen, zodat er geen Barrett ontstaat. Ook willen we kijken of we bij mensen die al Barrettcellen in de slokdarm hebben, het proces kunnen omkeren.’
Het selecteren van het juiste geneesmiddel voor de juiste kankerpatiënt is een enorme uitdaging. Omdat tumoren heel verschillend kunnen reageren, is er grote behoefte aan behandelingen die op de individuele patiënt zijn toegesneden. Dit zal niet alleen de genezingskans, maar ook de kosteneffectiviteit sterk kunnen verbeteren. KWF Kankerbestrijding heeft uit het Alpe d’HuZes/KWF fonds maar liefst 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud voor onderzoek naar de waarde van moleculaire beeldvorming bij de gepersonaliseerde behandeling van kanker. Met ‘klassieke’ scans zoals CT en MRI kunnen anatomische structuren zichtbaar worden gemaakt. Moleculaire beeldvorming gaat een stapje verder en brengt specifieke eigenschappen van de tumor in beeld. In de praktijk gaat dat als volgt: de patiënt krijgt een licht radioactieve stof toegediend, een zogenaamde tracer, die in de tumor terechtkomt. De straling die de tracer vanuit de tumor uitzendt, wordt geregistreerd met een PET-scanner. Verschillende tracers kunnen worden gebruikt om een heel scala aan eigenschappen van tumoren in beeld te brengen. Hierdoor ontstaat een heel precies beeld van de karakteristieken van de tumor. Hoe vollediger dit tumorprofiel, des te beter de juiste therapie en de optimale dosering kan worden bepaald. In het onderzoek van het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud zal worden gekeken welke tracers het beste resultaat opleveren bij patiënten met borstkanker, niercelkanker en darmkanker. De wetenschappers willen vervolgens achterhalen hoe ze aan de hand van moleculaire beeldinformatie voor een patiënt de beste behandeling op maat kunnen selecteren. Een van de doelen is om in een vroeg stadium te kunnen vaststellen of een behandeling aanslaat. Op die manier kunnen gerichtere therapiekeuzes worden gemaakt en kunnen ineffectieve behandelingen tot een minimum worden beperkt. Behandeling op maat levert niet alleen gezondheidswinst voor de patiënt op, maar heeft ook voordelen voor de samenleving. Kankermedicijnen zijn doorgaans erg duur. Hoe gerichter deze middelen worden ingezet, hoe meer er op de zorgkosten bespaard kan worden. Het onderzoek, dat bekendstaat onder het acroniem IMPACT (IMaging PAtients for Cancer drug selecTion), zal binnenkort van start gaan en vijf jaar duren.
Jaarlijks krijgen meer dan tienduizend Nederlanders kanker in de dikke darm. De helft van deze patiënten krijgt ook uitzaaiingen in de lever. Onderzoek door het UMC Utrecht laat zien dat met nieuwe combinaties van chemotherapie en chirurgie patiënten met uitgezaaide dikkedarmkanker langer kunnen leven. Operatieve verwijdering biedt de enige kans op genezing, maar slechts 20 procent van de patiënten kan geopereerd worden. Als chemotherapie eerst de levertumoren verkleint komt hier 15 procent bij, zodat 35 procent van de patiënten voor operatie in aanmerking komt. Zo"n 40 procent van de patiënten blijft daarna nog zeker vijf jaar in leven. Volgens professor R. van Hillegersberg zouden veel meer patiënten met leveruitzaaiingen geopereerd kunnen worden.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Daklinza (daclatasvir) voor de behandeling (in combinatie met andere geneesmiddelen) van chronisch hepatitis C bij volwassenen.
- Abasria (insuline glargine) is de eerste biosimilar insuline in Europa voor de behandeling van diabetes mellitus.
- Vizamyl (flutemetamol [18F]) kan worden gebruikt voor de detectie van β-amyloïde neuritische plaques in de hersenen.
- Triumeq (combinatie van abacavir, dolutegravir en lamivudine) voor de behandeling van HIV infectie bij volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder met een lichaamsgewicht van tenminste 40 kg.
- Velphoro (mengsel van polynucleair ijzeroxyhydroxide, sucrose en zetmeel) kan worden gebruikt als fosfaatbinder bij volwassen patiënten met eindstadium nierfalen.
- Clopidogrel / Acetylsalicylzuur Teva is een combinatieproduct voor de preventie van atherotrombotische gebeurtenissen bij patiënten met acuut coronair syndroom in een vaste dosering bestemd voor substitutie wanneer patiënten op een stabiele onderhoudsdosis staan na acuut coronair syndroom.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicatie:
- Avastin (bevacizumab) wordt gebruikt - in combinatie met diverse andere geneesmiddelen – voor onder meer gemetastaseerde borstkanker. Het mag nu ook worden toegepast - in combinatie met paclitaxel, topotecan of liposomaal doxorubicine - voor de behandeling van patiënten met platinum-resistente epitheliale eierstok, eileider of primaire peritoneale (buikvlies) kanker die eerder meer dan twee chemotherapieën hebben gehad en niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF remmers.
- Eliquis (apixaban) wordt gebruikt voor preventie van veneuze trombose, beroerte en systemische embolie bij patiënten na heup of knie chirurgie en van beroerte en systemische embolie bij patiënten met boezemfibrilleren. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en longembolie (PE) en preventie van terugkerende DVT en PE bij volwassenen.
- Enbrel (etanercept) wordt gebruikt bij diverse vormen van artritis (gewrichtsontsteking). Het kan nu ook worden toegepast bij patiënten met ernstige niet-radiografische axiale spondylartritis met kenmerken van ontsteking op geleide van verhoogd C-reactief eiwit en/of onderbouwd met MRI beelden die onvoldoende reageren op non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAIDs).
- Eylea (aflibercept) wordt gebruikt voor patiënten met macula degeneratie (netvliesveroudering) en maculair oedeem (vochtophoping in de ‘gele vlek’ van het oog) t.g.v. centrale veneuze retinale occlusie (CRVO). Het kan nu ook worden toegepast bij patiënten met een verminderd gezichtsvermogen als gevolg van diabetisch maculair oedeem (DME).
- Isentress (raltegravir) wordt gebruikt, in combinatie met andere antiretrovirale therapieën, voor de behandeling van HIV-1 infectie bij volwassenen, adolescenten, kinderen vanaf 2 jaar. Het kan nu ook worden toegepast bij zuigelingen en baby’s vanaf 4 weken.
- Kalydeco (ivacaftor) wordt gebruikt voor patiënten met cystische fibrose (taaislijmziekte) van 6 jaar en ouder met een G551D mutatie in het CFTR gen. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van de aandoening bij een groot aantal andere mutaties (G551D, G1244E, G1349D, G178R, G551S, S1251N, S1255P, S549N, or S549R) in het betreffende gen.
- Stivarga (regorafenib) wordt gebruikt voor patiënten met gemetastaseerde darmkanker. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van patiënten met inoperabele of gemetastaseerde gastro intestinale stroma tumoren (GIST) die progressief zijn of intolerant zijn voor eerdere behandeling met imatinib en sunitinib.
Uitkomst arbitrageprocedure
Seasonique is een levonorgestrel en ethinylestradiol bevattende anticonceptiepil die door de fabrikant werd aangemeld in een decentrale procedure. De beoordeling werd verricht door Frankrijk, maar andere lidstaten waren het oneens met de conclusies, met name wat betreft de doorbehandeling gedurende 3 maanden zonder pil vrije periode. De CHMP kwam op basis van alle ingediende gegevens tot de conclusie dat de balans werkzaamheid – risico’s voor Seasonique positief was.
Uitkomst harmonisatieprocedure
Sandostatine en Sandostatine LAR bevatten octreotide dat het lichaamseigen hormoon somatostatine imiteert. Dit hormoon blokkeert de afgifte van groeihormoon. Sandostatine is in een groot aantal Europese lidstaten via een nationale procedure geregistreerd, waardoor er verschillen zijn ontstaan de in de wetenschappelijke bijsluiter, de SmPC. De CHMP heeft deze verschillen geïdentificeerd en de teksten geharmoniseerd.
Terugtrekking registratieaanvraag
De registratieaanvraag voor Faldaprevir (behandeling van hepatitis C) is door de firma teruggetrokken. Als reden wordt aangegeven dat er inmiddels meerdere soortgelijke geneesmiddelen op de markt beschikbaar zijn en dit middel niets toevoegt.
Terugtrekking aanpassing indicatie
Tasigna (nilotinib) wordt gebruikt bij de behandeling van chronische myeloïde leukemie bij patiënten met het Philadelphia chromosoom in de chronische fase. Een nieuwe indicatie was aangevraagd voor patiënten bij wie de moleculaire response op imatinib onvoldoende was. De firma trekt deze indicatie-uitbreiding terug omdat er tot dusver onvoldoende bewijs is verzameld om aanpassing van de indicatie mogelijk te maken.
Overig nieuws CHMP
De CHMP is een harmonisatieronde gestart voor Haldol en Haldol Decanonaat (haloperidol). De procedure is geïnitieerd door de Europese Commissie en heeft als doel de bijsluiterteksten in alle lidstaten te harmoniseren.
De CHMP keurde verder een groot aantal wetenschappelijke en protocol adviezen goed.
De CHMP ontving een overzicht van goed- en afgekeurde namen van nieuwe geneesmiddelen. Nieuwe namen worden bekeken en beoordeeld door de Name Review Group.
De hoogste bieder op het online veilingsitem 'Analyse van je scheet' van inzamelingsactie Serious Request 2013 is woensdag 23 april haar prijs komen innen. Onderzoekers van VU medisch centrum analyseerden met een elektronische neus de geur van de ontlasting van haar man. Ook kreeg de winnares een rondleiding langs onderzoeksfaciliteiten van VUmc. Met een plastic buisje poep in haar tas arriveerde Ada de Kamper woensdag 23 april bij VU medisch centrum. Zij was te gast bij arts Nanne de Boer van de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten (MDL), één van de VUmc-ers die werken aan de eNose, een elektronisch apparaat (zie foto) dat op termijn darmziektes moet kunnen herkennen aan de geur van ontlasting. De Kamper bood tijdens de online veiling van inzamelingsactie Serious Request eind 2013 op het veilingitem 'Wetenschappelijke analyse van je scheet met een elektronische neus' van De Boer en collega's. De Kamper: "Mijn man laat scheten en na meer dan twintig jaar ben ik nog altijd niet aan de geur gewend. Dat fascineert me." De Kamper bleek de hoogste bieder met haar bod van 250 euro, geld dat ten goede kwam aan het Rode Kruis. e Boer vertelde de winnaar eerst iets over de geschiedenis van het ruiken aan adem of ontlasting om ziektes te herkennen. "De oude Grieken roken al aan iemands adem of die tuberculose had. Wij proberen nu een apparaatje geschikt te maken om darmkanker in een vroeg stadium in ontlasting te kunnen ruiken. Maar ook voor de ziekte van Crohn en andere darmziekten biedt dit perspectief." Vervolgens was De Kamper getuige (zie foto onderaan) van een live-analyse van darmgas. Een reageerbuis met ontlasting (van haar man) werd aangesloten op het apparaat. Dat vergelijkt in een meting het geurprofiel van schone lucht met een stroom lucht die langs de ontlasting wordt geleid. Uit een reeks getallen volgt dan een uniek geurprofiel. De MDL-onderzoekers gaan de gemeten waarden omzetten in een grafiek - een zogeheten flatogram - die De Kamper op groot formaat thuisgestuurd krijgt als herinnering aan haar symbolische prijs. "Ik waardeer de scheten van mijn man vast meer als dat kunstwerk straks aan de muur hangt." Een direct ziektebeeld is nog niet uit de getallen af te leiden, maar daar werken De Boer en collega's van de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van VUmc wel hard aan, voor verschillende ziektes. Zo bekijken onderzoekers momenteel of ze uit de ontlasting van veel te vroeg geborenen kunnen afleiden of die bevattelijk zijn voor ernstige ontstekingen in de darmen die soms levensbedreigend zijn.
Er is een nieuw eiwit gevonden dat een belangrijke rol kan spelen bij de ontwikkeling van medicijnen tegen (darm)kanker. Onderzoekers van MSD/Organon en de Universiteit Maastricht publiceren vandaag in het gezaghebbende tijdschrift Chemistry & Biology over hun bevindingen. Volgens het redactioneel commentaar, dat doorgaans gewijd wordt aan het belangrijkste artikel, is de studie belangrijk voor onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe kankermedicijnen. Iedere cel in ons lichaam bevat een uitgebreid communicatienetwerk. Kinases zijn enzymen (eiwitten) die een belangrijke rol spelen in dit netwerk: ze kunnen andere eiwitten activeren of de-activeren. Als bepaalde eiwitten op deze manier worden geactiveerd, ontstaat er ongecontroleerde celgroei, wel bekend bij ziekten zoals kanker. Bij het ontstaan van verschillende tumoren zijn verschillende sets kinases betrokken. Om geneesmiddelen tegen deze ziekten te ontwikkelen is het belangrijk de verschillende interacties te begrijpen. Zo zijn er verschillende complexe paden (pathways, zoals het Wnt-pad) waarlangs deze processen verlopen. Als het mogelijk is om met een medicijn een bepaald pad te blokkeren, waardoor kinases gestopt worden in hun schadelijke rol, kan kanker behandeld worden zonder bovenmatige bijwerkingen. Folkert Verkaar (die dit jaar promoveerde aan de UM) vond, samen met zijn collega"s van MSD/Organon in Oss onder leiding van Guido Zaman, een bepaalde kinase (CKIdelta) die een belangrijk doelwit kan zijn bij het remmen van het Wnt-pad. Het Wnt-pad speelt een rol in de embryonale ontwikkeling en is ontregeld in verschillende vormen van kanker. De onderzoekers observeerden dat bepaalde stoffen die eerder beschreven waren als remmers van een ander eiwit (p38), activering van het Wnt-pad kunnen stoppen. Dr. Rik Korswagen van het Hubrecht Instituut voor Ontwikkelingsbiologie in Utrecht, expert op het gebied van Wnt"s, schrijft in het redactioneel commentaar dat de studie belangrijke implicaties heeft voor dergelijk onderzoek naar nieuwe medicijnen op basis van kinaseremmers. "Het laat zien dat experimentele resultaten verkregen met kinaseremmers met zorg moeten worden geïnterpreteerd. Ten tweede kunnen de p38-remmers mogelijk gebruikt worden voor de ontwikkeling van geneesmiddelen voor vormen van kanker waarbij Wnt"s betrokken zijn, zoals darmkanker." Ook de kaftillustratie van deze editie van Chemistry & Biology is gewijd aan deze studie: een illustratie van de onderzoekers toont een dartbord waarop de eiwitten p38 en CKIdelta geraakt worden. "Het draait bij het ontwikkelen van dit soort medicatie om het raken van de juiste eiwitten", verduidelijkt Guido Zaman. De onderzoekers zijn trots op hun "coverstory" voor dit wetenschappelijke toptijdschrift.
Ouders met een verhoogd risico op een kind met een vorm van oogkanker (retinoblastoom) kiezen relatief vaak voor een invasief onderzoek (vlokkentest) tijdens de zwangerschap. Hoe ouders het risico ervaren speelt hierbij een grotere rol dan het daadwerkelijke risico. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Charlotte Dommering. Zij promoveert 11 februari bij VUmc. Retinoblastoom is een vorm van kanker van het netvlies, die bij 1 op de 17.000 kinderen voorkomt (10-12 nieuwe patiënten per jaar in Nederland). Tumoren kunnen in één oog voorkomen of in beide ogen. Bij ongeveer de helft van de patiënten betreft het een erfelijke aandoening. Bij deze erfelijke vorm is er ook een verhoogde kans op andere vormen van kanker later in het leven. VUmc huisvest het Retinoblastoom Centrum Nederland, het nationale expertisecentrum voor retinoblastoom. Om de klinisch genetische zorg beter te laten aansluiten bij de wensen van ouders met een verhoogd risico op het krijgen van een kind met retinoblastoom, deed Dommering onderzoek naar de beslissingen rond een kinderwens, met behulp van vragenlijsten en interviews. Omdat mensen vaak in de loop van de tijd van mening bleken te veranderen, is laagdrempelige toegang tot een vervolggesprek bij de klinisch geneticus (erfelijkheidsarts) belangrijk, ook bij een relatief klein verhoogd risico. Ook het gebruik van prenatale diagnostiek - in de vorm van een vlokkentest - voor retinoblastoom is onderzocht en vergeleken met het gebruik van die diagnostiek voor andere erfelijke kankersyndromen. Hieruit kwam naar voren dat 11,8% van de families met iemand met erfelijk retinoblastoom heeft gekozen voor een vlokkentest. Dit was veel hoger dan voor bijvoorbeeld erfelijke borstkanker of erfelijke darmkanker. Dommering heeft verder de afwijkingen in het DNA op een rij gezet die zijn aangetoond bij alle 433 geteste retinoblastoom-patiënten in de afgelopen 30 jaar. Ze vond aanwijzingen dat enkele specifieke afwijkingen in het DNA de kans op een andere vorm van kanker later in het leven mogelijk extra verhogen. Dit zou in de toekomst kunnen leiden tot aangepaste controles op andere tumoren voor de groep patiënten met deze specifieke afwijkingen in het DNA.
Wel of niet vergoeden? Die vraag wordt bij nieuwe behandelingen in de gezondheidszorg steeds belangrijker, en daarom spelen kosteneffectiviteitsanalyses een steeds belangrijkere rol. Leyla Mohseninejad verkende in haar promotieonderzoek manieren om de onzekerheid rondom zulke analyses in kaart te brengen en ze vertaalde deze theoretische concepten naar besluitvorming. Mohseninejad legt uit dat een kosteneffectiviteitsanalyse de extra kosten van een nieuwe behandeling koppelt aan de gezondheidswinst ten opzicht van de oude behandeling. Deze berekening wordt bemoeilijkt doordat de kosten en de gezondheidswinst lastig te voorspellen zijn, bijvoorbeeld doordat er gegevens uit verschillende bronnen worden gecombineerd of doordat er gewoonweg nog te weinig gegevens zijn. Dat betekent dat beslissingen die gebaseerd zijn op zo’n analyse, ook onzeker zijn. De promovenda paste enkele theoretische kostenberekeningsmethoden toe op concrete voorbeelden uit de gezondheidszorg, namelijk preventie van depressie door een “e-health”-behandeling, screening op coeliakie (glutenintolerantie) bij mensen met een prikkelbare darm, behandeling van uitgezaaide darmkanker en de behandeling van schimmelinfecties bij mensen met een ernstig verminderde afweer. Ze concludeert onder andere dat het mogelijk is, door een systematische analyse van kosten en opbrengsten in de tijd, om het tijdstip vast te stellen waarop verder verlengen van de evaluatieperiode van een bepaald duur geneesmiddel niet meer opweegt tegen de kosten. Deze resultaten kunnen zorgverzekeraars mogelijk helpen bij het vaststellen van een nieuwe leidraad. Leyla Mohseninejad (Mashhad, Iran, 1984) studeerde Industrial Engineering aan de Polytechnic University van Teheran Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd deels gefinancierd door ZonMW (programma Dure Geneesmiddelen, 2010) en het Rijksunistituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Mohseninejad werkt als junior onderzoeksconsultant voor PhatMerit Rotterdam.
Steeds meer mensen worden getroffen door mond-, keel- en slokdarmkanker. Met name bij jongere mensen is die ontwikkeling zichtbaar. Dat zeggen onderzoekers van de Schotse Aberdeen University. Oorzaken zijn ongezonde voeding, alcohol en roken. Uit hun onderzoek blijkt dat negen van de tien gevallen waarin een van deze vormen van kanker sprake is, veroorzaakt worden door roken, overmatig alcoholgebruik en een gebrek aan groenten en fruit. De grootste stijging is zichtbaar bij jongvolwassenen en vijftigers. De trend onder jongeren om veel te veel te drinken, het zogenaamde comazuipen, noemen de onderzoekers uitermate schadelijk. De gevolgen daarvan moeten nader worden onderzocht.
Geen enkele hoeveelheid alcohol is veilig, als je kanker wil vermijden. Dat zegt arts en onderzoeker P. Latino-Martel van het Franse nationale onderzoeksinstituut voor de landbouw. De zogezegd veilige grenzen voor alcohol, twee eenheden per dag voor vrouwen en drie voor mannen, zijn enkel gericht op het vermijden van effecten op korte termijn, maar niet om kanker te vermijden. In 2007 waarschuwde het report van World Cancer Research en het Amerikaans instituut voor kankeronderzoek al voor een verband tussen alcohol en mond-, keel-, lever-, borst-, darm- en slokdarmkanker. Alcohol is een vermijdbaar risico op kanker en kan de ziekte intomen, zegt Latino-Martel. De huidige richtlijnen doen mensen geloven dat lage doses alcohol kunnen worden genuttigd zonder risico.
De pijnstiller alfentanil vermindert pijn en belasting van onderzoek met CT-colografie. Ook de darmontspanner scopolamine butylbromide verlaagt de belasting voor de patiënt. Dat blijkt uit het onderzoek van Boellaard naar manieren om CT-colografie te verbeteren en te verfijnen. CT-colografie is een radiologische techniek om de dikke darm te onderzoeken op poliepen en kanker. De techniek wordt in de klinische praktijk gebruikt wanneer de beeldvormende techniek coloscopie incomplete informatie oplevert, en als alternatief daarvoor. De resultaten van het proefschrift kunnen worden meegenomen in de besluitvorming over het toekomstige bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker, aldus Boellaard.
Dankzij een speciale camera, de retroscoop geheten, kunnen artsen bijna een kwart meer poliepen opsporen in de dikke darm. Dat is belangrijk, zegt maag, darm-, en leverarts P. Siersema van het UMC Utrecht. Vroegtijdige opsporing van dikkedarmkanker kan mensenlevens redden. Samen met internationale collega"s onderzocht Siersema bij zo"n 400 patiënten de darm met zowel een gewone colonoscoop als met de "third eye"-retroscoop. Met de retroscoop spoorden ze ruim 23 procent meer poliepen op. De speciale colonoscoop heeft niet alleen een naar voren gerichte camera, maar ook een die achteruit kijkt. Dankzij die "achteruitkijkspiegel" kan de arts ook achter darmplooien kijken. Daar kunnen poliepen zitten die via een gewone colonoscoop over het hoofd gezien kunnen worden.
Twee onderzoekers van het Nijmegen Centre for Molecular Life Sciences (NCMLS) van het UMC St Radboud hebben elk een Veni-subsidie van het NWO ontvangen ter waarde van euro 250.000. Veni is een talentenbeurs die pas gepromoveerde onderzoekers in staat stelt om de komende drie jaar hun ideeën verder te ontwikkelen. Bas Dutilh verricht fundamenteel onderzoek naar hoe in het wild levende micro-organismen samenwerken, bijvoorbeeld in de menselijke darm of in zee. Hij doet dit door te zoeken naar complementaire stappen in hun stofwisseling. Hierdoor ontstaat een beter beeld over de functieverdeling tussen micro-organismen in de complexe microscopische samenleving. Kennis hierover is van belang voor verder onderzoek o.a. op gebied van darmkanker of het gebruik van bacteriën voor biotechnologische processen. Mangala Srinivas gaat een MRI-techniek ontwikkelen die in staat stelt het gedrag van cellen in een patiënt te volgen. Daarmee kunnen beter op maat gerichte celtherapieën worden ontwikkeld. De Veni-subsidie is onderdeel van het programma Vernieuwingsimpuls van het NWO, de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. De Vernieuwingsimpuls richt zich met drie persoonsgebonden subsidievormen op verschillende fasen in de wetenschappelijke carrière van onderzoekers: Veni (pas gepromoveerd), Vidi (ervaren) en Vici (professorabel). De toegekende subsidies geven dan ook een positieve stimulans aan de wetenschappelijke carrière van de UMC-onderzoekers.
Sanne Rosekrans: ‘Homeostasis of the esophageal epithelium. A quest for the stem cell’. Stress bij een netwerk van membranen in de cel, (het endoplasmatisch reticulum of ER) dwingt delende cellen in bekleding van de slokdarm te differentiëren. Dat kan een beschermingsmechanisme zijn tegen het ontstaan van kanker. Dit stelt Rosekrans in haar proefschrift over de laag cellen die de binnenkant van de slokdarm bekleedt, het slokdarmepitheel. Door ERstress in muizen toe te brengen, is de onderzoekster 47 mogelijke stamcelmarkers op het spoor gekomen. Een van de 47, Id2, is veelbelovend. De studies van Rosekrans dragen bij aan een beter begrip van processen die een rol spelen bij het in stand houden van slokdarmepitheel. Het vermoeden is dat Id2 de eerste stamcelmarker in de slokdarm is. Het is duidelijk dat er te weinig kennis is op dit gebied. Meer onderzoek is nodig om te bepalen welke genen belangrijk zijn voor de stamcel, de celdeling en celdifferentiatie in de gezonde slokdarm. Als we weten hoe deze processen verlopen in gezond weefsel kunnen we makkelijker onderzoeken waar het misgaat bij het ontstaan van Barrett slokdarm en slokdarmkanker.
‘Continuously tagged mri of non-periodic motion’. Met een op MRI gebaseerde techniek is het mogelijk om de natuurlijke en grillige bewegingen van de darm (peristaltiek) vast te leggen zonder de patiënt te belasten. De patiënt hoeft niet op de nieuwe techniek te worden voorbereid en het is niet nodig om de adem in te houden tijdens het meten, stelt Sprengers in zijn proefschrift. Voor het meten van darmperistaltiek moet de patiënt veelal contrastvloeistof drinken om de darm beter zichtbaar te maken. De zogenoemde continously tagged MRIsequentie creëert zelf het contrast. Dit maakt het mogelijk om de beweging van de darmen te meten tijdens alle fases van de vertering. Omdat het met de nieuwe methode ook niet meer nodig is de adem in te houden kan er bovendien over een langere periode worden gemeten. Sprengers testte de methode door vervorming van zacht menselijk weefsel te meten, zoals spieren van een gezonde vrijwilligers. Om een goed beeld te krijgen bleek slechts een beperkt aantal metingen toereikend. De promovendus verwacht zelfs dat door nieuwe ontwikkelingen in MRI –acceleratietechnieken in de toekomst wellicht met één meting kan worden volstaan. Beweging in de dunne en dikke darm is een relatief onbegrepen verschijnsel. Een beter begrip hiervan kan bijdragen aan vroegere en specifiekere diagnoses en betere behandeling van aandoeningen als de ziekte van Crohn en IBS (Irritable Bowel Syndrome). Ook kan meer kennis over peristaltiek bijdragen diagnostiek en behandeling van darmkanker.
Prof. Martin Taphoorn is per 1 juni benoemd tot hoogleraar neuro-oncologie in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Hij gaat twee dagen per week in het LUMC en werken blijft daarnaast werkzaam als neuro-oncoloog in MCH-Bronovo. Neuro-oncologische zorg is complex, vertelt prof. Martin Taphoorn. “Een hersentumor komt gelukkig niet heel vaak voor, maar de zorg is intensief en er zijn verschillende disciplines bij betrokken. De neuro-oncologische zorg wordt met de samenwerking met het LUMC naar een nog hoger plan getild doordat meer patiënten gezien worden en meer wetenschappelijk onderzoek mogelijk is." Door de samenwerking met het LUMC zien de neuro-oncologen een groter aantal patiënten, waardoor hun expertise toeneemt. Zij kunnen meer wetenschappelijk onderzoek doen en het onderwijs zal er ook van profiteren. Taphoorn: “Samen met het LUMC kunnen we de neuro-oncologie uitbouwen en versterken; we doen het al goed, maar samen kan het nog beter.” De coördinatie van de regionale neuro-oncologische zorg met andere zorgaanbieders ligt ook bij MCH-Bronovo en het LUMC. MCH-Bronovo en het LUMC zijn recent het Universitair Kankercentrum Leiden | Den Haag (UKC) gestart waarin zij intensief samenwerken om de zorg voor patiënten met kanker beter en toegankelijker te maken. Het UKC heeft twee vestigingen: MCH Antoniushove in Leidschendam en het LUMC in Leiden. Het kankercentrum richt zich op verschillende groepen patiënten met kanker, zoals darmkanker, borstkanker en huidkanker. Voor elke kankersoort werkt een gespecialiseerd team van artsen en verpleegkundigen vanuit beide locaties aan de beste behandeling voor iedere patiënt. Het voornemen is om neuro-oncologie op termijn ook onder te brengen binnen het UKC.
Een kleine hoeveelheid alcohol, vergelijkbaar met één a twee glazen bier of wijn, heeft al een nadelig effect op de darmbarrière. Dat blijkt het promotieonderzoek van E. Elamin van het Maastricht UMC+. Hij onderzocht de effecten van een minimale hoeveelheid alcohol bij een groep vrijwillige proefpersonen. De doorlaatbaarheid van de dikke en dunne darm neemt toe na alcoholgebruik, waardoor ook de kans op bacteriële infecties in het lichaam en ziektes als dikke darmkanker. Daarnaast worden de kansen op leveraandoeningen en leververvetting vergroot. Ziekteverwekkers krijgen al bij matig alcoholgebruik meer kans om door de natuurlijke beschermlaag van de heen te dringen. Met name de stof acetaldehyde, het afvalproduct van alcohol, is giftig voor veel typen cellen.
Ouders met een verhoogd risico op een kind met een vorm van oogkanker (retinoblastoom) kiezen relatief vaak voor een invasief onderzoek (vlokkentest) tijdens de zwangerschap. Hoe ouders het risico ervaren speelt hierbij een grotere rol dan het daadwerkelijke risico. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Charlotte Dommering. Zij promoveert 11 februari bij VUmc. Retinoblastoom is een vorm van kanker van het netvlies, die bij 1 op de 17.000 kinderen voorkomt (10-12 nieuwe patiënten per jaar in Nederland). Tumoren kunnen in één oog voorkomen of in beide ogen. Bij ongeveer de helft van de patiënten betreft het een erfelijke aandoening. Bij deze erfelijke vorm is er ook een verhoogde kans op andere vormen van kanker later in het leven. VUmc huisvest het Retinoblastoom Centrum Nederland, het nationale expertisecentrum voor retinoblastoom. Om de klinisch genetische zorg beter te laten aansluiten bij de wensen van ouders met een verhoogd risico op het krijgen van een kind met retinoblastoom, deed Dommering onderzoek naar de beslissingen rond een kinderwens, met behulp van vragenlijsten en interviews. Omdat mensen vaak in de loop van de tijd van mening bleken te veranderen, is laagdrempelige toegang tot een vervolggesprek bij de klinisch geneticus (erfelijkheidsarts) belangrijk, ook bij een relatief klein verhoogd risico. Ook het gebruik van prenatale diagnostiek - in de vorm van een vlokkentest - voor retinoblastoom is onderzocht en vergeleken met het gebruik van die diagnostiek voor andere erfelijke kankersyndromen. Hieruit kwam naar voren dat 11,8% van de families met iemand met erfelijk retinoblastoom heeft gekozen voor een vlokkentest. Dit was veel hoger dan voor bijvoorbeeld erfelijke borstkanker of erfelijke darmkanker. Dommering heeft verder de afwijkingen in het DNA op een rij gezet die zijn aangetoond bij alle 433 geteste retinoblastoom-patiënten in de afgelopen 30 jaar. Ze vond aanwijzingen dat enkele specifieke afwijkingen in het DNA de kans op een andere vorm van kanker later in het leven mogelijk extra verhogen. Dit zou in de toekomst kunnen leiden tot aangepaste controles op andere tumoren voor de groep patiënten met deze specifieke afwijkingen in het DNA.
In 1991 werden de eerste laparoscopische darmoperaties (kijkoperaties) uitgevoerd. Halverwege de jaren negentig is een "fast track" ontwikkeld om herstel na de operatie te versnellen. Bij ongeveer een kwart van de patiënten met colitis ulcerosa (chronische ontsteking van de dikke darm) en familiare adenomateuze polyposis (FAP, een erfelijke vorm van darmkanker) wordt de hele dikke darm verwijderd en een "pouch" aangelegd, een anaal reservoir dat direct op de anus aansluit. Vlug bestudeerde de gevolgen. De kans op het ontstaan van kwaadaardige cellen in de pouch bleek laag en daarom is onduidelijk of die routinematig moet worden gecontroleerd. Na de operatie is vaak sprake van seksueel disfunctioneren, waarschijnlijk veroorzaakt door schade aan zenuwen in het kleine bekken. Promotie: M.S. Vlug: "Optimizing strategies in gastrointestinal surgery", AMC Amsterdam
Lange tijd zijn tumoren gezien als massa"s van sneldelende cellen. Deze visie op kanker is niet langer correct. Tumoren blijken veel gemeen te hebben met normale organen. Net als bij gezond weefsel houdt een klein deel van de kankercellen langdurig de groei in stand. Dit zijn de kankerstamcellen. Deze vondst heeft grote gevolgen voor de manier waarop tegen tumoren wordt aangekeken, en hoe therapieën tegen kanker kunnen worden verbeterd. Vermeulen beschrijft het onderzoek naar de verschillende aspecten van het kankerstamcel-model in dikkedarmkanker. Zoals de manier waarop één enkele kankerstamcel in staat is om een tumor te vormen, de relatie van de kankerstamcel met zijn omgeving en de manier waarop het kankerstamcel-model tumor-evolutie beïnvloedt. Promotie: Louis Vermeulen: "Cancer stem cells - a numbers game?", AMC Amsterdam
Het UMC Utrecht lanceert op 18 december 2013 een spin-offbedrijf, Quirem Medical, om een nieuwe kankerbehandeling voor levertumoren geschikt te maken voor toepassing bij patiënten. Het onderzoeksteam heeft hiervoor twee subsidies gekregen. Het bedrijf verwacht eind volgend jaar de eerste producten op de markt te brengen. Het gaat om de zogenaamde holmiumtherapie die de afgelopen vijftien jaar in het UMC Utrecht is ontwikkeld en nu voor het eerst ter wereld bij mensen wordt toegepast. Hoofdonderzoeker dr. Frank Nijsen kreeg samen met zijn team twee subsidies toegekend voor de verdere commercialisering van de holmiumtherapie. Het gaat om de NGI Life Sciences Pre-Seed Grant en de STW Valorisation Grant fase-2. Beide subsidies moeten het team helpen om het ‘gat’ te overbruggen tussen onderzoek in een academische setting en het komen tot een succesvol medisch bedrijf. Hiervoor is het spin-off-bedrijf Quirem Medical opgericht. Het bedrijf moet de behandeling van levertumoren met radioactieve holmiumbolletjes beschikbaar te maken voor patiënten wereldwijd. Bij de nieuwe behandeling draait het om radioactieve bolletjes die na injectie vastlopen in bloedvaten rondom de levertumoren. Ze bestralen zo de tumor heel gericht, zonder grote bijwerkingen. Vooral patiënten met darmkanker die uitgezaaid is naar de lever, kunnen hier baat bij hebben. Vooralsnog komen alleen patiënten in aanmerking voor de behandeling in het geval dat opereren en andere standaardbehandelingen niet meer mogelijk zijn. Het bijzondere aan de holmiumbolletjes is dat ze goed zichtbaar zijn op zowel SPECT/CT als een MRI-scan. Hierdoor kan de arts goed zien of de bolletjes op de juiste plaats in het lichaam hun werk doen. Een behandeling met holmiumbolletjes bestaat uit twee fasen. Eerst kijkt een arts met een veilige lage dosis of de radioactiviteit zich goed binnen de lever ophoopt. Als dat zo is, volgt de uiteindelijke behandeling met een hogere dosis. Nijsen: “We verwachten dat in de toekomst de microsferen met grote precisie in en rond tumoren gebracht kunnen worden. Hierdoor zal de effectiviteit van de therapie toenemen en zullen patiënten minder last hebben van bijwerkingen.” Momenteel loopt er een klinisch onderzoek (de HEPAR II studie) naar de veiligheid en effectiviteit van de behandeling. Vorig jaar zijn de resultaten van de fase I-klinische trial gepubliceerd in het tijdschrift Lancet Oncology. Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben toen vijftien patiënten behandeld; de behandeling bleek veilig te zijn. In de volgende fase, die nu loopt, zullen zo’n veertig nieuwe patiënten behandeld worden binnen het Centrum voor Beeldgestuurde Oncologische Interventies van het UMC Utrecht. “Deze beeldgestuurde behandeling is minder ingrijpend dan een operatie en geeft minder bijwerkingen dan de meeste chemotherapieën”, zegt prof. dr. Maurice van den Bosch, die het klinische onderzoek leidt. “Het is daarom een belangrijke aanvulling op het arsenaal van de behandeling van lever tumoren.“
VUmc-onderzoekers hebben op de veiling van Serious Request 2013 een scheetanalyse aangeboden. Met behulp van een elektronische neus (eNose) meten zij het geurprofiel van het lichaamsgas. De ludieke actie sluit naadloos aan bij het thema van Serious Request, ernstige diarree bij kinderen. Op termijn hopen de VUmc-ers de eNose te kunnen gebruiken om in onder meer India uitbraken van cholera te helpen opsporen en voorkomen. MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij van VU medisch centrum presenteerden eerder dit jaar hoopgevende resultaten van de eNose. Dat apparaat zal op termijn darmkanker, en de voorstadia ervan, kunnen herkennen door aan poep te "ruiken". Daardoor kunnen mensen mogelijk eerder behandeld worden, met een grotere kans op overleving. De Boer en De Meij gaan de eNose nu inzetten voor Serious Request, de jaarlijkse inzamelactie van radiostation 3FM en het Rode Kruis. Die is dit jaar gewijd aan het terugdringen van kindersterfte door diarree. Op de veiling van Serious Request 2013 kunnen mensen bieden op een zogeheten flatogram, een analyse van hun scheet door de eNose. 'Een scheet zelf opvangen is technisch heel moeilijk en daarom gaan we de geur direct afkomstig van ontlasting opvangen en analyseren', zegt De Boer. Ieder individu heeft zijn eigen geurprofiel, waarvan de onderzoekers een grafiek maken die de koper van het flatogram mee naar huis krijgt. De eNose sluit dus perfect aan bij het thema van Serious Request. De VUmc-onderzoekers willen met het apparaat in 2014 een studie doen in India onder cholerapatiënten. 'We gaan daar testen of de eNose uit de geur van ontlasting de stoffen kan onderscheiden die vrijkomen bij cholera en die ernstige diarree veroorzaken', zegt De Meij. 'Als dat lukt, is de eNose in de toekomst mogelijk in te zetten om uitbraken van cholera te helpen voorkomen. De apparaatjes komen dan bijvoorbeeld bij waterputten of open riolen te staan, waar ze alarm slaan zodra ze cholera ruiken.'
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bexsero (meningokokken B vaccin) voor de actieve immunisatie tegen meningokokken veroorzaakt door Neisseria meningitis groep B bij personen van twee maanden en ouder, waarbij de impact van de ziekte bij verschillende leeftijdsgroepen alsmede de frequentie van het voorkomen van het virus in de verschillende Europese lidstaten moet worden meegewogen.
- Lyxumia (luxisenatide), voor de behandeling van diabetes type II, in combinatie met orale antidiabetica en/of insuline.
- Zaltrap (aflibercept), voor de behandeling van gemetastaseerde darmkanker in combinatie met chemotherapie (FOLFIRI) na progressie op eerdere chemotherapie.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Istodax (romidepsin). Op verzoek van de firma Celgene heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De CHMP blijft bij haar originele beslissing van juli 2012 en adviseert negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Intelence (etravirine), mag nu gebruikt worden bij HIV patiënten vanaf zes jaar. Etravirine was eerder alleen goedgekeurd voor gebruik bij volwassenen.
- Exjade (deferasirox), mag nu ook gebruikt worden bij niet-transfusie-afhankelijke thalassemie (NTDT) voor het behandelen van een chronisch ijzeroverschot, bij patiënten van tien jaar en ouder, maar alleen wanneer een behandeling met deferoxamine niet afdoende is of niet geschikt is.
- Prevenar 13 (pneumoccal polysaccharide conjugate vaccin), mag nu ook gebruikt worden bij personen tussen zes en zeventien jaar oud.
- Zytiga (abiraterone), mag nu gebruikt worden in combinatie met prednison of prednisolon bij patiënten met gemetastaseerde prostaatkanker die geen of weinig symptomen hebben, die niet hebben gereageerd op hormoon onderdrukkende behandeling en voor wie chemotherapie nog niet is geïndiceerd.
Overig nieuws CHMP
- Evicel (fibrin sealant), na meldingen over een mogelijk verhoogt risico op een gasembolie loopt er een herbeoordeling van de baten/risicobalans van ondersteunende behandelingen met fibrinolytica ter verbetering van de bloedstelping bij operaties. Voor het middel Evicel is deze herbeoordeling afgerond en de baten/risico balans van het product blijft positief. Er zijn een aantal maatregelen voorgesteld om het risico op een gasembolie te minimaliseren. Hierover ontvangen artsen en ziekenhuisapothekers binnenkort een DHPC (Direct Healthcare Professional Communication).
- Protamine wordt gewonnen uit sperma van zalmen. Er werden mogelijk tekorten verwacht, omdat in bepaalde regio’s niet meer gevist mag worden, vanwege de eerdere problemen met de kernreactoren in Japan. Het probleem is oplosbaar door de zalmen uit een ander visgebied te betrekken. Er wordt in Nederland geen tekort verwacht.