Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Beven (tremor) van de hand(en)
- Verminderd meebewegen van een of beide armen tijdens het lopen
- Verminderde beweeglijkheid en stijfheid in het algemeen
- Houdings- en evenwichtsstoornissen
Hoe werkt het?
De ziekte van Parkinson is een aandoening van het zenuwstelsel met een viertal hoofdkenmerken: trillen (tremor), verminderde beweeglijkheid, stijfheid en houdings- en evenwichtsstoornissen. Ook psychische stoornissen zoals een sombere stemming en geheugenproblemen komen regelmatig voor, evenals een toegenomen speekselproductie, een vette huid en een moeizame stoelgang. Het verminderd meebewegen van een of beide armen tijdens het lopen is doorgaans het eerste verschijnsel van de ziekte van Parkinson. Meestal is het trillen van de hand(en) voor de meeste mensen echter de eerste aanleiding aan deze ziekte te denken. Het trillen is vooral in rust zichtbaar, wordt minder als men bijvoorbeeld iets pakt en is 's nachts afwezig. Het maakt de indruk van geld tellen of pillendraaien. Ook aan het hoofd of de voet(en) is soms een tremor zichtbaar. Opvallende verschijnselen kunnen verder zijn: een kleiner wordend handschrift, lopen met kleine pasjes, moeite hebben met stoppen en in plaats daarvan steeds harder gaan lopen, weer terugvallen in de stoel na opstaan, moeite hebben met omdraaien bijvoorbeeld in bed, onduidelijk spreken en een strak gelaat met weinig uitdrukking. Emoties kunnen de intensiteit van de verschijnselen beïnvloeden. In het begin van de ziekte is vaak een kant van het lichaam aangedaan, later kunnen beide kanten mee gaan doen. De ziekte van Parkinson ontstaat meestal op oudere leeftijd, gemiddeld rond het 62ste levensjaar, bij tien tot twintig procent van de patiënten voor het 50ste levensjaar. Het beloop van de ziekte is bij iedereen anders, van een milde aandoening met weinig handicaps tot een na verloop van jaren ernstige invaliditeit.Hoe ontstaat het?
De ziekte van Parkinson is een van de meest voorkomende neurodegeneratieve ziekten. Neurodegeneratie betekent het ten gronde gaan van bepaalde groepen zenuwcellen. De stofwisseling van die groep zenuwcellen verslechtert waardoor de functie van de cellen verloren gaat. Dit gebeurt meestal geleidelijk, klachten ontstaan daardoor ook geleidelijk. Bij de ziekte van Parkinson speelt de degeneratie zich vooral af in de substantia nigra, een groep zenuwcellen gelegen in de middenhersenen, boven in de hersenstam. De werkelijke oorzaak is niet bekend. Waarschijnlijk speelt een combinatie van erfelijkheid en omgevingsfactoren bij het ontstaan een rol. Door het ten gronde gaan van zenuwcellen ontstaat er een tekort aan dopamine. Dopamine is een neurotransmitter, een chemische stof die in staat is prikkels van de ene naar de andere zenuwcel over te dragen en daarmee zenuwcellen de mogelijkheid geeft met elkaar te communiceren. Prikkeloverdracht is essentieel voor het goed functioneren van de hersenen. Men schat dat verschijnselen van de ziekte van Parkinson pas na 70 tot 80 procent uitval van de zenuwcellen in de substantia nigra zichtbaar worden.Hoe ga ik er zelf mee om?
Aan de ziekte van Parkinson kunt u zelf niet veel doen. Het is verstandig een afspraak te maken bij uw huisarts indien u het vermoeden heeft aan deze ziekte te lijden.Hoe gaat de arts er mee om?
De ziekte van Parkinson is niet te genezen. Wel is het mogelijk de verschijnselen te onderdrukken met medicijnen. In het begin van de ziekte, bij lichte klachten, zijn medicijnen nog niet nodig. Trainen van de ADL-functies (algemene dagelijkse levensverrichtingen) is dan soms al voldoende. De fysiotherapeut kan daarbij dan behulpzaam zijn. Een belangrijk gevolg van de ziekte van Parkinson is het tekort aan de neurotransmitter Dopamine. Er is een aantal groepen medicijnen die het tekort aan Dopamine kunnen corrigeren. Regelmatige controle is echter wel van belang omdat ook na verloop van jaren nog rekening moet worden gehouden met een afnemende werking of met toenemende bijwerkingen.Wetenschappelijk nieuws
Het afsterven van kwetsbare zenuwcellen en eiwitstapelingen in het hersenweefsel zijn aanwezig nog voor de patiënt last krijgt van de ziekte van Parkinson. Neurowetenschapper Anke Dijkstra toont aan dat er in de substantia nigra (structuur in de hersenen) een verlies van kwetsbare zenuwcellen optreedt dat mogelijk duidt op een voorstadium van de ziekte van Parkinson. Het nieuwe inzicht kan helpen om de ziekte van Parkinson vroeg aan te tonen en ook om nieuwe therapieën te ontwikkelen. Anke Dijkstra promoveert 19 december bij VUmc. De ziekte van Parkinson is een aandoening van de zenuwen waarbij de patiënt beperkt wordt door traagheid, stijfheid, balansproblemen en een bepaalde vorm van beven (tremor). Eerder onderzoek toonde aan dat de ziekte gepaard gaat met abnormale eiwitstapelingen in de hersenen, zogenaamde Lewy lichaampjes. De verdeling van deze Lewy lichaampjes verloopt in een voorspelbaar patroon tijdens het hele ziekteverloop. Dijkstra: 'Er is nog weinig bekend over de vroege fase van de ziekte van Parkinson, dus de fase waarin er nog geen klinische symptomen of Lewy lichaampjes waarneembaar zijn. In mijn proefschrift onderzocht ik de moleculaire processen die het ontstaan van de Lewy lichaampjes en de celdood veroorzaken'. Dijkstra onderzocht neurologisch gezonde donoren, donoren met incidentele Lewy lichaampjes (met nog geen klinische klachten) en patiënten met de ziekte van Parkinson. Dijkstra: 'Opmerkelijk was dat wij in de substantia nigra een verlies zagen van kwetsbare zenuwcellen nog vóór er Lewy lichaampjes zichtbaar waren. Dit geeft aan dat de aanwezigheid van de Lewy lichaampjes niet het verlies in zenuwcellen veroorzaakt'. Voordat de Lewy lichaampjes ontstaan treden er allerlei veranderingen op in moleculaire processen. Zo vond Dijkstra een ontregeling in de zogenaamde mTOR en EIF2 processen tijdens het gehele ziekteverloop. Op het moment van de formatie van Lewy lichaampjes vond ze een sterke rol voor mitochondriale disfunctie en het ubiquitine proteasoom systeem in meerdere kwetsbare structuren. Ze heeft ook andere processen geïdentificeerd die nog niet eerder met de ziekte van Parkinson geassocieerd waren, namelijk de regulatie van vertakte keten aminozuren en regulatie van polyamine. Deze processen werden niet eerder in verband gebracht met de ziekte van Parkinson en kunnen meer inzicht bieden in het ontstaan van de ziekte. Deze processen zullen in meer detail onderzocht moeten worden. Het onderzoek van Anke Dijkstra is medegefinancierd door het Prinses Beatrix spierfonds.
Dat de ziekte van Parkinson niet alleen invloed heeft op de motoriek van de patiënt, wordt steeds algemener bekend. Zo hebben patiënten vaak ook last van bijvoorbeeld depressie, angst en incontinentie. Maar de ziekte ondermijnt ook het taalvermogen. RUG-onderzoekster Katrien Colman vond hiervoor duidelijke aanwijzingen bij Nederlandstalige patiënten. Zij promoveert op 17 februari 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Colman: "We kunnen patiënten veel leed besparen, als we hun taalproblemen beter leren begrijpen." Hoe meer de westerse samenleving vergrijst, hoe meer gevallen van de ziekte van Parkinson er zullen optreden. Het algemeen publiek kent deze verouderingsziekte vooral van de motorische symptomen. Patiënten hebben trillende handen of armen, stijve ledematen en lopen gebogen, met schuifelende pasjes. Bekende patiënten waren onder meer prins Claus en paus Johannes Paulus II. De ziekte van Parkinson wordt veroorzaakt door een tekort aan dopamine in de hersenen. Door gebrek aan deze neurotransmitter treden niet alleen de bekende motorische symptomen op, maar raken ook de executieve hersenfuncties van de patiënt aangetast, oftewel: het vermogen om het eigen gedrag in nieuwe, niet-routinematige situaties aan te sturen. Voorbeelden hiervan zijn: systematisch handelen, consequenties doorzien en flexibel problemen oplossen. Katrien Colman toont aan dat een aantasting van de executieve functies ook gevolgen heeft voor het taalvermogen. Zo kan aantasting van de executieve geheugenfunctie ervoor zorgen dat de patiënt een ingewikkelde zinsconstructie niet meer doorziet: voor hij het einde van de zin heeft bereikt, is hij het begin ervan vergeten. Aantasting van de flexibiliteit zorgt ervoor dat de patiënt moeite heeft van onderwerp te veranderen, ook als daar wel een duidelijke aanleiding voor is. Door aantasting van het vermogen gestructureerd te werken, wordt het moeilijk zinnen grammaticaal correct samen te stellen. De taalproblemen van Parkinsonpatiënten worden wel vergeleken met die van afasiepatiënten. Veelal ten onrechte, zo laat het onderzoek van Colman zien. Afasie, bijvoorbeeld ten gevolge van een infarct, kan het grammaticaal vermogen zélf aantasten, waardoor de patiënt een werkwoord niet meer kan vervoegen. De patiënt kan dan bijvoorbeeld het voltooid deelwoord "gelopen" niet meer vormen uit de infinitief "lopen." Bij Parkinsonpatiënten is niet dit specifieke grammaticale vermogen aangetast, maar een onderliggende executieve functie. De patiënt is dan in principe wel in staat een voltooid deelwoord te vormen, maar komt daar in sommige situaties toch niet uit - bijvoorbeeld omdat hij de zin niet meer kan overzien. Het onderzoek toont aan dat de taalproblemen van Parkinsonpatiënten serieuze aandacht verdienen. Colman: "Als de communicatie moeilijk verloopt, hoeft dat absoluut niet te betekenen dat de patiënt moe of depressief is, of dat hem iets aan zijn verstand zou schelen." De patiënt is er dan wel mee geholpen als men in eenvoudige zinnen met hem communiceert, maar een kinderlijke behandeling is misplaatst. Colman: "We kunnen patiënten veel leed besparen, als we hun taalproblemen beter leren begrijpen en op een passende manier met ze leren communiceren."
De ziekte van Parkinson gaat gepaard met veel typerende karakteristieken, waaronder een afnemend reukvermogen. Dit onderzoek blijkt dat 75 procent van de Parkinsonpatiënten moeilijk geuren kan ruiken en onderscheiden. Onderzoekster S. Boesveldt van het VU mc deed onderzoek onder vierhonderd Parkinsonpatiënten naar hun reukvermogen. Daarbij keek ze naar identificatie van geuren, concentraties en in hoeverre patiënten geuren konden onderscheiden en onthouden. Deze test kan belangrijke aanknopingspunten bieden voor vroegtijdige diagnose van de ziekte van Parkinson. Uit het onderzoek bleek ook dat de hersenactiviteit bij Parkinsonpatiënten afwijkt van die van gezonde mensen.
Men begint de medicamenteuze behandeling van de ziekte van Parkinson meestal met één middel, zoals levodopa, een dopamine-agonist (bromocriptine, pergolide, pramipexol, ropinirol, apomorfine s.c.), amantadine of selegiline. Rotigotine (pleisters voor transdermaal gebruik) behoort tot de dopamine-agonisten. Met de introductie van transdermaal toegediende rotigotine beoogt de fabrikant een patiëntvriendelijk behandelalternatief te introduceren met als doel de therapietrouw te verbeteren. Een voordeel van rotigotine als monotherapie bij de behandeling van de ziekte van Parkinson in vergelijking met andere orale dopamine-agonisten is niet aangetoond. Als aanvullende behandeling bij patiënten die al levodopa gebruiken, is geen verschil aangetoond met pramipexol. De ervaring met het middel is beperkt. De pleister dient steeds op een andere plaats op het lichaam te worden aangebracht vanwege het ontstaan van huidirritatie. Door de toedieningsplaats te wijzigen kan de serumconcentratie variëren. Bron: Gebu 2010;44(5):56 + FUS.
Mw. drs. Angela E.P. Bouwmans: “Transcranial sonography in parkinsonian disorders: clear window or blurred vision?”. De ziekte van Parkinson is erg moeilijk te diagnosticeren aangezien er geen test is die volledig bewijs levert voor het hebben van de ziekte. Vooral in een vroeg stadium zijn nog niet alle symptomen aanwezig en kan er veel overlap zijn met andere ziektebeelden die lijken op Parkinson, zogenaamde parkinsonismen. Transcraniële sonografie is een eenvoudig onderzoek dat echobeelden kan maken van verschillende hersenkernen, waaronder de substantia nigra (zwarte kern). Uit dit onderzoek blijkt dat de echobeelden van de diverse hersenkernen geen toegevoegde waarde hebben bij diagnosestelling van de ziekte van Parkinson of parkinsonismen.
Bron: UM
De ziekte van Parkinson is een ernstige hersenaandoening, waarbij motorische symptomen zoals tremor, traagheid en stijfheid optreden. Daarnaast kunnen patiënten last hebben van niet-motorische symptomen, waaronder visuele hallucinaties. Over de oorzaak van deze hallucinaties is weinig bekend. In het verleden werden ze beschouwd als bijwerking van medicatie, maar er zijn steeds meer aanwijzingen dat de hallucinaties met de ziekte zelf samenhangen. Anne Marthe Meppelink onderzocht de hersenactiviteit van patiënten met de ziekte van Parkinson bij het herkennen van afbeeldingen op een computerscherm. Hierbij maakte ze gebruik van een fMRI-scanner. Uit haar onderzoek blijkt dat de visuele associatiegebieden in de hersenen van Parkinsonpatiënten met visuele hallucinaties minder actief zijn dan bij patiënten zonder visuele hallucinaties en bij gezonde vrijwilligers. Deze verschillen komen niet door afname van het volume van grijze stof in de hersenen, zo laat Meppelink zien. Mogelijk lopen de gevonden functionele defecten vooruit op dit volumeverlies, suggereert ze. Een andere mogelijke oorzaak van de beschreven functionele verschillen is vermindering van de neurotransmitter acetylcholine. Nader onderzoek moet uitwijzen of verhoging van de hoeveelheid acetylcholine de hallucinaties kan verminderen of zelfs wegnemen. Anne Marthe Meppelink (Drachten, 1981) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Neurologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), het Neuro Imaging Center van de RUG en binnen onderzoeksschool BCN. Meppelink is in opleiding tot neuroloog in het UMCG.
Patiënten met functionele beperkingen als gevolg van de ziekte van Parkinson moeten sneller medicijnen krijgen. Deze opmerkelijke aanbeveling staat in de multidisciplinaire richtlijn voor de ziekte van Parkinson, die eind november 2009 is verschenen (Pharmaceutisch Weekblad 2010-145). Tot nu toe waren artsen juist terughoudend met het voorschrijven van parkinsonmiddelen.
Volgens een onderzoek van de University of Pennsylvania in Philadelphia, gepubliceerd in de Archives of Neurology komt een obsessief compulsieve stoornis (OCS) vaker voor bij patiënten met de ziekte van Parkinson wanneer ze behandeld worden met dopamine-agonisten.
Het middel modafinil betekent mogelijk een stap voorwaarts bij de zoektocht naar een geneesmiddel tegen de ziekte van Parkinson.Het middel blijkt het afsterven van neuronen in een specifiek gebied van de hersenen te voorkomen. Dit proces, dat neurodegeneratie wordt genoemd, is verantwoordelijk voor veel klachten bij Parkinsonpatiënten, waaronder tremoren en stijfheid, maar ook het uitblijven van bewegingsactiviteit. Een en ander blijkt uit promotieonderzoek door Sanneke van Vliet aan de Universiteit Utrecht. Neurodegeneratie is niet te herstellen, maar een stof die dit afsterven kan voorkomen zou de kwaliteit van leven en perspectieven van patiënten enorm kunnen verbeteren.
Onderzoekers van VUmc doen in de CHEVAL-studie onderzoek om uit te vinden of een bepaald geneesmiddel effectief is als vroege behandeling van visuele hallucinaties bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Hoewel beven, stijfheid en traagheid de meest bekende verschijnselen zijn van deze ziekte, komen ook visuele hallucinaties heel veel voor (50-75%). De beelden die niet echt zijn, kunnen in het begin nog goed worden onderscheiden van de werkelijkheid, maar als de visuele hallucinaties langer bestaan gaat dit inzicht verloren. Dit leidt dan vaak tot angst en gedragsproblemen. In dit nieuwe onderzoek proberen de onderzoekers te achterhalen of het middel rivastigmine de overgang van lichte naar ernstige visuele hallucinaties kan uitstellen. Zij testen dit middel door Parkinson patiënten twee jaar lang elke dag twee pillen te laten slikken. Tijdens vijf bezoeken gedurende deze periode wordt bijgehouden hoe de visuele hallucinaties zich ontwikkelen. Patiënten die mee willen werken aan dit onderzoek kunnen zich richten tot de behandelend neuroloog. Meer informatie is te vinden op de website van CHEVAL
Onderzoekers van VUmc doen in de CHEVAL-studie onderzoek om uit te vinden of een bepaald geneesmiddel effectief is als vroege behandeling van visuele hallucinaties bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Hoewel beven, stijfheid en traagheid de meest bekende verschijnselen zijn van deze ziekte, komen ook visuele hallucinaties heel veel voor (50-75%). De beelden die niet echt zijn, kunnen in het begin nog goed worden onderscheiden van de werkelijkheid, maar als de visuele hallucinaties langer bestaan gaat dit inzicht verloren. Dit leidt dan vaak tot angst en gedragsproblemen. In dit nieuwe onderzoek proberen de onderzoekers te achterhalen of het middel rivastigmine de overgang van lichte naar ernstige visuele hallucinaties kan uitstellen. Zij testen dit middel door Parkinson patiënten twee jaar lang elke dag twee pillen te laten slikken. Tijdens vijf bezoeken gedurende deze periode wordt bijgehouden hoe de visuele hallucinaties zich ontwikkelen. Patiënten die mee willen werken aan dit onderzoek kunnen zich richten tot de behandelend neuroloog. Meer informatie is te vinden op de website van CHEVAL
Onderzoekers van VUmc doen in de CHEVAL-studie onderzoek om uit te vinden of een bepaald geneesmiddel effectief is als vroege behandeling van visuele hallucinaties bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Hoewel beven, stijfheid en traagheid de meest bekende verschijnselen zijn van deze ziekte, komen ook visuele hallucinaties heel veel voor (50-75%). De beelden die niet echt zijn, kunnen in het begin nog goed worden onderscheiden van de werkelijkheid, maar als de visuele hallucinaties langer bestaan gaat dit inzicht verloren. Dit leidt dan vaak tot angst en gedragsproblemen. In dit nieuwe onderzoek proberen de onderzoekers te achterhalen of het middel rivastigmine de overgang van lichte naar ernstige visuele hallucinaties kan uitstellen. Zij testen dit middel door Parkinson patiënten twee jaar lang elke dag twee pillen te laten slikken. Tijdens vijf bezoeken gedurende deze periode wordt bijgehouden hoe de visuele hallucinaties zich ontwikkelen. Patiënten die mee willen werken aan dit onderzoek kunnen zich richten tot de behandelend neuroloog. Meer informatie is te vinden op de website van CHEVAL
Een bepaalde molecuul blijkt in staat te zijn om Parkinson-symptomen bij dieren flink te verminderen. Het molecuul werd bij toeval ontdekt door een Nederlandse chemicus. Tijdens een onderzoek produceerde chemicus B. Venhuis per ongeluk het molecuul PD148903. Door pure nieuwsgierigheid kwam hij erachter dat het molecuul al bij zeer kleine doseringen Parkinson-symptomen bij dieren kon onderdrukken.
"Kunt u nog fietsen?" Het antwoord op deze eenvoudige vraag blijkt van grote waarde te zijn voor het diagnosticeren van de ziekte van Parkinson. Wie niet meer kan fietsen heeft hoogstwaarschijnlijk niet de ziekte van Parkinson, maar een hierop lijkende ziekte met een veel slechtere prognose en een kortere overleving. De fietsvraag is bovendien betrouwbaarder dan kostbaar en belastend aanvullend onderzoek. Artsen van de afdeling Neurologie van het UMC St Radboud melden dit in het gezaghebbende medische weekblad The Lancet (8 januari). Zelfs voor een ervaren neuroloog is het lastig om de diagnose "ziekte van Parkinson" in een vroeg stadium te stellen. Niet zelden blijken patiënten te lijden aan een vorm van "parkinsonisme": een groep van hersenziekten die qua ziekteverschijnselen op parkinson lijken, maar veel moeilijker te behandelen zijn en een veel slechtere prognose hebben. Het onderscheid tussen de ziekte van Parkinson en parkinsonisme manifesteert zich meestal pas na enkele jaren, maar bij een vroege diagnose kan al tijdig met de goede behandeling worden gestart. Om meer duidelijkheid te krijgen was tot op heden kostbaar aanvullend onderzoek nodig, waaronder twee hersenscans en een ruggenprik. Arts-onderzoeker drs. Marjolein Aerts en neurologen prof.dr. Bas Bloem en dr. Farid Abdo hebben nu ontdekt dat het antwoord op de vraag "Kunt u nog fietsen?" al in een vroeg stadium een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de diagnose. Aan elke patiënt die zich bij de polikliniek neurologie meldde met parkinsonachtige verschijnselen werd gevraagd of hij vroeger had gefietst en zo ja, of hij dit nog steeds kon. Naast deze vraag ondergingen alle patiënten aanvullend onderzoek. Daarna werden de patiënten drie jaar gevolgd, totdat duidelijk was geworden wie van hen aan de ziekte van Parkinson leed en wie aan parkinsonisme. Terugkijkend bleek dat slechts twee van de 45 patiënten met parkinson kort na het ontstaan van de klachten waren gestopt met fietsen. Van de 64 patiënten met een parkinsonisme konden er 34 al snel niet meer fietsen. Aerts: "De fietsvraag fungeert dus als een alarmteken, eigenlijk een soort rode vlag. Wie niet meer kan fietsen heeft een behoorlijke kans de diagnose parkinsonisme te krijgen. Deze ene simpele vraag bespaart duizenden euro"s aan aanvullend en belastend onderzoek." Vorig jaar baarden parkinsondeskundige Bloem en zijn collega"s wereldwijd veel opzien met een video van een patiënt met de ziekte van Parkinson, die niet meer kon lopen, maar nog prima kon fietsen. Bloem: "Fietsen is een bijzonder samenspel tussen evenwicht, cadans, beweging en coördinatie. Bij de ziekte van Parkinson is het samenspel vaak nog in orde. Bij parkinsonisme zijn andere hersengebieden getroffen, die subtiele problemen veroorzaken met het evenwicht of de coördinatie."
Patiënten met de ziekte van Parkinson die last hebben van visuele hallucinaties - zoals het zien van dieren of mensen die er niet zijn - vertonen andere verbindingen op hersenscans dan patiënten zonder hallucinaties. Dat zagen onderzoekers van VUmc op fMRI-scans. Deze bevinding zou een aanknopingspunt kunnen vormen voor een toekomstige behandeling. En ze kunnen verklaren hoe deze symptomen überhaupt ontstaan, want dat is nog een mysterie. De studie is vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Radiology. Wetenschappers van VUmc onderzochten de functionele MRI's - fMRI-scans - van 15 parkinsonpatiënten mét hallucinaties, van 40 patiënten zonder en van 15 gezonde proefpersonen. De hersenscans van alle patiënten met de ziekte van Parkinson lieten zien dat er minder onderlinge communicatie was tussen verschillende hersengebieden dan bij de gezonde proefpersonen. Maar, bij parkinsonpatiënten die last hadden van visuele hallucinaties, waren er nóg meer hersengebieden die minder communiceerden met andere gebieden. 'De gebieden die te maken hebben met aandacht en met het verwerken van visuele informatie lijken bij parkinsonpatiënten met hallucinaties geïsoleerd te raken van de rest van de hersenen', aldus Dagmar Hepp. Zij is neuroloog in opleiding bij VUmc en bezig met een proefschrift over visuele hallucinaties bij de ziekte van Parkinson. De hallucinaties zijn vaak erg levendig en vrijwel uitsluitend visueel van aard, zoals bijvoorbeeld het zien van dieren of familieleden die er op dat moment niet zijn of zelfs al overleden zijn. Tot wel 75% van alle parkinsonpatiënten krijgt te maken met visuele hallucinaties. Deze zijn gerelateerd aan stoornissen in de cognitie (zoals aandacht en geheugen) en hebben een zeer grote impact op de kwaliteit van leven en de druk op mantelzorgers. Op het moment dat patiënten niet meer door hebben dat het om hallucinaties gaat, en zij een 'parkinsonpsychose' hebben ontwikkeld, is er al snel sprake van de overgang naar dementie bij de ziekte van Parkinson. Hepp: 'We proberen het mysterie van de soms erg beangstigende visuele hallucinaties te ontrafelen en toe te werken naar nieuwe opties voor behandeling. Een paar weken terug verscheen bijvoorbeeld ons andere artikel over parkinsonpatiënten met visuele hallucinaties op Nature.com. Wij hebben beschadigingen gevonden aan vezels die een van de belangrijkste signaalstoffen in ons brein transporteren: acetylcholine. Deze beschadigingen zouden kunnen leiden tot een tekort van deze signaalstof, wat de verstoringen in hersencommunicatie zouden kunnen verklaren.' De ziekte van Parkinson is een hersenziekte, en treft ongeveer 1 op de 1.000 mensen. Op dit moment zijn er in Nederland ongeveer 55.000 patiënten met de ziekte van Parkinson. Bij VUmc loopt een landelijke studie (CHEVAL), waarin onderzocht wordt of visuele hallucinaties kunnen worden onderdrukt met een medicijn dat de hoeveelheid acetylcholine in de hersenen verhoogt.
Bron: VUmc
Hoeveel koffie je kunt drinken hangt af van de mate waarin je lever de cafeïne kan verwerken. Dit afbreekproces blijkt door je genen te worden bepaald. Ook de verslaving aan koffie blijkt een genetische oorzaak te hebben. Dit concludeert een internationale groep onderzoekers onder leiding van het Erasmus MC. De resultaten uit hun onderzoek geven niet alleen inzicht in het verschil in koffieconsumptie tussen mensen. De gevonden genen blijken ook van invloed op aandoeningen als hoge bloeddruk en de ziekte van Parkinson. Het onderzoek staat gepubliceerd in Molecular Psychiatry. Koffieverslaving wordt gezien als een goedaardige vorm van verslaving. Koffiedrinkers verlangen naar koffie en hebben ontwenningsverschijnselen bij onthouding, zoals hoofdpijn. Daarmee staat koffieverslaving model voor ernstige verslavingen. De lever ziet koffie als een potentieel giftige lichaamsvreemde stof en maakt na het drinken van een kopje koffie verschillende eiwitten aan om onder meer de cafeïne te verwerken. Deze eiwitten bepalen de hoeveelheid koffie die je kunt verwerken en dus drinken. De onderzoekers zochten naar erfelijke variaties die van invloed zijn op het koffiedrinken. Zij vonden dat met name variaties in het CYPIA1 gen bepalen in hoeverre de lever met de omzetting van cafeïne kan omgaan. Daarnaast vonden zij dat de consumptie van koffie bepaald wordt door het NRCAM gen, een gen waarvan bekend is dat deze ook een rol speelt in andere verslavingen, zoals aan morfine, amfetamine en cocaïne. Een belangrijk aspect van koffie drinken is dat de consumptie effecten heeft op een groot scala aan ziekten. Dit nieuwe onderzoek toont aan dat de genen die betrokken zijn bij de verwerking van de koffie ook te maken hebben met het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Deze vondst verklaart het fenomeen dat koffie drinken beschermend lijkt te zijn tegen de ziekte van Parkinson. Professor Cornelia van Duijn, hoofdonderzoekster en genetisch epidemioloog aan het Erasmus MC: “Patiënten met de ziekte van Parkinson blijken minder koffie te drinken. Ons onderzoek laat zien dat deze bevinding deels te verklaren is door een gezamenlijke erfelijke oorsprong. Een belangrijke vraag die het onderzoek oproept is of koffie drinken daadwerkelijk beschermt tegen de ziekte van Parkinson of dat de genen die bepalen dat je niet veel koffie inneemt ook toevallig de genen zijn die een rol spelen in processen in het lichaam die uiteindelijk tot de ziekte van Parkinson leiden. Dit vraagt om nader onderzoek.'Aan de grootschalige internationale studie namen ook onderzoekers deel van het VU Medisch Centrum in Amsterdam, UMC Groningen en het UMC St. Radboud in Nijmegen. De bevindingen zijn gebaseerd op meer dan 18.000 onderzoekspersonen die deel uitmaken van acht verschillende internationale studies.
Schadelijke eiwitophopingen spelen een rol bij de ziekte van Parkinson. Het enzym tissue translgutaminase (tTG) kan eiwitten laten klonteren en kan via die weg bijdragen aan het ontstaan van deze ophopingen. Robin Verhaar heeft dit enzym in gekweekte zenuwcellen met een remmer geblokkeerd en ontdekte dat het aantal eiwitophopingen daardoor verminderde. Hiermee heeft hij mogelijk een interessant doelwit gevonden voor toekomstige therapieën voor de ziekte van Parkinson. Verhaar promoveert op 19 oktober bij VUmc. De ziekte van Parkinson is een slopende hersenziekte die bij patiënten trillende armen en benen, stijfheid en spraakproblemen kan veroorzaken. Deze symptomen ontstaan door het afsterven van zenuwcellen in de hersenen. Het afsterven van deze zenuwcellen wordt onder andere veroorzaakt door de vorming van schadelijke eiwitophopingen die de werking van de zenuwcellen belemmeren. Het is al een aantal jaar bekend dat het hersenweefsel van overleden Parkinsonpatiënten hoge concentraties van het enzym tissue Transglutaminase (tTG) bevat. Onderzoeker Robin Verhaar heeft op celniveau gekeken welke rol tTG bij het ontstaan van Parkinson speelt. In zijn onderzoek heeft Verhaar gebruikgemaakt van gekweekte zenuwcellen. Na blootstelling aan een bepaalde giftige stof die Parkinson-achtige verschijnselen veroorzaakt ontstonden er ophopingen van eiwitten in de zenuwcellen. "Het ontstaan van deze ophopingen kon grotendeels worden voorkomen door de zenuwcellen te behandelen met een tTG-remmer, genaamd Z006", zegt Verhaar. "We wisten al dat tTG eiwitten aan elkaar kon plakken, maar nog niet dat dit enzym ook een rol speelt bij het ontstaan van eiwitophopingen in zenuwcellen in ons model. Dit is een interessante ontdekking omdat deze schadelijke eiwitophopingen een rol spelen bij het ontstaan van verschillende hersenziekten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de ziekte van Parkinson of de ziekte van Alzheimer." Uit het onderzoek van Verhaar blijkt dat tTG niet alleen een rol speelt bij het ontstaan van de eiwitophopingen, maar ook bij de afbraak. Normaal gesproken voorkomen cellen ophopingen omdat ze hun eigen eiwitten opeten (autofagie). "In de gekweekte zieke zenuwcellen zagen we dat een verhoging van de tTG-activiteit tot een verstoring in het opeten leidde. Hierdoor kan de eiwitopstapeling toenemen. Door de zenuwcellen te behandelen met de tTG-remmer kon ook dit eetproces hersteld worden", aldus Verhaar. "De volgende stap is het testen van de remmer in diermodellen voor de ziekte van Parkinson. We zouden graag willen onderzoeken of Z006 in deze diermodellen ook een remmend effect heeft op de opstapeling van eiwitten in de hersenen. Het kan nog vele jaren duren voordat er een medicijn voor de ziekte van Parkinson wordt ontdekt. Uit ons onderzoek blijkt dat tTG een interessant aangrijpingspunt voor een mogelijke behandeling kan zijn."
Bij parkinsonpatiënten nemen gezonde hersendelen de taken over van beschadigde hersengebieden. Inzicht in deze compensatiemechanismen biedt unieke aangrijpingspunten voor nieuwe behandelmethoden. Hierover organiseert het UMC St Radboud op 23 en 24 mei een internationaal congres, met toponderzoekers uit binnen- en buitenland. Aansluitend promoveert Rick Helmich op een proefschrift over dit onderwerp. De ziekte van Parkinson is het gevolg van het afsterven van hersencellen die de stof dopamine produceren. Door het dopaminetekort gaat de werking van de basale ganglia achteruit, een hersengebied dat nauw betrokken is bij het maken van bewegingen. De basale ganglia staan in verbinding met talloze andere hersengebieden. Bij de ziekte van Parkinson zijn daarom complete netwerken in de hersenen verstoord, met trillen, traagheid en nog veel meer problemen als gevolg. Pas als vijftig procent van de dopamineproducerende cellen verdwenen is, treden bij parkinsonpatiënten de eerste gedragsveranderingen op. Sinds kort begint duidelijk te worden waarom het zo lang duurt voordat de ziekte zich openbaart. Het blijkt dat de hersenen zich gedeeltelijk reorganiseren en dat taken van aangedane hersendelen overgenomen worden door andere, nog gezonde hersengebieden. Deze compensatiemechanismen bieden unieke aangrijpingspunten voor nieuwe behandeling van de ziekte van Parkinson. De Nijmeegse neuroloog in opleiding Rick Helmich richtte zich met zijn promotieonderzoek op compensatiemechanismen van het brein. Op hersenscans ontdekte hij dat bij de ziekte van Parkinson de achterste delen van de basale ganglia minder intensief in verbinding staan met de rest van het brein dan bij gezonde ouderen. Deze delen zijn het meest verstoken van dopamine en dus het meest aangedaan. De voorste delen van de basale ganglia leggen daarentegen juist méér verbindingen aan. Deze verschuiving helpt waarschijnlijk bij het onderdrukken van de traagheid van de patiënt. Maar de reorganisatie kan ook nadelige effecten hebben, aldus Helmich. Zijn onderzoek toonde aan dat de tremor (trillingen) die veel patiënten vertonen, een gevolg is van deze verschuiving. Parkinsonpatiënten hebben ook moeite met het schakelen tussen verschillende bewegingen. Helmich toonde aan dat dit wordt verklaard door een verlaagde activiteit van de basale ganglia van parkinsonpatiënten. Maar ander delen van de hersenen lieten juist een verhoogde activiteit zien, in een poging het schakelen te ondersteunen.De kenmerkende traagheid van parkinsonpatiënten verdween helemaal, als de patiënt een financiële beloning kreeg voor snel schakelen. De hersenscans lieten zien dat de financiële beloning het voorste deel van de basale ganglia activeert; dat is precies het deel, dat bij parkinsonpatiënten het minst aangetast is. Het stimuleren van dit gebied kan echter ook verkeerd uitpakken. Bekend is dat dit bij sommige parkinsonpatiënten tot een ernstige verslaving leidt, onder andere aan gokken en seks. Er zijn nog veel vragen over de compensatiemechanismen bij de ziekte van Parkinson. Wanneer is een bepaalde compensatie gunstig, en wanneer niet? Is het verstandig om de behandeling te richten op compenserende hersengebieden, in plaats van op aangetaste gebieden? De Nijmeegse onderzoekgroep grijpt de promotie van Helmich aan om tijdens een symposium met internationale deskundigen van gedachten te wisselen over mogelijke antwoorden op deze fascinerende vragen.
De ziekte van Parkinson is een hersenaandoening die zich steeds verder ontwikkelt. Onderzoeker Niels Gerrits heeft de relatie tussen hersenen en cognitieve stoornissen onderzocht bij patiënten met deze ziekte. Gerrits vermoedt dat de communicatie tussen de hersengebieden als eerste afneemt, maar zolang deze storing in de communicatie kan worden gecompenseerd door een toename in de hersenactiviteit, blijven cognitieve stoornissen uit. Gerrits promoveert op 11 september bij VUmc. Ongeveer 1% van de bevolking boven de 65 jaar krijgt de ziekte van Parkinson. Mensen met Parkinson hebben typische klachten zoals trillen en stijfheid, maar hebben ook vaak moeite met bepaalde denkfuncties zoals plannen, flexibel schakelen en 'multi-tasken'. Het is nog onduidelijk waarom sommige patiënten meer last hebben van deze klachten dan andere patiënten. Om dit beter te begrijpen heeft Niels Gerrits patiënten een aantal taken laten uitvoeren waarbij de hersenactiviteit werd gemeten. "We zagen een toename in de hersenactiviteit wanneer patiënten de taak even goed uitvoerden als gezonde personen, maar juist een afname wanneer patiënten de taak minder goed uitvoerden", zegt Gerrits. Daarnaast bleek dat de afzonderlijke hersengebieden minder goed met elkaar communiceerden tijdens het uitvoeren van taken. Gerrits: "Hieruit concluderen we dat de communicatie tussen de hersengebieden als eerste afneemt bij Parkinsonpatiënten. Omdat de ziekte van Parkinson steeds meer schade toebrengt aan het brein, zal de connectiviteit met de tijd verder afnemen. We vermoeden dat wanneer de hersenen hier niet meer voor kunnen compenseren, de hersenactivatie juist zal afnemen en dat de patiënten slechter zullen gaan presteren op de taken." Voor zijn promotieonderzoek heeft Gerrits gezonde mensen vergeleken met patiënten met Parkinson. Tijdens het uitvoeren van de taken werden de hersenen bestudeerd door middel van een MRI-scanner. De patiënten met Parkinson gebruikten nog geen medicijnen, waardoor de testresultaten van het onderzoek niet beïnvloed zijn en zuiverder dan veel andere studies. Er is hierdoor een beter beeld ontstaan van het directe effect van Parkinson op de relatie tussen de hersenen en cognitie.
Mensen met de ziekte van Parkinson kunnen baat hebben bij het nieuwe medicijn glycopyrronium. Het medicijn gaat de speekselproductie tegen en geeft geen bijwerkingen in de hersenen. Ziekenhuisapotheker Maurits Arbouw ontdekte de gunstige werking van het middel in zijn promotieonderzoek. Ongeveer driekwart van de patiënten met de ziekte van Parkinson heeft last van ongewenst speekselverlies. Dat kan ingrijpende sociale gevolgen hebben omdat mensen zich erg onzeker voelen en soms de deur niet meer uit durven. Medicijnen die de speekselproductie remmen geven vaak bijwerkingen in de hersenen, waardoor mensen concentratiestoornissen kunnen krijgen of verward worden.
Ziekenhuisapotheker Maurits Arbouw onderzocht het effect van het medicijn glycopyrronium bij mensen met de ziekte van Parkinson. Deze stof blokkeert de aanmaak van speeksel in de speekselklieren en vermindert zo ongewenst speekselverlies. Het middel heeft geen bijwerkingen in de hersenen omdat het de bloed-hersenbarrière niet passeert. De ziekenhuisapotheek van het Medisch Spectrum Twente heeft de drank ontwikkeld.
Arbouw gaf 23 Parkinsonpatiënten gedurende vier weken afwisselend drie maal daags een medicijndrank of een placebo. Alle deelnemers gebruikten één week het middel en één week de placebo. Op een negenpunts-schaal gaven patiënten elke dag aan hoeveel last ze van het speekselverlies hadden (een score van 1 betekent geen last, een score van 9 betekent extreem veel speekselverlies). Dankzij het middel verbeterde de score van gemiddeld 4,6 naar 3,8. Bij negen patiënten verbeterde de score dankzij het drankje meer dan dertig procent en bij sommigen was de speekselvloed zelfs geheel verdwenen. "We zien een verbetering", verklaart Arbouw, "maar de mensen zijn natuurlijk niet af van hun klachten. Toch denk ik dat de kwaliteit van leven van Parkinsonpatiënten sterk kan verbeteren dankzij glycopyrronium. Wij hebben een lage dosis van het middel gebruikt, wellicht zou een hogere dosis een sterker effect hebben." Het is voor het eerst dat deze toepassing van het middel onderzocht is. Het medicijn kan door de apotheek worden bereid. Maurits Arbouw voerde zijn onderzoek uit op de polikliniek neurologie van het Medisch Spectrum Twente in Enschede en promoveert op 29 juni aan het UMC Utrecht. Hij publiceerde de resultaten over glycopyrronium in april van dit jaar in het wetenschappelijke tijdschrift Neurology.
Niet-motorische stoornissen zoals somberheid, verslaving, hallucinaties en een verslechtering van het reukvermogen bij Parkinsonpatiënten zijn te lang onderbelicht gebleven. Zij blijken te maken te hebben met een veel uitgebreidere aantasting van de hersenen dan lange tijd is gedacht. Dit nieuwe inzicht biedt mogelijkheden om de onderliggende ziektemechanismen beter te begrijpen en daarmee uitzicht op een belangrijke verbetering van de behandeling van deze ingrijpende ziekte. Henk Berendse, hoogleraar neurologie, spreekt hierover op 16 mei zijn oratie uit. Het bewegen van een mens is een harmonisch samenspel tussen lichaam en geest. Deze harmonie is verstoord bij neurologische bewegingsstoornissen, een groep hersenziekten die gekenmerkt wordt door een bewegingsarmoede of juist een overmaat aan bewegingen. De ziekte van Parkinson is een van de meest voorkomende bewegingsstoornissen, waar in Nederland ongeveer 50.000 personen aan lijden. De meeste patienten zijn tussen de 50 en 60 jaar oud wanneer de ziekte begint en staan dus nog volop in het leven. Jarenlang is de meeste aandacht bij de ziekte van Parkinson uitgegaan naar het beven, de traagheid en de stijfheid, die het gevolg zijn van een tekort aan de stof dopamine in de hersenen. Het onderzoek van de afdeling neurologie van VU medisch centrum heeft bijgedragen aan het inzicht dat de ziekte van Parkinson veel meer is dan een stoornis van het bewegen. Parkinsonpatiënten ervaren een scala aan klachten die niets met bewegen te maken hebben, zoals somberheid, angst, stoornissen van blaas- en darmfunctie, verslaving, hallucinaties en geestelijke achteruitgang. Een verslechtering van het reukvermogen en slaapstoornissen kunnen zelfs vooraf gaan aan de stoornis van het bewegen. Al deze zogenaamde niet-motorische stoornissen zijn te lang onderbelicht gebleven en blijken te maken te hebben met een veel uitgebreidere aantasting van de hersenen dan lange tijd is gedacht. Dit nieuwe inzicht biedt ongekende mogelijkheden om de onderliggende ziektemechanismen beter te begrijpen en daarmee uitzicht op een belangrijke verbetering van de behandeling van deze ingrijpende ziekte. Het onderzoek in VU/VU medisch centrum zal zich de komende jaren vooral richten op behandelingen die het ziekteproces afremmen en op behandelingen die de niet-motorische stoornissen kunnen verlichten.
De hersenhelft die de dominante hand aanstuurt (voor rechtshandigen de linkerhersenhelft en andersom) is vatbaarder voor het ontstaan van de ziekte van Parkinson dan de andere hersenhelft. Daardoor krijgen rechtshandigen vaker rechts klachten en linkshandigen links. Deze ontdekking door promovenda Anouk van der Hoorn verklaart wat tot nu toe niet begrepen werd: waarom de bewegingsstoornis het sterkt tot uiting komt aan één lichaamszijde. De ziekte van Parkinson is een veelvoorkomende neurologische aandoening waarbij een tekort aan dopamine tot gevolg heeft dat patiënten moeite hebben met beweging. De bewegingsstoornis begint aan één kant van het lichaam en blijft ook later aan deze kant het meest uitgesproken. Van der Hoorn ging na waardoor dit komt. Zij onderzocht daarvoor onder andere de relatie tussen de meeste aangedane kant bij Parkinsonpatiënten en lateralisatie – het principe dat sommige hersenfuncties (vooral) in de linker- of rechterhersenhelft worden aangestuurd. De promovenda bestudeerde de gegevens van 4.405 patiënten, en ontdekte dat rechtshandigen vaker rechts klachten krijgen (60%), terwijl linkshandigen (60%) vaker links klachten krijgen. In het tweede deel van haar onderzoek bestudeerde Van der Hoorn de verwerking van visuele informatie en de ‘vertaling’ hiervan naar loopblokkades bij Parkinsonpatiënten en gezonde personen. De betrokken hersengebieden werden hierbij geïdentificeerd, waarbij tevens een asymmetrie aanwezig is. De ontdekkingen kunnen helpen bij verder onderzoek naar de kenmerkende asymmetrie in de ziekte van Parkinson. Anouk van der Hoorn (Zweeloo, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Neurologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en participeerde in Onderzoeksinstituut BCN. Het onderzoek werd gefinancierd middels een MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG. Van der Hoorn is in opleiding tot radioloog in het UMCG.
In hun onderzoek naar niet-motorische symptomen van patiënten met de ziekte van Parkinson moeten onderzoekers een beter onderscheid maken tussen primaire en secundaire vermoeidheid. Dat vindt UMCG-promovendus Matej Skorvanek. Hij ontdekte dat Parkinson-patiënten weliswaar vaker overmatig vermoeid zijn, maar dat niet alle soorten vermoeidheid een relatie vertonen met depressie. De ontdekking kan helpen om een verkeerde diagnose van depressie in deze patiëntengroep te voorkomen. De ziekte van Parkinson is vooral bekend om zijn motorische symptomen, maar patiënten hebben daarnaast ook last van niet-motorische symptomen. Skorvanek bestudeerde in zijn promotieonderzoek neuro-psychiatrische symptomen zoals vermoeidheid, apathie en depressie. Daarnaast keek hij ook naar andere, socio-demografische en klinische variabelen. De promovendus maakte een onderscheid tussen vermoeidheid zonder dat er sprake is van een stemmingsstoornis en overmatige slaperigheid overdag (primaire vermoeidheid) en moeheid waarbij dat wel het geval is (secundaire vermoeidheid). Secundaire vermoeidheid kwam in Skorvaneks patiëntengroep vaker voor bij patiënten met een hogere leeftijd, mannen, patiënten met een ernstiger ziektebeeld en angstige patiënten. Skorvanek concludeert verder dat het goed mogelijk is om een onderscheid te maken tussen apathie, vermoeidheid en depressie bij niet-dementerende patiënten. Dat zoveel Parkinson-patiënten vermoeid en apathisch zijn, kan volgens hem mogelijk verklaard worden door het disfunctioneren van de aanmaak van dopamine in de hersenen. Door die disfunctie met medicijnen aan te pakken, kan vermoeidheid bij patiënten met Parkinson in de toekomst misschien beter behandeld worden. Matej Skorvanek (1984) studeerde Geneeskunde aan de P.J. Safarik Universiteit van Kosice, Slowakije. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aldaar en bij onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Slovak Research and Development Agency. Skorvanek werkt als neuroloog en specialist bewegingsstoornissen in het Academisch Ziekenhuis van de Safarik University in Kosice, Slowakije.
De ziekte van Parkinson is gekoppeld aan mitochondrieel disfunctioneren in dopaminerge neuronen in het mesencephalon. De geobserveerde pathologie is echter slecht begrepen, en de connectie tussen het eiwit alfa-synucleïne en mitochondrieel disfunctioneren is onduidelijk. Met een SH-SY5Y cel model laten we zien dat alfa-synucleïne A53T mitochondrieel transport remt en leidt tot een verhoogde hoeveelheid zuurstofradicalen. Behandeling met het microtubuli stabiliserend eiwit davunetide herstelt dit transport. Om deze bevinding te bevestigen in stamcellen, introduceren we eerst een purificatie methode gebaseerd op het metabolisch profiel van neuronen. Met gebruik van glucose deprivatie en lactaat supplementatie kunnen neuronale populaties worden opgezuiverd. Na langdurige kweek van de verkregen neuronale populaties (90 dagen) werd mitochondrieel transport in deze neuronen geanalyseerd. Mitochondrieel transport is afgenomen in Parkinson neuronen in vergelijking met controle neuronen, en mitochondria zijn frequenter gefragmenteerd in Parkinson neuronen. Deze resultaten bevestigen de bevindingen van het SH-SY5Y cel model en suggereren dat disfunctioneel mitochondrieel transport een vroeg voorkomend kenmerk is in de ziekte van Parkinson. Om het immature karakter van pluripotente stamcellen tegen te gaan introduceren we een transgeen expressiemodel voor progerin. Gedifferentieerde cellen die progerin tot expressie brengen vertoonden verschillende ouderdomskenmerken, zoals nucleaire vouwing, chromosomale instabiliteit en mitochondrieel disfunctioneren. Deze techniek biedt stamcelonderzoekers een nieuw middel om veroudering in uit stamcellen verkregen cellen te bestuderen.
Bron: RUG
Parkinson is een chronische neurodegeneratieve ziekte die door het afsterven van dopaminergische neuronen in een bepaald gebied van de hersenen, de substantia nigra, veroorzaakt wordt. Lange tijd werd aangenomen dat er geen genetische oorzaak was, maar in 2004 zijn verschillende genen geïdentificeerd die geassocieerd zijn met de ziekte van Parkinson, waaronder het gen dat voor LRRK2 ("leucine-rich repeat kinase 2") codeert. Parkinson-gerelateerde mutaties zijn gevonden in bijna alle domeinen van dit LRRK2 eiwit. Een nauwkeurige biochemische en structurele analyse van LRRK2 was tot nu toe niet mogelijk aangezien LRRK2 en fragmenten daarvan nauwelijks of helemaal niet kunnen worden opgezuiverd. Daarom richtte Bernd Gilsbach zich op een homoloog eiwit van de slijmzwam Dictyostelium discoideum genaamd Roco4. Roco4 lijkt sterk op LRRK2 en fragmenten van dit eiwit kunnen in voldoende hoeveelheid en kwaliteit worden gezuiverd, zodat gedetailleerde studies mogelijk zijn. In zijn promotieonderzoek heeft Gilsbach aangetoond dat Roco4 een uitstekend model is voor de analyse van LRRK2. Door studies met Roco is het mogelijk de verhoogde kinase-activiteit van de meest voorkomende Parkinson-mutatie G2019S te verklaren. De verhoogde activiteit komt tot stand door de vorming van een extra waterstofbrug tussen de gemuteerde serine en glutamine in de regulerende belangrijke alphaC helix. Dit leidt ertoe dat de kinase langer verblijft in de actieve toestand. Dit betere begrip wijst de weg naar mogelijke verbindingen die de schadelijke effecten van de mutatie tegengaan. Bernd Gilsbach (Lüdinghausen, Duitsland) verrichtte zijn onderzoek bij het onderzoeksinstituut GBB (Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology Institute) van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en deels ook aan het Max Planck Institute for molecular Physiology, Dortmund. Het onderzoek werd deels gefinancierd door de Michael J. Fox Foundation, opgericht door de filmster die zelf aan de ziekte van Parkinson lijdt. Gilsbach werkt nu als postdoc onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De premotorische cortex is een deel van de hersenen, dat betrokken is bij de voorbereiding van bewegingen. Taak-gerelateerde informatie wordt door de premotorische cortex doorgegeven aan de primaire motorische cortex, die zorgt voor de uitvoering van de beweging. UMCG-onderzoeker Arnoud Potgieser legde de functie van de premotorische cortex onder de loep. De werking van de premotorische cortex kan verstoord raken door een lokale afwijking, zoals een tumor, of door een afwijking in de omliggende hersengebieden. Ook een probleem met de overdracht van informatie vanuit dieper gelegen hersenstructuren, zoals bij de ziekte van Parkinson, kan leiden tot verstoring van de functie van de premotorische cortex. Potgieser onderzocht verschillende aspecten van de functie van de premotorische cortex, namelijk bij schrijven en het inschatten van grootte. Met behulp van MRI-onderzoek bij gezonde proefpersonen stelde hij vast dat specifieke premotorische gebieden gespecialiseerd zijn in verschillende aspecten van schrijven. Ook toetste Potgieser bij patiënten met de ziekte van Parkinson de hypothese dat patiënten groter schrijven als zij geen visuele feedback krijgen. Dit bleek inderdaad het geval, maar ook de gezonde controlegroep schreef groter zonder visuele feedback. In het laatste deel van zijn proefschrift bespreekt Potgieser Diffusion Tensor Imaging (DTI), een bepaalde vorm van MRI waarmee verbindingen tussen hersengebieden driedimensionaal in beeld kunnen worden gebracht. Hij zet de voor- en nadelen tegen elkaar af en beschrijft een studie met DTI bij patiënten met tumoren in de linker hersenhelft. Potgieser concludeert dat DTI mogelijk van waarde kan zijn bij het vaststellen van de optimale chirurgische benadering van een tumor. Arnoud Potgieser (1988) studeerde Farmacie en Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotieonderzoek voerde hij uit op de afdelingen Neurologie en Ueurochirurgie in het UMCG, in het kader van onderzoeksinstituut BCN-Brain met financiering van de Junior Scientific Masterclass. Potgieser vervolgt zijn loopbaan als arts bij de afdeling Neurochirurgie in het UMCG.
Parkinsonpatiënten die veel trage hersenactiviteit vertonen, hebben een grote kans om dementie te krijgen. Dit blijkt uit onderzoek van Kim Olde Dubbelink die op 6 mei promoveert bij VUmc. Door deze ontdekking kunnen patiënten voortaan in een vroeg stadium van de ziekte beter worden geïnformeerd over hun toekomst. De ziekte van Parkinson wordt vaak gezien als een bewegingsstoornis waarbij traagheid, stijfheid en trillen op de voorgrond staan. Daarnaast uit de ziekte zich echter ook door onder andere angst, slaapstoornissen en cognitieve beperkingen zoals geheugenproblemen. Deze cognitieve beperkingen kunnen op termijn leiden tot een parkinsondementie. Promovenda Kim Olde Dubbelink van VUmc onderzocht de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen. Olde Dubbelink combineerde de technieken MRI en MEG om de hersenactiviteit te relateren aan cognitieve beperkingen bij de ziekte van Parkinson. Met MRI kunnen de anatomie en doorbloeding van de hersenen worden afgebeeld. MEG wordt gebruikt om de activiteit van hersencellen nauwkeurig te meten. Tijdens haar onderzoek onderzocht Olde Dubbelink een groep van zeventig parkinsonpatiënten en 21 gezonde vrijwilligers in 2005, 2009 en 2013. Uit het onderzoek blijkt dat de hersenactiviteit bij parkinsonpatiënten door de jaren heen vertraagt. Bovendien bleek dit gepaard te gaan met toenemende geheugenproblemen. Bij patiënten die gedurende de periode van het onderzoek dementie ontwikkelden bleek de hersenactiviteit al vertraagd bij de start van het onderzoek. Het ontbreken van snelle hersengolven is dus een voorspeller voor het ontwikkelen van dementie. Hierdoor kunnen artsen een betere prognose geven aan patiënten. Olde Dubbelink ontdekte verder dat de verbindingen tussen hersengebieden bij parkinsonpatiënten minder sterk zijn. Dit gaat gepaard met een achteruitgang van het geheugen en de motoriek.Ten slotte keek Olde Dubbelink naar de organisatie van de hersenenals geheel en hoe alle delen met elkaar zijn verbonden: het hersennetwerk. Zij ontdekte dat al vroeg in de ziekte het aantal korte verbindingen tussen hersengebieden afneemt. Later neemt ook de hoeveelheid lange verbindingen af, waardoor de efficiëntie van de hersenen daalt. Deze ontdekkingen dragen bij aan een beter inzicht in de oorzaken van dementie bij parkinsonpatiënten en de ontwikkeling van nieuwe behandelingen.
Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben minder dopamine in hun hersenen. Daardoor krijgen zij niet alleen last van bewegingsklachten maar hebben zij ook vaker last van depressiviteit en andere psychiatrische klachten. Op hersenscans van parkinsonpatiënten is bovendien te zien dat een kleine amygdala, een deel van de hersenen dat zorgt voor de verwerking van emoties, gerelateerd is aan angsten die veel patiënten ervaren. Dit concludeert Chris Vriend, neurowetenschapper bij VUmc, in zijn proefschrift waarmee hij op 29 april promoveert. De ziekte van Parkinson is meer dan een bewegingsstoornis met motorische klachten. De ziekte gaat ook gepaard met angstklachten, depressiviteit en impulsiviteit. Chris Vriend heeft de neurobiologische achtergrond van deze psychische symptomen onderzocht met behulp van hersenscanonderzoek. Vriend ontdekte dat een vermindering in dopamine – door het afsterven van dopamine-producerende hersencellen – bijdraagt aan het optreden van depressie en de ontwikkeling van impulsiviteitsklachten, zoals gok- en eetverslavingen. Dopamine is een signaalstof die de communicatie tussen hersencellen kan beïnvloeden door deze te versterken of te remmen. Bij parkinsonpatiënten is dit proces verstoord. “Het afsterven van dopamine-producerende hersencellen kan direct gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een depressie omdat andere hersencellen daardoor minder goed met elkaar kunnen communiceren.” Daarnaast lijkt het dopaminegebrek ook de ontwikkeling van impulsiviteitsklachten uit te lokken.“Bij sommige patiënten worden de nog overgebleven dopamine-producerende hersencellen extra gevoelig voor de effecten van dopaminemedicatie. Bepaalde hersencellen die belangrijk zijn voor beloning en motivatie worden door de medicatie overgestimuleerd, met als gevolg gok- of eetverslavingen.” Bovendien blijkt dat angstklachten van deze patiënten gerelateerd zijn aan een kleinere amygdala, een belangrijke hersenstructuur voor de verwerking van emoties. De resultaten van dit onderzoek dragen bij aan het ontrafelen van de neurobiologische achtergrond van angst, depressie en impulsiviteit. Bovendien bieden zij handvaten voor het gebruik van hersenscanonderzoek om het risico op de ontwikkeling van deze neuropsychiatrische stoornissen in te schatten.
2017 is een jubileumjaar voor de ziekte van Parkinson. Tweehonderd jaar geleden beschreef dr. James Parkinson deze ziekte voor het eerst in ‘An Essay on the Shaking Palsy’. De zichtbare en minder duidelijke veranderingen die de ziekte met zich meebrengt, hebben een grote impact op het leven van patiënten en hun verwanten. Samen met vormingsorganisatie Tipz brengt het UZA patiënten, hun familie en zorgverleners samen tijdens de Parkinson Werelddag op dinsdag 11 april. 11 april is de verjaardag van Dr. James Parkinson (11 April 1755 – 21 December 1824). Na 200 jaar is de ziekte van Parkinson nog steeds een miskende ziekte. Naast alle zichtbare symptomen kunnen zich ook een aantal minder duidelijke veranderingen voordoen. Redenen genoeg om de ziekte op de kaart te zetten met de Parkinson Werelddag, een unieke samenwerking tussen het Universitair Ziekenhuis Antwerpen en vormingsorganisatie TIPz. De Werelddag Parkinson bestaat uit een namiddagprogramma gericht op patiënten en verwanten, met inspirerende voordrachten en workshops. Na een receptie is het avondprogramma ook opengesteld voor zorgverleners. Doorlopend is ook de tentoonstelling 'De (On)zichtbare Parkinson' gratis te bezoeken in de bezoekersgang onderaan de trap van de inkomhal.
Bron: UZA
Hersenonderzoek bij parkinsonpatiënten levert nieuwe aanknopingspunten op voor hersenstimulatie, als behandeling voor hun loopproblemen. Dit blijkt uit een publicatie van het invloedrijke tijdschrift Brain (3 december), door onderzoekers van het UMC St Radboud en het Donders Instituut in Nijmegen. Het "bevriezen" van de benen tijdens het lopen is een invaliderend en mysterieus symptoom van de ziekte van Parkinson. De patiënt heeft het gevoel alsof de voeten plotseling aan de grond vastgevroren zitten. Dit leidt vaak tot vallen, met alle gevolgen van dien. Neurologe in opleiding drs. Anke Snijders heeft samen met neuroloog prof.dr. Bas Bloem en hersenonderzoeker dr. Ivan Toni achterhaald welke hersengebieden voor dit bevriezen verantwoordelijk zijn. Ze deden dit, door met behulp van functionele MRI de hersenactiviteit te vergelijken van parkinsonpatiënten mét deze specifieke klacht, patiënten zonder deze klacht en gezonde controles. Om bruikbare informatie te krijgen moeten mensen in de MRI-scanner stil blijven liggen. Daarom was er een speciale kunstgreep nodig om juist die hersenactiviteit vast te leggen, die gepaard gaat met bewegen. De proefpersonen werd gevraagd om zich, liggend in de scanner, in te beelden dat ze aan het lopen waren. Het inbeelden van een taak veroorzaakt in dezelfde hersengebieden activiteit als het feitelijk uitvoeren van een taak. Met een speciaal ontwikkelde aanpak werd gecontroleerd of de proefpersonen daadwerkelijk deden wat hen gevraagd was. De onderzoekers ontdekten dat het bevriezen ontstaat door een combinatie van twee hersenproblemen. Om te beginnen ontstaat er in de hersenschors een probleem in het gedeelte, dat betrokken is bij het selecteren van de juiste beweging. Daarnaast treden er haperingen op in een specifiek gebied in de hersenstam, dat bij gezonde mensen de problemen van de hersenschors kan compenseren. Dit laatste verklaart waarom er bij gewoon rechtuit lopen meestal geen sprake is van bevriezen, maar wel bij snelle veranderingen van het looppatroon, zoals draaien of beginnen met lopen. Dit onderzoek levert nieuwe mogelijke doelwitten op voor diepe hersenstimulatie, een behandeling voor diverse symptomen van de ziekte van Parkinson. Het UMC St Radboud en het Donders Instituut onderzoeken of ook magneetstimulatie, gericht op de gevonden hersengebieden, een effectieve behandeling kan zijn. Bij diepe hersenstimulatie moeten er elektroden binnen in de hersenen geplaatst worden, bij magneetstimulatie is dat niet nodig.
ParkinsonNet, een zorginnovatie die de kwaliteit van zorg voor parkinsonpatiënten verbetert, heeft volledige landelijke dekking bereikt. Dit betekent dat iedere parkinsonpatiënt in Nederland nu terecht kan bij zorgverleners, die zich hebben gespecialiseerd in de ziekte van Parkinson. Tijdens het ParkinsonNet jaarcongres, op 27 november aanstaande in de Jaarbeurs in Utrecht, presenteren de negentien medische beroepsgroepen die in ParkinsonNet samenwerken de eerste multidisciplinaire parkinsonrichtlijn. ParkinsonNet is een serie van regionale netwerken die bestaan uit neurologen en paramedici. Binnen het netwerk kunnen neurologen en andere verwijzers patiënten volgens vaste criteria gemakkelijk verwijzen naar paramedici met kennis van Parkinson. Het eerste regionale ParkinsonNet is in 2004 in de regio Arnhem-Nijmegen opgezet. Sinds november 2010 is in elke regio van Nederland een ParkinsonNet aanwezig. Er zijn neurologen, parkinsonverpleegkundigen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten, logopedisten, psychologen, maatschappelijk werkers, diëtisten en seksuologen bij ParkinsonNet betrokken. Kenmerkend voor ParkinsonNet is, dat de deelnemende zorgverleners hun deskundigheid op het gebied van deze ziekte via scholing en kennisuitwisseling actueel houden en hun zorg voor de parkinsonpatiënt onderling goed afstemmen. Ze kunnen in een beveiligde internetomgeving informatie uitwisselen met elkaar en met de patiënt. Vanuit het UMC St Radboud biedt de overkoepelende organisatie aan alle betrokken disciplines cursussen en andere scholingsbijeenkomsten aan. Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het ParkinsonNet de kwaliteit van zorg voor parkinsonpatiënten verbetert. Bovendien liet dit onderzoek een aanzienlijke financiële besparing zien: landelijk levert het ParkinsonNet een kostenbesparing van ruim zeventig miljoen euro op jaarbasis. Vanwege deze combinatie van kwaliteit en kostenbeheersing heeft ZonMw ParkinsonNet bekroond met de parelstatus. Bovendien is deze maand bekend geworden dat Zorgverzekeraars Nederland, de koepel van alle zorgverzekeraars in Nederland, besloten heeft om ParkinsonNet te ondersteunen. Op deze wijze kan de kwaliteit van zorg voor parkinsonpatiënten blijvend worden vergroot. Zorgverzekeraars Nederland ziet ParkinsonNet als het ideale model om ook de kwaliteit van zorg voor patiënten met andere chronische aandoeningen te verbeteren. Het werken volgens richtlijnen is een centraal onderdeel van het kwaliteitsbeleid binnen ParkinsonNet. Tot op heden werkte iedere zorgverlener volgens de richtlijn van de eigen medische discipline. Bijzonder is dat alle beroepsverenigingen die betrokken zijn bij de parkinsonzorg samen met de Parkinson Vereniging een gezamenlijke richtlijn voor de behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson hebben ontwikkeld. De eerste exemplaren van deze richtlijn worden op 27 november, tijdens het jaarcongres van ParkinsonNet, overhandigd aan Henk Smid, directeur van ZonMw, aan mevrouw Stefanie van Vliet, directeur van de Parkinson Vereniging en aan vertegenwoordigers van alle negentien beroepsgroepen die bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken waren.
Jan-Peter van Wieringen: ‘Evaluation of potential agonist radioligands for imaging dopamine D2/3 receptors’. Dopamine speelt een rol in diverse neuropsychiatrische aandoeningen. Het specifiek in beeld krijgen van de D2-receptor kan verder inzicht bieden in de aanwezigheid van dopamine en de effecten ervan bij deze aandoeningen. Van Wieringen onderzocht de mogelijkheid om deze receptor in beeld te brengen via PET of SPECT door verbindingen te maken met radiotracers. Verschillende neuropsychiatrische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson, schizofrenie en verslaving, lijken samen te hangen met afwijkingen in het dopaminesysteem. De dopamine D2-receptor speelt een centrale rol in deze afwijkingen. Dit blijkt uit de succesvolle behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson met stoffen die dopamine remmen. Dit geldt ook voor antipsychotica, die gebruikt worden om de positieve symptomen van psychotische aandoeningen zoals schizofrenie te bestrijden. Verder veroorzaken veel verslavende middelen, waaronder amfetamine en alcohol, direct of indirect dopamine-afgifte in bepaalde hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor beloning en motivatie. In dit onderzoek trachtte Van Wieringen om nieuwe verbindingsmogelijkheden te ontwikkelen die worden gebruikt om de dopamine D2-receptor af te beelden met PET en SPECT. De geteste verbindingen lieten in het laboratorium veelbelovende resultaten zien maar in een levende rat niet. Dat maakt ze niet geschikt als tracer in de mens. Echter, het onderzoek wees uit dat aanpassingen aan de structuur van de geteste verbindingen wellicht nog kunnen leiden tot een bruikbare tracer.
Tussen improviserende musici en klassiek geschoolde musici is er een verschil in de manier waarop de hersenen op muziek reageren. Activaties in de rechter hersenhelft die de transformatie van muziek in een speelbeweging bewerkstelligen, werden alleen aangetoond bij improviserende musici. Wanneer beide groepen musici zelf ingestudeerde stukken beluisteren, vertonen ze in de linker hersenhelft activatie van ‘spiegelneuronen’. Deze vuren niet alleen als iemand een bekende handeling uitvoert, maar ook als die handeling alleen wordt gezien of gehoord. Dit concludeert conservatoriumdocent en bewegingswetenschapper Robert Harris op basis van zijn promotieonderzoek. Hij stelde ook vast dat patiënten met de ziekte van Parkinson die moeite hebben met spreken, volkomen normaal kunnen zingen. Bij musici die stukken beluisteren die ze zelf kunnen spelen zijn hersengebieden actief die betrokken zijn bij het aansturen en uitvoeren van bewegingen om deze muziek uit te voeren, de zogeheten audiomotor-transformatie. Onderzoek hier naar is vooral gedaan bij klassiek geschoolde musici die hebben geleerd om op basis van bladmuziek te spelen. Harris onderzocht daarom naast klassieke pianisten ook improviserende organisten. Zijn hypothese was dat audiomotor-transformatie geassocieerd kan worden met activatie van hersennetwerken die het spelen op gehoor faciliteren. De resultaten tonen aan dat alle klassiek opgeleide musici een netwerk in de linker hemisfeer activeren dat betrokken is bij motorische vaardigheid en herkenning van handelingen, maar alleen improviserende musici ook een rechter hersennetwerk activeren dat betrokken is bij ruimtelijk gestuurde motor control. Deze activatie wordt specifiek in verband gebracht met ingebeelde performance. Eerder werd gedacht dat muziek door musici hoofdzakelijk in de linker hersenhelft wordt verwerkt. Harris verrichtte ook een onderzoek bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Het was al bekend dat patiënten die zich alleen met een trage, schuifelende gang voort kunnen bewegen, plotseling levendig worden wanneer zij muziek horen. Zij kunnen dan normaal bewegen of zelfs dansen, vooral wanneer de muziek een nadrukkelijke beat vertoont. Daarom liet Harris patiënten en in leeftijd en geslacht vergelijkbare proefpersonen spreken en zingen (zowel meezingen als improviserend zingen). Opnames werden beoordeeld door een panel. Dat bleek op basis van spraak de Parkinsonpatiënten feilloos te herkennen. Maar zingend bleken de patiënten niet van gezonde proefpersonen te onderscheiden. Harris stelt dat door de nadruk op het reproduceren van bladmuziek tijdens de opleiding de geest en het intellect van de musicus een dramatische transformatie ondergaan. Hij spreekt de hoop uit dat de resultaten van zijn onderzoek musici zullen inspireren om op hun methoden te reflecteren. Robert Harris (1949) studeerde piano aan de Southern Illinois University (VS) waar hij in 1970 het diploma Bachelor of Music behaalde. In Nederland voltooide hij in 1977 de studie uitvoerend musicus aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. Na gewerkt te hebben aan de Stedelijk Muziekpedagogische Akademie in Leeuwarden rondde hij in 1995 zijn studie Bewegingswetenschappen aan de RUG af. Vervolgens trad hij in dienst van het Prins Claus Conservatorium als correpetitor. Zijn promotieonderzoek voerde Harris uit binnen de onderzoekslijn ‘Cerebrale organisatie van beweging’ van de werkgroep bewegingsstoornissen van de afdeling Neurologie, UMCG, binnen het onderzoeksinstituut BCN. Financiering was o.a. afkomstig van de Hanzehogeschool (Lectoraat Lifelong Learning in Music, Prins Claus Conservatorium) en de Gratama stichting. Harris werkt nu als docent/onderzoeker aan het Prins Claus Conservatorium in Groningen.
Bron: RUG
Promotie Dhr. drs. Marcus L.F. Janssen: ‘Selective stimulation of the subthalamic nucleus in Parkinson’s disease; dream or near future’. Patiënten met een gevorderd stadium van de ziekte van Parkinson worden behandeld middels diepe hersenstimulatie van de nucleus subthalamicus. Naast gunstige effecten op het bewegen, treden er bij een deel van de patiënten gedragsbijwerkingen op. Het doel van dit promotieonderzoek was om te proberen alleen dat deel van de nucleus subthalamicus te stimuleren dat verantwoordelijk is voor de motoriek. Uit het onderzoek bleek dat het motorische gebied niet strikt te scheiden was van de niet-motorische gebieden. Echter, door de snelle technische vooruitgang zal de diepe hersenstimulatie techniek verder verfijnd worden en resulteren in een betere behandeling voor de patiënt.
Een internationale groep onderzoekers, geleid door Wim Versées van de Vrije Universiteit Brussel en in nauwe samenwerking met Arjan Kortholt van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft een essentieel mechanisme in het ‘Parkinson-eiwit’ LRRK2 ontrafeld. Uit hun studie blijkt een directe link tussen de zogeheten dimerisatie van het eiwit – twee kopieën die samengebonden zijn – en mutaties die leiden tot Parkinson. Dit proces kan op termijn een interessante therapeutische piste vormen om de ziekte te bestrijden. Het onderzoek is op 18 oktober 2017 gepubliceerd in het toonaangevende vakblad Nature Communications. Wereldwijd lijden zo’n vier miljoen mensen aan de ziekte van Parkinson. En door de vergrijzing ziet het ernaar uit dat het probleem nog zal toenemen. De meest frequente genetische oorzaken zijn mutaties in LRRK2, dat onder meer een ‘kinase’ en een ‘GTPase’ (twee soorten enzymen) bevat. Omdat dit kinase aan de basis ligt van problemen in de neuronen, werden kinaseremmers al klinisch getest. Die veroorzaken op termijn echter long- en nierproblemen. Wetenschappers zoeken daarom naar alternatieven om LRRK2 aan te pakken. In nauwe samenwerking met Arjan Kortholt (GBB-RUG) ging het team van Wim Versées (VIB-VUB) aan de slag om de complexe structuur van LRRK2 beter te begrijpen. Dat het kinasedeel van het eiwit actief is in een dubbele of ‘dimerische staat’, waarbij twee kopieën ervan samengebonden zijn, was al bekend. Het team onderzocht daarom hoe die verbinding precies tot stand komt. Hiervoor maakten de wetenschappers gebruik van verwante eiwitten die voorkomen in bepaalde bacteriën. Versées: “Het GTPase-enzym, een onderdeel van LRRK2 zélf, reguleert de toestand van het eiwit. Het bepaalt dus of het LRRK2 in zijn inactieve ‘enkele’ staat of actieve ‘dubbele’ staat voorkomt. Er is ook een duidelijke link tussen de dimerisatie en genetische mutaties als oorzaak van Parkinson. Dit proces vormt dus een aantrekkelijk nieuw doelwit voor toekomstige ontwikkeling van medicijnen.” Kortholt: “Onze studie vormt een mijlpaal in de langlopende wetenschappelijke discussie over de dimerische staat van LRRK2 en de link met Parkinson. Maar hoewel dit een grote stap voorwaarts is, zal het nog lang duren eer we Parkinson tot in de details begrijpen en kunnen behandelen.” Prof.dr. Arjan Kortholt, Celbiochemie - Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology Institute (GBB), Rijksuniversiteit Groningen of prof.dr.ir Wim Versées, VIB-VUB Center for Structural Biology, Vrije Universiteit Brussel.
Bron: RUG
De productinformatie (SmPC en bijsluiter) van diverse geneesmiddelen moet worden aangepast als gevolg van periodieke veiligheidsrapportbeoordelingen (PSUR’s). De CMDh heeft dit besloten op basis van de aanbevelingen van het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC en de bijbehorende beoordelingsrapporten.
Het gaat om de geneesmiddelen met de volgende werkzame stoffen:
- Isotretinoïne (orale formuleringen): Toevoeging van de bijwerking seksuele disfunctie inclusief erectiele disfunctie en verminderd libido met frequentie ‘niet bekend’.
- Domperidon: Update van rubriek 4.3, 4.4 en 4.5 van de SmPC om het veilig gebruik van domperidon in combinatie met apomorfine bij patiënten met de ziekte van Parkinson te faciliteren. De bijsluitertekst is overeenkomstig aangepast.
- Magnesium hydroxide: Toevoeging van een waarschuwing voor het risico op hypermagnesiëmie in kinderen. Toevoeging van een interactie met salicylaten. Tevens toevoeging van de bijwerking buikpijn met frequentie ‘niet bekend’, en van de bijwerking hypermagnesiëmie met frequentie ‘zeer zelden’.
De PRAC heeft opgemerkt dat de conclusies en aanbevelingen voortkomend uit beoordeling van de PSUR voor magnesium hydroxide ook van toepassing zijn op combinatieproducten met magnesium hydroxide. Omdat de veiligheidsissues (hypermagnesiëmie en de interactie met salicylaten) gerelateerd zijn aan de werkzame stof, zijn deze van toepassing op alle geneesmiddelen voor oraal gebruik met de werkzame stof magnesium hydroxide.
De CMDh vraagt verder de aandacht voor de publicatie van de Commissiebeschikking voor de PSUR procedure voor mercaptopurine. De PRAC heeft opgemerkt dat de nieuwe informatie in relatie tot de NUDT15-genvarianten ook relevant is voor geneesmiddelen die azathioprine bevatten, een prodrug van 6-mercaptopurine. De handelsvergunningshouders van deze producten wordt daarom verzocht de productinformatie overeenkomstig aan te passen.
Meer informatie over de vastgestelde teksten voor de productinformatie van bovengenoemde producten en het tijdschema van de implementatie worden gepubliceerd op de website van het Europees geneesmiddelenagentschap EMA.
Tevens heeft CMDh de volgende aanbevelingen gedaan:
PRAC aanbeveling voor infusievloeistoffen die elektrolyten en/of glucose bevatten
De CMDh wijst handelsvergunninghouders van infusievloeistoffen die elektrolyten en /of glucose bevatten op de uitkomst van een PRAC beoordeling met betrekking tot het risico op hyponatriëmie. De belangrijkste elementen voor de update van de productinformatie van de betrokken producten zijn opgenomen in de PRAC aanbeveling, maar deze hebben mogelijk een product specifieke aanpassing nodig. Handelsvergunninghouders van betrokken producten wordt geadviseerd binnen 6 maanden na de publicatie van de vertalingen op de website van de EMA een type IB variatie in te dienen voor de implementatie van de PRAC aanbeveling. Tenzij aanvullende gegevens worden ingediend, dan moet een type II variatie worden ingediend.
Implementatie van het Commissiebesluit na een artikel 30 harmonisatieprocedure voor Vepesid
Op de CMDh-website komt een link naar het Commissiebesluit (van de Europese Commissie), inclusief de SmPC, bijsluiter en verpakkingsteksten van de afgeronde Artikel 30 procedure voor Vepesid (werkzame stof: etoposide).
Handelsvergunninghouders van generieke registraties van deze middelen wordt verzocht contact op te nemen met de desbetreffende Reference Member State (RMS) voor harmonisatie van de productinformatie van geneesmiddelen die zijn goedgekeurd via MRP/DCP in overeenstemming met het Commissiebesluit. Harmonisatie van deze teksten kan door indiening van een type IB variatie met categorie C.I.1.b, mits aan de voorwaarden zoals beschreven in de Variatieverordening (EC) No 1234/2008 wordt voldaan.
EU-VS wederzijdse erkenningsovereenkomst op het gebied van GMP inspecties
In overleg met de EMA heeft de CMDh een vraag en antwoord document opgesteld over de impact van de EU-VS wederzijdse erkenningsovereenkomst op handelsvergunningaanvragen en relevante variaties. Deze zal worden gepubliceerd op de EMA website. Op de CMDh website zal een link naar dit document worden geplaatst.
Deze onderwerpen zijn besproken in de bijeenkomst van de CMDh (Co-ordination group for Mutual recognition and Decentralised procedures human) van 17 – 19 juli 2017.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in dit Europese orgaan vertegenwoordigd.
Bron: CBG
Hartafwijkingen, een gehemeltespleet, verminderde weerstand tegen infecties, epileptische aanvallen, ziekte van Parkinson, scoliose, spraak-taal problemen, nierafwijkingen en ontwikkelings- en gedragsstoornissen waaronder ADHD, autisme, angst- en stemmingsstoornissen en schizofrenie. Mensen geboren met het 22q11.2 deletiesyndroom kunnen van al deze zaken in meer of mindere mate last hebben. Herkend worden de symptomen echter niet altijd. In de week van 16 tot 22 november wordt dan ook extra aandacht besteedt aan het 22q11.2 deletiesyndroom (22q11DS), dat, na het Downsyndroom, het meest voorkomende syndroom van Nederland is. “De diagnostisering is best lastig”, aldus kinderpsycholoog dr. Sasja Duijff van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (onderdeel van het UMC Utrecht) en expert op het gebied van de intellectuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met het 22q11DS. “Zo is het Down-syndroom qua uiterlijke kenmerken een goed te herkennen syndroom, terwijl bij 22q11DS dit veel subtieler is. Je zou het wat dat betreft een ‘onzichtbare handicap’ kunnen noemen” Kinderarts Michiel Houben slaat een fotoboek open en wijst verschillende portretten aan van kinderen. Voor de leek zijn er weinig opvallendheden, maar Michiel wijst op een aantal veel voorkomende kenmerken: “Lange gezichten komen vaak voor, net als lange vingers. Ook oren die laag op het gezicht staan, een kleine mond en amandelvormige ogen kunnen indicatoren zijn.” Het syndroom, dat naar schatting bij ongeveer 1 op de 2000-4000 mensen voor komt, en zich zoals gezegd in vele vormen en variaties openbaart, kan dan ook alleen vastgesteld worden door genetisch onderzoek. “Het is ook niet te genezen”, licht Michiel toe. “We kunnen slechts bepaalde symptomen behandelen. Een operatie voor het gehemelte en de hartaandoeningen bijvoorbeeld, of logopedie om spraak en taalbeheersing te ondersteunen.” “Bij gedragsproblemen kan psychologische begeleiding helpen,” voegt Sasja toe. Dat het WKZ inmiddels al 10 jaar over een landelijk gespecialiseerde, NFU erkend, multidisciplinaire polikliniek voor kinderen met 22q11DS beschikt, biedt veel voordelen op het gebeid van begeleiding en behandeling. Michiel: “Omdat we hier multidisciplinair samenwerken kunnen we, bijvoorbeeld, behandelingen en operaties optimaal op elkaar afstemmen. We hebben dan wel onze eigen specialisme, maar delen natuurlijk een doel: het leveren van een stukje maatwerk, de best passende individuele behandeltrajecten.” De ruim 400 kinderen die inmiddels in behandeling zijn genomen door de WKZ-poli vormen ook een bijzonder interessante onderzoeksgroep. “Zo ontwikkelt 1 op de 4 kinderen op latere leeftijd scoliose (vergroeiing van de rug). Door de 22q11-poli kunnen we kinderen al vanaf hele jonge leeftijd volgen in hun ontwikkeling en daardoor beter inzicht krijgen in hoe scoliose zich ontwikkelt. Ook voor kinderen zonder 22q11DS en scoliose is dit waardevol. De 22q11DS groep dient als het ware als een ‘model’ om aandoeningen beter te leren begrijpen.”, legt Michiel uit, “hoe meer we weten, hoe beter we hopelijk kunnen behandelen.” Datzelfde geldt voor de veel voorkomende psychisme problemen waar de jonge patiëntjes, vaak op latere leeftijd mee te kampen krijgen. Zo ontwikkelt 1 op de 4 kinderen schizofrenie (vergeleken met 1 op de 100 in de algemene bevolking). Sasja: “We hebben de afgelopen jaren veel geleerd. Bijvoorbeeld door ervoor te waken dat kinderen niet ‘overvraagd’ worden, en het schoolniveau aan te passen, we psychische klachten op latere leeftijd wellicht kunnen verminderen.” De complexiteit en veelzijdigheid van het syndroom maken dat de medische wereld nog lang niet is uitgeleerd. Sasja heeft bijvoorbeeld onlangs een NWO beurs van 750.000 euro ontvangen om onderzoek te doen naar de taalontwikkeling bij kinderen met 22q11DS met als verwachting dat dit informatie gaat opleveren over taalontwikkelingsproblemen in het algemeen, een steeds nijpender aandachtspunt binnen de vroegkinderlijke ontwikkeling in Nederland. “Hoe vroeger we dit soort zaken kunnen vaststellen hoe beter we de verwachtingen van kind en ouders kunnen schetsen en behandelplannen kunnen afstemmen. Want dat is wat we willen. De best mogelijke behandeling voor ieder kind.”
Bron: UMC
Onder leiding van Daniëlle Posthuma, hoogleraar neurowetenschappen VU/VUmc, is de grootste tweelingstudie ooit uitgevoerd. Nooit eerder wisten we zoveel over de erfelijkheid van menselijke eigenschappen. De studie is op 18 mei gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Nature Genetics. De resultaten van de studie bieden inzicht in de relatieve bijdrage van genen en omgeving (nature en nurture) voor honderden verschillende eigenschappen. "Door het analyseren van de resultaten van alle studies die dezelfde eigenschap onderzochten, krijgen we nu veel betrouwbaardere schattingen van de bijdrage van erfelijkheid en omgeving", aldus Posthuma. Nature/nurture: gelijkspel Posthuma en haar collega's maken daarmee een einde aan de eeuwige nature/nurture-discussie, die woedt onder genetici, over de vraag welke van de twee een grotere rol speelt in menselijke eigenschappen: erfelijkheid of de omgeving? "Wanneer we alle eigenschappen samen nemen is de gemiddelde bijdrage van erfelijkheid 49% en 51% is omgeving", aldus Posthuma. Nagenoeg gelijkspel dus. De studie geeft inzicht in de oorzaken van variatie in honderden menselijke eigenschappen, wat in allerlei disciplines van pas komt: van geneeskunde tot psychologie, en van sociale wetenschappen tot biologie. Posthuma: "We laten ook zien dat élke onderzochte menselijke eigenschap erfelijk is. Het kan dus nooit zo zijn dat bijvoorbeeld bepaald gedrag volledig aan omgevingsfactoren is toe te schrijven. Lange tijd is bijvoorbeeld aangenomen dat met name nurture ('de slechte opvoeding') een rol speelt in antisociaal gedrag. Maar ons onderzoek toont aan dat nature en nurture voor antisociaal gedrag even belangrijk zijn. Dit kan wetenschappers stimuleren biologische factoren voor dit gedrag te onderzoeken." De VU/VUmc-wetenschappers analyseerden de resultaten uit bijna 3.000 eerder gepubliceerde tweelingstudies, wereldwijd verschenen tussen 1958 en 2012, en met informatie van meer dan 14,5 miljoen tweelingparen. Vier jaar werkten de wetenschappers aan dit omvangrijke onderzoek. Het meest onderzocht sinds 1958 zijn eigenschappen op het gebied van de psychiatrie en de stofwisseling. Posthuma: "Er blijkt een enorm scheve verdeling te zijn in welke eigenschappen worden onderzocht in tweelingstudies. Zo vonden we honderden studies naar gedragsstoornissen, intelligentie en alcoholgebruik." Nieuwe tweelingstudies naar veel onderzochte eigenschappen zijn door dit onderzoek eigenlijk overbodig geworden. Posthuma: "Nieuwe studies kunnen zich het best richten op nog niet goed onderzochte eigenschappen, zoals multiple sclerose, epilepsie of de ziekte van Parkinson. Wij verwachten dat dit onderzoek als een belangrijke referentie gaat dienen voor toekomstig onderzoek naar erfelijkheid." De studie van Posthuma en Polderman wordt dus echt een ijkpunt. Daarom stellen de onderzoekers in een online webtool al hun data gratis en vrij toegankelijk beschikbaar voor anderen. "In deze webtool is voor elke eigenschap die ooit is onderzocht op te zoeken wat de relatieve bijdrage van genen en omgeving is", aldus Polderman. De website is vooral gericht op wetenschappers, maar ook een leek met kennis van genetica zou in deze database kunnen zoeken naar de erfelijkheid van eigenschappen.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Functionele neurochirurgie houdt prof. dr. Rick Schuurman zijn oratie getiteld: ‘Diepe hersenstimulatie, de toekomst’. Schuurman houdt zich met zijn mede-onderzoekers van de afdelingen neurochirurgie, neurologie en psychiatrie al langere tijd bezig met onderzoek naar de klinische toepassingen van diepe hersenstimulatie (DBS). Dit is een behandeling waarbij elektroden in de hersenen worden geïmplanteerd die zijn aangesloten op een inwendige elektrische stimulator. Met behulp van elektrische stimulatie van specifieke hersengebieden kan de activiteit van de hersenen subtiel worden beïnvloed. Deze behandeling is gericht op het verminderen van symptomen en het verbeteren van het functioneren van de patiënten met neurologische aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson, tremor en dystonie. Daarnaast wordt diepe hersenstimulatie ook toegepast bij een aantal psychiatrische aandoeningen zoals obsessief-compulsieve stoornis en therapie-refractaire depressie. Als hoogleraar gaat Schuurman zich richten op optimalisatie van bestaande toepassingen van DBS, technische innovaties en de verbreding van de klinische toepassingen van DBS in nieuwe indicaties. Naast onderzoek houdt Schuurman zich bezig met het trainen van neurochirurgen die hun opleiding hebben voltooid en zich willen verdiepen in deze behandelvorm.
Bron: AMC
De Dag van de Logopedie staat vandaag, 6 maart, in het teken van slikproblemen. De afdeling Logopedie van het Radboudumc, onderdeel van Revalidatie, behandelt patiënten met slikstoornissen uit het hele land en werkt hierbij nauw samen met veel afdelingen binnen het Radboudumc. Hanneke Kalf, logopedist en universitair docent, is in het Radboudumc expert op het gebied van slikproblemen bij volwassenen. ‘Bij volwassenen ontstaat het probleem vaak na een beroerte. Maar ook mensen met de ziekte van Parkinson, een spierziekte of kanker in de mond of keel kunnen slikproblemen krijgen. Door deze aandoeningen raken de structuren en spieren of zenuwen die zorgen dat je kunt slikken beschadigd.’ Bij kinderen met slikproblemen spelen weer andere oorzaken, vertelt Lenie van den Engel-Hoek, eveneens werkzaam als logopedist bij het Radboudumc, universitair docent en expert op het gebied van slikproblemen bij kinderen. ‘Het probleem komt vaak voor bij kinderen die te vroeg geboren zijn. Maar ook bij kinderen met een (aangeboren) handicap of spierziekte. Soms kan er ook iets anders aan de hand zijn en is het tijdelijk van aard. Een kind dat borstvoeding krijgt, weigert bijvoorbeeld om uit de fles te drinken. Andere kinderen hebben moeite met het leren zuigen, eten van de lepel of kauwen. Voor weer andere kinderen is het slikken een probleem. Hierdoor kan het kind zich regelmatig verslikken of gaan spugen. Soms kan een kind helemaal niet eten of drinken. In dat geval wordt er sondevoeding geven om te voorkomen dat het kind ondervoed raakt. Daarna moet het weer geholpen worden bij de overgang naar weer gewoon eten en drinken.’ De impact van slikproblemen is groot. Hanneke: ‘Wanneer volwassenen niet meer goed kunnen kauwen of slikken, eten ze minder, kunnen ze ongewenst gewicht verliezen en zelfs ondervoed raken. Ook kunnen ze een longontsteking krijgen wanneer bij het verslikken vocht of voeding in de luchtpijp komt.’ Maar ook op sociaal gebied hebben slikproblemen volgens haar grote gevolgen. ‘Ik hoor in mijn spreekkamer vaak verhalen van mensen die niet meer naar een verjaardagsfeestje of een etentje durven, omdat ze bang zijn zich te gaan verslikken.’ ‘Een logopedist kan het slikprobleem niet altijd helemaal oplossen’, vertelt Lenie. ‘Wel kunnen we ervoor zorgen dat een patiënt met het slikprobleem om leert gaan.’ Hanneke: ‘In de eerste plaats kun je de patiënt helpen de slikspieren intensief te trainen om zo weer makkelijker of veiliger te leren slikken. Is dat niet mogelijk is, dan ga je met de patiënt – vaak samen met de mantelzorger en andere zorgverleners - op zoek naar oplossingen om zo goed en veilig mogelijk te eten en te drinken. Bijvoorbeeld door een andere sliktechniek aan te leren of aangepaste, makkelijke voeding te adviseren. Hierdoor wordt het leven voor de patiënt en de omgeving weer een stuk aangenamer.’
Bron: Radboudumc
Dhr. drs. Martinus P.G. Broen, “Anxiety and depression in Parkinson’s disease”. Dit proefschrift is relevant voor patiënten met de ziekte van Parkinson. Dit onderzoek toont aan dat angststoornissen zeer frequent zijn en zelfs bij 1 op de 3 parkinsonpatiënten voorkomen. De belangrijkste factor voor het ontwikkelen van een angststoornis is de aanwezigheid van depressieve klachten, maar ook situationele beperkingen door de Parkinson symptomen spelen een belangrijke rol. Tevens is de geschiktheid van een mobiele applicatie onderzocht, de Experience Sampling Method, om de relatie tussen motorische klachten (bijv. trillen en stijfheid), stemming en context te ontrafelen. De Experience Sampling Method lijkt hiervoor geschikt, en biedt mogelijkheden voor toekomstig onderzoek.
Bron: UM
Ongeveer 200 bezoekers prikkelden op 23 maart hun hersenen door het bijwonen van de eerste bijeenkomst van de Medische Publieksacademie Twente van MST.
Neurologen Lucille Dorresteijn en Heleen den Hertog en neurochirurg Kuan Kho informeerden het publiek over de werking van het brein, mogelijke signalen van haperingen in de hersenen, onderzoeken en behandelingen en gaven tips over wat je zelf kunt doen om de hersenen zo gezond mogelijk te houden. Donderdag stonden de aandoeningen ziekte van Parkinson en een beroerte (CVA) centraal.
Heeft u de bijeenkomst van onze Publieksacademie gemist? Hier kunt u de opnames van de bijeenkomst terugkijken. Deze opnames bevatten weinig tot geen patientenbeelden. Dit om de anonimiteit van onze patiënten te garanderen. In het kader van deze Publieksacademie bijeenkomst is het magazine 'Haperende hersenen' ontwikkeld. Dit magazine is uitgereikt aan de deelnemers, en verspreid in de wachtruimten van MST. Ook zal het magazine binnenkort in de wachtruimten van de huisartsen te vinden zijn.
De volgende bijeenkomsten van de Publieksacademie worden georganiseerd op 1 juni, 28 september en 30 november 2017. De thema's van de komende bijeenkomsten en de wijze van inschrijven wordt vanaf 1 mei op de website gecommuniceerd.
Klik hier voor de opnames van de bijeenkomst
Klik hier voor het magazine
Bron: MST
Met twee nieuwe wiskundige modellen en door het gebruik van de tracers –FDOPA en raclopride kan de tijd die een PET-hersenscan duurt flink worden verkort, namelijk van twee uur naar twintig minuten (voor –FDOPA, een tracer om onder andere de ziekte van Parkinson op te sporen) en van een uur naar twintig minuten (voor raclopride). In beide gevallen leveren de scans even betrouwbare kwantitatieve informatie als langere scans. Tot die conclusie komt Isadora Lopes Alves in haar promotieonderzoek. Als het onderzoek in de klinische praktijk wordt toegepast, heeft dat grote gevolgen voor patiënten. Iedereen die wel eens een PET-scan heeft ondergaan, weet dat zo’n scan twee tot drie uur in beslag kan nemen. PET-scans worden gebruikt om kanker op te sporen, maar ook voor andere ziektes zoals Parkinson, dementie of sommige hart- en vaatziekten worden ze ingezet. Een groot voordeel van deze afbeeldingstechniek ten opzichte van andere beeldvormende technieken is dat een PET-scan kwantitatieve (telbare) informatie oplevert over fysiologische processen in het lichaam. Zo’n kwantitatieve analyse krijgen artsen door wiskundige modellen te gebruiken, gebaseerd op farmacokinetische analyse, dat wil zeggen op de analyse van de manier waarop het lichaam lichaamsvreemde stoffen (zoals tracers) opneemt, verwerkt en uitscheidt. Deze wiskundige modellen zijn echter niet geschikt voor alle situaties, en het ontwikkelen van optimale modellen is nog niet zo gemakkelijk. Daarom beoordelen artsen PET-scans in de praktijk vaak visueel of met simpele methoden. Lopes Alves onderzocht in haar proefschrift de uitdagingen en mogelijkheden voor de kwantificatie van PET-hersenscans. Ze keek daarbij onder andere naar het verkorten van de scantijd. Dat bleek mogelijk door twee opeenvolgende PET-hersenscans van ieder tien minuten uit te voeren en door de gegevens die dat opleverde vervolgens te gebruiken in twee nieuwe wiskundige modellen. Beide modellen bleken betrouwbare kwantitatieve informatie op te leveren, in tegenstelling tot het in de praktijk veelgebruikte statistische model Standard Uptake Value (SUV). Het onderzoek laat zien dat de kloof tussen korte scans en kwantificeerbare PET-beelden heel goed overbrugd kan worden. Isadora Lopes Alves (1990) studeerde Health/Medical Physics (BSc) aan de Pontifícia Universidade Católica do Rio Grande do Sul (Brazilië). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling Nucleaire Geneeskunde & Moleculaire Beeldvorming. Lopes Alves werkt nu als wetenschappelijk onderzoeker in het VUmc. De titel van haar proefschrift is: “Challenges and opportunities in quantitative brain PET imaging”.
Bron: RUG
Met twee nieuwe wiskundige modellen en door het gebruik van de tracers –FDOPA en raclopride kan de tijd die een PET-hersenscan duurt flink worden verkort, namelijk van twee uur naar twintig minuten (voor –FDOPA, een tracer om onder andere de ziekte van Parkinson op te sporen) en van een uur naar twintig minuten (voor raclopride). In beide gevallen leveren de scans even betrouwbare kwantitatieve informatie als langere scans. Tot die conclusie komt Isadora Lopes Alves in haar promotieonderzoek. Als het onderzoek in de klinische praktijk wordt toegepast, heeft dat grote gevolgen voor patiënten. Iedereen die wel eens een PET-scan heeft ondergaan, weet dat zo’n scan twee tot drie uur in beslag kan nemen. PET-scans worden gebruikt om kanker op te sporen, maar ook voor andere ziektes zoals Parkinson, dementie of sommige hart- en vaatziekten worden ze ingezet. Een groot voordeel van deze afbeeldingstechniek ten opzichte van andere beeldvormende technieken is dat een PET-scan kwantitatieve (telbare) informatie oplevert over fysiologische processen in het lichaam. Zo’n kwantitatieve analyse krijgen artsen door wiskundige modellen te gebruiken, gebaseerd op farmacokinetische analyse, dat wil zeggen op de analyse van de manier waarop het lichaam lichaamsvreemde stoffen (zoals tracers) opneemt, verwerkt en uitscheidt. Deze wiskundige modellen zijn echter niet geschikt voor alle situaties, en het ontwikkelen van optimale modellen is nog niet zo gemakkelijk. Daarom beoordelen artsen PET-scans in de praktijk vaak visueel of met simpele methoden. Lopes Alves onderzocht in haar proefschrift de uitdagingen en mogelijkheden voor de kwantificatie van PET-hersenscans. Ze keek daarbij onder andere naar het verkorten van de scantijd. Dat bleek mogelijk door twee opeenvolgende PET-hersenscans van ieder tien minuten uit te voeren en door de gegevens die dat opleverde vervolgens te gebruiken in twee nieuwe wiskundige modellen. Beide modellen bleken betrouwbare kwantitatieve informatie op te leveren, in tegenstelling tot het in de praktijk veelgebruikte statistische model Standard Uptake Value (SUV). Het onderzoek laat zien dat de kloof tussen korte scans en kwantificeerbare PET-beelden heel goed overbrugd kan worden. Isadora Lopes Alves (1990) studeerde Health/Medical Physics (BSc) aan de Pontifícia Universidade Católica do Rio Grande do Sul (Brazilië). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling Nucleaire Geneeskunde & Moleculaire Beeldvorming. Lopes Alves werkt nu als wetenschappelijk onderzoeker in het VUmc. De titel van haar proefschrift is: “Challenges and opportunities in quantitative brain PET imaging”.
Bron: RUG
Trillende handen: vrijwel iedereen heeft er wel eens last van. Soms worden deze trillingen veroorzaakt door bijvoorbeeld zenuwen of te veel koffie, maar andere tremoren hebben een medische oorzaak. Promovenda Madelein van der Stouwe deed onderzoek naar verschillende tremorsoorten. De meeste bekende vorm van tremor is die bij de ziekte van Parkinson. Er zijn echter verschillende andere tremorsoorten, die allemaal een andere prognose hebben en om een andere behandeling vragen. Daarom is het belangrijk de soorten goed te kunnen onderscheiden. Van der Stouwe onderzocht vijf typische kenmerken van bepaalde tremorsoorten, zoals afname van de trilfrequentie als de hand wordt verzwaard, en stelde vast dat de verschillende tremorsoorten met behulp van deze kenmerken vrij goed van elkaar kunnen worden onderscheiden. Daarnaast concludeerde zij dat aanvullend spieronderzoek met bepaalde geavanceerde technieken van toegevoegde waarde kan zijn. In het tweede deel van haar proefschrift beschrijft Van der Stouwe hoe de meest voorkomende tremorsoort, essentiële tremor, in de hersenen ontstaat. Door spieronderzoek te combineren met hersenscans kon verstoorde, verhoogde activiteit worden waargenomen in de kleine hersenen en het netwerk waarin deze zijn opgenomen. Ten slotte stelde Van der Stouwe vast dat patiënten die medicatie voor een tremor gebruiken, het effect van deze medicatie anders beoordelen dan de neuroloog. Dit is relevant in de spreekkamer, maar ook voor onderzoek naar nieuwe medicijnen. Madelein van der Stouwe (1988) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar onderzoek in het kader van een MD/PhD-traject, waarbij studie en promotieonderzoek worden gecombineerd, bij de afdeling Neurologie, onderzoeksgroep Bewegingsstoornissen van het UMCG. Het werd gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass Groningen en het Prinses Beatrix Fonds. Zij is ondertussen werkzaam als ANIOS Neurologie bij de Isala Klinieken in Zwolle.
Een van de grootste uitdagingen van deze eeuw is te begrijpen hoe het menselijk brein werkt en wat de achtergrond is van functionele hersenafwijkingen. Een van de meest gebruikte methoden hiervoor is in vivo beeldvorming met behulp van magnetische resonantie. Met name diffusie-gewogen beeldvorming is een standaardmethode geworden om op niet-invasieve wijze witte stof structuren in vivo te bestuderen. In dit proefschrift wordt de ontwikkeling van pre-processing methoden om de beeldkwaliteit te verbeteren beschreven. Daarnaast wordt de nauwkeurigheid van diffusieparameters van een nieuwe techniek, diffusie kurtosis beeldvorming (DKI) genaamd, beschreven. Er wordt een nieuwe methode voorgesteld om de foutieve uitlijning van gegevens door bewegingen van de patiënt te corrigeren. Daarnaast wordt een methode voorgesteld om de inter- en intra-patiënt variabiliteit door de aanwezigheid van ruis te verminderen. Er is onderzoek gedaan naar de diagnostische waarde van DKI bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Kurtosis-meeteenheden blijken sensitiever te zijn voor veranderingen in de witte stof dan standaard diffusie-meeteenheden. Er werden significante verschillen gevonden wat betreft de achterste hersengebieden en de subcorticale gebieden zoals het putamen.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Holoclar is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met een matige tot ernstige limbale stamcel deficiëntie, unilateraal of bilateraal, als gevolg van een fysische of chemische beschadiging van de cornea van het oog. Meer informatie in een apart bericht.
- Mysimba (naltrexone / bupropion) is bedoeld voor volwassen patiënten met obesitas met een Body Mass Index (BMI) van ≥ 30 kg/m2, of overgewicht met een BMI van ≥27 kg/m2 en daarbij één of meer risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk of hoog cholesterol. Meer informatie in een apart bericht.
- Xadago (safinamide) is geïndiceerd voor de behandeling van de idiopathische vorm van de ziekte van Parkinson (PD) als aanvullende therapie (met levodopa) alleen of in combinatie met andere PD geneesmiddelen bij patiënten met fluctuaties in de midden of late fase van de ziekte.
- Xydalba (dalbavancine) is geïndiceerd voor de behandeling van acute bacteriële huid en de huid structuur infecties (ABSSI).
- Quinsair (levofloxacine) is geïndiceerd voor de behandeling van chronische luchtweginfecties veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa bij volwassen patiënten met cystische fibrose.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Revlimid (lenalidomide), een uitbreiding van de sterkte met 20 mg en van de indicatie ‘multipel myeloom’ met de continue behandeling, zowel in combinatie met dexamethason als met melfalan en prednisolon, van patiënten die niet in aanmerking komen voor ASCT.
- Tresiba (insuline degludec) mag nu ook worden gebruikt bij kinderen van 1 - 18 jaar met diabetes mellitus.
- Velcade (bortezomib) mag nu in combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednisolon worden gebruikt voor eerder onbehandelde patiënten met mantelcel lymfoom (MCL) die niet in aanmerking komen voor haematopoietische stamceltransplantatie.
- Xiapex (collagenase clostridium histolyticum) voor de behandeling van de ziekte van Peyronie’s wanneer sprake is van palpeerbare plaque en kromming / vervorming van de penis.
Vervolg herbeoordelingsprocedure GVK Biosciences
De herbeoordelingsprocedure voor GVK Biosciences Hyderabad loopt nog. In lijn met het eerder gepubliceerde tijdschema zal de CHMP naar verwachting in zijn vergadering van januari 2015 een aanbeveling doen in deze zaak.
Van den Berge promoveert aan de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. De promovenda onderzocht stamcellen in het volwassen brein in relatie tot veroudering en de ziekte van Parkinson. Van den Berge toont aan dat Parkinson-patiënten nog evenveel delende stamcellen hebben als gezonde mensen van dezelfde leeftijd. Hoopgevend, omdat deze stamcellen nieuwe zenuwcellen kunnen vormen. Promotie: Simone van den Berge, ‘The endogenous repair capacity of the Parkinsonian brain’.
Naar aanleiding van zijn ontdekking van het gen dat betrokken is bij de afbraak van zenuwcellen na een beroerte, ontvangt prof. dr. Harald Schmidt de meest prestigieuze Europese onderzoeksbeurs voor individuele onderzoekers; een ERC Advanced Investigator Grant. Met de 2.3 miljoen euro gaat de UM-hoogleraar proberen zijn vinding verder uit te kristalliseren en snel naar de dagelijkse gezondheidszorg te brengen. Voor ditzelfde onderzoek was hij genomineerd voor de Huibregtsen Award van de Stichting Avond van Wetenschap & Maatschappij, die gisteravond werd uitgereikt aan Prof.dr. Rutger Engels (Radboud Universiteit Nijmegen). De ERC Advanced Grants worden door de European Research Council uitgereikt aan gevestigde, toonaangevende wetenschappers die zeer innovatief, vernieuwend onderzoek doen. Harald Schmidt is farmacoloog en hoogleraar Gepersonaliseerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij doet onderzoek naar maatschappelijk belangrijke ziekten en nieuwe geneesmiddelen. Harald Schmidt ontdekte vorig jaar met zijn internationaal onderzoeksteam een gen (NOX4) dat verantwoordelijk is voor de dood van zenuwcellen na een herseninfarct. Het gen produceert het zuurstofradicaal waterstofperoxide in de hersenen. Door muizen een nieuw medicijn toe te dienen, kon de productie van NOX4 geremd worden, waardoor de hersenschade fors verminderde, zelfs als het medicament uren na het infarct werd toegediend. Deze methode is op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische aanpak voor herseninfarcten. Maar ook voor andere ziekten waarbij waterstofpe! roxide of soortgelijke zuurstofradicalen waarschijnlijk een grote rol spelen, verwacht prof. Schmidt implicaties. Denk aan hartinfarcten, hartfalen, kanker en de ziekte van Parkinson of Alzheimer. Schmidt verwacht met behulp van de ERC-subsidie grote stappen te zetten richting ‘personalized medicine’: diagnose, medicatie en behandeling die is afgestemd op de individuele kenmerken van een patiënt. Hij streeft er bijvoorbeeld naar met nieuwe biomarkers en met behulp van een diagnostische chip cardiovasculaire ziektes vroeger op te sporen, namelijk lang voordat de eerste symptomen optreden. Ook de ontwikkeling van een nieuwe generatie medicatie voor eerder genoemde ziektebeelden hoort bij de ambities. De titel van zijn subsidie-aanvraag was dan ook: ‘Radical Medicine: Redefining oxidative stress (RadMed)’
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een erfelijke vorm ontdekt van parkinsonisme, een aandoening die lijkt op de ziekte van parkinson. Ze hebben gezien dat mutaties in een bepaald gen ervoor zorgen dat het lichaam het metaal mangaan niet goed kan verwerken. Dit kan leiden tot parkinsonisme en dystonie. Dystonie is een ziekte waarbij mensen onder andere motorische stoornissen krijgen. De onderzoekers hebben hun doorbraak zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The American Journal of Human Genetics. Mangaan is een metaal dat veel voorkomt in onder andere in voeding en vitaminepillen. In grote hoeveelheden is het metaal giftig. Het lichaam kan normaal gesproken mangaan goed verwerken en afvoeren. Erfelijke mutaties in het gen SLC30A10 zorgen er echter voor dat het metaal zich in het lichaam opstapelt. Dat kan schade veroorzaken aan allerlei organen, maar tast ook het bloed en de hersenen aan. Hierdoor kunnen patiënten niet alleen neurologische ziekten krijgen zoals parkinsonisme en dystonie, maar het kan ook leiden tot een toename van de rode bloedcellen en leverstoornissen. ‘De problemen met de lever kunnen zo ernstig worden dat patiënten eraan overlijden’, zegt onderzoeksleider Vincenzo Bonifati, van de afdeling klinische genetica van het Erasmus MC. Aan het onderzoek hebben twee families meegewerkt waarin meerdere mensen afwijkingen hadden aan hun hersenen, lever en bloed. Ook hadden ze een extreem hoog gehalte mangaan in hun bloed. Met behulp van moderne technologieën, vonden de onderzoekers dat al deze mensen een afwijking hadden op chromosoom 1. Vervolgens spoorden zij ook het gen op dat de afwijkingen veroorzaakt. De onderzoekers hebben hierbij samengewerkt met de Radboud Universiteit in Nijmegen en de Universiteit van Siena in Italië. De ontdekking brengt onderzoekers een stap dichterbij het begrijpen en voorkomen van neurologische ziekten. ‘Het gaat dan specifiek om patiënten met teveel mangaan in hun bloed. Van andere, vaker voorkomende vormen van parkinsonisme of dystonie weten we nog niet hoe die ontstaan’, zegt Bonifati. Bovendien kan een vroege diagnose het leven redden van patiënten met mangaanophoping in hun lijf. ‘Er zijn medicijnen die het teveel aan mangaan uit het bloed halen. Artsen moeten zich bewust worden van de rol die mangaan kan spelen bij deze patiënten en zouden zo snel mogelijk de diagnose moeten stellen.’
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat het eiwit Wnt essentieel is voor de unieke eigenschappen van embryonale stamcellen, namelijk dat ze kunnen uitgroeien tot elk celtype van het lichaam. De vondst van het eiwit verklaart hoe een embryonale stamcel een stamcel blijft. Het onderzoek wordt deze week gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Nature Cell Biology. Wetenschappers gebruiken embryonale stamcellen bij hun onderzoek, vanwege hun vermogen om alle cellen van het lichaam te vormen. In het laboratorium kunnen wetenschappers verschillende typen lichaamscellen laten ontstaan. In de toekomst moeten de embryonale stamcellen ook geschikt zijn voor transplantatie in patiënten met degeneratieve ziekten zoals de ziekte van Parkinson, of met bepaalde typen kanker zoals leukemie. Tot nog toe was onbekend hoe embryonale stamcellen het vermogen behouden om tot alle celtypen te kunnen uitgroeien. Derk ten Berge, stamcelbioloog bij het Erasmus MC, leidt het onderzoek. Ten Berge: “Embryonale stamcellen hebben de unieke eigenschap dat ze alle cellen van het lichaam kunnen vormen. Het is echter moeilijk ze deze eigenschap te laten behouden. Stamcellen hebben namelijk een sterke neiging om zich te veranderen in meer gespecialiseerde lichaamscellen. Deze verandering gaat in kleine stapjes, maar is een onomkeerbaar proces. Bij elke stap gaat de cel meer lijken op zijn uiteindelijke celtype, en verliest een beetje van zijn vermogen om andere celtypen te vormen. We hebben nu ontdekt dat het eiwit Wnt voorkomt dat een embryonale stamcel de eerste stap zet in het veranderingsproces, waardoor de stamcel het vermogen om in alle cellen te veranderen behoudt.” Onderzoekers zouden het gebruik van embryonale stamcellen het liefst omzeilen. Er bestaan tegenwoordig technieken om volwassen, gespecialiseerde cellen terug te brengen naar een embryonale staat. Men kan dus van lichaamscellen embryonale stamcellen maken. Het grote voordeel hiervan is niet alleen dat er geen embryo’s meer nodig zijn, maar ook dat er van iedere persoon lichaamseigen weefsels kunnen worden gekweekt. Ten Berge: “Het is echter gebleken dat de gevormde stamcellen onthouden van welk gespecialiseerd celtype ze komen, en daardoor toch moeite hebben om andere celtypen te maken. Ze kunnen dan ook niet, zoals echte embryonale stamcellen, tot alle celtypen uitgroeien. Met de ontdekking van het eiwit Wnt als de essentiële factor die de embryonale staat handhaaft kunnen we nu verder zoeken naar mechanismen om van volwassen cellen echte embryonale stamcellen te maken en daarmee het gebruik voor stamceltherapie een stap dichterbij brengen.” Het Erasmus MC maakt deel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De NFU is een samenwerkingsverband van de acht universitair medische centra (UMC's) in Nederland en heeft als algemene doelstelling het behartigen van de gezamenlijke belangen van de UMC's. Andere UMC's die deel uitmaken van de NFU zijn het AMC, azM, LUMC, UMCG, UMC St Radboud, UMC Utrecht en VUmc. In totaal zijn 60.000 medewerkers verbonden aan de acht UMC's.
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor Bydureon (exenatide) voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen en Nulojix (belatacept). Belatacept is bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties na niertransplantaties. De "Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)" is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Bydureon (exenatide), voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen. Bydureon is een verlengde afgifte-vorm van Byetta (exetanide), Nulojix (belatacept), in combinatie met corticosteroïden en een mycofenolzuur bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties bij volwassenen die een niertransplantatie ondergaan.
Generieke geneesmiddelen
Het Comité heeft positief geadviseerd over het verlenen van een handelsvergunning voor het generieke geneesmiddel Rivastigmine Actavis. De indicatie voor dit geneesmiddel is de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige alzheimerdementie en lichte tot matig ernstige dementie bij patiënten met idiopathische ziekte van Parkinson. Rivastigmine Actavis is een generieke vorm van Exelon.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen: Carbaglu (cargluminezuur); uitbreiding met "behandeling van hyperammonemie door isovaleriaanacidemie, methylmalonacidemie en propionacidemie", Pradaxa (dagibatran); uitbreiding met "preventie van CVA en embolie bij volwassen patiënten met atriumfibrilleren zonder klepafwijkingen", Ozurdex (dexamethason); uitbreiding met "behandeling van volwassen patiënten met ontsteking van het achterste oogsegment die zich manifesteert als niet-infectieuze uveïtis", Simponi (golimumab); uitbreiding met "vermindering van de progressie van perifere gewrichtsbeschadiging, vastgesteld door middel van röntgenonderzoek, bij patiënten met poly-articulaire, symmetrische subtypes van artritis psoriatica", Nadere bestudering van gegevens Finland, Zweden en Frankrijk over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optrden van narcolepsie hebben geleid tot aanpassing van de wetenschappelijke productinformatie van Pandemrix (pandemisch griepvaccin).
Heroverwegingsprocedure Avastin afgerond: na een heroverweging van het eerdere negatieve advies heeft de CHMP een definitief positief advies uitgebracht waarin de therapeutische indicaties van Avastin (bevacizumab) worden uitgebreid met eerstelijnsbehandeling, in combinatie met capecitabine. Het gaat hier om patiënten met gemetastaseerde borstkanker bij wie behandeling met andere chemotherapeutica zoals taxanen of anthracyclines niet kunnen verdragen.
Herbeoordeling dialyse-oplossingen van de firma Baxter: naar aanleiding van aanwezigheid van endotoxinen in de dialyse-oplossingen van Baxter, die geproduceerd werden in de fabriek in Castlebar, Ierland, heeft het Comité geadviseerd om ook de productielocaties in Canada, Polen en Turkije op te nemen in de bestaande handelsvergunningen van Baxters oplossingen voor peritoneale dialyse. Hierdoor wordt de levering van endotoxinevrije oplossingen in Europa gewaarborgd. Het Comité continueert het onderzoek naar de oorzaak van het probleem en de noodzakelijke veranderingen in het productieproces in Castlebar.
Herbeoordeling celecoxib: de CHMP is gestart met een herbeoordeling van celecoxib bij vermindering van het aantal adenomateuze darmpoliepen bij familiaire adenomateuze polypose. De herbeoordeling was gestart door bezorgdheid dat celecoxib-bevattende geneesmiddelen off-label gebruikt zouden worden voor deze indicatie nu Onsenal (celecoxib) door de firma van de markt is gehaald.
Bisfosfonaten en botbreuken: er is een verhoogd risico op botbreuken van het dijbeen vastgesteld bij het gebruik van bisfosfonaten, vooral bij patiënten die langdurig worden behandeld met deze geneesmiddelen. Omdat het verhoogde risico bij alle bisfosfonaten wordt gezien, is er sprake van een klasse-effect.
Proefschrift: mw. Susy M. Braun, titel: Motor learning in neurological rehabilitation: practicing skills with movement imagery. In de sport verbeteren atleten al decennia hun prestaties door in gedachten bewegingen te oefenen (bewegingsvoorstellingen). In dit onderzoek zijn we nagegaan of dit "droog oefenen" ook in de revalidatie effect heeft. Fysiotherapeuten en ergotherapeuten hebben dit onderzocht bij patiënten met de ziekte van Parkinson en bij patiënten na een beroerte (CVA). In onze (relatief kleine) studies konden we niet aantonen dat het gebruik van bewegingsvoorstellingen beter is dan reguliere therapie. Patiënten gaven wel aan dat het in gedachten oefenen hen motiveerde en minder angstig maakte. Ook vonden ze het prettig dat ze veilig konden oefenen wanneer ze dat zelf wilden. Meer onderzoek en grotere studies zijn nodig om na te gaan of er groepen patiënten zijn die mogelijk wel baat hebben en wat de lichamelijke, emotionele en cognitieve effecten zijn.
Onderzoek van het UMC Utrecht laat zien hoe zenuwbanen weten welke kant ze moeten opgroeien. De resultaten staan vandaag in het tijdschrift Journal of Neuroscience. Bij depressie en schizofrenie zijn hersengebieden aangedaan waar zenuwcellen in liggen die met elkaar communiceren via de boodschapperstoffen dopamine of serotonine. Deze zenuwcellen liggen diep in de hersenen, in de hersenstam, en hebben lange uitlopers naar hogere hersengebieden. Maar hoe ontstaan die uitlopers eigenlijk? En waarom groeien ze allemaal netjes in een bepaalde richting? Onderzoekers van het UMC Utrecht geven in het tijdschrift Journal of Neuroscience voor het eerst antwoord op deze vragen. Ze beschrijven een nieuw besturingsmechanisme bij deze zenuwcellen. Neurobioloog dr. Jeroen Pasterkamp en collega"s hebben stoffen ontdekt die de uitlopers van zenuwcellen de juiste kant op sturen. Drie eiwitten (Frizzled3, Celsr3 en Vangl2) blijken dit stuursignaal waar te nemen. Bij muizen zonder deze eiwitten worden de zenuwbanen van dopamine- en serotonine-zenuwcellen niet goed aangelegd. De zenuwbanen groeien alle kanten op, in plaats van naar de juiste plek in de hersenen. Ook hebben de onderzoekers ontdekt welke stof het stuursignaal bevat: een eiwit uit de Wnt-familie. De concentratie van dit eiwit verloopt in de hersenstam van laag naar hoog. Dat concentratieverloop bepaalt de groeirichting omdat uitlopers van zenuwcellen naar de Wnt-eiwitten toe groeien. Het is voor het eerst dat een signaal is ontdekt dat lange zenuwbanen in de hersenen in de juiste richting duwt. Deze resultaten helpen depressie en schizofrenie te begrijpen. Bij die ziektes zijn zenuwbanen van dopamine- en serotonine-zenuwcellen niet goed aangelegd. Bovendien suggereert genetisch bewijs dat het stuursignaal en de eiwitten die dit signaal waarnemen zijn aangedaan in patiënten. De resultaten zijn ook relevant voor de ziekte van Parkinson, waar dopamine-zenuwcellen langzaam verdwijnen. De stuursignalen zouden kunnen helpen om de uitlopers van nieuwe zenuwcellen die in patiënten worden ingebracht in de juiste richting te duwen. "Wetenschappers denken al lang dat bij psychiatrische aandoeningen zoals schizofrenie en depressie structurele veranderingen optreden in de zenuwbanen", zegt Pasterkamp. "Onze resultaten geven nieuw inzicht in de oorzaken van deze veranderingen. Slecht functionerende stuursignalen, zoals in patiënten misschien het geval is, kan leiden tot verkeerd aangelegde zenuwbanen en uiteindelijke tot ziekte."
Er bestaat voldoende bewijs dat statines atherosclerotische hart- en vaataandoeningen kunnen verminderen. Voor verschillende andere aan statines toegeschreven gunstige en ongunstige effecten bestaat nog onvoldoende of zelfs geen bewijs. Hippisley-Cox en Couplan hebben de resultaten van een onderzoek gepubliceerd waarin zij aanwijzingen verzamelden over een aantal gunstige en ongunstige bijwerkingen van statines. Daartoe werden in een observationeel cohortonderzoek ruim 225.000 personen opgenomen die begonnen met het statinegebruik en ruim 1.778.000 personen zonder gebruik van statines. Hun leeftijd was 30-84 jaar en ze waren afkomstig uit het gegevensbestand van 365 huisartsenpraktijken in Engeland en Wales. Men vergeleek gedurende een lange periode het ontstaan van de mogelijke bijwerkingen in beide groepen. De auteurs vonden geen significante samenhang tussen gebruik van statines en een verhoogd risico op de ziekte van Parkinson, reumatoide artritis, veneuze trombose, dementie, osteoporotische fracturen, maagcarcinoom, coloncarcinoom, melanoom, niercarcinoom, mammacarcinoom en prostaatcarcinoom. Er was een duidelijke en dosisafhankelijke toename van de concentratie van leverenzymen bij alle statinegebruikers. Deze verhoging treedt met name op in het eerste jaar van gebruik, daarna worden deze concentraties weer normaal. Statinegebruikers hadden vaker klachten van myopathie en rhabdomyolyse met verhoogde waarden van creatininefosfokinase (CPK) in het eerste jaar van gebruik. Deze verschijnselen waren dosisafhankelijk, traden op bij alle voorgeschreven statines en kwamen niet voor bij langduriger gebruik. Verder toonden de auteurs aan dat statines een verhoogd risico geven op cataract en acuut nierfalen. Het risico op cataract is vooral aanwezig gedurende het eerste jaar van gebruik en verdwijnt binnen een jaar na staken van het gebruik van statines. Het risico op acuut nierfalen kan eveneens optreden in het eerste jaar van gebruik, maar verdwijnt na staken van de medicatie pas binnen één tot drie jaar. De conclusie luidt dat de voordelen van statinegebruik bij een juiste indicatiestelling opwegen tegen de nadelen van de gerapporteerde bijwerkingen. Met uitzondering van cataract en acuut nierfalen zijn ze namelijk alle van tijdelijke aard. Bron: MFM 2010;48(9) + FUS
Slecht functionerende haarvaten veroorzaken in de hersenen nauwelijks waarneembare schade aan de zenuwbanen. Neurologen in het UMC St Radboud tonen in een artikel in Brain aan dat deze microschade een duidelijke rol speelt bij de loopproblemen van ouderen met dergelijke vaatproblemen. Veel oudere mensen met licht beschadigde haarvaten in de hersenen hebben een TIA of beroerte gehad. De licht beschadigde haarvaten tasten vaak ook de witte stof aan in de hersenen. Hersenen bestaan uit grijze stof - de hersencellen - en witte stof - de zenuwbanen die in een vettige substantie zijn verpakt. Vandaar de witte kleur. Karlijn de Laat en Frank-Erik de Leeuw, neurologen in het UMC St Radboud, toonden vorig jaar in het wetenschapsblad Stroke al aan, dat zichtbare beschadiging van die witte stof vaak leidt tot loopproblemen. Nu publiceren ze in Brain een vervolgonderzoek dat nog een stapje verder gaat. Wat blijkt? Ook microbeschadigingen van de witte stof, die op de gebruikelijke scans niet zichtbaar zijn, veroorzaken loopproblemen. Voor het nu gepubliceerde onderzoek werden ruim 400 mensen tussen de 50 en 85 jaar met licht beschadigde haarvaten onderzocht, vastgesteld na een TIA of beroerte. Niemand van hen had dementie of de ziekte van Parkinson. De Laat: "Bij deze mensen hebben we scans van hun hersenen gemaakt en hun looppatronen in kaart gebracht. Opnieuw zagen we een verband tussen de zichtbare beschadigingen in de witte stof - dus beschadigde zenuwbanen - en loopproblemen. Deze mensen lopen langzamer, zetten kleinere stappen en hebben ook een wat bredere loopgang." Ditmaal wilden de onderzoekers ook weten of nauwelijks zichtbare microafwijkingen in de witte stof, die je alleen met bepaalde technieken in beeld kunt brengen, óók meespelen bij de loopproblemen. De Leeuw: "Na combinatie van die technieken - diffusie gewogen MRI en voxel-based morphometry analyse - zagen we dat bij deze patiënten de ogenschijnlijk normale witte stof op veel meer plaatsen dan gedacht toch heel licht is aangetast. Die wijd verspreide aantasting is geen gevolg van normale verouderingsprocessen, maar echt een effect van die slecht functionerende haarvaten in de hersenen." Vervolgens konden de Nijmeegse onderzoekers ook een duidelijk verband aantonen tussen deze microbeschadigingen en de loopproblemen. De Leeuw: "Diverse gebieden in de hersenen spelen daarbij een duidelijke rol. Maar in de hersenbalk, die de beide hersenhelften met elkaar verbindt, is het effect het grootst. Dat klinkt ook logisch, want juist daar lopen ook veel zenuwbanen die bij het lopen geactiveerd moeten worden." Sinds een jaar of vijf is bekend dat slecht functionerende haarvaten in de hersenen te behandelen zijn. De Leeuw: "Dat leidt tot de interessante vraag of beter functionerende haarvaten misschien ook kunnen leiden tot een herstel van die minimaal beschadigde zenuwbanen. Dat is nu nog pure speculatie, maar het geeft wel de richting aan voor verder onderzoek."
Fiorella Contarino: ‘Improving surgical treatment for movement disorders’. Een betere selectie van patiënten en aanpassing van de chirurgische techniek verbeteren het resultaat van diepe hersensimulatie bij bewegingsstoornissen. Er moet worden gekeken naar de precieze ziektekenmerken en andere oorzaken van functionele beperkingen. Ook kan de operatietechniek worden verfijnd. Dit constateert Fiorella Contarino in haar onderzoek. De medicamenteuze behandeling van patiënten met bewegingsstoornissen, waaronder de ziekte van Parkinson, dystonie en tremoren, is dikwijls onbevredigend. Voor deze patiënten, kan het aanbrengen van elektrodes in de hersenen (Diepehersenstimulatie of Deep Brain Stimulation DBS) een goed alternatief zijn. DBS geeft meestal een goede en langdurige verbetering van de motorische verschijnselen. Echter, bij sommige patiënten treedt slechts een gedeeltelijke of tijdelijke verbetering op. In haar proefschrift bespreekt Contarino een aantal technische en klinische problemen rond DSB die een rol spelen bij een goed behandelingsresultaat. Ze keek naar de selectie van de patiënten, de keuze van de juiste soort operatie, van doelstructuren in de hersenen, de nauwkeurigheid van de chirurgische procedure, en de postoperatieve nazorg. Verder constateert ze dat het doen van metingen tijdens de operatie en functionele MRI kunnen helpen bij de bepaling van de beste plaats in de hersenen om de elektrode te plaatsen.
Het ALS Centrum Nederland heeft een grootschalig en grensverleggend internationaal onderzoek opgestart naar de genetische oorzaak van de dodelijke aandoening amyotrofische laterale sclerose (ALS). In ‘project MinE’ verzamelen, onderzoeken en vergelijken onderzoekers zoveel mogelijk DNA profielen van zowel ALS-patienten als gezonde vrijwilligers. Het onderzoek wordt gecoördineerd door het UMC Utrecht en is een eerste stap in de zoektocht naar een effectieve behandeling van ALS. In project MinE worden - met behulp van DNA-chips – eerst delen van het DNA van 15.000 ALS-patiënten en 20.000 gezonde mensen geanalyseerd. Dit betreft een ongekend groot aantal patienten en gezonde personen. Onderzoekers vergelijken de verkregen data, op zoek naar genetische verschillen (ook wel het “graven” in data genoemd, of “mining” in het Engels). De gegevens van de deelprofielen worden vervolgens gecombineerd met de volledige DNA-profielen van deze 15.000 patiënten en die van duizenden controles, verkregen middels ‘whole genome sequencing’ technieken. Juist de combinatie van deze twee processen is bijzonder: Het zal miljoenen genetische varianten in het DNA opleveren waarvan precies kan worden vastgesteld of deze al dan niet met ALS te maken hebben. Het uiteindelijke doel is een concreet aanknopingspunt te vinden voor nieuwe behandelingen van deze dodelijke aandoening. Een bijkomend voordeel van het project is dat de DNA-gegevens van de controlegroep ook van onschatbare waarde kunnen zijn voor het oplossen van andere aandoeningen, zoals dementie, autisme, ziekte van Parkinson, suikerziekte, hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Professor Leonard van den Berg van het UMC Utrecht Hersencentrum, neuroloog en coördinator van het ALS Centrum Nederland: “project MinE is op dit moment in opzet wereldwijd de grootste genetische studie naar ALS. Met dit onderzoek willen we een concreet aanknopingspunt vinden voor behandelingen van deze ziekte, die momenteel onherroepelijk de dood tot gevolg heeft. Voor ALS bestaat op dit moment nog geen medicijn en dit onderzoek kan bijdragen aan het vinden van mogelijke aangrijpingspunten voor de ontwikkeling van een behandeling.” Vanwege de ambitieuze opzet en de nauwe internationale samenwerking tussen wetenschappers is project MinE uniek op het gebied van ALS-onderzoek. De DNA monsters die geanalyseerd worden komen niet alleen uit Nederland, maar uit heel Europa. “Hoe meer DNA monsters we kunnen analyseren, hoe krachtiger project MinE zal zijn en hoe betrouwbaarder de resultaten. Dankzij onze goede betrekkingen met vooraanstaande ALS-centra in Europa - via het European Network for the Cure of ALS (ENCALS) - konden we project MinE snel opzetten en uitrollen.”, aldus prof. Van den Berg. Het project zal zich het komend jaar blijven uitbreiden. Er wordt ook gewerkt aan samenwerking met wetenschappelijke instituten in, onder andere, Engeland en de Verenigde Staten. Het project is een initiatief van Stichting ALS Nederland en enkele gedreven ALS-patiënten, die samen de benodigde fondsen voor het project werven. ALS is een zeer ernstige en invaliderende zenuw-/spierziekte. De ziekte leidt tot toenemende spierzwakte doordat de motorische zenuwcellen in het ruggenmerg, de hersenstam en de hersenen langzaam afsterven. De ziekte kan op elke volwassen leeftijd ontstaan en is in alle gevallen dodelijk. Patienten met ALS overlijden gemiddeld binnen 3 jaar na de eerste ziekteverschijnselen. ALS komt overal voor en jaarlijks overlijden er wereldwijd zo’n 125.000 mensen aan de ziekte (in Nederland rond de 500 per jaar). Omdat over de precieze oorzaak van ALS nog maar weinig bekend is, is er nog geen goed medicijn tegen de aandoening gevonden.
Met een gevoelige elektrode is Deep Brain Stimulation veel nauwkeuriger uit te voeren en kunnen de bijwerkingen worden beperkt. Dat blijkt uit een klein onderzoek dat is uitgevoerd in het AMC onder leiding van neuroloog Fiorella Contarino en neurochirurg Rick Schuurman. De resultaten zijn afgelopen weekeinde gepubliceerd in het vakblad Neurology. Deep Brain Stimulation (DBS) is een techniek waarbij een elektrode wordt geplaatst in een deel van de hersenen. Door het geven van kleine stroomstootjes is het dan mogelijk om bepaalde klachten te verminderen die hun oorsprong hebben in de hersenen. DBS wordt onder meer gebruikt bij de ziekte van Parkinson en andere bewegingsstoornissen en bij bepaalde psychiatrische aandoeningen. De tot nu toe gebruikte elektrode, die al 25 jaar wordt toegepast, is niet meer dan een lange draad met op het einde vier punten die een stroomstootje kunnen afgeven. Met de nieuwe elektrode kan dat op 32 punten. ‘Hiermee kun je de hersenen veel preciezer prikkelen’, verklaart Contarino. ‘We laten nu zien dat dit inderdaad bij acht patiënten met Parkinson het geval is. De bijwerkingen blijven binnen de grenzen gedurende de operatie.’ De mogelijkheden van de nieuwe elektrode zijn groot, verwacht Contarino. Bij DBS moeten de effecten afgewogen worden tegen de bijwerkingen. Deze kunnen talrijk zijn, zoals een tintelend gevoel, spierzwakte, spraakproblemen of dubbelzien. ‘Bijwerkingen en effect moeten in evenwicht zijn. Met de nieuwe elektroden kunnen we heel precies het aangedane hersendeel beïnvloeden en de rest ontzien.’ De volgende nodige stap is om in meerdere instituten bij honderd patiënten de elektroden te implanteren en te gebruiken, maar ze moeten eerst nog worden gemaakt. Als de resultaten goed blijven, verwacht Contarino dat de elektroden de komende jaren standaard ingevoerd kunnen worden.
Ziekten als Parkinson en Huntington ontstaan door beschadiging en klontering van eiwitten in de zenuwcellen. Dit lijkt mede te worden veroorzaakt doordat bij veroudering de beschermende eiwitten Heat Shock Proteins (HSP), die verantwoordelijk zijn voor een correcte vorming van eiwitten, minder goed functioneren. Bestrijding van klontering van eiwitten kan mogelijk het ziekteverloop vertragen en zowel de kwaliteit van leven als de levensduur verhogen. UMCG-onderzoeker Vaishali Kakkar bestudeerde een eiwit uit de DNAJ-familie (een groep HSP) die de samenklontering van eiwitten onderdrukt en zo in muizen met Huntington de levensduur met 23% verlengde. Een vergelijkbare levensverlenging is in dit type muizen met Huntington nooit eerder bereikt. Kakkar toonde verder in het muismodel met Huntington aan dat DNAJB6 de eiwitklontering voorkwam in de zenuwcellen, niet in de ondersteunende gliacellen. Dit geeft aan dat het probleem bij deze ziekten dus voornamelijk in de neuronen ligt. Bij een soortgelijk onderzoek met cellen stelde Kakkar vast dat DNAJB6 en andere eiwitten uit de DNAJ-familie de eiwitklontering kunnen remmen bij een erfelijke vorm van de ziekte van Parkinson. De manier waarop die eiwitklontering geremd wordt was anders dan bij de ziekte van Huntington. Kakkars bevindingen zijn veelbelovend en vormen een mogelijke basis voor pogingen tot het vertragen van neurodegeneratieve ziekten. Naast technische problemen (hoe kan DNAJ-expressie worden verhoogd in de hersenen?) speelt echter ook nog de vraag wat mogelijke neveneffecten van hoge DNAJ-expressie zouden kunnen zijn, hoewel de muizen die Kakkar voor haar onderzoek gebruikte tot 18 maanden nog steeds gezond lijken.
Behandeling met kleine elektrische stroompjes aan de buitenkant van de schedel kunnen Parkinsonpatiënten helpen bij het verbeteren van uitvoerende functies, zoals het plannen van een activiteit. Maar hoe deze hersenstimulatie precies werkt, wat de exacte gevolgen zijn en hoe deze het beste kan worden gegeven, is nog niet duidelijk. Met een subsidie van de Parkinson Vereniging kunnen hersenonderzoekers van VUmc dit nu bestuderen. Veel mensen die lijden aan de ziekte van Parkinson hebben last van cognitieve beperkingen, en dan met name de zogeheten executieve functies. Hiertoe behoren bijvoorbeeld het plannen van acties, het behouden van overzicht in verschillende situaties en de flexibiliteit om tussen verschillende taken te wisselen. Een mogelijke manier om deze klachten in de toekomst aan te pakken is 'transcranial direct current stimulation' (tDCS), waarbij kleine elektrische stroompjes aan de buitenkant van de schedel worden gegeven. Deze methode lijkt in het algemeen een positief effect te hebben op cognitieve beperkingen en is goed te verdragen voor patiënten. Echter, het is nog niet helemaal duidelijk hoe deze hersenstimulatie het best gegeven kan worden, of tDCS ook vooral de executieve functies verbetert, en hoe de communicatie tussen verschillende hersengebieden verandert door deze behandeling. Neuropsychologen dr. Martin Klein (afdeling medische psychologie) en dr. Linda Douw (afdeling anatomie & neurowetenschappen) hebben in samenwerking met de afdelingen revalidatiegeneeskunde, klinische neurofysiologie en neurologie een subsidie van de Parkinson Vereniging ontvangen om dit te onderzoeken. Vanaf 1 december zullen zij een groep Parkinsonpatiënten gedurende een week behandelen met ofwel placebo-stimulatie, ofwel een van twee methodes om tDCS te doen. Voor en na de behandeling vindt uitgebreid onderzoek van de executieve functies plaats door middel van een aantal neuropsychologische testen, om zo te kunnen vaststellen of deze behandeling inderdaad werkt. Daarnaast wordt magnetoencephalografie (MEG) gedaan op een aantal momenten, om te bekijken of bepaalde functionele verbindingen in de hersenen veranderen door de stimulatie. De gedachte is dat tDCS gerelateerd is aan een grotere toename in deze verbindingssterkte na een succesvolle behandeling. Daarnaast kan met MEG mogelijk voorspeld worden of patiënten baat gaan hebben bij de behandeling. Door het vergroten van de kennis over de werking van tDCS en het opdoen van ervaring met deze behandeling verwachten de onderzoekers na deze studie beter in staat te zijn om bij Parkinsonpatiënten de cognitieve beperkingen gericht te verbeteren.
Mannelijke patiënten met hart- en vaatziekten zouden graag meer aandacht voor seksuele problemen krijgen dan cardiologen er op dit moment aan schenken. Dat ontdekte arts-onderzoeker Melianthe Nicolaï, die op 27 november promoveert bij de afdeling Urologie van het LUMC. Cardiologen stellen het onderwerp nog niet voldoende aan de orde. Nicolaï stelde daarnaast vast dat cardiologen nog meer kennis kunnen gebruiken over effecten van medicijnen die deze patiënten slikken op het seksuele functioneren. Seksualiteit is een belangrijke factor voor de kwaliteit van leven. Het is echter bekend dat patiënten met hart- en vaatziekten vaak met seksuele problemen kampen, onder andere door de medicijnen die zij gebruiken. Melianthe Nicolaï verspreidde vragenlijsten onder hartpatiënten én cardiologen om enerzijds te onderzoeken welke problemen en behoeften er bestaan bij patiënten en anderzijds vast te stellen in hoeverre cardiologen in die behoeften (kunnen) voorzien. De vragenlijst voor patiënten werd ingevuld door 296 mannen en 163 vrouwen met hart- en vaatziekten. Minstens twee derde van de mannelijke cardiologische patiënten bleek met erectieproblemen te kampen. De helft van hen zou hiervoor graag door de cardioloog of een gespecialiseerd verpleegkundige behandeld willen worden. Van de vrouwelijke patiënten rapporteert 35 procent seksuele problemen, maar slechts 6 procent van die groep zou het waarderen als de cardioloog daarover met hen in gesprek zou gaan. In totaal 414 Nederlandse cardiologen en cardiologen in opleiding (aios) retourneerden de vragenlijsten. Slechts twee procent zei seksualiteit vaak te bespreken met de patiënt. Twee derde doet dat regelmatig of soms. Bijna een op de drie cardiologen bespreekt het onderwerp zelden of nooit met patiënten. Cardiologen weten dat ze op dit gebied tekortschieten. Zij noemen gebrek aan training, kennis en tijd als redenen waarom zij het onderwerp niet vaker bespreken. Een deel van de cardiologen voelt zich daarnaast niet verantwoordelijk voor deze taak. Zij zien meestal de huisarts als de aangewezen persoon om met de patiënt over seksuele problemen te spreken. Veel patiënten met hart- en vaatziekten slikken medicijnen tegen hoge bloeddruk. Een deel van deze medicijnen kan negatieve effecten op de seksuele functies hebben (bètablokkers, plastabletten, digoxine), een ander deel is in dit opzicht neutraal (calciumantagonisten, ACE-remmers en alfablokkers) en er bestaan ook medicijnen die juist positieve effecten op de seksuele functie hebben (angiotensinereceptorblokkers en statines). De kennis die cardiologen hebben over deze effecten laat te wensen over. Zo wisten cardiologen meestal niet dat de nieuwste generaties bètablokkers géén negatieve effecten op seksuele functie geven. “Een gemiste kans”, vindt Nicolaï. “Een overstap naar een andere bètablokker zou voor sommige patiënten kunnen leiden tot een verbetering van het seksuele functioneren.” Ongeveer 30% van de mannelijke hartpatiënten bleek een medicijn te gebruiken of gebruikt te hebben om erecties te bevorderen, zoals Viagra. Dat kan gevaarlijk zijn in combinatie met sommige andere medicijnen. Aangezien de overgrote meerderheid van de mannen het middel niet via de cardioloog had verkregen, is het zorgwekkend dat minder dan de helft van de cardiologen naar het gebruik van zulke medicijnen informeert. Nicolaï pleit op basis van haar onderzoek voor meer aandacht voor seksuele functie bij patiënten. “Het is geen onwil vanuit de artsen”, benadrukt ze. “Het is vooral een gebrek aan tijd en kennis. Cardiologen willen zelf ook graag meer onderwijs over dit onderwerp.” De aandacht voor seksueel functioneren zou in de opleiding Geneeskunde dan ook veel meer aan de orde moeten komen, vindt Nicolaï. “En niet alleen voor cardiologiepatiënten. Ook patiënten met bijvoorbeeld nierziekten, de ziekte van Parkinson of borstkanker ondervinden vaak seksuele problemen.”
Over het ontstaan van ernstige neurologische ziekten zoals de ziekte van Alzheimer, Multiple Sclerose (MS) en de ziekte van Parkinson, is nog veel onduidelijk. Wel vermoeden wetenschappers dat er een verband zou kunnen bestaan tussen virale infecties en de ontwikkeling van deze chronische neurologische ziekten. George Sips onderzocht in zijn proefschrift de oorzaken, mechanismen en mogelijke gevolgen van virale infecties van het centrale zenuwstelsel. Deze inzichten kunnen in de toekomst helpen om behandelingen ‘op maat’ te ontwikkelen. George Sips (1981) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdelingen Neurologie en Medische Microbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass (JSM), de Graduate School of Medical Sciences (GSMS), de Research School of Behavioural and Cognitive Neurosciences (BCN), en het Groningen University Institute for Drug Exploration (GUIDE) van het UMCG en tevens door het Marco Polo Fonds, het Groninger Universiteitsfonds en de Jan Kornelis de Cock-stichting.
Voor mensen met een chronische ziekte is fysieke activiteit soms de enige niet-farmaceutische behandeling die het ziektebeloop en de kwaliteit van leven positief kan beïnvloeden. Toch gaan mensen niet meer bewegen nadat ze gediagnosticeerd zijn met een chronische ziekte. Dat ontdekte Manon Dontje in haar promotieonderzoek. Sterker nog: veel patiënten bewegen veel te weinig. Daarom moeten zorgverleners volgens Dontje meer hun best doen om patiënten met een chronische ziekte aan te sporen meer te bewegen. Dontje onderzocht het beweeggedrag van vier groepen patiënten met een chronische aandoening: van aangeboren hartafwijkingen tot artritis en van patiënten met de ziekte van Parkinson tot patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. Veel patiënten bleken (veel) te weinig te bewegen. In de groep van 116 mensen met een aangeboren hartafwijking haalde bijvoorbeeld slechts 17% de aanbevolen hoeveelheid van 30 minuten matig bewegen per dag. Datzelfde gold voor 44% van de patiënten met hartfalen en – opvallend genoeg – ook voor nierpatiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. In die laatste groep zijn er immers in principe geen beperkingen meer voor fysieke activiteit. Opvallend is dat er wel veel variatie in het beweeggedrag van patiënten zit. De promovenda concludeert dan ook dat niet de diagnose van een chronische ziekte het niveau van fysieke activiteit beïnvloedt, maar andere factoren zoals opleidingsniveau, BMI en het vertrouwen in eigen kunnen (self-efficacy). Zorgverleners zouden inactieve patiënten volgens Dontje kunnen helpen meer te bewegen door meer aandacht te hebben voor nieuwe beweegtrends en door de samenwerking te zoeken met andere vakgebieden zoals Environmental Health en sensor technologie. Manon Dontje (1985) studeerde Bewegingswetenschappen en Klinische en Psychosociale Epidemiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het lectoraat Transparante Zorgverlening van de Hanzehogeschool Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG en de Hanzehogeschool Groningen.
Een internationaal samenwerkingsverband gaat onderzoek doen naar de genetische oorzaken van schizofrenie. De komende vier jaar wordt 12 miljoen US dollar beschikbaar gesteld voor onderzoek bij mensen met het 22q11.2 deletiesyndroom. Dit is een genetische afwijking waarbij een stukje ontbreekt op chromosoom 22 en die wordt gekenmerkt door onder anderen een verhoogd risico op psychiatrische stoornissen. In Nederland bestaat al vele jaren specifieke expertise op dit gebied bij het UMC Utrecht en Maastricht UMC+. Het ‘International Consortium on Brain and Behavior in 22q11.2 Deletion Syndrome’ is een grootschalig internationaal samenwerkingsverband van gezondheidsinstellingen (waaronder het UMC Utrecht Hersencentrum en Maastricht UMC+). De onderzoekers zullen zich richten op de genetische oorzaken van schizofrenie en andere aandoeningen bij mensen met het 22q11.2 deletiesyndroom. Door het ontbreken van een stukje van chromosoom 22 zijn een aantal genen aangedaan die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van verschillende organen, waaronder de hersenen. Mensen met dit syndroom hebben daardoor een hoog risico op psychiatrische aandoeningen, in het bijzonder schizofrenie; ongeveer één op de vier patiënten met de 22q11.2 deletie ontwikkelt deze ernstige psychiatrische stoornis. "De 22q11.2 deletie is de grootste genetische risicofactor voor schizofrenie die we kennen, maar we begrijpen nog niet goed hoe deze aandoening ontstaat," aldus onderzoeker dr. Jacob Vorstman, kinderpsychiater van het UMC Utrecht Hersencentrum en lid van de stuurgroep van het internationale consortium. “Door nu het hele genoom te bestuderen van patiënten met dit syndroom hopen we genen te vinden die een rol spelen bij het ontstaan van schizofrenie", vervolgt Vorstman. “We willen met dit project meer inzicht krijgen in een ernstige verschijningsvorm van het 22q11.2 deletiesyndroom waardoor we de behandeling voor deze groep patiënten kunnen verbeteren. Daarnaast zullen de resultaten helpen om de processen op te sporen die in de bevolking als geheel schizofrenie veroorzaken, hetgeen kan bijdragen aan nieuwe behandelmethoden. De deelnemende instellingen hebben veel ervaring met strategieën om bij mensen met een 22q11.2 deletie en schizofrenie de samenhang tussen genoom en hersengedrag te onderzoeken. Samen hebben zij bij 1000 patiënten genetische gegevens en andere kenmerken verzameld; wereldwijd de grootste dataset tot nu toe”, zegt kinderpsycholoog dr. Sasja Duijff van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (onderdeel van het UMC Utrecht) en expert op het gebied van de intellectuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met het 22q11.2 deletiesyndroom. ‘’Schizofrenie bij mensen met 22q11.2 deletiesyndroom kan soms zulke ernstige vormen aannemen dat de behandelaars met de rug tegen de muur staan. De urgentie om meer kennis te verkrijgen over deze vorm van schizofrenie is erg groot en dat wordt nu internationaal erkend door toekenning van deze subsidie’’, aldus prof. dr. Therese van Amelsvoort, psychiater van het Maastricht UMC+ en gespecialiseerd in schizofrenie en 22q11.2 deletiesyndroom bij volwassenen. De subsidie wordt verstrekt door het National Institute of Mental Health (NIMH), onderdeel van de National Institutes of Health (NIH) in de Verenigde Staten. Er wordt nu wereldwijd op 22 locaties klinisch onderzoek en op 5 locaties fundamenteel onderzoek gedaan, met als doelstelling patiënten betere zorg en een beter langetermijnperspectief te kunnen bieden. Het 22q11.2 deletiesyndroom komt voor bij ongeveer 1 op de 4000 mensen en kan leiden tot allerlei gezondheidsproblemen zoals ontwikkelings- en gedragsstoornissen (waaronder schizofrenie, angst- en stemmingsstoornissen, ADHD en autisme), hartafwijkingen, een gespleten gehemelte, verminderde weerstand tegen infecties, epileptische aanvallen, ziekte van Parkinson, scoliose, spraak-taal problemen en nierafwijkingen.
Een defect in het Pink1-gen leidt tot problemen met de energievoorziening in de hersencellen. Dat speelt op zijn beurt weer een belangrijke rol in het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Dat schrijven neurowetenschappers van KU Leuven in Science. Hun onderzoek vormt mogelijk een doorbraak in het onderzoek naar deze ziekte. Het betreffende gen regelt een klein onderdeeltje van de energiefabriekjes in de hersencellen. Dat proces hebben de onderzoekers nu in kaart gebracht. Wanneer zij dat onderdeeltje vervolgens corrigeerden, kwam de energievoorziening weer op gang en herstelden de energiefabriekjes in de hersencellen van de parkinsonpatiënten. Het is niet de enige factor bij het ontstaan van de ziekte, maar wel een belangrijke, zeggen de onderzoekers.
Mensen met de ziekte van Parkinson ervaren vaak problemen bij hun dagelijkse activiteiten. Verwijzing naar een ergotherapeut kan hen helpen beter te functioneren maar of dit ook werkelijk helpt, was nooit wetenschappelijk onderbouwd. Ergotherapeut en onderzoeker I. Sturkenboom van het Radboud umc deed daarom onderzoek naar de invloed van ergotherapie op het dagelijks functioneren van Parkinson-patiënten. De problemen die deze patiënten ondervinden verschillen sterk. Het doel van ergotherapie moet dus persoonsgericht zijn. Patiënten moesten zelf aangeven op welke punten ergotherapie hun functioneren moest verbeteren. Bij de helft van de onderzochte Parkinsons-patiënten die ergotherapie kregen namen de beperkingen in hun leven sterk af.
Expressie van de sigma-1 receptor in de hersenen kan goed in beeld worden gebracht met behulp van de tracer 11C-SA4503 en microPET. Deze receptor speelt een rol bij verschillende aandoeningen in de hersenen, zoals depressie, angststoornissen, psychose, schizofrenie, de ziekte van Parkinson, de ziekte van Alzheimer en verslaving. De bevindingen van Nisha Kuzhuppilly Ramakrishnan dragen daarom bij aan het onderzoek naar de werking van geneesmiddelen bij deze aandoeningen dat bijvoorbeeld door farmaceutische bedrijven wordt gedaan. Kuzhuppilly Ramakrishnan gebruikte de tracer 11C-SA4503 en microPET om veranderingen van sigma-1 receptoren in de hersenen van ratten te bepalen tijdens normale veroudering en in diermodellen voor een verminderde cognitie (beschadiging en slaaponthouding). De promovenda stelde vast dat de diermodellen en de techniek van de tracer en microPET goed bruikbaar zijn om onderzoek te doen naar verminderde cognitie. Veel geneesmiddelen die werkzaam zijn in de hersenen, zoals haloperidol, donepezil, rimcazol, fluvoxamine, sertraline en clorgyline, hebben een middelmatige tot hoge affiniteit voor sigma-1 receptoren. Kuzhuppilly Ramakrishnan onderzocht de bezetting van sigma-1 receptoren door geneesmiddelen en bepaalde de mate van receptorbezetting die nodig is om een verminderde cognitie te verbeteren. Nisha Kuzhuppilly Ramakrishnan (1978) studeerde Farmacie en Farmacologie aan de Rajiv Gandhi University of Health Sciences, Bangalore, India. Zij voerde haar promotieonderzoek uit in het onderzoeksprogramma BCN-BRAIN MOLAR van Onderzoeksinstituut BCN binnen het Universitair Medisch Centrum Groningen.