Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Pijn en/of een branderig gevoel tijdens het plassen en/of in de onderbuik
- Vaker moeten plassen en aandrang om te plassen
- Kleinere hoeveelheden plassen
- Troebele urine
- Bloed in de urine
Hoe werkt het?
Een blaasontsteking (cystitis) is een ontsteking van het slijmvlies van de blaas. Een blaasontsteking wordt veroorzaakt door een infectieverwekker, meestal een bacterie. Als er ook sprake is van koorts en pijn in de zij is er waarschijnlijk sprake van een nierbekkenontsteking.Hoe ontstaat het?
De infectieverwekkende bacteriën dringen via de plasbuis de blaas binnen. Vaak zijn dat bacteriën die in de darmen voorkomen. Omdat bij vrouwen zowel de plasbuis als de afstand van de anus naar de plasbuis veel korter zijn dan bij mannen komen blaasontstekingen bij vrouwen vaker voor dan bij mannen. Ook tijdens het vrijen kunnen bacteriën in de plasbuis terecht komen waardoor sommige vrouwen na het vrijen last krijgen van een ontsteking van de blaas. Bij kinderen is een afwijking aan de urinewegen soms de oorzaak van een blaasontsteking. Meestal is er voor het ontstaan van een blaasontsteking echter geen oorzaak te vinden. Bij mannen gaat een blaasontsteking vaak samen met een ontsteking van de prostaat (prostatitis).Hoe ga ik er zelf mee om?
Bij klachten die passen bij een blaasontsteking is het verstandig om veel te drinken. Stel het plassen niet uit en plas de blaas goed leeg. Voor vrouwen die regelmatig een blaasontsteking krijgen na het vrijen is plassen direct na het vrijen aan te raden. Na de ontlasting moet u van voor naar achter afvegen om te voorkomen dat darmbacteriën in de buurt van de plasbuis komen. Een blaasontsteking ontstaat niet door de kou. Warm ondergoed dragen voorkomt een blaasontsteking dus niet. Voor vrouwen met lichte klachten is contact opnemen met de huisarts niet noodzakelijk. Veel drinken en goed leegplassen kan al voldoende zijn om de blaasontsteking te verhelpen. Maar als de klachten toenemen of als ze na enkele dagen niet verdwijnen is het alsnog aan te raden contact op te nemen met uw huisarts. Mannen en zwangere vrouwen met klachten die passen bij een blaasontsteking moeten altijd contact opnemen met de huisarts. Voor het bezoek aan de huisarts moet u het middelste deel van uw plas in een schoon potje opvangen. Plas eerst een beetje in het toilet en vang de rest daarna pas op. Mannen moeten daarbij eerst de voorhuid terugtrekken, vrouwen de schaamlippen spreiden. De urine mag niet ouder zijn dan twee uur. In de koelkast bewaard niet ouder dan een dag. De huisarts zal de urine onderzoeken en soms een lichamelijk onderzoek verrichten. Bij koorts boven de 38.5 graden, bij kinderen onder de twaalf jaar en bij zwangere vrouwen zal de huisarts de urine ook op laten sturen naar een laboratorium voor een uitgebreider onderzoek.Hoe gaat de arts er mee om?
In het algemeen zal de huisarts blaasontstekingen zelf behandelen. Indien de klachten niet spontaan verdwijnen kan hij behandelen met een antibioticum. Bij vrouwen is een korte kuur van drie dagen meestal voldoende. Als de klachten tijdens de kuur verdwijnen is een controle, behalve bij kinderen onder de twaalf en bij zwangere vrouwen, niet meer nodig. Indien de klachten blijven bestaan moet de urine opnieuw worden onderzocht. Indien de blaasontstekingen regelmatig terugkeren is een behandeling met een lage dosis van een antibioticum gedurende enkele maanden mogelijk.Wetenschappelijk nieuws
Capsules met lactobacillen kunnen verrassend goed blaasontstekingen voorkomen. Ze zijn minder effectief dan antibiotica, maar het verschil is niet zo vreselijk groot. Bovendien treedt er bij lactobacillen geen resistentie op, terwijl dat bij antibiotica een groot probleem is. Dat blijkt uit een studie onder leiding van AMC-onderzoekers Suzanne Geerlings en Mariëlle Beerepoot. Een publicatie hierover verschijnt 14 mei in de Archives of Internal Medicine. In de periode na de overgang (menopauze) krijgen heel wat vrouwen vaak, tot wel meerdere keren per jaar, urineweginfecties. Zo’n blaasontsteking treedt op omdat de hoeveelheid oestrogeen in hun lichaam daalt, met als gevolg minder ‘goede’ lactobacillen in de vagina. Daardoor kunnen bacteriën die blaasontstekingen veroorzaken de overhand krijgen. Voor postmenopauzale vrouwen die last hebben van steeds terugkerende urineweginfecties bestaan oestrogeencrèmes en tabletten voor vaginaal gebruik. Dat werkt niet altijd. Bovendien vinden veel vrouwen het smeren of inbrengen erg vervelend. De enige remedie is dan een dagelijkse, lage dosis antibiotica om nieuwe blaasontstekingen te voorkomen. Ideaal is dat niet, want op den duur kunnen de bacteriën die de urineweginfecties veroorzaken, resistent worden voor deze medicijnen. Suzanne Geerlings en Mariëlle Beerepoot van de afdeling Inwendige Geneeskunde onderzoeken daarom alternatieven voor antibiotica. Uit eerdere studies bleek dat lactobacillen veelbelovend zijn. Daarom zetten de AMC’ers samen met onderzoekers van het Maastricht UMC een studie op bij een groep van 252 gezonde vrouwen die de menopauze achter de rug hebben. Gedurende twaalf maanden kreeg de helft van hen lage hoeveelheden van het antibioticum co-trimoxazol. De rest kreeg twee keer per dag capsules met daarin de lactobacillen L. reuteri RC-14 en L. rhamnosus GR-1. Voordat ze aan de studie meededen, hadden de vrouwen gemiddeld zo’n zeven urineweginfecties per jaar. Degenen die antibiotica kregen, liepen in twaalf maanden tijd gemiddeld 2,9 urineweginfecties op. De lactobacillengroep had er gemiddeld 3,3. Een hoog percentage vrouwen in beide groepen kreeg minstens één blaasontsteking. Onder de antibioticagebruikers trad de eerste urineweginfectie gemiddeld na zes maanden op, bij degenen die lactobacillen kregen, al na drie maanden. ‘Lactobacillen doen het dus minder goed dan antibiotica’, zegt Geerlings. ‘Maar de resultaten liggen erg dicht bij elkaar, én er treedt geen resistentie op tegen de lactobacillen.’ Tegen de antibiotica wel: een maand nadat de vrouwen ermee waren begonnen, was 80 tot 95 procent van de blaasontsteking veroorzakende E. coli bacteriën resistent geworden. Er zit zeker toekomstmuziek in het gebruik van lactobacillen ter preventie van urineweginfecties, meent Geerlings. De onderzoekers splitsten de resultaten van de studie uit naar vrouwen met urineweginfecties die verder gezond zijn en vrouwen met gecompliceerde blaasontstekingen. Bij deze laatste groep deden antibiotica het stukken slechter en kwamen de lactobacillen er beter uit. ‘Waarschijnlijk omdat deze vrouwen veel vaker antibioticakuren hebben gehad. Daardoor is er meer kans op resistentie’, aldus Geerlings.
Het is al langer bekend: vrouwen die cranberry’s (veenbessen) eten, krijgen significant minder urineweginfecties. Nu verschijnt er een studie waarin veenbessen worden vergeleken met antibiotica. Het onderzoek wijst uit dat cranberry’s minder effectief zijn dan de gebruikelijke geneesmiddelen, maar met het oog op resistentie toch een goed alternatief vormen om blaasontstekingen te voorkomen. Dat schrijven AMC-onderzoekers Suzanne Geerlings en Mariëlle Beerepoot in de Archives of Internal Medicine. Bijna iedere vrouw kent het wel: een pijnlijke plas, vaak naar de wc,een branderig gevoel. Zeker de helft van alle vrouwen heeft ooit een urineweginfectie gehad. Als een blaasontsteking minstens drie keer per jaar terugkomt, kan een lage dosis antibiotica worden voorgeschreven om een nieuwe infectie te voorkomen. Continu antibiotica slikken heeft echter één groot nadeel: de bacteriën kunnen resistent worden, waardoor medicijnen geen effect meer hebben. In het AMC en tien andere ziekenhuizen is in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Maastricht onder 221 vrouwen de NAPRUTI-studie verricht (NAPRUTI staat voor Non-antibiotic versus Antibiotic Prophylaxis for Recurrent Urinary Tract Infections). Daaruit bleek dat cranberrycapsules een goed alternatief kunnen zijn om blaasontstekingen te voorkomen, hoewel ze minder werkzaam zijn dan het antibioticum co-trimoxazol. Vrouwen die de antibiotica slikten, kregen gemiddeld 1,8 blaasontstekingen, tegen zes het jaar ervoor, een afname van ongeveer zeventig procent. Vrouwen die cranberrycapsules namen, kampten gemiddeld met vier blaasontstekingen, tegen zeven in het jaar ervoor: een daling van ongeveer veertig procent. Als de optimale dosis werkzame stof van veenbessen wordt vastgesteld, is het mogelijk dat de effectiviteit van cranberry’s als preventiemiddel tegen urineweginfecties nog groter wordt. Een andere belangrijke bevinding was dat vrouwen die cranberrycapsules slikten, geen last hadden van toenemende bacterieresistentie. Van de groep die het antibioticum co-trimoxazol kregen, werd maar liefst negentig procent van de darmbacteriën al na één maand resistent. Niet alleen tegen co-trimoxazol, maar ook tegen andere antibiotica. Deze resistentie duurde na het staken van het antibioticum nog zeker drie maanden. ‘Dat is een heel groot nadeel van antibiotica’, zegt Mariëlle Beerepoot, projectcoördinator van de NAPRUTI-studie in een artikel voor het komend nummer van AMC Magazine. Daarom concludeert Suzanne Geerlings, projectleider van NAPRUTI: ‘Cranberrycapsules zijn heel geschikt voor vrouwen met een terugkerende blaasontsteking, die geen antibiotica willen slikken vanwege de nadelen.’
Voor vrouwen die vaak blaasontsteking hebben zijn er, naast de medicijnen die de huisarts voorschrijft, natuurlijke middelen zoals sap van de veenbes of cranberry. De Amerikaanse microbioloog M. Mulvey zegt dat bacterien zich kunnen nestelen in de blaas, waardoor zij meer ongevoelig zijn voor lichaamsafweer en antibioticakuren. Zijn onderzoek wijst uit dat bepaalde werkzame stoffen in cranberrysap, (proanthocyanidines) voorkomen dat de E. coli-bacteriën zich kunnen hechten aan de blaaswand. Vrouwen met terugkerende blaasontsteking wordt daarom geadviseerd om dagelijks een glas cranberrysap te drinken.
Cranberrycapsules verminderen het aantal urineweginfectie bij kwetsbare ouderen in het verpleeghuis. Dat blijkt uit een studie die het LUMC publiceerde in het januarinummer van de Journal of the American Geriatrics Society. Dit onderzoek is gefinancierd met een subsidie van het programma DoelmatigheidsOnderzoek van ZonMw. Cranberrycapsules helpen het aantal urineweginfecties verminderen in het verpleeghuisDat cranberry’s helpen om een urineweginfectie te voorkomen is in feite al eeuwen bekend. “De Indianen wisten al van de geneeskrachtige werking van deze bessen”, vertelt Monique Caljouw, senioronderzoeker op de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG) van het LUMC. “In de bessen zitten onder andere zogeheten PAC-deeltjes, die hechting van bacteriën aan de blaaswand zouden voorkomen”, legt prof. Jacobijn Gussekloo (PHEG) uit. “Hoe precies is nog een wetenschappelijk raadsel.” Het resultaat van het innemen van cranberryproducten om urineweginfecties te voorkomen wordt nogal eens betwist. Cranberrysap heeft een bittere smaak en kan maagklachten geven – daarom lukt het oudere patiënten vaak niet om voor langere tijd tweemaal daags een glas – de benodigde hoeveelheid - te drinken. “Cranberrycapsules zijn daarom geschikter”, meent Caljouw. “Urineweginfecties komen vaak voor bij kwetsbare ouderen in het verpleeghuis, tot wel 50 procent per jaar. Bovendien zijn de nadelige effecten in deze groep ernstiger. Opvallend genoeg is de werking van cranberry’s nog niet goed onderzocht bij ouderen”, zegt Gussekloo. “Wij hebben ervoor gekozen ons te concentreren op kwetsbare ouderen in verpleeghuizen. Ruim 900 deelnemende ouderen werden in twee groepen verdeeld: de ene groep kreeg een jaar lang dagelijks twee capsules met een cranberryconcentraat uit de gehele cranberrybes, de andere groep een placebo.” De capsules en de placebo’s voor het onderzoek werden geleverd door Springfield Nutraceuticals BV. De cranberrycapsules bleken het vóórkomen van het aantal urineweginfecties met een kwart te verminderen. Dat was alleen het geval bij ouderen die bij het begin van de studie een hoog risico op urineweginfecties hadden (minimaal één urineweginfectie in het jaar ervoor, diabetespatiënt of het hebben van een urinekatheter). Een kanttekening is de kosteneffectiviteit van de capsules. Uit een gezamenlijke analyse met dr. Wilbert van den Hout van de afdeling Medische Besliskunde blijkt dat het meer kost om de capsules te verstrekken dan dat ze besparen op de kosten van infectiebehandeling. Gussekloo hoopt dat daar een mouw aan te passen is: “Wellicht kan het ronddelen efficiënter? Wellicht kunnen de capsules goedkoper worden?” Dat neemt niet weg dat Caljouw en Gussekloo het een effectieve methode blijven vinden om urineweginfecties te voorkomen bij ouderen in het verpleeghuis. “Andere preventiemethoden zijn minder geschikt. Het toedienen van een lage dosering antibiotica ter preventie van blaasontsteking levert resistentiegevaar op. Vitamine C blijkt niet te werken en, zoals eerder gezegd, cranberrysap heeft nadelen. ” De onderzoekers zijn enthousiast over de uitstekende samenwerking met de zeven zorginstellingen uit het Universitair Netwerk voor de Care Sector in Zuid-Holland, die zich beschikbaar hebben gemaakt voor het onderzoek. “Bijzonder om zo’n grote studie in 21 verpleeghuizen te kunnen doen”, vindt Caljouw. “Ze vormen een belangrijk nieuw instrument voor onderzoek naar kwetsbare ouderen.”
Capsules met lactobacillen zijn maar net iets minder effectief tegen blaasontstekingen dan antibiotica. Dat blijkt uit onderzoek door het AMC onder 252 gezonde vrouwen. In de periode na de overgang (menopauze) krijgen veel vrouwen urineweginfecties. Doordat de hoeveelheid oestrogeen in hun lichaam daalt, hebben zij minder ‘goede’ lactobacillen in hun vagina en krijgen ziek makende bacteriën eerder een kans. Voor de studie hadden de vrouwen gemiddeld zo’n zeven urineweginfecties per jaar. Degenen die antibiotica kregen liepen in 12 maanden tijd gemiddeld 2,9 urineweginfecties op. Bij de vrouwen die capsules lactobacillen kregen, was dat gemiddeld 3,3. Groot voordeel is dat bij lactobacillen geen resistentie optreedt, terwijl dat bij antibiotica juist een groot probleem is.
Een Europese werkgroep (ESSIC) buigt zich sinds 5 jaar over de problematiek van een ziekte die gemiddeld 1 op 100 Belgen treft: blaaspijnsyndroom-intersitiële cystitis. De ziekte uit zich in hevige pijn ter hoogte van de blaas. Dankzij internationale samenwerking bereikte men een belangrijke doorbraak inzake diagnose en behandeling. Van 20 tot 22 mei worden de resultaten in Antwerpen besproken. Blaaspijnsyndroom-interstitiële cystitis wordt gekenmerkt door een sterke overgevoeligheid ter hoogte van de blaas, met erge pijn tot gevolg, die zich vaak ook uitbreidt naar andere kleine bekkenorganen- en streken. Eén op 100 Belgen lijdt aan de ziekte, meer vrouwen dan mannen. Tot nog toe weten we niet wat de aanleiding is voor de ziekte, wel dat er een mogelijk verband bestaat met het ontstaan van gaten in de waterresistente laag die de blaas binnenin waterdicht houdt. Daardoor kunnen bestanddelen vanuit de urine in de blaaswand binnendringen en daar zeer hevige pijn verwekken, Ook werden afwijkende celontwikkelingen gevonden, met chemische irritatie tot gevolg, wat ook pijn uitlokt. Een typisch verhaal: Mevrouw JVD is 42 jaar oud. Ze klaagt sinds vier jaar over pijn ter hoogte van de blaas en moet meer dan 20 maal gaan plassen op 24 uur. Als ze dat niet doet is de pijn onhoudbaar. Ze werd reeds onderzocht met de meest gangbare onderzoeken en onderging verschillende behandelingen voor blaasontsteking. Haar klachten nemen echter toe. Dit heeft een belangrijke weerslag op haar dagelijks leven. Ze moet vaak naar het toilet, waardoor ze haar job niet kon houden. Ze kan geen seksuele betrekkingen meer hebben omdat de pijn dan heviger wordt. Ze moet meermaals per dag pijnmedicatie slikken. Omdat een diagnose uitblijft en ze er eigenlijk niet ziek uitziet, wordt ze gebrandmerkt als komediante en iemand met psychische problemen. Tot voor enkele jaren was over de ziekte niet zoveel gekend. In Europa werd sinds 5 jaar een werkgroep opgericht die al de gegevens over de ziekte verzamelde en richtlijnen uitwerkte voor de diagnose en de behandeling. Deze ESSIC groep (European Society for the Study of Interstitial Cystitis) heeft in samenwerking met groepen uit USA en Azië een belangrijke doorbraak gegeven. In het UZA leidt prof. dr. Wyndaele, diensthoofd urologie en één van de stichters van ESSIC een specifieke consultatie en behandelingseenheid voor BPS/IC. Van 20 tot 22 mei vergadert ESSIC in Antwerpen (programma in bijlage) om de huidige kennis mee te delen en de laatste gegevens wereldwijd te bestuderen. De ziekte verdient immers meer aandacht en een betere multidisciplinaire aanpak zodat een belangrijke stap naar verbetering van levenskwaliteit mogelijk wordt.
Cranberrycapsules verminderen het aantal urineweginfectie bij kwetsbare ouderen in het verpleeghuis. Dat blijkt uit een studie die het LUMC op 17 januari publiceerde in de Journal of the American Geriatrics Society. Dit onderzoek is gefinancierd met een subsidie van het programma DoelmatigheidsOnderzoek van ZonMw. Ruim 900 deelnemende ouderen werden in twee groepen verdeeld: de een kreeg een jaar lang dagelijks twee capsules met een cranberryconcentraat uit de hele cranberrybes, de ander een placebo. De cranberrycapsules bleken het aantal urineweginfecties met een kwart te verminderen bij de meest kwetsbare ouderen in een verpleeghuis. Deze groep had minimaal één urineweginfectie in het jaar ervoor, was diabetespatiënt of had een urinekatheter. De capsules en de placebo’s voor het onderzoek werden geleverd door Springfield Nutraceuticals BV. De werking berust op zogeheten PAC-deeltjes in de bessen, die hechting van bacteriën aan de blaaswand zouden voorkomen. De onderzoekers kozen voor capsules, omdat cranberrysap een bittere smaak heeft en maagklachten kan geven. “Het lukt oudere patiënten vaak niet om voor langere tijd tweemaal daags een glas – de benodigde hoeveelheid - te drinken. “Cranberrycapsules zijn daarom geschikter”, aldus Monique Caljouw, senioronderzoeker op de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG). LUMC-onderzoekers analyseerden ook de kosteneffectiviteit van de capsules. Hieruit bleek dat de capsules meer kosten dan ze besparen op de kosten van behandeling van urineweginfecties. Dat neemt niet weg dat de onderzoekers het een effectieve methode blijven vinden om urineweginfecties te voorkomen. Caljouw: “Andere preventiemethoden zijn minder geschikt. Het toedienen van een lage dosis antibiotica ter preventie van urineweginfecties levert bijvoorbeeld resistentiegevaar op.”
Behandeling met oestrogenen bevordert galsteenvorming en cholecystitis, maar de meeste gegevens hierover zijn afkomstig uit observationeel onderzoek. Uit het grote gerandomiseerde onderzoek van de "Women"s Health Initiative" (WHI) naar de voor- en nadelen van langdurig preventief hormoongebruik door gezonde vrouwen na de menopauze blijkt, dat het gemiddelde jaarlijkse absolute risico"s voor het krijgen van een galblaasincident door hormoongebruik voor vrouwen die alleen oestrogenen gebruiken 78 per 10.000 persoonsjaren bedraagt versus 47 bij placebogebruik. Voor vrouwen die oestrogenen en progestagenen gebruikten, bedroegen deze waarden respectievelijk 55 versus 35 per 10.000 persoonsjaren.
Het is niet zinvol om zwangere vrouwen preventief te screenen op asymptomatische bacteriurie, de aanwezigheid van bacteriën in de urine zonder klachten van een blaasontsteking (bacteriurie met klachten). Dat stelt Caroline Schneeberger in haar onderzoek naar blaasontsteking en asymptomatische bacteriurie bij zwangere vrouwen en vrouwen met suikerziekte. Deze en andere resultaten uit het onderzoek kunnen helpen bij het opstellen van betere richtlijnen voor behandeling en preventie. Zowel asymptomatische bacteriurie als blaasontsteking komen relatief vaak voor bij vrouwen met suikerziekte en zwangere vrouwen. Toch zijn er geen eenduidige richtlijnen hoe de diagnose asymptomatische bacteriurie en blaasontsteking gesteld moet worden en hoe beide typen bacteriurie in deze twee patiëntgroepen het beste kunnen worden behandeld. Om meer inzicht te krijgen in het huidige behandelbeleid van blaasontstekingen bij vrouwen met suikerziekte vergeleek Schneeberger de voorschrijfgegevens van 10.336 vrouwen met en 200.258 vrouwen zonder suikerziekte in de periode 1999-2005. Schneeberger concludeert dat vrouwen met suikerziekte in deze periode vaak een langere antibioticakuur voorgeschreven kregen van 5 dagen of meer. Desondanks keerde de blaasontsteking verhoudingsgewijs vaker terug bij vrouwen met suikerziekte. Ook onderzocht Schneeberger of het preventief screenen op asymptomatische bacteriurie tijdens de zwangerschap zinvol is. Ze analyseerde daarvoor 214 zwangere vrouwen uit Australië en 474 vrouwen uit Nederland met en zonder diabetes. In Australië wordt de screening op asymptomatische bacteriurie al standaard uitgevoerd, in tegenstelling tot Nederland. In beide studies bleken er geen verschillen te bestaan tussen vrouwen met en zonder suikerziekte. Ook werd in beide studies geen verband gevonden tussen asymptomatische bacteriurie en nadelige zwangerschapsgevolgen zoals vroeggeboorte. Schneeberger concludeert dat de uitkomsten de invoer van een screeningsprogramma voor asymptomatische bacteriurie tijdens de zwangerschap niet ondersteunen. Caroline Schneeberger (1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG in de vorm van een MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) en door het Academisch Medisch Centrum (AMC) Amsterdam. Schneeberger begint binnenkort aan een opleiding tot medisch microbioloog in het AMC.
Bart Knottnerus: ‘Uncomplicated urinary tract infections in general practice’. Huisartsen zien veel vrouwen met klachten die wijzen op een blaasontsteking. Knottnerus stelt drie vragen op waarmee een huisarts in de helft van de gevallen zonder urineonderzoek goed kan inschatten of er inderdaad een blaasontsteking is. Het vermoeden van de vrouw speelt daarbij een belangrijke rol, zelfs als ze nog nooit een blaasontsteking heeft gehad. Verder geneest een kwart tot de helft van de vrouwen binnen een week spontaan en blijkt meer dan een derde bereid om behandeling met antibiotica uit te stellen als de huisarts dat voorstelt. De resultaten van het proefschrift worden deels verwerkt in de herziene richtlijn Urineweginfectie van het NHG, die over enkele maanden verschijnt.
Mannen met een goedaardig vergrote prostaat kunnen beter gaan zitten bij het plassen. Hierdoor plassen zij de blaas beter leeg en lopen minder risico op blaasontsteking. Dat blijkt uit bestudering van de wetenschappelijke literatuur op dit gebied. Onderzoekers van het LUMC publiceerden de resultaten op 22 juli in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS ONE. Bij veel mannen groeit de prostaat bij het ouder worden. De plasstraal wordt hierdoor minder krachtig en er kan urine achterblijven in de blaas. Hierdoor kunnen blaasontsteking en blaasstenen ontstaan. “Sommige artsen adviseren dan om zittend te plassen, maar tot vandaag was hier geen bewijs voor”, vertelt Ype de Jong, vijfdejaars geneeskundestudent in het LUMC en gedeelde eerste auteur van het artikel. LUMC-studenten Ype de Jong, Hans Pinckaers en Robin ten Brinck hebben de wetenschappelijke artikelen die er op dit gebied zijn onder de loep genomen. Onder leiding van uroloog prof. Lycklama à Nijeholt en epidemioloog dr. Dekkers selecteerden zij elf studies met een vergelijkbare, kwalitatief goede opzet. Uit een statistische analyse hiervan blijkt dat mannen met plasproblemen vanwege een vergrote prostaat gebaat zijn bij zittend plassen. Er blijft minder urine in de blaas achter, en er lijkt een krachtiger straal te zijn, terwijl de plastijd korter lijkt te worden. “Wanneer je zit zijn de spieren in benen en bekken meer ontspannen, waardoor je de blaas beter leeg kunt plassen”, verklaart De Jong. Prostaatproblemen ontstaan bij mannen al vanaf middelbare leeftijd, en zijn gerelateerd aan het ouder worden. “Van de mannen boven de tachtig heeft zo’n 90 procent plasklachten vanwege een vergrote prostaat. Zij zijn vaak niet goed ter been en kunnen bang zijn om te vallen. Hierdoor spannen zij de spieren in de bekkenbodem extra aan en wordt leegplassen van de blaas nog lastiger.” Medicijnen die de spierspanning rond de blaas verminderen kunnen verlichting geven. Maar De Jong en mede-auteurs laten nu zien dat het effect van zittend plassen bijna net zo groot is. “Wij raden patiënten echter niet aan met medicijnen te stoppen. Waarschijnlijk werkt een combinatie van medicatie en zitten bij het plassen het beste”, aldus De Jong. Het artikel is verschenen in PLOS ONE, een online wetenschappelijk tijdschrift dat voor iedereen toegankelijk is.
Antibioticagebruik leidt op den duur tot resistentie waardoor patiënten niet meer beter worden als zij een infectie hebben. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen krijgen vaak onnodig antibiotica toegediend, onder andere omdat ze vaak zelf niet goed in staat zijn om aan te geven waar ze last van hebben. Laura van Buul, onderzoekster van VUmc, toont aan dat één op de vier antibioticakuren onnodig wordt voorgeschreven. Van Buul promoveert op 20 mei bij VUmc. Infectieziekten zoals blaasontsteking en longontsteking komen veel voor bij bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen en worden meestal behandeld met antibiotica. Het gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie, wat betekent dat bacteriën die infecties veroorzaken niet meer reageren op de antibiotica. De patiënt wordt dan niet beter. Antibioticaresistentie is een toenemend probleem en daarom is het van groot belang het alleen voor te schrijven als het écht nodig is. Het IMPACT-onderzoek van Laura van Buul naar antibioticagebruik in verpleeg- en verzorgingshuizen toont aan dat één op de vier antibioticakuren onnodig wordt voorgeschreven. "Het is voor artsen vaak lastig om vast te stellen of er sprake is van een infectie, en of deze behandeld moet worden met antibiotica. Omdat bewoners hun klachten vaak niet goed kunnen aangeven, door bijvoorbeeld dementie, zijn de klachten onduidelijk. Ook is er een beperkt gebruik van diagnostische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld röntgenapparatuur. Dit alles draagt eraan bij dat artsen in geval van twijfel antibiotica voorschrijven om het zekere voor het onzekere te nemen. Daarmee accepteren ze dat een deel van de antibiotica onnodig voorgeschreven wordt." Van Buul vindt dat deze onzekere situaties aangepakt moeten worden. "Er moet meer kennis komen over het vaststellen en behandelen van infectieziekten in verpleeg- en verzorgingshuizen, en deze kennis moet vertaald worden naar betere richtlijnen." Daarnaast stelt van Buul dat goede communicatie tussen arts en verplegend personeel belangrijk is. Hoe beter verplegend personeel de arts informeert over de klachten van de patiënt, hoe beter een arts kan inschatten of antibiotica nodig zijn. Tot slot kan het monitoren van antibioticagebruik ervoor zorgen dat artsen zich meer bewust worden van hun voorschrijfgedrag.
In dit promotieonderzoek is onderzoek gedaan naar diagnostische zelftesten op lichaamsmateriaal, dat wil zeggen tests op bijvoorbeeld urine of bloed, waarmee consumenten zelf een aandoening kunnen opsporen. De meest gebruikte zelftests zijn die voor diabetes, nierziekten, cholesterol, blaasontsteking, HIV/ AIDS en chlamydia. Er werd een online keuzehulp ontwikkeld om consumenten te ondersteunen in het maken van de beslissing om wel of geen zelftest te doen. Het effect van deze website werd in een gerandomiseerd experiment geëvalueerd, waaruit bleek dat de mensen die een diabetes zelftest wilden gaan doen vaker een geïnformeerde keuze maakten na het zien van deze keuzehulp. Dit effect werd niet gezien bij mensen die geïnteresseerd waren in het doen van een cholesterol zelftest. De volgende stap zal zijn het beschikbaar maken en onder aandacht brengen van de keuzehulp aan consumenten die overwegen een zelftest te gaan
Specialisatie en concentratie in de zorg, waarbij patiënten vaker voor een onderdeel van de behandeling naar een ander ziekenhuis moeten, vergroten de kans op een uitbraak van gevaarlijke resistente bacteriën. Dat zegt UMCG-onderzoeker T. Donker. Patiënten die van het ene ziekenhuis naar het andere gaan, bijvoorbeeld omdat een behandeling maar in één ziekenhuis gegeven wordt, beïnvloeden de verspreiding van antibioticaresistentie. Resistente bacteriën zijn ziekteverwekkers die ongevoelig zijn geworden voor antibiotica. Een gewone infectie, zoals een blaasontsteking, is door zo’n resistente bacterie potentieel levensbedreigend, omdat er weinig of geen behandelmogelijkheden zijn. Antibioticaresistentie vormt inmiddels een wereldwijde bedreiging.
Resistente bacteriën zijn 'hot'. Verschillende antibiotica zijn inmiddels onbruikbaar geworden en de wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft alle landen opgeroepen om zorgvuldiger met de nog wel beschikbare middelen om te gaan. Geen wonder dat de Tinbergenzaal in het Trippenhuis uitpuilde tijdens 'Resistentie tegen antibiotica, een ecologisch perspectief', dat de afdeling medische microbiologie en infectiepreventie organiseerde. "Er komen meer patiënten met bepaalde resistente bacteriën in het ziekenhuis dan dat er in het ziekenhuis besmet raken", stelt Christina Vandenbroucke-Grauls, hoofd van de afdeling medische microbiologie en infectiepreventie. "We zijn omgeven door resistente bacteriën. Ze zitten op ons voedsel, in de bodem en in onszelf. In ons onderzoek zijn we gestart met het onderzoeken van monsters vanontlasting die bij een huisartsenlaboratorium waren aangeleverd. Van tevoren was de schatting dat ongeveer 0,5 en hooguit 5% van de 500 monsters besmet zou zijn met darmbacteriën die resistent zijn voor een bepaald soort antibiotica. Dat bleek veel te laag: in werkelijkheid was 10,5% van de patiënten besmet." Vervolgens schreven de onderzoekers 7.000 gezonde personen van een huisartsenpraktijk aan. "Ook daar bleek de besmettingsgraad hoog. Van de 1.700 mensen die de vragenlijst en het wattenstokje terugstuurden was 8,5% besmet geraakt." Uit het onderzoek dat Ascelijn Reuland op het symposium presenteerde, bleek dat de grootste risicofactor een bezoek aan het buitenland is. Noord Afrika, het Midden- en Nabije Oosten en de Verenigde Staten blijken besmettingshaarden. Reden: het overmatig gebruik van antibiotica. Een van de meest gevaarlijke landen blijkt India te zijn. Antibiotica is daar zonder recept verkrijgbaar, de kwaliteit van de medicijnen laat te wensen over en er wordt niet altijd even zorgvuldig gedoseerd. Maar ook in de VS zijn resistente bacteriën alom aanwezig. "Geen wonder, want Amerikanen krijgen bij het minste of geringste al een antibioticumkuur voorgeschreven." De kans op een darm- of andere infectie die niet te behandelen is, wordt daardoor groter, want het vinden van nieuwe, vervangende antibiotica verloopt moeizaam. "De industrie is niet erg geïnteresseerd, omdat de winstmarges laag zijn." Dat bacteriën resistent raken omdat patiënten hun kuur niet afmaken verwijst Vandenbroucke-Grauls naar het land der fabelen. "Je krijgt altijd op het hart gedrukt dat je de antibioticumkuur vooral helemaal moet af maken omdat anders de bacteriën resistent worden. Dit is pertinent niet waar: hoe langer je antibiotica geeft, hoe groter de kans dat bacteriën resistent worden." Artsen moeten er voor waken om te lange kuren voor te schrijven en patiënten die zich helemaal beter voelen en daarom hun pillen vergeten te slikken hoeven zich niet altijd zorgen te maken. "Heel vaak heeft dat helemaal geen consequenties, zeker niet bij kleinere kwalen zoals een blaasontsteking. Er zijn infecties waar je de kuur absoluut wel moet afmaken, maar altijd om andere redenen dan de angst voor resistentie. Het gaat dan meestal om een infectie op een moeilijke plek zoals in het botof omdat we weten dat een lange behandeling echt nodig is."
Een multidisciplinaire revalidatiebehandeling is niet effectief tegen chronische vermoeidheid die alleen door MS veroorzaakt wordt. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Marc Rietberg, paramedisch manager bij VUmc. In het diagnostische traject is wel winst te behalen. Factoren die medeverantwoordelijk zijn voor vermoeidheid, zoals bijvoorbeeld een depressie of angst moeten herkend en behandeld worden. Het onderkennen van verschillende oorzaken van vermoeidheid leidt tot een beter inzicht in welke oorzaken we wel en welke we niet kunnen beïnvloeden. Rietberg promoveert op 11 november bij VUmc. 80% van de MS-patiënten heeft last van vermoeidheid. Deze vermoeidheid heeft grote negatieve gevolgen voor het dagelijks leven en functioneren van de patiënt. Omdat de oorzaak van de vermoeidheid nog onbekend is, is het moeilijk om een effectieve behandeling te ontwikkelen. Er is al veel onderzoek gedaan naar de behandeling van vermoeidheid bij MS met wisselende resultaten. Rietberg heeft voor het eerst alleen gekeken naar mensen die langdurig vermoeid zijn door hun MS. Dat heeft hij gedaan door alle mensen die naast hun MS ook last hadden van vermoeidheid door bijvoorbeeld een depressie, angst of een blaasontsteking buiten het onderzoek te laten. Bij het vaststellen van chronische vermoeidheid bij iemand met MS moet goed gekeken worden naar de oorzaak van de vermoeidheid. "Andere factoren, zoals depressie en angst beïnvloeden de mate van vermoeidheid. Door de vermoeidheid op basis van een depressie of angst anders te benaderen dan chronische vermoeidheid door alleen MS, krijgen we beter zicht op wat we patiënten kunnen bieden aan effectieve behandelingen", zegt Rietberg. In zijn onderzoek vergeleek Rietberg twee mogelijke behandelingen met elkaar bij 48 MS-patiënten die chronisch vermoeid waren door hun MS. "Tijdens de Treatment of Fatigue (ToF) studie kregen de MS-patiënten ofwel een monodisciplinair verpleegkundig consult ofwel een multidisciplinaire revalidatiebehandeling waarbij onder andere medisch maatschappelijk werkers en fysio- en ergotherapeuten betrokken waren", zegt Rietberg. "Onze resultaten laten zien dat de ene behandeling geen meerwaarde heeft boven de andere in het verminderen van chronische vermoeidheid. Bij patiënten uit beide behandelgroepen bleef de ervaren vermoeidheid vrijwel gelijk." Omdat vermoeidheid die puur door de MS veroorzaakt wordt zo hardnekkig blijkt, gaat de zoektocht naar een goede behandeling verder. Rietberg: "collega's van de afdeling revalidatiegeneeskunde zijn samen met partners bezig met de TREFAMS-ACE studie. Hierbij kijken ze naar de effectiviteit van drie verschillende niet-medicijngebonden behandelingen van vermoeidheid bij MS: aerobe training (A), cognitieve gedragstherapie (C) en energie conservatie management (E). Door daarnaast regelmatige metingen uit te voeren van onder andere ontstekingseiwitten, fysieke fitheid en zelfredzaamheid van de deelnemende MS-patiënten, hopen ze meer inzicht te krijgen in de onderliggende mechanismen van vermoeidheid. Een effectieve behandeling voor ernstige vermoeidheid bij MS komt zo steeds dichterbij." MS is een ziekte van het centrale zenuwstelsel. In de hersenen en het ruggenmerg ontstaan ontstekingen, waardoor de myeline (de isolerende laag om de zenuwen) beschadigt. Ook de zenuw zelf kan beschadigd raken. Hierdoor kunnen de zenuwen signalen niet goed doorgeven. De symptomen van MS zijn zeer divers. MS-patiënten kunnen onder andere last hebben van krachtsverlies, verlammingen, blaasproblemen en ernstige vermoeidheid. Maar ook van problemen met het denken (cognitieve problemen).
Verregaande specialisatie en concentratie in de zorg, waarbij patiënten vaker voor een onderdeel van de behandeling naar een ander ziekenhuis moeten, vergroten de kans op een uitbraak van gevaarlijke resistente bacteriën. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Tjibbe Donker in zijn proefschrift. Patiënten die van het ene ziekenhuis naar het andere gaan, bijvoorbeeld omdat een (deel van de) behandeling maar in één ziekenhuis gegeven wordt, beïnvloeden de verspreiding van antibioticaresistentie. Wanneer de verwijspatronen en het zorggebruik veranderen, heeft dit dus ook invloed op de verspreiding van resistente bacteriën. Donker promoveert op 24 februari aan de Rijksuniversiteit Groningen. Resistente bacteriën zijn ‘gewone’ bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor antibiotica. Een gewone infectie, zoals een blaasontsteking, is door zo’n resistente bacterie potentieel levensbedreigend, omdat er weinig of geen behandelmogelijkheden zijn. De toename van antibioticaresistentie vormt een wereldwijde bedreiging voor de volksgezondheid. In Nederlandse ziekenhuizen zijn de afgelopen jaren diverse uitbraken geweest met resistente bacteriën, zoals MRSA, VRE, Klebsiella, ESBL. Deze bacteriën zijn extra gevaarlijk voor mensen die vatbaarder zijn voor infecties, zoals patiënten in ziekenhuizen. Het voorkomen van de verspreiding van resistente bacteriën binnen ziekenhuizen heeft daarom prioriteit. Ziekenhuizen waartussen patiënten zich verplaatsingen vormen met elkaar een soort netwerk. In dat netwerk verplaatsen niet alleen patiënten, maar natuurlijk ook de bacteriën die zij bij zich dragen. Als alle patiëntbewegingen in een land worden bijgehouden, ontstaat een complex netwerk van ziekenhuizen (en andere zorginstellingen). Daarin is duidelijk te zien dat sommige ziekenhuizen sterker verbonden zijn in dat netwerk dan anderen. Ook wordt duidelijk dat er per regio groepen ziekenhuizen zijn die vooral veel patiënten met elkaar uitwisselen, en minder verbonden zijn met andere regio’s. Dat netwerk geeft niet alleen inzicht in hoe resistente bacteriën zich verspreiden, maar het geeft ook inzicht in oplossingen waarmee de verspreiding juist ingeperkt kan worden. Door de regionale groepen van ziekenhuizen intact te houden en patiënten niet naar regio-overstijgende medische centra te sturen, kan een uitbraak van een gevaarlijke bacterie worden ingedamd. In het netwerk kunnen gemakkelijk ziekenhuizen aangewezen worden die als peilstation kunnen dienen, of voor extra investeringen in infectiepreventie. Door een snelle signalering van een uitbraak kunnen snel adequate maatregelen getroffen worden om verdere verspreiding te voorkomen. Dat kan aanzienlijke gezondheidswinst opleveren, en een forse financiële besparing. Resistente bacteriën stoppen niet bij de muren van het ziekenhuis. Het is dan ook zinloos om ze alleen binnen het ziekenhuis te bestrijden. Donker pleit voor regionale coördinatie van infectiepreventie. Alleen zo kunnen resistente bacteriën effectief bestreden worden.