Hoe merk ik het?
- Jeukende rode vlekjes met blaasjes
- Verhoging of lichte koorts
- Het kind is hangerig maar niet erg ziek
Hoe werkt het?
Waterpokken is één van de bekendste kinderziekten en de enige waarbij blaasjes op de huid ontstaan. Het begint met wat verkoudheidsklachten. Dan ontstaan er vlekjes, vooral in het gezicht en op de romp. Na een dag vormt zich blaasjes op zo'n vlekje. Deze blaasjes gaan stuk, drogen in en vallen na enkele dagen af. Intussen ontstaan er op andere plaatsen op het lichaam weer nieuwe. Sommige kinderen zitten er vol mee, bij anderen kun je met moeite een paar blaasjes ontdekken. De blaasjes kunnen zich ook in de mond en aan de binnenzijde van de oogleden ontwikkelen. Meestal zijn kinderen niet erg ziek van waterpokken. Je kunt wel stellen: hoe meer blaasjes, hoe zieker een kind zich voelt. De jeuk is erg vervelend. Het kind gaat krabben en als het de blaasjes stuk krabt kan er een infectie ontstaan. Dat leidt tot littekenvorming. Vooral blaasjes in de mond en in de oogleden zijn erg vervelend. Na vijf tot tien dagen is het kind genezen. Daarna blijft het virus voor de rest van het leven in het lichaam aanwezig. Het verbergt zich in de zenuwknopen bij het ruggenmerg. Op enig moment later in het leven (als de weerstand wat minder is, maar ook zomaar) kan het virus weer actief worden. Het verbreidt zich dan langs één zenuwtak. Daar waar deze de huid bereikt ontstaan weer rode plekken en blaasjes. Deze veroorzaken een branderige pijn en jeuk. We spreken dan van gordelroos(herpes zoster).
Hoe ontstaat het?
Waterpokken wordt veroorzaakt door het varicella-zoster-virus. Dit virus is erg besmettelijk. Dat is de reden dat de meeste kinderen al op jonge leeftijd de ziekte doormaken. Zuigelingen zijn tot een maand of zes tegen infectie beschermd door antistoffen afkomstig van de moeder. Degenen die de ziekte als kind niet doormaken kunnen op volwassen leeftijd alsnog besmet worden. Meestal verloopt de ziekte dan heftiger. Het virus wordt overgedragen door contact met vocht uit de blaasjes van een ander patientje of door het inademen van minuscule speekseldruppeltjes die door hoesten in de lucht terechtkomen. Na besmetting duurt het twee tot drie weken voor de ziekte uitbreekt. De besmettelijkheid duurt van één dag vóór het ontstaan van de uitslag totdat alle blaasjes zijn ingedroogd.
Hoe ga ik er zelf mee om?
De jeuk kan heel hinderlijk zijn. De stukgekrabde blaasjes kunnen geïnfecteerd raken en littekens achterlaten. Probeer daarom zoveel mogelijk te voorkomen dat het kind krabt en houd de nagels kort. U kunt een schudsel halen bij de apotheek of drogist (lotio alba). Dit vermindert de jeuk en gaat infecties tegen. Als de ogen ook ontstoken zijn, houd ze dan regelmatig schoon met een watje met lauw water. Blaasjes in de mond zijn pijnlijk. Houd de mond goed schoon en geef koele dingen te eten en te drinken, die zijn minder pijnlijk. Overleg met de school wanneer het kind weer naar school mag. Op zich is er weinig bezwaar tegen zodra het zich weer beter voelt. Wat de besmettelijkheid betreft: het kind was al besmettelijk voor het ziek werd. De andere kinderen zijn waarschijnlijk dus al besmet en zo niet, ze moeten de ziekte toch een keer doormaken. In de praktijk zal de schoolleiding er vaak toch bezwaar tegen hebben als het kind nog blaasjes heeft. Zodra alle blaasjes zijn ingedroogd is de besmettelijkheid voorbij.
Hoe gaat de arts er mee om?
Waterpokken is een onschuldige ziekte die geen behandeling behoeft.
Wetenschappelijk nieuws
Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Vanaf dit jaar zijn de belangrijkste gebeurtenissen en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad gebundeld. Belangrijke gebeurtenissen In 2016 waren er geen opvallende uitbraken van RVP-ziekten. Wel stijgt sinds oktober 2015 het aantal patiënten met meningokokkenziekte W, terwijl in het RVP tegen meningokokkenziekte C wordt ingeënt. Opvallend was het stevige debat dat in november 2016 in diverse media is gevoerd tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie. Verder heeft het RIVM factsheets gemaakt voor zowel professionals als het publiek met informatie over vaccinaties tegen ziekten die wel beschikbaar zijn maar niet in het RVP zijn opgenomen. Voorbeelden zijn waterpokken, gordelroos en het rotavirus (www.rivm.nl/vaccinaties). Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog. De vaccinatiegraad voor bof, mazelen en rodehond (BMR) daalt al een paar jaar licht. De norm van 95 procent van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die nodig is om mazelen uit te bannen, wordt in Nederland bij de eerste BMR-vaccinatie niet meer gehaald. Voor de tweede BMR-vaccinatie was dit al langer zo. Ook bij andere vaccinaties in het RVP is een lichte daling te zien. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is voor het eerst afgenomen, van 61 naar 53 procent. Een hoge vaccinatiegraad zorgt ervoor dat kwetsbare en (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsbescherming). Een dalende vaccinatiegraad vergroot de kans dat in de toekomst ziekten zoals mazelen uitbreken.
Bron: RIVM
Het RIVM geeft jaarlijks een overzicht hoe vaak ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voorkomen en welke veranderingen daarin plaatsvinden. Het overzicht geeft ook aan welke vaccins zijn gebruikt en welke bijwerkingen na vaccinaties optraden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen over nieuwe vaccins die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen. De vaccinatiegraad is al vele jaren hoog, waardoor weinig mensen ziekten krijgen waartegen zij via het RVP worden gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig omdat er relatief weinig bijwerkingen voorkomen, die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Voor een optimaal programma blijft continue monitoring nodig. In 2011 is het vaccin tegen pneumokokkenziekte uitgebreid met drie typen van deze bacterie. Het is nog te vroeg om daar effect van te zien. Het aantal meldingen van acute hepatits B-infecties is nog nooit zo laag geweest sinds de ontdekking van het virus eind jaren zestig van de vorige eeuw. Met de invoering van het hepatitis B-vaccin in 2011 voor alle zuigelingen (voorheen was dat een beperktere doelgroep) hoopt het RVP nog meer hepatitis B te voorkomen.In 2012 deed zich in Nederland een kinkhoestepidemie voor, hoewel het vaccin in 2005 is verbeterd en een extra booster op 4-jarige leeftijd aan het vaccinatieschema is toegevoegd. De ziekte kwam het meest voor bij baby’s tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. De toename vanaf 8-jarige leeftijd is onder andere te verklaren doordat het vaccin vanaf die leeftijd minder effectief wordt.De bofuitbraak die begon in 2009 onder doorgaans gevaccineerde studenten, hield aan tot in 2012. Wel was het aantal meldingen lager dan in 2011 en 2010. In totaal zijn er 50 gevallen van mazelen gemeld in 2011. Het aantal nietgeïmporteerde gevallen (34 gevallen) was hoger dan de doelstelling die de WHO daarvoor heeft opgesteld (één per miljoen inwoners). In 2011 waren de inentingen tegen baarmoederhalskanker (HPV) voor de eerste groep 12-jarigen afgerond. Van hen had 56 procent zich volledig laten inenten (3 doses). Van de ziekten die in de toekomst mogelijk onder het RVP gaan vallen, kwam meningokokken B in 2011 steeds minder vaak voor, maar meningokokken juist vaker. Maagdarminfecties veroorzaakt door het rotavirus namen niet verder toe. Het aantal hepatitis A-gevallen was in 2011 het laagst sinds de ziekte in 1999 meldingsplichtig is geworden. Voor waterpokken en gordelroos zijn geen grote veranderingen waargenomen.
Gini Rijckevorsel ‘Surveillance studies on infectious diseases: evidence for action’. Het proefschrift beschrijft verschillende surveillancestudies, voortgekomen uit de dagelijkse praktijk van de afdeling infectieziektebestrijding van de Geneeskundige Gezondheidsdienst (GGD) van Amsterdam. Ze onderzocht bijvoorbeeld hoe vaak antistoffen tegen waterpokken en het parvovirus B19 voorkomen in de Amsterdamse volwassen bevolking. Het is van belang te weten hoeveel mensen die niet immuun zijn een besmetting met deze ziekteverwekkers hebben doorgemaakt. Infectie met deze kinderziekten bij niet-immune personen kan soms namelijk tot complicaties leiden, bijvoorbeeld tijdens een zwangerschap. Tevens onderzocht de promovenda het risico op deze kinderziekten en op een infectie met het cytomegalovirus bij leidsters van kinderdagverblijven. Twee andere studies in het proefschrift betreffen reisgerelateerde onderzoeksvragen over import van malaria en het risico op een acute hepatitis B-infectie bij reizigers. De afsluitende twee studies beschrijven en evalueren het verhoogde risico op seksueel overdraagbare infectieziekten (STI) bij mannen die seks hebben met mannen (MSM) in Amsterdam. Trends in het voorkomen van verschillende STI worden onderling met elkaar vergeleken. Ook evalueert ze de impact van het in 1998 gestarte hepatitis B-vaccinatieprogramma voor MSM in Amsterdam. Het proefschrift behandelt het verkrijgen van wetenschappelijk bewijs: ‘bewijs voor actie’. De antwoorden op de behandelde onderzoeksvragen moeten een bijdrage leveren aan een betere onderbouwing van de bestaande Nederlandse richtlijnen voor infectieziektebestrijding.