Hoe merk ik het?
- Rode uitslag in het gezicht, later ook op romp, armen en benen
- Wat opgezette klieren in de hals en achter de oren
Hoe werkt het?
Rodehond is (of liever: was) een van de bekende kinderziektes. De ziekte begint met uitslag in het gezicht. Deze uitslag breidt zich uit naar de romp en de dag daarna naar de armen en benen, terwijl de uitslag op de romp alweer verbleekt. Na een dag of drie is het weer verdwenen. Soms gaat er een lichte verkoudheid aan vooraf. De lymfeklieren in de hals en achter de oren zetten vaak wat op. Kinderen zijn er niet erg ziek van. Bij velen merk je niet eens dat ze de besmetting doormaken. Die krijgen ook geen uitslag.
Hoe ontstaat het?
Rodehond wordt veroorzaakt door het rubellavirus. De eerste rubellavaccins zijn sedert 1969 beschikbaar. In Nederland wordt het vaccin sedert 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma ingepast. In dat jaar werd begonnen met vaccinatie van elfjarige meisjes met het doel om Rodehond in de vruchtbare leeftijd te voorkomen. Ondanks het hoge entpercentage bleven ongeveer 50.000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd onbeschermd. Het vaccin werd in 1987 onderdeel van de cocktail die gegeven wordt op de leeftijd van veertien maanden en negen jaar. Van 1987 tot 1990 is er een inhaalcampagne georganiseerd voor vierjarigen. Het gemiddeld vaccinatiepercentage bedraagt 94 procent. Het virus kan bij zwangere vrouwen die er nog niet eerder mee besmet zijn geweest een miskraam veroorzaken of aangeboren afwijkingen aan de baby. Doordat de meeste kinderen gevaccineerd zijn komt het virus in Nederland bijna niet meer voor. We zien de ziekte dan ook nog maar sporadisch. Het is nog wel te verwachten bij buitenlanders die niet ingeënt zijn of bij bepaalde bevolkingsgroepen die om principiële redenen van vaccinatie afzien. Het virus wordt overgedragen via de lucht, door het inademen van microscopisch kleine speekseldeeltjes die door een patientje worden opgehoest of via met speeksel besmet materiaal (bekers, bestek, handen). De tijd tussen de besmetting en het optreden van de ziekteverschijnselen (incubatieperiode) bedraagt twee tot drie weken. De ziekte is besmettelijk vanaf ruim een week voor de uitslag ontstaat tot enkele dagen nadat de uitslag is verdwenen.
Hoe ga ik er zelf mee om?
Verzorg uw kind zoals u gewend bent wanneer het zich niet lekker voelt. Overleg met de school wanneer uw kind weer naar school kan. Dat zal meestal geen probleem zijn omdat vrijwel alle kinderen tegen rodehond zijn ingeënt. Houd uw kind weg bij zwangere vrouwen van wie u niet zeker weet of ze gevaccineerd zijn.
Hoe gaat de arts er mee om?
Een speciale behandeling door de dokter is niet nodig. In het begin van de zwangerschap worden alle vrouwen gecontroleerd op antistoffen tegen rode hond in het bloed. Als die antistoffen inderdaad aangetroffen worden is de vrouw beschermd tegen de ziekte. Als u zwanger bent en niet weet of u wel antistoffen hebt tegen rodehond en u vermoedt dat u contact heb gehad met een kind met die ziekte, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts. Deze kan alsnog laten nagaan of er antistoffen in het bloed aanwezig zijn. Is dat niet het geval, dan krijgt u antistoffen per injectie toegediend. Deze geven kortdurend bescherming. Na de zwangerschap moet u dan alsnog gevaccineerd worden.
Wetenschappelijk nieuws
Anna Krabbe Lugnér deed onderzoek naar de kosteneffectiviteit van infectieziektebestrijding in Nederland voor pandemische griep, rodehond en kinkhoest. Zij laat zien dat het daarbij uiterst belangrijk is om ook rekening te houden met de groepsimmuniteit. In het bijzonder is volgens Krabbe Lugnér een "dynamisch transmissiemodel" onmisbaar bij een economische analyse van de kosteneffectiviteit van maatregelen, bijvoorbeeld tegen een grieppandemie. Zij ontwikkelde een dergelijk model ten behoeve van de voorbereiding van de bestrijding van een mogelijke grieppandemie met potentieel veel infecties en hoge sterfte. Zij koppelde dit model aan een economisch kostenmodel en paste het toe op verschillende interventies. Zowel vaccinatie als behandeling met antivirale middelen, gericht op vermindering van overdracht en van complicaties ten gevolge van griep, bleken allebei kosteneffectief. Het 30 jaar lang aanhouden van een voorraad antivirale middelen, om te gebruiken tijdens een eventuele pandemie, loont alleen als het risico op een pandemie groter is dan 9% in die periode, én als daarbij kosten voor werkverzuim tijdens de ziekte worden meegerekend. Welke vaccinatiestrategie het meest kosteneffectief bleek, hing af van het reeds aanwezig zijn van gedeeltelijke immuniteit tegen een pandemisch virus bij ouderen: groepsimmuniteit, een extern effect van vaccinatie. Wanneer de overbrenging van de ziekteverwekkers lager is, is immers ook de kans kleiner dat niet-gevaccineerde individuen besmet worden. In regio"s met een lage vaccinatiegraad is de groepsimmuniteit onvoldoende en kunnen infectieziekten, die elders in bedwang zijn, zoals rodehond, grote ziektelast veroorzaken. Voor rodehond onderzocht Krabbe Lugnér de kosteneffectiviteit van een screening- en vaccinatieprogramma om complicaties bij ongeboren kinderen te voorkomen. In lage-vaccinatiegraadregio"s kan het programma kosteneffectief zijn. Ten slotte maakte Krabbe Lugnér een economische evaluatie van de boosterstrategie op vierjarige leeftijd tegen kinkhoest. Deze strategie was niet evident kosteneffectief, alhoewel het totale aantal infecties was verminderd. Krabbe Lugnér concludeert dat externe effecten (positieve én negatieve) van vaccinatie moeten worden opgenomen in economische evaluaties om tot evenwichtige keuzes te komen bij de verdeling van publieke middelen. Anna Krabbe Lugnér (Zweden, 1968) studeerde economieaan de universiteit van Lund. Zij promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij het RIVM, dat ook haar onderzoek financierde.
In 2012 was er een grote kinkhoestepidemie in Nederland. Het betrof voornamelijk kinderen tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. Het aantal kinkhoestmeldingen was in de eerste helft van 2013 laag. De uitbraak van de bof die eind 2009 begon, is in 2013 verminderd, al verspreidt het virus zich nog wel in Nederland. Daarnaast is er sinds mei 2013 een uitbraak van mazelen in Nederland, vooral onder orthodox-gereformeerden met een lage vaccinatiegraad. Verwacht wordt dat de uiteindelijke omvang van deze uitbraak groter zal zijn dan de vorige in 1999/2000. Dit blijkt uit het jaaroverzicht van het RIVM over de mate waarin ziekten voorkomen waartegen gevaccineerd wordt via het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), en de ontwikkelingen daarin. Het geeft ook inzicht in de vaccins die zijn gebruikt en welke bijwerkingen daarbij optraden. Ontwikkelingen over nieuwe vaccins, die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen, zijn ook beschreven. Doordat de vaccinatiegraad al vele jaren hoog is, krijgen weinig mensen de ziekten waartegen via het RVP wordt gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig, waarbij er relatief weinig bijwerkingen voorkomen die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Wel blijft voor een optimaal vaccinatieprogramma continue monitoring van effectiviteit en bijwerkingen nodig. Uit het overzicht blijkt ook dat er tijdens de eerste weken van de mazelenepidemie ook een kleine uitbraak van rodehond heeft plaatsgevonden op een orthodox-gereformeerde school. Dit veroorzaakte het grootste aantal zieken door rodehond sinds 2004/2005. In Syrië en Israël is het poliovirus verspreid. In Nederland zijn er tussen medio 2012 tot 1 november 2013 geen gevallen van polio gemeld. Verder zijn er in 2013 in Europese landen enkele gevallen van meningokokken C gerapporteerd onder mannen die seks hebben met mannen (MSM). In Nederland is dat onder mannen die tot deze risicogroep kunnen behoren niet gemeld. Uit onderzoek naar de effectiviteit van het pneumokokkenvaccin blijkt dat het vaccin evenveel bescherming biedt als het aantal prikmomenten wordt verlaagd. De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om minder prikken in het prikschema op te nemen.
De vaccinatiegraad in Nederland is zeer hoog. Toch is het noodzakelijk dat alle bij het Rijksvaccinatieprogramma betrokken partijen alert blijven. De Nederlandse bevolking moet ook in de toekomst beschermd blijven tegen uitbraken van infectieziekten. Dat schrijft het RIVM. Met name kinderen dienen tijdig en volledig te worden gevaccineerd. Daarbij is extra aandacht nodig voor kleuters in het bijzonder en schoolkinderen in het algemeen. Nog in het bijzonder moet er aandacht worden geschonken aan de tweede vaccinatie tegen bof, mazelen en rodehond (de BMR-vaccinatie) en aan vaccinatie van kinderen van wie een of beide ouders zijn geboren in een land waar hepatitis-B meer dan gemiddeld voor komt.
De uitbraak van mazelen in 2013 was de meest in het oog springende infectieziekte van dat jaar. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland 2013, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Daarnaast worden de ontwikkelingen in het buitenland beschreven die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt in de Staat van Infectieziekten een thema aan bod; dit jaar is dat de hoeveelheid jaren in goede gezondheid die verloren gaan (ziektelast) door infectieziekten. Sommige infectieziekten, zoals maag-darminfecties, komen erg vaak voor maar veroorzaken over het algemeen geen ernstige klachten. Andere daarentegen, bijvoorbeeld tetanus, komen slechts zelden voor maar veroorzaken relatief veel sterfgevallen. Een gezondheidsmaat die deze aspecten van ziekten combineert is de Disability Adjusted Life Year (DALY). Voor 32 infectieziekten is de ziektelast in Nederland tussen 2007 en 2011 geschat. De gemiddelde jaarlijkse ziektelast voor de totale Nederlandse bevolking was het hoogst voor ernstige pneumokokkenziekte (9444 DALY’s per jaar) en griep (8670 DALY’s per jaar), die respectievelijk 16 en 15 procent van de totale ziektelast van alle 32 infectieziekten vertegenwoordigen. Na polio en difterie (0 gevallen in de onderzochte periode), werd de laagste ziektelast geschat voor rodehond op 0,14 DALY’s per jaar. De ziektelast voor deze ziekten is zo laag dankzij het Rijksvaccinatieprogramma. De ziektelast per individu varieerde van 0,2 DALY’s per honderd infecties voor giardiasis (diarree die wordt veroorzaakt door een parasiet), tot 5081 en 3581 DALY’s per honderd infecties voor respectievelijk hondsdolheid en een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Voor alle ziektelaststudies geldt dat de resultaten afhankelijk zijn van de modelparameters en aannames, en van de beschikbaarheid van accurate gegevens over de mate waarin de ziekten voorkomen. Toch kunnen deze schattingen informatief zijn voor beleidsmakers binnen de gezondheidszorg om prioriteiten te kunnen aanbrengen in preventieve en andere maatregelen.
Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Vanaf dit jaar zijn de belangrijkste gebeurtenissen en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad gebundeld. Belangrijke gebeurtenissen In 2016 waren er geen opvallende uitbraken van RVP-ziekten. Wel stijgt sinds oktober 2015 het aantal patiënten met meningokokkenziekte W, terwijl in het RVP tegen meningokokkenziekte C wordt ingeënt. Opvallend was het stevige debat dat in november 2016 in diverse media is gevoerd tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie. Verder heeft het RIVM factsheets gemaakt voor zowel professionals als het publiek met informatie over vaccinaties tegen ziekten die wel beschikbaar zijn maar niet in het RVP zijn opgenomen. Voorbeelden zijn waterpokken, gordelroos en het rotavirus (www.rivm.nl/vaccinaties). Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog. De vaccinatiegraad voor bof, mazelen en rodehond (BMR) daalt al een paar jaar licht. De norm van 95 procent van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die nodig is om mazelen uit te bannen, wordt in Nederland bij de eerste BMR-vaccinatie niet meer gehaald. Voor de tweede BMR-vaccinatie was dit al langer zo. Ook bij andere vaccinaties in het RVP is een lichte daling te zien. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is voor het eerst afgenomen, van 61 naar 53 procent. Een hoge vaccinatiegraad zorgt ervoor dat kwetsbare en (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsbescherming). Een dalende vaccinatiegraad vergroot de kans dat in de toekomst ziekten zoals mazelen uitbreken.
Bron: RIVM