Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Pijnlijk stijve gewrichten, vooral, maar niet alleen, in de vingers en polsen, over het algemeen zowel rechts als links. Vaak ook in ellebogen, schouders, halswervelkolom, maar alle gewrichten kunnen meedoen
- Soms enige tijd ontstoken gewrichten, rood en opgezet
- Geruime tijd bestaande klachten (minstens zes weken)
- De klachten zijn het ergst bij het opstaan en nemen in de loop van de ochtend af
- De ziekte kan leiden tot toenemende invaliditeit doordat gewrichten vergroeien
Hoe werkt het?
Reuma is een term die we voor een heel scala aan chronische gewrichtsaandoeningen gebruiken. Jicht, artrose, fibromyalgie, spierreuma, enzovoort, worden vaak allemaal reuma genoemd. Maar als de dokter het over reuma heeft, bedoelt hij meestal maar één specifieke ziekte, namelijk reumatoïde artritis. Reumatoïde artritis is een ontsteking van gewrichten. Meestal zijn dit de polsen, de knokkels van de middenhandsbeentjes en van de vingers (niet de eindgewrichtjes). Symmetrisch links en rechts. Maar ook andere, grotere gewrichten kunnen te lijden hebben van ontstekingen zoals de ellebogen, knieën, enkels, heupen en de wervelkolom. Reuma is een chronische aandoening, wat wil zeggen dat het continu aanwezig is.Hoe ontstaat het?
De oorzaak van reuma is nog altijd onbekend. Het is een auto-immuun aandoening. Dat betekent dat het lichaam antistoffen maakt die tegen zichzelf gericht zijn. Deze antistoffen veroorzaken een ontsteking aan de binnenzijde van het gewrichtskapsel. Op de lange duur kunnen de gewrichten door deze ontstekingen volledig verwoest worden. Ze gaan daardoor een andere stand aannemen en kunnen nauwelijks nog bewegen. Daardoor kunt u ernstig invalide raken.Hoe ga ik er zelf mee om?
Het is belangrijk dat u door beweging uw gewrichten goed oefent zodat ze zo goed mogelijk blijven functioneren. Door het oefenen blijvende spieren bovendien beter in conditie, zodat de gewrichten zelf minder belast worden. Eventueel kunt u voor een oefenperiode een pijnstiller gebruiken. Het is zinvol de hulp van een fysiotherapeut in te roepen. Zeker in het begin van de ziekte, maar ook later als het gebruik van bepaalde functies afneemt. Als de reuma actief is en de gewrichten opgezet en pijnlijk zijn, moet u het oefenen matigen.Hoe gaat de arts er mee om?
Hebt u langer dan zes weken last van stijfheid en pijnlijke gewrichten, raadpleeg dan uw huisarts. Aan de hand van uw beschrijving van de klachten en van zijn bevindingen tijdens een onderzoek zal de huisarts trachten een diagnose te stellen. Chronische gewrichtsontstekingen zal de arts in eerste instantie behandelen met medicijnen. De reumatoloog beschikt over nog andere therapeutische mogelijkheden. Deze zijn onder andere gebaseerd op het onderdrukken van de afweer. Mochten er toch ernstige gewrichtsbeschadigingen ontstaan dan kunt u hulp krijgen van een fysiotherapeut. Deze kan u begeleiden bij de oefentherapie. Een revalidatiearts kan u ook helpen, evenals een ergotherapeut. Gespecialiseerde orthopedisch chirurgen kunnen gewrichtsprothesen inbrengen als een gewricht volledig door de reuma is verwoest (hiervoor kunnen heup-, knie-, schouder-, elleboog- en vingergewrichten in aanmerking komen). Ook andere chirurgische ingrepen kunnen helpen om een verbeterde functie te krijgen van een gewricht of om de pijn te bestrijden. Reuma is een chronische, letterlijk slopende ziekte. Hoe het beloop zal zijn is niet te voorspellen. Reuma heeft hoe dan ook veel consequenties voor het verdere leven. De ziekte is invaliderend en u wordt in toenemende mate afhankelijk van hulpmiddelen en van hulp van anderen. Het is de vraag of u uw werk kunt blijven doen. U moet altijd medicijnen gebruiken die de nodige bijwerkingen kunnen hebben. Ziekenhuisopnames kunnen noodzakelijk zijn voor bepaalde behandelingen of operaties.Wetenschappelijk nieuws
Binnenkort start een Nederlandse studie waarin de kosteneffectiviteit en doeltreffendheid wordt onderzocht van de HandScan, een optisch apparaat waarmee het verloop van reumatoïde artritis mogelijk beter kan worden gevolgd. De studie zal worden uitgevoerd onder leiding van het UMC Utrecht in samenwerking met vier algemene ziekenhuizen in dezelfde regio. Met de HandScan kunnen artsen met behulp van rood en infrarood licht gewrichtsontstekingen in de handen van reumapatiënten zien. De HandScan is ontwikkeld door het bedrijf Hemics BV, een spin-off van Philips. De studie wordt financieel ondersteund door het Reumafonds en door het topsectorenbeleid via een LSH Impuls subsidie (TKI toeslag) van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie voor de Life Sciences and Health (TKI LSH). In een vorige studie in het UMC Utrecht liet een prototype van de HandScan al betere prestaties zien bij de diagnose van gewrichtsontsteking in vergelijking met klinisch onderzoek. Dit suggereert dat de HandScan ook een betere methode zou kunnen zijn voor het volgen van het verloop van reuma bij patiënten. De resultaten van het huidige onderzoek moeten uitwijzen of dit inderdaad het geval is. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat frequente controle en snelle aanpassing van de medicatie waar nodig (zogenaamde ‘tight control’) in de eerste periode na diagnose van reuma het risico op onomkeerbare weefselschade sterk vermindert. Echter, de uitvoering van tight control in de praktijk is gecompliceerd omdat de huidige meetmethoden duur, arbeidsintensief en/of subjectief zijn. In de studie zullen meer dan honderd patiënten worden gevolgd bij wie kort geleden reumatoïde artritis is vastgesteld. Ziekteactiviteit zal twee jaar lang maandelijks worden gemeten waarbij de behandeling zal worden gebaseerd op de gebruikelijke DAS28-score of op de HandScan meting. Op deze manier kan worden vastgesteld of gebruik van de HandScan een doeltreffende en kosteneffectieve tight control mogelijk kan maken. Prof. dr. Jaap van Laar, hoofd van de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het UMC Utrecht: "We kijken er naar uit om deze nieuwe technologie in een tight control setting te evalueren. Optische beeldvorming heeft wellicht het potentieel om grootschalige toepassing van tight control praktisch mogelijk te maken, ook in drukke reumatologie praktijken." Dr. Ingrid Lether, Manager Onderzoek en Innovatie bij het Reumafonds zegt: “Het is wereldwijd de eerste keer dat deze nieuwe en in Nederland ontwikkelde technologie geëvalueerd wordt in een tight control setting. Wij helpen graag, want het heeft de potentie om het leven van reumapatiënten, in Nederland en daarbuiten, positief te beïnvloeden.” Dr. Wouter Rensen, Hemics’ VP Clinical Application, reageert: “UMC Utrecht heeft onze technologie al in een vroeg stadium geëvalueerd en we zijn erg enthousiast om verder samen te werken met zo'n vooruitstrevend ziekenhuis, dit keer om het nut van de HandScan vast te stellen bij de toepassing van tight control in de klinische praktijk. De betrokkenheid van vier perifere samenwerkende ziekenhuizen kan bovendien het nut aantonen in de dagelijkse praktijk van een algemeen ziekenhuis. Ook zijn we erg blij met de betrokkenheid en steun van het Reumafonds dat staat voor de belangen van patiënten met artritis. We hopen dat onze technologie een verschil kan maken in het leven van veel reumapatiënten." Op dit moment is er geen medische apparatuur beschikbaar voor niet-invasieve optische beeldvorming die de reumatoloog ondersteunt bij de beoordeling en monitoring van gewrichtsontsteking bij reuma. De scanner die nu in ontwikkeling is meet de bloedstroom in 22 gewrichten van de handen en polsen met behulp van diffuse optische transmissie, in combinatie met een gepatenteerde bloedstroom modulatiemethode. Deze optische technologie is veilig voor de patiënt en de HandScan zal, na toekenning van CE-markering, naar verwachting medio 2014 voor klinisch gebruik beschikbaar komen.
De ontwikkeling in de behandeling van reumatoïde artritis kent drie belangrijke aspecten: het inzicht dat vroeg en intensief behandelen duidelijk voordelen heeft, de "DAS-gestuurde" aanpak - die voortdurend wordt aangepast aan de ziekteactiviteit - en nieuwe medicijnen, in het bijzonder biologicals. In drie kwart van de gevallen kan de ziekte bijna of helemaal tot stilstand komen. De auto-immuunziekte reumatoïde artritis wordt gekenmerkt door ontstekingen van gewrichten die gemakkelijk chronisch worden en tot schade kunnen leiden. Het gevolg is pijn,stijfheid en bewegingsbeperking, en uiteindelijk schade aan de gewrichten. Van de Nederlandse bevolking heeft 1-2% reumatoïde artritis. De oorzaak van reumatoïde artritis is niet precies bekend, maar auto-immuunstoffen lijken bij het ontstaan een centrale rol te spelen. Behalve erfelijke aanleg is een "gewone" ontsteking nodig. Er gaan dan veel cellen dood (apoptose) die normaal gesproken worden opgeruimd zonder dat het afweersysteem daaraan te pas komt. Als het afweersysteem bepaalde cellen echter (ten onrechte) als indringers beschouwt, reageert het soms daarop en ontstaat een gewrichtsontsteking. Hierdoor sterven opnieuw veel cellen, en begint de cyclus van voor af aan: een vicieuze cirkel is ontstaan. De levensverwachting van mensen met reumatoïde artritis is 5-10 jaar korter dan van de rest van de bevolking. Een belangrijke oorzaak is de cardiovasculaire co-morbiditeit, die bij mensen met deze ziekte onveranderd hoog is in vergelijking met de rest van de bevolking. De cardiovasculaire comorbiditeit lijkt direct gerelateerd aan de mate en duur van de ontstekingsactiviteit bij reumatoïde artritis. Centraal in de behandeling van reumatoïde artritis staan de DMARD"s, die het immuunsysteem remmen. Voorbeelden van oudere, conventionele DMARD"s zijn methotrexaat, sulfasalazine, ciclosporine, azathioprine, cyclofosfamide en leflunomide. Wereldwijd is methotrexaat de meest voorgeschreven DMARD. Het kan weken tot maanden duren voor deze middelen echt werkzaam zijn. Ze zijn effectief bij 30-40% van alle patiënten. Nieuwere DMARD"s zijn de biologicals. Ze hebben een sneller en sterker effect dan de conventionele DMARD"s. De kenmerkende algehele malaise van actieve reumatoïde artritis wordt met biologicals beter bestreden dan met "conventionele" DMARD"s. De biologicals onderdrukken de toename van schade effectief, en bovendien lijken ze in sommige gevallen al ontstane - lichte - gewrichtsschade te kunnen herstellen. Biologicals werken vaak al binnen enkele weken. Omdat ze kostbaar zijn, moet in Nederland altijd eerst methotrexaat en minstens één andere DMARD worden geprobeerd. Om tijd te winnen en mogelijk een beter effect te bereiken, worden DMARD"s vaak in combinaties gebruikt. Veelbelovend lijken eveneens de zogeheten JAK1-3-kinaseremmers (JAK staat voor "janus associated kinase") die in de pijplijn zitten. Ook is een andere soort kinaseremmer in ontwikkeling, de SYKkinaseremmer (SYK staat voor "spleen tyrosine kinase"). Al enige tijd terug van weggeweest bij de behandeling van reumatoïde artritis zijn de glucocorticoïden. Door de gebruiksduur te beperken, kunnen de bijwerkingen worden beperkt. Osteoporose kan effectief worden bestreden. Glucocorticoïden werken pijnstillend (al binnen enkele uren), maar remmen ook de ontsteking en daarmee de gewrichtsschade. Ze kunnen in hoge doses worden gebruikt om actieve reumatoïde artritis zo snel mogelijk te verminderen,of laag gedoseerd in combinatie met een DMARD, om het effect van de DMARD te vergroten. Ondanks bewezen effectiviteit wordt prednisolon door de verzekeraars niet als DMARD aangemerkt. Tot slot kunnen veel patiënten nog steeds niet buiten NSAID"s en andere pijnstillers om de pijn bij reumatoïde artritis te verlichten. NSAID"s werken bovendien ontstekingsremmend. Er is geen bezwaar tegen gelijktijdig gebruik van methotrexaat en NSAID"s. DMARD"s geven een vrij groot risico op uiteenlopende bijwerkingen. Mede daardoor is de behandeling doorgaans in handen van een specialist, die regelmatig lever- en nierfunctie en bloedbeeld controleert. Gebruik van TNFa-remmers verdubbelt ongeveer de kans op infecties. De dosis en frequentie lijken geïndividualiseerd te kunnen worden op basis van bloedspiegelwaarden. De klaring van infliximab verschilt van persoon tot persoon sterk. Blijft de spiegel lange tijd hoog, dan kan de dosis worden verlaagd; daalt de spiegel snel, dan kan een lichte dosisverhoging worden overwogen. Antistoffen tegen dit peptide zijn heel specifiek voor reumatoïde artritis: van deze patiënten heeft zo"n 96% ze. Het gaat om tegen gecitrullineerde eiwitten - eiwitten waarvan de aminozuren zijn omgezet van arginine naar citrulline - gerichte antistoffen,ook wel "anti-citrullinated protein antibodies" (ACPA) genoemd. Uit retrospectief onderzoek blijkt dat je al vijf tot tien jaar voor de eerste ziekteverschijnselen zich voordoen kunt voorspellen dat iemand reumatoïde artritis krijgt als hij ACPA-positief is. De vraag is nu of preventieve behandeling van deze mensen het ontstaan van reumatoïde artritis misschien kan voorkomen ? Bron: PW 2010;145(18):14-9 +
In de top 10 van geneesmiddelen met de hoogste omzet staan reumamedicijnen op de eerste plaats. Daarmee hebben ze de cholesterolverlagers naar de tweede plaats verdreven. Dat meldt de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) in haar rapport over 2009. Op de derde plaats staat ook een reumamedicijn. In 2009 verstrekten openbare apotheken voor 4.789 miljoen euro aan geneesmiddelen die zijn opgenomen in het wettelijk verzekerde geneesmiddelenpakket. De omzet van de reumamedicijnen in de top 10 bedroeg 277 miljoen euro. Deze cijfers onderstrepen dat reuma een volksziekte is. Ruim 2,3 miljoen mensen in Nederland hebben een vorm van reuma of artrose, dat is één op de vijf volwassenen. Tweederde van de mensen met reuma is jonger dan 65 jaar. Het Reumafonds is de grootste financier van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar reuma en besteedt daar jaarlijks ruim 8 miljoen euro aan. Hierdoor is er voor mensen met reuma en artrose veel verbeterd. De resultaten van wetenschappelijk onderzoek hebben er ook toe bijgedragen dat er nieuwe reumamedicijnen zijn ontwikkeld, waar veel patiënten baat bij hebben. Gezien de ernst van de aandoening en de kosten die reuma en artrose met zich meebrengen, vindt het Reumafonds dat ook de overheid meer moet investeren in de bestrijding van reuma en artrose.
Het beginstadium van reuma is mogelijk al op een MRI-scan zichtbaar, nog voordat er gezwollen gewrichten zijn. De afdeling Reumatologie van het LUMC onderzoekt of met MRI al bij de eerste klachten te voorspellen is of iemand reuma krijgt. MRI-beeld van de handenWanneer reumatoïde artritis (reuma) in een vroeg stadium wordt behandeld, blijft de schade aan de gewrichten meestal beperkt. Patiënten bij wie de huisarts reuma vermoedt kunnen dan ook snelMRI-beeld van de hand terecht op de Early Arthritis Recognition Clinic (EARC) in het LUMC. Soms hebben patiënten wel pijn in de gewrichten die zou kunnen passen bij het begin van reuma, maar zijn er nog geen kenmerken van een gewrichtsontsteking, zoals zwelling. “Dan spreken we niet van reuma, maar van clinically suspect arthralgia, oftewel verdachte pijn in de gewrichten”, vertelt Hanna van Steenbergen, onderzoekster op de afdeling Reumatologie van het LUMC. Bij 44 procent van de patiënten met pijnlijke, maar niet gezwollen gewrichten waren met de beeldvormingstechniek MRI wel ontstekingskenmerken zichtbaar, schrijven de LUMC-onderzoekers in Annals of the Rheumatic Diseases. Van Steenbergen: “Mensen met zichtbare ontstekingen op MRI waren vaak wat ouder en hadden vaker voor reuma kenmerkende antistoffen (ACPA) in het bloed, maar dit verband was niet heel sterk. We gaan deze patiënten nu twee jaar volgen om te kijken of ze reuma gaan ontwikkelen.” De onderzoekers hopen kenmerken te ontdekken waaraan reuma al in een zeer vroeg stadium te herkennen is. “De volgende vraag is dan: heeft het zin om patiënten nog vroeger te behandelen? We behandelen patiënten nu al veel eerder dan vroeger en weten dat als je mensen binnen 12 weken na het begin van de klachten behandelt, je veel gewrichtsschade en verminderd functioneren kunt voorkomen. Mogelijk is het beter om in een nog vroeger stadium de behandeling te starten”, aldus Van Steenbergen. Wilt u meedoen aan wetenschappelijk onderzoek? De afdeling Reumatologie zoekt voor MRI-onderzoek nog mensen tussen de 30 en 100 jaar zonder gewrichtsklachten. In deze zogeheten Atlas-studie brengen onderzoekers in kaart hoe gezonde gewrichten van de handen en voeten er op verschillende leeftijden uitzien. Hiermee kan beter beoordeeld worden of iets normaal of afwijkend is. Hebt u interesse en hebt u de afgelopen maand geen gewrichtspijn gehad? Mail dan naar atlas@lumc.nl of bel 071-5265655 en vraag naar Lukas Mangnus.
Kinderen met jeugdreuma kunnen veilig gevaccineerd worden tegen de bof, mazelen en rode hond, ondanks de medicijnen die ze gebruiken. Dat blijkt uit een onderzoek van het UMC Utrecht met 137 patiëntjes. Het verscheen gisteren in het tijdschrift JAMA. Artsen vreesden tot nu toe dat kinderen met jeugdreuma door het vaccin misschien meer last zouden krijgen van hun ziekte. Jeugdreuma is een autoimmuunziekte waarbij het immuunsysteem het lichaam aanvalt. De kinderen gebruiken daarom medicijnen die het immuunsysteem onderdrukken (methothrexaat). Het zou kunnen dat het vaccin, dat bestaat uit levend maar verzwakt virus, daardoor niet goed werkt, of juist nieuwe ziekte veroorzaakt. Dat is gelukkig niet het geval. Arts-onderzoeker Marloes Heijstek en prof. dr. Nico Wulffraat en collega’s van het UMC Utrecht verdeelden 137 kinderen tussen de 4 en de 9 jaar met jeugdreuma in twee groepen. De ene helft werd gevaccineerd tegen bof, mazelen en de rode hond, de andere helft niet. Gedurende een jaar hielden de onderzoekers de gezondheid en reuma activiteit van de kinderen in de gaten. Bij de gevaccineerde kinderen werden de symptomen van jeugdreuma niet erger en ze kampten ook niet vaker met oplaaiende ontstekingen. Ze kregen ook geen ziekte door het vaccin (het verzwakte virus zou bijvoorbeeld mazelen kunnen veroorzaken). De kinderen waren wel gewoon beschermd tegen bof, mazelen en rode hond. “Het betekent dat kinderen met jeugdreuma veilig gevaccineerd kunnen worden tegen de bof, mazelen en rode hond“, zegt Wulffraat. “Dat is van belang omdat in Nederland de vaccinatiegraad iets afneemt. Daardoor neemt de kans iets toe dat kleine epidemieën ontstaan en ongevaccineerde kinderen ziek worden.” De Utrechtse resultaten zullen door de Europese kinderreuma-vereniging, de Paediatric Rheumatology European Society, worden verwerkt in richtlijnen voor de behandeling van jeugdreuma. Slechts vijftien kinderen in het onderzoek gebruikten nieuwe, biologische medicijnen. Deze middelen onderdrukken het immuunsysteem sterker dan methotrexaat. De onderzoekers kunnen daarom niet met zekerheid zeggen of het vaccin net zo veilig is voor deze kinderen. Jeugdreuma (Juveniele Idiopathische Artritis) is een verzamelnaam voor gewrichts-ontstekingen bij kinderen. In Nederland hebben tussen de 2.000 en 3.000 kinderen jeugdreuma. Het UMC Utrecht behandelt ongeveer 800 patiënten met jeugdreuma.
Het verband tussen reuma, hart- en vaatziekten en depressies moet mogelijk gezocht worden in bepaalde ontstekingscellen. Deze ontstekingscellen, de zogenaamde macrofagen, spelen bij alle drie de ziekten een belangrijke rol. Mike Nurmohamed vraagt in zijn oratie op 20 november als hoogleraar reumatologie bij VUmc aandacht voor dit verband. Nurmohamed: “Het is in de toekomst wellicht mogelijk om met één therapie alle drie de ziekten te behandelen. Zou dat niet mooi zijn?” Uit onderzoek is gebleken dat een type witte bloedcel, de zogenaamde macrofaag, een van de hoofdrolspelers is bij reumatoïde artritis, hart- en vaatziekten en depressie. Nurmohamed: "Het verband tussen reuma en hart- en vaatziekten was al langer bekend. Nu blijken patiënten met reuma ook vaker een depressie te hebben dan we vroeger dachten. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als we één middel zouden kunnen ontwikkelen voor alle drie de aandoeningen." Naast de ontstekingscellen blijkt het cholesterolgehalte in het bloed een link tussen reumatoïde artritis en hart- en vaatziekten te zijn. "Eigenlijk zou je reumatoïde artritis als een vetstofwisselingsziekte moeten zien. Bij veel patiënten met reumatoïde artritis is er jaren voor het "uitbreken" van de ziekte al een verstoring van het cholesterolgehalte in het bloed", vertelt Nurmohamed. "Recent is dan ook een onderzoek gestart om te kijken of je met een cholesterolverlagend medicijn reumatoïde artritis kunt voorkomen bij mensen die een hoog risico hebben op het ontwikkelen van deze ziekte." Voor deze onderzoekslijn wordt intensief samengewerkt met Reade en AMC, en deze lijn wordt nu versterkt door de in 2014 opgerichte Amsterdam Rheumatology and immunology Center (ARC). ARC is een onderzoekssamenwerking tussen VUmc, Reade en AMC. Mike Nurmohamed is ook verbonden aan het Zaans Medisch Centrum. Omdat het verband tussen reuma en hart- en vaatziekten zo duidelijk is, is het van belang om reumapatiënten te screenen op risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Dit blijkt echter in de dagelijkse praktijk nauwelijks te gebeuren. "Hier valt zeker nog een slag te maken door een intensiever screeningsprogramma te introduceren", zegt Nurmohamed. "Alleen zeggen dat de leefstijl veranderd moet worden is absoluut onvoldoende gebleken. Er zal actief gecounseld moeten worden."
Sommige mensen hebben een verhoogde kans op reumatoïde artritis, anderen zijn juist beschermd. LUMC-onderzoekers laten zien dat dit kan komen doordat het immuunsysteem zich bij sommigen vergist bij de afweer tegen bacteriën en virussen. De kans op zo’n vergissing blijkt niet bij iedereen even groot te zijn. Zij publiceren dit belangrijke inzicht in het ontstaan van reumatoïde artritis in Nature Communications. Reumatoïde artritis is een chronische ziekte waarbij het immuunsysteem de gewrichtskapsels aanvalt. Al ruim 35 jaar isbekend dat bepaalde varianten van HLA-moleculen een verhoogde kans geven terwijl andere juist beschermen tegen deze ziekte. HLA-moleculen zijn cruciaal voor de afweer omdat ze stukjes eiwit van onder meer ziekteverwekkers op celoppervlak presenteren, waardoor afweercellen hiertegen een immuunreactie kunnen starten . Onbekend was hoe variaties in HLA bijdragen aan meer of minder kans op reumatoïde artritis (RA). Kruisreactie De onderzoeksgroep van prof. René Toes op de afdeling Reumatologie van het LUMC laat nu zien dat het afweersysteem bij het onschadelijk maken van een ziekteverwekker per ongeluk het eigen weefsel kan aanvallen. “In veel virussen en bacteriën, die bijvoorbeeld griep en acné veroorzaken, komt een eiwit voor waarvan een deel sterk lijkt op een stukje van het menselijke eiwit vinculine. Wanneer het immuunsysteem zich richt tegen dit specifieke deel van de ziekteverwekker, kunnen ook eigen weefsels worden aangevallen. Een zogenoemde kruisreactie”, vertel Diahann Jansen, samen met Jurgen van Heemst eerste auteur van het artikel in Nature Communications. Waarom niet iedereen evenveel kans heeft op zo’n ongelukkige kruisreactie, laten de onderzoekers ook zien. Daar komen de HLA-moleculen bij kijken. Jansen: “Mensen die beschermd zijn tegen RA hebben HLA-moleculen die eveneens het bewuste stukje bevatten dat voorkomt in zowel vinculine als eiwitten van ziekteverwekkers. Doordat hun HLA-moleculen wat dit stukje betreft lijken op vinculine en ziekteverwekkers, vormen zij hier geen afweercellen tegen.” Er vindt bij het maken van afweercellen een strenge selectie plaats; cellen die tegen eigen eiwitten reageren worden in principe meteen afgebroken. Al glipt hier soms een afweercel doorheen, zoals blijkt uit het feit dat mensen zonder de beschermende versie van HLA wél afweer tegen hun eigen eiwit vinculine kunnen ontwikkelen. Onbekend is hoe het komt dat de problemen zich alleen in de gewrichten voordoen, want vinculine komt ook op andere plekken in het lichaam voor; het eiwit is onderdeel van het celskelet. Jansen: “Misschien dat cellen in gewrichten eerder stuk gaan door wrijving. Vinculine komt dan massaal vrij en wanneer je dan afweercellen tegen dit eiwit hebt, kunnen je gewrichten worden aangevallen.” Deze interessante hypothese zal in de toekomst verder onderzocht worden. Het wetenschappelijke artikel is verschenen in Nature Communications. Dit onderzoek is financieel gesteund door het Reumafonds en NWO. De afdeling Reumatologie is onderdeel van Immunity, Infection and Tolerance, een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC. Reumatoïde artritis wordt ook wel reuma genoemd, maar officieel is reuma een verzamelnaam voor verschillende gewrichtsaandoeningen, waaronder reumatoïde artritis en artrose.
Reumapatiënten moeten maandelijks hun arts bezoeken voor een behandeling op maat. Dat is drie maal zo vaak als nu. Bewegingswetenschapper Marije Bakker van het UMC Utrecht concludeert dat in haar proefschrift. Zij promoveert op 24 februari. Bij ongeveer driehonderd patiënten analyseerde Bakker het effect van een maandelijks bezoek aan de arts. Ze vergeleek gedurende twee jaar de toestand van patiënten die maandelijks op controle kwamen met patiënten die om de drie maanden langs kwamen. Bij 50 procent van de intensief behandelde patiënten nam de ernst van reuma sterk af, in de gewone groep gebeurde dat bij 37 procent. Maar de behandeling kan nog beter, ontdekte Bakker. In een vervolgonderzoek keek ze bij 250 intensief behandelde reumapatiënten naar het effect van een extra medicijn. Het ging om een speciale aanpak, "tight control", waarin zorgverleners medicijnen zorgvuldig opbouwen en afstemmen op individuele patiënten. Reumapatiënten krijgen normaalgesproken reumamedicijn methotrexaat, nu ontvingen ze ook ontstekingsremmer prednison. De ziekte bleek sterk te verminderen bij 72 procent van patiënten die beide medicijnen gebruikten, dat gebeurde bij 61 procent van de mensen die alleen methotrexaat gebruikten. In de dubbel behandelde groep hadden bovendien minder patiënten aanvullende zware biologische medicijnen nodig. "Vooral bij het begin van de ziekte, als die nog niet rustig is, is het belangrijk dat patiënten maandelijks een arts zien", stelt Bakker. "De dosering van het medicijn kan dan zo goed mogelijk afgestemd worden op de patiënt. Deze intensieve behandeling vergroot de kans dat de ziekte sterk in ernst afneemt. Alle reumatologen in de regio Utrecht werkten mee aan het onderzoek. We proberen nu andere artsen en patiënten hiervan op de hoogte te brengen. We hopen dat de intensieve behandeling z"n weg vindt naar de dagelijkse praktijk." Bakker en collega"s gebruiken een computerbeslisprogramma om de ernst van de ziekte en de verbetering ten opzichte van het vorige bezoek te bepalen. In de berekening is onder meer het aantal pijnlijke en gezwollen gewrichten opgenomen. De berekening is eenvoudig, maar daardoor zijn patiënten in de loop van de tijd goed vergelijkbaar, ook als ze met verschillende zorgverleners te maken hebben gehad. Reumatoïde artritis ("reuma") is een chronische ontstekingsziekte die niet te genezen is, maar wel te beheersen. Met de juiste behandelstrategie en dosering zijn de symptomen tot een minimum te beperken (de ziekte is dan "in remissie"). Reumatoïde artritis kan in alle gewrichten voorkomen, maar vooral de handen en voeten zijn vaak aangedaan. Namens het Reumafonds gaan in de week van 27 februari t/m 5 maart ruim 65.000 vrijwilligers langs de deuren om te collecteren voor de bestrijding van reuma en artrose.
Charlotte Nusman: Innovating imaging in juvenile idiopathic arthritis Radiologische beeldvorming van de knie en pols speelt een belangrijke rol in de behandeling van jeugdreuma patiënten. Dit stelt Nusman in haar proefschrift over de ontwikkelingen op het gebied van radiologische beeldvorming van de knie en pols in patiënten met jeugdreuma. Nusman geeft aan dat (inter)nationale samenwerking op het gebied van magnetische resonantie imaging (MRI) bij jeugdreuma essentieel is. Bij jeugdreuma is het slijmvlies om gewrichten ontstoken, waardoor ook de botten in de gewrichten beschadigd kunnen raken. Met behulp van contrastvloeistof en een MRI-scan kunnen dit soort afwijkingen in beeld gebracht worden. Daarbij is het belangrijk om na te gaan welke afwijkingen bij jeugdreuma en welke kenmerken bij de normale groei van een kind horen. Zo vond Nusman in haar onderzoek dat bij kinderen zonder jeugdreuma enige aankleuring van het gewrichtsvlies van de knie op de MRI, normaal is. Dynamisch contrast-versterkte MRI is volgens haar een veelbelovende techniek om de ziekteactiviteit van jeugdreuma te voorspellen, zoals een opvlamming van de ziekte. Het onderzoek van Nusman draagt bij aan de integratie van de radiologische beeldvorming in de dagelijkse praktijk rondom de behandeling van jeugdreuma patiënten. Aan de hand van radiologische beeldvorming kan een kinderreumatoloog een adequate inschatting maken van de ziekteactiviteit en structurele schade en daarmee patiënten met jeugdreuma gericht behandelen.
Wetenschappers in het UMC Utrecht zijn een veelbelovende behandeling van jeugdreuma op het spoor. Het werkt al in proefdieren. “We willen graag uitzoeken of het ook in mensen werkt.” Jeugdreuma is een auto-immuunziekte waarbij T-cellen van het immuunsysteem het eigen lichaam aanvallen. De ontsteking leidt tot pijnlijke gewrichtsschade. Jeugdreuma is niet te genezen, de behandeling bestaat uit het remmen van de chronische gewrichtsontsteking. Deze medicijnen, zoals methotrexaat of TNF-alfa-remmers, hebben ernstige bijwerkingen. Patiënten hebben bijvoorbeeld meer kans op infecties. In haar promotieonderzoek zocht arts-onderzoeker Evelien Zonneveld-Huijssoon naar een manier om jeugdreuma te onderdrukken. Ze gebruikte daarvoor eiwitten, de zogenaamde ‘heat shock eiwitten’. Deze eiwitten versterken normaalgesproken de ontstekingsreactie bij patiënten met jeugdreuma. Zonneveld gebruikte deze eiwitten juist om het immuunsysteem te kalmeren. Het toedienen van deze eiwitten via een neusspray zorgt ervoor dat het immuunsysteem de eiwitten als onschadelijk beschouwt. Dat is de normale reactie op eiwitten die zo het lichaam bereiken. De neusspray werkt erg goed bij ratten met reuma. Een eenmalige dosis van een ontstekingsremmer plus vier keer de neusspray onderdrukt de ziekte drie weken lang net zo goed als drie doses ontstekingsremmer. De proefdieren kunnen dus toe met een veel lagere dosis ontstekingsremmer om de ziekte onder controle te houden. Dat vermindert op de lange termijn de bijwerkingen. “We denken dat het in mensen net zo kan werken”, zegt Zonneveld-Huijssoon. “Reuma in proefdieren lijkt op de ziekte in mensen. Maar of de behandeling inderdaad net zo goed werkt willen we graag uitzoeken.” Het UMC Utrecht wil de nieuwe behandeling graag testen in reumapatiënten. Hiervoor is echter nog geen financiering. Eén op de duizend kinderen heeft jeugdreuma. In Nederland zijn er twee- tot drieduizend kinderen jeugdreuma, ongeveer de helft komt voor behandeling naar het UMC Utrecht. Evelien Zonneveld-Huijssoon promoveert op 24 april aan het UMC Utrecht. Zij is inmiddels in het UMC Utrecht in opleiding tot klinisch geneticus. Prof. dr. Berent Prakken, prof. dr. Wietse Kuis, dr. Nico Wulffraat en dr. Femke van Wijk begeleidden haar onderzoek.
Leendert Trouw onderzoekt hoe het komt dat het afweersysteem van reumapatiënten zich tegen het eigen lichaam keert. Hopelijk levert dat onderzoek nieuwe manieren op om reuma gerichter aan te pakken. Trouw krijgt hiervoor de komende vijf jaar een ERC-grant van 2 miljoen euro. Die subsidie gebruikt hij bovendien om te kijken of hij de afweer tegen kanker en infectieziekten juist krachtiger kan maken. Dr. Leendert TrouwBij patiënten met reumatoïde artritis valt het afweersysteem onderdelen van het eigen lichaam aan. “Wat wordt aangevallen zijn eiwitten die, nadat ze gemaakt zijn, nog iets zijn aangepast. We noemen dat post-translationeel gemodificeerde eiwitten. Het zijn normale eiwitten die iedereen wel heeft. Waarom het afweersysteem van reumapatiënten hier dan toch stoffen - antilichamen - tegen maakt, weten we niet. Dat wil ik nu gaan uitzoeken”, vertelt dr. Trouw, onderzoeker op de afdeling Reuma-tologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Als we begrijpen hoe deze antistoffen bij reumapatiënten precies ontstaan, kunnen we er misschien ook iets tegen doen, stelt Trouw. “Nu zijn er medicijnen tegen reuma die redelijk goed werken, maar die remmen het hele afweersysteem. Het is beter om veel specifieker op het ziekteproces te kunnen ingrijpen.” Trouw wil vooral kijken naar de rol van het complementsysteem. Dat is een aangeboren systeem van labels die geplakt worden op indringers. Het complementsysteem kan ook lichaamseigen post-translationeel gemodificeerde eiwitten als vreemd bestempelen, omdat ze net anders zijn dan normaal. “Dat gebeurt waarschijnlijk ook bij iedereen wel, maar bij sommige mensen slaat die reactie te ver door. Vermoedelijk doordat het evenwicht tussen remmende en activerende factoren bij hen verstoord is. Hoe het precies zit, hoop ik de komende vijf jaar te ontdekken”, aldus Trouw. Door met een andere blik naar het onderzoek te kijken, heeft Trouw er bovendien nog een tweede deel aan kunnen toevoegen. “Bij reuma wordt het afweersysteem op een nadelige manier te sterk geactiveerd. Maar soms wil je juist een sterke afweerreactie, bijvoorbeeld tegen virussen of kankercellen. We gaan kijken of we het mechanisme dat bij reuma speelt ook positief kunnen inzetten. In samenwerking met andere afdelingen in het LUMC gaan we onderzoeken of we afweerreacties juist kunnen versterken met post-translationeel gemodificeerde eiwitten. Daarmee zouden bijvoorbeeld vaccins tegen infectieziektes of immuuntherapie bij kanker verbeterd kunnen worden.” Dr. Leendert Trouw studeerde biologie in Leiden en specialiseerde zich tot immunoloog. Hij promoveerde op auto-immuniteit bij nierziekten en werkte als post-doc in Zweden aan complement. Voor zijn reuma-onderzoek ontving hij in 2007 een Veni-subsidie en in 2011 een Vidi van NWO.
Bron: LUMC
Draagt slijmvliesontsteking, zoals bijvoorbeeld paradontitis, bij aan het ontstaan van met reuma geassocieerde antistoffen? Die vraag stond centraal in het promotieonderzoek van Koen Janssen. Hij concludeert dat er, in een groep gezonde vrijwilligers zonder reuma, inderdaad samenhang bestaat tussen zulke antistoffen, parodontitis en chronische ontsteking van de longen, al waren de spiegels van deze antistoffen over het algemeen laag. Het onderzoek kan helpen om reuma eerder op te sporen en daardoor ook vroeger en hopelijk meer succesvol te behandelen. Reumatoïde artritis is een autoimmuunziekte waarbij het slijmvlies in de gewrichten chronisch ontstoken is. Het is nog onbekend hoe reumatoïde artritis ontstaat, maar zonder behandeling wordt de ziekte snel erger. Wetenschappers zijn daarom geïnteresseerd in de vraag hoe de ziekte ontstaat en hoe deze zo vroeg mogelijk opgespoord kan worden. Janssen combineerde deze beide vragen in zijn onderzoek. De promovendus legt uit dat er in de Griekse oudheid al een verband werd gelegd tussen parodontitis (vergevorderde tandvleesontsteking) en een ziekte waarvan we nu vermoeden dat het reuma was. De behandeling bestond destijds uit het trekken van een tand. Diezelfde praktijk werd in de eerste helft van de twintigste eeuw standaard, tot men in de jaren vijftig vaststelde dat er geen wetenschappelijk bewijs was waarop de behandeling was gestoeld. Wel is men blijven vermoeden dat er een verband bestaat tussen de productie van auto-antistoffen en microbiële infecties in slijmvliesweefsel. Janssen vatte eerder onderzoek samen, en voerde zelf nieuw onderzoek uit. Zo vergeleek hij onder andere auto-antistofspiegels die specifiek zijn voor reumatoïde artritis in het bloedserum van 36 gezonde vrijwilligers zonder tandvleesproblemen, 113 mensen met parodontitis en 84 reumapatiënten. Op basis hiervan concludeert hij dat het heel waarschijnlijk is dat parodontitis een rol speelt in het ontstaan van reuma, en wel via de productie van antigenen die een doelwit vormen voor een bepaald soort auto-immuunstoffen dat kenmerkend is voor reuma. Koen Janssen (1987) studeerde Biotechnologie aan de Universiteit van Wageningen. Hij voerde zijn promotieonderzoek uit binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen.
Bron: RUG
Huisarts kan reumatische rugklachten met een simpele vragenlijst achterhalen. Van de jonge mensen tussen de 18 en 45 jaar die zich met chronische lage rugklachten bij de huisarts melden, blijkt zestien procent last te hebben van de reumatische aandoening axiale spondyloartritis. Deze patiënten zouden moeten worden doorverwezen naar een reumatoloog, aangezien de ziekte tegenwoordig goed te behandelen is met ontstekingsremmende pijnstillers of biologicals. Dit blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Lonneke van Hoeven van het Erasmus MC. Ze heeft de bevindingen van haar onderzoeksgroep gisteravond gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift PLOS ONE. Circa 20 procent van de 18- tot 45-jarigen die naar hun huisarts gaan, klopt daar aan omdat men chronische last heeft van zijn rug. Dat zijn er jaarlijks meer dan honderdduizend. Lonneke van Hoeven, als arts-onderzoeker verbonden aan de afdeling Reumatologie van het Erasmus MC en het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam, was benieuwd of er onder die ruim honderdduizend patiënten ook mensen waren bij wie de rugklachten konden worden verklaard door reuma. Reuma is een verzamelnaam voor meer dan 100 chronische aandoeningen aan gewrichten, spieren en pezen. Bij maar liefst 16 procent van de 18- tot 45-jarigen met chronische lage rugpijn bleken de klachten veroorzaakt te worden door axiale spondyloartritis. Axiale spondyloartritis is een bundel van reumatische rug aandoeningen waarbij een ontsteking in de lage onderrug (in het sacro-iliacale gewricht) aanwezig is. De ziekte van Bechterew is de bekendste daarvan. ,,Dat hier nooit eerder onderzoek naar is gedaan, komt doordat axiale spondyloartritis tot voor kort moeilijk op te sporen was in een vroeg stadium. Tegenwoordig kunnen wij dit middels een MRI scan veel eerder. Een ontsteking in het sacro-iliacale gewricht is met een MRI scan 7 tot 10 jaar eerder zichtbaar dan met een röntgenfoto. We hadden er tot een aantal jaar geleden ook geen goede remedie tegen. Maar inmiddels weten we dat de aandoening heel goed te behandelen is met oefentherapie en een langdurige kuur van NSAIDS, ontstekingsremmende pijnstillers zoals diclofenac en ibuprofen. En als die niet helpen, kunnen we biologicals voorschrijven. Veel patiënten met axiale Spondyloartritis komen op die manier van de pijnklachten af en kunnen weer normaal functioneren.’’ Om huisartsen in staat te stellen om snel te beoordelen of de chronische lage rugklachten bij jongeren worden veroorzaakt door axiale spondyloartritis, heeft Van Hoeven samen met haar co-promotor dr. A.E.A.M. Weel een eenvoudige vragenlijst ontwikkeld. Daarop staan vragen over de aard van de pijn en over ontstekingsziekten in de familie. Als twee van de vier vragen met een ‘ja’ worden beantwoord, kan de huisarts doorverwijzen naar een reumatoloog. Van Hoeven onderzoekt nu of deze vragenlijst effectief is, en of er niet te veel of te weinig mensen worden doorgestuurd. ,,Als blijkt dat deze vragenlijst goed werkt, kan hij wellicht worden opgenomen in de NHG-standaard, het protocollenboek van de huisartsen.’’ Van Hoeven denkt dat haar bevindingen niet alleen gelden voor Nederlandse jonge mensen met lage rugklachten, maar voor deze patiëntengroepen in de hele Westerse wereld.
Huisarts kan reumatische rugklachten met een simpele vragenlijst achterhalen. Van de jonge mensen tussen de 18 en 45 jaar die zich met chronische lage rugklachten bij de huisarts melden, blijkt zestien procent last te hebben van de reumatische aandoening axiale spondyloartritis. Deze patiënten zouden moeten worden doorverwezen naar een reumatoloog, aangezien de ziekte tegenwoordig goed te behandelen is met ontstekingsremmende pijnstillers of biologicals. Dit blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Lonneke van Hoeven van het Erasmus MC. Ze heeft de bevindingen van haar onderzoeksgroep gisteravond gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift PLOS ONE. Circa 20 procent van de 18- tot 45-jarigen die naar hun huisarts gaan, klopt daar aan omdat men chronische last heeft van zijn rug. Dat zijn er jaarlijks meer dan honderdduizend. Lonneke van Hoeven, als arts-onderzoeker verbonden aan de afdeling Reumatologie van het Erasmus MC en het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam, was benieuwd of er onder die ruim honderdduizend patiënten ook mensen waren bij wie de rugklachten konden worden verklaard door reuma. Reuma is een verzamelnaam voor meer dan 100 chronische aandoeningen aan gewrichten, spieren en pezen. Bij maar liefst 16 procent van de 18- tot 45-jarigen met chronische lage rugpijn bleken de klachten veroorzaakt te worden door axiale spondyloartritis. Axiale spondyloartritis is een bundel van reumatische rug aandoeningen waarbij een ontsteking in de lage onderrug (in het sacro-iliacale gewricht) aanwezig is. De ziekte van Bechterew is de bekendste daarvan. ,,Dat hier nooit eerder onderzoek naar is gedaan, komt doordat axiale spondyloartritis tot voor kort moeilijk op te sporen was in een vroeg stadium. Tegenwoordig kunnen wij dit middels een MRI scan veel eerder. Een ontsteking in het sacro-iliacale gewricht is met een MRI scan 7 tot 10 jaar eerder zichtbaar dan met een röntgenfoto. We hadden er tot een aantal jaar geleden ook geen goede remedie tegen. Maar inmiddels weten we dat de aandoening heel goed te behandelen is met oefentherapie en een langdurige kuur van NSAIDS, ontstekingsremmende pijnstillers zoals diclofenac en ibuprofen. En als die niet helpen, kunnen we biologicals voorschrijven. Veel patiënten met axiale Spondyloartritis komen op die manier van de pijnklachten af en kunnen weer normaal functioneren.’’ Om huisartsen in staat te stellen om snel te beoordelen of de chronische lage rugklachten bij jongeren worden veroorzaakt door axiale spondyloartritis, heeft Van Hoeven samen met haar co-promotor dr. A.E.A.M. Weel een eenvoudige vragenlijst ontwikkeld. Daarop staan vragen over de aard van de pijn en over ontstekingsziekten in de familie. Als twee van de vier vragen met een ‘ja’ worden beantwoord, kan de huisarts doorverwijzen naar een reumatoloog. Van Hoeven onderzoekt nu of deze vragenlijst effectief is, en of er niet te veel of te weinig mensen worden doorgestuurd. ,,Als blijkt dat deze vragenlijst goed werkt, kan hij wellicht worden opgenomen in de NHG-standaard, het protocollenboek van de huisartsen.’’ Van Hoeven denkt dat haar bevindingen niet alleen gelden voor Nederlandse jonge mensen met lage rugklachten, maar voor deze patiëntengroepen in de hele Westerse wereld. Het artikel is te vinden op: http://dx.plos.org/10.1371/journal.pone.0131963
Een internationaal onderzoeksteam heeft 42 nieuwe genvariaties ontdekt die een verhoogd risico op reumatoïde artritis geven. Op Eerste Kerstdag publiceerde Nature over dit onderzoek, waarbij ook vijf Nederlandse onderzoekscentra betrokken waren. Dankzij de analyse van DNA-materiaal van meer dan 100.000 mensen is veel duidelijk geworden over het ontstaan van reuma en de exacte werking van een aantal bekende reumamedicijnen. Ook konden de onderzoekers drie medicijnen, die voor andere aandoeningen worden gebruikt, aanwijzen als bruikbaar voor de behandeling van reuma. Bij het onderzoek zijn bijna dertigduizend patiënten en ruim zeventigduizend gezonde mensen uit Europa en Azië betrokken. Met de 42 nieuwe genen komt het totaal van bekende reumagenen op 101. Van deze 101 genen wijzen de onderzoekers er 98 aan die het doelwit zijn van al bekende therapieën tegen reuma. Daarnaast vinden ze een aantal genen waar medicijnen op aanslaan die momenteel niet gebruikt worden voor de behandeling van reuma, maar voor bijvoorbeeld borstkanker. Het grote voordeel is dat deze medicijnen al zijn toegelaten op de markt en dus snel beschikbaar zijn. Aan het onderzoek is bijgedragen door acht onderzoeksgroepen van het Radboudumc, Universiteit Twente, UMC Groningen, het AMC en het LUMC. Daarnaast waren er 64 onderzoeksgroepen van over de gehele wereld bij het onderzoek betrokken. Door de brede internationale samenwerking was het mogelijk om grote hoeveelheden genetische data te analyseren. Door de combinatie met al aanwezige biologische kennis konden de onderzoekers zonder aanvullend laboratoriumonderzoek nieuwe mogelijkheden voor medicijnen tegen reuma identificeren.
De aanpak van reuma en andere chronische ontstekingsziekten moet anders, stelt prof. dr. Timothy Radstake van het UMC Utrecht in zijn oratie op 11 september. Hij wil reuma en andere chronische immuunziekten opsporen vóór mensen er last van hebben. “Dan kunnen we voorkomen dat mensen ziek worden.” De behandeling van reumatoïde artritis (‘reuma’) is de afgelopen tientallen jaren sterk verbeterd. “Als wij nu een patiënt met beginnende reuma binnenkrijgen, stel ik ‘m gerust”, zegt Radstake. “In een groot deel van de patiënten krijgen we de ziekte met medicijnen onder controle. De ziekte gaat niet weg, maar staat op zo’n laag pitje dat je er geen last van hebt.” Maar het kan nog beter, vindt Radstake. Met een zogenaamde ‘systeembiologische’ benadering spoort hij de onderliggende ziekmakende moleculen (biomarkers) op van verschillende chronische immuunziekten. Het betekent dat hij van verschillende immuunziekten een extreem gedetailleerde moleculair-biologische beschrijving gaat maken. Bij deze ziekten bepalen onderzoekers van allerlei immuuncellen niet alleen de DNA-volgorde, maar ook de eiwitsamenstelling en een hele serie andere eigenschappen. Radstake heeft eerder laten zien dat deze aanpak werkt. Bij de chronische aandoening systemische sclerose (sclerodermie, waarbij bindweefsel in de huid verhardt) heeft hij aangetoond hoe de ziekte ontstaat. Het blijkt dat in een bepaalde volgorde in de tijd verschillende communicatieroutes in cellen ontregeld raken. Met die kennis wordt het wellicht mogelijk mensen met een verhoogd risico voor sclerodermie vroeg op te sporen en daardoor uiterst effectief te behandelen. “Op dezelfde manier hopen we veel meer chronische immuunziekten vroeg op te kunnen sporen. Wellicht kunnen we dan voorkomen dat de ziekte überhaupt ontstaat.” Dat is nodig omdat chronische ontstekingsziekten niet één oorzaak hebben. Een samenspel van omgevingsfactoren en meerdere genetische factoren beïnvloedt het ontstaan en verloop. “Het kost jaren om uit te zoeken hoe één gen precies bijdraagt aan het ontstaan van bijvoorbeeld reuma”, zegt Radstake. “En of met die kennis dan een medicijn te maken valt, is maar de vraag. Die manier van onderzoek duurt simpelweg te lang en levert te weinig op. Met onze systeembiologische aanpak versnellen we het onderzoek enorm.” Met de systeembiologische kennis gaan Radstake en collega’s ook immuunziekten beter indelen. “Niet puur op basis van klinische symptomen, maar op basis van onderliggende biologische processen. Misschien dat twee verschillende ziekten ‘van binnen’ erg veel op elkaar lijken, dan zou de behandeling van de ene ziekte ook kunnen werken bij de andere. Het kan ook dat een ziekte eigenlijk meerdere oorzaken kent, dat kan dan verklaren waarom behandelingen soms wel en soms niet werken.” Vanuit de farmaceutische industrie bestaat veel belangstelling voor Radstakes benadering. Via drie samenwerkingen heeft hij al € 2,3 miljoen voor zijn onderzoek binnengehaald. “Voor de duidelijkheid: we hebben nog geen aanknopingspunten voor nieuwe medicijnen, dat maakt de subsidies vrij bijzonder”, zegt Radstake. “Maar dit onderzoek gaat die geheid opleveren.” Reumatoloog prof. dr. Timothy Radstake is sinds 2012 aan het UMC Utrecht verbonden als hoogleraar Translationele Immunologie. Zijn onderzoek valt onder het speerpunt Infectie en Immuniteit van het UMC Utrecht. Vorig jaar kreeg Radstake een prestigieuze ERC Starting Grant voor zijn onderzoek naar sclerodermie.
Patiënten bij wie de diagnose reumatoïde artritis wordt vastgesteld, zijn het beste af met een combinatie van medicijnen. Op dit moment is het bij veel reumatologen nog gebruikelijk de behandeling te starten met één geneesmiddel: methotrexaat. In een studie waarbij combinatietherapie werd vergeleken met methotrexaat, blijkt dat bij tweemaal zoveel mensen de ziekte na drie maanden onder controle is. Arts in opleiding Pascal de Jong heeft zijn bevindingen onlangs gepubliceerd in het internationale vaktijdschrift Annals of Rheumatic Diseases. Reumatoïde artritis is een auto-immuun ziekte waarbij het afweersysteem zich keert tegen het eigen lichaam, in dit geval tegen de gewrichten. De ziekte kan op alle leeftijden ontstaan, maar meestal openbaart ze zich op middelbare leeftijd, waarbij vrouwen vaker zijn aangedaan dan mannen. Ongeveer één op de tien Nederlanders heeft een bepaalde vorm van reuma, per jaar wordt bij 16.000 mensen reumatoïde artritis vastgesteld. De eerste klap is een daalder waard, daar zijn reumatologen in Europa het al lang over eens. Om de ontstekingen in de gewrichten, en de daarmee gepaard gaande botaantasting met vergroeiingen en functieverlies te beperken, moeten de ontstekingen na de diagnose zo snel mogelijk worden afgeremd. Hierdoor wordt het bot minder aangetast en kan de achteruitgang van het functioneren in het dagelijks leven worden tegengegaan. Maar hoe je die harde klap het beste uitdeelt, daarover was nog onduidelijkheid. ,,Nu wordt de behandeling gestart met het middel methotrexaat,’’ legt De Jong uit. ,,Maar bij veel patiënten bleek die klap niet hard genoeg. De ziekte kwam niet snel genoeg onder controle. We zijn gaan kijken of het goed was om methotrexaat te combineren met andere geneesmiddelen. Dat bleek inderdaad het geval: bij tweemaal zoveel mensen was de ziekte na drie maanden onder controle. Ze hadden minder functieverlies. Zonder dat er noemenswaardig meer bijwerkingen waren.’’ Nadeel van de combinatietherapie is dat een grote hoeveelheid pillen moet worden geslikt, ongeveer acht tabletten per dag. Niet iedere patiënt wil hier zonder meer aan beginnen, zeker omdat het vaak patiënten zijn die nog nooit medicijnen hebben geslikt. Daar kan een tweede studie van De Jong zijn nut bewijzen. Omdat het zes weken duurt voordat methotrexaat, maar ook de combinatietherapie gaat werken, geven reumatologen altijd de snelwerkende ontstekingsremmer prednison ter overbrugging. ,,We hebben nu ontdekt dat de remming van de ziekteactiviteit door prednison met grote waarschijnlijkheid kan voorspellen of patiënten met een adequate behandeling (methotrexaat danwel combinatietherapie) zijn gestart. Biedt prednison na twee weken soelaas, dan kan de behandeling worden gecontinueerd. Patiënten kunnen hun behandeling met methotrexaat beginnen, en als de prednison niet blijkt te werken, overstappen op combinatietherapie.’’ Op dit moment loopt een onderzoek naar de kosteneffectiviteit van de combinatietherapie. ,,Meer pillen slikken kost meer geld. Maar de aanname is dat combinatietherapie op den duur goedkoper zal blijken te zijn. Als de ziekteactiviteit op zeker moment afwezig is, kun je medicatie wellicht gaan afbouwen. Maar ook de kosten (o.a. artsenbezoeken en werkverzuim) die je bespaart omdat je minder functieverlies hebt, tellen mee.’’
Roken en overgewicht zijn vermoedelijk belangrijke factoren bij het ontstaan van reumatoïde artritis. Dat zegt onderzoekster M. de Hair van het AMC. Diagnose van reumatoïde artritis (reuma) is niet eenvoudig. De Hair deed onderzoek onder 55 geselecteerde mensen, die zich eerder hadden gemeld bij de dokter vanwege gewrichtspijnen en die verhoogde reumafactoren bleken te hebben. Na 2,5 jaar had 27 procent van deze mensen daadwerkelijk reuma ontwikkeld. Het gaat om een bescheiden aantal proefpersonen, maar roken en overgewicht leken duidelijk in verband te staan met de kans op reuma. Niet zo vreemd, zegt de onderzoekster. Roken en overgewicht zorgen beide voor verhoogde ontstekingsactiviteit in het hele lichaam en reuma is een ontstekingsziekte.
De Oostenrijkse reumatoloog prof.dr. Josef S. Smolen ontving tijdens de viering van dies natalis op 7 februari 2014 het eredoctoraat van de Universiteit Leiden voor zijn indrukwekkende bijdrage aan het fundamentele en klinische onderzoek in de reumatologie. Josef eredoctoraat voor reumatoloog SmolenSmolen is hoogleraar Reumatologie, voorzitter Reumatologie en Interne Geneeskunde van de Medische Universiteit Wenen. Erepromotor op deze dag was hoogleraar en afdelingshoofd Reumatologie Tom Huizinga van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Onderzoeksgroepen van het LUMC werken intensief samen met de groep van Smolen in Oostenrijk. De samenwerking heeft niet alleen geleid tot vele gezamenlijke publicaties, maar ook de prettige samenwerking, de sfeer en Smolens onvermoeibare toewijding worden geroemd. Lees meer op de site van de Universiteit Leiden.
Kan reumatoïde artritis worden genezen door patiënten bij de eerste gewrichtsontstekingen te behandelen? Voor haar promotieonderzoek volgde Kirsten Wevers-de Boer 600 patiënten die bij de eerste symptomen van reuma werden behandeld. “Mijn onderzoek maakte onderdeel uit van de IMPROVED Studie, waarbij we ruim 600 patiënten van 12 poliklinieken 5 jaar lang volgen. Het ging zowel om mensen die maximaal 2 jaar aan de criteria van RA voldeden als om patiënten met ongedifferentieerde artritis (UA). Met UA lijd je al wel aan gewrichtsontstekingen, maar je voldoet niet aan alle criteria van reumatoïde artritis (RA). Ik richtte me op de effecten tijdens het eerste jaar van de het onderzoek en in beide groepen bleek vroege behandeling een gunstig effect te hebben.” “Uit eerder onderzoek blijkt dat ongeveer een derde van de patiënten met UA uiteindelijk RA krijgt. Bij een derde blijven de symptomen ongedifferentieerd, zonder dat het duidelijk is hoe de ziekte zich verder ontwikkelt. Bij nog eens een derde gaan de symptomen spontaan over. Het is dus mogelijk dat we patiënten hebben behandeld waarbij ook zonder behandeling de artritis spontaan was overgegaan. Om de risico’s van behandeling bij deze patiënten zo klein mogelijk te houden, hebben we deelnemers geselecteerd die volgens hun eigen reumatoloog een grote kans hadden om RA te ontwikkelen. Ook hebben we de medicatie meteen aangepast zodra de ziekte minder actief werd.” Uit eerder onderzoek bleek al dat vroege behandeling van RA een gunstig effect heeft. Wat voegt de IMPROVED Studie toe? “De afgelopen 10 tot 20 jaar hebben reumatologen de symptomen van RA steeds beter onder controle gekregen door vroeg te behandelen. Maar in de IMPROVED studie volgen we de patiënten nog eerder in het ziektebeloop. Bovendien is het de eerste studie waarin patiënten met UA en RA met elkaar worden vergeleken.” “We behandelden ze met een combinatie van methotrexaat en prednison. Als de ziekteverschijnselen na 4 maanden waren afgenomen, bouwden we de behandeling met prednison af. Als de ziekte weer 4 maanden later nog steeds in remissie was, bouwden we ook de behandeling met methotrexaat af, zodat patiënten na een jaar zonder medicatie konden zijn als de symptomen verdwenen.” “Na 4 maanden was de ziekte bij 60 procent van alle patiënten in remissie. Na een jaar was de ziekte inactief bij 54 procent van de patiënten. Bij 20 procent van de patiënten was de ziekte toen zelfs inactief zonder dat ze medicijnen gebruikten. Ook heeft bijna niemand gewrichtsschade opgelopen. Dat is een ontzettend goed resultaat.” Kun je voorkomen dat mensen RA krijgen door ze al te behandelen als ze alleen milde gewrichtsontstekingen hebben? “Mijn onderzoek ondersteunt die gedachte wel, maar het bewijs is er nog niet mee geleverd. Ik denk dat dankzij onze behandelstrategie meer patiënten in een eerder stadium van hun ziekte van hun symptomen zijn afgekomen, sommige zelfs zonder nog medicijnen te gebruiken. Maar of we echt kunnen voorkomen dat patiënten RA ontwikkelen, moet uit toekomstig onderzoek blijken.” “Ik heb dit onderzoek met ontzettend veel plezier gedaan, maar ik kies voor de patiëntenzorg. Op dit moment ben ik bezig om mijn opleiding tot reumatoloog af te ronden en daarna wil ik graag in een perifeer ziekenhuis aan de slag.”
Hoe eerder je reuma ontdekt, hoe eerder je kunt beginnen met de behandeling. Maar hoe spoor je de ziekte vroeg op? Radioloog in opleiding Lukas Mangnus onderzocht tijdens zijn promotie of een MRI-scan hieraan kan bijdragen. Maar er zijn nog wat haken en ogen, schrijft hij in zijn proefschrift dat hij op 26 oktober verdedigde. Reuma vroeg opsporen met MRI blijkt lastig.“Het beeld van een reumapatiënt in een rolstoel zie je tegenwoordig bijna niet meer. Doordat we op tijd beginnen met behandelen, kunnen we bij veel mensen ernstige schade aan de gewrichten voorkomen”, aldus Mangnus. Maar het kan altijd beter, en de radioloog in opleiding onderzocht daarom of MRI-scans een bijdrage kunnen leveren aan een vroege diagnose. Het voordeel van MRI is dat je er kleine gebieden van ontsteking op kunt zien, legt hij uit. Op een röntgenfoto zijn afwijkingen pas zichtbaar als de gewrichten al schade hebben opgelopen. Mangnus: “We denken dat bepaalde ontstekingen die je met MRI kunt opsporen de voorloper zijn van daadwerkelijke reuma. Met MRI zijn we er dus iets vroeger bij.” Maar dat lijkt ook meteen de valkuil van deze methode. Uit een studie met 193 vrijwilligers zonder gewrichtsklachten bleek dat bij ongeveer drie kwart van hen al kleine ontstekingen in de gewrichten of botten zichtbaar waren op de MRI-scan. Het is wat artsen ‘vals positief’ noemen: iemand het stempel reuma geven terwijl er niks aan de hand is. “Ik pleit er ook zeker niet voor om alle mensen zonder klachten te gaan screenen met MRI-scans, maar ik denk toch dat MRI wel nuttig kan zijn voor het opsporen van reuma”, aldus Mangnus. “Het kan schade vroeger opsporen dan andere methoden als röntgen en lichamelijk onderzoek.” Maar, zo stelt hij als kanttekening, voordat we dit gaan doen moeten onderzoekers erachter komen hoe de MRI-scan geïnterpreteerd moet worden. “Wellicht kunnen we een punt vinden waarboven we de schade kunnen bestempelen als abnormaal. Op basis daarvan kunnen we dan een behandeling starten.”
Bron: LUMC
Reumapatiënten hebben meer kans op andere chronische ziekten, zeggen onderzoekers van het NIVEL en het VUmc. 56 procent van de onderzochte reumapatiënten ontwikkelde binnen drie jaar een extra chronische aandoening. Het ging met name om COPD, hoge bloeddruk, carpaal tunnelsyndroom of hartfalen. Bij mensen zonder reuma was dit 46 procent. Reuma is een auto-immuunziekte waarbij de gewrichten ontsteken. Zoals vaak voor komt bij chronische zieken, hebben ook veel reumapatiënten nog een of meer andere chronische ziekten. Op het moment dat de diagnose reuma wordt gesteld, heeft 70 procent van de patiënten al minimaal één andere chronische aandoening. Dat betekent dat iemand nog meer beperkingen ondervindt en een minder goede kwaliteit van leven, zeggen de onderzoekers.
Patiënten met reuma hebben meer ziekteverzuim en zijn zeven keer vaker arbeidsongeschikt dan 'normale' medewerkers. Intensief behandelen van reuma met biologicals (dure biotechnologische medicijnen) of met 'ouderwetse medicijnen' zorgt ervoor dat het ziekteverzuim daalt en patiënten productiever zijn op het werk. Dit concludeert gezondheidswetenschapper en epidemioloog Marieke ter Wee op basis van eigen onderzoek en bestaande literatuur. Ter Wee voerde het COBRA-light onderzoek (COmbinatie Behandeling Reumatoïde Artritis) uit bij de afdeling reumatologie van VUmc. Ter Wee promoveert 19 december bij VUmc. In het COBRA-light onderzoek werden twee behandelstrategieën vergeleken: 60 mg prednison per dag, 7.5 mg methotrexaat per week en 2 gr sulfasalazine per dag ("COBRA"); Een schema met een lagere dosis prednison (30 mg) per dag en 25 mg methotrexaat per week ("COBRA-light"). Beide behandelingen verlagen de ziekte activiteit drastisch, verbeteren het dagelijks functioneren en beschermen tegen bot- en kraakbeenschade. Ook zorgen ze ervoor dat het aantal patiënten met ziekteverzuim met bijna 20% daalt. Opvallend is dat het ziekteverzuim niet naar 'normaal' gaat, maar naar het niveau van een jaar voor het starten met deze behandeling. En dit verzuim ligt echter nog altijd hoger dan bij de 'normale' bevolking. Het aanpakken van de problemen rond arbeidsdeelname van reumapatiënten is een complexe zaak waarbij meer elementen dan alleen een goede behandeling een rol spelen. De problemen op het gebied van werk beginnen snel en zijn al aanwezig bij het begin van de ziekte. Dat betekent dat problemen rondom het werk in ieder geval direct bij de diagnose of begin moeten worden aangepakt, veel eerder dan nu gebruikelijk. "Het inzicht dat vroegtijdig behandelen bij reuma niet alleen effect heeft op de ziekte maar ook op de arbeidsproductiviteit, is vernieuwend en maatschappelijk zeer relevant," volgens Ter Wee.
bron: VUmc
Reumatoïde artritis is een moderne chronische ziekte die goed te behandelen is. De combinatie van het zeer vroeg toedienen van medicatie met het wijzigen van de levensstijl kan wellicht nog betere resultaten opleveren, stelt prof. dr. Dirkjan van Schaardenburg in zijn oratie naar aanleiding van zijn benoeming tot hoogleraar Reumatologie, in het bijzonder vroege diagnostiek en behandeling van reumatische ziekten. Reumatoïde artritis komt bij 1 procent van de bevolking voor en is daarmee de meest voorkomende chronische gewrichtsontsteking. Dat is echter niet altijd zo geweest. In Europa is er weinig bewijs dat de ziekte vóór 1600 voorkwam. Reumatoïde artritis wordt gekenmerkt door ontsteking van gewrichten, maar ook door een scala van antistoffen gericht tegen het eigen lichaam. Deze zijn vaak al jaren aanwezig voordat de eerste klachten optreden, wijzend op een langzaam aanzwellend ontstekingsproces. Dit proces begint vaak in het tandvlees en de longen, om later over te stappen naar de gewrichten. Erfelijkheid verklaart 16 procent van het ontstaan van de ziekte, en roken nog eens 33 procent. Volgens Van Schaardenburg moeten daarom nog andere leefstijlfactoren, waaronder waarschijnlijk voeding, een belangrijke rol spelen. Vroege herkenning gekoppeld aan agressieve behandeling brengt de ziekte tegenwoordig meestal onder controle. Het onderzoek richt zich daarom nu op de opsporing en preventieve behandeling van mensen met een hoog risico op reumatoïde artritis.
Ontstekingen bij reumatoïde artritis die nog niet bij lichamelijk onderzoek kunnen worden vastgesteld blijken met behulp van een PET-scan wel zichtbaar. Op die manier kan het ontstaan van reumatoïde artritis mogelijk voorspeld worden en kan de ziekte beter in de gaten worden gehouden wanneer de diagnose eenmaal is gesteld. Dit concludeert onderzoeker Yoony Gent. Gent promoveert op 2 november bij VUmc. Reumatoïde artritis is een chronische auto-immuunziekte die kan leiden tot gewrichtsschade als patiënten niet snel en adequaat behandeld worden. Onderzoeker Yoony Gent toont nu aan dat ontstekingen die nog niet bij lichamelijk onderzoek kunnen worden vastgesteld - met een PET-scan in beeld gebracht kunnen worden. Een PET-scan is een beeldvormende techniek waarbij de patiënt een radioactief stofje toegediend krijgt. Dit stofje bindt zich aan de ontstekingscellen waardoor deze zichtbaar worden op de scan. "De aanwezigheid van deze ontstekingen kan mogelijk het ontstaan van reuma voorspellen, en helpt bij het in de gaten houden van de ziekte als deze eenmaal is ontstaan", zegt Gent. "De PET-scan lijkt daarnaast een beter vermogen te hebben dan de MRI-scan om patiënten die op termijn geen ziekte activiteit ontwikkelen te onderscheiden van diegenen die dat wel ontwikkelen." Het onderzoek van Gent draagt bij aan de mogelijkheden om het ontstaan van reumatoïde artritis te voorspellen. Ook helpt het om de ziekte in de gaten te houden als de patiënt eenmaal met reumatoïde artritis is gediagnostiseerd. Dit kan leiden tot het eerder starten van de behandeling of tot eventuele aanpassing van de behandeling. Met de ontwikkeling van steeds specifiekere PET-scanstofjes kunnen de resultaten van het onderzoek in de toekomst worden geoptimaliseerd.
Wetenschappers in het UMC Utrecht zijn een veelbelovende behandeling van jeugdreuma op het spoor. Jeugdreuma is een ongeneeslijke auto-immuunziekte, waarbij T-cellen van het immuunsysteem het lichaam aanvallen. Arts-onderzoeker E. Zonneveld-Huijssoon zocht naar een manier om jeugdreuma te onderdrukken. Ze gebruikte daarvoor eiwitten, de zogenaamde ‘heat shock eiwitten’. Deze eiwitten versterken normaal gesproken de ontstekingsreactie bij jeugdreuma. Zonneveld gebruikte ze juist om het immuunsysteem te kalmeren. Het toedienen van deze eiwitten via een neusspray zorgt ervoor dat het immuunsysteem de eiwitten als onschadelijk beschouwt. Dat is de normale reactie op eiwitten die zo het lichaam bereiken. De methode werkt erg goed bij ratten met reuma.
Lang niet alle reumapatiënten bewaren hun dure medicijnen op de juiste temperatuur. Slechts één op de veertien volgt de richtlijnen voor het koelen exact, blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht en de Sint Maartenskliniek in Nijmegen. De resultaten zijn afgelopen zaterdag in Rome gepresenteerd op het grootste Europese reumacongres, van de European league against rheumatism (EULAR). Voor de productie, de opslag en het vervoer van medicijnen gelden strikte richtlijnen. Maar als de medicijnen de apotheek eenmaal uit zijn, is onbekend hoe patiënten er in de praktijk mee omgaan. De manier waarop zij hun geneesmiddelen bewaren kan van invloed zijn op de werking. Om zicht te krijgen op de bewaarcondities thuis, brachten onderzoekers onder leiding van apothekers Helga Gardarsdottir (UMC Utrecht) en Bart van den Bemt (Sint Maartenskliniek) een chip aan op de doosjes met geneesmiddelen, namelijk TNF-alfa-remmers, van 255 reumapatiënten. Die chip registreerde constant de temperatuur. Slechts 17 patiënten (7 procent) lukte het om de middelen thuis te bewaren volgens het advies van de fabrikant: tussen de 2 en 8 graden Celsius. Ruim een kwart van de verpakkingen had minstens 2 uur achter elkaar een temperatuur onder het vriespunt terwijl de fabrikant duidelijk aangeeft dat TNF-alfa-remmers niet ingevroren mogen worden. Het onderzoek van het UMC Utrecht, de Sint Maartenskliniek en de Universiteit Utrecht past in een grotere studie naar een beter gebruik van geneesmiddelen zoals deze ‘biologicals’. De kosten van dit type reuma-geneesmiddelen zijn namelijk hoog: jaarlijks kosten de TNF-alfa-remmers zo’n 14.000 euro per patiënt. TNF-alfa-remmers zijn eiwitten die de ontsteking afremmen. Ze worden voorgeschreven aan patiënten met ziekten als reumatoïde artritis, de ziekte van Crohn en psoriasis. Bij een te lage temperatuur kan de structuur van de eiwitten veranderen, met mogelijk ook gevolgen voor de werkzaamheid en veiligheid van het middel. Verder onderzoek moet uitwijzen of patiënten die het verkeerd bewaarde product gebruiken ook minder baat hebben bij het middel. De voorbereidingen voor een dergelijk onderzoek zijn in volle gang. “Patiënten vriezen hun medicijnen doorgaans niet met opzet in’, zegt Niels Vlieland, de promovendus die het onderzoek uitvoerde. “Vaak vertoont een koelkast thuis grote temperatuurschommelingen. Of het doosje ligt tegen een bevroren achterwand aan.” Gardarsdottir: “De apotheek geeft patiënten altijd een instructie mee voor het bewaren. Maar omdat de verpakking erg groot is, kan het lastig zijn deze op te bergen.” Samen met de Patiëntenfederatie NPCF en de brancheorganisaties gaan de onderzoekers nu in gesprek hoe de patiënt hierin het beste kan worden begeleid. Gardarsdottir: “Naar aanleiding van onze bevindingen ontraden wij het alvast om het medicijn te bewaren tegen de achterwand, of in de bovenste of onderste lade van de koelkast.”
Centrum (LUMC) en het Zweedse Karolinska Institutet starten samen een groot Europees project met als doel nieuwe therapieën tegen reuma te ontwikkelen. Het project, BTCure, brengt reumaonderzoek van universiteiten en farmaceutische bedrijven samen. BTCure krijgt een subsidie van 38 miljoen euro voor vijf jaar van het Innovative Medicines Initiative (IMI). "In BTCure zoeken we naar het moleculaire mechanisme achter het voortbestaan van de ziekteprocessen bij reuma. We verwachten verschillen te vinden tussen de verschillende vormen van reuma", vertelt Tom Huizinga, hoogleraar Reumatologie in het LUMC. "Daarnaast willen we behandelingen ontwikkelen die de ziekte echt genezen. Tot nu toe bestrijden we vooral de symptomen." Huizinga is een van de twee universitaire coördinatoren van dit IMI-project waaraan 34 Europese partners deelnemen. Het IMI is een nieuw Europees initiatief dat zich richt op het combineren van universitair en farmaceutisch onderzoek, om zowel ziekteprocessen te leren begrijpen, als medicijnen te ontwikkelen. De focus van IMI ligt op personalised medicine, medicatie afgestemd op het individu.
Reumapatiënten moeten maandelijks hun arts bezoeken voor een behandeling op maat, oftewel drie maal zo vaak als nu gebruikelijk is. Dat zegt onderzoekster M. Bakker van het UMC Utrecht. Zij analyseerde bij zo"n driehonderd reumapatiënten het effect van een maandelijks bezoek aan de arts. Ook vergeleek ze gedurende twee jaar de toestand van patiënten die maandelijks op controle kwamen met patiënten die om de drie maanden langs kwamen. Bij 50 procent van de intensief behandelde patiënten nam de ernst van reuma sterk af, terwijl dat in de gewone groep bij 37 procent gebeurde. Verder ontdekte Bakker dat reumapatiënten veel baat kunnen hebben bij behandeling op maat met de ontstekingsremmer Prednison, in combinatie met hun gebruikelijke reumamedicatie.
Patiënten met reumatoïde artritis hebben vaker last van een traag werkende schildklier -hypothyreoïdie - waardoor minder schildklierhormonen worden geproduceerd. Hart- en vaatziekten komen zelfs drie keer vaker voor bij patiënten met reumatoïde artritis én hypothyreoïdie. Screening naar hypothyreoïdie lijkt noodzakelijk om tot een reductie van risico op hart- en vaatziekte bij deze patiënten te komen. Dit onderzoek is uitgevoerd door arts-onderzoeker Hennie Raterman. Hij promoveert 16 september bij VU medisch centrum. Reumatoïde artritis (RA) is een ontstekingsziekte van de gewrichten en gaat vaak gepaard met problemen in andere organen, osteoporose (botontkalking) en hart- en vaatziekten. Hennie Raterman onderzocht de aanwezigheid van hypothyreoïdie, een traag werkende schildklier bij patiënten met RA. Hij toont aan dat hypothyreoïdie bij 7 % van de RA-patiënten voorkomt, tweemaal vaker dan in de algemene bevolking. Hij vindt tevens een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten bij patiënten met RA en hypothyreoïdie. Bewustwording van dit verhoogde risico onder medici is noodzakelijk om ook tijdig met behandeling te starten. Raterman deed ook onderzoek bij RA-patiënten die behandeld werden met rituximab, een geneesmiddel gericht tegen een bepaald type afweercellen die een belangrijke rol spelen bij de ontstekingsreactie van RA. Van de gebruikers heeft 60 % verbetering van de ziekte, maar bij 40 % treedt geen positief effect op. Raterman vond dat reumapatiënten die goed reageren op rituximab een andere samenstelling van dna hebben dan zij die hierop niet goed reageren. Door vooraf op basis van deze dna-verschillen een onderscheid tussen reumapatiënten te maken zouden onnodige en vaak dure behandelingen voorkomen kunnen worden. Zo komt een behandeling op maat - personalised medicine- een stap dichterbij.
Reumatoïde artritis (RA) wordt effectief behandeld met zogeheten TNF-blokkerende medicijnen. Die wekken echter ook een afweerreactie op, waardoor de medicijnspiegel in het bloed daalt en het medicijn minder goed werkt. Uit onderzoek van VUmc-promovenda Charlotte Krieckaert, uitgevoerd bij Reade, centrum voor revalidatie en reumatologie, blijkt dat de behandeling met het medicijn geoptimaliseerd kan worden door de medicijnspiegel te meten. Krieckaert promoveert 25 september. TNF-blokkerende medicijnen zijn zeer effectief bij de behandeling van reumatoïde artritis (RA). Door de hoge kostprijs van deze geneesmiddelen is het wel heel belangrijk ze optimaal in te zetten bij de behandeling van RA. Er zijn verschillende factoren die het effect van de behandeling kunnen beïnvloeden. Een daarvan is een afweerreactie die op gang komt tegen het medicijn. De antistoffen die bij deze afweerreactie gevormd worden, zijn van invloed op de medicijnspiegel in het bloed van patiënten en kunnen daardoor de werking van het medicijn negatief beïnvloeden. Tijdens haar promotieonderzoek heeft Charlotte Krieckaert met verschillende tests de vorming van antistoffen gemeten. Daaruit blijkt dat het niet van belang is of een patiënt een afweerreactie ontwikkelt maar hoeveel medicijn er in het bloed achterblijft. Kleine hoeveelheden antistoffen hebben namelijk een dermate gering effect op de medicijnspiegel dat er voldoende medicijn in het bloed van de patiënt aanwezig blijft om de ziekte te kunnen onderdrukken. Daarnaast heeft ze voor adalimumab (een TNF-blokker) onderzocht bij welke medicijnspiegel een optimaal effect optreedt. Met computersimulaties heeft Krieckaert aangetoond dat het meten van medicijnspiegels voor een aanzienlijke kostenbesparing kan zorgen ten opzichte van de huidige behandelstrategie, waarbij medicijnspiegels niet routinematig gemeten worden. 'We meten de medicijnspiegel met een laboratoriumtest, die al in Nederland beschikbaar is en gemakkelijk en snel uit te voeren is', aldus Krieckaert. Een deel van de patiënten is te behandelen met een lagere dosering of met een goedkoper alternatief. Nog een andere aanpak die Krieckaert beschrijft, is het goedkope antireumamedicijn methotrexaat. Dat draagt bij aan de optimalisatie van de behandeling doordat het de afweerreactie tegen TNF-blokkers onderdrukt. Krieckaert voerde haar onderzoek uit bij Reade, centrum voor revalidatie en reumatologie in Amsterdam.
Mensen met reumatoïde artritis ondervinden nu minder negatieve gevolgen van hun ziekte dan reumapatiënten van 20 jaar geleden. Dat schrijven onderzoekers van de UU en het UMC Utrecht in Arthritis Care & Research. Zij verzamelden gegevens van 1151 reumapatiënten, gemeten over een periode van 20 jaar. Vooral het dagelijkse fysieke functioneren van reumapatiënten is in de afgelopen 20 jaar het meest verbeterd. De helft van de mensen met reumatoïde artritis kampte 20 jaar geleden gedurende de eerste vier haar van hun behandeling met fysieke beperkingen, tegen een kwart nu. Ook psychische klachten, zoals gespannenheid en depressieve stemmingen, zijn sterk afgenomen. Deze vooruitgang is met name het resultaat van betere behandelmogelijkheden en voorlichting.
Reumatoïde artritis lijkt niet langer een chronisch invaliderende ziekte door nieuwe behandelingstrategieën. Hierbij wordt de behandeling regelmatig aangepast op basis van de gemeten ziekteactiviteit, gecombineerd met vroegtijdig starten van (combinaties van) anti-reumamiddelen. Patiënten hebben een steeds betere prognose en minder schade aan de gewrichten. Reumatoïde Artritis (RA) is een vorm van reuma die wordt gekenmerkt door ontstekingen in de gewrichten. Naast gewrichtsschade van de kleine gewrichten in de handen en voeten, strekt de betrokkenheid van het bot en botschade zich ook uit tot de grote gewrichten (schouders, ellebogen, heupen, knieën en enkels) en, via de botkwaliteit, ook tot aan de wervels. Linda Dirven laat zien dat patiënten met reumatoïde artritis baat hebben bij een vroege en frequent aangepaste (op basis van de gemeten ziekteactiviteit) behandeling. Zij kunnen het normale dagelijks functioneren hervatten, wat eerder beperkt werd door de ontstekingsactiviteit in de gewrichten. Haar resultaten geven ook aan dat door de nieuwe behandelstrategie gewrichtsschade aan de grote gewrichten en de wervels minder vaak voorkomt en ook minder ernstig is dan vroeger. Bij sommige patiënten wordt de ziekteactiviteit zelfs zo goed onderdrukt (remissie) dat ze met de medicatie kunnen stoppen. Dirven: 'Goede onderdrukking van de ziekteactiviteit lijkt dus de sleutel om schade te voorkomen en het dagelijks functioneren niet te beperken. Metingen van de botdichtheid laten zien dat je beter kunt streven naar remissie dan je als behandelaar te richten op een lage ziekteactiviteit.'
Lisa Vogelpoel: ‘FcγRIIa, a novel director of cytokine production in infection and autoimmunity’. Vogelpoel onderzocht de invloed van de zogenaamde Fc gamma receptor Ila (FcγRIIa) op het afweersysteem. Ze ontdekte dat FcγRIIa een rol speelt bij reumatoïde artritis. Cytokines zijn stoffen die belangrijk zijn voor een goede afweerreactie. Zodra witte bloedcellen een ziekmaker (bacterie, virus) of ander soort gevaar herkennen, gaan ze bepaalde cytokines maken. Witte bloedcellen herkennen ziekmakers en ander gevaar met behulp van verschillende receptoren (‘voelsprieten’). Vogelpoel onderzocht één receptor: Fc gamma receptor IIa (FcγRIIa). Dit blijkt cytokineproductie te beïnvloeden, iets wat tot voor kort niet bekend was. Cytokine is nuttig bij de afweer van bacteriële infecties, maar speelt ook een ongewenste rol bij reumatoïde artritis. Uit haar onderzoek is gebleken dat FcγRIIa bijdraagt aan de ziekteverschijnselen bij patiënten met reumatoïde artritis, door productie van het cytokine TNFα. Op dit moment worden veel patiënten met reumatoïde artritis behandeld met remmers van TNFα, de zogenaamde therapeutische antilichamen of biologicals. Deze TNFα-remmers hebben echter bijwerkingen en daarnaast zijn ze zeer kostbaar. Ook werken ze niet bij alle patiënten. In plaats van het remmen van TNFα nadat het is gemaakt, is het veel handiger te voorkomen dat TNFα wordt gemaakt. Doordat er nu meer bekend is over hoe FcγRIIa de productie van TNFα beïnvloedt, kan dit proces in de toekomst worden geremd en daarmee ziekteverschijnselen van reumatoïde artritis voorkomen.
Door een nieuw ontdekte antistof valt het beloop van reuma bij patiënten beter te voorspellen. Dat publiceren onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in het vooraanstaande tijdschrift PNAS (Proceedings of the National Academy of Sciences). De nieuw ontdekte antistof, anti-CarP (anti-gecarbamyleerd-eiwit), richt zich tegen gewijzigde eiwitten. Patiënten bij wie anti-CarP in het bloed kan worden aangetoond, hebben een slechtere prognose. De ontdekking van anti-CarP sluit aan op de ontdekking van een andere antistof vijftien jaar terug, ACPA (anti-gecitrullineerd-eiwit-antilichaam), dat eveneens een slechter beloop bij reuma voorspelt. “Ongeveer de helft van de reumapatiënten heeft ACPA-antistoffen”, vertelt prof. René Toes (LUMC). “Zij worden ernstiger ziek.” Maar een deel van de patiënten zonder ACPA krijgt tóch ernstige klachten, vult dr. Leendert Trouw aan. “Daarvoor was nog geen voorspellende antistof bekend. Met anti-CarP is dat nu veranderd.” De antistoffen anti-CarP en ACPA herkennen eiwitten die door een enzym veranderd zijn. Anti-CarP herkent eiwitten die gecarbamyleerd zijn, bij ACPA gaat het om gecitrullineerde eiwitten. In beide gevallen is één aminozuur vervangen door een ander. De gewijzigde eiwitten kunnen alleen door antistoffen herkend worden als ze buiten de cel treden. Dat kan gebeuren bij ontstekingsreacties, zoals in de gewrichten van reumapatiënten. Of de gewijzigde eiwitten zelf ook bijdragen aan het ziekteproces is nog onduidelijk. Voor ACPA zijn eerder al wel aanwijzigingen gevonden dat dat zo is. Zo bleken muizen die ACPA ingespoten kregen, ontstoken gewrichten te ontwikkelen. Mochten andere studies de voorspellende waarde van anti-CarP bevestigen, dan zou de behandeling van reuma misschien aangepast kunnen worden als patiënten positief scoren voor anti-CarP. “Als je ernstigere klachten verwacht, dan kun je wellicht meer en eerder medicijnen voorschrijven”, aldus Trouw. “Maar zover is het nog lang niet.”
Het lukt steeds beter om gewrichtsontstekingen bij reumatoïde artritis helemaal weg te nemen. Dat zegt reumatoloog Dr. R. Allaart van het LUMC, in een interview door het Reumafonds, waarin zij terug blikt op tien jaar onderzoek. Nieuwe medicatie, met name de zogeheten biologicals, hebben volgens haar grote verbeteringen in het ziektebeloop gebracht. Een andere verbetering is de introductie van de DAS-score. Het gaat om een getal dat is gebaseerd op gewrichtsonderzoek (aantal pijnlijke en gezwollen gewrichten), het laboratoriumonderzoek en de mening van de patiënt, zegt Allaart. Ze prijst ook de gemiddelde reumapatiënt; over het algemeen een doorzetter die weinig klaagt. Zij verwacht dat met reumatoïde artritis over vijf jaar nog sneller en efficiënter te behandelen zal zijn.
Caroline Aalbers: ‘Gene therapy for arthritis: progress towards a clinical trial’. ART-102 is een nieuw gentherapie product, ontwikkeld als medicijn voor de behandeling van reumatoïde artritis, een chronische ontstekingsziekte van gewrichten. Het kan ontsteking remmen in gewrichtscellen van patiënten met reumatoïde artritis. Bij apen die het medicijn kregen, nam de mate van gewrichtsontsteking en gewrichtsschade af. Dit concludeert Aalbers in haar proefschrift over de ontwikkeling van ART-102. Bij gentherapie wordt een stukje DNA dat codeert voor een therapeutisch eiwit in een cel gebracht door middel van een vector (bijvoorbeeld een virus). In geval van ART-102 is er in het Adeno-Associated Virus (AAV) een stukje DNA ingebouwd dat codeert voor het ontstekingsremmende eiwit interferon bèta. Het proefschrift bestaat uit een pre-klinisch en klinisch deel. Het eerste deel gaat over de veiligheid en effectiviteit van ART-I02 in cellen van patiënten met reumatoïde artritis en in diermodellen. Aalbers liet in haar onderzoek zien dat het toedienen van een AAV-vector een goede methode is om een gen in gewrichtscellen te brengen en langdurig tot expressie te laten komen. Ook liet ze zien dat de methode veilig is in onderzoek in ratten en apen. Het tweede deel beschrijft de lokale behandeling met een ontstekingsremmend eiwit in een gewricht van patiënten met reumatoïde artritis. Het op de markt brengen van een AAV-gentherapie product is een langdurig traject. Het onderzoek van Aalbers beslaat de ontwikkeling van een nieuw medicijn, dat in de toekomst mogelijk kan worden toegevoegd aan het arsenaal van middelen tegen ontstekingsreuma; een medicijn dat na eenmalige toediening in het gewricht de potentie heeft een langdurig effectief middel te zijn.
Fostamatinib is effectief bij mensen met actieve reumatoïde artritis bij wie methotrexaat niet afdoende helpt. Fostamatinib behoort tot een nieuwe geneesmiddelklasse: remmers van spleen tyrosine kinase (syk). Syk is een intracellulaire cytoplasmatische tyrosinekinase die op cellulair niveau bepaalde pathways blokkeert die verantwoordelijk zijn voor gewrichtsontsteking. Deze tyrosinekinase komt onder meer voor in het synoviale vocht van patiënten met reumatoïde artritis. Fostamatinib is een orale prodrug die snel wordt omgezet in een krachtig en relatief selectieve syk-remmer. In knaagdierstudies bleek dit middel krachtig anti-inflammatoir te werken, wat een mogelijke rol suggereert van syk-remmers in de behandeling van reumatoïde artritis. Fostamatinib (twee maal per dag 100 of 150 mg) was in een voorgaande studie effectief in het verminderen van de artritisactiviteit in vergelijking met placebo of 50 mg fostamatinib. Aan deze 12 weken durende studie werkten 189 patiënten mee die ondanks methotrexaat-therapie toch actieve verschijnselen van reuma hadden. Door deze positieve resultaten is een grotere studie opgestart. Hieraan deden 457 patiënten mee met actieve reumatoïde artritis ondanks langdurige methotrexaat therapie. Na zes maanden werd bekeken wat de ACR 20 respons bij de patiënten was. Deze score houdt een minimale reductie van 20% van de gezwollen en pijnlijke gewrichten en een verbetering van minimaal drie van de vijf criteria, zoals de sedimentatie of de pijn bepaald door de patiënt. Twee maal per dag fostamatinib 100 mg en 150 mg bleek op maand zes effectiever dan placebo: de ACR 20 respons was respectievelijk 67% en 57% ten opzichte van 35% voor placebo. De onderzoekers zagen ook significante verschillen bij de ACR 50 respons, wat minimaal 50% verbetering inhoudt (43% en 32% versus 19%), en bij de ACR 70 (28% en 14% versus 10%). Het effect van fostamatinib was al aan het eind van de eerste behandelingsweek zichtbaar. De meest voorkomende bijwerkingen waren diarree (19% bij de 100 mg-gebruikers versus 3% bij placebo), bovenste luchtweginfecties (14% versus 7%) en neutropenie (6% versus 1%). Ook de bloeddruk steeg na behandeling met fostamatinib: bij 23% van de gebruikers moest antihypertensieve therapie begonnen of opgehoogd worden versus 7% bij placebogebruikers. Bron: PW 2010;145(2) + FUS
De afdeling Reumatologie van het LUMC heeft een subsidie van 6 ton gekregen van IMI (Innovative Medicines Initiative). De subsidie is bestemd voor RTCure, een Europees onderzoek naar preventie van de ontwikkeling en voortgang van reumatoïde artritis. Doel is de ziekmakende auto-immuunreactie van deze ziekte te voorkomen. RTCure (Rheuma Tolerance for Cure) is een project met 20 Europese partners. De coördinatie ligt bij het Karolinska Instituut in Stockholm. Tom Huizinga en René Toes van het LUMC maken deel uit van het management team. Het totale budget van het project is 12 miljoen euro. Met deze financiële ondersteuning hopen onderzoekers 5 jaar vooruit te kunnen. Reumatoïde artritis is een auto-immuunziekte waarbij gewrichten ontstoken raken. Op het moment van diagnose is de ziekte over het algemeen al chronisch. Dat betekent dat patiënten langdurig, vaak levenslang, medicijnen krijgen om het immuunsysteem te onderdrukken, met ernstige bijwerkingen tot gevolg. Het doel van RTCure is om reumatoïde artritis te voorkomen door het remmen van de ziekmakende auto-immuunreactie. Het onderzoek richt zich op behandelingen die het immuunsysteem tolerant maken in de vroegste fase van de ziekte. Ook willen onderzoekers methoden bedenken om het effect van die behandelingen te meten in de patiënt. Uiteindelijk hopen ze door vroege behandeling reumatoïde artritis te kunnen genezen of zelfs voorkomen.
Bron: LUMC
Reumapatiënten hebben geneeskundestudenten van het Erasmus MC onlangs laten 'voelen' hoe het is om reuma te hebben. In praktijklessen mochten ongeveer 350 tweedejaarsstudenten voelen aan de hand- en voetgewrichten van patiënten met reumatoïde artritis (RA). Voor dit onderwijsproject zijn mensen met RA opgeleid tot ‘patiënt-docent’. Zij leerden studenten hoe ze gewrichten moeten onderzoeken en waarom het belangrijk is dat RA in een vroeg stadium wordt herkend. Volgens reumatoloog dr. M. Vis hadden deze studenten weinig patiënten gezien, maar heel veel in de schoolbanken gezeten. Ook de studenten reageerden positief. Ze vonden het goed voor hun inzicht en zelfvertrouwen. Sommigen zeiden zelfs dat je van deze manier van lesgeven veel meer leert dan van honderd colleges.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) is wereldwijd leidend op het gebied van reumatologie-onderzoek. Dat blijkt uit de nieuwste lijst van het Center for World University Rankings (CWUR), dat universiteiten onderling vergelijkt. Het CWUR keek naar hoeveel artikelen de afgelopen 10 jaar zijn verschenen in toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften. Op het gebied van reumatologie-onderzoek blijkt het LUMC de koploper te zijn, gevolgd door Harvard University en op de derde plaats de University of Toronto. “Het belangrijkste is dat de zorg voor reumapatiënten mede dankzij ons onderzoek sterk verbeterd is. Dat wij zo gewaardeerd worden, is enorm stimulerend”, zegt prof. Tom Huizinga van de afdeling Reumatologie. Het CWUR bekijkt en vergelijkt universiteiten over de hele wereld. De organisatie maakt op deze manier lijsten op basis van onder meer de reputatie van faculteitsleden en de kwaliteit van onderwijs en onderzoek.
Bron: LUMC
Nieuwe genetische variaties reuma gevonden Grootschalig Europees onderzoek heeft zeven nieuwe klusters van genetische defecten aan het licht gebracht, die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van reumatoïde artritis (RA). De resultaten van het onderzoek werden onlangs gepubliceerd in Nature Genetics. Een genetisch onderzoek onder 5539 reumapatiënten werd aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke instrumenten herhaald. De onderzoekers kwamen tot 34 genetische combinaties die ervan worden verdacht RA te veroorzaken. Daarna werden die gegevens vergeleken met die van 6.768 reumapatiënten uit de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië en Nederland. Uiteindelijk bleken zeven gevonden genetische variaties nieuw.
Jonge vrouwen met reumatoïde artritis raken moeilijker zwanger dan hun leeftijdsgenoten zonder deze aandoening. Dat blijkt uit onderzoek door J. Brouwer van het Erasmus MC. Waar 80 tot 90 procent van de gezonde vrouwen binnen een jaar zwanger wordt, is dat bij vrouwen met reuma slechts 58 procent. Ruim 15 procent van de vrouwen met reuma wordt helemaal niet zwanger. Het gebruik van NSAID’s (ontstekingsremmende pijnstillers), prednison vanaf een bepaalde dagelijkse dosis en een hoge ziekteactiviteit veroorzaken voor een deel deze verminderde vruchtbaarheid. De ontdekking biedt aanknopingspunten voor de behandeling van reumapatiënten met een kinderwens. Het ziekenhuis heeft daarvoor een gespecialiseerde kliniek.
Robert Hemke: ‘Magnetic Resonance Imaging in Juvenile Idiopathic Arthritis diagnosis and follow-up, beyond imagination’. Vanaf een jaar of vijf is MRI een goede techniek om bij kinderen jeugdreuma vast te stellen. Het kind hoeft daarbij niet onder narcose. Dit blijkt uit het proefschrift van Hemke over MRI en Juveniele Idiopatische Artritis (JIA). Deze ziekte is de meest voorkomende oorzaak van gewrichtsschade bij kinderen en leidt tot veel ziektelast en een verminderde kwaliteit van leven. Het was nog niet mogelijk om met MRI de ziekteactiviteit goed in kaart te brengen. Het onderzoek van Hemke richtte zich op de knie. Hij ontwikkelde een model dat op een objectieve, betrouwbare en eenvoudige manier inzicht geeft in de mate van jeugdreuma in de knie. Daarmee kan elk kind met jeugdreuma adequaat wordt behandeld. Onderbehandeling van JIA leidt tot onherstelbare schade aan de gewrichten, maar te lang doorgaan met dure behandelingen met veel bijwerkingen is evenmin wenselijk.
Psoriasis, reumatoïde artritis en andere chronische ontstekingsziekten verhogen het risico op hart- en vaatziekten en de kans op vroegtijdig overlijden. Dat blijkt volgens uit onderzoek in Groot-Brittannië door Perelman School of Medicine van Pennsylvania State University. Aan het onderzoek namen 138.000 volwassenen met psoriasis, 42.000 volwassenen met reumatoïde artritis en 81.000 volwassenen met geen van deze aandoeningen. Deze uitkomst is niet echt verrassend, zegt hoofdonderzoeker A. Ogdie. Ontstekingsactiviteiten in het gehele lichaam wordt in verband gebracht met de opbouw van plaque in bloedvaten. Mensen met reuma of psoriasis liepen 36 procent meer kans op een hartaanval, hartinfarct of beroerte dan mensen zonder deze aandoeningen.
De ontsteking die kenmerkend is voor Reumatoïde Artritis (RA) begint al voordat de diagnose RA wordt gesteld. In deze vroege fase ontstaan eerst antistoffen en naarmate de tijd verstrijkt komen er steeds meer antistoffen bij. Hoe meer antistoffen, hoe hoger de kans op RA. Dit blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Lotte van de Stadt. Zij promoveert 24 april bij VU medisch centrum. Reumatoïde Artritis (RA), ook wel chronisch gewrichtsreuma genoemd, is een aandoening waarbij er meerdere gewrichten ontstoken raken. De ontsteking ontstaat doordat het eigen afweersysteem de gewrichten aanvalt (auto-immuunziekte). RA is nog niet te voorkomen of te genezen. Bij deze ziekte geldt dat hoe vroeger je begint met een behandeling, des te beter het resultaat op de lange termijn is. Het is dus zaak om de ziekte zo vroeg mogelijk op te sporen. Om te onderzoeken of we het ontstaan van RA preciezer kunnen voorspellen bij personen die risico lopen op het ontwikkelen van RA, volgde arts-onderzoeker Lotte van de Stadt een groep van patiënten met gewrichtspijn en afwijkende bloedwaardes (antistoffen). Bij ongeveer een derde van deze patiënten ontstond RA. Er werden verschillende factoren onderzocht die vaker voorkwamen bij de mensen die RA ontwikkelden, dan bij mensen die dat niet deden. Voorbeelden hiervan zijn de aanwezigheid van ontstekingseiwitten en antistoffen in het bloed en leefstijlkenmerken zoals roken en alcoholgebruik. Met de sterkst voorspellende factoren werd een model gemaakt om de kans op ontwikkeling van RA te voorspellen. Het kunnen voorspellen van RA kan het mogelijk maken om eerder in te grijpen en wellicht het ontstaan van RA geheel te voorkomen of uit te stellen. Ook andere kenmerken van chronische ontsteking blijken aanwezig te zijn voordat de diagnose gesteld kan worden. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van ontstekingseiwitten, afwijkingen van de gewrichten, een gestoorde vetstofwisseling en een verandering van de activiteit van bepaalde genen.
Kinderen met jeugdreuma, ook wel juvenile idiopathic arthritis genoemd, doen er wel degelijk goed aan om gewoon te bewegen en sporten. Dat stelt onderzoeker D. Singh-Grewal van de Universiteit Utrecht. Uit angst voor verergering van de ziekte werd sporten en bewegen lange tijd afgeraden bij jeugdreuma. Maar daardoor hebben deze kinderen een slechtere conditie dan leeftijdsgenoten, met alle risico"s van dien op de langere termijn. Singh-Grewal laat in zijn proefschrift zien dat er geen redenen zijn kinderen met jeugdreuma weinig te laten bewegen. Hij denkt dat sportadvies onderdeel moet worden van de behandeling.
De European League Against Rheumatism (EULAR) heeft de afdeling reumatologie opnieuw erkend als een van de 22 Europese Centres of Excellence in Rheumatology. Deze erkenning is gebaseerd op het grote aantal publicaties in internationaal belangrijke reumatologische tijdschriften en geldt tot 2020. De afdeling reumatologie van VUmc is onderdeel van ARC, het Amsterdam Rheumatology & immunology Center, waarin ook AMC en Reade participeren.
Hartziekte valt te voorkomen door ontstekingsremmende medicijnen. Dat blijkt uit grootschalig internationaal genetisch onderzoek waar het UMC Utrecht aan meewerkte. De resultaten verschijnen vandaag in The Lancet. De signaalstof ‘interleukine-6’ is betrokken bij ontstekingsreacties en speelt een rol bij het ontstaan van kransslagaderziekte. Medicijnen die de werking van interleukine-6 blokkeren zouden hartziekte kunnen voorkomen. Dat concludeert een internationaal team van wetenschappers in twee artikelen in het tijdschrift The Lancet. Het medicijn Tocilizumab heeft deze werking en wordt gebruikt om ontsteking bij reuma te remmen. Het UMC Utrecht werkte mee aan het onderzoek. Cardioloog dr. Folkert Asselbergs: “De resultaten ondersteunen het idee dat ontsteking een oorzaak is van hartziekte en dat ontstekingsremming het risico op hartziekten kan verminderen. Het betekent niet dat we morgen hartpatiënten gaan behandelen met het reumamedicijn. Wel dat we een klinisch onderzoek moeten opzetten om te kijken of Tocilizumab inderdaad hartziekte kan verminderen.” De onderzoekers komen tot hun conclusie door gegevens te combineren van 40 studies met het genetische materiaal van ruim 133.000 mensen. Sommige mensen hebben varianten in het gen voor de bindingsplaats van interleukine-6 waardoor ze een verminderde ontstekingsactiviteit in het bloed hebben. Deze mensen blijken ook minder kans te hebben op het krijgen van een hartziekte. Het effect van het gen op ontstekingsactiviteit in het bloed is ook zichtbaar bij reumapatiënten die behandeld worden met Tocilizumab, dat de bindingsplaats van interleukine-6 blokkeert. Dit suggereert dat het blokkeren van de bindingsplaats mogelijk hartziekten kan voorkomen. Om dat definitief te concluderen moet het medicijn onderzocht worden bij patiënten met een grote kans op het ontwikkelen van hartziekten. Hartaanvallen en kransslagaderziekte ontstaan niet alleen door aderverkalking, maar ook door ontstekingen. Tot nu toe was het echter niet duidelijk hoe ontstekingen precies bijdragen aan hartziekte. In Nederland lijden ruim 700.000 mensen aan coronaire hartzieken (in 2007). Het UMC Utrecht leverde genetische gegevens van hartpatiënten en gezonde personen. De gegevens zijn afkomstig van twee langlopende patiëntonderzoeken (EPIC-NL en SMART). Naast Dr. Asselbergs werkten zes andere onderzoekers van het UMC Utrecht aan de Lancet-publicatie mee.
Reumatische aandoeningen gaan gepaard met pijn, moeheid en stijfheid en fysieke beperkingen. Begrip en steun uit de omgeving helpt patiënten om het leven draaglijker te maken. Dat is niet vanzelfsprekend, zegt onderzoekster M. Kool van de UU. Onbegrip kan zich uiten in zowel gebrek aan positieve reacties (geen steun en erkenning) als negatieve reacties (afwijzen, beleren en bemoederen). Patiënten ervaren vooral onbegrip van maatschappelijke instanties, collega’s en familie. Partners en zorgverleners zijn een uitzondering daarop. Patiënten die veel onbegrip ervaren voelen zich fysiek en emotioneel slechter, zo blijkt uit het onderzoek. Mensen die aan weke-delenreuma (fybromyalgie) lijden ervaren bovendien meer onbegrip dan mensen met reumatoïde artritis.
Intensieve behandeling van reumatoïde artritis vermindert de ziekteactiviteit met behoud van kwaliteit van leven. Dat stelt epidemioloog M. Jurgens van het UMC Utrecht in haar proefschrift. Bij intensieve, zogeheten ‘tight control’-strategie moeten patiënten met reumatoïde artritis vaak naar het ziekenhuis komen voor controle en bijstelling van hun medicijnen. De vrees was echter dat die extra inspanning een negatief effect op de kwaliteit van leven zou kunnen hebben. Volgens Jurgens is dat niet het geval. Intensieve behandeling van kort bestaande reumatoïde artritis werkt medisch gezien heel goed. Patiënten hebben minder pijn in hun gewrichten, die ook minder snel beschadigd raken. Deze intensieve behandeling vermindert de ziekteactiviteit meer dan de voorheen gangbare behandeling.
Schildklieraandoeningen en reuma zijn auto-immuunziekten die regelmatig samen voorkomen. Heeft een patiënt zowel reuma als een slecht werkende schildklier, dan is de kans op hart- en vaatziekten bijna vier keer zo groot. Dat schrijven reumatologen uit het VU mc en onderzoekers van het NIVEL in Annals of Rheumatic Diseases. Patiënten met beide auto-immuunziekten blijken bijna vier keer zo veel kans op hart- en vaatziekten te hebben. Een combinatie van deze ziekten komt vooral voor bij vrouwen. Artsen moeten hier dus extra op bedacht zijn. Dat betekent dat ze eerder dan bij andere patiënten hun bloeddruk moeten meten, cholesterol bepalen en vragen naar hun leefstijl, stellen de onderzoekers.
Het gebruik van rituximab (MabThera) bij reumatoïde artritis kan leiden tot allergische reacties die in zeldzame gevallen fataal kunnen zijn. Deze kunnen optreden zowel bij eerste gebruik als bij vervolginfusies. De onderliggende oorzaak is niet volledig duidelijk, maar lijkt gerelateerd aan de release van cytokines. De uitgebreide productinformatie (SPC) en bijsluiter van het geneesmiddel worden aangepast. Artsen wordt aangeraden premedicatie toe te dienen voor iedere infusie met rituximab en patiënten met een voorgeschiedenis van hartklachten zorgvuldig te volgen. Dit schrijft de firma Roche in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd naar reumatologen, ziekenhuisapothekers en internisten. Rituximab wordt gebruikt bij de behandeling van ernstige reumatoïde artritis bij volwassenen, folliculair lymfoom en chronische lymfatische leukemie.
Diabetes type 2 en gewrichtsreuma komen vaker voor bij mensen met tandvleesontsteking dan bij mensen met gezond tandvlees. Dit blijkt uit promotieonderzoek van W. Nesse aan het UMC Groningen. Tandvleesontsteking (parodontitis) vormt een zwerend wondoppervlak, dat de wortels van tanden en kiezen volgt. Hoe groter het wondoppervlak, des te groter ook de kans dat bacteriën en ontstekingsfactoren uit het tandvlees in de bloedbaan komen en elders in het lichaam voor problemen zorgen. Nesse ontdekte onder meer dat de behandeling van parodontitis de ziekteactiviteit van gewrichtsreuma kan verminderen. Preventie en behandeling van parodontitis bij reumapatiënten is nodig om de mondgezondheid te bevorderen en de ziekteactiviteit te verminderen.
Verzekeringsarts Nico Wolter en professor Van der Linden van het Maastricht UMC zijn een proefproject begonnen rond re-integratie van reumapatiënten. Wolter is zelf Bechterew-patiënt en vertelde onlangs over zijn ziekte in CenZ, het blad van zorgverzekeraar CZ. Binnen het Reumacentrum voor Re-integratie en Revalidatie moeten artsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, psychotherapeuten en arbeidsdeskundigen samen werken bij de begeleiding van arbeidsongeschikte reumapatiënten. Ook kuurtherapie is onderdeel van het programma. Doelstelling is dat 80 procent van de deelnemers drie maanden nadat ze arbeidsongeschikt zijn geworden weer op de eigen werkplek aan de slag kan, al dan niet met de nodige aanpassingen.
Hoewel alcoholgebruik bij reumatische aandoeningen doorgaans wordt ontraden, lijkt matig drinken de kans op reumatoïde polyartritis te verminderen. Dat schrijven onderzoekers van de University of Sheffield in het medisch vakblad Rheumatology. Zij deden onderzoek bij 873 mensen met deze aandoening en 1.004 gezonde controlepersonen. Deelnemers beantwoordden vragen over hun alcoholconsumptie en ondergingen radiologisch en bloedonderzoek. Ook de toestand van hun gewrichten werd onderzocht. Mensen die regelmatig alcohol gebruikten, hadden gemiddeld minder zware gewrichtsschade en minder ontstekingen. Ook bleek dat mensen die niet dronken vier keer zo vaak reumatoïde polyartritis hadden dan mensen die gemiddeld tien keer per maand alcohol gebruikten.
Nog vóór het starten van een behandeling bij patiënten met multiple sclerose of reumatoïde artritis kan worden bepaald of deze zal aanslaan. "Patiënten kunnen hierdoor in de toekomst op maat worden behandeld", concludeert Saskia Vosslamber op basis van haar proefschrift dat zij op 26 mei verdedigt bij VUmc. In Nederland lijden bijna twee miljoen mensen aan auto-immuunziekte. Deze aandoeningen worden gekenmerkt door chronische ontstekingen. Bij reumatoïde artritis (RA) bevinden deze ontstekingen zich in de gewrichten, terwijl bij multiple sclerose (MS) de ontstekingen gericht zijn op de zenuwen in de hersenen. Beide aandoeningen bestaan in verschillende vormen en hierdoor reageren patiënten verschillend op de medicijnen die beschikbaar zijn. Saskia Vosslamber onderzocht tijdens haar promotieonderzoek bij VUmc de verschillende vormen van RA en MS. Ook keek zij of aan de hand van deze verschillen kan worden voorspeld of een geneesmiddel zal aanslaan bij een patiënt. "Aangezien deze geneesmiddelen ernstige bijwerkingen kunnen hebben en heel duur zijn is het belangrijk om vóór de start van de behandeling te weten of de patiënt daar wel profijt van heeft", aldus Vosslamber. Zij ontdekte dat bij de helft van de 46 MS-patiënten en 98 RA-patiënten die zij onderzocht een deel van het afweersysteem actief is. Deze patiënten reageren niet op interferon-? of rituximab, middelen die worden gebruikt bij de behandeling van respectievelijk multiple sclerose en reumatoïde artritis. Vosslamber: "Op basis van deze resultaten hebben we een test ontwikkeld om de activiteit van een specifiek deel van het afweersysteem te meten." "Door de bevindingen uit dit onderzoek wordt het mogelijk om al vóór de start van de behandeling wordt gestart te bepalen of deze zal aanslaan. Hiermee komt het op maat behandelen van patiënten een stap dichterbij", aldus de promovenda. Over twee jaar moet de test beschikbaar zijn waarmee het effect van rituximab bij patiënten kan worden voorspeld. Een test voor het voorspellen van de effectiviteit van interferon-? is ook gepland, maar heeft meer tijd nodig.
Judith Paramarta: ‘Spondyloarthritis: from disease phenotypes to novel treatments‘. De meeste voorkomende vorm van chronische ontstekingsreuma (SpA) blijkt één ziekte te zijn waarvoor hetzelfde onderzoek en dezelfde behandeling nodig zijn. Deze vorm van reuma, spondyloartritis genaamd, heeft een divers ziektebeeld met als overeenkomst dat de wervelkolom bij het heiligbeengewricht en de grote gewrichten in de benen, zoals knieën en enkels, zijn aangedaan. Paramarta heeft voor haar onderzoek de verschillende uitingen van de ziekte in kaart gebracht, met nadruk op de minder typische varianten. Alles blijkt dus terug te voeren tot één ziekte. Ze adviseert TNF-remmers, veel gebruikt bij patiënten met reuma, en ook geschikt voor bepaalde SpA-subtypes waarvoor nog geen registratie is afgegeven. SpA is een ziekte die vaak op jonge leeftijd ontstaat en die daarom leidt tot veel werkverzuim. Een deel van de patiënten is nog niet klachtenvrij ondanks de huidige therapieën die beschikbaar zijn. Ook is er nog geen goede behandeling tegen botnieuwvorming, wat een probleem kan zijn bij deze ziekte.
Chiara Angiolilli: ‘Molecular Mechanisms of Histone Deacetylases in Rheumatoid Arthritis Fibroblast-Like Synoviocytes’. Reumatoïde artritis is een ontstekingsziekte die nauw verbonden is met het afweersysteem. Tussen de 0,5 en 1 procent van de wereldpopulatie heeft deze ziekte. Hierbij spelen zogeheten FLS-cellen een belangrijke rol bij de destructieve gewrichtsontsteking die reumatoïde artritis kenmerkt. De patiënten hebben te maken met een verhoogde expressie en activiteit van een bepaald enzym (HDAC) en kunnen daarom remmers krijgen voor dat enzym. Maar hoe deze remmers de ontstekingsreactie in de cellen van patiënten beïnvloeden is nog onvoldoende bekend. Angiolilli wil met haar onderzoek de kennis over de werking van de remmers vergroten.
Bron: AMC
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Reumatologie, in het bijzonder immuungemedieerde ontstekingsziekten, houdt prof. dr. Dominique Baeten zijn oratie met de titel: ‘De achillespees van ontsteking’. De ontsteking van de achillespees is karakteristiek voor de reumatische aandoening spondyloarthritis, een ontstekingsziekte waarbij het immuunsysteem is ontregeld. Deze ziekte kenmerkt zich door zijn ‘immunotype’. Dat vertoont gelijkenissen met andere complexe systemen, zoals het menselijk brein, internet, of het verkeer in de Randstad. Complexe systemen zijn gevoelig voor plotse en ingrijpende gebeurtenissen. Cruciale connectiepunten spelen hierbij een grote rol. Toepassing van deze inzichten op pathofysiologie van immuun-ontregelde ontstekingsziekten leidt tot herdefiniëren van ziekte en gezondheid, prognose, genezing en preventie. De complexiteit, het chronische karakter en de kosten van de zorg voor deze ontstekingsziekten kunnen worden gereduceerd door het beïnvloeden van de cruciale connectiepunten van het immunotype: de achillespees van ontsteking.
Het menselijk lichaam krijgt op verschillende manieren signalen, als er bacteriën binnen dringen. Speciale moleculen in het bloed geven direct bevelen aan het afweersysteem om binnendringers aan te vallen en te vernietigen. Bij een auto-immuunziekte als reumatoïde artritis is het afweersysteem ontspoord. Er is geen sprake meer van binnendringers, maar er ontstaan gewrichtsontstekingen die niet overgaan. Er zijn verschillende soorten moleculen die het aanvalsbevel geven. Immunoloog dr. P. van Lent van het UMC St. Radboud doet onderzoek naar deze "alarmine-moleculen". Bepaalde alarmines blijken in grote hoeveelheden aanwezig in de gewrichten van reumapatiënten en dan vooral in gewrichten die al flink beschadigd zijn. Daarom wil hij weten wat die daar precies doen.
Ae-Ri Noort: ‘Non-canonical NF-κB signaling in rheumatoid arthritis and beyond’. Het eiwit NIK heeft een belangrijke regulerende rol bij de vorming van nieuwe bloedvaten in geval van ziekten, zoals bij ontstekingen of in tumoren. NIK vervult deze rol niet bij de vorming van bloedvaten onder normale fysiologische omstandigheden. Dit is een van de conclusies uit het proefschrift van Noort over de rol van een bepaalde signaalroute (non-canonical NF-κB signaaltransductieroute) bij reumatoïde artritis. In deze signaalroute vormt het eiwit NIK een belangrijke schakel. Noort wilde daarom weten of NIK een goed therapeutisch doelwit is in de behandeling van reumatoïde artritis. De bevindingen van Noort lieten zien dat de signaalroute waarschijnlijk bijdraagt aan de vorming van tertiaire lymfoïde structuren. Dat zijn structuren die lijken op lymfeklieren en ontstaan op een ontstoken plek. Dezelfde signaalroute lijkt ook een rol te spelen bij regulerende mechanismen in het synovium, de binnenkant van het gewrichtskapsel. Volgens Noort levert haar onderzoek een rationele onderbouwing om meer onderzoek te doen naar het remmen van deze signaalroute om zo ontstekingen te verminderen. Dat zou de behandeling verbeteren van ziektes waarbij de vorming van nieuwe bloedvaten een rol speelt.
Het complementsysteem is een onderdeel van het afweersysteem, dat met een kettingreactie van eiwitten ziekteverwekkers bestrijdt. De atomaire structuur van twee belangrijke enzymen in deze kettingreactie zijn onlangs in beeld gebracht door onderzoekers van onder meer de UU. De resultaten bieden aanknopingspunten voor medicijnontwikkeling voor onder andere reuma, nierziekten en hart- en vaatziekten. Het complementsysteem bestaat uit een grote hoeveelheid eiwitten in het menselijke bloed, die bacteriën of aangetaste cellen afbreken. Het komt echter ook voor dat dit afweersysteem juist gezonde cellen afbreekt. Bij reuma speelt een dergelijk overactief complementsysteem vaak een rol. Inzicht in deze enzymcomplexen kan leiden tot de ontwikkeling van nieuwe medicatie.
Spondyloarthritis (SpA) is een verzamelnaam voor chronische reumatische aandoeningen van het bewegingsapparaat met een aantal gemeenschappelijke kenmerken, waaronder ontstekingen van de gewrichten, pezen en bindweefsel, en vergroeiingen van de gewrichten. Een bekende vorm is de ziekte van Bechterew. Bewegingswetenschapper Fiona Maas onderzocht de invloed van verschillende factoren op het verloop van deze ziekte en ontwikkelde nieuwe meetmethoden. Maas gebruikte gegevens uit het Groningen Leeuwarden Axial Spondyloarthritis (GLAS) cohort, waarin sinds 2004 patiënten met deze aandoening worden gevolgd. Dit cohort onderzoek is ingebed in de dagelijkse klinische praktijk van het UMCG en Medisch Centrum Leeuwarden. Maas richtte zich op de klinische en radiologische gegevens van het GLAS cohort. Bij axiale SpA hebben patiënten ontstekingen in het bekken en de wervelkolom. Behandeling bestaat voornamelijk uit oefentherapie om verstijving van de wervelkolom te voorkomen en uit medicatie om ontstekingen te verminderen. Wanneer gewone ontstekingsremmers (NSAID’s) niet meer effectief zijn, worden patiënten doorgaans behandeld met remmers van het ontstekingseiwit TNF-α. Bij patiënten die hiermee langdurig behandeld werden vlakte de toename aan radiologische schade na ongeveer vier jaar af stelde Maas vast. Zij bracht verder risicofactoren in kaart zoals hogere leeftijd, langere ziekteduur, roken en verhoogd BMI die samenhangen met hogere ziekteactiviteit en slechtere ziekte-uitkomst. SpA patiënten kunnen wervelinzakkingen krijgen zonder daar iets van te merken. Bij een systematisch onderzoek van Maas vond zij een relatief hoge prevalentie en incidentie van radiologische wervelinzakkingen. Een goede manier om deze op te sporen is te kijken naar een vergroting van de achterhoofd-muur afstand en vervolgens röntgenfoto’s te maken van de wervelkolom. Verder vond Maas man-vrouw verschillen in de patiënt-gerapporteerde uitkomstmaten. Vanwege het belang van fysieke activiteit voor het ziekteverloop ontwikkelde Maas een nieuwe, ziekte-specifieke vragenlijst om de dagelijkse fysieke activiteit te meten bij axiale SpA. Fiona Maas (1988) studeerde Bewegingswetenschappen aan de RUG. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Reumatologie en klinische immunologie binnen het onderzoeksinstituut GUIDE, met financiering door de firma Pfizer.
Bron: RUG
mw.drs. Yvonne J.L. van Eijk-Hustings, “Improving care for patients with rheumatic diseases”. Dit proefschrift beschrijft voorbeelden van zorgverbetering voor verschillende chronische reumatische aandoeningen. In het eerste deel wordt een gerandomiseerde studie beschreven waarin de effecten van een nieuwe, intensieve multidisciplinaire behandeling met nazorg voor recent gediagnostiseerde patiënten met fibromyalgie, een pijnsyndroom, werd onderzocht. Doordat de verschillen tussen de groep die de nieuwe behandeling onderging en de groep die deze niet ontving zeer gering waren, konden we niet concluderen dat de behandeling (kosten)effectief was. Omdat we wel veel verschillen zagen tussen personen, denken we dat meer maatwerk in deze zorg noodzakelijk is. Het tweede deel beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van een internationale standaard voor reumaverpleegkundige zorg bij patiënten met aandoeningen die gepaard gaan met gewrichtsontstekingen. Verpleegkundigen spelen hierin een belangrijke rol maar internationaal zijn er grote verschillen in taken en verantwoordelijkheden. Dit leidt tot onwenselijke verschillen in kwaliteit van zorg. Het grote draagvlak voor de standaard rechtvaardigt noodzakelijke investeringen voor verdere implementatie.
De CHMP, verantwoordelijk voor Europese registraties van geneesmiddelen, heeft een positief advies uitgebracht over een nieuwe toepassing voor het dexamethason bevattende geneesmiddel Posurdex voor de behandeling van macula oedeem en het generieke geneesmiddel Leflunomide Medac bij actieve reumatoïde artritis. Voor Orencia (abatacept) is ingestemd met de uitbreiding van de indicatie met matige tot ernstige reumatoïde artritis. Voor Taxotere (docetaxel) is een uitbreiding van de indicatie aanvaard met combinatietherapie bij een vorm van borstkanker.
Marieke Herenius: ‘Anti-TNF therapy in rheumatoïd arthritis: searching for mechanisms of effect’. Kort na het begin van anti-TNFtherapie bij patiënten met reumatoïde artritis (RA) verdwijnen cellen uit de dunne smeerlaag tussen de gewrichten, het synovium. Aanvankelijk werd gedacht dat dit kwam door een vermindering van de toestroom van cellen naar het synovium. Dit heeft Herenius niet kunnen aantonen. Op basis van haar onderzoek komt ze dan ook tot een nieuwe hypothese: De afname van cellen in het synovium direct na het begin van anti-TNFtherapie is het gevolg van wegstromen van cellen uit die laag. Verder zag ze direct na het begin van de behandeling ook een afname van het aantal dominante T-cellklonen in het bloed en het synoviale weefsel. Ook viel het haar op dat anti-TNFtherapie met adipokines een ander effect heeft op serumconcentraties dan prednison, hoewel deze therapieën beide zorgen voor een afname van ontstekingsverschijnselen. Omdat adipokines een rol lijken te spelen bij het ontstaan van hart-en vaatziekten, verklaart dit mogelijk het verschil in cardiovasculair risicoprofiel bij deze twee therapieën.
In de laatste jaren is veel vooruitgang geboekt bij de behandeling van reumatoïde artritis (RA).Maar nog steeds bestaat de behoefte huidige therapieën te optimaliseren en nieuwe behandelmethodes te ontwikkelen. Dit proefschrift beschrijft studies met de anti-B-cel therapie rituximab met als doel meer te weten te komen over het werkingsmechanisme van dit medicijn en om het doseerschema te optimaliseren. Tevens heeft de promovendus in gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde onderzoeken twee nieuwe mogelijkheden onderzocht voor de behandeling van RA: remming van het eiwit osteopontine en remming van de vorming van interleukine-12 en -23. Beide behandelingen leken onvoldoende effect te hebben vergeleken met de placebogroep. Proefschrift: Maartje Boumans: ‘Targeted therapies in rheumatoid arthritis’.
Reumatoïde artritis (RA) is een auto-immuun ziekte die gekenmerkt wordt door ontstekingen in de gewrichten. Die ontstekingen kunnen leiden tot schade aan kraakbeen en bot (erosies). Veel patiënten met RA hebben auto-antilichamen en deze zijn jaren voordat klinische symptomen ontstaan detecteerbaar. Personen positief voor auto-antilichamen met gewrichtsklachten maar zonder zwelling van de gewrichten worden seropositieve artralgie patiënten genoemd. Ongeveer 40% van de seropositieve artralgie patiënten ontwikkelt RA binnen vijf jaar. Vroege interventie kan helpen om de progressie van RA ontwikkeling te verminderen. Promovendus J. Lübbers heeft de kenmerken van artralgie patiënten in kaart gebracht met als doel om patiënten te kunnen identificeren die RA (zullen) ontwikkelen en daardoor mogelijk baat hebben bij vroege behandeling om zo mogelijke schade aan gewrichten en ontwikkeling van RA te voorkomen. Daarvoor heeft zij in het bloed van deze artralgie patiënten 2 biomarkers ontdekt die bij een deel van de patiënten kunnen voorspellen wie binnen 2 jaar RA gaat ontwikkelen. Dit zijn de type I interferon (IFN) en B cel gen signaturen. Patiënten met een hoge type I IFN en lage B cel signaturen ontwikkelen vaak RA. Terwijl patiënten met een lage type I IFN en hoge B cel signaturen vaak geen RA ontwikkelen. Daarnaast heeft ze gekeken of de biomarkers een sterkere voorspelling geven voor de ontwikkeling van RA dan klinische parameters, zoals ochtendstijfheid, hoeveelheid betrokken gewrichten, auto-antilichamen en roken. Helaas zijn deze biomarkers niet zo sterk als de klinische parameters in het voorspellen van artritis ontwikkeling, maar ze kunnen mogelijk helpen om de pathologie van RA ontwikkeling te ontrafelen. Verdere studies zijn noodzakelijk om klinische kenmerken naast meer biomarkers te testen om het voorspellen van RA ontwikkeling in artralgie patiënten te verbeteren, zodat het mogelijk wordt om het ontstaan van RA geheel te voorkomen of in ieder geval met medicatie uit te stellen.
Bron: VUmc
In de afgelopen decennia kwam een nieuw soort behandeling op tegen reumatoïde arthritis (RA): geneesmiddelen gericht tegen één specifiek molecuul. Chemokinereceptoren vormen een interessant aangrijpingspunt. Ze lijken een onmisbare schakel in het migratieproces (chemotaxis) van ontstekingscellen naar het synovium (de gewrichtsbekleding, die bij RA ontstoken raakt). Bovendien is het relatief eenvoudig om functioneel blokkerende kleine moleculen te maken tegen chemokinereceptoren. Vergunst beschrijft onderzoek naar nieuwe middelen tegen celreceptoren die betrokken zijn bij chemotaxis. De uitkomsten blijken negatief. Een mogelijke verklaring is redundancy. Deze term verwijst naar het verschijnsel dat chemokinereceptoren door verschillende chemokinen geactiveerd kunnen worden. Wanneer je één soort receptor blokkeert, zijn andere chemokinen en chemokinereceptoren wellicht in staat om zijn functie over te nemen. Proefschrift: Clarissa Vergunst: "Chemokine receptor blockade in rheumatoid arthritis"
Voor de behandeling van onder andere reumatoïde artritis en artritis psoriatica is per 1 mei 2010 een nieuw geneesmiddel beschikbaar: Golimumab (merknaam Simponi). Het middel wordt eens per maand met een injectie toegediend.
Caroline Ospalt: ‘The role of synovial fibroblasts in Rheumatoid Arthritis’. Sommige patiënten met reumatoïde artritis (RA) reageren niet of nauwelijks op bestaande therapieën. Om deze groep toch te kunnen behandelen, is meer kennis nodig over synoviale fibroblasten (bindweefselcellen in de bekleding van gewrichten). Die spelen een belangrijke rol in het ziekteproces. Ospalt onderzocht onder andere epigenetische veranderingen (veranderingen in genfunctie zonder dat de DNA-volgorde wijzigt) en vond een verhoogde expressie van de ontstekingsstof CXCL12 en veranderingen in micro-RNAs (niet-coderend RNA) en in verschillende Toll-like receptoren. Haar belangrijkste conclusie: epigenetische veranderingen in synoviale fibroblasten spelen waarschijnlijk een sleutelrol in RA.
Ruth Klaasen: ‘Rheumatoid arthritis. Predictors of clinical response to TNF blockade’. De prognose van reumatoïde artritis (RA) is de laatste tien jaar sterk verbeterd door nieuwe therapeutische mogelijkheden. Een van deze middelen blokkeert TNF, een pro-inflammatoir cytokine. Dertig procent van de patiënten reageert echter niet op het medicijn. Klaasen zocht naar biomarkers en kenmerken bij de patiënt die kunnen voorspellen bij wie het middel werkt (de respons). Ze vond een aantal biomarkers dat de respons op groepsniveau voorspelt. Op basis hiervan kunnen bestaande behandel-algoritmen verder worden verfijnd. Ook keek de promovenda naar de relatie tussen (adipo)cytokines en botdichtheid in relatie tot de klinische respons op TNF-blokkade in RA.
Mensen die zowel een vorm van reuma hebben als chronisch ontstoken tandvlees kunnen de symptomen van beide aandoeningen verminderen door een betere mondverzorging. Dat hebben Amerikaanse wetenschappers ontdekt, zo meldt de BBC.
Kop onderzocht de rol van bepaalde receptoren (EGF-TM7) in synoviaal weefsel (de binnenbekleding van de gewrichten) in patiënten met reumatoïde artritis. Drie van deze receptoren komen in ontstekingscellen veel tot expressie. Bovendien zijn twee bindingspartners van deze receptoren aanwezig op synoviale fibroblasten (bindweefselcellen). Muizen waarin de receptor CD97 was uitgeschakeld, bleken beschermd tegen artritis. EGF-TM7-receptoren dragen wellicht bij aan het vasthouden van ontstekingscellen in het synovium. Onderdrukking van deze receptoren kan een basis zijn voor nieuwe geneesmiddelen. Proefschrift: Else Kop: "EGF-TM7 receptors in rheumatoid arthritis. "
Aleksander Grabiec: ‘Regulation of inflammation by histone deacetylases in rheumatoid arthritis - beyond epigenetics’. Het proefschrift behandelt de vraag hoe het enzym histone deacetylase (HDAC) de ontsteking in de gewrichten reguleert bij reumatoïde artritis (RA). HDACs tasten eiwitten in cellen aan waardoor de celactiviteit en de genexpressie veranderen. Kattenberg heeft in het laboratorium onderzoek gedaan met cellen en weefsel van ontstoken membranen van RA-patiënten. Daaruit blijkt dat het uitschakelen van HDAC-activiteit de ontsteking remt die tot RA leidt. Dit onderzoek kan leiden tot een nieuwe behandeling van RA door de HDAC te remmen.
Marleen van de Sande: ‘Clinical and molecular classification of very early arthritis patients’. Om de juiste behandeling te kiezen voor patiënten met reumatoïde artritis (RA) is het van belang tijdig een diagnose te stellen en het risico op gewrichtsschade in te schatten. Dit proefschrift beschrijft het eerste onderzoek naar het weefsel dat de gewrichten bekleedt (synovium) in de fase voor het ontstaan van artritis. Het synovium toont dan geen tekenen van ontsteking. Waarschijnlijk begint de afweerrespons elders in het lichaam, waarna een andere factor een vervolgreactie uitlokt die resulteert in pijn en zwelling van de gewrichten. Daarnaast onderzocht Van de Sande eiwitten die geassocieerd zijn met RA en het ontstaan van gewrichtsschade. Dit opent wegen voor nieuwe therapieën en mogelijk voor een methode om de ziekte vroeg op te sporen.
Recentelijk zijn drie antilichamen beschikbaar gekomen voor de behandeling van reumatoïde artritis (RA), namelijk rituximab, abatacept en tocilizumab. Tot de jaren tachtig bestond de behandeling van RA uit NSAID"s en paste men in een later ziektestadium DMARD"s (disease modifying antirheumatic drugs) toe. De plaats van de nieuwe "biologicals" is nog niet geheel duidelijk. Voor abatacept en tocilizumab zijn er resultaten die erop wijzen dat de werkzaamheid ook na het eerste jaar van de behandeling aanhoudt. Tijdens de klinische onderzoeken zijn geen ernstige, onverwachte bijwerkingen opgetreden. Als de prijzen van biologicals dalen, zal dat een belangrijke invloed hebben op de plaats van deze middelen. Bron: (MFM 2010;48(1):5.
In de nieuwe NHG-standaard staan de diagnostische problematiek bij polymyalgia rheumatica en het advies om te beginnen met prednison centraal. Bij onvoldoende effect van de behandeling is communicatie met de tweedelijn gewenst. De incidentie van polymyalgia rheumatica wordt geschat op 50 per 100.000 50-plussers. Daarmee is het geen zeldzame aandoening. Mede vanwege de goede resultaten van behandeling met glucocorticoïden is het gebruikelijk dat de huisarts begint met 15 mg prednison per dag voor te schrijven. Vervolgens dient de prednison langzaam te worden afgebouwd, op geleide van klachten en ontstekingsparameters in het bloed. Bij te snel afbouwen is er kans op een recidief. Het gebeurt regelmatig dat glucocorticoïden niet het gewenste resultaat opleveren. Men dient dan een andere diagnose te overwegen, zoals arteriitis temporalis. Maar ook als de diagnose "polymyalgia rheumatica" juist is, komt het voor dat een patiënt alleen op hogere doseringen glucocorticoïden reageert. De aandoening kan in de regel adequaat gediagnosticeerd en behandeld worden in de eerstelijn. Een minderheid reageert niet goed op de therapie; voor deze subgroep is overleg en eventuele verwijzing gewenst. Het is bekend dat glucocorticoïden een scala aan bijwerkingen kunnen hebben, maar bij lagere doseringen (? 7,5 mg prednison per dag) vallen deze meestal mee. In verband met deze bijwerkingen is men immunosuppressiva met een "prednison-sparend" effect gaan toepassen, zoals methotrexaat en azathioprine. Bij polymyalgia rheumatica is vooral ervaring opgedaan met methotrexaat. Bron: NtvG 2010;154:A2048 + FUS.
Pijnstillers, prednison en ziekteactiviteit verminderen vruchtbaarheid blijkt uit unieke studie Jonge vrouwen met reumatoïde artritis (RA)* en een kinderwens raken moeilijker zwanger dan hun leeftijdsgenoten zonder RA. Waar 80 tot 90 procent van de gezonde vrouwen binnen een jaar zwanger wordt, is dat bij vrouwen met RA slechts 58 procent. Ruim 15 procent van de vrouwen met RA wordt helemaal niet zwanger. Dit blijkt uit een unieke studie, uitgevoerd door Jenny Brouwer, werkzaam op zowel de afdeling Reumatologie, als de subafdeling Voortplantingsgeneeskunde van het Erasmus MC. Het gebruik van NSAID’s (ontstekingsremmende pijnstillers), prednison (> 7,5 mg per dag) en een hoge ziekteactiviteit liggen in elk geval voor een deel ten grondslag aan deze verminderde vruchtbaarheid. De ontdekking biedt aanknopingspunten voor de behandeling van RA-patiënten met een kinderwens, zegt reumatoloog Radboud Dolhain. ,,De arts kan bekijken of bijvoorbeeld het gebruik van NSAID’s tijdelijk kan worden gestaakt. Ook kunnen verschillende combinaties van medicatie worden geprobeerd, zodat de ziekteactiviteit wordt getemperd, terwijl de dosis prednison zo laag mogelijk blijft.’’ Dat vrouwen met RA moeilijker zwanger raken, was al langer bekend. Hoeveel vrouwen met RA moeite hebben met zwanger worden, en hoe dat komt, is echter pas naar voren gekomen uit een analyse van gegevens uit het bijzondere PARA-cohort van het Erasmus MC. Het PARA-cohort is een groep van meer dan 300 jonge vrouwen met RA die al sinds 2002 worden gevolgd. Van hen zijn 250 vrouwen inmiddels zwanger geraakt. Het Erasmus MC heeft een gespecialiseerde kliniek voor zwangeren met reuma en vrouwen met een reumatische ziekte die graag zwanger willen worden. Daar werken reumatologen, een gynaecoloog en een kinderarts nauw met elkaar samen in de zorg voor deze patiënten. De poli wordt bezocht door vrouwen met reuma uit heel Nederland. Over de studie is op 16 mei gepubliceerd in het toonaangevende vaktijdschrift Annals of the Rheumatic Diseases. De studie binnen het PARA-cohort wordt mede gefinancierd door het Reumafonds. *Reumatoïde artritis is een auto-immuun ziekte waarbij het afweersysteem zich keert tegen de gewrichten en daar ontstekingen veroorzaakt. De ziekte kan op alle leeftijden ontstaan. Ongeveer één op de tien Nederlanders heeft een bepaalde vorm van reuma, per jaar wordt bij ruim 7000 mensen reumatoïde artritis vastgesteld. Het merendeel is vrouw.
De relatie tussen mondgezondheid en algemene gezondheid staat volop in de belangstelling. Zo zou tandvleesontsteking een rol kunnen spelen bij ontstaan en verloop van chronische auto-immuunziekten. UMCG-onderzoeker Menke de Smit bestudeerde het verband tussen parodontitis en reumatoïde artritis. Parodontitis is een chronische ontstekingsziekte die leidt tot beschadiging van het steunweefsel van tanden en kiezen. Parodontitis is relatief eenvoudig te behandelen. Ook reumatoïde artritis is een chronische ontstekingsziekte die wordt gekenmerkt door een verstoorde immuunrespons, maar in dit geval vindt beschadiging plaats in de gewrichten. In het afgelopen decennium is de interesse voor de relatie tussen parodontitis en reumatoïde artritis gegroeid. Het vermoeden bestaat dat infectie en bepaalde micro-organismen een rol spelen bij de productie van autoantistoffen die kenmerkend zijn voor reumatoïde artritis. De Smit onderzocht of een specifieke bacterie die betrokken is bij parodontitis, Porphyromonas gingivalis, de productie van deze auto-antistoffen stimuleert. Uit het onderzoek van De Smit bleek dat de aanwezigheid van deze autoantistoffen bij mensen zonder reumatoïde artritis samenhing met de aanwezigheid van ontsteking van het long- of mondslijmvlies. Daarnaast stelde zij vast dat parodontitis vaker dan gemiddeld voorkomt bij patiënten met reumatoïde artritis en dat de ernst van parodontitis gerelateerd is aan de ziekteactiviteit van reumatoïde artritis. Antistoffen tegen Porphyromonas gingivalis bleken niet voorspellend voor het ontwikkelen van reumatoïde artritis. Toch sluit De Smit een oorzakelijk verband niet uit, omdat studies met experimentele diermodellen de theorie ondersteunen dat de bacterie een rol speelt bij de ontwikkeling van reumatoïde artritis. Menke de Smit (1976) studeerde Tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en specialiseerde zich tot parodontoloog in Leuven (België). Haar promotieonderzoek voerde zij uit in het kader van onderzoeksprogramma Translational Immunology Groningen van onderzoeksinstituut GUIDE. Het werd gefinancierd door het UMCG.
Utrecht, 28 oktober 2014 - De behandeling van reuma is enorm verbeterd de afgelopen jaren, concludeert hoogleraar reumatologie prof. dr. Jaap van Laar van het UMC Utrecht in zijn oratie die hij uitsprak op maandag 27 oktober. Maar we moeten oppassen dat strenge regels voor mensgebonden onderzoek vernieuwing niet tegenhouden. Als reuma-patiënten bij de eerste lichte verschijnselen de juiste behandeling krijgen kunnen ze op den duur zonder medicijnen en zonder klachten verder leven. “Deze enorme vooruitgang danken we aan nieuwe wetenschappelijke inzichten van de afgelopen jaren. We kunnen veel beter voorspellen welke verschijnselen de voorbode van reuma zijn en we kunnen dankzij nieuwe beeldvormende technieken de ziekte veel beter in de gaten houden.” Voor de vroege behandeling is het cruciaal dat reumapatiënten vroeg herkend worden. Huisartsen en andere specialisten moeten patiënten met gewrichtsklachten zo snel mogelijk doorverwijzen naar een reumatoloog. “We hebben de kennis om reuma heel effectief te behandelen. Het is wel zaak om de zorg ook zo te organiseren dat we patiënten op tijd bereiken.” Een deel van de verbeterde behandeling van reuma is te danken aan nieuwe biologische medicijnen, zoals de ontstekingsremmende TNF-alfa-remmers. Het grote nadeel van deze medicijnen is hun prijs: een behandeling kan meer dan 10.000 euro per persoon per jaar kosten. Het klassieke reumamedicijn methotrexaat kost maar zo’n 60 euro per persoon per jaar. “Bovendien werken deze biologische medicijnen niet bij iedereen”, zegt Van Laar. “We geven dus een aantal patiënten een heel duur middel zonder dat ze daar baat bij hebben. We zouden graag vantevoren willen weten bij welke patiënten het wel en niet werkt, maar dat onderzoek wil nog niet echt vlotten. Het is de vraag of en wanneer we daar achter komen.” Van Laar maakt zich zorgen over vernieuwing in de gezondheidszorg. Als voorbeeld geeft hij de behandeling van sclerodermie (of systemische sclerose). Dat is een zeldzame autoimmuunziekte waarbij bindweefsel ontstaat in de huid en andere organen. Lang was chemotherapie de enige behandeling, maar mede dankzij internationaal onderzoek onder Van Laars leiding blijkt stamceltherapie veel beter te werken. “Ik weet niet of ik dat onderzoek nu weer zou mogen doen”, zegt Van Laar. “Vanwege steeds strengere regels voor mensgebonden onderzoek wordt het steeds moeilijker om nieuwe behandelingen te testen. Onze samenleving is heel erg risicomijdend geworden. Natuurlijk is het goed dat we risico’s proberen uit te sluiten, maar het kan vernieuwing in de weg staan, terwijl artsen en wetenschappers juist geacht worden nieuwe behandelingen te bedenken en te testen.”
Met de leeftijd neemt de vatbaarheid voor auto-immuunziekten toe. Tot op hoge leeftijd blijven stimulerende afweercellen behouden, terwijl remmende afweercellen afnemen. Volgens UMCG-onderzoeker Niels van der Geest dragen de stimulerende afweercellen bij aan het ontstaan van twee auto-immuunziekten die alleen bij ouderen voorkomen, te weten vaatreuma en spierreuma. Van der Geest onderzocht of veroudering van het afweersysteem kan bijdragen aan het ontstaan van auto-immuunziekten. Het adaptieve afweersysteem, bestaande uit zogeheten T-cellen en B-cellen, zorgt ervoor dat mensen na een eerste besmetting met een ziekteverwekker in veel gevallen immuniteit tegen deze ziekteverwekker opbouwen. Zowel T-cellen als B-cellen kunnen afweerreacties beïnvloeden door het stimuleren of afremmen van antistoffen. Gezonde veroudering is een proces waarbij steeds opnieuw de balans gevonden moet worden tussen stimulerende en remmende afweercellen. Van der Geest stelde vast dat veroudering een grote invloed heeft op de functies van T-cellen en B-cellen. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat auto-immuunziekten op latere leeftijd vaker voorkomen. Bij gezonde ouderen nemen remmende T-cellen toe en jonge T-cellen af, ontwikkelingen die gunstig lijken te zijn in het tegengaan van auto-immuunziekten. Daarnaast bleken ouderen die een grote toename van remmende T-cellen vertoonden, een verminderde reactie op een griepvaccinatie te hebben. Bij de bestudering van de B-cellen stelde Van der Geest vast dat remmende B-cellen bij ouderen afnemen, terwijl stimulerende B-cellen tot op hoge leeftijd behouden blijven. Dit laatste type lijkt bij te dragen aan het ontstaan van twee auto-immuunziekten die alleen bij ouderen voorkomen, te weten vaatreuma en spierreuma. Van der Geest concludeert dat aanpassingen in de balans tussen remmende en stimulerende T- en B-cellen die gunstig zijn voor de afweerreacties tegen ziekteverwekkers, tegelijkertijd een risico vormen voor het ontstaan auto-immuunziekten. Niels van der Geest (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en deed eerder onderzoek aan Seoul National University Hospital in Zuid-Korea. Zijn promotieonderzoek vond plaats binnen de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het UMCG en werd gefinancierd door MSD, het Reumafonds, de Jan Kornelis de Cock Stichting en De Drie Lichten. Van der Geest is momenteel als AIOS reumatologie verbonden aan het Martini Ziekenhuis en UMCG.
Wetenschappers moeten beter luisteren naar patiënten. Dat zegt hoogleraar Nico Wulffraat van het UMC Utrecht in zijn oratie op 20 mei. “Dat lijkt logisch, maar is het niet.” Prof. dr. Nico Wulffraat pleit in zijn oratie voor het betrekken van patiënten bij het doen van wetenschappelijk onderzoek. Hij is een specialist op het gebied van jeugdreuma, een chronische ontsteking van de gewrichten. “Wij proberen ons onderzoek te koppelen aan directe patiëntenvragen. Dit lijkt logisch, maar blijkt dit niet te zijn. Pas de laatste jaren groeit het besef dat het patiëntenperspectief een plaats moet krijgen bij wetenschappelijk onderzoek. De patiënt is een unieke ervaringsdeskundige en kan bij onderzoek betrokken worden door te vragen naar de volgens de patiënt zelf relevante uitkomstmaten.” In het geval van jeugdreuma betekent het bijvoorbeeld dat Wulffraat en collega’s de afgelopen jaren onderzoek hebben gedaan naar aanleiding van patiëntenvragen. Ze hebben geprobeerd pijn bij reuma te verminderen. Ook zoeken ze naar een oplossing voor de misselijkheid die het meest gebruikte reumamedicijn methotrexaat veroorzaakt. Verder hebben ze uitgezocht of patiënten met jeugdreuma veilig gevaccineerd kunnen worden en wat de veiligheid van de vaccinatie is op langere termijn. Een ander voorbeeld van patiëntbetrokkenheid is de jeugdreuma patiëntenraad die het WKZ onlangs heeft opgericht. “Patiënten uit deze raad willen we trainen op de beoordeling van onderzoeksprojecten. Ook willen we ze vragen wat onderzoek volgens hen op moet leveren voor patiënten, wat zijn relevante uitkomsten. We willen ze ook betrekken bij een zogenaamde risk/benefit-analyses van nieuwe behandelingen. Dan vragen we patiënten welke mogelijke bijwerkingen acceptabel zijn bij een nieuw middel dat mogelijk een ziekte kan genezen.” Patiënten kunnen al lid worden van de METC, de commissie die klinische onderzoeken beoordeelt. Met een training om onderzoeksvoorstellen beter beoordelen wordt de rol van patiënten in de METC sterker. Patiënten zouden ook betrokken moeten worden bij het definiëren van de ‘minimale belasting en verwaarloosbaar risico’. Die afweging speelt onder andere een belangrijke rol bij het toestaan van onderzoek naar kinderen. Tenslotte pleit hij ervoor om de wettelijke richtlijn met betrekking tot het kunnen uitvoeren van klinisch onderzoek in jonge patiëntjes niet te verzwaren, zoals momenteel dreigt te gebeuren. “Ik ben van mening dat kinderen met ernstige aandoeningen er juist recht hebben dat de werking en veiligheid van hun medicatie in de juiste doelgroep wordt onderzocht. Te meer omdat kinderen anders dan volwassenen kunnen reageren op hun medicatie”, besluit prof. Wulffraat.
De spiegel van verschillende cytokinen in het bloed blijkt bij zwangere vrouwen met reumatoïde artritis (RA)* direct van invloed te zijn op het geboortegewicht van hun baby. Cytokinen zijn een soort ontstekingshormonen, die bij actieve ziekte worden aangemaakt. Tot dusverre was wel bekend dat vrouwen met actieve RA vaker een baby met een lager geboortegewicht krijgen. Dat dit samenhangt met cytokinenspiegels, heeft onderzoekster Florentien de Steenwinkel van de afdeling Reumatologie van het Erasmus MC nu voor het eerst aangetoond. Een lager geboortegewicht van de baby geeft op latere leeftijd een hoger risico op ouderdomssuikerziekte (diabetes mellitus) en hart- en vaatziekten. Actieve RA is dus niet alleen schadelijk voor de aanstaande moeder, maar mogelijk ook voor het ongeboren kind. Op dit moment zijn veel zwangere vrouwen met RA geneigd om het medicijngebruik met het oog op hun zwangerschap tot een absoluut minimum te beperken. Maar dat is dus niet verstandig, weet Florentien de Steenwinkel nu. ,,Het is juist heel belangrijk dat zwangere vrouwen intensief worden behandeld. Ze moeten worden behandeld met de medicijnen die veilig zijn bevonden tijdens zwangerschap. De actieve reumatoïde artritis moet namelijk zoveel mogelijk tot rust worden gebracht.’’ De Steenwinkel keek in de bloedmonsters van zwangere patiënten naar drie verschillende cytokinen. Twee van deze cytokinen doen de RA opvlammen, een derde doet de ontstekingen juist doven. Zwangere vrouwen die relatief veel van het laatste cytokine in hun bloed hadden, bleken baby’s te krijgen met een normaal geboortegewicht, ook al was de ziekte van de vrouwen nog actief. De aanwezigheid van een van de twee opvlammende cytokinen hing juist samen met baby’s met een lager geboortegewicht. Dit effect kwam nog bovenop het effect van de actieve ziekte op het geboortegewicht. Florentien heeft haar bevindingen onlangs gepubliceerd in het toonaangevende vaktijdschrift Annals of Rheumatic Diseases. Ze deed onderzoek in het zogeheten PARA-cohort van het Erasmus MC. Dat is een groep van meer dan 300 vrouwen met RA -van wie ongeveer 250 zwanger zijn geraakt- die al sinds 2002 worden gevolgd. Ook hun kinderen worden geobserveerd. De eerste onderzoeksgegevens over hun ontwikkeling in relatie tot ziekteactiviteit en medicijngebruik van de moeder tijdens de zwangerschap worden over enkele jaren verwacht. *Reumatoïde artritis is een auto-immuun ziekte waarbij het afweersysteem zich keert tegen de gewrichten en daar ontstekingen veroorzaakt. De ziekte kan op alle leeftijden ontstaan. Ongeveer één op de tien Nederlanders heeft een bepaalde vorm van reuma, per jaar wordt bij 16.000 mensen reumatoïde artritis vastgesteld.
Een nieuwe meetmethode maakt het mogelijk om de ontstekingen in het lichaam bij ziektes als alzheimer en reuma te meten. De stof PK11195 hecht zich aan de immuuncellen die geactiveerd worden als er een ontsteking ontstaat. Door de verdeling van het stofje te meten, kan in kaart worden gebracht waar in het lichaam zich ontstekingen bevinden, en waar niet. Dit concludeert onderzoeker Marc Kropholler in zijn promotieschrift waarmee hij op 18 mei promoveert bij VUmc. Ziekten zoals alzheimer en reuma gaan gepaard met ontstekingen. Wanneer er een ontsteking ontstaat wordt ons immuunsysteem geactiveerd. Tijdens deze activering is er een bepaald stofje dat zich gaat hechten een de immuuncellen. Door een PET-scan te maken kan gekeken worden waar in het lichaam dit stofje zich bevindt zodat duidelijk wordt welke gebieden door ziekte zijn aangetast, en welke niet. Deze informatie is echter nog te grof om iets te kunnen zeggen over de mate waarin de patiënt ziek is. Marc Kropholler onderzocht daarom hoe uit deze informatie een nauwkeurige ziektemaat bepaald kan worden. Allereerst wilde Kropholler het gedrag van het stofje (PK11195) in het lichaam begrijpen. Daarom heeft hij een beschrijving opgesteld over het gedrag van het stofje in de hersenen. Hierdoor is het mogelijk om een onderscheid te maken tussen PK11195 dat zich daadwerkelijk bindt aan immuuncellen, en PK11195 dat zich niet bindt en bijvoorbeeld in de bloedbaan bevindt. Dit maakt het nauwkeuriger bepalen van de ziektemaat mogelijk. Kropholler heeft deze methode vervolgens geoptimaliseerd voor de ziekte van Alzheimer. "Door ontstekingen te meten bij een kleine groepAlzheimerpatiënten, en deze te vergelijken met mensen die geen Alzheimer hebben we geprobeerd de voortgang van de ziekte in kaart brengen."Door de lage gevoeligheid van de meetmethode zijn hieruit echter geen concrete resultaten gekomen die inzicht geven in de voortgang van Alzheimer. Het zou kunnen dat de veranderingen te klein waren om op te merken. "Alzheimer wordt ook wel eens omschreven als een ziekte met een subtiel proces", aldus Kropholler. "Op een vergelijkbare manier hebben we het gedrag van het stofje bij reuma beschreven. Dit heeft geleid tot een sterk versimpelde meetmethode die nu ook daadwerkelijk gebruikt wordt in VUmc om ontstekingen bij reuma te kunnen meten." Momenteel wordt de methode gebruikt om daadwerkelijk onderzoek te doen naar de progressie van reuma.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP heeft een positief advies gegeven voor handelsvergunningen voor de volgende geneesmiddelen. Dit brengt het totale aantal geneesmiddelen dat door de CHMP in 2016 is goedgekeurd op 81.
Positief advies voor voorwaardelijke handelsvergunning
Alecensa (alectinib), is een remmer van het anaplastisch lymfoomkinase (ALK) en is bestemd voor de behandeling van patiënten met ALK-positieve, gevorderde niet-kleincellig longkanker, voorheen behandeld met crizotinib.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
· Ledaga (chlormethine), is een alkylerend geneesmiddel en bestemd voor de behandeling van patiënten met cutaan T-cellymfoom, type mycosis fungoïdes.
· Lifmior (etanercept) is een biosimilar van Enbrel en bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, artritis psoriatica, axiale spondyloartritis, niet-radiografische axiale spondyloartritis, plaque psoriasis en plaque psoriasis bij kinderen.
· Olumiant (baricitinib) is een Janus kinase (JAK) remmer. Het is bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassen patiënten die onvoldoende reageren op, of die intolerant zijn voor een of meer disease modifying anti-reumatische drugs. Olumiant kan gegeven worden als monotherapie of in combinatie met methotrexaat.
· Truxima (rituximab), is een biosimilar van MabThera en bestemd voor de behandeling van patiënten met non-Hodgkin lymfoom, chronische lymfatische leukemie, reumatoïde artritis, granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
· Vihuma (simoctocog alfa), is een recombinante factor VIII en bestemd voor de preventie en behandeling van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren tekort aan factor VIII).
· Zinplava (bezlotoxumab), is een humane monoklonale antistof van de IgG1/kappa isotype onderklasse met een hoge affiniteit voor Clostridium difficile. Het is bestemd voor de preventie van recidiverende infecties met Clostridium difficile bij volwassenen wanneer er sprake is van een hoog risico op een recidief.
Aanpassing therapeutische indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
· Ameluz (5-aminolevulinic acid) is een antineoplasticum. Het is nu ook bestemd voor de behandeling van een superficiaal en/of nodulair basaalcel carcinoom, dat niet geschikt is voor andere beschikbare behandelingen door de mogelijk aan de behandeling gerelateerde morbiditeit en slechte cosmetische resultaten.
· Cinryze is een C1-remmer en nu ook bestemd voor de behandeling en pre-procedure preventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 2 jaar met hereditair angio-oedeem (HAE). Daarnaast is het bestemd voor routinepreventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 6 jaar met ernstige en recidiverende aanvallen van hereditair angio-oedeem (HAE) die geen orale preventiebehandelingen verdragen of er onvoldoende door beschermd worden, of patiënten die ontoereikend worden behandeld met herhaalde acute behandeling.
· Ilaris (canakinumab) is een interleukineremmer en nu ook bestemd voor de behandeling van Familiaire mediterrane koorts in combinatie met colchicine wanneer dit mogelijk is.
· Jardiance (empaglifozin) is een SGLT2 remmer. Op basis van de resultaten van de EMPA-REG studie is de indicatie enigszins verbreed en de resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
· Jentadueto (linagliptin met metformine) is een DPP4 remmer in combinatie met metformine en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Keytruda is een PD-L1 remmend antilichaam en nu bestemd als monotherapie voor de eerste lijn behandeling van uitgezaaide niet-kleincellig longkanker bij volwassenen van wie de tumor PD-L1 tot expressie brengt met een ≥50% tumor deel score (TPS) score zonder EGFR of ALK positieve mutaties in de tumor.
· Tivacy (dolutegravir) is een integraseremmer en nu ook bestemd, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen, voor de behandeling van een infectie met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv-infectie) bij kinderen vanaf 6 jaar.
· Trajenta (linagliptin) is een DPP-4-remmer en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Votubia (everolimus) is een selectieve mTOR- remmer en nu ook bestemd voor de aanvullende behandeling van patiënten van 2 jaar en ouder bij wie therapieresistente partieel-beginnende insulten, met of zonder secundaire generalisatie, zijn geassocieerd met het tubereuze sclerose complex.
Start herbeoordeling Micro Therapeutic Research Labs, India
Het Europees geneesmiddelenagentschap European Medicines Agency (EMA) is een herbeoordeling gestart van medicijnen waarvoor studies zijn uitgevoerd door het Indiase bedrijf Micro Therapeutic Research Labs op twee plaatsen in India. Aanleiding voor de herbeoordeling zijn resultaten van een inspectie. Hieruit is naar voren gekomen dat er bij bepaalde onderdelen van het onderzoek niet volgens de richtlijnen (zogenaamde Good Clinical Practices) is gewerkt. Dit roept vragen op over de betrouwbaarheid van de studies die zijn gebruikt voor het aanvragen van een handelsvergunning.
Uitkomst van beoordeling van direct werkende antivirale middelen
De CHMP heeft de aanbeveling van de PRAC overgenomen om alle patiënten op hepatitis B te screenen voordat zij starten met de behandeling met direct werkende antivirale middelen voor hepatitis C. Patiënten die zowel een hepatitis B als C-infectie hebben, moeten gecontroleerd en behandeld worden volgens de huidige klinische richtlijnen. Deze maatregelen zijn bedoeld om het risico op reactivering van hepatitis B door direct werkende antivirale middelen te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor handelsvergunningen van de volgende producten zijn ingetrokken:
· Cavoley (pegfilgrastim) en Efgratin (pegfilgrastim), beide generieke aanvragen met als referentieproduct Neulasta.
· Graspa (eryaspase) bestaat uit rode bloedcellen die asparaginase bevatten voor de behandeling van patiënten met acute lymfatische leukemie na ofwel recidiverende of gefaalde eerste lijn behandeling, ofwel met overgevoeligheid voor asparaginase.
· Kepnetic (aceneuraminezuur), een substraat replacement therapie van siaalzuur en bestemd voor langetermijn behandeling van volwassen patiënten met GNE Myopathie.
Een verzoek om uitbreiding van de indicatie van Arzerra (ofatumumab) in een nieuwe combinatie met bendamustine, bestemd voor de behandeling van gerecidiveerde chronische lymfatische leukemie, is ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 12-15 december 2016. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door twee medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
De Europese Commissie heeft via het programma Horizon 2020 grote subsidies toegekend aan twee VUmc-onderzoeksprojecten binnen de ouderengeneeskunde. Het eerste onderzoek gaat over de effectiviteit en veiligheid van een goedkoop middel tegen reumatoïde artritis. Het tweede project richt zich op geïntegreerde zorg voor oudere patiënten die nog thuis wonen en lijden aan meervoudige ziekten. Reumatoïde artritis kan leiden tot ernstige invaliditeit, maar is dankzij moderne en vaak dure behandeling steeds beter onder controle te krijgen. Prednisolon is een veelgebruikt en goedkoop middel, juist bij ouderen, maar de balans tussen effectiviteit en veiligheid is nog steeds onzeker. Prof. dr. Maarten Boers, reumatoloog en hoogleraar klinische epidemiologie bij VUmc, krijgt 6 miljoen euro voor een groot onderzoek (5 jaar, 8 landen, 800 patiënten) naar de effecten van een lage dosis prednisolon bij reumapatiënten van 65 jaar of ouder. “Geld voor onderzoek naar bestaande geneesmiddelen is erg moeilijk te krijgen, en dit project gaat naar verwachting eindelijk doorslaggevende data opleveren”, zegt Boers. De kern is een grote pragmatische trial, waar prednisolon of placebo aan de bestaande behandeling wordt toegevoegd. Daarnaast wordt o.a. met innovatieve middelen gekeken naar therapietrouw, modellen om respons en bijwerkingen te voorspellen, en worden bestaande richtlijnen met de studiegegevens bijgewerkt. Prof. dr. Giel Nijpels, hoogleraar huisartsengeneeskunde en diabeteszorg bij VUmc, en prof. dr. Caroline Baan van het RIVM en hun team krijgen 6 miljoen euro voor een internationaal onderzoek in 8 landen, samen met 13 partners, naar de effecten van geïntegreerde zorg voor oudere patiënten die thuis wonen, vaak eenzaam zijn, en lijden aan meervoudige ziekten. Met hun onderzoek willen Nijpels en Baan komen tot een samenhangende behandeling van deze patiënten op een manier die ook toepasbaar is in de gezondheidszorg in andere Europese landen. Dit onderzoek gaat op 12 mei van start met een congres bij VUmc, waar onder meer spreken Ernst van Koesveld (directeur Zorgverzekeringen en tevens plaatsvervangend directeur-generaal Langdurige Zorg bij het ministerie van VWS) en prof. dr. Betty Meijboom, hoogleraar huisartsgeneeskunde en hoofd van het Nationaal Programma Ouderenzorg. In een reactie op de toekenning van de Europese subsidies zegt prof. dr. Hans Brug, decaan en lid van de raad van bestuur van VUmc: “Dankzij deze subsidies kan VUmc belangrijk bijdragen aan een verdere verbetering van de zorg voor de groeiende groep oudere patiënten in Europa, die vaak lijdt aan meervoudige ziekten. Met beide onderzoeksprojecten willen we innovatieve behandelingen voor én begeleiding van patiënten ontwikkelen, terwijl tegelijk de kosten ervan dalen. Ik feliciteer beide hoogleraren met de verworven subsidies en wens hen veel succes en inspiratie bij de uitvoering van hun meerjarige onderzoeken.” Horizon 2020 is het Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie, met een voorgesteld budget van 70 miljard euro. Het programma richt zich onder meer op het onderzoeken van sociale vraagstukken, waaronder het gezond omgaan met de vergrijzing van de bevolking binnen de Europese Unie.
Patiënten kunnen zinvol bijdragen aan onderzoek naar hun aandoening. Natuurlijk als proefpersoon, maar ook door het inzetten van hun ervaringsdeskundigheid bij de inhoudelijke vormgeving van het onderzoek. Dan gaat het bijvoorbeeld om pijn, kwaliteit van leven, vermoeidheid of kunnen blijven werken of voor kinderen kunnen blijven zorgen. Dit concludeert Maarten de Wit die onderzoek deed naar de rol van patiëntenparticipatie binnen de reumatologie. De Wit heeft al meer dan 35 jaar een reumatische aandoening en promoveert 20 januari bij VU medisch centrum. Wetenschappelijk reuma-onderzoek wordt vaak bedacht en uitgevoerd door professionele onderzoekers. Die hebben veel kennis over de ziekte, maar zij hebben zelf geen reuma. Daarom sluiten onderzoeksthema's en resultaten niet altijd aan bij de problemen en behoeftes van patiënten. Maarten de Wit deed onderzoek naar de mogelijkheden om dit te veranderen. Hij wilde weten of de kwaliteit en relevantie van onderzoek toenemen als patiënten actief bij de invulling van het onderzoek betrokken worden. De Wit stelt dat het zinvol is om patiënten actief als onderzoekspartners te betrekken bij wetenschappelijk onderzoek. Dus niet alleen als proefpersoon, maar ook bij het bedenken van onderzoeksvragen, het schrijven van onderzoeksvoorstellen en het uitvoeren van onderzoek. Het onderzoek toont verder aan dat de betrokkenheid van patiënten een verrijking van de onderzoeksresultaten met zich meebrengt en dat het patiëntenperspectief aanvullend is op dat van onderzoekers. Tot slot laat het onderzoek zien dat het hebben van een chronische ziekte onder bepaalde voorwaarden ook een voordeel kan zijn bij het doen van onderzoek naar die ziekte.
Er zijn kwaliteitsklachten gemeld bij het geneesmiddel Kineret (anakinra). Dit middel zit in een voorgevulde spuit met een vaste injectienaald. Na het verwijderen van de beschermkap van de naald, is op de punt van de naald materiaal waargenomen. Het gaat om anakinra, de werkzame stof van het medicijn. Er zijn zestien klachten gemeld in het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Duitsland, Zweden en de Verenigde Staten. Er zijn op dit moment geen klachten in Nederland bekend over dit kwaliteitsdefect. Het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) beveelt zorgverleners en patiënten aan de injectiespuit voor gebruik goed te controleren en niet te gebruiken als er materiaal op de naald of spuit is te zien. Anakinra remt de werking van het afweersysteem. Het wordt gebruikt bij de behandeling van de klachten en symptomen bij reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageren op methotrexaat. Het kan ook worden voorgeschreven bij cryopyrinegeassocieerd periodiek koortsspectrum (CAPS) bij volwassenen en kinderen (vanaf 8 maanden). Het materiaal is gevonden op de naald, onder de buitenste naaldbeschermer. Uit onderzoek is gebleken dat het gaat om het eiwit anakinra, de werkzame stof van het medicijn. De steriliteit van de naald is niet in gevaar geweest. Er is een onderzoek gestart naar de overige naalden uit de serie verpakkingen. Zorgverleners worden aanbevolen om naast de standaardcontrole van de spuit, ook de naald goed te controleren voor gebruik. Het CBG verzoekt relevante beroepsbeoefenaren hun patiënten hierover te instrueren. Het geneesmiddel mag niet worden gebruikt als er materiaal op de naald of spuit is te zien. De verpakkingen waarin de defecte naalden zijn gevonden, kunnen worden teruggestuurd naar de apotheek. Dit schrijft de firma Swedish Orphan Biovitrum (Sobi) in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar Reumatologen, kinderreumatologen, (kinder)reumaverpleegkundigen, onderzoekers die betrokken zijn bij lopend onderzoek naar dit middel en ziekenhuisapothekers. Daarnaast wordt de DHPC ter informatie gestuurd aan groothandels en voorzitters van patiëntenverenigingen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie of geneesmiddelenbewaking genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Reumapatiënten kunnen baat hebben bij intensieve krachttraining. Dat schrijven Britse wetenschappers in Arthritis Care & Research na onderzoek onder 28 mensen met reumatoïde artritis. De helft van de deelnemers volgde 24 weken lang een intensief krachttrainingsprogramma. De andere deelnemers volgden een minder intensief trainingsprogramma, dat vaak wordt voorgeschreven bij reuma. De groep die de krachttraining volgde, scoorde na verloop van tijd beter op fysiek functioneren. Zo gingen ze beter lopen. Hun kracht nam zelfs met gemiddeld 120 procent toe. Vooral vrouwelijke patiënten van 50 tot 60 jaar bleken baat te hebben bij de krachttraining. Overigens bleven de reumapatiënten tijdens het onderzoek gewoon hun medicatie gebruiken.
Jongeren met jeugdreuma of CVS hebben over het algemeen minder vaak het gevoel zelfstandig en succesvol te zijn. Zeker tijdens de adolescentiefase is juist dit type ervaringen essentieel om onafhankelijk te worden en een volwassen identiteit te ontwikkelen. Dat zegt onderzoekster C. Fuchs van de UU. Zij vergeleek in haar promotieonderzoek de verhalen van jongeren met jeugdreuma met de verhalen van gezonde jongeren en jongeren met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Ruim honderd jongeren hebben meegedaan aan dit onderzoek. Ondanks hun problemen doen veel jongeren met reuma of CVS wel alsof ze gezond en sterk zijn. Fuchs betwijfelt of ze dat kunnen volhouden op de lange duur.
Onderzoekers van de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht hebben 600.000 euro subsidie ontvangen van het Reumafonds. Met dit geld gaan ze onderzoek doen naar nieuwe behandelmethoden voor osteoartritis, oftewel slijtage van gewrichten en reuma. De huidige behandelmethoden zijn belastend, kostbaar en ingrijpend en de resultaten zijn niet altijd goed. Daarom gaan de onderzoekers op zoek naar behandelingen om de slijtage te stoppen of zelfs terug te draaien. Bijzonder is dat de afdelingen Orthopedie en Reumatologie van het UMC Utrecht gaan samenwerken met de universitaire faculteit Diergeneeskunde. Voordeel is dat daardoor diermodellen beschikbaar zijn, maar ook dat er mogelijk nieuwe behandelmogelijkheden voor gezelschapsdieren en paarden komen.
Behandeling met ontstekingsremmende medicatie vermindert het risico op hart- en vaatziekten bij mensen met reumatoïde artritis. Dit concludeert arts-onderzoeker Alper van Sijl van Reade en VUmc. Van Sijl promoveert op 27 mei bij VU medisch centrum. Reumatoïde artritis (RA) is een chronische ontstekingsziekte van de gewrichten. Ongeveer 210.000 mensen hebben RA in Nederland. Bij deze ziekte is er verhoogd risico op het krijgen van hart- en vaatziekten welke wereldwijd doodsoorzaak nummer 1 zijn. Bewustwording van dit probleem is dan ook een eerste stap in het proces om de levenskwaliteit van patiënten met een chronische gewrichtsontsteking te behouden. Van Sijl onderzocht waarom juist bij patiënten met een chronische gewrichtsontsteking (zoals RA en de ziekte van Bechterew) vaker hart- en vaatziekten optreden, hoe patiënten met een verhoogd risico hierop het beste kunnen worden opgespoord en wat het effect is van ontstekingsremmende medicatie op het voorkomen van hart- en vaatziekten bij deze kwetsbare groep. Uit zijn proefschrift blijkt dat patiënten met een chronische gewrichtsontsteking net zo vaak hart- en vaatziekten ontwikkelen als patiënten met suikerziekte, een bekende risicofactor voor hart- en vaatziekten. Tevens blijkt dat er ook al voor de diagnose reumatoïde artritis een verhoogd risico bestaat op hart- en vaatziekten. Het proefschrift laat verder zien dat de relatie tussen hart- en vaatziekten en chronische gewrichtsontstekingen niet alleen is toe te schrijven aan traditionele risicofactoren (verhoogde bloeddruk, roken en te hoog cholesterol) maar dat er meerdere factoren zoals ontsteking een rol spelen, zelfs al voor het ontstaan van RA. Het gebruik van sterke ontstekingsremmende medicatie biedt een effectieve manier om het risico op hart- en vaatziekten te verminderen.
Pas de laatste jaren wordt er echt werk gemaakt van onderzoek naar artrose. Dat zegt hoogleraar reumatologie M. Kloppenburg van het LUMC. In de volksmond wordt ook wel ‘gewrichtsslijtage’ gesproken. Bij artrose gaat het gewricht kapot, waarbij kraakbeen verdwijnt en bot vervormt. Dat kan tot ernstige pijnklachten en bewegingsbeperkingen leiden. Toch richt het leeuwendeel van het onderzoek zich op reumatoïde artritis, zegt Kloppenburg. “Tot enkele jaren geleden werden patiënten na de diagnose artrose zelfs direct terugverwezen naar de huisarts onder de toevoeging: ‘Gelukkig heeft u geen reumatoïde artritis’.” Mensen met overgewicht hebben een verhoogd risico op artrose. Aangenomen wordt dat ontstekingsreacties door stoffen uit vetweefsel een rol spelen.
Het aantal maagzweren bij patiënten met reumatische ziekten die langdurig ontstekingsremmende pijnstillers gebruiken, vermindert niet door hen te behandelen voor de bacterie Helicobacter pylori. De bacterie die een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van maagzweren en zweren van de twaalfvingerige darm, blijkt de laatste decennia sowieso steeds minder voor te komen. Dat staat in het proefschrift van MDL-arts Marleen de Leest. Op 23 april promoveert zij bij VUmc. De bacterie Helicobacter pylori speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van maagzweren en zweren van de twaalfvingerige darm. Daarnaast kunnen ontstekingsremmende pijnstillers, de zogenaamde NSAIDs zoals bijvoorbeeld ibuprofen en diclofenac, dit soort zweren ook veroorzaken. Behalve klachten kunnen zweren van maag en twaalfvingerige darm levensgevaarlijke complicaties veroorzaken zoals maagbloedingen en -perforaties. Dit brengt forse kosten voor de gezondheidszorg met zich mee. Met name oudere patiënten en patiënten die al eerder een zweer gehad hebben lopen extra risico. Uit eerder onderzoek bleek dat als de Helicobacter pylori behandeld wordt met een antibioticakuur voordat de patiënt deze pijnstillers gaat gebruiken, er minder maagzweren voorkomen. MDL-arts Marleen de Leest deed vanuit de afdeling reumatologie onderzoek bij patiënten met reumatische ziekten die langdurig ontstekingsremmende pijnstillers gebruikten en die ook de maagbacterie Helicobacter pylori hadden. Ze onderzocht of maagzweren voorkomen konden worden door de maagbacterie te behandelen. In dit onderzoek, uitgevoerd is in meerdere ziekenhuizen in Nederland, bleek dat deze behandeling het aantal maagzweren niet verminderde. Opvallend was dat het totaal aantal zweren van maag en twaalfvingerige darm veel minder vaak voorkwam bij deze patiëntengroep dan vooraf was ingeschat. Een verklaring hiervoor is dat het risico op zweren van maag en twaalfvingerige darm sowieso laag is in patiënten die langdurig NSAIDs verdragen, dat behandeling van de maagbacterie dat risico niet verder kan beperken. Daarnaast blijkt Helicobacter pyloride laatste jaren steeds minder vaak voor te komen, zoals ook ander onderzoek al aantoonde. De aanwezigheid van de bacterie lijkt hiermee geen belangrijk klinisch relevant probleem meer te zijn bij patiënten die langdurig ontstekingsremmende pijnstillers gebruiken.
De oorzaak van reumatoïde artritis (RA) zit voor een deel in ons genetisch materiaal (DNA). Enkele jaren terug ontdekte een onderzoeksgroep van het LUMC het stukje DNA, dat de kans op RA vergroot. Belangrijke informatie, maar niet voldoende om de ziekte te kunnen bestrijden. Waarom vergroot dit stukje DNA de kans op het krijgen van reumatoïde artritis? De grote vraag in een nieuw onderzoek door het LUMC luidt dan ook: welk bericht stuurt het DNA het lichaam in waardoor iemand reumatoïde artritis krijgt? Aan het onderzoek zullen zowel mensen met als zonder de risicofactor deelnemen. Wellicht dat inzicht in deze verschillen tot ontwikkeling van nieuwe medicatie kan leiden.
Een goedkope combinatie van twee bestaande medicijnen kan wellicht patiënten met de auto-immuunziekte het syndroom van Sjögren in de toekomst helpen. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Angela Bikker van het UMC Utrecht. Patiënten met deze ziekte maken nauwelijks speeksel- en traanvocht aan. Het syndroom van Sjögren lijkt op reumatoïde artritis (‘reuma’), maar is veel minder bekend, terwijl toch ongeveer één procent van de westerse bevolking lijdt aan de auto-immuunziekte. Bij de ziekte valt het immuunsysteem speeksel- en traanklieren aan. Daarnaast kunnen ook nieren, longen of andere organen aangedaan zijn. Negentig procent van de patiënten is vrouw. Een goede behandeling bestaat niet, artsen kunnen alleen de symptomen bestrijden. Een combinatietherapie van bestaande middelen biedt nieuwe mogelijkheden. In een kleinschalig onderzoek van het UMC Utrecht heeft de helft van de behandelde patiënten baat bij deze combinatietherapie. Het laboratoriumonderzoek van Bikker suggereert dat de combinatie van twee reumamedicijnen (leflunomide en hydroxychloroquine) patiënten met het syndroom van Sjögren een betere kwaliteit van leven kunnen geven. Het UMC Utrecht wil nu een eerste onderzoek opzetten om de nieuwe medicijncombinatie te testen. “Het zijn hoopgevende resultaten”, vindt klinisch chemicus in opleiding Angela Bikker. Zij richtte haar promotieonderzoek in het UMC Utrecht op het syndroom van Sjögren. “We hebben momenteel eigenlijk geen enkel goed medicijn tegen deze ziekte. Dit zou een belangrijke stap kunnen betekenen. Met als bijkomend, maar belangrijk voordeel dat als de combinatie de gewenste resultaten geeft, deze twee medicijnen relatief goedkoop zijn.”
Reumatoïde artritis (RA) is een chronische auto-immuunziekte, die wordt gekenmerkt door ontsteking en beschadiging van de gewrichten. De behandeling is gericht op het onderdrukken van symptomen, zoals pijn en ontsteking en het zoveel mogelijk voorkomen van gewrichtsschade. TNF-alfa is intermediair in verscheidene chronische ontstekingsziekten . Bij patiënten met reumatoïde artritis is er sprake van een overproductie van TNF-alfa. Onlangs is Golimumab (Simponi) geregistreerd. Golimumab is een TNF-alfa-blokker, een monoklonaal antilichaam met een hoge affiniteit voor TNF-alfa. Het is geregistreerd voor de behandeling (in combinatie met methotrexaat ) van matig tot ernstige reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageren op DMARDs. In een aantal klinische studies is golimumab effectief gebleken. Er zijn geen vergelijkende studies met andere TNF-alfa-blokkers; uit indirecte vergelijking is duidelijk dat er geen verschil in effectiviteit en bijwerkingen lijkt te zijn. Golimumab kan effectief zijn, wanneer andere TNF-alfa-blokkers niet werken. Het eenvoudige doseerschema is een voordeel. Uit klinisch onderzoek zijn bijwerkingen van golimumab bekend. Zeer vaak (>10%) komen infecties van de bovenste luchtwegen voor. De volgende bijwerkingen zijn vaak (1-10%) gemeld: bacteriële infecties, anemie, allergische reacties, depressie en slapeloosheid, duizeligheid, paresthesie en hoofdpijn, hypertensie, toename alanine-aminotransferase en aspartaat-aminotransferase, alopecia, jeuk, dermatitis, rash, koorts, asthenie, reacties op injectieplaats, verminderde heling en vervelend gevoel op de borst. De combinatie van golimumab met anakinra of abatacept wordt niet aanbevolen. Levende vaccins mogen niet gelijktijdig met golimumab worden toegediend. Golimumab is gecontraïndiceerd bij overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of een van de hulpstoffen, actieve tuberculose of andere ernstige infecties en matig of ernstig hartfalen. Er is onvoldoende informatie over gebruik van golimumab bij zwangere vrouwen en bij lactatie. Bron: PS 2010;26(18):97-9 + FUS
Het AMC in Amsterdam start naar verwachting eind augustus een proef, waarbij een chip wordt ingebracht in een zenuw in de nek van mensen met reumatoïde artritis. Deze chip geeft dagelijks ongeveer een minuut lang een klein elektrisch signaal. De onderzoekers verwachten dat daardoor ontstekingen in de gewrichten worden geremd. Reumatoloog professor P. Tak bevestigde onlangs een bericht hierover in de Telegraaf. De chip wordt ingebracht in de zenuw nervus vagus, die onder meer de ademhaling en de hartslag regelt. De chip is al getest op ratten en muizen. Het is nu de bedoeling dat de chip bij het AMC getest wordt op ongeveer tien patiënten met reumatoïde artritis en die het medicijn methotrexaat gebruiken.
Ontstekingen in de binnenbekleding van gewrichten spelen een belangrijke rol bij schade en pijn door artrose. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Badelog de Lange-Brokaar. Dit inzicht helpt mogelijk bij het behandelen van deze veelvoorkomende aandoening waar nog geen goede remedie tegen is. In de volksmond wordt artrose ook wel gewrichtsslijtagegenoemd, maar die term dekt niet de hele lading. Promovenda Badelog de Lange-Brokaar ontdekte dat bij een groot deel van de artrosepatiënten ontstekingen voorkomen in het synovium, de binnenbekleding van de gewrichten. De Lange-Brokaar toont in haar proefschrift aan dat ontsteking van het synovium (synovitis) niet alleen veel voorkomt bij artrosepatiënten, maar mogelijk ook een rol speelt in het ziekteproces. “We zagen dat veel afweercellen in het ontstoken synovium actief waren. Ook was het opvallend dat de aanwezigheid van een bepaald type afweercel, de T-cel, samenhing met pijn. Een ander type afweercel, de mestcel, kwam juist vaker voor bij kraakbeenschade. Mogelijk spelen ze dus een rol bij het ontstaan van schade.” Waar de ontsteking in het gewricht voorkwam, bleek ook van belang. In de knie was ontsteking rond de knieschijf namelijk geassocieerd met pijn. Net als bij reuma treden er dus ontstekingen op in de gewrichten bij artrose, maar er zijn ook verschillen. “Reuma is een auto-immuunziekte, waarbij je meestal reumafactoren in het bloed kunt aantonen. Hoe artrose precies ontstaat is nog niet bekend. Vermoed wordt dat door een kwetsuur aan het gewricht een ontstekingsreactie ontstaat die blijft voortduren. Wanneer die ontsteking zich uitbreidt ontstaat er uiteindelijk schade aan het kraakbeen”, aldus de promovenda. “Dit onderzoek laat zien dat ontsteking een belangrijke component van artrose is en het bestrijden ervan een belangrijke behandeldoel moet zijn.” De Lange-Brokaar paste ook een patiëntvriendelijke manier toe voor het vaststellen van synovitis bij artrose. De gouden standaard daarvoor was altijd het bekijken van een stukje afgenomen weefsel onder de microscoop. De promovenda laat zien dat het ook met MRI kan. Badelog de Lange-Brokaar promoveerde op 27 oktober op het proefschrift Synovial inflammation in knee osteoarthritis, histological and imaging studies.
Er is een melding ontvangen van anafylaxie, een ernstige overgevoeligheidsreactie, met fatale afloop bij een patiënt na behandeling met tocilizumab (RoActemra). Reumatologen moeten alert zijn op tekenen van overgevoeligheid bij elke patiënt die tocilizumab krijgt, zowel tijdens als na de toediening. Zij moeten voorbereid zijn om adequaat en direct te handelen als een overgevoeligheidsreactie optreedt. Als dit gebeurt moet de arts de toediening van tocilizumab onmiddellijk stoppen en mag dit geneesmiddel nooit meer aan die patiënt worden gegeven. Dit schrijft de firma Roche Nederland in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar reumatologen, relevante patiëntenorganisaties en ziekenhuisapothekers. Tocilizumab wordt, in combinatie met methotrexaat, gebruikt voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis (RA) bij volwassenen met een ontoereikende respons op of een intolerantie voor een eerdere behandeling met één of meerdere disease modifying anti-rheumatic drugs (DMARD"s) of tumor necrose factor (TNF) antagonisten.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor zes geneesmiddelen, waaronder twee biosimilars.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Amgevita en Solymbic (adalimumab) zijn beide biosimilars van Humira en bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriatica, psoriasis, plaque psoriasis bij kinderen, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
- Jylamvo (methotrexaat), nu ook beschikbaar als orale oplossing, is bestemd voor de behandeling van actieve reumatoïde artritis bij volwassenen, polyartritische vormen van ernstige, actieve juveniele idiopathische artritis, wanneer de respons op NSAID’s (niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen) onvoldoende is gebleken. Daarnaast is het middel bestemd voor ernstige, therapieresistente, invaliderende psoriasis die niet adequaat reageert op andere vormen van behandeling zoals fototherapie, PUVA en retinoïden; ernstige artritis psoriatica bij volwassenen en voor de onderhoudsbehandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 3 jaar en ouder.
- Xeljanz (tofacitinib),een Janus kinase (JAK) remmer, is bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageren op, of die intolerant zijn voor één of meer disease-modifying anti-rheumatic drugs (DMARDs). Xeljanz moet gegeven worden in combinatie met methotrexaat, maar kan ook als monotherapie worden gegeven wanneer behandeling met methotrexaat ongeschikt is.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Revlimid (lenalidomide) is een immunomodulerend middel en nu ook bestemd als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom die autologe stamceltransplantatie hebben ondergaan.
- Synjardy (metformine/empagliflozine) is een combinatie van metformine met een SGLT2-remmer. Op basis van de resultaten van de EMPA-REG-studie is de indicatie enigszins gewijzigd en de resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor de handelsvergunningen van de volgende producten zijn ingetrokken:
- Zioxtenzo (pegfilgrastim) is een biosimilar van Neulasta en zou bestemd zijn voor de behandeling van neutropenie bij kankerpatiënten.
Een aanvraag voor de uitbreiding van de indicatie van Xgeva (denosumab), voor de behandeling van hypercalciëmie ten gevolge van maligniteit (hoge calciumwaarden in het bloed veroorzaakt door kanker), is ingetrokken.
Herbeoordeling dienogest/ethinylestradiol afgerond
De CHMP adviseert dat geneesmiddelen met een combinatie van dienogest 2 mg en ethinylestradiol 0,03 mg gebruikt kunnen blijven worden voor de behandeling van matig ernstige acne, wanneer passende behandelingen op de huid of orale antibiotica niet werkten. Deze geneesmiddelen, die ook zijn goedgekeurd als hormonale anticonceptiva, mogen alleen worden gebruikt bij vrouwen die kiezen voor orale anticonceptie.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 23 - 26 januari 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Besponsa (inotuzumab ozogamicine) is een antistof gericht tegen CD22 en bestemd als monotherapie voor de behandeling van volwassenen met recidief of refractaire CD22-positieve acute lymfatische leukemie (ALL). Het middel is ook bestemd voor volwassenen met Philadelphia chromosoom positieve (Ph+) gerecidiveerde of refractaire B-cel voorloper ALL die gefaald hebben op ten minste 1 tyrosine-kinaseremmer.
- Brineura (cerliponase alfa) is een enzymvervanger en bestemd voor de behandeling van neuronale ceroid lipofuscinose type 2 dat wordt veroorzaakt door een defect in het enzym tripeptidyl peptidase 1. Het middel is aanvaard op grond van ‘buitengewone omstandigheden’.
- Cuprior (trientine tetrahydrochloride) is een chelaatvormer en bestemd voor de behandeling van de ziekte van Wilson bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 5 jaar en ouder die een behandeling met D-penicillamine niet goed kunnen verdragen.
- Erelzi (biosimilar van Enbrel, etanercept) is een TNF alpha-remmer en bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, artritis psoriatica, axiale spondyloartritis, plaque psoriasis bij volwassenen en kinderen.
- Kevzara (sarilumab) is een IL-6 receptor antagonist en bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis.
- Rixathon en Riximyo (biosimilars van MabThera, rituximab) zijn antistoffen gericht tegen CD20 en bestemd voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom, reumatoïde artritis, granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis. Rixathon is daarnaast ook bestemd voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie.
- Skilarence (dimethylfumaraat) is een ontstekingsremmer en bestemd voor de behandeling van psoriasis.
- Spinraza (nusinersen) is een antisense oligonucleotide en bestemd voor de behandeling van kinderen met spinale musculaire atrofie (SMA). Het is het eerste geneesmiddel dat direct aangrijpt op de aandoening.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Avastin (bevacizumab) is een antistof gericht tegen vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) en nu ook bestemd voor de combinatiebehandeling met carboplatin en paclitaxel van volwassen patiënten met een eerste recidief van platina-gevoelige epitheliale eierstok-, eileider- of primair buikvlieskanker die niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF-remmers of VEGF receptor–gerichte geneesmiddelen.
- Celsentri (maraviroc) is een CCR5-antagonist geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen die geïnfecteerd zijn met CCR5-troop HIV-1 en nu ook bestemd voor kinderen vanaf 2 jaar met een minimum lichaamsgewicht van 10 kg. Het middel is ook beschikbaar als 20 mg/ml oplossing en 25 mg en 75 mg tablet
- Opdivo (nivolumab) is een antistof gericht tegen PD-L1 en is nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van lokaal gevorderd, niet-operabel of gemetastaseerd urotheliaal carcinoom bij volwassenen na het falen van eerdere platina-bevattende therapie.
Intrekking van aanvraag
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Solithromycin Triskel EU Services (solithromycine) is ingetrokken. Dit geneesmiddel is bestemd voor de behandeling van ‘community-acquired’ pneumonie (CAP), antrax (via inhalatie) en tularemie (via inhalatie).
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 18 – 21 april 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Patiënten met beginnende reuma zijn veel beter af als ze binnen twaalf weken na het begin van de klachten behandeld worden. Dat blijkt uit onderzoek door het LUMC. Patiënten die binnen twaalf weken na het ontstaan van reumaklachten behandeld werden, blijken na zes jaar bijna de helft minder gewrichtsschade te hebben dan gebruikelijk. Bovendien hadden ze bijna twee keer zoveel kans om in een zogenoemde medicijnenvrije remissie te komen. Dat wil zeggen dat ze zelfs zonder gebruik van medicijnen geen last meer hebben van de ziekte. Vanwege deze onderzoeksuitkomsten is de afdeling Reumatologie van het LUMC in september begonnen met een inloopspreekuur voor mensen met gewrichtspijn.
Door gebruik te maken van nieuwe visuele technieken is het mogelijk beter vast te stellen welke patiënten met aderverkalking (atherosclerose) de meeste risico’s lopen dat de plaque in de halsslagader losraakt of scheurt. Dat stelt Nynke Jager. Zij ontdekte dat het mogelijk is om ontstekingscellen in kwetsbare plaque in beeld te brengen, net als eiwitten die de plaque destabiliseren. Ook ontdekte ze welke markers helpen om atherosclerose in een vroeg stadium vast te stellen. Atherosclerose is in de Westerse wereld de voornaamste doodsoorzaak voor vrouwen. Het ‘dichtslibben’ van de aderen door de afzetting van vetachtige stoffen is een proces dat zich over een langere periode voltrekt. Plaque – een mix van onder andere dode, vet-bevattende cellen en eiwitten – ontstaat pas in de laatste fase. Een plaque die losraakt of scheurt kan tot een hart- of herseninfarct leiden. Daarom is het belangrijk om in te schatten welke patiënten de hoogste risico’s lopen, bij voorkeur zo vroeg mogelijk. Jager bestudeerde verschillende markers voor vroege atherosclerose, zoals endotheliale voorlopercellen (EPC’s) en vasculaire endotheliale groeifactoren (VEGF). Sommige markers kunnen gemeten worden in het bloed, andere (advanced glycation end products, AGE’s) in de huid. Die laatste markers zijn gerelateerd aan de ziekteactiviteit in patiënten met reuma, en zijn daarom volgens Jager mogelijk geschikt om het risico op het ontstaan van hart- en vaatziekten in beeld te brengen. Als er eenmaal plaque ontstaan is, kan het risico op scheuring in beeld worden gebracht door de geactiveerde ‘opeetcellen’ (macrofagen) met nieuwe visuele middelen in beeld te brengen, net als eiwitten die de plaque afbreken. Nynke Jager (1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG in de vorm van een MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass), en door de Jan Kornelis de Cock Stichting. Jager werkt als reumatoloog in opleiding in het Martini Ziekenhuis in Groningen.
Het is belangrijk dat alle patiënten voor de start van de behandeling met rituximab (MabThera) gescreend worden op het hepatitis B-virus (HBV). Patiënten met een actieve hepatitis B-infectie dienen niet behandeld te worden met rituximab. Aanbevolen wordt om patiënten met een positieve hepatitis B-serologie (geen actieve ziekte) door te verwijzen naar een deskundige op het gebied van leverziekten voor er begonnen wordt met de behandeling. Om HBV-reactivatie te voorkomen moeten deze patiënten volgens de gangbare medische standaarden gecontroleerd en behandeld worden. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar dermatologen, nefrologen, longartsen, klinisch immunologen en neurologen in de academische centra, oncologen, hematologen, reumatologen, hepatologen, ziekenhuisapothekers, relevante beroepsorganisaties en de betreffende specialisten in opleiding. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt).
Bijna een kwart (22%) van alle Nederlandse volwassenen heeft gedurende korte of langere tijd last van pijnklachten in de voet, bijvoorbeeld door reumatoïde artritis of teenafwijkingen. Orthopedisch chirurg Joost Schrier concludeert op basis van zijn proefschrift dat er veel te weinig bekend is over voorvoetproblemen. Er wordt weinig onderzoek naar gedaan, de problemen worden in de klinische praktijk onderschat en daardoor mogelijk ook niet goed behandeld. Met zijn eigen onderzoek probeert hij bij te dragen aan het vergroten van de kennis van voorvoetproblemen, zodat de behandeling verbetert. Joost Schrier startte zijn onderzoek door 101 Nederlandse orthopedische chirurgen een digitale vragenlijst voor te leggen over de definitie en behandeling van kleine teenafwijkingen. Na evaluatie van de resultaten stelt hij vast dat er geen consensus bestaat op dit gebied; orthopeden blijken hamer-, klauw- en mallettenen verschillend te benoemen en behandelen. Ook in de wetenschappelijke literatuur blijken er nauwelijks overeenkomsten te bestaan in de definities en behandeling van kleine teenafwijkingen. Dat zijn twee opvallende conclusies, aangezien er heel veel mensen rondlopen met voorvoetklachten. Om bij te dragen aan meer uniformiteit, doet de promovendus in zijn proefschrift een voorzet voor nieuwe definities om beter verschil te kunnen maken tussen bijvoorbeeld hamer- en klauwtenen (verschillende teenafwijkingen van de kleine tenen). Om meer duidelijkheid te krijgen over hoe teenafwijkingen in de praktijk behandeld worden, verrichte Schrier twee studies naar klauwtenen en patienten met reuma-voorvoetafwijkingen. In beide studies vergeleek hij twee verschillende behandelingen. Die vergelijking maakt duidelijk dat voor iedere individuele patient een bepaalde behandeling het meest geschikt is. De promovendus concludeert tot slot dat er behoefte is aan een speciale vragenlijst waarmee voorvoetklachten kunnen worden geïnventariseerd. Dit moet leiden tot meer uniformiteit en betere zorg aan deze groep patiënten. Joost Schrier (1978) studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Schrier is orthopedisch chirurg in de Medinova Kliniek Breda. De titel van zijn proefschrift is: “Forefoot disorders”.
Bron: RUG
In haar proefschrift beschrijft Mignon van der Weijden osteoporose en wervelfracturen die voorkomen bij vroege spondylarthropathieën (SpA, een groep chronische reumatische ziekten); nieuwe methoden om de ziekte in een vroeger stadium te diagnosticeren en problemen in de werkparticipatie. Van der Weijden promoveert 17 december bij VUmc. Spondylarthropathiën (SpA) zijn een groep chronische reumatische ziekten, die gekarakteriseerd worden door pijn en ontsteking van de wervelkolom en heiligbeengewrichten. Naar schatting lijdt 1 tot 2 % van de bevolking hier aan. In haar proefschrift beschrijft Mignon van der Weijden het voorkomen van een lage botdichtheid en wervelfracturen bij vroege SpA; nieuwe methoden om de ziekte in een vroeger stadium te diagnosticeren en problemen in de werkparticipatie. Het cohort dat Van der Weijden onderzocht laat zien dat van de patiënten met een vroege SpA bijna de helft een lage botmineraaldichtheid heeft. Voorts blijkt 15% van het cohort reeds minimaal één wervelfractuur te hebben, waarbij de wervelfracturen geassocieerd zijn met een lage botmineraaldichtheid van de lumbale wervelkolom. De meeste van deze wervelfacturen blijken niet te zijn opgemerkt tijdens routinematige diagnostiek. Verder wijst haar studie uit dat anti-TNF- α ± therapie wel de botmineraaldichtheid verhoogt, maar niet het ontstaan van nieuwe wervelfracturen vertraagt. Meer vroege herkenning van complicaties als verminderde botdichtheid en wervelfracturen is nodig voor een goede inschatting van het risico op toekomstige fracturen. Het gelijktijdig ontstaan van lokale botgroei en systemisch botverlies is reeds aanwezig in een vroeg stadium, hetgeen een echte uitdaging is om dit te ontrafelen; alsmede het vinden van nieuwe therapieën. Uit de pilotstudie die Van der Weijden uitvoerde met PET-CT-beeldvorming blijkt dat de ziekteactiviteit door middel van PET-CT meer gevisualiseerd wordt door botvorming dan door ontsteking. Hopelijk zal in de toekomst met PET-CT eerder een diagnose gesteld kunnen worden. Tot slot is meer aandacht nodig voor de werkgerelateerde impact van de ziekte, aangezien uit haar studie blijkt dat een groot deel van de relatief jonge SpA-patiënten met een milde ziekteactiviteit en een korte ziekteduur, reeds problemen ervaart in de werkparticipatie. Op basis van het bovenstaande concludeert Van der Weijden dat al in een vroeg stadium van de ziekte meer aandacht nodig is, niet alleen voor het lichamelijk lijden van de SpA-patiënten, maar ook voor werkgerelateerde aspecten van deze ziekte.
Paul Klarenbeek: Beyond the keyhole perspective: quantitative and full-repertoire sequencing of T- and B-cell receptors using next generation sequencing’. Met een nieuwe techniek is het mogelijk om de miljoenen processen in kaart te brengen die tijdens een immuunreactie in het lichaam plaatsvinden. Dat kan door een techniek te gebruiken uit de genetica, de next generation sequencing. Dit blijkt uit het proefschrift van Klarenbeek over de immuunreacties die aan de basis staan van reuma. Het menselijke immuunsysteem beschermt het lichaam tegen vele duizenden ziekteverwekkers, zoals virussen en bacteriën. Voor elke indringer wordt een afweermechanisme op maat gemaakt, die in het “geheugen” van het immuunsysteem wordt opgeslagen. Het lichaam kent dus vele miljoenen afweerreacties. In veel gevallen zijn bij infecties, vaccinaties of auto-immuun ziekten slechts enkele daarvan relevant voor het ziekteproces, maar het was tot nu toe moeilijk om die reacties zichtbaar te maken in de veelvoud van mogelijkheden. Slechts een klein deel van alle mogelijkheden kon per keer bekeken worden. Het is alsof je het immuunsysteem door een sleutelgat bekijkt. Klarenbeek beschrijft de ontwikkeling van de nieuwe immunologische next generation sequencing-techniek en de eerste fundamentele toepassingen bij virusinfecties en de auto-immuunziekte reumatoïde artritis. Hij laat zien dat de techniek betrouwbaar is en het mogelijk maakt om allerlei immunologisch vragen te beantwoorden die voorheen niet te bestuderen waren.
Coeliakie, reumatoïde artritis en diabetes type 1 worden vaak apart bestudeerd, terwijl ze genetisch gezien veel overlap kennen. Om het mysterie van dergelijke auto-immuunziektes (ziektes waarbij het afweersysteem het eigen lichaam aanvalt) te ontrafelen, pleit genonderzoeker Javier Gutierrez-Achury voor een overkoepelend perspectief. Zijn eigen onderzoek laat zien welke nieuwe mogelijkheden dat biedt. De kennis rondom auto-immuunziekten is enorm gegroeid door de ontwikkeling van nieuwe genetische technologieën, analysemethoden en genetische datasets (zoals het Immunochip platform in 2010), maar er zijn ook nog veel grijze gebieden. Auto-immuunziekten worden veroorzaakt door een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren. Met andere woorden; niet iedereen die erfelijk belast is, wordt ook ziek. Gutierrez-Achury en zijn collega’s onderzochten hoe dit proces werkt voor coeliakie, een auto-immuunziekte veroorzaakt door glutenintolerantie. Zij maakten een gedetailleerde analyse van een bepaalde regio in ons DNA, de zogenoemde HLA-locus. HLA-moleculen zijn antigenen op de lichaamscellen, die in verband worden gebracht met verkeerde afweerreacties van het lichaam. De promovendus stelde vast dat voorbij de HLA-DQ locus andere HLA genen de gevoeligheid voor coeliakie beïnvloeden. Gutierrez-Achury legde de resultaten uit zijn coeliakie-studie vervolgens naast die van genetische studies van twee andere autoimmuunziekten, diabetes type 1 en reumatoïde artritis, een chronische ontstekingsziekte van de gewrichten. Hij stelde daarbij vast dat in sommige loci het genetische signaal hetzelfde is voor alle drie de ziekten, en in andere loci dit ziekte-specifiek is. Zulk onderzoek kan niet alleen duidelijk maken welke genetische ‘foutjes’ de ziektes delen, en welke ziekte-specifiek zijn, maar het kan ook meer inzicht geven in het ontstaan van het proces van autoimmuniteit, én nieuwe aanknopingspunten verschaffen voor nieuwe therapieën. Javier Gutierrez-Achury (1982) behaalde zijn master Basic Biomedical Sciences aan de universiteit van Antioquia (Colombia). Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksschool GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd financieel mogelijk gemaakt door GUIDE en de ERC Advanced Grant van zijn promotor, prof. Cisca Wijmenga. Gutierrez-Achury is als onderzoeker verbonden aan het Wellcome Trust Sanger Institute.
Het is al lange tijd omstreden of patiënten met afweerstoornissen gevaccineerd moeten worden tegen influenza (griep). Deze mensen lopen weliswaar een verhoogd risico om infecties op te lopen, maar de effectiviteit en de bijwerkingen van vaccinaties bij deze patiëntengroepen zijn omstreden. Uit het promotieonderzoek van Sander van Assen blijkt nu dat een griepvaccinatie aan patiënten met een humorale afweerstoornis (hPID) en aan reumapatiënten die behandeld worden met rituximab nauwelijks tot geen extra bescherming biedt tegen griep. Bij de laatste patiëntengroep blijkt behandeling met rituximab te leiden tot een langdurig onvermogen om voldoende antistoffen te produceren na vaccinatie met influenzavaccin. Verder ontdekte de promovendus dat bij zowel de patiënten met auto-immuunziekten als bij patiënten met een hPID niet alleen de productie van afweerstoffen, maar ook de afweer door afweercellen verminderd is. De rol van afweercellen tegen griep is nog niet uitgekristalliseerd, maar wellicht belangrijker dan vooralsnog werd aangenomen, zo concludeert hij. Sander van Assen (Leeuwarden, 1970) studeerde geneeskunde aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam en volgde de opleiding tot internist-infectioloog in het Radboud Universitair Medisch Centrum te Nijmegen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door Abbott BV, Roche BV, de JK de Cock stichting en The European League Against Rheumatism. De promovendus is sinds juni 2004 werkzaam als internist-infectioloog in het UMCG.
Reumatoloog T. Radstake van het UMC Utrecht heeft een nieuwe biomarker voor de immuunziekte sclerodermie ontdekt. Bij deze ziekte treedt zogenaamde verbindweefseling van de huid en andere organen op. Een hoge concentratie van de stof CXCL4 in het bloed blijkt samen te gaan met de ziekte. Hoe hoger de concentratie ervan, hoe erger de symptomen. Identificatie van de biomarker maakt gerichte behandeling mogelijk van een ziekte die tot voor kort heel slecht begrepen was. Radstake wil sclerodermie, reuma en andere chronische immuunziekten opsporen voordat mensen er ziek door worden. Een systeem-biologische aanpak betekent een enorme versnelling van het onderzoek. Inzicht in onderliggende ziekmakende moleculen (biomarkers) is daarbij erg belangrijk.
Oefentherapie met stabiliteitstraining voor patiënten met knieartrose heeft geen meerwaarde ten opzichte van oefentherapie zonder deze oefeningen. Beide therapieën zijn even effectief in het bestrijden van onder andere pijn en knie-instabiliteit. Dit concludeert fysiotherapeut Jesper Knoop van Reade die beide therapieën vergeleek. Bovendien kunnen door training van de bovenbeenspieren, knievervangende operaties in sommige gevallen mogelijk worden uitgesteld. Knoop promoveert op 28 april bij VU medisch centrum. Artrose van de knie is een veelvoorkomende reumatische aandoening die een grote impact heeft op het dagelijks leven van patiënten. Naast de bekende symptomen pijn, stijfheid en beperkingen in functioneren blijkt uit het onderzoek van Jesper Knoop dat ook instabiliteit - het gevoel dat de knie doorzakt of geen steun biedt - een belangrijke klacht is. Verzwakte bovenbeenspieren lijken hierbij een grote rol te spelen. Knoop onderzocht de effectiviteit van een programma dat naast de normale spierversterkende en functionele oefeningen ook stabiliteitsoefeningen bevat. Hij testte het programma bij een groep van 159 patiënten met knieartrose die werden behandeld bij Reade, centrum voor revalidatie en reumatologie. Het bleek dat stabiliteitstraining geen meerwaarde heeft, maar dat beide programma's wel voor grote verbeteringen in kniepijn, beperkingen in functioneren en kniestabiliteit zorgen. De oefentherapie blijkt ook te werken bij patiënten met een vergevorderd stadium van knieartrose. Hiermee kan mogelijk een knievervangende operatie bij deze patiënten worden uitgesteld. Het onderzoek van Knoop suggereert ten slotte dat het versterken van de bovenbeenspieren erg belangrijk is bij de behandeling van knieartrose. Toekomstig onderzoek moet dit beter bestuderen om de oefentherapie te optimaliseren.
Twee nieuwe geneesmiddelen, zogenaamde ‘biologicals’ die op celniveau ingrijpen in het immuunsysteem, blijken goed te werken in de klinische praktijk bij patiënten met het syndroom van Sjögren (SS). Dat concludeert Petra Meiners in haar promotieonderzoek. Om de effecten van de twee medicijnen (rituximab en abatacept) te meten, gebruikte ze nieuwe meetmethoden. Daarmee kan voor het eerst de respons van SS patiënten op deze medicijnen goed en reproduceerbaar worden gemeten. Mensen met SS kampen met chronische ontstekingen van de traan- en speekselklieren. Hierdoor ontstaan klachten zoals droge ogen en een droge mond. Ook vermoeidheid en spier- en gewrichtsklachten komen vaak voor. De ziekte komt voor bij ongeveer 1 op de 100 mensen, negen keer vaker bij vrouwen dan bij mannen. Dat maakt SS de meest voorkomende auto-immuunziekte na reumatoïde artritis, met als belangrijk verschil dat naar SS veel minder onderzoek is gedaan en dat er (dus ook) minder geneesmiddelen beschikbaar zijn. Meiners bestudeerde in haar onderzoek de effecten van de nieuwe medicijnen rituximab en abatacept. Eerder onderzoek liet al zien dat deze geneesmiddelen mogelijk effectief kunnen zijn door de witte bloedcellen die antilichamen produceren uit te schakelen. Meiners’ onderzoek bevestigt dat patiënten na de behandeling met een van beide geneesmiddelen aantoonbaar minder klachten hebben en dat de ziekteactiviteit afneemt. Met rituximab verbetert eveneens de speekselklierfunctie. Het onderzoek met deze medicijnen heeft ook meer inzicht opgeleverd over de ontstaanswijze en beloop van de ziekte. Verder onderzoek moet laten zien welk medicijn het beste kan worden gebruikt bij welke patiënt en op welk tijdstip in het ziekteproces. De nieuwe meetmethoden, die de ervaren symptomen van patiënten en de ziekteactiviteit goed, reproduceerbaar en betrouwbaar in kaart blijken te brengen, kunnen daarbij helpen. Petra Meiners (1979) studeerde Geneeskunde en Tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie en de afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Die eerste afdeling financierde het onderzoek, samen met de firma’s Roche en Bristol-Myers Squibb. Het onderzoek is deel van een groot UMCG-onderzoek naar het syndroom van Sjögren. Meiners is in opleiding tot Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurg in het UMCG.
Volgens de uitkomsten van het zes maanden durende dubbelblinde gerandomiseerde onderzoek "CONDOR" bij 4.484 patiënten met artrose of reumatoïde artritis is de kans op gastro-intestinale bijwerkingen kleiner bij behandeling met een COX-2 remmer (celecoxib) dan bij behandeling met een prostaglandinesynthetaseremmer (diclofenac) gecombineerd met een protonpompremmer (omeprazol). De onderzoekspopulatie van patiënten met artrose of reumatoïde artritis uit 196 internationale centra werd willekeurig over twee groepen verdeeld en kwam na één, twee, drie en zes maanden na aanvang van de behandeling voor controle naar de kliniek. De behandeling bestond uit celecoxib 2dd 200 mg of diclofenac met vertraagde afgifte 2dd 75 mg in combinatie met omeprazol 1dd 20 mg. Bij elk bezoek werden de patiënten beoordeeld op therapietrouw, comedicatie, gezondheid, hemoglobinegehalte en biochemische parameters. Het risico op gastro-intestinale bijwerkingen werd vastgesteld aan de hand van bloedingen in de dunne of dikke darm, obstructie van de maaguitgang, perforatie van het maagdarmkanaal of anemie als gevolg van maagdarmbloedingen. Het aantal klinisch relevante gastro-intestinale bijwerkingen was in de groep met diclofenac en omeprazol vier keer groter dan in de groep met celecoxib. In dit onderzoek vergeleek men rechtstreeks twee behandelmethoden die beide minder kans op gastro-intestinale bijwerkingen zouden geven dan behandeling met een "gewone" prostaglandinesynthetaseremmer. De onderzoekers beoordeelden een breed scala symptomen. Naar verwachting hebben de resultaten van dit onderzoek implicaties voor de praktijk, aangezien bijvoorbeeld daling van hemoglobine in verband werd gebracht met het gebruik van een prostaglandinesynthetaseremmer, terwijl de patiënt daarover geen ziektesymptomen kenbaar maakte. De bevindingen van dit onderzoek zijn niet zonder meer te extrapoleren naar personen die wegens cardiovasculaire aandoeningen acetylsalicylzuur gebruiken, aangezien dit een exclusiecriterium was. Daarom kan bij hen op grond van de resultaten van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan over verschil in cardiovasculaire effecten tussen beide behandelmethoden. Vervolgonderzoek zal meer inzicht moeten opleveren in de cardiovasculaire effecten van beide behandelmethoden. De auteurs concluderen desondanks dat de resultaten van hun onderzoek aanpassing van de richtlijnen voor de behandeling van artritis rechtvaardigen. Bron: MFM 2010;48(10) + FUS
Het UMC Utrecht en het Hubrecht Instituut krijgen van ZonMW 3,8 miljoen euro om onderzoek te doen naar stamcellen. In de toekomst zullen patiënten met darmstoornissen, baby "s met hersenschade en kinderen met jeugdreuma baat hebben bij het Utrechtse stamcelonderzoek. ZonMW maakte gisteren bekend dat in de tweede ronde Translationeel Adult Stamcelonderzoek vier projecten een subsidie krijgen. Daarvan komen twee uit het UMC Utrecht en een uit het Hubrecht Instituut. De onderzoeken starten in januari 2012 en sluiten aan bij het speerpunt Stem Cells & Regenerative Medicine van het UMC Utrecht. Onderzoekers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht willen met stamcellen darmweefsel buiten het lichaam vermeerderen. De vraag is of stamcellen veilig en in gewenste hoeveelheden vermeerderd kunnen worden. In de toekomst zou het gekweekte darmweefsel getransplanteerd kunnen worden bij patiënten met ernstige darmschade. Het zou een alternatief kunnen vormen voor zeer ingewikkelde darmtransplantaties. Prof.dr. Hans Clevers van het Hubrecht Instituut en collega "s ontvangen hiervoor twee miljoen euro voor acht jaar. Met stamcellen is het wellicht mogelijk om hersenschade als gevolg van een infarct bij baby "s te behandelen. Bij proefdieren is het mogelijk deze hersenschade te herstellen door stamcellen uit het beenmerg via de neus toe te dienen. Dr. Annemieke Kavelaars van het UMC Utrecht onderzoekt, samen met collega "s, de veiligheid van deze behandeling. In het laatste deel van het project wordt voor het eerst toegewerkt naar een toepassing voor de behandeling van baby "s met hersenschade door middel van stamceltherapie. Kavelaars krijgt 1,2 miljoen euro voor acht jaar. Kinderen met een zeer ernstige vorm van jeugdreuma hebben wellicht baat bij een injectie in het gewricht met stamcellen. Deze cellen kunnen de gewrichtsontsteking hopelijk remmen en verergering van de ziekte voorkomen. Dr. Nico Wulffraat van het UMC Utrecht en collega "s gaan dit onderzoeken bij acht patiënten die met de gewone behandeling niet geholpen kunnen worden. Wulffraat ontvangt hiervoor 600.000 euro voor drie jaar.
Hoewel bij chronische pijn in spieren of gewrichten soms wordt gezegd dat die "tussen de oren zit", kan ook een overgevoelig centraal zenuwstelsel een rol spelen. Onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel, KU Leuven en de St. Radboud Universiteit hebben onderzoek hiernaar gedaan. Vaak kost de vruchteloze zoektocht naar oorzaken bij chronische pijn veel tijd en geld. Pijn door een overgevoelig zenuwstelsel komt vaak voor bij mensen met een chronische whiplash, artrose, chronische lage rugpijn, reuma en chronische hoofdpijn. Zij reageren vaak slecht op gangbare behandelingen en zijn gevoeliger voor druk, geluid, licht, geuren, medicatie, pesticiden, koude en ook stress. Deze mensen gaan volgens de onderzoekers beter naar een zorgverlener die gespecialiseerd is in het bewegingsapparaat. Zo"n behandeling kan het centrale zenuwstelsel tot rust brengen.
Mensen met psoriatische artritis moeten lopen meer risico om metabool syndroom te ontwikkelen dan mensen met reumatoïde artritis. Dat blijkt uit onderzoek door het Albert Einstein College of Medicine in New York. Er is sprake van metabool syndroom als iemand tenminste drie van de vier aandoeningen hoge bloeddruk, insulineresistentie, verhoogd cholesterol en overgewicht heeft. Bij psoriatische artritis is sprake van zowel ontstekingen aan de huid als aan gewrichten. Door die ontstekingsactiviteit nemen ook cardiovasculaire risico’s toe, zeggen de onderzoekers. Van de onderzochte reumapatiënten leed 19 procent aan metabool syndroom, terwijl het bij proefpersonen met psoriatische artritis om 27 procent ging.
De productinformatie voor het gebruik van aceclofenac (Biofenac) is in lijn gebracht met diclofenac, vanwege vergelijkbare risico’s van beide geneesmiddelen. Vorig jaar werd de productinformatie van diclofenac aangescherpt als gevolg van een Europese herbeoordeling van de risico’s op het hart en de bloedvaten (cardiovasculair). Dit schrijft de firma Almirall in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, reumatologen, internisten, (ziekenhuis)apothekers, geriaters, traumatologen en orthopeden. Aceclofenac behoort tot de groep van de niet-steroïdale ontstekingbestrijdende geneesmiddelen (NSAIDs) en bezit pijnstillende en ontstekingsremmende eigenschappen. Aceclofenac wordt gebruikt ter verlichting van pijn en ontstekingsverschijnselen, zoals ontstekingsachtige aandoeningen van botuiteinden van een gewricht (ook wel osteo-artritis genoemd), ontstekingsachtige aandoeningen van het bewegingsapparaat en omliggende steunweefsels (ook wel reumatoïde artritis genoemd) en bij verstijving van de wervelgewrichtjes van de wervelkolom (ook wel spondylitis ankylopoëtica genoemd). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Het is belangrijk dat alle patiënten voor de start van de behandeling met rituximab (MabThera) gescreend worden op het hepatitis B-virus (HBV). Patiënten met een actieve hepatitis B-infectie dienen niet behandeld te worden met rituximab. Aanbevolen wordt om patiënten met een positieve hepatitis B-serologie (geen actieve ziekte) door te verwijzen naar een deskundige op het gebied van leverziekten voor er begonnen wordt met de behandeling. Om HBV-reactivatie te voorkomen moeten deze patiënten volgens de gangbare medische standaarden gecontroleerd en behandeld worden. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar dermatologen, nefrologen, longartsen, klinisch immunologen en neurologen in de academische centra, oncologen, hematologen, reumatologen, hepatologen, ziekenhuisapothekers, relevante beroepsorganisaties en de betreffende specialisten in opleiding. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt).
Het eiwit fstl1, een bekend ontstekingseiwit bij reuma, is ook bij COPD-patiënten verhoogd in de longen aanwezig. De productie van dit eiwit in de longen wordt aangezet door roken en speelt een rol bij ontsteking en slecht weefselherstel bij COPD. Dat concludeert Navessa Padma Tania in haar proefschrift over de rol van fstl1 bij COPD. Zij laat zien dat niet alleen patiënten met COPD, maar ook gezonde rokers en ex-rokers hoge concentraties van dit eiwit in hun longweefsel hebben. Tania promoveert 6 oktober 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds. ‘Dit onderzoek geeft meer inzicht in het mechanisme dat zorgt voor longproblemen bij COPD,’ verklaart Reinoud Gosens, promotor van Navessa Tania en adjunct-hoogleraar bij de RUG. ‘We kunnen met deze kennis niet direct een geneesmiddel maken, maar het ontstekingseiwit fstl1 is mogelijk wel één van de aangrijpingspunten voor een toekomstig medicijn.’ Het onderzoek past goed binnen Gosens onderzoekslijn naar de verbetering van longweefselherstel. ‘Een groot probleem bij COPD is dat het longweefsel zo slecht herstelt,’ legt Gosens uit. ‘Fstl1 lijkt daarin een rol te spelen, omdat het de groeifactor BMP remt. BMP is juist belangrijk voor weefselherstel. Fstl1 remt daardoor dus het herstel.’ Een ander probleem bij COPD is de altijd aanwezige ontstekingen in de longen. Ook daarin is fstl1 een boosdoener. Het bevordert namelijk een ontstekingsreactie. ‘Dat effect van fstl1 kenden we al van onderzoek naar reuma, maar blijkt in de longen inderdaad ook aanwezig te zijn.’ Tot slot speelt fstl1 een rol bij de ontwikkeling van bloedvaten in de longen. ‘Verhoogde aanwezigheid van fstl1 in de longen kan een effectieve ontwikkeling van bloedvaten in de longen verstoren. Ook dit draagt mogelijk bij aan de klachten van COPD. Omdat fstl1 ook aanwezig is in longen van gezonde mensen, kun je niet zeggen dat het de oorzaak is van COPD. ‘Wel zien we duidelijk een verschil tussen longen van mensen die roken of gerookt hebben en longen van niet-rokers. Niet-rokers hebben dit eiwit in veel mindere mate. Het zou daarom wel kunnen dat aanwezigheid van het eiwit een persoon vatbaarder maakt voor COPD, waarschijnlijk in combinatie met andere factoren,’ denkt Gosens. Het onderzoek bevestigt wel wat we al wisten: roken veroorzaakt onomkeerbare veranderingen in de longen. Die effecten blijven, ook als je stopt met roken. ‘Dat wil niet zeggen dat stoppen met roken geen zin heeft; het is altijd veel beter dan doorgaan met roken.’ Reinoud Gosens (1977) is adjunct professor in Translational Pharmacology bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van de Faculteit Science en Engineering van de RUG. Hij promoveerde aan de RUG in 2004 en was vervolgens postdoc aan de universiteit van Manitoba in Canada tot 2007. Gosens onderzoek richt zich op mechanismen van longweefselherstel bij longaandoeningen.
Bron: RUG
Dankzij de ontwikkeling van nieuwe testen kan het lichamelijk functioneren van patiënten met de ziekte van Bechterew beter beoordeeld en geëvalueerd worden. Onderzoeker Salima van Weely ontwikkelde lichamelijke testen waarbij dagelijkse activiteiten, zoals het aantrekken van sokken, worden gemeten. De testen geven waardevolle informatie aanvullend op de gebruikelijke vragenlijst. Van Weely promoveert op 28 oktober bij VUmc. De ziekte van Bechterew begint al op jonge leeftijd (tussen de 20 en 40 jaar) en is een vorm van reumatische ontsteking die pijn, stijfheid en vergroeiing van het bekken en de wervelkolom kan veroorzaken. Lichamelijke activiteiten zoals iets oprapen van de grond of sokken aantrekken, worden moeilijker. De progressie van de ziekte en effecten van de behandelingen worden vooral met vragenlijsten gemeten. In deze vragenlijsten geven patiënten aan wat ze denken te kunnen, hierbij kunnen ze zichzelf makkelijk onder- of overschatten. Lichamelijke testen,waarbij de patiënt een activiteit daadwerkelijk uitvoert in plaats van een vragenlijst invult over wat hij of zij denkt te kunnen, geven een objectiever beeld. Zulke testenwaren er tot op heden nog niet. Onderzoeker Salima van Weely ontwikkelde acht lichamelijke testen en selecteerde er uiteindelijk drie voor gebruik in de praktijk. De testen bestaan uit het oprapen van een pen, het aantrekken van sokken en het opstaan van de grond. Uit het onderzoek blijkt dat de testen precies en betrouwbaar zijn, maar andere aspecten van het lichamelijk functioneren meten dan de vragenlijst. De testen en vragenlijsten vullen elkaar aan en geven zo een completer beeld van het lichamelijk functioneren. "Hiermee zetten we een eerste stap naar een nieuwe, betrouwbare methode om het lichamelijk functioneren van patiënten met de ziekte van Bechterew te beoordelen en evalueren", zegt Van Weely. Van Weely heeft met behulp van vragenlijsten ook gekeken naar het beloop van het lichamelijk functioneren bij patiënten die langdurig (3jaar) biologische reumaremmers kregen. In de eerste zes maanden werd het lichamelijk functioneren steeds beter, daarna bleef het stabiel. Van Weely beveelt daarom aan de effecten van de medicatie pas na zes maanden te evalueren, in plaats van na drie maanden zoals nu wordt gedaan. Ook bleek dat jongere patiënten die bij de start van de medicatie beter lichamelijk functioneerden, een lager lichaamsgewicht hadden en geen andere ziekten, na drie jaar beter functioneerden. "Het is daarom belangrijk om achteruitgang in het lichamelijk functioneren zo vroeg mogelijk te signaleren en patiënten te stimuleren een gezonde leefstijl na te streven ter voorkoming van functionele achteruitgang", stelt Van Weely
Pauline van Schouwenburg: ‘Antibodies against antibodies. Immunogenicity of adalimumab as a model’. Adalimumab (Humira) is een medicijn dat gebruikt wordt voor de behandeling van reuma en andere auto-immuunziekten. Bij een deel van de patiënten wordt adalimumab herkend als lichaamsvreemd, waardoor zij antistoffen maken tegen het medicijn en niet meer goed op de behandeling reageren. Van Schouwenburg laat zien dat 53 procent van de behandelde reumapatiënten antistoffen maakt tegen adalimumab. Ook is voor het eerst onderzocht waarom deze antistoffen zorgen voor verminderde effectiviteit van de therapie. Daaruit blijkt dat de antistoffen aan adalimumab binden en daardoor voorkomen dat het middel zijn functie uitoefent. Daarom moeten patiënten die behandeld worden met biologicals regelmatig onderzocht worden op de aanwezigheid van ADA (anti-drug antistoffen) en op de hoeveelheid geneesmiddel in het bloed.
Uit meldingen blijkt dat het gebruik van belimumab (Benlysta) kan leiden tot ernstige overgevoeligheidsreacties. Deze reacties treden soms direct na de infusie op, soms enig tijd later. Artsen moeten patiënten daarom gedurende enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste twee infusies. De productinformatie van belimumab wordt aangepast. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar reumatologen en reumatologieverpleegkundigen, internisten, nefrologen, dermatologen in lupus centra en ziekenhuisapothekers. Belimumab wordt gebruikt als aanvullende behandeling voor systemische lupus erythematosus (SLE) bij volwassenen bij wie autoantilichamen zijn aangetoond en bij wie de ziekte ondanks de standaardbehandeling nog erg actief is. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Promotie Mw.drs. Marloes van Onna. "Identifying patients with axial spondyloarthritis: On a mission to achieve timely recognition". Bij patiënten met axiale spondyloartritis (voorheen: ziekte van Bechterew) duurt het gemiddeld negen jaar voordat de diagnose wordt gesteld. Dit proefschrift toont aan dat een MRI-scan van de sacro-iliacale gewrichten (ook wel heiligbeengewrichten) het mogelijk maakt de diagnose axiale spondyloartritis op betrouwbare wijze eerder te stellen. De huisarts speelt een belangrijke rol bij het herkennen en verwijzen van patiënten met mogelijke spondyloartritis naar de reumatoloog. Dit proefschrift laat echter zien dat huisartsen lichamelijke klachten suggestief voor axiale spondyloartritis slechts beperkt herkennen. Onderwijs aan huisartsen over dit ziektebeeld bleek een effectief instrument om herkenning én verwijzing van patiënten met mogelijke spondyloartritis naar de reumatoloog te bevorderen.
Bij het gebruik van het middel rituximab (MabThera) bij patiënten met auto-immuunziekten zijn zeer zeldzame ernstige huidreacties, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN) en Stevens-Johnson-syndroom (SJS), gemeld. Eén van de meldingen was fataal. Bij patiënten met hematologische aandoeningen (aandoeningen van het bloed) zijn zeer zeldzame ernstige bulleuze huidreacties, waaronder fatale gevallen van TEN gemeld. Deze informatie was al aangegeven in de productinformatie van rituximab. Wanneer deze ernstige huidreacties optreden bij het gebruik van rituximab moet de behandeling permanent worden gestaakt. Dit schrijft de firma Roche in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van hematolgie en reumatologie. Bovendien is deze DHPC verstuurd naar oncologen, dermatologen, IC specialisten, als mede in opleiding en ziekenhuisapothekers, huisartsen en relevante beroepsverenigingen. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Het eiwit fstl1, een bekend ontstekingseiwit bij reuma, is ook bij COPD-patiënten verhoogd in de longen aanwezig. De productie van dit eiwit in de longen wordt aangezet door roken en speelt een rol bij ontsteking en slecht weefselherstel bij COPD. Dat concludeert Navessa Padma Tania in haar proefschrift over de rol van fstl1 bij COPD. Zij laat zien dat niet alleen patiënten met COPD, maar ook gezonde rokers en ex-rokers hoge concentraties van dit eiwit in hun longweefsel hebben. Tania promoveert 6 oktober 2017 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds. ‘Dit onderzoek geeft meer inzicht in het mechanisme dat zorgt voor longproblemen bij COPD,’ verklaart Reinoud Gosens, promotor van Navessa Tania en adjunct-hoogleraar bij de RUG. ‘We kunnen met deze kennis niet direct een geneesmiddel maken, maar het ontstekingseiwit fstl1 is mogelijk wel één van de aangrijpingspunten voor een toekomstig medicijn.’ Het onderzoek past goed binnen Gosens onderzoekslijn naar de verbetering van longweefselherstel. ‘Een groot probleem bij COPD is dat het longweefsel zo slecht herstelt,’ legt Gosens uit. ‘Fstl1 lijkt daarin een rol te spelen, omdat het de groeifactor BMP remt. BMP is juist belangrijk voor weefselherstel. Fstl1 remt daardoor dus het herstel.’ Een ander probleem bij COPD is de altijd aanwezige ontstekingen in de longen. Ook daarin is fstl1 een boosdoener. Het bevordert namelijk een ontstekingsreactie. ‘Dat effect van fstl1 kenden we al van onderzoek naar reuma, maar blijkt in de longen inderdaad ook aanwezig te zijn.’ Tot slot speelt fstl1 een rol bij de ontwikkeling van bloedvaten in de longen. ‘Verhoogde aanwezigheid van fstl1 in de longen kan een effectieve ontwikkeling van bloedvaten in de longen verstoren. Ook dit draagt mogelijk bij aan de klachten van COPD. Omdat fstl1 ook aanwezig is in longen van gezonde mensen, kun je niet zeggen dat het de oorzaak is van COPD. ‘Wel zien we duidelijk een verschil tussen longen van mensen die roken of gerookt hebben en longen van niet-rokers. Niet-rokers hebben dit eiwit in veel mindere mate. Het zou daarom wel kunnen dat aanwezigheid van het eiwit een persoon vatbaarder maakt voor COPD, waarschijnlijk in combinatie met andere factoren,’ denkt Gosens. Het onderzoek bevestigt wel wat we al wisten: roken veroorzaakt onomkeerbare veranderingen in de longen. Die effecten blijven, ook als je stopt met roken. ‘Dat wil niet zeggen dat stoppen met roken geen zin heeft; het is altijd veel beter dan doorgaan met roken.’ Reinoud Gosens (1977) is adjunct professor in Translational Pharmacology bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van de Faculteit Science and Engineering van de RUG. Hij promoveerde aan de RUG in 2004 en werkte vervolgens als postdoc aan de universiteit van Manitoba in Canada tot 2007. Gosens onderzoek richt zich op mechanismen van longweefselherstel bij longaandoeningen.
Bron: RUG
Uit grootschalig internationaal genetisch onderzoek vanuit de afdeling oogheelkunde, hematologie en medische genetica van het UMC Utrecht blijkt dat er een nieuw gen is ontdekt dat van belang is voor het ontstaan van de oogaandoening, birdshot chorioretinopathy (BSCR). De resultaten zijn deze week beschreven in Human Molecular Genetics. “Voor het eerst in dertig jaar is er nieuw inzicht in het ontstaan van deze oogaandoening en zien we vergelijkingen met aandoeningen zoals reuma en psoriasis, waar recent ook genetische interacties tussen HLA en ERAP zijn gevonden." vertelt onderzoeker Jonas Kuiper. Dit wijst er op dat de oogziekte BSCR ook geen infectie is, maar een chronische auto-immuunziekte, net als eerder genoemde aandoeningen reuma en psoriasis. "De resultaten van dit onderzoek zijn belangrijk voor het begrijpen van deze, en gerelateerde aandoeningen en bieden een belangrijk nieuwe aangrijpingspunt voor het ontwikkelen van nieuwe behandelingen." Bijna alle patiënten met BSCR zijn positief voor het HLA-A29 molecuul dat normaal het immuunsysteem stuurt door het presenteren van stukjes eiwit aan T-cellen. Echter, de rol van HLA-A29 in het ontstaan van de ziekte was tot nu toe onbekend. De onderzoekers vergeleken het genoom van BSCR-patiënten met controles in Nederland, Engeland en Spanje en vonden in aanvulling op HLA-A29 keer op keer dezelfde sterke associatie met het ERAP2 gen. ERAP2 maakt de stukjes eiwit die op HLA moleculen zitten (bijvoorbeeld op HLA-A29). Uit het onderzoek is gebleken dat patiënten verhoogde expressie van ERAP2 hebben. Birdshot chorioretinopathie De oogziekte Birdshot chorioretinopathie (BSCR) is een chronische oogontsteking die voorkomt bij ongeveer 200 patiënten in Nederland. De ziekte openbaart zich meestal na het 50ste levensjaar. De oorzaak hiervan is nog onbekend. De behandeling van BSCR is moeilijk, waardoor patiënten langzaam blind worden. “Met de nieuwe inzichten uit het onderzoek van de afdeling Oogheelkunde begrijpen we de aandoening veel beter en kunnen we beginnen met behandelingen die passen bij het ziektebeeld.” Het onderzoek is in samenwerking met het Oogziekenhuis Rotterdam, Radboud UMC Nijmegen, Moorfields Hospital London en Hospital Universitario de León gedaan.
Het Maastricht UMC heeft als eerste ziekenhuis in Nederland een Biologicals Veiligheidheidscommissie aangesteld. Patiënten die in aanmerking komen voor dit type medicijnen worden nu doorverwezen naar een screeningsbureau, om infectierisico's duidelijker in kaart te brengen. Dat voorkomt onnodige complicaties zeggen de oprichters M. Pierik (MDL-arts) en A. van Tubergen (reumatoloog). De commissie bestaat verder uit verschillende specialisten. Biologicals worden voorgeschreven bij chronische ontstekingsaandoeningen, waaronder reuma, de ziekte van Crohn en psoriasis. Nadeel van biologicals is dat ze erg duur zijn en gevaarlijke bijwerkingen kunnen hebben, zoals een verhoogd infectierisico.
Bij veel auto-immuunziekten zoals psoriasis is er een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Met pulse wave analyse (PWA) kunnen vroege vaatafwijkingen worden opgespoord bij systemische auto-immuunziekten, zegt H. Nienhuis van UMCG. Bij PWA registreert een drukmetertje op de polsslagader drukgolven van de hartslag. Daarmee kan de elasticiteit van de slagaderen worden afgeleid. Die is verminderd bij mensen met systemische auto-immuunziekten, die nog geen slagaderverkalking hebben. Verder blijkt de stapeling van versuikerde eiwitten (AGE’s) bij een systemische auto-immuunziekte verhoogd. Ook is er een genetische verandering in de receptor voor AGE’s, die het risico op reuma en lupus vergroot en die het risico op hart- en vaatziekten bij reumapatiënten mogelijk kan helpen voorspellen.
Patiënten hebben geregeld problemen met verpakkingen van geneesmiddelen, bijvoorbeeld blisters of strips. Vooral mensen met een beperkte handfunctie, zoals reumapatiënten en ouderen, hebben moeite met het openen van bepaalde verpakkingen. Tijdens overleg met patiënten- en consumentenorganisaties dat vorige week plaatsvond, kwam dit onderwerp ter tafel. Marjolein Weda van het Centrum voor Kwaliteit van Chemisch-Farmaceutische Producten (KCF, onderdeel RIVM) vertelde in een presentatie over een RIVM-onderzoek naar de aard en omvang van problemen tijdens gebruik van geneesmiddelen, inclusief de wet- en regelgeving die mede-verantwoordelijk zijn voor de problemen. Christa van der Burg (voorlichter bij de Reumapatiëntenbond) liet een aantal praktijkvoorbeelden zien van geneesmiddelverpakkingen waar het "fout" is gegaan: te kleine dopjes, tabletten die verkruimelen in de blister en botte injectienaalden.
Het CBG hanteert verpakkingseisen bij registratie van een geneesmiddel. Daarin zijn echter (nog) geen eisen (en tests) voor "geschiktheid voor gebruik".
Genoemde suggesties:
- Testen op gebruiksvriendelijkheid,
- Opnemen van instructies in de SPC en bijsluiter voor openen,
- Onderzoeken geschiktheid voor specifieke doelgroepen,
- Waarborgen dat de tablet/capsule ongeschonden uit de verpakking kan worden gehaald (bv. bij doordrukstrip),
- Het CBG onderkent de problemen met verpakkingen van geneesmiddelen en gaat kijken hoe een bijdrage te leveren aan verbeteringen hieraan. Signalen vanuit de praktijk en ervaringen van patiënten zijn in deze erg belangrijk.
Het is mogelijk om TNF-medicatie bij patiënten met reumatoïde artritis op proef af te bouwen. Bekend is dat TNF-medicatie leidt tot minder ziekteactiviteit en verbeterde functionaliteit. Het middel is echter ook duur: rond de 10 à 15.000 euro per patiënt per jaar. Verminderd gebruik van TNF-remmers heeft dus ook duidelijk een economische motivatie. Vandaag publiceert VUmc-reumatoloog prof. Willem Lems in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) een reactie op een belangrijke Nijmeegse studie van Van Herwaarden et al. die tot deze conclusies kwam. Het Nijmeegse onderzoek werd onlangs gepubliceerd in BMJ. Lems werd door NTvG gevraagd om hierop een commentaar te schrijven. Hij onderschrijft de uitkomsten van het onderzoek. Nader onderzoek is zeker nodig
Jicht is een vaak voorkomende gewrichtsontsteking. Toch is er over de aandoening opvallend weinig bekend en doen er, ook onder medici, hardnekkige, onbewezen opvattingen over jicht de ronde. Huisarts Hein Janssens uit Lobith zette zijn verbazing hierover om in een proefschrift (UMC St Radboud, Nijmegen). Hij deed onder andere de medisch zeer relevante ontdekking, dat jicht vaak samengaat met hoge bloeddruk en hartvaatziekten. Verder ontwikkelde hij voor artsen een jichtcalculator, waarmee ze snel kunnen vaststellen of een patiënt jicht heeft. Tot slot vond hij in prednison een efficiënt pijnstillend middel, dat voor een groot deel van de jichtpatiënten veiliger is dan de gangbare middelen. Jicht manifesteert zich als een plotselinge, extreme pijn in een gewricht, heel vaak in een grote teen. De plaats van het aangedane gewricht is meestal rood en gezwollen. De pijn is zo hevig, dat het slachtoffer zich doorgaans acuut tot de huisarts wendt. Naar schatting maakt één tot twee procent van de Westerse bevolking tenminste eenmaal een aanval van jicht mee, mannen zeven tot negen maal vaker dan vrouwen. Jicht is al beschreven ten tijde van de Griekse arts Hippocrates. De oorzaak van de gewrichtsontsteking is geen bacterie of virus, maar een opeenhoping van kristallen van urinezuur in de gewrichtsvloeistof. Het bewijs dat iemand echt jicht heeft, is de aanwezigheid van urinezuurkristallen in de gewrichtsvloeistof. Hiervoor is het aanprikken van het pijnlijke gewricht nodig. Dit gebeurt alleen bij een reumatoloog. Negentig procent van de jichtpatiënten wordt echter niet door de reumatoloog, maar door de huisarts behandeld. Janssens ontdekte dat huisartsen geneigd zijn om een artritis die zich uitsluitend voordoet in één gewricht, te beschouwen als jicht, terwijl dit lang niet altijd het geval is. Daarom heeft hij een speciale jichtcalculator ontwikkeld. Met dit instrument, dat uit zeven items bestaat, kan elke huisarts gemakkelijk vaststellen, hoe groot de kans is dat de patiënt jicht heeft. De jichtcalculator is te vinden op de website van het UMC St Radboud. Gangbare middelen die huisartsen voorschrijven om de pijn bij jicht te bestrijden zijn de zogenoemde NSAID"s, zoals ibuprofen en naproxen. Deze hebben echter bijwerkingen, die gevaarlijk kunnen zijn voor ouderen of voor mensen met een hartvaatziekte of nierziekte. Janssens deed een gerandomiseerd geneesmiddelenonderzoek en ontdekte dat een korte kuur met prednison even goed werkt tegen jichtpijn als naproxen. Tegen een kortdurende prednisonkuur, maximaal vijf dagen, bestaan nauwelijks medische bezwaren, terwijl deze behandeling veel beter rekening houdt met de vaak belaste voorgeschiedenis van de, meestal oudere, jichtpatiënt. Daarom beveelt Janssens prednison als eerste-keusbehandeling aan. Eén van de "fabels" over jicht is, dat jicht een bijwerking zou zijn van plaspillen. Plaspillen worden voorgeschreven aan mensen met een hoge bloeddruk of een hartvaatziekte. Janssens ontdekte dat niet de plaspillen hier de boosdoener zijn, maar de relatie tussen jicht enerzijds en hoge bloeddruk en hartvaatziekten anderzijds. "Dit heeft twee belangrijke consequenties," zegt Janssens. "Om te beginnen moet iemand die plaspillen gebruikt en jicht heeft, vooral niet stoppen met die medicatie. Plaspillen zijn erg belangrijk voor de patiënten; ze hebben die nodig voor hun hoge bloeddruk of hartfalen. En in de tweede plaats moeten huisartsen beseffen dat iemand die zich meldt met jicht, grotere risico"s heeft op hartvaatziekten. Het zou dus goed zijn als huisartsen patiënten met jicht screenen op deze risico"s".
Donderdag 30 maart is in het LUMC het startschot gegeven voor RegMed XB, een nieuw samenwerkingsverband voor regeneratieve geneeskunde. RegMed XB heeft grote ambities: genezing in plaats van symptoombestrijding voor patiënten met chronische ziekten. Met een startbudget van 25 miljoen euro, en het voornemen dat de komende 10 jaar uit te breiden tot 250 miljoen, trekken universiteiten, gezondheidsfondsen, bedrijven en overheid samen op. In Nederland lijden miljoenen mensen aan een chronische ziekte zoals diabetes, nierziekten of de reumatische aandoening artrose. Onderzoek naar deze ziekten richt zich vaak op het bestrijden of behandelen van symptomen. De partners binnen RegMed XB willen meer dan dat. Met regeneratieve geneeskunde werken ze aan het genezen van patiënten door het herstellen van weefsels en organen. Het betekent dat zieke weefsels en organen hersteld kunnen worden, zodat er geen transplantatie meer nodig is. De eerste fase van RegMed XB loopt sinds januari 2017. Het onderzoek richt zich op nieuwe behandelingen voor patiënten met osteoartritis (artrose), diabetes en nierziekten. Twee van deze onderzoekslijnen worden geleid door het LUMC. Internist-endocrinoloog Eelco de Koning werkt aan een therapie waarbij nieuwe, lichaamseigen cellen die insuline produceren in het lichaam worden gebracht. Nefroloog Ton Rabelink doet onderzoek naar het herstel van nierweefsel met lichaamseigen cellen en het kweken van een nier op maat.
Bron: LUMC
Meer dan tien keer hoger risico op een maagbloeding bij combinatie van pijnstiller met ander geneesmiddel Medicijnen combineren is gevaarlijker dan gedacht. Het risico op maagbloedingen kan meer dan vertienvoudigen bij gelijktijdig gebruik van een lage dosis aspirine of bepaalde NSAID’s met een andere geneesmiddel. Dat schrijven onderzoekers van het Erasmus MC in het oktobernummer van wetenschappelijk tijdschrift Gastroenterology. Naar schatting maakt 30 procent van de mensen in Nederland met enige regelmaat gebruik van de vrij verkrijgbare pijnstillers uit de groep NSAID’s zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen. Vaak nemen zij daarnaast ook nog andere medicijnen. Van deze pijnstillers en bepaalde andere medicijnen, zoals aspirine, steroïden en sommige bloeddruk verlagende middelen, is bekend dat zij de kans op een maagbloeding verhogen. “Maar er is weinig bekend over de risico’s wanneer de pijnstillers in combinatie met deze andere medicijnen worden gebruikt”, zegt Gwen Masclee, eerste auteur en onderzoekster op de afdeling Medische Informatie van het Erasmus MC. “Wij vroegen ons af of we de risico’s van deze medicijnen bij elkaar op kunnen tellen of dat ze misschien elkaars werking extra versterken. Uit ons onderzoek blijkt dat het combineren van medicijnen gevaarlijker is dan gedacht en dat de kans op maagbloedingen zelfs kan vertienvoudigen.” De onderzoekers bestudeerden de gegevens van 114.835 patiënten uit Denemarken, Italië en Nederland die in de afgelopen vier tot tien jaar een maagbloeding kregen. Zij brachten van elf verschillende groepen medicijnen in kaart hoe hoog het risico is op een maagbloeding bij gebruik van deze middelen en of er een versterkende werking is wanneer deze medicijnen gecombineerd worden met aspirine, niet selectieve NSAID’s en de zogenoemde veiligere COX-2 ontstekingsremmers. Masclee: “Bij alle onderzochte medicijnen is er een hoger risico op een maagbloeding, maar het effect wordt versterkt wanneer medicijnen gecombineerd worden met een NSAID. Dit extra risico op een maagbloeding is het hoogst bij gelijktijdig gebruik van een niet selectief NSAID, zoals ibuprofen, met steroïden. Bij de steroïden gaat het dan om de tabletten die veel mensen met de longziekte COPD en reuma slikken. Een andere risicovolle combinatie is een niet selectief NSAID met een bloeddruk verlagende aldosteron antagonist. Bij beide voorbeelden is het gebruik van een selectief NSAID, de voor de maag veiligere COX-2 ontstekingsremmer, minder risicovol. Opvallend is dat juist de combinatie van een COX-2 ontstekingsremmer met lage dosis aspirine minder veilig is dan lage dosis aspirine met een niet selectief NSAID.” “Het veiligst is natuurlijk om geen medicijnen te combineren”, zegt Masclee. “Helaas is dat niet voor iedereen mogelijk en is het soms kiezen tussen medicijnen met de minste bijwerkingen. Patiënten met een chronische aandoening en gebruikers van NSAID’s kunnen zelf het risico op problemen zo klein mogelijk houden door vooraf altijd het advies van de huisarts in te winnen of om de apotheker om advies te vragen en niet zelf naar de drogist te gaan om een NSAID te kopen.” Artsen kunnen de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om gerichter NSAID’s en andere medicijnen voor te schrijven. De studie is online terug te vinden op de website van het wetenschappelijk tijdschrift Gastroenterology.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Imbruvica (ibrutinib), bedoeld voor de behandeling van patiënten met recidiverend of refractair mantel cel lymfoom (MCL) en van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die ten minste één andere therapie hebben ondergaan of als eerste behandeling bij de aanwezigheid van 17p deletie of TP53 mutatie bij patiënten waarbij chemo-immunotherapie ongeschikt is.
- Zydelig (idelalisib), bedoeld in combinatie met rituximab voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die ten minste één andere therapie hebben ondergaan of als eerste behandeling bij de aanwezigheid van 17p deletie of TP53 mutatie bij patiënten waarbij chemo-immunotherapie ongeschikt is en als monotherapie bij folliculair lymfoom na ten minste twee behandelingen.
- Xultophy (insulin degludec / liraglutide), een combinatie product, bedoeld voor de behandeling van diabetes mellitus type II ter verbetering van de bloedglucoseregulatie in combinatie met orale bloedsuikerverlagende geneesmiddelen indien de werkzame stoffen alleen of in combinatie met basaal insuline geen adequate bloedglucoseregulatie geven.
- Accofil (filgrastim), een biosimilar van Neupogen en derhalve voor dezelfde indicaties geregistreerd.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicatie:
- Baraclude (entecavir), het gebruik is uitgebreid naar kinderen tussen 2-18 jaar, maar alleen met een gecompenseerde leverziekte en alleen bij nucleoside-naïeve patiënten.
- Busilvex (busulfan), een uitbreiding van de indicatie als voorbereidende behandeling voorafgaand aan hematopoëtische stamceltransplantatie (HPCT) bij volwassen patiënten, maar alleen als ze kandidaat zijn voor een verminderde intensiteit conditionering (RIC) regime.
- Ecalta (anidulafungin), een uitbreiding van de indicatie naar patiënten met invasieve candidiasis, zodat nu ook patiënten met te weinig neutrofiele cellen het geneesmiddel kunnen gebruiken.
- Humira (adalimumab), uitbreiding van de indicatie waardoor het middel nu ook gebruikt kan worden voor de behandeling van enthesitis-gerelateerde artritis bij kinderen van 6 jaar en ouder, die onvoldoende reageren op andere behandelingen.
- Ozurdex (dexamethason), een uitbreiding van de indicatie naar toediening in het oog voor de behandeling van diabetes maculair oedeem, bij patiënten die onvoldoende reageren op niet-corticosteroïden therapie dan wel deze niet kunnen gebruiken, of bij patiënten met een kunstlens.
- RoActremra (tocilzumabum), een uitbreiding naar een eerstelijnsindicatie voor de behandeling van ernstige, actieve en progressieve reumatoïde artritis (RA) bij volwassenen die niet eerder behandeld zijn met methotrexaat.
- Xgeva (denosumab), een uitbreiding van de indicatie naar behandeling van reusceltumor van het bot in volwassenen en in adolescenten met een volgroeid lichaam.
Uitkomst herbeoordelingsprocedure morning-afterpil
Zie: Morning-afterpil geschikt voor alle vrouwen, ongeacht het lichaamsgewicht (24 juli 2014).
Terugtrekking aanvraag handelsvergunning
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Neofrodex(dexamethason acetaat), voor de behandeling van multiple myeloom, is door de firma teruggetrokken. Als reden wordt aangegeven dat het voor het bedrijf onmogelijk is om op tijd additionele data betreffende de kwaliteit aan te leveren. De CHMP had om deze aanvullende data gevraagd om verzekerd te zijn van een voldoende constante kwaliteit van het geneesmiddel.
CMDh besluit over PRAC aanbeveling methadondrank met povidon als hulpstof
De CMDh heeft besloten om de handelsvergunningen te schorsen van methadondranken die povidon met een hoog moleculair gewicht als hulpstof bevatten. Dit is in lijn met de eerder uitgebrachte PRAC aanbeveling. In Nederland zijn geen povidon-bevattende methadondranken op de markt.
Bij patiënten met MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance) werkt het immuunsysteem niet goed. Ze zijn daardoor extra vatbaar voor virussen, maar griepvaccins blijken voor deze groep geen oplossing te zijn. De aandoening blijkt de respons van het lichaam op een griepvaccin nadelig te beïnvloeden. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Sarah Tete. Monoklonale gammopathie is een aandoening waarbij in het bloed of de urine bepaalde antilichamen gevonden worden. Als onduidelijk is waardoor die antilichamen in het bloed voorkomen, spreekt men van Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance (MGUS). Het komt veel voor en wordt vaak geassocieerd met veroudering, omdat het overwegend voorkomt bij mensen ouder dan zeventig jaar. MGUS wordt vaak alleen bij toeval ontdekt. Wetenschappers begrijpen nog niet precies waardoor het veroorzaakt wordt en welke invloed MGUS heeft op het immuunsysteem. In enkele gevallen ontwikkelt MGUS zich tot Multipel Myeloom, een kwaadaardige woekering van plasmacellen. Tete ontdekte dat MGUS een belangrijke impact heeft op de humorale respons op griepvaccins, oftewel op de immuunreactie via de lichaamsvloeistoffen. Omdat een goede werking van de afweercellen voor MGUS-patiënten cruciaal is, pleit Tete er voor vaccinatie in een vroeg stadium van de aandoening te stimuleren. Ook moet er volgens haar meer onderzoek komen naar de onderliggende immuungebreken zodat effectieve vaccinatiestrategieën ontwikkeld kunnen worden. Sarah Tete (1987) studeerde Farmacologie (BSc) aan de University of Portsmouth (Verenigd Koninkrijk). Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Reumatologie en Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de afdeling Cancer Sciences van de University of Southampton (Verenigd Koninkrijk). Tete werkt als onderzoeker op het Influenza centrum in het Haukeland universiteitsziekenhuis in Bergen (Noorwegen).
Behandeling van psoriatische artritis kan ook gehoor- en evenwichtsproblemen verminderen. Deze klachten zijn een veel voor komende comorbiditeit bij psoriatische artritis, zeggen onderzoekers van een Spaanse reumakliniek. Het gehoor en het evenwichtsorgaan zijn nauw met elkaar verbonden. Van de onderzochte mensen met psoriatische artritis had bijna een derde gehoorproblemen, terwijl van de gezonde proefpersonen daar slechts 6,7 procent daar aan leed. Bijna een kwart van de psoriatische-artritispatiënten had ook evenwichtsproblemen. Deze klachten worden volgens de onderzoekers veroorzaakt door de chronische ontstekingsactiviteit. Andere comorbiditeiten van psoriatische artritis zijn hart- en vaatziekten en metabool syndroom.
Technologie ontwikkelen die leidt tot innovatieve, sterk gepersonaliseerde patiëntenzorg: dat is het doel van een intensievere samenwerking van het UMC Utrecht (Regeneratieve Geneeskunde), de Universiteit Utrecht (Faculteit Diergeneeskunde) en de Universiteit Twente (instituut MIRA), bekrachtigd op 4 oktober. ‘Personalized healthcare’ kan betekenen: behandeling tegen kanker, toegesneden op de individuele patiënt, dankzij kankerdiagnostiek tot op celniveau. Het kan ook betekenen: reparatie van beschadigd lichaamsweefsel, zoals bot of kraakbeen, met 3D geprint weefsel van lichaamseigen cellen. Of het kan betekenen: draagbare kunstorganen die natuurlijker passen bij het lichaam. Micro-imaging, biofabrication en bio-artificial organs zijn de drie gebieden waarop UMC Utrecht, UU en de UT (instituut MIRA), hun samenwerking gaan intensiveren. De drie gebieden versterken elkaar ook nog eens, en ze staan hoog op onder meer de Europese onderzoeksagenda Horizon 2020. Dankzij imaging technieken tot op het niveau van de enkele cel, of kleiner, is het mogelijk om te kijken naar die ene circulerende tumorcel die uitzaaiingen tot gevolg kan hebben. Weten we meer over die cel, dan kunnen we ook de remedie testen. Micro-imaging is het project van Dr. Hugo Snipprt (UMC Utrecht) en prof. Leon Terstappen (UT). Kun je gewrichtsschade of –slijtage herstellen met weefsel dat je 3D print met lichaamseigen cellen? Of kun je een mini-gewricht maken op een chip, om onderzoek te doen naar de beste behandeling van bijvoorbeeld artrose, zonder dat daarvoor proefdieren nodig zijn? Biofabrication is het project van prof. Jos Malda (UU, Diergeneeskunde en UMC Utrecht), prof. Renee van Weeren (UU, Diergeneeskunde) en prof. Marcel Karperien (UT). We zijn niet zo ver meer verwijderd van een draagbare kunstnier. Dankzij biofabricage kunnen we kunstorganen dichterbij de natuurlijke processen in het lichaam brengen. Het wordt dan een bio-kunstmatig orgaan dat nog beter past bij het individu. Micro-imaging helpt dan bijvoorbeeld bij het monitoren van de bloedzuivering. Dit is het project van prof Dimitrios Stamatialis (UT) en prof Marianne Verhaar (UU, UMC Utrecht). De samenwerking tussen het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het MIRA Instituut van de UT, is op 4 oktober bekrachtigd met een handtekening van prof. Thom Palstra (rector UT), prof. Frank Miedema (vice-voorzitter Raad van Bestuur UMC Utrecht) en prof. Wouter Dhert (decaan faculteit Diergeneeskunde, UU). Bij die gelegenheid was er ook een paneldiscussie waaraan vertegenwoordigers van onderzoeksfinanciers KWF Kankerbestrijding, de Nierstichting en het Reumafonds deelnamen.
Bron: UMC
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder 1 weesgeneesmiddel.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Cyltezo is een biosimilar van Humira (adalimumab) bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriasis, psoriasis, plaque psoriasis bij pediatrische patiënten, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
- Elebrato Ellipta en Trelegy Ellipta zijn vaste dosis combinaties van fluticasonfuroaat, umeclidinium en vilanterol bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Nyxoid (naloxon) is een opioïde antagonist bestemd voor de behandeling van een bekende of vermoede overdosering van opioïden, zich manifesterend door ademhaling en/of depressie van het centraal zenuwstelsel. Zubsolv (buprenorfine / naloxon) is een combinatie van een opioïdagonist en een opioïdantagonist bestemd voor de behandeling van afhankelijkheid van opioïden, binnen een kader van medische, sociale en psychologische behandeling.
Nyxoid en Zubsolv zijn hybride aanvragen. Dit betekent dat de handelsvergunning voor een deel gebaseerd was op de resultaten van preklinische testen en klinische onderzoeken met een referentiegeneesmiddel en voor een deel op nieuwe gegevens. - Ontruzant (trastuzumab) is een biosimilar bestemd voor de behandeling van borstkanker in een vroeg stadium of gemetastaseerde borstkanker en gemetastaseerde maagkanker. Ontruzant is de eerste biosimilar met trastuzumab dat van de CHMP een positief advies krijgt.
- Tookad (padeliporfine) is bestemd als monotherapie voor de fotodynamische behandeling van niet eerder behandeld, unilateraal, laag risico adenocarcinoom van de prostaat met specifieke kenmerken van de patiënt en de tumor die beschreven staan in de IB tekst.
- Tremfya (guselkumab) is een gehumaniseerd IgG1-monoklonaal-antilichaam dat de werking van interleukine-23 (IL-23) blokkeert bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- VeraSeal (humaan fibrinogeen / humaan trombine) is een weefsellijm bestemd als chirurgie-ondersteunende behandeling in volwassenen in het geval dat standaard chirurgische technieken niet volstaan. Het wordt gebruikt bij de verbetering van de bloedstolling en als ondersteuning van de hechtingen bij vasculaire chirurgie.
- Zejula (niraparib) is een antineoplastisch weesgeneesmiddel en als monotherapie bestemd voor de onderhoudsbehandeling van volwassen patiënten met platina-gevoelig recidief hooggradig sereus epitheel ovariumkanker, eileiderkanker of primaire peritoneaal kanker in response (compleet of partieel) na platina-gebaseerde chemotherapie.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Benlysta (belimumab) is een humaan IgG1λ monoklonaal antilichaam en is nu ook beschikbaar als een oplossing voor injectie voor subcutaan gebruik.
- Firazyr (icatibant) is een selectieve bradykinine B2 receptor antagonist en is nu ook beschikbaar voor kinderen vanaf 2 jaar.
- Stribild (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir disoproxil) is een antiretroviraal middel en is nu ook beschikbaar voor adolescenten van 12 tot en met 18 jaar met een gewicht vanaf 35 kg.
- Tasigna (nilotinib) is nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten met nieuw gediagnostiseerde Philadelphia-chromosoom positieve chronische myeloide leukemie (CML) in de chronische fase. Het middel is ook bestemd voor pediatrische patiënten met chronische fase Philadelphia-chromosoom positieve CML met resistentie of intolerantie voor eerdere therapie, inclusief imatinib.
Uitkomst herbeoordeling negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen
De aanvragers voor Adlumiz (anamorelinehydrochloride), Humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa XBiotech (humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa) en Masipro (masitinib) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van mei 2017. Het comité heeft de eerste adviezen opnieuw beoordeeld en bevestigt de adviezen, die eerder zijn uitgebracht, om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen.
Het comité geeft verder een negatief advies voor een aanpassing van de therapeutische indicatie van Raxone.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor de handelsvergunning voor Fulphila (pegfilgrastim), Ogivri (trastuzumab) en Tigecycline Accord (tigecycline) zijn ingetrokken.
Fulphila zou bestemd zijn voor de vermindering van neutropenie bij patiënten die kankerbehandelingen krijgen.
Ogivri zou bestemd zijn voor de behandeling van borstkanker en maagkanker.
Tigecycline Accord zou bestemd zijn voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen (cSSTI), uitgezonderd diabetische voetinfecties en gecompliceerde intra-abdominale infecties (cIAI).
Een aanvraag om de indicatie van Opdivo (nivolumab) uit te breiden naar de behandeling van leverkanker is eveneens ingetrokken.
Uitkomst heronderzoek factor VIII geneesmiddelen
De CHMP concludeert dat er geen duidelijk en consistent bewijs is van een verschil in de ontwikkeling van remmers tussen de twee klassen factor VIII-geneesmiddelen. Dit zijn geneesmiddelen verkregen uit plasma en geneesmiddelen gemaakt met behulp van recombinant-DNA-technologie.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Committee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 11-14 september 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
De ontstekingsremmer anakinra helpt niet tegen vermoeidheidsklachten bij vrouwen met het chronisch vermoeidheidssyndroom. Dat blijkt uit een onderzoek van het Radboudumc onder 50 vrouwen met ernstige vermoeidheidsklachten dat op 7 maart verschijnt in Annals of Internal Medicine. De diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) wordt gesteld als mensen onder meer langer dan een half jaar ernstig vermoeid zijn zonder duidelijke verklaring, met daarnaast minimaal vier bijkomende klachten waaronder hoofdpijn, toename van klachten na lichamelijke inspanning en spierpijn. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het ontstekingseiwit interleukine-1 (IL-1) een rol kan spelen bij de ziekte. Dit eiwit zet een afweerreactie in gang en beïnvloedt de signaaloverdracht in zenuwcellen, wat de klachten bij CVS kan verklaren. Het remmen van IL-1 met de ontstekingsremmer anakinra zou de vermoeidheidsklachten kunnen verminderen. Bij andere ziektes die gepaard gaan met vermoeidheidsklachten, zoals reumatische artritis en diabetes verminderde behandeling met anakinra de vermoeidheidsklachten. Omdat CVS voornamelijk voorkomt bij vrouwen, bekeken de onderzoekers gedurende vier weken het effect van een dagelijkse injectie van 100 mg anakinra bij 25 vrouwen met ernstige CVS-klachten. Een tweede groep van 25 vrouwen kreeg injecties met een placebo. Na de behandelingen bleek er geen verschil in de ernst van de vermoeidheidsklachten tussen de twee groepen. Als IL-1 dus al een rol speelt bij CVS, helpt het onderdrukken ervan met anakinra niet tegen de ernstige vermoeidheidsklachten. De onderzoekers keken ook naar de effecten van de behandeling op andere gevolgen van CVS, zoals beperkingen in het dagelijks leven, psychische stress en pijnklachten. Ook hier vonden de onderzoekers geen positieve effecten van de behandeling, zowel op vier weken na de start van het onderzoek, als op 24 weken.
Bron: Rabdboudumc
Corticosteroïden (medicijnen die ontstekingen of zwellingen onderdrukken) geven vaak psychische bijwerkingen, zoals slaapproblemen en depressie. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum en collega’s gaan onderzoeken hoe ze deze bijwerkingen kunnen voorkomen. Zij krijgen voor hun onderzoek een subsidie van ZonMw en de Hersenstichting. Ruim 800 duizend Nederlanders gebruiken corticosteroïden. “Een deel van hen krijgt te maken met psychische bijwerkingen zoals een sombere stemming en slaapproblemen”, vertelt hoofdonderzoeker prof. Onno Meijer (LUMC). “Soms gaat het zelfs om zeer ernstige depressieve of angstklachten, psychose of (gedachten aan) zelfmoord.” “Ons doel is het testen van een behandeling om deze psychische problemen te verminderen”, zegt Meijer. “We richten ons daarbij op dexamethason, een veel voorgeschreven corticosteroïd. Patiënten die een hersenoperatie ondergaan, gaan we behalve dexamethason ook het lichaamseigen hormoon cortisol toedienen. Het idee is dat cortisol het normale hormonale evenwicht in de hersenen kan herstellen, waardoor de psychische bijwerkingen sterk zullen verminderen.” De onderzoekers bestuderen ook tumoren en hersenweefsels die tijdens een deel van de operaties verwijderd worden. “Zo kunnen we in het laboratorium kijken hoe cortisol gewerkt heeft op het niveau van cellen en moleculen.” De toediening van cortisol kan ook positieve effecten hebben op andere ziekten waarbij synthetische corticosteroïden worden gegeven, zoals astma, reuma, sarcoïdose en bepaalde vormen van kanker. Dat veel patiënten baat kunnen hebben bij dit onderzoek, blijkt ook uit het feit dat de aanvraag is ondersteund door vier patiëntenverenigingen. Meijer: “Het zijn patiëntenverenigingen voor heel verschillende ziektes, die allen het probleem van de bijwerkingen herkennen. Dat laat zien dat er behoefte aan dit soort onderzoek is bij de patiënt, en dat is voor ons zeer motiverend.” De subsidie van 300 duizend euro komt van het ZonMw-programma Translationeel Onderzoek en de Hersenstichting. Naast het LUMC zijn ook het ErasmusMC en het Universitair Medisch Centrum Utrecht bij het onderzoek betrokken.
Bron: LUMC
Ingrid Meulenbelt is benoemd tot hoogleraar bij de afdeling Medische Statistiek en Bio-informatica, sectie Moleculaire Epidemiologie, van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Haar onderzoek focust zich op een ziekte waar 1,2 miljoen mensen in Nederland mee te kampen hebben en waartegen (nog) geen werkend medicijn is: artrose. Professor Ingrid Meulenbelt“Zolang als ik me kan herinneren, wilde ik onderzoeker worden”, vertelt Meulenbelt. “Vanwege mijn fascinatie voor het ontstaan van ziekten koos ik na mijn propedeuse biologie voor de richting medische biologie. Mijn promotieonderzoek ging over de invloed van genen bij het ontstaan van artrose. Sindsdien ben ik me bezig blijven houden met het ontstaan van artrose: een complexe puzzel omdat de ziekte per patiënt enorm verschilt.” Het ontleden van die puzzel, mede mogelijk gemaakt door een Vici-subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en door subsidies van het Reumafonds, omvat verschillende innovatieve, geïntegreerde projecten. Door ziek weefsel en ‘gewoon’ weefsel te vergelijken, brengen Meulenbelt en haar onderzoeksgroep in het eerste deel van het onderzoek de ziekteprocessen in verschillende patiënten in kaart. Om vervolgens te bekijken welke genen van kritisch belang zijn het voor veroorzaken van de ziekte in verschillende groepen van patiënten. “Een medicijn ontwikkelen voor een eenduidig ziektebeeld is het meest effectief” verduidelijkt Meulenbelt. Een volgende stap in het onderzoek bestaat uit de zogenaamde functionele studies op basis van kraakbeen en stamcellen. Dit zijn experimenten met stukjes gekweekt kraakbeen en bot. Door mechanische belasting of andere ‘triggers’ zal artrose worden gegenereerd én onderzocht worden waar het mis gaat. In het vierde project tot slot, draait het om doelgericht herkennen van artrosesubtypen. Hiervoor onderzoekt het team RNA-deeltjes in het bloed van patiënten die als signaalmoleculen iets vertellen over het ziekteproces in de weefsels van het gewricht. “We werken steeds toe naar het volgende probleem”, zo vat Meulenbelt de logica van de onderzoeksactiviteiten samen. Nieuwsgierigheid is daarbij een belangrijke drijfveer. “Dit is ook mijn boodschap aan de masterstudenten Biomedische wetenschappen die zich inschrijven voor de ‘frontiers of science’ cursus. We beschikken over eigen, uniek materiaal van circa 400 patiënten, verzameld in nauwe samenwerking met de afdeling Orthopedie. Dat maakt het project uniek en heeft het een belangrijke impuls gegeven. In de afgelopen jaren hebben we continu kleine stappen gezet in de aanpak van de mismatch tussen de behandeling en de behoefte van artrose-patiënten. Hiermee komt een therapie op maat langzaam maar zeker dichterbij.” Ingrid Meulenbelt studeerde in 1990 cum laude af in de medische biologie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1997 promoveerde ze aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar genetische factoren van artrose. Sindsdien is zij, in verschillende functies maar in hetzelfde onderzoeksveld, werkzaam bij het Leids Universitair Medisch Centrum.
Bon: LUMC
Drie keer per dag medicatie gebruiken, áltijd vetten en calorieën tellen, op vaste tijden naar de supermarkt en altijd noodmedicatie mee; chronisch zieke patiënten hebben veel leefregels. Artsen, verpleegkundigen en andere zorgverleners weten dit goed te adviseren, maar begrijpen ze ook hoe het is om zo elke dag te moeten leven? Om daar achter te komen gaan vanaf 9 mei meer dan 120 medewerkers van het UMC Utrecht en Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ) de ‘serious challenge’ aan en 14 dagen leven volgens de gesimuleerde leefregels van een chronisch zieke jongere. In Nederland heeft 15 procent van de bevolking jonger dan 18 jaar een chronische aandoening. Deze patiënten moeten zich in het dagelijks leven aan veel regels houden. Drie keer per dag medicatie slikken bijvoorbeeld, beweegnormen halen of een streng dieet volgen. Patiënten met een taaislijmziekte (cystic fibrosis) mogen zelfs niet tussen 17.00 en 20.00 uur naar de supermarkt, omdat de kans op infecties dan een stuk groter is door de hoeveelheid mensen in de winkel. Tijdens de challenge volgen medewerkers twee weken lang een aantal vooraf bepaalde leefregels, om beter te kunnen begrijpen waar patiënten tegenaan lopen. “Kors van der Ent, kinderlongarts en één van de initiatiefnemers van de serious challenge: “Natuurlijk kunnen we ons nooit precies hetzelfde voelen als een echt zieke patiënt en reageert iedereen op zijn eigen manier. Door deze actie willen we beter ervaren hoe lastig het soms voor ze is om zich aan deze regels te houden”. Stefan van Geelen, onderzoeker en mede-initiatiefnemer, vult aan: “Juist voor patiënten die wel verminderde lichaamsfuncties hebben, maar geen directe klachten ervaren is het extra lastig om zich aan alle regels te houden. Door de challenge hopen we patiënten nog beter te begrijpen en daardoor de zorg beter af te kunnen stemmen op de individuele patiënt.” De serious challenge is onderdeel van de Child Health week. Tijdens deze week, van 8 – 12 mei 2017, laat het WKZ aan haar medewerkers en bezoekers (ouders en patiënten) zien en ervaren hoe wetenschappelijk onderzoek bijdraagt aan betere zorg in het WKZ. Zij kunnen presentaties volgen over hoe het WKZ samen met patiënten onderzoek doet en over onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat er steeds meer maatwerk behandelingen voor kinderen mogelijk zijn. Er is onder andere een publiekslezing (interessant voor jong én oud) over jeugdreuma en er zijn allerlei activiteiten in de hal van het WKZ.
In de gezondheidszorg is nog weinig bewustzijn over man/vrouw verschillen. Ziekten worden bij vrouwen minder snel herkend en medicijnen en behandelmethoden werken vaak anders in het vrouwelijk lichaam. Dit komt omdat ze vooral zijn afgestemd op het mannenlichaam. Naast hart- en vaatziekten worden ook andere ziekten bij vrouwen soms minder snel herkend en minder goed behandeld. Voor het eerst vragen in VUmc verschillende vakgebieden aandacht hiervoor. Op Dress Red Day 2015 op 29 september met een lezingenreeks ’s middags, en een talkshow ’s avonds, samen met WOMEN Inc. Op Dress Red Day staan hart- en vaatziekten bij vrouwen centraal. Hart- en vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer 1 bij vrouwen. Zowel zorgprofessionals als vrouwen zelf onderkennen dit nog onvoldoende. Maar ook in andere ziektebeelden ontbreekt meestal een gendersensitieve aanpak. Daarom is er op VUmc aandacht voor gendersensitieve zorg binnen diverse specialismes. Tijdens de middaglezingen op 29 september komen onder meer aan de orde reumatologie, neurochirurgie en longziekten. Dat er grote verschillen tussen mannen en vrouwen zijn, wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door het feit dat hartklachten bij mannen veelal worden veroorzaakt door een vernauwing in de grote bloedvaten van het hart. Terwijl bij vrouwen de klachten anders kunnen zijn en het probleem bij jonge en middelbare vrouwen veelal in de kleine bloedvaatjes zit. Dit is echter met de huidige technieken niet goed vast te stellen en ook niet goed te behandelen. Dit kan leiden tot onnodig overlijden, invaliderende klachten, frequent ziekenhuisbezoek, onnodig onderzoek en hoge kosten. Yolande Appelman (interventie-cardioloog en een van de organisatoren van de bijeenkomsten op VUmc) zegt hierover: "Er is op dit moment onvoldoende kennis om vrouwen met hart- en vaatziekten de juiste diagnose en behandeling te geven terwijl het doodsoorzaak nummer 1 is. Dit moet echt anders!" bron: Persbericht
Olga Karpus: ‘The stromal component in rheumatoid arthritis: CD55 expression, cell death and beyond’. In het gewricht komt het eiwit CD55 in overvloed voor. Het heeft twee functies. Het kan de activatie van het immuunsysteem voorkomen en een interactie aangaan met bloedcellen. Karpus beschrijft de rol van CD55 in gezonde gewrichten en hoe de rol verandert bij het ontstaan van reumatoide artritis. Karpus toont aan waarom er zo veel CD55 in de gewrichten aanwezig is. Ze stuitte daarbij op een netwerk van vezels in de bekledende laag van de gewrichtsholte. Het laatste deel van haar proefschrift gaat over de ontdekking dat het nabootsen van een virale infectie in gewrichtscellen leidt tot geprogrammeerde celdood, via een mechanisme dat nog niet is ontdekt.
Echografisch onderzoek van de speekselklieren blijkt een betrouwbare methode om de diagnose ‘syndroom van Sjögren’ te stellen. Dat maakt deze techniek een goede aanvulling op onderzoek dat meer belastend is voor patiënten, zoals het chirurgisch wegnemen van een stukje speekselklier, al kan het zulk onderzoek niet helemaal vervangen. Tot die conclusie komt Konstantina Delli in een van de studies in haar tweede promotieonderzoek. Naar schatting ongeveer 1 op iedere 2000 mensen heeft het syndroom van Sjögren (SS). Vrouwen krijgen de ziekte vaker dan mannen. Bij patiënten met SS zijn de vocht afscheidende klieren, vooral de traan- en speekselklieren, chronisch ontstoken. Patiënten hebben daardoor last van droge ogen, een droge mond, vermoeidheid en spier- en gewrichtsklachten. SS is de meest voorkomende auto-immuunziekte na reumatoïde artritis. Delli stond in haar onderzoek stil bij nieuwe manieren om de ziekte vast te stellen en te behandelen, en ze onderzocht de betrouwbaarheid van informatie over SS op internet. De promovenda stelde vast dat echografisch onderzoek van de speekselklieren een betrouwbare techniek is om Sjögren te diagnosticeren. Mogelijk kan echografie een aanvulling zijn op de andere testen die worden gebruikt om Sjögren te diagnosticeren of kan deze techniek zelfs een meer invasieve techniek vervangen. Wel is het volgens Delli dan belangrijk dat dezelfde echografist een patiënt blijft volgen, omdat hij beter dan een collega in staat is om nieuwe echobeelden te duiden. Verder stelde Delli vast dat rituximab het beste werkt bij patiënten bij wie een groot aantal B-cellen (een soort afweercellen) in het speekselklierweefsel aanwezig is. Deze kennis kan worden gebruikt om een behandeling met rituximab beter op de patiënt af te stemmen. Ten slotte bleek dat patiënteninformatie op internet (zoals filmpjes op YouTube) dikwijls onjuiste of misleidende informatie bevatten, wat patiënten op het verkeerde been kan zetten. De kennis uit deze verschillende studies kan helpen om de diagnose, behandeling van en patiëntenvoorlichting aan patiënten met het syndroom van Sjögren te verbeteren. Konstantina Delli (1980) studeerde tandheelkunde aan de universiteiten van Thessaloniki en Athene (Griekenland), en verwierf in 2012 een eerste doctoraat in de tandheelkunde aan de universiteit van Bern (Zwitersland). Zij verrichtte haar tweede promotieonderzoek binnen de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (MKA) en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Delli blijft als onderzoeker en tandarts Oral Medicine werkten bij de afdeling MKA van het UMCG.
Bron: RUG
De anti-angiogenetische eigenschappen van thalidomide lagen aan de basis van het welbekende Softenon-drama uit de jaren zestig van de vorige eeuw: pasgeborenen van moeders die tijdens de zwangerschap dit product gebruikt hadden als slaapmiddel, pijnstiller of middel tegen zwangerschapsbraken, werden geboren zonder ledematen of met de voetjes of handjes rechtstreeks verbonden aan de romp. Diezelfde anti-angiogenetische eigenschappen, samen met anti-inflammatoire en immuno-modulatorische effecten, zijn ook verantwoordelijk voor het huidige hernieuwde, voorzichtige gebruik van thalidomide bij o.a. de ziekte van Kahler en bij ernstige huidaantasting door lupus, de ziekte van Behcet of sarcoïdose. Het gebruik van thalidomide bij personen in de vruchtbare leeftijd is onderworpen aan strenge beperkingen en alle patiënten moeten van nabij gevolgd worden op het ontstaan van neuropathieën. In de jaren zeventig van de vorige eeuw begon men zich te realiseren dat tumoren voor hun groei afhankelijk zijn van angiogenese en dat interferentie met deze angiogenese (via remming van bv. de vasculaire-endotheliale groeifactor (VEGF), de ‘platelet-derived growth factor’ (PDGF) en de fibroblastengroeifactor (FGF) een doeltreffende antitumor strategie kon zijn. In 1994 werd aangetoond dat thalidomide een sterke angiogeneseremmer is via remming van de VEGF en de FGF en op die manier antitumorale eigenschappen zou kunnen hebben. De geboortedefecten die thalidomide veroorzaakt, worden trouwens ook verklaard door interferentie met de angiogenese (remming van de foetale bloedvatvorming in de zich ontwikkelende ledematen). Daarnaast remt thalidomide ook de celadhesie door tumorcellen en de cel-communicatie. In 1964 werd duidelijk dat thalidomide een positief effect heeft op huidmanifestaties van lepra toen dit middel als sedativum aan een lepralijder werd gegeven. Dit werd ook gemeld door andere onderzoekers en later bevestigd door een gerandomiseerde studie. Nadien werden gunstige effecten van thalodomide ook gemeld bij patienten met sarcoïdose, huidlupus, de ziekte van Behcet, inflammatoir darmlijden, ankyloserende spondylitis en zelfs reumatoïde artritis. Thalidomide is ook doeltreffend in de behandeling van chronische graft-versus-hostziekte, maar niet in de preventie daarvan. Het anti-emetische effect van thalidomide kan gebruikt worden in de behandeling van kankercachexie en het hiv-’wasting’-syndroom, maar ook bij andere manifestaties van hiv, zoals bij een kaposisarcoom en afteuze ulcera bij patiënten met hiv.
Bron: FUS
Voor het beter begrijpen en behandelen van zeldzame aandoeningen als systemische auto-immuunziekten is het van groot belang om grootschalige landelijke netwerken op te zetten waarbinnen medici, patiënten en onderzoekers intensief gaan samenwerken. Alleen het combineren van losse onderzoeken geeft op termijn vooruitgang in het adequaat behandelen van deze patiënten. Deze gecombineerde nieuwe kennis is volgens Alexandre Voskuyl noodzakelijk voor het verbeteren van o.a. (vroeg)diagnostiek, het evalueren en efficiënt inzetten van nieuwe medicatie en het verbeteren van de kwaliteit van leven. Voskuyl spreekt 17 april zijn oratie uit als hoogleraar reumatologie bij VUmc. Systemische auto-immuunziekten als systemische lupus en sclerose zijn weinig voorkomende en veelal complexe ziekten met ontstekingen in verschillende organen. Patiënten met deze chronische ziekten krijgen te maken met diverse beperkingen in het dagelijks leven. Het beloop van deze ziekte varieert sterk: van milde klachten en symptomen tot potentieel levensbedreigende orgaanaantasting. Voskuyl: "In het algemeen is de kwaliteit van leven voor deze patiënten beperkt. Ze krijgen vaak te maken met complexe behandelingen. Stamcel- of orgaantransplantaties kunnen noodzakelijk zijn." Nieuwe kennis over ziektemechanismen en biomarkers is noodzakelijk. Dit kan bijdragen tot verbetering van vroegdiagnostiek, het monitoren van ziekteverschijnselen en de ontwikkeling van nieuwe medicamenteuze behandelingen. Uiteindelijk leidt dit tot een betere prognose en een verbetering van de kwaliteit van leven van patiënten. Behandelaars hebben vooral behoefte aan kennis om vroegtijdig het beloop te voorspellen en patiënten zo een realistische prognose te geven. Langetermijn onderzoek met de beschikbaarheid van grootschalige cohorten is essentieel. Voskuyl: "Dit kan gerealiseerd worden door het vormen van landelijke netwerken. Het succes en de daadwerkelijke realisatie van deze netwerken vraagt om intensieve samenwerking tussen behandelaars, patiënten en onderzoekers. En vooral lange termijn verbintenissen en adequate (ICT en financiële) ondersteuning is van groot belang." De landelijke netwerken kunnen bovendien een voortrekkersrol nemen in de zorgverbetering van en het onderzoek naar systemische auto-immuunziekten. Een voorbeeld van zo'n netwerk is het recent gestarte landelijk register voor systemische lupus erythematosus, DAiRE (Dutch Autoimmune REgister).
Het gebruik van mycofenolaatmofetil (CellCept) en mycofenolzuurhoudende geneesmiddelen (Myfortic) kan leiden tot hypogammaglobulinemie (een te lage hoeveelheid van een bepaald antilichaam in het bloed) of bronchiëctasieën (een aandoening waarbij de luchtwegen in de long op een abnormale manier zijn verwijd). Artsen wordt geadviseerd alert te zijn op terugkerende infecties ten gevolge van hypogammaglobulinemie en op long- of ademhalingsproblemen (zoals hoest of apneu) ten gevolge van bronchiëctasieën. Zo nodig moet gekeken worden of een alternatieve immunosuppressivum uitkomst biedt. Dit schrijven de firma’s Roche en Novartis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle cardiologen, nefrologen, MDL-artsen, longartsen, transplantatieartsen, dermatologen, internist-klinisch immunologen, reumatologen, ziekenhuisapothekers en relevante specialisten in opleiding. Mycofenolaatmofetil is een pro-drug die volledig in het lichaam wordt omgezet in de farmacologisch actieve vorm mycofenolzuur (MPA). Mycofenolzuur remt de celdeling van B- en T-lymfocyten (witte bloedcellen) af. Mycofenolzuurhoudende geneesmiddelen kunnen, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden, worden gebruikt om acute afstoting van een transplantaat te voorkomen."
Pilot ten behoeve van waardegedreven ketenzorg voor patiënten met een acuut herseninfarct In het Erasmus MC is dinsdag 3 oktober door verschillende zorgverleners uit de regio Rotterdam en zorgverzekeraar Zilveren Kruis een intentieverklaring getekend. Het betreft een pilot ten behoeve van waardegedreven ketenzorg voor patiënten met een acuut herseninfarct. oor ondertekening committeren zorgaanbieders Rijndam Revalidatie, Laurens, Aafje, Centrum voor Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR), Lelie zorggroep en het Erasmus MC zich aan een gezamenlijke inspanning om de ketenzorg te verbeteren. Het eerstelijns CVA-Netwerk Rotterdam ondersteunt dit project in de thuissituatie. Zilveren Kruis gaat de zorg integraal inkopen en haalt daarmee de financiële barrières weg om de zorg rondom de patiënt te organiseren. Vergoeding gebeurt op basis van de gemeten kwaliteit. Naast verbetering van de kwaliteit van zorg, worden zo ook onnodige kosten voorkomen. De verwachting is dat het inkoopcontract in 2018 wordt gesloten. Afspraken over financiering van ketenzorg voor patiënten met een herseninfarct worden nu gemaakt tussen zorgverzekeraars en individueel betrokken zorginstellingen. Dit systeem heeft als nadeel dat intensieve samenwerking niet gestimuleerd wordt. De komende maanden gaan partijen samen de inkoop van ketenzorg voor herseninfarctpatiënten instelling-overstijgend vormgeven. Hierbij is het uitgangspunt om meer waarde toe te voegen voor de individuele patiënt. “We realiseren ons heel goed dat de toegevoegde waarde voor de patiënt alleen maar groter wordt als we in de regio goed met elkaar samenwerken en echt goed gecoördineerde zorg opleveren. Met de ervaring die we in deze pilot opdoen, gaan we de komende tijd meer ziektebeelden op deze manier organiseren”, aldus Jan Hazelzet, Hoogleraar Kwaliteit en Uitkomsten van de Zorg, Erasmus MC Met het tekenen van deze intentieverklaring wordt de samenwerking tussen de Rotterdamse zorginstellingen op het gebied van ketenzorg voor patiënten met een acuut herseninfarct verder versterkt. Zorg wordt integraal geleverd. En wordt binnen de keten daar geleverd waar de beste kwaliteit geboden kan worden, aansluitend op de behoefte van de individuele patiënt. Dit levert naar verwachting uiteindelijk een betere uitkomst van de totale behandeling op voor de patiënt tegen lagere kosten. Herseninfarct zorg is teamwork. Bij de zorg rondom een patiënt met een herseninfarct zijn veel zorgverleners uit verschillende organisaties betrokken in verschillende fases. De onderlinge afstemming van de zorg die wordt geleverd in deze verschillende fases wordt ketenzorg genoemd. De coördinatie van de ketenzorg voor patiënten met een herseninfarct is in de regio Rotterdam in handen van de Rotterdamse Stroke Service (RSS). De uitkomsten van zorgprocessen worden steeds meer het uitgangspunt voor kwaliteitsmeting en -verbetering. Uitkomsten worden bezien vanuit de ogen van de patiënt; alles is erop gericht om de patiënt een behandeling te geven die maximaal en duurzaam resultaat oplevert tegen de laagste kosten. Het ziektebeeld acuut herseninfarct is één van de eerste ziektebeelden in het Erasmus MC die volgens dit principe benaderd is. Inmiddels zijn ruim 25 Waardegedrevenzorg-teams - toegespitst op een ziektebeeld - binnen het Erasmus MC actief. Er is in samenspraak met patiënten een set aan uitkomstmaten gedefinieerd. Deze worden bij iedere patiënt gedurende twee jaar na het herseninfarct gemeten, evenals de kosten die in die tijd gemaakt worden. Alle Waardegedrevenzorg-teams van het Erasmus MC werken volgens het principe Samen de regie. Hierbij zijn de geboden zorg, emotionele ondersteuning en faciliteiten afgestemd op de waarden, behoeften en voorkeuren van de patiënt en zijn naasten. Erasmus MC is het grootste Universitair Medisch Centrum van Nederland. Het zet zich in voor een gezonde bevolking. Bijna 13.000 medewerkers spannen zich dagelijks in voor excellente zorg door internationaal baanbrekend onderzoek en onderwijs. Zij vergroten de kennis over ziekte en gezondheid en verbinden de nieuwste wetenschappelijke inzichten met praktisch én preventief handelen, zodat patiënten hier optimaal van profiteren en gezonde mensen gezond kunnen blijven. Zichtbaar beter zijn en voorop blijven lopen op het gebied van complexe, innovatieve en acute zorg door samenwerking met anderen, zijn belangrijke ambities van het Erasmus MC.
Bron: EUR
Er is dringend behoefte aan betere diagnostische methoden en nieuwe behandelstrategieën voor Coeliakie, een ernstige vorm van darmontsteking als reactie op gluten in granen en graanproducten. Dat stelt Rodrigo Almeida, die nader onderzoek deed naar genetische varianten die een rol spelen bij het ontstaan van glutenallergie. Almeida verrichtte ook onderzoek naar nieuwe biomarkers (‘opspoorders’) voor de ziekte. De gebruikte strategieën en methoden kunnen ook gebruikt worden in de context van andere, complexe immuunziekten zoals reuma, MS en IBD. Wereldwijd heeft naar schatting 1% van de bevolking een vorm van glutenallergie, en 7 van de 8 mensen worden waarschijnlijk niet juist gediagnosticeerd. Glutenallergie kan niet worden genezen en er bestaat maar één behandeling voor: levenslang een glutenvrij dieet volgen. Almeida beschrijft in zijn proefschrift nieuwe functionele genetische varianten, identificeert genen die zijn aangedaan in de ziekte en beschrijft hoe de deregulatie van deze genen kan leiden tot verstoorde signaleringsroutes. Als uitgangspunt nam hij 40 genetische varianten die bijdragen aan het ontwikkelen van Coeliakie. Een van de nieuw ontdekte Coeliakie-genen behoort tot een groep van recent ontdekte RNA-moleculen, de zogenaamde ‘long non-coding RNA’s’. Daarnaast identificeerde Almeida micro-RNA’s die misschien gebruikt kunnen worden als biomarker voor Coeliakie-ontwikkeling of voor het monitoren van het correct volgen van een glutenvrij dieet. Onlangs is in andere ziekten aangetoond dat micro-RNA’s stabiel zijn in bloed en dat micro-RNA profielen in bloed ziekte- of zelfs ziektestadium-specifiek kunnen zijn. De promovendus toonde aan dat sommige van de Coeliakie micro-RNA’s eerder gedetecteerd kunnen worden dan klassieke Coeliakie-markers. Rodrigo Almeida (1980) studeerde gezondheidswetenschappen aan de Universidade de Brasília. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Alliance of Technology Transfer Professionals (ATTP). Almeida werkt nu als onderzoeker aan de University of Paraná in Brazilië.
Sofia Ramiro: ‘Ankylosing spondylitis: assessment and analysis of long-term outcome’. Ramiro toont de relatie aan tussen ziekteactiviteit en botvernieuwing (radiografische beschadiging) bij patiënten met de ziekte van Bechterew (ankyloserende spondilitis, of AS). Het effect van ziekteactiviteit op de radiografische schade - het verstijven van de wervelkolom, waardoor de patiënt minder goed kan bewegen - bleek indrukwekkend. Het onderzoek geeft aanleiding voor verder onderzoek. Daarin kan worden aangetoond dat het remmen van ontstekingsactiviteit leidt tot minder verstijving van de wervelkolom van de patiënt. AS is een chronische reumatische ontstekingsziekte, die gekenmerkt wordt door pijn, stijfheid en bewegingsbeperking van de wervelkolom, en tot botnieuwvorming ter plaatse. Ziekteactiviteit is gedefinieerd als alle klachten ten gevolge van ontsteking. Het was bij AS niet duidelijk of hogere ziekteactiviteit leidt tot meer radiologische achteruitgang. Eerdere studies suggereerden dat een dergelijke relatie bij de ziekte AS ontbreekt. Aangezien bepaalde nieuwere medicijnen de ziekteactiviteit effectief kunnen onderdrukken, is de relatie ziekteactiviteit – radiologische schade belangrijk om te ontwarren. De uitkomsten uit dit onderzoek suggereren dat patiënten met AS een andere therapie moeten krijgen. Voorheen werd aangenomen dat het proces van verbening van de wervelkolom niet te voorkomen was. De nieuwe inzichten over de relatie tussen de ontstekingsactiviteit bij een patiënt en de verbening van de wervelkolom leggen de weg open om aan te tonen dat krachtdadige remming van ontsteking zal leiden tot minder verbening/verstijving, en een betere kwaliteit van leven voor patiënten met AS.
Dr. ir. Hein Verspaget is per 1 december benoemd tot hoogleraar biobanking in het LUMC. Hij is de eerste hoogleraar in Nederland die benoemd is om zich specifiek te richten op het faciliteren van de opslag van patiëntmateriaal en het goed beheren van deze opgeslagen biomaterialen voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Voor onderzoek naar oorzaken van ziektes en behandelingen is patiëntmateriaal onmisbaar. Vaak wordt het voor toekomstig onderzoek bewaard in een zogenoemde biobank, meestal een vriezer met buisjes lichaamsmateriaal van patiënten, en van gezonde vrijwilligers om mee te vergelijken. “In het LUMC hebben we nu zo’n 200.000 monsters in de centrale vriezers liggen die sinds 2008 van zo’n 5.500 donoren sinds zijn verzameld. Van veel van deze donoren waren daarvoor ook biomaterialen verzameld, maar minder gecontroleerd en vaak op afdelingen in eigen vriezers. Het gaat vooral om bloedproducten, zoals plasma en DNA, maar ook urine, weefsel, hersenvloeistof en feces”, vertelt Hein Verspaget. Hij is de eerste hoogleraar in Nederland op een leerstoel die zich specifiek bezighoudt met het inrichten en beheren van biobanken. Vijftien aandoeningen Biobanken bestaan al heel lang, maar de laatste tien jaar hebben ze een enorme vlucht genomen. Het LUMC opende in 2011 een centrale faciliteit, waar inmiddels achttien vriezers staan - en dat aantal groeit nog steeds. “Ik ben daarnaast ook landelijk coördinator biobanken van Parelsnoer, een initiatief van alle acht universitair medische centra in Nederland. We verzamelen op een uniforme wijze materiaal van inmiddels vijftien aandoeningen, zoals diabetes, reuma en inflammatoire darmziekten. Door het onderzoek te bundelen beschikken we over materiaal van veel meer patiënten en kunnen we ook naar subgroepen kijken, bijvoorbeeld naar diabetespatiënten met oogafwijkingen.” Verschillende afdelingen in het LUMC verzamelen ook materiaal voor eigen onderzoek. Deze verzameling materiaal wordt CuraRata genoemd. Verspaget: “Niet al ons onderzoek past binnen Parelsnoer. We slaan daarom van veel patiënten voor zowel Parelsnoer als CuraRata materiaal op. Dat laatste onderzoek is er vooral op gericht om uiteindelijk de zorg voor individuele patiënten te verbeteren.” Als hoogleraar stimuleert en faciliteert Verspaget de opslag van materiaal en ziet hij toe op een goede organisatie en toepassing van de regelgeving. “We slaan alleen materiaal op van mensen die daarvoor toestemming hebben gegeven. Zij kunnen die toestemming ook te allen tijde weer intrekken.” Biobank(toetsings)commissies en de Medisch Ethische Toesingscommissie (METC) hebben hierbij een controlerende functie. Elk monster krijgt een eigen code, die wordt geregistreerd in een biobankdatabase. Alleen de biobankbeheerder en de behandelaar kunnen deze tot een individuele patiënt herleiden. Verspaget participeert ook in BBMRI-NL, het samenwerkingsverband van alle biobanken in Nederland. Hij is voorzitter van de BBMRI-werkgroep monsterintegriteit. “We onderzoeken de meest gunstige condities van afname, verwerking en opslag, bijvoorbeeld het beste opslagmedium. Binnen Parelsnoer bijvoorbeeld hanteren we een uniforme manier van verwerking en opslag, zodat we biomaterialen goed met elkaar kunnen vergelijken. Maar of dat ook echt de meest optimale condities zijn gaat een promovendus binnenkort onderzoeken.” Hein Verspaget (1952) studeerde celbiologie in Wageningen. Hij promoveerde in 1987 in Leiden op onderzoek naar chronische darmontstekingen. Vanaf 1979 is hij werkzaam als staflid/onderzoeker op de afdeling Maag-Darm-Leverziekten van het LUMC.
Anouk Hamers: ‘The role of nuclear receptor Nur77 during inflammation’. Muizen met immuuncellen die een bepaald eiwit missen, krijgen vaker aderverkalking of een chronische darmontsteking. Dit blijkt uit het onderzoek van Hamers naar de rol van het eiwit Nur77 bij chronische ontstekingen. Ziekteprocessen zoals aderverkalking, de ziekte van Crohn en reuma hebben met elkaar gemeen dat de betrokken organen chronisch ontstoken zijn. Hierbij spelen immuuncellen een belangrijke rol, waaronder de zogenaamde macrofagen en het eiwit Nur77 dat aanwezig is in macrofagen. Voor haar onderzoek heeft Hamers muizen gebruikt die zo zijn veranderd dat ze het eiwit niet aanmaken. Die muizen kregen inderdaad vaker aderverkalking en chronische darmontstekingen, maar juist minder vaak acute buikvliesontsteking. Hamers stelt dat Nur77 een mogelijk doel is bij de behandeling van chronische ontstekingsziekten als aderverkalking en chronische darmontstekingen bij de ziekte van Crohn. Het ontstekingsremmende medicijn 6-mercaptopurine wordt aan patiënten voorgeschreven bij de behandeling van chronische darmontsteking. Het is bekend dat dit medicijn de activiteit van Nur77 verhoogt. Hamers heeft aangetoond dat het de productie van ontstekingseiwitten in macrofagen vermindert. Haar resultaat geeft aanleiding om nieuwe, specifieke medicijnen te ontwikkelen die Nur77 remmen.
Borstvoeding is gunstiger voor de gezondheid van kinderen en moeders dan flesvoeding. Zo is overtuigend aangetoond dat borstgevoede zuigelingen minder kans op bepaalde infectieziekten hebben. Het gunstige effect werkt bovendien door nadat met borstvoeding is gestopt. Borstgevoede kinderen hebben waarschijnlijk een lager risico op overgewicht, astma en een piepende ademhaling, en hun moeders op diabetes, reuma en een hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM op basis van wetenschappelijke studies naar gezondheidseffecten van borstvoeding. Het RIVM heeft in 2005 en 2007 over de gezondheidseffecten van borstvoeding gerapporteerd. Een groot deel van de nu gerapporteerde gezondheidseffecten komt overeen met de resultaten uit de vorige rapporten, al is de sterkte van het bewijs soms net anders. Nieuw is dat moeders die borstvoeding hebben gegeven, waarschijnlijk minder vaak een hoge bloeddruk hebben. Het eerder beschreven beschermende effect van borstvoeding op eczeem bij kinderen is nu minder duidelijk. De update is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. De Nederlandse overheid wil over objectieve informatie over de gezondheidseffecten van borstvoeding beschikken. Deze informatie wordt gebruikt om zwangere vrouwen hierover te informeren.
Vrouwen dragen tijdens hun zwangerschap meer cellen van hun ongeboren kind mee in hun lichaam dan erna. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). De cellen van het kind werden het vaakst aangetroffen in de longen van de moeder, gevolgd door milt, lever, nier, brein en hart. Dat tijdens de zwangerschap kleine aantallen cellen van de foetus in het lichaam terechtkomen, was al langer bekend. Dit ‘microchimerisme’ blijft levenslang bestaan en wordt wetenschappelijk onderzocht in verband met o.a. autoimmuunziekten van de moeder, wondgenezing, zwangerschapscomplicaties en de resultaten bij transplantatie. Emilie Rijnink, dr. Ingeborg Bajema en prof. Jan Anthonie Bruijn van het LUMC bepaalden samen met collega’s hoeveel cellen van de foetus er voorkomen in zwangere vrouwen, en in welke organen. Daartoe onderzochten ze verschillende organen van 26 vrouwen die waren overleden tijdens de zwangerschap of binnen een maand na de bevalling. Het ging om vrouwen die zwanger waren van een zoon: de aanwezigheid van een Y-chromosoom maakt het namelijk eenvoudiger om cellen van het kind op te sporen. Opgeruimd door afweersysteem De cellen bleken het meest voor te komen in de longen, gevolgd door de milt, lever, nier, het brein en het hart. Bij vergelijking van de resultaten met die van niet-zwangere vrouwen die ook een zoon hadden, bleken de zwangere vrouwen gemiddeld 67% meer chimere cellen bij zich te dragen. Blijkbaar verdwijnt een deel van de cellen na verloop van tijd weer uit het lichaam. Vermoed wordt dat de vrouw na de bevalling een tijdelijk actiever afweersysteem heeft om de foetale cellen op te ruimen. Dat actieve afweersysteem kan ook verklaren waarom vrouwen met een autoimmuunziekte zoals reuma na de bevalling tijdelijk meer last hebben van hun ziekte. Onderzoekers uit Arizona speculeerden onlangs over de mogelijkheid dat de foetus gebruik maakt van microchimerisme om voor zichzelf een betere leefomgeving te creëren. Zo zouden foetale cellen in de borsten de melkproductie kunnen opvoeren en cellen in de hersenen het gedrag van de moeder kunnen beïnvloeden. Naar aanleiding van de recente publicatie van de LUMC’ers wijdde de New York Times een uitgebreid artikel aan microchimerisme.
Het gelijktijdig toedienen van selexipag (Uptravi) en sterke CYP2C8-remmers kan leiden tot een overdosering van selexipag. Daarom adviseert het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aan artsen om deze middelen niet tegelijk te gebruiken en bij matig sterke CYP2C8-remmers de dosering selexipag aan te passen. Selexipag wordt gebruikt bij de langdurige behandeling van hoge bloeddruk in de longslagader (pulmonale arteriële hypertensie) bij volwassen patiënten. Er zijn veel verschillende medicijnen die de functie van CYP2C8 in de lever remmen. Gemfibrozil, een cholesterolverlagend medicijn, is bijvoorbeeld een sterke remmer van CYP2C8. Clopidogrel, een antistollingsmedicijn, is een matig sterke remmer. Doordat bij gelijktijdige toediening selexipag onvoldoende wordt afgebroken neemt de hoeveelheid selexipag in het bloed toe. Daardoor wordt het risico op bijwerkingen hoger. Vermijd gelijktijdig gebruik van selexipag en sterke CYP2C8-remmers Pas de dosering van selexipag aan wanneer een matig sterke CYP2C8-remmer (bijv. clopidogrel, deferasirox en teriflunomide) gelijktijdig wordt toegediend. De productinformatie van selexipag zal in overeenstemming met dit advies worden aangepast. De firma Actelion heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle apothekers van Mediq Pharma Services BV (distributeur van Uptravi), ziekenhuisapothekers, cardiologen, longartsen, reumatologen, immunologen en apothekers/artsen in opleiding voor deze specialisaties, die geautoriseerd zijn voor het voorschrijven en afleveren van Uptravi en verbonden aan de erkende PAH-expertcentra in Nederland. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
RegMedXB gaat samenwerken met het Vlaams Instituut voor Biotechnologie en de universiteit van Leuven. In RegMedXB (Regenerative Medicine Crossing Borders) speelt het LUMC een voortrekkersrol. ‘Vascular and Regenerative medicine’ is dan ook een van de profileringsgebieden van het LUMC. Op 7 november tekenden premier Mark Rutte en zijn Vlaamse collega Geert Bourgeois een verdrag waarin de intentie wordt uitgesproken voor het ontwikkelen van een programma van vijfhonderd onderzoekers met een budget van circa 250 miljoen euro over een periode van tien jaar. De regeneratieve geneeskunde kan nog sneller uit het laboratorium naar de praktijk worden gebracht dankzij intensieve (internationale) samenwerking. In het consortium participeren niet alleen wetenschappers, universiteiten, bedrijven en regionale overheden, maar ook gezondheidsorganisaties zoals het Diabetes Fonds, Stichting Diabetes Onderzoek Nederland, de Nierstichting en het Reumafonds. Bij het samenstellen van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) wezen veel vragen over gezondheidszorg in de richting van de regeneratieve geneeskunde. Genezing in plaats van symptoombestrijding. Herstel van weefsels en organen zodat, in de toekomst, transplantaties niet meer nodig zijn. Met als boegbeeld Ton Rabelink, hoogleraar Nierziekten en Interne Geneeskunde in het LUMC, schreven onderzoekers, gezondheidsinstituten en bedrijven een advies aan de NWA. Daarin benadrukken zij dat regeneratieve geneeskunde kansen biedt voor duurzame patiëntenzorg en economische waardevermeerdering. In het onderzoeksveld van de regeneratieve geneeskunde behoort Nederland tot de top 5 van de wereld en is het nummer 1 waar het gaat om de impact van gepubliceerde artikelen over dit onderwerp. In de afgelopen jaren is de wetenschappelijke basis daarvoor gelegd in laboratoria, umc’s, technische universiteiten en bedrijven. ‘De tijd is rijp om deze basis verder uit te bouwen’, stelt het advies. Tijd om stappen te zetten van laboratorium naar kliniek. Van experiment naar brede toepassing. In het advies, dat inmiddels positief is ontvangen door zowel het kabinet als de betrokken ministeries, pleiten Rabelink cs voor extra investeringen over een langere termijn. Patiënten profiteren daarmee versneld van verbeterde therapieën, zijn minder afhankelijk van symptoom bestrijdende behandelingen en kunnen weer volledig meedoen in de maatschappij. Ook is die investering nodig voor het opleiden van wetenschappers die deskundig zijn op het raakvlak van technologie en geneeskunde. Nieuw wetenschappelijk talent zal Nederland aantrekkelijk maken voor de vestiging van farmaceutische en biotechnologische bedrijven en een groeiend aantal spin-off bedrijven. De eerste fase van RegMedXB start in januari 2017 en richt zich specifiek op nieuwe behandelingen voor patiënten met osteoartritis (artrose), diabetes en nierziekten. Bij twee daarvan is het LUMC de wegbereider. Internist-endocrinoloog Eelco de Koning zoekt naar nieuwe lichaamseigen bètacellen die insuline maken. Nefroloog Ton Rabelink doet onderzoek naar herstel van nierweefsel met lichaamseigen cellen en het kweken van een ‘nier op maat’. Zij weten zich gesteund door samenwerking met vakgenoten uit Maastricht, Utrecht en Eindhoven, gezondheidsfondsen, bedrijven en overheden. Dat maakt het mogelijk experimentele toepassingen van regeneratieve geneeskunde sneller te vertalen naar grootschalige invoering in de praktijk.
Bron: LUMC
De hoeveelheid HMGB1 (‘high mobility group box 1’, een eiwit dat onderliggende ontstekingsprocessen lijkt te weerspiegelen), geeft in het bloed geen maat voor de ziekteactiviteit van patiënten met vasculitis, ontstoken bloedvaten. Dat concludeert Alexandre Silva de Souza. Dat maakt het stofje helaas ongeschikt als biomarker bij de diagnose of prognose van de ziekte. Vasculitis – letterlijk ‘ontstoken bloedvaten’ – is een verkeerde immuunrespons van het lichaam tegen de eigen bloedvaten. Door de afweerreactie zwellen bloedvatwanden op en vernauwen de bloedvaten. Daardoor stroomt er minder bloed naar de weefsels en organen, of stokt de doorbloeding zelfs helemaal. Er zijn veel verschillende subtypen van de ziekte, afhankelijk van welke bloedvaten en organen aangedaan zijn en de omvang van de schade. Silva de Souza onderzocht het HMBG1-gehalte in het bloed en de urine van patiënten met drie van zulke subtypen, namelijk anti-neutrofiel cytoplasmatische antistoffen geassocieerde vasculitis (AAV), patiënten met vasculitis van de grote vaten, en patiënten met de ziekte van Behçet (BC). De promovendus concludeert onder andere dat patiënten met AAV, met gezonde nieren, weliswaar hogere HMGB1-gehaltes in het bloed hebben dan een gezonde controlegroep, maar dat fluctuaties in deze gehaltes niet samenhangen met opvlammingen van de ziekte. Datzelfde geldt voor patiënten met de ziekte van Behçet. AAV-patiënten bij wie de nieren wel onstoken waren, bleken hogere HMGB1-waarden te hebben in de urine. Deze waarden daalden met het afnemen van de nierontsteking. Samenvattend concludeert Silva de Souza dat HMGB1 in het bloed geen geschikte biomarker is voor vasculitis. Gemeten in de urine kan het eiwit wel informatie geven over de ziekteactiviteit van AAV-patiënten met aangedane nieren. Alexandre Silva de Souza (1973) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Rio Grande do Norte, Brazilië. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Alliance of Technology Transfer Professionals (ATTP) en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Silva de Souza is reumatoloog aan de Federal University of São Paulo in Brazilië.
Het gebruik van ustekinumab (Stelara) kan leiden tot ernstige huidproblemen zoals exfoliatieve dermatitis en huidexfoliatie (extreme huidschilfering). Artsen wordt aangeraden extra alert te zijn op de symptomen van exfoliatieve dermatitis en huidexfoliatie bij gebruik van Stelara. Als de patiënt deze symptomen ontwikkelt en de arts vermoedt een verband met Stelara dan wordt geadviseerd te stoppen met het gebruik. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle reumatologen (in opleiding), dermatologen (in opleiding) en (ziekenhuis-)apothekers (in opleiding). Stelara is een geneesmiddel voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis en (in combinatie met methotrexaat) actieve arthritis psoriatica bij volwassen patiënten, in geval van onvoldoende response op andere therapieën. De symptomen van exfoliatieve dermatitis zijn mogelijk niet te onderscheiden van erytrodermische psoriasis. Patiënten met plaque psoriasis kunnen erytrodermische psoriasis ontwikkelen als onderdeel van het natuurlijke verloop van hun aandoening. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Op 26 november 2016 organiseert VUmc, samen met Zus & Zorg, de Landelijke Publieksdag Gezondheidszorg M/V. Hierbij staan de verschillen tussen mannen en vrouwen in de gezondheidszorg centraal. De dag wordt geopend door oud -Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, ambassadeur van het nieuwe Women's Health Research Fund en voorzitter van de Patiëntenfederatie Nederland. Een gynaecoloog en een cardioloog leggen uit dat vrouwen vaak niet de goede zorg krijgen omdat er onvoldoende kennis is over man/vrouw-verschillen. Interventie-cardioloog Yolande Appelman en gynaecoloog Wouter Hehenkamp van VUmc over man/vrouw-verschillen: "Een hartinfarct bij vrouwen wordt niet altijd herkend. Symptomen komen namelijk ook vaak voor bij vrouwen in de overgang of bij stress. Vrouwspecifieke aandoeningen zijn vaak nog onderbelicht. Medisch onderzoek is veelal gebaseerd op gezonde jonge mannen . Er moet meer erkenning komen voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarmee verbetert de kwaliteit van de gezondheidszorg, de kwaliteit van leven van vrouwen en mannen en worden er minder onnodige zorgkosten gemaakt." Tijdens de publieksdag is er een presentatie van het nieuwe boek 'Te lijf' van de actrices/schrijfsters Isa Hoes en Medina Schuurman. Ze vertellen over het ouder worden en welke ongemakken dit met zich mee brengt. 's Middags zijn er lezingen van specialisten over onder andere het hart, menstruatie, migraine, depressie, de overgang en reuma. Op het Gezondheidsplein zijn stands van patiëntenorganisaties en verschillende zorgprofessionals. Er is speciale aandacht voor depressie, de bekkenbodem, seksualiteit en de overgang. Ook is er een speedspreekuur met artsen. Verder is er informatie te vinden over uiteenlopende thema's zoals voeding, vitaliteit en verzorging. Bekijk het volledige programma van de dag op de website van Zus Online. Het onderwerp M/V-verschillen staat inmiddels op de politieke agenda dankzij WOMEN Inc. en de Alliantie Gender & Gezondheid. Met de publiekscampagne #Behandelmealseendame zorgen zij voor bewustwording onder zorgprofessionals, de patiënt en het publiek. Voor VUmc is meer onderzoek naar m/v-verschillen in de zorg een speerpunt. Er is een onderzoeksfonds opgericht: het Women's Health Research Fund. Alle exposanten die mee doen aan de publieksdag doneren met hun bijdragen aan dit fonds. De toegang is gratis voor bezoekers. Aanmelden kan via www.zusonline.nl. Wees er snel bij want vol=vol.
Bron: LUMC
Het gebruik van mycofenolaatmofetil (CellCept) en mycofenolzuurhoudende geneesmiddelen (Myfortic) kan leiden tot hypogammaglobulinemie (een te lage hoeveelheid van een bepaald antilichaam in het bloed) of bronchiëctasieën (een aandoening waarbij de luchtwegen in de long op een abnormale manier zijn verwijd). Artsen wordt geadviseerd alert te zijn op terugkerende infecties ten gevolge van hypogammaglobulinemie en op long- of ademhalingsproblemen (zoals hoest of apneu) ten gevolge van bronchiëctasieën. Zo nodig moet gekeken worden of een alternatieve immunosuppressivum uitkomst biedt. Dit schrijven de firma’s Roche en Novartis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle cardiologen, nefrologen, MDL-artsen, longartsen, transplantatieartsen, dermatologen, internist-klinisch immunologen, reumatologen, ziekenhuisapothekers en relevante specialisten in opleiding. Mycofenolaatmofetil is een pro-drug die volledig in het lichaam wordt omgezet in de farmacologisch actieve vorm mycofenolzuur (MPA). Mycofenolzuur remt de celdeling van B- en T-lymfocyten (witte bloedcellen) af. Mycofenolzuurhoudende geneesmiddelen kunnen, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden, worden gebruikt om acute afstoting van een transplantaat te voorkomen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 6 geneesmiddelen, waaronder 2 geneesmiddelen voor een chronische infectie met het hepatitis C-virus.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Fotivda (tivozanib) is een vasculair endotheel groeifactor receptor (VEGFR) kinase remmer en bestemd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met gevorderde niercelkanker. Ook is het middel bestemd voor volwassen patiënten met ziekteprogressie na één eerdere behandeling met cytokine therapie voor gevorderde niercelkanker en die niet eerder behandeld zijn met een VEGF en mTOR remmer.
- Kisqali (ribociclib) is een cycline-afhankelijk kinase 4 en 6 (CDK4/6) remmer en in combinatie met een aromatase remmer bestemd voor de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoonreceptor (HR) positieve, humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2) negatieve lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker als initiële endocrien-gebaseerde therapie.
- Mavenclad (cladribine) is een purine-analoog en bestemd voor de behandeling van zeer actieve relapsing multiple sclerose vastgesteld door klinische testen of beeldvormende technieken.
- Maviret (glecaprevir / pibrentasvir) en Vosevi (sofosbuvir / velpatasvir / voxilaprevir) zijn nieuwe combinatiebehandelingen bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC). Beide geneesmiddelen zijn beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure van de EU.
- Imraldi ((biosimilar van Humera, adalimumab) is bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriatica, psoriasis, plaque psoriasis bij kinderen, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Faslodex (fulvestrant) is een oestrogeenreceptorantagonist en nu ook bestemd voor de behandeling van postmenopauzale vrouwen met oestrogeenreceptor positieve, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker die eerder niet behandeld zijn met endocriene therapie.
- Harvoni (sofosbuvir / ledipasvir acetonsolvaat) is een combinatie van een NS5A remmer en een NS5B polymerase remmer en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij adolescenten (12 tot 18 jaar).
- Kaletra (lopinavir en ritonavir) is een combinatie van twee proteaseremmers en bestemd voor de behandeling van met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv-1) en nu ook bestemd voor de behandeling van kinderen ouder dan 14 dagen.
- Mimpara (cinacalcethydrochloride) is een calcium regulator en nu ook bestemd voor de behandeling van secundaire hyperparathyreoïdie (HPT) bij kinderen vanaf 3 jaar met ernstig nierfalen (End-Stage Renal Disease; ESRD) die gedialyseerd worden.
- Orencia (abatacept) is een immunosupressivum en nu ook bestemd voor, alleen of in combinatie met MTX , de behandeling van actieve psoriatische artritis onvoldoende reagerend op DMARD-therapie, waaronder MTX, en voor wie extra systemische therapie voor psoriatische huidletsels niet noodzakelijk is.
- Soliris (eculizumab) is een gehumaniseerd monoklonaal IgG2/4k antichaam en nu ook bestemd voor refractaire gegeneraliseerde myasthenia gravis (gMG) bij patiënten die anti-acetylcholine receptor (AChR) antilichaam positief zijn.
- SonoVue (zwavelhexafluoride) is een echocardiografisch contrastmiddel en nu ook bestemd voor gebruik in ultrasonografie bij pediatrische patiënten tot 18 jaar om een vesicoureterale reflux te detecteren.
- Stivarga (regorafenib) is een brede kinase remmer en nu ook bestemd als monotherapie voor de behandeling van patiënten met hepatocellulair carcinoom die eerder zijn behandeld met sorafenib.
- Victoza (liraglutide) is een GLP-1 analoog bestemd voor de behandeling van diabetes mellitus type 2. Op basis van de resultaten van de LEADER-studie is de indicatie enigszins gewijzigd. De resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor een handelsvergunning voor Elmisol (levamisol) en Zafiride (NGR-menselijke tumornecrosefactor alfa) zijn ingetrokken.
Elmisol zou bestemd zijn voor de behandeling van een steroïd gevoelig nefrotisch syndroom (SSNS) bij kinderen en adolescenten van 2 jaar tot 18 jaar.
Zafiride zou bestemd zijn voor de behandeling van gevorderde maligne pleuramesothelioom, een kanker van het longvlies die meestal wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest.
Uitkomst herbeoordeling Symbioflor 2
De CHMP concludeerde dat Symbioflor 2 gebruikt kan blijven worden voor de behandeling van prikkelbare darm syndroom bij volwassenen. Het geneesmiddel dient echter niet breder te worden gebruikt voor de behandeling van functionele gastro-intestinale aandoeningen. Deze groep aandoeningen met verschillende oorzaken vergen een andere behandelingsaanpak.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 19-22 juni 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
"Health benefits of (-)-epicatechin and other flavonoids". Flavonoïden zijn stoffen die in allerlei voedingsproducten voor komen. Dit onderzoek richt zich speciaal op flavanolen, een subgroep van de flavonoïden. Epicatechine is één van deze flavanolen en thee en cacao bevatten relatief hoge concentraties van deze stof. De antioxidant- en ontstekingsremmende werking van epicatechine kan van groot belang zijn bij chronische inflammatoire ziektes zoals reumatoïde artritis, chronische darmontsteking, astma en COPD. De onderzoeksresultaten laten ook een positief effect zien van flavanolen op vasculaire gezondheidskenmerken. Een periode van acht weken met inname van flavanolen uit druivenpitten verbeterde de vasculaire functie in proefpersonen en verminderde markers van oxidatieve stress en ontsteking in het bloed. Verder is het op basis van deze bevindingen te verwachten dat epicatechine en andere flavonoïden de werking van anti-inflammatoire geneesmiddelen weer herstellen. Het is in de toekomst dus niet ondenkbaar dat beiden tegelijkertijd worden voorgeschreven.
Het gebruik van diclofenac-bevattende geneesmiddelen voor systemisch gebruik wordt, met het oog op de cardiovasculaire bijwerkingen, verder beperkt. Diclofenac mag nu niet meer worden gebruikt door patiënten met aangetoonde hartzwakte (congestief hartfalen), onvoldoende doorbloeding naar het hart (angina, ischemische hartziekte), slechte perifere doorbloeding (perifeer arterieel vaatlijden) of een eerder doorgemaakte beroerte (cerebrovasculaire ziekte). Bij patiënten met deze aandoeningen moet de behandeling opnieuw beoordeeld worden. Bij patiënten met belangrijke risicofactoren voor cardiovasculaire voorvallen (bijvoorbeeld hypertensie, hyperlipidemie, diabetes mellitus en roken), mag de behandeling alleen na zorgvuldige afweging worden gestart. Bij alle patiënten wordt aanbevolen de laagst werkzame dosis diclofenac te gebruiken, voor de kortst mogelijke periode. Op grond van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling door het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) naar de cardiovasculaire risico’s van diclofenac, zijn de Europese registratieautoriteiten waaronder het CBG tot de conclusie gekomen dat de voordelen van diclofenac blijven opwegen tegen de risico’s. De huidige beschikbare gegevens herbevestigen echter een verhoogd risico op arteriële trombose bij gebruik van diclofenac, vergelijkbaar met het risico zoals gezien bij selectieve COX-2 remmers. Daarom zijn contra-indicaties en waarschuwingen aanbevolen, in lijn met de bestaande maatregelen voor de COX-2 remmers om het cardiovasculaire risico te minimaliseren. De productinformatie (SmPC’s en bijsluiters) van diclofenac-bevattende geneesmiddelen zal worden aangepast. De registratiehouders van dit geneesmiddel schrijven dit in een gezamenlijke brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, reumatologen, internisten, (ziekenhuis)apothekers en orthopeden. De uitkomst van deze Europese herbeoordeling is in lijn met eerdere besluiten van het College, waar bij de herindeling ten aanzien van afleverstatus (AV, UAD, UA) van de NSAIDs in 2009 de verhoogde cardiovasculaire risico’s van diclofenac zwaar hebben meegewogen. Diclofenac wordt gebruikt als pijnstiller en als ontstekingsremmer, voornamelijk bij pijnlijke aandoeningen zoals artritis. Diclofenac behoort tot de groep van pijnstillers die bekend staan onder de naam NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drug). Voor alle NSAID’s geldt reeds het advies om deze in de laagst mogelijke dosering en voor een zo kort mogelijke periode te gebruiken om het risico op bijwerkingen te beperken. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Stamceltransplantatie voor ernstige systemische sclerose verhoogt overlevingskans op lange termijn Patiënten met een ernstige vorm van systemische sclerose die een hematopoïetische stamceltransplantatie (HSCT) ondergaan hebben een hogere overlevingskans op lange termijn vergeleken met het chemotherapiemiddel cyclofosfamide, zo blijkt uit internationaal onderzoek gepubliceerd in de JAMA van deze week. Systemische sclerose is een zeldzame auto-immuunziekte van het bindweefsel die wordt gekenmerkt door aandoening van de bloedvaten en ontwikkeling van overmatig bindweefsel in de huid en inwendige organen. Uit eerdere kleinere studies bleek al dat systemische sclerose reageert op behandeling met autologe HSCT, maar onduidelijk was tot nu toe of HSCT de overlevingskansen verbetert ten opzichte van cyclofosfamide (dat veel wordt gebruikt bij de behandeling van deze aandoening). Prof. dr. Jaap van Laar, sinds kort verbonden als reumatoloog aan het UMC Utrecht en eerste auteur van het artikel, selecteerde samen met collega’s 156 patiënten met systemische sclerose voor behandeling met HSCT (n = 79) of met intraveneus cyclofosfamide (n = 77). Deze internationale fase 3 studie vond plaats in 29 centra, waaronder drie in Nederland (LUMC, Radboudumc en VUmc); patiënten werden geworven tussen 2001 en 2009 en werden gevolgd tot oktober 2013. Gedurende gemiddeld 5,8 jaar vervolgonderzoek werden er 53 ernstige bijwerkingen gemeld: 22 in de HSCT-groep (19 sterfgevallen en 3 gevallen van irreversibel orgaanfalen) en 31 in de controlegroep (23 sterfgevallen en 8 gevallen van irreversibel orgaanfalen). De HSCT-groep had een grotere overlijdenskans in de eerste 6 maanden door complicaties, maar hadden uiteindelijk een betere overlevingskans op lange termijn – gemeten als overleving zonder ernstige schade aan hart, longen en/of nieren - dan de groep die met cyclofosfamide was behandeld (na 4 jaar follow-up was de Hazard Ratio 0.34; 95%CI 0.16-0.74; P=0.006). “De resultaten van deze studie laten zien dat HSCT de overlevingskans van patiënten met ernstige systemische sclerose op lange termijn verbetert, maar dit kan kort na begin van de behandeling wel gepaard gaan met ernstige bijwerkingen. Zorgvuldige afweging van voor- en nadelen van deze behandeling bij individuele patiënten is daarom essentieel,” aldus prof. van Laar. De auteurs van het artikel voegen hieraan toe dat HSCT ook effectiever was dan intraveneuze cyclofosfamide bij controle op huid, functioneren, kwaliteit van leven en longfuncties; een uitkomst die in lijn is met eerder onderzoek. Recentelijk is berekend dat systemische sclerose in Nederland voorkomt in 8.9 per 100.000 personen en treft ongeveer vijf keer vaker vrouwen dan mannen. Vooral patiënten met een ernstige vorm van systemische sclerose hebben een duidelijk afgenomen levensverwachting en de kans om binnen 10 jaar te overlijden is circa 30 procent. De oorzaak van de aandoening is onbekend, maar virusinfecties, giftige stoffen en genetische factoren worden genoemd als mogelijke factoren.
Prof. dr. Johan Heemskerk, hoogleraar Celbiochemie van trombose en hemostase aan de Universiteit Maastricht, neemt op 25 augustus de Willy van Heumenprijs van de Stichting 'Stimuleringsfonds Alternatieven voor Proefdieren' in ontvangst. Hij ontvangt deze prijs, bestaande uit een bedrag van 25.000 euro, een wisseltrofee en een bronzen legpenning, voor zijn onderzoek naar in-vitro modellen voor de detectie van risicofactoren voor infarcten en bloedingen. De prijs, de grootste in Nederland voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven, wordt uitgereikt tijdens een wetenschappelijk congres in Montreal (Canada), waar prof. Heemskerk de uitkomsten van zijn bekroonde studie presenteert. Hart- en vaatziekten zijn momenteel doodsoorzaak nummer 1 in de westerse wereld. Daarom is het belangrijk dat risicofactoren voor bloedingen en infarcten worden opgespoord. In het prijswinnende project is een flowkamertest ontwikkeld die de werking van bloedvaten zo goed nabootst, dat een groot deel van het belastend in vivo proefdieronderzoek naar trombose/bloedingen kan worden vervangen door testen met humaan bloed. Zowel de werking van (nieuwe) antitrombotische medicatie als ook genetische factoren die bijdragen aan de tromboseneiging kunnen hiermee onderzocht worden. De Willy van Heumenprijs wordt eens per twee jaar door de Stichting 'Stimuleringsfonds Alternatieven voor Proefdieren' toegekend aan een persoon of instantie “die zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor het bevorderen dat het gebruik van proefdieren voor medische doeleinden wordt beperkt tot de werkelijk noodzakelijke proefnemingen en dat alternatieven voor het gebruik van proefdieren zo goed mogelijk worden benut”. Dit jaar wordt de prijs uitgereikt tijdens het achtste World Congress on Alternatives and Animal Use in the Life Sciences in Montreal, door prof. dr. Bert van Zutphen, voorzitter van de door de Stichting ingestelde Adviesraad en mede-initiatiefnemer van deze congressen. De naam van de prijs verwijst naar de oprichtster van de stichting. De naamgeefster, die anoniem wil blijven, was tot haar overlijden woonachtig in Heumen en heeft een deel van haar erfenis bestemd voor het terugdringen van het gebruik van proefdieren en de verbetering van hun lot. De Willy van Heumenprijs wordt nu voor de tweede keer uitgereikt. In 2009 ging de prijs naar prof. dr. Tom Huizinga, voor het door hem en zijn team van het Leids Universitair Medisch Centrum samen met TNO ontwikkelde in-vitromodel voor onderzoek en behandeling van reumatische aandoeningen. De stichting werkt bij de toekenning van de prijs nauw samen met het ZonMw programma ‘Dierproeven begrensd’. Vanuit dit programma worden steeds minstens twee projecten voorgedragen aan de Adviesraad. Voor het ontwikkelen en uittesten van nieuwe antitrombotische medicijnen of voedingscomponenten worden kleine en grote zoogdieren gebruikt, meestal genetisch gemodificeerde muizen. Voorheen werd voetstoots aangenomen dat het intacte proefdier nodig is voor adequate bestudering en meting van het trombotische proces, gezien de sterke interacties tussen bloed en vaatwand. Echter studies met geïsoleerd bloed en flowkamers geven aan dat slechts een beperkt aantal vaatwand-componenten van invloed is op het trombotisch proces. Flowkamers waardoor een kleine hoeveelheid bloed stroomt kunnen dus een belangrijke rol spelen bij de detectie van risicofactoren voor trombose of bloeding, maar tot dusver was deze methode te beperkt van opzet om het proefdiergebruik te kunnen limiteren. In het project van prof. Heemskerk, gesubsidieerd uit het ZonMw programma Dieproeven Begrensd, is een flowkamertest ontwikkeld waarin tegelijkertijd de werking van bloedplaatjes als ook de bloedstolling gemeten kan worden. Om het beschadigde bloedvat zo goed mogelijk na te bootsen zijn de belangrijkste relevante eiwitten van de bloedvaatwand getest op hun trombotisch of antitrombotisch effect. De werkzame eiwitten zijn met behulp van een robot in kleine hoeveelheden in een specifieke volgorde op het oppervlak van de flowkamer aangebracht. Door een combinatie van eiwitten die de bloedplaatjes stimuleren (zoals collageen) en eiwitten die de bloedstolling op gang brengen (zoals weefselfactor) kunnen beide processen nu met behulp van een speciale microscoop gevolgd worden. Uit een vergelijking met veel gebruikte in vivo proefdiermodellen bleek dat er een uitstekende correlatie bestond tussen resultaten met muizenbloed en humaan bloed. Het prijzengeld wil prof. Heemskerk besteden aan het verder miniaturiseren van de test, zodat hiermee de aantallen van proefdieren nog verder omlaag gaan.
Osteoporose, in de volksmond 'botontkalking', is een veelvoorkomende ziekte bij ouderen. De ziekte komt echter ook vaak voor bij patiënten met een chronische ontstekingsziekte, zoals reuma. Ook patiënten met de ziekte van Crohn, een ontstekingsziekte van het maag- en darmstelsel, hebben een verhoogd risico op osteoporose en daardoor meer kans op fracturen. Angela Oostlander promoveert op 8 september op osteoporoseproblematiek bij patiënten met de ziekte van Crohn. Metingen in het botweefsel van Crohn-patiënten toonden aan dat patiënten inderdaad een lagere botmassa hebben dan gezonde controles. Het gevonden botverlies bleek het gevolg te zijn van afwijkingen in zowel cellen die bot kunnen afbreken (osteoclasten) als cellen die bot kunnen aanmaken (osteoblasten). Een belangrijke bevinding was dat diverse ontstekingsfactoren, die onder andere aanwezig zijn in het bloed van Crohn-patiënten, de gevonden afwijkingen lijken te veroorzaken. Vervolgonderzoek is nodig om de rol van de bestudeerde ontstekingsfactoren in het botverlies bij patiënten met de ziekte van Crohn verder uit te diepen. Hopelijk zal dit leiden tot de ontwikkeling van nieuwe therapieën, waardoor in de toekomst de osteoporoseproblematiek bij patiënten met de ziekte van Crohn, en in het algemeen in patiënten met een chronische ontstekingsziekte, wordt beperkt of zelfs voorkomen.
De balans in het immuunsysteem wordt bewaakt door een nieuw ontdekt type cel, de Tfr cellen. Dat hebben het Vlaams Instituut voor Biotechnologie en K.U. Leuven bekend gemaakt. In normale toestand is het immuunsysteem in evenwicht. Is het te actief, dan produceert het antilichamen tegen onschadelijke stoffen, wat gebeurt bij allergieën. Bij auto-immuunziekten, zoals reuma, valt het afweersysteem zelfs weefsels in het eigen lichaam aan. Maar bij een onvoldoende actief afweersysteem krijgen infecties en tumoren eerder een kans. Een complex netwerk van regulerende cellen bewaakt dit evenwicht. Mogelijk spelen de Tfr cellen een belangrijke rol in dit netwerk. Volgens de onderzoekers houden ze via een tussenstation de productie van antilichamen binnen de perken.
Vitamine-D-deficientie komt zeer vaak voor en is geassocieerd met diverse aandoeningen. Daarnaast zijn de huidige aanbevolen doseringen niet toereikend. Via de voeding wordt onvoldoende opgenomen, suppletie is daarom nodig. Onder de term vitamine D wordt een groep chemisch verwante lipofiele stoffen verstaan met een aan steroïden verwant skelet. Vitamine D3 (cholecalciferol) is driemaal effectiever dan vitamine D2 (ergocalciferol). De synthese van vitamine D vindt plaats in de huid onder invloed van zonlicht. Vitamine D wordt toegepast ter preventie en behandeling van vitamine-D-deficienties, zoals rachitis en osteomalacie. De laatste jaren is duidelijk geworden dat vitamine D naast de calciumstofwisseling nog andere belangrijke functies heeft, zoals remming van de celgroei en stimulering van differentiatie van cellen. Daarnaast is het belangrijk voor de functie van macrofagen en speelt het een rol bij de insulinesecretie. Een tekort aan vitamine D is in verband gebracht met auto-immuunziekten zoals diabetes mellitus en multiple sclerose en met bepaalde vormen van kanker. Uit onderzoek blijk dat vrouwen die 400 IE vitamine D per dag namen 42% minder kans hadden op multiple sclerose. Vergelijkbare resultaten vond men bij reumatoïde artritis en osteoartritis. Verschillende onderzoeken bij kinderen die extra vitamine D kregen toegediend gaven aanwijzingen op een afname van het risico op diabetes. Op cardiovasculair gebied is vitamine-D-tekort geassocieerd met hartfalen en een toename van ontstekingsfactoren als C-reactieve proteïne en interleukine-10 in het bloed. Een tekort aan vitamine D wordt door de meeste experts gedefinieerd als een 25(OH)-cholecalciferol-spiegel van minder dan 50 nmol per liter. Factoren die aan dit tekort bijdragen zijn een afgenomen gebruik van met vitamine D verrijkte voedingsmiddelen, het gebruik van zonbeschermingsmiddelen en een verminderde blootstelling aan de zon wegens het risico op huidkanker. Bron: PW 2011;146(6):16-7 + FUS
Patiënten met de ziekte van Crohn, een ontstekingsziekte van het maag- en darmstelsel, hebben een verhoogd risico op osteoporose en daardoor meer kans op fracturen. Aldus Angela Oostlander die op 8 september bij VUmc promoveert op osteoporoseproblematiek bij Crohn-patiënten. Osteoporose is een veelvoorkomende ziekte bij ouderen. De ziekte komt echter ook vaak voor bij patiënten met een chronische ontstekingsziekte, zoals reuma. Ook patiënten met de ziekte van Crohn, een ontstekingsziekte van het maag- en darmstelsel, hebben een verhoogd risico op osteoporose en daardoor meer kans op fracturen. Metingen in het botweefsel van Crohn-patiënten toonden aan dat patiënten inderdaad een lagere botmassa hebben dan gezonde controles. Het gevonden botverlies bleek niet alleen het gevolg te zijn van afwijkingen in cellen die bot kunnen afbreken (osteoclasten) - zoals voorheen aangenomen werd, maar ook van afwijkingen in cellen die bot kunnen aanmaken (osteoblasten). Deze bevinding duidt erop dat een directe stimulering van de botaanmaak mogelijk een efficiëntere behandeling is voor het beperken of zelfs voorkomen van osteoporose bij Crohn-patiënten dan de huidige therapieën die zijn gericht op remming van de botafbraak. Een andere belangrijke bevinding van Oostlander was dat diverse ontstekingsfactoren, die onder andere aanwezig zijn in het bloed van Crohn-patiënten, de gevonden afwijkingen lijken te veroorzaken. Daarom zouden ook therapieën gericht tegen bepaalde ontstekingsfactoren geschikt kunnen zijn voor het beperken en voorkomen van osteoporoseproblematiek bij Crohn-patiënten.
Een derde van de Nederlanders gebruikte in 2010 medicijnen zonder recept, de zogeheten zelfzorgmiddelen. Dat is net zo veel als het aantal gebruikers van medicatie op recept. Zelfzorgmedicatie wordt meer gebruikt door vrouwen, jonge kinderen, dertigers en hoogopgeleiden. Dat blijkt uit onderzoek door het CBS. Ongeveer 15 procent van de ondervraagden gaf aan zowel medicijnen met als zonder recept te hebben gehad. Vrouwen gebruiken meer medicijnen dan mannen. Dat geldt vooral voor medicijnen die niet op recept zijn. Mannen gebruiken vooral pijn- en koortswerende middelen en medicijnen tegen verkoudheid. Bij vrouwen gaat het meer om vitamines en mineralen, homeopathische middelen en zelfzorgmedicijnen tegen reuma en gewrichtspijn.
Het Erasmus MC en het Havenziekenhuis zijn een samenwerking begonnen op het gebied van vaccinaties en adviezen voor reizigers. De samenwerking maakt het mogelijk om meer wetenschappelijk onderzoek te doen op deze gebieden. Voor de bezoekers betekent de samenwerking dat ze in alle situaties een optimale behandeling kunnen krijgen, dus ook als ze bijvoorbeeld na een orgaantransplantatie een verre reis gaan maken. Het Erasmus MC en het Havenziekenhuis (dochter van Erasmus MC) vullen elkaar goed aan. De Travel Clinic van het Havenziekenhuis is gespecialiseerd in reizigersvaccinaties en adviezen, zowel voor de normale reiziger als reizigers met chronische aandoeningen, zoals reuma of diabetes. De reizigerspoli van het Erasmus MC is gespecialiseerd in wetenschappelijk onderzoek en het verlenen van academische zorg, zoals zorg voor mensen die een orgaantransplantatie of leukemiebehandeling hebben gehad of moeten krijgen. ‘Door de samenwerking kunnen we voortaan alle mensen optimaal helpen en ontstaat meer ruimte voor wetenschappelijk onderzoek naar bijvoorbeeld vaccinaties’, zegt Esther de Winter, coördinator van de vaccinatie- en reizigerspolikliniek van het Erasmus MC. Mensen die ziek zijn, of ziek zijn geweest, hebben vaak meer vragen dan gezonde reizigers. Ze vragen zich bijvoorbeeld af of ze wel alle landen kunnen bezoeken. ‘Waar moet ik naar toe als ik gezondheidsproblemen krijg? Is er wel expertise in het land?’, zijn bijvoorbeeld vragen waar ze mee worstelen als ze familie in het buitenland willen bezoeken’’, zegt De Winter. Reizigers kunnen voor vaccinaties en adviezen zowel terecht bij de Travel Clinic van het Havenziekenhuis als bij de nieuwe vaccinatie- en reizigerspoli van het Erasmus MC. Voor patiënten van het Erasmus MC heeft de nieuwe poli als voordeel dat ze op hun ziekte afgestemde adviezen kunnen krijgen èn tijd kunnen besparen door de afspraak te laten samenvallen met een ander bezoek aan het ziekenhuis. De poli van het Erasmus MC is geopend op maandagavonden, dinsdagen, donderdagen en vrijdagen.
Een kauwtest kan helpen om een beeld te krijgen van het verschil in kauwvermogen bij patiënten met diverse soorten protheses (met en zonder implantaten). Orofaciale fysiotherapeut Caroline Speksnijder van het UMC Utrecht bedacht daarom tweekleuren-kauwgom: een stuk kneedwas van rood en blauw.
Het gekauwde stuk kneedwas laat zien hoe goed de proefpersoon heeft gekauwd. Is het stuk vrijwel egaal paars, dan is de kauwfunctie optimaal. Zijn er nog duidelijk rode en blauwe stukken zichtbaar, dan is het resultaat al wat minder. Bij sommige patiënten zijn niet alleen de kleuren nauwelijks vermengd, maar is zelfs de oorspronkelijke ronde vorm nog zichtbaar. Het gekauwde stuk wordt ingescand en via Photoshop geanalyseerd. Het kauwvermogen kan daardoor in een getal uitgedrukt worden.
Andere ziekenhuizen en universiteiten gebruiken de kauwtest ook al. Speksnijder: ‘Zij gebruiken hem voor patiënten met verschillende aandoeningen. Niet alleen mondkanker, maar ook jeugdreuma, spierziekten en kaakbreuken.’
Uit een Europese herbeoordeling van strontiumranelaat (Protelos) blijkt dat er contra-indicaties nodig zijn om het risico op veneuze trombo-embolie (VTE) tot een minimum te beperken. Strontiumranelaat mag niet langer gebruikt worden bij patiënten met huidige of eerder doorgemaakte VTE en bij patiënten die niet mobiel zijn door langdurige bedrust of herstel na een operatie. Naast deze contra-indicaties zijn de waarschuwingen voor overgevoeligheidsreacties in de productinformatie aangepast. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Protelos wordt gebruikt voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Coeliakie is de meest voorkomende vorm van voedselintolerantie in de Westerse wereld. Voedsel dat gluten bevat, een bestanddeel van graan, haver en gerst, beschadigt bij deze aandoening het slijmvlies van de dunne darm. Daardoor kan de darm zijn werk niet goed meer doen en kunnen onder meer diarree, verstopping, groeistoornissen en vermoeidheid optreden. Bekend was al dat een erfelijke component een rol speelt. Onderzoekster G. Trynka heeft nu 31 plaatsen geïdentificeerd, die waarschijnlijk betrokken zijn bij het ontstaan van coeliakie. Daarnaast beschrijft Trynka in haar proefschrift genetische factoren die verantwoordelijk zijn voor zowel coeliakie als reumatoïde artritis.
Promotie, Jozef van Rijssel: ‘Docking onto the endothelium. Trio directs leukocyte extravasation’. Tijdens ontstekingsziekten, zoals reumatoïde artritis en atherosclerose, verplaatsen witte bloedcellen zich massaal uit de bloedvaten naar het weefsel (extravasatie). Het endotheel, dat de bloedvatwand bekleedt, speelt een belangrijke regulerende rol in dit proces. Van Rijssel toont aan dat tijdens een ontsteking in endotheelcellen het enzym Trio verhoogd wordt aangemaakt. Trio is van cruciaal belang voor de witte bloedcel extravasatie. Het enzym is betrokken bij de aanmaak van adhesiemoleculen in het endotheel en reguleert de vorming van zogenoemde docking-structuren rondom hechtende leukocyten. Trio is daarom een veelbelovend doelwit voor de ontwikkeling van therapieën voor ontstekingsziekten.
Vrouwen zijn door de natuur bedeeld met een extra chromosoom, waardoor ze een sterker immuunsysteem hebben. Dat zegt onderzoekster I. Pinheiro van de Universiteit van Gent. Vrouwen hebben een extra kopie van het vrouwelijke X-chromosoom, terwijl mannen er maar één hebben, en daarnaast een kleiner Y-chromosoom. Dat hun lichaam infecties beter kan bestrijden komt waarschijnlijk door het X-chromosoom, zegt Pinheiro. Het chromosoom bevat kleine moleculen, zogeheten microRNA’s, die controle uitoefenen op het immuunsysteem en een rol spelen in de afweer tegen kanker. De grotere hoeveelheid microRNA’s zorgen er echter ook voor dat vrouwen eerder auto-immuunziekten, zoals reuma en psoriasis, ontwikkelen, zegt Pinheiro.
Gronings onderzoek heeft een techniek opgeleverd die het mogelijk maakt medicijnen gericht in de dikke darm af te geven. Darmziekten zoals collitis ulcerosa en de ziekte van Crohn kunnen hierdoor wellicht effectiever behandeld worden. Ook kan de techniek overgewicht helpen bestrijden en bovendien kunnen medicijnen die nu nog geïnjecteerd moeten worden, in pilvorm worden toegediend. Apotheker Reinout Schellekens promoveert 23 september op dit onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Medicijnen zijn er in allerlei verschillende vormen: als pil, zalf, injectie, spray, enzovoort. Geavanceerde toedieningsvormen zijn ontwikkeld om de werkzame stof zo gericht mogelijk af te geven. Sommige delen van het lichaam, waaronder de dikke darm, zijn met medicijnen echter moeilijk te bereiken. Medicijnen die als tablet of capsule worden toegediend, komen meestal al in de maag vrij en worden vervolgens in de dunne darm opgenomen in het bloed. Zij bereiken de dikke darm daardoor nauwelijks. Door een capsule of tablet van een beschermende laag (coating) te voorzien, kan het uiteenvallen worden uitgesteld tot in het laatste stukje van de dunne darm en het begin van de dikke darm. Deze methode wordt al veel toegepast, maar werkt nog lang niet optimaal. Promovendus Reinout Schellekens: ‘Medicijnen afgeven in de dikke darm is de heilige graal voor farmaceuten, zou je kunnen zeggen. Wij zijn die heilige graal inmiddels heel dicht genaderd.’ Er bestaan verschillende technieken om medicijnen onaangetast het transport door de maag en dunne darm te laten doorstaan. Sommige capsules geven hun werkzame stof pas af na een bepaalde periode na inname. Andere capsules doen dit bij een bepaalde druk of zuurgraad. De kenmerken van de coating bepalen het afgifteprofiel. Schellekens ontwikkelde ColoPulse, een coating die gevoelig is voor variaties in zuurgraad en die niet geleidelijk oplost, maar in één keer openbreekt. Hij deed dit door aan een bestaande coating (Eudragit S) een middel toe te voegen dat in korte tijd enorm opzwelt en daarmee de coating uiteen laat vallen. Dit gebeurt in een milieu met een lage zuurgraad, zoals voorkomt in de dunne darm, in tegenstelling tot de zeer zure maaginhoud. Het zuurgevoelige desintegratieproces van de coating zorgt ervoor dat de werkzame stof heel gericht in de dikke darm, in één plotselinge dosis wordt afgegeven. Schellekens: ‘Bestaande pillen hebben het risico helemáál niet op te lossen. Onze techniek is betrouwbaarder; de kans dat onze pil níet oplost is verwaarloosbaar klein.’ Met de ColoPulse-techniek kunnen ontstekingen in de dikke darm, zoals de ziekte van Crohn en collitis ulcerosa, gericht bestreden worden. Maar de techniek kan ook helpen overgewicht te bestrijden; want zij maakt het mogelijk kleine hoeveelheden vet rechtstreeks naar het laatste segment van de dunne darm te transporteren. Zodra het onverteerde vet daar vrijkomt, geven de darmen het signaal af dat de spijsvertering overbelast is, waardoor het hongergevoel afneemt. In combinatie met dieet kan dit een succesvolle behandeling van overgewicht zijn. Tot slot biedt de techniek mogelijkheden in de strijd tegen onder meer reuma, kanker en suikerziekte. Schellekens: ‘Medicijnen tegen deze ziekten zijn gebaseerd op eiwitten. Nu moeten deze middelen nog als injectie worden toegediend, omdat ze anders in de maag worden verteerd. Straks kunnen patiënten ze wellicht als capsule innemen, zodat ze via de dikke darm in de bloedbaan worden opgenomen.’ Veel van de bestaande middelen die hun werkzame stof in de dikke darm moeten afgeven, zijn niet op mensen getest. Schellekens testte zijn vinding zeer uitgebreid. Niet alleen werd de werking getest in een gesimuleerd maag-darmsysteem in een laboratorium, maar ook op negentien mensen. Diverse studies met gelabelde stoffen (niet-radioactieve stabiele isotopen) toonden aan dat de capsules hun werkzame stof zeer nauwkeurig afgaven en dat de werkzame stoffen zeer effectief werden opgenomen.
Werk is belangrijk voor de gezondheid, maar kan ook ziekmakend zijn. Het rapport ‘Beroepsziekten in Cijfers 2011’ schat dat 260 per 100.000 werkenden een beroepsziekte hebben opgelopen in 2010. Dat komt neer op zo’n 20.000 nieuwe gevallen in Nederland. Dit blijkt uit het rapport Beroepsziekten in Cijfers 2011 van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), gevestigd in het AMC. Psychische aandoeningen, lawaaischade aan het gehoor en aandoeningen van spieren en gewrichten worden relatief het meest gemeld. Onderzoek levert toenemend inzicht in bekende risico’s, maar wijst ook op nieuwe verbanden tussen werk en gezondheid. Zo levert blootstelling aan stof, werkstress, lawaai en ploegendienst een bijdrage aan het ontstaan van chronische ziekten van hart- en bloedvaten, longen, spieren en gewrichten. Verder laten ’s werelds grootste Q-koorts epidemie en de opkomst van resistente bacteriën buiten het ziekenhuis zien, hoe belangrijk bij infectieziekten de blootstelling in het werk kan zijn. Klachten aan spieren en gewrichten zijn een belangrijke reden voor verzuim in Nederland. Volgens een meerderheid van Nederlandse werknemers komen deze klachten mede door het werk. Onderzoek naar implementatie van preventieve maatregelen is nodig. Bij psychische beroepsziekten gaat het bij tachtig procent om overspannenheid of burn-out. Dat leidt tot slechter functioneren in het werk en vaak tot langdurig verzuim. Oorzaken zijn vooral een hoge werkdruk en ongewenst gedrag van collega’s en/of klanten. Er zijn preventieve maatregelen ontwikkeld voor de aanpak van werkstress en van de posttraumatische stressstoornis voor onder meer de geüniformeerde beroepen. Afgelopen jaar is Nederland getroffen door ‘s werelds grootste Q-koorts epidemie. Er staken nieuwe diergerelateerde infectieziekten (zoönosen) de kop op en de omvang van de problematiek van antibiotica resistente micro-organismen nam toe. Blootstelling vindt vaak plaats op de werkplek en preventie vraagt intensievere samenwerking tussen humane en veterinaire gezondheidszorg. De rol van werkfactoren bij chronische aandoeningen wordt vaak onderschat. Onderzoek leert bijvoorbeeld dat bij één op de zeven astma-aanvallen onder werknemers beroepsmatige blootstelling een rol speelt. Ook brandweerlieden hebben meer luchtwegklachten naarmate zij betrokken waren bij meer branden of andere situaties waarbij zij rook of andere stoffen inademden. Verder blijkt dat lassers, brandweerlieden en mensen die lange werkdagen maken, een hoger risico lopen op hart- en vaatziekten en lijkt reumatoïde artritis meer voor te komen bij blootstelling aan kwartshoudend stof. Meer kennis over de invloed van werkfactoren zoals fijn stof, werkstress, lawaai en ploegendienst kan de preventie van dergelijke chronische aandoeningen ten goede komen. In 2010 zijn 6.367 meldingen van beroepsziekten geregistreerd bij het NCvB. Via het Peilstation Intensief Melden (PIM) wordt de incidentie van beroepsziekten over 2010 geschat op 260 per 100.000 werknemersjaren. De hoogste incidentiecijfers worden gerapporteerd voor psychische aandoeningen (96) en aandoeningen aan het houdings- en bewegingsapparaat (88), gevolgd door gehooraandoeningen (34), huidaandoeningen (7), infectieziekten (5), luchtwegaandoeningen (5) en neurologische aandoeningen (5). De top zes van sectoren met de hoogste incidentiecijfers per 100.000 werknemers zijn in 2010 de bouwnijverheid (1314), vervoer en opslag (434), openbaar bestuur en defensie (387), onderwijs (242), industrie (211) en de sector informatie en communicatie (184). Het rapport ‘Beroepsziekten in cijfers 2011‘ is opgesteld in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geeft een overzicht van het aantal, en de aard van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen in Nederland. Daarnaast beschrijft het ook wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rond verschillende beroepsziekten.
Vrouwen hebben een verhoogde kans op ziekten als reuma, de ziekte van Crohn, astma, allergieën als ze als kind niet voldoende zijn blootgesteld aan verontreinigingen. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Oregon (VS), in een artikel in de Telegraaf. Dat dit sterker speelt bij vrouwen dan bij mannen komt volgens de onderzoekers doordat meisjes over het algemeen gezien eerder schone kleding krijgen als die vuil is geworden en minder buiten spelen dan jongens. Ook worden ze door hun ouders meer in de gaten gehouden. Gevolg is dat ze schoner blijven dan jongens, maar ook minder blootgesteld worden aan ziekmakers, waardoor ze minder goed in staat zijn om een gezonde weerstand op te bouwen.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
De revalidatiegeneeskunde heeft een grote vlucht gemaakt en zal de komende jaren enorm gaan groeien. Dit komt omdat het aantal mensen dat door (chronische) ziekten of ongevallen blijvend letsel heeft alleen maar toeneemt. Het unieke van de revalidatiegeneeskunde is dat ze vooral kijkt naar de gevolgen die de aandoening van een patiënt voor het dagelijks leven hebben. Volgens prof. dr. Peter Heuts hèt unieke kenmerk van de revalidatiegeneeskunde ten opzichte van andere medische specialismen. Peter Heuts pleit in zijn inaugurele rede als hoogleraar revalidatiegeneeskunde op 19 november dan ook voor een nog sterkere samenwerking tussen de revalidatiezorg en het wetenschappelijk onderzoek. "Het belang van een nauwere samenwerking, zoals die tussen een behandelingscentrum zoals Reade (centrum voor Revalidatie en Reumatologie) en een medisch centrum waar wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, zoals VUmc, is bijzonder groot", aldus Peter Heuts. "Voortgang kan alleen bereikt worden wanneer er in de praktijk onderzoek gedaan kan worden. Daar is direct helder waar patiënten tegen aan lopen. Daarbij komt ook nog dat het hoe eerder een revalidatiearts betrokken wordt hoe beter het is voor het herstel van een patiënt. Zeker in de acute zorg hebben vroege keuzes consequenties voor de lange termijn. Zo is bijvoorbeeld in het geval van een amputatie belangrijk dat de chirurg en de revalidatiearts goed overleggen. De revalidatiearts is namelijk gericht op de consequenties voor het functioneren van de patiënt op de lange termijn. Terwijl de chirurg vooral gericht is op wondgenezing en behoud van weefsel en structuur. Een andere belangrijke ontwikkeling de komende jaren is co-creatie, het direct betrekken van bijvoorbeeld revalidanten, maar ook studenten en verwijzers bij de ontwikkeling van de zorg.Ter gelegenheid van de inauguratie als hoogleraar van prof. Heuts organiseert Reade voorafgaand aan de inauguratie een symposium over Co-creatie. Prof. Heuts is ook medisch directeur bij Reade en lid van de raad van bestuur. Het programma duurt van 10.00 tot 14.00 uur en vindt plaats bij Reade, locatie Overtoom in Amsterdam. Voor meer informatie over het programma en inschrijving kijk op www.reade.nl (symposium co-creatie).
Een groot deel van patiënten met fibromyalgie heeft baat bij een gerichte groepsbehandeling, bestaande uit een combinatie van oefentherapie en cognitieve gedragstherapie. Dit blijkt uit het proefschrift van psychologe drs. Saskia van Koulil, verbonden aan de afdeling Medische Psychologie van het UMC St Radboud. Zij promoveert op 17 december op onderzoek bij patiënten van de Sint Maartenskliniek. Fibromyalgie is een chronische pijnaandoening, die veel voorkomt: bij twee tot tien procent van de bevolking. De voornaamste klachten zijn pijn, stijfheid, slapeloosheid en vermoeidheid. Deze klachten gaan vaak samen met bewegingsproblemen, angst en depressiviteit. De exacte oorzaak van fibromyalgie is onbekend, maar de invloed ervan op de kwaliteit van leven van de patiënt is groot. Fibromyalgie wordt gerekend tot de reumatische ziekten. Er zijn geen geneesmiddelen om de aandoening te genezen. Patiënten nemen vaak hun toevlucht tot pijnstillende, slaapbevorderende of kalmerende middelen, doorgaans met weinig resultaat. De Sint Maartenskliniek heeft een therapie voor fibromyalgie ontwikkeld die een combinatie is van cognitieve gedragstherapie en oefentherapie. Ook elders in Nederland en in het buitenland experimenteren medische centra hiermee. Promovenda Saskia van Koulil legt uit: "In de Sint Maartenskliniek gaat het om een intensieve groepsbehandeling van twee maal per week gedurende acht weken. Naast cognitieve gedragstherapie krijgen de deelnemers gerichte oefentherapie, ontspanningsoefeningen en hydrotherapie om op een goede manier te leren bewegen. Ze leren al met al om constructief tegen hun aandoening aan te kijken en er gedragsmatig en mentaal beter mee om te gaan." De resultaten van de behandeling verschillen van patiënt tot patiënt. Van Koulil deed onderzoek naar mogelijkheden om de combinatietherapie te verbeteren. Zij zegt: "Patiënten krijgen doorgaans één en dezelfde behandeling, er wordt geen rekening gehouden met individuele verschillen. Zo zijn er patiënten met fibromyalgie die relatief goed met de ziekte kunnen omgaan. Voor hen lijkt de meerwaarde van de intensieve combinatietherapie beperkt. Maar anderen lopen in het dagelijks leven vast, ze kunnen hun klachten niet hanteren. Voor die patiënten is de behandeling wel nuttig." Het is daarom van belang om de deelnemers aan de behandeling vooraf te screenen, aldus Van Koulil, zodat alleen degenen geselecteerd worden die er baat bij kunnen hebben. Haar promotieonderzoek bevestigt dit. Maar behalve door selectie werd de therapie ook vernieuwd door hem af te stemmen op het profiel van de patiënt. Van Koulil: "Mensen met fibromyalgie kun je grofweg indelen in twee groepen. Sommige patiënten proberen te voorkómen dat ze pijn krijgen, door minder te bewegen en hun activiteiten te beperken. Daardoor gaat hun conditie achteruit en raken ze in een maatschappelijk isolement. En de klachten blijven of verergeren zelfs. De andere groep verzet zich juist tegen de pijn door actief te zijn. Ze hopen dat de klachten overgaan als je ze negeert. Ook die strategie heeft zelden succes." Van Koulil toont aan, dat het zinvol is om deze twee groepen patiënten voorafgaand aan de behandeling uit elkaar te halen en hen afzonderlijke programma"s aan te bieden; meer maatwerk dus. "Uit mijn onderzoek is gebleken dat deze aanpak inderdaad werkt. De ene groep leert om de angst voor bewegen te overwinnen, de andere groep leert om overbelasting te voorkomen. Beide groepen geven na afloop van de therapie aan dat de pijn, vermoeidheid en andere klachten duidelijk afgenomen zijn en dat de negatieve impact van de ziekte op hun dagelijks leven kleiner is geworden. Zes maanden later is dat gunstige effect er nog steeds." De behandelingen worden inmiddels op verschillende plaatsen in Nederland aangeboden. De Sint Maartenskliniek lanceert volgend jaar een netwerksite om de zorg rond fibromyalgie beter onderling af te stemmen.
Het UMC Utrecht werkt aan de ontwikkeling van een zogenoemde "weefselprinter", die nieuw levend kraakbeen in elke gewenst vorm kan opbouwen. Kraakbeen bestaat uit drie soorten kraakbeencellen: een boven-, midden- en onderlaag. In de weefselprinter die in ontwikkeling is, zitten drie cartridges met de genoemde celtypes. Zo kan elk celtype op de juiste plaats in het nieuwe levende stukje kraakbeen worden geprint, zodat levend kraakbeen in elke gewenste vorm kan worden opgebouwd. De onderzoekers hebben een gel gevonden waarin de kraakbeencellen overleven. Een volgende doelstelling is dat de cellen snel genoeg nieuw kraakbeen kunnen vormen en dat in hetzelfde tempo de gel afbreekt. Er is nog een lange weg te gaan, zegt onderzoeker J. Malda. Het onderzoek kan echter rekenen op langlopende steun van het Reumafonds.
Celecoxib geeft minder gastro-intestinale bijwerkingen dan de combinatie diclofenac + omeprazol [Lancet; e-publicatie 17 juni 2010]. In de studie zijn ongeveer 4.500 patiënten met osteoartritis of reumatoïde artritis onderzocht. Het primaire eindpunt was het aantal klinisch significant hoge en lage gastro-intestinale incidenten. De helft van de patiënten is behandeld met celecoxib 200 mg, de andere helft met diclofenac "mga" 75 mg + omeprazol 20 mg. In de celecoxibgroep bereikten twintig patiënten (0,9%) het samengestelde eindpunt,in de andere groep 81 patiënten (3,8%). Bron: PW 2010;145(27/28):24+ FUS
Statinegebruikers hebben een verhoogd risico op staar, leverfunctiestoornissen en nierfalen [BMJ 2010;340:c2197]. Britse onderzoekers hebben de gegevens van ruim 2 miljoen mensen onderzocht. De statinegebruikers hadden geen verhoogd risico op onder meer parkinson, reuma, dementie en diverse soorten kanker. Het risico op slokdarmkanker was zelfs verlaagd bij deze groep. Tussen de verschillende soorten statines was geen verschil in bijwerkingen. Alleen fluvastatine bleek een hoger risico op leverdisfunctie te geven. Ondanks deze resultaten menen de onderzoekers dat de voordelen van statines bij mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten opwegen tegen de nadelen. Bron: PW 2010;145(23):19 + FUS
In Nederland hebben 650.000 mensen artrose, oftewel gewrichtsslijtage. Het UMC Utrecht wil meer weten over deze aandoening, en gaat daarom een grootschalig onderzoek naar artrose uitvoeren. Bij patiënten met artrose wordt langzaam het gewrichtskraakbeen aangetast, waardoor de gewrichten pijn en stijf worden. Het is een degeneratieve aandoening, wat onder andere inhoudt dat de klachten vaak erger worden naarmate de leeftijd vordert. Het UMC heeft voor het onderzoek 2,27 miljoen euro gekregen van het reumafonds. Bij het onderzoek worden 1.000 patiënten met beginnende artrose tien jaar lang gevolgd. Zij moeten elk jaar een bloed-, urine- en röntgenonderzoek ondergaan en een vragenlijst invullen. Patiënten die in aanmerking komen voor het onderzoek, worden door hun huisarts doorverwezen naar een onderzoekscentrum.
Er sterven meer vrouwen aan de gevolgen van Osteoporose dan aan Borstkanker , Kanker aan de eierstokken en Baarmoederhalskanker tezamen. Ook onder mannen is er meer sterfte ten gevolge van Osteoporose dan door Prostaatkanker . Dat zegt de Canadese reumatoloog en woordvoerster van Osteporosis Canada, Dr. Diane Theriault.
Jichtartritis is een ziekte die al eeuwenlang bekend is. Naast de behandeling van aanvallen is het voorkómen van aanvallen ook belangrijk in de therapie. Elke aanval veroorzaakt hevige pijnen en de bijkomende ontsteking resulteert in gewrichtsschade. Lange tijd was het ontstaan van tophi een onbehandelbaar probleem. Tophi zijn neergeslagen uraatkristallen die zich afzetten in onderhuids bindweefsel, onder andere in gewrichten en kraakbeenstructuren. Sinds de jaren "60 is allopurinol de hoeksteen van de onderhoudsbehandeling bij jicht. Allopurinol is een remmer van het enzym xanthineoxidase en is hierdoor effectief bij patiënten die veel urinezuur produceren. Allopurinol is bij een grote groep jichtpatiënten weinig effectief doordat bij ongeveer 80% niet de productie van urinezuur het probleem is, maar juist de excretie ervan. Een behandeloptie voor deze patiënten is benzbromaron. Aan de middelen voor de onderhoudsbehandeling bij jicht wordt binnenkort febuxostat (Adenuric) toegevoegd.
Net zoals allopurinol remt febuxostat het enzym xanthineoxidase. Febuxostat is een effectieve, selectieve en zeer potente remmer van xanthineoxidase. In tegenstelling tot allopurinol is bij febuxostat geen dosisaanpassing nodig bij lichte tot matige nierfunctiestoornissen. Hierdoor vormt febuxostat een aanvulling op het medicamenteuze arsenaal bij patiënten met nierfunctiestoornissen en jicht. Ook patiënten met allopurinolallergie kunnen met febuxostat worden behandeld. Ten slotte kan ook bij een milde leverfunctiestoornis febuxostat in de volledige werkzame sterkte gegeven worden.
Tot op heden is het bijwerkingenprofiel van febuxostat vergelijkbaar met placebo en allopurinol. Merkwaardig in de FACT-trial was de hogere incidentie van cardiovasculaire voorvallen in de feboxustatgroep ten opzichte van de allopurinolgroep. Er werd geen causale relatie vastgesteld. Inherent aan de werking, maar wel een oorzaak van een hoog aantal uitvallers gedurende de klinische studies met febuxostat, was het optreden van jichtaanvallen. Bij de behandeling met een xanthineoxidaseremmer daalt de urinezuurconcentratie van het bloed geleidelijk, de tophi worden kleiner en de vorming van uraatstenen neemt af door de verhoogde excretie van uraten. Door het vrijkomen van uitgekristalliseerd urinezuur uit uraatdepots kan echter een jichtaanval uitgelokt worden. Omdat febuxostat een krachtige remmer van xantineoxidase is, treedt deze bijwerking bij febuxostat nog heftiger op dan bij allopurinol. De Werkgroep Jicht binnen de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie geeft als advies om drie dagen voor de start van febuxostat te beginnen met het geven van colchicine of een NSAID en door te behandelen tot zes maanden na de start. Er is voor febuxastat nog geen interactieonderzoek verricht, maar het is bekend dat de remming van xanthineoxidase in een stijging van mercaptopurine- en azathioprinespiegels tot gevolg heeft. Krachtige inductoren van UDP-glucuronosyltransferase (bijvoorbeeld rifampicine en carbamazepine) kunnen leiden tot een stijging van het metabolisme en een afname van de werkzaamheid van febuxostat. Het gebruik bij een intolerantie voor febuxostat is gecontraïndiceerd. Hiervan is sprake als gedurende het gebruik een ernstige bijwerking optreedt. Ook wordt het gebruik van febuxostat bij patiënten met een ischemische hartziekte of decompensatio cordis afgeraden. De gegevens uit een zeer klein aantal gevallen van blootstelling tijdens de zwangerschap geven weer dat febuxostat geen nadelige effecten op de zwangerschap of op de gezondheid van de foetus dan wel het pasgeboren kind zou hebben. Omdat de gegevens echter beperkt zijn wordt door de fabrikant gebruik gedurende de zwangerschap afgeraden. De veiligheid bij lactatie verdient nog nader onderzoek. Bron: PS 2010;26(10):54-7 en FUS.
Het cytoskelet bestaat uit eiwitketens (polymeren), waarvan de lengte fluctueert. Het functioneert onder andere als "wegennet" en reguleert het transport van eiwitten naar specifieke plaatsen binnen de cel. Een aantal eiwitten is van belang voor celbeweging, waaronder Rac1. Nethe beschrijft signalering van Rac1 en moleculaire aansturingsmechanismen die Rac1 gebruikt om celbeweging en -hechting te beïnvloeden. Signalering is van belang voor migratie van witte bloedcellen naar de plek van een ontsteking. Endotheelcellen zorgen ervoor dat deze cellen via de bloedvatwand de plaats van de ontsteking kunnen bereiken. Na het verlenen van doorgang moet het contact tussen de endotheelcellen onmiddellijk worden hersteld, zodat er geen "lek" ontstaat dat het achterliggende weefsel alsnog kan beschadigen. Verloopt dit niet goed, dan kunnen ontstekingsziektes ontstaan als astma, Crohn en reuma. Ook kan zo"n lek zorgen voor het uitzaaien van kankercellen. Nethe onderzocht nieuwe eiwitten die aan Rac1 binden. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Micha Nethe: "Rac1 meets ubiquitin; new insights in Rac1 signalling"
Rituximab is een monoklonaal antilichaam (een stof die gericht één type cel of eiwit kan uitschakelen) dat gebruikt wordt voor de behandeling van reumatoïde artritis (RA). Om onbekende redenen knappen echter niet álle RA-patiënten op van de biological. Thurlings onderzocht bij 40 patiënten het synovium (weefsel aan de binnenkant van het gewricht dat de gewrichtsvloeistof produceert) na een kuur met rituximab. Uit genetische analyses bleek dat B-cellen in het gewricht niet bij alle patiënten verdwenen. Met name het verdwijnen van plasmacellen (B-cellen in hun eindstadium, wanneer ze antistoffen maken) bleek te voorspellen of patiënten wel of niet reageren op de behandeling. Patiënten bij wie rituximab onvoldoende deed hadden ook witte bloedcellen die sterk geactiveerd waren door ontstekingsfactor type I interferon, een stof die de overleving van B-cellen stimuleert. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Rogier Thurlings: "B cells and B cell directed therapies in Rheumatoid Arthritis: towards personalized medicine".
De CHMP heeft in de vergadering van februari onder meer positieve adviezen gegeven over drie nieuwe geneesmiddelen: Hizentra, een gammaglobuline wordt gebruikt bij de behandeling van immunodeficiëntiesyndromen, Proveblue (methylthioniniumchloride) bij de symptomatische behandeling van methemoglobinemie veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën en Rasilamlo (een combinatie van aliskiren en amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP was positief over:
Hizentra (humaan normaal immunoglobuline), een substitutietherapie voor volwassenen en kinderen met primaire immunodeficiëntiesyndromen en voor patiënten met myeloom of chronische lymfatische leukemie met ernstige secundaire hypogammaglobulinemie en recidiverende infecties. Het betreft hier een 20% oplossing voor subcutane toediening, een 10% intraveneuze oplossing was al eerder geregistreerd.
Methylthioniniumchloride Proveblue (methylthioniniumchloride), voor acute symptomatische behandeling van methemoglobinemie, veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën bij volwassenen en kinderen ouder dan drie maanden.
Rasilamlo (aliskiren/amlodipine), uitsluitend voor de behandeling van volwassen patiënten met essentiële hypertensie, bij wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met aliskiren of amlodipine alleen. In de wetenschappelijke productinformatie (SPC) wordt opgenomen dat er onvoldoende data zijn bij ouderen.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
DeCHMP heeft positief geadviseerd over de handelsvergunningen voor de generieke geneesmiddelen Ibandroninezuur Sandoz en Ibandroninezuur HEXAL (ibandroninezuur), bedoeld voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen. Beide geneesmiddelen zijn generieke vormen van Bondronat.
Nieuwe therapeutische indicatie
Het Comité heeft positief geadviseerd over uitbreiding van de therapeutische indicatie voor Humira (adalimumab) met "behandeling van juveniele idiopathische artritis bij patiënten van 4 tot 12 jaar oud."
Pandemrix en mogelijk verband met narcolepsie: De CHMP is van mening dat verder onderzoek moet worden gedaan naar een mogelijk verband tussen narcolepsie (slaapziekte) bij kinderen en het griepvaccin Pandemrix. De aanbeveling voor het gebruik van Pandemrix (geregistreerd voor gebruik tijdens een pandemie) wordt op dit moment niet gewijzigd. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 18 februari 2011.
Beperking gebruik Zerit:
Naar aanleiding van meldingen van bijwerkingen bij het gebruik van Zerit (stavudine) heeft de CHMP aanbevolen de therapeutische indicaties van Zerit te beperken. Het geneesmiddel moet zowel bij volwassenen als bij kinderen zo kort mogelijk gebruikt worden en alleen als er geen goede alternatieven beschikbaar zijn. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Beperking gebruik Tygacil: Het Comité adviseerde om het gebruik van Tygacil (tigecycline) te beperken tot de situatie waarin geen andere antibiotica gebruikt kunnen worden. De voorschrijvende artsen worden gewezen op een mogelijk verband tussen het geneesmiddel en verhoogde mortaliteit in klinisch onderzoek bij onder meer niet-goedgekeurde indicaties. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Nieuwe contra-indicatie voor Brinavess: De CHMP heeft geadviseerd de contra-indicaties van Brinavess (vernakalant) te herzien na melding van een geval van ernstige hypotensie en cardiogene shock bij een patiënt die deelnam aan een klinisch onderzoek. Met de nieuwe contra-indicatie wordt de tijd waarin patiënten na toediening van Brinavess geen andere intraveneuze antiaritmica (klassen I en III) toegediend mogen krijgen, verlengd tot vier uur na toediening van Brinavess.
Onvoldoende voorraad van Simponi:Het Comité is op de hoogte gesteld van fabricageproblemen met Simponi (golimumab) voorgevulde pennen, die zullen leiden tot een tijdelijk tekort van deze presentatie van Simponi in een aantal Europese landen. Het Comité adviseerde om de betrokken patiënten in plaats daarvan de andere presentatie van Simponi, de voorgevulde spuit, voor te schrijven, of een ander middel op advies van hun arts. Simponi is een geneesmiddel voor de behandeling van reumatoïde artritis, artritis psoriatica en spondylitis ankylopoëtica.
Beroepsprocedure Docetaxel Teva Generics: Het Comité heeft een beroepsprocedure afgerond, die in gang werd gezet wegens verschil van mening tussen EU-lidstaten over het generieke docetaxel-bevattende geneesmiddel Docetaxel Teva Generics. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de behandeling van borstkanker, niet-kleincellige longkanker, prostaatkanker, adenocarcinoom van de maag en kanker in hoofd en hals. De procedure was gestart wegens bezorgdheid over het niet verrichten van bio-equivalentie onderzoek. Het Comité was van mening dat er geen aanvullende gegevens nodig waren en adviseerde daarom positief.
Herbeoordeling buflomedil-bevattende geneesmiddelen: De CHMP is een onderzoek begonnen naar het hoge risico van cardio- en neurotoxiciteit, vooral na onbedoelde of opzettelijke overdosering, bij patiënten die buflomedil-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de behandeling van symptomen van perifere arteriële occlusieve aandoeningen. Aanleiding hiertoe was de schorsing van de handelsvergunning voor deze geneesmiddelen in Frankrijk op grond van herziening van alle beschikbare risico-informatie.
Herbeoordeling van pholcodine-bevattende geneesmiddelen: Het Comité is gestart met een onderzoek naar het mogelijke verband tussen het gebruik van pholcodine-bevattende geneesmiddelen en anafylactische reacties bij patiënten die daarna zijn blootgesteld aan neuromusculaire blokkers (neuromuscular blocking agents, NMBA) die worden gebruikt in de anesthesie. Het onderzoek is een gevolg van de publicatie van onderzoeksgegevens, waaruit mogelijk blijkt dat het gebruik van pholcodine kan leiden tot immunologische stimulatie van blootgestelde patiënten. Bovendien werd in een aantal EU-lidstaten waar pholcodine niet meer op de markt is, een vermindering van de rapportage van NMBA-gerelateerde anafylaxie waargenomen. Pholcodine-bevattende geneesmiddelen worden gebruik voor de behandeling van hoest bij kinderen en volwassenen en is in Nederland niet op de markt.
Het gebruik van Vivaglobin (humaan normaal immunoglobuline voor subcutane toediening) is geassocieerd met ateriële en veneuze trombo-embolische bijwerkingen. Artsen wordt aangeraden het geneesmiddel voorzichtig toe te passen bij patiënten met bekende risicofactoren voor trombose zoals obesitas en bestaande hartproblemen. Vivaglobin mag niet intraveneus worden gebruikt. Patiënten wordt aangeraden om bij de eerste symptomen van trombose (zoals kortademigheid, pijn en zwelling van de ledematen, borstpijn) medische hulp te zoeken. Dit schrijft de firma CSL Behring in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het Europese geneesmiddelen agentschap (EMA), het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar (ziekenhuis)apothekers, kinderartsen, internisten (hematologen, hemato-oncologen, infectiologen, klinisch-immunologen, reumatologen en huisartsen. Vivaglobin wordt gebruikt als substitutietherapie bij volwassenen en kinderen met primaire immunodeficiëntie (PID) syndromen waaronder aangeboren agammaglobulinemie en hypogammaglobulinemie. Het geneesmiddel wordt ook ingezet als substitutietherapie bij myeloma of chronische lymfoïde leukemie met ernstige secundaire hypogammaglobulinemie en recidiverende infecties.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
Chronische ontstekingsziektes, zoals reumatoïde artritis en de ziekte van Crohn, worden steeds vaker behandeld met medicijnen die gericht zijn tegen de biologische processen die ten grondslag liggen aan de ziekte. In tegenstelling tot de traditionele "systemische medicijnen", die overal in het lichaam effect hebben, werken deze biologische medicijnen, bijvoorbeeld antilichamen, alleen op het ziekteproces waardoor deze ontstekingsziekten ontstaan. Antilichamen binden aan bepaalde receptoren op de ontstekingscellen en kunnen zo hun genezende werk ter plekke doen. Het voordeel is dat de patiënt zo heel gericht behandeld kan worden. Maar deze behandeling is erg duur. Ter illustratie: voor een artritispatiënt kost een behandeling met systemische medicijnen ongeveer drieduizend euro per jaar. Behandeling met antilichamen is vijf tot zes maal duurder. Bovendien werkt niet ieder antilichaam goed bij iedere patiënt. Of het medicijn helpt, kan de arts nu pas zien als de antilichamen al een tijdje zijn toegediend. Om tijd en geld te sparen, ontwikkelde Gaurav Malviya tijdens zijn promotietraject diverse "radionucliden". Hij koppelde een lichtradioactief stofje aan de antilichamen, wat ze zichtbaar maakt onder een camera. Zo kan een arts zien of een antilichaam aan de zieke cellen van een patiënt bindt om daar zijn werk te doen. Zo niet, dan kan hij een andere variant van het medicijn testen. Malviya: "Met deze test van honderd euro is te voorkomen dat duizenden euro"s worden gespendeerd aan een medicijn dat niet werkt." Gaurav Malviya (India, 1981) studeerde aan de Bundelkhand University in Jhansi, India. Zijn promotieonderzoek deed hij op de afdeling NGMB van het UMCG en op de afdeling nucleaire geneeskunde van het Sapienza-universiteitsziekenhuis in Rome. Na zijn promotieonderzoek blijft hij als postdoc-onderzoeker werken in het UMCG, waar zijn onderzoek naar gelabelde antilichamen zich zal toespitsen op toepassingen bij kanker.
Behandeling van reumatoïde artritis met zogeheten biologicals kan worden verbeterd met gentherapie. Dat zegt biochemicus J. Geurts van het UMC St Radboud. De behandeling is het afgelopen decennium enorm verbeterd door de introductie van biologicals. Deze geneesmiddelen neutraliseren de ontstekingsfactoren gericht en dempen zo de ontsteking. Nadeel is dat ze niet altijd even goed aan slaan en ook de afweer onderdrukken. Geurts heeft onderzoek gedaan naar behandeling met lokale gentherapie. De "dokter", in de vorm van het geneesmiddel, wordt met behulp van gentechnologie in het gewricht "ingebouwd" en komt pas in actie als de ontsteking opvlamt. Kraakbeenschade kan dan in een vroeg stadium worden voorkomen.
Er bestaat voldoende bewijs dat statines atherosclerotische hart- en vaataandoeningen kunnen verminderen. Voor verschillende andere aan statines toegeschreven gunstige en ongunstige effecten bestaat nog onvoldoende of zelfs geen bewijs. Hippisley-Cox en Couplan hebben de resultaten van een onderzoek gepubliceerd waarin zij aanwijzingen verzamelden over een aantal gunstige en ongunstige bijwerkingen van statines. Daartoe werden in een observationeel cohortonderzoek ruim 225.000 personen opgenomen die begonnen met het statinegebruik en ruim 1.778.000 personen zonder gebruik van statines. Hun leeftijd was 30-84 jaar en ze waren afkomstig uit het gegevensbestand van 365 huisartsenpraktijken in Engeland en Wales. Men vergeleek gedurende een lange periode het ontstaan van de mogelijke bijwerkingen in beide groepen. De auteurs vonden geen significante samenhang tussen gebruik van statines en een verhoogd risico op de ziekte van Parkinson, reumatoide artritis, veneuze trombose, dementie, osteoporotische fracturen, maagcarcinoom, coloncarcinoom, melanoom, niercarcinoom, mammacarcinoom en prostaatcarcinoom. Er was een duidelijke en dosisafhankelijke toename van de concentratie van leverenzymen bij alle statinegebruikers. Deze verhoging treedt met name op in het eerste jaar van gebruik, daarna worden deze concentraties weer normaal. Statinegebruikers hadden vaker klachten van myopathie en rhabdomyolyse met verhoogde waarden van creatininefosfokinase (CPK) in het eerste jaar van gebruik. Deze verschijnselen waren dosisafhankelijk, traden op bij alle voorgeschreven statines en kwamen niet voor bij langduriger gebruik. Verder toonden de auteurs aan dat statines een verhoogd risico geven op cataract en acuut nierfalen. Het risico op cataract is vooral aanwezig gedurende het eerste jaar van gebruik en verdwijnt binnen een jaar na staken van het gebruik van statines. Het risico op acuut nierfalen kan eveneens optreden in het eerste jaar van gebruik, maar verdwijnt na staken van de medicatie pas binnen één tot drie jaar. De conclusie luidt dat de voordelen van statinegebruik bij een juiste indicatiestelling opwegen tegen de nadelen van de gerapporteerde bijwerkingen. Met uitzondering van cataract en acuut nierfalen zijn ze namelijk alle van tijdelijke aard. Bron: MFM 2010;48(9) + FUS
Psoriasispatiënten die geen goede ontstekingsremmende medicatie krijgen voorgeschreven, lopen een verhoogd risico op de hartkwaal mitralisinsufficiëntie (MI). Dat zegt onderzoeker Dr. B. Strober van New York University. Bij MI is sprake van lekkage aan een van de hartkleppen, waardoor de pompfunctie minder goed wordt. Psoriasispatiënten lopen gemiddeld al meer risico op bijkomende aandoeningen (comorbiditeit), waaronder hart- en vaatziekten, diabetes, overgewicht, een hoog cholesterolniveau en hoge bloeddruk. De cardiovasculaire effecten van ongecontroleerde ontstekingsactiviteit betekenen een verhoogd risico op MI, beroerte en vroegtijdig overlijden. TNF-blockers en methotrexaat verminderen bij reumapatiënten de risico"s van comorbiditeit en dat geldt ook voor psoriasispatiënten, zegt Strober.
Steeds vaker worden zowel ibuprofen als paracetamol afwisselend ofwel gecombineerd toegepast bij de behandeling van koorts bij kinderen. Het blijft echter de vraag of deze geneesmiddelen alleen of gecombineerd veilig zijn en of een combinatiebehandeling beter is dan monotherapie bij kinderen. Het artikel beschrijft een literatuuronderzoek waarbij vijf gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken zijn vergeleken. In twee onderzoeken werd gelijktijdige combinatie van ibuprofen en paracetamol vergeleken met monotherapie. De combinatie bleek even effectief te zijn als de behandeling met alleen ibuprofen. In de overige drie onderzoeken werden ibuprofen en paracetamol afwisselend gebruikt om de drie tot vier uur. Dit bleek superieur te zijn aan monotherapie met ibuprofen of paracetamol. Alle onderzoeken waren echter van matige kwaliteit. Er was sprake van kleine aantallen patiënten en er werden verschillende doseringen en doseringsintervallen met elkaar vergeleken. Tevens werd in deze onderzoeken onvoldoende gekeken naar bijwerkingen en toxiciteit aan de hand van laboratoriumgegevens betreffende bijvoorbeeld lever- en nierfunctie. De onderzoeker doet aanbevelingen voor toekomstig onderzoek waarin op bovenstaande tekortkomingen uit eerder onderzoek wordt gelet. In de tussentijd wordt alleen de monotherapie van paracetamol ofwel ibuprofen geadviseerd. Het is een wijdverbreid misverstand dat goede voeding ook zorgt voor een adequate vitamine D-status. Alleen vette vissoorten zoals paling, makreel, zalm en haring, en aan zonlicht blootgestelde paddenstoelen bevatten aanzienlijke hoeveelheden vitamine D. De bijdrage van margarine en braadvet aan de vitamine D-spiegel is bij de huidige lage verrijking slechts marginaal. De gemiddelde dagelijkse vitamine D-inname via de voeding wordt geschat op 3-4 ?g (120-160 IE). Wij bouwen onze vitamine D-voorraad vooral op door voldoende zonexpositie, maar op onze breedtegraad is de zon alleen in de zomer effectief. De Gezondheidsraad adviseert verstandig zonnen als bron voor vitamine D, dat wil zeggen van april tot oktober rond het middaguur minstens 15 min per dag in de zon te zijn met blootstelling van hoofd en onderarmen. Vitamine D versterkt het aangeboren immuunsysteem, moduleert het adaptieve immuunsysteem en vertoont daarmee antibacteriële, anti-inflammatoire en mogelijk antivirale eigenschappen. De heilzame werking van tuberculose-sanatoria berustte deels op verbetering van de vitamine D-status. Een lage vitamine D-status is in verband gebracht met een verhoogd risico op bovensteluchtweginfecties en astma, maar ook met bacteriële vaginosis. De influenzapiek in de winter wordt zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond bereikt tijdens het jaarlijks dieptepunt van vitamine D-spiegels. Een recente gerandomiseerde klinische trial toonde een gunstig effect van vitamine D-suppletie op de incidentie van influenza A-infecties en van astma-aanvallen bij Japanse schoolkinderen. De prevalentie van een aantal auto-immuunziekten stijgt bij hogere breedtegraad. Epidemiologische en case-controleonderzoeken toonden dat een goede vitamine D-status het risico verlaagt op diverse auto-immuunziekten, zoals multiple sclerose, diabetes mellitus type 1, inflammatoire darmziektes, reumatoïde artritis, astma, osteoartritis, en systemische lupus erythematodes. Bezorgdheid bestaat bij medici, apothekers en de Gezondheidsraad over vitamine D-overdosering, maar dit lijkt overdreven. Zonlichtexpositie in badkleding totdat licht erytheem ontstaat, levert 10.000-20.000 IE vitamine D op, ver boven de "aanvaardbare bovengrens van inneming" van 50 ?g dd (2.000 IE dd). Doseren met 25.000 IE/week cholecalciferol FNA bleek effectief en veilig. Meta-analyses vonden geen hypercalciëmie bij concentraties tot circa 650 nmol/l 25-hydroxyvitamine D, maar veiligheidshalve wordt een bovengrens van 250 nmol/l geadviseerd. Bron: MFM 2010;48(10) + FUS
Hartziekte valt te voorkomen door ontstekingsremmende medicijnen. Dat blijkt uit grootschalig internationaal genetisch onderzoek onder ruim 133.000 mensen, door onder meer het UMC Utrecht. Hartaanvallen en kransslagaderziekte ontstaan niet alleen door aderverkalking, maar ook door ontstekingen. De signaalstof interleukine-6 blijkt betrokken bij ontstekingsreacties en speelt een rol bij het ontstaan van kransslagaderziekte. Medicijnen die de werking van interleukine-6 blokkeren, zouden hartziekte kunnen voorkomen. Het reumamedicijn Tocilizumab heeft deze werking en wordt gebruikt om ontsteking te remmen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of dit middel ook daadwerkelijk hartkwalen kan tegen gaan.
Onderzoekers van het UMC St Radboud hebben een test ontwikkeld om de ziekte van Lyme op te sporen op basis van het geheugen van afweercellen. Veel mensen hebben symptomen die op ‘ Lyme’ lijken te wijzen, terwijl het best iets anders kan zijn, zegt onderzoeker dr. L. Joosten. Voor een deel komt dat doordat gecompliceerde vormen van de ziekte van Lyme vaak nog niet goed zijn vast te stellen of uit te sluiten. Bestaande tests sporen de ziekte op aan de hand van antistoffen in het bloed. Maar ook aandoeningen als reuma of een andere infectie kunnen een positieve uitslag geven. Als het afweersysteem met een ziekteverwekker in aanraking komt, slaat het meteen zijn identiteit op, zodat het de volgende keer sneller reageren. De nieuwe test is op dat principe gebaseerd.
Mensen met auto-immuunziekten, zoals reuma, ziekte van Crohn en psoriasis, lopen meer risico op een depressie. Volgens onderzoekster F. van Heesch van de UU lijkt het er sterk op dat een geactiveerd immuunsysteem en cytokinen een rol spelen bij het ontstaan van depressies. Afweercellen beschermen het lichaam tegen lichaamsvreemde stoffen die binnen dringen en schade aanrichten. Ze geven daartoe cytokinen af, die zich door het hele lichaam verspreiden en ook in de hersenen terecht komen. Activering van het immuunsysteem en toediening van de cytokine TNF-alfa blijkt de gevoeligheid van het beloningssysteem in het brein te verminderen. Ook verandert activering van het immuunsysteem de signaaloverdracht tussen zenuwcellen in hersengebieden die zijn aangedaan bij depressie.
De afdelingen Orthopaedie van het Erasmus MC en het LUMC werken met ingang van januari 2014 samen op het gebied van patiëntenzorg, onderzoek, onderwijs en opleiding. Hierdoor wordt verdere specialisatie mogelijk, neemt de kwaliteit van de patiëntenzorg toe en sluiten onderwijs en onderzoek beter op elkaar aan. De samenwerking past binnen de Medical Delta, het samenwerkingsverband van de twee UMC’s en de universiteiten van Delft, Rotterdam en Leiden. In de patiëntenzorg vullen de afdelingen Orthopaedie uit Rotterdam en Leiden elkaar grotendeels aan. De afdelingen bieden beide verschillende soorten topreferente zorg, oftewel zorg waar andere ziekenhuizen voor doorverwijzen. Het LUMC levert uitstekende zorg op het gebied van oncologie (bot- en wekedelentumoren), zenuwletsel, reumachirurgie, wervelkolom-orthopedie en algemene kinderorthopedie. Het Erasmus MC blinkt uit in kinderorthopedie (waaronder het klompvoetcentrum), wervelkolomorthopedie, complexe plaatsing en vervanging van protheses, en (sport)traumatologie. De twee universitaire medische centra hebben onderling afspraken gemaakt over het doorverwijzen van patiënten op deelgebieden van de orthopedie. Uitgangspunt is dat de orthopedische behandeling wordt uitgevoerd in het centrum met de meeste expertise in dit deelgebied, om zo een optimale kwaliteit van zorg voor de patiënt te garanderen. Omdat de afdelingen dezelfde protocollen voor diagnostiek en behandeling hanteren, kan de patiënt voortaan kiezen in welk centrum de nacontroles plaatsvinden. Zo verwijst het LUMC kinderen met scoliose – een verkromming van de wervelkolom – zonder bekende oorzaak voortaan door naar het Erasmus MC voor operaties. Het aanmeten van een scoliosebrace, een soort corset om de rug, wordt nog wel voortgezet in het LUMC. Beide centra blijven actief op het gebied van wervelkolomchirurgie en voeren hierbij vaker samen operaties uit. Een andere afspraak is dat het Erasmus MC patiënten met kwaadaardige bot- en wekedelentumoren doorverwijst naar het LUMC. Bij aandoeningen aan de schouder of elleboog richt het LUMC zich vooral op het plaatsen van protheses en het Erasmus MC op kijkoperaties voor de gewrichten. Ook op het gebied van wetenschappelijk onderzoek vullen de afdelingen Orthopaedie elkaar aan. Het LUMC richt zich vooral op technisch en epidemiologisch onderzoek naar implantaten. Het Erasmus MC doet vooral biologisch onderzoek, bijvoorbeeld naar kraakbeen. Als gevolg van de samenwerking kan het onderwijs aan studenten Geneeskunde, paramedici en gespecialiseerde verpleegkundigen voortaan afgestemd worden op de aandachtsgebieden van het betreffende centrum. Bovendien kunnen artsen in opleiding tot orthopedisch chirurg tijdens de opleiding deelstages in beide centra volgen. Dit komt de kwaliteit van het onderwijs en de patiëntenzorg ten goede. De afdelingen gaan ook samen mede invulling geven aan het onderwijs over het bewegingsapparaat in het curriculum van de nieuwe opleiding Klinische Technologie aan de TU Delft. In deze opleiding leveren het LUMC en het Erasmus MC de expertise op het gebied van de geneeskunde.
Het immuunsysteem beschermt ons tegen infectieziekten en kanker. Maar het kan ook onbedoeld geactiveerd worden, waardoor auto-immuunziekten zoals reuma en psoriasis ontstaan. Het immuunsysteem valt dan het eigen lichaam aan. Een onderzoeksteam van C. Figdor van de St Radboud Universiteit Nijmegen doet al jarenlang onderzoek, door kankerpatiënten te vaccineren met een speciaal type immuuncellen, zogeheten dendritische celvaccins. In het Institute for Chemical Immunology (ICI) werkt de top in immunologie en chemie samen op een nieuw vakgebied: chemische Immunologie. Doel is om met behulp van de chemie immuunziekten te begrijpen en aan te pakken, bijvoorbeeld met synthetische vaccins. Dat kan leiden tot geheel nieuwe behandelmethodes.
De stof epicatechine, die in cacao zit, kan de werking van de lichaamseigen ontstekingsremmer cortisol herstellen. Dat zegt onderzoeker E. Ruijters van het Maastricht UMC+. Normaal beschermt het lichaam zich tegen ontstekingen door lichaamseigen ontstekingsremmers, zoals cortisol. Bij ziekten als COPD, reumatoïde artritis en chronische darmontsteking is de werking daarvan drastisch verminderd. Dat wordt veroorzaakt door ophoping van schadelijke zuurstofdeeltjes, zegt Ruijters. Cacao is rijk aan zogenoemde flavonoïden, waaronder epicatechine, die als antioxidanten deze schadelijke werking kunnen beperken. Ruijters toonde als eerste aan hoe een flavonoïde de natuurlijke functie van cortisol kan herstellen en zo ontstekingsremmend werkt.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Iedereen weet dat roken, vet eten en weinig bewegen slecht zijn voor hart en vaten. Sinds een aantal jaren weten we dat chronische ontsteking, zoals dat bijvoorbeeld bij reuma het geval is, ook in dit rijtje thuishoort. Ook acute ontstekingen kunnen hart- en vaatziektes veroorzaken. Promovendus Wessel Fuijkschot van VUmc heeft de relatie tussen ontsteking en hart- en vaatziekten onderzocht. Fuijkschot: “We zagen in de kliniek dat patiënten met ontsteking in het lichaam, bijvoorbeeld als gevolg van een operatie of een longontsteking, meer kans hebben op het krijgen van een hartinfarct. We vroegen ons af, of zo’n ontsteking een infarct kan uitlokken. In een deel van onze experimenten zagen we daar inderdaad aanwijzingen voor.” Wessel Fuijkschot promoveert op 12 december bij VUmc. Fuijkschot heeft op de eerste plaats gekeken naar ontsteking in aderverkalking. Daarnaast heeft hij gekeken naar de bloedpropjes die ontstaan bij het openscheuren van aderverkalking. Deze propjes sluiten het bloedvat af en veroorzaken een hartinfarct. Zowel in de aderverkalking zelf als in de bloedpropjes blijken opvallend veel ontstekingscellen te zitten. In een aantal gevallen lijken die aantallen beïnvloed te worden door ontsteking in de rest van het lichaam. Fuijkschot vond ook dat er bij het ouder worden meer schadelijke stofjes neerslaan in de kleinste bloedvaatjes van het hart. Dat proces kon in zijn onderzoek geremd worden met anti-ontstekingsstoffen, zoals die in vette vis aanwezig zijn. Fuijkschot: “Al met al vormt dit onderzoek een pleidooi voor aandacht voor ontsteking bij het voorkomen en behandelen van hart- en vaatziekten. Daarmee draagt het bij aan een nieuwe manier van denken in het onderzoek en is het een opstap voor het toepassen van anti-ontstekingsmiddelen bij het voorkomen van hartinfarcten.”
Onderzoekers van Indiana University in Bloomington hebben veelbelovende resultaten geboekt met een nieuwe methode om medicijnen effectiever in te zetten. Dat meldt FierceDrugDelivery.com. De wetenschappers veranderden antifolaten, een type medicijn dat al sinds meerdere decennia bij kanker wordt ingezet, op zodanige wijze dat ze zich gaan richten op bepaalde specifieke receptoren in kankercellen gaan richten. Daardoor worden gezonde cellen met rust gelaten door het middel en de bijwerkingen van het medicijn verminderd. De nieuwe behandelmethode is nu ingezet tegen een vorm van eierstokkanker, maar in de toekomst ook inzetbaar tegen chronische ontstekingsaandoeningen als reuma, ziekte van Crohn en psoriasis, schrijven de onderzoekers.
Met de installatie van de CyTOF 2 is het LUMC een imposant stuk techniek rijker. Dit apparaat kan zeer uitgebreide celanalyses uitvoeren, zodat onderzoekers de rol van het afweersysteem bij ziekten als coeliakie en autoimmuunziekten beter kunnen gaan begrijpen. Het LUMC kocht het circa 600.000 euro kostende instrument gezamenlijk met het Nederlands Kanker Instituut (NKI), Sanquin en het Erasmus MC. NWO financierde de aanschaf. Een medewerkster van de producent van de CyTOF 2 instrueert LUMC-onderzoekersDe nieuwste technologie ziet er best behapbaar uit. Een niet al te grote, mooi afgewerkte doos met een oranje voorfront die in een rustige onderzoeksruimte van het LUMC staat. Maar achter dit onschuldige uiterlijk bevindt zich een gloeiendheet plasma, dat cellen een voor een tot op de atomen uit elkaar rijt. Een massaspectrometer scheidt die atomen vervolgens op basis van hun gewicht, zodat onderzoekers kunnen bepalen welk type cel er zojuist voorbij is gekomen. “Dat is mogelijk omdat we metalen aan antilichamen hebben gekoppeld. Die antilichamen hechten zich aan specifieke eiwitten op het celoppervlak en de truc is dat elk antilichaam aan een ander metaal gekoppeld is”, legt prof. Frits Koning (Immunohematologie) uit. Door te kijken welke metalen zich aan een bepaalde cel gehecht hebben, is terug te redeneren welke eiwitten die cel op zijn oppervlak moet hebben gehad en dus om welk soort cel het ging. De CyTOF 2 kan ongeveer tweeduizend cellen per seconde analyseren. De nieuwe techniek is een grote verbetering ten opzichte van de gangbare methode, die gebruikmaakt van fluorescentie (FACS). “Daarmee kun je maximaal tien tot twaalf verschillende eiwitten tegelijk onderscheiden”, zegt Koning. “Met de CyTOF kunnen we nu al 34 eiwitten tegelijk bepalen, en in de toekomst valt dat aantal zelfs nog uit te breiden naar meer dan honderd.” Dankzij de CyTOF kunnen onderzoekers ook veel te weten komen over de verschillende soorten cellen als er maar weinig weefsel beschikbaar is, bijvoorbeeld bij een biopt van de dunne darm. Om het apparaat veilig te kunnen gebruiken, is de onderzoekskamer speciaal ingericht met extra ventilatie en controles op de luchtkwaliteit. Medewerkers van de Canadese fabrikant verzorgden de instructie voor de onderzoekers die ermee gaan werken. Behalve het LUMC zullen ook wetenschappers van het NKI, Sanquin en het Erasmus MC met de CyTOF 2 komen experimenteren. Binnen het LUMC gaan onder meer de afdelingen Immunohematologie, Reumatologie en Parasitologie ermee aan de slag.
Baanbrekend wetenschappelijk onderzoek in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft een verband aangetoond tussen de auto-immuunziekte Type 1 Diabetes (T1D) en coeliakie, beter bekend als glutenallergie. Wetenschappers Menno van Lummel en Bart Roep hebben aangetoond dat het enzym tTG, dat gluten in bijvoorbeeld brood omvormt tot een allergeen (een stof die een afweerreactie oproept) bij mensen met coeliakie, ook verantwoordelijk is voor het veranderen van proinsuline dat in de Eilandjes van Langerhans wordt gemaakt om bloedsuiker te reguleren. Hierdoor kan een afweerreactie tegen deze eilandjes ontstaan die leidt tot T1D. Dit gebeurt vooral als er sprake is van ‘eilandjesstress’ (bijvoorbeeld door teveel vraag naar insuline, of bij virusinfectie of ontsteking), want dan wordt dit enzym actief. JDRF heeft, mede naar aanleiding van deze nieuwe inzichten, een onderzoeksprogramma uitgezet om verder onderzoek op dit terrein te stimuleren en ook te financieren. JDRF is wereldwijd een leidende organisatie als het gaat om wetenschappelijk onderzoek naar het genezen, voorkomen en behandelen van T1D. De ziekte coeliakie komt vaak in combinatie met T1D voor. Vijf procent van de patiënten met T1D heeft ook glutenallergie. Coeliakie is echter geen complicatie van T1D: deze twee ziektes komen naast elkaar voor. Ook de volgorde waarin ze optreden is niet altijd hetzelfde: vaak is T1D de eerste ziekte, soms de coeliakie. Vooral jonge kinderen vormen een risicogroep. Onderzoeksleider Professor Bart Roep: “Op een congres in Melbourne een paar weken geleden sloeg deze ontdekking in als een bom. Immers, ook bij andere auto-immuun ziekten (bijvoorbeeld reuma) is de verandering van eiwitten (in dat geval in het kraakbeen, en door een ander enzym, PAD) de aanleiding dat het immuunsysteem zich tegen eigen weefsel richt.” Marieke Samson, bestuurslid Research en Informatie van Stichting JDRF Nederland: “Dit onderzoek laat een nieuw mechanisme zien dat betrokken is bij het ontstaan van T1D. Begrip van onderliggende principes is essentieel om nieuwe therapieën te kunnen ontwerpen. Zonder te weten hoe het zit, kan je niet gericht werken aan het veranderen of voorkomen van ziekmakende immuunreacties. Dit nieuwe inzicht biedt aanknopingspunten om in het ziekteproces in te grijpen en kan dus van groot belang zijn voor T1D-patienten en hun behandelaren.” In Nederland hebben circa 150.000 mensen T1D, onder wie 15.000 kinderen en jongvolwassenen. T1D is een auto-immuunziekte met levenslang ingrijpende gevolgen. Bij T1D maakt het lichaam geen insuline aan waardoor de bloedglucosespiegel niet meer wordt geregeld. Hierdoor ontstaat het risico op ernstige complicaties zoals hart-, oog- en nieraandoeningen, zenuwbeschadigingen en beroertes. Mensen met T1D moeten constant, nauwlettend hun bloedglucosespiegel in de gaten houden en dagelijks meerdere malen insuline-injecties toedienen, of moeten 24/7 een insulinepomp aan het lichaam dragen.
miR-21, één van de 22 hele kleine moleculen die samen de familie van MicroRNA’s vormen (miRNA), is belangrijk voor het overleven en verplaatsen van geactiveerde afweercellen, T-cellen. Dat concludeert Katarzyna Smigielska-Czepiel in haar promotieonderzoek. Haar onderzoek richtte zich op de functie die T-cellen spelen in het reguleren van gezondheid en ziekte. T-cellen maken onderdeel uit van ons cellulaire afweersysteem. Ze kunnen onderverdeeld worden in vier groepen, waar de T-helpercel (CD4+ cel) één van is. Dat is een witte bloedcel die virussen en bacteriën onschadelijk kan maken en zo een belangrijke rol speelt in het immuunsysteem. De wijze waarop deze T-helpercellen zich ontwikkelen, is nog steeds onderwerp van intensief onderzoek. Wel weten wetenschappers dat MicroRNA’s bij dit proces betrokken zijn. Dat molecuul speelt een rol bij de regulatie van genen. Smigielska-Czepiel bestudeerde T-helpercellen van gezonde proefpersonen en van mensen met reumatoïde artritis. Ze stelt vast dat er patronen bestaan die karakteristiek zijn voor bepaalde T-cel populaties. In het tweede deel van haar onderzoek bestudeerde de promovenda de relatie tussen T-cel activatie en de expressie en functie van miRNA’s. miR-21 blijkt in dit proces een belangrijke rol te spelen. Deze resultaten helpen om de rol van T-cellen in het reguleren van ziekte en gezondheid op moleculair niveau beter te begrijpen. Katarzyna Smigielska (Polen, 1984) studeerde Biotechnologie aan de Jagiellonian University, Krakau, Polen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Pathologie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Smigielska-Czepiel participeerde in de Graduate School of Medical Sciences, die het onderzoek financierde, samen met de J.K. de Cock Stichting. Smigielska-Czepiel werkt aan de Silesian University, Katowice, Polen.
Achttien poliklinieken uit zestien ziekenhuizen hebben hun toegangstijd blijvend verkort van gemiddeld 47 naar 21 dagen. Bij een aantal poliklinieken kunnen patiënten zelfs binnen enkele dagen terecht, ook zonder spoed. Ze bereikten dit door deelname aan het project Werken zonder wachtlijst. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van promovendus Marc Rouppe van der Voort, uitgevoerd onder auspiciën van onderzoeksinstituut CAPHRI (UM/MUMC+), TIAS (UvT), Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis en St. Antonius Ziekenhuis Utrecht/Nieuwegein. Op donderdag 12 juni verdedigt hij zijn proefschrift aan de Universiteit Maastricht. De promovendus heeft in de periode 2003 tot 2005 18 poliklinieken gevolgd bij de invoering van hun WZW-projecten. Drie jaar later heeft hij bij 14 succesvolle poliklinieken onderzocht of hun wachttijdreductie ook duurzaam was en zo ja, waarom. Op een willekeurige dag wachten meer dan 1,5 miljoen mensen op een poliklinische afspraak. De wijze waarop poliklinieken vraag en aanbod afstemmen veroorzaakt onnodige vertragingen in de wachttijd. Met Werken zonder wachtlijst (WZW) kunnen poliklinieken beter anticiperen op fluctuaties in de vraag. Het onderzoek van Rouppe van der Voort laat zien dat dit substantiële effecten heeft, die ook drie jaar na de invoering nog aanwezig zijn. De reductie van de wachttijd varieert van 7% tot maar liefst 93%. Bij poliklinieken van dermatologie, kindergeneeskunde, reumatologie en neurologie kunnen nieuwe en controle patiënten zelfs binnen enkele dagen terecht, ook zonder spoed. Rouppe van der Voort: “WZW draait erom dat poliklinieken flexibeler omgaan met het plannen van spreekuren en afspraken. Veel onderzochte poliklinieken hanteerden een uitgebreide mix van spreekuren. Binnen die spreekuren was dan ook nog een verdere onderverdeling naar type afspraken, bv nieuwe patiënt, controle-afspraak, spoedconsult, wondzorg. Dat leidde tot zoveel verschillende spreekuren en afspraken dat als het ware allerlei kleine wachtlijstjes werden gecreëerd. Bij sommige poliklinieken liep dat op tot meer dan 100 varianten.” WZW vraagt ook om meer flexibiliteit om spreekuren en operatiesessies uit te wisselen en flexibel omgaan met de capaciteit van artsen. “Dat klinkt radicaler dan het is, meestal hoef je maar beperkt bij te sturen. Betere onderlinge afstemming over afwezigheid door vakantie of congresbezoek en geen spreekuren annuleren binnen zes weken helpt al een hele hoop. De meeste artsen vinden het ook geen probleem om in drukke periodes op vrije dagen te werken en die in rustige tijden weer in te halen.” De promovendus onderzocht ook welke factoren bijdragen aan de duurzaamheid van de effecten: “Vreemd genoeg is daar tot nu toe weinig onderzoek naar gedaan. Klinisch leiderschap blijkt van cruciaal belang. Artsen moeten zelf in de lead zijn, liefst als projectleider. Zij moeten gemotiveerd zijn om op een andere manier te gaan werken. Bovendien moet het project gebaseerd zijn op een duidelijke visie, men moet gemotiveerd zijn om echt vraaggestuurd te gaan werken. En het helpt natuurlijk ook als men zelf de voordelen van de nieuwe aanpak aan den lijve ervaart. Die effecten zijn het meest voelbaar als de wachttijdreductie groot is.” Werken zonder wachtlijst vraagt ook een omslag in het denken: “De manier van denken, de identiteit en het bijbehorende gedrag van specialisten zijn een cruciaal onderdeel van de oorzaken van vertragingen in de wachttijd. Nog steeds bestaat bij sommige artsen èn patiënten het beeld dat lange wachttijden en volle wachtkamers een teken van een goede dokter zijn. Daar moeten we vanaf.” De in dit onderzoek bereikte wachttijdreductie is volgens Rouppe van der Voort ook haalbaar bij grote en complexe afdelingen: “Elke polikliniek kan WZW succesvol invoeren, behalve als de wachtlijsten echt alleen veroorzaakt worden door capaciteitstekorten, bijvoorbeeld door gebrek aan specialisten in een vakgebied. Dit onderzoek laat juist zien dat wachttijden vaak niet alleen door capaciteitsproblemen worden veroorzaakt. Bovendien zijn de poliklinieken door WZW juist efficiënter gaan werken, doordat lange toegangstijden ruis veroorzaakt zoals ‘no shows’ en onnodige consulten.” WZW is de eerste grootschalige toepassing van het zogenaamde ‘lean’ denken in de Nederlandse zorg. De lean filosofie is gebaseerd op een grootschalig onderzoek van Womack en Jones eind jaren tachtig waarbij Toyota beduidend betere kwaliteit bleek te leveren tegen substantieel minder kosten en in minder tijd dan de Amerikaanse autofabrikanten. Toyota zelf spreekt over het Toyota Productie Systeem dat continu de kwaliteit probeert te verbeteren door verspilling uit de processen te verwijderen. Kenmerkend is de grote betrokkenheid van de werkvloer. Vele sectoren, bedrijven, maar ook maatschappelijke organisaties zoals ziekenhuizen zijn sindsdien ook aan de slag gegaan met de lean principes. De lean filosofie leeft op dit moment ook erg sterk in de zorg. Rouppe van der Voort heeft twee boeken met praktijkverhalen over de toepassing van lean uitgegeven. Daarnaast heeft hij een weblog met maandelijks ongeveer 3.000 lezers en is hij voorzitter van het landelijk netwerk lean in de zorg (Lidz) met ruim 50 leden, waarvan 30 ziekenhuizen.
Uit internationaal onderzoek waar het UMC Utrecht aan meewerkte blijkt dat het wellicht tóch mogelijk is om een veilig vaccin te maken tegen de vleesetende bacterie groep A-streptokok. Jaarlijks krijgen wereldwijd 700 miljoen mensen een infectie met deze ziekmakende bacterie. Tegen de Groep A streptokokkenbacterie leek het lang onmogelijk een vaccin te maken. Vaccins bestaan uit stukjes bacterie en ‘leren’ zo het immuunsysteem de bacterie op te ruimen. Bij eerdere proeven met vaccins leerde het immuunsysteem inderdaad de bacterie op te ruimen, maar ook om het eigen lichaam aan te vallen (dat verschijnsel heet ‘kruisreactiviteit’). Sinds 1979 was het daarom verboden om Groep A streptokokken-vaccins te testen. Dat verbod is pas in 2006 opgeheven waardoor de afgelopen dertig jaar slechts één vaccin getest is in klinische trials. Onderzoeker dr. Nina van Sorge van het UMC Utrecht en collega’s van de University of California San Diego School of Medicine hebben mogelijk een oplossing voor de gevaarlijke kruisreactiviteit gevonden. Via genetische modificatie pasten ze een suiker aan het oppervlak van de ziekmakende bacterie aan. Daardoor is het nog wel als vaccin bruikbaar, maar is de kans op kruisreactiviteit heel erg klein. In muizen werkt het vaccin goed. De dieren zijn beschermd tegen de ziekmakende bacterie. “Deze resultaten brengen het onderzoek naar een vaccin tegen groep A-streptokokken een stap verder”, zegt Van Sorge. “Als er hopelijk ooit een vaccin komt tegen deze bacterie, dan denk ik dat de aangepaste oppervlaktesuiker daar onderdeel van is.” Van Sorge en collega-onderzoeker Victor Nizet van University of California San Diego hebben patent aangevraagd op de structuur van de aangepaste oppervlaktesuiker. Ze hebben contact met een vaccinfabrikant over de mogelijkheid om de oppervlaktesuiker verder te testen als onderdeel van een vaccin tegen groep A-streptokokken. De Amerikaanse Emory University en het Yerkes National Primate Research Center starten op basis van deze resultaten een vaccin tegen groep A-streptokokken testen in primaten. De Groep A streptokokkenbacterie veroorzaakt jaarlijks ongeveer 700 miljoen infecties, die leiden tot keelontsteking en wondroos, maar ook levensbedreigende aandoeningen als bloedvergiftiging, vleesetend syndroom, en acuut reuma. Wereldwijd overlijden elk jaar ongeveer een half miljoen mensen aan de gevolgen van Groep A streptokokkeninfecties. Er is nog altijd geen effectief en veilig vaccin om deze infecties te voorkomen. Dr. Nina van Sorge werkt bij de afdeling Medische microbiologie van het UMC Utrecht. Ze beschrijft de resultaten in het tijdschrift Cell Host & Microbe van deze week.
Bij mensen met knieartrose zorgt ontstekingsactiviteit voor een lagere spierkracht en beperkingen bij dagelijkse activiteiten. Dit kan betekenen dat spierkrachttraining en de behandeling van de ontsteking zorgen dat patiënten minder beperkingen ervaren in hun dagelijks leven. Dit concludeert onderzoeker Diana Sanchez van Reade, VUmc en VU, faculteit Bewegingswetenschappen. Sanchez promoveert op vrijdag 20 juni bij VUmc. Artrose is een veelvoorkomende reumatische aandoening die een grote impact heeft op het dagelijks leven van patiënten. Artrose komt veelal in de knieën voor. Patiënten met knieartrose ervaren vaak beperkingen in activiteiten, zoals problemen tijdens wandelen of traplopen. Eerdere studies hebben aangetoond dat spierkracht een belangrijke factor is die de activiteiten beperkt bij deze groep patiënten. Deze bevinding werd direct of indirect bevestigd in alle studies in het proefschrift van onderzoeker Diana Sanchez. Verschillende factoren, zoals pijn, het vermijden van activiteiten en het verouderingsproces zijn in verband gebracht met lagere spierkracht. Maar het mechanisme dat lagere spierkracht bij knieartrose verklaart, is nog onvoldoende begrepen en dient verder bestudeerd te worden. Bij artrose is regelmatig een licht verhoogde ontstekingsactiviteit aanwezig. In dit proefschrift is een verband gevonden tussen een verhoogde ontstekingsactiviteit en een lagere spierkracht. Dit kan betekenen dat krachttraining en de behandeling van de ontsteking bijdraagt aan betere resultaten van een revalidatieprogramma. Er is echter nog onvoldoende bewijs voor de meest optimale spierkrachttraining. Vervolgonderzoek dient zich onder andere te richten op de juiste vorm en intensiteit van spierkrachttraining.
Therapie via internet is effectief bij het leren omgaan met chronische lichamelijke aandoeningen. Dat blijkt uit een meta-analyse van de onderzoeksgroep van Andrea Evers, hoogleraar Gezondheidspsychologie aan de faculteit Sociale Wetenschappen, en gedetacheerd bij het LUMC. Behandeling via internet is effectiefBij behandeling via internet, ook wel eHealth genoemd, verloopt een groot deel van het contact tussen patiënt en behandelaar via een beveiligde website. Onderzoekster Sylvia van Beugen analyseerde onder leiding van prof. Andrea Evers verschillende studies naar het effect van cognitieve gedragstherapie op chronische lichamelijke aandoeningen, zoals diabetes, borstkanker, prikkelbare darmsyndroom en tinnitus. Uit eerdere meta-analyse blijkt tevens dat therapie via internet niet onderdoet voor reguliere therapie. Cognitieve gedragstherapie via internet werkte op alle onderzochte gebieden: algemeen emotioneel welbevinden, lichamelijk functioneren en de gevolgen van de aandoening voor het dagelijks leven. Vooral de uitkomsten die direct te maken hadden met de aandoening zelf verbeterden dankzij de online therapie, zoals de ervaren kwaliteit van leven of lichamelijke symptomen van de aandoening. “Internettherapie wordt nog niet op heel grote schaal aangeboden, maar dat neemt wel in hoog tempo toe. Naast de effecten in deze meta-analyse is er ook steeds meer bewijs vanuit andere studies dat het een kosteneffectieve manier van behandelen is en kosten in de zorg kan besparen. Een stimulans om ermee verder te gaan”, aldus Evers. Bij behandelingen die gebruik maken van internet is er bijvoorbeeld minder reistijd en werkverzuim voor patiënten. Ook kost de behandeling zorgverleners doorgaans minder tijd. Bij internettherapie in de klinische praktijk vindt overigens vaak een deel van de behandeling via internet, en een ander deel face-to-face plaats. Patiënten zijn vaak erg blij met de extra mogelijkheid van behandeling via internet. “Vooral de praktische aspecten, niet naar het ziekenhuis hoeven en minder reistijd hebben, ervaren mensen als een groot voordeel. Een ander voordeel kan zijn dat internettherapie heel gestructureerd is. Als iemand aan een specifiek doel wil werken, zoals betere therapietrouw of meer beweging, kan dat heel prettig zijn. En het bespaart tijd. Een moeder met drie kinderen, een drukke baan en reuma komt eerder aan internettherapie toe dan aan een reguliere behandeling." "Veel mensen ervaren bovendien een minder grote drempel bij online hulp, je hoeft niet als patiënt naar het ziekenhuis te gaan maar wordt vanuit je thuisomgeving geholpen”, aldus Evers. Zij benadrukt dat het belangrijk is om goed na te gaan voor welke groepen en op welke manier internettherapie een goede aanvulling is op de reguliere behandelingen. Het artikel Internet-based cognitive behavioral therapy for patients with chronic somatic conditions: a meta-analytic review is gepubliceerd in Journal of Medical Internet Research.
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA waarschuwt voor vervalste verpakkingen van het kankergeneesmiddel Herceptin (trastuzumab). De verpakkingen zijn afkomstig van een diefstal in Italië. Gestolen flacons, waaronder ook gebruikte flesjes, zijn na vervalsing opnieuw in de Europese Unie (EU) op de markt gebracht. Twee andere geneesmiddelen, Alimta (pemetrexed), een geneesmiddel voor longkanker en Remicade (infliximab), een geneesmiddel voor reuma, maakten deel uit van dezelfde diefstal. De nummering (batchnummers) van de gestolen en mogelijk vervalste geneesmiddelen is dezelfde als de nummering van de originele verpakkingen. Omdat het daardoor moeilijker is vervalste verpakkingen van originele te onderscheiden, worden uit voorzorg alle Italiaanse verpakkingen met deze nummering teruggehaald bij groothandels en apotheken in Europa. Dat betekent dat er dus ook originele verpakkingen, waar niets mee aan de hand is, uit de handel genomen moeten worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de andere inspectiediensten in Europa onderzoeken samen met de EMA waar in Europa de betreffende partijen zich bevinden. Mochten er in Nederland ook vervalste of originele verpakkingen van de voornoemde geneesmiddelen aangetroffen worden met dezelfde nummering als de gestolen partij, dan onderneemt de inspectie, in samenspraak met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), direct actie. Het gaat hier uitsluitend om geneesmiddelen die altijd door of onder supervisie van een arts per infuus worden toegediend. Mocht u naar aanleiding van dit bericht vragen hebben, neem dan contact op met het meldpunt van de IGZ: meldpunt@igz.nl of 088-1205000.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Experimentele Neuro-gastro-enterologie hield prof. dr. W.J. de Jonge zijn oratie getiteld ‘Het nieuwe denken over ontsteking’. Zenuwen spelen een rol bij het ‘regelen’ van ontstekingen. In zijn rede gaat De Jonge in op dit mechanisme bij darmen. Het afweersysteem van de darm is een kunststukje. Immuuncellen zijn getraind en georganiseerd om controle te houden op het microbiële ecosysteem van de darm – een van de meest complexe systemen op aarde. Goede controlesystemen zijn onontbeerlijk om ziekten te voorkomen. Er is een toenemende interesse in de rol die zenuwen spelen bij het in stand houden van dit evenwicht (homeostase) in de darm. Het bestaan van een relatie tussen brein en immuuncellen wordt reeds eeuwen gesuggereerd, maar de mechanismen hierachter bleven onduidelijk. Met name in de darm wijzen studies op veel directere interacties tussen neuronen en het immuunsysteem dan werd gedacht. Zenuwen zijn erg gevoelig voor ontstekingscellen en ontstekingscellen maken op hun beurt direct contact met de zenuwen. Meer en meer komen we tot de conclusie dat het brein het immuunsysteem integraal reguleert. Deze nieuwe inzichten hebben al geleid tot innovatieve manieren om ontstekingsziekten als reumatoïde artritis en inflammatoire darmziekten te bestrijden met behulp van zenuwstimulatie. In zijn openbare les bespreekt De Jong naast facetten van darmafweer, de huidige inzichten in de integrale regelfunctie van zenuwen op ontstekingen overal in het lichaam. De toekomstperspectieven van deze nieuwe vorm van “Bioelectronics” worden belicht.
De indicatie voor strontiumranelaat (Protelos/Osseor) wordt ingeperkt. Belangrijk is dat strontiumranelaat alleen nog gebruikt mag worden voor de behandeling van ernstige osteoporose, als andere geneesmiddelen niet gebruikt kunnen worden door bijvoorbeeld intolerantie of contra-indicaties. Daarnaast dienen patiënten regelmatig gecontroleerd te worden op cardiovasculaire problemen, zoals ongecontroleerde hypertensie, ischemische hartziekte, perifere arteriële ziekte of cerebrovasculaire ziekte, omdat strontiumranelaat dan niet gebruikt mag worden. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden, geriaters, apothekers en ziekenhuisapothekers. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Prof. Thea Vliet Vlieland sprak op 21 maart haar oratie ‘Zicht op zorgprocessen’ uit. Ze is bijzonder hoogleraar Doelmatigheid van revalidatieprocessen, in het bijzonder fysiotherapie. Thea Vliet VlielandThea Vliet Vlieland studeerde fysiotherapie en aansluitend geneeskunde. Daarna werkte ze als onderzoeker op onder meer de afdelingen Reumatologie en Medische Besliskunde van het LUMC. In haar hoogleraarschap komen veel van deze elementen terug. “Mijn onderzoek richt zich op de doelmatigheid van fysiotherapie en revalidatieprocessen. Deze worden soms als een black box gezien, omdat ze bestaan uit verschillende elementen. Maar je kunt ze uiteenrafelen en onderzoeken wat de optimale samenstelling van de behandeling is”, aldus Vliet Vlieland. Vliet Vlieland doet onder meer onderzoek naar revalidatie na een beroerte. Ze gaat daarbij uit van de behandelingen die al worden gegeven in verschillende instellingen. Die verschillen soms aanmerkelijk. “We brengen in kaart welke behandelingen mensen krijgen, hoe effectief ze zijn en hoeveel ze kosten.” Vliet Vlieland vindt het belangrijk om ook de kosten van de zorg in beschouwing te nemen. “Gestreefd moet worden naar de meest doelmatige behandeling. Dat wil zeggen: de meest effectieve behandeling tegen zo laag mogelijke kosten”, aldus de hoogleraar in haar oratie. Zorgprocessen die kosteneffectief zijn gebleken moeten hun weg vinden naar de praktijk, vindt Vliet Vlieland. “Hiervoor is onderzoek naar succes- en faalfactoren bij implementatie nodig om te weten te komen hoe deze stap het beste kan worden gezet.” In het LUMC is dr. Leti van Bodegom-Vos aangesteld als implementatiefellow. Zij werkt nauw samen met Vliet Vlieland. Waar het kan betrekt Vliet Vlieland bij haar studies patiënten als onderzoekspartners. Zij krijgen een cursus over hoe wetenschappelijk onderzoek werkt en hoe zij daaraan kunnen bijdragen. Patiënten die een heup- of knieoperatie hebben ondergaan denken momenteel mee: waar hebben zij behoefte aan, welke uitkomstmaten zijn belangrijk en wanneer is het revalidatieproces geslaagd? “Ervaringsdeskundigen komen soms met dingen die wij als onderzoekers over het hoofd gezien hebben”, aldus Vliet Vlieland. Prof. Thea Vliet Vlieland (1961) studeerde fysiotherapie en geneeskunde. Sinds 2013 is ze bijzonder hoogleraar in het LUMC. Haar leerstoel is ingesteld door het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). Vliet Vlieland is verbonden aan de afdeling Orthopaedie van het LUMC en werkt daarnaast twee dagen per week bij het Rijnlands Revalidatie Centrum in Leiden en Sophia Revalidatie (Den Haag). Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Vliet Vlieland valt binnen Innovation in Health Strategy Quality of Care. De oratie ‘Zicht op zorgprocessen’ is te lezen op de website van het LUMC.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Giotrif (afatinib), een pan-ErbB tyrosinekinaseremmer, voor de behandeling van patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom met activerende EGFR mutaties. De behandeling is beperkt tot patiënten die niet eerder tyrosinekinaseremmers gehad hebben.
- Grastofil (filgrastim), een biosimilar van Neupogen en derhalve goedgekeurd voor dezelfde indicaties.
- Vipidia (alogliptin), Incresync (alogliptin/pioglitazon), Vipdomet (alogliptin/metformin),
goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met diabetes type 2. - Tybost (cobicistat), goedgekeurd als farmacokinetische versterker van darunavir of atazanavir te gebruiken bij de behandeling van HIV-1 patiënten.
- Ultibro en Xoterna Breezhalers (glycopryrronium/indacaterol), goedgekeurd voor luchtwegverwijdende onderhoudsbehandeling van COPD om de symptomen van de aandoening te verlichten.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Defitelio (defibrotide). Op verzoek van de firma werd deze aanvraag opnieuw beoordeeld. Hierbij kwam de CHMP tot een positief oordeel, maar heeft het product alleen goedgekeurd voor de behandeling van ernstige hepatische veno-occlusieve aandoeningen (VOD) na beenmergtransplantatie.
- Xeljanz (tofacitinib), bedoeld voor de behandeling van reumatoïde artritis. De aanvraag werd op verzoek van de firma opnieuw beoordeeld. Het advies van de CHMP blijft negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Eylea (aflibercept), uitbreiding van de indicatie met maculaoedeem ten gevolge van central retinal vein occlusion (CRVO).
- Ilaris (canakinumab), mag nu ook gebruikt worden (als monotherapie of in combinatie met methotrexaat) voor de behandeling van actieve systemische juveniele idiopathische artritis bij kinderen vanaf 2 jaar, die onvoldoende reageren op NSAID’s en systemische corticosteroïden.
- Prezista (darunavir), mag nu ook gebruikt worden bij niet eerder behandelde adolescenten vanaf 12 jaar met een gewicht van ten minste 40 kg.
- Revolade (eltrombopag), mag nu ook gebruikt worden bij volwassen patiënten met chronische hepatitis C infectie ter behandeling van trombocytopenie waarbij het aantal trombocyten zo laag is dat een behandeling met interferon niet gestart kan worden.
- Simponi (golimumab), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van matig tot ernstige vormen van colitis ulcerosa bij volwassenen, die onvoldoende reageerden op standaardtherapie.
- Stelara (ustekinumab), de indicatie wordt uitgebreid naar de behandeling van artritis psoriatica, al dan niet samen met methotrexaat na andere DMARDs (Disease-modifying antirheumatic drugs).
- Zonegran (zonisamide), mag nu ook gebruikt worden als aanvullende behandeling van partiële epileptische aanvallen bij adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar.
Weigering handelsvergunning
- Delamanid (delamanid), was bedoeld voor de behandeling van multiresistente Tuberculose in combinatie met een andere behandeling. De CHMP oordeelde dat de werkzaamheid van het geneesmiddel onvoldoende is aangetoond.
Uitkomst herbeoordelingen
- Ketoconazole bevattende producten (ketoconazole) was eerder goedgekeurd voor de behandeling van schimmelinfecties. De CHMP is van mening dat vanwege de bijwerkingen op de lever en de beschikbaarheid van andere behandelingen de baten/risico balans niet langer positief is, voor gebruik als antischimmelmiddel.
- Metoclopramide bevattende producten zijn bedoeld voor de behandeling en het tegen gaan van misselijkheid en braken. Gezien de neurologische bijwerkingen heeft de CHMP de aanbeveling gedaan metoclopramide bevattende producten alleen kortdurend te gebruiken (maximaal 5 dagen) en niet voor te schrijven aan kinderen tot 1 jaar. Bij kinderen vanaf 1 jaar zou het alleen gebruikt mogen worden bij de behandeling van misselijkheid en braken na narcose en/of als gevolg van chemotherapie als andere behandelingen onvoldoende effect hebben.
Terugtrekkingen
- Effentora (fentanyl citrate) De indicatie uitbreiding voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen met chronische pijn niet ten gevolge van kanker, is door de firma terug getrokken. De CHMP heeft aangegeven dat de baten/risico balans niet langer positief is.
- Eviplera (emtricitabine, rilpivirine hydrochloride, tenofovir disoproxil fumarate) De indicatie uitbreiding naar patiënten met een hogere virale belasting (i.e. van 100.000 copies per ml naar 500.000 per ml) is door de firma ingetrokken. De CHMP was van oordeel dat het risico op resistentie te groot was om tot een positief oordeel te komen.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen.
Een glucocorticoïde medicijn als prednison heeft vele bijwerkingen, onder meer op de stofwisseling. Er worden nu alternatieven met minder bijwerkingen ontwikkeld. Daniël van Raalte onderzocht de bijwerkingen van prednison op de stofwisseling en ontdekte onder meer dat een gestoorde functie van de eilandjes van Langerhans hierin een belangrijke rol speelt. Hij promoveert op 23 november. Glucocorticoïde medicijnen, zoals prednison, worden wereldwijd veelvuldig voorgeschreven omdat ze ontstekingen in het lichaam kunnen bestrijden. Een nadeel van deze geneesmiddelen is dat ze veel bijwerkingen op de stofwisseling hebben, hetgeen bij een groot aantal mensen kan leiden tot suikerziekte. De onderliggende mechanismen hiervan zijn echter grotendeels onbekend. Thans worden nieuwe glucocorticoïden ontwikkeld die wel ontstekingen kunnen remmen, maar waarschijnlijk minder bijwerkingen op de stofwisseling zullen hebben. Om deze medicijnen verder te kunnen ontwikkelen, is meer kennis nodig omtrent de wijze waarop glucocorticoïden de stofwisseling beïnvloeden. Daniël van Raalte onderzocht de metabole bijwerkingen van prednison in cellijnen, gezonde mensen en mensen met reumatoïde artritis. Hij concludeert dat, naast het ontstaan van resistentie voor de werking van het hormoon insuline (hetgeen reeds langer bekend was), een gestoorde functie van de eilandjes van Langerhans een belangrijke rol speelt bij het optreden van deze bijwerkingen. Zo wordt er na een prednisonbehandeling te weinig insuline en te veel glucagon geproduceerd. Verder toont van Raalte aan dat reeds bij lage, eerder veilig geachte doseringen prednison bijwerkingen op de stofwisseling kunnen optreden. Ten slotte vond hij aanwijzingen dat nieuwe middelen in de behandeling van suikerziekte, zogenaamde glucagon-like peptide (GLP)-1 agonisten, ook de nadelige effecten van prednison op de suikerstofwisseling grotendeels kunnen voorkomen. De uitkomsten van dit onderzoek ondersteunen de huidige ontwikkeling van nieuwe veelbelovende glucocorticoïde medicijnen, waar veel patiënten in de toekomst baat bij kunnen hebben.
Er zijn veelbelovende aanwijzingen dat cholesterolverlagende middelen als statines en fibraten kunnen worden toegepast om artrose te voorkomen of tot stilstand te brengen. Dat blijkt uit onderzoek van de Vlaamse orthopeed Stefan Clockaerts, die drie jaar onderzoek deed in het Rotterdamse Erasmus MC. Clockaerts maakte onder meer gebruik van medische informatie afkomstig uit het Ergo-onderzoek, dat al sinds 1990 loopt in de Rotterdamse wijk Ommoord. Zijn onderzoek vond plaats onder auspiciën van de afdelingen Orthopedie, Epidemiologie en Huisartsgeneeskunde. Artrose is een veel voorkomende gewrichtsaandoening die wordt gekenmerkt door aantasting van het kraakbeen. In de volksmond wordt ook wel van gewrichtsslijtage gesproken. Bij artrose ontstaat schade aan het kraakbeen inderdaad door slijtage, maar de schade kan ook ontstaan door ontstekingen in het gewricht, die het kraakbeen verder aantasten. De ontdekking van Clockaerts begon met het bewijs dat vetweefsel in het kniegewricht bijdraagt aan deze ontstekingsprocessen. Zogeheten knievet scheidt ontstekingsstoffen uit, die het kraakbeen beïnvloeden. Komt knievetweefsel bovendien in de buurt van een bestaande ontsteking, dan produceert het knievet nog meer van deze stoffen. Vervolgens testte Clockaerts door middel van weefselonderzoek of lipide- ofwel vetverlagende middelen als statines en fibraten ervoor zorgden dat het knievet zou stoppen met de productie van deze ontstekingsstoffen. Dat bleek het geval. Bovendien werd getest wat het effect van fibraten was op kraakbeenweefsel en het weefsel van het slijmvlies dat de gewrichten omkapselt. Dat effect bleek gunstig te zijn. In het Rotterdamse Ergo-onderzoek keek hij vervolgens of artrose significant veel minder vaak voorkomt bij mensen die statines slikten, bijvoorbeeld vanwege een te hoog cholesterol-gehalte. Ook dat bleek het geval. Dit betekent volgens Clockaerts dat mag worden aangenomen dat statines en fibraten mogelijk een positieve bijwerking hebben, namelijk dat zij artrose kunnen voorkomen of tot stilstand brengen. ,,Voordat deze middelen echter in de praktijk kunnen worden toegepast op –potentiële- patiënten met artrose, is een gedegen dubbelblind klinisch onderzoek nodig, waarbij de ene helft van de patiëntengroep een placebo krijgt en de andere helft statines,’’ verklaart Clockaerts. ,,Vervolgens zullen we kijken of de huidige vermoedens echt worden bevestigd.’’ Op 22 februari 2013 promoveert Clockaerts aan de Universiteit Antwerpen, waar hij op de departementen Orthopedie en Reumatologie aan het eerste deel van zijn onderzoek werkte.
Carmen AmbăruÅŸ: ‘Macrophage polarization in spondyloarthritis’. Spondyloartritis is na reumatoïde artritis de meest voorkomende vorm van chronische gewrichtsontsteking. Het ontstekingsproces in spondyloartritis lijkt te worden gedreven door cellen van het aangeboren immuunsysteem, zoals macrofagen. Deze cellen kunnen veranderen door signalen uit hun omgeving. Hierdoor kunnen ze op verschillende manieren reageren op dezelfde prikkel. AmbăruÅŸ heeft gekeken of er verschillen zijn tussen macrofagen die buiten het lichaam zijn gekweekt en macrofagen in het gewricht van de mens. Dit bleek het geval te zijn. Een van haar bevindingen is dat macrofagen een veel complexere functie hebben dan voorheen werd gedacht. Dit is belangrijk om het ontstaan van spondyloartritis beter te begrijpen en betere behandelingen te ontwikkelen.
Gabriela Franco Salinas: ‘From autoimmunity to autoimmune disease’. De promovenda heeft uiteenlopende signalen onderzocht die de ontwikkeling van auto-immuniteit naar een auto-immuunziekte regelen. Ze beschrijft verschillende processen waarbij B- en T-lymfocyten, samen met co-stimulerende moleculen en cytokinen die hun gedrag beïnvloeden, essentieel zijn in de ontwikkeling van auto-immuniteit naar een auto-immuunziekte. Daarnaast bevestigt ze dat het T-cel signalerende eiwit Rap1 een belangrijk controlesignaal is voor autoreactieve T-cellen en daardoor ook voor het ontstaan van auto-immuunziekten. Een beter begrip van deze mechanismen kan leiden tot nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling van ziektes zoals type 1 diabetes, multiple sclerose, SLE (lupus) en reumatische artritis. Daarbij kunnen de ongewenste bijwerkingen geminimaliseerd worden die ontstaan als gevolg van de complete verwijdering of inactivatie van niet-pathogene immuuncellen.
Van 7 – 10 januari vond de bijeenkomst van het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) plaats. In dit comité is ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vertegenwoordigd. De PRAC heeft tijdens de januari vergadering geconcludeerd dat de risico’s van het gebruik van Tredaptive (nicotinezuur/laropiprant) groter zijn dan de baten van het middel. De PRAC adviseert daarom de handelsvergunning voor deze middelen te schorsen. De PRAC heeft nieuwe data van een langlopende studie in 25.000 patiënten beoordeeld. Uit de gegevens van dit onderzoek, die nog voorlopig zijn, blijkt dat toevoegen van dit middel aan een statine - de standaard behandeling - niet de beoogde vermindering van cardiovasculaire complicaties of overlijden gaf, maar wel meer ernstige bijwerkingen liet zien. Tredaptive wordt voorgeschreven als aanvulling op een dieet en lichaamsbeweging bij patiënten met dyslipidemie (ongewoon hoog vetgehalte in het bloed), met name ‘gecombineerde gemengde dyslipidemie’ en ‘primaire hypercholesterolemie’. Het middel wordt gewoonlijk gegeven in combinatie met een statine (het standaardmiddel dat wordt gebruikt om cholesterol te verlagen) wanneer de werkzaamheid van enkel een statine onvoldoende is. Tredaptive wordt als enig middel toegediend wanneer een patiënt statines niet goed verdraagt. De aanbeveling door de PRAC wordt komende week door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) besproken. Een beslissing van de CHMP, samen met een volledig advies voor patiënten en voorschrijvers, wordt eind volgende week verwacht en openbaar gemaakt. Voorschrijvers zullen een brief ontvangen waarin staat welke acties moeten worden ondernomen. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA. Tijdens de PRAC vergadering is de herbeoordeling gestart van tetrazepam bevattende geneesmiddelen, vanwege zorgen over ernstige huid reacties op de. Tetrazepam is in Nederland niet geregistreerd. In landen waar tetrazepam op de markt is, wordt het gebruikt om pijnlijke spierkrampen te behandelen bij patiënten met reumatische aandoeningen. Bij deze procedure worden alle stakeholders (bijvoorbeeld artsen, patiëntenverenigingen aan het publiek) uitgenodigd om relevante gegevens in te dienen. Het is de eerste keer dat er een dergelijke brede consultatie wordt opgezet. De volledige informatie hierover kan worden teruggevonden op de website van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA (beschikbaar onder het tabblad ‘Data submission’). De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt een belangrijke rol bij het toezicht op de veiligheid van humane geneesmiddelen in Europa. De installatie van dit wetenschappelijk comité is een rechtstreeks gevolg van de nieuwe farmacovigilantie wetgeving die op 2 juli 2012 in werking is getreden. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. Met de nieuwe farmacovigilantie wetgeving is meer aandacht voor transparantie en een betere communicatie over besluitvorming.
Pijnbestrijding moet gepaard gaan met maagbeschermers. Als dat niet secuur gebeurt, kan dat leiden tot complicaties in maag en dunne darm. Dit blijkt uit onderzoek van drs. Vera Valkhoff, arts-onderzoeker in Erasmus MC, dat vandaag wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Arthritis & Rheumatism. Patiënten met bijvoorbeeld artrose of reumatoïde artritis krijgen vaak medicijnen voorgeschreven om de pijn te verlichten. De pijnstillers waar het om gaat zijn bijvoorbeeld Ibuprofen, Diclofenac en Naproxen. Deze middelen worden NSAID’s (niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen) genoemd, waaronder de nieuwere COX-2 remmers (cyclo-oxygenase-2 remmers) vallen, zoals Celebrex® of Arcoxia®. Alhoewel COX-2 remmers veiliger geacht werden dan de traditionele NSAID’s, kunnen deze pijnstillers als vervelende bijwerking hebben dat zij het spijsverteringskanaal irriteren. Maagbeschermers, ook wel maagzuurremmers, zijn dan nodig. Uit onderzoek van o.a. drs. Vera Valkhoff, arts-onderzoeker in Erasmus MC, blijkt dat als een patiënt die COX-2 remmers gebruikt en niet zorgvuldig genoeg omgaat met maagbeschermers, deze een verhoogd risico loopt op bijvoorbeeld maagbloedingen en bloedingen van het bovenste deel van de dunne darm. De huidige klinische richtlijnen schrijven voor dat maagbeschermers moeten worden gebruikt door patiënten die NSAID’s gebruiken en die een hoger risico lopen op aandoeningen in dit gedeelte van het maag-darmstelsel. Uit eerder onderzoek bleek al dat bij gebruikers van traditionele NSAID’s die zich niet houden aan de maagbeschermingstherapie het beschermend effect van deze medicijnen afneemt. Valkhoff onderzoekt de relatie tussen de nieuwere en veiligere COX-2 remmers en het effect van medicatietrouw aan een maagbeschermend geneesmiddel. Sinds de versobering van het basispakket van de zorgverzekeringen per 1 januari 2012 worden maagzuurremmers alleen nog voor chronisch gebruik (deels) vergoed. Valkhoff: “Het risico op complicaties is vermijdbaar door de maagbeschermers trouw te gebruiken. Therapieontrouw ten aanzien van maagbeschermers kan worden veroorzaakt door het feit dat mensen er zelf voor moeten betalen. Dat kan leiden tot onnodige bloedingen en maagzweren met soms ziekenhuisopnames of de dood tot gevolg. Juist nu de maagzuurremmers niet meer vergoed worden, is er een rol weggelegd voor artsen en apothekers om het belang van maagbeschermers te benadrukken aan de hoog-risico patiënt die een pijnstiller slikt, zodat deze welwillend is om de maagbeschermer uit eigen zak te betalen. Daarbij is het problematisch dat een deel van de NSAIDs vrij verkrijgbaar is via de apotheek en drogist.” Valkhoff en collega´s hebben gegevens geanalyseerd van eerstelijns zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Italië. De onderzoeksgroep bestond uit 14.416 patiënten van 50 jaar en ouder die COX-2 remmers en maagbeschermers voorgeschreven hadden gekregen. De onderzoekers berekenden de medicatietrouw aan maagbeschermers in verhouding tot het aantal behandeldagen met COX-2 remmers, gedekt door een maagbeschermingsrecept. Bij de patiënten met slechte therapietrouw voor de maagbeschermers tijdens het gebruik van COX-2 remmers was de kans op een maagbloeding zelfs verdubbeld. Tegenover elke 10% vermindering van therapietrouw staat een 9% verhoging van het risico op complicaties aan maag en darm. Valkhoff: “Elke drie dagen vermindering van maagbeschermende middelen op 30 dagen COX-2 remmersgebruik laat het risico op maagbloedingen en maagzweren met 9% toenemen.”
Gerandomiseerde, gecontroleerde klinische studies laten een verhoogd risico op de ontwikkeling van kanker zien bij het langdurig gebruik van calcitonine in vergelijking met patiënten behandeld met een placebo, variërend van 0,7% tot 2,4% bij langdurige behandeling. Het advies aan de artsen is om de behandeling met calcitonine voor alle indicaties zo kort mogelijk te houden en de laagst mogelijke werkzame dosering te geven. it schrijft de firma Novartis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, reumatologen, internisten, orthopedisch chirurgen, oncologen en geriaters. Calcitonine is in Nederland geregistreerd voor de volgende kortdurende behandelingen, waarbij de balans tussen werkzaamheid en risico’s positief blijft: Behandeling van patiënten met de ziekte van Paget die niet reageren op alternatieve behandelingen of voor wie dergelijke behandelingen niet geschikt zijn, bijvoorbeeld patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie. De behandeling dient niet langer dan 3 maanden te duren. In uitzonderlijke gevallen, zoals bij patiënten met dreigende pathologische fracturen, kan de behandeling worden voortgezet tot maximaal 6 maanden. Preventie van acuut botverlies als gevolg van plotselinge immobilisatie, zoals bij patiënten met recente osteoporotische fracturen. De behandeling dient niet langer dan twee tot vier weken te duren. Behandeling van een hoge calciumwaarde in het bloed (hypercalciëmie) als gevolg van kanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Mensen met diabetes type 2 hebben vaker ernstiger ontstoken tandvlees dan gezonde mensen. Dat zegt onderzoeker H. Susanto van de RUG. Het is een extra aanwijzing dat er een verband bestaat tussen tandvleesontsteking en andere aandoeningen. Parodontitis kan ziektes als diabetes type 2, reuma en hart- en vaatziekten verergeren en andersom. Ook tussen psoriasis en parodontitis zijn onlangs verbanden vastgesteld. Bovendien hebben psoriasispatiënten meer kans op diabetes en omgekeerd. De wederzijdse beïnvloeding wordt veroorzaakt door het transport van bacteriën door het lichaam en eiwitten die ontstekingen veroorzaken, zogeheten ‘ontstekingsfactoren’.Tandvleesontsteking ontstaat door bacteriën in tandplaque die het tandvlees doen opzwellen.
Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op de afweer. Dat meldt het AD op basis van onderzoek door Ohio State University. De onderzoekers vonden bij mensen die last hadden van eenzaamheid vaker een actief herpesvirus en ontstekingsreacties dan bij mensen die konden bogen op een goed sociaal leven. Ontstekingsreacties worden in verband gebracht met verschillende aandoeningen, waaronder de ziekte van Alzheimer, hart- en vaatziekten en diabetes type 2, reumatoïde artritis. Eenzaamheid zou wat betreft negatieve invloed op het immuunsysteem vergelijkbaar zijn met langdurige stress. Eerder onderzoek had al laten zien dat eenzame mensen, maar ook mensen met slechte relaties, meer kans hebben op gezondheidsproblemen en voortijdig overlijden.
Ruim zestig procent van de patiënten met Bechterew, een chronische ontstekingsziekte, reageert goed op anti-TNF medicatie, maar er is een aantal patiënten dat hier niet (meer) op reageert. Mirjam de Vries onderzocht hoe dat komt. Zij promoveert op 13 februari bij VUmc. De ziekte van Bechterew is een chronische ontstekingsziekte van met name de wervelkolom en de heiligbeengewrichten, met daarnaast ook vaak betrokkenheid van de ogen, darmen en hart- en bloedvaten. TNF (Tumor Necrose Factor) is een eiwit dat gemaakt wordt door ontstekingscellen en speelt een centrale rol bij het ontstaan van ontstekingen. In Nederland lijden meer dan 40.000 patiënten aan de ziekte van Bechterew. Er zijn verschillende geneesmiddelen die de werking van TNF tegengaan en die bij de ziekte van Bechterew worden toegepast, onder meer adalimumab, etanercept, en infliximab. De behandeling van de ziekte is met de komst van anti-TNF medicatie sterk verbeterd. Ruim zestig procent van de Bechterewpatiënten reageert goed op anti-TNF medicatie, maar er is een aantal patiënten dat er niet (meer) op reageert. Mirjam de Vries, reumatoloog in opleiding, ontdekte dat bij infliximab en adalimumab de werkzaamheid vermindert door de vorming van neutraliserende antistoffen tegen het medicijn. Dit verband is niet gevonden bij etanercept. In haar proefschrift toont De Vries ook aan dat door anti-TNF behandeling verschillende ontstekingsfactoren in het bloed sterk dalen. Dat is gunstig, mede omdat Bechterewpatiënten een verdubbeld sterfterisico hebben ten opzichte van de gezonde bevolking, voornamelijk door aderverkalking. Een slecht lipidenprofiel geeft een hoger cardiovasculair risico. Aangezien ontsteking een slechter lipidenprofiel veroorzaakt, is ontstekingsremming door anti-TNF voordelig, omdat dit een lager cardiovasculair risico kan betekenen. In een ander onderzoek beschrijft ze dat bij opvallend veel Bechterewpatiënten zonder darmklachten, kenmerken in het bloed voorkomen die bij veel patiënten met darmziekten als de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa voorkomen. Dit suggereert een pathofysiologisch verband tussen deze ziekten. Uit het proefschrift van De Vries blijkt dat anti-TNF-medicatie over het algemeen goed werkt, maar dat deze behandeling verfijnd moet worden voor de individuele Bechterewpatiënt.
Mensen psoriatische artritis hebben baat bij leefstijlveranderingen, maar altijd samen met psoriasismedicatie. Dat zegt de Amerikaanse reumatoloog Dr. N. Wei. Lichaamsbeweging is belangrijk voor gezonde gewrichten en verbetert de functie van hart- en bloedvaten. Goed opwarmen en geleidelijke opbouw zijn belangrijk. Omega-3 vetzuren uit vette vis, zoals zalm, zijn ook goed voor hart en bloedvaten. Een ons vette vis per week zou het minimum moeten zijn. Visoliecapsules zijn een alternatief. De meeste mensen met psoriatische artritis hebben tekort aan vitamine D. Tien minuten per dag in de zon is al voldoende, maar supplementen kunnen ook uitkomst bieden. Patiënten met overgewicht moeten afvallen. Daarnaast kunnen acupunctuur en yoga de symptomen verminderen, zegt Wei.
Vrouwen met een genetische mutatie in de groeihormoonreceptor hebben meer kans op artrose. Dat schrijven onderzoekers in Annals of Rheumatic Diseases. De onderzoekers vermoedden al dat artrose en groeihormonen iets met elkaar te maken hebben. “We zagen dat patiënten met acromegalie, die een overschot aan groeihormoon hebben, ook een sterk verhoogde kans op artrose lopen”, vertelt Kim Claessen, promovenda op de afdeling Endocrinologie van het LUMC en eerste auteur van het artikel in Annals of Rheumatic Diseases. Eerder was bij acromegaliepatiënten al een associatie gevonden tussen een verandering (polymorfisme) in de groeihormoonreceptor en artrose. “Zo kwamen we tot de hypothese dat dit polymorfisme mogelijk ook een rol speelt bij het ontstaan van artrose in mensen zonder acromegalie”, aldus Claessen. De gevonden verandering in de groeihormoonreceptor resulteert in een kortere groeihormoonreceptor, die een sterker groeihormoonsignaal doorgeeft. “Het idee is dat deze toegenomen activiteit het risico op artrose verhoogt.” Onderzoekers van de afdelingen Endocrinologie, Reumatologie en Moleculaire Epidemiologie van het LUMC onderzochten voor deze studie samen met het Erasmus MC vier patiëntencohorten met in totaal meer dan 2175 vrouwen met artrose. Artrose is een veelvoorkomende verouderingsgerelateerde aandoening, waarvoor op dit moment geen effectieve behandeling bestaat. Het ziektemechanisme van artrose is nog niet volledig opgehelderd. Naast hormonale en biomechanische factoren spelen genetische factoren een belangrijke rol. Het onderzoek past binnen het profileringsgebied Veroudering van het LUMC.
In klinische onderzoeken naar cardiale effecten bij het gebruik van strontiumranelaat (Protelos/Osseor) voor de behandeling van osteoporose (botontkalking) is een verhoogd risico op een hartinfarct waargenomen. Het gebruik van strontiumranelaat is nu beperkt tot het behandelen van ernstige osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico van wervel- en heupfracturenen bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Om het risico op hartinfarct tot een minimum te beperken is de productinformatie aangepast. Er zijn beperkingen van de indicaties opgenomen en nieuwe contra-indicaties zijn toegevoegd met waarschuwingen en een aanbeveling voor voorschrijvers om de beslissing om strontiumranelaat voor te schrijven te baseren op een evaluatie van de totale risico's voor de individuele patiënt. Dit schrijft de firma Servier Nederland Farma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers, huisartsen, internisten, reumatologen, orthopeden en geriaters. Strontiumranelaat wordt gebruikt voor de behandeling van ernstige osteoporose (botontkalking) bij postmenopauzale vrouwen met een hoog risico op fracturen ter vermindering van het risico op wervel- en heupfracturen en bij mannen met een verhoogd risico op fracturen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Erivedge (vismodegib), voor de behandeling van gemetastaseerd basaalcelcarcinoom, of lokaal gevorderd basaalcelcarcinoom welke niet in aanmerking komt voor chirurgie of radiotherapie. Het gaat om een voorwaardelijke toelating, waarbij na registratie verdere data gegenereerd worden van vooral de gemetastaseerde vorm van deze aandoening.
- MACI (matrix applied characterised autologous cultured chondrocytes), bedoeld voor het herstel van symptomatische defecten (letsel) van het kraakbeen in de knie.
- Nuedexta (dextromethorphan hydrobromide, quinidine sulfaat), bedoeld voor de behandeling van pseudobulbair (labiel) affect (PBA) bij volwassenen met onderliggende neurologische aandoeningen. De studies zijn allen uitgevoerd bij patiënten met multiple sclerose (MS) en amylotrofische lateraal sclerose (ALS).
- Spedra (avanafil), bedoeld voor de behandeling van mannen met erectiestoornissen.
- Xtandi (enzalutamide), bedoeld voor de behandeling van gemetastaseerde castratie-resistente prostaatkanker bij mannen waarbij de ziekte progressie vertoonde tijdens of na behandeling met docetaxel.
Weigering handelsvergunning
- Xeljanz (tofacitinibcitraat), bedoeld voor patiënten met matig tot ernstige reumatoïde artritis, die eerder niet goed reageerden op minstens twee andere behandelingen met DMARD’s. De baten/risico balans was volgens de CHMP negatief omdat de werkzaamheid onvoldoende was aangetoond en er zorgen zijn omtrent de veiligheid.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Revlimid (lenalidomide), mag nu ook gebruikt worden bij patiënten met transfusie-afhankelijke anemie ten gevolge van myeloplastisch syndroom, geassocieerd met specifieke cytogenetische afwijkingen en als andere behandelingen niet geschikt zijn.
- RoActemra (tocilizumab), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met methotrexaat (MTX) bij kinderen vanaf 2 jaar, voor de behandeling van actieve vormen van polyarticulaire juveniele idiopatische artritis die onvoldoende respons lieten zien op een behandeling met MTX alleen. Wanneer MTX niet wordt verdragen of wanneer doorbehandeling met MTX niet is aangewezen, kan tocilizumab ook alleen gegeven worden. Tocilizumab was al goedgekeurd voor gebruik bij kinderen met actieve systemische juveniele idiopathische artritis.
Terugtrekkingen
- Exjade (deferasirox), uitbreiding naar gebruik als eerste lijn (i.p.v. tweede lijn) bij patiënten ouder dan 6 jaar met beta-thalassemia, die weinig transfusies krijgen. De uitbreiding van de indicatie is door de firma teruggetrokken nadat de CHMP had geconcludeerd dat er te weinig data waren om deze wijziging te onderbouwen. Menveo (meningococcal groep A, C, W-135 en Y conjugaatvaccin), aanvraag voor gebruik bij kinderen van 2 tot 23 maanden. Ingetrokken door de firma nadat de CHMP had geconcludeerd dat de ingediende data onvoldoende waren om het gebruik in deze leeftijdsgroep goed te keuren.
- Raxone (idebenone), bedoeld voor de behandeling van patiënten met Leber’s erfelijk optische neuropathie (LHON, erfelijk disfunctioneren van de oogzenuw). De firma heeft het middel om strategische redenen teruggetrokken. De CHMP heeft in januari negatief geoordeeld over dit middel omdat de werkzaamheid onvoldoende was onderbouwd.
Tekorten
- Caelyx (doxorubicin), gebruikt bij de behandeling van kanker. De firma heeft de EMA geïnformeerd dat het middel vanaf nu weer voldoende beschikbaar is.
- Increlex (mecasermin), er komen tekorten door productieproblemen. Het advies is om het middel op dit moment niet aan nieuwe patiënten voor te schrijven en te beperken tot patiënten die nu al het geneesmiddel gebruiken. De CHMP heeft met de firma afgesproken dat er voldoende voorraad wordt aangehouden voor de meest kwetsbare patiënten. Er komt een DHPC om beroepsbeoefenaars te informeren. Increlex wordt gebruikt voor langdurige behandeling van groeistoornissen bij kinderen en adolescenten van 2 tot 18 jaar oud met ernstige primaire insulineachtige-groeifactor-1-deficiëntie (primaire IGFD).
Overig nieuws CHMP
- Protelos/Osseor (strontium ranelate), de CHMP volgt deaanbeveling van de PRAC tot beperkingen in het gebruik van Protelos/Osseor. Op dit moment is de SmPC aangepast. Er volgt nog een aparte discussie of dit invloed heeft op de baten/risico balans van het product.
De hoeveelheid zout in onze voeding speelt mogelijk ook een rol bij het ontstaan van ziekten die verband houden met het immuunsysteem, zoals multiple sclerose (MS), reumatoïde artritis en diabetes type 2. Dat melden meerdere onderzoeksteams in het blad Nature. Zout lijkt een reactie van het immuunsysteem op te roepen waarbij het eigen lichaam wordt aangevallen, ofwel een auto-immuunziekte. Muizen die door onderzoekers van het Brigham and Women’s Hospital op een zoutrijk dieet werden gezet, ontwikkelden aanzienlijk vaker een op MS lijkende aandoening. Uit onderzoek door Yale University bleek dat muizen met MS die veel zout krijgen ook een veel ernstiger ziektebeloop vertonen. Nieuw onderzoek richt zich nu op de effecten van te veel zout op menselijke cellen, meldt de BBC.
Bij het gebruik van het middel denosumab (Prolia) zijn bij de behandeling van patiënten met postmenopauzale osteoporose zeldzame gevallen gemeld van atypische heupfracturen. Patiënten die met dit geneesmiddel behandeld worden, wordt geadviseerd om nieuwe of ongebruikelijke pijn in de dij, heup of lies te melden. Patiënten met dergelijke symptomen dienen onderzocht te worden op een onvolledige heupfractuur. Bij patiënten die met denosumab zijn behandeld en bij wie een heupschachtfractuur is opgetreden, dient de contralaterale heup onderzocht te worden. Bij het vermoeden van een atypische heupfractuur dient overwogen te worden om de behandeling met denosumab te staken in afwachting van verder onderzoek. Voor iedere patiënt moet hiervoor door de arts een individuele afweging worden gemaakt van de voordelen en risico’s van deze behandeling. Denosumab is ook verkrijgbaar onder de naam XGEVA, voor de preventie van botcomplicaties bij volwassenen met botmetastasen van solide tumoren. Het risico op atypische heupfracturen bestaat ook voor dit geneesmiddel. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van osteoporose -zoals endocrinologen, reumatologen, gynaecologen, internisten, huisartsen en apothekers, als mede in opleiding. Denosumab wordt gebruik voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een verhoogd risico op fracturen en bij mannen met prostaatkanker die een verhoogd risico lopen op fracturen voor de behandeling van botverlies gerelateerd aan hormoonablatietherapie.
Bij het gebruik van het middel denosumab (Prolia) zijn bij de behandeling van patiënten met postmenopauzale osteoporose zeldzame gevallen gemeld van atypische heupfracturen. Patiënten die met dit geneesmiddel behandeld worden, wordt geadviseerd om nieuwe of ongebruikelijke pijn in de dij, heup of lies te melden. Patiënten met dergelijke symptomen dienen onderzocht te worden op een onvolledige heupfractuur. Bij patiënten die met denosumab zijn behandeld en bij wie een heupschachtfractuur is opgetreden, dient de contralaterale heup onderzocht te worden. Bij het vermoeden van een atypische heupfractuur dient overwogen te worden om de behandeling met denosumab te staken in afwachting van verder onderzoek. Voor iedere patiënt moet hiervoor door de arts een individuele afweging worden gemaakt van de voordelen en risico’s van deze behandeling. Denosumab is ook verkrijgbaar onder de naam XGEVA, voor de preventie van botcomplicaties bij volwassenen met botmetastasen van solide tumoren. Het risico op atypische heupfracturen bestaat ook voor dit geneesmiddel. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van osteoporose -zoals endocrinologen, reumatologen, gynaecologen, internisten, huisartsen en apothekers, als mede in opleiding. Denosumab wordt gebruik voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een verhoogd risico op fracturen en bij mannen met prostaatkanker die een verhoogd risico lopen op fracturen voor de behandeling van botverlies gerelateerd aan hormoonablatietherapie.
Het delen met de arts van antwoorden die chronisch zieke kinderen en hun ouders geven op vragenlijsten over hun gezondheid, leidt tot een toename van gesprekken over het psychosociaal functioneren en tot een betere tevredenheid van de arts over de geboden zorg. Dit blijkt uit het onderzoek van Haverman naar chronisch zieke kinderen en het effect van de aandoening op hun ouders. In het ziekenhuis wordt steeds meer gebruik gemaakt van vragenlijsten waarop patiënten kunnen aangeven hoe het met ze gaat, de Patient Reported Outcomes (PRO’s). Hiermee valt de kwaliteit van leven te monitoren, wat vooral bij kinderen van belang is om ontwikkelingsproblemen tijdig op te sporen. Door de antwoorden (het KLIK-PROfiel) terug te koppelen naar de arts, komen deze problemen eerder aan bod doordat er meer wordt gepraat over het emotioneel en sociaal functioneren. Het KLIK-PROfiel is nu onderdeel van de zorg in het Emma Kinderziekenhuis AMC (www.hetklikt.nu) en is uniek in de wereld. Verder blijkt uit het proefschrift dat kinderen en jongvolwassenen met reuma een verlaagde kwaliteit van leven en een vertraagde levensloop hebben ten opzichte van leeftijdsgenoten. Ook de ouders is gevraagd vragenlijsten in te vullen hoe het met ze gaat. Uit de antwoorden komt naar voren dat ouders van een kind met een chronische ziekte meer angst en depressie rapporteren dan ouders van een gezond kind. Met de door Haverman ontwikkelde Last Thermometer voor Ouders kunnen dergelijke problemen tijdig worden gesignaleerd.