Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- chronische hoest met opgeven van slijm
- kortademigheid, aanvankelijk vooral bij inspanning
- verergering van de klachten tijdens een verkoudheid
- piepende, pruttelende ademhaling
Hoe werkt het?
COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) is een ziekte waarbij de capaciteit van de longen om zuurstof op te nemen geleidelijk achteruit gaat. Vroeger werd wel gesproken van chronische bronchitis. De eerste klachten ontstaan dikwijls vanaf het 40e levensjaar. Het begint met een zogenaamde "rokershoest". Bij het opstaan moeten de longen eerst flink schoon gehoest worden. U merkt dat u eerder kortademig bent. Boven aan de trap moet u eerst even uithijgen. Geleidelijk aan treedt die kortademigheid eerder op. Bij een verkoudheid nemen de klachten toe. U bent dan nog meer kortademig, hoest nog meer slijm op en het duurt langer voordat de verkoudheid over is. Met het voortschrijden van de ziekte wordt u ook in rust benauwd. Geleidelijk aan kunt u geen lichamelijke inspanning meer verrichten, u vermagert en verzwakt. Uiteindelijk komt u te overlijden, meestal als gevolg van een luchtweginfectie.Hoe ontstaat het?
- De oorzaak van copd is een chronisch ontstekingproces in de longen waardoor steeds meer longweefsel verloren gaat. In vrijwel alle gevallen (er zijn een paar uitzonderingen) wordt deze ontsteking veroorzaakt door roken. De sigarettenrook beschadigt en vernietigt de longblaasjes en de kleine luchtwegen. Daarnaast verlamt de sigarettenrook het reinigingssysteem in de longen. Slijm en ontstekingsmateriaal kunnen daardoor minder goed uit de longen worden afgevoerd. Zo'n tien tot vijftien procent van alle rokers krijgt te kampen met COPD. Astmatische patiënten zijn er extra gevoelig voor.
- Wat kunt zelf doen? Stoppen met roken zodra zich de eerste verschijnselen van copd voordoen, is het allerbelangrijkste wat u kunt doen. Nadat u bent opgehouden met roken stopt het ontstekingsproces geleidelijk aan en daarmee dus ook de verdere vernietiging van het longweefsel. Weliswaar kan het verloren longweefsel niet worden teruggewonnen maar door tijdig te stoppen kunt u toch nog veel gezonde levensjaren winnen. Zorg dat u zo goed mogelijk in conditie blijft. Regelmatig een half uur wandelen, zwemmen of fietsen bijvoorbeeld. U zult bemerken dat uw conditie verbetert en de kortademigheid afneemt. In veel plaatsen bestaat de mogelijkheid te oefenen onder toezicht van een fysiotherapeut. Vooral in het begin kan dat zinvol zijn. Informeer naar deze mogelijkheid bij uw huisarts. Als u te zwaar bent val dan af. Eet gezond en voldoende. Als u teveel afvalt, overleg dan met uw arts.
- Vraag om de jaarlijkse griepprik als u geen oproep krijgt van uw arts.
Hoe gaat de arts er mee om?
Ga naar uw arts als u verschijnselen van copd bemerkt. Als deze copd als oorzaak van uw klachten vermoedt zal hij een longfunctieonderzoek laten doen. Dit is een blaastest waarbij wordt nagegaan hoeveel lucht u kunt inademen en hoeveel lucht u in korte tijd kunt uitademen. Ook wordt gekeken of de prestaties verbeteren na het inhaleren van bepaalde medicijnen. Kenmerkend voor copd is dat het uitademen bemoeilijkt wordt door het samenvallen van de kleine luchtwegen en luchtwegverwijdende medicijnen hierop maar een beperkte invloed hebben. Als de diagnose is gesteld zal uw arts u de nodige adviezen geven (zie boven). Daarnaast zal hij u luchtwegverwijdende inhalatiemedicijnen voorschrijven. Daarnaast zijn er de zogenaamde ontstekingsremmers. Ook dit zijn inhalatiemedicijnen die bij een deel van de patiënten verbetering kunnen geven en tevens een verdere verslechtering van de longfunctie kunnen afremmen. Bij patiënten die veel last hebben lijkt dagelijks gebruik van een slijmoplosser een gunstig effect te hebben. Als u veel last hebt is een verwijzing naar de longarts nodig. Na diens specialistisch onderzoek kan hij uw medicatie aanpassen.Wetenschappelijk nieuws
De longaandoening COPD (chronisch obstructieve longziekte) is een ernstige longziekte. COPD wordt in 80% van de gevallen veroorzaakt door roken. De vraag is waarom de ene roker wel COPD krijgt en de andere niet. Susan Hoonhorst laat in haar promotieonderzoek zien dat het immuunsysteem van jonge mensen met een risico op COPD anders reageert op sigarettenrook dan het immuunsysteem van jongeren met een laag risico. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat COPD deels in de genen zit. Daarom onderzocht Hoonhorst ‘gevoelige’ mensen – die hadden rokers in de directe familie met COPD, met ‘ongevoelige’ mensen – die hadden rokers in de directe familie, maar zonder COPD. Zij vond dat de ontstekingsreactie in het bloed bij ‘COPD-gevoelige’ mensen onder de 40, die aan sigarettenrook blootgesteld werden, anders was dan bij ‘COPD-ongevoelige’ mensen. Daarnaast vond Hoonhorst dat de ophoping van AGEs in de huid (eiwitten die gevormd worden na een ontsteking en weefselschade kunnen veroorzaken) bij COPD-patiënten groter was dan bij gezonde proefpersonen, terwijl het niveau aan sRAGE, een eiwit in het bloed dat mogelijk beschermt tegen ophoping van AGEs, lager was. De hoeveelheid AGEs en sRAGE bleek niet samen te hangen met de ernst van COPD, maar zou wel degelijk een rol kunnen spelen bij het ontstaan van COPD. Tot slot onderzocht Hoonhorst de reactie van het lichaam op inhalatiecorticosteroïden, ontstekingsremmers die onder meer bij de behandeling van COPD en astma worden gebruikt. Over de werking hiervan voor COPD-patiënten verschilt de mening nogal. Hoonhorst liet middels een huidtest zien dat patiënten met een ernstige vorm van COPD minder gevoelig zijn voor corticosteroïden. Wel veroorzaakte een behandeling met inhalatiecorticosteroïden bij zowel rokers als ex-rokers met COPD voor een afname van ontstekingscellen in de luchtwegen. Susan Hoonhorst (1986) studeerde Life Science & Technology aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek op de afdeling Longziekten van het UMCG, binnen het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) en onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door Grant T1-108, met als partners UMCG, RUG, GRIAC, UMCU, Nycomed BV, GSK en Foundation TI Pharma. Een deel van haar onderzoek voerde zij uit in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Na het afronden van haar promotieonderzoek is Hoonhorst werkzaam als Medical Writer bij QPS Netherlands B.V.
COPD-medicijnen werken bij patiënten in de huisartspraktijk mogelijk minder goed dan op grond van wetenschappelijk onderzoek wordt verwacht. De oorzaak daarvan is dat deze patiënten veel verschillen van patiënten die deelnamen aan grote COPD-studies. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), gepubliceerd in PLOS ONE. Medicijnen tegen COPD vaak niet getest op patiënt uit huisartsenpraktijkPatiënten die deelnemen aan grote onderzoeken voor nieuwe geneesmiddelen zijn over het algemeen ziekenhuispatiënten. Ze hebben onder meer een slechtere longfunctie en meer klachten dan de COPD-patiënt in de huisartspraktijk. Door deze discrepantie blijft het onduidelijk of de COPD-medicijnen even goed werken bij ‘gewone’ COPD-patiënten. Huisarts in opleiding Annemarije Kruis en huisarts-onderzoeker dr. Niels Chavannes van de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG) vergeleken groepen COPD-patiënten die deelnamen aan wetenschappelijk onderzoek naar medicijnen met de gemiddelde COPD-patiënt in de huisartspraktijk. Voor een representatief beeld voegden zij gegevens van huisartspraktijken uit verschillende landen samen. Aan de studies naar COPD-medicijnen bleken voornamelijk mannen mee te werken met een slechte longfunctie, veel klachten en een beperkte kwaliteit van leven. COPD-patiënten in de huisartspraktijk hebben vaak een milder stadium van COPD. Ook zijn ze in de helft van de gevallen van het vrouwelijk geslacht en gemiddeld ouder. “In het algemeen kun je met medicijnen meer bereiken bij patiënten met ernstiger klachten, bij wie meer winst te behalen is”, zegt Niels Chavannes. “Ook reageren jongere patiënten vaak beter op medicijnen dan oudere patiënten. Het effect van COPD-medicijnen wordt op basis van klinisch wetenschappelijk onderzoek dus mogelijk overschat.” De huidige richtlijnen voor het voorschrijven van COPD-medicijnen zijn gebaseerd op de grote wetenschappelijke studies. “Dat is kwalijk, aangezien wij als huisartsen het grootste deel van de medicatie voorschrijven aan COPD-patiënten”, merkt Annemarije Kruis op. “Wij pleiten dan ook voor minder selectief onderzoek, en voor meer onderzoek met patiënten met mildere stadia van COPD.” Patiënten met COPD (chronisch obstructieve longziekte) lijden aan longemfyseem of chronische bronchitis, of aan een combinatie van beide ziekten. In 90 procent van de gevallen is roken de oorzaak van COPD. De symptomen zijn onder andere kortademigheid, hoesten en overmatige productie van slijm in de longen. De ziekte is niet te genezen, maar stoppen met roken voorkomt verergering. Patiënten kunnen hun klachten verlichten door gebruik van luchtwegverwijders en inhalatiesteroïden. Die laatste kunnen ook bijwerkingen hebben, zoals schimmelinfecties in de mond en keel.
In Nederland leiden 600.000 mensen aan COPD en jaarlijks komen er 45.000 nieuwe patiënten bij. Ook overlijden er ieder jaar bijna 7.000 mensen aan de gevolgen van de ziekte. COPD komt in de hele wereld bovendien steeds meer voor, wat grote maatschappelijke en financiële gevolgen heeft. UMCG-promovendus Simon D. Pouwels pleit voor meer media-aandacht voor COPD zodat mensen beter weten wat de risicofactoren zijn om de ziekte te krijgen. Zelf stelde de medisch bioloog vast dat lichaamseigen signaalstoffen, gealarmeerd door sigarettenrook (maar waarschijnlijk ook door andere giftige stoffen), een belangrijke rol spelen in het ontstaan van COPD. De signaalstoffen staan aan het begin van de kettingreactie die in de longen van COPD patiënten plaatsvindt. Deze doorbraak in het COPD-onderzoek kan helpen bij het ontwikkelen van nieuwe behandelingen. COPD wordt veroorzaakt door het langdurig inademen van giftige stoffen en gassen. In de westerse wereld is roken de belangrijkste, maar niet de enige risicofactor. Zo’n 30% van alle COPD-patiënten heeft nooit gerookt. Wereldwijd komt door ernstige luchtvervuiling veroorzaakte COPD steeds vaker voor. Mensen met COPD hebben chronische longontsteking die steeds erger wordt met uiteindelijk verlies van longfunctie als gevolg. Pouwels onderzocht welke rol lichaamseigen signaalstoffen, DAMPs genaamd, spelen in het ziekteproces. Hij deed dit door in het laboratorium cellen van gezonde vrijwilligers en COPD-patiënten te vergelijken na het blootstellen van de cellen aan een extract van sigarettenrook. Verder gebruikte hij verschillende muismodellen om de effecten van sigarettenrook op het vrijkomen van DAMPs te onderzoeken. Sigarettenrook veroorzaakt celschade in de longen. Pouwels stelde vast dat door die schade signaalstoffen vrijkomen uit cellen die de luchtwegen bekleden (‘luchtwegepitheelcellen’). Deze DAMPs bevorderen de ontstekingsreactie en dragen zo bij aan het ontstaan van COPD. De promovendus ontdekte verder dat het vrijkomen van sommige van die lichaamseigen signaalstoffen anders blijkt te verlopen bij COPD patiënten in vergelijking met gezonde vrijwilligers, en nog weer anders tijdens exacerbaties, periodes waarin de symptomen van de ziekte acuut verergeren. Tot slot wisten hij en zijn collega’s nieuwe genen te identificeren die verband houden met de gevoeligheid voor het ontwikkelen van COPD. Vervolgonderzoek moet nu laten zien of het blokkeren of wegvangen van bepaalde DAMPs of DAMP-sensoren kan helpen om het ziekteproces van COPD te stoppen. S.D. Pouwels (1987) studeerde medische biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Pathologie & Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het onderzoek werd betaald door het Longfonds. Pouwels blijft als onderzoeker verbonden aan het UMCG.
Bron: RUG
COPD-medicijnen werken bij patiënten in de huisartspraktijk mogelijk minder goed dan op grond van wetenschappelijk onderzoek wordt verwacht. De oorzaak daarvan is dat deze patiënten veel verschillen van patiënten die deelnamen aan grote COPD-studies. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), gepubliceerd in PLOS ONE. Patiënten die deelnemen aan grote onderzoeken voor nieuwe geneesmiddelen zijn over het algemeen ziekenhuispatiënten. Ze hebben onder meer een slechtere longfunctie en meer klachten dan de COPD-patiënt in de huisartspraktijk. Door deze discrepantie blijft het onduidelijk of de COPD-medicijnen even goed werken bij ‘gewone’ COPD-patiënten. Effect mogelijk overschat Huisarts in opleiding Annemarije Kruis en huisarts-onderzoeker dr. Niels Chavannes van de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG) vergeleken groepen COPD-patiënten die deelnamen aan wetenschappelijk onderzoek naar medicijnen met de gemiddelde COPD-patiënt in de huisartspraktijk. Voor een representatief beeld voegden zij gegevens van huisartspraktijken uit verschillende landen samen. Aan de studies naar COPD-medicijnen bleken voornamelijk mannen mee te werken met een slechte longfunctie, veel klachten en een beperkte kwaliteit van leven. COPD-patiënten in de huisartspraktijk hebben vaak een milder stadium van COPD. Ook zijn ze in de helft van de gevallen van het vrouwelijk geslacht en gemiddeld ouder. “In het algemeen kun je met medicijnen meer bereiken bij patiënten met ernstiger klachten, bij wie meer winst te behalen is”, zegt Niels Chavannes. “Ook reageren jongere patiënten vaak beter op medicijnen dan oudere patiënten. Het effect van COPD-medicijnen wordt op basis van klinisch wetenschappelijk onderzoek dus mogelijk overschat.” Onderzoek naar mildere stadia De huidige richtlijnen voor het voorschrijven van COPD-medicijnen zijn gebaseerd op de grote wetenschappelijke studies. “Dat is kwalijk, aangezien wij als huisartsen het grootste deel van de medicatie voorschrijven aan COPD-patiënten”, merkt Annemarije Kruis op. “Wij pleiten dan ook voor minder selectief onderzoek, en voor meer onderzoek met patiënten met mildere stadia van COPD.” Patiënten met COPD (chronisch obstructieve longziekte) lijden aan longemfyseem of chronische bronchitis, of aan een combinatie van beide ziekten. In 90 procent van de gevallen is roken de oorzaak van COPD. De symptomen zijn onder andere kortademigheid, hoesten en overmatige productie van slijm in de longen. De ziekte is niet te genezen, maar stoppen met roken voorkomt verergering. Patiënten kunnen hun klachten verlichten door gebruik van luchtwegverwijders en inhalatiesteroïden. Die laatste kunnen ook bijwerkingen hebben, zoals schimmelinfecties in de mond en keel. Het artikel is gepubliceerd in PLOS ONE.
Er zijn nieuwe gegevens uit onderzoek1,2 beschikbaar waaruit blijkt dat COPD patiënten tijdens de wintermaanden een flink verhoogd risico lopen op exacerbaties. Dat is een medisch begrip voor ernstige longaanvallen. Medische zorg op het gebied van COPD en patiënten zelf zouden zich in deze maanden nog eens extra moeten richten op preventie van exacerbaties om snellere progressie van de ziekte en toenemend sterfterisico te voorkomen. Woensdag 16 november 2011 is het Wereld COPD Dag. Deze dag is erop gericht om de problematiek rond de ziekte COPD en de nood van COPD patiënten extra onder de aandacht te brengen. De dag markeert tevens de komst van de winter, een seizoen dat een verhoogd risico voor COPD patiënten vormt. Recent onderzoek toont een bijna verdubbeling van exacerbaties in de wintermaanden aan.1,3 Exacerbaties worden getriggerd door virussen en bacteriën die infecties in de longen veroorzaken. Tijdens een exacerbatie ervaren COPD patiënten een acute periode van verergerde symptomen. Dat uit zich onder andere in toegenomen benauwdheid en extreme vermoeidheid. Exacerbaties zijn beangstigend en stressvol voor patiënten en kunnen leiden tot een slechtere gezondheidsstatus, inclusief een vermindering van longfunctie en groter risico op overlijden.4 Onderzoek heeft zelfs aangetoond dat patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen met zo’n longaanval, een groter risico lopen om binnen een jaar te overlijden dan patiënten die zijn opgenomen in het ziekenhuis met een hartaanval.5 Het is daarom belangrijk dat COPD patiënten zich met name in de winter goed voorbereiden om het risico op deze exacerbaties te verminderen. Nycomed is een internationale farmaceutische onderneming die onder meer actief is op het gebied van longziektes en COPD, door het ontwikkelen van innovatieve behandelmethoden. “Als bedrijf zijn we dag in dag uit bezig met de problematiek van COPD patiënten. Het is heel belangrijk dat patiënten symptomen en exacerbaties snel herkennen en weten hoe deze voorkomen kunnen worden. Ook moeten patiënten weten hoe ze zich juist in de winter extra kunnen beschermen en de mogelijkheden om daar zelf een rol in te spelen met hun huisarts of specialist bespreken”, aldus Ed Schook, medisch directeur van Nycomed. COPD is helaas een nog onderschatte ziekte, terwijl toch een op de vier mensen tijdens zijn of haar leven COPD ontwikkelt.6 Door de toenemende prevalentie van COPD zullen kosten voor behandeling in Nederland naar verwachting stijgen van 280 miljoen euro in 2000 naar circa 443 tot 495 miljoen euro in 2025.7 Opvallend is dat de grootste kostenstijging wordt veroorzaakt door de groep patiënten met ernstige symptomen (20% van alle COPD-patiënten) en regelmatige ziekenhuisopnames ten gevolge van exacerbaties. Naast het bestrijden van longaanvallen is het van even groot belang de dagelijkse klachten van COPD-patiënten te verlichten8. Dit wordt ook bevestigd in de nieuwste gegevens over de seizoensinvloed op de frequentie van COPD exacerbaties.
Aan de sterke stijging van de uitgaven aan geneesmiddelen bij astma en COPD lijkt sinds 2008 een einde gekomen te zijn. Openbare apotheken kunnen sinds mei 2010 deelnemen aan het KNMP-programma Zorgondersteuning Astma/COPD. We lichten enkele cijfers uit. In 2009 verstrekten de openbare apotheken 7 miljoen keer een receptgeneesmiddel bij astma en COPD voor een bedrag van euro 394 miljoen. Dit is 4,0% van het totale aantal verstrekkingen en 8,2% van de totale uitgaven aan receptgeneesmiddelen. De twee belangrijkste soorten geneesmiddelen bij astma en COPD zijn luchtwegverwijders en ontstekingsremmers (corticosteroïden). In 2009 is 3,5 miljoen keer een luchtwegverwijdend middel verstrekt voor in totaal euro 140 miljoen, terwijl ontstekingsremmers 1,2 miljoen keer zijn afgeleverd met euro 50 miljoen aan uitgaven. Combinatiepreparaten van deze twee soorten middelen zijn 2 miljoen keer verstrekt in de openbare apotheken met euro 187 miljoen aan bijbehorende omzet. Bijna de helft van de totale uitgaven aan astma- en COPD-medicatie komt daarmee voor rekening van dergelijke combinatiepreparaten; ten aanzien van de verstrekkingen ligt dit aandeel met iets meer dan een kwart een stuk lager. De uitgaven aan geneesmiddelen die worden toegepast bij astma en COPD vertonen al jaren een sterk opwaartse trend. Deze is sinds 2008 afgezwakt. Namen de uitgaven in 2007 nog met 8% toe, in 2008 en 2009 waren deze toenames slechts respectievelijk 1,7% en 2,7%. In deze periode is de gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal verstrekkingen van dezelfde grootteorde als die van de uitgaven. Sinds mei 2010 biedt de SFK de mogelijkheid aan deelnemende apotheken om de zorg aan mensen met astma en COPD vast te leggen in de webrapportage "Zorgondersteuning Astma/COPD". Deze rapportage toont een aantal specifieke aandachtspunten voor patiënten die extra aandacht behoeven, met daarbij een advies waarmee de apotheker gerichte zorg kan bieden. De apotheken die op dit moment gebruikmaken van deze webrapportage verstrekken aan gemiddeld circa duizend patiënten geneesmiddelen voor astma of COPD. Deze apotheken zijn qua aantal verstrekkingen gemiddeld iets groter (+5%) dan een doorsnee apotheek. Voor deze apotheken geldt dat gemiddeld een op de negen patiënten met COPD-klachten twee of meer exacerbaties per jaar heeft, ondanks het gebruik van een inhalatiecorticosteroïde. Aan gemiddeld een op de achttien patiënten van deze apotheken die ouder zijn dan 75 jaar is in de laatste vier maanden een poederinhalator verstrekt, terwijl die bij deze leeftijdsgroep niet wenselijk is. In de Zorgondersteuning Astma/COPD komt ook een aandachtspunt aan de orde dat aansluit bij een kwaliteitsindicator uit de basisset 2009 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de KNMP. Bij de apotheken die op dit moment deelnemen aan het programma Zorgondersteuning Astma/COPD blijkt dat aan gemiddeld een op de tweehonderdvijftig patiënten die een inhalatiecorticosteroïde gebruiken ook een antimycoticum is verstrekt. Dit duidt erop dat de inhalatietechniek bij die patiënten mogelijk niet optimaal is. Een andere kwaliteitsindicator bij astma en COPD uit de basisset 2009 is gebaseerd op het aandeel van patiënten dat overmatig bronchusverwijders gebruikt zonder gelijktijdig gebruik van inhalatiecorticosteroïden. Patiënten die op basis van deze aandachtspunten voor extra zorg in aanmerking komen, worden niet alleen gesignaleerd in de webrapportage Zorgondersteuning Astma/COPD, maar ook in de SFK webrapportage KISS. Met deze laatste webrapportage kan de individuele apotheek zich spiegelen aan landelijke scores.
Geïntegreerde eerstelijnszorg voor COPD-patiënten levert geen meerwaarde op voor kwaliteit van leven, aantal longaanvallen en klachten. Dit blijkt uit een publicatie in British Medical Journal van Annemarije Kruis, huisarts in opleiding bij het LUMC. "Alleen patiënten met vergevorderde COPD intensief begeleiden lijkt zinniger dan álle COPD-patiënten geïntegreerde zorg aan te bieden", aldus Kruis. Annemarije Kruis en haar collega’s deden in de periode 2012-2014 een groot onderzoek onder 54 huisartspraktijken uit de regio Leiden. Ze wilden weten hoe effectief het is om COPD-patiënten geïntegreerde eerstelijnszorg te verlenen. Bij deze zorg wordt de patiënt intensief begeleid door de huisarts, een praktijkverpleegkundige, een fysiotherapeut en een diëtist. De Leidse onderzoekers verdeelden de onderzoeksgroep in tweeën. De helft van de huisartsen kreeg samen met een fysiotherapeut, diëtiste en praktijkverpleegkundige een tweedaagse nascholing. De andere helft kreeg geen nascholing en bleef de huidige zorg verlenen. Kruis: “De opzet van het onderzoek sloot goed aan bij de dagelijks praktijk. De huisartsen kregen uitleg over geïntegreerde zorg voor COPD-patiënten, maar bepaalden vervolgens zelf hoe zij deze zorg wilden vormgeven. Hierin weken we duidelijk af van andere onderzoekers die wél voorschreven welke zorg de COPD-patiënten moesten krijgen.” Stof tot nadenken Het onderzoek leverde verrassende resultaten op. Kruis en haar collega’s vonden geen meerwaarde van geïntegreerde zorg voor de kwaliteit van leven en de lichamelijke gezondheid van COPD-patiënten, terwijl eerdere studies uit binnen- en buitenland wél positieve resultaten lieten zien. Dat verschil is volgens Kruis voor een deel te verklaren door het verschil in de onderzoekspopulatie. Kruis: “Onze patiëntengroep bestond zowel uit mensen met COPD in een laat stadium en ernstige klachten, als uit mensen met COPD in een vroeg stadium met weinig klachten.” Ook speelt mee dat de zorg in Nederland al goed ontwikkeld is. “Vooral sinds 2010 hebben veel huisartsen geïnvesteerd in integrale eerstelijnszorg,” aldus de promovenda. De resultaten leveren stof tot nadenken. Hoe ver moeten we in Nederland gaan met de implementatie van geïntegreerde eerstelijnszorg bij patiënten met COPD? Kruis: “Misschien moet deze zorg zich vooral richten op patiënten met ernstige COPD. In de praktijk blijkt namelijk dat veel patiënten met COPD in een vroeg stadium helemaal niet gemotiveerd zijn om deel te nemen aan uitgebreide zorgprogramma’s.” COPD is een verzamelnaam voor onder meer de longziekten chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte. Ernstige benauwdheid is het belangrijkste kenmerk. Dit wetenschappelijke artikel is op 10 september 2014 verschenen in British Medical Journal.
Patiënten met COPD zouden met enige regelmaat gescreend moeten worden op hart- en vaataandoeningen. Mensen die lijden aan deze chronische longziekte, blijken namelijk een sterk verhoogd risico te lopen op plotselinge hartdood, is gebleken uit een gezamenlijk onderzoek van het Erasmus MC en de Universiteit Gent. Bij de studie werd gebruik gemaakt van gegevens uit het Rotterdamse ERGO-onderzoek. Plotselinge hartdood komt wereldwijd vaak voor en bezorgt nabestaanden een aanzienlijke psychologische last, door het plotseling overlijden van hun naaste. De studie die vandaag (woensdag 29 april) verscheen in de European Heart Journal toont aan dat COPD patiënten een sterk verhoogd risico hebben op plotselinge hartdood. COPD is een veelvoorkomende aandoening bij ouderen. In Nederland lijden 320.000 mensen aan de ziekte, nog eens 300.000 mensen lopen een hoog risico op de ziekte, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, heeft het Longfonds becijferd. COPD is een chronische ziekte aan de luchtwegen die wordt veroorzaakt door een langdurige blootstelling aan prikkelende stoffen zoals sigarettenrook. De ziekte zorgt voor een aanhoudende ontstekingsreactie in de longen, die zich uit in klachten zoals langdurig hoesten, overmatige slijmproductie en kortademigheid. Bij COPD gaat de ontsteking van de longen samen met aantasting van andere organen. De aanwezigheid van dergelijke andere ziektes heeft grote invloed op de levenskwaliteit en levensverwachting van de COPD-patiënt. Binnen de populatie van bijna 15.000 ouderen in het ERGO-onderzoek, gingen de onderzoekers na of plotse hartdood vaker voorkomt bij COPD-patiënten dan bij leeftijdsgenoten zonder COPD. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Het risico op plotselinge hartdood bij COPD-patiënten was vooral verhoogd bij patiënten bij wie de COPD diagnose meer dan vijf jaar geleden was gesteld. Ook bij COPD patiënten die frequent opvlammingen, oftewel verergering van hun COPD ondergingen, blijkt het risico verhoogd. Daarnaast ligt het chronisch en toenemend zuurstoftekort, en veranderingen van de structuur van het hart en bloedvaten als antwoord hierop, mogelijk aan de basis van het verhoogd risico op plotselinge hartdood. Er zijn echter nog wel preventieve behandelingen denkbaar. Die zouden kunnen bestaan uit bèta-blokkers, een implantaat die de hartslag reguleert of het weerhouden van geneesmiddelen die het interval verlengen tussen twee golven (Q en T) van de elektrische hartscyclus. Maar dan is het wel nodig dat patiënten met COPD worden gescreend op hart- en vaatziekten, pleiten de onderzoekers. De publicatie kwam tot stand door een internationale samenwerking tussen de Universiteit Gent en het Erasmus MC in Rotterdam. Het onderzoek werd gefinancierd door het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen) en ZonMW (Nederlandse Organisatie voor Gezondheidsonderzoek en Zorginnovatie).
Nycomed heeft vandaag aangekondigd dat de Europese Commissie de registratie heeft toegekend voor Daxas (roflumilast) in de Europese Unie. Daxas is een innovatieve selectieve fosfodiësterase-4 (PDE4) enzymremmer, door Nycomed ontwikkeld voor de behandeling van COPD, een progressieve, levensbedreigende longziekte. Daxas is geïndiceerd voor de onderhoudsbehandeling van ernstige chronische obstructieve longziekte (COPD) (FEV1 post-bronchodilatator minder dan 50% van de voorspelde waarde) geassocieerd met chronische bronchitis bij volwassen patiënten met een voorgeschiedenis van frequente exacerbaties, als toevoeging aan een behandeling met bronchusverwijders. Daxas, een orale eenmaaldaagse tablet, is het eerste geneesmiddel in een nieuwe klasse en wordt naar verwacht binnenkort gelanceerd in de eerste Europese landen, te beginnen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Naar aanleiding van de aankondiging van vandaag zei Guido Oelkers, Executive Vice President Commercial Operations bij Nycomed: "Nycomed is zeer verheugd met de registratie van Daxas voor de Europese markt. Het is een belangrijke mijlpaal voor het bedrijf en zeer goed nieuws voor de mensen die lijden aan deze levensbedreigende ziekte. De goedkeuring van Daxas biedt artsen en patiënten een nieuwe behandeloptie naast de reeds bestaande inhalatietherapieën. Er is een duidelijke noodzaak voor nieuwe behandelmogelijkheden voor COPD", voegde Professor Klaus F. Rabe, Universitair medisch centrum Leiden, toe. "Daxas is een nieuwe behandeling, die de longfunctie verbetert en, veel belangrijker nog, het aantal exacerbaties vermindert. Het heeft een specifiek werkingsmechanisme gericht op de onderliggende COPD-specifieke inflammatie en is een belangrijke toevoeging aan de huidige behandelopties voor artsen en patiënten." Neil Barnes, hoogleraar longziekten verbonden aan Barts Hospital en het London Hospital in Londen, Verenigd Koninkrijk, zei: "We hebben een grote groep patiënten die symptomatisch blijven en frequent exacerberen, ondanks bestaande behandelingen, en voor die meer ernstige groep hebben we nieuwe therapeutische opties nodig. De belangrijkste toegevoegde waarde van Daxas, bovenop het effect dat reeds wordt bereikt met brochusverwijders, is het verminderen van het aantal exacerbaties, of het opvlammen van de ziekte, wat voor patiënten zorgwekkende ervaringen zijn. Voor COPD patiënten met chronische bronchitis en een voorgeschiedenis van exacerbaties, kan Daxas een werkelijke aanvulling betekenen."
De indiening bij EMA was gebaseerd op de resultaten van 4 fase III studies met roflumilast bij de behandeling van symptomatische COPD. In de 2 belangrijkste placebo-gecontroleerde studies met een duur van 12 maanden en met in totaal meer dan 3.000 COPD-patiënten, toonde roflumilast statistisch significante verbeteringen aan op beide primaire eindpunten; matige tot ernstige exacerbaties en pre-bronchodilatoire FEV1 1. Het effect van Daxas was onafhankelijk van het gelijktijdig gebruik van langwerkende beta-2-agonisten (LABA)1. Roflumilast toonde in vergelijking met placebo, in 2 ondersteunende studies met een duur van 6 maanden, ook een significante verbetering van de longfunctie aan, wanneer toegevoegd aan vaak gebruikte luchtwegverwijders als tiotropium of salmeterol2. De data van alle vier de studies werden gepubliceerd in The Lancet in augustus 20091,2 en werden gepresenteerd tijdens het jaarlijkse congres van de European Respiratory Society (ERS) in Wenen, Oostenrijk, in september 2009. Daxas (roflumilast) is een oraal toegediende, selectieve fosfodiësterase 4 (PDE4) - enzymremmer, waarvan is aangetoond dat het de COPD-gerelateerde inflammatie onderdrukt door middel van een nieuw werkingsmechanisme 3. Daxas, een éénmaal daagse tablet, is het eerste middel in een nieuwe klasse voor de behandeling van COPD en de eerste orale anti-inflammatoire behandeling voor COPD-patiënten. De huidige farmacologische behandelmethoden voor COPD-patiënten omvatten het gebruik van luchtwegverwijders via inhalatie en inhalatiecorticosteroïden.
De impact van longaanvallen op COPD-patiënten wordt ernstig onderschat in Nederland1. Niet alleen de gevolgen voor het sociale en gezinsleven blijken zeer ingrijpend, maar ook de werkgever heeft eronder te lijden. Maar liefst 70% van de patiënten kan na een longaanval nauwelijks nog slapen of (trap)lopen, ruim de helft ondervindt problemen in de relatie en 40% ervaart problemen met het seksleven. Bovendien heeft een longaanval bij meer dan 40% verregaande gevolgen voor zijn baan. Ruim een kwart heeft überhaupt geen baan (meer). Dit blijkt uit een groot COPD-onderzoek, uitgevoerd door ICM Research onder 2.000 COPD-patiënten en 1.400 artsen in 14 landen, in opdracht van Nycomed. In Nederland zijn 150 COPD-patiënten en 100 longartsen ondervraagd. 6 op de 10 Nederlandse patiënten hebben het afgelopen jaar een of meer longaanvallen gehad. Overlijdenskans na longaanval groter dan na hartaanval. Het onderzoek toont aan dat de langetermijngevolgen van longaanvallen worden onderschat in Nederland. Volgens artsen heeft een longaanval door COPD weliswaar grotere langetermijngevolgen dan een astma-aanval of longontsteking, maar een minder ernstige langetermijn-impact dan een hartaanval of beroerte1. Uit cijfers blijkt echter dat de overlijdenskans een jaar na ziekenhuisopname ten gevolge van een longaanval groter is dan bij een hartaanval. Longaanvallen (of exacerbaties) zijn episodes van verergering van de klachten van COPD, die patiënten erg ziek maken en soms tot de dood leiden. Zo"n aanval is beangstigend en verontrustend voor patiënten, die het gevoel hebben alsof ze verdrinken of stikken, en kan net zo angstaanjagend zijn als een hartaanval. Longaanvallen kunnen een blijvend effect hebben op de kwaliteit van leven en de persoonlijke relaties van de patiënt. Prof. dr. Richard Dekhuijzen, hoofd afdeling longziekten en interim-hoofd cardiologie in het UMC St Radboud, beaamt dat artsen de impact van een longaanval op een patiënt en zijn omgeving onderschatten. "Frequente longaanvallen kunnen leiden tot een achteruitgang van de gezondheid en de kwaliteit van leven van patiënten en ze beïnvloeden hun langetermijnprognose. Reductie van het aantal en de ernst van de longaanvallen is daarom een van de belangrijkste behandeldoelen bij COPD", aldus Dekhuijzen. Uit het onderzoek blijkt dat longaanvallen de dagelijkse bezigheden van Nederlandse COPD-patiënten sterk beperken. Ze hebben een grote impact op het sociale leven, maar ook het gezinsleven heeft eronder te lijden. Een top 5 van de activiteiten die de meeste gevolgen ondervinden: 1. Lopen (69%), 2. Slapen (68%), 3. Traplopen (66%), 4. Sporten en bewegen (62%), 5. Praten en aankleden (60%). Daarnaast ervaart ruim de helft van de ondervraagden een negatieve impact op de relatie en heeft bij 4 op de 10 COPD-patiënten het seksleven eronder te lijden. Bovendien kan de helft van de ondervraagde patiënten niet of nauwelijks meer met de kinderen spelen. Verder blijken reizen en werken in ruim 40% van de gevallen vrijwel onmogelijk. Gezien bovengenoemde consequenties is het opmerkelijk dat Nederlandse COPD-patiënten een afwachtende houding aannemen wanneer ze een longaanval ondervinden. Ze blijken na een longaanval gemiddeld langer te wachten met een bezoek aan de arts dan patiënten uit andere landen. Ruim 40% van de patiënten wacht gemiddeld 3 tot 4 dagen, terwijl patiënten wereldwijd eerder geneigd zijn na 1 dag naar de dokter te gaan. Maar hoe langer men na een longaanval wacht met het bezoek aan een arts, hoe groter de kans op langetermijngevolgen.
Wie zelf nooit rookte, maar wel ‘meerookt’ met een ander, heeft tot drie keer meer kans om de ongeneeslijke longziekte COPD te krijgen. Dat blijkt uit Zweeds onderzoek waarover het wetenschappelijk tijdschrift Chest publiceert. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) benadrukt dat volledig rookvrije horeca noodzakelijk zijn om gezonde longen gezond te houden. Vanavond behandelt de Tweede Kamer de wet die ook in Nederland de horeca geheel rookvrij maakt, waarvoor breed maatschappelijk draagvlak is. Uit het Zweedse onderzoek onder ruim tweeduizend mensen blijkt dat niet-rokers die ook thuis of op het werk rookvrij bleven, een kans van ruim vier procent hadden op het krijgen van COPD. Die kans stijgt tot bijna 15 procent als zij zowel thuis als op het werk meerookten met anderen. “Het beste dat je kunt doen voor de gezondheid van je longen, is zelf niet roken. Het is vreselijk als andermans rook je ziek maakt”, zegt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds. “In een gastvrije branche als de horeca wil je dat voorkomen, voor personeel én klanten. Invoering van een geheel rookvrije horeca per 1 januari 2015 is mogelijk.” Dat lukt als de Tweede Kamer vandaag instemt met het wetsvoorstel om de uitzondering op het rookverbod in kleine cafés op te heffen. Het is belangrijk dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tijdig goedkeurt, zo is er voldoende tijd om de invoering voor te bereiden. Het Zweedse onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide enquête en op longonderzoek om vast te stellen of iemand COPD had. De kans op COPD blijkt 4,2 procent als niet-rokers nooit meerookten met anderen, thuis of op het werk. De kans was 8 procent als zij ooit thuis langdurig waren blootgesteld aan rook en 8,3 procent als dat op het werk gebeurde. Rookten zij zowel thuis als op het werk mee, dan was de kans op COPD 14,7 procent. “In horeca waar wordt gerookt, loop je een reëel risico voor je gezondheid, ook als je zelf niet rookt”, concludeert Rutgers. In eerder onderzoek is al vaker vastgesteld dat meeroken de kans vergroot op longkanker, hart- en vaatziekten en astma. Dit Zweedse onderzoek laat nu voor het eerste een duidelijk verband zien tussen meeroken en de kans op COPD. COPD is een verzamelnaam voor onder meer chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk. In Nederland hebben ruim 320.000 mensen de diagnose. Daarnaast zijn er nog eens 300.000 mensen met een zeer hoog risico op COPD. Het is nu de vierde doodsoorzaak ter wereld en COPD is de enige chronische ziekte waarbij dit dodental in de toekomst nog verder zal toenemen. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het Zweedse onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen. Het Longfonds, de Hartstichting en KWF Kankerbestrijding zijn partner binnen de Alliantie Nederland Rookvrij!, een actief netwerk dat staat voor een samenleving waarin niemand meer (over)lijdt aan de gevolgen van roken.
Men denkt dat systemische inflammatie een rol speelt in de pathogenese van COPD en van de extrapulmonale manifestaties daarvan, waaronder cardiovasculaire ziekten. Statinen hebben naast cholesterolverlagende effecten ook anti-inflammatoire effecten, die eveneens een positieve invloed zouden kunnen hebben op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Hypothetisch zouden statinen daarom een rol kunnen spelen in het voorkomen van COPD-progressie en van het ontstaan van extrapulmonale verschijnselen bij COPD. Studies tot nu toe suggeren dat statinen een positieve invloed hebben op verschillende uitkomsten bij COPD, maar de evidence is zwak. Om daadwerkelijk aan te tonen dat statinen een effect hebben bij COPD-patiënten, moeten prospectieve gerandomiseerde trials uitgevoerd worden met klinisch relevante uitkomsten zoals achteruitgang van longfunctie, exacerbatiefrequentie, lichaamssamenstelling, spierkracht, inspanningstolerantie en mortaliteit. Momenteel lopen er inderdaad een aantal studies naar het effect van statinen bij COPD op onder andere ernst van exacerbaties, inflammatoire biomarkers zoals hsCRP, en longfunctie. Tevens is onbekend, en ook lastig te onderzoeken in een klinische setting, of statinen directe effecten hebben op COPD (via anti-inflammatoire werking) of dat ze effecten hebben op de vaak aanwezige cardiovasculaire comorbiditeiten (via cholesterolverlagende en/of anti-inflammatoire werking). COPD en cardiovasculaire ziekten/hartfalen gaan frequent samen en onderscheid op basis van de kliniek is soms lastig. Daarom is het laagdrempelig aanvragen van longfunctieonderzoek bij patiënten met cardiovasculaire ziekten, volgens de auteurs, geïndiceerd. Bij patiënten met COPD kunnen bepalingen van natriuretische peptiden en beeldvormende technieken zoals echografisch onderzoek worden aangewend. De aanwezigheid van COPD op zich is vooralsnog geen reden om met statinen te gaan behandelen. Bron: NTvG 2010;154(40):1864-7 + FUS
COPD-patiënten hebben veel baat bij chronische zorgprogramma’s. Optimale samenwerking tussen hulpverleners leidt tot een betere kwaliteit van leven, een betere conditie, een afname van het aantal ziekenhuisopnames en een kortere opnameduur. Vooral training onder leiding van een fysiotherapeut heeft positieve effecten. Dat blijkt uit onderzoek van de afdeling Public Health en Eerstelijns Geneeskunde van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), in samenwerking met het Radboudumc, UMC Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ze publiceerden erover in The Cochrane Library. COPD-patiënten hebben veel baat bij chronische zorgprogramma'sVolgens een streng protocol combineerde onderzoeker en huisarts in opleiding Annemarije Kruis gegevens van 26 internationale wetenschappelijke studies naar COPD-zorgprogramma’s. Van een geïntegreerd zorgprogramma was volgens Kruis’ definitie sprake als er minstens twee hulpverleners bij een patiënt betrokken waren, en als minstens twee onderdelen van COPD-zorg werden aangeboden. Daarbij ging het bijvoorbeeld om een stoppen-met-rokenprogramma, zelfmanagement of trainingsfysiotherapie. Deze zorgonderdelen moesten minstens drie maanden worden aangeboden. Door de gegevens uit de verschillende studies te combineren, ontdekte Kruis dat de kwaliteit van leven en de conditie van COPD-patiënten door een geïntegreerd zorgprogramma significant stijgen. De ligduur bij een ziekenhuisopname daalde met gemiddeld vier dagen en het aantal opnames per jaar daalde van 27 per 100 naar 20 per 100. “Dat betekent dat je met elke veertien patiënten die je zo’n programma aanbiedt, gemiddeld één ziekenhuisopname voorkomt.” Kruis maakte daarnaast een vergelijking tussen zorgprogramma’s die focussen op fysieke training en programma’s die gericht zijn op zelfmanagement, zoals het zelf vroegtijdig herkennen van acute verslechteringen. Trainen bleek de beste resultaten te geven. “Net als bij andere chronische ziekten, zoals diabetes, stijgt de conditie en daarmee de kwaliteit van leven sterk”, zegt Kruis. Voor COPD-patiënten is het het prettigst om te trainen onder begeleiding van een fysiotherapeut, samen met patiënten met dezelfde ziekte. In de sportschool vallen ze vanwege hun lichamelijke toestand vaak buiten de groep. Fysiotherapeuten die speciaal voor COPD-patiënten zijn bijgeschoold, bieden speciale trainingen aan in samenwerking met de huisarts. Tijdens zo’n training houdt de fysiotherapeut de zuurstofspanning in het bloed goed in de gaten. Patiënten met COPD (chronisch obstructieve longziekte) lijden aan longemfyseem of chronische bronchitis, of een combinatie van beide ziekten. In 90 procent van de gevallen is roken de oorzaak van COPD. De symptomen zijn onder andere kortademigheid, hoesten en overmatige productie van slijm in de longen. De ziekte is niet te genezen, maar stoppen met roken voorkomt verergering. Patiënten kunnen hun klachten verlichten door gebruik van luchtwegverwijders. Bij acuut optredende verslechteringen van de ziekte, exacerbaties genaamd, komen COPD-patiënten regelmatig in het ziekenhuis terecht. Zo’n exacerbatie volgt meestal op een infectie met een virus of bacterie en is te behandelen met prednisolon (ontstekingsremmer) of antibiotica. Als patiënten deze exacerbaties vroegtijdig weten te herkennen, zijn ze effectiever te behandelen, waardoor de ziekenhuisopname voorkomen of verkort kan worden.
Roken vormt in de westerse wereld de belangrijkste risicofactor voor COPD. Maar slechts een gedeelte van de rokers ontwikkelt deze chronische luchtwegaandoening. Lorenza Franciosi vroeg zich af of het mogelijk is om bij jonge rokers al te voorspellen of zij door het roken COPD zullen ontwikkelen. Op zoek naar voorspellende biomarkers bij jeugdige rokers identificeerde zij bepaalde eiwitten in de longvloeistof van jongeren na het roken van drie sigaretten. Zij constateerde verschillen in het vóórkomen van bepaalde eiwitten na het roken van drie sigaretten tussen jongeren die vanwege hun familiegeschiedenis meer kans hebben op aanleg voor COPD en jongeren zonder COPD in hun directe familiekring. De doelstelling van het promotieonderzoek van Franciosi was om potentiële biomarkers voor Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) te identificeren met behulp van een proteomics benadering. Om de allereerste processen bij het ontstaan van COPD te identificeren vergeleek zij niet alleen oudere personen met een aangetoonde COPD met gezonde leeftijdsgenoten, maar ook jongere personen die nog geen COPD hebben, maar het mogelijk wel kunnen ontwikkelen op latere leeftijd. De genetische predispositie voor het ontwikkelen van COPD was voor Franciosi de directe aanleiding van het onderzoek en mede de reden om de gevoeligheid voor COPD op jonge leeftijd in te schatten op basis van de familieanamnese. Lorenza Franciosi deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Analytische Biochemie van het Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP). Het werd gefinancierd door Top Institute Pharma. Zij vervolgt haar loopbaan als R&D manager bij Medical Brands.
Patiënten met chronische obstructieve longziekte (COPD) hebben vrijwel altijd ook andere kwalen onder de leden. De helft van de patiënten met matig tot ernstig COPD heeft zelfs vier of meer bijkomende kwalen. Dat schrijven Lowie Vanfleteren en collega’s deze maand in het American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine. ‘Die bijkomende kwalen lijken niet willekeurig voor te komen onder de patiënten’, zegt Vanfleteren. ‘Er zitten patronen in waar huisartsen en longartsen lering uit kunnen trekken.’ In een studie van het Maastrichtse CIRO+, expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen, onderzochten Vanfleteren en collega’s ruim 200 patiënten met COPD. Bij 97,7% van de patiënten vonden ze tenminste één zogenoemde comorbiditeit uit een lijst van dertien aandoeningen. Bij 53,5% van de patiënten vonden ze zelfs vier of meer comorbiditeiten. De onderzoekers keken gericht naar chronische nierproblemen, bloedarmoede, hoge bloeddruk, obesitas, ondergewicht, spierafbraak, verhoogd glucose, verstoorde cholesterolhuishouding, osteoporose, angststoornissen, depressie, aderverkalking en hartziekten. Daarnaast bepaalden ze verschillende ontstekingsfactoren in het bloed. Het is al langer bekend dat COPD-patiënten veel bijkomende kwalen vertonen, weet Vanfleteren. ‘Maar dat is bijna altijd onderzocht door achteraf in patiëntendossiers te zoeken. Nog niet eerder is op deze schaal gericht medisch onderzoek gedaan aan mensen met COPD. Bovendien hebben wij een computerprogramma patronen laten zoeken in het voorkomen van de verschillende kwalen. Daar kamen vijf duidelijke clusters uit naar voren: een ‘hart- en vaatcluster’, een ‘metabool cluster’, een ‘psychologisch cluster’, een cluster met ‘ondervoeding’ en een cluster met ‘minimale comorbiditeit.’ Er wordt in de wetenschappelijke literatuur veel gespeculeerd over de reden van al die bijkomende kwalen bij COPD, vertelt Vanfleteren. ‘Verschillende onderzoekers hebben geopperd dat chronische ontstekingsreacties in het lichaam de basis zouden kunnen zijn voor zowel de longproblemen als de bijkomende kwalen. Maar uit ons onderzoek blijkt geen duidelijk verband tussen de verschillende ontstekingswaarden in het bloed en de aard van de bijkomende aandoeningen.’ Waar de Maastrichtse studie dus nog geen directe verklaring geeft voor het samenkomen van COPD en andere problemen, biedt dit werk wel en duidelijke handreiking aan huisartsen en longartsen, stelt Vanfleteren. ‘Als je weet dat de comorbiditeiten in clusters voorkomen, dan ben je als arts dus gewaarschuwd. Zie je bijvoorbeeld een magere COPD-patiënt met spierzwakte, wees dan ook alert op nierproblemen en osteoporose.’ Volgens de voorzitter van het Nederlands Respiratoir samenwerkingsverband, de Groningse hoogleraar longziekten professor Dirkje Postma, is dit onderzoek een grote stap voorwaarts in het COPD-onderzoek. ‘COPD is wereldwijd volksziekte nummer 4! De ziektelast wordt in grote mate bepaald door de bijkomende kwalen. Dit onderzoek geeft een arts in de spreekkamer houvast bij het zoeken naar en behandelen van die kwalen. Tegelijk is dit onderzoek een stimulans om verder te zoeken naar de onderliggende oorzaken van al die comorbiditeiten.
Tonio Pera onderzocht nieuwe potentiële mechanismen voor de pathofysiologie van COPD. Hij ontwikkelde een diermodel waarmee verschillende aspecten die ten grondslag liggen aan luchtwegobstructie en progressieve afname van de longfunctie bestudeerd kunnen worden. Met behulp van dit diermodel toont hij aan dat het geneesmiddel tiotropium, dat als luchtwegverwijdend medicijn bij COPD gebruikt wordt, ook luchtwegontsteking, luchtwegfibrose en verhoogde slijmproductie remt. Deze resultaten bieden een mogelijke verklaring voor de niet-luchtwegverwijdende effecten van tiotropium die in een recent klinisch onderzoek gevonden zijn. Met het model is ook aangetoond dat de activiteit van het enzym arginase in de long is verhoogd. Van dit enzym was al bekend dat het kan bijdragen aan de pathofysiologie van astma, maar recentelijk is ook gevonden dat arginase-activiteit bij COPD verhoogd is. De studies beschreven in het proefschrift van Pera tonen aan dat inhalatie van een specifieke arginase-remmer de luchtwegontsteking, luchtwegfibrose en verhoogde slijmproductie remt. Daarnaast werd aangetoond dat door behandeling met de arginase-remmer ook de verdikking van het rechterhartventrikel kan worden voorkomen. Verdikking van het rechterhartventrikel is een kenmerk van pulmonale arteriële hypertensie, dat bij een groot aantal COPD-patiënten aanwezig is. Deze bevindingen suggereren dat arginase een potentiële target is voor de behandeling van COPD. Ten slotte tonen in vitro studies van Pera naar luchtweggladde spiercellen en spierweefsel aan dat het enzym TGF-?-activated kinase 1 (TAK1) een belangrijke rol speelt in processen die celgroei bevorderen en tot afgifte van ontstekingsmediatoren leiden. Omdat die processen kunnen bijdragen aan luchtwegontsteking en luchtwegverdikking bij COPD, wordt hiermee een rol voor TAK1 gesuggereerd in de pathofysiologie van COPD. Tonio Pera (Kroatië, 1981) studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek bij de basiseenheid Moleculaire Farmacologie van het Universitair Centrum voor de Farmacie, als onderdeel van de Graduate School of Behavioral and Cognitive Neurosciences (BCN) en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het onderzoek werd gefinancierd door BCN en Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG. Promotie: dhr. T. Pera, Inflammation and remodelling in experimental models of COPD. Mechanisms and therapeutic perspectives
In COPD (chronic obstructive pulmonary disease) zijn de longen beschadigd waardoor het lastig is om adem te halen. Roken is de belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van COPD, maar opvallend is dat ongeveer 25-45% van alle COPD-patiënten wereldwijd nog nooit gerookt heeft. In dit PhD project hebben we onderzocht welke mechanismen een rol spelen in COPD bij niet-rokers. Wat is de rol van genetische varianten, epigenetische veranderingen (DNA-methylatie), en omgevingsblootstellingen zoals luchtvervuiling of beroepsblootstellingen hierin? DNA-methylatie kan de activiteit en functionaliteit van het DNA veranderen en kan beïnvloed worden door blootstellingen uit de omgeving. Hierdoor kan DNA-methylatie dus het onderliggende mechanisme zijn waardoor een blootstelling de longfunctie beïnvloedt. Het onderzoek beschreven in het proefschrift heeft inderdaad aangetoond dat genen, DNA-methylatie en omgevingsblootstellingen een rol spelen bij COPD bij niet-rokers. We hebben verscheidene genen gevonden die in niet-rokers een rol spelen bij obstructie van de grote of kleine luchtwegen. We zagen echter geen significante verschillen in DNA-methylatie niveaus tussen mensen met en zonder COPD. Wel hebben we een verband gevonden tussen luchtvervuiling en beroepsblootstellingen en DNA-methylatie niveaus. Voor de meeste methylatie plaatsen vonden we ook een verband tussen het niveau van DNA-methylatie en de mate van genexpressie, wat betekent dat DNA-methylatie mogelijk de activiteit van de genen reguleert. Afhankelijk van de functie van de betrokken genen, zou dit kunnen leiden tot COPD. Al deze informatie kan uiteindelijk leiden tot nieuwe therapieën voor behandeling of preventie van COPD. Hopelijk zullen ook andere onderzoekers meer aandacht geven aan niet-rokers in hun onderzoek naar COPD.
Bron: RUG
Eline van Dijk deed onderzoek naar mogelijkheden om COPD op cellulair niveau met medicijnen te bestrijden. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een levensbedreigende ziekte die gekenmerkt wordt door ontsteking, weefselafbraak (emfyseem), bindweefselvorming (fibrose) en een hoge mate van oxidatieve stress in de longen. Patiënten raken hierdoor benauwd waardoor hun kwaliteit van leven afneemt. COPD is de vierde doodsoorzaak wereldwijd. De bestaande medicatie bestrijdt alleen de symptomen, maar herstel of normalisatie van het longfunctieverlies is onmogelijk. Het is daarom cruciaal om nieuwe therapieën te ontwikkelen die zich richten op de cellulaire mechanismen die COPD veroorzaken. Een veelbelovend therapeutisch doelwit is de WNT signaaltransductieroute. WNT signalering is betrokken bij weefselopbouw en weefselhandhaving in de longen, maar is verstoord in COPD. De onderliggende mechanismen van deze verstoring en hoe deze bijdragen aan de pathogenese van COPD zijn onbekend. De doelstelling van dit proefschrift is dan ook om de mechanistische rol van WNT signalering bij COPD te onderzoeken. We tonen aan dat de WNT signaaltransductieroute een bijdrage kan leveren aan ontstekingsprocessen en fibrotische processen in de long en tevens betrokken is bij longveroudering. De groeifactoren WNT-5A en WNT-5B en hun receptoren FZD2 en FZD8 zijn specifiek betrokken bij deze processen. Daarnaast laten we zien dat oxidatieve stress de structuur van WNT-5B verandert, wat resulteert in een versterkte WNT-5B-gemedieerde ontstekingsrespons. Het remmen van WNT signalering door onderdrukking van bovengenoemde WNTs en FZDs vormt daarom een nieuw therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van COPD. Het ‘precision cut lung slice’ model zoals beschreven in dit proefschrift leent zich goed om nieuwe therapeutische aangrijpingspunten en hun rol in het pathologische proces te onderzoeken.
Bron: RUG
Loes Kistemaker laat voor het eerst zien dat acetylcholine selectief via M3-receptoren bijdraagt aan ontsteking en structurele veranderingen in de luchtwegen bij astma en chronisch obstructief longlijden (COPD). Tevens vond zij de eerste aanwijzing dat ontsteking bij COPD wordt bevorderd door acetylcholine-afgifte uit zenuwen. Dit suggereert dat patiënten met astma of COPD meer baat zouden kunnen hebben bij M3-selectieve blokkers dan aanvankelijk gedacht. Het doel van het promotieonderzoek van Kistemaker was de rol te onderzoeken die acetylcholine speelt bij de chronische ontsteking die kenmerkend is voor astma en COPD. Ook wilde zij achterhalen via welke subtypen muscarine-receptoren dit precies werkt. Dit, om specifiekere behandeling van astma en COPD mogelijk te maken. Astma en COPD zijn veel voorkomende chronische longziekten, die gekenmerkt worden door toegenomen luchtwegvernauwing, wat leidt tot ademhalingsproblemen. De signaalstof acetylcholine, die onder andere wordt vrijgemaakt bij stimulatie van zenuwen in de luchtwegen, draagt in belangrijke mate bij aan deze luchtwegvernauwing door contractie van spieren rond de luchtwegen en slijmproductie. Om deze reden worden patiënten met obstructieve longziekten vaak behandeld met muscarine-receptorblokkers, om de effecten van acetylcholine op deze muscarine-receptoren tegen te gaan. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat acetylcholine tevens bij zou kunnen dragen aan de chronische ontsteking en structurele veranderingen in de luchtwegen die kenmerkend zijn voor astma en COPD. De resultaten van Kistemakers onderzoek laten zien dat de zogenaamde muscarine-M3-receptoren hierin een belangrijke rol spelen. Zowel ontsteking na blootstelling aan sigarettenrook als structurele veranderingen in de luchtwegen na blootstelling aan allergeen zijn verminderd bij muizen die geen M3-receptor bezitten, terwijl dit niet geldt als ze geen M1- of M2-receptor bezitten. Door op een slimme manier gebruik te maken van muizen die de muscarine-M3-receptor alleen missen in structurele cellen dan wel in ontstekingscellen, laten we zien dat dit bij sigarettenrook voornamelijk gemedieerd wordt door M3-receptoren op structurele cellen van de longen, en niet door M3-receptoren op ontstekingscellen. Acetylcholine wordt niet alleen afgegeven door zenuwcellen, maar kan ook geproduceerd worden door andere cellen. Kistemaker toont aan dat dit zogenaamde non-neuronaal acetylcholine betrokken is bij de toename in slijmbekercellen in het epitheel en dus een rol speelt bij overmatige slijmproductie. Bij patiënten met COPD lijkt acetylcholine ook een ontstekingsbevorderende rol te spelen, want blokkade van acetylcholine-afgifte door verbreking van de zenuwbaan in de luchtwegen zorgt voor een afname in luchtwegontsteking. Loes Kistemaker deed haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van het Groningen Institute of Pharmacy. Het werd gefinancierd door het Longfonds. Het onderzoek valt binnen het langlopende onderzoeksproject van Reinoud Gosens en Herman Meurs naar de rol van muscarine-receptoren in luchtwegziekten.
Eline van Dijk deed onderzoek naar mogelijkheden om COPD op cellulair niveau met medicijnen te bestrijden. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een levensbedreigende ziekte die gekenmerkt wordt door ontsteking, weefselafbraak (emfyseem), bindweefselvorming (fibrose) en een hoge mate van oxidatieve stress in de longen. Patiënten raken hierdoor benauwd waardoor hun kwaliteit van leven afneemt. COPD is de vierde doodsoorzaak wereldwijd. De bestaande medicatie bestrijdt alleen de symptomen, maar herstel of normalisatie van het longfunctieverlies is onmogelijk. Het is daarom cruciaal om nieuwe therapieën te ontwikkelen die zich richten op de cellulaire mechanismen die COPD veroorzaken. Een veelbelovend therapeutisch doelwit is de WNT signaaltransductieroute. WNT signalering is betrokken bij weefselopbouw en weefselhandhaving in de longen, maar is verstoord in COPD. De onderliggende mechanismen van deze verstoring en hoe deze bijdragen aan de pathogenese van COPD zijn onbekend. De doelstelling van dit proefschrift is dan ook om de mechanistische rol van WNT signalering bij COPD te onderzoeken. We tonen aan dat de WNT signaaltransductieroute een bijdrage kan leveren aan ontstekingsprocessen en fibrotische processen in de long en tevens betrokken is bij longveroudering. De groeifactoren WNT-5A en WNT-5B en hun receptoren FZD2 en FZD8 zijn specifiek betrokken bij deze processen. Daarnaast laten we zien dat oxidatieve stress de structuur van WNT-5B verandert, wat resulteert in een versterkte WNT-5B-gemedieerde ontstekingsrespons. Het remmen van WNT signalering door onderdrukking van bovengenoemde WNTs en FZDs vormt daarom een nieuw therapeutisch aangrijpingspunt voor de behandeling van COPD. Het ‘precision cut lung slice’ model zoals beschreven in dit proefschrift leent zich goed om nieuwe therapeutische aangrijpingspunten en hun rol in het pathologische proces te onderzoeken.
Bron: LUMC
Het bevorderen van therapietrouw bij COPD-patiënten voorkomt een deel van de ziekenhuisopnames, waardoor de totale gezondheidszorgkosten verminderen, concludeert Job van Boven uit zijn promotieonderzoek. Mensen met de chronische longziekte COPD zijn aangewezen op het gebruik van geïnhaleerde medicijnen (‘puffers’). Deze medicijnen kunnen benauwdheid sterk verminderen en longaanvallen voorkomen. Ze werken echter alleen optimaal als ze dagelijks en op de juiste manier worden gebruikt (therapietrouw). Voor veel mensen is het lastig om therapietrouw te zijn of blijven. Van Boven constateerde dat COPD-patiënten die hun medicijnen niet op de juiste manier innamen vaker in het ziekenhuis werden opgenomen, een lagere kwaliteit van leven hadden en ook een lagere levensverwachting. Daarnaast waren de totale kosten van de gezondheidszorg hoger in deze groep patiënten en was er verlies van arbeidsproductiviteit. Van Boven ontdekte ook dat bijwerkingen vaak optreden in de eerste drie maanden na de start van een puffer met een onstekingsremmer. Maar zelfs na een jaar gebruik treden er nog bijwerkingen op, vaak als gevolg van een verkeerde inhalatie-techniek, die meestal niet te wijten is aan de COPD-patiënten zelf. Het betekent wél dat artsen en apothekers nog beter moeten uitleggen hoe medicijnen werken en hoe ze gebruikt moeten worden. Jaarlijks wordt meer dan 400 miljoen aan de behandeling van COPD besteed waarvan 35% naar medicatie gaat. Medicatie die niet of verkeerd gebruikt wordt, zorgt voor veel te voorkomen kosten in de tweede lijn, die gezamenlijk 180 miljoen van de COPD-kosten voor zijn rekening neemt. Van Boven berekende daarom in Nederland en België de effectiviteit en kosten-effectiviteit van therapietrouwverbetering. In beide landen bleken extra uitleg en instructies te leiden tot minder ziekenhuisopnames en waren de totale gezondheidszorgkosten lager dan bij COPD-patiënten die standaardzorg kregen. Het verbeteren van therapietrouw zou dus altijd moeten worden overwogen vóórdat er nieuwe, vaak duurdere, behandelingen worden gestart. Job van Boven voerde zijn onderzoek uit bij de onderzoeksgroep Farmaco-epidemiologie en Farmaco-economie van het Groningen Institute for Pharmacy (GRIP). Het maakte deel uit van het programma Methods in Medicines evaluation & Outcomes research. Na zijn promotie gaat hij verder als postdoc bij het UMCG.
Uit een nationale studie waaraan 48 ziekenhuizen hebben meegewerkt, blijkt dat het ’s nachts thuis beademen van COPD-patiënten na een ziekenhuisopname met beademing niet leidt tot minder ziektelast in het dagelijkse leven. De ziektelast is bepaald als een langere tijd tot een nieuwe opname, of een significante verbetering van longfunctie, kwaliteit van leven en benauwdheid. Fransien Struik, via het UMCG projectleider bij dit landelijke RESCUE-onderzoek, concludeert dan ook dat er te weinig bewijs is om bij deze patiënten nachtelijke thuisbeademing als routinebehandeling te continueren. Bij mensen met COPD (chronisch obstructieve longziekte) zijn de luchtwegen ernstig vernauwd door een ontstekingsreactie op prikkels zoals rook of gassen. COPD is een progressieve aandoening die niet te genezen is. De ziekte wordt in 85% van de gevallen veroorzaakt door roken, maar kan ook ontstaan door bijvoorbeeld blootstelling aan schadelijke stoffen of ernstige luchtverontreiniging. COPD komt vooral voor bij mensen van 55 jaar of ouder. Mensen met COPD krijgen permanent onvoldoende lucht. Daarom is het niet zo gek om aan chronische beademing te denken, zeker bij mensen die daar bij een verergering van de klachten al voordeel van hadden. In de RESCUE-studie werden 201 patiënten die behandeld werden in 48 ziekenhuizen een jaar lang gevolgd. De ene helft kreeg de standaardbehandeling in de vorm van medicijnen, de andere helft kreeg daarnaast thuis ook nog nachtelijke beademing. Struik en haar collega-onderzoekers concluderen dat er na twaalf maanden maar weinig verschil is tussen beide groepen. Bij de groep die ’s nachts beademd werd, verbeterde wel het koolzuurgehalte in het bloed, zowel overdag (in rust) als ’s nachts, maar de overige verschillen bleken te klein om nachtelijke beademing standaard aan alle COPD-patiënten aan te bieden. Omdat sommige groepen patiënten in de beademingsgroep wel gunstig reageerden, pleit Struik voor meer onderzoek. Fransien Struik (1980) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Longziekten en Tuberculose en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds, Philips/Respironics, Stichting Astma bestrijding en Tefa Mediq.
Een speciaal counselingsprogramma helpt om COPD-patiënten meer te laten bewegen. Het fysieke activiteitenniveau van de groep die dit programma volgde, was na drie maanden bovendien beter dan dat van patiënten die reguliere zorg kregen. Dat concludeert fysiotherapeut en bewegingswetenschapper Wytske Altenburg in haar promotieonderzoek. Chronische obstructieve longziekte (COPD) komt steeds vaker voor. De ziekte wordt gekarakteriseerd door een chronische, onomkeerbare ontsteking en vernauwing van de luchtwegen. Kortademigheid maakt fysieke inspanning voor mensen met COPD lastig. Uit onderzoek blijkt dat zij niet alleen minder bewegen dan gezonde mensen, maar ook minder dan mensen met andere chronische ziekten. Het lage fysieke activiteitenniveau en de snellere achteruitgang van fysieke fitheid bij patiënten met COPD laat zien hoe belangrijk het is om deze groep toch tot meer bewegen te stimuleren. In de COACH-studie onderzocht Altenburg hoe een counselingsprogramma gericht op meer bewegen in het dagelijks leven hierbij kan helpen. Het onderzoek is de eerste studie naar de korte en langetermijneffecten van counseling gericht op bewegen bij COPD-patiënten. 155 patiënten met COPD namen deel aan de studie. De helft van hen kreeg de gebruikelijke zorg, de andere helft volgde het counselingsprogramma. Altenburg concludeert dat de laatste groep na drie maanden fysiek actiever was: ze liepen dagelijks meer (gemeten in aantal stappen) en waren ook verder actiever. Dit verschil was na 15 maanden nog steeds aanwezig bij de groep patiënten die aan het begin van de studie te weinig in beweging was. De uitval uit de studie was relatief hoog (30%). Samenvattend laat het onderzoek zien hoe belangrijk het is om COPD-patiënten beter bewust te maken van de positieve effecten van meer bewegen. Wytske Altenburg (1980) studeerde Fysiotherapie aan de Hanzehogeschool Groningen en Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Longziekten van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG en Boehringer Ingelheim. Altenburg werkt als fysiotherapeut en bewegingswetenschapper in het Centrum voor Revalidatie van het UMCG.
Mensen met COPD hebben 1,5 keer zoveel kans om te overlijden aan een vorm van kanker. Dat zegt Y. van Gestel van het Erasmus MC. Naarmate iemands COPD ernstiger is, neemt ook de kans op kanker toe. Mensen met ernstige COPD hebben 3,4 keer zoveel kans om aan longkanker te overlijden. De relatie tussen longkanker en COPD was al bekend. Maar dat COPD ook gerelateerd is aan een grotere kans op andere vormen van kanker was nog niet eerder aangetoond. Bij mensen met milde COPD werd geen verhoogd risico op kanker gevonden. Verder blijken cholesterolverlagende middelen de kans op kanker bij COPD-patiënten sterk te verminderen. Volgens Van Gestel komt dat vermoedelijk door de ontstekingsremmende werking van deze middelen.
De ziekte COPD (chronisch obstructieve longziekte) komt op het platteland in Uganda bij zestien procent van de mensen boven de 30 voor. Opvallend is dat veertig procent hiervan tussen 30 en 39 jaar oud is. Dat concludeert Frederik van Gemert in zijn proefschrift. Goede preventie- en interventieprogramma’s zijn nodig om de toename van COPD een halt toe te roepen. COPD is in Nederland vooral bekend als gevolg van langdurige blootstelling aan tabaksrook en komt dan ook vooral voor bij mensen boven de veertig jaar. Wereldwijd is COPD in 2015 volgens de WHO doodsoorzaak nummer drie. Behalve tabaksrook veroorzaken ook andere vormen van rook, zoals fijnstof en rook van houtvuur, longproblemen. Op het platteland van Uganda wordt niet alleen door mannen veel tabak in huis gerookt, maar kookt ook bijna iedereen binnenshuis op hout, meestal op een open vuurtje zonder enige vorm van ventilatie. Dit kan al op jonge leeftijd schadelijke effecten hebben. Van Gemert concludeert allereerst uit gesprekken op het platteland van Uganda dat COPD een onbekende term is. Er wordt alleen getest op tuberculose, andere mogelijke diagnoses als gevolg van longklachten zijn onbekend. De bewoners van Uganda zijn zich niet bewust van de schadelijke effecten van biomassabrandstof. Vrouwen koken gemiddeld zes uur per dag binnenshuis. Van Gemert concludeert dan ook dat onderwijs op alle niveaus essentieel is om politici, gezondheids- werkers en dorpsbewoners bewust te maken van de schadelijke effecten van tabaksrook en biomassarook. Introductie van efficiënte en schone kooktoestellen en betere ventilatie is een stap in de goed richting om de COPD-epidemie een halt toe te roepen. Daarnaast zal armoedebestrijding een wezenlijk onderdeel moeten vormen. Het nieuw opgericht Makerere University Lung Institute in Uganda zal hier verder onderzoek naar doen. Frederik van Gemert (1953) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte 28 jaar als huisarts in Harlingen. Zijn onderzoek past binnen het onderzoeksprogramma van Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) van onderzoeksinstituut Guide, en is gefinancierd door de afdeling huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde van het UMCG en de International Primary Care Respiratory Group (IPCRG). Van Gemert blijft als onderzoeker verbonden aan het UMCG en zal zich toeleggen op de preventie van chronische longziekten in sub-Sahara Afrika.
Bron: RUG
Mensen die op hun werk met pesticiden in aanraking komen, zoals boeren en kwekers, hebben een hogere kans om COPD te ontwikkelen. Dat concludeert Kim de Jong in haar promotieonderzoek. Ook identificeerde zij een aantal genetische varianten in nieuwe, nog niet eerder gevonden genen die de individuele gevoeligheid voor COPD beïnvloeden. Deze resultaten laten het belang zien van meer onderzoek naar en betere voorlichting over de gevaren van giftige stoffen, gassen en dampen, thuis en op het werk. COPD is een chronische en onomkeerbare vernauwing van de luchtwegen door een te sterke afweerreactie van het lichaam op schadelijke stoffen, zoals tabaksrook, gassen en dampen. COPD wordt vooral in verband gebracht met (zware) rokers, maar dit is onjuist. Zo’n 25-45% van alle COPD-patiënten wereldwijd heeft nooit gerookt. Dat roept de vraag op door welke combinatie van genetische en omgevingsvarianten deze groep toch ziek wordt. De Jong maakte voor haar onderzoek gebruik van gegevens uit twee langlopende, epidemiologische studies naar de gezondheid van de algemene populatie: LifeLines (165.000 deelnemers) en Vlagtwedde-Vlaardingen (meer dan 8.000 deelnemers). De promovenda vond bewijs dat blootstelling aan sigarettenrook en/of aan giftige dampen, stoffen, gassen op het werk een relatie vertoont met een minder goede longfunctie en het vaker voorkomen van COPD. De individuele gevoeligheid voor blootstelling aan zulke stoffen blijkt verder bepaald te zijn door actief roken en door variaties in nog niet eerder met gevoeligheid voor dergelijke blootstelling geïdentificeerde genen, zoals PCDH9, GALNT13, PDE4D, TMEM176A en NOS1. Ook pesticiden blijken nu onder het rijtje schadelijke invloeden te kunnen worden geschaard. De Jong en haar collega’s ontdekten dat beroepsmatige blootstelling aan pesticiden (waaronder ook herbiciden en insecticiden worden gerekend) de sterkste, snelste en meest consistente verslechtering van longfunctie liet zien. Waarschijnlijk geldt dit in het bijzonder voor rokers en mensen met een genetische variant in het gen NOS1. Vervolgonderzoek moet duidelijk maken of mensen die in de buurt van kwekerijen en met pesticiden behandeld land wonen of werken meer gezondheidsrisico’s lopen dan anderen. Kim de Jong (1986) studeerde Life Science and Technology (Bsc) en Energy and Environmental Studies (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het onderzoek werd gefinancierd door onderzoeksinstituut GUIDE van het UMCG, waar de Jong blijft werken als onderzoeker.
Volgens schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stijgt het aantal mensen in Nederland met astma en COPD de komende 25 jaar sterk, met respectievelijk 28% en 70%. Dit komt vooral door de bevolkingsgroei en de vergrijzing. Het aantal patiënten met respiratoire allergie (zoals hooikoorts) blijft in deze periode ongeveer gelijk. Deze aandoening komt namelijk bij ouderen minder voor. De verwachting is dat de totale medische kosten voor alle drie de aandoeningen over 25 jaar (fors) zijn gestegen. Voor respiratoire allergie zal dat met 73% zijn; voor astma stijgen de kosten met 150%, voor COPD met 220%. Deze percentages zijn inclusief de jaarlijkse stijging van zorguitgaven door onder andere technologische veranderingen (zoals nieuwe medicijnen) en prijsstijgingen, volgens de trendanalyse van het Centraal Planbureau. Het RIVM heeft deze schattingen gemaakt op verzoek van het Longfonds. De cijfers zijn gebaseerd op nieuwe analyses van de kosten in 2007. Voor astma bedroegen de medische kosten in totaal 287 miljoen euro, gemiddeld 530 euro per patiënt. Dit bedrag bestaat voor bijna driekwart uit kosten voor medicijnen. Bij werknemers komt daar nog gemiddeld 1200 euro per persoon per jaar bovenop vanwege extra ziekteverzuim door astma. Van hen verzuimen werknemers die ouder zijn dan 55 jaar het meest. De medische kosten voor COPD in Nederland in 2007 waren 415 miljoen euro, gemiddeld 1400 euro per patiënt. Hierbij waren geneesmiddelen, ziekenhuisopnames en langdurige zorg (zoals thuiszorg en in verzorgingshuizen) de belangrijke kostenposten. Kosten van arbeidsongeschiktheid waren voor werkenden met COPD gemiddeld 1200 euro per persoon. Voor ziekteverzuim waren deze gemiddeld 1900 euro per werkende met COPD. Deze kosten overtreffen veruit de kosten van het zorggebruik voor COPD. De medische kosten voor respiratoire allergie waren 102 miljoen euro, gemiddeld 170 euro per patiënt. Medicatiekosten vormden hierin het grootste deel, 90%. Er waren te weinig data om de ziekteverzuimkosten betrouwbaar te schatten. De gepresenteerde cijfers over de verwachte stijging van het aantal mensen met deze drie aandoeningen en de kosten die hiermee gemoeid zijn, leveren belangrijke informatie op voor het beleid. Preventie en behandeling zijn daarbij onverminderd belangrijk, zoals stoppen met roken en doelmatiger gebruik van geneesmiddelen. Aangezien er steeds meer oudere patiënten met astma en COPD komen, is specifieke ondersteuning ook voor hen van belang.
Bètablokkers lijken gunstig te werken bij COPD-patiënten. Ze reduceren het risico op exacerbaties en verbeteren de overleving, zo blijkt uit een recente observationele studie. Artsen vermijden doorgaans het gebruik van bètablokkers bij COPD-patiënten. Ze zijn bang voor de pulmonale bijwerkingen van deze middelen. Maar die gedachtegang blijkt niet juist. Een recente studie toont dat behandeling met bètablokkers het risico op COPD-exacerbaties mogelijk vermindert en levensverlengend kan werken. De studie is uitgevoerd door een Nederlandse onderzoeksgroep. Uit de studie blijkt dat COPD-patiënten die bètablokkers gebruiken - omdat ze hart- en vaatziekten hebben, of alleen hypertensie - minder last hebben van exacerbaties dan patiënten die geen bètablokkers gebruiken. Ook leven ze langer dan COPD-patiënten die deze medicatie niet gebruiken.
Volgens de auteurs is dit de eerste observationele studie die toont dat langetermijnbehandeling met bètablokkers de overleving verbetert en het risico op exacerbaties kan verminderen. De cardioselectieve bètablokkers hebben een gunstiger effect op de overleving dan de niet-selectieve. Het effect op exacerbatierisico is voor beide groepen bètablokkers gelijk. Het onderzoek vormt nog geen aanleiding om de richtlijn voor de behandeling van COPD aan te passen. Daarvoor is een dubbelblinde, placebogecontroleerde studie nodig. Bron: PW 2010;145(25):14-5 + FUS
Het UMCG doet onderzoek naar de gevoeligheid om COPD te ontwikkelen. Rokers die gevoelig zijn voor het ontwikkelen van COPD, hebben een andere en heftiger ontstekingsreactie op het inhaleren van sigarettenrook dan rokers die dat niet zijn. Erfelijke factoren spelen een rol. 20 tot 30 procent van de rokers ontwikkelt uiteindelijk COPD. Het voornaamste doel is vast te stellen of de vatbaarheid voor COPD op jonge leeftijd al aantoonbaar is. Drie groepen van deelnemers kunnen aan dit onderzoek meedoen: mensen tussen de 18 en 40 jaar met rokende familieleden met of maar zonder COPD en mensen tussen 40 en 75 jaar die COPD hebben. Deelnemers moeten in staat zijn om eenmalig drie sigaretten te roken en ook enkele dagen kunnen stoppen met roken.
Roken wordt als belangrijkste oorzaak van COPD gezien, maar 25 tot 45 procent van de mensen met COPD heeft nooit gerookt. Waarschijnlijk zijn zij blootgesteld aan andere stoffen, zoals meeroken, ernstige luchtverontreiniging of gassen op het werk. Ook is het waarschijnlijk dat aanleg meespeelt in het ontwikkelen van COPD, maar ook dat is tot nu toe nooit onderzocht. Hoogleraar Epidemiologie M. Boezen van het UMCG heeft een consortiumsubsidie van 845.000 euro gekregen van het Longfonds (voorheen Astma Fonds) voor genetisch onderzoek naar de oorzaak van COPD bij niet-rokers. Vroege identificatie van mensen met een verhoogd risico op COPD kan leiden tot gerichte interventies bij deze mensen en zal op termijn het aantal COPD-patiënten doen afnemen.
Behandeling met inhalatiecorticosteroïden kan de luchtwegontsteking en de versnelde afname van de longfunctie verminderen bij steroïdnaïeve patiënten met matig tot ernstig COPD. Het toevoegen van langwerkende beta-2-agonisten versterkte deze effecten niet. 114 Steroïdnaïeve patiënten met matig tot ernstig COPD (rokers en ex-rokers) werden dubbelblind behandeld met: fluticasonpropionaat 500 mcg 2 dd gedurende 6 (n = 31) of 30 maanden (n = 26), of met fluticasonpropionaat 500 mcg 2 dd en salmeterol 50 mcg 2 dd gedurende 30 maanden (n = 28), of met placebo 2 dd (n = 29). Celtellingen in bronchiale biopten en geïnduceerd sputum dienden als primair resultaat. Luchtweghyperreactiviteit werd gemeten voor randomisatie, na 6 en 30 maanden; klinische parameters werden elke 3 maanden bepaald. 101 Patiënten waren meer dan 70% therapietrouw. Na 6 maanden fluticasongebruik was het aantal lymfocyten (CD3+, CD4+ en CD8+) en mestcellen in de luchtwegwand verminderd (allen p < 0,005) en de hyperreactiviteit verbeterd (p < 0,05) ten opzichte van placebo. Deze effecten bleven behouden na 30 maanden. Langdurige behandeling met fluticason gedurende 30 maanden verminderde het aantal mestcellen en verhoogde het percentage intact epitheel in de bronchusbiopten. In het sputum verminderde het aantal neutrofielen, macrofagen en lymfocyten. Deze veranderingen gingen gepaard met een verminderde achteruitgang van de longfunctie en een verbetering van de kortademigheid en de kwaliteit van leven. Na staken van fluticasongebruik na 6 maanden verhoogde het aantal CD3+-cellen, mestcellen en plasmacellen significant en verslechterde het klinische resultaat. Toevoeging van salmeterol aan de behandeling verbeterde het niveau van het geforceerde expiratoire 1-secondevolume (FEV1). Deze bevindingen suggereren dat behandeling met inhalatiecorticosteroïden (ICS), wanneer deze voor het eerst en langdurig gegeven worden aan steroïdnaïeve COPD-patiënten met een relatief matig ernstig ziektestadium en met aanwezigheid van luchtweghyperreactiviteit, de potentie heeft om het klinische beloop van COPD gunstig te beïnvloeden. Het verminderde de ontstekingsparameters in bronchusbiopten en sputum, wat weerspiegeld werd in verminderde achteruitgang van longfunctie, minder hyperreactiviteit en kortademigheid, en verbetering van de kwaliteit van leven. Het toevoegen van een langwerkende Beta-2-agonist verbetert de longfunctie, maar verandert de progressie van de aandoening niet. De waargenomen respons op de behandeling bij dit specifieke subfenotype van COPD onderstreept de mogelijkheid voor een behandeling op maat bij COPD en geeft daarmee een nieuw klinisch perspectief. Bron: NTvG 2010;154(42):1941-50 + FUS
Het was spannend, van de abrupt gestopte presentaties door de gong die onverbiddelijk klonk na 5 minuten pitchen, tot aan de cliffhangers waarmee de dragons de kandidaten nog wat langer lieten bungelen in onzekerheid. Uiteindelijk kwam het verlossende woord. Jaap Trappenburg en Yvonne Korpershoek zijn de winnaars van de Ureka Mega Challenge editie 2017 en mogen met het prijzengeld van 50.000 euro hun COPD Longaanval app uitwerken. Als mensen met een passie, zo stonden de 4 finalisten te pitchen. Hun ronkende verhalen over de Stomach Tube Checker, U-Prevent, Gotcha en de Longaanval App waren aansprekend, zowel in inhoud, vormgeving als in het presenteren van feiten zoals de kosten van de ontwikkeling en het verdienmodel. De dragons vroegen door. “Hoe ze zeker weten dat hun doelgroep dit gaat gebruiken, hoe ze een stap verder gaan komen, wat het precieze business-model kan zijn, of ze op kunnen tegen de snelle ontwikkelingskracht van grote bedrijven, wanneer het idee de eerste patiënt zal bereiken en of hun idee echt een groot probleem oplost?” Bij de winnaars Jaap Trappenburg en Yvonne Korpershoek is het antwoord op de laatste al eenvoudig. Ongeveer 600.000 Nederlanders kampen met COPD, een ingrijpende longziekte die periodes van tijdelijke verergering kent. De verwachting is dat deze ziekte na 2030 wereldwijd de 3e doodsoorzaak zal zijn. Het medische beleid op COPD is tot nu toe erg reactief (focus op crisimanagement) waar Jaap en Yvonne zich richten op preventie. De Longaanval App richt zich op maximale benutting van de eigen invloed van patiënten op het ontstaan, de ernst, en de hersteltijd van een longaanval. Deze ‘longaanvallen’ versnellen de ziekteprogressie, leiden tot ziekenhuisopnames en vergroten de overlijdenskans. Ze deden veel onderzoek naar de specifieke doelgroep van COPD patiënten. Het team dat aan de Longaanval App werkte, was breed met arts/onderzoekers, verpleegkundigen/onderzoekers en gedragswetenschappers. Daarbij besteedden ze veel aandacht aan hoe een COPD patiënt besluiten neemt, kortom naar zijn of haar gedrag, omdat het niet de gemakkelijkste groep op het gebied van zelfsturen in de zorg is. “We zagen bijvoorbeeld dat telemonitoring niet werkt bij COPD patiënten, omdat ze het gevoel krijgen dat de dokter over je schouder meekijkt.” De Longaanval-app leert patiënten geleidelijk om zelf steeds beter een longaanval te herkennen en deze te voorkomen. Doet de aanval zich toch voor, dan kan de patiënt deze adequaat managen en herstelt daardoor sneller. Gedurende het gebruik neemt de deskundigheid van de patiënt gestaag toe en de impact van longaanvallen af. Jaap: “Voor u staan twee wetenschappers, maar voor succesvolle business zijn andere partijen nodig. We kunnen u meedelen dat er al vier geïnteresseerd zijn in ons idee.” De winnaars van de Ureka Mega Challenge namen het initiatief om al contact te hebben met enkele ziektekostenverzekeraars, waardoor ze nu zeggen optimistisch te zijn over de route via de zorgverzekeraar. In hun berekening komen ze uit op een besparing van 120 miljoen euro bij diezelfde partij, de ziektekostenverzekeraars. Ook komt de app in het zorgplan Longaanval, zodat de zorgverleners op de hoogte zijn van de app, en deze ook tijdens het spreekuur samen met de patiënt gaan bekijken en bespreken. Yvonne: ”We gaan door met de ontwikkeling, want een app op maat maken voor de patiënt is een iteratief proces. De komende tijd gaan we samen met onze business-partners meer modules ontwikkelen binnen de app.” De andere finalisten hoeven zich overigens geen zorgen te maken. Van alle eerdere Ureka edities is 60% van de deelnemers doorgegaan met de ontwikkeling van het eigen idee.
Bron: UMC
Sara Roscioni beschrijft in haar proefschrift de rol van de cAMP effector Epac (exchange protein directly activated by cAMP) bij (patho)fysiologische processen in de luchtwegen. Astma en COPD zijn chronisch obstructieve longziekten, die gekarakteriseerd worden door luchtwegvernauwing, waarbij ontsteking, hyperreactiviteit en remodelling van de luchtwegen een belangrijke rol spelen. Veelvuldig therapeutisch toegepaste b 2 -agonisten induceren een effectieve bronchusverwijding door relaxatie van de luchtweg-gladde spier, gemedieerd door verhoging van cyclisch AMP (cAMP) en activatie van downstream effectoren. De ontstekingsremmende effectiviteit van b 2 -agonisten - en daarmee hun effectiviteit op het ontstaan van hyperreactiviteit en remodelling - wordt echter gelimiteerd door b 2 -receptordesensitisatie (ongevoeligheid) geïnduceerd door de b 2 -agonist. Daarom is het van belang de drug ability van cAMP effectoren op een postreceptorniveau te bestuderen. Roscioni toonde aan dat directe Epac activatie, via beïnvloeding van specifieke intracellulaire signaalroutes, leidt tot relaxatie van de gladde spieren in de luchtwegen, remming van ontstekingsreacties geïnduceerd door sigarettenrook (een van de belangrijkste risicofactoren van COPD), en remming van gladdespierverdikking veroorzaakt door ontstekingsmediatoren. Epac activatie zou dus van therapeutisch nut kunnen zijn voor de behandeling van luchtwegvernauwing bij astma en COPD. Heel opmerkelijk bleek in longweefsel van COPD-patiënten, mogelijk als gevolg van sigarettenrook, de expressie van Epac afgenomen, hetgeen bij zou kunnen dragen aan de pathofysiologie van deze ziekte. De resultaten die Roscioni beschrijft in haar proefschrift suggereren dat Epac een centrale rol speelt in de regulatie van de luchtwegfunctie en een interessant nieuw target vormt voor de behandeling van astma en COPD. Sara Roscioni (Italië, 1980) studeerde farmacie aan de universiteit van Milaan. Haar promotieonderzoek deed zij aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de afdeling Molecular Pharmacology of the University Centre for Pharmacy in het kader van de Groningen Graduate School for Behavioral and Cognitive Neurosciences (BCN) and the Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Haar onderzoek werd gefincierd met een beurs van het Ubbo Emmius Fonds van de RUG.
Patiënten met chronisch obstructieve longziekten (COPD) hebben niet alleen een ziekte die ervoor zorgt dat de longfunctie verstoord is, maar ook een grotere kans op andere ziektes, zoals botontkalking. De helft van alle COPD-patiënten die onder controle zijn bij een longarts blijken botontkalking te hebben, dit is onafhankelijk van de ernst van het COPD. De meeste COPD-patiënten met osteoporose gebruiken echter geen medicijnen om het risico op botbreuken te verkleinen, wat duidt op onbekendheid met het fenomeen bij (long)artsen. Dit bewustzijn moet worden gewekt. De onderliggende factoren die het risico op botontkalking bij COPD-patiënten vergroten zijn nog niet opgehelderd. Dit proefschrift wijst onder andere in de richting van een lager lichaamsgewicht en lagere vetvrije massa, vitamine D tekort en een lagere botdichtheid van de heup. Nader onderzoek moet dit echter bevestigen of ontkrachten. Proefschrift: mw.drs. Lidwien Graat-Verboom, “Osteoporosis in Chronic Obstructive Pulmonary Disease”.
Inhalatiesteroïden (ICS) zijn niet in staat de ontsteking in de luchtwegen van patiënten met COPD te verminderen. Waarom is nog steeds niet duidelijk. Er is echter aangetoond dat lage doseringen theofylline in staat zijn de activiteit van een corticosteroïd-geassocieerd corepressoreiwit, histon deacetylase (HDAC) 2, te verhogen. Dit corepressoreiwit komt verminderd tot expressie bij patiënten met COPD in allerlei cellen en zou een verklaring kunnen vormen voor het onwerkzaam zijn van ICS. Het ligt dus voor de hand om na te gaan of een combinatietherapie van ICS met een lage dosering theofylline wel een effect heeft op de ontsteking in de luchtwegen van deze patiënten. Ford et al. hebben met dit doel een onderzoek verricht. Dertig patiënten met COPD werden gedurende vier weken behandeld met placebo-theofyllinecapsules in combinatie met ofwel fluticasondipropionaat (FP, 500 microgram twee maal per daag) ofwel placebo per inhalatie in een dubbelblind, gerandomiseerd en parallel onderzoek. Na een uitwasperiode van twee weken ontvingen de patiënten actieve theofyllinecapsules (die leidden tot plasmaconcentraties van 8,8 tot 12,4 mg/L). Behandeling met FP en theofylline leidde niet tot een afname van het totale aantal neutrofiele granulocyten in het sputum, maar wel tot een significante daling van het aantal eosinofiele granulocyten in het sputum (p<0,05). Nadere analyse van de met FP plus theofylline behandelde groep (met een aantal correcties) leverde toch een significante daling van het aantal neutrofiele granulocyten in het sputum op, alsmede van het chemokine IL-8 (p<0,05). Daarnaast toonden alleen de met FP plus theofylline behandelde patiënten een toename in de FEV1 (% van de voorspelde waarde). De behandeling met theofylline resulteerde bij deze patiënten in een negenvoudige toename van HDAC-activiteit in mononucleaire cellen in de circulatie. Deze bevindingen ondersteunen de gedachte dat door een lage dosering theofylline een toename van de HDAC-activiteit in verschillende celtypen bij patiënten met COPD tot stand wordt gebracht, waardoor ICS in staat worden gesteld hun ontstekingsremmende werking uit te oefenen. Dit is een veelbelovende benadering om toch een dergelijk effect bij COPD-patiënten tot stand te kunnen brengen. Bron: MFM 2010;48(9) + FUS
Mensen werken met pesticiden, zoals boeren en kwekers, hebben een hogere kans om COPD te ontwikkelen. Dat concludeert K. de Jong van de RUG in haar promotieonderzoek. COPD is een chronische en niet te genezen vernauwing van de luchtwegen door een te sterke afweerreactie van het lichaam op schadelijke stoffen, zoals tabaksrook, gassen en dampen. COPD wordt vooral in verband gebracht met (zware) rokers, maar een deel van de COPD-patiënten wereldwijd heeft nooit gerookt. Vraag was dus waardoor deze groep toch ziek wordt. Volgens De Jong zijn mensen door genetische factoren gevoeliger voor het ontwikkelen van COPD. Maar bij beroepsmatige blootstelling aan pesticiden was de snelste en grootste verslechtering van de longfunctie zichtbaar.
Uit een diagnostisch onderzoek in de Nederlandse huisartspraktijk blijkt dat 39 procent van de mensen die wegens langdurige hoestklachten bij de huisarts kwamen, tot dan toe onontdekt COPD hadden. Dat zegt onderzoekster L. Broekhuizen van de UU. Zij verrichte tussen 2006 en 2009 diagnostisch onderzoek in de Nederlandse huisartspraktijk. Hierin werd gemeten hoe vaak nog niet eerder ontdekt COPD voorkwam bij mensen met langdurige hoest en wat de waarde was van de verschillende tests die gebruikt worden voor COPD. 400 patiënten van 50 jaar en ouder, die de huisarts consulteerden met langdurige hoestklachten en nog niet bekend waren met COPD werden onderzocht. Ze ondergingen uitgebreide diagnostiek. Een longarts en huisarts beslisten vervolgens samen of sprake was van COPD.
COPD-patiënten die zich minder goed aan hun medicatie houden, hebben een slechtere longfunctie, worden vaker in het ziekenhuis opgenomen, hebben een slechtere kwaliteit van leven, een lagere arbeidsproductiviteit en ook een lagere levensverwachting. Dat blijkt uit de analyse van een groot aantal wetenschappelijke publicaties, die deze maand is gepubliceerd in het tijdschrift Respiratory Medicine. “Dit betekent natuurlijk niet dat het dus ‘eigen schuld’ is van de patiënten”, zegt dr. Niels Chavannes, huisarts en associate professor aan het Leids Universitair Medisch Centrum en een van de auteurs van deze literatuurstudie. “Het betekent wel dat we als hulpverlener nog beter uit moeten leggen waar de medicatie goed voor is, en wat patiënten er daadwerkelijk van kunnen verwachten”, Voor het onderzoek werden twaalf grote onderzoeken geanalyseerd op een eventuele relatie tussen therapietrouw en zowel de medische als de economische resultaten. Uit dat onderzoek blijkt onder meer dat de totale kosten van de gezondheidszorg hoger worden wanneer COPD-patiënten zich slechter aan hun voorgeschreven medicatie houden. Daarbij hebben ze ook meetbaar meer verlies van arbeidsproductiviteit. De kwaliteit van leven was gemiddeld genomen beter onder de mensen die zich beter aan hun therapie houden. Toch kwam daar een wisselend beeld naar voren. Sommige studies zagen juist een bétere kwaliteit van leven onder de mensen met een slechtere therapietrouw. “Dat kan wellicht komen doordat mensen soms hun medicatie minder trouw gaan gebruiken wanneer ze een tijd lang weinig klachten hebben ervaren”, aldus Chavannes. Van de twaalf onderzochte studies keken twee ook naar de levensverwachting. Eén vond een meetbaar effect van slechte therapietrouw op de levensverwachting. Het viel daarbij op dat ook de patiënten die zich beter aan een placebotherapie hielden een betere levensverwachting hadden. De auteurs veronderstellen dat dit komt omdat mensen die zich beter aan welke therapie dan ook houden, hoe dan ook een gezondere levensstijl hebben. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er betere voorlichting moet komen bij het verstrekken van ingewikkelde medicatie voor COPD-patiënten, zegt Chavannes: “Een veelgenoemd probleem is het oerwoud van verschillende puffertjes. We denken ook dat het glashelder moet zijn wat iemand van een medicijn kan verwachten. Sommige medicatie helpt wél bij het verminderen van de kans op ‘longaanvallen’, maar dat voel je niet dagelijks op je luchtwegklachten. Als dat niet duidelijk wordt gemaakt, raken mensen teleurgesteld en zullen ze de medicijnen minder trouw gaan gebruiken.” Geïntegreerde aanpak Het wetenschappelijk tijdschrift Thorax publiceerde deze maand ook een zogenoemde Cochrane-review, een gezaghebbend literatuuroverzicht, rond de waarde van integraal ziektemanagement bij de aanpak van COPD. Uit dat onderzoek blijkt dat COPD-patiënten baat hebben bij een integrale aanpak van hun ziekte. Een therapie op basis van zowel medicatie als voeding en leefstijl, begeleid door artsen, verpleegkundigen en fysiotherapeuten, biedt patiënten een betere kwaliteit van leven, betere fysieke prestaties en minder langdurige longaanvallen. “Wanneer mensen de verantwoordelijkheid nemen om hun eigen gedrag aan te passen, krijgen ze daarmee ook weer controle over hun leven, en het omgaan met ziekte. Meestal gaat het dan ook weer beter met de therapietrouw”, stelt Chavannes.
COPD en astma zijn chronische longziekten waarvan op dit moment geen genezing mogelijk is. Bij beide ziekten is sprake van ontsteking in de luchtwegwand resulterend in bindweefseltoename en vernauwing van de luchtwegen. Luchtwegen zijn bekleed met luchtwegepitheel, dat belangrijk is bij de afweer en nauw samenwerkt met onderliggende cellen zoals fibroblasten. Fibroblasten zijn cellen die het bindweefsel maken en de normale structuur hiervan reguleren. Onze hypothese is dat een verstoorde samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten leidt tot veranderingen in de normale regulatie van vorming en structuur van bindweefsel wat bijdraagt aan het ziektemechanisme bij COPD en astma. In dit proefschrift is de samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten bestudeerd met behulp van een nieuw celkweekmodel. Hierbij is gevonden dat de epitheelcellen een ontstekingsmolecuul, IL-1α, produceren dat belangrijk is bij de aansturing van de fibroblast. Ook bleek dat epitheelcellen meer IL-1α produceren na blootstelling aan sigarettenrook, de belangrijkste risicofactor voor COPD. Deze toename in IL-1α zorgde vervolgens voor een toename in de productie van weer andere ontstekingsmoleculen door fibroblasten. Ook bleek dat fibroblasten van COPD-patiënten minder miR-146a-5p produceren, een belangrijk molecuul dat weer IL-1 reguleert in luchtwegontsteking. In epitheelcellen van astma patiënten vonden we meer IL-1α productie ten opzichte van gezonde personen en deze toename was gerelateerd aan de abnormale vorming en structuur van het bindweefseleiwit collageen. Dit onderzoek verschaft nieuwe inzichten in hoe een verstoorde samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten in de luchtwegen bijdraagt aan het ziekteproces in astma en COPD en biedt nieuwe opties voor onderzoek naar een betere behandeling.
Bron: RUG
Carian Boorsma heeft aangetoond dat het systeem dat de hoeveelheid bindweefsel in botten reguleert, ook aanwezig is in de longen. Deze nieuwgevonden parallellen tussen bot en long kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe, macrofaag-georiënteerde geneesmiddelen tegen COPD en longfibrose. Daarnaast kan deze kennis bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe biomarkers die iets zeggen over het verloop van deze ziekten. Macrofagen zijn immuuncellen die in groten getale in de longen aanwezig zijn om een eerstelijns-verdediging te vormen tegen ingeademde bedreigingen. Om de longen te beschermen tegen de vele verschillende bedreigingen maken macrofagen stoffen die indringers neutraliseren, maar die ook schade aan het eigen longweefsel kunnen veroorzaken. Om blijvende schade te voorkomen stimuleren macrofagen daarom ook weefselherstel en remmen ontstekingen. Als deze functies echter niet goed op elkaar afgestemd worden, kunnen er veranderingen in het longweefsel ontstaan die bijdragen aan het ontwikkelen van ziekten als chronisch obstructief longlijden (COPD) of longfibrose. Bij COPD dragen macrofagen bij aan het afbreken van weefsel dat alle cellen in de longen verbindt, het zogenoemde bindweefsel, waardoor er longweefsel verloren gaat. Bij longfibrose, daarentegen, stimuleren macrofagen juist de aanmaak van teveel bindweefsel waardoor de longen heel stijf worden en ademen moeilijk wordt. In verschillende studies heeft Boorsma macrofagen en hun functies gekarakteriseerd bij patiënten met COPD of longfibrose en vergeleken met macrofagen van controle-individuen. Deze kennis gebruikte zij vervolgens om bepaalde functies van macrofagen te veranderen zodat vastgesteld kan worden of dit mogelijk therapieën zouden kunnen zijn voor een toekomstige behandeling van COPD of longfibrose. Carian Boorsma promoveert aan der RUG op onderzoek dat zij uitvoerde bij de afdeling Farmacokinetiek, Toxicologie en Targeting van GRIP. Bij IQ Products vervolgt zij haar loopbaan als Technical Sales Specialist.
Bron: RUG
De longaandoening COPD komt veel meer voor dan tot nu toe werd aangenomen. Dat zegt een team van onderzoekers onder leiding van longarts L. Vanfleteren. Zij hebben een zogeheten blinde steekproefgehouden onder mensen van 40 jaar en ouder in Maastricht. Van de onderzochte 70-plussers had ruim 40 procent COPD. Over alle leeftijdsgroepen gezien had ruim 28 procent van de mannen en bijna 20 procent van de vrouwen COPD. Gemiddeld kwam het cijfer uit op 23,5 procent. Dat is veel meer dan werd gedacht. Vergrijzing in deze regio speelt een rol, maar ook feit dat een deel van de mensen blijft roken. Dat is de allerbelangrijkste oorzaak, zegt Vanfleteren. Verder bleek dat slechts 8,8 procent van de onderzochte mensen wist dat ze COPD hadden.
COPD is een chronische ziekte van de longen, maar tast het hele lichaam aan. Dit proefschrift toont aan dat COPD patiënten vaak al in een vroege fase van de ziekte te veel buikvet, te weinig spiermassa en vermoeide spieren hebben. Bovendien blijkt dat de ongezonde leefstijl van COPD patiënten zich niet beperkt tot het roken van sigaretten; zij bewegen te weinig en eten te veel vetten en te weinig vezels. De combinatie van COPD-specifieke factoren en de ongezonde leefstijl verhogen sterk op deze wijze het risico op diabetes en hart- en vaatziekten. Toekomstig onderzoek zal uitwijzen of een gericht trainings- en voedingsprogramma deze risico’s kan verminderen.
drs. Lowie E.G.W. Vanfleteren, "COPD and comorbidity" Dit proefschrift onderzoekt voornamelijk het voorkomen en de impact van bijkomende aandoeningen of comorbiditeiten bij patiënten met COPD. Comorbiditeiten die vaak voorkomen bij patiënten met COPD werden systematisch opgespoord. Met een electrocardiogram werd vastgesteld dat hartschade vaak voorkomt en gepaard gaat met slechtere uitkomsten. Ook andere comorbiditeiten zoals een te hoog suikergehalte, overgewicht, hoge bloeddruk, botontkalking, angst en depressie komen vaak voor. Bijna alle patiënten met COPD hebben comorbiditeit en meer dan de helft van de patiënten heeft minstens vier comorbiditeiten tegelijkertijd. Hierin worden ook patronen herkend. Patiënten konden opgedeeld worden in vijf groepen op basis van deze bijkomende aandoeningen. Ten slotte werd aangetoond dat zowel afzonderlijke comorbiditeiten, als clusters van comorbiditeiten patiënten niet verhinderen om te verbeteren na longrevalidatie.
Lara Siebeling: ‘COPD in primary care towards simple prediction of quality of life, exacerbations and mortality’. Huisartsen kunnen bij patiënten met longziekte (COPD) informeren naar kortademigheid, vermoeidheid, emotionele beperkingen en het gevoel het ziektebeloop te kunnen beïnvloeden en controle te behouden. Dit geeft belangrijke en goede informatie over de toekomstige kwaliteit van leven. Vaak gebruikte voorspellers zoals longfunctiemeting en functionele capaciteit, die lastiger te meten zijn, hebben weinig toegevoegde waarde. Het voordeel van de vier vragen, die over kwaliteit van leven gaan, is dat de huisarts ze relatief eenvoudig en in weinig tijd kan stellen. Er is geen apparatuur voor nodig. Afhankelijk van de uitkomst per vraag, kunnen huisartsen en patiënten het te verwachten beloop van de ziekte bespreken en prioriteiten bepalen wat betreft de mogelijke behandelingen. Voor aanvang van Siebelings studie bestond er geen goed model om kwaliteit van leven bij COPD-patiënten te voorspellen. Er werd naar andere uitkomstmaten gekeken. Bovendien zijn de meeste voorspellende modellen ontwikkeld voor patiënten in het ziekenhuis, terwijl veel COPD-patiënten door de huisarts worden behandeld. Ook bevatten bestaande modellen factoren die niet voorhanden zijn in de eerstelijn, wat ze onbruikbaar maakt voor huisartsen.
COPD-patiënten bewegen minder dan gemiddeld. Onderzoekster J. Hartman van de RUG bestudeerde voor haar promotieonderzoek welke fysieke en psychosociale factoren een rol spelen. COPD komt voornamelijk voor bij (ex-)rokers boven de 40 jaar en is niet te genezen. COPD-patiënten kampen met een chronische ontsteking van de longen. De voornaamste symptomen zijn kortademigheid, hoesten en slijmproductie. Die kunnen ervoor zorgen dat patiënten lichamelijke activiteiten gaan vermijden. Genoeg bewegen zorgt juist voor minder kortademigheid, een verbeterde spierfunctie en een betere kwaliteit van leven. Voldoende lichamelijke activiteit zou daarom een belangrijk behandeldoel bij COPD moeten worden, zegt Hartman.
Longscans die zijn gemaakt om longkanker op te sporen, zijn ook bruikbaar om longziekte COPD te vinden. Dat zegt een onderzoeksteam van het UMC Utrecht. Mensen die roken of hebben gerookt werden in het kader van het NELSON-onderzoek uitgenodigd om een CT-scan van hun longen te laten maken. Daarmee is eventuele longkanker in een vroeg stadium op te sporen. Maar rokende mensen hebben ook een sterk vergrote kans op COPD. De standaardmethode om COPD vast te stellen is een longfunctietest. Tijdens het onderzoek bleek dat 38 procent van de deelnemers ook COP had. Op basis van deze scans en andere factoren, zoals gewicht en aantal gerookte sigaretten, kon het risico op COPD redelijk goed worden voorspeld.
Veel angst en depressie onder patiënten met COPD
Onder patiënten met COPD komt veel angst en depressie voor: tot wel driemaal meer dan in de normale bevolking. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Niels de Voogd (Rijksuniversiteit Groningen). Met name vrouwen en alleenstaanden lijden psychisch onder de ziekte. Symptomen van depressie wijzen bij patiënten met COPD bovendien op een verhoogde kans om eerder te overlijden. Naast angst en depressie komen ook veel andere psychologische klachten voor bij patiënten met COPD zoals lichamelijke klachten, minderwaardigheidsgevoelens en slaapproblemen. Anders dan vaak wordt gedacht, hangen de psychologische klachten niet samen met de ernst van de aandoening, uitgedrukt in longfunctie of inspanningstolerantie.
Promotie Mw. Ilse G.M. Slot, MSc (Maastricht University) Veel mensen die lijden aan de longziekte COPD hebben naast zuurstoftekort ook een verminderde spierfunctie, wat hen beperkt in hun dagelijkse activiteiten. Bekend is dat de energiehuishouding van de spieren is verstoord in patiënten met vergevorderde COPD. In dit promotieonderzoek is onderzocht of het zuurstoftekort (hypoxie) een mogelijke oorzaak is van deze verstoring. Als eerste werd aangetoond dat de spierstofwisseling al in patiënten met mild-matige COPD en matig zuurstoftekort verstoord is, doch minder uitgesproken. In experimentele modellen is vervolgens aangetoond dat hypoxie inderdaad tot deze metabole verstoring kan leiden en via welke moleculaire mechanismen dit plaatsvindt. Deze promotie maakt deel uit van een project dat wordt gefinancierd door het Astmafonds.
Mensen met COPD hebben vrijwel altijd ook andere kwalen onder de leden. De helft van de patiënten met matig tot ernstig COPD heeft zelfs vier of meer bijkomende kwalen. Dat schrijven onderzoekers van het Universitair Ziekenhuis Maastricht deze maand in het American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine. Zij keken gericht naar chronische nierproblemen, bloedarmoede, hoge bloeddruk, obesitas, ondergewicht, spierafbraak, verhoogde glucosewaarden, verstoorde cholesterolhuishouding, osteoporose, angststoornissen, depressie, aderverkalking en hartziekten. Ook bepaalden ze verschillende ontstekingsfactoren in het bloed. Ruim 97 procent van de tweehonderd onderzochte COPD-patiënten had ook minimaal één van deze aandoeningen.
Roken tijdens de zwangerschap verhoogt het risico op het ontwikkelen van de chronische rokengerelateerde longziekte COPD later in het leven. Dit suggereert dat het ontstaan van COPD zijn oorsprong al kan hebben tijdens de foetale ontwikkeling in de baarmoeder. Risicofactoren voor een bepaalde ziekte kunnen erfelijk zijn en liggen dan vast in ons genetisch materiaal, ons DNA. Daarnaast ontstaan ook veranderingen in het gebruik van het DNA tijdens het leven. Dit zijn zogenaamde epigenetische veranderingen. Epigenetische mechanismen zoals DNA-methylering kunnen hierbij onderliggend zijn. UMCG onderzoeker Karolin Meyer onderzocht de schadelijke effecten van roken tijdens de zwangerschap in een muismodel voor COPD. Prenataal blootgestelde foetale en neonatale hadden een lager geboortegewicht en een lagere genexpressie van Igf1 en Igf1r in de lever en longen. De IGF1-signaleringsroute is belangrijk voor foetale ontwikkeling. De expressie van Igf1 en Igf1r was omgekeerd gecorreleerd met DNA-methylering in de Igf1- en Igf1r-genen. Dit effect was orgaan-, leeftijd- en geslachtsafhankelijk. Bovendien veranderde de prenatale rookblootstelling DNA-methylering van het Cyp2a5-gen. Dit gen is belangrijk voor het ontgiften van nicotine. In toekomstige studies zullen de gevolgen van Cyp2a5 hypermethylatie verder onderzocht worden in relatie met het ontgiften van sigarettenrook en gevoeligheid voor nicotine verslaving. Het onderzoek werd uitgevoerd bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie van het UMCG en binnen het onderzoeksinstituut GRIAC en onderzoeksschool GUIDE. Het werd gefinancierd door het Longfonds.
Bron: RUG
COPD-patiënten krijgen al in een vroege fase van de ziekte te maken met veel meer dan alleen maar longklachten. Dat concludeert onderzoeker B. van den Borst van het UMC Maastricht. De hoeveelheid spiermassa vermindert en de kwaliteit van spierweefsel gaat achteruit. Ook wordt vet op een gevaarlijke plek in het lichaam opgeslagen, zoals dat ook bij ernstig overgewicht (obesitas) voor komt. Hierdoor wordt het risico op hart- en vaatziekten aanzienlijk groter. Er is een verandering van persoonlijke leefstijl nodig die veel verder gaat dan stoppen met roken. Mensen met milde COPD kunnen door meer lichaamsbeweging en een gezonder dieet hun conditie verbeteren en meer spierweefsel opbouwen. Zo’n 80 procent van de gevallen van COPD wordt veroorzaakt door roken.
COPD staat in de top vijf van doodsoorzaken in Europa. Roken is veruit de belangrijkste oorzaak. De ziekte leidt tot een versnelde afname van de longfunctie, hoesten, slijm opgeven en kortademigheid. Vaak wordt longfunctieonderzoek verricht om de ernst van de ziekte en de behandeling vast te stellen. Dat geeft echter onvoldoende duidelijkheid over de kwaliteit van leven en de gezondheidsstatus van COPD-patiënten, stelt onderzoekster I. Tsiligianni van het UMCG. Zij vond slechts een zwak tot matig verband tussen de longfunctie en de gezondheidstoestand. De door het UMCG ontwikkelde vragenlijst CCQ blijkt de gezondheidssituatie en de kwaliteit van leven van COPD-patiënten wel nauwkeurig in kaart te brengen en kan goed als basis dienen voor verdere behandeling.
COPD, ook wel ‘rokerslong’ genoemd, is de derde doodsoorzaak in de westerse wereld. Dat meldde persbureau Belga onlangs. De Belgische Vereniging voor Pneumologie waarschuwt voor de onomkeerbare gevolgen van deze chronische longziekte, die steeds meer mensen treft en dan vooral rokers en ex-rokers. Alleen al in België is er sprake van minstens een half miljoen patiënten. Bij een groot deel van de COPD-patiënten is de diagnose nog niet gesteld. Probleem is dat patiënten pas met symptomen worden geconfronteerd als de aandoening zich al grotendeels heeft ontwikkeld. Vroegtijdig vaststellen van de aandoening is daarom erg belangrijk. Daarom moeten mensen bewust worden gemaakt van de gevaren van COPD en alert zijn op mogelijke signalen.
Promotie dhr. Maurice J.H. Sillen, MSc: “Neuromuscular electrical stimulation in dyspneic COPD patients: a new training modality”. Dit proefschrift richt zich op neuromusculaire elektrische spierstimulatie (NMES) en spierkrachttraining als trainingsvormen bij patiënten met chronisch obstructieve longziekten (COPD) die gekenmerkt worden door een hoge mate van kortademigheid en spierzwakte. De effecten van twee verschillende vormen van NMES (hoogfrequente, HF-NMES en laagfrequente, LF-NMES) en spierkrachttraining worden met elkaar vergeleken. Het totale aantal proefpersonen aan deze studie was 120. De maximale spierkracht nam toe bij de patiënten in de HF-NMES groep en de krachttraining groep, maar niet in de LF-NMES groep. Het uithoudingsvermogen en de kwaliteit van leven nam in alle groepen toe. Bovendien is de belasting van deze vormen van spiertraining voor het ademhalingssysteem van deze patiënten gering.
Vergroot het gebruik van budesonide de kans op een pneumonie bij COPD? De NHG-Standaard adviseert antibiotica te reserveren voor patiënten met ernstig COPD of voor patiënten met infectieverschijnselen. Bron: FUS 2010-04-10.
Het UMCG doet onderzoek naar een nieuwe, minder belastende behandeling voor ernstige COPD. Mensen met ernstige COPD kunnen zo door een weinig belastende ingreep een betere kwaliteit van leven krijgen. Door hun kortademigheid zijn deze mensen zeer beperkt in al hun dagelijkse activiteiten. Zij hebben onvoldoende baat bij de huidige behandelmogelijkheden. Een zeer klein aantal van deze patiënten komt in aanmerking voor een zeer belastende chirurgische longvolumereductie of longtransplantatie. Via de nieuwe behandeltechniek, "bronchoscopische longvolume reductie" genoemd, worden de meest aangetaste delen van de long afgesloten met zogenaamde eenrichtingsventielen. Dat kan de kortademigheidsklachten sterk verbeteren.
Mannen met COPD hebben een grotere kans om vroegtijdig te overlijden of om in het ziekenhuis te worden opgenomen dan vrouwelijke COPD-patiënten. Dat zeggen onderzoekers van St. Paul"s Hospital in Vancouver (Canada).
Deze week heeft het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA, European Medicines Agency) het geneesmiddel roflumilast (merk Daxas) goedgekeurd voor gebruik in de Europese Unie. Roflumilast is aanbevolen voor de onderhoudsbehandeling van ernstige COPD, geassocieerd met chronische bronchitis bij volwassen patiënten als toevoeging aan een behandeling met bronchusverwijders. De vier studies die ten grondslag liggen aan de goedkeuring zijn gepubliceerd in de The Lancet, in augustus 2009 1,2 en zijn gepresenteerd tijdens het jaarlijkse congres van de European Respiratory Society (ERS) in Wenen, Oostenrijk in september 2009.
Hooggedoseerde inhalatiecorticosteroïden blijken de progressieve achteruitgang van de longfunctie bij COPD niet klinisch relevant te verlagen. Bron: H&W 2010;53(5):272-7 + FUS, mei 2010.
COPD is een longaandoening met tijdelijke verslechteringen (exacerbaties), die in 20% leiden tot een ziekenhuisopname. Om de nadelige effecten van deze opnames voor patiënten en maatschappij te beperken, is gekeken of een deel van de behandeling ook thuis met thuiszorgondersteuning kan plaatsvinden. Dit onderzoek laat zien dat er zowel op korte als langere termijn geen verschillen in gezondheidsuitkomsten voor de patiënt zijn en ook de kosten zijn hetzelfde. Wel worden veel patiënten liever thuis behandeld dan in het ziekenhuis. Patiënten zouden dus moeten kunnen kiezen of zij in het ziekenhuis behandeld willen worden, of een deel van de behandeling thuis willen ondergaan.
In 2008 droeg de intensieve pluimveehouderij in de Gelderse Vallei voor circa 10 procent bij aan de concentraties fijn stof in de omgeving van deze bedrijven. De concentratie fijn stof in deze regio is vergelijkbaar met die in regionale locaties in Nederland zonder pluimveehouderijen waar het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit metingen verricht. De bijdrage van de intensieve pluimveehouderij aan ammoniakconcentraties was 50 procent. Deze concentraties behoren tot de hoogste van het land. Dit blijkt uit een tussentijdse evaluatie van de opzet van metingen in het landbouwontwikkelingsgebied De Gelderse Vallei. Het RIVM heeft het onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM als onderdeel van het Programma Gecombineerde Luchtwassers. De Gelderse Vallei is een van de circa tien LOG's in Nederland die zijn ingesteld om de fijnstofemissies uit de landbouw terug te dringen. In deze regio's worden landbouwbedrijven vergroot (geintensiveerd) om hun kracht in deze gebieden te versterken en landbouw daarbuiten af te remmen. Ook zijn technische maatregelen genomen, zoals de gecombineerde luchtwasser die ammoniak en fijn stof uit de lucht in stallen filtert. De meetresultaten vormen de nulmetingen voor het onderzoek naar fijnstofconcentraties in de Gelderse Vallei dat van 2008 tot 2011 loopt. Met de nulmetingen kunnen de effecten van technische maatregelen en de intensivering van veeteeltbedrijven in de nabije toekomst worden gevolgd. In de toekomst zullen de evaluaties worden aangevuld met specifieke gegevens over de landbouwactiviteiten in het LOG en de mate waarin de technische voorzieningen zijn gerealiseerd. Hiermee kunnen de effecten van het beleid worden beoordeeld en de bevindingen worden geextrapoleerd na andere LOG's.
Het eiwit fstl1, een bekend ontstekingseiwit bij reuma, is ook bij COPD-patiënten verhoogd in de longen aanwezig. De productie van dit eiwit in de longen wordt aangezet door roken en speelt een rol bij ontsteking en slecht weefselherstel bij COPD. Dat concludeert Navessa Padma Tania in haar proefschrift over de rol van fstl1 bij COPD. Zij laat zien dat niet alleen patiënten met COPD, maar ook gezonde rokers en ex-rokers hoge concentraties van dit eiwit in hun longweefsel hebben. Tania promoveert 6 oktober 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds. ‘Dit onderzoek geeft meer inzicht in het mechanisme dat zorgt voor longproblemen bij COPD,’ verklaart Reinoud Gosens, promotor van Navessa Tania en adjunct-hoogleraar bij de RUG. ‘We kunnen met deze kennis niet direct een geneesmiddel maken, maar het ontstekingseiwit fstl1 is mogelijk wel één van de aangrijpingspunten voor een toekomstig medicijn.’ Het onderzoek past goed binnen Gosens onderzoekslijn naar de verbetering van longweefselherstel. ‘Een groot probleem bij COPD is dat het longweefsel zo slecht herstelt,’ legt Gosens uit. ‘Fstl1 lijkt daarin een rol te spelen, omdat het de groeifactor BMP remt. BMP is juist belangrijk voor weefselherstel. Fstl1 remt daardoor dus het herstel.’ Een ander probleem bij COPD is de altijd aanwezige ontstekingen in de longen. Ook daarin is fstl1 een boosdoener. Het bevordert namelijk een ontstekingsreactie. ‘Dat effect van fstl1 kenden we al van onderzoek naar reuma, maar blijkt in de longen inderdaad ook aanwezig te zijn.’ Tot slot speelt fstl1 een rol bij de ontwikkeling van bloedvaten in de longen. ‘Verhoogde aanwezigheid van fstl1 in de longen kan een effectieve ontwikkeling van bloedvaten in de longen verstoren. Ook dit draagt mogelijk bij aan de klachten van COPD. Omdat fstl1 ook aanwezig is in longen van gezonde mensen, kun je niet zeggen dat het de oorzaak is van COPD. ‘Wel zien we duidelijk een verschil tussen longen van mensen die roken of gerookt hebben en longen van niet-rokers. Niet-rokers hebben dit eiwit in veel mindere mate. Het zou daarom wel kunnen dat aanwezigheid van het eiwit een persoon vatbaarder maakt voor COPD, waarschijnlijk in combinatie met andere factoren,’ denkt Gosens. Het onderzoek bevestigt wel wat we al wisten: roken veroorzaakt onomkeerbare veranderingen in de longen. Die effecten blijven, ook als je stopt met roken. ‘Dat wil niet zeggen dat stoppen met roken geen zin heeft; het is altijd veel beter dan doorgaan met roken.’ Reinoud Gosens (1977) is adjunct professor in Translational Pharmacology bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van de Faculteit Science and Engineering van de RUG. Hij promoveerde aan de RUG in 2004 en werkte vervolgens als postdoc aan de universiteit van Manitoba in Canada tot 2007. Gosens onderzoek richt zich op mechanismen van longweefselherstel bij longaandoeningen.
Bron: RUG
Het eiwit fstl1, een bekend ontstekingseiwit bij reuma, is ook bij COPD-patiënten verhoogd in de longen aanwezig. De productie van dit eiwit in de longen wordt aangezet door roken en speelt een rol bij ontsteking en slecht weefselherstel bij COPD. Dat concludeert Navessa Padma Tania in haar proefschrift over de rol van fstl1 bij COPD. Zij laat zien dat niet alleen patiënten met COPD, maar ook gezonde rokers en ex-rokers hoge concentraties van dit eiwit in hun longweefsel hebben. Tania promoveert 6 oktober 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds. ‘Dit onderzoek geeft meer inzicht in het mechanisme dat zorgt voor longproblemen bij COPD,’ verklaart Reinoud Gosens, promotor van Navessa Tania en adjunct-hoogleraar bij de RUG. ‘We kunnen met deze kennis niet direct een geneesmiddel maken, maar het ontstekingseiwit fstl1 is mogelijk wel één van de aangrijpingspunten voor een toekomstig medicijn.’ Het onderzoek past goed binnen Gosens onderzoekslijn naar de verbetering van longweefselherstel. ‘Een groot probleem bij COPD is dat het longweefsel zo slecht herstelt,’ legt Gosens uit. ‘Fstl1 lijkt daarin een rol te spelen, omdat het de groeifactor BMP remt. BMP is juist belangrijk voor weefselherstel. Fstl1 remt daardoor dus het herstel.’ Een ander probleem bij COPD is de altijd aanwezige ontstekingen in de longen. Ook daarin is fstl1 een boosdoener. Het bevordert namelijk een ontstekingsreactie. ‘Dat effect van fstl1 kenden we al van onderzoek naar reuma, maar blijkt in de longen inderdaad ook aanwezig te zijn.’ Tot slot speelt fstl1 een rol bij de ontwikkeling van bloedvaten in de longen. ‘Verhoogde aanwezigheid van fstl1 in de longen kan een effectieve ontwikkeling van bloedvaten in de longen verstoren. Ook dit draagt mogelijk bij aan de klachten van COPD. Omdat fstl1 ook aanwezig is in longen van gezonde mensen, kun je niet zeggen dat het de oorzaak is van COPD. ‘Wel zien we duidelijk een verschil tussen longen van mensen die roken of gerookt hebben en longen van niet-rokers. Niet-rokers hebben dit eiwit in veel mindere mate. Het zou daarom wel kunnen dat aanwezigheid van het eiwit een persoon vatbaarder maakt voor COPD, waarschijnlijk in combinatie met andere factoren,’ denkt Gosens. Het onderzoek bevestigt wel wat we al wisten: roken veroorzaakt onomkeerbare veranderingen in de longen. Die effecten blijven, ook als je stopt met roken. ‘Dat wil niet zeggen dat stoppen met roken geen zin heeft; het is altijd veel beter dan doorgaan met roken.’ Reinoud Gosens (1977) is adjunct professor in Translational Pharmacology bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van de Faculteit Science en Engineering van de RUG. Hij promoveerde aan de RUG in 2004 en was vervolgens postdoc aan de universiteit van Manitoba in Canada tot 2007. Gosens onderzoek richt zich op mechanismen van longweefselherstel bij longaandoeningen.
Bron: RUG
Ook voor mensen die al veertig jaar roken heeft het zin om te stoppen. Hun longfunctie gaat daardoor minder hard achteruit. Dat concludeert arts-onderzoeker Firdaus Mohamed Hoesein van het UMC Utrecht in zijn proefschrift. Mohamed Hoesein analyseerde de gezondheid van deelnemers aan de NELSON-studie. Daarin worden ruim 2200 huidige en voormalige zware rokers via een CT-scan onderzocht op longkanker. De deelnemers krijgen tweemaal een longfunctietest, zowel bij het begin van het onderzoek als drie jaar later. Bij patiënten met longziekte COPD gaat de longfunctie snel achteruit. Gemiddeld zijn de deelnemers 60 jaar en hebben ze 40 jaar lang een pakje sigaretten per dag gerookt. De helft van de mensen stopte met roken voor het begin van het onderzoek, ze hadden geen COPD. Van deze zogenaamde ‘gezonde rokers’ vergeleek Mohamed Hoesein de longfunctie in de loop van de tijd. Van deze zware rokers blijkt de longfunctie in de loop van drie jaar aanzienlijk te verslechteren. Die daling gaat echter een stuk langzamer bij de mensen die meer dan een jaar gestopt waren met roken. De daling nam niet nog verder af bij de mensen die meer dan 4 jaar gestopt waren. “Het betekent dat stoppen met roken ook nog zin heeft bij hele zware rokers”, legt Mohamed Hoesein uit. “Ook mensen met veertig pakjaren zouden moeten stoppen. Daardoor verkleinen ze de kans dat ze COPD krijgen. Deze chronische longziekte is soms dodelijk, niet te genezen en leidt vaakt tot ernstige invalideit.” Uit het onderzoek blijkt ook dat zware rokers met een normale longfunctie soms ook al emfyseem hebben dat alleen op een CT-scan zichtbaar is. Emfyseem ontstaat als longblaasjes stuk gaan en is een van de oorzaken van COPD. Bij deze patiënten verslechteren de longen gedurende drie jaar sneller dan gemiddeld. COPD (‘chronic obstructive pulmonary disease’) is een chronische longziekte. Patiënten hoesten veel, geven slijm op en kampen met kortademigheid bij inspanning. Ongeveer eenvijfde van alle rokers ontwikkelt COPD terwijl ongeveer één procent longkanker krijgt. COPD komt in Nederland en wereldwijd steeds vaker voor. In tegenstelling tot andere chronische ziekten sterven ook steeds meer mensen aan de aandoening. In Nederland lijden ruim 300.000 mensen aan COPD [in 2003]. Een goede behandeling bestaat niet, behalve luchtwegverwijdende medicijnen en ontstekingsremmers. Bij een longfunctietest wordt de hoeveelheid lucht gemeten die iemand in een seconde maximaal kan uitblazen.
Er is nog weinig bekend over de moleculaire mechanismen die de ontwikkeling en progressie van COPD ten gevolge van sigarettenrook veroorzaken. Het proefschrift van Anouk Oldenburger beoogt hierin meer inzicht te geven en daarmee een stap voorwaarts te maken in het verbeteren van de behandeling van COPD. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een chronische ontstekingsziekte van de longen, voornamelijk veroorzaakt door sigarettenrook. COPD wordt gekenmerkt door een voortschrijdend verlies van longfunctie als gevolg van ontstekingen en structurele veranderingen van het weefsel, zoals fibrose (verbindweefseling) van luchtwegen en emfyseem (destructie van longblaasjes). In haar promotieonderzoek ligt de focus van Oldenburger op het eiwit ‘exchange protein directly activated by cAMP’, kortweg Epac genoemd. Epac komt in twee vormen voor: Epac1 en Epac2 en beide worden geactiveerd door het signaalmolecuul cAMP. Het onderzoek van Oldenburger toont aan dat Epac de door sigarettenrookextract veroorzaakte ontstekingsreacties in de gladde spiercellen van de luchtwegen remt en dat de hoeveelheid Epac1 is verlaagd in longweefsel van COPD-patiënten. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door toename van miRNA-7, een molecuul dat de expressie van diverse eiwitten in de cel reguleert. Sigarettenrookextract vermindert ook de samenhang tussen luchtwegepitheelcellen, waardoor de barrière verantwoordelijk voor de afweer tegen schadelijke prikkels wordt verminderd. Hierbij speelt verminderde expressie van het adhesiemolecuul E-cadherine en het eiwit AKAP9, dat onder meer het effect van Epac reguleert, een belangrijke rol. In een diermodel voor COPD werd aangetoond dat Epac1 en Epac2 differentieel betrokken zijn bij ontstekingsreacties en bij de structurele veranderingen in de luchtwegen die worden veroorzaakt door sigarettenrook. Oldenburgers resultaten hebben geleid tot potentieel nieuwe aangrijpingspunten voor medicijnen ter behandeling van COPD.
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
Mensen met astma en COPD zijn tevreden over de verleende medische zorg en de bejegening door zorgverleners. Wel ervaren ze te weinig aandacht voor de invloed die astma of COPD hebben op het dagelijks leven, terwijl ze juist behoefte hebben aan ondersteuning op dat vlak. Dat blijkt uit onderzoek door NIVEL. Zo ervaren mensen met astma of COPD door de luchtwegklachten relatief veel problemen met betrekking tot werk en seksualiteit. Verder rapporteren ze vaker dan gezonde mensen problemen bij dagelijkse bezigheden, sociale contacten en maatschappelijke deelname. Mensen met COPD kampen bovendien vaker met financiële problemen. Zo’n half miljoen Nederlanders kampen met astma en nog eens 320.000 mensen met COPD.
Selma de Nijs: ‘Clinical and inflammatory markers in asthma and COPD phenotyping’. Patiënten die op latere leeftijd last krijgen van astma zijn in te delen in verschillende groepen. Sommige van deze subgroepen zijn geassocieerd met een ernstige vorm van astma. Deze patiënten komen mogelijk in aanmerking voor nieuwe behandelmethodes. Dit blijk uit het proefschrift van De Nijs naar astma en COPD. Verder heeft ze gekeken of er minder belastende methoden zijn om het ontstekingsprofiel in de luchtwegen bij patiënten met astma en COPD te meten. Ze concludeert ze dat bij patiënten met astma ontstekingscellen gemeten in het bloed de aanwezigheid van ontstekingscellen in sputum (opgehoest slijm uit de die luchtlagen, vermengd met speeksel) kunnen voorspellen met een hoge diagnostische betrouwbaarheid. Bij COPD-patiënten toont ze aan dat luchtweggevoeligheid voor geïnhaleerde medicijn mannitol en markers van luchtwegontsteking in uitademingslucht beide sterk gerelateerd zijn aan ontstekingsmarkers gemeten in sputum.
Het onderzoek van Anita Spanjer laat zien dat Frizzled-8 een potentieel nieuw aangrijpingspunt voor een geneesmiddel is tegen chronische bronchitis en longfibrose. Longziekten zoals chronisch obstructief longlijden (COPD), astma en longfibrose worden gekenmerkt door chronische ontsteking en structurele veranderingen in de longen. De onderliggende processen hiervan, vertonen overlap in groeifactoren en ontstekingsmediatoren die hierbij betrokken zijn. Recent onderzoek laat zien dat de WNT signaleringsroute een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van eerdergenoemde longziekten. In ons eerdere onderzoek is gebleken dat de WNT receptor Frizzled-8 en de groeifactoren WNT-5A en WNT-5B verhoogd aanwezig zijn in fibroblasten van COPD patiënten. De doelstelling van Spanjers onderzoek is het onderzoeken van de functionele rol van de Frizzled-8 receptor en zijn liganden in longziekten, waarbij de focus ligt op COPD. Wij laten zien dat Frizzeld-8 TGF-β geïnduceerde pro-fibrotische signalering deels reguleert en dat WNT-5B, maar niet WNT-5A, functioneert als een ligand voor Frizzled-8 in fibroblastactivatie. Ook laten wij zien dat het gesuikerde eiwit decorine de WNT-5B geïnduceerde effecten op fibroblastactivatie antagoneert. Naast hun structurele functie kunnen fibroblasten ook bijdragen aan ontstekingsprocessen. Ons onderzoek laat zien dat fibroblasten een regulerende rol spelen in de slijmsecretie door het epitheel en dat dit proces via Frizzled-8 verloopt. Daarnaast zijn DNA veranderingen in het FZD8 gen geassocieerd met chronische mucus hypersecretie, een klinische manifestatie van chronische bronchitis en reguleert het fzd8 gen acute sigarettenrook geïnduceerde ontsteking in een muismodel. Interessant genoeg is Frizzled-8 niet betrokken bij allergeen geïnduceerde ontsteking en structuurveranderingen in een muismodel. Anita Spanjer promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van GRIP en gefinancierd werd door het Longfonds. Haar onderzoek valt binnen de onderzoekslijn van Reinoud Gosens: Tissue repair in COPD: towards regenerative pharmacology for the lung. Zij vervolgt haar loopbaan aan de RUG als Docent Moleculaire Farmacologie. Proefschrift: http://hdl.handle.net/11370/98616fae-c28a-44e6-bfdd-d4406342cf2e
Een DNA-variant in het gen SATB1 verklaart waarschijnlijk waarom sommige zware rokers last hebben van overmatige slijmproductie in de luchtwegen en andere niet. Dat concludeert Akkelies Dijkstra in haar promotieonderzoek naar risicofactoren voor overmatige slijmproductie en luchtwegwandverdikking. Overmatige slijmproductie (CMH) en luchtwegwandverdikking (AWT) zijn beide kenmerken van chronische luchtwegaandoeningen. Niet alleen beperken deze ziekten de longfunctie, ook beïnvloeden ze sterk de kwaliteit van leven. Beide ziekten hebben dezelfde onderliggende oorzaak: chronische ontsteking van het luchtwegepitheel, de laag cellen die de binnenwand van de luchtwegen bekleden, door blootstelling aan schadelijke stoffen zoals sigarettenrook of beroepsmatige blootstelling. Dijkstra ontdekte dat roken bij mensen zonder en met chronische luchtwegobstructie (COPD) de sterkste voorspeller is van CMH terwijl beroepsmatige blootstelling aan schadelijke stoffen alleen een risicofactor is voor mensen zonder COPD. Nader onderzoek naar de genetische verschillen tussen zware rokers liet vervolgens zien dat een variant in het SATB1-gen samenhangt met CHM. De promovenda ontwikkelde een methode om met een CT-scan de dikte van de luchtwegwand vast te stellen. Ook dit onderzoek werd met genetisch onderzoek aangevuld, ditmaal in een grote populatie van 2.800 zware rokers en een vergelijkbare Duitse populatie. Hier troffen de promovenda en haar collega’s verschillende DNA-varianten aan die verantwoordelijk lijken voor het meer of minder ontwikkelen van AWT. Interessant is dat sommige van deze varianten en/of de bijbehorende genen al bekend waren uit eerder onderzoek naar COPD. Akkelies Dijkstra (1956) studeerde Klinische Chemie in Groningen en Gezondheidswetenschappen aan de universiteit van Maastricht. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de astma en COPD-onderzoeksgroep GRIAC van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek maakte deel uit van de COPACETIC studie, een door de Europese Unie gesubsidieerd onderzoek. Dijkstra werkt als stafadviseur in het UMCG.
Kun je bij mensen met de longziekte COPD de kapotte longblaasjes herstellen met cellen uit het eigen beenmerg? Dat onderzocht promovendus en longarts in opleiding Winifred Broekman. Ze promoveerde op 7 september. “De resultaten zijn bescheiden, maar bemoedigend.” Tijdens haar promotie verdiepte Broekman zich in cellen uit het beenmerg: zogenoemde mesenchymale stromale cellen (MSCs). De hoop is dat deze cellen het herstel van longweefsel kunnen stimuleren bij COPD-patiënten. “Momenteel is er geen remedie voor deze patiënten die heel benauwd zijn doordat hun longblaasjes kapot zijn. We kunnen de klachten wel verminderen, maar wat kapot is kunnen we niet repareren.” Broekman bouwde voort op eerdere hoopgevende resultaten van wetenschappers in andere laboratoria met de behandeling bij muizen. Nadat de promovendus in het laboratorium aantoonde dat de MSCs inderdaad herstel van beschadigde longcellen stimuleren, maakte ze de stap naar patiënten. Door haar onderzoek slim op te zetten, kon Broekman goed zien wat het effect is van de behandeling op het weefsel. “Bij sommige COPD-patiënten met ernstige benauwdheidsklachten kan het weghalen van het meest beschadigde deel van de longen ervoor zorgen dat mensen meer lucht krijgen. We doen dit in twee keer: eerst de ene long en dan de andere long. In onze studie gaven we mensen tussen de eerste en de tweede operatie de behandeling met MSCs.” Uit de vergelijking van het verwijderde longweefsel van de eerste en de tweede operatie kan Broekman nog geen harde conclusies te trekken. “Het lijkt erop dat de cellen uit beenmerg effect hebben op de wand van de bloedvaatjes in de long. Maar we hebben slechts naar tien patiënten gekeken en we weten niet zeker of het effect door de MSCs komt of door de operatie zelf.” Voor de komende jaren liggen er dus nog een hoop vragen open, maar de eerste resultaten zijn dusdanig bemoedigend dat een vervolgstudie met meer patiënten en een controlegroep is gepland. Broekman zal slechts indirect betrokken zijn bij deze vervolgstudie, maar ze kijkt reikhalzend uit naar de resultaten. “In mijn spreekkamer zie ik dagelijks patiënten met COPD en het zou fantastisch zijn als we straks meer weten over hoe en of deze behandeling ze kan helpen een betere kwaliteit van leven te hebben.” Als eerste stap van de behandeling blijft ze patiënten echter altijd adviseren om te stoppen met roken. “Dat is en blijft vooralsnog de beste behandeling.”
Bron: LUMC
Vrouwen boven de 35 hebben een grotere kans om astma te krijgen dan mannelijke leeftijdsgenoten. Dat blijkt uit een groot Europees bevolkingsonderzoek. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in het internationale tijdschrift Thorax. “Dit onderzoek laat zien dat astma op latere leeftijd nog onbekend terrein is”, zegt professor Liesbeth Bel, longarts aan het Amsterdamse Academisch Medisch Centrum. Voor de European Community Respiratory Health Survey werden ruim 9.000 willekeurige personen langdurig gevolgd. Van de groep tussen 35 en 45 bleek 4,4 % van de mannen astma te hebben, tegenover 5,3% van de vrouwen. Daarmee is de kans voor vrouwen om astma te ontwikkelen ongeveer 20% groter. Onder de mensen die aan het begin van de studie nog helemaal geen symptomen hadden was het verschil nog groter. In de acht tot tien jaar van de studie ontwikkelden bijna twee keer zoveel vrouwen als mannen astma. “Astma dat niet tijdens de kinderjaren is ontstaan is nog relatief onontgonnen terrein”, zegt de Amsterdamse longarts professor Liesbeth Bel. “De meeste onderzoekers richten zich op allergisch astma dat tijdens de kinderjaren is ontstaan. Maar van de astmapatiënten die ik op de polikliniek zie heeft de helft als kind helemaal geen klachten gehad. Bovendien heeft een groot deel een niet-allergisch astma. Vraag je vervolgens aan huisartsen hoe vaak zij astma zien dat pas op volwassen leeftijd is ontstaan, dan zeggen ze meestal ‘nooit’. Ik denk dan ook dat er heel veel mensen rondlopen met een onterechte diagnose COPD, terwijl ze eigenlijk astma hebbe. Die mensen krijgen in veel gevallen dan ook niet de juiste behandeling”, aldus Bel. Ook Bel ziet een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen in het optreden van astma. Onder de late onset astmapatiënten ziet zij drie groepen: mensen met overgewicht, waardoor de astmaklachten verergeren. In die groep zitten relatief veel vrouwen. In een tweede groep, de groep met allergisch astma zitten vooral mensen die zijn geëmigreerd of verhuisd naar een omgeving met andere allergenen dan ze gewend waren. Een derde groep betreft de mensen met zogenoemd intrinsiek astma, dat pas laat aan het licht komt. Dat is volgens Bel de meest problematische groep waar juist weer meer mannen onder vallen. Die zijn vaak de rest van hun leven afhankelijk van behandeling met zware ontstekingsremmers als prednison. De onderzoekers van de European Community Respiratory Health Survey veronderstellen dat vooral de hormonale verschillen tussen man en vrouw een verklaring kunnen zijn voor het verschil in optreden van late vormen van astma. Professor Bel benadrukt dat, los van het biologische verschil, er vooral ook meer aandacht moet komen voor de verschillen tussen COPD en astma in de spreekkamer, bij zowel mannen als vrouwen. “Op congressen word ik nog steeds wel eens aangevallen. ‘Hoe ik nou toch zo zeker weet dat die late gevallen wel echt astma zijn in plaats van COPD?’ Maar op basis van bijvoorbeeld de eosinofiele granulocyten in bloed of sputum kun je het verschil zien tussen een klassieke rokers-COPD-er en een astmapatiënt. Dat verschil heeft belangrijke consequenties voor de behandeling.”
EHealth is niet dé oplossing voor chronisch zieken, maar kan de zorg van morgen wel verbeteren. Dat zegt Esther Talboom-Kamp, die op 21 november promoveerde aan het LUMC. Zij pleit voor blended care: een mix van traditionele zorg en eHealth. EHealth is vooral nuttig om patiënten gereedschappen te geven om zelf de regie te houden en te informeren over hun gezondheid en ziekte. Door de vergrijzing telt Nederland steeds meer patiënten met chronische ziekten zoals diabetes, hartfalen en longziekten. “De kwaliteit van zorg is hoog, maar er zullen de komende jaren veel meer chronische patiënten bijkomen”, merkt Talboom-Kamp op. EHealth als aanvulling op de bestaande zorg is nodig om deze uitdaging het hoofd te bieden. “Patiënten krijgen dan meer regie over hun gezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om leefstijl of medicijngebruik. Daardoor zullen ze sneller geneigd zijn hun gedrag te veranderen.” Voor haar promotieonderzoek onderzocht Talboom-Kamp eHealth-toepassingen voor twee groepen patiënten. Bij COPD-patiënten keek ze naar het effect van verschillende manieren van het aanbieden van eHealth in huisartspraktijken. “Patiënten die het kregen voorgeschreven als een soort medicijn en daar veel begeleiding bij kregen, maakten er het meeste gebruik van. Ook het intensief trainen van huisarts en praktijkondersteuner in het begeleiden van patiënten, leidde tot meer gebruik.” De gezondheidsstatus verschilde niet tussen patiënten die wel of geen eHealth gebruikten. “Dat kan komen doordat de looptijd van het onderzoek te kort was, of doordat het ging om patiënten met milde COPD bij wie de gezondheid sowieso aardig onder controle is”, denkt Talboom-Kamp. Bij patiënten die antistolling gebruiken - meestal vanwege een hartritmestoornis (boezemfibrilleren) of na het krijgen van een trombosebeen of –arm - vergeleek Talboom-Kamp de reguliere zorg met zelfmanagement. Patiënten in de zelfmanagementgroepen prikten zelf hun bloedwaarden en pasten hun medicijngebruik aan met behulp van een eHealth-applicatie. Zij werden getraind met een e-learning of een klassieke groepscursus. “Mensen konden zelf kiezen of ze eHealth wilden. Voor deze gemotiveerde groep met voldoende vaardigheden bleek zelfmanagement even goed als de zorg van de trombosedienst.” EHealth met e-learning is dan de meest efficiënte werkwijze. De eHealth in deze studie werd zeer goed gebruikt, vanwege de goede aansluiting bij het dagelijks leven van de patiënt. Wat Talboom-Kamp opviel, was dat mensen het eHealth-platform vaak te saai vonden. “Patiënten worden vrolijker van games, punten of avatars winnen. Nu klaagden ze dat de toepassingen toegespitst waren op ziekte in plaats van op mogelijkheden. Eén patiënt zei bijvoorbeeld dat ze al niet vrolijk werd van de welkomstboodschap: ‘Welkom op het COPD-platform’. Met technische verbeteringen zou eHealth een stuk aantrekkelijker kunnen worden.”
Bron: LUMC
De bacterie non-typeable Haemophilus influenza (NTHi) speelt een belangrijke rol in een ernstiger beloop van de ziekte COPD. Hoewel, niet iedere NTHi infectie resulteert ook daadwerkelijk in een verslechtering (exacerbatie). Specifieke virulentie eigenschappen van NTHi stammen zouden nodig kunnen zijn om daadwerkelijk een exacerbatie te kunnen veroorzaken. Onze bevindingen waren dat genetisch verschillende NTHi stammen echter een vergelijkbare virulentie hebben. Het bleek dat infrequente exacerbaties van COPD geassocieerd waren met een minder reactief immuunsysteem. Er is echter nog additioneel onderzoek vereist om deze resultaten te bevestigen. Maar dit concept geeft clinici wel een nieuwe ‘tool’ om patiënten te identificeren die verhoogd risico lopen voor de ontwikkeling van acute exacerbaties. Dit is van belang omdat huidige pogingen om geschikte biomarkers te identificeren voor phenotypering van COPD patiënten nog niet geslaagd zijn.
Astma en chronisch obstructief longlijden (COPD) zijn aandoeningen met een belangrijke morbiditeit en, voornamelijk in het geval van COPD, mortaliteit. GINA (Global Initiative for Asthma) en GOLD (Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) zijn internationale, op evidentie gebaseerde richtlijnen voor de diagnose, behandeling en preventie van deze twee aandoeningen. Deze richtlijnen hebben als doel wereldwijd de bekendheid en de kennis van deze aandoeningen te verbeteren. Ze zijn beschikbaar via internet (www.ginasthma.com en www.goldcopd.com). Regelmatig worden online herziene en bijgewerkte documenten gepubliceerd. Anti-astmageneesmiddelen. Inhalatiecorticosteroïden blijven de hoeksteen van de behandeling van astma. Meermaals is hun doeltreffendheid aangetoond op het vlak van afname van astmasymptomen en bronchiale hyperreactiviteit, reductie van luchtweg-inflammatie, verbetering van levenskwaliteit en longfunctie, vermindering van aantal en ernst van de exacerbaties en reductie van astmagerelateerde mortaliteit. De nieuwe richtlijnen benadrukken dat langwerkende beta-2-mimetica niet als monotherapie, maar wel in combinatie met correct gedoseerde inhalatiecorticosteroïden dienen te worden voorgeschreven. In de SMARTrial werd immers een verhoogde mortaliteit gezien bij astmapatiënten die langwerkende beta-2-mimetica gebruikten maar geen inhalatiesteroïden. Dit fenomeen deed zich voornamelijk voor bij Afro-Amerikaanse patiënten bij wie het astma slecht onder controle was. De nieuwe GINA-richtlijnen wijzen op de mogelijke rol van leukotrieenreceptorantagonisten (LTRA) als controlemedicatie in monotherapie bij volwassen astmapatiënten. Aangezien inhalatiecorticosteroïden (ICS) een grotere werkzaamheid dan LTRA vertonen en daar de kostprijs van ICS in vergelijking met deze van LTRA lager is, blijven ICS duidelijk de eerste keuze van de onderhoudsbehandeling van persisterend astma. Bovendien toont een recente Cochrane-meta-analyse aan dat in termen van preventie van ernstige exacerbaties, de verbetering van de longfunctie, het onder controle houden van het astma en het gebruik van snelwerkende bronchusverwijders, de toevoeging van langwerkende beta-2-mimmetica aan ICS superieur is aan de toevoeging van LTRA"s. Monotherapie met cromonen wordt als alternatief voor lage dosis ICS bij volwassenen niet meer aanbevolen. GINA beveelt anti-IgE-therapie (omalizumab) aan als aanvulling van de conventionele behandeling van volwassenen en adolescenten met een verhoogd IgE-gehalte en een bewezen IgE-gemedieerde overgevoeligheid, bij wie, ondanks een hoge dosis ICS en langwerkende beta-2-mimmetica, het ernstig astma persisteert. De kostprijs is echter hoog. Naast systemische corticosteroïden en anticholinergica vermelden de herwerkte GINA-richtlijnen onder de "relievers" in de eerste plaats snelwerkende beta-2-mimmetica, die het begrip kortwerkende beta-2-mimmetica uit de vroegere richtlijnen vervangt. Onder snelwerkende beta-2 mimmetica rekent men, naast salbutamol, terbutaline en fenoterol, ook formoterol, dat naast een beduidend langere werkingsduur eveneens een snelwerkend effect heeft. Het SMART-principe, d.w.z. "single inhaler for maitenance and reliever therapie", wordt in de GINA-richtlijnen slechts terzijde aangehaald.Volgens deze nieuwe behandelingswijze gebruiken astmapatiënten voor de onderhoudsbehandeling en voor een onverwachte toename van de astmaklachten eenzelfde inhalator die zowel de snelle als langwerkende bronchodilatator formoterol als het ICS budesonide bevat. Het voordeel van deze aanpak is dat elke inhalatie de onderliggende inflammatie bijkomend behandelt. De efficiëntie blijkt uit de afname van de dagelijkse symptomen en uit een gevoelige reductie van de astma-exacerbaties. In de herwerkte GINA-richtlijnen legt men er de nadruk op dat de gunstige resultaten van een langwerkend beta-2-mimmeticum en een ICS volgens het SMART-principe alleen gelden voor het combinatiepreparaat formoterol/budenoside en niet mogen worden geëxtrapoleerd naar om het even welke combinatie van een controler en een reliever. Salmeterol mag niet gebruikt worden voor de behandeling van acute symptomen, aangezien het bronchodilaterend effect slechts langzaam optreedt. Tijdschr. voor Geneeskunde 2010;66(21):1040-8 + FUS
Chronische obstructieve longziekte (COPD) is een relatief veel voorkomende longziekte. Deze aandoening wordt gekarakteriseerd door een niet volledige reversibele luchtweg-obstructie. Er zijn vier stadia: licht, matig ernstig, ernstig en zeer ernstig. Aan de hand van deze indeling wordt de farmacotherapeutische behandeling gekozen. De behandeling van een lichte vorm van COPD begint naast leefstijladviezen met zo nodig een kortwerkende bronchusverwijder, zoals een kortwerkend bèta-2-sympaticomimeticum of een parasympaticolyticum. De volgende stap (stadium twee) is het toevoegen van een langwerkende bronchusverwijder. In de praktijk wordt vaker gekozen voor een parasympaticolyticum dan voor een langwerkend bèta-2-sympaticomimetica. Van de langwerkende bronchusverwijders is tiotropium (Spiriva) in Nederland het enige middel met een werkingsduur langer dan 24 uur, waardoor een eenmaal daagse dosering mogelijk is. Alle andere tot nu toe geregistreerde middelen dienen tweemaal daags gebruikt te worden. In stadium drie kan overwogen worden te starten met een inhalatiecorticosteroïd. Als laatste stap (stadium vier) kan een onderhoudsbehandeling met zuurstof thuis (OZT) worden gestart. Indacaterol (Onbrez) is een nieuw geregistreerd, langwerkend bèta-2-sympaticomimeticum voor eenmaal daagse dosering. Prospectief gerandomiseerd onderzoek heeft aangetoond dat indacaterol in een eenmaal daagse dosering effectief is in het induceren van bronchusverwijding, met daardoor afname van klachten op korte termijn ten opzichte van placebo. Uit niet gerandomiseerd onderzoek blijkt dat indacterol niet inferieur is ten opzichte van tiotropium in het tot stand brengen van bronchusverwijding. Het gerapporteerde bijwerkingenpatroon van indacterol komt overeen met de andere langwerkende bèta-2-sympaticomimetica. Interacties met indacterol zijn grotendeels vergelijkbaar met andere bèta-2-sympaticomimetica. Een van de belangrijkste vormt gelijktijdig gebruik van bèta-2-sympaticolytica, dat bij voorkeur vermeden moet worden. Ook de contra-indicaties van indacterol zijn vergelijkbaar met die van de andere langwerkende bèta-2-sympaticomimetica. Voordat er een plaats ingeruimd zou moeten worden voor indacterol in de reguliere behandeling van COPD, moeten er meer gegevens op tafel komen over de resultaten op de lange termijn. Het kan overwogen worden als naast een langwerkend anticholinergicum behoefte is aan een langwerkend bèta-2-sympaticomimeticum voor eenmaal daagse dosering. Bron: PS 2010;26(6):32-5 en FUS.
Promotie, Berber Piet: ‘Lymphocytes in the frontline. Local human T cells facing the challenges of the lung environment’. Piet richtte zich op een bepaald soort afweercellen (T-cellen) in de menselijke long en de rol die zij kunnen spelen bij het ontstaan en het voorkomen van longinfecties, longkanker en COPD. Deze ziektes vormen een groot gezondheidsprobleem: ze staan alle drie in de top tien van wereldwijd meest voorkomende doodsoorzaken. Het blijkt dat de T-cellen in de long een plaatselijk geheugen vormen tegen griep. Tot nu toe werd gedacht dat afweercellen vanuit het bloed de rest van het lichaam beschermen tegen infecties. Deze plaatselijke afweercellen kunnen virussen zo snel bestrijden dat veel infecties worden voorkomen. Daarnaast is ontdekt dat T-cellen in de longen van mensen met COPD een gestoorde afweerfunctie lijken te hebben. Dit zou verklaren waarom mensen met COPD bevattelijk zijn voor infecties en waarom ze een grotere kans hebben op het krijgen van longkanker. Een gestoorde afweerfunctie zou zelfs aan de wieg kunnen staan van het ontstaan van de ziekte.
Chronische longziekten als astma en COPD vormen een groot probleem voor onze maatschappij. Astma is de meest voorkomende chronische ziekte onder kinderen, terwijl COPD frequent voorkomt bij ouderen en wereldwijd doodsoorzaak nummer 4 is. Gezamenlijk vormen longziekten mondiaal zelfs de belangrijkste doodsoorzaak. De behandeling van chronische longziekten is al decennia gecentreerd rond het verminderen van symptomen door middel van luchtwegverwijding en ontstekingsremming. Ondanks deze behandeling wordt het onderliggend verloop van de ziekte niet tot nauwelijks beïnvloed, zodat de patiënt deze geneesmiddelen meestal permanent moet blijven gebruiken. Structurele veranderingen aan de luchtwegen en longen zijn grotendeels verantwoordelijk voor het chronisch verloop van de ziekte. De geneesmiddelen van de toekomst dienen dan ook juist hierop gericht te zijn. De regeneratieve farmacologie kent als uitgangspunt het bevorderen van herstel van de structurele veranderingen met behulp van geneesmiddelen. Regeneratieve farmacologie kan alleen worden toegepast, of in combinatie met andere regeneratieve strategieën als stamceltherapie of het gebruik van biomaterialen. Het is de ambitie van prof.dr. Reinoud Gosens met behulp van regeneratieve farmacologie de behandeling voor de patiënt te verbeteren. Hiertoe dienen de mechanismen die betrokken zijn bij weefselherstel én de mechanismen die voorkomen dat dit bij mensen met een chronische longziekte adequaat functioneert, in kaart te worden gebracht. Op basis van die inzichten zal Gosens translationeel medisch-farmaceutisch onderzoek initiëren met als doel de patiënt beter te behandelen. De inbedding in de onderzoeksinstituten Groningen Research Institute for Pharmacy (GRIP) en Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) biedt unieke kansen om basaal-wetenschappelijke innovaties naar de klinische praktijk te brengen.
Bron: RUG
Dagelijks meer bewegen draagt bij aan een betere conditie, vermindering van klachten en een betere kwaliteit van leven, maar door benauwdheid of overgewicht is dit voor diabetici en longpatiënten vaak moeilijk. Een speciaal ontwikkelde tool blijkt zeer effectief te zijn. Gemiddeld gingen de deelnemers aan het onderzoek 11 minuten per dag meer bewegen. Dat is de conclusie van een evaluatieonderzoek bij 24 huisartsenpraktijken waarop Sanne van der Weegen en Renée Verwey 16 september a.s. aan de Universiteit Maastricht hopen te promoveren. De tool bestaat uit een bewegingsmeter, die draadloos is verbonden met een smartphone en een online coaching systeem. Via een app en op een website is te zien hoeveel minuten er bewogen is in relatie tot persoonlijke doelen. Gebruik van de tool is ingebed in een zorgprogramma dat bestaat uit extra consulten bij de praktijkondersteuner. In de huisartsenpraktijk kan de praktijkondersteuner de beweegresultaten van gebruikers van de tool via het coaching systeem monitoren. In het proefschrift van Sanne van der Weegen staan onderzoeken beschreven over de ontwikkeling en de bruikbaarheidstesten van de tool en over de validatie van de bewegingsmeter. Omdat de tool in nauwe samenwerking is ontwikkeld met patiënten en zorgverleners sluit het goed aan op hun wensen en leefwereld. Het objectief kunnen zien hoeveel ze nu echt bewegen, het stellen van concrete doelen en de stok achter de deur van de praktijkondersteuner stimuleert patiënten om meer te gaan bewegen. Onderzoeken over de ontwikkeling van het begeleidingsprotocol voor praktijkondersteuners en over de ontwikkeling en het testen van het online coaching systeem staan beschreven in het proefschrift van Renée Verwey. Daaruit blijkt dat praktijkondersteuners positief zijn over het stimuleren van meer bewegen via het zorgprogramma en het systeem. Ze vinden het een meerwaarde om objectieve beweeggegevens te kunnen zien waardoor ze persoonlijker er meer ‘op maat’ hun patiënten kunnen begeleiden. In beide proefschriften staat het evaluatie onderzoek beschreven en de procesevaluatie. Deze onderzoeken wijzen uit dat de gecombineerde interventie zorgt dat mensen met COPD of diabetes type 2 11 minuten meer zijn gaan bewegen in vergelijking met mensen die normale zorg ontvingen en dat patiënten en praktijkondersteuners de interventie positief waarderen. De Universiteit Maastricht ontwikkelde samen met de Limburgse bedrijven Sananet en Maastricht Instruments de Interactive Tool for Self-management through Lifestyle Feedback, kortweg It’s LiFe!. Het project werd gefinancierd door ZonMW als onderdeel van het programma Nieuwe Instrumenten voor de Gezondheidszorg. Sanne van der Weegen verdedigt haar proefschrift ‘Get moving! Self-management support using mobile technology; A monitoring and feedback tool embedded in a counselling protocol to increase physical activity of patients with COPD or type 2 diabetes in primary care: the It’s LiFe! study’ op woensdag 16 september om 14.00 uur aan de Universiteit Maastricht Renée Verwey verdedigt haar proefschrift ‘Get moving! Self-management support using mobile technology; A counselling protocol extended with a web-based coaching system to promote physical activity in patients with COPD or type 2 diabetes in primary care: the It’s LiFe! study’ op woensdag 16 september om 15.15 uur aan de Universiteit Maastricht
Astma is niet één ziekte met één aanpak. Er zijn belangrijke verschillen, die kansen bieden voor meer maatwerk in behandeling. Bij mensen met astma zijn er verschillen in onder meer de soort ontsteking, de afweercellen in het bloed, genen en celprocessen. Dat blijkt uit Nederlandse onderzoeken die vandaag en morgen aan de orde komen tijdens de Longdagen in de Jaarbeurs Utrecht, dé wetenschappelijke ontmoeting tussen patiënten en kenners over longziekten. In Nederland zijn een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD en zeldzame longziekten. Maar de variatie in de ziekten is groot. Samenvattingen van bijna 90 wetenschappelijke longonderzoeken zijn ingediend om op de Longdagen te worden gepresenteerd. Een opvallende trend is dat veel studies nu de verschillen in soorten astma opzoeken. Het typeren en de bijbehorende eigenschappen heet ‘fenotypen’. Zo laat een Amsterdams onderzoek zien dat er verschil zit in het soort ontsteking in de longen dat bepaalt of de patiënt wel of niet gevoelig is voor bepaalde ontstekingsremmers (inhalatie corticosteroïde). De wetenschappers toonden het verschil in ontsteking aan, door in de uitademingslucht van patiënten te analyseren of een bepaalde ontstekingscel (eosinofiel) betrokken is. Naast soorten ontsteking, blijken er meer variaties te bestaan in astma. Zo zijn er verschillen te zien in het soort afweercellen in het bloed, zo toont Utrechts onderzoek aan. Nog dieper in het menselijk lichaam blijkt er bij astma ook een verschil te zitten in de genen en in de processen in cellen: op het niveau van moleculen en eiwitten. “Dit betekent in de toekomst gerichte diagnose en gerichte behandelingen”, hoopt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds (voorheen Astma Fonds, één van de organisators van de Longdagen). “Voor ieder type astma een eigen behandeling op maat, in plaats van de zoektocht die artsen en patiënten nu vaak maken.” Bovendien denkt Rutgers dat inzicht in de verschillen in astma perspectief biedt voor mensen met ernstig astma. “Hun astma is nu moeilijk te behandelen, medicijnen schieten tekort. We krijgen steeds beter de vinger achter waarom dat mis gaat. Weten we dat, dan kunnen we de behandeling verbeteren.” Sommige onderzoeksresultaten zijn al meteen te gebruiken in de praktijk. Zo zien onderzoekers dat het mechanisme in de longen bij astma verschilt bij mensen met en zonder overgewicht. Bij mensen met overgewicht zijn de longen veel minder ontstoken. Zij hebben dus minder baat bij de huidige behandelingen met ontstekingsremmende medicijnen. Het vervolgonderzoek laat nu zien dat gewicht verliezen wel een groot effect heeft op het verbeteren van de longfunctie en de kwaliteit van leven. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte.
Thea van den Bosch onderzocht of ontstekingsziekten in de luchtwegen en de longen bestreden kunnen worden met nieuwe medicijnen die bepaalde enzymen remmen. Haar resultaten zijn veelbelovend. Inflammatoire longziekten, zoals astma en chronische obstructieve longziekte (COPD), zijn nog steeds een groot probleem. Voor een groep patiënten werkt de huidige therapie niet of onvoldoende, en er zijn veel bijwerkingen. Daarom is er een behoefte aan nieuwe geneesmiddelen die op een andere manier werken. In haar onderzoek heeft Van den Bosch zich gericht op twee nieuwe groepen van enzymen: histon acetyltranferases (HATs) en histon deacetylases (HDACs). Het wordt steeds duidelijker dat deze enzymen een rol spelen bij ontstekingen. Stoffen die deze enzymen remmen kunnen mogelijkerwijs worden gebruikt als nieuwe geneesmiddelen. Om dit doel te bereiken, moeten de effecten van de remming van deze enzymen op inflammatoire reacties nader gespecificeerd worden in ziektemodellen. Van den Bosch bestudeerde een aantal specifieke moleculaire processen die betrokken zijn bij ontstekingen. Het bleek dat remmers van zowel HATs als HDACs een remmend effect hebben op deze processen, wat suggereert dat het mogelijk is om de ontsteking te verminderen met deze stoffen. De meest veelbelovende resultaten werden bereikt met een selectieve remmer van specifieke subtypen van HDAC enzymen. We hebben waargenomen dat deze remmer een anti-inflammatoir effect heeft in immuuncellen en longweefsel. In een ziektemodel voor COPD verminderde de remmer sterk het aantal immuuncellen in de longen, hetgeen een duidelijke indicatie is voor remming van het ontstekingsproces. Hieruit blijkt dat verdere studie van dit type remmers voor toekomstige toepassingen in ontstekingsziekten veelbelovend is. Haar onderzoek werd gefiancierd met een ERC starting grant van prof.dr. F.J. Dekker.
Bron: RUG
De resultaten van het onderzoek van Floris Grasmeijer geven de mogelijkheid om adhesieve mengsels te ontwikkelen die beter te verstuiven zijn, waardoor astma en COPD effectiever met behulp van poederinhalatoren behandeld kunnen worden. Poedervormige geneesmiddelen voor inhalatie bij de behandeling van astma en COPD worden vaak gemengd met de hulpstof lactose om ze nauwkeurig te kunnen doseren. Omdat de geneesmiddelen sterk aan de hulpstof plakken, worden ze niet goed verstoven vanuit de inhalator. Hierdoor bereikt meestal meer dan de helft van de dosering niet de plek van werking in de longen, maar zorgt het voor ongewenste bijwerkingen in de mond- en keelholte, zoals schimmelinfecties en heesheid. Om poeders voor inhalatie te kunnen ontwikkelen die beter te verstuiven zijn en daardoor zorgen voor minder bijwerkingen is door Grasmeijer onderzocht hoe verschillende factoren tijdens het bereiden en inhaleren van zogenaamde adhesieve poedermengsels de verstuifbaarheid van het poeder beïnvloeden en wat hun onderlinge samenhang is. Hoe beïnvloedt bijvoorbeeld het geneesmiddelgehalte in het poeder of het mengproces de verstuifbaarheid? En hoe beïnvloeden deze factoren elkaar? Het onderzoek van Grasmeijer heeft aangetoond dat de invloed van dergelijke factoren op de verstuifbaarheid van het poeder zeer sterk afhangt van de keuze die is gemaakt voor andere factoren. Enkele mengseleigenschappen die cruciaal zijn voor het verklaren van deze complexe samenhang zijn in het onderzoek geïdentificeerd en gedefinieerd. Bovendien zijn nieuwe methoden aangedragen om deze eigenschappen te kunnen meten. Zo verbetert het onderzoek niet alleen het huidige begrip van adhesieve mengsels, maar verhoogt het ook de effectiviteit van toekomstig onderzoek op dit gebied. Floris Grasmeijer deed zijn onderzoek bij het Groningen Research Institute of Pharmacy van de Rijksuniversiteit Groningen, vakgroep Farmaceutische Technologie en Biofarmacie (Department of Pharmaceutical Technology and Biopharmacy). Inmiddels werkt hij als postdoc verder bij de RUG.
De invoering van integrale bekostiging heeft mede geleid tot het ontstaan van zorggroepen. Deze zorggroepen zijn verantwoordelijk voor de organisatie, coördinatie en levering van de door hen gecontracteerde zorgprogramma's. Om de ontwikkeling van deze relatief nieuwe organisaties en de uitrol van de zorgprogramma's te volgen is in 2008 (0-meting) en in 2010 (1-meting) een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder zorggroepen. Het huidige onderzoek is een vervolg hierop en geeft inzicht in de ontwikkelingen in de organisatie van zorggroepen en de uitrol van de zorgprogramma's voor diabetes, COPD en vasculair risicomanagement (VRM) in de periode 2008 tot en met 2011. Sinds de 1-meting zijn weinig nieuwe zorggroepen opgericht. Zorggroepen hebben zich verder ontwikkeld op organisatorisch vlak. Echter er bestaan nog wel grote verschillen tussen zorggroepen. Alle responderende zorggroepen (n=65) hebben een zorgprogramma voor diabetes gecontracteerd. Daarnaast heeft de helft van de zorggroepen in 2011 een zorgprogramma voor COPD gecontracteerd en een kwart voor VRM. Ook hebben zorggroepen meer ondersteunend personeel in dienst en wordt door meer zorggroepen ingezet op het inzichtelijk maken en verbeteren van de kwaliteit van zorg. Net als in de voorgaande metingen zijn vooral huisartsen eigenaar van zorggroepen. Daarnaast zijn een aantal knelpunten nog steeds actueel. Zo bestaan er nog knelpunten op het gebied van de onderhandelingen rondom het contracteren van zorgprogramma's. Ook vormt ICT nog steeds een knelpunt waardoor het lastig is voor zorggroepen om gegevens onderling uit te wisselen en spiegelinformatie te genereren. Een aandachtspunt blijft de rol van de patiënt in de zorggroep zowel op spreekkamer als organisatorisch niveau. Patiënten worden wel meer betrokken bij zorggroepen, maar hun rol blijft toch vaak beperkt. Een ander punt van aandacht is hoe zorggroepen het geïntegreerd leveren van zorg waarborgen als er meer ziektespecifieke zorgprogramma's gecontracteerd worden. Een derde van de zorggroepen beschouwt dit niet als hun verantwoordelijkheid.
Van 4–7 mei vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
PRAC start herbeoordeling Tysabri (natalizumab)
De PRAC is een herbeoordeling gestart van Tysabri (natalizumab), een geneesmiddel voor de behandeling van multipele sclerose (MS). Een van de bekende risico’s van natalizumab is het optreden van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). PML is een zeldzame infectie van de hersenen veroorzaakt door het John Cunningham virus (JC virus). Het is belangrijk dat PML vroegtijdig wordt ontdekt en daarom zijn er eerder al een aantal maatregelen genomen om het risico te minimaliseren. Doel van de huidige herbeoordeling is na te gaan of de huidige maatregelen en adviezen over dit bekende risico herzien moeten worden in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens.
PRAC start herbeoordeling inhalatie corticosteroïden
De PRAC is eveneens een herbeoordeling gestart van inhalatie corticosteroïden indien gebruikt bij de behandeling van chronische obstructieve longziekten (chronic obstructive pulmonary disease, COPD).
De herbeoordeling is gestart om het reeds bekende risico van pneumonie (longontsteking) bij COPD beter in kaart te brengen.
Onglyza (saxagliptine)
De PRAC heeft gesproken over de analyse van een studie naar het diabetesgeneesmiddel Onglyza (saxagliptine). Eerder meldde het CBGdat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) een aanvullende analyse heeft gedaan van de gegevens van de SAVOR studie uit 2013. In deze studie werden de werkzaamheid en veiligheid op hart en vaten (cardiovasculaire effecten) van saxagliptine (Onglyza en Komboglyze) onderzocht bij ruim 16.000 patiënten met type 2-diabetes. Het geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP bespreekt het onderwerp nu verder in haar vergadering in mei. Als er vanuit deze vergadering conclusies te melden zijn, zal het CBG hierover berichten.
Over de PRAC
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
Silvano Dragonieri: ‘An electronic nose in respiratory disease’. De elektronische neus analyseert de moleculaire samenstelling van uitgeademde lucht en kan hierin patronen herkennen. Dat maakt het apparaat geschikt voor het vaststellen van long- en luchtwegaandoeningen. Dragonieri onderzocht of de elektronische neus de juiste diagnose kon stellen bij drie soorten longziekten: ontstekingsziekten van de luchtwegen zoals astma en COPD, twee vormen van longkanker en een ziekte van het longweefsel: sarcoïdose. Het apparaat kon patiënten met een lichte en ernstige vorm van astma onderscheiden van gezonde personen op basis van hun uitademingspatroon. Maar het verschil tussen lichte en ernstige astmapatiënten zag hij minder goed. Daarnaast wist de elektronische neus goed het onderscheid te maken tussen (ex-)rokers met COPD en (ex-)rokers met longkanker. Ook kon het apparaat het verschil waarnemen tussen patiënten met mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest en mensen zonder deze vorm van longkanker die evenveel in aanraking waren gekomen met asbest. Bij sarcoïdose bleek de elektronische neus moeite met de diagnose te hebben als patiënten al onder behandeling waren. Concluderend bieden deze resultaten mogelijkheden voor diagnostiek van meerdere typen longziekten aan de hand van moleculaire mengsels in de uitademingslucht.
Ouderdom komt met gebreken. Maar op welke leeftijd iemand ouderdomsziekten, zoals hart- en vaatziekten (HVZ) of chronische obstructieve longziekte (COPD) krijgt en wanneer iemand uiteindelijk sterft, is niet te voorspellen. Toch is uit eerdere onderzoeken bekend dat de levensduur van mensen voor ongeveer 30% door genen bepaald wordt. Sylwia Figarska beschrijft in haar proefschrift diverse genen die samenhangen met sterfte in het algemeen, en sterfte door HVZ en COPD in het bijzonder. Niet iedereen sterft op dezelfde leeftijd. Ook krijgt de één veel eerder last van ouderdomsverschijnselen dan de ander. Onderzoek naar veroudering richt zich niet alleen op de invloed van leefstijl op veroudering, maar ook op genen die daarmee samenhangen. Kennis van genen die samenhangen met het ontstaan van verouderingsziekten en vroege sterfte, kan leiden tot effectieve, gerichte behandeling, zodat het ontstaan van deze ziekten geremd kan worden en de levensverwachting van mensen stijgt. Eén van de factoren die Figarska onderzocht is de geforceerde uitademing in een seconde (FEV1). Die waarde weerspiegelt de fysiologische toestand van de luchtwegen en de longen. Een lage FEV1 is een voorspeller van ziekte en sterfte en is erfelijk. Figarska concludeert echter dat dit niet samenhangt met één gen, maar dat het meten van 11 verschillende genetische factoren samen wel een goede maat is om longziekten te voorspellen. Daarnaast onderzocht zij kortademigheid als voorspeller van ziekte en sterfte. Kortademigheid blijkt wel degelijk sterfte te voorspellen, maar als de kortademigheidsklacht na verloop van de tijd verdwijnt, blijkt ook het sterfterisico weer af te nemen. Sylwia Figarska (1985) studeerde Biologie aan the University of Lodz in Polen. Zij voerde haar onderzoek uit bij de eenheid Chronische luchtwegaandoeningen bij de afdeling Epidemiologie aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, UMCG, Stichting Astmabestrijding en het Nederlandse Astmafonds Na haar promotie ze gaat werken bij het Institute of Anthropology, Johannes Gutenberg University, Mainz, Duitsland.
Proefschrift: drs. Damiën van Berlo, titel: The elusive particle hazard; inflammatory and Oxidative stress responses. Inhalatie van fijne stofdeeltjes vormt een gevaar voor de gezondheid. Twee centrale, met elkaar verbonden fenomenen waarvan aangenomen wordt dat ze een grote rol spelen hierin zijn (1) ontsteking en (2) oxidatieve stress. Het huidige proefschrift laat zien dat het "stoffige gevaar" niet zo makkelijk te definiëren is: stofdeeltjes kunnen ontstekingsgerelateerde effecten veroorzaken zonder oxidatieve stress te veroorzaken of de belangrijkste onstekings-schakelaar NF-?B te activeren. Indirecte effecten via stimulatie van immuuncellen blijken van belang te zijn. Daarnaast toont dit proefschrift aan dat fijne stofdeeltjes effecten kunnen veroorzaken in de hersenen. Dit heeft gevolgen voor de risicobeoordeling van fijne stofdeeltjes. Zie ook: astma en COPD
Palliatieve zorg is breder dan terminale zorg alleen en er kan al eerder mee worden begonnen. Echter, bij patiënten met een andere ziekte dan kanker - bijvoorbeeld patiënten met COPD of kwetsbare ouderen - wordt de huisarts zich vaak geleidelijk en pas relatief kort voor het overlijden bewust van de behoefte aan palliatieve zorg. Dit blijkt uit onderzoek bij het NIVEL en EMGO+ van arts Susanne Claessen, waarop zij 28 februari promoveert bij VUmc. Palliatieve zorg richt zich niet op genezing, maar op de kwaliteit van leven van mensen met een levensbedreigende, ongeneeslijke ziekte. Claessen onderzocht of palliatieve zorg al in een vroeg stadium van een levensbedreigende ziekte wordt gegeven. Dit blijkt nog lang niet het geval te zijn. Terwijl het wel belangrijk is, om onnodige ziekenhuisopnames en crisissituaties te voorkomen. Claessen maakte gebruik van vragenlijsten en interviews onder huisartsen om dit te onderzoeken. Huisartsen blijken de behoefte aan palliatieve zorg te herkennen op basis van een combinatie van veelal subtiele signalen van patiënten, zoals een toenemende afhankelijkheid van zorg en uitblijven van herstel na bijkomende infecties. Ook door signalen van familieleden of informatie van de medisch specialist kunnen huisartsen bij een patiënt een behoefte aan palliatieve zorg vaststellen. Susanne Claessen: “Huisartsen weten dat palliatieve zorg al voor de terminale fase kan beginnen. Maar bijvoorbeeld bij patiënten met hartfalen of COPD is het voor huisartsen soms lastig om te zien wanneer zij ermee moeten beginnen. Daarbij speelt mee dat bij deze ziektes slechte periodes vaak worden afgewisseld met betere periodes.” Claessen pleit voor een aanpak waarbij huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief nemen om het gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun zorgbehoeften in de laatste levensfase. In het proefschrift wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren voor palliatieve zorg. Kwaliteitsindicatoren zijn meetbare aspecten van zorg die een indicatie geven over de zorgkwaliteit. Uit het onderzoek van Susanne Claessen blijkt dat relatief slecht wordt gescoord op de kwaliteitsindicatoren voor nazorg aan nabestaanden. “De palliatieve zorg heeft de laatste jaren veel ontwikkelingen doorgemaakt”, stelt ze, “maar er is nog meer aandacht nodig voor patiënten met chronische aandoeningen en voor de nazorg aan nabestaanden.”
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Pulmonale Endoscopie houdt prof. dr. J.T. Annema zijn rede met de titel ‘Kijkonderzoek in de longgeneeskunde biedt nieuwe perspectieven.’ Technologische ontwikkelingen in de longendoscopie bieden aanknopingspunten voor de diagnostiek en behandeling van diverse longziekten, stelt Annema in zijn oratie. Longkanker, sarcoïdose (een chronische ziekte die zich vaak openbaart in de longen), astma en COPD komen vaak voor. Voor het stellen van een juiste diagnose bij een vlek op de long of vergrote lymfeklieren in borstkas, vindt jaarlijks bij meer dan tienduizend patiënten in Nederland endoscopisch weefselonderzoek plaats. Het gebruik van innovatieve apparatuur in combinatie met geluidsgolven heeft de kwaliteit van de diagnostiek sterk verbeterd. Ook kunnen hiermee vaak operaties vermeden worden. Nieuwe endoscopische ontwikkelingen leiden soms tot veelbelovende behandelmethoden voor patiënten met ernstige astma en COPD. Bij sommige patiënten verbetert hierdoor de kwaliteit van leven. De weg van technologieontwikkeling naar succesvolle toepassing in de klinische praktijk is vol hindernissen. Multidisciplinaire en internationale samenwerking zijn bij deze innovatieve onderzoeken de sleutel tot succes. De opleiding van longartsen en de organisatie van de longendoscopische praktijk zijn aan herijking toe om deze complexe zorg op hoog niveau te verlenen en te borgen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Hemangiol (propranolol, een bètablokker), kindergeneesmiddelregistratie, voor de behandeling van kinderen van 5 weken tot 5 maanden met ernstig zich uitbreidend infantiel hemangioom dat systemische therapie vereist.
- Anoro, Laventair (een combinatie van umeclidinium, een langwerkende muscarine-antagonist en vilanterol, een langwerkende bèta-agonist), voor de behandeling van COPD. Het betreft een handelsvergunning onder voorwaarde dat er aanvullende data worden verzameld.
- Incruse (umeclidinium, een langwerkende muscarine-antagonist), voor de behandeling van COPD. Het betreft een handelsvergunning onder voorwaarde er aanvullende data verzameld wordt met betrekking tot de lange termijn risico’s.
- Vimizim (recombinant humaan N-acetylgalactosamine-6-sulfatase (RHGALNS)), weesgeneesmiddel voor de behandeling van mucopolysaccharidose, type IVA.
- Vokanamet (een combinatie van canaglifozine, een sodium-glucose co-transporter-2-remmer en metformine, een biguanide), voor de behandeling van diabetes mellitus type II.
Herbeoordelingen
- De firma’s van Masiviera (masitinib), Nerventra (laquinimod),Reasanz (serelaxin) en Translarna (ataluren) hebben een herbeoordeling aangevraagd voor deze geneesmiddelen. Tijdens de vergadering van januari 2014 heeft de CHMP een negatief advies over deze middelen uitgebracht.
- De CHMP adviseert beperking van het gebruik vanmethysergide-bevattende geneesmiddelen, omdat deze middelen mogelijk fibrose kunnen veroorzaken. Fibrose is een aandoening waarbij littekenweefsel stapelt in organen met mogelijk beschadiging als gevolg.
- Behandeling van osteoporose met Protelos/Osseor dient vanwege onder meer het cardiovasculaire beperkt te worden tot patiënten die niet behandeld kunnen worden met andere geneesmiddelen, adviseert de CHMP. Zie ook het aparte website bericht van het CBG.
Overig nieuws CHMP
- De productinformatie van Elonva is aangepast. De belangrijkste wijziging is de vermelding van de contra-indicatie “Polycysteus ovariumsyndroom (PCOS)”, waarvoor eerst alleen een waarschuwing in de SmPC was opgenomen dat het gebruik van Elonva bij patiënten met PCOS wordt afgeraden.
- De aanvraag voor een handelsvergunning voor Heplisav(Hepatitis B (rDNA) adjuvant-vaccin) is ingetrokken. De CHMP was op het moment van de intrekking van de aanvraag van mening dat het middel niet goedgekeurd kon worden op basis van de aangeleverde data.
Meer informatie
- Raadpleeg de originele berichtgeving (in het Engels) op de EMA website en CMDh website
Stoppen met roken heeft zelfs nog zin voor mensen die al jaren zwaar roken. Dat zegt M. Hosein van het UMC Utrecht op basis van zijn onderzoek naar de chronische longaandoening COPD. Ongeveer 20 procent van de rokers ontwikkelt COPD. Roken is de belangrijkste riscofactor voor de aandoening, die gekenmerkt wordt door kortademigheid longemfyseem en longfunctiedaling. Stoppen met roken bleek zelfs een gunstig effect te hebben bij mensen die al 40 jaar zwaar hadden gerookt. Mensen die vier jaar of langer gestopt waren, hadden een lagere longfunctiedaling en emfyseemprogressie vergeleken met deelnemers die nog wel rookten bij aanvang van de studie. Hoe langer men gestopt was, hoe lager de longfunctiedaling en emfyseemprogressie waren.
Indacaterol is geregistreerd voor de "onderhoudsbehandeling van luchtwegobstructies bij volwassenen met chronisch obstructieve longziekte (COPD)". De aanbevolen dosering bedraagt 1 dd 150 ug en de maximale dosering is 1 dd 300 ug. Indacaterol behoort tot de groep van de langwerkende β2-sympathicomimetica, waartoe ook formoterol en salmeterol behoren. Het is een partiële agonist van β2-adrenerge receptoren en het stimuleert de omzetting van adenosinetrifosfaat (ATP) naar cyclisch adenosinemonofosfaat (cAMP). cAMP geeft relaxatie van bronchiale gladde spieren. Indacaterol kan vanwege een relaxerend effect op de gladde spieren van de baarmoeder de bevalling remmen. Het is niet bekend of indacaterol of zijn metabolieten worden uitgescheiden in de moedermelk. Op theoretische gronden kan daarom, volgens de productinformatie, een risico voor het kind dat borstvoeding krijgt niet worden uitgesloten. Er zijn echter geen bewijzen dat dit een reëel risico is. Uit de twee ten behoeve van de registratie, in peer-reviewedtijdschriften gepubliceerde onderzoeken met indacaterol blijken weliswaar statistisch significante verschillen in het verbeteren van de FEV1 bij patiënten met COPD in vergelijking met formoterol en salmeterol, maar deze verschillen zijn niet klinisch relevant. Het primaire eindpunt in deze twee onderzoeken werd namelijk bepaald na een buitengewoon korte onderzoeksperiode van 12 weken. Alleen in het vergelijkende onderzoek met salmeterol is de aanbevolen dosering gebruikt. Er kan derhalve worden vastgesteld dat in de twee gepubliceerde registratieonderzoeken geen verschil is in werkzaamheid tussen indacaterol, formoterol en salmeterol. Ook is er geen verschil in bijwerkingen, maar daarbij moet worden aangetekend dat de ervaring met indacaterol in vergelijking met de andere middelen beperkter is. Voorts zijn er geen onderzoeken met harde eindpunten gepubliceerd. Bron: Gebu 2011;45(2):19-20 + FUS
Veel ziekten zijn geassocieerd met verstoringen in genexpressie door epigenetische mutaties. In tegenstelling tot genetische mutaties, zijn epigenetische mutaties omkeerbaar. Hierdoor is het mogelijk gebleken om abnormale patronen van genexpressie om te draaien. Dit proefschrift heeft betrekking op de ontwikkeling van epigenetische editing-instrumenten om een verstoorde genexpressiepatronen in ziekten te herprogrammeren. Epigenetische editing bestaat uit een DNA-bindend domein (zink vinger, TALEs of CRISPR-Cas) gekoppeld aan het katalytische domein van epigenetische enzymen. Bovendien biedt gen-specifieke epigenetische bewerking de mogelijkheid om de regulatie van genexpessie te bestuderen. In dit proefschrift hebben we de mogelijkheid onderzocht om duurzame genexpressie modulatie te bereiken, door meerdere epigenetische markeringen te combineren en de rol van chromatin micro-omgeving in deze context te evalueren. Door gebruik te maken van verschillende DNA-bindingsplatforms gefuseerd met genexpressie activerende epigenetische enzymen, konden we in verschillende chromatine omgevingen, genexpressieherprogrammering behalen. Met behulp van deze techniek, waren we ook in staat om zowel de functie alsmede de mogelijkheid als nieuw therapeutisch doeleiwit van verschillende genen die betrokken zijn bij ziekten zoals kanker en COPD te onderzoeken. We gebruikten epigenetische editing om aan te tonen dat de overexpressie van TCTN2 een nieuw therapeutisch doeleiwit in kanker is. We hebben de eerste stappen gezet om de dubbele rol van RASSF1-isovormen bij de ontwikkeling van kanker te analyseren. Verder waren we in staat om aan te tonen dat remming van de activiteit van het slijmproductie-gen in COPD cellen inderdaad resulteert in minder slijmproductie. Onze aanpak heeft dus de belofte om verstoorde genexpressie patronen bij vele ziekte te kunnen herstellen.
Bron: RUG
Een goede longfunctie en een positieve allergietest op kinderleeftijd blijken belangrijke voorspellers van complete remissie van astma (‘genezing van astma’) op volwassen leeftijd. Andersom houden kinderen met een piepende ademhaling of kinderen met een allergische moeder, als volwassene vaker astmaklachten. Dat concludeert Maartje Nieuwenhuis in de eerste studie waarin remissie van astma een belangrijk aandachtspunt was. Zij maakte voor het onderzoek gebruik van de gegevens van 62 UMCG-patiënten die als kind astma kregen en daarna tot hun 49ste levensjaar gevolgd werden. Een beter inzicht in remissie kan helpen bij het ontwikkelen van nieuwe behandelingen. Astma komt wereldwijd, en dus ook in Nederland, veel voor. Het wordt vaak bestempeld als een onschuldige ziekte, maar voor patiënten kan de impact op hun leven groot zijn. In zeldzame gevallen is astma zelfs levensbedreigend. Bij 90% van alle patiënten is astma met medicatie goed te controleren, in 10% van de gevallen lukt dat niet. Wat de ziekte lastig te bestuderen maakt, is dat er veel verschillende uitingsvormen van astma bestaan. De ene patiënt krijgt het al op kinderleeftijd, de ander pas op volwassen leeftijd. De een krijgt het in combinatie met een allergie, de ander niet. Naast erfelijke factoren spelen omgevingsfactoren een rol. En tot slot kan de ernst van de klachten zeer verschillen. Wetenschappers vragen zich daarom af of er wel sprake is van één ziekte, of dat het juister is om te spreken van verschillende ziekten. Nieuwenhuis onderzocht dat door verschillende soorten genetische analyse, genetische expressie, bronchiale hyperreactiviteit (overgevoeligheid van de luchtwegen) en remissie van astma. Soms gaat astma vanzelf over. Bij klinische remissie ervaren mensen geen klachten meer, maar wijzen longfunctietesten nog wel op de aanwezigheid van astma. Bij complete remissie is ook dat laatste niet meer het geval. Wetenschappers willen graag begrijpen welke genen betrokken zijn bij complete remissie. Daarvoor zijn data nodig van patiënten vanaf de kinderleeftijd tot volwassen leeftijd. Het UMCG beschikt over zulke gegevens. Nieuwenhuis constateert dat van de 62 mensen in het UMCG-cohort acht mensen ‘complete remissie van astma’ laten zien, voor zes van hen geldt dat al vanaf hun 25ste. Dat maakt het 25ste levensjaar een belangrijke voorspeller voor de toekomst. DNA-onderzoek van deze groep, gekoppeld aan een groter (maar voor genetisch nog steeds bescheiden) cohort van 1.000 UMCG patiënten met astma, liet vervolgens zien welke vijf genen waarschijnlijk verband houden met complete remissie. Maartje Nieuwenhuis (1985) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Longziekten en Tuberculose en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek viel binnen het raamwerk van het onderzoeksprogramma GRIAC, Groningen Research Institute for Asthma and COPD, en werd gefinancierd door het UMCG, het Nederlands Longfonds en de Stichting Astma Bestrijding. Nieuwenhuis blijft als EPD-expert (deskundige op het gebied van het elektronisch patiëntendossier) in het UMCG werken.
Bron: RUG
Nick Eleftheriadis heeft nieuwe remmers van humaan 15-lipoxygenase-1 (15-LOX-1) ontwikkeld. Daarnaast beschrijft hij in zijn proefschrift de ontwikkeling van een nieuwe detectiemethode om het actieve enzym 15-LOX-1 te bestuderen. 15-LOX-1 is een belangrijke lipoxygenase in zoogdieren, die een cruciale rol speelt in de biosynthese van inflammatoire signaalmoleculen. 15-LOX-1 wordt hierdoor gezien als een regulerend enzym in verschillende inflammatoire longziekten zoals astma, chronic obstructive pulmonary disease (COPD) en chronische bronchitis. Recent is er ook een rol voor dit enzym beschreven in ziektes van het centraal zenuwstelsel zoals Alzheimer, Parkinson en beroerte. Nieuwe, krachtige remmers en moleculaire detectiemethodes voor 15-LOX-1 activiteit zijn dringend nodig om de rol van het enzym verder te onderzoeken en om de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen mogelijk te maken. In deel A is de ontwikkeling van nieuwe remmers van 15-LOX-1 beschreven. Deze remmers zijn ontwikkeld door de toepassing van een nieuwe benadering voor fragment gebaseerde screening. Deze werkwijze maakt gebruik van divers gesubstitueerde moleculen voor een benadering die wordt aangeduid als substitution oriented screening (SOS). De moleculen die het enzym bleken te remmen zijn geoptimaliseerd met behulp van computermodellen op basis van de moleculaire structuur van de remmers en het enzym 15-LOX-1. Hierdoor konden verschillende potente remmers ontwikkeld konden worden. De beste remmers werden geëvalueerd in celgebaseerde onderzoeken en in ex vivo studies op precisie gesneden plakjes longweefsel van muizen. In deze studies bleken de ontwikkelde remmers ontstekingsremmende en neuroprotectieve effecten te hebben. In deel B is de ontwikkeling van een nieuwe detectiemethode om het actieve enzym 15-LOX-1 te bestuderen beschreven. Met een zogenoemde activity-based probe bleek het mogelijk te zijn om gezuiverd 15-LOX-1 te labelen op basis van de activiteit van dit enzym. Het bleek ook mogelijk om deze methode in te zetten om de 15-LOX-1-activiteit aan te tonen in cellysaten en weefsel. Deze methode is ontwikkeld door moleculen te maken die het natuurlijke substraat van dit enzym nabootsen maar die bij binding aan het enzym covalent binden aan het actieve centrum van het enzym op basis van de enzymactiviteit. Deze moleculen zijn voorzien van een terminale alkeen als chemisch label dat gebruikt kan worden voor bioorthogonale koppeling van een detecteerbare biotine functionaliteit via de oxidatieve Heck reactie. Nick Eleftheriadis voerde zijn onderzoek uit bij de afdeling Farmaceutische Genmodulatie van GRIP. Het werd gefinancierd met een NWO VIDI grant (723.012.005) en een ERC starting grant (309782). Hij vervolgt na zijn promotie zijn loopbaan aan de RUG als postdoc.
Bron: RUG
De mannitoltest, een test waarbij poeder wordt geïnhaleerd om eventueel aanwezige ontstekingscellen te prikkelen, is een goede manier om uit te sluiten dat kinderen inspanningsastma hebben. Elin Kersten en haar UMCG-collega’s gebruikten de test als alternatief voor de inspanningstest, die niet alleen tijdrovend is en veel inspanning van de kinderen vergt, maar ook tot erge benauwdheid kan leiden. Astma, een chronische ziekte van de onderste luchtwegen, is een van de meest voorkomende chronische ziekten bij kinderen en jonge volwassenen in Nederland. De ziekte vormt niet alleen een belasting voor het kind en diens familie, maar ook voor de gezondheidszorg. Artsen moeten er immers voor zorgen dat kinderen met astma de juiste medicijnen krijgen en dat hun situatie goed gevolgd wordt. Zo’n 80 tot 90% van alle astmatische kinderen heeft ook inspanningsastma: bij hen reageren de luchtwegen overgevoelig op inspanning. De inspanningstest is de meest natuurlijke ‘real life’ test om inspanningsastma vast te stellen, maar er zijn volgens Kersten ook nadelen aan verbonden. Niet alleen is er dure apparatuur en speciaal opgeleid personeel voor nodig, kinderen worden ook blootgesteld aan relatief zware fysieke inspanning en een oncontroleerbare daling in hun longfunctie. Kersten en haar collega’s namen bij 33 kinderen met astma een inspannings- en een mannitoltest af. Ze concluderen dat die laatste test een goed alternatief is voor de inspanningstest. De mannitoltest blijkt vooral geschikt om inspanningsastma uit te sluiten. Kersten ontdekte verder dat luchtwegverwijdende medicijnen (β2-agonisten) de luchtwegen gevoeliger maken voor indirecte prikkels. Kinderen die met die medicijnen stopten, herstelden sneller van een inspannings- of mannitoltest. Dit pleit volgens de promovenda voor meer onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van deze medicijnen bij jonge kinderen. Elin Kersten (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Medisch Spectrum Twente en het Universitair Medisch Centrum Groningen, binnen het UMCG-onderzoeksinstituut GUIDE en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door de stichting Pediatrisch Onderzoek Enschede. Kersten werkt als kinderarts fellow- en onderzoeker kinderlongziekten in het UMCG.
Pim-1, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in de overleving van cellen, beschermt de cellen die onze luchtwegen bekleden tegen schadelijke effecten van sigarettenrook en huisstofmijt. Dat stelde UMCG-onderzoeker Maaike de Vries vast. Maar het eiwit blijkt een dubbele rol te spelen en is ook betrokken bij een verergering van virus-gerelateerde astmaklachten; remming van het eiwit in het laboratorium bleek het vermenigvuldigen van virussen af te kunnen remmen. Deze dubbele resultaten zijn volgens De Vries meer dan voldoende rechtvaardiging voor vervolgonderzoek. Bij mensen met astma reageren de longen overgevoelig op prikkels zoals sigarettenrook, virussen en huisstofmijt. Deze omgevingsfactoren spelen ook een belangrijke rol in het verergeren van astmaklachten. De Vries onderzocht wat de rol is van de drie omgevingsfactoren op de cellen die de luchtwegen bekleden, de epitheelcellen. Ze keek daarbij vooral naar de rol van het eiwit Pim-1. De Vries ontdekte dat het eiwit niet alleen beschermt tegen schadelijke prikkels, maar dat het ook betrokken is bij het vermenigvuldigen van virussen in de luchtwegen. Onderdrukking van het eiwit met medicijnen kan volgens haar mogelijk een nieuwe behandeling zijn voor verergering van astmaklachten door een virus. Hiervoor zijn nu nog amper behandelingen beschikbaar. Maar vervolgonderzoek moet bovenal duidelijk maken wat uiteindelijk zwaarder weegt: onderdrukking van Pim-1 bij astmaklachten door een virus om zo de verspreiding van het virus te remmen, of de beschermende rol die Pim-1 van nature heeft tegen sigarettenrook en huisstofmijt. Maaike de Vries (1985) studeerde Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GSMS en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd uitgevoerd in het UMCG en in het General Hospital in Southampton (Verenigd Koninkrijk) en werd onder andere gefinancierd door het UMCG, European Respiratory Society (ERS), Stichting Astmabestrijding en de J.K. de Cock Stichting. De Vries is nu als onderzoeker verbonden aan de afdeling Pathologie van het UMCG.
Kinderen die opgroeien op een boerderij zijn beter beschermd tegen allergische aandoeningen zoals bijvoorbeeld allergisch astma, maar hebben juist een hoger risico op het krijgen van niet-allergisch astma. Patricia Robbe concludeert dat dit komt door een verschuiving die de blootstelling aan agrarische stoffen teweegbrengt in het immuunsysteem. Haar onderzoek geeft meer inzicht in het ontstaan van astma en de werking van ons immuunsysteem. Verschillende studies hebben aangetoond dat boeren en mensen met vergelijkbare agrarische beroepen een hoger risico hebben op het ontwikkelen van longziekten, zoals niet-allergisch astma, chronische bronchitis en chronisch obstructieve longziekte (COPD). Maar wetenschappers weten ook dat de omgeving van een boerderij een beschermend effect kan uitoefenen op de ontwikkeling van atopie (allergische aanleg) en allergisch astma. Robbe onderzocht de rol van aanpassingen in het immuunsysteem in de ontwikkeling van beide aandoeningen. Zij voerde haar onderzoek uit onder mensen die op een boerderij werken en met proefdieren. Robbe concludeert dat blootstelling aan het microbenrijke milieu van een boerderij leidt tot een verschuiving in het immuunsysteem. Deze verschuiving biedt volgens haar niet alleen bescherming tegen de ontwikkeling van bijvoorbeeld allergisch astma, maar hangt ook samen met een hoger risico op het krijgen van niet-allergisch astma. Bij de ontwikkeling en ernst van luchtwegovergevoeligheid binnen verschillende typen astma zijn volgens haar verschillende ontstekingsbemiddelaars en –cellen belangrijk. Patricia Robbe-Gonçalves Dias Pereira (1978) studeerde Diergeneeskunde aan de Universiteit van Rio de Janeiro, Brazilië. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Pathologie en Medische Biologie, en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds.
N-acetylcysteïne (NAC) is een antioxidans en neutraliseert vrije zuurstofradicalen die ontstaan als gevolg van normale metabole processen. Vrije zuurstofradicalen zijn hoogreactieve stoffen die schade berokkenen aan proteïnen, lipiden en DNA. In normale omstandigheden is er een evenwicht tussen oxidatieve en antioxidative processen. Wanneer dat evenwicht zoek is, spreekt men van oxidatieve stress. Oxidatieve stress, of een overaanbod in vrije zuurstofradicalen, speelt een rol bij verouderingsprocessen, maar ook in de pathogenese van diverse chronische aandoeningen, kanker, ischemie..... Het teveel aan vrije zuurstofradicalen wordt geneutraliseerd door antioxidanten, zoals het tripeptide glutation, dat ons lichaam zelf aanmaakt, en bepaalde vitaminen. NAC is nuttig om de voorraad glutation op te drijven door aanleveren van cysteïne. Antioxidanten opvoeren door middel van NAC en vitaminen vermindert de oxidatieve stress en, zo wordt vaak aangenomen, kan zowel veroudering als ziekteprocessen terugdringen. NAC werd zo’n 50 jaar geleden als mucolyticum geïntroduceerd. Het wordt vooral gebruikt bij de behandeling van COPD. NAC breekt de disulfidebruggen van glycoproteïnen waardoor de viscositeit van slijm vermindert en het beter opgehoest kan worden. Dat is de theorie, want over her daadwerkelijke nut bestaan tegenstrijdige studies. Van de andere niet-respiratoire indicaties blijft vooral het nut van NAC bij intoxicatie met paracetamol overeind. Ook op het vlak van kankerpreventie ontbreekt evidentie. Uit het EUROSCAN onderzoek, een dubbelblinde, gerandomiseerde gecontroleerde studie bij patiënten - vooral rokers en ex-rokers - met hoofd- en nekkanker of longka nker, vond men geen gunstig effect op de overleving noch op het voorkomen van recidief. Er was zelfs een tendens van meer ‘tweede primaire tumoren’. Ook uit ander biochemisch onderzoek blijkt dat er geen of eerder een ongunstige invloed is van NAC bij kankertherapieën.
Bron: FUS
In gesprek met je zorgverlener via een videoconsult. Het patiëntenportaal ‘Mijn UMC Utrecht’ biedt de mogelijkheid om via videoconsult met je zorgverlener te communiceren. Vooral voor patiënten die van ver moeten komen, heeft een videoconsult toegevoegde waarde. Zij kunnen vanuit huis via een videoverbinding in gesprek gaan met hun zorgverlener en bijvoorbeeld bloeduitslagen en het behandelplan bespreken. Een videoconsult biedt meerdere voordelen ten opzichte van een telefoongesprek of e-mail. Enthousiast gebruiker van het eerste uur internist-infectioloog dr. Joop Arends ziet als grootste voordeel van deze manier van communiceren dat een videoconsult plaats onafhankelijk is. “Het geeft patiënten meer flexibiliteit om het consult in het dagelijks leven in te passen omdat zij niet naar het UMC Utrecht hoeven te komen.” Omdat patiënt en zorgverlener elkaar zien, wordt het gesprek daarnaast persoonlijker en daardoor prettiger ervaren dan bij een telefonisch consult. Joop Arends: “Voor mij is het prettiger dan bellen omdat ik de patiënt wel zie en aan de non-verbale communicatie veel heb”. Ook biedt een videoconsult de mogelijkheid om informatie te delen; zo kan de patiënt bijvoorbeeld medicatie of medische hulpmiddelen zien en de zorgverlener kan eventueel foto’s of andere uitslagen delen. Voor sommige patiënten heeft een videoconsult meer toegevoegde waarde dan voor anderen. Patiënten met een chronische aandoening, zoals diabetes, COPD of hart- en vaatziekten, moeten regelmatig naar het UMC Utrecht voor een standaardcontrole. Soms betekent dat uren reistijd voor een kwartiertje op de poli. Voor deze doelgroep kan het ideaal zijn om vanuit huis via een videoverbinding de controle uit te voeren, zodat het niet nodig is om naar het UMC Utrecht te komen. Patiënten starten het videoconsult via een link die zij ontvangen via een e-consult is het patiëntenportaal ‘Mijn UMC Utrecht’. Alle zorgdivisies hebben één of meerdere accounts om videoconsulten mee te doen. Videoconsult is een relatief nieuwe vorm van patiënt–zorgverlenercontact en is de snelstgroeiende e-health toepassing. 40 procent van de zorginstellingen in Nederland telt een groeiend aantal gebruikers van videoconsult via bijvoorbeeld een tablet. Dankzij recente wetgeving valt het gebruik van videoconsulten vanaf het tweede consult binnen de reguliere zorgvergoedingen.
Bron: UMC
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder één geneesmiddel voor geavanceerde therapie.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- ATMP Spherox (menselijke, autologe, matrix-geassocieerde chondrocyten ) bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met symptomatische articulaire kraakbeendefecten van de femurcondyle en de patella van de knie, waarbij de omvang van het aangetaste gebied niet groter is dan 10 cm².
- Blitzima is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Insulin lispro Sanofi, is een biosimilar van Humulog (insuline-analoog) en bestemd voor de behandeling van volwassenen met diabetes mellitus die insuline nodig hebben voor de handhaving van normale glucosehomeostase.
- Kyntheum (brodalumab) is een IL-17 receptor antagonist bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis in volwassen patiënten die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Oxervate (cenegermin) is een recombinante humane zenuwgroeifactor bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige neurotrofe keratitis.
- Reagila (cariprazine) is een partiele dopamine agonist bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
- Ritemvia is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Trimbow is een vaste dosis combinatie van beclometasondipropionaat, formoterolfumaraat-dihydraat en glycopyrronium bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Tuxella is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Veltassa (patiromer) is een kaliumbinder bestemd voor de behandeling van hyperkaliëmie.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Izba (travoprost) is een prostaglandine F2 analoog en nu ook bestemd voor verlaging van de verhoogde intra-oculaire druk bij pediatrische patiënten van 3 jaar tot 18 jaar met oculaire hypertensie of een pediatrische glaucoom.
- Komboglyze (metformine en saxagliptine) en Onglyza (saxagliptine) zijn antidiabetica en kunnen nu ook in combinatie worden gegeven met dapagliflozin.
- Renvela (sevelamer) en Sevelamer carbonate Zenvita (sevelameer) zijn niet-calciumhoudende fosfaatbinders nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten ouder dan 6 jaar met een BSA > 0.75m2.
- Zykadia (ceritinib) is nu ook bestemd als monotherapie voor de eerste lijnbehandeling van patiënten met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)-positieve gevorderde niet-kleincellig longkanker.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddel (in alfabetische volgorde)
- Adlumiz (anamorelin hydrochloride). Adlumiz was bestemd voor de behandeling van anorexie, cachexie of onbedoeld gewichtsverlies bij patiënten met niet-kleincellige longkanker.
- Menselijke IgG1 monoklonale antistof specifiek voor menselijke interleukine-1 alfa XBiotech. Dit middel was bestemd voor de behandeling van verzwakkende symptomen van gevorderde colorectale kanker.
- Masipro (masitinib). Masipro was bestemd voor de behandeling van systemische mastocytose.
Uitkomst herbeoordeling van vancomycine bevattende antibiotica
In het kader van de strijd tegen antimicrobiële resistentie adviseert de CHMP wijzigingen in de voorschrijfinformatie van geneesmiddelen die het antibioticum vancomycine bevatten. Deze wijzigingen moeten een correct gebruik van deze antibiotica bij de behandeling van ernstige, door grampositieve bacteriën veroorzaakte infecties bevorderen.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 15-18 mei 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Dit verband is tussen 2009 en 2013 elk jaar te zien. Dit is in 2016 in het hoofdrapport Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden (VGO) ook al geconcludeerd, maar een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken bevestigt deze conclusies en onderbouwt ze steviger. Het gaat gemiddeld om ongeveer 119 extra patiënten met longontsteking per jaar per 100.000 mensen in het onderzoeksgebied. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen echter niet worden uitgesloten. Ook rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk. Deze uitkomsten blijken uit vervolgonderzoek van VGO. Het onderzoek bevestigt ook de eerdere conclusie dat mensen met COPD, die in de buurt van veehouderijen wonen, vaker en ernstiger klachten hebben dan mensen die op grotere afstand van veehouderijen wonen. Uit luchtmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een veehouderij kleiner wordt of het aantal veehouderijen in een gebied (de dichtheid) groter wordt. Endotoxinen zijn kleine onderdelen van micro-organismen die luchtwegirritatie en ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Veehouderijsectoren met de hoogste uitstoot van fijnstof, zoals pluimvee- en varkenshouderij, dragen duidelijk bij aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Opvallend is dat ook sectoren van de veehouderij die niet bekendstaan om een hoge uitstoot van stoffen toch substantieel lijken bij te dragen aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Veehouderijen uit deze sectoren zijn in grote aantallen in het VGO-gebied vertegenwoordigd.
Bron: RIVM
Byrthe Vos onderzocht vraagstukken en controverses omtrent ons begrip, diagnostiek en de behandeling van insectenallergie. Op basis van haar onderzoek is de standaard diagnostische test voor wespenallergie verbeterd. Ook komt ze tot aanbevelingen voor een patiëntengroep die extreem gevoelig is voor bijen- en wespengif en onderzocht ze de mogelijkheid om de bestaande behandeling die de (over)gevoeligheid voor dit gif vermindert versneld op te starten. Diagnose van een overgevoeligheid voor wespengif wordt doorgaans vastgesteld met het ImmunoCAP® wespengif extract. Vos ontdekte dat een van de belangrijkste allergenen uit dit gif, het Ves v 5, vaak in een te lage dosis aanwezig is om een allergie vast te stellen aan de hand van de antistof IgE in het bloed. Toevoeging van artificieel Ves v 5 (recombinant Ves v 5) vergroot de sensitiviteit van de test, zonder de specificiteit aan te tasten. Naar aanleiding van de studie werd rVes v 5 toegevoegd aan ImmunoCAP® die wordt gebruikt in routine diagnostiek. Patiënten met een verhoogde aanwezigheid en activiteit van mestcellen (ISM) hebben doorgaans zeer ernstige reacties op wespensteken en kunnen er soms zelfs aan overlijden. Vos stelde vast dat deze patiënten een lagere waarde van de antistof IgE tegen het wespengif hebben als zij allergisch voor wespen zijn. Zij toont aan dat voor deze groep patiënten een lagere drempelwaarde van deze antistof moet worden gebruikt voor het vaststellen van overgevoeligheid en de daarbij horende desensitisatie behandeling (VIT). Het uitvoeren van VIT gebeurt doorgaans via een schema waarbij de dosis gif geleidelijk wordt opgehoogd. Vos laat in een pilot studie zien dat één (hoge) dosis van 100 microgram gevolgd door drie booster injecties met dezelfde hoeveelheid goed wordt verdragen en hetzelfde effect heeft als de gebruikelijke schema’s bij een bepaalde groep patiënten. Implementatie van dit schema levert een aanzienlijke kostenbesparing op. Bovendien is het korte schema minder belastend voor patiënten. Tot slot brengt Vos een aantal factoren in kaart die het succes van VIT verminderen. Byrthe Vos (1988) deed haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD traject bij het UMCG. Het promotieonderzoek vond plaats binnen het onderzoeksprogramma van het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC), onderzoeksinstituut GUIDE. De financiering was afkomstig van HAL allergy, Pharming group, Shire, Bausch + Lomb, ALK-Abelló, MEDA Pharma en Thermo Fisher Scientific. Vos is nu arts assistent chirurgie in het Tergooi ziekenhuis in Hilversum en Blaricum.
Bron: RUG
De laatste jaren zijn de indicaties voor het chronisch gebruik van azitromycine zeer sterk uitgebreid, met name bij sommige patiënten met chronisvh obstructief longlijden (COPD), mucoviscidose, ernstige astma, bronchieëctasieën en neutrofiele luchtweginflammatie na een longtransplantatie. Voorzichtigheid blijft echter geboden omdat uit een recente studie blijkt dat de cardiale mortaliteit na het starten van azitromycine wegens een acuut infectieus probleem significant verhoogd is in vergelijking met patiënten die geen antibioticum kregen of behandeld werden met amoxicilline. Een zelfde verhoogde mortaliteit werd vastgesteld na het voorschrijven van levofloxacine. Wanneer azitromycine wordt voorgeschreven in acute of chronische omstandigheden, is voorzichtigheid hoe dan ook aangewezen. Daarom wordt aangeraden om voor de start van een langdurige therapie toch een ECG te nemen om de QT-tijd te evalueren en andere QT-verlengende medicatie zoveel mogelijk te vermijden. Er is daadwerkelijk een verhoogd risico, dat echter niet overroepen mag worden en waarbij de mogelijk grote voordelen afgewogen moeten worden tegen deze verhoogde overlijdensratio, die weliswaar beperkt is.
Bron: FUS
Promotie Dhr. Nicolas (Nicky) A.M. Pansters, MSc (Maastricht University). Chronische ziekten zoals COPD kunnen vergezeld gaan met spiermassaverlies, ook wel spieratrofie genoemd. Omdat dit de dagelijkse activiteiten en kwaliteit van leven van deze patiënten beperkt, is behandeling daarom ook gericht op spiermassaherstel. Onderzoek naar het eiwit GSK-3, een negatieve regulator van spiermassa, toont aan dat remming van GSK-3 activiteit zoals waargenomen tijdens herstel van geatrofieerde spieren niet is vereist voor spiermassaherstel, maar dat volledige uitschakeling van GSK-3 wel de vroege fase van spiermassaherstel bevordert. Deze resultaten bieden inzicht in de mechanismen van spiermassaherstel, dat belangrijk is voor doelgerichte medicijnontwikkelingen ter bevordering van spiermassahandhaving en -herstel in chronisch zieken. Dit onderzoek is deels gefinancierd door het Longfonds, maar hoofdzakelijk door het beurs uit het Transnational University Limburg (tUL) fonds.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder 1 weesgeneesmiddel.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Cyltezo is een biosimilar van Humira (adalimumab) bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriasis, psoriasis, plaque psoriasis bij pediatrische patiënten, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
- Elebrato Ellipta en Trelegy Ellipta zijn vaste dosis combinaties van fluticasonfuroaat, umeclidinium en vilanterol bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Nyxoid (naloxon) is een opioïde antagonist bestemd voor de behandeling van een bekende of vermoede overdosering van opioïden, zich manifesterend door ademhaling en/of depressie van het centraal zenuwstelsel. Zubsolv (buprenorfine / naloxon) is een combinatie van een opioïdagonist en een opioïdantagonist bestemd voor de behandeling van afhankelijkheid van opioïden, binnen een kader van medische, sociale en psychologische behandeling.
Nyxoid en Zubsolv zijn hybride aanvragen. Dit betekent dat de handelsvergunning voor een deel gebaseerd was op de resultaten van preklinische testen en klinische onderzoeken met een referentiegeneesmiddel en voor een deel op nieuwe gegevens. - Ontruzant (trastuzumab) is een biosimilar bestemd voor de behandeling van borstkanker in een vroeg stadium of gemetastaseerde borstkanker en gemetastaseerde maagkanker. Ontruzant is de eerste biosimilar met trastuzumab dat van de CHMP een positief advies krijgt.
- Tookad (padeliporfine) is bestemd als monotherapie voor de fotodynamische behandeling van niet eerder behandeld, unilateraal, laag risico adenocarcinoom van de prostaat met specifieke kenmerken van de patiënt en de tumor die beschreven staan in de IB tekst.
- Tremfya (guselkumab) is een gehumaniseerd IgG1-monoklonaal-antilichaam dat de werking van interleukine-23 (IL-23) blokkeert bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- VeraSeal (humaan fibrinogeen / humaan trombine) is een weefsellijm bestemd als chirurgie-ondersteunende behandeling in volwassenen in het geval dat standaard chirurgische technieken niet volstaan. Het wordt gebruikt bij de verbetering van de bloedstolling en als ondersteuning van de hechtingen bij vasculaire chirurgie.
- Zejula (niraparib) is een antineoplastisch weesgeneesmiddel en als monotherapie bestemd voor de onderhoudsbehandeling van volwassen patiënten met platina-gevoelig recidief hooggradig sereus epitheel ovariumkanker, eileiderkanker of primaire peritoneaal kanker in response (compleet of partieel) na platina-gebaseerde chemotherapie.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Benlysta (belimumab) is een humaan IgG1λ monoklonaal antilichaam en is nu ook beschikbaar als een oplossing voor injectie voor subcutaan gebruik.
- Firazyr (icatibant) is een selectieve bradykinine B2 receptor antagonist en is nu ook beschikbaar voor kinderen vanaf 2 jaar.
- Stribild (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir disoproxil) is een antiretroviraal middel en is nu ook beschikbaar voor adolescenten van 12 tot en met 18 jaar met een gewicht vanaf 35 kg.
- Tasigna (nilotinib) is nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten met nieuw gediagnostiseerde Philadelphia-chromosoom positieve chronische myeloide leukemie (CML) in de chronische fase. Het middel is ook bestemd voor pediatrische patiënten met chronische fase Philadelphia-chromosoom positieve CML met resistentie of intolerantie voor eerdere therapie, inclusief imatinib.
Uitkomst herbeoordeling negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen
De aanvragers voor Adlumiz (anamorelinehydrochloride), Humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa XBiotech (humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa) en Masipro (masitinib) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van mei 2017. Het comité heeft de eerste adviezen opnieuw beoordeeld en bevestigt de adviezen, die eerder zijn uitgebracht, om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen.
Het comité geeft verder een negatief advies voor een aanpassing van de therapeutische indicatie van Raxone.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor de handelsvergunning voor Fulphila (pegfilgrastim), Ogivri (trastuzumab) en Tigecycline Accord (tigecycline) zijn ingetrokken.
Fulphila zou bestemd zijn voor de vermindering van neutropenie bij patiënten die kankerbehandelingen krijgen.
Ogivri zou bestemd zijn voor de behandeling van borstkanker en maagkanker.
Tigecycline Accord zou bestemd zijn voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen (cSSTI), uitgezonderd diabetische voetinfecties en gecompliceerde intra-abdominale infecties (cIAI).
Een aanvraag om de indicatie van Opdivo (nivolumab) uit te breiden naar de behandeling van leverkanker is eveneens ingetrokken.
Uitkomst heronderzoek factor VIII geneesmiddelen
De CHMP concludeert dat er geen duidelijk en consistent bewijs is van een verschil in de ontwikkeling van remmers tussen de twee klassen factor VIII-geneesmiddelen. Dit zijn geneesmiddelen verkregen uit plasma en geneesmiddelen gemaakt met behulp van recombinant-DNA-technologie.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Committee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 11-14 september 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Er zijn 136 erfelijke varianten in 132 genen geïdentificeerd die de drie veelvoorkomende allergische ziekten astma, hooikoorts en eczeem veroorzaken. Dit blijkt uit een grote internationale studie, waarin het genetisch materiaal van meer dan 360.000 mensen is onderzocht. In deze wereldwijde studie, waarin de UMCG’ers Judith Vonk en Gerard Koppelman samenwerkten met onderzoekers uit Australië, USA en Europa, blijkt voor het eerst een gezamenlijke erfelijke aanleg voor deze drie allergische ziekten; dit verklaart waarom een persoon vaak last heeft van deze drie ziekten tegelijkertijd. De resultaten van deze studie zijn vandaag gepubliceerd in Nature Genetics. Deze studie was de eerste die gezamenlijke erfelijke factoren probeerde te vinden voor astma, hooikoorts en eczeem. Deze drie aandoeningen betreffen drie verschillende lichaamsdelen: de long, de neus en de huid. Volgens de onderzoekers was al wel bekend dat deze drie ziekten gezamenlijke risicofactoren met elkaar deelden, maar was nog niet bekend welke dit precies waren en waar in het menselijk genoom deze te vinden waren. Nadat de onderzoekers van ruim 360.000 mensen het genoom hadden bestudeerd, identificeerden zij 136 erfelijke varianten in 132 genen die een allergische ziekte veroorzaakten. Vrijwel alle erfelijke varianten droegen bij aan al deze drie allergische ziekten; slechts 6 varianten waren specifiek voor eczeem dan wel astma alleen. De genen beïnvloeden allemaal de manier waarop de cellen van het immuunsysteem werken. Volgens kinderlongarts Gerard Koppelman is het belang van deze resultaten erg groot. “Dit onderzoek verdubbelt onze kennis over de erfelijkheid van allergische ziekten. Het geeft aanwijzingen voor nieuwe erfelijke oorzaken van allergie, waardoor we kunnen onderzoeken of bestaande medicijnen een rol kunnen gaan spelen de behandeling van allergie. De Nederlandse inbreng in dit wereldwijde onderzoek bestond naast de data van het grote bevolkingsonderzoek Lifelines, waarmee epidemioloog Judith Vonk en kinderlongarts Gerard Koppelman van het GRIAC (Groningen Research Institute for Asthma and COPD) deze studie deden, uit het Nederlandse Tweeling-onderzoek van de Amsterdamse hoogleraar psychologie Dorret Boomsma.
Bron: RUG
Dit advies geeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) na bestudering van een signaal uit 2016 over mogelijk verminderde werkzaamheid van de astmamiddelen salmeterol/fluticason Vincion en Focus. Er zijn geen productdefecten gevonden, toch ervaren mensen problemen bij omzetting. Het CBG neemt deze klachten heel serieus. Salmeterol/fluticason is een inhalatiegeneesmiddel dat wordt gebruikt bij de behandeling van astma en chronisch obstructieve longziekte (COPD). Het CBG heeft het signaal, afkomstig van Bijwerkingencentrum Lareb, zorgvuldig bekeken en de firma bevraagd. Op basis van de beschikbare gegevens concludeert het CBG dat er geen aanwijzingen zijn voor een productdefect. Er zijn geen recente wijzigingen in het productieproces. In andere Europese landen wordt dit middel zonder problemen gebruikt. Mogelijk zijn de klachten ontstaan toen de patiënten op deze middelen zijn omgezet van een ander merk, als gevolg van het preferentiebeleid. Het CBG weet dat er altijd een kleine groep patiënten is die anders reageert op een middel. Ook blijkt uit onderzoek dat een omwisseling onzeker maakt. Het CBG onderstreept daarom nogmaals het belang van goede voorlichting bij wisseling van een medicijn.
Bron: CBG
Kanker is een complexe ziekte met veel verschillende oorzaken. Naar schatting 90-95% van alle vormen van kanker kan worden toegeschreven aan omgevingsomstandigheden en leefstijl. Promovenda Niloofar Taghizadeh beschrijft de mogelijke risicofactoren voor sterfte aan de vier meest voorkomende vormen van kanker, te weten long-, dikkedarm-, prostaat- en borstkanker. Taghizadeh beschrijft diverse genetische en omgevingsfactoren die kunnen bijdragen aan een verhoogd risico op kanker. In haar onderzoek behoorden roken en overgewicht tot de meest significante risicofactoren. Taghizadeh toonde aan dat stoppen met roken het risico van algemene sterfte en sterfte aan alle vormen van kanker reduceert. Verder bleek dat het overschakelen van sigaretten op pijp of sigaren geen verlaging van het sterfterisico door kanker oplevert. Een andere omstandigheid die vaak met kanker in verband wordt gebracht is overgewicht. Taghizadeh bestudeerde welk effect gewichtswijzigingen op de korte en lange termijn hebben op het risico op sterfte door kanker. Opmerkelijk is dat zowel een tijdelijke afname, als een tijdelijke toename van het gewicht, een gunstige invloed op het sterfterisico lijken te hebben. In het laatste deel van haar proefschrift beschrijft Taghizadeh de relatie tussen serumurinezuur en sterfte als gevolg van kanker bij mannen. Ze vond dat hogere niveaus van urinezuur geassocieerd zijn met een lager sterfterisico voor alle vormen van kanker. Taghizadeh stelt dat er naast de bekende risicofactoren die voortkomen uit omgeving, leefstijl en genen waarschijnlijk nog verschillende andere, grotendeels onbekende risicofactoren zijn. Deze verdienen nader onderzoek. Niloofar Taghizadeh (1984) studeerde Veterinaire Geneeskunde (DVM) aan de Shahrekord-universiteit in Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE in het programma Groningen Research Institute for Asthma and COPD en de afdeling Epidemiologie van het UMCG. Taghizadeh werkt inmiddels als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Calgary.
Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Dit verband is tussen 2009 en 2013 elk jaar te zien. Dit is in 2016 in het hoofdrapport Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden (VGO) ook al geconcludeerd, maar een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken bevestigt deze conclusies en onderbouwt ze steviger. Het gaat gemiddeld om ongeveer 119 extra patiënten met longontsteking per jaar per 100.000 mensen in het onderzoeksgebied. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen echter niet worden uitgesloten. Ook rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk. Deze uitkomsten blijken uit vervolgonderzoek van VGO. Het onderzoek bevestigt ook de eerdere conclusie dat mensen met COPD, die in de buurt van veehouderijen wonen, vaker en ernstiger klachten hebben dan mensen die op grotere afstand van veehouderijen wonen. Uit luchtmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een veehouderij kleiner wordt of het aantal veehouderijen in een gebied (de dichtheid) groter wordt. Endotoxinen zijn kleine onderdelen van micro-organismen die luchtwegirritatie en ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Veehouderijsectoren met de hoogste uitstoot van fijnstof, zoals pluimvee- en varkenshouderij, dragen duidelijk bij aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Opvallend is dat ook sectoren van de veehouderij die niet bekendstaan om een hoge uitstoot van stoffen toch substantieel lijken bij te dragen aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Veehouderijen uit deze sectoren zijn in grote aantallen in het VGO-gebied vertegenwoordigd.
Bron: RIVM
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) biedt een gratis longtest aan. Daarvoor kunt u op vrijdag 18 november terecht in het Leids umc. Deze zogeheten longfunctietest wordt aangeboden vanwege Wereld COPD-dag, een dag waarop wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor deze chronische longziekte. Het aantal mensen met deze ziekte, maar ook met longkanker, astma en tuberculose, stijgt. Veel longziekten zijn beter te behandelen als ze vroeg worden ontdekt. Bij een longfunctietest krijgt u een knijper op de neus, waarna u in een apparaat blaast. Het doel is om te kijken hoe goed de luchtwegen werken. Als de longen niet naar behoren functioneren, krijgt u een brief mee. Daarmee kunt u langs de huisarts. Iedereen is van harte uitgenodigd om in het LUMC langs te komen voor een gratis longfunctietest. Ook de Leidse wethouder Roos van Gelderen (Jeugd, Zorg en Welzijn) is van de partij. Zij zal ook een test ondergaan. Het initiatief wordt gesteund door het Longfonds. Iemand van deze stichting is aanwezig om informatie over longziekten te verstrekken. Ook een gratis longfunctietest ondergaan? Kom dan op vrijdag 18 november tussen 8.45 en 12.00 en tussen 13.00 en 15.45 uur langs bij de longpoli in het LUMC (locatie B2-Q/route 26).
Bron: LUMC
Het LUMC ontvangt 3 miljoen euro subsidie van de Europese Commissie (subsidieprogramma Horizon 2020) om in relatief arme landen te zoeken naar oplossingen voor chronische longaandoeningen. Die komen in deze landen veel voor doordat een groot deel van de bevolking rookt of kookt onder primitieve omstandigheden. “De kracht van dit project is dat we de lokale bevolking erbij betrekken”, aldus prof. Niels Chavannes, principal investigator van de Fresh Air Study, een internationaal consortium van veertien partnerinstituten. Niels ChavannesTwee bronnen van rook bedreigen de longen van miljarden aardbewoners: sigarettenrook en rook die ontstaat bij het koken onder primitieve omstandigheden. Zo’n drie miljard mensen (meestal vrouwen) koken dagelijks binnenshuis op brandstof als hout, koeienmest of steenkool, waarbij veel rook vrijkomt die de longen kan beschadigen. Daarnaast woont zo’n driekwart van de tabaksrokers in de armere landen. “Inmiddels zijn chronische longziekten de derde doodsoorzaak ter wereld, na hart- en vaatziekten en kanker", vertelt Niels Chavannes, hoogleraar Huisartsgeneeskunde bij de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG) van het LUMC. Nu infectieziekten effectief bestreden worden in landen met lage inkomens, blijkt de chronische longziekte COPD een groot probleem. Hier is nog weinig kennis over, al zijn er in een aantal landen al pilotonderzoeken gedaan: Uganda, Vietnam, Kirgizië en Griekenland. “Daar hebben we een netwerk opgebouwd van betrokken lokale onderzoekers die nu meedoen aan dit grote project. We gaan het probleem van longziekten verder in kaart brengen, maar ook gericht naar oplossingen zoeken. Als die werken, willen we ze ook meteen kunnen implementeren.” Die oplossingen kunnen per land verschillen en het is belangrijk de bevolking te vragen om zelf mee te denken en inspraak te geven, blijkt uit eerder onderzoek. Een project van een andere onderzoeksgroep in India mislukte bijna omdat de grote ketels die mensen daar gebruiken om voor de hele familie te koken, niet pasten op de schone kooktoestellen waarin het project oorspronkelijk voorzag. In Ethiopië faalde een ander project omdat de zeer efficiënte kooktoestellen een te dure brandstof vereisten, waardoor alle toestellen uiteindelijk op de zwarte markt belandden om te worden verkocht als oud ijzer. Chavannes heeft ook zo’n ervaring. “In Vietnam wilden we schoorstenen laten bouwen in de huizen, zoals ook in China al eerder met succes was gedaan. Maar uiteindelijk bleken mensen dit niet te willen vanwege bijgeloof. Er zouden geesten door naar binnen kunnen komen. Koken onder afdakjes in de tuin bleek hier een veel betere oplossing.” De onderzoekers hopen een matrix te ontwikkelen waarin een aantal variabelen, zoals lokale kookgewoontes, culturele gebruiken en beschikbare brandstof, bepalen welke oplossing het meest geschikt is voor een bepaald land. “Waar we in eerder onderzoek achter kwamen is dat je de link moet leggen met de gezondheid van het kind. Dat vinden alle mensen heel belangrijk en de gezondheid van het kind wordt ook bedreigd door de rook, omdat ze vaak op schoot zitten bij hun moeder wanneer zij kookt. Soms raken hun longen zelfs al in de baarmoeder beschadigd.” Kinderen onder de vijf jaar krijgen gemiddeld twee antibioticakuren voor luchtwegklachten. De Fresh Air Study gaat onderzoeken of dit niet minder kan, omdat een deel van deze ‘luchtweginfecties’ helemaal geen infecties zijn, maar rookvergiftiging. “We gaan veel inzetten op educatie, met bijvoorbeeld voorlichtingsfilms, animatie en sms. En we gaan een app testen waarmee mensen zelf hun longfunctie kunnen meten door te blazen in de luidspreker van de smartphone. Voorlichting is hierbij heel belangrijk, omdat zelfs gezondheidswerkers in de landelijke gebieden in arme landen slecht zijn opgeleid en vaak niet eens weten dat roken en ‘kitchen smoke’ ongezond zijn”, aldus Chavannes.
De elektronische neus kan voorspellen of behandeling met ontstekingsremmers helpt bij mensen met astma. De eNose analyseert de adem van de patiënt en voorspelt beter dan de bestaande methoden hoe de patiënt reageert op het medicijn. Dat blijkt uit onderzoek door het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) is opgetogen: “Een elektronische neus is snel, is weinig belastend voor patiënten en kan steeds meer”, zegt directeur Michael Rutgers. Bij mensen met astma raken de longen ontstoken – ontstekingsremmers behoren dan ook vaak tot de behandeling. “De eNose kan beter voorspellen wat de reactie zal zijn op ontstekingsremmers dan de ‘gouden standaard’ die nu wordt gebruikt: de meting van ontstekingscellen in opgehoest slijm”, zegt onderzoeker Marc van der Schee. “Soms moet je dat ophoesten stimuleren met behulp van zout water. Dat is bewerkelijk en onaangenaam.” De eNose is een apparaat dat een handvol stoffen kan meten in uitademingslucht. Door ‘training’ leerden de onderzoekers de neus welke combinaties van stoffen bij een bepaald type astmapatiënt horen. Astma kent vele gedaanten, met verschillende behandelingen. Voor een arts is op voorhand meestal niet duidelijk welk middel zal werken. “Patiënten met een specifiek type ontstekingscellen in het slijm uit hun luchtwegen, de eosinofiele bloedcellen, lijken baat te hebben bij het gebruik van ontstekingsremmers, zoals steroïden. Vandaar dat nu nog wordt gezocht naar die cellen in het opgehoeste slijm”, aldus Van der Schee. Het meten aan de uitademing met de eNose is veel sneller en minder belastend voor de patiënt. Voor zijn onderzoek vergeleek Van der Schee de voorspellende waarde van beide methodes. Tot zijn verbazing kon de eNose nog beter dan de sputumanalyse voorspellen of een patiënt baat zou hebben bij behandeling van twee weken met steroïden tabletten. Het Longfonds is opgetogen over elektronische neuzen in de zorg bij longziekten. “Eerder was al duidelijk dat ze helpen bij de diagnose van longziekten. En nu ook bij de keuze voor behandeling. En dat met een eenvoudige methode, die voor mensen met een longziekte weinig belastend is”, zegt directeur Michael Rutgers. Het Longfonds juicht de ontwikkeling van elektronische neuzen van harte toe. Ook professor Peter Sterk, hoogleraar pathofysiologie bij het AMC, is hoopvol gestemd over de eNose. “We hopen dat we op termijn met een eenvoudige ‘spreekkamertest’ voldoende hebt aan wat opgevangen adem voor de diagnose en gerichte behandeling van astma en andere longziekten.” Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen.
Het RIVM heeft een systeem ontwikkeld dat aangeeft in hoeverre de luchtkwaliteit op een bepaald moment van de dag van invloed is op de gezondheid. Deze informatie biedt de mogelijkheid om de blootstelling aan luchtverontreiniging zo veel mogelijk te beperken. Mensen met een chronische aandoening, zoals astma of COPD, kunnen bijvoorbeeld beslissen om zich bij een bepaalde mate van luchtvervuiling minder in te spannen, of activiteit te verplaatsen naar een moment van de dag waarop de luchtkwaliteit beter is. Bij ernstige luchtvervuiling zijn de informatie en de handelingsperspectieven relevant voor de hele bevolking. Het systeem bestaat uit een index met de concentraties van stoffen in de lucht. Het gaat om twee vormen van fijn stof (PM10 en PM2,5), ozon en stikstofdioxide (NO2). De informatie hierover is gebundeld tot één getal, dat met behulp van kleuren vier gradaties van de luchtkwaliteit weergeeft. Deze classificatie is gebaseerd op kennis over de gezondheidseffecten van deze stoffen. De index is ontwikkeld naar aanleiding van de vraag van de GGD'en of de informatie in de bestaande luchtkwaliteitsapp van DCMR, GGD Amsterdam en het RIVM beter kan worden geduid. Ook is er behoefte aan begrijpelijke handelingsadviezen voor de gebruikers. De adviezen kunnen worden meegenomen in een nieuwe versie van de app, en op de website van de luchtmeetnetten. Bovendien zal de informatie dienen als input voor de nieuwe smogregeling, die in de loop van 2015 wordt opgesteld
Kinderen die geboren worden met nauwere luchtwegen hebben tijdens hun eerste levensjaar veel vaker klachten van hoesten en piepende ademhaling. Dat blijkt uit het WHISTLER -onderzoek van het UMC Utrecht. Het is deze week verschenen in het tijdschrift European Respiratoy Journal. In de WHISTLER-studie hebben onderzoekers van het UMC Utrecht bij 836 pasgeborenen de longfunctie via een speciale techniek gemeten. Een jaar daarna hielden ze de gezondheid van de baby’s bij. Sommige baby’s blijken veel nauwere luchtwegen te hebben dan gemiddeld. Deze kinderen hebben tijdens het eerste levensjaar veel vaker klachten van hoesten en piepende ademhaling. Ouders bezoeken vaker de huisarts met het kind en het kind gebruikt meer medicijnen tegen luchtwegklachten. Luchtwegklachten zijn bij jonge kinderen de belangrijkste reden voor bezoek aan de huisarts en voor opname in het ziekenhuis. Het was al bekend dat virusinfecties en crêchebezoek bijdragen aan het ontstaan van de klachten. Uit de WHISTLER-studie blijkt nu dat ook de aanleg van de longen bij de geboorte van grote invloed is. De resultaten suggereren dat de aanleg van de longen tijdens de zwangerschap van groot belang zijn bij het ontwikkelen van chronische longziekten op latere leeftijd zoals astma en COPD. “De resultaten benadrukken dus eens te meer het belang van een gezonde zwangerschap voor de levenslange gezondheid van het kind”, concludeert kinderlongarts prof. dr. Kors van der Ent van het UMC Utrecht. Hij leidde het onderzoek. Arts-onderzoeker Anne van der Gugten is eerste auteur van het wetenschappelijke artikel. Uit eerder onderzoek van het UMC Utrecht is gebleken dat de longfunctie van kinderen bij de geboorte sterk achteruitgaat wanneer de moeder tijdens de zwangerschap in rokerige ruimten verblijft. Ook hebben jongetjes bij de geboorte duidelijk nauwere luchtwegen dan meisjes.
Om de diagnostische accuraatheid van een nieuwe test vast te stellen, wordt een standaardprocedure gevolgd. Fens beschrijft de stappen die nodig zijn voor invoering van moleculaire ademanalyse, kortweg breathomics, voor diagnostiek van longziekten. Het totale moleculaire patroon van adem kan in één enkele meting vastgesteld worden met behulp van elektronische neuzen (eNoses) en gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS). Dit resulteert in een specifieke ‘vingerafdruk’ van de adem. Fens focuste op de validatie (het controleren van de methode) van ademanalyse voor de longziekten astma en COPD.
Onderzoekers van het AMC hebben nieuwe cellen gevonden die waarschijnlijk zijn betrokken bij allergische ontstekingen zoals hooikoorts, neusbijholte-ontsteking en astma. Het bijzondere aan de nieuwe cellen is dat ze vanaf de geboorte aanwezig zijn. De bevindingen zijn zondag on line verschenen in het tijdschrift Nature Immunology. Deze ontdekking opent mogelijk nieuwe wegen om allergische reacties beter te kunnen behandelen. Volgens onderzoeker prof. dr. Hergen Spits, hoogleraar Celbiologie van het Tytgat instituut in het AMC, was dit celtype al in de muis bekend en is het nu ook in de mens gevonden. ‘De cellen maken stoffen aan en beïnvloeden het gedrag van andere cellen en ze veroorzaken zo allergische reacties zoals hooikoorts en astma.’ De cellen zijn onder andere aangetoond in mensen met neuspoliepen, die vaak een chronische bijholte-ontsteking hebben en niet bij gezonde mensen. Met collega-onderzoekers van de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) van het AMC is gekeken naar het gedrag van deze cellen bij mensen. Daaruit blijkt dat eiwitten die de nieuw gevonden cellen afgeven, geblokkeerd kunnen worden door bestaande medicijnen (Lebrikizumab en Mepolizumab). Zo loopt in het AMC al een studie naar de behandeling van neuspoliepen met Mepolizumab. In de Verenigde Staten is net een onderzoek gepubliceerd naar de werking van Lebrikizumab bij astma. Er is hoop dat de genoemde medicijnen werkzaam zullen zijn bij allergische reacties zoals hooikoorts en bijholte-ontsteking en bij astma, zegt prof. P. Sterk, hoogleraar Pathofysiologie en fenotypering van astma en COPD van het AMC.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bretaris Genuair / Eklira Genuair (aclidinium bromide) voor de symptomatische onderhoudsbehandeling van COPD.
- Fycompa (perampanel), een nieuw anti-epilepticum voor additionele behandeling van partiële aanvallen met of zonder generalisatie bij patiënten ouder dan 12 jaar.
- Inlyta (axitinib) voor de behandeling van gevorderd niercelcarcinoom bij volwassenen wanneer eerdere behandelingen niet werkten.
- Jentadueto (linagliptin / metformin) voor de behandeling van type 2 diabetes bij volwassenen wanneer een behandeling met metformine of sulfonylureumderivaten alleen niet voldoende is.
- Kalydeco (ivacaftor) voor de behandeling van cystic fibrosis (taaislijmziekte) bij patiënten ouder dan 6 jaar met een G551D mutatie.
- NovoThirteen (catridecacog) voor de profylactische behandeling van bloedingen in patiënten ouder dan 6 jaar met congenitale factor XIII A-subunit deficiëntie.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Protelos (strontium ranelate) nieuw voor de behandeling van osteoporose bij mannen met een verhoogd risico op botbreuken.
- Votrient (pazopanib) nieuw voor de behandeling van patiënten met specifieke vormen van gevorderd weke delen sarcoom (STS) na eerdere chemotherapie of patiënten die niet geschikt zijn voor chemotherapie.
- Zonegran (zonisamide), nieuw voor de inzet als monotherapie bij de behandeling van partiële epilepsieaanvallen.
Aanpassing contra-indicaties Pradaxa
De CHMP heeft enkele contra-indicaties aangepast in de SPC vanPradaxa (dabigatran etexilaat) om voorschrijvers en patiënten te wijzen op het risico op ernstige bloedingen. Dit betreft in het bijzonder patiënten met een sterk verhoogd risico op bloedingen en gelijktijdige behandeling met andere anticoagulantia. Tevens wordt gewaarschuwd voor andere situaties waarbij het bloedingsrisico verhoogd kan zijn, zoals een gestoorde nierfunctie en het gelijktijdig geven van geneesmiddelen die de plaatjesaggregatie remmen. Bij overdosering kan het geven van bepaalde stollingsfactoren overwogen worden. De CHMP concludeerde op basis van alle beschikbare data dat de baten-risicobalans van Pradaxa positief blijft.
Positieve baten-risicobalans MabThera
De CHMP heeft de beoordeling afgerond van MabThera (rituximab). Deze beoordeling werd in gang gezet na de detectie van de Leptospira licerasiae-bacterie in een van de bioreactors in Vacaville, USA. Al het mogelijk besmette materiaal is direct vernietigd. Nieuwe batches rituximab zijn voor gebruik zorgvuldig getest.
Op basis van de beschikbare data concludeert de CHMP dat er geen risico bestaat voor de patiënt.
Harmonisatieprocedures afgerond
De CHMP heeft de harmonisatie afgerond van de productinformatie van de onderstaande producten. Door nationale registraties was diversiteit ontstaan.
- Flolan (epoprostenol) en generica. Dit geneesmiddel wordt gebruikt om bloedstolling tijdens haemodialyse te voorkomen en om Pulmonale Arteriële Hypertensie (hoge bloeddruk in de longen) te behandelen.
- Tavanic (levofloxacin) en generica, gebruikt bij de behandeling van bepaalde bacteriële infecties.
- Zinnat / Zinacef (cefuroxime) en generica, gebruikt bij de behandeling van bacteriële infecties.
Annet van Abeelen: ‘Undernutrition and chronic disease. The 1944-1945 Dutch famine’. Honger en chronische ziekten zijn belangrijke wereldwijde gezondheidsproblemen. Eerder onderzoek leverde aanwijzingen op dat deze problemen met elkaar samenhangen: kortdurende extreme honger tijdens belangrijke perioden van groei en ontwikkeling kan nadelige effecten op de gezondheid later in het leven hebben. Van Abeelen toonde aan dat vrouwen die verwekt zijn tijdens de Hongerwinter (1944-1945) eerder overlijden dan vrouwen die niet vóór hun geboorte aan de gevolgen van de Hongerwinter zijn blootgesteld. Daarnaast bleken vrouwen die ondervoed zijn geweest tijdens de kinderjaren een hoger risico te hebben op overgewicht, suikerziekte, hartziekte, COPD en astma. Honger lijkt dus niet alleen een acuut probleem te zijn, het heeft langdurige gevolgen.
Een nieuwe, ‘meedenkende’ vernevelaar blijkt grote gezondheidswinst te boeken bij kinderen met cystic fibrosis, oftewel taaislijmziekte. Als patiënten deze vernevelaar gebruiken, verbetert hun longfunctie aanzienlijk. De vernevelaar zorgt dat medicatie diep doordringt in de kleine vertakkingen van de luchtwegen, die met de conventionele inhaleerapparatuur moeilijk te bereiken waren. Dat blijkt uit onderzoek van Marije van den Beukel-Bakker die onlangs op haar onderzoek promoveerde. Taaislijmziekte is een erfelijke, ongeneeslijke aandoening. Het slijm in de longen, maar ook in de darmen van deze patiënten doet niet wat het hoort te doen. In de longen is dat het afvoeren van bijvoorbeeld bacteriën en stofdeeltjes. Het slijm hoopt zich bovendien op, waardoor in de longen chronische ontsteking ontstaat, met permanente longschade als gevolg. Benauwdheid, vermoeidheid en het ophoesten van veel taai slijm zijn de meest voorkomende symptomen van cystic fibrosis. De nieuwe vernevelaar stuurt door middel van aanwijzingen op een beeldschermpje de snelheid en de diepte van de inademing. Hij coacht de patiënt als het ware tijdens het inademen van de medicatie. Ook bepaalt de vernevelaar zelf tijdens welk gedeelte van de inademing de medicatie wordt geproduceerd. Dankzij deze nieuwe vernevelingsmethode komt veel meer medicatie dan voorheen op de plaats van de bestemming: diep in de longen, waar het slijm zich ophoopt. De vernevelaar houdt bovendien bij wanneer en hoe lang de patiënt vernevelt. Zowel behandelaar als patiënt weten nu dat de medicatie op de juiste tijden en in de juiste hoeveelheden wordt geïnhaleerd. Met de nieuwe medicatietechniek zijn kinderen met taaislijmziekte minder tijd kwijt aan het nemen van hun medicatie en verbetert hun kwaliteit van leven omdat de kleine luchtwegen beter worden behandeld. ,,De slijmophoping in de kleine luchtwegen verminderde, waardoor de longfunctie van de kinderen drastisch verbeterde. Kinderen gaven aan dat ze minder last hadden van hun ziekte,’’ legt promovenda Marije van den Beukel-Bakker uit. Of de nieuwe methode ervoor zorgt dat op den duur minder schade optreedt in de longen, kan zij nog niet zeggen. ,,Je zou verwachten dat de longen er ook op langere termijn minder snel op achteruit gaan. Maar dit onderzoek heeft niet lang genoeg geduurd om dat vast te kunnen stellen.’’ Een op de tien mensen in de Westerse wereld gebruikt dagelijks een vorm van inhalatietherapie, ook wel aerosoltherapie genoemd. Patiënten met aandoeningen als astma of COPD inhaleren hun medicijnen door middel van een puffer, poeder of vernevelapparaat. Of de nieuwe vernevelaar ook de behandeling van kinderen met astma zal verbeteren, moet verder worden onderzocht. Onderzoekster Marije van den Beukel-Bakker: ,,De onderzoeksgroep van de afdeling Kinderlongziekten zou dat nu heel graag bij astma willen onderzoeken. Maar daar moet eerst nog voldoende geld voor worden verzameld.’’
Tijdens de PRAC bijeenkomst is de herbeoordeling van vier in Europa nationaal geregistreerde geneesmiddelen (groepen) gestart: almitrine bevattende producten (gebruikt bij chronisch obstructieve luchtwegaandoening (COPD)) en diacerein bevattende producten (gebruikt bij osteoartritis). Beiden zijn niet in Nederland geregistreerd. Verder is een herbeoordeling gestart voor hydroxyethyl zetmeel (HES) bevattende infusie oplossingen (gebruikt bij de behandeling van hypovolemie bij ernstig zieke patiënten op de intensive care) en de toepassing van kortwerkende bèta–agonisten (SABA’s) als weeën remmer. Het Risicobeoordelings Comité heeft ook nieuwe signalen, aangepaste Risk Management Plannen (RMPs) en een aantal Periodieke Veiligheids Rapporten (PSUR: periodic safety update reports) beoordeeld. De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt een belangrijke rol bij het toezicht op de veiligheid van humane geneesmiddelen in Europa. De installatie van dit wetenschappelijk comité is een rechtstreeks gevolg van de nieuwe farmacovigilantie wetgeving die op 2 juli 2012 in werking is getreden. Met de nieuwe farmacovigilantie wetgeving is meer aandacht voor transparantie en een betere communicatie over besluitvorming.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cuprymina (64CU), gelabelled koper, te gebruiken voor radiolabelling van carriermoleculen die hiervoor speciaal ontwikkeld en goedgekeurd zijn.
- Revestive (teduglutide), nieuw geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met short bowel syndrome. Patiënten dienen gestabiliseerd te zijn voor wat betreft parenterale voeding, volgend op chirurgie. De behandeling dient na 6 maanden geëvalueerd te worden en te worden gestopt indien er geen verbetering is opgetreden.
- Enurev Breezhaler / Seebri Breezhaler / Tovanor Breezhaler(glycopyrronium bromide) geneesmiddel voor de symptomatische onderhoudsbehandeling van COPD.
- Zinforo (ceftaroline), antibioticum voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen en van lontontsteking opgelopen buiten het ziekenhuis.
- Zyclara (imiquimod), nieuwe variant (3.75 %w/w) voor de behandeling van actinische keratose in het volle gelaat en op het kalende hoofd. Tweedelijns behandeling.
De CHMP heeft negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende geneesmiddel:
- Elelyso (taliglucerase alfa), enzymvervangingstherapie voor de behandeling van Gaucher. Is geweigerd vanwege geen additioneel voordeel ten opzichte van VpRIV, dat de status heeft van weesgeneesmiddel heeft. (Link naar Q&A EMEA).
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Afinitor (everolimus) in combinatie met exemestane voor de behandeling van hormoon receptor-positieve, HER2/Neu negatieve, vergevorderde borstkanker bij postmenopauzale vrouwen, zonder symptomen van viscerale ziekte, die eerder al behandeld zijn met endocriene therapie.
- Cayston (aztreonam), nieuw voor de behandeling van Cystic Fibrosis bij kinderen > 6 jaar. Cayston was al goedgekeurd voor gebruik bij volwassenen.
- Enbrel (etanercept) nieuw voor de behandeling van enthetisis-gerelateerde artritis en artritis psoriatica bij kinderen vanaf 12 jaar en juveniele artritis bij kindertjes vanaf 2. Aangepast aan de nieuwste richtlijnen in het veld.
- Humira (adalimimab), nieuw voor de behandeling van axiale spondyloartritis als aparte groep binnen de al aanvaarde indicatie ziekte van Bechterew, indien er objectieve aanwijzingen zijn voor inflammatie (verhoogd CRP en/of duidelijk zichtbaar door middel van MRI).
Afronden Arbitrageprocedures
Op 22 juni heeft de CHMP de onderstaande arbitrageprocedure afgerond.
- Medabon (mifepriston). De CHMP oordeelde positief over de baten-risico balans van dit product op grond van de eigen klinische data.
- Doribax (doripenem). De CHMP heeft de Benefit/Risk in de indicatie Nosocomiale pneumonie opnieuw bekeken en is tot een positief oordeel gekomen. De artsen en apothekers zullen hierover via een DHPC nader worden geïnformeerd.
Overig
Naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen bij Roche met betrekking tot het melden van bijwerkingen is de EMA in samenwerking met de nationale autoriteiten een onderzoek begonnen. Hierbij wordt ook gekeken of de tekortkomingen van invloed zijn op de baten – risico balans van de betrokken producten.
Van 18 tot en met 22 juni wordt in De Doelen in Rotterdam het 18e congres van de International Society for Aerosols in Medicine (ISAM) gehouden. De organisatie is in handen van een comité van deskundigen aangevoerd door prof.dr. Harm Tiddens, kinderlongarts in Erasmus MC - Sophia. Experts van over de hele wereld komen naar het congres, met als doel medicijnen op een slimmere manier op de juiste plaats van bestemming te krijgen. Een op de tien mensen in de Westerse wereld gebruikt dagelijks een vorm van aerosol therapie: het inhaleren van medicijnen door middel van een puffer, poeder of vernevelapparaat. Naar schatting 80procent van de patiënten inhaleren minder dan de helft van de voorgeschreven toedieningen correct. Tiddens: "Het kan hierbij gaan om medicatie die 12.000 tot 25.000 Euro per jaar kost. Gezondheidswinst en vele miljoenen euros worden jaarlijks weggegooid door onjuist gebruik Om aerosol therapie te verbeteren zal het in Rotterdam naast therapietrouw vooral gaan over het bevorderen van inhalatie competentie door inzet van slimme inhalatoren. " Nieuwe technologieën zorgen ervoor dat het medicijn als vanzelf op de juiste manier wordt geïnhaleerd. Ook is de patiënt nu in staat, zelf zijn therapie trouw te volgen. Tiddens: "De patiënt kan steeds meer zelf zijn ziekte "managen ". Recent hebben we aangetoond dat door het gebruik van slimme vernevelaars de effectiveit van behandeling van kinderen met taaislijmziekte bijna verdubbelde ". Ook voor de behandeling van astma en COPD zal de invoer van slimme inhalatoren de effectiviteit van de behandeling dramatisch kunnen verbeteren. Tiddens: "Een puber met taaislijmziekte is twee uur per dag bezig met zijn behandeling. Het grootste deel van die tijd wordt besteed aan therapie met een inefficiënte vernevelaar waarbij je je goed moet concentreren. Dat is een niet haalbare opgave voor de gemiddelde puber. De nieuwe vernevelaars verminderen niet alleen de tijd nodig voor de behandeling maar verbeteren ook de effectiviteit en de kwaliteit van leven van de patiënt. Was de patiënt vroeger de passagier in de behandeling, nu is hij co-piloot. Ik verwacht dat de patiënt over vijf jaar de eerste piloot is en de arts de verkeersleiding. E-health technologie gaat in de komende jaren de kwaliteit van deze behandelingen dramatisch verbeteren. "
De beslissingsondersteunende webservice NHGDoc heeft er naast de reeds ontwikkelde domeinen CVRM, Diabetes en Lever weer een domein bij, namelijk schildklierfunctiestoornissen. Door de toepassing van NHGDoc in het Huisartsen Informatie Systeem wordt een eenvoudige implementatie van de standaarden van het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) in de praktijk van de huisarts mogelijk. Vanaf heden zijn naast alle NHG-richtlijnen op het gebied van cardiovasculaire-, lever- en diabetesaandoeningen, ook de schildklierstandaarden geïmplementeerd. NHGDoc wordt ontwikkeld door het NHG in samenwerking met ExpertDoc, uitgever van (online) informatieproducten voor de medische professional. Informatie over aandoeningen direct bruikbaar tijdens het spreekuur
NHGDoc bestaat uit een automatische alertservice en een consultatieservice op aanvraag. Zodra een huisarts een patiëntendossier in het Huisarts Informatie Systeem opent, wordt NHGDoc actief. Is er sprake van klinisch relevante verschillen tussen het medisch dossier en de standaarden van het NHG, dan krijgt de huisarts een alert in de vorm van een pop-up te zien. De alert wijst op ontbrekende klinisch relevante medische gegevens die volgens de NHG-standaarden ontbreken of nog kunnen worden bijgewerkt. Of geeft een relevant medicatie- en/of behandeladvies. Mocht de huisarts een NHGDoc-alert ontvangen met de aanduiding schildklier dan kan dat twee dingen betekenen: óf zijn patiënt is bekend met een schildklierfunctiestoornis en er zijn onregelmatigheden in het dossier aangetroffen met betrekking tot medicatie en/of behandeling, óf er is sprake van een risico op een schildklierfunctiestoornis. Heeft de huisarts behoefte aan meer informatie of twijfelt hij of een patiënt baat heeft bij doorverwijzing naar een specialist, dan kan gebruik gemaakt worden van de consultatieservice, ook wel te beschouwen als een "online intercollegiaal consult". Door het gebruik van NHGDoc in de huisartsenpraktijk wordt het eenvoudiger om de NHG- standaarden tijdens het spreekuur toe te passen. De kwaliteit van de geleverde zorg kan hier door verbeterd worden en er komt meer rust in de praktijk. Inmiddels wordt NHGDoc gebruikt door meer dan 300 huisartsen met de systemen Promedico of MicroHIS. Op dit moment zijn alle NHG-standaarden op het gebied van cardiovasculaire-, lever-, diabetes en schildklierziekten in NHGDoc geïmplementeerd. In de nabije toekomst worden ook andere domeinen, zoals COPD en hartfalen toegevoegd.
Chronische en uiteindelijk terminale aandoeningen zijn steeds vaker de oorzaak van sterfgevallen in Nederland. Kanker is nu met veertigduizend sterfgevallen per jaar de belangrijkste doodsoorzaak. Daarna volgen chronische aandoeningen als COPD, herseninfarct en hersenbloeding, Dementie en Hartfalen . Dat zeggen onderzoekers van NIVEL.
Vergrijzing en ongezonde leefgewoonten zullen ervoor zorgen dat meer mensen chronische ziekten als COPD, Diabetes en Osteoporose zullen krijgen. Dat stelt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
Bij de behandeling van chronisch zieken zou veel meer aandacht moeten uitgaan naar de patiënt en de problemen die hij in het dagelijks leven ondervindt door zijn ziekte. Prof. dr. Jacques van Eijk pleit in zijn afscheidsrede als hoogleraar Medische Sociologie aan de Universiteit Maastricht voor systematische en consequente toespitsing door eerstelijns zorgverleners op de gevolgen van de beperkingen van chronische ziekten voor het dagelijks leven. Richtlijnen voor de zorg van chronisch zieken zijn concreet uitgewerkt voor de somatische aspecten van de ziekte, maar meestal onvoldoende concreet voor psychische problemen van patiënten met de beperkingen van hun ziekte. Behalve het monitoren van medisch parameters (zoals bloedsuikerwaarden bij diabetes of de longfunctie bij COPD) zouden zorgverleners veel meer aandacht moeten (kunnen) hebben voor gevolgen van de ziekte voor de patiënt, zijn omgeving en het dagelijks functioneren. Patiënten worstelen vooral met belemmeringen in hun functioneren, bijvoorbeeld dat zij de trap niet meer op kunnen lopen, en niet alleen met een slechte longfunctie. Om de kosten in de gezondheidszorg te bewaken is zogenaamde outputfinanciering in het leven geroepen. Het doel is de geleverde zorg te herleiden tot kwantificeerbare eenheden (zoals Diagnose Behandel Combinaties). Op die manier kan een kostprijs bepaald worden. Begeleiding van chronisch zieken laat zich echter niet! zo makkelijk in een kostprijs uitdrukken. Daarom wordt de kostprijs voornamelijk berekend voor zorg die gericht is op het onder controle houden van de ziekte. Een wezenlijk element in zorg voor chronisch zieken blijft hierdoor achterwege, namelijk aandacht voor de ziektelast van de patiënt en of deze het redt in het dagelijks leven. Psychosociale problemen bij chronisch zieken, zoals somberheid, worden vaak "verholpen" met psychofarmaca. Echter het uiten van sombere stemming en onzekerheid over de toekomst horen bij het ziekteverloop en het verwerkingsproces. Het medicaliseren van deze problemen levert afhankelijke mensen op die steeds minder in staat zijn de normale problemen van het leven het hoofd te bieden. Daarom is het van belang dat patiënten geactiveerd worden tot zelfmanagers die in staat zijn zoveel mogelijk de regie over hun leven in eigen hand te houden. Al in de artsenopleiding zou er veel meer aandacht moeten zijn voor de last die chronisch zieken dagelijks van hun ziekte ervaren. In de Raamplannen voor artsopleidingen is de afgelopen jaren meer aandacht voor chronische aandoeningen en ook de communicatieve vaardigheden van de arts staan nadrukkelijker op de agenda. De eindtermen zijn zo geformuleerd dat er op papier aandacht is voor klachten die gerelateerd zijn aan een (chronische) ziekte, maar de praktijk is weerbarstiger. Het gaat in de opleiding specifiek om de diagnostiek en behandeling van stoornissen. De aandacht voor de beperkingen als gevolg van chronische ziekten en de wijze waarop patiënten, hun naasten en vooral ook de hulpverleners hiermee omgaan blijft te beperkt. Van Eijk waarschuwt verder voor een toename van de tweedeling in de zorg als gevolg van marktwerking. Mensen uit de lager sociaal- economische milieus leven aanzienlijk korter (6-8 jaar) dan de beter bedeelden in onze samenleving. In geval van een chronische ziekte, zijn zij vaak langer ziek en ondervinden meer problemen als gevolg van hun ziekte. De komende jaren zullen de kosten van de zorg verder stijgen. De verwachting is dat het basispakket verder uitgekleed wordt, de vrijwillige verzekering opgetuigd en het eigen risico verhoogd. De toegankelijkheid van de zorg voor minder bedeelden in het algemeen, en voor degenen met een chronische ziekte in het bijzonder, zal daardoor dus verder verslechteren.
Dit proefschift beschrijft de ontwikkeling en de toepassing van een methode, waarbij door het meten van vluchtige organische componenten (VOCs) in uitgeademde lucht verschillende ontstekingsgerelateerde luchtwegaandoeningen kunnen worden vastgesteld en bestudeerd. De uitgeademde lucht van mensen met ziektes als bijvoorbeeld cystic fibrosis (taaislijmziekte) en COPD (chronisch obstructieve longziekte) blijkt te verschillen van die van gezonde mensen. Met behulp van geavanceerde classificatiemodellen (support vector machines) is het mogelijk een beperkt aantal VOCs te selecteren, die vervolgens gebruikt kunnen worden om de diagnose te stellen. Diagnoses met behulp van de uitgeademde lucht blijken in meer dan 90% van de gevallen correct. Proefschrift: ir. Joep J.B.N. van Berkel, "There"s something in the air. Volatile organic compounds in exhaled air as biomarker in inflammatory lung diseases. Development and validation".
Naast bekende longaandoeningen, zoals astma en COPD, bestaan er ook zogenaamde diffuse of interstitiële longaandoeningen. Mogelijke oorzaken van het ontstaan van interstitiële longaandoeningen zijn genetische factoren en contact met lichaamsvreemde stoffen via de ingeademde lucht of bloedbaan. Zo kunnen geneesmiddelen een schadelijk effect op de longen hebben. Uit dit onderzoek blijkt o.a. dat het vooraf vaststellen van bepaalde genetische kenmerken zeer waardevol is om geneesmiddelentoxiciteit te voorkomen. In de toekomst kan deze informatie in de vorm van een soort "medisch paspoort" worden vastgelegd zodat er individuele zorg op maat kan worden geleverd. Proefschrift: mw. Petal A.H.M. Wijnen, "Polymorphisms in interstitial lung diseases; Friend or foe?"
Een nieuw type vragenlijst stelt de huisarts in staat om de ernst en de verandering van hyperreactiviteit van de luchtwegen bij astmapatiënten te kunnen meten. Dit maakt het mogelijk dat de huisarts in de keten zorg de regiefunctie behoudt bij de behandeling van patiënten met chronische longziekten. Huisarts R. Riemersma heeft voor zijn promotieonderzoek aan het UMC Groningen de nieuwe vragenlijst ontwikkeld en gevalideerd in samenwerking met de vakgroep Huisartsgeneeskunde en het Groningen Research Institute of Astma and COPD van het UMCG/RUG. Tot nu toe wordt hyperreactiviteit van de luchtwegen bij astma in het ziekenhuis gemeten door middel van een kostbare en tijdrovende provocatietest, die ook onprettig is voor de patiënt.
Een klein deel van de mensen met astma groeit volledig over die ziekte heen, blijkt uit onderzoek van promovendus Franke Volbeda. Sommige astmapatiënten hebben op een gegeven moment geen klachten of luchtwegafwijkingen meer, ook niet als ze stoppen met hun medicijnen. Of de astma ook echt in "complete remissie" gaat stond tot nog toe niet vast, omdat bij veel patiënten nog steeds overgevoelige luchtwegen werden gevonden als dit werd getest. Volbeda vergeleek de ontstekingsreactie in de luchtwegen na inademen van een prikkelende stof, AMP, bij astmapatiënten met en zonder overgevoelige luchtwegen. De eerste groep liet na het inademen van AMP een toename van ontstekingscellen zien, de tweede niet. "Dit zou erop kunnen wijzen dat deze laatste groep ook echt volledig over de astma is heengegroeid", schrijft Volbeda. Volbeda onderzocht ook biopten uit de luchtwegwand. Hij vond bij patiënten in complete remissie (en zonder reactie op AMP en histamine) relatief weinig eosinofiele ontstekingscellen. Dit zijn cellen die, eenmaal geactiveerd, stoffen uitscheiden die voor veel schade aan de luchtwegen kunnen zorgen. Een opvallende bevinding is verder dat een verdikt basaalmembraan - hét kenmerk van astma - even dik is bij patiënten als bij ex-patiënten. Volgens Volbeda is die dan ook niet bepalend voor de overgevoeligheid van de luchtwegen. Franke Volbeda (Groningen, 1976) studeerde geneeskunde in Groningen. Hij deed zijn promotieonderzoek bij het Groningen Research Institute for Asthma and COPD van het UMCG. Het werd medegefinancierd door het Nederlands Astma Fonds en GlaxoSmithKline. Volbeda is in opleiding tot internist in het Martini Ziekenhuis en zal over een half jaar zijn opleiding voortzetten in het UMCG.
Stoppen met roken heeft ook zin als je al wat ouder bent, blijkt uit onderzoek door de universiteit van Oxford onder 1,3 miljoen vrouwen. 20 procent van deze vrouwen rookte, 28 procent had ooit gerookt, terwijl 52 procent had nooit gerookt had. Degenen die voor hun 40ste waren gestopt met roken, leefden gemiddeld negen jaar langer dan vrouwen die door waren gegaan met roken. Als vrouwen waren gestopt met roken voor hun 30ste, betekende dat dat ze 97 procent minder risico liepen op vroegtijdig overlijden. Ook de hoeveelheid sigaretten die ze rookten maakte veel uit. Als rokende vrouwen of vroegere rokers overleden, was dat in twee derde van de gevallen aan het roken te wijten, zeggen de onderzoekers. Het ging om ziekten als langkanker, hartkwalen, beroertes en COPD.
Veel ouderen (70-plussers) hebben meer dan één chronische aandoening en een aanzienlijk deel van hen gebruikt hiervoor vijf of meer verschillende medicijnen (vooral voor coronaire hartziekten, diabetes en astma/COPD). De medicijnen die ouderen veelvuldig gebruiken (bijvoorbeeld bloeddrukverlagers of maagzuurremmers) hebben vaak bijwerkingen zoals een droge mond of misselijkheid. Mede hierdoor kunnen ouderen problemen krijgen met eten en drinken en ondervoed raken. Dit betekent dat ze mogelijk te weinig calorieën binnenkrijgen en/of te weinig noodzakelijke voedingsstoffen, zoals vitaminen, mineralen en voedingsvezels. Er zijn aanwijzingen dat ouderen tekorten hebben aan vitamine B2, vitamine B12, vitamine D, calcium, ijzer en zink. Bovengenoemde problematiek speelt zowel bij ouderen die zelfstandig wonen - 93 procent van de 70-plussers - als bij ouderen die in instellingen verblijven. Dit blijkt uit een verkenning van wat er in de literatuur over dit onderwerp bekend is. Daarnaast zijn acht zorgverleners geïnterviewd en zijn databases geraadpleegd over aandoeningen en medicijngebruik bij 70-plussers. De verkenning is onderdeel van een meerjarig project, waarin wordt onderzocht of het mogelijk is om de kwaliteit van leven en gezondheid van ouderen te verbeteren door dagelijks gezond te eten. Hierdoor gebruiken zij mogelijk minder medicijnen. De Wageningen UR (University & Research Centre), TNO en het RIVM werken voor dit project samen. De bevindingen vormen de input voor een workshop in 2013. Hierin zullen zorgverleners nader bediscussiëren of en hoe gezonde dagelijkse voeding het medicijngebruik en de gezondheidstoestand van ouderen kan beïnvloeden.
Meer dan tien keer hoger risico op een maagbloeding bij combinatie van pijnstiller met ander geneesmiddel Medicijnen combineren is gevaarlijker dan gedacht. Het risico op maagbloedingen kan meer dan vertienvoudigen bij gelijktijdig gebruik van een lage dosis aspirine of bepaalde NSAID’s met een andere geneesmiddel. Dat schrijven onderzoekers van het Erasmus MC in het oktobernummer van wetenschappelijk tijdschrift Gastroenterology. Naar schatting maakt 30 procent van de mensen in Nederland met enige regelmaat gebruik van de vrij verkrijgbare pijnstillers uit de groep NSAID’s zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen. Vaak nemen zij daarnaast ook nog andere medicijnen. Van deze pijnstillers en bepaalde andere medicijnen, zoals aspirine, steroïden en sommige bloeddruk verlagende middelen, is bekend dat zij de kans op een maagbloeding verhogen. “Maar er is weinig bekend over de risico’s wanneer de pijnstillers in combinatie met deze andere medicijnen worden gebruikt”, zegt Gwen Masclee, eerste auteur en onderzoekster op de afdeling Medische Informatie van het Erasmus MC. “Wij vroegen ons af of we de risico’s van deze medicijnen bij elkaar op kunnen tellen of dat ze misschien elkaars werking extra versterken. Uit ons onderzoek blijkt dat het combineren van medicijnen gevaarlijker is dan gedacht en dat de kans op maagbloedingen zelfs kan vertienvoudigen.” De onderzoekers bestudeerden de gegevens van 114.835 patiënten uit Denemarken, Italië en Nederland die in de afgelopen vier tot tien jaar een maagbloeding kregen. Zij brachten van elf verschillende groepen medicijnen in kaart hoe hoog het risico is op een maagbloeding bij gebruik van deze middelen en of er een versterkende werking is wanneer deze medicijnen gecombineerd worden met aspirine, niet selectieve NSAID’s en de zogenoemde veiligere COX-2 ontstekingsremmers. Masclee: “Bij alle onderzochte medicijnen is er een hoger risico op een maagbloeding, maar het effect wordt versterkt wanneer medicijnen gecombineerd worden met een NSAID. Dit extra risico op een maagbloeding is het hoogst bij gelijktijdig gebruik van een niet selectief NSAID, zoals ibuprofen, met steroïden. Bij de steroïden gaat het dan om de tabletten die veel mensen met de longziekte COPD en reuma slikken. Een andere risicovolle combinatie is een niet selectief NSAID met een bloeddruk verlagende aldosteron antagonist. Bij beide voorbeelden is het gebruik van een selectief NSAID, de voor de maag veiligere COX-2 ontstekingsremmer, minder risicovol. Opvallend is dat juist de combinatie van een COX-2 ontstekingsremmer met lage dosis aspirine minder veilig is dan lage dosis aspirine met een niet selectief NSAID.” “Het veiligst is natuurlijk om geen medicijnen te combineren”, zegt Masclee. “Helaas is dat niet voor iedereen mogelijk en is het soms kiezen tussen medicijnen met de minste bijwerkingen. Patiënten met een chronische aandoening en gebruikers van NSAID’s kunnen zelf het risico op problemen zo klein mogelijk houden door vooraf altijd het advies van de huisarts in te winnen of om de apotheker om advies te vragen en niet zelf naar de drogist te gaan om een NSAID te kopen.” Artsen kunnen de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om gerichter NSAID’s en andere medicijnen voor te schrijven. De studie is online terug te vinden op de website van het wetenschappelijk tijdschrift Gastroenterology.
Psychische stoornissen, hart- en vaatzieken en kanker veroorzaken de grootste ziektelast. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Een Gezonder Nederland’ van het RIVM. Binnen deze hoofdgroepen veroorzaken coronaire hartziekten de meeste ziektelast, gevolgd door diabetes mellitus, beroerte, angststoornissen, COPD, longkanker, stemmingsstoornissen en nek- en rugklachten. De ziektelast is hoog als een ziekte veel voor komt, lang duurt, relatief ernstig is en/of veel sterfte veroorzaakt. Verwacht wordt dat coronaire hartziekten en diabetes in 2030 nog steeds de hoogste ziektelast met zich mee brengen. Die van infectieziekten op dit moment laag, maar dat kan veranderen. Nieuwe infectieziekten kunnen zich voordoen. Bovendien zijn steeds meer bacteriën resistent tegen antibiotica.
Negen van de tien chronisch zieken voelen zich zelf primair verantwoordelijk voor de dagelijkse omgang met hun ziekte. Dat blijkt uit onderzoek door het NIVEL onder 1180 mensen hart- en vaatziekten, COPD, astma of diabetes. Van chronisch zieken wordt steeds meer verwacht dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun zorg. Uit het onderzoek blijkt dat zij zelf de regie willen voeren over hun zorg en leven, liefst met informele hulp van familie en vrienden. Met name ouderen, alleenstaanden en mensen met complexe problematiek of lichamelijke beperkingen kunnen niet zonder hulp. Maar informele hulp blijkt vaak moeilijk te regelen. Mensen voelen zich bezwaard om hulp te vragen aan partners of familie, hun netwerk is te klein of hun kinderen wonen te ver weg.
Overactieve blaas (OAB) komt veel voor en verlaagt de kwaliteit van leven. De huidige standaardbehandeling is het blokkeren van muscarine receptoren, maar deze medicatie wordt beperkt door bijwerkingen zoals droge mond, visusstoornissen en constipatie. β3-adrenoceptoragonisten, die een ander werkingsmechanisme bezitten, vormen dan ook een nieuwe, alternatieve optie voor behandeling van OAB. Het onderzoek beschreven in het proefschrift van Hana ÄŒernecká richt zich op de mechanismen achter het effect van β3-adrenoceptorstimulatie in de blaas en op de specifieke detectie van β3-adrenoceptoreiwitten in verschillende organen en weefsels. β3-adrenoceptoren worden gezien als belangrijke spelers in de regulatie van verscheidene orgaansystemen, zoals hersenen, hart, bloedvaten, baarmoeder en urineblaas. Recent is gebleken dat stimulatie van deze receptoren effectief kan zijn in de behandeling van patiënten die last hebben van een overactieve blaas (OAB). Mirabegron, een stof die de β3-adrenoceptor stimuleert, is inmiddels in veel landen beschikbaar voor de behandeling van OAB. We weten echter nog te weinig over waar en hoeveel β3-adrenoceptoren in het lichaam voorkomen. ÄŒernecká en haar co-auteurs hebben de moleculaire mechanismen, betrokken bij de relaxatie door β3-adrenoceptor agonisten van de blaas van rat en mens nader in kaart gebracht. Gevonden is ook dat β3-adrenoceptor stimulatie een sterker effect heeft tegen stimuli die in de zieke blaas een rol spelen, vergeleken met die van de gezonde blaas. Daarnaast zijn specifieke antilichamen tegen β3-adrenoceptoren geïdentificeerd en gevalideerd voor detectie in weefsels van de rat en de mens. Hana ÄŒernecká deed haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de afdeling Molecular Pharmacology, van het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het werd gefinancierd door Astellas, RUG-GRIP. Haar volgende werkkring is als postdc bij het Max Delbruck Center.
Tegenwoordig bedrijft vrijwel iedere arts in hoge mate ouderengeneeskunde. Dat zou dus gewoon basiszorg moeten zijn en geen specialisatie. Dit stelt internist Gerard Jan Blauw in zijn intreerede als bijzonder hoogleraar interne geneeskunde, in het bijzonder ouderengeneeskunde in het LUMC. “Samen met onze patiënten zullen we de beschikbare resources intelligenter moeten gebruiken, nagaan wat nog zinvol is.” Veroudering begint al tussen het 25ste en 30ste levensjaar, dus zodra alle weefsels volgroeid zijn. Afhankelijk van iemands genetische constitutie of leefstijl verloopt dat proces trager of sneller. Het is volgens Blauw onzin mensen boven een bepaalde leeftijd in handen te geven van geriaters. “Eigenlijk is alleen kindergeneeskunde een totaal andere tak van sport. Geriatrie is een weeffout in de geneeskunde. Dat dit zo begroeid is, heeft te maken met demografische ontwikkelingen, stijging van zorgkosten en omdat de geneeskunde zich mettertijd heeft opgesplitst in talloze specialismen en deelspecialismen.” In vroeger tijden was de gemiddelde levensverwachting ongeveer de helft van nu. Door ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en door collectieve maatregelen is de levensverwachting spectaculair gestegen. Was rond 1900 het aantal tachtigplussers nog geen 1 procent, nu is dat 4 procent en halverwege deze eeuw naar verwachting 7 procent. Ongeveer 40 procent van de zorgkosten wordt verbruikt door 65-plussers, 20 procent door tachtigplussers. Richtlijnen niet adequaat Door de toenemende specialisatie is de wetenschappelijke kennis toegenomen. Om iedereen maximaal van de nieuwste ontdekkingen en bewezen behandelingen te laten profiteren bedienen dokters zich van richtlijnen. Maar klinische studies waarop het bewijs gebaseerd is worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Juist ouderen hebben heel vaak verschillende aandoeningen tegelijk. “Richtlijnen die gelden voor veertigjarigen zijn waarschijnlijk niet het beste beleid voor tachtigplussers”, stelt Blauw. “Een oudere met hoge bloeddruk, suikerziekte, artrose, osteoporose en COPD zou volgens de verschillende richtlijnen moeten worden behandeld met twaalf verschillende geneesmiddelen in negentien verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Ook krijgt men van de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee.” Aandacht voor levenskwaliteit "Men kan een 91-jarige met een hartinfarct succesvol opereren, maar moet men deze dan het resterende leven blootstellen aan een cocktail van middelen die bloedstolselvorming tegengaan, met alle bijwerkingen van dien?" vervolgt Blauw. "Het succes van antikankerbehandelingen wordt doorgaans gemeten als relatieve toename van het aantal patiënten dat na vijf jaar nog in leven is. Maar bij mensen die ouder zijn dan de gemiddelde levensverwachting is dat getal absurd. Het gaat dan om levenskwaliteit en dat is veel lastiger meetbaar en zeer individueel.” Aandacht voor levenskwaliteit, dus voor onder meer sociale contacten, mobiliteit, zelfstandigheid, vraagt om een andere rol van artsen. "Ze moeten veel meer dóórvragen. Een klacht als lusteloosheid kan bij een oudere patiënt voortkomen uit eenzaamheid, een factor die nauwelijks meetbaar en vaak moeilijk bespreekbaar en invoelbaar is." Regiefunctie internist ouderengeneeskunde Het is cruciaal de zorgvraag helder te krijgen, te wegen in hoeverre interventie zinvol is. Wat verwacht de patiënt nog van het leven? "Zo’n gesprek overstijgt het strikt medisch inhoudelijke, maar kan wel voorkómen dat wordt ingezet op nodeloze diagnostiek en behandeling. Echter, tijdrovende gesprekken worden niet vergoed, vallen niet onder een DBC!” Blauw pleit ervoor specialisten te scholen in de kunst van het converseren en dit soort gesprekken op te waarderen tot verrichting. Het is de visie van de Nederlandse Internisten Vereniging dat ouderen recht hebben op hoog gespecialiseerde zorg, en daarbij ook recht op een multidisciplinaire benadering, om zo over- en onderhandeling te voorkomen. Hier ziet Blauw een mooie regiefunctie voor de internist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. "Deze moet niet de behandeling willen overnemen of de patiëntengroep willen claimen, maar een ondersteunende rol vervullen." Oudere patiënt in ieder onderwijsblok In zijn oratie roemt Blauw de samenwerking tussen specialisten ouderen geneeskunde, neurologen, cardiologen, psychiaters, psychologen in het Haagse Bronovo Behandeladviescentrum Ouderengeneeskunde, waaraan hij is verbonden. “Meestal worden patiënten terugverwezen naar de huisarts met een geïndividualiseerd behandelplan. Met zorgverzekeraar CZ en huisartsen wordt nu ook gekeken hoe we dit model kunnen aanbieden in de thuissituatie." Blauw is weinig te spreken over het huidige niveau van onderwijs op het gebied van ouderengeneeskunde in Nederland. “In Leiden krijgen studenten weliswaar een onderwijsblok over de oudere patiënt, maar dat zet deze patiëntengroep toch weer apart. De oudere patiënt zou in ieder onderwijsblok, dus bij de behandeling van ieder ziektebeeld of orgaansysteem ter sprake moeten komen.” Inmiddels is een landelijk project van start gegaan om onderwijs over ouderzorg te ontwikkelen voor de medische vervolgopleidingen. Voor zijn eigen vakgebied, interne geneeskunde, zou Blauw graag zien dat ouderengeneeskunde al vanaf het eerste jaar integraal onderdeel wordt van de opleiding. “Specialisatie in ouderengeneeskunde zou dan vooral meerwaarde hebben voor patiënten met een complexe leeftijd-gerelateerde problematiek.” Wat betreft wetenschappelijk onderzoek wil Blauw zich richten op onderzoek dat de klinische praktijk van ouderengeneeskunde ondersteunt, zoals onderzoek naar de relatie tussen hart- en vaatziekten en hersenfunctie, naar de relevantie van nierdialyse of naar het optimaliseren van de zorg voor de acuut presenterende oudere patiënt (APOP-studie). Ook is hij betrokken bij een onderzoekslijn naar de presentatie van kanker en de gevolgen van antikankerbehandeling bij ouderen. De oprichting van het Leiden University Cancer Center, een samenwerking tussen LUMC en fusieziekenhuis MCH-Bronovo, zal een extra investering in deze onderzoekslijn mogelijk moeten maken. Dit klinische onderzoek zal worden aangevuld met het biomarkeronderzoek. “In de toekomst hopen we bij individuele oudere patiënten te kunnen voorspellen welke ziektebeelden ze mogelijk zullen ontwikkelen.” Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Blauw valt binnen het profileringsgebied Ageing. Zijn volledige oratie Van specialisatie naar basiszorg is te lezen op de website van het LUMC.
E-sigaretten, oftewel elektronische sigaretten, verdampen een vloeistof die meestal nicotine en een smaakstof bevat. De e-sigaret is weliswaar minder ongezond dan tabakssigaretten, maar de damp van e-sigaretten bevat een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat onder andere om nicotine, propyleenglycol en glycerol en aldehydes, nitrosamines en metalen. Inhalatie hiervan kan leiden tot irritatie en schade aan de luchtwegen, hartkloppingen en een verhoogde kans op kanker. Deze gezondheidseffecten zijn wel veel minder ernstig dan die van tabak roken: longkanker, hartinfarct en beroerte, longemfyseem en COPD, en mond-, tong-, slokdarm-, maag- en blaaskanker. Dat blijkt uit onderzoek van het RIVM, waarvoor metingen zijn verricht, risicobeoordelingen zijn gedaan en gebruikers zijn geraadpleegd. Het onderzoek is in opdracht van VWS uitgevoerd vanwege de forse groei van het aantal e-sigaretgebruikers en de onduidelijke gezondheidseffecten van het gebruik. Voor dit onderzoek is het risico voor gebruikers beoordeeld op basis van de stoffen in de damp. In 2015 gaat het RIVM de effecten van stoffen in uitgeademde damp op omstanders onderzoeken. Uit het onderzoek blijkt dat mensen vooral e-sigaretten roken in de veronderstelling dat het minder schadelijk is voor de gezondheid dan een gewone sigaret en helpt om te stoppen met roken. Van de vele merken en modellen zijn navulbare e-sigaretten het meest populair. Vrijwel alle gebruikers rookten tabak voordat ze met de e-sigaret begonnen en de meesten gebruiken tabak naast hun e-sigaret. De 'dampers' verschillen sterk in hun dampgedrag, bijvoorbeeld in het aantal trekjes dat zij per dag gebruiken. De samenstelling van de vele soorten e-vloeistof op de Nederlandse markt en die van de resulterende damp blijken onderling sterk te verschillen. Soms komen de gevonden hoeveelheden nicotine in de vloeistof niet overeen met de gehalten die op de verpakking staan. Van sommige stoffen blijken de concentraties in de damp hoger te zijn dan in de vloeistof. Aldehydes ontstaan bij de opwarming van de vloeistoffen en metalen komen vrij uit de verdamper. Propyleenglycol en glycerol zijn 'dragervloeistoffen' voor nicotine en de smaakstoffen.
"Health benefits of (-)-epicatechin and other flavonoids". Flavonoïden zijn stoffen die in allerlei voedingsproducten voor komen. Dit onderzoek richt zich speciaal op flavanolen, een subgroep van de flavonoïden. Epicatechine is één van deze flavanolen en thee en cacao bevatten relatief hoge concentraties van deze stof. De antioxidant- en ontstekingsremmende werking van epicatechine kan van groot belang zijn bij chronische inflammatoire ziektes zoals reumatoïde artritis, chronische darmontsteking, astma en COPD. De onderzoeksresultaten laten ook een positief effect zien van flavanolen op vasculaire gezondheidskenmerken. Een periode van acht weken met inname van flavanolen uit druivenpitten verbeterde de vasculaire functie in proefpersonen en verminderde markers van oxidatieve stress en ontsteking in het bloed. Verder is het op basis van deze bevindingen te verwachten dat epicatechine en andere flavonoïden de werking van anti-inflammatoire geneesmiddelen weer herstellen. Het is in de toekomst dus niet ondenkbaar dat beiden tegelijkertijd worden voorgeschreven.
Ouderen hebben vaak meerdere aandoeningen en dat bemoeilijkt een effectieve behandeling. Maar klinische studies worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Dat zegt internist en hoogleraar interne geneeskunde R.J. Blauw van het LUMC. Richtlijnen die gelden voor 40-jarigen zijn volgens hem waarschijnlijk niet het beste beleid voor 80-plussers. Een oudere met hoge bloeddruk, diabetes, artrose, osteoporose en COPD moet volgens de verschillende richtlijnen worden behandeld met 12 verschillende geneesmiddelen in 19 verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Bovendien geven de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee. Artsen moeten ook meer doorvragen bij oudere patiënten om achter de aard van hun klachten te komen.
Reumapatiënten hebben meer kans op andere chronische ziekten, zeggen onderzoekers van het NIVEL en het VUmc. 56 procent van de onderzochte reumapatiënten ontwikkelde binnen drie jaar een extra chronische aandoening. Het ging met name om COPD, hoge bloeddruk, carpaal tunnelsyndroom of hartfalen. Bij mensen zonder reuma was dit 46 procent. Reuma is een auto-immuunziekte waarbij de gewrichten ontsteken. Zoals vaak voor komt bij chronische zieken, hebben ook veel reumapatiënten nog een of meer andere chronische ziekten. Op het moment dat de diagnose reuma wordt gesteld, heeft 70 procent van de patiënten al minimaal één andere chronische aandoening. Dat betekent dat iemand nog meer beperkingen ondervindt en een minder goede kwaliteit van leven, zeggen de onderzoekers.
Meer erfelijke gevoeligheid voor allergie en veranderingen in de kleinere luchtwegen spelen mogelijk rol bij het ontstaan van astma. In het ontstaan van astma bij jonge kinderen spelen verschillende oorzaken een belangrijke rol, zoals DNA-varianten die mogelijk te maken hebben met de gevoeligheid voor allergie en veranderingen in de kleinere luchtwegen, de vertakkingen van de grote luchtwegen. Dat is één van de conclusies van Olga Savenije in haar promotieonderzoek. Deze bevindingen zijn van belang voor verder onderzoek naar astma bij kinderen. Savenije bevestigt allereerst dat op dit moment niet te voorspellen is welk jong kind met luchtwegklachten astma heeft. Verschillende bestaande voorspellingsmodellen bleken geen onderscheid te kunnen maken tussen kinderen die later astma ontwikkelen (een derde) en kinderen met tijdelijke luchtwegklachten (twee derde). Dat maakt het ingewikkeld voor dokters om te besluiten of ze wel of niet medicijnen tegen astma moeten voorschrijven. In het tweede deel van haar onderzoek toont de promovenda aan dat DNA-varianten in bepaalde genetische signaalroute (het IL33-IL1RL1 pathway) verband houden met de ontwikkeling van astma en het ontstaan van ‘piepen’ – een piepende ademhaling – mogelijk doordat kinderen dan meer gevoelig zijn voor het ontwikkelen van allergie. Tot slot stelt ze vast dat bronchiale hyperreactiviteit (luchtwegvernauwing na het inademen van bijvoorbeeld kou en mist) een kenmerk is van astma in kinderen. Een vernauwing van de kleinere luchtwegen beïnvloedt bronchiale hyperreactiviteit en is daardoor een indirect kenmerk van astma. Hun rol, zo stelt Savenije, moet nader onderzocht worden. Olga Savenije (Leeuwarden, 1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Epidemiologie, Longziekten en Kinderlongziekten en allergie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek viel binnen het raamwerk van het Groningen Research Insitute of Asthma and COPD (GRIAC) en werd onder andere gefinancierd door het Ubbo Emmiusfonds, GUIDE, ZonMw, en het Longfonds. Savenije begint na haar promotie aan de opleiding huisartsgeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Psoriasis kan als ‘trigger’ fungeren voor een aantal andere aandoeningen. Dat schrijven onderzoekers van Pennsylvania University in vaktijdschrift JAMA Dermatolgy. Zij deden onderzoek onder 18.000 mensen, van wie de helft psoriasis had, om na te gaan in hoeverre zij vatbaar waren voor een aantal aandoeningen. Zij vonden een direct verband met een aantal aandoeningen, waaronder diabetes, COPD, hartaanval en nierfunctiestoornissen. Duidelijk is geworden dat er een verband is met de delen van het lichaam die zijn getroffen door psoriasis en het immuunsysteem. Volgens de onderzoekers is de ontstekingsactiviteit van psoriasis daar de oorzaak daarvan. Vervolgonderzoek is al aangekondigd.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Giotrif (afatinib), een pan-ErbB tyrosinekinaseremmer, voor de behandeling van patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom met activerende EGFR mutaties. De behandeling is beperkt tot patiënten die niet eerder tyrosinekinaseremmers gehad hebben.
- Grastofil (filgrastim), een biosimilar van Neupogen en derhalve goedgekeurd voor dezelfde indicaties.
- Vipidia (alogliptin), Incresync (alogliptin/pioglitazon), Vipdomet (alogliptin/metformin),
goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met diabetes type 2. - Tybost (cobicistat), goedgekeurd als farmacokinetische versterker van darunavir of atazanavir te gebruiken bij de behandeling van HIV-1 patiënten.
- Ultibro en Xoterna Breezhalers (glycopryrronium/indacaterol), goedgekeurd voor luchtwegverwijdende onderhoudsbehandeling van COPD om de symptomen van de aandoening te verlichten.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Defitelio (defibrotide). Op verzoek van de firma werd deze aanvraag opnieuw beoordeeld. Hierbij kwam de CHMP tot een positief oordeel, maar heeft het product alleen goedgekeurd voor de behandeling van ernstige hepatische veno-occlusieve aandoeningen (VOD) na beenmergtransplantatie.
- Xeljanz (tofacitinib), bedoeld voor de behandeling van reumatoïde artritis. De aanvraag werd op verzoek van de firma opnieuw beoordeeld. Het advies van de CHMP blijft negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Eylea (aflibercept), uitbreiding van de indicatie met maculaoedeem ten gevolge van central retinal vein occlusion (CRVO).
- Ilaris (canakinumab), mag nu ook gebruikt worden (als monotherapie of in combinatie met methotrexaat) voor de behandeling van actieve systemische juveniele idiopathische artritis bij kinderen vanaf 2 jaar, die onvoldoende reageren op NSAID’s en systemische corticosteroïden.
- Prezista (darunavir), mag nu ook gebruikt worden bij niet eerder behandelde adolescenten vanaf 12 jaar met een gewicht van ten minste 40 kg.
- Revolade (eltrombopag), mag nu ook gebruikt worden bij volwassen patiënten met chronische hepatitis C infectie ter behandeling van trombocytopenie waarbij het aantal trombocyten zo laag is dat een behandeling met interferon niet gestart kan worden.
- Simponi (golimumab), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van matig tot ernstige vormen van colitis ulcerosa bij volwassenen, die onvoldoende reageerden op standaardtherapie.
- Stelara (ustekinumab), de indicatie wordt uitgebreid naar de behandeling van artritis psoriatica, al dan niet samen met methotrexaat na andere DMARDs (Disease-modifying antirheumatic drugs).
- Zonegran (zonisamide), mag nu ook gebruikt worden als aanvullende behandeling van partiële epileptische aanvallen bij adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar.
Weigering handelsvergunning
- Delamanid (delamanid), was bedoeld voor de behandeling van multiresistente Tuberculose in combinatie met een andere behandeling. De CHMP oordeelde dat de werkzaamheid van het geneesmiddel onvoldoende is aangetoond.
Uitkomst herbeoordelingen
- Ketoconazole bevattende producten (ketoconazole) was eerder goedgekeurd voor de behandeling van schimmelinfecties. De CHMP is van mening dat vanwege de bijwerkingen op de lever en de beschikbaarheid van andere behandelingen de baten/risico balans niet langer positief is, voor gebruik als antischimmelmiddel.
- Metoclopramide bevattende producten zijn bedoeld voor de behandeling en het tegen gaan van misselijkheid en braken. Gezien de neurologische bijwerkingen heeft de CHMP de aanbeveling gedaan metoclopramide bevattende producten alleen kortdurend te gebruiken (maximaal 5 dagen) en niet voor te schrijven aan kinderen tot 1 jaar. Bij kinderen vanaf 1 jaar zou het alleen gebruikt mogen worden bij de behandeling van misselijkheid en braken na narcose en/of als gevolg van chemotherapie als andere behandelingen onvoldoende effect hebben.
Terugtrekkingen
- Effentora (fentanyl citrate) De indicatie uitbreiding voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen met chronische pijn niet ten gevolge van kanker, is door de firma terug getrokken. De CHMP heeft aangegeven dat de baten/risico balans niet langer positief is.
- Eviplera (emtricitabine, rilpivirine hydrochloride, tenofovir disoproxil fumarate) De indicatie uitbreiding naar patiënten met een hogere virale belasting (i.e. van 100.000 copies per ml naar 500.000 per ml) is door de firma ingetrokken. De CHMP was van oordeel dat het risico op resistentie te groot was om tot een positief oordeel te komen.
Elke dag horen 35 Nederlandse kinderen dat zij allergisch astma hebben: astma door een allergie. Zij kunnen achterop raken in hun ontwikkeling, op school of in hun groei en ze moeten dagelijks medicijnen gebruiken. Jaarlijks gaat het om 13.000 nieuwe diagnoses. Dat meldt het Longfonds (voorheen Astma Fonds) vandaag, op Wereld Astma Dag (7 mei). Directeur Michael Rutgers: “Een vaccin moet voorkomen dat jonge kinderen allergisch astma krijgen.” Voor de meeste mensen zijn prikkels als stof of pollen onschadelijk. Maar bij mensen met allergisch astma zetten ze het afweersysteem ‘op scherp’. Dat betekent benauwdheid, hoesten en een piepende ademhaling. Astma heeft een grote invloed op het leven van een kind. Nienke (10) uit Almere heeft door haar astma soms een tekort aan zuurstof. “Ik heb dan hoofdpijn of ik word duizelig”, zegt Nienke. Ze werd ook opgenomen in het ziekenhuis. Nienke liep een achterstand op in haar groei en ze gebruikt dagelijks medicijnen. Dennis (7) uit Dedemsvaart had als baby al longklachten. “Ik krijg het benauwd van dieren zoals poezen en honden”, zegt Dennis. Hij houdt van voetbal en zwemmen, maar moet wel rekening houden met zijn astma. Ook Dennis gebruikt dagelijks medicijnen. Hij werd voor zijn astma al vier keer opgenomen in het ziekenhuis. “We willen longziekten voorkomen, liefst al op jonge leeftijd”, zegt Rutgers. “Duizenden kinderen zijn geholpen met een vaccin dat hun afweersysteem koest houdt. Het is onze droom dat er een vaccin komt. Nederlandse wetenschappers werken daar hard aan, maar we zijn er nog niet.” Volgende week (13-18 mei) collecteert het Longfonds, onder meer voor wetenschappelijk onderzoek naar longziekten. In Nederland treft allergisch astma elk jaar 13.000 kinderen tussen 0 en 8 jaar. Dat maakt het Longfonds bekend op basis van resultaten uit het PIAMA-onderzoek naar astma en allergie bij kinderen. Daarvoor zijn ruim 4.000 pasgeboren kinderen in Nederland gevolgd sinds 1996. “Ongeveer de helft van alle astma bij kinderen is allergisch astma”, zegt dr. Alet Wijga van het RIVM, partner in het onderzoek dat mede door het Longfonds is gefinancierd. Allergisch astma is de soort astma die het meest voorkomt. Bij deze variant krijgen mensen het benauwd zodra zij prikkels inademen waarvoor ze allergisch zijn. Zoals stuifmeel, huisstofmijt of huidschilfers van (huis)dieren. Ook voedingsstoffen of bestanddelen van medicijnen kunnen een aanval uitlokken. Allergisch astma verschilt per persoon. Andere vormen van astma kunnen worden uitgelokt door niet-allergische prikkels (als uitlaatgassen, rook, parfum), door weersomstandigheden (als kou, mist, vocht) of door inspanning. Ernstig astma is met medicatie maar moeilijk onder controle te houden. Van 13 tot en met 18 mei is de collecte van het Longfonds (voorheen Astma Fonds). Met de steun van veel Nederlanders kan het Longfonds blijven strijden voor een wereld zonder longziekten. Vanaf je geboorte zorgen je longen voor zuurstof. Zodat je hart blijft kloppen en je hersenen blijven werken. “Het Longfonds strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden”, zegt Rutgers. “Want gezonde longen zijn van levensbelang.” In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte.
Onderzoekers van Maastricht UMC+ hebben een onderliggende verklaring gevonden voor ernstige spier- en gewichtsafname bij longkanker. Een gerichte en tijdige voedingsinterventie zou naar aanleiding van de vinding kunnen bijdragen om het probleem bij de bron aan te pakken. Extreme vermagering met verlies van spiermassa, cachexie, is een ernstig syndroom dat vaak voorkomt bij kanker. Het is zelfs de directe oorzaak van een deel van alle aan kanker gerelateerde sterfgevallen. Met name bij longkanker verloopt de ontwikkeling van cachexie snel en het komt relatief veel voor. Door een bepaald eiwitcomplex treedt een sterke toename van de afbraak van spiereiwit, terwijl de aanmaak van nieuw spiereiwit wordt verstoord. Ook bij COPD komt cachexie voor en daarbij blijkt een gerichte aanpak mogelijk.
Ernstig overgewicht kan er voor zorgen dat mensen met astma niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Tegelijk kan overgewicht er ook voor zorgen dat mensen ten onrechte het stempel astma krijgen. Dat blijkt uit een onderzoek van longarts in opleiding Astrid van Huisstede en collega’s, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam. ‘Wanneer er sprake is van benauwdheid én overgewicht zouden mensen sowieso een longfunctietest moeten krijgen’, zegt Van Huisstede. Voor het onderzoek werden 86 mensen onderzocht die een maagverkleining ondergingen in verband met obesitas. Van deze groep hadden 54 mensen ‘officieel’ geen astma, maar bij nader onderzoek bleek bijna een derde van deze mensen (17 personen, 31%) wel degelijk de objectieve tekenen van astma te vertonen. Zo reageerden hun luchtwegen overgevoelig op prikkelende stoffen en bleek hun longcapaciteit meetbaar toe te nemen wanneer ze een luchtwegverwijder toegediend kregen. De omvang van deze groep was een verrassing voor de onderzoekers, zegt Van Huisstede. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat er de nodige mensen rondlopen met astma, waarvan de huisarts denkt dat de benauwdheid wel door het overgewicht zal komen. Deze mensen krijgen dus niet de behandeling die ze wél van een deel van hun klachten af zou kunnen helpen.’ Omgekeerd zaten er 32 mensen in het onderzoek waarbij de huisarts een officiële diagnose ‘astma’ had gesteld. Bij nauwkeuriger onderzoek bleek evenwel dat slechts 19 van deze mensen (59%) ook daadwerkelijk objectieve tekenen van astma vertoonden. Bij de overige 13 (41%) kon de diagnose astma niet worden bevestigd. ‘Mensen die benauwd zijn krijgen blijkbaar vrij makkelijk het stempel “astma”. Ze krijgen dan pufjes voorgeschreven met ontstekingsremmers die in de praktijk helemaal niet werken omdat ze geen echte astma hebben.’ De onderzoekster adviseert huisartsen om mensen met obesitas én benauwdheidklachten altijd een longfunctietest via de longarts aan te bieden. ‘Op die manier kun je voorkómen dat mensen voor niets inhalatiesteroïden nemen, of dat andere mensen een adequate behandeling wordt onthouden. Tegelijk moeten ook mensen met obesitas zich beter bewust zijn van de mogelijke oorsprong van hun benauwdheid. Niet alle kortademigheid komt door overgewicht en ook niet alle kortademigheid is astma.’ Volgens de Groningse hoogleraar longziekten professor Dirkje Postma geven de Rotterdamse onderzoekers met dit onderzoek een belangrijke waarschuwing af, ‘Ook bij andere longziekten, zoals COPD lopen de nodige patiënten rond met ziekteverschijnselen zonder een goede diagnose’, aldus Postma. ‘Ook daar schrijven patiënten hun klachten soms toe aan overgewicht of roken, terwijl ze eigenlijk een aantoonbare ziekte hebben.’ Tegelijk roept Postma op tot meer onderzoek op dit gebied. ‘Het probleem van zowel onder- als overdiagnose blijkt relatief groot bij mensen met obesitas. Maar de precieze achtergrond van astma bij obesitas is hiermee nog niet opgehelderd.’
De stof epicatechine, die in cacao zit, kan de werking van de lichaamseigen ontstekingsremmer cortisol herstellen. Dat zegt onderzoeker E. Ruijters van het Maastricht UMC+. Normaal beschermt het lichaam zich tegen ontstekingen door lichaamseigen ontstekingsremmers, zoals cortisol. Bij ziekten als COPD, reumatoïde artritis en chronische darmontsteking is de werking daarvan drastisch verminderd. Dat wordt veroorzaakt door ophoping van schadelijke zuurstofdeeltjes, zegt Ruijters. Cacao is rijk aan zogenoemde flavonoïden, waaronder epicatechine, die als antioxidanten deze schadelijke werking kunnen beperken. Ruijters toonde als eerste aan hoe een flavonoïde de natuurlijke functie van cortisol kan herstellen en zo ontstekingsremmend werkt.
Ziektepreventie en een gezonde leefstijl worden steeds belangrijker gevonden, meldt onderzoeksinstituut NIVEL. Niet roken, gezond eten, regelmatig bewegen en matig alcoholgebruik kunnen hart- en vaatziekten, COPD, kanker en diabetes tegen gaan. Gezonde leefgewoonten kunnen de levensverwachting en het aantal gezonde jaren vergroten. Het ministerie van VWS ziet ook een rol weggelegd voor zorgverzekeraars. Als verzekerden gezonder leven, kunnen de kosten over een langere periode lager zijn. Verzekerden staan in grote meerderheid positief tegenover het stimuleren van gezond gedrag. Maar 86 procent vindt het niet redelijk dat mensen die ongezond leven ook meer betalen. Punten sparen met gezond leven zien de meesten ook niet zitten.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMD(h)) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Prof.dr. Pieter de Graeff (lid) en prof.dr. Hans Hillege (alternate lid) vertegenwoordigen vanaf deze maand Nederland in de CHMP. Dr. Barbara van Zwieten-Boot heeft per 1 september afscheid genomen. Zij blijft wel actief als lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Prof.dr. Bert Leufkens (voorzitter CBG) neemt als co-opted lid deel aan de CHMP. Prof.dr. de Graeff was de afgelopen 6 jaar al alternate lid van de CHMP.
Drs. Kora Doorduyn–van der Stoep (lid) en dr. Marc Maliepaard (alternate lid) vertegenwoordigen Nederland in de CMDh. Drs. Doorduyn–van der Stoep is lid van de CMDh sinds mei 2010. Dr. Maliepaard vanaf september 2013.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Abilify Maintena (aripiprazol), intramusculair depot preparaat voor de onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij patiënten die eerst zijn gestabiliseerd op oraal aripiprazol.
- Fluenz Tetra (quadrivalent nasaal griepvaccin), als preventiemiddel tegen griep bij kinderen en adolescenten van 24 maanden tot 18 jaar oud.
- Invokana (canagliflozin), voor de behandeling van Diabetes Mellitus type II bij volwassenen, alleen of als toevoeging aan andere behandelingen (zoals insuline) indien deze onvoldoende werken.
- Kadcyla (trastuzumab emtansine), voor de behandeling van HER2-positieve niet operabel lokaal gevorderd of gemetastaseerde borstkanker bij patiënten die eerder met trastuzumab en/of een taxaan zijn behandeld.
- Lidocaine / Prilocaine Plethora (lidocaïne / prilocaïne), voor de behandeling van vroegtijdige zaadlozing bij volwassen mannen.
- NovoEight (turoctocog alfa), voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII-deficiëntie).
- Relvar Ellipta (fluticason furoaat / vilanterol), voor de behandeling van astma bij patiënten die onvoldoende controle hebben met een inhalatie corticosteroïd en als zo nodig als kortwerkende bèta-agonist. Verder voor de behandeling van chronische obstructieve longziekte (COPD) bij patiënten die last blijven houden van exacerbaties ondanks reguliere luchtwegverwijdende behandeling .
- Vitekta (elvitegravir), voor de behandeling van HIV-1 infecties bij volwassenen als aanvulling op andere behandeling waaronder tenminste een proteaseremmer in combinatie met ritonavir.
- Xofigo (radium-223 chloride), voor de behandeling van symptomatische botmetastasen bij volwassen mannen ten gevolge van castratie resistente prostaatkanker, zonder bekende viscerale metastasen.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cimzia (certoluzumab pegol), uitbreiding van de indicatie naar patiënten met actieve axiaal spondyloartritis, inclusief patiënten met Bechterew en niet-radiografische axiale spondyloartritis, die onvoldoende reageren op NSAIDs.
- Kineret (anakinra), indicatie uitbreiding naar cryopyrine geassocieerde periodieke syndromen (CAPS) bij volwassenen en kinderen. Hiervoor is een nieuwe sterkte van het product geregistreerd (100 mg / 0,67 ml).
- Votubia (everolimus), mag nu ook gebruikt worden bij kinderen jonger dan 3 jaar met subependymaal reuscelastrocytoom (SEGA) geassocieerd met het tubereuze sclerose complex (TSC).
- Yervoy (ipilimumab), mag nu ook gebruikt worden als eerste lijn behandeling bij patiënten met niet operabel en/of gemetastaseerd melanoom.
Uitkomst van arbitrage procedures
- Didanosine (didanosine), de CHMP heeft positief geadviseerd over een generieke aanvraag middels een decentrale procedure waarover de lidstaten eerder geen consensus konden bereiken.
Herbeoordelingen
- Ergot derivaten (dihydroergotoxine), een van de registratiehouders is het niet eens met de beperkingen in het gebruik van dihydroergotoxine zoals deze door de CHMP van juni werden geadviseerd en heeft bezwaar aangetekend, andere ergot derivaten vallen niet onder de herbeoordeling. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen. Dihydroergotoxine is in Nederland niet geregistreerd.
- Metoclopramide bevattende geneesmiddelen (metoclopramide), een van de registratiehouders heeft bezwaar aangetekend tegen het advies van de CHMP om de dosering en de duur van het gebruik van metoclopramide te beperken om het risico op neurologische en andere bijwerkingen te verminderen. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen.
- Colistimethaat natrium/colistin – op verzoek van de Europese Commissie is een herbeoordeling gestart door de CHMP van deze producten die intraveneus en als inhalatie gebruikt worden. Doel is de productinformatie te actualiseren.
- Numeta – De CMDh volgt de aanbeveling van de PRAC om de handelsvergunning van Numeta G13%E emulsie voor infusie te schorsen. Numeta G13%E wordt gebruikt als parenterale voeding (toediening voedingsstoffen via een ader) bij prematuren, die niet op een andere manier gevoed kunnen worden. De registratiehouder heeft het product reeds vrijwillig terug geroepen. Voor Numeta G16% E, intraveneus voedingspreparaat geïndiceerd bij op tijd geboren baby’s en kinderen tot twee jaar oud, concludeert de CMDh dat de baten-risico balans positief is, mits een aantal risico-beperkende maatregelen wordt uitgevoerd, zoals het aanpassen van de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) met betrekking tot aanbevelingen voor het testen van het magnesiumgehalte en een verdere studie wordt uitgevoerd.