Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Dikker worden
- Kortademig
- Slechter slapen
- Hogere kans op het krijgen van ziektes zoals hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, kanker en diabetes
Hoe werkt het?
We praten van overgewicht als we zwaarder zijn dan goed voor ons is. De kleren knellen, je bent sneller kortademig, kunt moeizamer de trap op, kunt bijna je schoenen niet meer strikken. Je slaapt er slechter door (door het snurken). Bovendien en dat is niet het minst belangrijk: je voelt je erop aangekeken. Het is ook schadelijk, omdat overgewicht een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten is. Het verhoogt de kans op het krijgen van suikerziekte en hoge bloeddruk. Het vormt een extra belasting voor de gewrichten, vooral van de knieën, heupen en de rug. Het verhoogt de kans op galsteenklachten. Vrouwen met overgewicht hebben bovendien meer kans op het krijgen van borstkanker en baarmoederkanker. Mannen hebben meer kans op het krijgen van prostaatkanker en darmkanker. We onderscheiden twee vormen van vetzucht: het mannelijke of appel type. Dat betekent dat het overmatige vet zich vooral ophoopt rond het middel, in de buik. Daarnaast kennen we het vrouwelijke of peer type, waarbij het meeste vet zich bevindt rond de billen en de dijbenen. Het appeltype van vetverdeling is duidelijk ongunstiger: de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk en diabetes is bij deze mensen duidelijk hoger dan bij mensen met het peertype.Hoe ontstaat het?
- Mogelijke oorzaken
- Erfelijke factoren zijn van belang, in welke mate is moeilijk aan te geven.
- De opvoeding. Is men door te zware ouders grootgebracht met een ongunstig eetpatroon, dan zal voortzetting daarvan op latere leeftijd ook tot overgewicht leiden.
- Sociaal-economische factoren. Vroeger kwam vetzucht veel minder voor, ongetwijfeld omdat voedsel veel minder overvloedig beschikbaar was. Vetzucht heeft dus ook met welvaart te maken.
- Psychologische factoren. Sommige mensen eten hun stress weg.
- Medicijnen. Het zijn vooral medicijnen die op de hersenen werken en van invloed zijn op het gevoel van verzadiging. Bepaalde antidepressiva kunnen dit effect hebben en medicijnen die worden voorgeschreven bij mensen die verward (psychotisch) zijn.
Hoe ga ik er zelf mee om?
Wees realistisch in het gewicht dat u wilt bereiken en leg de lat niet te hoog. Als u een gewichtsvermindering van tien procent heeft bereikt en u weet dat vast te houden, hebt u een hele prestatie geleverd. Het risico op complicaties van het overgewicht (zie boven) is daarmee al aanzienlijk afgenomen. De hele behandeling is samen te vatten in twee woorden: leef gezond. Dat betekent dat u moet zorgen voor voldoende lichaamsbeweging. Eet ook gezond en regelmatig. Let ook op wat u drinkt: frisdranken bevatten heel veel suiker. Ook alcoholische dranken bevatten veel calorieën. Als u een laag calorieëndieet gaat volgen vliegen in het begin de kilo's er af. Een dergelijk dieet is echter niet vol te houden en na staken van het dieet zitten de kilo's er binnen de kortste keren weer aan of zelfs meer dan dat (het jojo-effect). Een geleidelijke gewichtsdaling (één kilo per maand in plaats van één kilo per week) geeft veel meer kans op succes op de lange termijn. Om die reden zij ook speciale dieetpreparaten niet aan te raden.Wetenschappelijk nieuws
Het identificeren en evalueren van factoren die een rol spelen bij de preventie van overgewicht zou een standaard onderdeel moeten zijn van het onderzoek hiernaar: wat werkt wel of niet onder welke omstandigheden bij welke groepen? Zo kom je tot effectieve strategieën die zijn afgestemd op de verschillende subgroepen en die zich richten op de juiste interventies. En kunnen deze toekomstige schoolprogramma's voor de preventie van overgewicht worden verbeterd. Dit concludeert gezondheidswetenschapper Mine Yildirim Spraakman. Zij promoveert 16 mei bij VU medisch centrum. Overgewicht en obesitas bij kinderen heeft een alarmerend niveau bereikt. Preventie is nodig om deze obesitas?epidemie te keren. Dit 'uitdijende' probleem van overgewicht wordt o.a. veroorzaakt door een gebrek aan lichamelijke activiteit, overmatig zittend gedrag (zoals tv kijken en computergebruik) en slechte eetgewoontes. School?interventies lijken een ideale aanpak om kinderen te bereiken voor de bevordering van gezond gedrag. Mine Yildirim Spraakman deed onderzoek naar de oorzaken van het tegenvallende succes van schoolinterventies gericht op de preventie van overgewicht. Zij keek naar de mediatoren (hoe het werkt) en moderatoren (voor wie en onder welke omstandigheden het werkt) van de mechanismen van school?interventies gericht op de preventie van overgewicht. Zij onderzocht de uitdagingen bij het meten van lichamelijke activiteit en zittend gedrag met behulp van van accelerometers. En verkende sociale en ecologische determinanten van zogenaamde overgewicht gerelateerde gedragingen (lichamelijke activiteit, zittend gedrag en eetgewoonten). Mine Yildirim Spraakman geeft aanbevelingen ter voorkoming van toekomstig overgewicht bij kinderen. Op basis van de resultaten van haar onderzoek concludeert zij dat het identificeren en evalueren van mediatoren en moderatoren een standaard onderdeel zou moeten zijn van het onderzoek naar overgewicht preventie. Zo kun je effectieve interventie strategieën opstellen die zijn afgestemd op de verschillende subgroepen (zoals geslacht) en zich richten op de juiste mediatoren om de effectiviteit van toekomstige schoolprogramma's ter preventie van overgewicht te vergroten.
Wanneer je de bloeddruk van kinderen met overgewicht en obesitas meerdere keren meet, is er minder vaak dan verwacht sprake van hoge bloeddruk. Deze grondige aanpak blijkt te lonen. Het advies blijft om in de Jeugdgezondheidszorg de bloeddruk te meten bij deze kinderen. Zo spoor je te hoge bloeddruk tijdig op en kun je mogelijke negatieve gevolgen voorkomen. Dit stelt gezondheidswetenschapper Aleid Wirix in haar proefschrift, dat ze op 8 december verdedigt bij VUmc. Als een te hoge bloeddruk bij kinderen niet op tijd opgespoord en behandeld wordt, kan dit vaak ernstige gevolgen zoals hart- en vaatziekten en nierschade hebben. Hoge bloeddruk is slechts één van de mogelijke complicaties van overgewicht. Om te voorkomen dat een te hoge bloeddruk en complicaties vaker optreden, blijft de behandeling van overgewicht van het grootste belang. ‘Bloeddruk meten bij kinderen met overgewicht kan snel en effectief. Daarmee kunnen eventuele negatieve gevolgen voorkomen worden’, zegt Aleid Wirix. In haar onderzoek werd de bloeddruk bij kinderen met en zonder overgewicht meerdere keren gemeten. Kinderen met een te hoge bloeddruk werden teruggevraagd om nogmaals de bloeddruk te meten. Door deze grondige methode hadden er uiteindelijk minder kinderen dan verwacht een te hoge bloeddruk: 4% van de kinderen met overgewicht en nagenoeg geen van de kinderen zonder overgewicht. Wirix concludeert dat er bij kinderen met overgewicht en obesitas internationaal grote verschillen zijn in screening, diagnostisering en behandeling van hoge bloeddruk (hypertensie). Wirix: ‘Hypertensie heeft bij deze kinderen een andere aanpak nodig dan hypertensie met een andere oorzaak.’ Het is daarom van belang dat er een internationale richtlijn komt met eenduidig advies over de meest optimale methoden voor het opsporen, diagnosticeren en behandelen van hypertensie bij kinderen met overgewicht en obesitas. Dit onderzoek is gefinancierd door de Nierstichting Nederland.
Bron: VUmc
Veel scholen in het voortgezet onderwijs ondernamen de afgelopen jaren actie om overgewicht bij leerlingen te voorkomen. Een gezonder voedingsaanbod en meer aandacht binnen de lesstof voor voeding, bewegen en overgewicht stonden daarbij centraal. Hierdoor zijn, in vergelijking met het schooljaar 2006-2007, dikmakende prikkels in de omgeving van de school wat afgenomen. Toch blijft er nog steeds veel ruimte voor verbetering. Dit blijkt uit een tweede landelijke studie naar de preventie van overgewicht onder alle scholen in het voortgezet onderwijs in 2010-2011. Voedingsaanbod iets gezonder, nog veel verbetering mogelijk: Het aanbod in de schoolkantine werd gezonder doordat meer scholen fruit, rauwkost en belegde broodjes aanbieden. Een negatieve ontwikkeling was een stijgend aanbod van pizzapunten. Het aanbod van dranken via kantine en automaten verbeterde door toegenomen aanbod van (bron)water. Daarentegen bleef het aanbod van light frisdranken gelijk en steeg ook het aanbod van suikerhoudende melkproducten. Het ministerie van VWS wil zich ervoor inzetten dat in 2015 in alle kantines in het voortgezet onderwijs gezond eten wordt aangeboden. Een verminderd aanbod van candybars, snoep en chips via de kantine betekent echter niet direct dat deze producten dan ook niet meer op de school verkrijgbaar zijn. In 2010-2011 stond namelijk op 80% van de locaties een snoepautomaat, net als in 2006-2007. Een op de drie scholen zegt meer aandacht te hebben besteed aan overgewicht bij de vakken biologie en verzorging, en 40% rapporteert dit voor gezonde voeding. Ook voerden de meeste scholen projecten uit buiten de reguliere vakken. Het aantal locaties met richtlijnen rondom overgewichtsignalering, advisering en hulpverlening is met 14% vergelijkbaar met 2006-2007 (13%). Slechts 5% van de scholen heeft een gezondheidsbeleid rondom overgewicht schriftelijk vastgelegd. Scholen: preventie van overgewicht is gedeelde verantwoordelijkheid: Een gezondere schoolomgeving draagt eraan bij om overgewicht bij de jeugd te voorkomen. Scholen vinden dat zij hier niet als enige verantwoordelijk voor zijn: 37% rapporteert zich medeverantwoordelijk te voelen. De bereidheid van scholen om overgewicht meer aan de orde te stellen blijkt gedaald, van 59% in 2006-2007 naar 39% nu. Daar staat tegenover dat geen enkele school in de komende jaren minder aandacht wil gaan schenken aan het onderwerp.
Kinderen die tussen hun tweede en zevende levensjaar snel zwaarder worden, hebben een 25 tot 35 keer grotere kans om later overgewicht te ontwikkelen. Dat geldt nog eens extra voor kinderen van wie de moeder tijdens de zwangerschap rookte. Ook kinderen met depressieve symptomen of met een impulsief karakter worden later vaker te zwaar. Dat ontdekte UMCG-onderzoekster Eryn Liem. Op 9 juni promoveert ze op het onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Een bekende methode voor het vaststellen van overgewicht bij volwassenen is de Body Mass Index (BMI), een berekening waarbij het gewicht wordt gedeeld door de lengte in het kwadraat. Het vaststellen van overgewicht bij kinderen is lastiger. Voor kinderen in de groei zijn er aangepaste, internationale en geslachtsspecifieke versies van de BMI. Daaruit blijkt dat het aantal kinderen met overgewicht fors is toegenomen. In onderzoeken verschuift de nadruk steeds meer van het behandelen naar het voorkomen van overgewicht. Promovenda Eryn Liem onderzocht verschillende risicofactoren voor het ontwikkelen van overgewicht. Liem verrichte haar onderzoek in het kader van TRAILS (TRacking Adolescents" Individual Lives Survey), een groot, langlopend bevolkingsonderzoek naar de geestelijke, lichamelijke en sociale ontwikkeling van ongeveer 2.500 jongeren in Noord-Nederland. De onderzoekster onderzocht de DNA-profielen van zo"n 1.200 zestienjarigen, waarbij ze vooral keek naar genetische variaties in twee genen (FTO en MC4R) die worden geassocieerd met overgewicht. Ze vergeleek deze profielen vervolgens met eerdere groei- en meetgegevens. Liem ontdekte dat vooral de gewichtstoename tussen twee- en zevenjarige leeftijd bepaalt of kinderen later overgewicht zullen ontwikkelen. Kinderen die in de leeftijdsperiode van 2 tot 7 jaar versneld groeien maken maar liefst 25 tot 35 keer meer kans om later te zwaar te worden. Bij kinderen van wie de moeder rookte tijdens de zwangerschap is die kans zelfs nog groter. Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat de BMI op 16-jarige leeftijd direct verband lijkt te houden met genetische variaties in de twee onderzochte genen. Overgewicht in de puberleeftijd ligt met andere woorden voor een belangrijk deel genetisch vast. Tot slot concludeert Liem dat 11-jarige kinderen met depressieve symptomen meer kans maken om op 16-jarige leeftijd te zwaar te zijn, net als impulsieve kinderen. In het tweede deel van haar proefschrift ging de promovenda na wat de beste methode is voor het bepalen van de hoeveelheid lichaamsvet bij kinderen. De BMI maakt namelijk geen onderscheid tussen spier- en vetmassa, en andere, betrouwbaardere meetmethoden zoals CT en MRI zijn te duur om op grote schaal gebruikt te worden. Na een onderzoek bij dertig zes- en zevenjarigen stelt de promovenda dat het meten van huidplooien de beste eenvoudige methode is om het buikvet te meten in de periode voor de puberteit.
Veel mensen met overgewicht krijgen diabetes. Ontstekingen in het vetweefsel spelen daarbij een belangrijke rol. Onderzoekers van het UMC St Radboud hebben ontdekt dat een moleculaire schaar de aanjager is van dat ontstekingsproces. Hoe vetter het voedsel en hoe groter het overgewicht, hoe actiever de schaar en hoe groter de kans dat er insulineresistentie ontstaat. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag online in Cell Metabolism. Mensen met overgewicht hebben veel meer kans om diabetes type 2 te krijgen. Overgewicht leidt namelijk vaak tot minder gevoeligheid voor insuline (insulineresistentie), waardoor diabetes ontstaat. Maar niet álle mensen met overgewicht worden minder gevoelig voor insuline. Waarom krijgen veel dikke mensen wél diabetes en zijn andere dikkers - de zogeheten metabolically healthy obese - daar kennelijk ongevoelig voor? "Het lijkt erop dat insulineresistentie vooral ontstaat wanneer in het vetweefsel meer ontsteking optreedt", zegt prof.dr. Cees Tack, internist in het UMC St Radboud. "Een belangrijke aanjager van die ontsteking is het eiwit interleukine-1, kortweg IL-1 genoemd. Dit IL-1 ontstaat uit een ander, inactief eiwit dat eerst een beetje moet worden bijgeknipt door een moleculaire schaar. Deze moleculaire schaar is het enzym caspase-1. Zonder die schaar geen IL-1 en dus ook geen ontsteking." Samen met een groep (inter)nationale collega"s tonen Tack, internist prof.dr. Mihai Netea en onderzoeker dr.ir. Rinke Stienstra aan in het blad Cell Metabolism, dat dit caspase-1 een centrale rol speelt in de route van overgewicht, ontstoken vetweefsel, insulineresistentie en diabetes. Stienstra: "We zien dat caspase-1 veel actiever wordt wanneer vetcellen uitrijpen tot grotere vetcellen, iets dat gebeurt bij overgewicht. Meer caspase-knipwerk leidt tot meer ontstekingen en dat leidt weer tot insulineresistentie. Overgewicht stimuleert dus via meer knipwerk de insulineresistentie." Onderzoek in muizen bevestigt de centrale rol van het caspase-1. Netea: "Zet je muizen op een dieet van vette snacks, geef je ze heel vetrijk voedsel, dan schiet het caspase-1 in vetcellen omhoog en ontstaat insulineresistentie. Schakel je met een genetisch trucje het caspase-1 uit, dan veroorzaakt het snackdieet geen ontstekingen en blijft insulineresistentie uit." Opmerkelijk is ook, dat de gevoeligheid voor insuline bij insulineresistente muizen weer is te vergroten door een remmer van dat caspase-1 toe te dienen. Tack: "Op dit moment zijn er nog geen caspase-remmers voor menselijk gebruik beschikbaar. Ons onderzoek toont aan dat remming van deze caspase-schaar interessant kan zijn voor de behandeling van diabetes type 2."
Mensen met overgewicht en een eetpatroon dat vooral bestaat uit friet, snacks en frisdrank hebben meer kans op diabetes dan mensen met overgewicht die weinig van deze producten eten en drinken. Die conclusie trekt Florianne Bauer uit het eetgedrag en de gezondheid van 20.000 Nederlanders. Zij promoveert op 16 december aan het UMC Utrecht. Via vragenlijsten analyseerde Bauer het eetgedrag van ruim 20.000 Nederlanders met overgewicht (een BMI van 25 of meer). Op basis hiervan maakte ze twee eetpatronen. Een patroon bestaande uit voornamelijk vis, wijn, rauwe groenten en kip; en een ander patroon bestaande uit voornamelijk friet, snacks en frisdrank. De vragenlijsten zijn halverwege de jaren negentig afgenomen, in de tien jaar erna volgden onderzoekers de gezondheid van de deelnemers. In totaal kregen 831 personen diabetes. De personen met overgewicht en het eetpatroon met friet, snacks en frisdrank blijken vaker te roken en minder te bewegen. Bovendien hebben mensen met dit eetpatroon een grotere kans op diabetes type II dan de groep met het andere eetpatroon, ondanks dat beide groepen kampen met overgewicht. Het betekent dat het eetpatroon, los van te dik zijn, een risicofactor vormt voor het ontstaan van diabetes. Daarnaast hebben deze personen een nog hoger risico op type II diabetes als ze ook weinig bewegen. Bauer concludeert dat het voorkómen van diabetes dus niet alleen gericht moet zijn op afvallen, maar ook op een goed dieet en voldoende beweging. De gegevens zijn afkomstig van het EPIC-NL-cohort. Onderzoekers onder leiding van het UMC Utrecht en het RIVM volgen daarin bijna ruim 40.000 Nederlanders om leefstijlfactoren op te sporen die de kans op ziekte vergroten. Bauer bestudeerde ook genen die samenhangen met lichaamsgewicht. Zij zocht in het DNA van 1.700 gezonde vrouwen naar een verband tussen lichaamsgewicht en twaalf genen (waarvan eerder genetisch onderzoek al een verband met overgewicht had aangetoond). Bij zeven genvarianten vond ze inderdaad een verband met overgewicht. Bovendien zag ze een verband tussen sommige genen en eetgedrag. Veranderingen in het SH2B1-gen gaan samen met een vetrijk eetpatroon. Van het SH2B1-gen is bekend dat het betrokken is bij de energiebalans. Daarnaast blijken vrouwen met een variant van het KCTD15-gen meer koolhydraten te eten, ongeveer 2,5 gram per dag meer. De functie van dit gen is onbekend. Het is een eerste aanwijzing dat overgewicht-genen een rol kunnen spelen in eetgedrag.
Jonge kinderen met overgewicht worden niet alleen vaker gepest, zij pesten juist ook zelf andere kinderen. Vooral jongens gooien op jonge leeftijd hun gewicht fysiek in de strijd. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC en de GGD. De onderzoekers publiceren de resultaten deze week in de online versie van het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Pediatrics. Het onderzoek biedt opening om huidige preventieve maatregelen te vervroegen. Meer dan een derde van de kleuters pest of wordt iedere maand gepest op school. Opvallend is dat vooral zwaarlijvige kleuters vaker betrokken zijn bij pestgedrag. Dat concluderen onderzoekers van Erasmus MC en de GGD op basis van een grootschalig onderzoek onder vijf- en zesjarige kinderen en leraren naar het pestgedrag op scholen in Rotterdam en omstreken. Pauline Jansen, onderzoekster van Generation R: “Dat kinderen met overgewicht meer gepest worden dan andere kinderen was al bekend, maar nu blijkt dat dikke kinderen zelf ook vaker pesten. Dit gebeurt al in de eerste klassen van de lagere school. Dat is veel eerder dan wij aanvankelijk dachten. Vooral zware jongens zijn geneigd te pesten door hun gewicht fysiek in de strijd te gooien. Zij slaan, schoppen en duwen andere kinderen. Meisjes pesten met name in de relationele sfeer en sluiten andere kinderen buiten, negeren en roddelen. Bij deze vormen van pesten vonden wij geen relatie met het gewicht.” Overgewicht heeft een negatieve invloed op de gezondheid en het welzijn. Vaak leidt overgewicht tot depressieve klachten en een laag zelfbeeld. Maar deze klachten kunnen ook leiden tot overmatig eten en overgewicht. “Een negatieve spiraal die je wilt voorkomen, zegt Jansen. “Of er een onderliggende reden is voor de relatie tussen overgewicht en pesten moet verder onderzocht worden. Het is opvallend dat overgewicht al zo jong een rol speelt bij pesten. De huidige antipestprogramma’s worden gebruikt bij oudere kinderen in de middelste en hoogste klassen van de lagere school. Het is de vraag of deze programma’s ook effectief zijn bij jongere kinderen op de kleuterschool en of het betrokkenheid bij pesten onder te zware kinderen kan voorkomen.” Jansen: “Tot die tijd is het belangrijk dat ouders, verzorgers en leraren zich ervan bewust zijn dat overgewicht jonge kinderen vatbaar maakt voor pesterijen en het risico verhoogt dat zij ook zelf anderen pesten. Kinderen stimuleren om aan sportieve en sociale activiteiten deel te nemen is belangrijk om te voorkomen dat zij in een negatieve spiraal terecht komen.” De onderzoekers maakten gebruik van de Jeugdmonitor van de GGD Rotterdam – Rijnmond en uit de Generation R studie. Dit is het onderzoek vanuit het Erasmus MC naar de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 kinderen in Rotterdam. De publicatie staat online in wetenschappelijk tijdschrift Pediatrics, zie: http://pediatrics.aappublications.org/
Door het stopzetten van een bepaald eiwit (macroH2A1) is het misschien mogelijk om de lever te beschermen tegen schade als gevolg van een dieet met te veel vetten en suikers. Dit stelt Fareeba Sheedfar in haar promotieonderzoek. Muizen met een gebrek aan dit eiwit bleken beter beschermd tegen overgewicht door een verstoorde stofwisseling en een verkeerd dieet. Deze bevinding biedt mogelijk aangrijpingspunten om schade door obesitas te voorkomen. Overgewicht komt wereldwijd steeds vaker voor, net als gerelateerde ziekten zoals diabetes type 2 en niet-alcoholische leververvetting (NAFLD). Deze laatste aandoening kan uitgroeien tot leverontsteking en leverkanker, ziekten die moeilijk te behandelen zijn. Patiënten met extreem overgewicht worden allereerst aangespoord om meer te bewegen en gezonder te eten. Maar omdat die veranderingen niet altijd voldoende resultaat hebben, zijn er ook medicijnen nodig die de gevolgen van extreem overgewicht bestrijden. Tot nu toe is er nog geen enkel medicijn goedgekeurd voor de behandeling van NAFLD. Dat komt ook omdat er nog te veel onduidelijk is over het ontstaan en de progressie van deze ziekte. Sheedfar bestudeerde de gevolgen van ouderdom en langdurig overgewicht op het ontwikkelen van niet-alcoholische leververvetting. Ze concludeert onder andere, op basis van proefdieronderzoek, dat het genetisch verwijderen van eiwit macroH2A1 bescherming biedt tegen overgewicht en metabole schade door een vetrijk dieet. Dat zou aangrijpingspunten kunnen bieden voor een nieuwe therapie tegen de schadelijke gevolgen van overgewicht. Fareeba Sheedfar (1982) studeerde Diergeneeskunde aan de Universiteit van Urmia, Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, het Center for Translational Molecular Medicine, PREDICCt en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Sheedfar werkt inmiddels als onderzoeker in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.
Overgewicht speelt een grotere rol bij het krijgen van te vroeg geboren kinderen dan roken. Dit blijkt uit een publicatie van AMC-onderzoekers over een onderdeel van de zogenoemde ABCD-studie die deze week is gepubliceerd in BJOG, een internationaal tijdschrift over verloskunde en gynaecologie. Met de ABCD-studie volgen de GGD Amsterdam en het AMC Amsterdamse kinderen uit de diverse etnische bevolkingsgroepen. Doel is om te kijken waardoor er verschillen in gezondheid ontstaan. Dit deelonderzoek beschrijft de gezondheidssituatie van de moeder en het effect op het kind. Bij elke zwangerschap bestaat de kans dat kinderen te vroeg geboren worden. Het is bekend dat roken daaraan bijdraagt. ‘Uit deze studie blijkt dat de bijdrage van overgewicht groter is’, zegt onderzoeker Tanja Vrijkotte van het AMC. ‘Roken is op zichzelf schadelijker, maar er zijn meer te zware dan rokende vrouwen dus de uiteindelijke bijdrage van overgewicht is groter.’ Van alle extreem te vroeg geboren kinderen (voor 32 weken zwangerschap) komt bijna een kwart door overgewicht van de moeder. Slecht 10 procent is direct toe te schrijven aan het roken. Bij de kinderen die te vroeg geboren worden (voor 37 weken zwangerschap) is bijna zeven procent toe te schrijven aan overgewicht en iets meer dan vijf procent aan roken. De onderzoekers -behalve het AMC en de GGD Amsterdam heeft het Julius Centrum van de Universiteit Utrecht aan de studie meegewerkt- zien binnen de onderzochte groepen grote verschillen. In de diverse etnische groepen heeft gemiddeld dertig procent van extreem te vroeg geboren kinderen een te dikke moeder. De studie is gedaan in Amsterdam en geldt waarschijnlijk voor meer steden, maar de uitkomsten kunnen niet zomaar worden vertaald naar het platteland. De onderzoekers pleiten voor meer aandacht voor het gewicht van de moeder tijdens de zwangerschap. Extreem overgewicht komt steeds vaker voor, ook bij vrouwen in de reproductieve leeftijd. Tanja Vrijkotte: ‘Dat roken niet goed is voor het ongeboren kind weten de meeste mensen wel, maar de rol van overgewicht is veel minder bekend, zeker bij etnische groepen.’
Mensen met overgewicht hebben meer risico op overeten omdat ze gevoeliger zijn voor voedselgerelateerde prikkels als ze honger hebben én het feit dat ze minder goed kunnen beslissen om te stoppen met eten als ze voldaan zijn. De hersenactiviteit van mensen met overgewicht verschilt duidelijk van degenen met een gezond gewicht als ze foto’s van voedsel te zien krijgen, zowel voor als na het eten. Dat blijkt uit onderzoek van een UM-onderzoeksgroep onder leiding van dr. Mieke Martens, waarover ze publiceren in de Maart-editie van ‘The American Journal of Clinical Nutrition’. Obesitas wordt simpelweg veroorzaakt door het chronisch meer dan nodig consumeren van calorieën. Waarom echter sommige mensen gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van obesitas blijft de vraag. Wetenschappers zijn in staat om de neurale activiteit na te gaan in verschillende delen van het brein waarvan we weten dat deze betrokken zijn bij het bevorderen en het afremmen van eten; echter weinig van deze studies hebben rekening gehouden met de effecten van lichaamsgewicht hierop en het al dan niet hebben van honger, wat toch een belangrijke modulerende factor is. Het verschil in hersenactiviteit werd aangetoond via MRI-onderzoek. Door neurale activiteit te traceren in verschillende voedselgerelateerde gebieden in het brein vinden wetenschappers verschillen tussen normaal- en overgewichtige individuen, zowel voor als na een maaltijd. In totaal werden veertig gezonde mannen en vrouwen met een body mass index (BMI) tussen de 20 en 35 bestudeerd. Een BMI tot 25 werd beschouwd als gezond gewicht, de rest als overgewicht. De deelnemers werden geobserveerd na een nacht vasten en vervolgens na het consumeren van een standaard ontbijt. De activiteit van verschillende gebieden in het brein die gerelateerd zijn aan de belonende waarde van voeding werd bepaald door middel van MRI; tijdens deze beeldvorming kregen de proefpersonen foto’s te zien van voedsel- en niet voedsel items. Het bleek dat de activiteit in de meeste hersencentra gerelateerd aan de belonende waarde van voeding lager was na het eten van het ontbijt in vergelijking met die tijdens de gevaste toestand, onafhankelijk van het lichaamsgewicht. Echter, in de gevaste toestand was de activiteit in de anterior cingulate cortex meer uitgesproken bij de mensen met overgewicht in vergelijking met de andere groep proefpersonen. Dit duidt op een sterke anticipatie op beloning. Deze trend keerde zich om na het eten van het ontbijt; dan was de signalering van beheersing in de prefrontale cortex lager in de groep met overgewicht, wat duidt op het uitblijven van een beslissing bij deze groep om te stoppen met eten. Dat alles bij elkaar vergroot dus hun risico op overeten, concluderen de onderzoekers. De publicatie gaat vergezeld van een redactioneel artikel van dr. Michael Lowe van Drexel University. Hij erkent de sterke kanten van deze studie maar merkt ook op dat deze tenminste evenveel vragen oproept als beantwoordt. Hij benadrukt het belang van de studies waarin gedrag en neuronale beeldvormingtechnieken gecombineerd worden, zoals die van dezelfde onderzoeksgroep van de UM, gepubliceerd door dr. Born en collega’s in onder meer hetzelfde tijdschrift in augustus 2011. De volledige publicatie is terug te vinden onder de volgende gegevens: Martens MJI, Born JM, Lemmens SGT, Karhunen L, Heinecke A, Goebel R, Adam TC, Westerterp-Plantenga MS. Increased sensitivity to food cues in the fasted state and decreased inhibitory control in the satiated state in the overweight. American Journal of Clinical Nutrition 2013;97:471–9.
Ongeveer 15 procent van de kinderen en jongeren van twee tot 25 jaar oud kampt met overgewicht. Dat meldt het CBS. Jongeren in huishoudens met een lager inkomen hebben vaker overgewicht en gaan vaker naar de huisarts dan jongeren in de hoogste inkomensgroep. Bij drie procent was sprake van ernstig overgewicht. Naarmate het inkomen in het huishouden lager is, neemt het aandeel met overgewicht toe. Zo heeft 19 procent van de jongeren in een huishouden in de laagste inkomensgroep overgewicht, tegenover 11 procent van de jongeren in de hoogste inkomensgroep. Ernstig overgewicht komt onder jongeren in de laagste inkomensklasse drie keer zo vaak voor als onder leeftijdsgenoten in de hoogste inkomensklasse.
Nederlandse kinderen zijn zwaarder geworden en groeien niet meer in lengte. Dit blijkt uit de Vijfde Landelijke Groeistudie die in opdracht van het Ministerie van VWS door TNO in samenwerking met het VUmc en LUMC is uitgevoerd. Al in 1997 werd duidelijk dat de Nederlandse jeugd te zwaar is. Deze trend blijkt zich te hebben voortgezet. Vooral kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst zitten in een alarmerende situatie. Uit het onderzoek blijkt verder dat er na 160 jaar een einde is gekomen aan de toename in lengtegroei bij kinderen van Nederlandse afkomst. Het lijkt erop dat het positieve effect van welvaart op de lengte wordt vervangen door een negatief effect op het gewicht. Om de groei van kinderen in Nederland ook de komende jaren goed te kunnen volgen zijn nieuwe groeidiagrammen ontwikkeld. De resultaten van de Vijfde Landelijke Groeistudie worden vandaag tijdens een symposium in De Doelen in Rotterdam gepresenteerd. Sinds 1955 wordt elke vijftien jaar de groei van kinderen in Nederland onderzocht. De Vijfde Landelijke Groeistudie laat zien dat er sinds 1997 een sterke toename in overgewicht is. TNO onderzoeker Prof.dr. Stef van Buuren constateert: "overgewicht bij kinderen is en blijft een belangrijk probleem voor de volksgezondheid. De alarmerende overgewichtcijfers uit 1997 voor kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst zijn helaas verder gestegen." Bij kinderen van Turkse origine is er bij gemiddeld 32% sprake van overgewicht. Bij jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst is dit respectievelijk 25% en 29%. Bij kinderen van autochtone afkomst is dit 13% (jongens) en 15% (meisjes). Na een periode van 160 jaar waarin kinderen van Nederlandse afkomst steeds langer werden is deze groei gestopt. Kinderen van Marokkaanse of Turkse ouders worden nog wel langer. Het uitblijven van verdere lengtegroei kan een waarschuwingssignaal zijn dat de leefomstandigheden van de jeugd niet verder verbeteren en mogelijk zelfs achteruitgaan. "Dit kan een gevolg zijn van stagnatie in de welvaartsgroei sinds het jaar 2000. Hierdoor raakt Nederland zijn koploperspositie kwijt wat betreft gezondheid. De ideale gezondheidssituatie voor kinderen is de huidige lengte met het gewicht uit het jaar 1980, toen er nog geen overgewichtepidemie in Nederland was. Om dit te bereiken is het belangrijk te blijven professionaliseren, investeren en innoveren in de jeugdgezondheidszorg" aldus van Buuren. Nederlanders zijn het langste volk ter wereld. Ten opzichte van het jaar 1850 zijn volwassen mannen gemiddeld 16 cm langer en volwassen vrouwen gemiddeld 14 cm langer. Groeistudies leveren waardevolle informatie op over de gezondheidtoestand van de bevolking. En daarnaast zijn ze nodig om groeidiagrammen te actualiseren of aan te passen aan de huidige groei van kinderen en inzichten van professionals. De diagrammen worden gebruikt door consultatiebureaus, GGD"en in ziekenhuizen bij de afdeling kindergeneeskunde voor het volgen van de groei van alle kinderen in Nederland. Daarnaast zijn ze in te bouwen in elektronische kinddossiers en eenvoudig te downloaden. Stef van Buuren legt uit: "de nieuwe groeidiagrammen sluiten onder andere aan op internationale definities voor ondergewicht, overgewicht en obesitas en zijn aangepast voor het monitoren van zeer korte of zeer lange kinderen." De nieuwe groeidiagrammen kunnen mee tot uiterlijk 2025. De voorbereidingen van de Zesde Landelijke Groeistudie zouden omstreeks 2020 moeten starten.
Twaalfjarige kinderen met overgewicht hebben al een hogere bloeddruk en ongunstigere cholesterolwaarden in hun bloed dan kinderen met een normaal gewicht. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Marga Bekkers van het RIVM. Bekkers analyseerde de gezondheid van 1500 kinderen uit een grotere groep van bijna vierduizend kinderen die al vanaf hun geboorte gevolgd worden. Dat is het PIAMA-onderzoek (Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie ) dat al sinds 1996 loopt. Zo’n elf procent van de twaalfjarige kinderen in dit onderzoek heeft overgewicht. Deze dikke kinderen blijken een hogere bloeddruk en ongunstigere cholesterolwaarden te hebben dan kinderen met een normaal gewicht. Daarnaast hebben ze vaker astma. Het betekent dat overgewicht dus al op jonge leeftijd ongunstige effecten heeft op ondermeer belangrijke risicofactoren voor hart- en aatziekten. “Het onderzoek laat zien dat niet alleen extreem dikke kinderen gezondheidsproblemen hebben”, reageert Bekkers. “Ook bij relatief gezonde, maar wel te dikke kinderen zijn al gezondheidseffecten zichtbaar. Het wil natuurlijk niet zeggen dat we al deze kinderen met medicijnen moeten behandelen.” Het benadrukt volgens Bekkers het belang van het voorkómen van overgewicht bij kinderen. De oplossing lijkt simpel: meer bewegen en gezonder eten, maar het is moeilijk zo’n leefstijlverandering door te voeren. Uit andere onderzoeken blijken langdurige, integrale aanpakken op het niveau van scholen, wijken en gemeentes het meest kansrijk te zijn om overgewicht te voorkomen. In haar onderzoek laat Bekkers ook zien dat de middelomtrek ook bij kinderen een goede maat is voor overgewicht. De middelomtrek heeft ongeveer dezelfde voorspellende waarde als de BMI (body mass index) voor bloeddruk, cholesterol en longfunctie. Bekkers voerde haar onderzoek uit op het RIVM en het Institute for Risk Assessment Sciences (Universiteit Utrecht) en promoveert op 15 mei aan het UMC Utrecht.
Het aantal kinderen met een levensbedreigende vorm van overgewicht (morbide obesitas) is in dertig jaar tijd gestegen van 0,08% naar 0,56%. In Nederland komt dit neer op 18.500 kinderen met morbide obesitas in de leeftijd van 2-18 jaar. Morbide obesitas komt twee tot vier keer vaker voor bij kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst en bij kinderen waarvan de ouders relatief laag zijn opgeleid Dit blijkt uit onderzoek van TNO in samenwerking met VUmc en het LUMC. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Plos One. Dit is de eerste publicatie die de trend van morbide obesitas in Nederland in kaart brengt. Eerder was dit nog niet mogelijk omdat internationale criteria hiervoor ontbraken. Morbide obesitas is een levensbedreigende aandoening. Van de kinderen met morbide obesitas heeft 56% op dat moment al een verhoogde bloeddruk en 67% heeft een of meerdere cardiovasculaire risicofactoren. Daarnaast hebben deze kinderen een hoger risico op overlijden op middelbare leeftijd. VUmc doet al jaren onderzoek naar kinderen en overgewicht. Hoogleraar jeugdgezondheidszorg Remy Hira Sing schrikt van de uitkomsten. "Ik vind dit verontrustend. We moeten niet alleen kijken naar hoe vaak obesitas voorkomt maar ook hoe ernstig dit overgewicht is. Als straks het aantal kinderen met overgewicht gaat afnemen wil dat niet zeggen dat ook deze ernstige vorm van overgewicht terugloopt. Ook weten we niet of de afname binnen alle etnische groepen hetzelfde is".
In opdracht van het ministerie van VWS heeft het RIVM onderzoek gedaan naar de mate waarin overgewicht en psychische problemen tegelijkertijd voorkomen en de mate waarin mensen met overgewicht psychische problemen hebben. Hiertoe zijn statistische analyses uitgevoerd van verschillende Nederlandse gegevensbronnen. Het is gebleken dat overgewicht en psychische problemen zich tegelijkertijd kunnen voordoen. Bij kinderen komen deze gezondheidsproblemen minder vaak tegelijk voor (1 procent) dan bij volwassenen (5-9 procent). Bij kinderen is een duidelijk rechtlijnig verband te zien tussen lichaamsgewicht en psychische problemen: hoe zwaarder ze zijn, hoe vaker ze deze problemen ervaren. Ter illustratie, van de obese kinderen heeft 19 tot 29 procent psychische problemen ten opzichte van 6 tot 19 procent onder kinderen met matig overgewicht en 5-15 procent onder kinderen met een gezond gewicht. Bij volwassenen is er eerder sprake van een J- of U vormig verband; psychische problemen komen vooral voor bij volwassenen met obesitas (16 tot 17 procent) en volwassenen met ondergewicht (8 tot 23 procent). In het onderzoek is ook de aanwezigheid van overgewicht in combinatie met emotionele uitputting onder Nederlandse werknemers nagegaan. Van alle Nederlandse werknemers heeft 6 procent tegelijkertijd met deze gezondheidsaandoeningen te maken.
Mensen met een passieve persoonlijkheid hebben een hoger risico op overgewicht en daaraan gerelateerde ziektes als type 2 diabetes, ontdekte Gretha Boersma. Maar er is ook goed nieuws, aldus Boersma: "Ze zijn vaak veel beter te behandelen dan proactieve persoonlijkheden, die weliswaar minder snel overgewichtontwikkelen, maar minder ontvankelijk zijn voor "life style" interventies." Boersma promoveert 7 maart 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sommige mensen ontwikkelen snel overgewicht en type 2 diabetes. Anderen niet, ook al bevinden ze zich in een vergelijkbare situatie. Door deze individuele verschillen wordt de behandeling van aan overgewicht gerelateerde ziektes sterk bemoeilijkt. Boersma deed onderzoek naar de oorzaak van de verschillen aan de hand van een diermodel met twee verschillende persoonlijkheidstypes: ratten met een passieve coping style tegenover ratten met een proactieve manier van omgaan met stress. Boersma: "Een passieve persoonlijkheid gaat stress uit de weg, is doorgaans een binnenvetter, is laag agressief en niet impulsief. Proactieve persoonlijkheden zijn extravert, impulsief, wat agressiever en hebben een sterke drang om routines te volgen. Deze types zie je zowel bij mensen als bij dieren." In een situatie met standaard voer en een standaard kooi bleek al snel dat de passieve dieren sneller insulineresistentie (een eerste stap in de richting van type 2 diabetes) ontwikkelden. Echter, wanneer de dieren een loopwiel tot hun beschikking krijgen, blijken de passieve dieren plotseling een toegenomen fysieke activiteit te vertonen. Dit gebeurde met name als hun dieet een hoger vetgehalte kreeg. Boersma: "De passieve dieren gingen hun dieet compenseren door meer rondjes te lopen in het loopwiel. Maar de proactieve dieren bleven bij hun oude ritme. Ze liepen net zoveel rondjes als bij het normale dieet." Deze laatste situatie is volgens Boersma vergelijkbaar met die van mensen. "Veel mensen hebben weinig beweging tijdens hun (zittende) werk. Daarbij hebben we de hele dag toegang tot voedsel. Passieve persoonlijkheden ontwikkelen in dergelijke omstandigheden relatief snel gewichtsproblemen en daaraan gerelateerde ziektes. Dat interventies beter aanslaan bij passieve persoonlijkheden, bleek ook uit een pilotstudie waarbij mensen met overgewicht een trainingsprogramma volgden. Boersma: " Hoewel de training voor beide persoonlijkheden een positief effect had, lieten mensen met een passieve persoonlijkheid tijdens de trainingen meer activiteit zien. Helaas compenseerden ze een deel met verminderde activiteit op de "rustdagen". Dit gebeurde niet bij de proactieve persoonlijkheden. Gehecht aan routine bleven zij de overige dagen even actief als ze waren voor hun deelname aan het trainingsprogramma. "Maar wanneer de "passieve" mensen bewust werden gemaakt van hun compensatiegedrag, bleken ze in staat hun activiteit te verhogen en boekten hierdoor betere resultaten," zegt Boersma. Passieve persoonlijkheden blijken, net als bij de rattenstudie, gevoeliger te zijn voor invloeden uit hun omgeving in vergelijking met de proactieve persoonlijkheden. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de behandelingsmethoden van type 2 diabetes, denkt Boersma. "Houd rekening met de interactie tussen de leefomgeving van de patiënt en zijn persoonlijkheidstype en kies een behandelingsmethode die daarbij past." In de praktijk is deze stap volgens Boersma eenvoudig te nemen. "Het type persoonlijkheid is makkelijk te achterhalen en zo krijg je een objectiever beeld van de benodigde behandeling. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat je bij de behandeling van een meer passief persoon een dagelijks trainingschema op moet stellen. Dan kunnen ze niet meer compenseren. Meer proactieve types zouden meer gebaat zijn bij sporten waarbij ze de competitie met anderen kunnen aangaan."
Mensen met een passieve persoonlijkheid hebben een hoger risico op overgewicht en daaraan gerelateerde ziektes als type 2 diabetes, ontdekte Gretha Boersma. Maar er is ook goed nieuws, aldus Boersma: "Ze zijn vaak veel beter te behandelen dan proactieve persoonlijkheden, die weliswaar minder snel overgewichtontwikkelen, maar minder ontvankelijk zijn voor "life style" interventies." Boersma promoveert 7 maart 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sommige mensen ontwikkelen snel overgewicht en type 2 diabetes. Anderen niet, ook al bevinden ze zich in een vergelijkbare situatie. Door deze individuele verschillen wordt de behandeling van aan overgewicht gerelateerde ziektes sterk bemoeilijkt. Boersma deed onderzoek naar de oorzaak van de verschillen aan de hand van een diermodel met twee verschillende persoonlijkheidstypes: ratten met een passieve coping style tegenover ratten met een proactieve manier van omgaan met stress. Boersma: "Een passieve persoonlijkheid gaat stress uit de weg, is doorgaans een binnenvetter, is laag agressief en niet impulsief. Proactieve persoonlijkheden zijn extravert, impulsief, wat agressiever en hebben een sterke drang om routines te volgen. Deze types zie je zowel bij mensen als bij dieren." In een situatie met standaard voer en een standaard kooi bleek al snel dat de passieve dieren sneller insulineresistentie (een eerste stap in de richting van type 2 diabetes) ontwikkelden. Echter, wanneer de dieren een loopwiel tot hun beschikking krijgen, blijken de passieve dieren plotseling een toegenomen fysieke activiteit te vertonen. Dit gebeurde met name als hun dieet een hoger vetgehalte kreeg. Boersma: "De passieve dieren gingen hun dieet compenseren door meer rondjes te lopen in het loopwiel. Maar de proactieve dieren bleven bij hun oude ritme. Ze liepen net zoveel rondjes als bij het normale dieet." Deze laatste situatie is volgens Boersma vergelijkbaar met die van mensen. "Veel mensen hebben weinig beweging tijdens hun (zittende) werk. Daarbij hebben we de hele dag toegang tot voedsel. Passieve persoonlijkheden ontwikkelen in dergelijke omstandigheden relatief snel gewichtsproblemen en daaraan gerelateerde ziektes. Dat interventies beter aanslaan bij passieve persoonlijkheden, bleek ook uit een pilotstudie waarbij mensen met overgewicht een trainingsprogramma volgden. Boersma: " Hoewel de training voor beide persoonlijkheden een positief effect had, lieten mensen met een passieve persoonlijkheid tijdens de trainingen meer activiteit zien. Helaas compenseerden ze een deel met verminderde activiteit op de "rustdagen". Dit gebeurde niet bij de proactieve persoonlijkheden. Gehecht aan routine bleven zij de overige dagen even actief als ze waren voor hun deelname aan het trainingsprogramma. "Maar wanneer de "passieve" mensen bewust werden gemaakt van hun compensatiegedrag, bleken ze in staat hun activiteit te verhogen en boekten hierdoor betere resultaten," zegt Boersma. Passieve persoonlijkheden blijken, net als bij de rattenstudie, gevoeliger te zijn voor invloeden uit hun omgeving in vergelijking met de proactieve persoonlijkheden. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de behandelingsmethoden van type 2 diabetes, denkt Boersma. "Houd rekening met de interactie tussen de leefomgeving van de patiënt en zijn persoonlijkheidstype en kies een behandelingsmethode die daarbij past." In de praktijk is deze stap volgens Boersma eenvoudig te nemen. "Het type persoonlijkheid is makkelijk te achterhalen en zo krijg je een objectiever beeld van de benodigde behandeling. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat je bij de behandeling van een meer passief persoon een dagelijks trainingschema op moet stellen. Dan kunnen ze niet meer compenseren. Meer proactieve types zouden meer gebaat zijn bij sporten waarbij ze de competitie met anderen kunnen aangaan."
Kleine baby’s en dikke peuters hebben een grotere aanleg voor hart- en vaatziekten en overgewicht Kinderen geboren met een laag geboortegewicht, hebben een grotere kans op het krijgen van ouderdomsziekten, zoals en hart- en vaatziekten en obesitas, vooral als zij tijdens hun eerste levensjaren snel toenemen in gewicht. Omdat overgewicht in essentie een gevolg is van meer energie innemen dan verbruiken, heeft kinderarts Arend Van Deutekom onderzocht of dit verband is terug te voeren op verstoringen in de energiebalans. "Uit mijn onderzoek blijkt dat wanneer kinderen rondom de geboorte slecht groeien, ze op kinderleeftijd al een ongunstigere energiebalans hebben. Hierdoor hebben ze waarschijnlijk een hoger risico op obesitas en hart- en vaatziekten", aldus Van Deutekom. Hij promoveert 21 april bij VUmc. Van Deutekoms onderzoek is onderdeel van de 'Amsterdam Born Children and their Development' (ABCD) studie; een groot geboortecohortonderzoek dat 8.000 opgroeiende kinderen volgt vanaf hun geboorte. Van Deutekom onderzocht de invloed van geboortegewicht en groei tijdens de zuigelingenleeftijd op lichamelijke fitheid, energie-inname en eetgedrag, lichamelijke activiteit en veel zitten op latere leeftijd. Hiervoor deed hij metingen bij een selectie van deze kinderen van 8-9 jaar oud. Van Deutekom: "We nodigden de kinderen uit voor één van onze drie onderzoeksdagen in het Olympisch Stadion. Tijdens zo'n meetdag werd hun conditie gemeten met een piepjestest, spierkracht met een handknijpkrachttest en moesten ze een verspringtest doen. Daarnaast moesten ze vragenlijsten invullen over hun sport- en eetgedrag en gaven we ze een beweegmeter mee die ze een week om moesten houden zodat we hun bewegingspatroon in kaart konden brengen." onderzoek blijkt dat een laag geboortegewicht, snelle gewichtstoename of onvoldoende lengtetoename op de zuigelingenleeftijd samenhangen met veranderingen in de energiebalans, de spierkracht en conditie, en in de activiteit van het autonome zenuwstelsel (een regulator van de energiebalans). "Een verstoring van de energiebalans betekent dat deze kinderen meer stil zitten, minder sporten en ongezonder eten. Dit gedrag kan ervoor zorgen dat ze een grotere kans hebben op het krijgen van obesitas en hart- en vaatziekten. Overgewicht en obesitas bij kinderen is wereldwijd een groot gezondheidsprobleem; er zijn plekken op de wereld waar meer dan 30% van de kinderen overgewicht heeft", aldus Van Deutekom. Dit onderzoek toont het belang van gezonde groei op jonge leeftijd aan en de invloed hiervan op de aanleg tot overgewicht en ouderdomsziekten. Nu dit onderzoek heeft vastgesteld dat er al grote verschillen zijn in de aanleg van bewegingspatronen, eetgedrag en fitheid van kinderen, kan dit de effectiviteit van maatregelen en initiatieven om gezond gedrag te stimuleren en ouderdomsziekten te bestrijden, verhogen. Bijvoorbeeld door deze toe te spitsen op kinderen met de hoogste risico's op ongezond gedrag.
Bron: VUmc
Verstoring van het dag-nachtritme kan leiden tot overgewicht doordat bruin vet minder energie verbrandt als het 's nachts te licht is. Dat ontdekten onderzoekers van de afdeling Endocrinologie van het LUMC. In deze studie werden muizen bij eenzelfde dieet voor langere en verschillende periodes per dag aan licht blootgesteld. Niet alleen kwamen de muizen die het langst aan licht werden blootgesteld het snelste aan, ook nam de activiteit van het bruine vet in een rechte lijn af naarmate ze langer in het licht zaten. De onderzoekers denken dan ook dat vermindering van de activiteit van bruin vet verklaart waarom een verstoorde slaapcyclus ook bij mensen kan leiden tot overgewicht. Patrick Rensen, hoogleraar endocrinologie in het LUMC: “Normaal gesproken zorgt een optimaal dag-nachtritme ervoor dat het bruine vet actief energie verbrandt. Aangaan van het licht fungeert als ‘reset’ voor de biologische klok. Het lijkt erop dat als je het aantal donkere uren kleiner maakt, de reset-functie niet meer goed werkt.” Bruin vet is een relatief nieuwe speler in het onderzoek naar welvaartsgerelateerde ziekten. “Tot 2003 dachten onderzoekers dat alleen baby’s bruin vet hadden”, zegt Rensen. “Daarna ontdekte men dat ook volwassenen bruin vet hebben, boven de sleutelbeenderen en langs de aorta.” In 2009 werd wereldwijd bekend dat bruin vet een belangrijke functie heeft in de warmtehuishouding. “Energie die niet door het bruine vet wordt verbrand, slaat het lichaam op in het witte vet”, zegt promovendus Sander Kooijman. “Dat mechanisme werd vooral aangestuurd via de koudereceptoren in de huid, dachten we.” Deze studie laat zien dat de warmtehuishouding ook door licht wordt aangestuurd. Rensen: “Als de dagen korter worden, merkt het bruine vet blijkbaar al vóórdat het echt kouder wordt dat het meer energie moet verbranden om de lichaamstemperatuur op peil te houden.” Het onderzoek heeft implicaties voor de behandeling van overgewicht, diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Het LUMC zet klinische interventiestudies op om in kaart te brengen hoe de interactie tussen het bruine vet en nachtelijk licht bij mensen verloopt. Ook de farmaceutische industrie ontwikkelt al medicijnen die overgewicht moeten bestrijden door het bruine vet te activeren. Rensen. “Maar met deze kennis kun je ook proberen om overgewicht te voorkomen. Om je bruine vet actief te houden lijkt het belangrijk om te slapen in een koele en verduisterde kamer.”
De hersenstructuur van mensen met ernstig overgewicht wijkt af van die van mensen die niet te zwaar zijn. Onderzoekers van het UMC Utrecht en de Universiteit van Barcelona hebben met hersenscans aangetoond dat het beloningssysteem in het brein bij mensen met obesitas een anatomische afwijking vertoont. Hun bevindingen publiceerden zij onlangs in het vakblad NeuroImage. De onderzoekers maakten MRI-beelden van de hersenen van 31 proefpersonen tussen de 12 en 39 jaar met obesitas (ernstig overgewicht). De deelnemers hadden een body mass index (BMI) van boven de 30, maar waren verder gezond. Die beelden vergeleken de onderzoekers met de scans van 32 vrijwilligers met een gezond gewicht (met een BMI lager dan 25). Zij troffen verschillen aan in hersengebieden die betrokken zijn bij het beloningsysteem, een deel van onze hersenen dat zorgt dat we ons goed en beloond voelen na een prikkel. Ontregelingen in dit systeem spelen een rol bij verschillende soorten verslaving, zoals die aan verdovende middelen en gokverslavingen. Dat te dik worden niet alleen een kwestie is van te veel eten en te weinig bewegen wordt steeds duidelijker. Sommige mensen zijn namelijk gevoeliger voor prikkels om te gaan eten dan anderen, zeker wanneer voedsel overvloedig aanwezig is. De regulatie van dit gedrag vindt plaats in de hersenen. In de wetenschap is obesitas als hersenziekte inmiddels een veel bestudeerd onderwerp. “Ons onderzoek laat zien dat de anatomie van de hersenen afwijkt bij mensen met ernstig overgewicht, en dat obesitas dus mogelijk ook een neurobiologische conditie is,” zegt hersenonderzoeker en coördinator van de studie Martijn van den Heuvel van het UMC Utrecht Hersencentrum. “Veel mensen denken nog altijd dat iemand die te dik is gewoon wat minder moet eten. Maar als deze mensen inderdaad voedselprikkels anders verwerken, is het misschien beter om een deel van de behandeling ook daar op te richten. Dat is belangrijk, want obesitas dreigt wereldwijd een steeds groter maatschappelijk probleem te worden, met grote gevolgen voor de volksgezondheidszorg.” Volgens de WHO heeft bijna 40 procent van de volwassen wereldbevolking overgewicht (BMI tussen de 25 en 30); terwijl 13 procent lijdt aan obesitas (BMI groter dan 30). In dertig jaar tijd betekent dat een verdubbeling van het aantal mensen met obesitas. Voor het onderzoek maakte de onderzoekers gebruik van een speciale MRI-techniek die de verbindingen tussen hersengebieden af kan beelden. Deze ‘diffusion weighted imaging’ maakt de microstructuur van de witte stof van de hersenen zichtbaar. In dit onderzoek vonden de wetenschappers verschillen in de verbindingen tussen de cortex, het voorste deel van de hersenen dat van belang is voor het plannen, en dieper gelegen delen als de nucleus accumbens, betrokken bij de regulatie van emoties. De verschillen tussen proefpersonen met obesitas en proefpersonen zonder overgewicht lijken zich al op vrij jonge leeftijd voor te doen. Dit wijst er op dat veranderde bedrading mogelijk ten grondslag ligt aan obesitas en geen gevolg er van is.
De helft van de Griekse kinderen van 10 tot 12 jaar heeft overgewicht en één op de vijf zelfs extreem overgewicht. In Nederland is 22 procent van de kinderen is te dik. Dat blijkt uit een studie door onder meer VU mc naar overgewicht onder kinderen in Nederland, België, Noorwegen, Slovenië, Hongarije, Spanje en Griekenland. Noorse kinderen scoren met 19 procent overgewicht nog het best. Vier procent heeft extreem overgewicht. Kinderen in Hongarije en Griekenland kijken het meest tv, maar Nederlandse kinderen drinken de meeste frisdrank. Jongens zijn over het algemeen dikker, drinken meer frisdrank en kijken meer tv. Meisjes sporten minder. Een effectieve aanpak moet op alle dikmakende factoren zijn gericht, zeggen de onderzoekers.
Overgewicht en hoge zoutinname verhogen het risico op hart- en vaatziekten en nierschade, zegt J. Krikken van de RUG. Hij onderzocht de wisselwerking tussen overgewicht, hoge zoutinname en de ontwikkeling van hart- en vaatziekten. Bij gezonde vrijwilligers onderzocht hij hoe de nier en de vochthuishouding zich bij overgewicht aanpassen aan een toegenomen zoutinname. Vervolgens keek hij hoe de inname van meer of minder eten en zout zich vertaalt naar de vethuishouding en de stofwisseling. Vooral de combinatie van een hoge zoutinname en overgewicht zorgt eerder voor hart- en vaatziekten en nierschade. Waarschijnlijk houdt het lichaam door teveel zout ook meer vocht vast. Ook de nieren hebben het dan zwaar te verduren, doordat de filtratiedruk te hoog wordt.
Steeds meer mensen kampen met overgewicht, doordat ze teveel eten en te weinig bewegen. Wanneer mensen over langere tijd veel suikers en vetten nuttigen, kunnen er overgewichtskwalen ontstaan zoals hoge bloeddruk of resistentie tegen insuline. Dergelijke symptomen verhogen de kans op suikerziekte en op hart- en vaatziekten. Promovenda Hilde Herrema onderzocht de interactie tussen suikers, vetzuren en galzouten bij overgewicht en diabetes. Herrema stelt dat onduidelijk is wat er in stofwisselingprocessen bij mensen met overgewicht precies mis gaat. In haar proefschrift laat ze zien dat galzouten belangrijke regulatoren zijn van de stofwisseling. Ze ontdekte dat suikers de aanmaak van galzouten remmen. De suikers in voeding kunnen, via galzouten, mogelijk een directe invloed uitoefenen op de stofwisseling. Ook ontdekte de promovenda dat behandeling met een galzoutbinder leidt tot verlaging van de bloedsuikerspiegel bij diabetes, waarschijnlijk door een verhoogde opname van suiker in weefsels. Keerzijde van deze behandeling is dat de lever meer vet gaat aanmaken. Herrema onderzocht hoe een verstoorde vetverbranding in de lever leidt tot afwijkingen in de suikerhuishouding. Hilde Herrema (Leeuwarden, 1981) studeerde medische biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar promotieonderzoek in het Laboratorium Kindergeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Top Institute for Food and Nutrition (TIFN), een samenwerkingsverband van overheid, industrie en onderzoeksorganisaties. Herrema zal vanaf juli 2010 gaan werken als onderzoeker aan de Harvard Medical School in Boston.
Kinderen met psoriasis hebben zeker twee keer zo vaak overgewicht of ernstig overgewicht. Dat zeggen onderzoekers van Northwestern University Feinberg School of Medicine (VS). Zij bestudeerden 614 kinderen in de leeftijd van 5 tot 17 jaar. 409 kinderen hadden psoriasis. Daarbij viel op dat kinderen met ernstige psoriasis maar liefst zeven keer zo vaak ernstig overgewicht hadden, vergeleken met kinderen zonder de aandoening. Het lijkt er dus op dat er een sterke link is tussen psoriasis bij kinderen en overgewicht. De gemiddelde BMI van kinderen met psoriasis bleek veel hoger dan die van kinderen zonder psoriasis. Punt is dat psoriasis bij kinderen nog steeds een onderbelicht onderzoeksgebied is, zegt onderzoeksleider dr. A. Paller.
Kanker door overgewicht kost jaarlijks aan zo’n 3000 Nederlandse vrouwen en 2000 Nederlandse mannen het leven. Dat meldt de Volkskrant op basis van cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Wereld Kanker Onderzoek Fonds. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van borstkanker, baarmoederkanker en dikkedarmkanker. Ook darm- en slokdarm, alvleesklier-, nier, eierstok- en galblaaskanker en ook gevorderde prostaatkanker worden alle in verband gebracht met overgewicht. Volgens de onderzoekers zijn de schattingen nog conservatief, maar een derde van de kankergevallen zou gerelateerd zijn aan overgewicht.
Dit proefschrift onderzoekt factoren in de thuis- en kinderdagverblijfomgeving die tot overgewicht kunnen leiden bij jonge kinderen (0-7 jaar). Het onderzoek is gebaseerd op het KOALA Geboortecohort Onderzoek en observaties op kinderdagverblijven. Borstvoeding beschermt tegen overgewicht, waarschijnlijk doordat borstvoeding later snackgedrag beïnvloedt. Het stimuleren van gezond gedrag door ouders bleek verder effectiever dan het beperken van ongezond gedrag. Ook is er al op jonge leeftijd een verband tussen voeding en beweging. Kinderen die naar het kinderdagverblijf gaan hebben vaker overgewicht dan andere kinderen. Kinderdagverblijfmedewerkers en de fysieke omgeving zijn van invloed op de voeding en beweging van kinderen. Deze bevindingen zijn van belang voor het ontwikkelen van interventies ter preventie van overgewicht bij kinderen. Proefschrift: mw.drs. Jessica S. Gubbels, "Influence of micro-environments on pre-school children"s energy balance-related behaviours and weight status".
Zijn eiwitten het geheim van een succesvol dieet? Heeft een dieet eigenlijk wel zin, kunnen mensen met overgewicht niet beter in therapie? Of moeten we niet zo moeilijk doen en "gewoon' opereren? In de special van Nieuws voor diëtisten geven meerdere deskundigen hun uitgesproken mening. "De oplossing voor overgewicht ligt niet in een dieet of in meer bewegen', zegt dr. Tatjana van Strien, hoofddocent psychologie aan de Radboud Universiteit. Wie wetenschappelijk onderzoek echt goed uitpluist, ontdekt dat de succespercentages van een dieet bedroevend laag zijn, vooral op de lange termijn. Van Strien: "Bij veel mensen ontstaat overgewicht door emotioneel eten. Zij zijn veel meer gebaat bij therapie'. Als mensen afvallen met een dieet, dan moeten ze wel de juiste samenstelling kiezen, vindt prof. dr. Wim Saris van de Universiteit Maastricht. "Eiwitten geven de meeste verzadiging. Het is daarom goed om relatief veel eiwitten te eten. Vetten hebben de hoogste energiedichtheid en kunnen beter beperkt worden. Daarnaast is een vezelrijke voeding belangrijk.' Maar ook het betere snijwerk kan opmerkelijke resultaten opleveren, zegt dr. Hanno Pijl, internist in het LUMC Leiden. "Maagverkleiningsoperaties zijn zeer effectief voor mensen met ernstig overgewicht. Bij obese mensen met diabetes type 2 kan een operatie zelfs leiden tot genezing van de diabetes', aldus Pijl.
Marieke de Hoog: ‘Ethnic inequalities in early overweight: determinants and consequences’. In Nederland hebben kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst vaker overgewicht dan Nederlandse leeftijdgenoten. Uit dit proefschrift blijkt dat etnische verschillen in overgewicht al op jonge leeftijd zichtbaar zijn. Op tweejarige leeftijd is het percentage overgewicht bij Turkse en Marokkaanse kinderen twee tot drie keer zo hoog. Dit is toe te schrijven aan de snellere gewichtsgroei in de eerste zes maanden in deze groepen. Om gezondheidsachterstand op kinder- en volwassen leeftijd tegen te gaan, is het van belang om al in de eerst twee levensjaren, of zelfs in de eerste zes maanden, in te grijpen en overgewicht te voorkomen.
Ernstig overgewicht leidt tot een grotere kans op gezondheidsklachten en overlijden, ook als je bloeddruk, cholesterol en bloedsuiker op dit moment gezond zijn. Dat blijkt uit onderzoek door het Canadese Mount Sinaï Hospital onder ruim 60.000 mensen. Het bevestigt de noodzaak van een gezond lichaamsgewicht. Ook bij matig overgewicht neemt de kans op hart- en vaatziekten al toe. Zwaarlijvige mensen lopen 25 procent meer risico op een hartaanval of beroerte. Bovendien hebben ze een verhoogd risico om diabetes type 2, gewrichtsklachten en bepaalde vormen van kanker te ontwikkelen. Matig overgewicht heb je als je body mass index (BMI) 25 tot 30 is. Er is sprake van ernstig overgewicht bij een BMI van 30 of meer.
Amerikaanse wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar mogelijke verbanden tussen psoriasis en (ernstig) overgewicht. Kinderen met psoriasis hebben verhoudingsgewijs veel vaker overgewicht dan kinderen met een normaal lichaamsgewicht, zeggen onderzoekers van Northwestern University’s Feinberg School of Medicine. Zij volgden 409 kinderen met psoriasis van 5 tot 17 jaar oud gedurende een periode van 2,5 jaar. Zij vergeleken deze kinderen met 205 kinderen van dezelfde leeftijd, maar zonder psoriasis. Het onderzoek toonde aan dat 38 procent van de kinderen met psoriasis overgewicht had, tegen 20 procent van de kinderen zonder psoriasis. Psoriasis lijkt van invloed te zijn op de ontwikkeling van overgewicht, zeggen de onderzoekers.
Onderzoekers uit acht Europese lidstaten zijn onlangs gestart met het SPOTLIGHT-project, een gezamenlijke studie naar de rol van de fysieke en sociale omgeving bij het ontstaan van overgewicht en obesitas. Dit Europese onderzoek wordt gecoördineerd door het VUmc en richt zich op de interactie tussen gedrag en omgeving en op aangrijpingspunten om obesitas in Europa terug te dringen. Meer dan 50 procent van de volwassenen in Europa kampt met overgewicht en een groot deel van hen heeft zelfs ernstig overgewicht (obesitas). Binnen Europa bestaan er flinke verschillen. Zaken als opleidingsniveau en inkomen spelen een rol. De onderzoekers willen weten in hoeverre omgevingsfactoren, de sociale omgeving en menselijk gedrag samenhangen met overgewicht.
Als er een speciale belasting op suikerrijke frisdranken zou worden ingevoerd, zou het aantal Britten met overgewicht afnemen. Dat blijkt uit onderzoek door Oxford University en Reading University. Bovendien zou de overheid met de extra inkomsten uit die belasting meer geld kunnen vrij maken voor de bestrijding van overgewicht in Groot-Brittannië. Als er een extra belasting van 20 procent op frisdrank zou worden ingevoerd, betekent dat een afname van het aantal Britten met overgewicht met zo’n 285.000, becijferden de onderzoekers. Het aantal Britten met ernstig overgewicht (obesitas) zou met 180.000 dalen. Het effect zou echter relatief klein zijn, maar er moet iets gebeuren. De helft van de Britten is te zwaar en een kwart zelfs veel te zwaar.
Zelfs ervaren huisartsen kunnen vaak moeilijk zien of een patiënt overgewicht heeft. Dat meldt Huisarts en Wetenschap op basis van Brits onderzoek. 2000 huisartsen en huisartsen in opleiding moesten foto’s bekijken van mensen van wie vastgesteld was of ze wel of geen overgewicht hadden. Bij foto’s van mensen met een normaal lichaamsgewicht maakten de huisartsen in 80 procent van de gevallen de juiste inschatting in. Maar bij mensen met overgewicht zat 48 procent van de deelnemende huisartsen er naast. Ook bij mensen met ernstig overgewicht in 34 procent van de gevallen de juiste inschatting gemaakt. Ervaren huisartsen deden het niet heel veel beter dan huisartsen in opleiding. De weegschaal is dus betrouwbaarder.
Het LUMC heeft onlangs de 2000ste deelnemer in een grootschalig onderzoek naar de oorzaken van ziekten bij mensen met overgewicht of obesitas mogen verwelkomen. Onderzoekers die betrokken zijn bij deze zogenaamde NEO-studie willen een antwoord vinden op de vraag waarom de ene persoon met overgewicht complicaties krijgt en de andere niet. Doordat mensen met overgewicht en obesitas meer risico lopen op allerlei aandoeningen, hebben veel afdelingen van het LUMC met deze groep te maken. Tien afdelingen hebben hun krachten gebundeld. Daardoor hoeven ze niet allemaal in een eigen laboratorium of met een eigen patiëntengroep uit te zoeken waarom en hoe die ziektes bij mensen met overgewicht ontstaan. Doel is om 6000 deelnemers voor het onderzoek te vinden. Daarom zoekt het LUMC nog mensen van 45 tot 65 jaar oud met een BMI van 27 of meer.
Ongezonde leefgewoonten op jonge leeftijd zullen leiden tot een explosieve groei van het aantal mensen dat vroegtijdig dementeert. Dat zeggen vier hoogleraren van de VU en het Vu mc. Hoogleraar voeding en overgewicht Jaap Seidell zegt in de Volkskrant dat het aantal kinderen met ouderdomsdiabetes snel stijgt. Zij krijgen op betrekkelijk jonge leeftijd ziekten die normaal oudere mensen treffen. In 2025 zullen 1,4 miljoen mensen diabetes hebben, verwacht hij. In 85 procent van de gevallen zal overgewicht of obesitas de oorzaak zijn. De kans dat zij vroegtijdig gaan dementeren is ook groter. Er zijn nu al 75.000 kinderen in Nederland met obesitas en nog eens een half miljoen met overgewicht. De hoogleraren gaan samen werken om het toenemende overgewicht aan te pakken.
Twee keer per week naar de fitness of joggen om een paar pondjes kwijt te raken? Vergeet het. Van bewegen val je niet af, van minder eten wel. Dat is de boodschap die Klaas Westerterp, hoogleraar humane energetica, 12 september a.s. in zijn afscheidsrede Energiebalans in beweging wil afgeven. “We hebben te maken met een overvoedingsprobleem.” Het toenemend probleem van overgewicht komt volgens Westerterp niet doordat we minder zijn gaan bewegen maar doordat we gewoon teveel eten. Minder eten is dan ook zijn advies, maar dat blijkt nu juist zo moeilijk. “Eigenlijk moet je zien te voorkomen dat er overgewicht ontstaat, want overgewicht daar kom je nauwelijks van af, of het nu om één, vijf of honderd kilo gaat. In het algemeen is het zo dat overgewicht onomkeerbaar is. Dan is het al mooi als je op gewicht blijft en niet dikker wordt. Op gewicht blijven is misschien ook een beter doel dan afvallen, want afvalpogingen hebben op de lange termijn meestal geen effect zo blijkt uit alle onderzoeken. Weet wat je eet, mensen realiseren zich te weinig dat je al snel teveel eet. Een van de problemen nu is bijvoorbeeld frisdrank. Schaf je die af dan kom je al een heel eind, want de hoeveelheid energie die je daardoor naast je gewone voedsel binnenkrijgt, is gigantisch. Maar dan kom je aan de voedselindustrie en dat ligt politiek gevoelig. Het advies van meer bewegen ligt minder gevoelig, maar helpt niet. Terwijl een klein verschil in energie-inname per dag op de lange termijn wel een groot effect op de energiebalans heeft. Misschien geen gemakkelijke boodschap, maar wel een die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek.”
Baby’s van moeders met overgewicht worden sneller ouder dan baby’s van moeders met een normaal gewicht. Dit blijkt uit een Belgisch onderzoek van Universiteit Hasselt en Ziekenhuis Oost-Limburg. De bescherming van het DNA van de baby’s wordt een stuk korter door stoffen in het bloed van de zwaarlijvige moeders. Deze baby’s lopen daarom meer risico op ziektes als hart- en vaataandoeningen en dementie later in hun leven.
Vrouwen die overwegen zwanger te worden beginnen het best met een gezond gewicht. Het onderzoek toonde aan dat baby’s van moeders die voor de zwangerschap kampte met overgewicht of obesitas gemiddeld kortere telomeren hebben. Telomeren, die zich bevinden aan de uiteinden van chromosomen, worden korter naarmate cellen ouder worden. Dat de telomeerlengte de levensverwachting beïnvloedt is echter niet eenduidig aangetoond. Wel is aangetoond dat overgewicht en obesitas gedurende de zwangerschap het risico op diabetes, overgewicht en cardiovasculaire aandoeningen bij het nageslacht verhogen.
Het Nederlandse preferentiebeleid voor geneesmiddelen is succesvol, zeker gezien de kostenreductie. Maar het kent ook nadelen voor de patiënten. Zo is de bio-equivalentie niet eenduidig omschreven en wordt uitsluitend beoordeeld vanuit farmacokinetisch opzicht en niet op geleide van de klinische uitkomstmaten. Verder worden generieke geneesmiddelen vooral vergeleken met het specialité en niet met elkaar en gebeurt dit bij gezonde vrijwilligers.
Vanaf 2012 bereikten ongeruste signalen van parkinsonpatiënten de Parkinson Vereniging. Naar aanleiding hiervan zijn de problemen omtrent de substitutie van parkinsonmiddelen onderzocht (PW 2016;151(46)). Uit dit onderzoek blijkt dat de substitutie van parkinsonmedicatie niet altijd plaats vindt conform de regels en afspraken die overheid en betrokken partijen daarover hebben gemaakt.
Bron: FUS
Kinderen van moeders met ernstig overgewicht lopen een aanzienlijk hoger risico op hart- en vaatziekten en zelfs vroegtijdig overlijden op latere leeftijd. Dat schrijven Britse onderzoekers in het British Medical Journal. Zij analyseerden medische gegevens van 28.540 Schotse moeders en hun 37.709 kinderen. Kinderen van moeders die tijdens hun zwangerschap een body mass index van 30 of hoger hadden, liepen 35 procent meer kans op vroegtijdig overlijden aan hart- en vaatziekten. Ook waren ze vaker in het ziekenhuis opgenomen wegens hart- en vaatziekten. Het onderzoek was opgezet vanwege de epidemische toename van het (ernstig) overgewicht wereldwijd. Zo is 64 procent van de Amerikaanse vrouwen in de vruchtbare leeftijd te zwaar. 35 procent heeft zelfs ernstig overgewicht.
Kinderen die veel tv kijken lopen aanzienlijk meer risico op overgewicht. Dat meldt De Morgen op basis van onderzoek door communicatiewetenschapper L. de Geyter van KU Leuven. Uit een analyse van 15 grote internationale studies blijkt dat jongeren die tenminste twee uur per dag tv kijken 1,5 tot 1,7 keer zoveel kans hebben op een te hoge body mass index (BMI). Dit effect is sterker bij meisjes dan bij jongens, zegt De Geyter. Zij meent dat te veel tv kijken zeker bijdraagt aan de toename van het aantal mensen met ernstig overgewicht (obesitas). Kinderen en jongeren moeten beter bewust worden gemaakt van het verband tussen de tijd die ze voor de tv doorbrengen en de grotere kans op overgewicht, vindt De Geyter.
Overgewicht grijpt om zich heen - onder volwassenen, maar zeker ook onder kinderen. Doordat we minder bewegen en meer energierijk voedsel tot ons nemen, worden we gemiddeld steeds dikker. Hierdoor stijgt ons risico op stofwisselingsziekten, zoals het metabool syndroom, hart- en vaatziekten en type 2 diabetes. Door meer te bewegen en minder te eten kunnen we de gezondheidsrisico"s beperken. Maar er is ook meer inzicht in stofwisseling nodig om gericht in te grijpen en ziekten tegen te gaan. Annelies Stroeve onderzocht de rol die de nucleaire receptor FXR speelt in de regulatie van stofwisselingsprocessen, zoals die van galzouten, suikers en vetten. Afwezigheid van FXR blijkt in een muismodel voor overgewicht een gunstige invloed te hebben: de gewichtstoename beperkt en de verwerking van glucose verbetert. Aanwezigheid van FXR blijkt te voorkomen dat een vervette lever in een muismodel voor overgewicht uitgroeit tot een chronisch zieke lever. Voorts blijkt FXR een belangrijke factor te zijn in de ontwikkeling en het functioneren van vetweefsel. Het onderzoek laat zien dat FXR interessante aanknopingspunten biedt om diverse stofwisselingsprocessen te beïnvloeden. Nader onderzoek op dit terrein moet deze mogelijkheden verder in kaart brengen. Annelies Stroeve (Coevorden, 1982) studeerde Medical and Pharmaceutical Drug Innovation in Groningen. Ze verrichtte haar promotieonderzoek aan de afdeling Kindergeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd door de Europese Commissie en de Noaber Foundation.
Overgewicht is de belangrijkste veroorzaker van borstkanker bij oudere vrouwen. Ook alcohol en roken vergroten de kans op deze vorm van kanker. Dat schrijven onderzoekers van de universiteit van Oxford in het British Journal of Cancer. Vrouwen die na de overgang hoge concentraties van bepaalde hormonen in hun bloed hebben, lopen twee tot drie keer meer risico op borstkanker. Bij vrouwen met overgewicht is vooral sprake van hoge concentraties oestrogeen en testosteron, vergeleken met slanke vrouwen. Met name bij hoge concentraties oestrogeen waren de verschillen tussen slanke vrouwen en leeftijdsgenoten met overgewicht groot. Ook bij vrouwen die 15 sigaretten per dag of meer rookten en vrouwen die dagelijks minimaal twee glazen alcohol dronken, lagen de hormoonconcentraties hoger.
Hoe voorkom je stofwisselingsziekten en overgewicht? Investeer in verduisterende gordijnen in je slaapkamer, slaap minstens zeven uur per nacht en neem een stevig ontbijt. Die aanbevelingen doet onderzoeker Rosa van den Berg in haar proefschrift waarop ze donderdag 12 oktober promoveerde. “We doen tegenwoordig alsof het altijd dag is. Kijk maar eens naar een foto van Europa bij nacht, het is een grote zee van licht”, zegt Van den Berg. Tijdens haar promotieonderzoek toonde de internist in opleiding aan dat dit niet zonder gevolgen voor de gezondheid is. Zo zag ze dat muizen die langer aan daglicht worden blootgesteld, steeds dikker worden. “Bij mensen is ook bekend dat er een relatie is tussen hoe donker het is in je slaapkamer en hoe dik je bent.” Van den Berg pleit dan ook voor een simpele maatregel om overgewicht te beperken: koop verduisterende gordijnen voor de slaapkamer. Van den Berg gaat verder dan alleen het leggen van de relatie tussen lichtblootstelling en overgewicht. Ze ging op zoek naar het mechanisme hierachter. “Voor het eerst hebben we laten zien dat deze relatie te verklaren is doordat de kachels van het lichaam, het bruine vet, minder actief worden bij langere blootstelling aan licht.” Ook zag ze dat de activiteit van het bruine vet niet de hele dag hetzelfde is, maar door de dag heen een patroon volgt. Bruin vet verbrandt suiker en vetten om warmte te produceren. Als je eet wanneer bruin vet actiever is, wordt energie dus verbrand in plaats van opgeslagen. Daarom denkt Van den Berg een wetenschappelijke onderbouwing te hebben voor idee dat het niet alleen belangrijk is wat we eten, maar vooral wanneer we eten. Dan is er nog de kwestie van verschuiving van het dag- en nachtritme door bijvoorbeeld ploegendiensten. Ook hier heeft Van den Berg geen goed nieuws. “Verschuiving van het dag- en nachtritme verstoort de natuurlijke klok en verhoogt de kans op aderverkalking.” Ook even een kort nachtje pakken om je ritme weer recht te trekken, is geen goed idee. Na een nacht van vier uur slaap zagen de onderzoekers al veranderingen in de energiehuishouding van de lichaamscellen. “Ook al zeggen sommige mensen van niet, bijna iedereen heeft minimaal zeven uur slaap per nacht nodig.”
Bron: LUMC
"The Double Burden of Malnutrition: a study of food Security, physical activity and nutritional status among women and children in Narok County, Kenya" Er is groeiende bezorgdheid over het toenemen van overgewicht in Sub-Saharisch Afrika. Afrika kampt nog steeds met slechte voedselveiligheid, honger en ondervoeding. Daardoor vormt het naast elkaar bestaan van over- en ondervoeding – de dubbele last van slechte voeding – een grote uitdaging voor beleidsbepalers. Deze studie onderzocht hoeveel vrouwen en kinderen (<5 jaar) slechte voeding tot zich nemen en wat de risicofactoren zijn. Verder werd de voedselveiligheid, de fysieke activiteit en lichaamssamenstelling en de invloed hiervan op zwangerschappen onderzocht. Meer dan 70% van de huishoudens werd gecategoriseerd als voedselonveilig, 5,6% van de vrouwen hadden ondergewicht en meer dan 35% hadden overgewicht. De activiteitsniveaus van vrouwen waren voornamelijk sedentair en licht (respectievelijk 44,5% en 48,7%). Er is behoefte aan programma's voor fysieke activiteit en voorlichting over voeding om de toename van overgewicht te bestrijden.
Vrouwen met ernstig overgewicht hebben vaker problemen met de eisprong, worden minder gemakkelijk zwanger en hebben vaker complicaties tijdens de zwangerschap. In dit proefschrift wordt onderzocht of afvallen voorafgaand aan vruchtbaarheidsbehandelingen deze groep vrouwen kan helpen. Daarbij werden de gegevens van 577 vrouwen met overgewicht en een kinderwens onderzocht. Deze groep vrouwen nam deel aan de LIFEstyle studie. In de LIFEstyle studie werden de effecten van een zes maanden durende leefstijlinterventie voorafgaande aan vruchtbaarheidsbehandelingen vergeleken (de interventie groep) met direct starten met vruchtbaarheidsbehandelingen (de controle groep). De leefstijlinterventie was gericht op 5 tot 10% gewichtsverlies. Vrouwen die de leefstijlinterventie hadden gevolgd hadden meer gewichtsverlies, een hogere kwaliteit van leven en een gezondere hormoonhuishouding. Dit leidde echter niet tot een toename van de kans op een gezonde baby binnen twee jaar na het starten van de studie. Vrouwen die de leefstijlinterventie hadden gevolgd werden wel vaker op een natuurlijke manier zwanger. Dit gebeurde vooral bij vrouwen die ook problemen met de eisprong hadden (bijvoorbeeld door de aandoening polycysteus ovarium syndroom). Verder bleek dat de kosten van de behandelingen om zwanger te worden voor vrouwen die de leefstijlinterventie hadden gevolgd lager waren dan vrouwen die direct waren gestart met vruchtbaarheidsbehandelingen. Uit dit proefschrift blijkt dat er een aantal goede redenen zijn om vrouwen met ernstig overgewicht een leefstijlinterventie voorafgaand aan vruchtbaarheidsbehandeling aan te bieden.
Bron: RUG
Kinderen met overgewicht hebben al een hogere bloeddruk en minder gunstige cholesterolwaarden in hun bloed dan kinderen met een normaal gewicht. Dat zegt M. Bekkers van het RIVM. Zij analyseerde de gezondheid van 1.500 kinderen uit een grotere groep van bijna 4.000 kinderen die al vanaf hun geboorte gevolgd worden. Zo’n 11 procent van de 12-jarige kinderen in dit onderzoek heeft overgewicht. Behalve een hogere bloeddruk en cholesterol hebben deze dikke kinderen ook vaker astma. Overgewicht op jonge leeftijd betekent dus ook al meer risico op hart- en vaatziekten. Ook bij relatief gezonde, maar te dikke kinderen is al sprake van gezondheidsrisico’s. Leefstijlverandering door een integrale aanpak door gemeenten en scholen werkt het beste, zeggen de onderzoekers.
Overgewicht en obesitas zorgen bij mannen, onafhankelijk van andere leefstijlfactoren, voor een lagere zaadkwaliteit. Zowel de hoeveelheid zaadcellen als hun beweeglijkheid wordt beïnvloed door het lichaamsgewicht. Ongezonde leefstijl- en voedingsgewoonten blijken opnieuw nadelige invloed te hebben op de vruchtbaarheid, zowel bij mannen als vrouwen. Promovenda Fatima Hammiche van het Erasmus MC concludeert dit in haar proefschrift. Hammiche promoveert op 8 februari 2012 op haar onderzoek naar de invloed van voeding en leefstijl op de vruchtbaarheid. Naar schatting 10 to 15% van de paren kent een verminderde vruchtbaarheid. Bij 30% van deze paren wordt de oorzaak daarvan niet duidelijk. Het identificeren van risicofactoren en het bestuderen van de biologie kan in de toekomst bijdragen tot preventie van vruchtbaarheidsstoornissen. Ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders dragen bij aan een lagere kans op zwangerschap, een hogere kans op aangeboren aandoeningen en meer problemen rond de bevalling. Fatima Hammiche is arts-onderzoeker Voortplantingsgeneeskunde op de afdeling Verloskunde en Gynaecologie van het Erasmus MC. Voor haar proefschrift onderzocht ze de relatie tussen voeding en leefstijl en vruchtbaarheid, maar ook het effect van het preconceptie spreekuur Gezond Zwanger Worden dat sinds 2007 bestaat in het Erasmus MC. Het spreekuur heeft als doel zo optimaal mogelijke omstandigheden te realiseren bij paren met een kinderwens op het gebied van voeding en leefstijl. Bezoek aan het GZW-consult leidde na drie maanden bij 18% van de vrouwen en 12% van de mannen tot een verbetering van de voedingsgewoonten. Ook de leefstijlgewoonten verbeterden aanzienlijk, zowel bij vrouwen (34%) als mannen (33%) en onafhankelijk van etniciteit, BMI of opleiding. Opvallend was dat vooral laag opgeleide vrouwen een grotere verbetering vertoonden dan hoger opgeleide vrouwen. Verder bleek dat mannen met overgewicht en obesitas een verminderde zaadkwaliteit hebben. Zowel het aantal als de beweeglijkheid van de zaadcellen worden negatief beïnvloed door overgewicht. Erasmus MC heeft een grote staat van dienst op het gebied van optimaliseren van vruchtbaarheid. Zo is er bijvoorbeeld het onlangs gelanceerde persoonlijke coachingsprogramma Slimmer Zwanger, waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan het verbeteren van de voeding en leefstijl van de vrouw én man zowel vóór als tijdens de zwangerschap. De verzekerden van Achmea, waaronder Zilveren Kruis, Agis Zorgverzekeringen, Avero Achmea, Interpolis en FBTO, kunnen hiervan gratis gebruik maken. Deze zorgverzekeraars vergoeden de kosten voor hun cliënten. Andere gebruikers kunnen hierover verdere informatie vinden op de homepage www.slimmerzwanger.nl.
Het percentage Nederlanders met ernstig overgewicht verdubbelde in 20 jaar tijd, maar is met 12 procent wel lager dan gemiddeld in de OESO-landen. Dat zegt het CBS. De uitgaven aan gezondheidszorg zijn in Nederland wel hoger dan gemiddeld in de OESO. De levensverwachting van Nederlanders ten slotte neemt minder snel toe dan in veel andere OESO-landen, blijkt uit de publicatie ‘Health at a Glance’ van de OESO. Het percentage mensen in OESO-landen met ernstig overgewicht (obesitas) is de afgelopen twintig jaar bijna verdubbeld tot 17 procent. In Nederland lag dat met 12 procent in 2009 ruim hieronder. Het is wel in 20 jaar tijd verdubbeld. In de VS heeft inmiddels een derde van de inwoners ernstig overgewicht en in Groot-Brittannië bijna een kwart.
Het LUMC verwelkomde onlangs de vierduizendste deelnemer aan een groot onderzoek naar ziekten bij mensen met overgewicht of obesitas. Onderzoekers die betrokken zijn bij deze zogenaamde NEO studie willen een antwoord vinden op de vraag waarom de ene persoon met overgewicht (medische) complicaties krijgt, en de ander niet. Doordat mensen met overgewicht en obesitas meer risico lopen op allerlei aandoeningen, hebben veel afdelingen van het LUMC met deze groep te maken. Tien afdelingen hebben daarom hun krachten gebundeld, zodat ze niet allemaal in een eigen laboratorium of met een eigen patiëntengroep hoeven uit te zoeken waarom en hoe die ziektes bij te zware mensen ontstaan. Over twee jaar moeten zesduizend deelnemers aan het onderzoek hebben deelgenomen.
Vrouwen lopen meer kans op overgewicht als er ’s nachts genoeg licht in hun slaapkamer is om te kunnen zien. Dat meldt BBC News op basis van onderzoek door het Institute of Cancer Rearch in Londen. 113.000 vrouwen beantwoordden vragen over de hoeveelheid licht in hun slaapkamer. De onderzoekers zetten die gegevens af tegen de body mass index (BMI), heup-tailleverhoudingen en tailleomvang van deze vrouwen. Volgens professor A. Swerdlow was er een duidelijk aanwijsbaar verband tussen de hoeveelheid licht en overgewicht of ernstig overgewicht. Het is volgens hem nog moeilijk om hier conclusies aan te verbinden, maar de kans bestaat dat licht de biologische klok van mensen verstoort. Licht heeft invloed op stemming, fysieke kracht en het slaaphormoon melanine
Roken en overgewicht zijn vermoedelijk belangrijke factoren bij het ontstaan van reumatoïde artritis. Dat zegt onderzoekster M. de Hair van het AMC. Diagnose van reumatoïde artritis (reuma) is niet eenvoudig. De Hair deed onderzoek onder 55 geselecteerde mensen, die zich eerder hadden gemeld bij de dokter vanwege gewrichtspijnen en die verhoogde reumafactoren bleken te hebben. Na 2,5 jaar had 27 procent van deze mensen daadwerkelijk reuma ontwikkeld. Het gaat om een bescheiden aantal proefpersonen, maar roken en overgewicht leken duidelijk in verband te staan met de kans op reuma. Niet zo vreemd, zegt de onderzoekster. Roken en overgewicht zorgen beide voor verhoogde ontstekingsactiviteit in het hele lichaam en reuma is een ontstekingsziekte.
Gronings onderzoek heeft een techniek opgeleverd die het mogelijk maakt medicijnen gericht in de dikke darm af te geven. Darmziekten zoals collitis ulcerosa en de ziekte van Crohn kunnen hierdoor wellicht effectiever behandeld worden. Ook kan de techniek overgewicht helpen bestrijden en bovendien kunnen medicijnen die nu nog geïnjecteerd moeten worden, in pilvorm worden toegediend. Apotheker Reinout Schellekens promoveert 23 september op dit onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Medicijnen zijn er in allerlei verschillende vormen: als pil, zalf, injectie, spray, enzovoort. Geavanceerde toedieningsvormen zijn ontwikkeld om de werkzame stof zo gericht mogelijk af te geven. Sommige delen van het lichaam, waaronder de dikke darm, zijn met medicijnen echter moeilijk te bereiken. Medicijnen die als tablet of capsule worden toegediend, komen meestal al in de maag vrij en worden vervolgens in de dunne darm opgenomen in het bloed. Zij bereiken de dikke darm daardoor nauwelijks. Door een capsule of tablet van een beschermende laag (coating) te voorzien, kan het uiteenvallen worden uitgesteld tot in het laatste stukje van de dunne darm en het begin van de dikke darm. Deze methode wordt al veel toegepast, maar werkt nog lang niet optimaal. Promovendus Reinout Schellekens: ‘Medicijnen afgeven in de dikke darm is de heilige graal voor farmaceuten, zou je kunnen zeggen. Wij zijn die heilige graal inmiddels heel dicht genaderd.’ Er bestaan verschillende technieken om medicijnen onaangetast het transport door de maag en dunne darm te laten doorstaan. Sommige capsules geven hun werkzame stof pas af na een bepaalde periode na inname. Andere capsules doen dit bij een bepaalde druk of zuurgraad. De kenmerken van de coating bepalen het afgifteprofiel. Schellekens ontwikkelde ColoPulse, een coating die gevoelig is voor variaties in zuurgraad en die niet geleidelijk oplost, maar in één keer openbreekt. Hij deed dit door aan een bestaande coating (Eudragit S) een middel toe te voegen dat in korte tijd enorm opzwelt en daarmee de coating uiteen laat vallen. Dit gebeurt in een milieu met een lage zuurgraad, zoals voorkomt in de dunne darm, in tegenstelling tot de zeer zure maaginhoud. Het zuurgevoelige desintegratieproces van de coating zorgt ervoor dat de werkzame stof heel gericht in de dikke darm, in één plotselinge dosis wordt afgegeven. Schellekens: ‘Bestaande pillen hebben het risico helemáál niet op te lossen. Onze techniek is betrouwbaarder; de kans dat onze pil níet oplost is verwaarloosbaar klein.’ Met de ColoPulse-techniek kunnen ontstekingen in de dikke darm, zoals de ziekte van Crohn en collitis ulcerosa, gericht bestreden worden. Maar de techniek kan ook helpen overgewicht te bestrijden; want zij maakt het mogelijk kleine hoeveelheden vet rechtstreeks naar het laatste segment van de dunne darm te transporteren. Zodra het onverteerde vet daar vrijkomt, geven de darmen het signaal af dat de spijsvertering overbelast is, waardoor het hongergevoel afneemt. In combinatie met dieet kan dit een succesvolle behandeling van overgewicht zijn. Tot slot biedt de techniek mogelijkheden in de strijd tegen onder meer reuma, kanker en suikerziekte. Schellekens: ‘Medicijnen tegen deze ziekten zijn gebaseerd op eiwitten. Nu moeten deze middelen nog als injectie worden toegediend, omdat ze anders in de maag worden verteerd. Straks kunnen patiënten ze wellicht als capsule innemen, zodat ze via de dikke darm in de bloedbaan worden opgenomen.’ Veel van de bestaande middelen die hun werkzame stof in de dikke darm moeten afgeven, zijn niet op mensen getest. Schellekens testte zijn vinding zeer uitgebreid. Niet alleen werd de werking getest in een gesimuleerd maag-darmsysteem in een laboratorium, maar ook op negentien mensen. Diverse studies met gelabelde stoffen (niet-radioactieve stabiele isotopen) toonden aan dat de capsules hun werkzame stof zeer nauwkeurig afgaven en dat de werkzame stoffen zeer effectief werden opgenomen.
Mensen met ernstig overgewicht zijn wel in staat om af te vallen, maar slagen er vaak niet in om op het lage gewicht te blijven. Dat vereist een omslag in het (eet-)gedrag. Onderzoekers van de Universiteit Maastricht en Maastricht UMC+ hebben genetische variaties gevonden die wellicht kunnen verklaren waarom mensen met extreme obesitas zo moeilijk los komen van hun oorspronkelijke (eet-)gedrag. Mensen met extreem overgewicht blijken volgens de onderzoekers vaker drager te zijn van een bepaald gen. Dat gen is van invloed op de werking van eiwitten in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor de verbindingen tussen hersencellen. Dat zou verklaren waarom zij moeite hebben met de noodzakelijke omschakeling voor een gedragsverandering.
Dit jaar ontvangen alle inwoners van de gemeente Leiderdorp tussen de 45 en 65 jaar een uitnodiging voor de NEO studie van het LUMC. Het gaat om een grootschalig onderzoek naar ziekteoorzaken bij mensen met overgewicht of obesitas. Het is belangrijk dat zowel mensen met een normaal gewicht als mensen met overgewicht meedoen. Deelnemers moeten twee vragenlijsten invullen en verzamelen urine. Vervolgens komen ze naar het LUMC voor onder meer een vetpercentagemeting, bloedafnames en hart-, vaat- en longfunctietesten. Sommigen ondergaan ook een MRI-scan, een stofwisselingsmeting of een hartritmemeting. De onderzoeksuitslagen over gewicht, bloeddruk, cholesterol, bloedsuikerwaarden, nierfunctie en longfunctie krijgen deelnemers later per post.
Meer omega 3-vetzuren en minder linolzuur in de voeding van zuigelingen en jonge kinderen beschermt ze tegen overgewicht op latere leeftijd. Dat zegt onderzoekster A. Oosting van het UMC Groningen in haar proefschrift. Zij onderzocht de invloed van vetzuren in de voeding. Kleine veranderingen in de samenstelling van voeding kunnen in het vroege leven het risico op obesitas op latere leeftijd kunnen verminderen. De hoeveelheid linolzuur (n-6 vetzuur) in voeding is de afgelopen decennia sterk toegenomen ten opzichte van omega 3-vetzuren (n-3 vetzuur). Dit kan het stijgende aantal mensen met ernstig overgewicht verklaren. Als de moedermelk van muizen meer gezonde vetten dan linolzuur bevatte had dat een gunstig effect op het gewicht van de nakomelingen op latere leeftijd.
Hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren als je rond de 70 jaar bent. Waarschijnlijk het gevolg van sluipende hersenschade, zegt neuropsycholoog Y. Reijmer van het UMC Utrecht. Zij analyseerde gegevens van bijna 400 mensen tussen de 50 en 64 jaar, die nog niet dementerend waren. Mensen met hoge bloeddruk en overgewicht bij de start van het onderzoek hadden 15 jaar later vaker cognitieve problemen. Vergeleken met mensen zonder cardiovasculaire risicofactoren werkt hun geheugen slechter, verwerken ze informatie langzamer en kunnen ze zich moeilijker concentreren. Hersenscans bevestigden dat mensen met diabetes type 2 meer afwijkingen aan de belangrijke witte-stofbanen in hun hersenen vertonen.
Overgewicht is een van de belangrijkste oorzaken voor hart- en vaatziekten en gaat samen met bekende risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk en een hoog cholesterol- en vetgehalte in het bloed. De gemene deler van deze risicofactoren is de aanwezigheid van een milde, maar progressieve ontsteking. Zo zijn het vetweefsel en de lever van veel patiënten met ernstig overgewicht, ofwel obesitas, ontstoken en zijn algemene ontstekingsfactoren in het bloed licht verhoogd. Drie wetenschappers van het UMC St Radboud gaan hier onderzoek naar doen. Over het ontstaan van ontstekingsprocessen bij obese patiënten is nog vrij weinig bekend. Mogelijk spelen interacties tussen de voedselopname in de darm en opslag ervan in lever en vetweefsel een rol, evenals darmbacteriën.
Economische evaluaties van interventies voor werknemers gericht op psychische problemen of overgewicht komen tot uiteenlopende schattingen van de verhouding tussen kosten en baten. De methodologische kwaliteit van de studies laat vaak te wensen over. Ook zijn er nog veel vraagtekens bij de effectiviteit van de verschillende interventies en programma's. Dit blijkt uit literatuuronderzoek waarin de beschikbare kennis op dit gebied is samengevat. Het onderzoek beperkte zich tot interventies gericht op psychische problemen en overgewicht. Interventies gericht op preventie en behandeling van psychische problemen op de werkplek lijken een positieve balans tussen kosten en baten te hebben, maar de kwaliteit van de economische evaluaties was niet optimaal. Programma's gericht op werkhervatting door werknemers die verzuimen wegens psychische problemen lieten geen gunstige verhouding tussen kosten en baten zien. Bedrijfsgezondheidsprogramma's gericht op beweging en voeding lijken over het algemeen een gunstige verhouding tussen kosten en baten te hebben, maar dat wordt niet bevestigd in studies met een gerandomiseerde opzet. Gezondheidsbevordering op de werkplek is een belangrijk instrument in het kader van duurzame inzetbaarheid van werknemers. Voor daadwerkelijke implementatie van deze interventies is het nodig dat werkgevers inzicht krijgen in de verhouding tussen kosten en baten. Dit literatuuronderzoek geeft aan dat dit inzicht op dit moment nog beperkt en onvolledig is.
Mannen met overgewicht hebben een grotere kans op gevorderde prostaatkanker, waaronder agressieve en dodelijke vormen. Dat blijkt uit een nieuw rapport dat het Wereld Kanker Onderzoek Fonds onlangs uitbracht op basis van analyses van wereldwijd onderzoek naar prostaatkanker. Gevorderde prostaatkanker wordt toegevoegd aan de groeiende lijst van kankersoorten waarvan bekend is dat ze een verband hebben met overgewicht. Wetenschappers hebben voor het eerst sterk bewijs voor dit verband gevonden tijdens grootschalige analyses van resultaten van onderzoek naar voeding, gewicht, lichaamsbeweging en prostaatkanker. Verder lopen lange mannen ook meer kans op prostaatkanker. Vermoedelijk heeft dat te maken met groeipatronen.
Het UMCG gaat onderzoek doen naar chronische ontstekingen in de darm en het ontstaan van hart- en vaatziekten. CardioVasculair Onderzoek Nederland (CVON) is een initiatief van de Hartstichting, KNAW, NFU en NWO/ZonMw. Overgewicht is een van de belangrijkste oorzaken voor hart- en vaatziekten en gaat samen met risicofactoren als diabetes type 2, hoge bloeddruk en een hoog cholesterol- en vetgehalte in het bloed. Bij al deze risicofactoren is er milde ontstekingsactiviteit aanwezig. Mensen met ernstig overgewicht hebben zo’n chronische ontsteking omdat het samenspel tussen darm, lever en het vetweefsel bij hen is verstoord. Waarschijnlijk verhoogt dat de kans op hart- en vaatziekten. Ook de rol van darmbacteriën in dit proces wordt onderzocht.
Zowel artsen als ouders gaan veel te laks om met overgewicht bij kinderen. Dat meldt De Morgen op basis van onderzoek door de universiteit van North Carolina. Een kind vertellen dat het te zwaar is, is niet gemakkelijk, zeggen de onderzoekers na een uitgebreide studie onder duizenden ouders en kinderartsen. Ouders zien onvoldoende in dat overgewicht op de loer ligt bij hun kind. De onderzoekers vragen zich af of artsen zich niet duidelijk uit durven spreken. Ook blijkt dat kinderartsen zich vaak geen zorgen maken, tot dat een kind daadwerkelijk zwaarlijvig wordt. Ouders blijken ook vaak in een soort ontkenningsfase te blijven hangen. Erkennen dat je kind te zwaar is, is echter een eerste belangrijke stap om gerichte maatregelen te nemen, zeggen de onderzoekers.
Het aantal volwassenen met overgewicht zal rond 2030 stabiliseren rond de 48 procent. Dat zegt het RIVM in haar onderzoek ‘Een Gezonder Nederland’. Dit zou betekenen dat de jarenlange toename van het aantal mensen met overgewicht geleidelijk aan zal stoppen. Bijna de helft is overigens nog steeds veel. Verder drinkt momenteel 14 procent van de volwassen mannen minimaal eens per week zes glazen alcohol op een dag. Van de vrouwen drinkt 6,8 procent minimaal eens per week vier glazen alcohol op een dag. Het alcoholgebruik onder jongeren zal afnemen, verwacht het RIVM. Ouderen van nu drinken relatief weinig, maar de volwassen drinkers van nu zullen waarschijnlijk hun gewoonten voortzetten als ze eenmaal op leeftijd zijn.
Obesitas en depressie hebben allebei een grote invloed op de gezondheid en productiviteit van mensen. UMCG-onderzoeker Yeshambel Nigatu stelt dat de aandoeningen elkaars effect versterken wanneer ze gelijktijdig voorkomen. De economische kosten van overgewicht en depressie zijn hoog: de aandoeningen kunnen leiden tot hoge gezondheidszorgkosten, langdurig ziekteverzuim en slechter functioneren op het werk. In zijn onderzoek stelde Nigatu vast dat mensen die zowel met obesitas als met depressie kampen, meer gebruikmaken van gezondheidszorg dan mensen met alleen obesitas of alleen depressie. Dit suggereert dat de combinatie van aandoeningen belangrijke gevolgen heeft voor de kosten van de zorg. Een andere bevinding uit het onderzoek van Nigatu is dat mensen met overgewicht en depressie op hun werk slechter functioneren dan mensen met slechts een van beide aandoeningen. Ook hier kan volgens Nigatu worden verondersteld dat de klachten elkaars effect versterken, waardoor de kosten veroorzaakt door verlies aan productiviteit en welzijn stijgen. Mensen met obesitas beoordelen hun kwaliteit van leven slechter dan gemiddeld. Als er ook sprake is van depressie, is het gecombineerde effect van obesitas en depressie groter dan de som van de effecten afzonderlijk. Nigatu stelt op basis van al deze bevindingen dat het tegengaan van obesitas bij mensen met een depressie meer bijdraagt aan verlaging van het risico van negatieve werk- en gezondheidsuitkomsten dan bij mensen zonder depressie. Yeshambel Nigatu (1984) studeerde Public Health aan de Universiteit van Gondar in Ethiopië. Zijn promotieonderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma Public Health Research van Onderzoeksinstituut SHARE. Hij was werkzaam bij de afdeling Sociale Geneeskunde van het UMCG. Nigatu gaat verder als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Calgary.
Overgewicht en darmbacteriën lijken samen te hangen. Dat schrijven onderzoekers van onder meer Wageningen Universiteit in het tijdschrift Nature. Mensen met een soortenarme samenstelling van de populatie darmbacteriën hebben in vergelijking met mensen met een grote soortenrijkdom aan darmbacteriën meer kans op aan obesitas gerelateerde aandoeningen, zoals diabetes. De wetenschappers analyseerden de darmbacteriesamenstelling van 292 Deense volwassenen, waaronder 169 mensen met duidelijk overgewicht en 123 niet-obese mensen met een lager gewicht. Een kwart had een soortenarme bacteriepopulatie. 80 procent van de mensen met een soortenarme bacteriepopulatie was zwaarlijvig. Bovendien hadden ze meer bacteriën van typen die ontstekingen bevorderen.
De conceptrichtlijn voor bedrijfsartsen ter preventie van gewichtsstijging blijkt niet effectief te zijn. De methodiek voorkomt geen gewichtsstijging en is niet kosteneffectief. Er is echter wel een breed draagvlak voor een dergelijke richtlijn, blijkt uit het Balance@Work onderzoek van Lisanne Verweij. Steeds meer Nederlanders hebben te maken met overgewicht of obesitas. Dit gaat gepaard met hoge kosten, ziekteverzuim en chronische aandoeningen zoals diabetes en hart- en vaatziekten. Leefstijlinterventies gericht op meer bewegen en gezonde voeding kunnen effectief en haalbaar zijn om overgewicht op de werkvloer te voorkomen. Echter, het is vaak lastig voor bedrijfsartsen om leefstijlinterventies in te zetten door het ontbreken van praktische methoden en materialen. Samen met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) ontwikkelde de afdeling sociale geneeskunde van VUmc daarvoor een nieuwe richtlijn: Balans in beweging en voeding op de werkplek. Volgens de richtlijnprocedure van de NVAB vond een praktijktest van de richtlijn plaats. Balance@Work voerde deze test uit en onderzocht de (kosten-) effectiviteit van de richtlijn met 16 bedrijfsartsen en 523 werknemers. Uit dat onderzoek blijkt dat de richtlijn niet effectief is. Ten opzichte van de controlegroep consumeerden proefpersonen 1.9 stuks meer fruit per week. Echter, er werd geen verschil gevonden in beweeggedrag, snacken, gewicht en middelomtrek, bloeddruk, cholesterol en kwaliteit van leven. Ook is de richtlijn niet kosteneffectief gebleken. Desalniettemin was er een hoge mate van tevredenheid onder de bedrijfsartsen en werknemers en blijkt er een breed draagvlak te zijn onder werkgevers en bedrijfsartsen voor een dergelijke richtlijn. Het proefschrift concludeert dat grootschalige invoering van de richtlijn niet aan te bevelen is. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de NVAB besloten om de richtlijn niet verder te ontwikkelen. Wel zal de NVAB aanbevelingen formuleren die interventies bedrijfsartsen kunnen inzetten om werknemers aan te zetten tot meer bewegen en gezonde voeding.
Kinderen met ernstig overgewicht (obesitas) hebben 40 procent meer kans om psoriasis te ontwikkelen. Dat schrijven onderzoekers van Kaiser Permanente in Californië in The Journal of Pediatrics. Zij analyseerden medische gegevens van ruim 700 duizend kinderen van uiteenlopende etnische herkomst. Cholesterol lijkt een belangrijke rol te spelen. Tieners met psoriasis hebben, ongeacht hun lichaamsgewicht, gemiddeld hogere cholesterolniveaus dan leeftijdgenoten zonder psoriasis. Het verhoogde risico op hart- en vaatziekten voor psoriasispatiënten is mogelijk te herleiden tot te hoge cholesterolniveaus gedurende hun jeugdjaren. Kinderen met psoriasis moeten nauwlettender worden gevolgd vanwege dit risico en dan met name degenen met overgewicht, zeggen de onderzoekers.
Het aantal jonge mensen in de VS dat wordt getroffen door een beroerte stijgt. Mogelijke oorzaken zijn het toenemend aantal gevallen van diabetes, overgewicht en hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek door de universiteit van Cincinnati op basis van gegevens van 17 ziekenhuizen in de VS. Beroerte is nog steeds een aandoening die vooral ouderen treft. Maar ten opzichte van 1993 lag het aantal beroertes onder mensen van 55 jaar en jonger in 2005 13 procent hoger. Een duidelijke oorzaak kunnen de onderzoekers nog niet aanwijzen, maar het ligt voor de hand dat risicofactoren als hart- en vaatziekten, diabetes en overgewicht in de VS een rol spelen. Ook onder de groep oudere Amerikanen komen beroertes op steeds jongere leeftijd voor.
Kinderen met ernstig overgewicht (obesitas) worden in hun bewegingen niet alleen maar gehinderd door hun lichaamsgewicht. Ze hebben ook meer moeite om de visuele info te verwerken die nodig is om efficiënt te bewegen. Dat blijkt uit onderzoek door I. Gentier van de vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de UGent. Kinderen met overgewicht bewegen vaak te weinig, maar vooral ook minder goed. Ze moeten meer gewicht verplaatsen en de kilo’s zijn ook anders verdeeld over hun lichaam dan bij kinderen met een normaal gewicht. Uit het onderzoek van Gentier bleek ook dat te zware kinderen trager reageren en meer tijd nodig hebben om te beslissen welke reactie nodig is. Bovendien is hun fijne motoriek vaak minder nauwkeurig.
Uit onderzoek door E. van 't Riet van het VU mc blijkt dat maar een vijfde van de mensen met overgewicht na zes jaar suikerziekte ontwikkelt. Overgewicht geldt als een belangrijke risicofactor. De kans op diabetes type 2 is echter ook gebaseerd op factoren als leeftijd en verhoogde bloeddruk. De aandoening wordt vastgesteld door het meten van verhoogde suikerwaarden in het bloed. Een andere maat voor chronisch verhoogde suikerwaarden is de binding van suikers aan een eiwit in de rode bloedcellen (HbA1c). Internationale diabetesverenigingen willen dat HbA1c wordt gebruikt om suikerziekte vast te stellen, in plaats van het meten van bloedsuikerwaarden. Volgens Van ’t Riet werkt deze methode echter minder goed, zodat meten van bloedsuikerwaarden nodig blijft.
Overconsumptie van suiker is niet de enige oorzaak van overgewicht, maar slechts één van de oorzaken. Dat zegt F. Brouns, hoogleraar Health Food Innovation aan de Universiteit Maastricht/Maastricht UMC+. Samen met collega’s onderzocht hij de rol van suikers bij obesitas. Ze vonden onder andere dat fructose – in kleine hoeveelheden – niet schadelijk is en zelfs gunstige effecten kan hebben. Als je obesitas wilt bestrijden moet je dus niet alleen maar kijken naar de inname van suiker. Alle toegevoegde koolhydraten, vetten, eiwitten, voedingsvezel samen bekijken, is belangrijker bij de bestrijding van overgewicht. Water is nog altijd de beste dorstlesser en kan worden afgewisseld met nu en dan wat vruchtensap of frisdrank en dan liefst de ‘light’-versie, stelt Brouns
Slechts een enkele diëtist vindt de methoden Atkins, Montignac, of Dr. Frank verantwoord om mee af te vallen. Alleen dieetmethoden die uitgaan van een gevarieerde voeding, zonder nadruk op bepaalde voedingsstoffen als eiwitten en koolhydraten, zijn volgens diëtisten de beste afslankmethoden. Dit blijkt uit een vandaag gepubliceerd onderzoek van Nieuws voor diëtisten onder 803 diëtisten en 87 gewichtconsulenten. Diëtisten en gewichtsconsulenten behandelen vaak mensen met overgewicht. Opvallend is dat diëtisten vooral de zwaargewichten begeleiden. Het merendeel van de diëtisten begeleidt mensen een Body Mass Index (BMI) boven de 30. Bij gewichtsconsulenten hebben de cliënten vooral een BMI tussen de 25 en 30. Bij overgewicht raden diëtisten en gewichtconsulenten vooral een gezonde voeding aan volgens de Richtlijnen Goede Voeding. Eiwitrijke, koolhydraatarme of vetbeperkte diëten worden duidelijk minder voorgeschreven, al heeft 3% van de diëtisten wel een voorkeur voor een koolhydraatbeperkte voeding. Uit het onderzoek blijkt ook dat diëtisten en gewichtconsulenten goed bijhouden wat er aan dieetmethoden op de markt is. Van de ondervraagde diëtisten en gewichtconsulenten is 90% bekend met de op dit moment gangbare dieetmethoden. Daarbij zijn ze alleen positief over de methoden die uitgaan van een gevarieerde voeding en die aandacht besteden aan beweging en motivatie. De minst geschikte diëten vinden zij het Dr. Frankdieet, Atkins en Montignac.
Behandeling door een diëtiste in de eerste lijn is effectief voor patiënten met ernstig overgewicht. Bij zware patiënten en patiënten die langer dan zes maanden waren behandeld was het effect het grootst, schrijven onderzoekers van het NIVEL en de VU. Ze stelden echter ook vast dat meer dan de helft van alle patiënten binnen een half jaar stopt met de behandeling. Als kan worden achterhaald hoe het komt dat de behandeling bij de ene patiënt wel aanslaat en bij de andere niet, kan de diëtist de behandeling nog beter op maat maken, zeggen de onderzoekers. Dan zou een grotere groep patiënten baat kunnen hebben bij een behandeling door de diëtist. Bijna de helft van de Nederlanders is te zwaar. 12 procent heeft zelfs ernstig overgewicht.
Ernstig Overgewicht (obesitas) wordt vaak van ouder op kind overgedragen. Dat blijkt uit onderzoek onder 226 gezinnen door Peninsula Medical School in Plymouth (Engeland).
Anja Lok: ‘Time after time; biological factors in the course of recurrent depression’. Vrouwen met een regelmatig terugkerende depressie hebben vaker overgewicht en obesitas. Ook bij mannen is dit gevonden, maar in die groep was de bevinding niet statistisch significant. Uit het proefschrift van Lok blijkt verder dat patiënten die medicatie gebruiken, beduidend meer obesitas hebben dan personen die geen of tijdelijk pillen slikken tegen de depressie. Het onderzoek is gedaan omdat personen die vaker depressief zijn biologische en genetische eigenschappen hebben die ze vatbaar maken voor terugval en voor cardiovasculaire aandoeningen. De veronderstelling is dat deze patiënten het sterkst afwijken van gezonde controlepersonen. Lok stelt dat een beter begrip van de relatie tussen obesitas en depressie en de nuttige en ongunstige effecten van medicijnen op eetlust, eetgewoonte, gewicht en metabolisme, het voorkomen en behandelen van zowel obesitas als depressie kunnen verbeteren.
Het aantal gevallen van (ernstig) Overgewicht in de Verenigde Staten blijft toenemen. Dat blijkt uit het jaarlijkse rapport van twee belangrijke nationale gezondheidsorganisaties.
Een passieve persoonlijkheid loopt meer risico op overgewicht en daaraan gerelateerde ziektes. Dat zegt onderzoekster G. Boersma van de RUG. Passieve types gaan stress uit de weg, trekken zich meer terug en zijn weinig impulsief, terwijl zogeheten proactieve types agressiever, extraverter, impulsiever zijn en meer aan routine hechten. Uit proeven met ratten blijkt dat dieren met een passieve houding eerder insulineresistentie - een voorstadium van diabetes type 2- ontwikkelen dan proactieve dieren. Dat veranderde wanneer de ratten een tredmolentje kregen. Als de dieren ook vetter eten kregen, gingen juist de passieve dieren meer bewegen om hun extra vet kwijt te raken. De agressievere dieren zetten echter hun routine voort en gingen niet extra bewegen, ondanks het vettere dieet.
Een nieuw ontdekt gen bepaalt vermoedelijk deels of iemand extreem overgewicht ontwikkelt. Dat hebben Antwerpse wetenschappers bekend gemaakt. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen en het Centrum Medische Genetica van de Universiteit Antwerpen behoren tot de Europese top wat betreft obesitasonderzoek. Al jaren lang wordt een volledig dossier opgemaakt van elke patiënt die zich hier laat behandelen. Omgevingsfactoren zoals voeding en beweging spelen een rol, maar er zijn ook genetische aspecten. Het nu ontdekte gen is een zogenaamde ‘lipid sensor’. Dit bepaalt mede of en hoe vetpartikels in het lichaam worden opgeslagen. De wetenschappers hopen een manier te vinden om het gen op termijn blokkeren of stimuleren.
Mensen van 60 jaar met een BMI hoger dan 30 hebben gemiddeld genomen drie keer zoveel kans op het ontwikkelen van Alzheimer als gezonde leeftijdsgenoten. Onderzoek door wetenschappers van het State University of New York Downstate Medical Centre wijst uit dat hormonen die door vetweefsel worden uitgescheiden mogelijk de oorzaak zijn. Hun onderzoek is onlangs gepubliceerd in The Lancet Neurology. Hormonen uit vetweefsel, en dan met name buikvet, verstoren de energiehuishouding, verhoogt de bloeddruk en veroorzaken ontstekingen. Een sterke afname van het overgewicht op latere leeftijd blijkt ook gerelateerd aan Alzheimer. Waarschijnlijk is beschadiging van hersengebieden, zoals het eetregulatiecentrum, de oorzaak.
Kinderen met ernstig Overgewicht die ook snurken , zijn overdag vaak veel slaperiger dan slankere leeftijdgenoten met dezelfde symptomen. Dat zeggen onderzoekers van de Louisville University in Kentucky (VS).
Een recente publicatie in het British Journal of Nutrition toont aan dat oligofructose (een voedingsvezel op basis van koolhydraten, gewonnen uit cichorei) significante invloed heeft op de voedselinname en energieopname bij mensen. Dit blijkt uit een studie bij 31 gezonde proefpersonen met een BMI van ongeveer 25. De resultaten van deze studie bieden aanknopingspunten voor het gebruik van oligofructose als suiker- en vetvervanger bij de preventie en behandeling van overgewicht. Het onderzoek is uitgevoerd door wetenschappers van de Universiteit Maastricht en gefinancierd door Sensus, producent van voedingsingrediënten. De proefpersonen kregen gedurende 13 dagen een placebo of oligofructose (in twee verschillende doseringen: 2 x daags 5 gram of 2 x daags 8 gram) toegediend. Aan het begin en einde van deze periode werd hun voedselinname gemeten. Bij de hogere dosering was na 13 dagen de energieconsumptie met 10% gedaald. Bovendien werden verhoogde concentraties van de verzadigingshormonen PYY en GLP-I in het bloed gemeten, bij een gelijkblijvend honger- en verzadigingsgevoel. Oligofructose wordt op industriële schaal gewonnen uit de cichoreiwortel. Omdat het niet verteerbaar is voor spijsverteringsenzymen heeft het in de darmen hetzelfde effect als een voedingsvezel. Vanwege de lage calorische waarde is het geschikt voor toepassing als vet- èn suikervervanger in voedingsproducten.
Slank zijn betekent niet altijd dat je minder risico hebt op het ontstaan van hartaandoeningen en suikerziekte. Een internationale groep onderzoekers, waaronder wetenschappers van Erasmus MC, ontdekte een gen dat ervoor zorgt dat sommige mensen, en vooral mannen, slanker zijn en minder lichaamsvet hebben. Datzelfde gen blijkt echter ook te leiden tot een grotere kans op hartaandoeningen en suikerziekte. Deze vondst is van belang voor toekomstige vormen van behandeling of preventie. De wetenschappers publiceren hun bevindingen vandaag in Nature Genetics. Tot nu toe werd gedacht dat vooral mensen met overgewicht groter risico hebben op het ontstaan van hart- en vaatziektes of suikerziekte. De internationale groep onderzoekers kwam nu echter tot de verrassende conclusie dat ook slanke mensen dat risico kunnen hebben. Mensen met een bepaalde variant van het zogenoemde IRS1-gen blijken slanker te zijn maar desondanks ongezond hogere niveaus cholesterol en suiker in hun bloed te hebben. Carola Zillikens, internist bij Erasmus MC en één van de onderzoekers: “In onze zoektocht om te begrijpen waarom een gen dat ervoor zorgt dat je slank blijft ook schadelijk kan zijn, vonden we dat deze genvariant alleen de hoeveelheid vet onder de huid vermindert maar niet de hoeveelheid vet rond de inwendige organen. We gaan er daarom van uit dat personen met deze genvariant minder in staat zijn om een teveel aan vet op een veilige plaats onder de huid op te slaan. In plaats daarvan zal vet zich opstapelen in de buurt van de organen, zoals de lever en het hart. Daar kan het de normale functie van organen aantasten. Zo kunnen hartaandoeningen en suikerziekte ontstaan.” De bevindingen waren sterker aanwezig bij mannen dan bij vrouwen. Dit zou te maken kunnen hebben met de verschillen in lichaamsbouw tussen mannen en vrouwen en daarmee de verschillen in de verdeling van vet over het lichaam. Zillikens: “Mannen slaan minder vet op dan vrouwen en hebben relatief minder onderhuids vet en meer buikvet. Daarom zijn zij mogelijk gevoeliger voor een verandering in deze vetverdeling. Dit betekent dat mannen die er op het oog slank uitzien, toch teveel schadelijk buikvet kunnen hebben.” De internationale groep onderzoekers verrichte zijn werkzaamheden gezamenlijk onder leiding van de zogenaamde Medical Research Council groep (MRC) in Cambridge. In totaal maakten wetenschappers van 72 instituten verspreid over tien landen gezamenlijk gebruik van gegevens uit 26 verschillende studies. De twee Nederlandse studies die hierin waren betrokken zijn het Rotterdamse ERGO onderzoek (Erasmus Gezond Ouder Worden) en de ERF (Erasmus Rucphen Familie) studie. Voor dit onderzoek werden gegevens van 75.000 onderzoekspersonen bestudeerd.
Ieder jaar worden er in Nederland 1500 kinderen geboren met een hartafwijking. Ouders vragen zich dan al snel af hoe die afwijking ontstaat. Is het erfelijk? Zal een volgend kind het ook hebben? Diezelfde vraag geldt ook voor kinderen die lijden aan een hoge bloeddruk in de longslagader; een ziekte die minder vaak voorkomt, maar waar jaarlijks wel 15% van de patiënten aan sterft. Mieke Kerstjens-Frederikse onderzocht daarom tijdens haar promotieonderzoek in hoeverre deze aandoeningen erfelijk zijn, welke genen hierbij een rol spelen en welke omgevingsfactoren het risico op hartafwijkingen vergroten. Kerstjens onderzocht de ouders en broers en zussen van kinderen met een aangeboren hartafwijking in de linker harthelft. Daarbij bleek dat bij één op de vijf gezinnen één of meer van deze directe familieleden ook een, vaak nog onontdekte, hartafwijking hadden. Dit maakt het heel waarschijnlijk dat deze hartafwijking in deze families een erfelijke component heeft. Kerstjens adviseert dan ook de familieleden van kinderen met een dergelijke hartaandoening te onderzoeken, om gezondheidsproblemen en plotseling overlijden te voorkomen. Hoewel Kerstjens diverse genen vond die betrokken zijn bij het ontstaan van sommige hartafwijkingen, stelden zij en haar team vast dat ook omgevingsfactoren een rol spelen. Op basis van gegevens van moeders van kinderen met een aangeboren afwijking werd vastgesteld dat moeders die roken én overgewicht hebben, een verhoogde kans hebben op een kind met een aangeboren hartafwijking. Deze twee risico’s lijken elkaar te versterken. Bij kinderen met een verhoogde bloeddruk in de longslagader (PAH) ontdekte Kerstjens een nieuw gen waarin in sommige gevallen de oorzaak van de aandoening ligt. Opvallend is dat dit gen al bekend was als oorzaak van een botaandoening. Mieke Kerstjens-Frederikse (1958) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en specialiseerde zich in de kindergeneeskunde in Leiden, Zwolle en Groningen en in de klinische genetica in Groningen en Toronto (Canada). Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door de Rijksuniversiteit Groningen en het Universitair Medisch Centrum in Groningen (UMCG). Zij blijft na haar promotie werkzaam als klinisch geneticus bij het UMCG.
Bij jongeren met ernstig Overgewicht of Diabetes lijden vaak al schade aan bloedvaten zichtbaar. Onderzoekers van de universiteit van Cincinnati stelden vast dat bij veel van deze jongeren al opbouw van plaque in de nekaders en harder worden van de vaatwanden voor komen.
Mw. Anouk A.J.J. van der Lans, MSc: Keeping warm in the cold; human brown adipose tissue upon cold acclimation. In dit proefschrift is het effect van koude acclimatisatie in slanke en proefpersonen met overgewicht/obesitas onderzocht. Door de koude acclimatisatie werd extra bruin vetweefsel aangemaakt. Bruin vetweefsel zorgt, na stimulatie, voor de omzetting van glucose en vetten in extra warmte. Ook verhoogde het energiegebruik zonder rillen door de koude acclimatisatie. Daarnaast werd een significante relatie tussen de bruin vet activiteit en het energiegebruik zonder rillen gevonden. Ook raakten de slanke proefpersonen gewend aan de kou. Regelmatige blootstelling aan kou kan daarom worden gebruikt als een manier om het energiegebruik te verhogen, dit zou gunstige effecten voor gewichtshandhaving kunnen hebben.
De groei van het gewicht naar lengte tussen tweede en zesde levensjaar is een sterkere voorspeller voor overgewicht dan de groei in andere leeftijdsintervallen. Dat concludeert M. de Kroon van het VUmc in haar promotieonderzoek, Terneuzen Onderzoek naar Preventie. Dit onderzoek had betrekking op gegevens van de Jeugdgezondheidszorg van inwoners van Terneuzen, die geboren zijn tussen 1977 en 1986. De Kroon stelde verder vast dat van de onderzochte jongvolwassenen acht procent een sterk verhoogde kans op diabetes type 2 en hart- en vaatziekten (metabool syndroom) heeft. Ook borstvoeding speelt hoogstwaarschijnlijk een rol. Hoe langer de borstvoedingsduur, hoe lager de BMI en buikomvang op jongvolwassen leeftijd.
Jonge kinderen met overgewicht worden veelvuldig gepest, maar pesten zelf ook vaker. Vooral jongens gooien letterlijk hun gewicht in de strijd. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC en de GGD onder vijf- en zesjarige kinderen en hun leraren op scholen in de regio Rotterdam. De onderzoekers maakten gebruik van de Generation R-studie, die de groei, ontwikkeling en gezondheid van tienduizend Rotterdamse kinderen volgt. Vooral zware jongens zijn geneigd te pesten door hun gewicht fysiek in de strijd te gooien. Zij slaan, schoppen en duwen andere kinderen, zegt onderzoekster P. Jansen. Meisjes pesten vooral in de relationele sfeer. Ze sluiten andere kinderen buiten, negeren en roddelen. Bij deze vormen van pesten vonden de onderzoekers geen relatie met gewicht.
Mensen met Overgewicht kunnen met een dieet van weinig vet, veel koolhydraten en veel vette vis hun kans op Diabetes terug brengen. Dit is een van de uitkomsten van een onderzoek door de Universiteit Maastricht.
Mannen met extreem Overgewicht hebben meer dan drie keer zoveel kans op vruchtbaarheidsproblemen dan slankere leeftijdgenoten. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Utah.
Mensen met Overgewicht moeten extra oppassen met zout. Dat blijkt uit onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd, heeft positief geadviseerd over het geneesmiddel Mysimba. Mysimba is een vaste combinatie van twee al bekende stoffen (naltrexon en bupropion) en is bedoeld voor volwassen patiënten met obesitas met een Body Mass Index (BMI) van ≥ 30 kg/m2, of overgewicht met een BMI van ≥ 27 kg/m2 en daarbij één of meer risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk of hoog cholesterol. Het geneesmiddel moet worden gebruikt als aanvulling op een energie-beperkt dieet en lichaamsbeweging. De twee werkzame stoffen in Mysimba zijn al eerder goedgekeurd voor gebruik in andere indicaties. De stoffen beïnvloeden twee belangrijke gebieden in de hersenen die de voedselinname en energiehuishouding regelen.
Niet alleen mensen met ernstig overgewicht, maar ook mensen met ondergewicht zijn depressiever dan mensen met een normaal gewicht. Dat blijkt uit cijfers va het CBS.
Plaatsing van een maagband tegen Overgewicht heeft een positief bijeffect, volgens onderzoeker J. de Jong van de Universiteit Utrecht.
Mw. F. Çelik: ‘Bariatric surgery: studies on its consequences - with emphasis on thrombotic and bleeding complications’. Obese (dikke) patienten krijgen steeds vaker een operatie om overgewicht aan te pakken. De operaties zijn maagverkleining of een maagband. Bij deze operaties kunnen complicaties optreden, waaronder trombose. Uit het onderzoek van Celik blijkt dat dit risico meevalt. Wel is er een grote kans op andere complicaties. In het onderzoek komt naar voren dat de kans op bloedingen vooral groter is bij patiënten die al bloedverdunners gebruiken en een verminderde nierfunctie hebben. Een ander probleem bij obese patiënten is de diagnostiek. Ernstige obesitas kan het diagnostisch proces van trombose bemoeilijken door beperkingen van apparatuur zoals CT-scans of door de verminderde beeldkwaliteit als gevolg van het overtollige vetweefsel. Ook beschrijft Çelik het probleem van medicijnen. Om de kans op trombose na een ingreep te verkleinen, worden vaak heparines voorgeschreven. Obesitas heeft invloed op de dosering van deze medicijnen, maar precieze informatie over een optimale dosis is voor de groep veel te dikke patiënten nog niet beschikbaar.
Wie dikke vrienden heeft, loopt zelf ook meer kans op overgewicht. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Hawaii.
Steeds meer vrouwen met overgewicht hebben ook een onvervulde kinderwens. Veel van deze vrouwen lijden aan het polycysteus ovarium syndroom (PCOS). Dit wordt onder meer gekenmerkt door een ongunstige verdeling van vetweefsel. Er zit te veel vet in de buikholte en relatief minder onderhuids. Te veel vet in de buik heeft een remmende werking op de eisprong, doordat de hormoonhuishouding verandert. Gewichtsverlies is bij te zware vrouwen de hoeksteen van aanpak van PCOS, zegt onderzoekster J. Neve-Dolfing van het UMC Groningen. Verandering van leefstijl door minder eten en meer bewegen staan voorop. Maar ook een behandeling met het medicijn metformine kan helpen. Dit blijkt veilig en effectief.
De neiging om teveel te eten is genetisch bepaald. Dat zeggen onderzoekers van University College London.
Onderzoek onder 448 Afro-Amerikaanse kinderen van vijf tot acht jaar oud laat zien dat veel kinderen niet alleen te zwaar zijn, maar dat ze ook hun gewicht te rooskleurig inschatten. Dat zeggen de wetenschappers van de John Hopkins University.
Afssaps heeft dit besluit genomen op grond van resultaten van een Franse studie die een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker met pioglitazon suggereert. De CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, is in maart 2011 gestart met een evaluatie van het signaal van een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker bij gebruik van pioglitazon. Op dit moment worden alle relevante data beoordeeld. Ook de resultaten van de Franse studie zullen beoordeeld worden. Dit onderwerp zal tijdens de eerstvolgende CHMP-vergadering van 20 tot 23 juni 2011 besproken worden. Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
Jongeren zijn steeds vaker (te) dik. Dat ze zelf invloed hebben op hun gewicht, daar zijn ze zich niet altijd van bewust. Want frisdank is nou eenmaal lekker en een leven zonder computer is niet meer voor te stellen. Speciale lessen over gezonde voeding en bewegen staan centraal in het DOiT-lespakket, dat onderzoekers van VU medisch centrum ontwikkelden en waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat het werkt. Dit schooljaar starten meer dan 4.000 leerlingen door heel Nederland met DOiT op school. DOiT is een lesprogramma voor jongeren vanaf 12 jaar, waarin jongeren gedurende twaalf lessen stapsgewijs inzicht krijgen in hun eet- en beweeggewoontes. Tijdens vier beweeglessen wordt de leerling zich ervan bewust hoe (meer) bewegen kan helpen om een gezonde leefstijl te bereiken en in stand te houden. Bijzonder aan DOiT is dat er zowel aandacht voor gezonde voeding en voldoende bewegen is als voor de invloed van de eigen omgeving. Door zelf op onderzoek uit te gaan, krijgen jongeren meer zicht op de invloed van omgevingsfactoren zoals het gedrag van hun ouders, het lokale sportaanbod en het assortiment in de schoolkantine. Om een gezond gewicht te behouden moeten de kinderen zelf aan de slag. Onderzoekers van de afdeling sociale geneeskunde van VU medisch centrum ontwikkelden een lesprogramma dat aansluit bij de belevingswereld van jongeren: het DOiT-lesprogramma. Met een wetenschappelijk onderzoek toonden zij aan dat DOiT ook daadwerkelijk effectief is: het blijkt dat jongeren die aan DOiT deelnemen, minder dik worden, minder frisdrank gaan drinken en minder tijd aan tv kijken en computeren besteden. Een van de scholen die start met DOiT is Scholengemeenschap Marianum in Lichtenvoorde. De school is zeer enthousiast over DOiT. Op 22 september starten zij met een Gezonde School Kick-off bijeenkomst, waarvan DOiT onderdeel uitmaakt. Na de effectiviteit van het lesprogramma te hebben onderzocht, gaan onderzoekers van VU medisch centrum nu kijken hoe het programma het beste ‘aan de school’ kan worden gebracht. Met steekproeven monitoren zij of, en hoe, de scholen met het programma werken. Op woensdag 28 september vindt er een nulmeting plaats bij leerlingen uit de brugklas. Daarbij worden de leerlingen onder andere gewogen en gemeten, en kijken de onderzoekers hoe de omgeving van de school eruit ziet. Is er genoeg ruimte om te bewegen? Wat is het aanbod in de kantine? DOiT is ontwikkeld door VU medisch centrum (EMGO+-instituut) en wordt ondersteund door de Nederlandse Hartstichting en het SNS Reaal fonds. Bij de uitrol van DOiT wordt nauw samengewerkt met het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen en het Voedingscentrum.
Afvallen gaat het beste onder telefonische begeleiding, zeggen onderzoekers van VUmc.
"An appel a day keeps the doctor away", luidt een oud Brits gezegde. En niet zonder reden. Appels, perziken en nectarines blijken tot vijf keer zo veel gezonde polyfenolen te bevatten dan tot nu toe werd aangenomen. Dat zeggen onderzoekers van het Institute of Food Research in Norwich (Engeland).
Elsmarieke van de Giessen: ‘Neurobiological aspects of obesity: dopamine, serotonin and imaging’. Overeten is een belangrijke oorzaak van obesitas. De hersenen spelen een rol bij de regulatie van eetgedrag. Gedacht wordt dat het minder goed functioneren van het beloningscentrum in de hersenen gerelateerd kan zijn aan overeten. Dopamine is een belangrijke signaalstof in dit beloningssysteem. Van de Giessen heeft met behulp van hersenscans laten zien dat er bij zwaarlijvigen een disbalans is in het dopaminesysteem en dat dit mogelijk gerelateerd is aan het dieet. Daarnaast lijkt er binnen de obese populatie een subgroep te zijn van te zware mensen met eetbuien die wat impulsiever zijn en daardoor mogelijk geneigd zijn meer te eten.
Cervelaat- en leverworst zitten doorgaans vol ongezond verzadigd vet en zijn ook erg zout. Dat bleek onlangs uit onderzoek door de Consumentenbond.
Obese mensen hebben vaak een verminderde zelfcontrole of zelfregulatie. Ze vinden het moeilijk om zichzelf in de hand te houden. Cognitieve gedragstherapeuten zouden de aangewezen hulpverleners zijn om obese mensen te leren disfunctionele gedrags- en denkpatronen te veranderen, menen onderzoekers van de Universiteit Maastricht.
Dhr.ing. Freek G. Bouwman, 'Cellular and molecular aspects of weight regulation: The adipose tissue’ In dit proefschrift werd onderzocht welke effecten een laag-calorie dieet heeft op de moleculen van vetcellen. Daarnaast is gekeken in hoeverre je genen invloed hebben op gewichtsregulatie. Er werden twee genetische variaties ontdekt (FTO-gen bij mannen, MMP2-gen bij vrouwen) die voorspellen dat je gewicht de komende 10 jaar met minimaal 8 kilo toeneemt. Verder blijkt dat vetcellen hun vermogen verhogen om meer glucose en vetzuren op te nemen na gewichtsverlies door een dieet. Na drie weken schreeuwt de vetcel als het ware om vet, waardoor je weer in je oude eetpatroon valt: het zogenoemde jojo-effect. Bepaalde doelgroepen, waaronder personen met een genetische aanleg, zouden daarom beter begeleid moet worden bij hun afvalpoging en/of bij het op gewicht willen blijven.
Het hart vaart wel bij gewichtsverlies, als je te zwaar bent. Dat zeggen onderzoekers van New York University en Cleveland Clinic Beriatric and Metabolic Institute.
Mensen met een body mass index van veertig of daarboven leven gemiddeld tien jaar korter dan mensen met een gezond lichaamsgewicht. Dat zeggen Britse wetenschappers in het medisch tijdschrift The Lancet.
Mensen die al te zwaar zijn, lijken ook nog extra gevoelig voor extra grote porties friet of andere ongezonde snacks tegen een voordelige prijs. Dat blijkt uit onderzoek door de Vrije Universiteit onder bezoekers van fastfoodzaken op verzoek van minister Klink van volksgezondheid.
Kinderen die teveel snoep eten lopen meer kans om op volwassen leeftijd gearresteerd te worden wegens gewelddadig gedrag. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Cardiff (Wales).
Het RIVM zegt steeds vaker partijen illegale afslankmiddelen aan te treffen die gevaar opleveren voor de gezondheid.
Mensen met een body mass index van veertig of daarboven leven gemiddeld tien jaar korter dan mensen met een gezond lichaamsgewicht. Dat zeggen Britse wetenschappers in het medisch tijdschrift The Lancet.
Slank zijn betekent niet altijd dat je minder risico hebt op het ontstaan van hartaandoeningen en suikerziekte. Een internationale groep onderzoekers, waaronder wetenschappers van Erasmus MC, ontdekte een gen dat ervoor zorgt dat sommige mensen, en vooral mannen, slanker zijn en minder lichaamsvet hebben. Datzelfde gen blijkt echter ook te leiden tot een grotere kans op hartaandoeningen en suikerziekte. Deze von
Een broodje döner kebab is goed voor duizend calorieën. Bovendien bevat een zo"n broodje al anderhalf keer zoveel vet als een gemiddeld mens dagelijks nodig heeft. Een en ander blijkt uit onderzoek door de Britse organisatie LACORS.
Dranken die gezoet zijn met fructose verminderen de gevoeligheid van het lichaam voor insuline en het vermogen om vet af te breken. Daardoor neemt de kans op het ontstaan van metabool syndroom toe. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Californië.
Een koolhydraatarm dieet levert sneller en meer resultaat als je wilt afvallen. Maar op de langere termijn is een vetarm dieet effectiever. Dat zeggen wetenschappers van de University of Pennsylvania.
Een te druk leven om dagelijks te sporten. Voor 44 procent van de Britten de reden waarom ze niet aan een dagelijks half uur beweging komen, zo blijkt uit onderzoek door de British Heart Foundation.
Hele volksstammen lijken niet meer te kunnen fietsen of lopen zonder GSM aan hun oor. Bellen of sms-en onder het lopen zorgt echter voor veel ongelukken, zeggen onderzoekers van Ohio State University.
Gratis groente en fruit op scholen verstrekken is goed voor de gezondheid van kinderen. dat blijkt uit onderzoek door N. Tak van VU.
De behoefte aan een "vette hap" blijkt hardnekkig. Dat blijkt uit een groot internationaal onderzoek door Synovate.
Het aantal mensen met obesitas is de afgelopen jaren schrikbarend toegenomen. Er zijn echter maar zeer weinig veilige en werkzame geneesmiddelen beschikbaar voor de behandeling ervan. Astrup et al. onderzochten het effect van liraglutide, een glucagon-analogon met een lange halfwaardetijd (T1/2 = 13 uur) op het lichaamsgewicht van personen met obesitas die geen diabetes mellitus type 2 hadden. Naast de werkzaamheid werd de verdraagbaarheid van het middel onderzocht. De onderzoekers voerden een dubbelblind, placebo-gecontroleerd onderzoek uit met een behandelduur van 20 weken op 19 plaatsen in Europa. De effecten waren gunstig. De mogelijk gunstige effecten van de behandeling tijdens de 84 weken van het open vervolgonderzoek zijn helaas niet vermeld. Indien deze ook zo positief uitvallen als na twintig weken behandeling, kan dit middel zeker als een aanwinst worden beschouwd voor de behandeling van obesitas. Bron: MFM 2010;48(2):20.
We worden met z"n allen steeds dikker, onder andere omdat we vette voeding moeilijk kunnen weerstaan. Maar hoe leidt vetzucht (obesitas) tot het krijgen van Diabetes (suikerziekte) type II en hart- en vaatziekten? Op die vraag vond fysioloog Wineke Bakker van VU medisch centrum bij muizen de verklaring. Insuline, het hormoon wat de suikerspiegel in het bloed regelt, is de boosdoener. Insuline kan zijn werk namelijk niet goed doen bij vetzucht. Dit fenomeen wordt ook wel vasculaire insuline resistentie genoemd. Bakker promoveerde afgelopen vrijdag 20 mei. Kleine bloedvaten regelen de bloeddruk en weefseldoorbloeding in het lichaam. Het hormoon insuline, wat de bloedsuikerspiegel regelt, speelt hierbij een essentiële rol. Het zorgt voor vaatvernauwing of vaatverwijding van de kleine bloedvaatjes. Vetzucht verstoort die vaatverwijdende functie van insuline en dus treedt er vaatvernauwing op. Dit leidt tot een verhoogde bloeddruk en slechte doorbloeding. Daardoor worden er minder suikers in de weefsels, bijvoorbeeld spieren, opgenomen en blijft het achter in het bloed. De bloedsuikerspiegel is hierdoor verhoogd, waardoor gesproken wordt van diabetes type II. Een verhoogd bloedsuiker op zijn beurt leidt tot meer insuline aanmaak, dit leidt tot verdere bloedvatvernauwing en zo is de cirkel rond. Het onderzoek van Bakker leidt tot nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling van en het voorkomen van vaatvernauwing en verhoogde bloeddruk bij mensen met diabetes type II.
Een studie naar overgewicht bij kinderen in zeven Europese landen wijst uit dat de helft van de Griekse kinderen van 10 tot 12 jaar overgewicht heeft. Bij één op de vijf Griekse kinderen is er sprake van extreem overgewicht. Bij Nederlandse kinderen liggen die cijfers lager, al is de situatie ook hier zorgelijk. Ruim een vijfde van de Nederlandse kinderen is te dik. Het onderzoek is vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLoS-ONE. Overgewicht komt veel voor onder schoolkinderen in verschillende landen in Europa. Dat blijkt het een grootschalig onderzoek onder schoolkinderen van 10 tot 12 jaar in België, Griekenland, Hongarije, Nederland, Noorwegen, Slovenië en Spanje. Het werd uitgevoerd in de lente van 2010 onder 3.398 jongens en 3.727 meisjes (minimaal duizend 10- tot 12-jarige kinderen per land). In de onderzochte zeven landen heeft 30% van de kinderen overgewicht en is er bij 1 op de 10 kinderen sprake van extreem overgewicht. Tweeëntwintig procent van de Nederlandse kinderen lijdt aan overgewicht, 6% heeft extreem overgewicht. In Noorwegen werden de laagste percentages gemeten; 19% van de Noorse kinderen is te dik, 4% heeft extreem overgewicht. ‘Het is niet gemakkelijk om de verschillen tussen deze landen te verklaren’, stelt onderzoekscoördinator professor Johannes Brug van VU medisch centrum. Het onderzoek toonde aan dat kinderen in Griekenland het minst sporten, kinderen in Griekenland en Hongarije het meest televisie kijken, kinderen in België het langst slapen, en kinderen in Nederland de grootste hoeveelheden frisdrank drinken (maar liefst 0.6 liter per dag). Het team van onderzoekers uit 15 organisaties in Europa toonde aan dat de jongens gedurende de onderzochte periode over het algemeen dikker waren dan meisjes, meer televisie keken en meer frisdrank dronken. Meisjes deden echter minder aan sport. Kinderen van hoog opgeleide ouders waren slanker, behalve in Griekenland en Spanje. ‘Het is duidelijk dat er verschillen zijn in de culturele tradities, familiegebruiken en eetgewoonten tussen de verschillende Europese landen’, zegt professor Brug. ‘Het onderzoek laat zien dat kinderen één ding gemeen hebben – ze worden allen blootgesteld aan meerdere factoren die overgewicht bij de kinderen veroorzaken. Slechts één oorzaak aanpakken zal dan ook niet werken’. Het onderzoek werd uitgevoerd met een subsidie van de Europese Commissie van €2.9 miljoen met als doel om een programma te ontwikkelen om kinderen van 10 tot 12 jaar te stimuleren minder zittend gedrag te vertonen.
Ernstig ondergewicht wordt in sommige gevallen veroorzaakt door meerdere kopieën van een bepaald stuk DNA. Dat schrijft een internationale groep onderzoekers in het tijdschrift Nature van vandaag. Klinisch geneticus dr. Mieke van Haelst en prof. dr. Nine Knoers van het UMC Utrecht werkten mee aan het onderzoek. Patiënten met meerdere kopieën van een stuk DNA op chromosoom nummer 16 hebben 8,3 keer zoveel kans op ernstig ondergewicht (BMI kleiner dan 18,5). Deze mensen hebben overigens ook meer kans op een kleinere schedelomvang en en op psychiatrische aandoeningen. De onderzoekers komen tot deze conclusie na genetische analyse van bijna 95.000 patiënten. Vorig jaar ontdekten de onderzoekers al een verband tussen overgewicht en hetzelfde DNA-stuk (Nature, februari 2010). Als het stuk ontbreekt heeft iemand maar liefst 43 keer zoveel kans op zeer ernstig overgewicht. Het ontbreekt in 0,7 procent van mensen met zeer ernstig overgewicht. Dat zijn mensen met een BMI van meer dan 40. Het betekent dat het DNA-stuk een ‘spiegelbeeld-effect’ heeft. Mensen die het DNA-stuk missen hebben een grote kans om dik te worden. Terwijl mensen die hetzelfde DNA-stuk te vaak hebben, juist een grote kans hebben om extreen dun te zijn. Waarschijnlijk bestuurt het DNA-stuk niet direct eetgedrag, maar beïnvloedt het de ontwikkeling van bepaalde delen van de hersenen. In het gebied liggen meer dan dertig genen. Klinisch geneticus dr. Mieke van Haelst van het UMC Utrecht leverde patiënten aan het onderzoek. “Genetisch onderzoek naar over- en ondergewicht is belangrijk voor de behandeling van overgewicht. Deze resultaten zijn belangrijke stap voorwaarts in het opsporen van patiënten waarbij overgewicht een genetische basis heeft. Uiteindelijk kunnen we dankzij die kennis de behandeling van overgewicht en ondergewicht verbeteren.” Van Haelst heeft ook een aanstelling aan het Imperial College in Londen. Van Haelst heeft in het UMC Utrecht een poli opgezet voor patiënten met mogelijk een erfelijke vorm van ernstig overgewicht. Overgewicht kan erfelijk zijn als bijvoorbeeld sommige gezinsleden extreem dik zijn en andere gezinsleden een normaal gewicht hebben, terwijl de eetgewoonten vergelijkbaar zijn. Samen met de onderzoeksgroep van prof. dr. Edwin Cuppen van het Hubrecht Instituut doet Van Haelst vergelijkend genetisch onderzoek bij extreem dikke mensen en gezonde mensen. Ze hoopt zo nieuwe genen op te sporen die betrokken zijn bij overgewicht. Zo’n 40 procent van de volwassen Nederlanders kampt met overgewicht. Daarnaast is 10 procent obees en 1 tot 1,5 procent heeft ‘morbide obesitas’ (een BMI van meer dan 40).
Een studie naar overgewicht bij kinderen in zeven Europese landen wijst uit dat de helft van de Griekse kinderen van 10 tot 12 jaar overgewicht heeft. Bij één op de vijf Griekse kinderen is er sprake van extreem overgewicht. Bij Nederlandse kinderen liggen die cijfers lager, al is de situatie ook hier zorgelijk. Ruim een vijfde van de Nederlandse kinderen is te dik. Het onderzoek is vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLoS-ONE. Overgewicht komt veel voor onder schoolkinderen in verschillende landen in Europa. Dat blijkt het een grootschalig onderzoek onder schoolkinderen van 10 tot 12 jaar in België, Griekenland, Hongarije, Nederland, Noorwegen, Slovenië en Spanje. Het werd uitgevoerd in de lente van 2010 onder 3.398 jongens en 3.727 meisjes (minimaal duizend 10- tot 12-jarige kinderen per land). In de onderzochte zeven landen heeft 30% van de kinderen overgewicht en is er bij 1 op de 10 kinderen sprake van extreem overgewicht. Tweeëntwintig procent van de Nederlandse kinderen lijdt aan overgewicht, 6% heeft extreem overgewicht. In Noorwegen werden de laagste percentages gemeten; 19% van de Noorse kinderen is te dik, 4% heeft extreem overgewicht. 'Het is niet gemakkelijk om de verschillen tussen deze landen te verklaren', stelt onderzoekscoördinator professor Johannes Brug van VU medisch centrum. Het onderzoek toonde aan dat kinderen in Griekenland het minst sporten, kinderen in Griekenland en Hongarije het meest televisie kijken, kinderen in België het langst slapen, en kinderen in Nederland de grootste hoeveelheden frisdrank drinken (maar liefst 0.6 liter per dag). Het team van onderzoekers uit 15 organisaties in Europa toonde aan dat de jongens gedurende de onderzochte periode over het algemeen dikker waren dan meisjes, meer televisie keken en meer frisdrank dronken. Meisjes deden echter minder aan sport. Kinderen van hoog opgeleide ouders waren slanker, behalve in Griekenland en Spanje. 'Het is duidelijk dat er verschillen zijn in de culturele tradities, familiegebruiken en eetgewoonten tussen de verschillende Europese landen', zegt professor Brug. 'Het onderzoek laat zien dat kinderen één ding gemeen hebben - ze worden allen blootgesteld aan meerdere factoren die overgewicht bij de kinderen veroorzaken. Slechts één oorzaak aanpakken zal dan ook niet werken'.
Tieners met overgewicht zoeken vaker huisarts op vanwege problemen aan voet en enkel Nederlandse kinderen van 2 tot 17 jaar die te veel wegen, hebben meer last van hun enkels en voeten dan kinderen met een normaal gewicht. De tieners onder hen zoeken hiervoor vaker de huisarts op. Alhoewel het vermoeden al bestond, toont Marjolein Krul dit voor het eerst aan in haar onderzoek dat ze uitvoerde bij het Erasmus MC. Zij promoveert morgen op haar onderzoek. De resultaten moeten kinderen in de toekomst helpen om hun gewicht beter te leren beheersen. Kinderen in de leeftijd van 2 tot 11 jaar die te veel wegen hebben tweemaal zo veel last van hun spieren en gewrichten. Het gaat dan vooral om problemen aan de nek, de rug, de voeten en de enkels. Verder geeft ruim de helft van de kinderen in de leeftijd van 12 tot 17 jaar aan last te hebben van hun spieren en gewrichten. Dit is éénderde meer dan kinderen met een normaal gewicht. Bij te zware kinderen van deze leeftijd gaat het vooral om problemen aan de enkel en de voet, waarmee ze ook vaker naar de huisarts gaan. Op basis van haar onderzoek concludeert Krul dat kinderen met overgewicht in een vicieuze cirkel terecht dreigen te komen waar ze nog maar moeilijk uit kunnen stappen. Het overgewicht leidt tot problemen aan gewrichten en spieren. Die problemen leiden er op hun beurt toe dat de kinderen minder willen of kunnen bewegen. En dat gebrek aan beweging leidt weer tot meer overgewicht. Krul, huisarts en onderzoeker bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het Erasmus MC: “Het is van belang dat we ons ervan bewust zijn dat kinderen met overgewicht vaker problemen hebben aan hun spieren en gewrichten. Met die wetenschap in ons achterhoofd, kunnen we kinderen die te dik zijn beter helpen bij het managen van de problemen met hun gewicht en kunnen we ze proactief tips geven om gezonder te leven. We moeten ze extra stimuleren om meer te bewegen, ook door de pijn van hun spieren en gewrichten heen.” Andere onderzoeken lieten al zien dat de voeten van kinderen met overgewicht meestal langer zijn, breder en wat meer doorgezakt. De resultaten uit het grootschalig onderzoek van Krul sluiten aan bij die bevindingen, nu daaruit blijkt dat kinderen met overgewicht aangeven vaker problemen te ondervinden aan voeten en enkels. Krul voerde haar onderzoek uit onder een groep van 2.459 kinderen in de leeftijd van 2 tot 17 jaar. Bij 319 van die kinderen was sprake van overgewicht.
Mensen met ernstig overgewicht die astma hebben profiteren nog meer van een operatieve maagverkleining dan obese mensen zonder astma, ontdekte Astrid Aardenburg. De astmatische klachten verdwijnen, de longen functioneren aanzienlijk beter. “Bij zwaarlijvige mensen met astma zou men eerder tot zo’n operatie over moeten gaan”, stelt ze dan ook. Aardenburg promoveerde op 13 oktober. Ernstig overgewicht en astma gaan vaak samen, zo lijkt het. AstridAardenburg, longarts in opleiding in het Franciscus Gasthuis in Rotterdam, wilde daarom weten of de astmatische klachten na een maagverkleiningsoperatie verminderen. “Na zo’n operatie is het gewicht immers blijvend verlaagd”, zegt ze. Van 27 patiënten met overgewicht die een operatieve maagverkleining zouden ondergaan mat ze de longfunctie om te bepalen of zij aan astma leden en zo ja, in welke mate. Na de operatie mat ze de longfunctie opnieuw. Ter controle bepaalde ze longfuncties bij obese mensen zonder astma voor en na de operatie en bij obese mensen met astma die geen operatie ondergingen. Zulk onderzoek was al eerder gedaan, maar alleen met kleine patiëntgroepen en zonder uitgebreide controles. De uitkomst verraste haar: “Na de operatie verdween de astma als sneeuw voor de zon. De longfunctie was veel beter dan we hadden verwacht en patiënten hadden geen astmatische klachten meer. Een operatieve maagverkleining levert mensen met ernstig overgewicht altijd al een enorme gezondheidswinst op, maar voor de groep die ook astma heeft is de winst extra groot.” Mensen komen in aanmerking voor zo’n operatie als hun BMI (body mass index) 40 is of hoger. Maar wie, naast overgewicht, ook suikerziekte, hoge bloeddruk of slaapapneu heeft, kan al bij een BMI van 35 worden geopereerd. Aardenburg pleit ervoor om astma in dit rijtje op te nemen. Er is een kleine tegenvaller: de kans op allerlei complicaties na de operatie, waaronder longontsteking en longfalen, is juist groter voor mensen die een slechte longfunctie hebben. “Maar dat risico is laag. Het weegt niet op tegen de enorme gezondheidswinst. Zwaarlijvigheid kan tot allerlei ziektes lijden en zelfs tot de dood.” En misschien is er iets aan te doen. Aardenburg werkt mee aan het onderzoek van een collega die nagaat of longrevalidatie voor de operatie zinvol is. Mensen trainen hun conditie dan onder leiding van een fysiotherapeut en verbeteren zo hun longfunctie. Of overgewicht en astma inderdaad vaak samengaan is tot nu toe moeilijk vast te stellen. Een hypothese is dat buikvetweefsel een lage ontsteking in het hele lichaam opwekt die de kans op een chronische luchtwegontsteking - de definitie van astma - vergroot. Aardenburg nam weefselmonsters van de luchtwegen van obese mensen met astma voor en een jaar na de operatie en onderzocht die op ontstekingsverschijnselen. Tegen haar verwachting in vond ze geen sporen van ontsteking. Hebben deze mensen dan wel astma? “Astma heeft vele vormen en astma die samengaat met obesitas is een apart type. Dat heeft misschien andere ontstekingskenmerken dan de kenmerken die we onderzocht hebben”, denkt ze. “Ik ga vanuit dat er een verband is tussen overgewicht en astma. Dat een maagverkleining helpt tegen astma is een aanwijzing daarvoor.” Astrid Aardenburg-van Huisstede promoveerde op 13 oktober op het proefschrift Morbid obesity and asthma - co-morbidity or causal relationship?
Kinderen van 3-5 jaar die geen toegang hebben tot een tuin of groene omgeving, met laag opgeleide ouders, lopen een verhoogd risico op obesitas op 7-jarige leeftijd. Dit blijkt uit een onderzoek dat is uitgevoerd door Annemarie Schalkwijk, promovenda en huisarts in opleiding, en collega’s van VUmc. Dit onderzoek is gedaan onder 6467 kinderen uit Engeland. Het doel was om te kijken naar de relatie tussen omgevingskenmerken van peuters (3-5 jaar) en overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd. De onderzoekers van VUmc hebben hiervoor data van de zogenoemde Millennium Cohortstudie nader geanalyseerd. Belangrijkste conclusie is dat als peuters uit laag opgeleide gezinnen geen toegang hebben tot een tuin ze 38% meer kans hebben (ten opzichte van laag opgeleide gezinnen met tuin) op overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd. Een kind met overgewicht of obesitas heeft een vergroot risico om een te zware/obese volwassene te worden. Overgewicht of obesitas in de jeugd kan een belangrijke factor zijn bij het ontwikkelen van type 2-diabetes later in het leven. Dit onderzoek wordt op 17 september 2015 dan ook gepresenteerd tijdens de European Association for the Study of Diabetes (EASD) in Stockholm. De Millennium Cohort Study (MSC) is een representatief onderzoek onder 19.000 kinderen die in 2000/2001 in het Verenigd Koninkrijk (UK) zijn geboren en zijn gevolgd tijdens hun jeugd. De kinderen zijn onderzocht toen ze 9 maanden oud waren en op 3-, 5- en 7-jarige leeftijd. Met een statistisch model is het mogelijke verband berekend tussen overgewicht/obesitas en factoren als de hoeveelheid groen in de buurt, de nabijheid van een tuin en de staat van de buurt. Daarnaast zijn andere factoren in het onderzoek meegenomen met betrekking tot het gezin en de sociale klasse, zoals: eetgedrag, opvoeding, fysieke activiteit, gewoonten, opleiding, woonsituatie en armoede. Deze laatste factoren kunnen wel invloed hebben op het ontwikkelen van overgewicht of obesitas, maar de relatie is niet zo sterk als de factor 'toegang tot een tuin'.
Honderdste publicatie over ABCD-studie. Zwangere vrouwen doen er goed aan te letten op hun gewicht en te voorkomen dat ze een tekort aan vitamine D hebben. Dan heeft hun kind op vijfjarige leeftijd minder lichaamsvet en een kleinere kans om suikerziekte-type 2 te ontwikkelen. Dit blijkt uit onderzoek van de afdeling Sociale Geneeskunde van het AMC in de zogenaamde ABCD-studie, een groot onderzoek naar de gezondheid van achtduizend in Amsterdam geboren kinderen. Met de ABCD-studie, waarin wordt samengewerkt met VUmc en GGD Amsterdam, volgt het AMC Amsterdamse kinderen uit de diverse etnische bevolkingsgroepen. Doel is om te kijken waardoor er verschillen in gezondheid ontstaan. Dit deelonderzoek beschrijft de gevolgen van de gezondheidssituatie van de moeder tijdens de zwangerschap voor het kind op vijfjarige leeftijd. De publicatie hierover in PLOS ONE van 5 augustus is de honderdste over de ABCD-studie (http://dx.plos.org/10.1371/journal.pone.0133313). Voor dit onderzoek is gekeken hoe het vitamine-D-gehalte, in samenhang met het gewicht van de zwangere vrouw, de gezondheid van het kind beïnvloedt. Overgewicht en vitamine-D-tekort kunnen beide een rol spelen in de glucosehuishouding. Doordat vitamine D in vet oplosbaar is, hebben vrouwen met overgewicht minder vitamine D beschikbaar voor die glucosehuishouding. De resultaten van dit onderzoek, onder ruim 1800 vrouwen en hun kinderen, laten zien dat de kinderen van moeders met overgewicht en een tekort aan vitamine D tijdens de zwangerschap, een hoger insulinegehalte in het bloed hebben op vijfjarige leeftijd. Circa 40 procent van de zwangere vrouwen in de studie heeft een tekort aan vitamine D. Onderzoeker Jessica Hrudey: ‘Vitamine-D-tekort alleen verhoogt de kans op suikerziekte bij de kinderen op latere leeftijd niet, maar in combinatie met overgewicht van de moeder wel. Dus zwangeren met overgewicht moeten goed op vitamine D letten. Dit kan door in de zon te zitten, want vitamine D wordt aangemaakt door zonlicht dat valt op de onbedekte huid, maar je kunt het ook uit voeding of supplementen halen.’ Er is ook een relatie gevonden tussen een lager vitamine-D-gehalte tijdens de zwangerschap en relatief veel lichaamsvet bij de kinderen op vijfjarige leeftijd. Een mogelijke verklaring is dat vitamine D wordt opgeslagen in het vet van de moeders en daarom minder beschikbaar is voor de ontwikkeling van spieren en botten bij hun kinderen. Ze krijgen dan naar verhouding meer vet. Uit het AMC-onderzoek blijkt verder dat vrouwen met ondergewicht ook vaker een tekort aan vitamine D hebben, mogelijk als gevolg van verkeerde voeding. Het kan zijn dat dit ook leidt tot gezondheidseffecten bij het kind. Er waren echter te weinig zwangere vrouwen met ondergewicht in de ABCD studie om dit goed te onderzoeken. Toekomstige studies moeten uitwijzen wat de beste oplossing is om vitamine-D-tekort te voorkomen bij vrouwen met onder- en overgewicht. Natuurlijk is het belangrijk om op het gewicht te letten, maar ook om zorgverleners advies te vragen over de beste manier om genoeg vitamine D binnen te krijgen.’ Noot voor de redactie (niet voor publicatie) : Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Interne en Externe Communicatie van het AMC, Marc van den Broek, Edith van Rijs of Loes Magnin, wetenschapsvoorlichters. Telefoon (020) 566 29 29. Voor meer nieuws: www.amc.nl Het AMC maakt onderdeel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). In de acht umc’s bieden 4300 academisch medisch specialisten, inclusief hoogleraren en afdelingshoofden, dagelijks diagnostiek en behandeling aan 15.000 patiënten. Een groot deel van hen is voor een complexe aandoening of ziekte aangewezen op de zeer gespecialiseerde – topreferente - zorg die alleen de umc’s bieden. De umc’s zijn verantwoordelijk voor onderwijs aan 16.000 studenten, leiden jaarlijks 2500 medische specialisten op, en tal van verpleegkundigen en paramedici. Het medisch wetenschappelijk onderzoek van de umc’s is internationaal toonaangevend. Dat geldt in het bijzonder voor het translationeel onderzoek: voor research die bevindingen uit het laboratorium direct toepasbaar maakt voor patiënten. Topreferente zorg, toponderwijs en translationeel onderzoek zijn de drie T's die de umc’s bieden.
Onderzoek van bioloog Vera Nies toont aan dat het eiwit FGF1, toegediend als medicijn, mogelijk een rol kan spelen in de behandeling van diabetes type 2. Nies maakte deel uit van de UMCG-onderzoeksgroep van Hans Jonker die de rol van dit lichaamseigen eiwit in metabole aandoeningen zoals diabetes type 2 onderzoekt. De eerste resultaten zijn veelbelovend; zo werkt FGF1 alleen bij insulineresistentie: wel bij muizen met diabetes type 2, en niet bij muizen met diabetes type 1. De effecten van het eiwit lijken sterk op die van de Thiazolidinediones, een groep medicijnen die erg effectief zijn tegen diabetes, maar wegens bijwerkingen niet meer in Europa gebruikt worden. FGF1 lijkt deze bijwerkingen niet te hebben, en is daarom een veelbelovende kandidaat voor het behandelen van type 2 diabetes. Voor onze voorouders was het een uitdaging om genoeg voedsel te vinden om te groeien en zich voort te planten. Als een gevolg daarvan zijn mensen genetisch zo geprogrammeerd dat ze efficiënt energie opnemen en opslaan. Inmiddels leven we in een maatschappij waarin voedselschaarste vrijwel niet voorkomt. Als gevolg van deze overvloed en van weinig beweging kampen steeds meer mensen met overgewicht. Die toename leidt weer tot meer hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en sommige soorten kanker. Uit eerder onderzoek is bekend dat het FGF1 een rol speelt in de glucosehuishouding, en het gen TUB in muizen betrokken is bij het ontwikkelen van overgewicht. Nies en haar collega’s wilden beter begrijpen hoe FGF1 en TUB in het vetweefsel bijdragen aan de stofwisseling en energiebalans. De promovenda stelde vast dat toediening van het eiwit FGF1 aan muizen met overgewicht en type 2 diabetes de insulineresistentie opheft, de glucoseopname in de spier verbetert en vetuitscheiding in de lever bevordert. Ze concludeert dat het eiwit mogelijk gebruikt kan worden als medicijn tegen insulineresistentie. Tot slot bestudeerde ze de rol van TUB, een gen waarvan bekend is dat defecten in muizen kunnen leiden tot overgewicht. In mensen blijkt dit gen tot expressie te komen in de hypothalamus (een klein deel van onze hersenen) en in het vetweefsel van mensen. Opmerkelijk is dat mensen met ernstig overgewicht minder TUB in hun vetweefsel aanmaken. Dat maakt TUB een mogelijk risicogen voor het ontwikkelen van extreem overgewicht. Samenvattend draagt het onderzoek bij aan inzicht in een betere behandeling van diabetes type 2, een van de grootste gezondheidsproblemen van onze eeuw. Vera Nies (1987) studeerde biologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Diabetes Fonds.
Bron: RUG
De voedingsstof butyraat vermindert de negatieve gezondheidseffecten van obesitas bij muizen. Darmbacteriën halen deze stof normaal gesproken uit voedingsvezels, maar bij overgewicht neemt het aantal van deze bacteriën af. Obese muizen die extra butyraat kregen, verloren overgewicht en verbeterden hun verslechterde geheugen als gevolg van een vetrijk dieet. Ook de bloeddruk verlaagde en leververvetting en ontstekingen namen af. Dit schrijven obesitasonderzoekers Ilse Arnoldussen en Amanda Kiliaan van het Radboudumc in het International Journal of Obesity. Voedingsvezels als cellulose, inuline, psyllium en pectine zitten met name in gezonde voeding: fruit, bruin brood en groenten. Mensen en andere zoogdieren kunnen deze vezels zelf niet verteren, maar darmbacteriën kunnen dat wel. Zij zetten de onverteerbare vezels om in voedingssuikers, waaronder de stof butyraat, dat een rol speelt in de vetstofwisseling. Bij mensen met obesitas neemt de hoeveelheid van deze darmbacteriën af, waardoor de butyraatproductie daalt. Door de daling neemt daarom ook de vetverbranding af, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat: het lichaam slaat meer vet op met verder overgewicht tot resultaat. Ilse Arnoldussen en Amanda Kiliaan van de afdeling Anatomie van het Radboudumc onderzochten samen met TNO Leiden of een extra inname van butyraat de gevolgen van de verminderde butyraatproductie bij obese muizen kan compenseren. Ze onderzochten dit bij muizen met een hoge gevoeligheid voor obesitasgerelateerde complicaties bij een vetrijk dieet. De muizen gingen voor het onderzoek vijftien weken op een vetrijk dieet. Een deel van de muizen kreeg daarna butyraat door hun fast food gemengd. Het bleek dat bij de inname van butyraat de variëteit aan darmbacteriën weer herstelde. Butyraat verzachtte ook de gevolgen van een vetrijk dieet bij muizen van middelbare en hoge leeftijd. Middelbare muizen hadden na twee maanden van dit dieet zestien procent minder gewicht dan de muizen die geen butyraat kregen. De hoeveelheid cholesterol in het bloed en de bloeddruk bij de obese muizen nam af. Ook de doorbloeding van de hersenen verbeterde. Bij muizen op middelbare leeftijd verbeterde daarmee ook het geheugen. Bij oudere muizen was dit minder uitgesproken, waarschijnlijk omdat zich dan al een aantal onomkeerbare verouderingsprocessen hebben voorgedaan waar het butyraat geen effect meer op heeft. De vraag is of de gunstige resultaten bij de muis zich ook laten vertalen naar de mens. Want als dat zo is, zou butyraat de schadelijke effecten van overgewicht kunnen verminderen. Op langere termijn zou het bescherming kunnen bieden tegen de ontwikkeling van dementie, waarvan bekend is dat het een gevolg kan zijn van chronisch overgewicht. Ilse Arnoldussen: “Maar bij mensen moet er meer gebeuren dan alleen een butyraatsupplement. Om de gevolgen van overgewicht te herstellen, blijft ook afvallen en een levensstijlverandering nodig.”
Bron: Rabdboudmc
Ernstig overgewicht kan er voor zorgen dat mensen met astma niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Tegelijk kan overgewicht er ook voor zorgen dat mensen ten onrechte het stempel astma krijgen. Dat blijkt uit een onderzoek van longarts in opleiding Astrid van Huisstede en collega’s, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam. ‘Wanneer er sprake is van benauwdheid én overgewicht zouden mensen sowieso een longfunctietest moeten krijgen’, zegt Van Huisstede. Voor het onderzoek werden 86 mensen onderzocht die een maagverkleining ondergingen in verband met obesitas. Van deze groep hadden 54 mensen ‘officieel’ geen astma, maar bij nader onderzoek bleek bijna een derde van deze mensen (17 personen, 31%) wel degelijk de objectieve tekenen van astma te vertonen. Zo reageerden hun luchtwegen overgevoelig op prikkelende stoffen en bleek hun longcapaciteit meetbaar toe te nemen wanneer ze een luchtwegverwijder toegediend kregen. De omvang van deze groep was een verrassing voor de onderzoekers, zegt Van Huisstede. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat er de nodige mensen rondlopen met astma, waarvan de huisarts denkt dat de benauwdheid wel door het overgewicht zal komen. Deze mensen krijgen dus niet de behandeling die ze wél van een deel van hun klachten af zou kunnen helpen.’ Omgekeerd zaten er 32 mensen in het onderzoek waarbij de huisarts een officiële diagnose ‘astma’ had gesteld. Bij nauwkeuriger onderzoek bleek evenwel dat slechts 19 van deze mensen (59%) ook daadwerkelijk objectieve tekenen van astma vertoonden. Bij de overige 13 (41%) kon de diagnose astma niet worden bevestigd. ‘Mensen die benauwd zijn krijgen blijkbaar vrij makkelijk het stempel “astma”. Ze krijgen dan pufjes voorgeschreven met ontstekingsremmers die in de praktijk helemaal niet werken omdat ze geen echte astma hebben.’ De onderzoekster adviseert huisartsen om mensen met obesitas én benauwdheidklachten altijd een longfunctietest via de longarts aan te bieden. ‘Op die manier kun je voorkómen dat mensen voor niets inhalatiesteroïden nemen, of dat andere mensen een adequate behandeling wordt onthouden. Tegelijk moeten ook mensen met obesitas zich beter bewust zijn van de mogelijke oorsprong van hun benauwdheid. Niet alle kortademigheid komt door overgewicht en ook niet alle kortademigheid is astma.’ Volgens de Groningse hoogleraar longziekten professor Dirkje Postma geven de Rotterdamse onderzoekers met dit onderzoek een belangrijke waarschuwing af, ‘Ook bij andere longziekten, zoals COPD lopen de nodige patiënten rond met ziekteverschijnselen zonder een goede diagnose’, aldus Postma. ‘Ook daar schrijven patiënten hun klachten soms toe aan overgewicht of roken, terwijl ze eigenlijk een aantoonbare ziekte hebben.’ Tegelijk roept Postma op tot meer onderzoek op dit gebied. ‘Het probleem van zowel onder- als overdiagnose blijkt relatief groot bij mensen met obesitas. Maar de precieze achtergrond van astma bij obesitas is hiermee nog niet opgehelderd.’
Sportdeelname stijgt bij kinderen die meedoen aan Jump-in, een programma voor scholen in Amsterdamse aandachtswijken. Bij meisjes stijgt de deelname nog sterker dan bij jongens. Dit blijkt uit onderzoek van Judith de Meij. "Regelmatige lichamelijke activiteit heeft een positief effect op de gezondheid van kinderen en draagt bij aan de preventie van overgewicht en obesitas. Met uitkomsten van dit onderzoek kunnen beleidsmakers verder met plannen ter bevordering van sport- en beweeggedrag en de preventie van overgewicht. Dat is zeker van belang in de sociaal zwakkere wijken waar prevalentie van overgewicht hoger is". Gezondheidswetenschapper Judith de Meij promoveert 3 september bij VU medisch centrum. Jump-in is een programma om kinderen van basisscholen in aandachtswijken meer te laten bewegen. Jump-in startte in 2002 met onder meer schoolsport, lessen, oudervoorlichting en speciale aandacht voor kinderen die inactief zijn, overgewicht hebben of kampen met motorische problematiek. Een uniek en sterk kenmerk van Jump-in is dat het programma gedurende de gehele basisschool periode wordt aangeboden. Judith de Meij deed onderzoek naar de ontwikkeling en effectiviteit van Jump-in. Het onderzoek van De Meij laat zien dat de sportdeelname bij de kinderen op Jump-in scholen duidelijk is gestegen: bij jongens van 38% naar 70% en bij meisjes van 19% naar 60%. Jump-in had echter nog geen meetbaar effect op de Body Mass Index (BMI). Om hierop effect aan te tonen moeten kinderen waarschijnlijk langer worden gevolgd. Inmiddels bevat Jump-in ook componenten gericht op gezonde(re) voeding. Jump-in is nu het schoolprogramma in de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht. Hierin is zowel aandacht voor bewegen als voor gezond eten. Uitkomsten van het onderzoek bieden beleidsmakers, interventie-ontwikkelaars en onderzoekers aanknopingspunten voor de realisatie van een haalbare, duurzame en effectieve aanpak gericht op het bevorderen van sport- en beweeggedrag en de preventie van overgewicht.
In 30 jaar tijd is het aandeel mensen met overgewicht in Nederland toegenomen, zowel bij volwassenen als bij kinderen en jongeren. Dat meldt het CBS. De toename is vooral groot bij volwassenen; het aandeel met ernstig overgewicht is zelfs meer dan verdubbeld. Vooral vanaf de leeftijd van 20 jaar neemt het overgewicht snel toe. Van de mannen van 40 jaar of ouder is inmiddels meer dan de helft te zwaar. Bij vrouwen loopt het langzamer op. In de periode 2009 tot 2011 hadden zo’n 6,5 miljoen mensen (41 procent) in ons land matig of ernstig overgewicht. Dat is veel meer dan begin jaren tachtig, toen 27 procent te zwaar was. 1,5 miljoen mensen kampten zelfs met ernstig overgewicht. Ondergewicht komt weinig voor en dan vooral onder kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Het totaal aantal mensen met type 2 diabetes (ouderdomssuikerziekte) in Nederland stijgt niet. Eerder dachten wetenschappers dat met de toename van overgewicht ook het aantal mensen met diabetes type 2 zou toenemen. Nu concludeert gezondheidswetenschapper Esther van ’t Riet dat er meer mensen met diabetes type 2 gediagnosticeerd worden, maar dat het aantal mensen die deze ziekte heeft maar het zelf niet weet, afneemt. Zo is het totaal aantal mensen met al dan niet gediagnosticeerde diabetes type 2 gelijk gebleven. Vrijdag 13 mei promoveert Esther van ’t Riet op haar bevindingen bij VU medisch centrum. In 2006 werd de Nieuwe Hoorn-studie, een groot bevolkingsonderzoek, uitgevoerd als vervolg op de Hoorn-studie van 1989. Men onderzocht o.a. of diabetes sinds 1989 meer stijgt als gevolg van de wereldwijde toename van overgewicht. Van ’t Riet vond dat tussen 1989 en 2006 het vóórkomen van diabetes in de Nederland gelijk was gebleven, namelijk 8% van de mensen op middelbare leeftijd. Van ’t Riet: “Er zijn wel meer mensen met diabetes type 2 bij de huisarts bekend. Huisartsen zijn mogelijk alerter geworden op de signalen van diabetes. Ondanks dat we geen stijging zagen in het aantal mensen met type 2 diabetes, zagen we wel een stijging van het aantal mensen met licht verhoogde bloedsuikerwaarden van 14% naar 18%. Omdat deze groep een hoog risico loopt om in de toekomst suikerziekte te krijgen, is het mogelijk dat het aantal mensen met suikerziekte in Nederland in de toekomst zal toenemen”. Van ’t Riet deed ook onderzoek naar overgewicht, een belangrijke risicofactor voor het krijgen van suikerziekte. Haar onderzoek toont aan dat maar 20% van de mensen met overgewicht na 6 jaar suikerziekte had ontwikkeld. Niet iedereen met overgewicht krijgt dus suikerziekte. De kans hierop is ook gebaseerd op andere factoren als leeftijd en een verhoogde bloeddruk. Suikerziekte wordt vastgesteld op basis van het meten van verhoogde suikerwaarden in het bloed. Een andere maat voor chronisch verhoogde suikerwaarden is de binding van suikers aan een eiwit in de rode bloedcellen: HbA1c. Internationale diabetesverenigingen stellen voor HbA1c te gebruiken om suikerziekte vast te stellen in plaats van een diagnose op basis van bloedsuikerwaarden. Van ’t Riet: “In ons onderzoek vinden we dat met het HbA1c suikerziekte slechter is vast te stellen. Als HbA1c gebruikt wordt voor de diagnose zal bij een groot deel van de mensen alsnog een glucosemeting nodig zijn om de diagnose te bevestigen. Wij pleiten er daarom voor om in Nederland nog niet over te gaan tot de invoering van HbA1c voor de diagnose van diabetes”.
Sportdeelname stijgt bij kinderen die meedoen aan Jump-in, een programma voor scholen in Amsterdamse aandachtswijken. Bij meisjes stijgt de deelname nog sterker dan bij jongens. Dit blijkt uit onderzoek van Judith de Meij. “Regelmatige lichamelijke activiteit heeft een positief effect op de gezondheid van kinderen en draagt bij aan de preventie van overgewicht en obesitas. Met uitkomsten van dit onderzoek kunnen beleidsmakers verder met plannen ter bevordering van sport- en beweeggedrag en de preventie van overgewicht. Dat is zeker van belang in de sociaal zwakkere wijken waar prevalentie van overgewicht hoger is”. Gezondheidswetenschapper Judith de Meij promoveert 3 september bij VU medisch centrum. Jump-in is een programma om kinderen van basisscholen in aandachtswijken meer te laten bewegen. Jump-in startte in 2002 met onder meer schoolsport, lessen, oudervoorlichting en speciale aandacht voor kinderen die inactief zijn, overgewicht hebben of kampen met motorische problematiek. Een uniek en sterk kenmerk van Jump-in is dat het programma gedurende de gehele basisschool periode wordt aangeboden. Judith de Meij deed onderzoek naar de ontwikkeling en effectiviteit van Jump-in. Het onderzoek van De Meij laat zien dat de sportdeelname bij de kinderen op Jump-in scholen duidelijk is gestegen: bij jongens van 38% naar 70% en bij meisjes van 19% naar 60%. Jump-in had echter nog geen meetbaar effect op de Body Mass Index (BMI). Om hierop effect aan te tonen moeten kinderen waarschijnlijk langer worden gevolgd. Inmiddels bevat Jump-in ook componenten gericht op gezonde(re) voeding. Jump-in is nu het schoolprogramma in de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht. Hierin is zowel aandacht voor bewegen als voor gezond eten. Uitkomsten van het onderzoek bieden beleidsmakers, interventie-ontwikkelaars en onderzoekers aanknopingspunten voor de realisatie van een haalbare, duurzame en effectieve aanpak gericht op het bevorderen van sport- en beweeggedrag en de preventie van overgewicht.
Mensen met bijvoorbeeld overgewicht of nierstenen kunnen veilig hun nier doneren. Ook veel mensen die niet kerngezond zijn, kunnen veilig bij leven een nier afstaan aan een patiënt met ernstig nierfalen. Deze zogeheten extended criteria donoren, met bijvoorbeeld overgewicht, hoge bloeddruk of nierstenen lijken de operatie waarbij een nier wordt verwijderd, veilig te doorstaan. Ook op de middellange termijn lijken zij geen nadelige gevolgen te ondervinden van hun donatie. Dankzij de toename van nierdonatie bij leven, waarbij een levende persoon een van zijn nieren afstaat aan een patiënt, lijkt de wachtlijst van patiënten die op een nier wachten te stabiliseren. Toch blijft er een tekort aan donororganen. Het wereldwijde scala aan levende donoren die een nier willen afstaan, kan evenwel worden vergroot als zogeheten extended criteria donoren worden geaccepteerd. Maar dan moeten de internationale transplantatiecentra eerst gelijkluidende criteria opstellen voor de selectie van levende donoren die op het eerste gezicht ongeschikt lijken voor donatie. Deze extended criteria donoren blijken de donatieprocedure namelijk goed te doorstaan, blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Jeff Lafranca. Door de grote vlucht die nierdonatie bij leven heeft genomen, zijn transplantatiechirurgen zeer bedreven geraakt in de chirurgische technieken die bij een nierdonatie komen kijken. Uitname van de donornier geschiedt tegenwoordig meestal via een kijkoperatie. Levende nierdonoren knappen doorgaans snel en goed op en hebben qua gezondheid niet te lijden onder het afstaan van hun nier. Door de ruime ervaring in het Erasmus MC zijn er de afgelopen jaren daarom bijvoorbeeld ook –voor het overig gezonde- donoren met overgewicht, een goed behandelbare hoge bloeddruk, of zelfs nierstenen geopereerd. Ook werden –met goede resultaten- nieren uitgenomen bij donoren op hoge leeftijd. Jeff Lafranca zocht bij verschillende categorieën extended criteria donoren uit hoe zij op korte en middellange termijn de donatie hebben doorstaan. ,,Uiteraard mogen transplantatieprofessionals de risico’s voor een donor nooit onderschatten, en men moet beseffen dat lange termijn data nog grotendeels ontbreken. Maar ik concludeer wel dat een aandoening als bijvoorbeeld overgewicht of obesitas en een goed behandelbare hoge bloeddruk, maar ook nierstenen of meerdere slagaders en-aders van de nier, een donor niet automatisch ongeschikt maakt.’’ Patiënten met nierstenen bleken naderhand geen last te hebben van hun enig overgebleven nier. Bovendien bleek een nier met steentjes niet sneller te worden afgestoten. Donoren met overgewicht en een goed behandelbare hoge bloeddruk doorstonden de ingreep net zo goed als slanke donoren en donoren zonder hoge bloeddruk. Ook patiënten op leeftijd, tot 70 jaar, kwamen goed uit de operatie. Jeff Lafranca pleit nu voor het opstellen van wereldwijde uniforme richtlijnen met betrekking tot deze donoren. Op dit moment zijn de criteria, als ze al bestaan, per transplantatiecentrum verschillend en worden ze door een kwart van de transplantatieprofessionals niet altijd nageleefd, omdat deze vaak te strict blijken, en vaak niet gestoeld op wetenschappelijk bewijs, ontdekte Lafranca na een online enquête in Europa. Erasmus MC is overigens als eerste Nederlands transplantatiecentrum toegetreden tot het gerenommeerde Centre for Evidence in Transplantation Network, gevestigd in Londen. Het CET heeft als doel om kwalitatief goede, evidence-based informatie te verzamelen over alle aspecten van orgaantransplantatie, en die kennis ter beschikking te stellen aan transplantatieprofessionals. Ook kan het CET adviseren bij het opzetten van klinische trials. Op 23 juni promoveert Jeff Lafranca op zijn proefschrift getiteld ‘Shifting Paradigms in Live Kidney Donation and Transplantation’.
Om meer zicht te krijgen in de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht, beveelt het RIVM het volgende aan: 1) Vanaf 2012 starten met epidemiologische analyses in de cohorten EPIC-NL, Nightingale en AMIGO en LRGP van nachtwerk in relatie tot determinanten van borstkanker, HVZ en obesitas. 2) Start in 2012 met analyses in het NEA cohort voor de bepaling of nachtwerk leidt tot een verandering in lichaamsgewicht. 3) Vorm een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' tussen 3 langlopende cohorten (EPIC-NL, MCS en LRGP) en twee recent gestarte cohorten (Nightingale en AMIGO), en inventariseer binnen de cohorten de haalbaarheid voor het verzamelen van meer gedetailleerde informatie van nachtwerk (zoals verzameld in Nightingale); 4) Inventariseer de mogelijkheden en meerwaarde om een extra vragenlijst over nachtwerken binnen het recent gestarte cohort Lifelines te zetten om ook daar de noodzakelijke informatie te achterhalen. Tevens wordt nader onderzocht of Lifelines of andere cohorten met longitudinaal biologisch materiaal in te zetten zijn als onafhankelijk verificatiecohort of voor verdiepende analyses; 5) Inventariseer de mogelijkheid om op een valide manier informatie over nachtwerk af te leiden uit gegevens over huidige baan en beroepshistorie; 6) Inventariseer de mogelijkheid tot mechanistisch onderzoek gebruik makend van verzameld of nieuw te verzamelen biologisch materiaal uit geschikte cohorten Nightingale, AMIGO, LRGP, MCS, EPIC-NL en Lifelines. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen na een inventarisatie van Nederlandse cohorten met informatie over nachtwerk en gezondheid. Gezien de hoeveelheid van voorgestelde aanbevelingen, zullen in overleg met de partners keuzes gemaakt worden. Dit briefrapport bouwt voort op de literatuurstudie naar de gezondheidseffecten van nachtwerk (Rodenburg et al., 2011). In het onderhavige rapport wordt onderscheid gemaakt tussen langlopende en recent gestarte cohorten, waarbij de langlopende cohorten voor 2005 gestart zijn. Echter kan de dataverzameling van nachtwerk blootstelling wel later (bijvoorbeeld in 2011) gestart zijn. Er zijn zes langlopende cohorten en drie recent gestarte cohorten geïdentificeerd, die gegevens (kunnen) bevatten over nachtwerk en gezondheid. Daarbij is een selectie gemaakt van een drietal gezondheidsproblemen: borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht. Op de korte termijn lenen een aantal cohorten zich voor epidemiologische analyses naar de samenhang tussen nachtwerk en mogelijke risicofactoren voor borstkanker, HVZ en overgewicht. De EMV-cohorten, waaronder EPIC-NL, Nightingale en AMIGO bieden hiervoor mogelijkheden. Deze bestanden beschikken tevens vanaf circa medio 2012 over informatie voor het bepalen van de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, HVZ en overgewicht, maar door het retrospectieve karakter bestaat er kans op survival bias. Ook het omvangrijke NEA bestand beschikt reeds over voldoende informatie voor de bepaling van het verband van nachtwerk met HVZ en overgewicht, maar is cross-sectioneel van aard en heeft daarmee geen zeggingskracht over causaliteit. Wel zou het longitudinale NEA cohort ingezet kunnen worden om de relatie tussen nachtwerk en verandering in lichaamsgewicht te bepalen. De aanbeveling om een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' te vormen tussen een vijftal cohorten heeft als uniek doel om in de toekomst relevante analyses naar nachtwerk en gezondheidsproblemen uit te voeren onder een omvangrijke en heterogene groep personen. Tevens kan dan geïnventariseerd worden in hoeverre het haalbaar is om binnen de cohorten meer gedetailleerde informatie over nachtwerk te verzamelen. Op de middellange termijn (5-10 jaar) zal een aanzienlijke hoeveelheid extra relevante informatie beschikbaar komen vanuit EPIC-NL, LRGP, MCS en de recent gestarte cohorten Nightingale, AMIGO, en mogelijk Lifelines. Deze cohorten bieden dan uitstekende mogelijkheden de gezondheidseffecten van nachtwerk te analyseren, waarbij Nightingale nog aanvullende gegevens over nachtwerk heeft verzameld. Vanwege de hoeveelheid verzameld biologisch materiaal, en momenteel informatie over nachtwerk bij Lifelines ontbreekt, behoort het tot de aanbeveling informatie over nachtwerk alsnog te verzamelen.
Aafke Koning: ‘Fertility treatment in obese women’. Een vruchtbaarheidsbehandeling bij vrouwen met ernstig overgewicht is duurder en minder effectief dan bij vrouwen met een lagere body mass index (BMI). De behandeling is voor obese vrouwen even veilig. En een leefstijlinterventie, zes maanden voorafgaand aan de vruchtbaarheidsbehandeling, lijkt een positief effect te hebben. Dat concludeert Koning in haar proefschrift over de impact van ernstig overgewicht op de kosten, effectiviteit en veiligheid van een vruchtbaarheidsbehandeling. Ook keek ze bij vrouwen met ernstig overgewicht die verminderd vruchtbaar zijn, naar het effect van een leefstijlinterventie op gewichtsverlies, vruchtbaarheid, zwangerschap en het kind. Tot slot belicht Koning de argumenten die gebruikt worden om vrouwen met ernstig overgewicht te weigeren voor een vruchtbaarheidsbehandeling. Wereldwijd – ook in Nederland – wordt een vruchtbaarheidsbehandeling geweigerd op basis van BMI. Koning toont aan dat de argumenten daarvoor niet steekhoudend zijn. Ze adviseert vrouwen met ernstig overgewicht een leefstijlinterventie aan te bieden gedurende zes maanden, om gewichtsverlies te bereiken en eventueel een spontane zwangerschap. Als het na gemotiveerde deelname niet is gelukt af te vallen, dan is er geen rechtvaardiging om een vruchtbaarheidsbehandeling te weigeren.
Anne Vrieze: ‘The role of gut microbiota in human metabolism.’ Donatie van feces van slanke mannen aan mannen met overgewicht heeft een gunstig effect op de insulinehuishouding. Anne Vrieze toonde dit aan in een kleine studie onder achttien mannen met overgewicht. Het is een eerste stap naar een mogelijke nieuwe behandeling voor overgewicht. Bij een volwassen mens bestaat de darmflora uit honderdduizend miljard bacteriën, onderverdeeld in meer dan tweeduizend soorten. Er komen in de literatuur steeds meer aanwijzingen dat de samenstelling van de darmflora een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van overgewicht en een verstoorde insulinehuishouding die kan leiden tot type-2-diabetes. De vraag is of de veranderde bacteriesamenstelling oorzaak of gevolg is van de onderliggende ziekte en of de darmflora gemanipuleerd kan worden. Vrieze bespreekt de rol van de darmflora in de humane pathofysiologie, zoals diarree na een besmetting met de bacterie Clostridium difficile, chronisch ontstoken vetweefsel en uiteindelijk overgewicht en type 2-diabetes. Ze constateert dat fecesdonatie kan helpen bij het verminderen van klachten.
Mensen met ernstig overgewicht zijn wel in staat om af te vallen, maar slagen er vaak niet in om op het lage gewicht te blijven. Dat vereist een omslag in het (eet)gedrag. Onderzoekers van de Universiteit Maastricht en Maastricht UMC+ hebben genvariaties gevonden die mogelijk verklaren waarom mensen met extreme obesitas zo moeilijk los komen van hun oorspronkelijke (eet)gedrag. Uit analyse van de genen van 30 personen met extreem overgewicht bleek dat zij vaker dan verwacht drager zijn van bepaalde varianten van de zogenaamde protocadherine-genen. Deze varianten lijken gepaard te gaan met een verminderde werking van protocadherines in de hersenen, eiwitten die verantwoordelijk zijn voor verbindingen tussen zenuwcellen. Het idee is nu, dat de noodzakelijke omschakeling in de hersenen voor gedragsverandering daardoor wordt bemoeilijkt. De resultaten van dit onderzoek zijn deze week verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Genes & Nutrition. Eerste auteur prof. dr. Edwin Mariman, hoogleraar Functionele genetica: “Onderzoek heeft uitgewezen dat ernstig overgewicht een gevolg is van leefstijl, maar ook van erfelijke aanleg. Die erfelijke aanleg wordt momenteel niet goed begrepen. Met de ontrafeling van het menselijke erfelijke materiaal zijn al vele erfelijke factoren voor overgewicht bekend geworden, maar bij elkaar verklaren zij minder dan 10% van de aanleg voor overgewicht in de bevolking. Een groot deel van die aanleg is dus nog zoek. Deze studie voegt weer iets toe aan onze kennis.” Volgens Mariman houden deze onderzoeksresultaten verband met het verzadigingshormoon leptine: “Eerder is over leptine gerapporteerd dat het de zenuwverbindingen in de hersenen kan beïnvloeden, dat proces wordt ook wel neurale plasticiteit genoemd. Onze bevindingen in de richting van de protocadherines geven een aanwijzing hoe dat op moleculair niveau geregeld is. Het is nu belangrijk om deze bevindingen te bevestigen met genetisch en functioneel onderzoek. Als dat lukt, zullen de protocadherine-genen in de toekomst hun weg vinden naar de reguliere DNA-diagnostiek voor risico op extreme obesitas.” Volledige titel van het artikel: High frequency of rare variants with a moderate-to-high predicted biological effect in protocadherin genes of extremely obese, Edwin C. M. Mariman, F. G. Bouwman, Erik E. J. G. Aller, Marleen A. van Baak, Ping Wang, Genes & Nutrition DOI 10.1007/s12263-014-0399-1. Voor meer informatie over de inhoud van dit persbericht kunt u terecht bij Prof. Edwin Mariman, tel. 043 388 2896, e-mail e.mariman@maastrichtuniversity.nl.
Overgewicht tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een kind met een aangeboren hartafwijking. Dat zeggen onderzoekers van U.S. National Institute of Child Health and Human Development en het New York State Department of Health. Hoe ernstiger het overgewicht van de moeder tijdens de zwangerschap, des te groter de kans dat de baby een hartafwijking heeft, stelden zij vast. Bij matig overgewicht van de moeder ligt de kans op een kind met een aangeboren hartafwijking al 11 procent hoger dan bij een normaal lichaamsgewicht. Bij zeer ernstig overgewicht neemt de kans op een baby met een hartafwijking echter al toe tot 33 procent. Vrouwen met overgewicht die zwanger willen worden doen er goed aan eerst gewicht te verliezen, zeggen de onderzoekers.
Promotie A. Ruifrok: ‘Lifestyle interventions for obese women before and during pregnancy; the effect on pregnancy outcomes’. Zwangere vrouwen met overgewicht lopen meer risico op een vroegtijdige bevalling. Bovendien kan overgewicht gevolgen hebben voor de gezondheid van moeder en kind. Ruifrok onderzocht bij de groep in kwestie het effect van lifestyle-interventies vóór en tijdens de zwangerschap. Het handhaven van lichamelijke activiteit blijkt bij overgewicht de algehele gezondheid te verhogen. Ook vermindert het de kans op pre-eclampsie, zwangerschapsdiabetes en inleiding van de bevalling. Opvallend is verder dat vrouwen met obesitas of overgewicht een verhoogd risico lopen op ziekteverzuim in het jaar voor de zwangerschap en tijdens de zwangerschap. Interventies voor gewichtsverlies voor de zwangerschap of het beperken van gewichtstoename tijdens de zwangerschap kunnen daarmee effectief zijn in het verminderen van ziekteverzuim. Ook dat maakt het belangrijk om zwaarlijvige zwangeren goed te informeren over en te ondersteunen bij het ontplooien van geregelde lichamelijke activiteit.
Kinderen met kanker hebben tijdens hun behandeling met ondervoeding te maken, maar ook met overgewicht. Een slechte voedingstoestand heeft ernstige gevolgen voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Dit blijkt uit onderzoek van kinderverpleegkundige Aeltsje Brinksma van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het overgewicht tijdens de behandeling komt door te veel of te lang sondevoeding en te weinig bewegen. Zij promoveert op 1 oktober aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij kinderen met kanker levert het eten vrijwel altijd problemen op: veel kinderen eten weinig omdat het eten niet smaakt of omdat ze zich te ziek voelen. Andere kinderen hebben juist veel trek door de dexamethason en willen het liefst de hele dag eten. Sommige kinderen vallen heel erg af en raken ondervoed terwijl andere kinderen juist dikker worden. De problematiek is duidelijk divers. De ‘Pecannut-studie’ onderzocht de voedingstoestand bij kinderen met kanker en keek naar de factoren die van invloed zijn op gewichtsverlies of gewichtstoename en naar de consequenties van een slechte voedingstoestand. Met ruim 130 respondenten is het één van de grootste studies op dit gebied. Uit het onderzoek van Brinksma blijkt dat al bij de diagnose meer kinderen een slechte voedingstoestand hebben dan tot nu toe gedacht omdat vaak niet bekend is dat kinderen afgevallen zijn. Na het starten van de behandeling heeft 35% van de kinderen ernstig gewichtsverlies en heeft 17% een te lage spiermassa. In de loop van de behandeling nemen echter gewicht en vetmassa toe en verdubbelt het aantal kinderen met overgewicht. De belangrijkste oorzaken voor deze toename zijn het toedienen van sondevoeding en te weinig bewegen. Uit het onderzoek blijkt verder dat kinderen met kanker niet meer maar juist minder energie nodig hebben omdat ze weinig actief zijn. Brinksma laat in haar studie zien dat een slechte voedingstoestand bij kinderen met kanker ernstige gevolgen heeft voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Bovendien ervaren zowel ondervoede kinderen als kinderen met overgewicht een slechtere kwaliteit van leven dan de kinderen in een goede voedingstoestand. Het onderzoek van Brinksma toont aan dat bij kinderen met kanker de problematiek rondom de voedingstoestand divers is en dat de gevolgen van een slechte voedingstoestand ernstig zijn. Brinksma adviseert behandelaars dan ook te zorgen voor goede voeding, tijdig te stoppen met sondevoeding en vanaf het begin van de behandeling beweging te stimuleren. Op basis van de resultaten van haar onderzoek is de afdeling Kinderoncologie van het UMCG vervolgonderzoek gestart waarin hulpverleners samen met kinderen en ouders programma’s ontwikkelen gericht op adequaat eten en bewegen. De resultaten zullen in vervolgonderzoek geëvalueerd worden. Drs A. Brinksma (Tzummarum Barredeel, 1963) studeerde aan Academie voor Gezondheidsstudies Groningen en Verplegingswetenschap aan de Rijksuniversiteit van Groningen/Limburg. Zij verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Kinderoncologie, de School of Nursing & Health en de onderzoeksschool SHARE van het UMCG. De titel van haar proefschrift is: ‘Nutritional status in children with cancer’. Na haar promotie blijft zij werken als onderzoeker bij het UMCG.
Bij mensen met overgewicht neemt de doorbloeding van de aderen af als gevolg van vet rond de bloedvaten. Hierdoor kan het lichaam minder goed suiker opnemen uit het bloed, wat kan leiden tot diabetes. Dit concludeert VUmc-onderzoeker Rick Meijer, die op 13 mei promoveert op dit onderzoek. Meijer: "Toekomstig onderzoek moet uitwijzen hoe de kennis over dit vet kan worden gebruikt om patiënten te kunnen helpen." Het hormoon insuline stimuleert de opname van glucose door het hele lichaam. Daarnaast is het verantwoordelijk voor verwijding van bloedvaten in de zogeheten microcirculatie, de allerkleinste bloedvaten in het lichaam. Onder aanwezigheid van insuline worden deze bloedvaten wijder, zodat weefsels beter glucose kunnen opnemen. Bij mensen met overgewicht en obesitas is in vergelijking met slanke mensen de mate van vaatverwijding in reactie op insuline afgenomen. De reden hiervan is echter onbekend. Promovendus Rick Meijer van VUmc onderzocht of vet rond de bloedvaten in de microcirculatie, zogeheten perivasculair vet, de reacties van bloedvaten op insuline beïnvloedt. De onderzoeker voerde een deel van zijn onderzoek uit bij muizen. Het perivasculaire vet van slanke muizen blijkt de verwijding van de bloedvaten te stimuleren. Het vet van muizen met overgewicht remt deze verwijding juist af, doordat het vet van deze muizen minder adiponectine uitscheidt, een stof die betrokken is bij de vaatverwijding. "Wanneer de hoeveelheid vet toeneemt, vertoont het tekenen van ontsteking. Dit veroorzaakt de afname de hoeveelheid adiponectine die geproduceerd wordt. Remming van de ontsteking kan dus het vaatverwijdende effect herstellen", aldus Meijer. In een vervolgstudie werd de helft van de muizen twee weken op een vetrijk dieet gezet, terwijl de andere helft normale voeding kreeg. Meijer: "Al na twee weken vet eten is het vaatverwijdend effect flink afgenomen." Vervolgens bracht de onderzoeker in een testopstelling perivasculair vet van de ene groep bij bloedvaten van de andere groep. "Het blijkt dat zodra de ontsteking het bloedvat heeft bereikt, de verminderde vaatverwijding niet kan worden teruggedraaid door gezond vet toe te voegen. Wanneer de ontsteking alleen in het vet aanwezig is, kan dit nog wel", aldus Meijer. De gevonden resultaten bleken te kunnen worden bevestigd in een groep van slanke en obese vrouwen, eigenschappen van het perivasculaire vet bleken gerelateerd aan de mate van vaatverwijding na toediening van insuline. Toekomstig onderzoek moet aantonen hoe deze kennis effectief kan worden toegepast bij mensen met overgewicht.
Mensen met overgewicht of obesitas krijgen vaak waarschuwingen over een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Echter, het noemen van risicopercentages zegt mensen niet veel. Heart Age, een online vragenlijst die de functionele leeftijd van het hartvaatstelsel als uitkomst heeft in vergelijking met de werkelijke leeftijd, slaagt er beter in om mensen duidelijk te maken dat het verstandig is hun leefstijl te verbeteren. Het is belangrijk om leefstijlinterventies te ontwikkelen voor mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Mensen met overgewicht of obesitas behoren tot die groep. Maar zij moeten wel zelf doordrongen zijn van de noodzaak hun leefstijl te verbeteren. En áls zij dat zijn, is het belangrijk dat ze daadwerkelijk overgaan tot het verbeteren van hun leefstijl. Hoe kunnen mensen met overgewicht of obesitas beter gemotiveerd worden om hun leefstijl te verbeteren? Nu krijgen zij vaak waarschuwingen met risicopercentages, zoals ‘mensen met overgewicht hebben een x aantal procent hoger risico op het krijgen van hart- en vaatziekten’. NatashaSoureti onderzocht een alternatieve risicoschatter; de zogenaamde Heart Age, Hartleeftijd. Dat is een vragenlijst op internet op basis waarvan het risico op hart- en vaatziekten wordt weergegeven in de vorm van een functionele leeftijd van het hartvaatstelsel. Deze Hartleeftijd wordt dan vergeleken met de werkelijke leeftijd van de persoon die de vragen beantwoordt en kan hoger of lager zijn. De Hartleeftijd hangt af van een aantal factoren zoals bloeddruk, cholesterolgehalte van het bloed en rookgedrag. Als degene die de vragenlijst invult een ongezonde leefstijl heeft, zal de Hartleeftijd hoger uitvallen dan de werkelijke leeftijd. Heart Age bleek veel beter te begrijpen en te beklijven bij mensen met een hoger risico op hart- en vaatziekten dan het noemen van een risicopercentage op hart- en vaatziekten. Soureti ontwikkelde ook een online programma bedoeld om mensen te helpen weerstand te bieden als zij in de verleiding komen om vet eten te consumeren. Bijvoorbeeld door het maken van concrete plannen en in te zetten bij moeilijke situaties. Eén van de hulpmiddelen daarbij was dat mensen via hun mobiele telefoon herhaaldelijk herinnerd werden aan hun goede voornemens. Het programma bleek te werken: de proefpersonen aten minder vet en als zij werden herinnerd aan hun voornemens, dan aten zij ook minder grote porties vet eten. De interventie in dit onderzoek bestreek een maand. Soureti pleit dan ook voor vervolgonderzoek waarbij de deelnemers aan het online programma over langere perioden worden gevolgd.
De verhouding tussen de kosten en de resultaten zijn gunstig bij chirurgische behandelingen (bariatrische chirurgie) tegen extreem overgewicht, mits ze worden gecombineerd met leefstijladviezen voor- en na de ingreep. Ze zijn dan doelmatiger dan alleen een leefstijlinterventie. Mensen die afvallen hebben namelijk op termijn minder zorg nodig, waardoor zorgkosten dalen. Bij patiënten met extreem overgewicht en diabetes type 2 kan diabetes na de combinatie van opereren en leefstijlaanpassingen verdwijnen. In dat geval kan bariatrische chirurgie zelfs kostenbesparend zijn. Dit blijkt uit een overzicht van het RIVM van internationale kosteneffectiviteitsstudies over bariatrische chirurgie. Hierbij moeten wel kanttekeningen worden gemaakt. In de onderzochte studies staat namelijk vaak niet goed beschreven wat de bijbehorende leefstijlinterventie inhoudt en waarmee ze precies zijn vergeleken. Verder is er nog weinig bekend over de gevolgen van de operatie op de lange termijn, zoals eventuele complicaties en of het gewichtsverlies blijvend is. Toekomstig gezondheidseconomisch onderzoek van bariatrische chirurgie zou deze langetermijneffecten beter moeten onderbouwen. Ook is het van belang om de kosten van ziekteverzuim door overgewicht in de studies mee te nemen. Tot slot is het essentieel dat de bariatrische chirurgie in de praktijk daadwerkelijk wordt gecombineerd met leefstijladviezen, zoals de Nederlandse richtlijn voorschrijft en de meeste onderzochte studies hebben verondersteld. Anders zal de effectiviteit van deze behandeling mogelijk minder gunstig zijn dan nu uit de literatuur blijkt. In Nederland stijgt het aantal mensen met extreem overgewicht (met een Body Mass Index van meer dan 40) en wordt steeds meer bariatrische chirurgie uitgevoerd. De meest gebruikte technieken zijn een maagband en een maagomleiding. Bij de eerste techniek wordt er een band om de maag geplaatst zodat deze minder voedsel kan verwerken. Bij de maagomleiding wordt een deel van de maag verwijderd en wordt het uiteinde van de maag op een andere plaats aan de dunne darm bevestigd. Hierdoor kan het lichaam minder voedingsstoffen opnemen.
Kinderen afkomstig uit immigrantengezinnen hebben vaker overgewicht en obesitas dan hun leeftijdsgenootjes. Dat is een van de conclusies uit een grootschalig onderzoek onder Europese schoolkinderen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vandaag online gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Pediatric Obesity. De studie werd in het voorjaar van 2010 uitgevoerd onder schoolkinderen van 10 tot 12 jaar in België, Griekenland, Hongarije, Nederland, Noorwegen, Slovenië en Spanje. In totaal deden 3.398 jongens en 3.727 meisjes mee. Uit de studie blijkt dat schoolkinderen afkomstig uit immigrantengezinnen doorgaans vaker overgewicht hebben dan andere kinderen. Dit is met name het geval in België en Nederland. In Griekenland is de situatie juist omgekeerd, daar zijn kinderen uit immigrantengezinnen juist iets minder vaak te dik dan hun klasgenoten, maar Griekse kinderen behoren dan ook tot de dikste van Europa. In het onderzoek is sprake van kinderen uit immigrantengezinnen als zij een ‘vreemde’ moedertaal hebben of wanneer tenminste een van beide ouders geboren is in een ander land. ‘We hebben verschillende mogelijke oorzaken gevonden voor het verschil in gewicht tussen kinderen uit immigrantengezinnen en hun klasgenoten’, zegt onderzoekscoördinator professor Johannes Brug van VU medisch centrum. ‘De consumptie van frisdrank is meestal hoger bij kinderen afkomstig uit immigrantengezinnen, en er is minder sprake van regelmatige maaltijden. Zo wordt het ontbijt vaker overgeslagen. Deze kinderen kijken ook meer televisie, doen minder aan sport en slapen minder. Daartegenover staat wel dat ze vaker naar school lopen of fietsen.’ ‘Om oorzaken aan te wijzen, moeten we niet alleen kijken naar verschillen in cultuur en leefstijl, maar ook verder onderzoek doen naar aspecten zoals opleidingsniveau, inkomen en toegang tot voorlichting over gezondheid’, zegt hij. ‘Kinderen van lager opgeleide ouders zijn vaker te dik, en in veel immigrantenfamilies zijn ouders lager opgeleid.’ ‘Overgewicht onder schoolkinderen komt overigens duidelijk vaker voor in Zuid-Europese dan in Noord-Europese landen’, benadrukt Brug. Binnen de afzonderlijke landen is er dan weer – een kleiner – verschil te zien tussen schoolkinderen uit immigrantengezinnen en de rest van de kinderen. ‘Kortom, nationale factoren zijn van grotere invloed op overgewicht bij kinderen dan afkomst. Kinderen uit immigrantengezinnen in Nederland zijn veel minder vaak te dik dan kinderen in bijvoorbeeld Griekenland.’ Het onderzoek ENERGY werd uitgevoerd met een subsidie van de Europese Commissie van €2.9 miljoen met als doel om een programma te ontwikkelen om kinderen van 10 tot 12 jaar te stimuleren minder zittend gedrag te vertonen. De resultaten van het ENERGY-onderzoek zijn gepubliceerd in het tijdschrift Pediatric Obesity: Kijk ook op www.projectenergy.eu
Het verbieden van tv-reclames voor fastfood kan zorgen voor een afname van het aantal kinderen met extreem overgewicht (obesitas). Dat zeggen onderzoekers van Lehigh University, City of New York Graduate Center en Georgia State University. Zij hebben jarenlang onderzoek gedaan naar mogelijke verbanden tussen fastfoodreclames en overgewicht. Overgewicht en obesitas bij kinderen is wereldwijd een groeiend probleem, met name in de Verenigde Staten. Volgens de onderzoekers zou een verbod op tv-reclames voor fastfood kunnen zorgen voor een afname van het aantal jonge kinderen met overgewicht van 10 procent. Ook het aantal te zware kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar zou met 12 procent kunnen afnemen.
Darmbacteriën blijken een rol te hebben bij het voorkomen van overgewicht. Een product dat zij maken als ze voedingsvezels afbreken remt de eetlust én zorgt ervoor dat bruin vetweefsel meer energie verbrandt. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum in het vooraanstaande tijdschrift Gut. Dat onze darmflora erg belangrijk is voor een goede gezondheid, raakt steeds algemener bekend. Een van de goede dingen die onze darmbacteriën doen is helpen bij het verteren van voedingsvezels. Daarbij produceren ze korte-ketenvetzuren die gunstig zijn voor de stofwisseling. “We weten dat slanke mensen meer verschillende soorten darmbacteriën hebben en dat die ook meer van die korte-ketenvetzuren maken”, licht dr. Yanan Wang toe. “Maar we wisten nog niet precies hoe die beschermen tegen overgewicht.” Wang onderzocht daarom de effecten van zo’n korte-ketenvetzuur - butyraat - bij muizen. “Toen we butyraat direct in de bloedbaan toedienden, was er geen effect op de stofwisseling”, vertelt ze. “Maar bij orale toediening was het effect er wel: de muizen bleven slanker dan een controlegroep. Dat wijst erop dat butyraat z’n werk doet via de nervus vagus, de zenuw die een rechtstreekse verbinding vormt tussen het spijsverteringskanaal en het brein.” Door precies te controleren hoeveel de muizen aten en hoeveel ze verbrandden, konden de onderzoekers vaststellen dat het gunstige effect van butyraat voor 70 procent te danken is aan een verminderde eetlust en voor 30 procent aan het activeren van bruin vet. “De bruine vetcellen in het lichaam slaan geen vet op, zoals de ‘gewone’ witte vetcellen dat doen, maar verbranden juist vetzuren tot warmte”, legt prof. dr. Patrick Rensen uit. “Mensen met meer of actiever bruin vet zijn daarom gemiddeld ook slanker.” Voedingsvezels zijn voornamelijk afkomstig uit de celwand van planten. Ze zitten bijvoorbeeld in groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, ontbijtgranen, peulvruchten en noten. Mensen kunnen voedingsvezels zelf niet afbreken, maar darmbacteriën dus wel. “We wisten al dat toediening van korte-ketenvetzuren de kans op overgewicht verkleint”, zegt Rensen. “Nu weten we dat dat niet alleen komt door een verzadigd gevoel, maar ook door het activeren van bruin vet.” De onderzoekers raden aan genoeg voedingsvezels te eten en denken daarnaast aan het gebruik van butyraat als voedingssupplement voor mensen met overgewicht. Dit onderzoek maakt deel uit van de door de Europese Unie gesubsidieerde RESOLVE-studie. Het artikel 'Butyrate reduces appetite and activates brown adipose tissue via the gut-brain neural circuit' is verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Gut.
Bron: LUMC
Jongere generaties doen het qua gezondheid alsmaar slechter dan hun voorgangers. Bij de meeste jongere generaties komt méér overgewicht, obesitas, diabetes en hoge bloeddruk voor dan bij voorgaande generaties. Daardoor zal met name het aantal mensen met obesitas onder volwassenen steeds hoger worden. Dit blijkt uit langlopend onderzoek van het RIVM en het UMC Utrecht onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo bleek dat mannelijke twintigers die na tien jaar follow-up dertigers waren geworden vaker overgewicht hadden ontwikkeld. Had aanvankelijk 40 procent overgewicht, tien jaar later was dat al naar 52 procent. Ernstig overgewicht onder vrouwen verdubbelde bij de jongste generaties. Diabetes komt vooral bij mannen vaker voor. Hoge bloeddruk neemt toe bij mannen en vrouwen.
“Artrose is niet puur een probleem van het kraakbeen zelf”, zegt promovenda Lobke Gierman. Een belangrijke rol is weggelegd voor ontstekingsfactoren. En bij de een raken die eerder verhoogd dan bij de ander. “Vroeger dachten we dat artrose ontstaat door slijtage van de gewrichten. Dat klopt met de waarneming dat de ziekte vaak voorkomt bij ouderen en mensen met overgewicht; hun kniegewrichten zouden lijden onder de extra kilo’s”, aldus Lobke Gierman. Maar ook de gewrichten in handen van mensen met overgewicht zijn vaak aangedaan, wat niet verklaard kan worden door mechanische belasting. “We denken daarom nu heel anders over artrose. Een milde ontstekingsreactie veroorzaakt door het overgewicht is waarschijnlijk belangrijk, vooral aan het begin van de ziekte.” Het idee is nu dat het vetweefsel van mensen met overgewicht permanent licht ontstoken is. De ontstekingscellen die daarbij actief worden kunnen ook in de gewrichten schade veroorzaken. Maar alleen cholesterol lijkt ook al een negatief effect te hebben. “Bij muizen die we een cholesterolrijk dieet gaven zagen we een milde vorm van artrose, ook als ze hetzelfde gewicht hadden als hun soortgenoten op een normaal dieet. Dit kwam waarschijnlijk door de ontsteking.” Wanneer de muizen behandeld werden met een statine, een cholesterolverlager die ook een ontstekingsremmende werking heeft, kwam er minder artrose voor bij beide groepen. Voor mensen gaat misschien hetzelfde wel op: er is een associatie tussen het slikken van statines en het minder voorkomen van artrose. “Maar het is te vroeg om mensen met artrose statines te geven. Om te kijken of statines helpen tegen artrose is gericht onderzoek nodig”, aldus Gierman. Ook genen spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van artose. Sommigen zijn door hun aanleg bijvoorbeeld gevoeliger voor de negatieve effecten van een vet- of cholesterolrijk dieet dan anderen. Zij ontwikkelen het metabool syndroom: een reeks metabole veranderingen, zoals ongevoeligheid voor insuline en een verstoorde vetzuurhuishouding. Uit onderzoek blijkt dat mensen met het metabool syndroom ook meer kans hebben op artrose. Ontstekingsfactoren spelen hierbij weer een centrale rol, denkt Gierman, die een interessante ontdekking deed bij een kleine groep muizen. “Sommige muizen reageerden op een vetrijk dieet met heel hoge ontstekingsfactoren. Deze dieren hadden veertig weken later veel vaker artrose dan de muizen die minder heftig reageerden op vetrijk voedsel. Of dit ook voor mensen geldt weten we niet. Dat is lastig te onderzoeken.” Lobke Gierman (1983) promoveerde op 18 juni 2013 op het proefschrift Inflammation: a link between metabolic syndrome and osteoarthritis? Zij zet het onderzoek naar artrose momenteel voort als wetenschappelijk medewerker op de afdeling Metabolic Health Research van TNO te Leiden. Artrose is een progressieve ziekte waarbij het kraakbeen tussen de gewrichten verdwijnt. Hierdoor ontstaat pijn, stijfheid en bewegingsbeperking. In Nederland hebben naar schatting zo’n 1,2 miljoen mensen een vorm van artrose. Hoe ouder, hoe meer kans op de ziekte, hoewel het risico na vanaf het tachtigste levensjaar weer iets afneemt. De heilige graal in het onderzoek naar artrose is een remedie tegen de progressie. Nu bestaat behandeling uit het geven van pijnstillers en in een gevorderd stadium gewrichtsvervanging.
De groei van het gewicht naar lengte tussen het 2e en 6e levensjaar is een sterkere voorspeller voor overgewicht dan de groei in andere leeftijdsintervallen. Dit concludeert Marlou de Kroon in haar promotieonderzoek, Terneuzen Onderzoek naar Preventie, waarop ze op 21 september promoveert. Als belangrijkste onderzoeksresultaten vond De Kroon dat van de onderzochte jongvolwassenen 8% een sterk verhoogde kans op ouderdomsdiabetes en hart- en vaatziekten ('metabool syndroom') heeft. De groei van het gewicht naar de lengte (BMI) tussen het 2e en 6e levensjaar is een sterke voorspeller voor overgewicht en gerelateerd metabool syndroom. Hoe langer de borstvoedingsduur, hoe lager de BMI en middelomtrek (buikomvang) op jongvolwassen leeftijd. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op gegevens van het Terneuzen Geboorte Cohort, geboren in 1977-1986. Gegevens over borstvoedingsduur en alle groeigegevens zijn verzameld door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). In 2004-2005 zijn de jongvolwassenen uitgenodigd voor het vervolgonderzoek in het kader van TOP. De JGZ heeft als taak de gezondheid van de Nederlandse jeugd te bewaken en om ziekten te voorkómen. Zij heeft goede resultaten geboekt met het terugdringen van infectieziekten, ondervoeding en wiegendood. Nu wordt ze geconfronteerd met welvaartsziekten. Vooral een stijging van de BMI tussen het 2e en 6e levensjaar vormt, al vóórdat sprake is van overgewicht, een risico voor het ontstaan van 'metabool syndroom'. De JGZ kan deze BMI- stijging signaleren met een, in dit onderzoek ontwikkeld en veelbelovend predictie-instrument. Ook vóór het 2e levensjaar kan de JGZ een belangrijke rol spelen in de preventie van overgewicht, bijvoorbeeld door het stimuleren van borstvoeding. Borstgevoede zuigelingen zijn als jongvolwassene minder vet. Iedere maand borstvoeding betekent 0.6 cm minder buikomvang: 6 maanden borstvoeding scheelt al snel twee gaatjes in de rok- of broekriem.
Hartspierweefsel verandert door hoge bloeddruk en overgewicht. Dat zegt J. Vernooij van de Universiteit Utrecht. Hij deed onderzoek naar de invloed van hoge bloeddruk en overgewicht op verdikking van de hartspier. Schade door hoge bloeddruk kan op meerdere plaatsen in het lichaam voorkomen. Volgens Vernooij neemt de kans op nieuwe vaatziekten sterk toe als op meer plaatsen schade wordt gevonden. Hoge bloeddruk komt voor bij 42 procent van de Nederlanders en speelt een rol bij twee derde van de beroertes en de helft van de hartinfarcten. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van hoge bloeddruk. Maar bij patiënten met vaatziekten komen overgewicht en hoge bloeddruk minder vaak samen voor.
De groei van het gewicht naar lengte tussen 2e en 6e levensjaar is een sterkere voorspeller voor overgewicht dan de groei in andere leeftijdsintervallen. Dit concludeert Marlou de Kroon in haar promotieonderzoek, Terneuzen Onderzoek naar Preventie, waarop ze op 21 september promoveert bij VUmc. Als belangrijkste onderzoeksresultaten vond De Kroon dat van de onderzochte jongvolwassenen 8% een sterk verhoogde kans op ouderdomsdiabetes en hart- en vaatziekten (’metabool syndroom’) heeft. De groei van het gewicht naar de lengte (BMI) tussen het 2e en 6e levensjaar is een sterke voorspeller voor overgewicht en gerelateerd metabool syndroom. Hoe langer de borstvoedingsduur, hoe lager de BMI en middelomtrek (buikomvang) op jongvolwassen leeftijd. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op gegevens van het Terneuzen Geboorte Cohort, geboren in 1977-1986. Gegevens over borstvoedingsduur en alle groeigegevens zijn verzameld door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). In 2004-2005 zijn de jongvolwassenen uitgenodigd voor het vervolgonderzoek in het kader van TOP. De JGZ heeft als taak de gezondheid van de Nederlandse jeugd te bewaken en om ziekten te voorkómen. Zij heeft goede resultaten geboekt met het terugdringen van infectieziekten, ondervoeding en wiegendood. Nu wordt ze geconfronteerd met welvaartsziekten. Vooral een stijging van de BMI tussen het 2e en 6e levensjaar vormt, al vóórdat sprake is van overgewicht, een risico voor het ontstaan van ‘metabool syndroom’. De JGZ kan deze BMI stijging signaleren met een in dit onderzoek ontwikkeld en veelbelovend predictie instrument. Ook vóór het 2e levensjaar kan de JGZ een belangrijke rol spelen in de preventie van overgewicht bijvoorbeeld door het stimuleren van borstvoeding. Borstgevoede zuigelingen zijn als jongvolwassene minder vet. Iedere maand borstvoeding betekent 0.6 cm minder buikomvang: 6 maanden borstvoeding scheelt al snel twee gaatjes in de rok- of broekriem!
Om meer zicht te krijgen in de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht, beveelt het RIVM het volgende aan: 1) Vanaf medio 2012 starten met epidemiologische analyses in EPIC-NL voor het bepalen van het verband tussen nachtwerk en de drie genoemde gezondheidsproblemen; 2) Vanaf begin 2012 starten met epidemiologische analyses in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) voor het bepalen van het verband tussen nachtwerk en HVZ en overgewicht; 3) Vorm een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' tussen 2 langlopende cohorten (EPIC-NL en MCS) en drie recent gestarte cohorten (Nightingale, AMIGO en LRGP); 4) Inventariseer de mogelijkheden om een extra vragenlijst over nachtwerken binnen het recent gestarte cohort Lifelines en het Doetinchem cohort uit te zetten om ook daar de noodzakelijke informatie te achterhalen. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen na een inventarisatie van Nederlandse cohorten met informatie over nachtwerk en gezondheid. Dit briefrapport bouwt voort op de literatuurstudie naar de gezondheidseffecten van nachtwerk (Rodenburg et al., 2011). In het onderhavige briefrapport is een overzicht verstrekt van negen Nederlandse cohorten die gegevens (kunnen) bevatten over nachtwerk en gezondheid. Daarbij is een selectie gemaakt van een drietal gezondheidsproblemen: borstkanker, HVZ en overgewicht. Er zijn vijf langlopende cohorten en vier recent gestarte cohorten geïdentificeerd. Op de korte termijn leent EPIC-NL zich voor epidemiologische analyses naar de relatie tussen nachtwerk en de betreffende gezondheidsaandoeningen, rekening houdend met mogelijke verstorende factoren. Tevens kan de jaarlijkse survey onder Nederlandse werknemers (NEA) gebruikt worden voor epidemiologische analyses naar de relatie tussen nachtwerk en HVZ en overgewicht. Het analyseren van de gegevens in EPIC-NL en NEA heeft als toegevoegde waarde om de gevonden resultaten in elk databestand te kunnen verifiëren. De aanbeveling om een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' te vormen tussen een vijftal cohorten heeft als uniek doel om in de toekomst relevante analyses naar nachtwerk en gezondheidsproblemen uit te voeren onder een omvangrijke en heterogene groep personen. Op de middellange termijn (5-10 jaar) zal een aanzienlijke hoeveelheid extra informatie beschikbaar komen vanuit de recent gestarte cohorten, waaronder Nightingale, AMIGO, LRGP en mogelijk Lifelines. Omdat informatie over nachtwerk momenteel bij Lifelines en de Doetinchem cohort studie ontbreekt, behoort het tot de aanbeveling deze informatie alsnog te verzamelen.
Overzicht van preventieve interventies uit de leeflijnen Tabakspreventie, Integraal alcoholbeleid, Overgewicht en Depressiepreventie
Van een minderheid van de interventies voor lokaal gezondheidsbeleid is bewezen dat ze bijdragen aan het terugdringen van roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht en depressie. Van de meeste interventies is dit niet bekend. Dit blijkt uit een literatuuronderzoek van het RIVM dat in opdracht van het ministerie van VWS is uitgevoerd. Sinds 2007 bestaan handleidingen voor lokaal gezondheidsbeleid. Onderdeel hiervan zijn overzichten van de beschikbare maatregelen die de leefstijl preventief verbeteren. Gemeenten kunnen kiezen welke interventies zij hieruit aanbieden. In het onderzoek zijn gegevens over effectiviteit en kosteneffectiviteit van preventieve leefstijlinterventies uit Nederlands en buitenlands onderzoek verzameld. De meeste interventies die in Nederlandse gemeenten worden aangeboden, zijn niet onderzocht of in onderzoek met voldoende bewijskracht. Of deze interventies er daadwerkelijk aan bijdragen dat roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht en depressie op lange termijn afnemen is niet bekend. Bovendien was er zeer weinig informatie beschikbaar over de kosteneffectiviteit van de interventies. De (kosten)effectiviteit van preventieve interventies zou meer voorop kunnen staan bij lokaal beleid en in de praktijk. In de nieuwe interventieoverzichten die eind 2010 als onderdeel van de Handleiding Gezonde Gemeente verschijnen is hier al meer aandacht voor. Voor effectieve gezondheidsbevordering op lokaal niveau moet echter ook voldaan worden aan praktische randvoorwaarden, zoals voldoende begeleiders en deelnemers onder de doelgroep tegen acceptabele kosten. Meer onderzoek naar langetermijneffecten van leefstijlinterventies op risicofactoren of ziekte is nodig.
Familieleden met overgewicht van patiënten met diabetes type 2 hebben een verhoogd risico om zelf diabetes te ontwikkelen. Om dat risico te verlagen ontwikkelde Wieke Heideman voor hen een kort leefstijlprogramma, DiAlert. De cursus bleek kansrijk, omdat de middelomtrek van de deelnemers van DiAlert kleiner werd en hun bloeddruk verbeterde. Een speciale cursus voor mensen met een Turkse achtergrond, onder wie vaak diabetes voorkomt, bleek ook veelbelovend. Heideman promoveert 30 oktober. Heideman en haar collega's ontwikkelden en evalueerden een kort leefstijleducatieprogramma, genaamd DiAlert. Dat programma bestaat uit twee interactieve bijeenkomsten van tweeëneenhalf uur en geeft informatie over oorzaken van diabetes type 2 en bespreekt praktische adviezen voor het aanpassen van leefstijl. Het doel van DiAlert is familieleden van patiënten met diabetes type 2 te helpen hun gewicht te verminderen om zo hun risico op diabetes te verlagen. Aan het onderzoek deden 96 mensen mee: ongeveer de helft volgde DiAlert en de andere helft bestond uit een controlegroep, die alleen schriftelijke informatie kreeg. De resultaten van het onderzoek zijn kansrijk, omdat de middelomtrek van de deelnemers aan DiAlert verkleinde en de systolische (bovendruk) bloeddruk verbeterde. Ook verloren meer deelnemers aan DiAlert 5% van hun startgewicht dan deelnemers uit de controlegroep, bleek uit een meting na 9 maanden. Het gemiddelde gewicht van de deelnemers in beide groepen bleef echter gelijk. Omdat overgewicht en diabetes vaak voorkomen onder Nederlanders met een Turkse achtergrond, paste Heideman DiAlert aan, en onderzocht zij of deze versie geschikt was voor deze doelgroep. Dat bleek het geval, echter wel met intensieve begeleiding van de bijeenkomsten in de vorm van Turkse vertaling en meer persoonlijke aandacht. Verder onderzoek naar de effectiviteit van deze Turkse versie is nog wel nodig. Welbekende risicofactoren voor diabetes type 2 zijn een ongezonde leefstijl , overgewicht en ouderdom. Daarnaast hebben familieleden van patiënten met diabetes type 2 een verhoogd risico om zelf diabetes te ontwikkelen. Er zijn mogelijkheden om het risico op diabetes type 2 te verlagen. Onderzoek naar preventie van diabetes type 2 toont aan dat leefstijlverbeteringen en afvallen de kans verlaagt en dit geldt ook voor mensen met diabetes in hun familie. Met een relatief korte cursus kan DiAlert deze mensen hierbij ondersteunen.
Bewegen belangrijker dan gezond gewicht op hogere leeftijd. Ouderen met overgewicht hebben meer baat bij beweging, dan het hebben van een gezond gewicht. Voldoende lichamelijke inspanning alleen kan het risico op hart- en vaatziekten verkleinen. Die conclusie trekken onderzoekers van het Erasmus MC op basis van gegevens van het bevolkingsonderzoek ERGO uit Rotterdam. Zij publiceerden het onderzoek deze week in het wetenschappelijke tijdschrift European Journal of Preventive Cardiology. Dat overgewicht en obesitas het risico op hart- en vaatziekten vergroten, is inmiddels bekend en de meeste mensen krijgen dan ook het advies om af te vallen. “Maar bij 65 plussers ligt dit genuanceerder. In onze studie vinden we dat bewegen op hogere leeftijd belangrijker is, dan het hebben van een gezond gewicht als we kijken naar het risico op hart- en vaatziekten”, zegt Chantal Koolhaas van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC. “Zelfs ouderen met een gezond gewicht kunnen het risico verkleinen door dagelijks voldoende te bewegen. Het gaat dan niet eens zozeer om intensief bewegen, maar om de dagelijkse huishoudelijke zaken zoals fietsen, wandelen of tuinieren.” De onderzoekers volgden gedurende 15 jaar meer dan 5.000 ouderen van gemiddeld 70 jaar. Ze keken onder andere naar hun gewicht, leefstijl, voeding en eventuele erfelijke hart- en vaatziekten. 16 procent van deze ouderen werd in de loop van de tijd ziek, maar de onderzoekers vonden bij deze hart- en vaatpatiënten geen direct verband met hun gewicht, wel bij lichamelijke inspanning. Koolhaas: “Bij mensen met overgewicht zien we dat het risico op een hartaanval of beroerte verdwijnt zodra ze ongeveer vier uur per dag aan lichaamsbeweging doen. Van de te zware ouderen die ongeveer twee uur per dag bewogen, werd één op de drie ziek.” De onderzoekers benadrukken dat deze conclusies niet zonder meer van toepassing zijn op andere leeftijdsgroepen. De wetenschappelijke publicatie is terug te vinden op de website van European Journal of Preventive Cardiology.
Bron: Erasmus MC
De opname van galzouten in de darm, van belang voor de vetopname, kan beïnvloed worden door de darmflora. Ook heeft de vermindering van bepaalde bacteriesoorten een negatief effect op de suikerstofwisseling bij mensen met overgewicht. Dat zijn twee van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Carolien Out. De resultaten benadrukken het belang van gebalanceerde darmflora, en kunnen helpen om ontregeling in de stofwisseling te voorkomen of verminderen. Het ‘metabole syndroom’ is de naam die artsen gebruiken voor een combinatie van extreem overgewicht, hoge bloeddruk, verstoring van de vetstofwisseling en suikerziekte. Omdat steeds meer mensen te zwaar worden, zijn artsen op zoek naar manieren om deze ontregelingen in de stofwisseling te behandelen en, liever nog, te voorkomen. Het onderzoek van Out borduurt voort op de recente ontdekking dat galzouten, door binding aan receptoren, een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de stofwisseling. Galzouten staan erom bekend dat ze het lichaam helpen om vetten op te nemen. De promovenda ontdekte dat de receptor Lrh1 betrokken is bij het regelen van de galzout- en vetstofwisseling. Door medicijnen te ontwikkelen die deze receptor activeren, zou het in de toekomst mogelijk kunnen zijn om invloed uit te oefenen op een verstoorde galzout- en vetstofwisseling, zoals een hoog cholesterol. Ook ontdekte Out dat een vermindering van bepaalde soorten bacteriën in de darmen ertoe leidt dat de darmen meer eiwitten aanmaken om galzouten opnieuw te kunnen opnemen. Die heropname heeft een nadelig effect op de productie van nieuwe galzouten. Tot slot concludeert Out dat bacteriën in de darm ook invloed uitoefenen op de suikerstofwisseling. Mensen met overgewicht die een week lang een antibioticakuur volgden, bleken een veranderde samenstelling van de darmflora te ontwikkelen, met negatieve gevolgen voor de suikerstofwisseling. Carolien Out (1988) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en verrichtte haar promotieonderzoek bij het Center for Liver, Digestive and Metabolic Diseases van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG. Out werkt als coassistent in de Isala Klinieken in Zwolle.
Vetweefsel verandert de hoeveelheden adipokinen in het lichaam en die hebben weer effect op artrose. Dat zegt onderzoeker E. Yusuf van het LUMC. Mensen met overgewicht lopen meer kans op artrose, ook wel gewrichtsslijtage genoemd. Gedacht werd dat de extra kilo’s voor mechanische schade zorgen. Maar mensen met overgewicht hebben niet alleen vaker artrose in hun knie- en heupgewrichten, maar ook in hun handen. Volgens Yusuf produceert vetweefsel adipokinen. Ook bestudeerde hij drie van de vijftig soorten adipokinen bij mensen met artrose. Zo ontdekte hij bij een van de drie bestudeerde adipokinen, adiponectine, een interessant effect. Mensen met overgewicht hebben daar juist minder van. En hoe minder adiponectine, hoe ernstiger de artrose na zes jaar, zo blijkt.
Door beweging herstelt de gevoeligheid van de zenuwen die zorgen voor een voldaan gevoel na eten. Dat zeggen onderzoekers van de University of Campinas in Brazilië. Wanneer mensen veel vet eten, gaan de zenuwen die aan de hersenstructuur hypothalamus doorgeven hoe vol de maag zit, minder goed werken. Dat kan de kans vergroten dat ze een oncontroleerbare eetlust krijgen. Dit kan leiden tot obesitas, oftewel ernstig overgewicht. Knaagdieren met overgewicht kregen in het onderzoek flink wat beweging. Daardoor gingen ze meer eiwitten aanmaken die een signalerende rol spelen bij het verzadigingsgevoel in de hersenen. De knaagdieren aten daarna minder. Overgewicht ontstaat door veranderde eetgewoonten en gebrek aan beweging.
Overgewicht blijkt de kans op een miskraam te vergroten. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Sheffield, Engeland. Ernstig overgewicht is een snel groeiend probleem wereldwijd. Daarmee wordt ook het aantal vrouwen dat te zwaar is gedurende de vruchtbare leeftijd groter. Uit analyse van de gegevens uit zestien studies komt naar voren dat vrouwen die ernstig overgewicht hebben 67 procent meer kans hebben op een miskraam. Dat risico blijkt nog hoger te liggen wanneer de vrouw extra medische behandeling nodig heeft gehad om zwanger te kunnen raken.
Tot slot laat het onderzoek zien dat roken het tegenovergestelde effect heeft van overgewicht. Doordat rokers gemiddeld jonger sterven, leven ze minder jaren met lichamelijke beperkingen. Rokende mannen en vrouwen leven respectievelijk 1,3 en 1,4 jaar minder met beperkingen dan mannen en vrouwen die nooit gerookt hebben. Wie oud wil worden, moet dus stoppen met roken, maar hoeft niet te gaan lijnen. Wie oud wil worden en lang gezond wil blijven, moet bovendien op zijn BMI letten. Mieke Reuser: "Voor de betaalbaarheid van de zorg is niet roken, maar overgewicht het probleem. Van roken ga je dood, door overgewicht en zwaarlijvigheid word je afhankelijk van anderen." Trefwoord: rookverslaving
Medewerkers die op de werkvloer een ‘blended’ leefstijlprogramma aangeboden krijgen, gaan gezonder leven, verliezen gewicht en worden mentaal fitter. Werkend Nederland moet straks tot zijn 67e doorwerken, maar vertoont evenals niet-werkend Nederland ongezond gedrag: roken, drinken, verkeerd eten, te weinig bewegen, te veel stress. Met als gevolg welvaartsaandoeningen als overgewicht, hoge bloeddruk en diabetes. Hoe zorgen werkgevers dat hun werknemers tot hun pensioen gezond, vitaal én aan het werk blijven? Bedrijfsarts en wetenschappelijk onderzoekster Tessa Kouwenhoven-Pasmooij van het Erasmus MC heeft het antwoord. Als medewerkers een ‘blended’ leefstijlprogramma volgen waarin e-health, online leefstijl games en persoonlijke coaching worden gecombineerd én op maat gesneden, gaan ze gezonder leven, verliezen ze gewicht en worden ze mentaal fitter. Kouwenhoven, werkzaam bij de Arbodienst van het Erasmus MC, implementeerde twee blended leefstijlprogramma’s en testte het effect onder andere bij honderden medewerkers van de Nationale Politie, Defensie en haar eigen Erasmus MC. Ze deed dat in samenwerking met de afdeling Epidemiologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg (MGZ) en het Centrum Gezond Gewicht. In de eerste studie vergeleek ze twee groepen werknemers die risico lopen op chronische ziekte, door overgewicht, roken, ongezonde voeding, slecht slapen, te weinig bewegen, of een combinatie hiervan. De ene groep volgde zelfstandig het online leefstijlprogramma Perfect Fit, dat na invoering van allerlei persoonlijke gegevens met een leefstijladvies op maat kwam. De andere groep volgde hetzelfde programma, maar kreeg daarbij hulp van een coachende bedrijfsarts, die de deelnemer de helpende hand bood bij het wegnemen van drempels om fysiek en mentaal fit te worden. Uit deze studie bleek dat de combinatie van het leefstijlprogramma én de motiverende gesprekken het beste werkt. Werknemers uit beide groepen vertoonden na twaalf maanden gezonder gedrag, maar wanneer ze ook coaching kregen, lag dat percentage hoger en nam ook het gewicht af. In de tweede studie bekeek Kouwenhoven het effect van de online ‘serious game’ Reis je Fit, waarbij deelnemers met overgewicht in twee teams werden ingedeeld die met elkaar een competitie aangingen. Inzet was zoveel mogelijk bewegen. Met de geregistreerde bewegingen waren punten te verdienen. “De deelnemers bleken buitengewoon fanatiek te worden van het competitieve element en bewogen allemaal meer dan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid”, zag Kouwenhoven. “Ze verloren gemiddeld zes kilo lichaamsgewicht. Hun buikomvang nam met bijna zes centimeter af. En dat dus grotendeels op eigen kracht met steun van collega’s. Door optimaal gebruik van de digitale mogelijkheden kost de gidsende inbreng van de arts weinig tijd. Maar het rendement is groot.” Als bedrijven dus deze blended gezondheidsprogramma’s op de werkvloer aanbieden, kan ziekteverzuim worden teruggedrongen. De Arbodienst van het Erasmus MC is hier al mee begonnen. “Bedrijven zijn gebaat bij een goede inzetbaarheid van hun medewerkers. De medewerker profiteert van een fitter gevoel tijdens zijn werk, maar zeker ook daarbuiten.” Tessa Kouwenhoven-Pasmooij promoveert op 28 november op haar onderzoek ‘PerfectFit@Work’ aan het Erasmus MC.
Bron: EUR
Inactieve ouderen met overgewicht hebben baat bij een programma dat bewegen stimuleert, zo blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Na drie maanden gebruik van Philips DirectLife, een internetprogramma in combinatie met een activiteitsmeter en online coaching, was de dagelijkse hoeveelheid beweging significant gestegen. Bovendien daalde het gewicht, de buikomtrek en het vetpercentage aanzienlijk ten opzichte van de controlegroep. De ouderen die het programma kregen aangeboden, vertoonden na drie maanden ook gunstigere bloedsuikerwaarden. De onderzoekers publiceerden hun resultaten in het Journal of Medical Internet Research. Voor dit onderzoek lieten de LUMC’ers 235 mensen tussen de 60 en 70 jaar oud met een inactieve leefstijl en overgewicht (gemiddelde BMI van 29) aan de slag gaan met het programma. De helft van deze groep fungeerde in eerste instantie als controlegroep. De zestigers namen drie maanden deel aan het beweegprogramma en droegen daarvoor een klein apparaatje bij zich, bijvoorbeeld in hun broekzak, dat precies bijhield hoeveel ze bewogen. Die bewegingsmonitor was vervolgens van minuut tot minuut uit te lezen op de pc en op basis daarvan werd een doel gesteld om de activiteit te verhogen. Een online coach gaf via persoonlijke e-mails feedback op de activiteit en tips en adviezen om meer te bewegen. De ouderen die met het programma werkten, bleken na drie maanden per dag 11 minuten meer matige tot flinke inspanning per dag te leveren dan de controlegroep. Ze verloren gemiddeld 1,5 kg lichaamsgewicht, de tailleomvang nam met 2,3 cm af en het vetpercentage daalde met 0,6 procent. Ook de bloedwaarden verbeterden: zowel insuline als Hba1c daalden significant vergeleken met de controlegroep, wijzend op een verbeterde suikerhuishouding. “We kunnen op deze manier ook inactieve ouderen met overgewicht, die bekend staan als een moeilijk te bereiken groep, een gezondere leefstijl aanreiken”, zegt onderzoeker drs. Carolien Wijsman, die het onderzoek coördineerde (LUMC). De huidige onderzoeksgroep was geselecteerd op motivatie om meer te gaan bewegen. Ook moesten de deelnemers in het dagelijks leven al gebruikmaken van internet. “Dat geldt wellicht niet voor andere ouderen, maar ik denk dat dit soort digitale programma’s goedkoop en gemakkelijk kunnen bijdragen aan een betere gezondheid voor een steeds grotere groep ouderen”, aldus projectleider en internist Dr. Simon Mooijaart (LUMC). De studie werd samen met VUmc uitgevoerd binnen het Netherlands Consortium for Healthy Ageing (www.healthy-ageing.nl), een samenwerking tussen onderzoeksinstanties en bedrijfsleven gericht op een betere gezondheid voor ouderen. Link naar open access article: http://www.jmir.org/2013/11/e233/
Bewegen belangrijker dan gezond gewicht op hogere leeftijd. Ouderen met overgewicht hebben meer baat bij beweging, dan het hebben van een gezond gewicht. Voldoende lichamelijke inspanning alleen kan het risico op hart- en vaatziekten verkleinen. Die conclusie trekken onderzoekers van het Erasmus MC op basis van gegevens van het bevolkingsonderzoek ERGO uit Rotterdam. Zij publiceerden het onderzoek deze week in het wetenschappelijke tijdschrift European Journal of Preventive Cardiology. Dat overgewicht en obesitas het risico op hart- en vaatziekten vergroten, is inmiddels bekend en de meeste mensen krijgen dan ook het advies om af te vallen. “Maar bij 65 plussers ligt dit genuanceerder. In onze studie vinden we dat bewegen op hogere leeftijd belangrijker is, dan het hebben van een gezond gewicht als we kijken naar het risico op hart- en vaatziekten”, zegt Chantal Koolhaas van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC. “Zelfs ouderen met een gezond gewicht kunnen het risico verkleinen door dagelijks voldoende te bewegen. Het gaat dan niet eens zozeer om intensief bewegen, maar om de dagelijkse huishoudelijke zaken zoals fietsen, wandelen of tuinieren.” De onderzoekers volgden gedurende 15 jaar meer dan 5.000 ouderen van gemiddeld 70 jaar. Ze keken onder andere naar hun gewicht, leefstijl, voeding en eventuele erfelijke hart- en vaatziekten. 16 procent van deze ouderen werd in de loop van de tijd ziek, maar de onderzoekers vonden bij deze hart- en vaatpatiënten geen direct verband met hun gewicht, wel bij lichamelijke inspanning. Koolhaas: “Bij mensen met overgewicht zien we dat het risico op een hartaanval of beroerte verdwijnt zodra ze ongeveer vier uur per dag aan lichaamsbeweging doen. Van de te zware ouderen die ongeveer twee uur per dag bewogen, werd één op de drie ziek.” De onderzoekers benadrukken dat deze conclusies niet zonder meer van toepassing zijn op andere leeftijdsgroepen. De wetenschappelijke publicatie is terug te vinden op de website van European Journal of Preventive Cardiology.
Bron: EUR
Ongeveer 40% van de volwassen patiënten die een operatie ondergaat heeft twee of meer leefstijlrisicofactoren, zoals overgewicht, roken of overmatig alcohol gebruik. Deze factoren kunnen leiden tot complicaties tijdens de ingreep en tot vertraagd herstel. Deze patiënten vallen, volgens de onderzoekers Christa Boer en Willie Scharwächter beiden van VU medisch centrum, tussen de wal en het schip. Door gebrek aan tijd en geld bestaan er nauwelijks mogelijkheden om de patiënt te ondersteunen bij het verbeteren van de gezondheid voor de operatie. De onderzoekers pleiten daarom voor meer begeleiding en preventie. Zorgverzekeraars zouden hier budget voor beschikbaar moeten stellen. De afdeling anesthesiologie van VUmc doet al enige tijd onderzoek naar het voorkomen van gezondheidsrisico"s bij te opereren patiënten binnen het project "Gezond Opereren". Het project beoogt tijdens en na de operatie de risico"s terug te dringen die het gevolg zijn van een ongezonde leefstijl. Bij 1228 volwassen patiënten die de anesthesioloog voor een preoperatieve risico screening bezochten is onderzocht of zij last hebben van overgewicht, hoge bloeddruk en/of diabetes en of zij roken en overmatig alcohol en/of drugs gebruiken. Daarnaast werd geëvalueerd of patiënten voldoende lichamelijk actief zijn. Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van de patiënten geen weet heeft van het eigen overgewicht en de te hoge bloeddruk. De onderzoekers pleiten daarom voor meer preventieve maatregelen in de vorm van voorlichting en het begeleiden van patiënten voorafgaand aan de ingreep. Scharwächter: "Een operatieve ingreep kan een belangrijke motivator zijn voor het starten met een gezonde leefstijl. Het terugdringen van de risico"s kan tevens gunstige gevolgen hebben op het beloop van de operatie en de gezondheid van de patiënt op langere termijn. Zo kan het stoppen met roken een paar weken voor de ingreep de conditie al aanmerkelijk verbeteren. Het mes snijdt zo aan twee kanten: enerzijds kunnen de operatierisico"s en de opnameduur worden teruggebracht en anderzijds biedt het de patiënt kans op gezondheidswinst op langere termijn." Het is helaas de vraag of er in de nabije toekomst geld beschikbaar wordt gesteld om patiënten te kunnen begeleiden in het verbeteren van hun gezondheid. Scharwächter is om die reden begonnen om meer belangstelling voor preventie te genereren bij zowel zorgverzekeraars als andere subsidieverstrekkers.
Matige dikkerds leven even lang als mensen met een normaal gewicht. Maar ze leven aanzienlijk langer met beperkingen. Alleen ernstige zwaarlijvigheid (een BMI van 35 of meer) verhoogt sterfte. Dat blijkt uit onderzoek van demograaf Mieke Reuser. Zij promoveert op 28 oktober aan de Rijksuniversiteit Groningen. Reuser: "Wie oud wil worden, hoeft niet te gaan lijnen. Wie gezond oud wil worden, moet wél op zijn BMI letten." In de twintigste eeuw is de levensverwachting in West-Europa, de Verenigde Staten en Japan met ongeveer dertig jaar toegenomen. De laatste decennia is deze winst vooral te danken aan lagere sterfte op hoge leeftijd. We worden met zijn allen veel ouder. Maar hebben we ook veel meer "goede jaren", jaren zonder ziekten en beperkingen? Daarnaar was, gek genoeg, nog niet veel onderzoek gedaan. Demograaf Mieke Reuser van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) analyseerde de gegevens uit de Amerikaanse Health and Retirement Study van zo"n 30.000 Amerikanen, van wie de gezondheid tussen 1992 en 2004 nauwkeurig gevolgd werd. Het meest verrassende resultaat is dat overgewicht en matige zwaarlijvigheid niet leiden tot oversterfte. Levensverwachting bij overgewicht (BMI 25-29.9) is voor mannen zelfs significant hoger dan bij laag normaal gewicht (BMI 18.5-22.9). Alleen ernstige zwaarlijvigheid (BMI 35 of meer) verhoogt sterfte en verlaagt dus de levensverwachting. Matig zwaarlijvige mannen leven gemiddeld twee jaar langer met beperkingen na hun 55ste dan mannen met normaal gewicht. Voor vrouwen is dat verschil maar liefst 3,2 jaar. Aangezien het percentage mensen met ernstige zwaarlijvigheid relatief klein is, zelfs in de Amerikaanse situatie, is het effect op de levensverwachting van de totale bevolking gering. Mieke Reuser: "De VS bieden een blik in onze eigen toekomst. Ook in Europa worden we steeds dikker, maar we worden er niet minder oud om. Dit leidt tot een enorme toename in de zorgkosten. Willen we de zorg betaalbaar houden, dan moeten we overgewicht en zwaarlijvigheid tegengaan." Uit het onderzoek blijkt verder dat hoger opgeleiden langer leven, en minder lang lijden onder fysieke en cognitieve beperkingen. Hoogopgeleide mannen van 55 jaar oud leven gemiddeld nog 1,1 jaar met cognitieve beperkingen, laagopgeleide mannen 2,7 jaar. Voor vrouwen is dit respectievelijk 1,9 en 3,8 jaar. Dit onderzoek bevestigt de hypothese van de "cognitieve reserve", die stelt dat hoogopgeleiden cognitief verval en geheugenverlies langer kunnen uitstellen, door schade aan de hersenen beter te compenseren. De hypothese stelt dat zodra hoogopgeleiden de grens van klinische dementie hebben bereikt, het stadium van aftakeling van de hersenen verder gevorderd is en ze sneller zullen overlijden dan laagopgeleiden.
Een kwart van de te zware vrouwen ziet het eigen overgewicht niet als een probleem. Een van de oorzaken is het steeds zwaarder worden van de bevolking in het algemeen, waardoor overgewicht minder opvalt. Dat zeggen wetenschappers van de University of Texas op basis van onderzoek onder ruim 2.000 vrouwen van 18 tot 25 jaar oud. De helft van hen was te zwaar of zelfs veel te zwaar. Met name vrouwen die net moeder zijn geworden zien hun overgewicht vaak niet als een probleem. Ze gaan er van uit dat het extra gewicht gewoon een gevolg is van de gewichtstoename tijdens de zwangerschap. Een kwart van de te zware vrouwen vond dat ze een normaal lichaamsgewicht hadden. Daardoor stonden ze minder open voor het aanleren van gezonde leefgewoonten.
De NHG-Standaard Obesitas geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij volwassenen en kinderen vanaf twee jaar met obesitas en voor volwassenen met overgewicht met ernstig vergrote buikomvang of met comorbiditeit die met het overgewicht samenhangt. Aangezien obesitas samengaat met een verhoogd risico op mortaliteit en morbiditeit (diabetes mellitus type 2, cardiovasculaire aandoeningen, groter risico op kanker en galstenen) en een afname van de kwaliteit van leven (o.a. chronische gewrichtsklachten, slaapapneu) is preventie en behandeling van belang. Bij volwassenen is de taak van de huisarts met betrekking tot obesitas vraaggestuurd, bij kinderen is signalering ongeacht de reden van raadpleging aangewezen. Een gewichtsvermindering van 5 tot 10% bij volwassenen met obesitas geeft al een aanzienlijke gezondheidswinst. Per kilogram gewichtsafname daalt de systolische en diastolische bloeddruk met ongeveer 1mm Hg bij een populatie met een gemiddelde BMI van 30; meer dan 5% gewichtsdaling verlaagt het risico op het krijgen van diabetes met ongeveer 50% in een populatie met een gemiddelde BMI van 34; gewichtsdaling van gemiddeld 16,6 kg verlaagt het totaal cholesterol en LDL-cholesterol in een populatie met een gemiddeld lichaamsgewicht van 98,5 kg. In 2009 had bijna de helft van de Nederlandse volwassen bevolking overgewicht (BMI 25-29,9) en bij ruim 11% was sprake van obesitas (BMI 30-39,9), bij kinderen stijgt de prevalentie van obesitas eveneens (bij jongens naar 2,6% en bij meisjes naar 3,3% in 2002-2004). Een aantal ziektebeelden gaat gepaard met gewichtstoename (hypothyreoïdie, syndroom van Down, syndroom van Cushing). Ook geneesmiddelen kunnen gewichtstoename veroorzaken (antidiabetica, antidepressiva, corticosteroïden), maar zijn zelden de enige oorzaak van obesitas. Niet medicamenteuze behandeling bestaat bij volwassenen en kinderen uit een individueel behandelplan gedurende een jaar: gezond voedingspatroon, verhogen van de lichamelijke activiteit en eventuele psychologische ondersteuning bij gedragsverandering. Medicamenteuze behandeling wordt bij volwassenen en kinderen ontraden. Sibutramine en rimonobant zijn van de markt gehaald. De bewijskracht van het onderzoek naar orlistat is beperkt: de follow-up duur is kort en 30 tot 40% van de deelnemers stopt voortijdig. Het gebruik van orlistat naast leefstijlaanpassingen geeft een gewichtsverlies van ongeveer 3kg bij mensen met obesitas. Op basis van de geringe werking, het risico op bijwerkingen en het ontbreken van gegevens over effecten op de langere termijn wordt behandeling met orlistat door de huisarts afgeraden. Bron: PW 2010;145(45):22 + FUS
Inactieve ouderen met overgewicht hebben baat bij een programma dat bewegen stimuleert, zo blijkt uit onderzoek van het LUMC. Inactieve ouderen gaan meer bewegen als ze daartoe gestimuleerd worden met een internetprogrammaNa drie maanden gebruik van Philips DirectLife, een internetprogramma in combinatie met een activiteitsmeter en online coaching, was de dagelijkse hoeveelheid beweging significant gestegen. Bovendien daalde het gewicht, de buikomtrek en het vetpercentage aanzienlijk ten opzichte van de controlegroep. De ouderen die het programma kregen aangeboden, vertoonden na drie maanden ook gunstigere bloedsuikerwaarden. Voor dit onderzoek lieten de LUMC’ers 235 mensen tussen de 60 en 70 jaar oud met een inactieve leefstijl en overgewicht (gemiddelde BMI van 29) aan de slag gaan met het programma. De helft van deze groep fungeerde in eerste instantie als controlegroep. De zestigers namen drie maanden deel aan het beweegprogramma en droegen daarvoor een klein apparaatje bij zich, bijvoorbeeld in hun broekzak, dat precies bijhield hoeveel ze bewogen. Die bewegingsmonitor was vervolgens van minuut tot minuut uit te lezen op de pc en op basis daarvan werd een doel gesteld om de activiteit te verhogen. Een online coach gaf via persoonlijke e-mails feedback op de activiteit en tips en adviezen om meer te bewegen. De ouderen die met het programma werkten, bleken na drie maanden per dag 11 minuten meer matige tot flinke inspanning per dag te leveren dan de controlegroep. Ze verloren gemiddeld 1,5 kg lichaamsgewicht, de tailleomvang nam met 2,3 cm af en het vetpercentage daalde met 0,6 procent. Ook de bloedwaarden verbeterden: zowel insuline als Hba1c daalden significant vergeleken met de controlegroep, wijzend op een verbeterde suikerhuishouding. “We kunnen op deze manier ook inactieve ouderen met overgewicht, die bekend staan als een moeilijk te bereiken groep, een gezondere leefstijl aanreiken”, zegt onderzoeker Carolien Wijsman, die het onderzoek coördineerde (LUMC). De huidige onderzoeksgroep was geselecteerd op motivatie om meer te gaan bewegen. Ook moesten de deelnemers in het dagelijks leven al gebruikmaken van internet. “Dat geldt wellicht niet voor andere ouderen, maar ik denk dat dit soort digitale programma’s goedkoop en gemakkelijk kunnen bijdragen aan een betere gezondheid voor een steeds grotere groep ouderen”, aldus projectleider en internist dr. Simon Mooijaart (LUMC). De studie werd samen met het VUmc uitgevoerd binnen het Netherlands Consortium for Healthy Ageing, een samenwerking tussen onderzoeksinstanties en bedrijfsleven gericht op een betere gezondheid voor ouderen. De onderzoekers publiceerden hun resultaten in het Journal of Medical Internet Research.
Tachtig procent van alle Diabetes patiënten overlijdt uiteindelijk aan de gevolgen van trombose. Een groot percentage van type 2- Diabetes patiënten lijdt aan Overgewicht of obesitas. Vetweefsel produceert en geeft stoffen en hormonen af, zogenaamde adipokines, zegt onderzoekster J. Gerrits van de UU.
Een hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren vele jaren later, rond je zeventigste. Dit is waarschijnlijk het gevolg van hersenschade die sluipend over vele jaren ontstaat. Dat concludeert neuropsycholoog Yael Reijmer van het UMC Utrecht in haar proefschrift. Reijmer analyseerde de gegevens van bijna 400 mensen tussen de 50 en 64 jaar zonder dementie. De gezondheid van deze mensen is gemeten over een perdiode van vijftien jaar. Bij de start en in de loop van het onderzoek zijn bekende risicofactoren zoals bloeddruk en buikomvang, maar ook cognitief functioneren, zoals reactiesnelheid en geheugen, in kaart gebracht. (Dit is de zogenaamde Hoorn-studie.) Wat blijkt? Mensen met een hoge bloeddruk en overgewicht bij de start van het onderzoek, hebben vijftien jaar later meer kans op cognitieve problemen. In verhouding tot mensen zonder cardiovasculaire risicofactoren werkt hun geheugen slechter, verwerken ze informatie langzamer en kunnen ze zich moeilijker concentreren. Deze cognitieve achteruitgang is het gevolg van microscopische schade in de hersenen, denkt Reijmer. Ze analyseerde daarom met een geavanceerde MRI-scan bij 35 diabetespatiënten en evenveel gezonde proefpersonen de wittestof-banen. Deze ‘verbindingswegen’ van de hersenen zijn noodzakelijk voor een goede verwerking en integratie van informatie. Patiënten met diabetes type II blijken meer kleine afwijkingen in de wittestof te hebben. Deze afwijkingen gaan bovendien samen met slechtere cognitieve prestaties. “Wie door middel van gezond leven de kans op dementie wil verkleinen, moet dus op tijd beginnen”, adviseert Reijmer. “Een ongezonde leefstijl leidt tot overgewicht en hoge bloeddruk. Deze risicofactoren veroorzaken op de lange termijn dus hersenschade. Die hersenschade hangt samen met cognitieve problemen, zoals traagheid en geheugenproblemen. Deze inzichten kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van behandelstrategieën om de kans op cognitieve achteruitgang en dementie te verkleinen.”
Mannen met overgewicht lijden gemiddeld gezien vaker aan impotentie. Ze kunnen die klachten echter verminderen door af te vallen. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Adelaide (Australië). Vijf tot tien procent minder lichaamsgewicht kan al een behoorlijke verbetering betekenen. Volgens de onderzoekers blijkt eens te meer dat overgewicht en impotentie vaak samen gaan. Overgewicht, en dan voornamelijk overmatig buikvet, kan het seksuele functioneren op meerdere wijzen beïnvloeden. Het lichaam krijgt meer moeite om voldoende bloed naar de penis te transporteren en de productie van het geslachtshormoon testosteron vermindert. Bewegen en afvallen zorgt voor een betere doorbloeding, doordat mannen gezonde bloedvaten nodig hebben om seksueel te functioneren.
Het gemiddelde inkomen van de buurt waarin iemand woont zegt veel over hoe lichamelijk actief deze persoon is en ook hoe groot het risico op overgewicht is. Ook de ruimtelijkheid van de leefomgeving is een goede voorspeller van het risico op overgewicht. Deze conclusies trekken epidemioloog Jeroen Lakerveld van VUmc en het onderzoeksteam van SPOTLIGHT op basis van een groot onderzoek in zestig verschillende buurten in vijf Europese landen. De resultaten van het onderzoek zijn gisteren gepubliceerd in British Medical Journal-Open. Overgewicht en obesitas vormen een groot probleem in Europa. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat onze omgeving hierbij een rol speelt. Denk hierbij aan de mogelijkheden om lichamelijk actief te zijn of om ongezond te eten. Jeroen Lakerveld en zijn team hebben nu ontdekt dat de plaats waar mensen wonen meer over hun leefstijl en gezondheid zegt dan dat eerder werd gedacht. In buurten met een laag gemiddeld inkomen hebben de bewoners een ongezondere leefstijl. Ze eten minder groenten en fruit en drinken meer suikerhoudende dranken. Ook blijkt dat deze bewoners dikker zijn dan bewoners van buurten met een hoger inkomen. De bevolkingsdichtheid van de buurt blijkt ook iets te zeggen over de lichamelijke activiteit: bewoners uit buurten die ruimtelijker zijn opgezet, zijn lichamelijk minder actief dan bewoners van dichtbebouwde buurten. Van de meer dan zesduizend respondenten over de vijf landen bleken Nederlanders uit buurten met een laag inkomen en hoge dichtheid het meest te wandelen en te fietsen: ongeveer een uur per dag. "We weten steeds beter dat de omgeving medebepalend is voor hoe mensen zich gedragen. We kunnen dus niet alleen individuen 'de schuld' geven van ongezond gedrag en ongezondheid, want waar je woont speelt hier ook een rol in", zegt Lakerveld. In het onderzoek is gebruikgemaakt van geografische data die gekoppeld zijn aan de uitkomsten van een grote online vragenlijst. Er is gekeken naar zestig verschillende buurten in Hongarije, België, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland. Lakerveld: "We ontdekken steeds meer mogelijkheden om geografische data te linken aan gedrag en om daaruit conclusies over de gezondheid te trekken. Programma's als Google Street View geven ons de mogelijkheid om heel gedetailleerd naar buurten te kijken en helpen ons begrijpen waarom sommige buurten gevoeliger zijn voor gezondheidsproblemen en een ziekte als obesitas."
Bijna de helft van de Belgen is te zwaar. Dat meldde De Standaard onlangs op basis van cijfers van de KU Leuven. Het overgewicht onder kinderen lijkt niet toe te nemen, maar er zijn wel steeds meer Belgische kinderen met obesitas, ofwel ernstig overgewicht. Oorzaken zijn verkeerde voeding, gebrek aan lichaamsbeweging, teveel tijd spenderen voor de tv of computer, genetische aanleg en aandoeningen als klierafwijkingen en zogeheten chromosomale of monogenetische aandoeningen. Ook de gezinssituatie speelt een rol. Vaak hebben ouders van veel te zware kinderen ook zelf ernstig overgewicht, zeggen de onderzoekers.
Personen met overgewicht hebben baat bij een leefstijlprogramma met begeleiding via e-mail of telefoon. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Marieke van Wier aan VU medisch centrum. Proefpersonen die werden begeleid, vielen meer af dan mensen in de controlegroep, die slechts folders kregen met informatie over afvallen. Van Wier promoveert op 14 juni. De preventie en behandeling van overgewicht zijn belangrijk om onder meer hart- en vaatziekten en diabetes te voorkomen. Binnen de ALIFE@Work-studie onderzocht Marieke van Wier een leefstijlprogramma voor werknemers met overgewicht. In het zes maanden durende "Leef je Fit"-programma kregen werknemers informatie over gezonder eten en meer bewegen. Daarbij werden groepen zes maanden lang ofwel persoonlijk begeleid via telefoon (telefoongroep) ofwel via e-mail (internetgroep). In het onderzoek vergeleek Van Wier het "Leef je Fit"-programma met een controlegroep, die alleen brochures kreeg over leefstijl en gezond gewicht, maar geen begeleiding (brochuregroep). Na zes maanden waren alle deelnemers afgevallen, maar de mensen in de telefoongroep gemiddeld 1,5 kg meer dan de brochuregroep. De internetgroep was gemiddeld 0,6 kg lichter dan de controlegroep. Anderhalf jaar later werden de deelnemers opnieuw gewogen. Onder de werknemers die het onderzoek hadden afgemaakt, bleek de internetgroep 1,2 kg lichter te zijn dan de controlegroep. In de telefoongroep was een groter aantal mensen 5 % of meer van het aanvangsgewicht verloren. Alle drie de groepen zijn na twee jaar gemiddeld lichter dan voor aanvang van het programma. Afvallen met begeleiding via internet en telefoon kan dus een blijvend effect hebben, maar daarvoor is het belangrijk dat deelnemers redelijk actief meedoen. Dit soort programma's is dus een nuttige manier om de leefstijl van werknemers te beïnvloeden. Zaak is wel om een verscheidenheid aan programma's aan te bieden. Wat de beste manier van begeleiding is, verschilt van persoon tot persoon. Van Wier: 'Vandaar dat wij pleiten voor een gevarieerd pakket. We zouden daarbij meer onderzoek moeten doen naar wat per persoon een passend programma is.'
Als te zware vrouwen tussen vijftig jaar en zestig jaar vijf kilo afvallen, verminderen zij de kans op knie-artrose met 25 procent. Dat blijkt uit onderzoek van bewegingswetenschapper Jos Runhaar, die 17 september op zijn zogeheten PROOF-studie promoveert. De bevinding maakt deel uit van wereldwijd de eerste preventieve studie naar artrose waarin werd onderzocht of bewegen, gezond eten en/of het slikken van glucosamine sulfaat kunnen bijdragen aan het voorkomen van knieartrose. Aan de studie deden 407 vrouwen van tussen de 50 en 60 jaar mee. Zij hadden allen overgewicht (een bmi van ->27), maar (nog) geen artrose. De vrouwen werden in twee groepen geloot: een groep die een individueel interventieprogramma van gezond eten en beweging kreeg aangeboden. En een controlegroep die geen interventie kreeg. Beide groepen werden bovendien in tweeën gesplitst: de ene helft van beide groepen kreeg na loting glucosamine sulfaat, een onschuldig voedingssupplement waaraan eigenschappen worden toegeschreven die gunstig zijn bij knieartrose. De andere helft kreeg een placebo. De vrouwen werden ruim twee jaar gevolgd. Na analyse van de gegevens bleek dat niet onomstotelijk kon worden aangetoond dat de gezonde leefstijl en/of het slikken van het glucosamine sulfaat had bijgedragen aan het voorkomen van knieartrose. Onderzoeker Jos Runhaar: ,,De interventies, namelijk de aanpassing van de leefstijl en het slikken van de glucosamine, bleken elkaar te hebben beïnvloed. Het aantal deelnemers was te klein om de effecten van de interventies goed, onafhankelijk van elkaar te kunnen evalueren.’’ Ofschoon hij niet heeft kunnen aantonen wat hij van tevoren had verwacht, is Runhaar tevreden. De bevinding dat een relatief kleine gewichtsreductie al bijdraagt aan het voorkomen van artrose (een aandoening die de samenleving 715 miljoen euro per jaar kost), is bemoedigend. Immers: in Nederland hebben 6,5 miljoen mensen matig tot ernstig overgewicht. Al langer was bekend dat overgewicht de kans op artrose vergroot. In de groep die vijf kilo of 5 procent van zijn totale gewicht afviel kreeg 15 procent van de vrouwen artrose, in de groep die geen gewicht verloor was dat 20 procent. Huisartsen en fysiotherapeuten kunnen met deze bevindingen hun patiënten motiveren om hun leefstijl aan te passen. Bovendien biedt de studie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. We willen bijvoorbeeld gaan onderzoeken of het corrigeren van O-benen bijdraagt aan het voorkomen van knieartrose. Bij deelneemsters met O-benen en een BMI van 30 of meer ontstond namelijk significant meer knieartrose. We willen ook onderzoeken of de deelneemsters hun gewichtsverlies hebben kunnen vasthouden en of gewichtsverlies ook op langere termijn knieartrose voorkomt. ’’
Het programma VIP in de bouw gericht op het verminderen en voorkomen van lichamelijke klachten en overgewicht, heeft effect in de eerste zes maanden. Na 12 maanden is er echter geen verschil meer in de lichamelijke klachten en overgewicht van werknemers in de bouw. Onderzoeker Laura Viester ontwikkelde dit programma, zij promoveert op 24 november bij VUmc. De bouwsector heeft te maken met vergrijzing van werknemers, zware fysieke werkzaamheden en ongunstige gezondheids- en leefstijlfactoren (zoals lichamelijke klachten en overgewicht). De sector staat voor een uitdaging om werknemers duurzaam in te zetten en productief te houden. Hier ontwikkelde en evalueerde Viester een programma voor. "We deden onderzoek naar de huidige leefstijl van werknemers van een groot bouwbedrijf. Deze werknemers kregen een toolbox met materialen zoals een stappenteller, en informatie om een gezonde levensstijl te bevorderen. Daarnaast hielpen coaches hen met het maken van een leefstijlplan voor voeding en beweging. We vonden op korte termijn positieve effecten op de leefstijl en lichaamsgewicht van de bouwvakkers, ze dronken bijvoorbeeld minder frisdrank en hun middelomtrek was afgenomen. Deze effecten vonden we alleen na 12 maanden niet meer terug," aldus Viester. Aan organisaties die de gezondheid van hun medewerkers willen verbeteren en ook werkresultaten positief willen beïnvloeden, beveelt Viester aan om een breed programma in te voeren. VIP in de bouw moet hier een onderdeel van zijn. Het moet dan wel aangepast worden om ook op lange termijn effectief te zijn, door bijvoorbeeld veranderingen in de organisatie en omgeving toe te voegen die het gedrag van de werknemers langer voortzetten.
Voeding heeft invloed op het wel of niet krijgen van de oogziekte glaucoom, de belangrijkste oorzaak van onherstelbare blindheid in de wereld. Mensen die veel vitamines A en B1 nuttigen, lopen minder risico de oogziekte te krijgen. Mensen die daarentegen via hun voeding veel magnesium binnenkrijgen, hebben meer kans om glaucoom te ontwikkelen. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, waarop Wishal Ramdas cum laude is gepromoveerd. Ook is opvallend dat oogmetingen bij vrouwen met overgewicht vaak onterecht aangeven dat ze een hoger risico lopen. Voedingsmiddelen met veel vitamine A zijn bijvoorbeeld lever, vis en melkproducten. Vitamine B1 zit bijvoorbeeld in hoge mate in graanproducten. Hoe het komt dat voeding invloed heeft op de ziekte is nog niet precies bekend. Magnesiumrijke voedingsmiddelen zoals sojabonen, schelpdieren en garnalen vergroten de kans om glaucoom te krijgen. ‘Bij glaucoom is er vaak sprake van een te hoge oogdruk en/of beperkte doorbloeding van de oogzenuw waardoor schade aan de zenuwvezels ontstaat. Mogelijk heeft magnesium invloed op de bloedvoorziening van de oogzenuw. Van de vitamines is in diermodellen al aangetoond dat ze een beschermend effect op de oogzenuw kunnen hebben’, zegt Ramdas. Een opvallende vondst is dat vrouwen met overgewicht wel een hogere oogdruk hebben, maar toch een kleinere kans lijken te hebben om deze oogziekte te krijgen. Elke extra punt op de Body Mass Index (BMI) geeft zeven procent minder kans op het ontwikkelen van glaucoom. Bij mannen bestaat er geen link tussen BMI en glaucoom. Ramdas: ‘Waarschijnlijk heeft dit te maken met de methode die de oogarts gebruikt om de oogdruk te meten. Hierbij wordt bij mensen met overgewicht druk op de borstkas uitgeoefend waardoor met name bij vrouwen de oogdruk hoger lijkt dan die in werkelijkheid is.’ Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit de bevolkingsstudie ERGO, een van de grootste epidemiologische studies in de wereld. Ook is samengewerkt met verschillende internationale onderzoeksgroepen. Duizenden deelnemers kregen een uitgebreid onderzoek, waaronder een oogheelkundig onderzoek. Erfelijkheid speelt ook rol. In het onderzoek zijn 11 genen gevonden die in verband staan met glaucoom. Mensen die veel van deze genvarianten dragen, blijken een 2 tot 3 keer zo hoog risico op glaucoom te hebben dan mensen die slechts enkele van deze genvarianten bij zich dragen. Deze resultaten bieden nieuwe inzichten in het ontstaan van glaucoom, maar ook nieuwe mogelijkheden in de diagnostiek en behandeling van de ziekte. Naar schatting lijden wereldwijd ruim 60 miljoen mensen aan glaucoom. Doordat mensen steeds ouder worden neemt dit aantal verder toe. De enige behandeling berust op verlagen van de oogdruk, maar dit is niet altijd succesvol. Momenteel bestaat er nog geen behandeling om te kunnen genezen van deze ziekte. ‘Het is daarom belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan naar deze ziekte’, aldus Ramdas.
Veel huisdieren hebben, net als mensen, overgewicht en dat is vaak niet zo goed. Dat zegt onderzoeker R.J. Corbee van de UU. Hij onderzocht het verband tussen (te veel) voeding en osteoartrose, een gewrichtsaandoening waarbij het kraakbeen tussen de gewrichten wordt afgebroken. Dat leidt tot pijnklachten. Zowel bij mensen als bij dieren kan obesitas (overgewicht) osteoartrose verergeren. Helaas wordt overgewicht bij huisdieren vaak gezien als normaal of een teken van welzijn. Verder stelde Corbee vast dat omega-3 vetzuren de klinische symptomen van osteoarthrose bij honden en katten kunnen verminderen. Hij ontdekte ook dat vitamine A bij katten botafwijkingen en verbindweefseling van de lever kan veroorzaken, terwijl vitamine D daar juist tegen beschermt.
Oratie prof. dr. Patrick Schrauwen (onder embargo tot vrijdag 15 april, 16.30 uur) De mens is "gemaakt" om te bewegen, en om perioden van voedselschaarste te kunnen overleven. Hiertoe legt de mens een vetvoorraad aan, ook in de spieren. Maar doordat we met z"n allen steeds minder bewegen, worden we niet alleen steeds zwaarder, we spreken het vet dat zich opstapelt in onze spieren en organen onvoldoende aan. Hierdoor ontstaat diabetes. Om dat proces tegen te gaan of te keren is niet alleen afvallen maar vooral meer bewegen belangrijk. Dat is de belangrijkste boodschap van Patrick Schrauwen in zijn oratie bij het aanvaarden van het ambt als hoogleraar op de leerstoel "metabole aspecten van type 2 diabetes mellitus" aan de Universiteit Maastricht op 15 april aanstaande. Type 2 diabetes, beter bekend als suikerziekte, is een chronische aandoening waarbij het bloedsuikergehalte op lange termijn stijgt, met negatieve gevolgen voor onder andere hart- en vaten. Op dit moment zijn er in Nederland naar schatting bijna 1 miljoen mensen met type 2 diabetes, en de prevalentie neemt nog steeds toe, ook onder kinderen. Mensen met type 2 diabetes zijn ongevoeliger voor het hormoon insuline, dat er voor moet zorgen dat het suiker gehalte binnen normale grenzen blijft. Door deze insuline-ongevoeligheid stijgt dus het bloedsuiker. "Insuline-ongevoeligheid is in principe een nuttig proces, dat ons lichaam helpt om te overleven in perioden van voedselschaarste. Het ontstaat doordat vet zich opstapelt in onze organen, zoals de spieren, de lever en het hart. Dit vet kan in perioden van vasten of tijdens fysieke activiteit worden gebruikt voor energielevering. Echter, in een groot deel van de wereld is er geen sprake meer van voedselschaarste. Bovendien zijn we met zijn allen erg inactief. We slaan deze vetten nog steeds op in onze organen, maar spreken ze daarna niet meer voldoende aan. Hierdoor ontstaat diabetes", legt Patrick Schrauwen uit. "Tegenwoordig weten we dat overgewicht de belangrijkste risicofactor is voor het ontstaan van type 2 diabetes. Meer dan 80procent van de patiënten met dit type diabetes heeft overgewicht. De oplossing kan dan ook gezocht worden in het voorkomen van overgewicht. Echter, daarbij moet niet alleen worden gelet op een beperking van voedselinname om gewicht! te verliezen. Vooral een actievere levensstijl en meer bewegen waardoor we de vetten die worden opgeslagen in onze organen regelmatig gebruiken is belangrijk. Ook al leidt bewegen misschien niet direct tot gewichtsverlies, toch volhouden dus", is het advies van Patrick Schrauwen.
Vetten en vetzuren staan de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Hun rol bij gezondheid en ziekte is namelijk veel groter dan gedacht. Zo werd vroeger bij diabetes vooral gekeken naar de glucosehuishouding, terwijl inmiddels duidelijk is dat juist vetstapeling in organen mede bepalend is voor het ontstaan en ziekteverloop van deze en veel meer chronische aandoeningen. Vanaf as. zaterdag spreken zo"n vijfhonderd internationale wetenschappers vijf dagen lang over de gezondheidsaspecten van vetzuren en lipiden op het ISSFAL congres. De drie hoofdthema"s van de conferentie zijn vetten & gezondheid, biochemie van vetten en vetten & voeding. Het is inmiddels de negende editie van het tweejaarlijkse congres van de International Society for the Study of Fatty Acids and Lipids (ISSFAL). De organisatie is dit jaar in handen van de Universiteit Maastricht, onder leiding van prof. Jan Glatz, hoogleraar Metabole aspecten van hart- en vaatziekten. Ook dit jaar verwelkomt de ISSFAL enkele onderzoekers die tot de wereldtop van het voedingsonderzoek behoren, waaronder Gerald Reaven van Stanford University (VS) en Norman Salem van de National Institutes of Health (VS). Het programma omvat naast plenaire sessies en (poster)presentaties ook een dinner debate op maandag 31 mei, onder de titel "Healthy fats for healthy hearts". Op het congres worden vele belangwekkende resultaten van recent wetenschappelijk onderzoek gepresenteerd. Zo toonde de Maastrichtse onderzoekster Vera Schrauwen-Hinderling met haar collega"s uit Maastricht, Leiden en de VS (Johns Hopkins Institute) aan dat na lichamelijke activiteit het vetgehalte in hartspiercellen afneemt en de hartfunctie verbetert. Zij baseert haar conclusies op een experiment met veertien mannelijke proefpersonen met overgewicht, die een bewegingsprogramma van twaalf weken volgden. Dit effect is van belang omdat veelvoorkomende aandoeningen zoals hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol en overgewicht (onder de verzamelnaam metabool syndroom) worden veroorzaakt door vervetting van organen. De orgaanfunctie wordt daardoor ernstig aangetast. Het onderzoek naar de stofwisseling van het hart is van belang, er sterft bijvoorbeeld tachtig procent van de diabetespatienten uiteindelijk aan hart- en vaatziekten. Verder presenteert Olga Schiepers de resultaten van haar onderzoek naar de relatie tussen visconsumptie en depressie. Vis staat bekend om het hoge gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren (LCPUFA). Voor deze studie werd gebruik gemaakt van de gegevens van 233 deelnemers aan de Maastricht Aging Study. De verwachte relatie tussen mentale gezondheid en LCPUFA-bloedwaarden kon niet worden aangetoond, maar er was wel een positieve correlatie tussen visconsumptie (ongeacht LCPUFA gehalte) en fysiek welbevinden.
Non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD), leververvetting, is een aandoening die voorkomt bij patiënten met overgewicht en het zogenaamde metaboolsyndroom. In zijn proefschrift richt Tim Schreuder zich op de pathofysiologie van NAFLD en de vertaling naar bloedmarkers. Daarnaast onderzocht hij de mogelijkheden van nieuwe MRI-technieken bij NAFLD. Mensen met overgewicht en het zogenaamde metaboolsyndroom (overgewicht, suikerziekte, verstoord cholesterol en hoge bloeddruk) hebben kans op het krijgen van non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD), leververvetting. Het ziektebeeld variëert van enkel vervetting, leverontsteking (steatohepatitis; NASH) tot onomkeerbare leverschade. Door de obesitas-epidemie neemt het aantal patiënten snel toe. De categorie patiënten met een ontsteking heeft een verhoogd risico op het ontwikkelen van onomkeerbare leverschade en vormt hiermee de derde indicatie voor levertransplantatie. Voorts hebben zij vaker hart- en vaatziekten. Het tijdig onderkennen en diagnostiseren van deze specifieke categorie is van groots belang. Vooralsnog bestaat deze uit enerzijds uitsluiten van andere oorzaken van een chronische leverziekte en anderzijds een leverbiopt om ontsteking aan te tonen danwel uit te sluiten. Door de toename van het aantal patiënten en het risico op complicaties bij een leverbiopt bestaat de noodzaak tot andere, minder invasieve onderzoeken. De verdere ontrafeling van de exacte onderliggende stoornissen in de vetstofwisseling die leiden tot dit ziektebeeld stelt ons uiteindelijk in staat tot het ontwikkelen van nieuwe bloedmarkers. Daarnaast kunnen (nieuwe) beeldvormende technieken gebruikt worden om patiënten met een verhoogd risico te selecteren. Wereldwijde samenwerking in een aantal netwerken van onderzoekers en artsen hoopt antwoorden te geven op vragen hoe te diagnostiseren en uiteindelijk te behandelen.
Het is al langer bekend dat overgewicht en een gebrek aan beweging het risico op colorectaal kanker (dikke darm- en endeldarmkanker) vergroten. In dit onderzoek zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen en mogelijke mechanismen onderzocht. Er is ingezoomd op het insulinegelijkende groeifactorsysteem (IGF) dat groei in het lichaam reguleert en mogelijk ook kanker. Vooral in het laatste deel van de dikke darm was de kans op kanker groter bij mannen naarmate ze meer overgewicht hadden en minder bewogen. De kans op kanker in het eerste deel was verhoogd als mannen ook een bepaalde ongunstige genetische aanleg hadden in IGF genen. Bij vrouwen bleek lengte bepalender voor het risico op dikke darmkanker dan overgewicht. Een ongunstige genetische aanleg speelde minder een rol. Verder onderzoek bevestigde het belang van het IGF systeem als onderliggend mechanisme door te kijken naar moleculaire veranderingen aan IGF genen in tumoren.
Kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap roken hebben een grotere kans op overgewicht dan kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap niet roken. Dat concluderen onderzoekers van Erasmus MC naar aanleiding van het grootschalige Generation R onderzoek. Zij onderzochten bij meer dan 5000 kinderen in Rotterdam hoe het roken van de moeder en de vader tijdens de zwangerschap van invloed is op de groei van het kind na de geboorte. Moeders die tijdens de zwangerschap rookten, hadden 50 procent meer kans op kinderen met overgewicht op wat latere leeftijd. Hoe roken tijdens de zwangerschap leidt tot overgewicht bij het kind is nog niet bekend. Wel blijkt dat de lengte van deze kinderen tot aan de leeftijd van vier jaar kleiner is, terwijl ze in gewicht wel goed groeien.
Onderzoekers van de VU en het VUmc zijn onlangs het MooDFOOD project gestart. Doel hiervan is meer zicht krijgen op de relatie tussen voeding, depressie en overgewicht. Depressie is een veel voorkomend gezondheidsprobleem in Europa. Deze aandoening heeft een grote impact, maar ook op iemands omgeving. Tal van factoren spelen een rol bij het ontstaan van depressie, waaronder voeding en leefstijl. Veel Europeanen hebben overgewicht en dat geeft weer een verhoogde kans op depressie. Het verbeteren van aan voeding gerelateerde gedrag en de voedingsstatus van mensen met overgewicht kan leiden tot vermindering van depressieve gevoelens en het voorkomen van depressie, denken de onderzoekers.
Promotie: Marijke Amelink: ‘Insights into disease severity in adult asthma’. Astma wordt vaak gezien als een algemene ziekte, maar het wordt steeds duidelijker dat er verschillende subtypen zijn die een verschillende aanpak in behandeling nodig hebben. Van een van de subtypen, astma dat op volwassen leeftijd ontstaat, is nog maar heel weinig bekend. Amelink heeft onderzocht of er verschillende subtypen van dit ‘laat astma’ zijn en wat ernstig laat astma kenmerkt. Daarvoor heeft zij sputum en longfunctietesten afgenomen bij tweehonderd patiënten. Amelink concludeert dat er drie verschillende subtypen van laat astma zijn, waarvan twee ernstige vormen. Een vorm wordt gekenmerkt door weinig klachten maar veel ontstekingscellen in de longen. Een vorm wordt gekenmerkt door overgewicht en veel klachten, maar weinig ontstekingscellen. De patiënten met de meest ernstige vorm van astma worden vooral gekenmerkt door veel ontstekingscellen in de longen die bijna niet reageren op een behandeling, met daarbij ook veel kno-klachten (neuspoliepen). De verschillende subtypen van ernstig laat astma vragen om een hele gerichte en persoonlijke behandeling. Patiënten met veel ontstekingscellen in de longen hebben meer baat bij nieuwe, speciaal daarvoor bestemde medicatie, waarmee onlangs veelbelovende resultaten zijn behaald. In de groep met overgewicht neemt de astma vaak al flink af bij behandeling van het overgewicht en co-morbiditeit (reflux, suikerziekte, slaap-apneu).
In de afgelopen tien jaar is de behandeling van hartpatienten uit Rotterdam en omstreken sterk verbeterd. Op dit moment blijken zij vrijwel optimaal te worden behandeld met medicijnen, vooral cholesterolverlagers. Ook speelt mee dat het aantal rokers is gedaald van 30% naar 15%. Naar schatting scheelt deze aanpak zeker 250 Nederlandse sterfgevallen per jaar. Dit blijkt uit onderzoek van Rotterdamse cardiologen. Zij hebben hun resultaten gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift van Geneeskunde. Jaap Deckers, cardioloog in het Erasmus MC: "Uit ons onderzoek blijkt onder andere dat de huidige hartpatiënt ouder wordt dan tien jaar geleden. Het lukt tegenwoordig beter om te voorkomen dat deze patiënten sterven aan hun hart- en vaatziekte. Het aantal patiënten dat overlijdt als gevolg van een hart- en vaatziekte is met zo"n 1.000 gevallen per jaar omlaag gebracht. Een belangrijke oorzaak daarvoor ligt in de verbeterde behandeling met medicijnen. Zo gebruiken tegenwoordig negen op de tien hartpatiënten medicijnen om het cholesterolgehalte omlaag te brengen. Dat werpt zijn vruchten af. Bovendien is het aantal hartpatiënten dat rookt gedaald van meer dan 30% naar 15%. Dat levert ook belangrijke gezondheidswinst op voor hartpatiënten. Tien jaar geleden telde Nederland ten opzichte van andere Europese landen nog het grootste aantal rokende patiënten." Tegenover de goede ontwikkelingen staat wel dat de huidige hartpatiënt vaker overgewicht heeft en suikerziekte. Zo is 80% van de hartpatiënten te zwaar. Bij 27% is zelfs sprake van ernstig overgewicht. Het aantal patiënten met suikerziekte bedroeg 21%. Hart- en vaatziekten zijn vaak het gevolg van een ongunstige levensstijl die tot overgewicht en suikerziekte kunnen leiden. Afvallen en meer bewegen zou deze risicofactoren aanzienlijk kunnen verminderen. Helaas blijken de meeste pogingen om af te vallen in de praktijk echter weinig succesvol, ook niet na intensieve begeleiding bij sterk gemotiveerde patiënten. Gelukkig is stoppen met roken voor een groot aantal mannen en vrouwen wel haalbaar en levert dit grote gezondheidswinst op. In Nederland overleden in 2008 nog ongeveer 40.000 mannen en vrouwen aan hart- en vaatziekten. Ons land telt naar schatting ongeveer één miljoen patiënten met hart- en vaatziekten. Volgens de richtlijnen moeten deze patiënten worden behandeld met medicijnen om onder andere het cholesterolgehalte in het bloed en de bloeddruk omlaag te brengen. Daarmee moet worden voorkomen dat zij bijvoorbeeld opnieuw een hartinfarct krijgen of voortijdig komen te overlijden. De nieuwe Rotterdamse gegevens laten zien dat deze richtlijnen in de praktijk goed worden toegepast. Omgerekend naar Nederland zou deze aanpak kunnen leiden tot zo"n 1000 minder ziekte- en sterfgevallen per jaar aan hart- en vaatziekten. Het Rotterdamse onderzoek werd uitgevoerd door cardiologen van het Erasmus MC, Sint Franciscus Gasthuis en het Maasstad Ziekenhuis. Het onderzoek maakte deel uit van een grootschalig Europees onderzoek in acht landen. Zie ook: hartinfarct, cholesterol,
rookverslaving.
Psoriasispatiënten met ernstig overgewicht (obesitas) kunnen hun psoriasissymptomen reduceren door af te vallen. Dat meldt de National Psoriasis Foundation op basis van een artikel in JAMA Dermatology. De precieze rol van gewichtsafname is nog onduidelijk, maar het lijkt de psoriasissymptomen zeker te verminderen. Wetenschappers van de universiteit van Kopenhagen deden onderzoek onder 60 psoriasispatiënten met ernstig overgewicht. Een deel van deze patiënten kreeg een caloriearm dieet, terwijl de andere groep doorging met een normaal gezond eetpatroon. De eerste groep viel flink af en hun psoriasissymptomen namen ook sterk af. Het belangrijkst is dat psoriasispatiënten met overgewicht gezonder gaan eten, veel bewegen en afvallen, zeggen de onderzoekers.
Overgewicht bij kinderen is een wijd verbreid probleem. Vraag is echter wat een opgroeiend kind aan energie nodig heeft. De bestaande formules berekenen de hoeveelheid energie die kinderen op 3 tot 4-jarige leeftijd in rust verbruiken niet goed, zegt onderzoekster A. Sijtsma van de RUG. Deze formules overschatten dat energieverbruik met soms wel bijna 20 procent. Juist bij jonge kinderen met overgewicht geven de formules een te hoge inschatting van wat het kind nodig heeft. Voedingsadviezen die van deze formules gebruikmaken, kunnen dan juist leiden tot extra overgewicht. Volgens Sijtsma hangt het werkelijke energieverbruik van een kind samen met de hoeveelheid spieren, ofwel de vetvrije massa. De bestaande formules zijn gebaseerd op het lichaamsgewicht en dus ook op lichaamsvet.
Diabetes in combinatie met een gebrek aan vitamine D komt de afgelopen jaren steeds vaker voor. Internist-endocrinoloog Mirjam Oosterwerff heeft daarom gekeken of vitamine D tabletten kunnen helpen om diabetes te voorkomen. Zij concludeert dat er mogelijk een klein effect is van vitamine D ter preventie van diabetes. Oosterwerff promoveert op 1 oktober bij VUmc. Diabetes is een veel voorkomende chronische ziekte: ruim 1 miljoen Nederlanders heeft het. De bloedsuikers zijn bij diabetes niet meer in evenwicht, het lichaam heeft te weinig insuline. Het aantal mensen met overgewicht en diabetes is de laatste jaren sterk gestegen, door overgewicht heeft men meer kans op diabetes. Daarom zijn nieuwe behandelingen ter preventie van groot belang. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een gebrek aan vitamine D en diabetes steeds vaker voorkomen. Ook blijkt dat een gebrek aan vitamine D vooral voorkomt bij niet-westerse immigranten in Nederland. In haar proefschrift onderzocht Oosterwerff of vitamine D tabletten bijdragen aan het voorkomen van diabetes type 2 en of vitamine D tabletten effect kunnen hebben op insuline gevoeligheid. "Dit onderzoek leverde, net als veel andere onderzoeken, geen groot effect van vitamine D op de insulinegevoeligheid. Het effect was niet nul, maar ook niet groot. Ten opzichte van de andere onderzoeken hebben wij mensen onderzocht met een zeer lage vitamine D spiegel. In de andere onderzoeken zijn mensen onderzocht die een normale vitamine D spiegel hadden en daar werd geen effect gevonden," aldus Oosterwerff. Oosterwerff heeft vier maanden lang 130 niet-westerse deelnemers met overgewicht en een te kort aan vitamine D behandeld met vitamine D tabletten of een placebo (nepmedicijn). Op dit moment is het gebruik van vitamine D tabletten ter preventie van diabetes nog niet voldoende. Uit vervolgonderzoek moet blijken of met hogere doseringen en/of langere duur van vitamine D gebruik diabetes kan worden voorkomen. Hier zijn minimale aanwijzingen voor gevonden.
Astma is niet één ziekte met één aanpak. Er zijn belangrijke verschillen, die kansen bieden voor meer maatwerk in behandeling. Bij mensen met astma zijn er verschillen in onder meer de soort ontsteking, de afweercellen in het bloed, genen en celprocessen. Dat blijkt uit Nederlandse onderzoeken die vandaag en morgen aan de orde komen tijdens de Longdagen in de Jaarbeurs Utrecht, dé wetenschappelijke ontmoeting tussen patiënten en kenners over longziekten. In Nederland zijn een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD en zeldzame longziekten. Maar de variatie in de ziekten is groot. Samenvattingen van bijna 90 wetenschappelijke longonderzoeken zijn ingediend om op de Longdagen te worden gepresenteerd. Een opvallende trend is dat veel studies nu de verschillen in soorten astma opzoeken. Het typeren en de bijbehorende eigenschappen heet ‘fenotypen’. Zo laat een Amsterdams onderzoek zien dat er verschil zit in het soort ontsteking in de longen dat bepaalt of de patiënt wel of niet gevoelig is voor bepaalde ontstekingsremmers (inhalatie corticosteroïde). De wetenschappers toonden het verschil in ontsteking aan, door in de uitademingslucht van patiënten te analyseren of een bepaalde ontstekingscel (eosinofiel) betrokken is. Naast soorten ontsteking, blijken er meer variaties te bestaan in astma. Zo zijn er verschillen te zien in het soort afweercellen in het bloed, zo toont Utrechts onderzoek aan. Nog dieper in het menselijk lichaam blijkt er bij astma ook een verschil te zitten in de genen en in de processen in cellen: op het niveau van moleculen en eiwitten. “Dit betekent in de toekomst gerichte diagnose en gerichte behandelingen”, hoopt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds (voorheen Astma Fonds, één van de organisators van de Longdagen). “Voor ieder type astma een eigen behandeling op maat, in plaats van de zoektocht die artsen en patiënten nu vaak maken.” Bovendien denkt Rutgers dat inzicht in de verschillen in astma perspectief biedt voor mensen met ernstig astma. “Hun astma is nu moeilijk te behandelen, medicijnen schieten tekort. We krijgen steeds beter de vinger achter waarom dat mis gaat. Weten we dat, dan kunnen we de behandeling verbeteren.” Sommige onderzoeksresultaten zijn al meteen te gebruiken in de praktijk. Zo zien onderzoekers dat het mechanisme in de longen bij astma verschilt bij mensen met en zonder overgewicht. Bij mensen met overgewicht zijn de longen veel minder ontstoken. Zij hebben dus minder baat bij de huidige behandelingen met ontstekingsremmende medicijnen. Het vervolgonderzoek laat nu zien dat gewicht verliezen wel een groot effect heeft op het verbeteren van de longfunctie en de kwaliteit van leven. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte.
Vroeg in de zwangerschap lijkt het kind vooral afhankelijk van het cholesterol van de moeder om zich goed te kunnen ontwikkelen. UMCG-promovendus Marlies Smilde-Baardman stelt dat afwijkende cholesterolwaarden van de moeder mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van aangeboren hartafwijkingen. Zij pleit ervoor om in de zorg aan vrouwen die zwanger willen worden extra aandacht te besteden aan cholesterolwaarden als onderliggend mechanisme in het ontstaan van aangeboren afwijkingen bij het kind. In Nederland wordt 1 op de 150 zwangerschappen gecompliceerd door een aangeboren hartafwijking bij het kind. Dit is een van de meest voorkomende oorzaken van vroegtijdige sterfte bij pasgeborenen en is steeds vaker een reden om de zwangerschap voortijdig te beëindigen. Er is weinig bekend over de oorzaken en de oorsprong van aangeboren hartafwijkingen. Smilde-Baardman heeft verschillende omgevings- en genetische risicofactoren bestudeerd om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van aangeboren hartafwijkingen. Daarbij keek ze vooral naar factoren die mogelijk cholesterolwaarden van de moeder en/of transport van cholesterol van moeder naar foetus beïnvloeden. Een belangrijk resultaat is dat ze heeft aangetoond dat twee risicofactoren voor aangeboren hartafwijkingen bij het kind, namelijk roken en overgewicht, elkaar mogelijk versterken in het ontstaansmechanisme van hartafwijkingen (zie ook het persbericht: Rokende vrouwen met overgewicht hebben verhoogde kans op baby met aangeboren hartafwijking). Het onderzoek van Smilde-Baardman steunt de veronderstelling dat aangeboren hartafwijkingen veroorzaakt wordt door een samenspel van zowel omgevings- als genetische factoren. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de interactie tussen risicofactoren waarbij onder andere afwijkende cholesterolwaarden als een mogelijk belangrijke factor in de hartontwikkeling een rol spelen. Marlies Smilde-Baardman (1984, Wijk bij Duurstede) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar promotieonderzoek uit bij de Eurocat-registratie voor aangeboren aandoeningen, onderdeel van de afdeling Genetica van het Universitair Medisch Centrum Groningen, in samenwerking met het Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen en in het kader van de de onderzoeksgroep Reproductive Origins of Adult Health and Disease (ROAHD). Eurocat ontvangt subsidie van het Ministerie van VWS, waaruit ook het onderzoek van Smilde-Baardman is gefinancierd. Haar onderzoek viel binnen de Onderzoeksinstituten GUIDE en SHARE. Inmiddels is zijn werkzaam als huisarts-in-opleiding in Groningen.
Mensen van Hindoestaanse afkomst hebben minder van het gunstige bruine vetweefsel dan mensen van Europese origine. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in The Lancet Diabetes & Endocrinology. De verminderde aanwezigheid van bruin vet kan verklaren waarom mensen met een Hindoestaanse een sterk verhoogde kans hebben op overgewicht en diabetes type 2. De bevindingen bieden wellicht aanknopingspunten voor nieuwe therapieën. De onderzoekers bestudeerden 24 jonge, slanke mannen, van wie de helft van Hindoestaanse afkomst en de andere helft van Europese afkomst was. De deelnemers aan het onderzoek ondergingen PET-CT scans, waarmee de hoeveelheid bruin vet gevisualiseerd kan worden door opname van gelabeld suiker. Voor de scans werd hun lichaam gekoeld met koude matten, gevuld met water zodat bruin vet maximaal actief werd. Dit onderzoek wordt gefinancierd door het Diabetesfonds en is mede mogelijk gemaakt door een persoonsgebonden beurs van de Hartstichting aan Prof. Rensen. Uit de PET-CT scans bleek dat deelnemers van Hindoestaanse afkomst 34 procent minder bruin vetweefsel bezaten dan degenen van Europese afkomst. Ook bleek hun bruine vetweefsel nauwelijks extra warmte te gaan produceren in reactie op de kou, terwijl de warmteproductie bij deelnemers van Europese afkomst wél toenam. Deelnemers van Hindoestaanse afkomst begonnen tijdens het afkoelen ook eerder, bij een temperatuur die twee graden hoger lag, te rillen. Door te rillen produceren de spieren extra warmte. Ten slotte was het rustenergieverbruik, waaraan bruin vet tevens bijdraagt, van deelnemers van Hindoestaanse afkomst 32 procent lager dan bij deelnemers van Europese afkomst. Waar witte vetcellen voornamelijk dienen voor de opslag van vet, kunnen bruine vetcellen rechtstreeks vetzuren en glucose omzetten in warmte. De hoeveelheid bruin vet is het grootst vlak na de geboorte. Dankzij dit bruine vet kan een baby zijn lichaam op temperatuur houden. Maar ook op volwassen leeftijd resteert een hoeveelheid bruin vetweefsel, vooral rond de grote bloedvaten in het bovenlichaam. Er zijn aanwijzingen dat dit bruine vetweefsel tot 20 procent van de ruststofwisseling bepaalt. Door het extra energieverbruik beschermt bruin vet tegen obesitas. Bovendien neemt het weefsel schadelijke vetzuren – triglyceriden – op uit het bloed, om die vervolgens te verbranden. Dat is gunstig voor hart en bloedvaten. Mensen van Hindoestaanse afkomst – in Nederland vooral Surinamers van Indiase afkomst– hebben een sterk verhoogde kans op overgewicht, diabetes type 2 en daarmee hart- en vaatziekten. Zo bleek uit eerder onderzoek dat van de 60-jarige Hindoestanen uit Den Haag maar liefst 40 procent aan diabetes type 2 lijdt. Wellicht is hun verlaging in hoeveelheid bruin vet betrokken bij deze hoge risico’s. Waaróm mensen van Hindoestaanse afkomst minder bruin vet hebben, is nog onbekend. Mogelijk heeft een verminderde hoeveelheid bruin vet ooit overlevingsvoordeel geboden in Zuid-Azië, bijvoorbeeld doordat triglyceriden in het bloed bescherming kunnen bieden tegen bacteriële infecties. Dit voordeel kan bij de aanwezigheid van veel schadelijke bacteriën opgewogen hebben tegen de hogere sterfte aan hart- en vaatziekten op latere leeftijd. De Leidse onderzoekers willen zich nu gaan richten op ouderen van Hindoestaanse afkomst met metabole problemen, zoals obesitas en diabetes type 2. “We gaan kijken of bepaalde medicijnen tegen diabetes, waarvan wij hebben aangetoond dat ze óók invloed kunnen hebben op de activatie van bruin vet, bij hen effectiever zijn dan bij mensen van Europese afkomst”, vertelt onderzoeker Mariëtte Boon. Prof. Patrick Rensen voegt toe: “De kennis die we bij deze groep vergaren over de relatie tussen bruin vet en diabetes type 2, zal zeker ook bruikbaar zijn voor de algemene bevolking.”
Ria van der Leeuw: ‘Role modeling in clinical practice’. Huisartsen in opleiding blijken zich na hun opleiding niet voldoende competent te vinden om patiënten met overgewicht leefstijladviezen te geven. Dit kan te maken hebben met het negatieve rolmodel van de huisartsopleider. Uit het onderzoek van Van der Leeuw ontstond een nieuw instrument om rolmodelgedrag te evalueren. Daaruit blijkt dat met onderwijs aan de opleiders alleen hun kennis verbetert, maar dat door feedback te geven hun rolmodelgedrag positief wordt beïnvloed. Van der Leeuw deed het onderzoek omdat ze wilde weten welke factoren ervoor kunnen zorgen dat huisartsen in opleiding competent zijn om leefstijladviezen te geven aan patiënten met overgewicht. Haar uitgangspunt is dat de opleider, als rolmodel voor de huisarts in spé, een belangrijke rol speelt. Hoe kan het gedrag van de opleider worden verbeterd zodat hij een meer positief rolmodel wordt? Volgens de promovendus kan op deze wijze de effectiviteit van het onderwijs worden verbeterd en kunnen de studenten beter worden opgeleid tot zelfstandig, competent en professioneel huisarts.
Mensen met ernstig overgewicht (obesitas) ondergaan soms chirurgische ingrepen. Onderzoeker E. Aarts van het Radboud umc ontwikkelde een multivitaminepil die vitaminetekort na zo’n operatie tegen gaat. Na maagverkleining, door een maagband of maagomleiding, treden nogal eens complicaties op, waaronder vitamine- en mineralentekort. Dat komt doordat deze mensen vaak al ondervoed zijn, doordat ze ongezond eten. Na de operatie neemt hun lichaam vitaminen en mineralen minder goed op. Aarts trof wel vaak te hoge concentraties van bepaalde vitaminen aan, mogelijk door het gebruik van gewone supplementen. Verder blijkt dat zo’n chirurgische ingreep de kans op diabetes type 2, leververvetting en andere complicaties van overgewicht vermindert.
BIA, bio-impedantie analyse, is een methode om bij kinderen vanaf ongeveer vier jaar het lichaamsvetpercentage te bepalen. VUmc-onderzoeksgroep van Remy HiraSing en Teatske Altenburg keek naar verschillende BIA-apparaten. De onderzoekers concluderen dat de meeste apparaten niet betrouwbaar waren door meetfouten. Zij adviseren een internationale standaardisering in te stellen. De onderzoekers publiceerden afgelopen week in het gezaghebbende tijdschrift Obesity Reviews. Voor het bepalen van de gezondheidsrisico's van overgewicht en obesitas bij kinderen is vooral het lichaamsvetpercentage maatgevend. Veelal wordt hiervoor de BMI (Body Mass Index, gewicht/lengte2) gebruikt. Bij kinderen is de BMI niet altijd een correcte weerspiegeling van het lichaamsvetpercentage. Daarom is het bepalen van dit vetpercentage bij kinderen op een andere manier van groot belang. Onderzoekers willen voorkomen dat kinderen met verhoogd BMI maar geen verhoogd vetpercentage ten onrechte een probleem krijgen aangepraat. In het VUmc-onderzoek wordt de kwaliteit van de BIA-uitkomsten vergeleken met de gouden standaard voor het meten van lichaamsvetpercentage. De onderzoekers keken naar verschillende soorten BIA-apparaten, waarvan er in de dagelijkse praktijk slechts twee bruikbaar zijn. Daarnaast worden ook verschillende formules toegepast om het lichaamsvetpercentage te schatten. Remy HiraSing:"Het is noodzakelijk om te komen tot internationale standaardisering zodat een beperkt aantal apparaten en formules wordt gebruikt. De BIA is een veelbelovende methode om overgewicht/obesitas bij kinderen te signaleren, maar nog niet geschikt voor algemene toepassing. De huidige signalering door de BMI kan worden voortgezet."
Ernstig zieke patiënten met obesitas hebben meer overlevingskansen tijdens een opname op de intensive care (IC) dan patiënten met een normaal gewicht. Dit blijkt uit door het UMC St Radboud en de stichting NICE (Nationale Intensive Care Evaluatie). De onderzoekers concluderen dat patiënten met ernstig overgewicht (een BMI van 35 tot 40) het laagste risico hebben om te overlijden tijdens de opname. Dit risico ligt 14 procent lager dan bij IC-patiënten met een normaal gewicht. Een wetenschappelijke verklaring is er nog niet, maar er zijn wel ideeën over dit verband. Patiënten met obesitas hebben meer vet- en energiereserves, en vetweefsel kan een positieve invloed hebben op het afweersysteem tijdens een periode van ernstige ziekte. Anderzijds verhoogt overgewicht wel de kans op ernstige ziekten.
"Jongeren weerbaar maken zodat ze om leren gaan met verleidingen uit het dagelijkse leven" - dat is een van de speerpunten die het kabinet heeft geformuleerd in de Landelijke nota Gezondheidsbeleid van mei 2011. Bijna de helft van alle interventies die zijn bedoeld om de leefstijl van jongeren te verbeteren bevat handvatten om weerbaarheid te versterken. Dit blijkt uit een inventarisatie van leefstijlinterventies die het RIVM uitvoerde in opdracht van het ministerie van VWS. Hiervoor zijn met behulp van de interventiedatabase van het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL) 53 interventies geïdentificeerd die erop gericht zijn een gezonde leefstijl te bevorderen en als 'goed onderbouwd' of 'effectief' zijn beoordeeld. De thema's zijn: alcohol, drugs, lichamelijke activiteit/bewegen, overgewicht, roken, seksualiteit en voeding. In 22 van deze 53 leefstijlinterventies is de versterking van de weerbaarheid onderdeel van de interventie. De aandacht voor weerbaarheid verschilt per onderwerp. Versterking van weerbaarheid maakt deel uit van vrijwel alle interventies die gericht zijn op seksueel gedrag. Van de interventies die zijn gericht op het gebruik van alcohol, tabak en drugs bevat tweederde een onderdeel weerbaarheid. In de meeste interventies gericht op voeding, overgewicht of lichamelijke activiteit/bewegen, is weerbaarheid geen thema. Van de meeste leefstijlinterventies, is de effectiviteit (nog) niet bekend. Het is daardoor moeilijk te beoordelen of de effectiviteit van de interventie groter is als er aandacht aan weerbaarheid wordt besteed. Aanbevolen wordt om nader onderzoek te doen naar de samenhang tussen weerbaarheid en leefstijl bij de Nederlandse jeugd.
Inactieve ouderen met overgewicht hebben baat bij een programma dat bewegen stimuleert. Dat blijkt uit onderzoek van het LUMC. 235 mensen van de 60 tot 70 jaar oud met een inactieve leefstijl en overgewicht gingen gedurende drie maanden aan de slag met het beweegprogramma. Zij droegen daarvoor een apparaatje bij zich, dat precies bijhield hoeveel ze bewogen. Die bewegingsmonitor was vervolgens van minuut tot minuut uit te lezen via een pc. Op basis daarvan werd een doel gesteld om de activiteit te verhogen. Een online coach gaf via persoonlijke e-mails feedback en tips en adviezen om meer te bewegen. Na drie maanden bewogen de deelnemers meer en waren hun buikomvang en vetpercentage afgenomen. Ook hun bloedsuikerwaarden waren verbeterd.
In 2009 brak Wouter van Marken Lichtenbelt nationaal en internationaal door als de ontdekker van bruin vet bij volwassenen. Teveel wit vet is ongezond, bruin vet kan juist gezond zijn. Wit vet slaat energie op terwijl bruin vet energie gebruikt om warmte te produceren. “Vervolgonderzoek laat zien dat door een geringe verlaging van de temperatuur ons energiegebruik in rust tot wel 30% verhoogd kan worden en dat we mogelijk via bruin vet ook ons metabool profiel kunnen verbeteren. En dat is gezond voor hart en bloedvaten. Verder hebben we gezien dat je aan milde kou went en het redelijk comfortabel gaat vinden.” In zijn oratie houdt hij een pleidooi voor een gezonder binnenklimaat. Met zijn oratie Light my Fire – Leven buiten de comfort zone aanvaardt hij donderdag 18 september de bijzondere leerstoel ‘Ecologische energetica en gezondheid’ aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences aan de Universiteit Maastricht. Zoals lichaamsbeweging gezond kan zijn, zo is een variatie in temperatuur dat ook. “Een beetje kou lights your fire! We zouden kunnen spreken van temperatuur training. Het lichaam moet in de kou en ook in de warmte een beetje meer werken. En dat beetje meer werken creëert een gezonder en weerbaarder lichaam. Al met al zullen de effecten niet altijd groot zijn voor elk individu, maar met subtiele effecten van een gezond binnenklimaat bereik je wel de hele bevolking en daarmee kunnen de effecten op populatieniveau aanzienlijk zijn.” Een van de grootste gezondheidsproblemen van dit moment is overgewicht. Bruin vet leidt bij dieren tot gewichtsafname maar hoe en of bruin vet ingezet kan worden bij de mens, moet verder onderzocht worden. Los van specifieke bijdrage van bruin vet, vindt Van Marken Lichtenbelt dat het onderzoek naar overgewicht zich de afgelopen jaren teveel richtte op een verbetering van de energiebalans door middel van een verandering in leefstijl (minder eten, meer bewegen) of door farmacologisch ingrijpen (bijvoorbeeld een afval-pil). “Helaas heeft dit onderzoek niet tot het gewenste resultaat geleid: er bestaat geen pil en er is geen geschikt leefstijlprogramma dat werkt op de lange termijn. Ik denk dat een andere belangrijke factor, namelijk de omgevingscondities, te weinig aandacht heeft gekregen. Een belangrijke omgevingsfactor is de omgevingstemperatuur. Los van de specifieke bijdrage van bruin vet aan de energiebalans denk ik dat een gezonder binnenklimaat in combinatie met een gezonde leefstijl misschien niet zozeer leidt tot gewichtsafname, maar het wel kan bijdragen aan gewichtsbehoud.” Volgens Van Marken Lichtenbelt is het loslaten van een uniform binnenklimaat niet alleen goed voor de gezondheid, maar ook voor de portemonnee: een flexibel binnenklimaat le vert besparing op de energiekosten. “Er zijn plannen voor een nieuw te bouwen centrum, Mosae vita, op de Maastricht Health Campus. Gezonde mensen uit Zuid Limburg, patiënten, verplegend personeel, onderzoekers en studenten komen hier bij elkaar in één gebouw. Er komt een bewegingslaboratorium, een restaurant waar je leert gezond te koken. Er komt een speciale klimaatkamer en in diverse ruimtes kan straks met temperatuur en licht worden geëxperimenteerd. De ideale setting dus om in een praktijksituatie de effecten van de omgeving op herstel van ziekte, gezondheid en welbevinden te testen. Met onze onderzoeksresultaten kunnen bouwfysici in de nabije toekomst aan de slag met het ontwerpen van klimaatinstallaties die rekening houden met de wensen en de gezondheid van de individuele mens. We zijn al gestart in diverse Top Kennis en Innovatieprojecten van het ministerie van Economische Zaken met het ontwikkelen van individuele comfortsystemen voor kantoor in samenwerking met de industrie en in projecten waarin de invloed van de gebruiker op het gebruik van gebouwen in kaart wordt gebracht. En samen met onder andere de Technische Universiteit Eindhoven werken we aan een thermo-fysiologisch model dat geschikt is voor de bouw.” In samenwerking met de Hogeschool Zuyd ontwikkelt Van Marken Lichtenbelt een nieuwe multidisciplinaire Masteropleiding, waarin beide kennisvelden samenkomen: bouwkunde en gezondheidswetenschappen. “Deze gebieden samen zullen studenten opleiden die ingezet kunnen worden in het creëren van duurzame én gezonde kantoren en huizen.”
Promotie T. Seijkens: ‘From hematopoietic stem and progenitor cells to mature immune cells in inflammatory diseases’. Ontstekingsziekten, zoals aderverkalking, overgewicht, insulineresistentie en multiple sclerose, kennen een hoge morbiditeit en mortaliteit. Ze worden veroorzaakt door een ontstekingsreactie. Geneesmiddelen die de ontstekingsreactie remmen zijn echter schaars. Voor zijn promotieonderzoek is Seijkens op zoek gegaan naar nieuwe geneesmiddelen voor bovengenoemde ziekten. In zijn proefschrift beschrijft hij de identificatie en ontwikkeling van nieuwe ontstekingsremmende middelen, die op termijn kunnen uitgroeien tot nieuwe geneesmiddelen. Hij heeft gekeken naar de ontwikkeling van remmers van de CD40L-CD40-TRAF6-signaaltransductiecascade. Deze remmers blijken het ontstaan van aderverkalking, overgewicht, insulineresistentie en multiple sclerose in proefdiermodellen te verminderen. Deze nieuw ontwikkelde compounds hebben daarmee de potentie om op termijn nieuwe geneesmiddelen te worden.
Leverontsteking bij overgewicht leidt niet per se tot de ontwikkeling van insulineresistentie. Tot die conclusie komt Anouk Funke in haar promotieonderzoek. Zij ging na wat de rol van leverontsteking is bij het ontstaan van leververvetting en insulineresistentie. Funke stelt voorop dat er al langer getwijfeld wordt aan de causaliteit tussen leverontsteking en insulineresistentie, vaak een voorbode van type 2 diabetes. De promovenda gebruikte voor haar onderzoek drie verschillende soorten muismodellen. Een van de muismodellen werd blootgesteld aan een hoog vet, hoog cholesterol dieet voor de ontwikkeling van leverontsteking. In een kortetermijnstudie ontwikkelen deze slanke muizen geen insulineresistentie, ondanks het ontstaan van leverontsteking. In de langetermijnstudie is de leverontsteking niet verergerd, maar de dikke muizen ontwikkelen wel insulineresistentie en dit suggereert dat leverontsteking niet betrokken is bij het ontstaan van insulineresistentie. Omgekeerd bleek dat verminderde leverontsteking bij 2 andere muis modellen geen bescherming biedt tegen door overgewicht veroorzaakte insulineresistentie. Al deze resultaten onderbouwen de stelling dat de rol van ontsteking in de ontwikkeling van insulineresistentie nog niet goed begrepen is. Funke pleit voor meer, gerichter onderzoek. Anouk Funke (Emmen, 1982) studeerde Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Moleculaire Genetica van het Universitair Medisch Centrum Groningen en participeerde in onderzoeksinstituut GUIDE. Haar onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksproject “The role of inflammation in obesity-induced type 2 diabetes: toward new diagnostic markers and interventional targets” van SenterNovem/Agentschap NL.
Ons DNA bevat alle informatie die nodig is om alle cellen in het lichaam aan te maken en te laten functioneren. Gedurende de embryonale ontwikkeling worden delende cellen steeds meer in een keurslijf gedwongen totdat elke cel één functie krijgt, bijvoorbeeld die van een spiercel of een levercel. Hiervoor moeten delen van de genetische code die de juiste informatie bevatten voor dit celtype aan worden gezet en andere delen uit gezet. De meest bestudeerde mechanismen die dit bewerkstelligen zijn de methylatie van DNA en de aanpassing van histonen. DNA methylatie is een chemische verandering van de CG base paar combinaties in onze erfelijke code en histonen zijn eiwitten waar het DNA omheen gewikkeld is (Figuur 1). Beiden beïnvloeden ze hoe compact ons DNA in de celkern is opgeborgen en daarmee hoe toegankelijk dit is voor enzymen en eiwitten om de code ‘aan de praat te krijgen’ en de expressie van genen te bewerkstelligen. Ze zijn de software die bepalen welk deel van de supercomputer, het DNA, actief is. Al heel lang is bekend dat omgeving tijdens de zwangerschap en jeugd invloed heeft op de gezondheid in het latere leven. Dit zijn voorbeelden van biologische fenomenen die niet 1-2-3 te verklaren zijn met de erfelijkheidswetten. Dierstudies wijzen naar een mechanisme om deze relaties te verklaren. Agouti muizen kunnen een kleur hebben van geel naar bruin gevlekt tot geheel bruin. Deze kleur erft altijd over via de moederlijke lijn. Ook de hoeveelheid foliumzuur in het dieet van de zwangere muis kan de gemiddelde vachtkleur doen veranderen in het toekomstige nestje. In 2003 werd ontdekt dat deze vachtkleur bepaald wordt door de hoeveelheid DNA methylatie van het vachtkleur gen en dat was afhankelijk van het foliumzuur in het dieet van de moeder. Er wordt geen gele kleur aangemaakt als er veel DNA methylatie op het gen zit: de muis wordt bruin (Figuur 2). Deze verschillen konden ook nog eens naar een volgende generatie worden doorgegeven. De mogelijke moleculaire schakel tussen omgevingsfactoren tijdens de vroege ontwikkeling en gevolgen in het latere leven was ontdekt. Andere voedingsexperimenten bij muizen en ratten toonden vervolgens aan dat veranderingen van DNA methylatie ook plaats vindt in genen die betrokken zijn bij de ‘ziekte-eigenschappen’ van hypertensie en diabetes. De hypothese werd geformuleerd dat dit principe ook wel eens bij de mens kon werken. De basis voor dit proefschrift was geboren. Veel mensen in Nederland hebben geleden onder de Honger Winter van ’44-45. Mensen hadden zo weinig te eten dat ze op het dieptepunt minder dan 500 kilocalorieën per dag binnen kregen. Na de oorlog begon langzaam het onderzoek naar de gevolgen van de Honger Winter op de volksgezondheid. Allereerst door het bestuderen van gegevens verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en bijvoorbeeld de medische keuring van jonge rekruten. Dit laatste leidde tot een belangrijke publicatie van Dr. Ravelli, Stein en Susser in het gezaghebbend The New England journal of Medicine in 1976. Zij stelden vast dat rekruten die waren blootgesteld aan de Honger Winter tijdens de eerst helft van de zwangerschap vaker extreem overgewicht hadden op 19 jarige leeftijd. Later zijn er studies opgezet door onderzoekers in Amsterdam, zoals Dr. Lumey, om specifiek die mensen te bestuderen die de Honger Winter hebben doorgemaakt in de baarmoeder. Het bleek dat deze mensen niet alleen een hoger risico hebben op zwaarlijvigheid, maar ook op een ongunstige cholesterol spiegel en een verhoogde kans op diabetes. We weten dankzij geboortegegevens wanneer en hoelang specifieke mensen in de baarmoeder zijn blootgesteld aan extreme ondervoeding. Dit is van belang omdat blootstelling gedurende bepaalde periodes geassocieerd is met een hogere kans op specifieke gezondheidsklachten later in het leven. Zo hebben mensen die verwekt zijn tijdens de Honger Winter een verhoogd risico op schizofrenie. Tijdens de Honger Winter functioneerden de ziekenhuizen, waardoor we van sommige mensen aan de hand van hun geboortegegevens met zekerheid kunnen achterhalen gedurende welke periode ze zijn blootgesteld. Verder was de blootstelling heftig en van toepassing op de hele populatie, dit maakt dat de ramp van de Honger Winter een schat van informatie kan opleveren over de invloed van prenatale ondervoeding op de gezondheid in het latere leven en de moleculaire mechanismen die hier een rol bij spelen. De basis: wat te meten, en de eerste stappen Koelkasten en vriezers vol, veel onderzoeksinstituten hebben DNA opgeslagen, maar monsters waar nog histonen in gemeten kunnen worden zijn helaas heel schaars. Ook is de technologie om DNA methylatie te meten heel erg verbeterd zodat er nu veel meer genen en mensen tegelijkertijd kunnen worden gemeten. We zijn aan het begin van dit proefschrift eerst gaan onderzoeken of er verschillen zijn in DNA methylatie tussen normale mensen en hoe stabiel deze DNA methylatie is (Hoofdstuk 2). Daarna wilden we weten of omgevingsinvloeden tijdens de ontwikkeling invloed kunnen hebben op DNA methylatie van belangrijke genen in de mens. We kozen voor het groei-gen IGF2. Dit gen speelt een cruciale rol tijdens de vroege ontwikkeling. IGF2 regelt de overdracht van voeding via de placenta naar de foetus. Verder erft DNA methylatie van dit gen via de moeder over. Onze hypothese was dat vooral blootstelling rond de conceptie en het eerste trimester van invloed kon zijn op DNA methylatie van dit gen. De Honger Winter Familie studie bood ons de mogelijkheid dit uit te zoeken. Voor het epigenetisch onderzoek hebben we DNA verkregen uit bloed van 122 mensen die verwekt waren of al in het laatste trimester van de embryonale ontwikkeling waren tijdens de Honger Winter. We vergeleken de DNA methylatie van het IGF2 gen tussen de mensen die in de baarmoeder zijn blootgesteld en hun broer of zus die niet in de baarmoeder zijn blootgesteld (Hoofdstuk 3). Degenen die heel vroeg in de ontwikkeling waren blootgesteld hadden minder DNA methylatie dan hun broer of zus, terwijl degenen die laat in de baarmoeder waren blootgesteld (doordat de moeder al zwanger was toen de Hongerwinter begon) geen verschil met hun broer of zus hadden. Op deze manier konden we als eerste onderzoeksgroep aantonen dat ondervoeding vroeg in de ontwikkeling de DNA methylatie in mensen kan beïnvloeden. Hoe verhoudt dit zich tot de medische bevindingen? Mensen die blootgesteld zijn aan de Honger Winter in de baarmoeder hebben 60 jaar later een hoger risico op zwaarlijvigheid, een ongunstige cholesterol spiegel en diabetes. Deze associaties zijn vaak specifiek voor een specifieke prenatale blootstellings periode of zijn alleen gevonden in vrouwen of mannen. Volgen DNA methylatie veranderingen dezelfde patronen? Daarom keken we vervolgens in nog eens 15 kandidaat genen die een rol spelen in de vroege ontwikkeling en de stofwisseling in dezelfde mensen als voor IGF2 (Hoofdstuk 4). Wederom vonden we genen met een andere DNA methylatie na een Honger Winter blootstelling. Nu vonden we echter ook toenames in DNA methylatie, die vaak ook nog eens alleen in mannen of alleen vrouwen bleken voor te komen. Ook was één gen, leptine (LEP), zowel verhoogd in de vroeg als laat in de zwangerschap blootgestelde mensen. De meeste genen waren gevoelig voor de vroege blootstellings periode, maar de DNA methylatie veranderingen volgden dezelfde patronen als de epidemiologische bevindingen over o.a. diabetes. Relevantie voor de huidige dag? Er bestaat veel epidemiologisch onderzoek waarin men een verband aantonen tussen een laag geboortegewicht of een prenatale groei beperking en dezelfde problemen op middelbare leeftijd als bij mensen die in de baarmoeder aan de Honger Winter waren blootgesteld. Er wordt dan ook gesuggereerd dat een laag geboortegewicht wijst op een slechte overdracht van voeding van de moeder naar het kind. Een redelijk controversiële aanname. Echter, diermodellen die deze relaties moeten nabootsen omvatten vaak toch interventies in de voeding van zwangere proefdieren. Echter, een verstoring in de bloedsomloop in de placenta kan ook prenatale groei beperking veroorzaken. Deze ‘placentale insufficiëntie’ heeft echter andere gevolgen op genen dan voedingsinterventies in dieren. We vroegen ons dan ook af of prenatale groei beperking lijkt op ondervoeding qua DNA methylatie veranderingen in de mens. We vergeleken de DNA methylatie van 4 genen waarvan we in ons onderzoek hadden gevonden dat deze gevoelig waren voor de Honger Winter blootstelling in het DNA van een groep jong volwassenen die te vroeg geboren waren en die meededen in de zogenaamde POPS studie. De ene helft had een prenatale groei beperking en de andere helft niet (Hoofdstuk 5). We bestudeerden te vroeg geboren jong volwassenen omdat blootstelling vroeg in de zwangerschap het meeste gevolgen leek te hebben op DNA methylatie. We vonden geen DNA methylatie verschillen tussen mensen met en zonder prenatale groei beperking. Kunnen deze DNA methylatie verschillen dan niks zeggen over moderne zwangerschappen en hun complicaties? Andere onderzoekers hebben DNA methylatie verschillen gevonden met andere blootstellingen. Zo is DNA methylatie van leptine (Hoofdstuk 4) ook geassocieerd met zwangerschap diabetes en met een lage sociaal economische status van de moeder en de duur van borstvoeding geven. IGF2 methylatie (Hoofdstuk 3) van het kind is ook geassocieerd met de hoeveelheid vitamine B12 in het bloed van de moeder en haar rookgedrag vroeg in de zwangerschap. Deze laatste bevinding is al in 2 studies opnieuw gedaan. De studie van de Honger Winter lijkt dus wel degelijk relevant voor het hier en nu in Nederland. Daarnaast komen hongersnoden helaas nog vaak voor in de wereld. Klein maar veel; Nurture & Nature De meeste DNA methylatie verschillen zijn klein en we wilden graag weten hoe dit genen zou kunnen beïnvloeden. Zijn ze misschien met velen? Daarom breidden we onze metingen uit in de 60 mensen met een Honger Winter blootstelling vroeg in de zwangerschap. We keken naar bijna alle stukken DNA rond het IGF2 gen (Hoofdstuk 6) waarvan bekend is dat ze de werking van het IGF2 gen beïnvloeden. Verder bekeken we ook hoe groot de invloed was van de genetische variatie op DNA methylatie van IGF2. Want is klein wel klein en niet gewoon normaal? DNA methylatie van bijna alle stukken DNA was geassocieerd met de Honger Winter blootstelling. Dit kan mogelijk verklaren hoe DNA methylatie de activiteit van genen beïnvloedt: veel kleine veranderingen maken samen het verschil. De invloed van variatie in de DNA code zelf bleek even groot als de invloed van de Honger Winter blootstelling. DNA methylatie van sommige stukken rond het bestudeerde gen was geassocieerd met zowel DNA variaties als de honger winter blootstelling. Deze associaties waren onafhankelijk van elkaar. Nature en Nurture lijken elkaar niet in de weg te zitten. Op welke stukken DNA is DNA methylatie nu gevoelig voor omgeving invloeden tijdens de (vroege) ontwikkeling? Om deze vraag te beantwoorden hebben we metingen verricht aan een veel groter gedeelte van het DNA (een veel groter deel van ons genoom zeggen we dan) dan de paar genen die we tot nu toe hadden bestudeerd. Deze opschaling kon worden bewerkstelligd door de allernieuwste techniek te gebruiken om DNA methylatie te meten. We konden 24 van de 60 vroeg blootgestelde mensen en hun broer of zus meten (Hoofdstuk 7). Op iets meer dan 1.2 miljoen plekken werd DNA methylatie gemeten. Uit de analyse van deze data bleek dat de blootstelling aan de Hongerwinter vooral een effect had op DNA methylatie in stukken van het genoom die meer en vaker ‘aan’ staan en een regelende functie hebben. Ook delen van het genoom die actief zijn rond en na de innesteling van het embryo in de baarmoeder waren aangedaan. Verrassend genoeg bleken de meeste aangedane delen midden in genen te zitten, terwijl onderzoekers tot nu toe vaak alleen de delen vlak voor een gen bestuderen. We deden nog een opmerkelijke ontdekking: de mensen die verwerkt waren laat in de Honger Winter bleken de gevonden DNA methylatie verschillen niet te hebben. In deze mensen bleek de Honger Winter geen spoor op hun DNA achter te laten. De DNA methylatie veranderingen waren verrijkt in groepen genen die samen de insuline en vet huishouding regelen en betrokken zijn in de vroege groei en ontwikkeling. Dit is een interessante observatie omdat een vroege prenatale Honger Winter blootstelling niet leidt tot een afname in geboortegewicht, terwijl het risico later in het leven op zwaarlijvigheid, een ongunstige cholesterol spiegel en diabetes wel hoger is. DNA methylatie in het CPT1A gen bleek geassocieerd met zowel de Honger winter blootstelling als ‘slecht’ LDL cholesterol en DNA methylatie in de insuline receptor (INSR) was geassocieerd met zowel de Honger Winter blootstelling als geboortegewicht. De relatie tussen CPT1A methylatie en LDL was hetzelfde in de blootgestelde individuen en de controle broers en zussen. De hogere DNA methylatie bij CPT1A zou dus potentieel kunnen bijdragen aan het risico op een hoger LDL cholesterol bij de mensen die prenataal zijn blootgesteld aan de Honger Winter. We weten nu meer van hoe de Honger Winter DNA methylatie beïnvloedt van mensen die zijn blootgesteld in de baarmoeder. We weten hoe groot deze verschillen zijn en in wat voor stukjes DNA ze het vaakst voorkomen en dat DNA waarschijnlijk pas na de bevruchting gevoelig is. Maar we begrijpen nog niet hoe het komt dat de honger heeft bewerkstelligd dat er ook toenames in DNA methylatie worden gevonden. De karige rantsoenen bevatte ten slotte mogelijk te weinig vitamines en foliumzuur, noodzakelijk om DNA te methyleren, dus we verwachtten eerder een afname in DNA methylatie. Experimenten waarbij we zich ontwikkelende cellen tijdelijk blootstellen aan tekorten en te veel suikers en essentiële vetten, aminozuren en vitamines moeten hier uitsluitsel over geven. We weten ook nog niet genoeg over de relatie van de DNA methylatie verschillen met de verhoogde risico’s op overgewicht, diabetes en schizofrenie. Onze allereerste associaties met LDL cholesterol en geboortegewicht zijn dan wel interessant, maar moeten nog herhaald en verder uitgeplozen worden. Hiervoor moeten we veel meer mensen meten om genoeg kracht te hebben in onze analyses en de bevindingen moeten bevestigd worden in onafhankelijke studies. Verder maken de Honger Winter kinderen zich zorgen of er een effect kan worden doorgegeven aan hun eigen kinderen. We willen dan ook graag gaan onderzoeken of er ook DNA methylatie verschillen te vinden zijn in deze kinderen. Met al deze zaken zijn we inmiddels al druk in de weer; de wetenschap is nooit klaar.
Het voedselgebrek tijdens de winter van 1944-1945 heeft sporen nagelaten op het DNA van de kinderen die toen in de baarmoeder zaten. Zij hebben ruim 60 jaar later meer kans op overgewicht, een te hoog cholesterolgehalte, diabetes en schizofrenie. De winter van 1944-1945 in Nederland staat bekend als de Hongerwinter; ook zwangere vrouwen aten noodgedwongen veel te weinigVoedselschaarste in de eerste weken van de zwangerschap brengt subtiele veranderingen op het DNA aan. Dat blijkt uit onderzoek waarop Elmar Tobi binnenkort aan het LUMC promoveert. Hij bekeek het DNA van ‘hongerwinterkinderen’, mensen die verwekt zijn tijdens de winter van 1944-1945. Uit eerder onderzoek was al bekend dat een aantal gezondheidsproblemen bij hen meer voorkomt, zoals overgewicht, suikerziekte en schizofrenie. Tobi laat zien dat de verklaring gezocht moet worden in specifieke veranderingen in de verpakking van het erfelijk materiaal. Die verpakking bepaalt hoe actief genen kunnen worden. Het is het studie-object van de epigenetica. Vooral aan het allereerste begin van de zwangerschap heeft de voedselschaarste zijn sporen nagelaten. Verschillende genen blijken ruim 60 jaar na dato nog aantoonbaar epigenetisch veranderd. Zo is het groeigen IGF2 minder goed verpakt bij hongerwinterkinderen dan bij hun broers en zussen die eerder of later zijn geboren. Dit kan betekenen dat dit gen, dat onder meer betrokken is bij de groei in de baarmoeder, actiever was. De gevonden veranderingen in het DNA treden mogelijk op om de kans op overleven te vergroten. “De epigenetische veranderingen kunnen een overlevingsmechanisme zijn”, aldus Tobi. “Door aanpassing aan de schaarste tijdens de zwangerschap maakt dat het lichaam van deze hongerwinterkinderen niet zo goed weet om te gaan met de overvloed van eten in het Nederland van na de Hongerwinter. Hierdoor hebben ze juist meer kans op bepaalde ziektes. Dat is het idee.” Omstandigheden in de baarmoeder hebben dus invloed op de kans op ziektes op latere leeftijd. Waarschijnlijk komt dit doordat deze omstandigheden de verpakking van het DNA op de een of andere manier hebben beïnvloed. Tobi en collega’s van de afdeling Moleculaire Epidemiologie kijken nu of deze later in het leven nog te veranderen zijn met gezonde voeding en beweging. “Epigenetisch aanpassingen die in de baarmoeder optreden zijn niet zoals je DNA-code per se blijvend. Mogelijk zijn ze op latere leeftijd nog te beïnvloeden door de leefstijl. Op onze afdeling zijn we de Samen oud, samen thuis-studie begonnen, waarin we een groep 60-plussers begeleiden naar een gezondere leefstijl. We zijn ontzettend benieuwd of dat op dezelfde plekken op het DNA tot epigenetische veranderingen leidt als de Hongerwinter, maar dan de andere kant op.”
Vrouwen met ernstig overgewicht (obesitas) raken veel moeilijker zwanger dan vrouwen met een normaal gewicht. Ook hebben ze vaker zwangerschapscomplicaties. Dat zegt onderzoeker W. Kuchenbecker van het UMCG. Toename van buikvet en vooral het vet om de darmen (intra-abdominaal vet) spelen een belangrijke rol in de vrouwelijke vruchtbaarheid. Bij vrouwen die niet ovuleren en het polycysteus ovarium syndroom hebben, leidt afname van intra-abdominaal vet tot herstel van de ovulatie. Omdat bij vrouwen met ernstig overgewicht veel meer zwangerschapscomplicaties optreden, zouden zij geen vruchtbaarheidsbehandeling aangeboden moeten krijgen, vindt Kuchenbecker. Te zware vrouwen met een kinderwens zouden eerst begeleiding moeten krijgen om af te vallen.
Slechts twee procent van de kinderen in achterstandswijken in Amsterdam en in andere grote steden eet voldoende groente. Dat moet veranderen, vindt voedingshoogleraar Jaap Seidell, want dáár ligt de sleutel tot de aanpak van overgewicht. 'Bietjes? Geen idee wat het zijn en wat je ermee moet. En dat je ze kunt eten is al helemaal ondenkbaar.' Hij switcht even makkelijk van het wereldtoneel en besprekingen met een speciale commissie van Ban Ki-moon voor landbouw, duurzaamheid en gezondheid naar het microniveau: de wijk. 'Als je van Amsterdam-Zuid naar West fietst, kom je ineens terecht tussen een bevolking die vijftien jaar langer ongezond is en acht jaar korter leeft.' Na 35 jaar gezondheidsonderzoek hoopt Jaap Seidell het recept te hebben gevonden om die ongelijkheid aan te pakken. Samen met de gemeente is een veelomvattend plan bedacht: Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht. Als resultaat daarvan moeten in 2033 alle kinderen op een gezond gewicht zijn. En dat niet alleen, denkt Seidell. Als je een wijk meer stimulerend maakt voor gezond gedrag, los je méér problemen op. De verkeersveiligheid neemt toe, het leefmilieu wordt gezonder, de schoolprestaties stijgen en je krijgt meer sociale integratie en participatie. 'We willen weer de verbinding aanbrengen tussen de mens en zijn voedsel, bijvoorbeeld door in stads- en schooltuinen samen te zaaien, te oogsten en te koken. Diverse waterpunten in scholen aanbrengen, zodat kinderen frisdrank laten staan. Maak gezond gedrag vanzelfsprekend! Open een trapveldje en kinderen gaan ballen.' Seidell studeerde humane voeding in Wageningen. Het vak was tweede keus - geneeskunde was eerste - maar kreeg hem volkomen in de greep. "Het was een kleine opleiding met vermaarde en veelbelovende docenten, onder wie Martijn Katan. We hadden het over ondervoeding en overvoeding in de wereld. En dat speelt nog steeds. Anderhalf miljard mensen hebben honger, en inmiddels hebben zo'n anderhalf tot twee miljard mensen obesitas en verwante aandoeningen als diabetes en hart- vaatziekten.' Hoe dat precies komt en wat je er tegen kunt doen, zou Seidells levenswerk worden. Al in 1983 begon hij als obesitas-onderzoeker. Een paar jaar later richtte hij de Nederlandse associatie voor de studie naar obesitas op. Met pijn en moeite werden er twintig leden voor gevonden. Van oorzaken en aanpak wist men nog weinig. Het leek zo eenvoudig: mensen eten meer dan ze nodig hebben, dus moeten ze minder eten. Lukt dat niet, dan kun je geneesmiddelen voorschrijven die de eetlust remmen. Seidell: 'Maar dat werkt niet en is te simplistisch. Achterhaal je waarom mensen zo ongezond eten, waarom ze zo weinig bewegen en waarom ze zo veel drinken, dan zie je dat het vooral een probleem is van mensen met een laag inkomen en een lage opleiding.' Dat inzicht had Seidell al in de jaren tachtig verworven en in 1986 in zijn proefschrift verwoord. Toch duurde het nog tot begin jaren negentig eer de echte omslag in zijn denken plaatsvond. 'We benaderden het probleem tot dan als een abnormale respons op een normale omgeving. We moeten het omdraaien, zei een Australische collega: het is een normale respons op een abnormale omgeving. Want je zag het gebeuren, en niet alleen in de VS of in Nederland, maar ook in Azië. Er kwamen minder fietsen en meer auto's. Steeds meer mensen kregen zittend werk. De inactiviteit is enorm toegenomen en het voedingspatroon grandioos gewijzigd. Het werd me steeds duidelijker dat chronische ziekten hun oorsprong hebben in sociale en economische omgevingen. Maar ik had nog geen idee wat je eraan kunt doen. Daar ben ik pas naar gaan kijken toen ik in 1999 naar VUmc kwam.' De reis ging van obesitas als biofysiologisch verschijnsel dat met een energiedisbalans samenhangt naar gedrag en determinanten van gedrag. 'We zijn allerlei studies gaan opzetten: waarom eten kinderen van bijstandsmoeders geen groente? We onderzochten de invloed van prijs, gemaksvoeding, gezond gedrag en de hoeveelheid tijd die ze eraan besteden. Je komt dus in andere vakgebieden terecht. Chronische gezondheidsproblematiek kun je alleen begrijpen vanuit verschillende disciplines, zoals sociologie, psychologie, economie, genetica, ruimtelijke ordening en verkeer.' Het leidde uiteindelijk tot de komst van EMGO+, waarvan Seidell een van de oprichters was. Tal van disciplines werken in dit onderzoeksinstituut samen. Tot vreugde van Seidell: 'EMGO+ is zo'n instituut waar we het bestrijden van armoede - want daar gaat het in feite over - in samenwerking met de gemeente kunnen aanpakken. We zetten in op het veranderen van de omgeving. In Utrecht-Overvecht heeft een dergelijke aanpak geleid tot een enorme afname van het overgewicht bij kinderen. Dat heeft ons gestimuleerd om op dit pad door te gaan, in plaats van in te zetten op het ontwikkelen van nieuwe eetlustremmers.'
Kinderen met ernstig overgewicht hebben wellicht baat bij ontstekingsremmende medicijnen. Dat zou de kans op type 2 diabetes en vaatziekten verminderen, concludeert arts-onderzoeker H. Schipper van het UMC Utrecht. Kinderen met ernstig overgewicht hebben verschillende ontstekingsstoffen uit vetweefsel in hun bloed. Dat ontdekte Schipper toen hij het bloed van 60 veel te dikke kinderen vergeleek met 30 gezonde controles. Kinderen met meer ontstekingsstoffen in het bloed leken bovendien een hogere bloeddruk en een lagere gevoeligheid voor insuline te hebben. Dat kan het begin van vaatziekten en type 2 diabetes zijn. Het onderdrukken van ontsteking kan mogelijk het ontstaan van deze aandoeningen op latere leeftijd tegengaan.
Het energieverbruik van het menselijk lichaam kan worden gestimuleerd door gecombineerde inname van twee plantaardige stoffen, resveratrol en epigallocathecinegallaat (EGCG), met mogelijk gewichtsverlies tot gevolg. Dat blijkt uit onderzoek door het Maastricht UMC bij 18 proefpersonen met overgewicht. Zij moesten zich houden aan een vastgesteld voedingspatroon, al dan niet aangevuld met supplementen van resveratrol en EGCG. Binnen drie dagen nam het gemiddelde energieverbruik in rust van vrijwilligers met overgewicht toe tot maximaal 75 kilocalorieën per dag. Ook bleek het vermogen om de vet- en koolhydraatverbranding te reguleren na het eten verbeterd, met name bij mannen. Mogelijk wordt de werking van het hormoon insuline beter.
Etelka Moll: ‘Metformin in Polycystic Ovary Syndrome’. Het medicijn metformine vergroot niet de kans op een zwangerschap bij vrouwen met een veel voorkomende oorzaak van onvruchtbaarheid, het polycysteus ovarium syndroom (PCOS). Vijf tot tien procent van alle vrouwen heeft een meer of minder ernstige vorm van PCOS. Kenmerken daarvan kunnen zijn: onregelmatige eisprong, overbeharing, suikerziekte en vetzucht. Bij dit syndroom worden vele kleine cysten in de eierstokken gezien op een gynaecologische echo. Naast erfelijke factoren spelen omgevingsfactoren, zoals overgewicht, een rol bij het krijgen van PCOS. Daarom wordt vrouwen met overgewicht aangeraden af te vallen; dit kan leiden tot herstel van de eisprong. In geval van een onregelmatige eisprong kunnen medicijnen (bijvoorbeeld clomifeen) worden voorgeschreven. Vrouwen met PCOS hebben vaak een verstoorde suikerstofwisseling. Dit heeft invloed op de hormoonstofhuishouding en daarmee een negatief effect op de eisprong. Moll onderzocht een medicijn dat ingrijpt op deze suikerstofwisseling, metformine. Een combinatie van clomifeen (de standaardbehandeling) en metformine blijkt de kans op zwangerschap niet te vergroten. Vrouwen met PCOS die een IVF-behandeling krijgen hebben een kleinere kans op overstimulatie bij het gebruik van metformine.
De generatie van de zogenaamde babyboomers (46 tot 64 jaar) in de VS is minder gezond dan de eerdere generatie, ondanks de grote vooruitgang op medisch gebied. Dat melden onderzoekers van de Western Virginia University School of Medicine. Slechts 13 procent van de babyboomers in de VS verkeert nog in wat genoemd wordt een ‘excellente gezondheid’. Toen hun ouders op die leeftijd waren, lag dat op 32 procent. De belangrijkste oorzaken zijn ernstig overgewicht (obesitas) en gebrek aan lichaamsbeweging. 39 procent van de onderzochte babyboomers had ernstig overgewicht, tegenover 29 procent van de oudere generatie. Ongeveer 16 procent van de babyboomers heeft diabetes, tegenover 12 procent van hun ouders op die leeftijd. Ook hebben ze vaker een wandelstok of rollator nodig.
Het gemiddelde gewicht van Nederlandse mannen en vrouwen is in 20 jaar tijd meer toegenomen dan hun gemiddelde lengte. Dat betekent dat het aantal mensen met overgewicht aanzienlijk is toegenomen, meldt het CBS. In 2011 had 54 procent van de volwassen mannen en 43 procent van de vrouwen overgewicht. De gemiddelde man in Nederland was in dat jaar 1,81 meter lang en de gemiddelde vrouw 1,68 meter. Vergeleken met 1991 betekent dat een toename van respectievelijk 2,1 en 0,6 centimeter. De afgelopen twintig jaar werd de gemiddelde man 5,6 kilo en de vrouw 3,7 kilo zwaarder. In 2011 woog een man gemiddeld 84 en een vrouw 70 kilo.
Kinderen die al vanaf hun geboorte voeding met veel koolhydraten binnen krijgen, hebben meer kans op ernstig overgewicht (obesitas) op latere leeftijd. Dat zeggen onderzoekers van de University at Buffalo (VS). Babydrankjes en –voeding zijn over het algemeen zeer rijk aan koolhydraten en dan nog voornamelijk enkelvoudige suikers. De onderzoekers vermoeden dat het niet goed is dat baby’s al zo vroeg in hun leven grote hoeveelheden koolhydraten binnen krijgen. Daardoor neemt de afgifte van insuline toe en wordt de programmering van hun metabolisme veranderd. Gevolg is dat het kind op latere leeftijd veel meer kans heeft op ernstig overgewicht, zegt professor M. Patel van University at Buffalo. Ook de kans op diabetes type 2 neemt toe door dit type voeding.
Nierkanker door een ongezonde leefstijl komt steeds meer voor. Met name onder mannen is die trend zichtbaar. Dat meldt Niernieuws.nl op basis van een artikel uit het wetenschappelijk tijdschrift PlosOne. Wetenschappers van het Zweedse Umea analyseerden medische gegevens van 560.338 mannen en vrouwen uit Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Ernstig overgewicht, te hoge bloeddruk, verhoogde bloedsuikerwaarden en gehaltes aan triglyceriden (vetten) in het bloed betekenen een verhoogd risico op nierkanker. Als bij mannen de waarden voor overgewicht, bloeddruk, bloedsuikers of vetten verhoogd zijn, is de kans op nierkanker drie keer zo hoog. Bij vrouwen bleek dit verband minder sterk. Zij lopen vooral risico’s als meerdere van deze factoren in het spel zijn.
Mensen van Hindoestaanse afkomst hebben minder van het gunstige bruine vetweefsel dan mensen van Europese origine. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in The Lancet Diabetes & Endocrinology. De verminderde aanwezigheid van bruin vet kan verklaren waarom mensen met een Hindoestaanse afkomst een sterk verhoogde kans hebben op overgewicht en diabetes type 2. De bevindingen bieden wellicht aanknopingspunten voor nieuwe therapieën. De onderzoekers bestudeerden 24 jonge, slanke mannen, van wie de helft van Hindoestaanse afkomst en de andere helft van Europese afkomst was. De deelnemers aan het onderzoek ondergingen PET-CT scans, waarmee de hoeveelheid bruin vet gevisualiseerd kan worden door opname van gelabeld suiker. Voor de scans werd hun lichaam gekoeld met koude matten, gevuld met water zodat bruin vet maximaal actief werd. Dit onderzoek wordt gefinancierd door het Diabetesfonds en is mede mogelijk gemaakt door een persoonsgebonden beurs van de Hartstichting aan prof. Rensen. Uit de PET-CT scans bleek dat deelnemers van Hindoestaanse afkomst 34 procent minder bruin vetweefsel bezaten dan degenen van Europese afkomst. Ook bleek hun bruine vetweefsel nauwelijks extra warmte te gaan produceren in reactie op de kou, terwijl de warmteproductie bij deelnemers van Europese afkomst wél toenam. Deelnemers van Hindoestaanse afkomst begonnen tijdens het afkoelen ook eerder, bij een temperatuur die twee graden hoger lag, te rillen. Door te rillen produceren de spieren extra warmte. Ten slotte was het energieverbruik in rust bij deelnemers van Hindoestaanse afkomst 32 procent lager dan bij deelnemers van Europese afkomst. Het rustenergieverbruik hangt ook samen met het bruine vet. Waar witte vetcellen voornamelijk dienen voor de opslag van vet, kunnen bruine vetcellen rechtstreeks vetzuren en glucose omzetten in warmte. De hoeveelheid bruin vet is het grootst vlak na de geboorte. Dankzij dit bruine vet kan een baby zijn lichaam op temperatuur houden. Maar ook op volwassen leeftijd resteert een hoeveelheid bruin vetweefsel, vooral rond de grote bloedvaten in het bovenlichaam. Er zijn aanwijzingen dat dit bruine vetweefsel tot 20 procent van de ruststofwisseling bepaalt. Door het extra energieverbruik beschermt bruin vet tegen obesitas. Bovendien neemt het weefsel schadelijke vetzuren – triglyceriden – op uit het bloed, om die vervolgens te verbranden. Dat is gunstig voor hart en bloedvaten. Mensen van Hindoestaanse afkomst – in Nederland vooral Surinamers van Indiase afkomst– hebben een sterk verhoogde kans op overgewicht, diabetes type 2 en daarmee hart- en vaatziekten. Zo bleek uit eerder onderzoek dat van de 60-jarige Hindoestanen uit Den Haag maar liefst 40 procent aan diabetes type 2 lijdt. Wellicht is hun verlaging in hoeveelheid bruin vet betrokken bij deze hoge risico’s. Waaróm mensen van Hindoestaanse afkomst minder bruin vet hebben, is nog onbekend. Mogelijk heeft een verminderde hoeveelheid bruin vet ooit overlevingsvoordeel geboden in Zuid-Azië, bijvoorbeeld doordat triglyceriden in het bloed bescherming kunnen bieden tegen bacteriële infecties. Dit voordeel kan bij de aanwezigheid van veel schadelijke bacteriën opgewogen hebben tegen de hogere sterfte aan hart- en vaatziekten op latere leeftijd. De Leidse onderzoekers willen zich nu gaan richten op ouderen van Hindoestaanse afkomst met metabole problemen, zoals obesitas en diabetes type 2. “We gaan kijken of bepaalde medicijnen tegen diabetes, waarvan wij hebben aangetoond dat ze óók invloed kunnen hebben op de activatie van bruin vet, bij hen effectiever zijn dan bij mensen van Europese afkomst”, vertelt onderzoeker Mariëtte Boon. Prof. Patrick Rensen voegt toe: “De kennis die we bij deze groep vergaren over de relatie tussen bruin vet en diabetes type 2, zal zeker ook bruikbaar zijn voor de algemene bevolking.”
Meer dan helft Nederlanders te zwaar: In Nederland is 60 procent van de mannen tussen de 30 en 70 jaar te zwaar (een BMI van 25 of meer). Bij 13 procent is zelfs sprake van obesitas (ernstig overgewicht, oftewel een BMI van 30 of meer). Van de Nederlandse vrouwen in deze leeftijdsgroep is 44 procent te zwaar, en is bij 14 procent sprake van ernstig overgewicht. Abdominale obesitas komt voor bij 27 procent van de mannen (een buikomvang van 102 centimeter of meer) en 39 procent van de vrouwen (buikomvang van 88 centimeter of meer). Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit metingen van het RIVM-project 'Nederland de Maat Genomen', waarbij een steekproef van 4500 personen uit de algemene bevolking is onderzocht in 2009 en 2010. Ruim een kwart heeft meerdere risicofactoren (metabool syndroom): Er is sprake van metabool syndroom bij aanwezigheid van ten minste drie van de volgende vijf risicofactoren: abdominale obesitas, hoge bloeddruk, laag HDLcholesterolgehalte, verhoogd glucose- en/of trigyceridengehalte (vet) in het bloed. In de onderzochte leeftijdsgroep komt dit bij 34 procent van de mannen voor en bij 24 procent van de vrouwen. Het metabool syndroom verhoogt het risico op diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Diabetes komt voor bij 6 procent van de mannen en 5 procent van de vrouwen in deze leeftijdsgroep. Een kwart van de mensen bij wie diabetes werd vastgesteld, wist nog niet dat ze dat hadden. Toename middelomtrek: De bevindingen zijn vergeleken met het laatste grootschalige onderzoek naar risicofactoren in een aselecte steekproef onder de Nederlandse bevolking, dat dateert van 1993-1997 (het MORGEN-project). Het opvallendste verschil met 15 jaar geleden is de toename van het aantal mensen met abdominale obesitas (grote buikomvang). In de onderzochte leeftijdsgroep was de toename in abdominale obesitas vooral groot bij vrouwen tussen 30 en 39 jaar (een stijging van 15 naar 26 procent).
Michel Hof: ‘Statistical challenges in observational cohort studies’. Tijdens het zoeken van vrijwilligers voor een cohortstudie, onderzoek waarbij personen over een groot aantal jaren worden gevolgd, moet je rekening houden met de mensen die zeggen dat ze niet mee willen doen aan het onderzoek. Als je dat nalaat, is er een grote kans op verstoringen in de verdere analyses. Dit blijkt uit het onderzoek van Hof naar statistische valkuilen bij grote studies met veel vrijwilligers. Bij het gebruik van gegevens die afkomstig zijn uit meerdere datasets, is het cruciaal om rekening te houden met eventueel fout gekoppelde records. Met gecorreleerde eventdata is het daarna belangrijk om alle events simultaan te modelleren. Deze modellen vragen veel rekenkracht, die met een methode gereduceerd kan worden. Dit heeft een prijs, aangezien de onzekerheid van sommige modelparameters niet goed kan worden geschat. Hof heeft in een onderzoek verschil in groei gevonden tussen Amsterdamse kinderen afkomstig van verschillende etnische achtergronden. Verder was de body mass index op een leeftijd van negen maanden sterk voorspellend voor overgewicht op de leeftijd van ongeveer zes jaar. Wanneer een onderzoeker een cohortstudie wil uitvoeren, kan de kwaliteit van de resultaten verbeteren door Hofs tips te volgen. Verder impliceren de resultaten van het onderzoek bij Amsterdamse kinderen dat er meer research nodig is naar de etnische verschillen in groei. Is het nodig om groeicurves te maken voor alle etnische groepen of hebben de verschillen een andere oorzaak (bijvoorbeeld voedselpatroon)? Ook is meer onderzoek nodig naar de BMI op negen maanden. Als deze voorspellend is voor later overgewicht, moet je dan al ingrijpen op negen maanden met een voedingsadvies aan de moeder?
Als gevolg van de wereldwijde toename van overgewicht komen ook hart- en vaatziekten steeds vaker voor. Galzouten en cholesterol zijn belangrijke factoren bij deze aandoeningen. UMCG-onderzoeker Marije Boesjes onderzocht een eiwit dat de stofwisseling van galzouten en cholesterol reguleert. Ziekelijk overgewicht leidt tot het metabool syndroom, een stofwisselingsziekte die wordt gekenmerkt door verminderde gevoeligheid voor insuline, een hoge bloeddruk en een verstoord vetgehalte in het bloed. Deze symptomen verhogen het risico op de ontwikkeling van diabetes type 2 en hart- en vaatziekten sterk. Voor een effectieve preventie en behandeling van het metabool syndroom is volledige kennis van alle onderliggende factoren essentieel. Boesjes beschrijft in haar proefschrift een van die factoren, de zogeheten nucleaire receptor FXR. Nucleaire receptoren zijn belangrijke genen die andere genen ‘aan’ of ‘uit’ kunnen zetten. De nucleaire receptor FXR is een belangrijke regulator van de stofwisseling van suikers, vetten en galzouten. Deze laatste zorgen voor effectieve opname van voedingsstoffen in de darm en voor uitscheiding van onder andere cholesterol via de gal. Daarnaast kan cholesterol ook direct vanuit het bloed via de darm worden uitgescheiden. Voor de behandeling van verhoogde cholesterolconcentraties in het bloed kan het gunstig zijn deze specifieke route voor cholesteroluitscheiding ‘aan’ te zetten. Boesjes stelde in experimenten met muizen vast dat FXR essentieel is voor de stimulatie van de uitscheiding van cholesterol via de darm. Zij concludeert dat het van groot belang is de weefselspecifieke functies van FXR te ontrafelen, om nieuwe medicatiedoelen te ontdekken. Dit zal volgens Boesjes uiteindelijk kunnen leiden tot betere behandeling en preventie van hart- en vaatziekten. Marije Boesjes (1983) studeerde Moleculaire biologie en Biotechnologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar promotieonderzoek voerde zij uit bij het Center for Liver, Digestive and Metabolic Diseases van onderzoeksinstituut GUIDE. Het werd gefinancierd door Top Institute Pharma. Boesjes is als docent werkzaam aan de Hanzehogeschool Groningen.
Met een grote subsidie van de Europese Unie wil prof. dr. Eline Slagboom van het Leids Universitair Medisch Centrum gaan onderzoeken hoe vroege omstandigheden de gezondheid op latere leeftijd beïnvloeden. Veertien onderzoeksgroepen in de EU en twee bedrijven participeren in deze samenwerking. De subsidieaanvraag is vanuit LUMC ingediend en zal worden gecoördineerd door Eline Slagboom en prof. dr. Bas Zwaan (Wageningen University & Research Centre). Zij hebben 12 miljoen euro verworven voor dit project. Het is bekend dat kinderen die verwekt zijn in de Hongerwinter (1944) zestig jaar later vaker kampen met overgewicht en hoge bloeddruk. De groep van Slagboom liet eerder al zien dat blootstelling aan honger in de baarmoeder effect heeft op de regulatie en programmering van genen. Bas Zwaan onderzoekt dit verschijnsel in diermodellen. Zulke "epigenetische" markeringen in het DNA kunnen het functioneren van genen beïnvloeden en effect hebben op de gezondheid, levensduur en veroudering. De onderzoekers willen kijken wat deze latere effecten zijn van bijvoorbeeld ongezonde voeding, maar ook van overgewicht en inactiviteit op jonge leeftijd, van infecties tijdens de zwangerschap en van in vitro fertilisatie (IVF). Door dit ook te onderzoeken in diermodellen, zoals fruitvliegen, nematoden en muizen, kunnen de mechanismen worden ontdekt en ook experimenteel gemanipuleerd. Met de EU-subsidie wordt dit onderzoek nu naar een Europees plan getild. De onderzoekers willen eventuele effecten niet alleen aantonen, maar ook verklaren. Welke genen en mechanismen verbinden de vroege ontwikkeling, groei en gezondheid op latere leeftijd? En welke rol speelt de snel veranderde leefomgeving van de mens ten opzichte van de omgeving waarin we zijn geëvolueerd (evolutionary mismatch)? Daarnaast hopen de onderzoekers meetmethoden te ontwikkelen waarmee de gevolgen van de vroege omstandigheden al gemonitord kunnen worden vóórdat de gezondheidseffecten intreden. Ten slotte zullen ze ook onderzoeken hoe de wisselwerking tussen epigenetische factoren en erfelijke aanleg bijdraagt aan de grote verschillen in gezondheid, veroudering en levensduur tussen individuen.
Het hormoon GLP-1 beïnvloedt hoe de hersenen reageren op voedsel. Het lijkt erop dat verlangen naar eten afneemt en dat tijdens het eten sneller verzadiging optreedt. Dit laat onderzoeker Liselotte van Bloemendaal van het Diabetescentrum van VUmc in haar proefschrift. 'We zagen dat de toediening van GLP-1 voor het eten ervoor zorgt dat het verlangen naar voedsel afneemt in de hersenen.' Van Bloemendaal promoveert 25 november bij het VUmc. Het was al bekend dat de hersenen van mensen met overgewicht sterker reageren op afbeeldingen van voedsel dan die van slanke mensen. Ook geeft het brein van iemand met overgewicht een minder sterk gevoel van beloning tijdens het eten, wat kan leiden tot te veel eten. Van een diabetesmedicijn dat is afgeleid van het menselijk hormoon GLP-1 is bekend dat patiënten er van afvallen, gemiddeld 5% van hun lichaamsgewicht. GLP-1 is een hormoon dat vrijkomt uit de darmen tijdens het eten. In samenwerking met de Nederlandse Hersenbank hebben Van Bloemendaal en collega's aangetoond dat het aangrijpingspunt voor GLP-1 (de GLP-1 receptor) wijdverbreid aanwezig is in de hypothalamus van mensen. De hypothalamus is een belangrijk gebied in de hersenen, dat betrokken is bij de regulatie van de eetlust en glucosestofwisseling. Ook vonden ze dat mensen met type 2 diabetes minder GLP-1 receptoren hebben in de hypothalamus dan mensen zonder type 2 diabetes. Om te onderzoeken of GLP-1 de hersenreacties op voedsel beïnvloedt, deed Van Bloemendaal een studie waarbij de proefpersonen chocolademelk dronken en de ene dag daarbij de GLP-1-achtige stof toegediend kregen en de andere dag een placebo. Tegelijk werd met MRI-scans de hersenactiviteit gemeten in de gebieden van het brein die samenhangen met beloning. "We zagen dat het toedienen van de GLP-1-achtige stof ervoor zorgt dat vóór het eten in de hersenen het verlangen naar voedsel afneemt en tijdens het eten het gevoel van beloning toeneemt. Na afloop kregen de proefpersonen nog een lunchbuffet. Hieruit bleek dat de proefpersonen op de dag met 'GLP-1' toediening duidelijk minder aten dan op de placebodag. We concluderen dat met het toedienen van GLP-1-achtige stoffen er eerder verzadiging optreedt en de behoefte aan eten wordt verminderd," vertelt Van Bloemendaal. Deze inzichten in de regulatie van eetgedrag door het brein en de rol van GLP-1, zouden kunnen helpen bij de ontwikkeling van nieuwe strategieën in de behandeling van obesitas en type 2 diabetes. Van Bloemendaal zegt: "obesitas is een wereldwijd probleem dat nog steeds toeneemt. Daarom is meer onderzoek nodig naar de mechanismen hoe de beloningscentra in de hersenen geactiveerd worden."
Dat vetweefsel een opslagplaats is voor energie, is al lange tijd bekend. Maar het wordt steeds duidelijker dat in vetweefsel ook hormonen worden aangemaakt die de stofwisseling beïnvloeden. Bij mensen met overgewicht kan de uitscheiding van deze hormonen verstoord raken door lokale ontsteking van vetweefsel. Hierdoor kunnen insulineresistentie en type 2 diabetes ontstaan. Omdat steeds meer mensen last krijgen van overgewicht, wordt het steeds belangrijker inzicht te krijgen in deze processen. Ewa Szalowska bestudeerde de eigenschappen van vetweefsel en de invloed ervan op de hormoonhuishouding en de gen/eiwit expressie. Ze ontdekte onder meer dat in vetweefsel van patiënten met lichte insulineresistentie de metabole genen verlaagd tot expressie komen, terwijl de expressie van ontstekingsgenen gelijk blijft. Dit suggereert dat eerst veranderingen in de stofwisseling in vetweefsel optreden, voordat er een ontstekingsreactie optreedt. Szalowska identificeerde enkele eigenschappen van vetweefsel en van leverweefsel tijdens een geïnduceerde ontstekingsreactie, die vergeleken kan worden met een ontsteking die voorkomt bij mensen met obesitas. Ze ontdekte dat vetweefsel een uniek gen/eiwit expressiepatroon laat zien ten opzichte van leverweefsel. Daarmee heeft ze nieuwe aangrijpingspunten gevonden en weefselspecifieke (bio)markers die nuttig kunnen zijn bij diagnose van weefselspecifieke insulineresistentie en de ontwikkeling van een weefselspecifiek medicijn tegen insulineresistentie. Ewa Szalowska (Polen, 1975) studeerde biochemie in Wroclaw. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Celbiologie (Medical Biomics) van het UMCG. Inmiddels werkt ze als onderzoeker aan de Universiteit in Wageningen.
Kanker is een complexe ziekte met veel verschillende oorzaken. Naar schatting 90-95% van alle vormen van kanker kan worden toegeschreven aan omgevingsomstandigheden en leefstijl. Promovenda Niloofar Taghizadeh beschrijft de mogelijke risicofactoren voor sterfte aan de vier meest voorkomende vormen van kanker, te weten long-, dikkedarm-, prostaat- en borstkanker. Taghizadeh beschrijft diverse genetische en omgevingsfactoren die kunnen bijdragen aan een verhoogd risico op kanker. In haar onderzoek behoorden roken en overgewicht tot de meest significante risicofactoren. Taghizadeh toonde aan dat stoppen met roken het risico van algemene sterfte en sterfte aan alle vormen van kanker reduceert. Verder bleek dat het overschakelen van sigaretten op pijp of sigaren geen verlaging van het sterfterisico door kanker oplevert. Een andere omstandigheid die vaak met kanker in verband wordt gebracht is overgewicht. Taghizadeh bestudeerde welk effect gewichtswijzigingen op de korte en lange termijn hebben op het risico op sterfte door kanker. Opmerkelijk is dat zowel een tijdelijke afname, als een tijdelijke toename van het gewicht, een gunstige invloed op het sterfterisico lijken te hebben. In het laatste deel van haar proefschrift beschrijft Taghizadeh de relatie tussen serumurinezuur en sterfte als gevolg van kanker bij mannen. Ze vond dat hogere niveaus van urinezuur geassocieerd zijn met een lager sterfterisico voor alle vormen van kanker. Taghizadeh stelt dat er naast de bekende risicofactoren die voortkomen uit omgeving, leefstijl en genen waarschijnlijk nog verschillende andere, grotendeels onbekende risicofactoren zijn. Deze verdienen nader onderzoek. Niloofar Taghizadeh (1984) studeerde Veterinaire Geneeskunde (DVM) aan de Shahrekord-universiteit in Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE in het programma Groningen Research Institute for Asthma and COPD en de afdeling Epidemiologie van het UMCG. Taghizadeh werkt inmiddels als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Calgary.
Een nieuw bloedsuikerverlagend medicijn, gemaakt op basis van een lichaamseigen darmhormoon, heeft diverse voordelen boven de huidige behandeling van patiënten met diabetes type 2. Dit blijkt uit twee promotieonderzoeken van het Diabetescentrum van VU medisch centrum naar de effecten en onderliggende mechanismen van het middel exenatide. Op 9 september wordt hieraan in VUmc uitgebreid aandacht besteed met een internationaal symposium en een dubbelpromotie. Een tweetal darmhormoonpreparaten, die de patiënt één of twee keer per dag kon toedienen, waren in Nederland reeds op de markt. In juni van dit jaar werd het tweemaal daagse middel exenatide in Europa goedgekeurd in een nieuwe toedieningsvorm die nu slechts één keer per week hoeft worden geïnjecteerd. Uit beide promotieonderzoeken blijkt dat exenatide in vergelijking met de huidige behandelopties beter aangrijpt op de stofwisselingsstoornissen die zo kenmerkend zijn voor diabetes type 2: het verlaagt de bloedsuikerspiegel door insuline afgifte en aanmaak te verhogen, de glucagon spiegels te verlagen en de maaglediging te remmen. Er treden minder hypo's (een te lage bloedsuikerspiegel) op en de meeste patiënten vallen af, gemiddeld 2,6 kilo. Dit laatste in tegenstelling tot de behandeling met insuline en enkele andere tabletten, waarvan patiënten juist altijd aankomen. Exenatide lijkt erg op de lichaamseigen stof GLP-1, een darmhormoon dat een belangrijke rol speelt in de regulatie van de insulineafgifte en -aanmaak na een maaltijd. Er zijn echter op een aantal punten verschillen, waardoor exenatide een langere werkingsduur heeft als GLP-1. Het is de eerste keer dat een middel voor de behandeling van diabetes type 2 beschikbaar komt in een toedieningsvorm van slechts één keer per week. Ondanks de diverse voordelen zal ook dit darmhormoon-preparaat in Nederland helaas slechts vergoed worden aan mensen met diabetes type 2 die hierbij ook een ernstig overgewicht (BMI >35) hebben en die bovendien nog geen insuline gebruiken. Diabetes is de snelst groeiende chronische aandoening. In Nederland lijden bijna een miljoen mensen hieraan. Het merendeel daarvan heeft type 2, gerelateerd aan ouderdom en overgewicht. Als de huidige trend zich voortzet zullen in 2025 ongeveer 1,3 miljoen Nederlanders diabetes hebben. Wereldwijd lijden ongeveer 280 miljoen mensen aan suikerziekte of diabetes mellitus, voornamelijk diabetes type 2, vroeger ook wel ouderdomssuikerziekte genoemd. Op de langere termijn kan deze ziekte schade aan de ogen, de nieren maar ook aan het hart en de bloedvaten veroorzaken. Diabetes ziekte heeft een nadelig effect op de kwaliteit van leven van patiënten en deze hebben tevens in het algemeen een verkorte levensverwachting. De kosten van de ziekte en de complicaties worden momenteel wereldwijd geschat op ongeveer 418 miljard US dollar, en de verwachting is dat dit in 2030 verder zal oplopen tot 516 miljard US dollar.
Het percentage Nederlanders met overgewicht neemt nog steeds toe. Dat blijkt uit cijfers van het RIVM en UMC Utrecht. De helft van de Nederlanders van 30 tot 70 jaar oud is te dik. Voor de mannen in die leeftijdsgroep is dat zelfs 60 procent, terwijl het cijfer bij de vrouwen met 44 procent wat gunstiger is. Een op de zeven Nederlanders heeft een dusdanig groot overgewicht dat er gevaar is voor de gezondheid. 27 procent van de mannen heeft een te grote buikomvang. Daarvan is sprake bij 102 centimeter of meer. Van de vrouwen heeft zelfs 39 procent te veel buikvet. Met name in de leeftijdsgroep van 30 tot 39 jaar is de toename sterk: van 15 procent midden jaren ’90 tot 26 procent nu.
Eenzaamheid vormt een ernstiger bedreiging voor de gezondheid dan ernstig overgewicht. Dat melden Brits onderzoekers op basis van onderzoek onder meer dan tweeduizend 50-plussers. Door het toenemende aantal senioren neemt ook de eenzaamheid onder deze mensen toe. Veel ouderen wonen alleen of ver van hun familie. Eenzame ouderen lopen volgens de onderzoekers twee keer zo veel kans om vroegtijdig te overlijden als mensen met ernstig overgewicht. Armoede vergroot die kans met nog eens 19 procent. Eenzaamheid wordt in verband gebracht met een verhoogde kans op allerlei aandoeningen, waaronder hart- en vaatziekten, diabetes, beroerte, een verzwakte afweer en depressie. Eerder onderzoek onder Britse ouderen wees uit dat een op de vijf zich eenzaam voelt.
Het Prader-Willi syndroom (PWS) wordt veroorzaakt door een verandering van chromosoom 15. Vlak na de geboorte heeft een kind met PWS voedingsproblemen en is het helemaal slap. Vanaf een jaar of twee ontstaat het uitgesproken eetgedrag, wat de rest van het leven het meest in het oog springende kenmerk is van het syndroom. “Mensen met PWS hebben een onverzadigbare eetlust en kennen over het algemeen geen verzadigingsgevoel. Ze zijn er letterlijk de hele dag mee bezig. Sommige mensen halen het eten zelfs uit de vuilnisbak, of ze eten diervoer. Dat is niet bij iedereen het geval, maar je moet er als familie zijnde wel op bedacht zijn”, vertelt Margje Sinnema. Verder hebben ze een tekort aan groeihormoon, waardoor ze wat kleiner blijven en de verhouding tussen vet en spiermassa is verstoord. Naast overgewicht spelen ook andere specifieke lichamelijke, gedrags- en psychiatrische kenmerken een rol zoals gewrichtsproblemen, suikerziekte, een vergroeiing van de rug of psychoses. “Daarbij zijn ziektesymptomen niet altijd gemakkelijk te herkennen bij mensen met PWS”, zegt Sinnema. “Dat maakt het voor artsen die niet bekend zijn met dit syndroom lastig om te diagnosticeren wat er aan de hand kan zijn.” Wanneer tegenwoordig een kind met PWS wordt geboren, is er vanaf het begin aandacht voor het eetgedrag, waardoor overgewicht veelal voorkomen kan worden. Ook krijgen ze groeihormoon om de lengte en de verhouding tussen spiermassa en vet te beïnvloeden. “Daarmee is een aantal typische kenmerken van het syndroom te beinvloeden. Groeihormoon zal echter niet de oplossing zijn voor alle problemen. Zo zullen bijvoorbeeld gedrags problemen er waarschijnlijk niet mee verdwijnen.” Dankzij de verbeterde medische zorg, stijgt de levensverwachting van PWS-patiënten de laatste jaren. In de internationale literatuur werd nu toe vooral over PWS geschreven bij mensen tot dertig à veertig jaar. Sinnema onderzocht 102 mensen met PWS boven de leeftijd van 18 jaar, waarvan 44% zelfs ouder dan 40 jaar was. De oudste deelnemer was 66 jaar ten tijde van het onderzoek. Haar belangrijkste onderzoeksvraag was: Met welke gezondheidsproblemen krijgen mensen met PWS te maken op de volwassen leeftijd? De onderzoeksgroep was relatief makkelijk gevonden, mede dankzij de Prader-Willi oudervereniging, waarin een groot deel van de doelgroep verenigd is. “Het was opvallend hoe sterk de kennisbehoefte van familie van mensen met PWS is. ‘Wat staat ons nog te wachten?’, vroegen ze zich af. Ik vind het bijzonder dat het Prader-Willi fonds, een fonds opgericht door ouders, ook een deel van het onderzoek gefinancierd heeft”, aldus Sinnema. Sinnema interviewde alle 102 patiënten persoonlijk, samen met hun naaste familie en begeleiders. “Het feit dat ik ze in hun eigen omgeving heb ontmoet, vaak een paar uur lang, heeft waardevolle informatie opgeleverd. Ik heb hierdoor een beter beeld gekregen van wat het voor iemand zelf en voor de omgeving betekent om PWS te hebben.” Middels genetisch onderzoek werd eerst vastgesteld of er inderdaad sprake was van PWS. De genetische afwijking kan op twee manieren tot stand komen. Ofwel er ontbreekt een stukje van chromosoom 15 afkomstig van vader, ofwel er worden twee chromosomen 15 van moeder geërfd. De familie vertelde over de medische geschiedenis tot nu toe, waarna Sinnema de informatie opvroeg bij behandelend artsen. Voorafgaand aan het gesprek had de familie ook al een aantal gedragsvragenlijsten ingevuld. Er werd gekeken of de verschillende genetische mechanismen ook andere gezondheidsproblemen met zich mee brachten. Ook het gewicht en de leeftijd werden onderzocht als mogelijke factor in het ontstaan van gezondheidsklachten. Het resultaat is een lijst met medische problemen die mogelijk een rol spelen bij deze doelgroep, van diabetes tot luchtweginfecties. Door deze lijst te gebruiken bij periodiek preventief medisch onderzoek, kunnen gezondheidsproblemen in een eerder stadium herkend en behandeld worden. Vanaf de leeftijd van veertig jaar lijken mensen met PWS achteruit te gaan in hun functioneren. Ze krijgen minder energie, lopen moeilijker, hebben meer behoefte aan rust. “Dat gebeurt op een jongere leeftijd dan je eigenlijk op basis van de kalenderleeftijd zou verwachten.” In de medische zorg moet hier daarom rekening mee gehouden worden. Ook werd voor het eerst een vrouw met PWS beschreven met de waarschijnlijke diagnose dementie. “De vraag is of dat samenhangt met het syndroom, of dat het toeval is. Er bestaat wel een vermoeden, ook bij familie en begeleiders in andere landen, dat dementie bij meer mensen een rol speelt. We hopen daar meer zicht op te krijgen naar aanleiding van deze publicatie. De familie van deze vrouw heeft toestemming gegeven om na haar overlijden de hersenen te onderzoeken, zodat we de achteruitgang beter kunnen verklaren.” Ziektesymptomen zijn niet altijd gemakkelijk te herkennen bij mensen met PWS. De resultaten van het onderzoek laten zien dat mensen met PWS vrijwel nooit braken. “Wanneer dit wel gebeurt, is dit een alarmteken. Ook ligt de pijngrens meestal zo hoog dat geen pijn aangegeven wordt bij bloedprikken of blauwe plekken. Soms werden zelfs een gebroken been of een blindedarmontsteking gemist. Het niet altijd ontwikkelen van koorts maakt het nog moeilijker om in te schatten hoe ziek iemand is. De meeste ouders/begeleiders vertrouwen daarom niet meer op de thermometer ten tijde van ziekte. De afwezigheid van koorts, sluit ziekte bij mensen met PWS niet uit. In het bijzonder bij oudere mensen werd ook vaker een ondertemperatuur gezien. Een verandering van eet- of drinkpatroon en gedragsveranderingen werden veelal aangegeven als de belangrijkste tekenen van ziek zijn.” Sinnema ontwikkelde daarom met haar begeleiders het ‘Medical alerts’ boekje, waarin kort staat beschreven wat het Prader-Willi syndroom is, wat de kenmerken zijn als iemand ziek is en waar in spoedeisende situaties rekening mee gehouden dient te worden. “In eerste instantie bijvoorbeeld aan een luchtweginfectie. Maar ook ernstige maagproblemen kunnen voorkomen vanwege het overeten. Of een watervergiftiging, als men geen eten heeft kunnen vinden en als alternatief liters water heeft gedronken in korte tijd.” Het boekje is verspreid onder ouders, begeleiders, zodat zij het in spoedeisende situaties kunnen overhandigen aan bijvoorbeeld ambulancepersoneel of artsen op de Eerste Hulp. Met haar onderzoek hoopt Sinnema de volwassenen met PWS beter in kaart te hebben gebracht. “Voor de jongere generatie zijn er tegenwoordig veel medische mogelijkheden, maar ook deze oudere groep moeten we niet vergeten. Ze hebben ook recht op de best mogelijke zorg en daarin is op basis van de resultaten van dit onderzoek nog veel te verbeteren.” Het onderzoek van Margje Sinnema werd uitgevoerd binnen het Gouverneur Kremers Centrum van het MUMC (prof. dr. L.M.G. Curfs) in samenwerking met de afdeling Klinische Genetica (prof. dr. J P.M. Geraedts, prof. dr. C. Schrander-Stumpel). Binnen het GKC is onderzoek naar het Prader-Willi syndroom een belangrijk aandachtsgebied. Margje is de tweede promovendus vanuit de UM voor deze relatief zeldzame aandoening. Het onderzoek werd gefinancierd door het Prader-Willi fonds en ZonMw.
Als er niets wordt gedaan om de toename van het aantal obesitasgevallen te stoppen, zullen rond 2030 maar liefst 26 miljoen Britten ernstig overgewicht hebben. Dat zeggen onderzoekers van Oxford University en Columbia University. Nu al hebben zo"n 15 miljoen Britten ernstig overgewicht. Ook in de VS neemt het aantal mensen met obesitas nog steeds toe. Deze toename zal naar verwachting resulteren in zeker zes miljoen extra gevallen van diabetes. Ook het aantal gevallen van hart- en vaatziekten zal enorm toenemen. Regeringen zullen in actie moeten komen, menen de onderzoekers. Een betere beschikbaarheid van gezondere en evenwichtige voeding en een duidelijker systeem van voedseletikettering zijn mogelijke maatregelen.
Nederlanders eten nog steeds te weinig fruit, groente, vis en vezel. Wel is het type vet in de voeding verbeterd, doordat vooral de hoeveelheid transvetzuren in voedingsmiddelen is afgenomen. Het aandeel verzadigde vetzuren in de voeding is echter nog ongunstig en overgewicht komt frequent voor. Dit blijkt uit recente voedselconsumptiegegevens van het RIVM. Hiervoor is tussen 2007 en 2010 in kaart gebracht wat kinderen en volwassenen consumeren. Een gezond voedingspatroon is van belang om overgewicht en chronische ziekten tegen te gaan. Met de verkregen kennis van het huidige consumptiepatroon kan een gezondere voeding worden gestimuleerd. Dit kan via veranderingen in het voedselaanbod en het voedingsgedrag. Uit de peiling blijkt ook dat een deel van de bevolking minder vitamine A, B1, C en E, magnesium, kalium en zink binnen krijgt dan wordt aanbevolen. Onderzoek is nodig naar de effecten hiervan op de gezondheid. Verder wordt het advies aan specifieke leeftijdsgroepen voor hogere innames van foliumzuur (voor vrouwen die zwanger willen worden), vitamine D (voor senioren), ijzer (voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd) en calcium (voor adolescenten) lang niet altijd opgevolgd. Dit onderschrijft de adviezen van de gezondheidsraad aan genoemde groepen om foliumzuur- en vitamine D-supplementen te slikken. Voor de lage inname van ijzer en calcium zijn de gezondheidsconsequenties onduidelijk. Hiernaar is meer onderzoek nodig. Deze voedselconsumptiepeiling bevat gedetailleerdere gegevens dan de vorige bevolkingsbrede peiling in 1997/1998. De actuele gegevens kunnen worden gebruikt als ondersteuning van beleid op het gebied van gezonde voeding en veilig voedsel, om het voedingsmiddelenaanbod te verbeteren, bij voedingsvoorlichting en binnen het voedingsonderzoek.
Bewegingswetenschapper Marck de Greeff was betrokken bij het twee jaar durende Fit&Vaardig project, waaraan twaalf basisscholen in Noord-Nederland deelnamen en waarin fysieke activiteit werd geïntegreerd in de reguliere taal- en rekenlessen. Hij constateert nu dat de kinderen uit groep 4 of groep 5 die deelnamen aan het programma niet meer uithoudingsvermogen of kracht blijken op te bouwen dan kinderen uit dezelfde groepen die het programma niet volgen, en dat ze ook niet beter worden in executieve functies zoals werkgeheugen of het onderdrukken van afleidende prikkels. Maar er is ook goed nieuws. Deelnemers blijken in verhouding met leeftijdsgenootjes meer vooruit te gaan in snelheid/wendbaarheid en kinderen uit groep vijf hebben na een jaar deelname een lagere kans op overgewicht. De invloed van bewegen op leerprestaties van kinderen is de laatste tijd veel in het nieuws geweest. De Wereldgezondheidsorganisatie adviseert om kinderen per dag 60 minuten matig tot intensief te laten bewegen, maar het aantal kinderen dat die dagelijkse norm haalt is tussen 2000 en 2014 hard afgenomen. Omdat een fysiek actieve levensstijl tijdens de basisschoolperiode een belangrijke voorspeller is voor een fysiek actief leven op volwassen leeftijd, is het extra belangrijk dat kinderen op de basisschool voldoende bewegen. Onderzoek naar fysiek actieve taal- en rekenlessen staat nog in de kinderschoenen, maar het onderzoek van Marck de Greeff en zijn UMCG-collega’s laat zien dat het heel goed mogelijk is om fysieke activiteit te implementeren het taal- en rekenonderwijs. Met de Fit&Vaardig lesmethode gingen bijna 500 basisschoolkinderen uit groep 4 en 5 drie keer per week een half uur flink bewegen tijdens de reguliere taal- en rekenlessen. Zo moesten de kinderen bijvoorbeeld een woord spellen door een sprong te maken bij elke uitgesproken letter of moesten ze antwoord geven op een rekensom door het juiste aantal keer een wisselsprong uit te voeren. Tussen de opgaven door bleven de kinderen joggen of marcheren. De Greeff concludeert nu dat de lessen jammer genoeg weinig opleveren voor wat betreft fitheid en executieve functies. Wel blijken deelnemers in groep 5 na 1 jaar dezelfde BMI te houden, terwijl de BMI van kinderen die het programma niet volgden steeg (hoe hoger de BMI, hoe groter de kans op overgewicht). De Greeff concludeert dat de fysieke activiteit van beweegprogramma’s cognitief en lichamelijk wat uitdagender kunnen zijn om mogelijk wel effect te hebben op fitheid en executieve functies. Vervolgonderzoek moet duidelijk maken of dit het geval is. Marck de Greeff (1986) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was tijdens zijn promotieonderzoek verbonden aan het Centrum voor Bewegingswetenschappen en onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd betaald door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap via het actieprogramma Onderwijs Bewijs. De Greeff blijft als onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Bewegingswetenschappen van het UMCG.
Bron: RUG
Niet alleen snelle suikers vergroten de kans op diabetes, ook een eiwitrijk dieet kan dat effect hebben. Dat ontdekte voedingswetenschapper Ivonne Sluijs van het UMC Utrecht. Zij promoveert 31 maart. Over de rol van eiwitten bij het ontstaan van diabetes is nog weinig bekend. Ivonne Sluijs analyseerde daarom in haar onderzoek gegevens uit het Nederlandse deel van de grootschalige Europese EPIC-studie. Die bevat informatie over leefstijl en gezondheid van ruim 38.000 mensen die gedurende tien jaar gevolgd zijn. In die periode kregen meer dan 900 deelnemers diabetes. Sluijs concludeert dat mensen vaker diabetes krijgen als ze meer eiwitten eten. Tien gram meer eiwit per dag verhoogt de kans op diabetes met zestien procent. Dat komt voor het grootste deel door dierlijke eiwitten, die bijvoorbeeld in melk en vlees zitten. Ook rekende Sluijs uit wat er gebeurt als mensen minder koolhydraten of vet gaan eten, maar meer eiwitten. Gemiddeld halen mensen de helft van hun energie uit koolhydraten, vijfendertig procent uit vet en vijftien procent uit eiwit. Maar het vervangen van vijf procent van de dagelijkse energie-inname in vetten of koolhydraten door eiwitten verhoogt de kans op diabetes met dertig procent. Sluijs: "Voedingsadviezen gericht op het voorkomen van diabetes besteden nu nauwelijks aandacht aan eiwitten. Dat zou wel moeten, valt af te leiden uit mijn onderzoek. Alleen is het daar nog te vroeg voor. We moeten het onderzoek eerst herhalen in andere populaties voor we precies kunnen zeggen of en hoe we voedingsrichtlijnen moeten aanpassen." Sluijs plaatst wel vraagtekens bij diëten met een hoog eiwitgehalte. "In het licht van onze resultaten is het nog onduidelijk of diëten met een hoog eiwitgehalte wel gunstig zijn. Het lijkt er op dat dergelijke diëten mogelijk een ongunstige invloed op de suikerhuishouding hebben." In Nederland lijden zo"n 740.000 mensen aan diabetes, 90 procent daarvan heeft diabetes type II ("ouderdomssuikerziekte"). Bekende risicofactoren voor het ontstaan hiervan zijn overgewicht, hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte. Een leefstijl met ongezond eten en weinig bewegen draagt sterk bij aan die risicofactoren. Op basis van bevolkingsgroei, vergrijzing en toename van overgewicht verwacht het RIVM dat Nederland in 2025 ruim 1,3 miljoen mensen met diabetes telt.
De gezondheid van de Nederlandse bevolking kan aanzienlijk verbeteren als mensen gezonder eten. Als iedereen voldoende groente, fruit, vis, en niet te veel verzadigde vetzuren eet, kan de gemiddelde levensverwachting met ongeveer een half jaar toenemen. Als iedereen een gezond gewicht zou hebben, zou eenzelfde gezondheidswinst te behalen zijn. Nederlanders eten echter niet optimaal en slechts een klein deel van de bevolking eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad uit 2015. Zo haalt ongeveer 10 procent van de 19-50 jarigen de richtlijn om 200 gram groente per dag te eten en ongeveer 8 procent de richtlijn van 200 gram fruit. Ook heeft 54 procent van de mannen en 46 procent van de vrouwen overgewicht. Dit percentage was 10 jaar geleden lager. Een gezond voedingspatroon vermindert het risico op overgewicht en chronische ziekten, waaronder hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en sommige soorten kanker. Met verschillende initiatieven worden Nederlanders gestimuleerd om gezonder te eten. De focus daarvan is dat het consumenten gemakkelijker wordt gemaakt om voor gezonde producten te kiezen. Zo heeft de levensmiddelenindustrie diverse programma’s uitgevoerd om de samenstelling van hun producten te verbeteren. Ook hebben programma’s en richtlijnen ervoor gezorgd dat het aanbod van voedsel in school, sport- en bedrijfskantines is verbeterd, alleen is dat nog niet overal het geval. Een ander voorbeeld is de ruim honderd zogeheten JOGG-gemeenten (Jongeren Op Gezond Gewicht). Hierin werken gemeenten samen met verschillende partners (scholen, winkels, enzovoort) om kinderen te laten opgroeien in een omgeving waarin ‘de gezonde keuze’ de normaalste zaak van de wereld is. Daarnaast geeft het Voedingscentrum consumenten wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke informatie over gezonde voeding, bijvoorbeeld via de Schijf van Vijf. Ook bieden zij hulpmiddelen voor persoonlijk voedingsadvies, zoals de eetmeter. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt er op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland’ van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven.
Bron: RIVM
Een afname van het totale lichaamsvet heeft meer invloed op een vermindering van lichaamseigen geslachtshormonen die met borstkanker samenhangen, dan een afname van buikvet alleen. Dit onderstreept het belang van een gezond gewicht en lichamelijke activiteiten voor vrouwen met overgewicht. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Evelyn Monninkhof, epidemioloog bij het Julius Centrum van het UMC Utrecht, onder vrouwen na de overgang. In 2016 kregen in ons land meer dan 13.500 vrouwen ouder dan 50 jaar borstkanker. “Uit het onderzoek is gebleken dat voor het verlagen van het risico op borstkanker, via lichaamseigen hormonen, niet een daling van buikvet het belangrijkste is, maar vooral het totale lichaamsvet. Bijvoorbeeld dus ook het heupvet”, verklaart Monninkhof. Endocrine-Related Cancer brengt vandaag de resultaten van haar onderzoek ‘Association between changes in fat distribution and biomarkers for breast cancer’. Het onderzoek werd gesponsord door KWF kankerbestrijding en Pink Ribbon. In Monninkhof’s onderzoek zijn 195 postmenopauzale vrouwen met overgewicht in 16 weken tijd gemiddeld 5-6 kg afgevallen en zijn 48 vrouwen gelijk gebleven in gewicht. De geslachtshormoon- en leptinespiegels en het aantal ontstekings-gerelateerde stofffen in het bloed zijn vergeleken met de niveaus voorafgaand aan het gewichtsverlies. De veranderingen in het totale lichaamsvet en het buikvet zijn gemeten via DEXA (meten lichaamssamenstelling) en MRI-scans. Na 16 weken kon er een verband worden aangetoond tussen een afname van het totale lichaamsvet en gunstige veranderingen in een aantal biologische markers voor borstkanker, waaronder geslachtshormonen en leptine, terwijl een afname van het buikvet meer in verband werd gebracht met een afname van ontstekingsmarkers. Hoewel in voorgaande onderzoeken sprake was van tegenstrijdige verbanden tussen het risico van borstkanker en buikvet, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een nauwkeurigere methode om op basis van scans de verdeling van vet te bepalen, in plaats van alleen de tailleomtrek en body mass index te meten. Zoals Monninkhof uitlegt: "In de betreffende periode hebben we twee keer zowel de vetdepots als de biomarkers gemeten; daarbij hebben we nauwkeurigere DEXA-metingen gedaan voor het totale lichaamsvet, evenals MRI-scans voor het buikvet." Monninkhof gaat verder: "Onze volgende stap is onderzoeken hoe vrouwen buikvet en hun totale lichaamsvet het beste kunnen aanpakken. Welke programma's op het gebied van voeding en lichaamsbeweging zullen het beste voor hen werken? Zo kunnen ze het risico op borstkanker verlagen.”
Bron: UMC
Hoogleraar prof. Liesbeth van Rossum: val mensen met obesitas niet zo hard af Obesitas is een ingewikkelde en veelsoortige aandoening. Artsen die mensen met ernstig overgewicht op hun spreekuur krijgen, moeten daarom niet te snel concluderen dat de patiënt slechts verkeerd eet en te weinig beweegt. Obesitas zou eerst, evenals elke andere ziekte, goed moeten worden geanalyseerd op onderliggende oorzaken. Pas dan kan het behandelplan worden opgesteld dat de meeste kans van slagen heeft. Dat is de boodschap die prof. dr. Liesbeth van Rossum haar toehoorders meegeeft tijdens haar oratie, waarmee ze vrijdag 29 september officieel haar benoeming tot hoogleraar Obesitas en Stress aanvaardt. De helft van de obese patiënten die zich melden in het Centrum Gezond Gewicht, een samenwerkingsverband van het Erasmus MC, Maasstad Ziekenhuis en Franciscus Vlietland gebruikt medicatie die het gewicht kan verhogen. Ook chronische stress kan leiden tot extra buikvet en ‘snacktrek’. Verder werkt slaapgebrek gewichtstoename in de hand. Veel patiënten slapen slecht door slaapapneu of door werken in ploegendiensten. ‘’Kijk verder dan de buik breed is!” pleit Van Rossum daarom. “Als rekening wordt gehouden met dit soort factoren, is de kans dat je de juiste manier vindt om af te vallen, veel kansrijker.” Geef obesitas patiënten dus “de wind mee”, zegt Van Rossum. Medicatie tegen hoge bloeddruk en voor diabetes, geneesmiddelen die corticosteroïden bevatten, het zijn voorbeelden van medicijnen waarvan ettelijke varianten bij sommige patiënten gewichtsverlies in de weg staan. “Natuurlijk kun je niet alle diabetespatiënten zomaar van de insuline afhalen. Maar je kunt als arts wel kijken of medicijnen gestopt of in dosering verlaagd kunnen worden als iemand aansluitend deel gaat nemen aan een gecombineerde leefstijlinterventie. Dit is des te belangrijker nu deze leefstijlinterventies naar verwachting binnenkort in het basispakket worden opgenomen. Door een potentieel dikmakend medicijn van de lijst te halen creëer je wind mee. Maak je de condities om af te vallen beter.” Veel misverstanden zijn er ook over het ontstaan van zwaarlijvigheid. De maatschappij denkt bij het zien van een zwaarlijvige medemens vaak dat die dik is geworden door een zwakke wil en veel te veel eten. De ware redenen zijn vaak gecompliceerder dan dat. Van Rossum roept daarom de maatschappij op: Val uw zwaarlijvige medemens niet zo hard af. “Obesitas is een ziekte, maar mensen krijgen weinig steun. Ik zie veel verdriet en schaamte in mijn spreekkamer.” Zo is er het jojo-effect: juist door herhaaldelijk crash-diëten te volgen worden mensen steeds zwaarder. Dan zijn er nog darmbacteriën en hormoon verstorende stoffen in het milieu die verband blijken te houden met obesitas. Ook onbewuste gewoonten dragen vaak bij aan gewichtstoename, vandaar dat de psychische component van een leefstijlaanpak essentieel is voor gedragsverandering. Maatregelen om de omgeving gezonder te maken qua voedingsaanbod en beweegmogelijkheden voor mensen met obesitas zouden hierbij ook helpen. Bij een klein aantal mensen blijkt er zelfs sprake van een onderliggende aandoening zoals een hormonale ziekte of een erfelijke afwijking die al op jonge leeftijd het verzadigingsgevoel uitschakelt of de stofwisseling vertraagt. Dan is er soms een hele andere behandeling nodig om het gewicht te verlagen. Kortom: naast alle bekende dikmakers zoals ongezond eten en te weinig bewegen is de lijst van mogelijke oorzaken van ernstig overgewicht lang. “Bij een individu is het vrijwel altijd een optelsom van factoren. In het Centrum Gezond Gewicht hebben we een unieke aanpak door eerst alle individuele factoren in kaart te brengen en dan pas een behandeladvies op maat te geven. Zo kan je obesitas effectiever tegengaan.”
Bron: EUR
Het lopen van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela heeft een gunstig effect op het cholesterolgehalte. Onderzoekers van het UMC Utrecht schrijven dat in het tijdschrift Atherosclerosis. Het artikel is deze week online verschenen. Onderzoekers van het UMC Utrecht volgden 29 gezonde vrijwilligers tussen de 40 en de 70 jaar die vorig jaar een stuk van 280 kilometer van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela in Spanje liepen. De deelnemers legden twaalf dagen lang ruim 23 kilometer per dag af. Om de dag bepaalden de onderzoekers gewicht, bloeddruk, polsfrequentie, middelomtrek en de bloedwaarden van de deelnemers. Ze vergeleken de waarden met een controlegroep van gezonde thuisblijvers.
Tijdens de meerdaagse wandeling daalde het gewicht van de deelnemers gemiddeld met 1,4 kilo, nam hun buikomvang af met 1,8 centimeter, daalde het "slechte" LDL-cholesterol met ongeveer 30 procent en steeg het "goede" HDL-cholesterol juist. Na enkele weken waren al deze waarden echter weer op het niveau van vóór de pelgrimstocht. De Santiago-lopers waren na twee maanden gemiddeld nog wel steeds twee kilo meer afgevallen dan de thuisblijvers. De sterke cholesterolverlaging kwam voor de onderzoekers als een verrassing. Het lopen van de tocht blijkt net zo effectief als het gebruik van cholesterolverlagende medicijnen. "De resultaten laten weer eens zien dat de mens gemaakt is om te bewegen", stelt prof. dr. Frank Visseren, hoogleraar interne geneeskunde aan het UMC Utrecht. Hij begeleidde het onderzoek. "Maar het gunstige effect van bewegen is dus ook weer snel verdwenen, we hadden niet gedacht dat het zo snel zou gaan. Het wil zeggen dat een uurtje per week in de sportschool niet genoeg is. Je moet bewegen integreren in je dagelijkse bezigheden. Kom met de fiets naar het werk, neem de trap, loop als dat kan."
Overgewicht, hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte zijn risicofactoren voor diabetes type II en vergroten de kans op hart- en vaatziekten. In 2009 was 47 procent van de volwassen Nederlanders boven de twintig jaar te zwaar: 53 procent van de mannen en 42 procent van de vrouwen had overgewicht (een BMI van meer dan 25, bron: RIVM).
De populariteit van pelgrimstochten neemt de laatste jaren sterk toe. In 1984 liepen bijna 2500 geregistreerde mensen meer dan 100 kilometer naar Santiago de Compostela, in 2009 waren dat er 150.000.
Onderzoekers in verschillende disciplines, van fundamentele celbiologie tot sociale of gammawetenschappen hebben elkaar nodig. Samen kunnen ze de puzzel van de verschillende oorzaken die leiden tot ziekte compleet maken. Dat is de boodschap van hoogleraar Klinische Epidemiologie Suzanne Cannegieter, die op vrijdag 3 november haar oratie uitsprak. prof. Suzanne CannegieterCannegieter pleit voor het breed kijken naar de oorzaken van ziekten. “Ik denk dat het heel goed zou zijn als wetenschappers elkaars vakgebied beter leren kennen en meer waarderen. De verschillende invalshoeken kunnen elkaar juist versterken. Als niemand het effect van overgewicht op ziekte in de populatie had bestudeerd, was ook niemand in het laboratorium op zoek gegaan naar het onderliggende mechanisme. De diverse onderzoeksvelden hebben elkaar nodig.” Om deze opvatting te verduidelijken, gebruikt de hoogleraar onder meer het ketenmodel. Neem trombose als voorbeeld, de bloedstollingsziekte waarin Cannegieter is gespecialiseerd. Er zijn verschillende ketens van oorzaken die kunnen leiden tot trombose. “Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een keten van factoren die begint bij het kapitalisme en de voedingsindustrie en zo leidt tot overgewicht, en dan via vetopslag in de lever eindigt in een verstoring in de bloedstolling. Afhankelijk van de belangstelling van de onderzoeker kijkt iedereen naar een ander punt in die keten, maar uiteindelijk is het eigenlijk één oorzaak.” En zo zijn er een heleboel ketens te identificeren. Cannegieter pleit daarom voor meer samenwerking tussen de onderzoeksvelden. “Alleen door intensief samen te werken kunnen we erachter komen hoe ziekte precies ontstaat”, zegt ze. En dat is heel belangrijk voor patiënten en behandelaars. “Als we eenmaal alle oorzaken kennen en snappen welke oorzaken in welke combinatie bij welke patiënten leiden tot ziekte, kunnen we ziekte heel gericht behandelen of zelfs voorkomen.” Buiten de grenzen van je eigen vakgebied kijken is lastig, zo geeft ze toe, maar zelf voegt Cannegieter de daad bij het woord. Ze is aangesteld bij zowel de afdeling Klinische Epidemiologie als de afdeling Trombose en Hemostase. “Bij deze afdelingen werken onderzoekers met sterk verschillende achtergronden. Ik merk dat het helpt om onderling te praten over waar je mee bezig bent.”
Bron: LUMC
Door een sterke stijging van het aantal mensen met ernstig overgewicht en diabetes type 2 neemt ook het onderzoek naar de oorsprong van deze ziekten toe. Beide vormen namelijk een groot gezondheidsrisico en kosten de maatschappij veel geld. Inmiddels zijn experts het er vrij algemeen over eens dat de huidige obesitasepidemie niet alleen komt omdat mensen te veel eten en te weinig bewegen. Aan het ontstaan van overgewicht ligt een combinatie van genetische, gedrags- en omgevingsfactoren ten grondslag. Onderzoeker Jana van Vliet-Ostaptchouk ging na wat in dit proces de rol is van nog niet eerder onderzochte genen. Obesitas lijkt te ontstaan door genetische variatie in het deel van het brein dat onze energiehuishouding aanstuurt, de hypothalamus.
Naar schatting kwam obesitas of overgewicht in 2003-2004 bij tweederde van de volwassen Amerikanen voor. 4,8% had extreem overgewicht. De toename van obesitas brengt een enorme economische last met zich mee: het risico van hypertensie, dyslipidemie, type 2 diabetes, cardiovasculaire ziektes en slaapapnoe zijn verhoogd. Behandeling van obesitas is levenslang en dieet en lichaamsbeweging moeten hiervan altijd een onderdeel zijn. De American College of Physicians adviseert farmacotherapie bij personen met een BMI > 30 of bij personen met een BMI > 27 met comorbiditeit. De hoeveelheid gewichtsverlies die aan farmacotherapie kan worden toegeschreven is beperkt: < 5 kg na één jaar. Desalniettemin zorgt dit gewichtsverlies wel voor betere insuline- gevoeligheid, glucosecontrole, lipidenconcentraties en verminderde hypertensie. Er zijn drie farmacologische klassen van gewichtsverlagende medicatie: geneesmiddelen die voedselinname verminderen, die vetabsorptie beperken en die het energieverbruik verhogen. De groep geneesmiddelen die de voedselinname vermindert, is veruit de grootste. Tot deze groep behoren middelen die afgifte van noradrenaline verhogen of de heropname van deze neurotransmitter remmen, zoals amfetamine. Wegens het verslavende effect van amfetamine wordt dit middel niet aangeraden. Ook middelen die op het serotoninesysteem aangrijpen en de heropname van serotonine remmen, verminderen de voedselinname. Bij gebruik van fluoxetine is gewichtsverlies van 4,74 kg na zes maanden en 3,15 kg na twaalf maanden beschreven. Sibutramine, waarvan twee metabolieten effectiever zijn dan de moederverbinding, werkt zowel serotonerg als noradrenerg. Het veroorzaakt een gevoel van verzadiging en verhoogt het energiegebruik door thermogenese. Met sibutramine is een gewichtsverlies van 4,45 kg na twaalf maanden beschreven en ook een daling van de cholesterolconcentratie, bloeddruk en hartslag. Maar het effect houdt niet aan na staken van de behandeling. Bijwerkingen zijn hoofdpijn, slapeloosheid, droge mond en obstipatie.
Een nieuwe klasse geneesmiddelen die de voedselinname moet verlagen zijn de antagonisten van de cannabinoid type 1-receptor (CB1). Het endocanabinoidsysteem speelt een belangrijke rol in de regulatie van voedselinname, energiebalans glucose- en vetmetabolisme. Het enige middel in deze groep rimonabant, werd in 2008 van de markt gehaald wegens psychiatrische bijwerkingen die bij 26% van de gebruikers van rimonabant optraden en bij 14% van de patiënten die placebo gebruikten. Tot de groep geneesmiddelen die de vetabsorptie remmen behoort orlistat. Het remt reversibel gastrointestinaal lipase, waardoor hydrolyse en daardoor absorptie van vet uit eten wordt verlaagd met ongeveer 30%. Het is net als subitramine door de FDA goedgekeurd voor langdurige behandeling van obesitas. Aangetoond is de vermindering door orlistat van de omtrek van de taille, totaal en LDL-cholesterol, bloeddruk en insulineresistentie en de verbetering van bloedglucosewaarden. Er zijn onderzoeken gedaan naar het gebruik van orlistat bij adolescenten, maar de resultaten van deze onderzoeken spreken elkaar tegen, waardoor er nog geen duidelijkheid over effectiviteit in die groep is. Patiënten met orlistat moeten suppletie van vetoplosbare vitamine A, D, E en K krijgen, aangezien de absorptie hiervan geremd wordt. Efedrine en coffeïne zijn middelen die het energieverbruik verhogen. Ze zijn niet voor deze indicatie als geneesmiddel verkrijgbaar, maar kunnen in voedingssupplementen zitten. Er zijn op dit moment meer dan dertig geneesmiddelen voor de behandeling van obesitas in onderzoek, waaronder het incretine "glucagon-like-peptide-1" (GLP-1) dat insulinesecretie stimuleert en maaglediging vertraagt. Nadeel is dat het geïnjecteerd moet worden. Gliptines verhogen de incretineconcentraties door remming van het enzym dat incretines afbreekt: dipeptidylpeptidase IV (DPP-4). Er zijn middelen op de markt die op het incretinesysteem werken, maar deze zijn alleen nog maar geregistreerd voor type 2 diabetes mellitus.
Helaas zijn er geen langetermijngegevens over farmacotherapie bij obesitas bekend. Het langstlopende onderzoek is uitgevoerd met orlistat en duurde vier jaar. Er zijn dus meer gegevens nodig over gebruik gedurende lange termijn met gegevens over mortaliteit en morbiditeit. Bron: MFM 2010;48(4):57-8 en FUS.
Alle ontwikkelingen in de transplantatiegeneeskunde ten spijt, hebben patiënten na een niertransplantatie een verhoogde kans om vroegtijdig te overlijden aan hart- en vaatziekten. In zijn promotieonderzoek toont Aiko de Vries aan dat overbelasting van het hart, een matige nierfunctie en de noodzaak om bloeddrukverlagende medicijnen te gebruiken, een groter risico vormen op vroegtijdig overlijden dan de ontwikkeling van het metabool syndroom. Bij de meerderheid van de patiënten is een jaar na de niertransplantatie sprake van het metabool syndroom, een verzamelnaam voor een complex van samenhangende risicofactoren voor hart- en vaatziekten. De betreffende risicofactoren zijn overgewicht, hoge bloeddruk en een verslechterd profiel van cholesterolwaarden. De aanwezigheid van het metabool syndroom hangt samen met insulineresistentie en kan bijdragen aan een versnelde "slijtage" van het niertransplantaat. Vrouwen hebben vaker dan mannen het metabool syndroom na niertransplantatie, en hebben meer gewichtstoename. Overgewicht, de vetverdeling over het lichaam (de zg. appelvorm) en gebruik van het afweeronderdrukkende medicijn prednisolon, blijken belangrijke voorspellers van insulineresistentie na niertransplantatie. In vergelijking met niet-getransplanteerde mensen hebben mensen met een niertransplantatie een 6-7 keer verhoogde kans om vroegtijdig te overlijden. Overbelasting van het hart, een matige nierfunctie en de noodzaak tot het gebruik van bloeddrukverlagende medicijnen verklaren dit verhoogde risico meer dan de aanwezigheid van het metabool syndroom, aldus DeVries. Aiko de Vries (Groningen, 1976) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft zijn promotieonderzoek uitgevoerd bij de afdelingen Interne Geneeskunde en Nefrologie van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door de Nierstichting en ZonMw. De Vries is nu werkzaam als internist en transplantatienefroloog in het Leids Universitair Medisch Centrum.
Risicoprofilering is een belangrijk ontwikkelgebied binnen diabetesscreening. Hierbij wordt voorafgaand aan de screening een hoogrisico groep geselecteerd aan de hand van een maat voor overgewicht, diabetesrisicovragenlijsten of bloedbepalingen. Dit blijkt uit het onderzoek van het RIVM naar nationale en internationale ontwikkelingen die screening op diabetes type 2 mogelijk effectiever maken. Diabetesrisicovragenlijsten zijn de beste optie voor risicoprofilering, omdat zij goed onderscheid maken tussen mensen met en zonder een hoog risico op diabetes (goede testeigenschappen). Er zijn veel varianten van deze vragenlijsten en scores in omloop. Bijna allemaal bevatten ze in ieder geval vragen over leeftijd, geslacht, overgewicht en familiegeschiedenis van diabetes. Daarnaast wordt veel verwacht van tests waarbij geen bloed hoeft te worden afgenomen, maar waarbij bijvoorbeeld een huidtest wordt gedaan. Er is nog weinig informatie over deze tests, maar er zijn aanwijzingen dat een aantal van deze tests goed onderscheid kan maken tussen mensen met en zonder diabetes en weinig tijd kost. Meer onderzoek is echter nodig voordat een van deze tests kan worden aanbevolen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. De Nederlandse regering heeft besloten om geen landelijk bevolkingsonderzoek naar diabetes op te zetten, nadat de Gezondheidsraad dat in 2004 heeft afgeraden. Screening die alleen op diabetes is gericht, lijkt niet toekomstbestendig. In Groot-Brittannië en de Verenigde Staten wordt namelijk al aanbevolen om deze screening te combineren met een screening naar hart- en vaatziekten. Ook in Nederland zijn veelbelovende initiatieven om de preventie van en screening naar diabetes, hart- en vaatziekten en nierziekten te combineren.
In dit rapport is geinventariseerd welke langdurige ziekten, klachten en gezondheidsproblemen bij kinderen (0-18 jaar) veel voorkomen. Voor eczeem, astma, hooikoorts, allergie, hoofdpijn, vermoeidheid, slaapproblemen, rugklachten, depressieve klachten, hyperactiviteit en ADHD, buikpijn, obstipatie en overgewicht is in kaart gebracht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen en wat de gevolgen ervan zijn voor het dagelijks leven van kinderen. Dit rapport borduurt voort op eerder onderzoek, waaruit blijkt dat in Nederland een op de vijf kinderen een chronische aandoening heeft. Veel voorkomende chronische aandoeningen waarvoor jonge kinderen (tot 11 jaar) het vaakst bij de huisarts komen, zijn astma, eczeem, buikpijn en obstipatie. Oudere kinderen komen het vaakst voor astma, hoofdpijn/migraine, vermoeidheid, rugklachten en buikpijn. Per jaar komt zo"n 2%-5% van de kinderen met één van deze aandoeningen bij de huisarts. Kinderen gaan echter niet altijd naar de huisarts. Het aantal kinderen dat in vragenlijsten klachten zoals hoofdpijn/migraine en langdurige vermoeidheid meldt, is vele malen groter dan het aantal dat ermee bij de huisarts komt. In sommige studies rapporteert meer dan de helft van de tienermeisjes zulke =malaiseklachten". Ook buikpijn, hooikoorts, slaapproblemen, depressieve klachten en overgewicht komen aanzienlijk meer voor dan registraties van huisartsen laten zien. Over de gevolgen van de verschillende aandoeningen schiet de huidige kennis tekort. Twee tot drie procent van alle kinderen wordt door een chronische aandoening in sterke mate belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Studies rapporteren uiteenlopende problemen, waaronder combinaties van lichamelijke en psychische klachten, verminderde kwaliteit van leven en schoolverzuim. Hoewel honderdduizenden kinderen last hebben van de onderzochte aandoeningen, hebben we echter onvoldoende kennis om te kunnen beoordelen in welke mate ze de ontwikkeling, de maatschappelijke participatie en dus de toekomst van kinderen beïnvloeden.
Aan het ontstaan van overgewicht ligt een combinatie van genetische, gedrags- en omgevingsfactoren ten grondslag. Obesitas lijkt te ontstaan door genetische variatie in het hersengebied dat onze energiehuishouding aanstuurt, de hypothalamus. Onderzoeker J. Vliet-Ostaptchouk van de RUG ontdekte dat het TUB-gen verband houdt met overgewicht. Mensen met bepaalde genetische varianten van het TUB-gen hebben een gemiddeld hogere body mass index. Ook blijkt uit klinische studies dat variatie in dit specifieke gen samenhang vertoont met eetpatronen en lichaamsverhoudingen. Mensen met een obesitas-gerelateerde risicovorm van het gen bleken een voorkeur te hebben voor bepaalde voedingsstoffen, met name de simpele suikers.
Overgewicht leidt vaak tot een verminderde gevoeligheid voor insuline (insulineresistentie), waardoor op den duur diabetes type 2 ontstaat. Het lijkt erop dat insulineresistentie vooral ontstaat wanneer in het vetweefsel meer ontsteking optreedt, zeggen onderzoekers van het UMC St Radboud. Een belangrijke aanjager van die ontsteking is het eiwit IL-1. Dat ontstaat uit een ander, inactief eiwit dat eerst een beetje moet worden bijgeknipt door een "moleculaire schaar", het enzym caspase-1. Zonder die schaar geen IL-1 en dus ook geen ontsteking. Hoe vetter het voedsel en hoe groter het overgewicht, hoe actiever de schaar wordt. Toediening van een remmer van caspase-1 zou de insulinegevoeligheid weer kunnen vergroten.
Zoals al langer werd aangenomen, hebben mensen met psoriasis meer kans op diabetes type 2. Omgekeerd hebben mensen met diabetes ook vaker psoriasis. Dat schrijven onderzoekers van de universiteit van Pennsylvania in Archives of Dermatology. Zij constateerden dat mensen met psoriasis veel vaker diabetes type 2 hadden, zeker naarmate de psoriasis ernstiger was. De link tussen aandoeningen is waarschijnlijk dat er bij allebei de ziekten ontstekingsreacties optreden. Bij zowel psoriasis als diabetes bleek sprake van een verhoogd niveau van bepaalde ontstekingsstoffen in het bloed. Door die ontstekingsreacties reageert het lichaam minder goed op insuline. Hoewel overgewicht de kans op diabetes vergroot, bleken psoriasispatiënten zonder overgewicht even vaak diabetes te hebben.
Tweederde van de kinderen met ernstige obesitas heeft één of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Zelfs jonge kinderen tussen de twee en twaalf jaar heeft één of meer risicofactoren. Zo blijkt uit een studie van sociale geneeskunde van VUmc uitgevoerd onder Nederlandse kinderartsen. Ernstige obesitas bij kinderen is vergelijkbaar met een volwassene met een BMI > 35 kg/m2. De studie wijst uit dat verhoogde bloeddruk de meest frequente (56%) risicofactor voor hart- en vaatziekten bij dikke kinderen is. Verder heeft de helft van de kinderen een hoog cholesterolgehalte in het bloed. Bij één op de zeven werd een verhoogde bloedsuiker gevonden en 0,7% had al ‘ouderdomssuikerziekte’. Opvallend was dat ook de jongste kinderen (van twaalf jaar en jonger) in 62% van alle gevallen risicofactoren voor hart- en vaatziekten hadden. Het hoge percentage dikke kinderen met risicofactoren voor hart- en vaatziekten onderstreept het belang van preventie van overgewicht en het toepassen van richtlijnen voor zo vroeg mogelijk begeleiden en behandelen van kinderen met overgewicht. Zo kan de latere kans op hart- en vaatziekten worden verminderd. De studie is uitgevoerd onder Nederlandse kinderartsen aangesloten bij het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. De kinderartsen hebben bij alle kinderen met ernstige obesitas die de polikliniek van 2005 tot 2007 bezochten, geïnventariseerd of zij risicofactoren voor hart – en vaatziekten hadden. De studie is gepubliceerd in het vooraanstaande Engelse kindergeneeskundig tijdschrift ‘Archives of Disease in Childhood’.
Bij veel mensen wordt hun laatste levensfase overschaduwd door hartfalen. Hartfalen ontstaat doordat de pompfunctie van het hart tekort schiet en leidt hoofdzakelijk tot kortademigheid en vocht in de longen en in de benen. Tussen 20 en 30% van de mensen krijgt te maken met hartfalen, meestal als zij ouder zijn dan zeventig jaar. Momenteel heeft ongeveer 1% van de volwassen bevolking deze aandoening (circa 130.000). De verwachting is dat dit aantal door de vergrijzing sterk zal toenemen, tot minstens de helft meer hartfalenpatiënten in 2025 (schatting: 195.000). De ziekenhuisopnamen en behandeling van mensen met ernstige klachten brengen hoge kosten met zich mee. Dit blijkt uit literatuuronderzoek van Het RIVM, aangevuld met gesimuleerde toekomstverkenningen. Vooral hoge bloeddruk en overgewicht bestrijden: Mensen kunnen de kans op hartfalen verminderen door risicofactoren te vermijden, vooral een te hoge bloeddruk en een hartinfarct. De preventieve maatregelen voor hart- en vaatziektes in het algemeen zijn ook effectief om hartfalen te voorkomen (gezonde voeding, bewegen, niet roken, enzovoort). De meeste gezondheidswinst is te behalen door mensen met een hoge bloeddruk levenslang te behandelen. Hetzelfde geldt voor overgewicht en diabetes. Mensen met een verhoogd risico op hartfalen, zoals na een hartinfarct of met diabetes, zouden nog intensiever begeleid kunnen worden. Onder artsen neemt de belangstelling voor vroege opsporing en selectieve preventie van hartfalen toe. Als afwijkingen zouden kunnen worden herkend vóórdat er klachten zijn, zou een aangepaste leefstijl of medicatie hartfalen kunnen uitstellen of voorkomen. Vooralsnog ontbreekt een geschikte test hiervoor.
Tweederde van de kinderen met ernstige obesitas heeft één of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Zelfs jonge kinderen tussen de twee en twaalf jaar heeft één of meer risicofactoren. Zo blijkt uit een studie van sociale geneeskunde van VUmc uitgevoerd onder Nederlandse kinderartsen. Ernstige obesitas bij kinderen is vergelijkbaar met een volwassene met een BMI > 35 kg/m2. De studie wijst uit dat verhoogde bloeddruk de meest frequente (56%) risicofactor voor hart- en vaatziekten bij dikke kinderen is. Verder heeft de helft van de kinderen een hoog cholesterolgehalte in het bloed. Bij één op de zeven werd een verhoogde bloedsuiker gevonden en 0,7% had al 'ouderdomssuikerziekte'. Opvallend was dat ook de jongste kinderen (van twaalf jaar en jonger) in 62% van alle gevallen risicofactoren voor hart- en vaatziekten hadden. Het hoge percentage dikke kinderen met risicofactoren voor hart- en vaatziekten onderstreept het belang van preventie van overgewicht en het toepassen van richtlijnen voor zo vroeg mogelijk begeleiden en behandelen van kinderen met overgewicht. Zo kan de latere kans op hart- en vaatziekten worden verminderd. De studie is uitgevoerd onder Nederlandse kinderartsen aangesloten bij het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. De kinderartsen hebben bij alle kinderen met ernstige obesitas die de polikliniek van 2005 tot 2007 bezochten, geïnventariseerd of zij risicofactoren voor hart - en vaatziekten hadden. De studie is gepubliceerd in het vooraanstaande Engelse kindergeneeskundig tijdschrift 'Archives of Disease in Childhood'.
Hoe verder iemand van z’n werk woont, des te vaker heeft hij of zij overgewicht en een te hoge bloeddruk. Ook zijn deze mensen vaak minder fit. Dat zeggen wetenschappers van Washington University op basis van een onderzoek onder bijna 4.300 mensen in de Amerikaanse steden Dallas en Austin. De resultaten van het onderzoek werden onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Preventive Medicine. Al bij een woon-werkafstand van 16 kilometer is er sprake van een hogere bloeddruk. Vanaf een afstand van 24 kilometer neemt ook het gemiddelde overgewicht toe. Wie langer moet reizen verbruikt kennelijk minder energie, concluderen de onderzoekers. Tenzij je op de fiets naar je werk gaat, uiteraard.
Obesitas, ofwel ernstig overgewicht, dreigt uit te groeien tot een ware epidemie in de VS. Dat blijkt uit cijfers van de Robert Wood Johnson Foundation. De onderzoekers spreken zelfs van een bedreiging van de toekomst van de VS. De cijfers verschillen van staat tot staat, maar als de Amerikanen hun leefstijl en eetgewoonten niet snel veranderen, dreigt mogelijk wel zeker 60 procent van de volwassenen rond 2030 ernstig overgewicht te hebben. Nu al heeft 35,7 procent van de volwassen Amerikanen obesitas. Deze ontwikkeling kan grote gevolgen hebben voor de gezondheidszorg. Het aantal mensen dat kampt met diabetes type 2, hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, beroertes en artritis is nu al schrikbarend, maar dreigt nog eens te verveelvoudigen.
Buikomvang zegt meer over de kansen op diabetes type 2 dan lichaamsgewicht. Dat schrijven onderzoekers van het Addenbrooke’s Hospital in Cambridge (Engeland) in PLoS Medicine. Zij deden onderzoek onder ruim 28.000 Europeanen. De verdeling van het vet over het lichaam is bepalender voor dat risico dan eventueel overgewicht. Het kan zelfs zijn dat mannen en vrouwen met een forse buikomvang meer kans lopen om diabetes type 2 te ontwikkelen dan mensen met overgewicht. Bij vrouwen geldt een buikomvang van 88 centimeter of meer als ongezond. Bij mannen ligt dat op 102 centimeter of meer. Vet rond de taille en de organen geldt als het ongezondste type lichaamsvet.
Kunnen we het lichaam op een andere manier met zijn energie laten omgaan, en zo het risico op hart- en vaatziekten verkleinen? Die vraag staat de komende jaren centraal in een groot Nederlands onderzoek waarvoor de Hartstichting een subsidie van 5 miljoen euro toekent. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) ontvangt hiervan 2 miljoen voor onderzoek naar vetopslag en vetverbranding. “Niet iedereen slaat vet op dezelfde manier op. Bij sommige mensen kom het vlak onder de huid terecht, bij anderen dieper in het lichaam, rond de organen. Door eerder onderzoek vermoeden we dat het voor de gezondheid belangrijk is waar het vet wordt opgeslagen. Vetopslag onder de huid leidt tot minder gezondheidsproblemen. We gaan nu kijken waarin deze twee groepen van elkaar verschillen”, aldus prof. Frits Rosendaal, onderzoeksleider in het LUMC. Het onderzoek wordt gedaan op weefsel van deelnemers aan de NEO-studie, waaraan zevenduizend mensen met (licht) overgewicht uit de regio Leiden hebben meegedaan. De onderzoekers gaan daarnaast proberen de vetverbranding te stimuleren. “We onderzoeken of we de energiefabriekjes in cellen, de mitochondriën, harder kunnen laten werken en of dat gunstige effecten heeft voor hart- en vaatziekten.” Dit deel van het onderzoek gebeurt vooral in Maastricht UMC. Ook bruin vet wordt in het onderzoeksproject bestudeerd, zowel bij muizen als bij mensen. In tegenstelling tot het witte vet wordt bruin vet gezien als gunstig. Actief bruin vet verhoogt het energieverbruik, maar de hoeveelheid actief bruin vet verschilt per persoon sterk. De onderzoekers gaan testen of dit bruine vet te activeren is, bijvoorbeeld door beweging of door een koele omgevingstemperatuur. Ze verwachten nieuwe aanknopingspunten te vinden om hart- en vaatziekten als gevolg van overgewicht te helpen verminderen. Cardiovasculair Onderzoek Nederland De Hartstichting investeert 5 miljoen euro in dit onderzoek, dat loopt van 2015 tot 2020. Het wordt geleid door prof. Frits Rosendaal (LUMC) en prof. Patrick Schrauwen (Maastricht UMC). Ook het AMC Amsterdam en de Wageningen Universiteit zijn bij het project betrokken. De subsidie is toegekend in het kader van CVON (Cardiovasculair Onderzoek Nederland), een krachtenbundeling tussen Hartstichting, NFU, KNAW en ZonMw.
Het is belangrijk om naar de mate van ontsteking van buikvet te kijken, in plaats van naar de hoeveelheid buikvet. Dat blijkt uit het onderzoek van Petra Mulder, die op 16 februari promoveerde aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij deed de afgelopen vier jaar haar onderzoek bij kennisinstituut TNO. Mensen die te veel voeding binnenkrijgen, kunnen last krijgen van overgewicht. Maar dat is niet het enige risico. In bepaalde landen heeft ruim een kwart van de volwassenen een vervette lever, waar gezondheidsrisico’s aan zijn verbonden. Dit zogeheten non-alcoholic fatty liver disease (NAFLD) is de meest voorkomende chronische leverziekte. Hoe het precies ontstaat, is grotendeels niet bekend. Mulder ontdekte dat de mate van ontsteking van het buikvet een essentiële rol speelt bij het ontstaan van deze ziekte. Zij deed onderzoek naar NAFLD bij muizen. Zo kwam Mulder erachter dat niet de totale vetmassa bepalend is voor het ontstaan van NAFLD, maar dat het gaat om de mate van ontsteking van het buikvet. “Mensen die een overschot aan energie tot zich nemen, lopen het risico een chronische ontsteking te ontwikkelen van onder meer het vetweefsel en de lever”, legt Mulder uit. “Deze ‘metabole ontsteking’ speelt een belangrijke rol in veel stofwisselingsziekten, zoals diabetes, hart-en vaatziekten en ernstige leverziekten.” Mulder heeft uitgezocht welke stoffen deze vetcellen maken en afgeven aan het bloed. Hieruit blijkt dat het vooral gaat om een aantal stoffen die elders in het lichaam ontstekingsreacties uitlokken. Mulders onderzoek is van belang, omdat het nieuwe deuren voor behandelmethoden opent. Zo gaat TNO verder onderzoek doen naar manieren om het buikvet gezond te houden, waardoor gezondheidsrisico’s worden verminderd.
Bron: LUMC
Vervetting van de lever is een complex proces, waarbij diverse mechanismen een rol spelen. In haar proefschrift onderzoekt Brenda Hijmans in muis- en computermodellen de oorzaak van leververvetting. Zij laat zien dat de oorzaak van leververvetting door lever X receptor activatie afhankelijk is van de behandelperiode. In een ander model voor een vette lever blijkt het uit te maken of de muizen gevoed zijn of vasten. Overgewicht kan leiden tot een aantal symptomen die samen het metabool syndroom worden genoemd. Leververvetting of steatose is daar een onderdeel van. Dat ontstaat als er een disbalans is tussen de hoeveelheid vetten die in de lever worden opgenomen en de lever weer verlaten. Het is onbekend hoe steatose precies ontstaat. Hijmans gebruikt voor haar onderzoek twee soorten muizen die de symptomen van leververvetting hebben. De ene groep muizen heeft een vette lever die veroorzaakt wordt door activatie van de lever X receptor. Hijmans laat zien dat activatie van deze receptor er in eerste instantie voor zorgt dat er meer vetzuren in de lever terecht komen. Pas na langere tijd gaat de lever in reactie hierop ook meer vetten maken. Bij de andere muizen werd een gen weggehaald dat betrokken is bij de vorming van glucose. Bij patiënten die dit gen missen, ontstaan naast een verstoord glucosemetabolisme ook andere klachten, waaronder leververvetting. Hijmans toont aan dat het bij deze muizen uitmaakt of ze net gegeten hebben of een tijdje gevast hebben: bij beide muizen nam de leververvetting toe, maar alleen bij muizen die gegeten hadden was de vetaanmaak in de lever verhoogd. Bij de gevaste muizen kwamen waarschijnlijk meer vetten in de lever aan vanuit het vetweefsel. Brenda Hijmans (1985) studeerde Behavioral and Cognitive Neurosciences aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek valt binnen het Center for Liver, Digestive and Metabolic Diseases van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door CTMM en Agence Nationale de la Récherche.
Bron: RUG
Onderzoek onder varkens met consequenties voor de mens. De ontwikkeling van het hart van een hedendaags varken is de afgelopen decennia achtergebleven bij de groei van het lichaam. Dit heeft consequenties in de varkenshouderij, maar heeft op verschillende manieren ook raakvlakken met de mens. Promovendus Gerard van Essen deed als eerste ter wereld onderzoek naar pathofysiologische hartveranderingen bij het varken. Hij promoveerde op 23 februari. In West Europa worden varkens al circa 6000 jaar als huis- en slachtdier gehouden. Gedurende de afgelopen 50 jaar is de varkenshouderij veel grootschaliger geworden en de ‘technische resultaten’ zoals de groeisnelheid, de vleesaanzet en het aantal biggen per worp zijn spectaculair toegenomen. Ook het lichaamsgewicht is, in vergelijking met de voorvader het wilde zwijn, fors toegenomen. Een volwassen zeug of beer weegt zo’n 250 – 350 kg. Gerard van Essen, dierenarts, deed zijn onderzoek aan de afdeling Experimentele Cardiologie van het Erasmus MC. Uit zijn onderzoek blijkt dat varkens van meer dan 150 kg (aankomende fokzeugen en - beren) ziekmakende veranderingen van de hartspier vertonen en een sterk gestegen bloeddruk. Deze veranderingen zijn, net als bij de mens, mogelijk een gevolg van een ‘ziekmakende leefstijl’. Zware varkens brengen de meeste tijd slapend op hun zij door en hebben heel weinig lichaamsbeweging. De afgenomen pompfunctie van het hart kan het zware varken in de problemen brengen tijdens stressvolle en fysiek belastende gebeurtenissen zoals de geboorte van biggen. Van Essen heeft als eerste deze hartveranderingen bij zware varkens aangetoond. Van Essen: “In de varkenssector is dit probleem (nog) niet bekend. De varkenssector is primair verantwoordelijk voor de gezondheid van de varkens. Gezondheidsbedreigende factoren dienen door de sector te worden geïdentificeerd en waar mogelijk te worden uitgebannen. Wij geven met deze onderzoeksresultaten een voorzet aan de sector voor vervolgonderzoek en voor een zoektocht naar een oplossing van dit probleem”. Ook voor de mens als varkensvlees consument en als hartpatiënt is dit onderzoek van belang. De waargenomen hart- en bloeddrukveranderingen bij varkens zijn sterk vergelijkbaar met die bij zwaarlijvige mensen met diastolisch hartfalen. Bij de mens speelt een ‘ziekmakende leefstijl’ gekenmerkt door een absoluut tekort aan beweging en overgewicht een cruciale rol in het ontstaan van deze afgenomen hartfunctie. Van Essen: “Wellicht kunnen zware varkens worden ingezet als ziektemodel voor de mens met diastolisch hartfalen om te onderzoeken hoe de pathofysiologie van deze vorm van hartfalen bij de mens werkt. Als dat bekend is, zouden we kunnen kijken of er behandelingen mogelijk zijn voor deze groeiende groep hartpatiënten.” In het proefschrift beschrijft Van Essen dat een leeg maagdarmkanaal in combinatie met stress bij biggen risicofactoren zijn voor darmischemie en verhoogde doorlaatbaarheid van de darmwand. Dit kan leiden tot ‘oedeem ziekte’. Fokzeugen die op transport gaan naar het slachthuis, krijgen de dag voor het transport geen eten. Dit is frustrerend en stresserend voor deze dieren. Bovendien veroorzaakt het slachthuistransport een abrupte, fysieke en psychisch belastende en dus stressvolle onderbreking van hun dagelijkse passieve bestaan. De verminderde hartcapaciteit kan die darmischemie verergeren en de doorlaatbaarheid van de darm verhogen. Hierdoor kunnen darmbacteriën in de bloedbaan komen die zich, nog voor het slachten, in het spiervlees kunnen ‘nestelen’. Dat leidt tot ‘besmet varkensvlees’ wat bij de consument voedselvergiftiging kan veroorzaken. De overeenkomst en analogie van de pathofysiologische veranderingen van het hart bij zware varkens en die bij patiënten met diastolisch hartfalen levert wederzijds voordeel op. De cardiologie kan in de toekomst mogelijk zware varkens gaan inzetten als diermodel en de veterinaire pathofysiologie kan wellicht profiteren van de kennis van risicofactoren voor het ontstaan van diastolisch hartfalen bij de mens.
Bron: EUR
Een dagelijkse portie broccoliplantjes van een week oud kan het risico op hart- en vaatziekten mogelijk verkleinen. Dat zegt K. Meijer van de RUG in zijn promotieonderzoek. Broccoli bevat de bioactieve stof sulforafaan die eiwitten, betrokken bij de ontwikkeling van vaatwandontsteking, afremt. Mensen met ernstig overgewicht (obesitas) kampen met milde, maar chronische ontstekingsactiviteit in hun hele lichaam en lopen daardoor meer risico op onder andere hart- en vaatziekten en diabetes type 2. Volgens Meijer gaan vetcellen ontstekingsfactoren produceren bij een te grote energie-inname uit voedsel, waardoor weer nieuwe ontstekingsactiviteit elders ontstaat. Bioactieve stoffen, zoals die uit broccoli, kunnen dat proces remmen. Minder en evenwichtiger eten is uiteraard ook erg belangrijk.
Veel factoren spelen mee bij het ontstaan van ziekten. Naast genetische varianten zijn dat onder meer de verschillende soorten micro-organismen in de darmen (het microbioom) en chemische veranderingen in het DNA, zoals methylering (ook wel epigenetische modificatie genoemd). Externe factoren spelen een rol bij veranderingen in het microbioom en DNA methylering. Marc Jan Bonder bracht een aantal in kaart en stelde vast dat het gebruik van protonenpomp remmers, veel gebruikte geneesmiddelen bij maagklachten, een grote invloed heeft op het microbioom. Het gebruik van protonenpomp remmers zorgt voor een daling van de microbiële diversiteit in de darmen en een verandering in zeker een vijfde van alle aanwezige hoofdgroepen bacteriën. Patiënten die de remmers slikten hadden bijvoorbeeld vaker mondbacteriën in hun darmen. Verder bleek aan de hand van de samenstelling van het microbioom een deel van de variatie in lipide gehaltes in het bloed (met name triglyceriden) te verklaren. Ook was het mogelijk op basis van het microbioom een voorspelling te doen over de body mass index (BMI, een maat voor overgewicht). Bonder stelt dat het wellicht mogelijk is door manipulatie van het microbioom het gewicht en de bloedlipiden gunstig te beïnvloeden. In een studie naar DNA-methylatie vond Bonder dat het mogelijk was aan de hand van methylatie profielen een deel van de variatie in body mass index te verklaren. Omdat ook genen hier een invloed op hebben stelt hij dat het combineren van genetische en epigenetische factoren van grote waarde kan zijn bij het voorspellen van menselijke fenotypen. Marc Jan Bonder (1989) studeerde Bioinformatica aan de Hanze Hogeschool & de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn onderzoek is onderdeel van het onderzoeksprogramma 3GI: Groningen Institute for gastro intestinal genetics and immunology van onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door een Rosalind Franklin beurs toegekent aan Alexandra Zhernakova en het BBMRI-BIOS project. Bonder is nu werkzaam als postdoc bij EMBL European Bioinformatics Institute in Hinxton, Cambridge, Engeland. De titel van zijn proefschrift luidt: The interplay between genetics, the microbiome, DNAâ€methylation & geneâ€expression.
Bron: RUG
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Holoclar is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met een matige tot ernstige limbale stamcel deficiëntie, unilateraal of bilateraal, als gevolg van een fysische of chemische beschadiging van de cornea van het oog. Meer informatie in een apart bericht.
- Mysimba (naltrexone / bupropion) is bedoeld voor volwassen patiënten met obesitas met een Body Mass Index (BMI) van ≥ 30 kg/m2, of overgewicht met een BMI van ≥27 kg/m2 en daarbij één of meer risicofactoren zoals type 2 diabetes, hoge bloeddruk of hoog cholesterol. Meer informatie in een apart bericht.
- Xadago (safinamide) is geïndiceerd voor de behandeling van de idiopathische vorm van de ziekte van Parkinson (PD) als aanvullende therapie (met levodopa) alleen of in combinatie met andere PD geneesmiddelen bij patiënten met fluctuaties in de midden of late fase van de ziekte.
- Xydalba (dalbavancine) is geïndiceerd voor de behandeling van acute bacteriële huid en de huid structuur infecties (ABSSI).
- Quinsair (levofloxacine) is geïndiceerd voor de behandeling van chronische luchtweginfecties veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa bij volwassen patiënten met cystische fibrose.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Revlimid (lenalidomide), een uitbreiding van de sterkte met 20 mg en van de indicatie ‘multipel myeloom’ met de continue behandeling, zowel in combinatie met dexamethason als met melfalan en prednisolon, van patiënten die niet in aanmerking komen voor ASCT.
- Tresiba (insuline degludec) mag nu ook worden gebruikt bij kinderen van 1 - 18 jaar met diabetes mellitus.
- Velcade (bortezomib) mag nu in combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednisolon worden gebruikt voor eerder onbehandelde patiënten met mantelcel lymfoom (MCL) die niet in aanmerking komen voor haematopoietische stamceltransplantatie.
- Xiapex (collagenase clostridium histolyticum) voor de behandeling van de ziekte van Peyronie’s wanneer sprake is van palpeerbare plaque en kromming / vervorming van de penis.
Vervolg herbeoordelingsprocedure GVK Biosciences
De herbeoordelingsprocedure voor GVK Biosciences Hyderabad loopt nog. In lijn met het eerder gepubliceerde tijdschema zal de CHMP naar verwachting in zijn vergadering van januari 2015 een aanbeveling doen in deze zaak.
Huisartsen en andere zorgverleners moeten zich meer bewust zijn van de foutmarges van sommige schattingsformules om de nierfunctie van hun patiënten te bepalen. Dat stelt Iefke Drion in haar promotieonderzoek. Zij bestudeerde drie aspecten van de schattingsformules; hun nauwkeurigheid, de invloed van creatinine bepalingen op deze schattingsformules (creatinine geeft als afvalproduct van de spieren een goed beeld van de werking van de nieren) en de consequenties die dit heeft voor beslissingen die genomen worden in de dagelijkse praktijk, inclusief de medicatieveiligheid. In het opsporen van nierschade en risicofactoren voor hart- en vaatziekten is een belangrijke rol weggelegd voor huisartsen. Die gebruiken verschillende formules om de nierfunctie te schatten, zoals de MDRD formule (uit 1999/2002) en de CKD-EPI formule (uit 2009). De nauwkeurigheid van de nierfunctieschattende formules verschilt sterk per groep en per individu, zoals bij ouderen of mensen met suikerziekte en/of overgewicht. Toch worden op basis van de uitkomsten belangrijke beslissingen genomen. Drion ontdekte onder andere dat zowel de MDRD formule als de CKD-EPI formule grote foutmarges lieten zien in een groep patiënten met suikerziekte. De promovenda concludeert ook dat een stabiel matig verminderde nierfunctie bij ouderen zonderen tekenen van nierschade gezien moet worden als een gevolg van het ouderdomsproces. Deze groep moet volgens haar niet worden doorverwezen naar de tweede lijn, op basis van verminderde nierfunctie alleen. Iefke Drion (Zwolle, 1983) studeerde Geneeskunde aan de universiteit van Leiden. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Diabetes Kenniscentrum van de Isala Klinieken in Zwolle. Drion is huisarts in opleiding.
Op 8 november gaf professor Leonard Hofstra van VUmc een gastcollege aan tweedejaars studenten van VUmc School of Medical Sciences. Dit college ging over het thema van zijn leerstoel: risicofactoren voor hartziekten. In zijn cardiologiepraktijk heeft hij deze zomer het 'staande consult' geïntroduceerd: een actieve houding is immers beter voor zowel de arts als de patiënt en activeert het brein. Dit in het kader van het idee dat zitten ongezond is en lichaamsbeweging essentieel voor een gezonde leefstijl met minder risico op (hart)ziekten. Hij verzocht de studenten te gaan staan tijdens de les, en ze hielden dat het hele uur vol en namen actief deel aan het college door vragen te stellen en reacties te geven. "Het lijkt erop alsof staand college de interactie met studenten bevordert"'. In zijn college overtuigde hij met veel aantrekkelijk beeldmateriaal de studenten ervan dat hartinfarcten voor 90% zijn gerelateerd aan levensstijl. De door hem mede opgerichte Happy Globally Foundation organiseert wereldwijd evenementen, van India tot Nepal en Nederland (Maastricht), om mensen aan het bewegen te krijgen en te stimuleren na te denken over een gezonde leefstijl. De cijfers zijn dan ook schokkend: elke 3 seconden krijgt iemand ter wereld een hartinfarct en in de toekomst zal dat elke 2 seconden zijn. Grote boosdoeners zijn een ongezond dieet, roken, obesitas, diabetes, stress en te weinig beweging. Hij gaf twee individuele voorbeelden: Jim Fix, de grote auteur van de Complete Guide to Running, die met een relatief gezonde leefstijl toch onverwachts een hartinfarct kreeg en Churchill die 94 werd ondanks overgewicht, roken en drinken. Maar over de gehele populatie zijn de cijfers duidelijk: aderverkalking (atherosclerose) start al op jonge leeftijd. Een ongezonde leefstijl kan niet alleen hartinfarcten veroorzaken maar ook de ziekte van Alzheimer, kanker en diabetes hangen voor een groot deel samen met ongezonde leefstijl factoren. Doordat mensen veel ouder worden, ontstaan so wie so meer ziekten. Ziektes als obesitas brengen verder enorm hoge kosten met zich mee voor de gezondheidszorg. Toch is het proces niet onomkeerbaar: door te stoppen met roken, meer te bewegen, een Mediterraan dieet, meer slaap en af te vallen wordt de kans op een hartaanval veel kleiner. Naast een gezondere leefstijl kunnen allerlei middelen hierbij helpen, zoals bètablokkers, cholestorolverlagers, aspirine en bloedverdunners. Maar gedragsverandering is lastig. Veel gedrag is onbewust. Wat kan werken is een 'personalized' benadering. Verder is educatie belangrijk en 'the internet of things' kan met allerlei electronische (wearables) helpen om ons gedrag te monitoren. Het college van Leonard Hofstra was één groot pleidooi voor preventie (van ziekten). Met een gezondere leefstijl kan iedereen vandaag beginnen. Bijvoorbeeld door vaker te staan en te bewegen dan te zitten.
Bron: VUmc
Kinderen die dagelijks meer dan twee uur tv kijken, hebben gemiddeld gezien een grotere buikomvang. Dat concluderen onderzoekers van VU mc, AMC en GGD Amsterdam uit hun onderzoek onder zo’n 2000 kinderen van vijf of zes jaar oud. Bij volwassenen wordt langdurig stilzitten als het nieuwe roken gezien. Een grotere buikomvang vergroot de kans op diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. De buikomvang van de onderzochte kinderen werd gecorrigeerd voor lichaamslengte en voedingspatroon. Het is voor het eerst dat dit wordt aangetoond bij kinderen van deze leeftijd. Bij volwassenen was het verband tussen te veel zitten en overgewicht al bekend. “Haal je kinderen daarom op tijd achter de tv vandaan”, zegt hoogleraar M. Chin A Paw van het VU mc.
Onderzoekers brengen risico suikerziekte op verschillende leeftijden in kaart. Eén op de drie Nederlanders krijgt ouderdomssuikerziekte en de helft van de Nederlanders een voorstadium daarvan. Dat schrijven onderzoekers van het Erasmus MC vandaag in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Lancet Diabetes & Endocrinology. Zij baseren hun bevindingen op gegevens van het langlopende bevolkingsonderzoek Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek (ERGO) in Rotterdam. Diabetes is de meest voorkomende chronische ziekte in Nederland. Diabetes type 2 wordt ook wel ouderdomssuikerziekte genoemd en openbaart zich meestal pas later in het leven. De ziekte en het voorstadium ervan geven een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten, blindheid, nierziekten en dementie. Onderzoekers van het Erasmus MC berekenden voor het eerst in Europa het levenslange risico op diabetes. “Dit geeft een concreet beeld van hoe het in Nederland gesteld is”, zegt promovendus Symen Ligthart van de afdeling Epidemiologie van Erasmus MC en eerste auteur van het artikel. “Uit onze studie blijkt dat één op de drie Nederlanders diabetes krijgt. Naar mate de leeftijd stijgt, daalt dit risico. Bij tachtigjarigen die nog geen diabetes hebben, is de kans op diabetes nog één op tien.” Ligthart: “Daarnaast maakt de helft van de Nederlanders kans om een voorstadium van suikerziekte te krijgen. Met name mensen met obesitas en overgewicht hebben een hoger risico op diabetes, maar ook mensen met een gezond gewicht lopen gevaar. Mensen met een voorstadium van de ziekte hebben verhoogde bloedsuikerwaarden, maar weten dit vaak niet. Toch hebben 45 jarigen met het voorstadium van diabetes maar liefst 75 procent kans om diabetes te krijgen. Bij ‘magere’ mensen met een BMI van minder dan 25 is het risico op de ziekte nog één op vijf. Wat hier precies de oorzaak van is, weten wij nog niet. Vermoedelijk spelen erfelijke factoren en ongezonde voeding een rol. Uiteindelijk heeft de helft van de diabetespatiënten op gemiddelde leeftijd in de toekomst een behandeling met insuline nodig die de bloedsuikerspiegel verlaagt.” De onderzoekers maakten gebruik van gegevens van het langlopende bevolkingsonderzoek Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek (ERGO) in Rotterdam. De ERGO-studie, internationaal ook wel bekend als de Rotterdam Study, volgt meer dan 15.000 ouderen in de Rotterdamse wijk Ommoord van 45 jaar en ouder. Zij analyseerden voor deze studie de gegevens van meer dan 10.000 deelnemers over een periode van 14 jaar. Deze deelnemers hadden geen diabetes of een voorstadium daarvan bij de start van deze studie. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift Lancet Diabetes & Endocrinology staat online gepubliceerd. www.thelancet.com/journals/landia/article/PIIS2213-8587(15)00362-9/abstract
Mw. Karianna F.M. Teunissen-Beekman, MSc, "Dietary proteins and blood pressure regulation". Een eiwitrijk voedingspatroon kan de bloeddruk verbeteren. Het is nog onduidelijk of dat door de eiwitten zelf komt en welke eiwitrijke voedingsbronnen het beste effect hebben. In dit proefschrift werd onderzocht of dagelijkse consumptie van een mengsel van gezuiverde dierlijke en plantaardige eiwitten in plaats van koolhydraten (glucose) invloed had op de bloeddruk van mensen met overgewicht en een licht verhoogde bloeddruk. Het dagelijks vervangen van 60 gram koolhydraten in de voeding voor 60 gram van het eiwitmengsel verlaagde de bloeddruk na 4 weken. Een verbeterde vaatfunctie zou hier een rol bij kunnen spelen. Echter, observaties van de bloeddruk en vaatfunctie direct na eiwitinname bevestigen dit beeld niet en laten juist een grotere bloeddrukdaling na koolhydraatinname zien zonder verschillen in vaatfunctie. Een mogelijke verklaring is dat eiwitten en koolhydraten direct na inname verschillende hormonale effecten teweegbrengen, waardoor de bloeddrukreactie verschilt van het effect dat op lange termijn wordt waargenomen.
De wereldberoemde en meest geciteerde kankeronderzoeker prof. dr. Bert Vogelstein was in Amsterdam. Hij nam op 6 december bij VUmc de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award in ontvangst. Ter gelegenheid hiervan was een symposium georganiseerd met diverse sprekers uit binnen- en buitenland. Het meest indrukwekkende verhaal kwam van de laureaat zelf. Hij blijkt een onconventionele, humoristische, maar ook bescheiden man. Tijdens zijn keynote lecture sprak hij over de 'oorlog' tegen kanker: "Kanker is als een terroristische aanval. De grootste vijanden zijn de mutaties in cellen. Dit speelt een rol bij elke celdeling. Ook is er een grote heterogeniteit van cellen en veel resistentie tegen medicijnen." Hij is van mening dat je wel muizen van kanker kunt genezen, maar dat het onvergelijkbaar is met het genezen van mensen van kanker. Dat lukt slechts bij 50%. "Beter is de vroege opsporing van kanker, vóór er uitzaaiingen zijn. Dat kan door genmutaties in bijvoorbeeld het bloed te detecteren via biomarkers." Hij vindt het jammer dat nu alle aandacht is gericht op het behandelen van vergevorderde kanker en ziet het meest in preventie en vroegdiagnostiek. In een Q&A-sessie eerder op de dag met een groep graduate studenten vertelde Vogelstein nog steeds zo'n 10 uur per dag in het laboratorium door te brengen. Het samenwerken met trainees geeft hem het meeste plezier. Hier ging hij wat dieper in op de preventie van kanker. Dat kan door niet te roken, niet in de zon te zitten zonder bescherming en overgewicht te voorkomen . Vogelstein: "En als het reclamebureaus lukt om mensen één bepaald merk bier te laten drinken, dan moet het toch ook lukken om te voorkomen dat kinderen gaan roken?" Tijdens een gesprek met journalisten maakte hij de vergelijking met hart- en vaatziekten: "Door het meten van cholesterolwaarden, bloeddruk en radiologisch onderzoek kunnen we tegenwoordig de kans op een hartinfarcten vroeg opsporen en dit vaak voorkomen. Ik hoop dat met kanker hetzelfde mogelijk is. Met mammografieën voor borstkanker, uitstrijkjes om baarmoederhalskanker op te sporen, HPV-vaccinatie en screening op darmkanker zijn we al op de goede weg." Op de vraag of we genoeg van kanker begrijpen om effectieve strategieën te kunnen bedenken om kanker te bestrijden maakte hij de parallel met andere alledaagse verschijnselen: "Neem vuur, of de zwaartekracht. Daar snappen we ook niet alles van . Ik ben hier vanochtend gearriveerd met het vliegtuig, zonder precies te begrijpen hoe het werkt. Zo kan het met kanker ook. Beat it or use it!"
Bron: VUmc
Onderzoek onder varkens met consequenties voor de mens. De ontwikkeling van het hart van een hedendaags varken is de afgelopen decennia achtergebleven bij de groei van het lichaam. Dit heeft consequenties in de varkenshouderij, maar heeft op verschillende manieren ook raakvlakken met de mens. Promovendus Gerard van Essen deed als eerste ter wereld onderzoek naar pathofysiologische hartveranderingen bij het varken. Hij promoveerde op 23 februari. In West Europa worden varkens al circa 6000 jaar als huis- en slachtdier gehouden. Gedurende de afgelopen 50 jaar is de varkenshouderij veel grootschaliger geworden en de ‘technische resultaten’ zoals de groeisnelheid, de vleesaanzet en het aantal biggen per worp zijn spectaculair toegenomen. Ook het lichaamsgewicht is, in vergelijking met de voorvader het wilde zwijn, fors toegenomen. Een volwassen zeug of beer weegt zo’n 250 – 350 kg. Gerard van Essen, dierenarts, deed zijn onderzoek aan de afdeling Experimentele Cardiologie van het Erasmus MC. Uit zijn onderzoek blijkt dat varkens van meer dan 150 kg (aankomende fokzeugen en - beren) ziekmakende veranderingen van de hartspier vertonen en een sterk gestegen bloeddruk. Deze veranderingen zijn, net als bij de mens, mogelijk een gevolg van een ‘ziekmakende leefstijl’. Zware varkens brengen de meeste tijd slapend op hun zij door en hebben heel weinig lichaamsbeweging. De afgenomen pompfunctie van het hart kan het zware varken in de problemen brengen tijdens stressvolle en fysiek belastende gebeurtenissen zoals de geboorte van biggen. Van Essen heeft als eerste deze hartveranderingen bij zware varkens aangetoond. Van Essen: “In de varkenssector is dit probleem (nog) niet bekend. De varkenssector is primair verantwoordelijk voor de gezondheid van de varkens. Gezondheidsbedreigende factoren dienen door de sector te worden geïdentificeerd en waar mogelijk te worden uitgebannen. Wij geven met deze onderzoeksresultaten een voorzet aan de sector voor vervolgonderzoek en voor een zoektocht naar een oplossing van dit probleem”. Ook voor de mens als varkensvlees consument en als hartpatiënt is dit onderzoek van belang. De waargenomen hart- en bloeddrukveranderingen bij varkens zijn sterk vergelijkbaar met die bij zwaarlijvige mensen met diastolisch hartfalen. Bij de mens speelt een ‘ziekmakende leefstijl’ gekenmerkt door een absoluut tekort aan beweging en overgewicht een cruciale rol in het ontstaan van deze afgenomen hartfunctie. Van Essen: “Wellicht kunnen zware varkens worden ingezet als ziektemodel voor de mens met diastolisch hartfalen om te onderzoeken hoe de pathofysiologie van deze vorm van hartfalen bij de mens werkt. Als dat bekend is, zouden we kunnen kijken of er behandelingen mogelijk zijn voor deze groeiende groep hartpatiënten.” In het proefschrift beschrijft Van Essen dat een leeg maagdarmkanaal in combinatie met stress bij biggen risicofactoren zijn voor darmischemie en verhoogde doorlaatbaarheid van de darmwand. Dit kan leiden tot ‘oedeem ziekte’. Fokzeugen die op transport gaan naar het slachthuis, krijgen de dag voor het transport geen eten. Dit is frustrerend en stresserend voor deze dieren. Bovendien veroorzaakt het slachthuistransport een abrupte, fysieke en psychisch belastende en dus stressvolle onderbreking van hun dagelijkse passieve bestaan. De verminderde hartcapaciteit kan die darmischemie verergeren en de doorlaatbaarheid van de darm verhogen. Hierdoor kunnen darmbacteriën in de bloedbaan komen die zich, nog voor het slachten, in het spiervlees kunnen ‘nestelen’. Dat leidt tot ‘besmet varkensvlees’ wat bij de consument voedselvergiftiging kan veroorzaken. De overeenkomst en analogie van de pathofysiologische veranderingen van het hart bij zware varkens en die bij patiënten met diastolisch hartfalen levert wederzijds voordeel op. De cardiologie kan in de toekomst mogelijk zware varkens gaan inzetten als diermodel en de veterinaire pathofysiologie kan wellicht profiteren van de kennis van risicofactoren voor het ontstaan van diastolisch hartfalen bij de mens. Proefschrift: van Essen, G.J., 23 februari 2017. Cardiovascular Proportionality of Modern Pigs : Are we breaking the allometric scaling laws?.
Bron: Erasmus MC
Jongvolwassen die minder gezond zijn, weinig te besteden hebben, roken en stress ervaren, bewegen minder én zitten meer. Dit blijkt uit promotieonderzoek door L. Uijtdewilligen aan het VU mc naar persoonlijke factoren en een inactieve leefstijl onder 18 tot 36 jarigen. Ook blijkt dat jongvolwassenen die fulltime werken, meer tijd zittend doorbrengen dan leeftijdgenoten met een deeltijdbaan. Jongvolwassenen die getrouwd zijn of kinderen hebben, bewegen minder dan ongetrouwde en kinderloze jongvolwassenen, maar zij zitten daarentegen wel minder. Gebrek aan lichaamsbeweging en overgewicht veroorzaken veel problemen. Uijtdewilligen wilde weten bij welke groepen dit vooral speelt. Ze ontdekte ook dat initiatieven om jonge ouders meer te laten bewegen het meest effectief zijn.
De groei en ontwikkeling van een kind tijdens de eerste duizend dagen - van het moment van conceptie tot de leeftijd van 2 jaar - vormen de basis van gezondheid in het verdere leven. Tijdens deze periode ontwikkelen alle organen in het lichaam zich en wordt de werking van fysiologische systemen zoals het energiemetabolisme bepaald. Deze pre- en postnatale ontwikkeling van het kind hangt nauw samen met de gezondheids- en voedingsstatus van de moeder voor en tijdens de zwangerschap. Prof.dr. Eline van der Beek richt zich in haar onderzoek op de rol van voeding in groei en ontwikkeling van het kind en op de invloed van voeding op het risico op latere ziektes zoals diabetes en obesitas. Cardiovasculaire ziekten, diabetes, kanker, obesitas en Alzheimer vormen de belangrijkste doodsoorzaken wereldwijd. Voeding die optimale groei en ontwikkeling tijdens de eerste duizend dagen ondersteunt, vermindert het risico op deze ziektes in het latere leven. ‘Preventie van deze chronische ziekten valt binnen het ‘Healthy Ageing’-onderzoek van het UMCG. Het is mijn droom om met deze bijzondere leerstoel “Nutritional Programming” bij te dragen aan een meer geïntegreerde aanpak tussen verschillende disciplines’, zegt Van der Beek. Voedingstoffen leveren niet alleen de energie en bouwstenen voor groei, maar vormen ook signalen die de orgaanontwikkeling en -functie kunnen (bij)sturen. Eigenlijk wordt de software van het lichaam geschreven door voeding. Te snelle of te langzame groei tijdens de foetale en/of postnatale periode kan bijvoorbeeld het risico op obesitas vergroten door aanleg van meer vetweefsel. Zwangerschapscomplicaties zoals zwangerschapsdiabetes, overgewicht van de moeder voorafgaand aan de zwangerschap en een ongezond voedingspatroon vormen risicofactoren voor te snelle groei van het kind. Ook te veel eiwit of te weinig vet in het dieet van jonge kinderen vergroot het risico. Daarnaast heeft de samenstelling en structuur van bijvoorbeeld vet in de voeding effect op de ontwikkeling van vetweefsel bij het kind. Via preklinisch en epidemiologisch onderzoek bestudeert Van der Beek de invloed van vroege voeding, en meer specifiek de rol van de kwaliteit van nutriënten, op latere gezondheid en risico’s op ziekte. De sectie ‘Laboratory for molecular medicine & nutrition’ van de afdeling Kindergeneeskunde van het UMCG biedt daarvoor unieke mogelijkheden door de combinatie van fundamenteel wetenschappelijke en klinische expertise.
Bron: RUG
Op 9 maart wereldwijd aandacht voor niergezondheid. Veel mensen met chronische nierschade zijn zich daar niet van bewust. Mensen met chronische nierschade hebben een verhoogde kans op nierfalen en op overlijden door hart- en vaatziekten. Gezond leven kan het risico op nierschade sterk verminderen. Op 9 maart is hier tijdens World Kidney Day landelijk aandacht voor. Op 9 maart is er tijdens World Kidney Day wereldwijd aandacht voor nierziekten en niergezondheid. Vooral over dat laatste punt is nog veel onbekendheid. Zo zijn veel mensen zich niet bewust dat een leefstijl met overmatig zout eten, roken en overgewicht slecht is voor de nieren. Volgens cijfers van de Nierstichting heeft ruim tien procent van de Nederlandse bevolking chronische nierschade (1,7 miljoen mensen), veertig procent daarvan (680.000 mensen) weet dat niet. Een gezonde leefstijl kan veel problemen voorkomen. Het thema van Wereldnierdag is dit jaar dan ook ‘gezonde leefstijl voor gezonde nieren.’ “Nierschade is een belangrijke oorzaak van sterfte aan hart- en vaatziekten,” zegt Anique ter Braake. Zij is promovendus bij de afdeling Fysiologie van het Radboudumc en onderzoekt de invloed van fosfaat in het bloed op aderverkalking. “Het is onderzoek op een heel fundamenteel niveau. We proberen te begrijpen hoe een verstoring van de zoutbalans kan leiden tot hart- en vaatziekten. Deze verstoringen beginnen vaak bij een verslechterde nierfunctie. Als we deze basisprocessen in het lichaam begrijpen, kunnen we op de langere termijn nierziektes ook beter begrijpen.” Tussen haar drukke onderzoekswerk door organiseert Anique dit jaar de bijdrage van het Radboudumc aan World Kidney Day. “Samen met de afdelingen Fysiologie, Farmacologie/toxicologie, Laboratoriumgeneeskunde, Pathologie, Kindernefrologie en Nefrologie oganiseren we in de ochtend een informatiemarkt voor nierpatiënten van ons eigen ziekenhuis. Hier laten we zien wat zij aan nieronderzoek doen. Themaleider Joost Hoenderop geeft een college over de nier, er is een ‘kidney on a chip’ en er zijn demonstraties over pathologie, ijzerhuishouding en niercellen in het lab. Vorig jaar was dit een enorm succes. Het leidde vaak ook tot leuke discussies en kritische vragen van patiënten. Wat levert dit onderzoek mij op? Het dwingt onderzoekers ook om hier goed over na te denken.” In de middag vertrekken patiënten en onderzoekers naar Utrecht voor een landelijk event, waarbij ook de andere UMC’s betrokken zijn. Onderzoekers en artsen vragen met een fietstour aandacht voor nieronderzoek. In het Wilhelmina Kinderziekenhuis is daarnaast een markt met simulaties, workshops, spelletjes voor kinderen en demonstraties over gezond eten, bewegen en onderzoek. Anique: “Het nieronderzoek is in Nederland sterk afhankelijk van giften. We moeten daarom het belang van het onderzoek naar oplossingen voor nierziekten goed duidelijk maken. Nierschade is nu nog niet te herstellen. Bij ernstige schade is dialyse, of uiteindelijk transplantatie, nu nog de enige oplossing.”
Bron: Radboudumc
De meeste Nederlanders zijn gezond en de levensverwachting stijgt. Tegelijkertijd heeft de helft van de Nederlanders overgewicht; in lagere sociaaleconomische groepen is dit nog meer. Ook eten 9 van de 10 mensen te weinig groente en fruit en is bijna 30 procent van ons eten van dierlijke oorsprong. Het voedingspatroon van een gemiddelde Nederlander leidt niet alleen tot gezondheidsverlies, maar vormt ook een grote belasting voor het milieu. Het zorgt voor een uitstoot aan broeikasgassen die vergelijkbaar is met die van vervoer. Jaarlijks verspillen Nederlanders per persoon 47 kilogram voedsel. Voedsel in Nederland is overwegend veilig: ongeveer 1 op de 24 mensen maakt jaarlijks een voedselinfectie door, die meestal niet ernstig verloopt. Voor de meeste chemische stoffen in voedsel is het risico voor de volksgezondheid verwaarloosbaar. Nederland wil voorop lopen in de internationale ambitie voor een gezond, duurzaam en veilig voedingspatroon. Om dat te realiseren is integraal beleid nodig gericht op veiligheid, gezondheid en duurzaamheid tegelijkertijd. In dit onderzoek heeft het RIVM de feiten en cijfers over de veiligheid, gezondheid en ecologische duurzaamheid van voedsel in Nederland verzameld en geanalyseerd welke kansen en dilemma's er zijn voor een integraal voedselbeleid. Niet teveel eten, een voedingspatroon met meer plantaardige en minder dierlijke producten en minder suikerhoudende en alcoholische dranken: dat zijn drie kansen voor een gezonder en duurzamer voedingspatroon. Deze veranderingen verminderen het aantal chronisch zieken, verkleinen de gezondheidsverschillen en beperken de milieubelasting van voedsel. In de meeste gevallen wordt het voedsel daarmee ook veiliger; zo gaat de consumptie van minder vlees samen met minder voedselinfecties. Er zijn ook dilemma's. Niet alle maatregelen voor gezonde voeding zijn duurzaam en veilig, en vice versa. Zo is het duurzaam om bij vleesconsumptie het hele dier van kop tot staart te eten. Dit betekent ook bewerkte vleesproducten, zoals worst, die weer minder gezond zijn. Daarnaast bestaat er een spanningsveld tussen abstracte doelstellingen op lange termijn ('gezonder, duurzamer en veilig') en concrete keuzen in het dagelijks leven. Veel burgers en bedrijven vinden gezondheid en duurzaamheid belangrijk, maar in de winkel letten consumenten toch vooral op prijs en gemak. Bedrijven willen op hun beurt deze consument dienen en winst maken. De spanning tussen duurzaam, gezond en veilig voedsel, en het gemak, de betaalbaarheid en de economie vraagt om keuzen. Om hier een uitweg in te vinden is een actieve rol van de overheid gewenst, die samen optrekt met de agrarische sector, bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties. Daarbij is niet alleen een goede informatievoorziening voor de consument nodig, maar ook een gezonder en duurzamer aanbod. Hetzelfde geldt voor een omgeving die gezond en duurzaam gedrag stimuleert. Partijen die hier veel invloed op hebben, zoals inkooporganisaties voor supermarkten en de detailhandel, kunnen een belangrijke partner zijn. Dat veel burgers en bedrijven duurzaam, gezond en veilig voedsel belangrijk vinden, creëert legitimiteit voor deze actieve rol. Kansen voor een integrale aanpak zijn er. De Nederlandse maatschappij kenmerkt zich door ondernemingsgeest en innovatievermogen. Er zijn al burgerinitiatieven gaande die werk maken van verantwoord voedsel. Bedrijven en de agrarische sector willen hieraan bijdragen door slimme oplossingen waarmee winst te maken is. Als de overheid deze ontwikkelingen stimuleert en faciliteert, worden de maatschappelijke ambities, de ondernemingsgeest en het innovatievermogen van alle partijen benut.
Bron : RIVM
De laatste jaren groeit de zorg dat langdurig werken in ploegendiensten gezondheidsrisico's kan veroorzaken, waaronder kanker, overgewicht en harten vaatziekten. Het merendeel van de wetenschappelijke literatuur toont aan dat werken in ploegendienst ook tot een verhoogd risico op metabole gezondheidseffecten leidt, zoals een toename van lichaamsgewicht of een verstoorde suiker- en vethuishouding; een substantieel deel laat dit verband echter niet zien. Dit blijkt uit een literatuuroverzicht van het RIVM, dat in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is uitgevoerd. De discrepantie tussen de onderzoeksresultaten wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een grote verscheidenheid in de opzet ervan. Zo kan het type van de onderzochte ploegendienst variëren (zoals avond- of, nachtdienst, of wisselende diensten), net als de studiepopulatie (geslacht, beroep en dergelijke). Ook is in sommige onderzoeken niet gekeken naar leefstijlfactoren die de relatie tussen nachtwerk en metabole factoren kunnen beïnvloeden (roken, alcoholgebruik, bewegen en voeding). Het moment waarop wordt gegeten lijkt van invloed op veranderingen in metabole functies als gevolg van werken in ploegendienst. De relatie tussen mogelijke effecten op metabole risicofactoren had tot nu toe minder aandacht in wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van werken in ploegendienst. Meer inzicht hierin is belangrijk, aangezien metabole risicofactoren bijdragen aan het ontstaan van diverse chronische aandoeningen, zoals hart- en vaatzieken en diabetes type II. In Nederland werkt 16 procent van de beroepsbevolking soms of regelmatig in de nachtdienst (1,2 miljoen mensen) en 51 procent geeft aan soms of regelmatig tijdens de avonduren te werken (3,8 miljoen mensen). Aanbevolen wordt onder andere om in onderzoek specifieke aandacht te hebben voor de invloed van de leefstijlfactoren bewegen en eten, roosterkenmerken en individuele variaties in dag- en nachtritmes. Deze factoren bieden aanknopingspunten voor toekomstige interventies.
De meerderheid (86%) van de Nederlanders denkt ten onrechte dat kanker bij vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak is, terwijl het hart- en vaatziekten zijn. Ruim 60% denkt dat mannen vaker sterven aan hart- en vaatziekten, terwijl hieraan meer vrouwen overlijden. Het is bij 51% van de Nederlanders ook onbekend dat in de medische sector meer kennis is van het mannenlichaam dan van het vrouwenlichaam. Ook is het bij 69% van de ondervraagden onbekend dat vrouwen meer kans hebben op bijwerkingen van medicijnen dan mannen. 62% van de Nederlanders vindt dat ze veel weten over hart- en vaatziekten, maar hun kennis over man/vrouw-verschillen bij hart- en vaatziekten blijkt in werkelijkheid beperkt. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Nederlanders weinig weten over M/V-verschillen als het gaat om hun gezondheid. Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van VUmc, uitgevoerd door Motivaction, ter gelegenheid van Dress Red Day 2017 op 29 september a.s. Op deze dag wordt aandacht gevraagd voor het vrouwenhart. Van alle Nederlanders zegt 47% zelf te maken te hebben met hart- en vaatziekten en weet 68% dat de ziekte gevaarlijk is. Opvallend is dat 60% van de bevolking niet denkt dat hart- en vaatziekten vooral voorkomen bij mensen met een ongezonde levensstijl. In werkelijkheid heeft meer dan 80% van de hart- en vaatziekten een relatie met leefstijl. De ziekte komt vooral door hoge bloeddruk, roken, overgewicht, te weinig bewegen, alcohol en stress. Bij vrouwen speelt verder dat zowel diabetes als roken meer negatieve gevolgen voor het hart hebben dan bij mannen. Van de Nederlanders met hart- en vaatziekten geeft slechts 25% aan dat ze gezonder zijn gaan eten en drinken. Bijna 50% van hen zegt minder te werken, maar ook minder leuke activiteiten te doen. Ook in de medische beroepspraktijk is nog steeds te weinig kennis over het vrouwenhart Interventiecardioloog bij VUmc dr. Yolande Appelman naar aanleiding van deze resultaten: "Het is heel herkenbaar dat er veel misverstanden zijn over vrouwen en hart- en vaatziekten. Ik zie veel jonge vrouwen die na een lange reis door het medisch circuit met soms onduidelijke klachten bij mij komen. Regelmatig blijkt dan dat ze een serieuze hartkwaal hebben, die eerder ten onrechte werd verklaard als oververmoeidheid, maagklachten of overgangsklachten. Mijn ervaring is dat veel artsen nog onbekend zijn met hoe hart- en vaatziekten bij vrouwen eruit zien en wat de invloed is van hormonale veranderingen. Het gaat bij relatief jonge vrouwen (45-60 jaar) vaker om problemen met de kleine vaatjes van het hart in plaats van met de kransslagader, zoals bij mannen, en is daarom nog lastig vast te stellen met de huidige technieken. Meer kennis hierover is ook economisch noodzakelijk omdat de groep actieve vrouwen op de arbeidsmarkt van deze leeftijd steeds groter wordt en er echt sprake is van een enorme gender-gap. Meer onderzoek naar de specifieke werking van hart en vaten bij vrouwen en nieuwe vormen van diagnostiek is noodzakelijk en moet topprioriteit worden!"
Bron: VUMC
Jonge patiënten met obesitas en ernstige nierziekte hebben een verhoogd risico op vroegtijdig overlijden, vergeleken met nierpatiënten zonder overgewicht. Tevens moeten zwaarlijvige patiënten eerder overstappen op dialyse. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS ONE. Ellen HoogeveenNefroloog-epidemioloog Ellen Hoogeveen en epidemioloog Friedo Dekker bestudeerden in hun onderzoek de zogeheten obesitas-paradox. In tegenstelling tot wat je zou verwachten overlijden zwaarlijvige patiënten met een chronische ziekte minder snel dan patiënten met een gezond gewicht. “Dit fenomeen blijkt echter niet te gelden voor jonge nierpatiënten met obesitas. We vonden dat zwaarlijvige patiënten onder de 65 jaar met een nierfunctie van minder dan 30 procent een verhoogd risico hebben op overlijden of dialyse”, aldus Hoogeveen. De belangrijkste oorzaken van een slechte nierfunctie zijn aderverkalking, hoge bloeddruk en diabetes. Zodra de nierfunctie een kritiek punt bereikt, zijn patiënten aangewezen op nierdialyse. “Als we dialysebehandeling kunnen uitstellen door het aanpakken van obesitas, is dit voordelig voor de patiënt. Nierdialyse is een levensreddende, maar zeer intensieve behandeling. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de behandeling van obesitas de prognose van jonge nierpatiënten kan verbeteren”, aldus de onderzoekers. Voor het onderzoek werden 492 nierpatiënten gevolgd die nog niet aan nierdialyse toe waren. Van deze groep waren 212 patiënten jonger dan 65 jaar en 280 patiënten ouder dan 65 jaar. Van de jongere patiënten had 28 procent obesitas en van de groep boven 65 jaar was dit 19 procent. De patiënten werden gevolgd voor maximaal 10 jaar. Al deze patiënten hadden een nierfunctie van minder dan 30 procent en werden met medicijnen behandeld door hun eigen nefroloog.
Bron: LUMC
Mensen met chronische nierschade eten vaak veel te zout. Dat zegt onderzoeker A. Kwakernaak van de RUG op basis van onderzoek naar leefstijlfactoren en het ontstaan, de progressie en de behandeling van nierziekten. Hij ontdekte dat weinig spiermassa, veel vetmassa en een centrale vetverdeling (buikvet) het risico op nierschade verhogen. Overgewicht en/of een appelvormig lichaam bij zowel nierpatiënten als gezonde mensen leidt tot een verhoogde druk in de kleine bloedvaatjes van de nieren. Dat resulteert uiteindelijk in nierschade. Veel nierpatiënten eten ongemerkt veel te zout, tot wel het dubbele van het aanbevolen maximum van zes gram per dag. Zoutbeperking is een bijzonder effectieve behandeling bij chronische nierziekten.
"Paediatric asthma, obesity, and exercise: secondary Prevention of asthma by a weight reduction intervention". Tijdens het spreekuur van de kinderarts is het kind met astma en obesitas een veel geziene patiënt. Uit dit proefschrift blijkt dat de relatie tussen obesitas en astma het sterkst is bij meisjes. Daarnaast blijkt dat Nederlandse kinderen (met en zonder astma) veel minder bewegen dan geadviseerd wordt. Daarom worden concrete beweegadviezen voor kinderen met astma gegeven. Om te onderzoeken of gewichtsverlies astma positief beïnvloedt, hebben kinderen met astma en overgewicht meegedaan aan een gewichtsverliesprogramma. Zij hadden na 18 maanden een milde gewichtsafname en verbetering in longfunctie en astmaklachten. Dezelfde verbeteringen waren er echter ook in de controlegroep. Uit een kwalitatieve studie bleek dat de afwezigheid van verwachtingen bij de interventie deelnemers, en de moeite om het programma te combineren met de dagelijkse activiteiten redenen waren voor de relatief hoge uitval en lage effectiviteit.
De Nederlandse jeugd is over het algemeen gezond. De gezondheid is de afgelopen tien jaar op grote lijnen niet wezenlijk veranderd, maar wel op specifieke onderdelen. Zo zijn jongeren minder gaan roken en drinken, maar is het aantal opnamen op de spoedeisende hulpafdeling vanwege extreem drankgebruik juist toegenomen. Het aantal kinderen met overgewicht is de laatste jaren gestabiliseerd, maar blijft op een hoog niveau. Op de middelbare school worden minder kinderen gepest; op de basisschool is dat aantal ongeveer gelijk gebleven. Het aantal meldingen van kindermishandeling toegenomen, maar hoe dit zich verhoudt tot het werkelijke aantal gevallen is niet bekend. Kinderen met een lage sociaaleconomische status hebben een hoger risico op een ongezonde leefstijl en psychische problemen. Verder is er sprake van een toenemend gebruik van sociale media onder jongeren en is de groep te vroeg geboren kinderen gegroeid. Dit blijkt uit de eerste Verkenning jeugdgezondheid, opgesteld door RIVM in samenwerking met het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. De verkenning geeft een samenhangend overzicht van de fysieke en psychosociale gezondheid van kinderen en jongeren en gaat in op leefstijl en mogelijke problemen in de sociale omgeving. Een dergelijk overzicht ontbrak tot nu toe en is essentieel om een adequaat jeugdgezondheidsbeleid te kunnen voeren. Daarnaast is beschreven welke rol de jeugdgezondheidzorg (JGZ) heeft voor de gezondheid van kinderen en jongeren in Nederland. De JGZ richt zich op de belangrijkste gezondheidsproblemen van jeugdigen. Het is raadzaam dat de JGZ, naast de huidige zorg voor het individu, zich ook richt op de gezondheid van risicogroepen, waaronder kinderen en jongeren met een lage sociaaleconomische status. Vanuit deze 'collectieve blik' op jeugdgezondheid kan de JGZ, naast de directe hulpverlening, meedenken over beleid over gezondheid en gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de wijk of op school. Het adolescentencontactmoment, dat in steeds meer regio's wordt ingevoerd, biedt de JGZ kansen om meer in te zetten op bijvoorbeeld leefstijl en schoolparticipatie.
Gezondheidsverschillen tussen mensen zijn complex en hangen onder meer samen met erfelijke factoren, sociaaleconomische factoren, opleidingsniveau en gedrag. De gezondheid van een baby (en daarmee ook van een latere volwassene) begint voorafgaand aan de bevruchting, met ouders die hun erfelijk materiaal, via eicel en zaadcel, doorgeven aan de volgende generatie. Maar zij geven niet alleen het erfelijk materiaal door. Met de eicellen en zaadcellen, en daarna in het embryo en de foetus in de baarmoeder, worden allerlei processen geprogrammeerd die in meer of mindere mate de gezondheid van het toekomstige individu bepalen - en ook de kwetsbaarheid voor hart- en vaatziekten, diabetes, kanker en andere chronische aandoeningen. Gynaecologen die werken binnen de voortplantingsgeneeskunde staan aan de voorzijde van deze levenscyclus. Zij begeleiden paren waarbij een zo gewenste zwangerschap uitblijft. Voor paren met een zeer lage of zelfs afwezige kans op natuurlijke voortplanting kan een vruchtbaarheidsbehandeling de mogelijkheid van een zwangerschap scheppen. Het bevorderen van de natuurlijke zwangerschapskansen en het bevorderen van de gezondheid van de toekomstige zwangere en haar kind (al dan niet na een vruchtbaarheidsbehandeling) heeft bij professionals en patiënten binnen de voortplantingsgeneeskunde nog niet de aandacht gekregen die het verdient. Daar is winst te boeken, stelt hoogleraar Annemieke Hoek in haar oratie, door paren te begeleiden om risicovol gezondheidsgedrag als roken, overmatig alcoholgebruik en ernstig overgewicht te helpen voorkomen of te behandelen door leefstijlinterventie. Zwanger worden is een belangrijk doel, stelt Hoek, maar het uiteindelijke doel van de paren die een gezin willen stichten is om gezond zwanger te worden en een gezond kind te krijgen. Haar onderzoeksgebied ‘reproductieve gezondheid’ richt zich op de vraag hoe en op welke manier paren kunnen worden begeleid om de kansen op een gezonde zwangerschap zo groot mogelijk te maken, hetzij via een natuurlijke zwangerschap hetzij via een vruchtbaarheidsbehandeling.
Bron: RUG
Een systematische review voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid in Europa door de WHO Door omgevingsgeluid, vooral afkomstig van binnenstedelijk wegverkeer, hebben mensen een grotere kans op zogeheten coronaire hartziekten, zoals pijn op de borst of een hartinfarct. Daarnaast zou het een hoge bloeddruk of een beroerte kunnen veroorzaken. Ook zijn er aanwijzingen gevonden dat geluid van wegverkeer de kans op diabetes en overgewicht zou verhogen doordat omgevingsgeluid invloed heeft op de hormoonhuishouding. Omgevingsgeluid veroorzaakt vaak stress en een slechtere nachtrust. Als mensen ’s nachts slechter slapen, raakt de aanmaak van cortisol verstoord. Dit blijkt uit een uitgebreide review door het RIVM van onderzoeken naar de gezondheidseffecten van omgevingsgeluid. Hierin zijn de resultaten van 61 bestaande onderzoeken vergeleken en is de kwaliteit van deze studies beoordeeld. Niet alle studies bleken van even goede kwaliteit. Het beste onderbouwd zijn de effecten door geluid van wegverkeer op coronaire hartziekten. Het grootste aantal studies onderzocht de relatie tussen geluid van wegverkeer en hoge bloeddruk. Dit zijn echter vooral studies die onder andere door hun beperkte opzet van minder goede kwaliteit zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De resultaten van deze review vormen de basis voor de nieuwe gezondheidskundige richtlijnen voor omgevingsgeluid die de WHO voor Europa gaat opstellen.
Bron: RIVM
Mensen met een verstandelijke beperking worden erg ongezond oud. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC en drie zorginstellingen. Qua fitheid, aantal chronische ziekten en medicijngebruik is deze groep op 50-jarige leeftijd al te vergelijken met kwetsbare 75-plussers in de algemene bevolking. Dat blijkt uit de eindrapportage van de studie ‘Gezond Ouder met een verstandelijke beperking’ (GOUD). Deze mensen hebben vaak chronische ziekten. 80 procent heeft twee of meer aandoeningen. Ze gebruiken ook veel medicijnen: 40 procent gebruikt minstens vijf soorten medicatie. Verder is hun conditie vaak slecht, doordat ze te weinig bewegen, eten ze minder gezond en hebben ze vaker ernstig overgewicht en diabetes. Artsen zouden hier meer aandacht aan moeten schenken.
Peter Börnert is bijzonder hoogleraar Experimentele klinische MRI in het LUMC. Op 14 maart sprak hij zijn oratie Bridging the gaps uit. “Om MRI verder te brengen moeten fysici, ingenieurs en dokters samen één team vormen.” Peter Börnert Sinds twee jaar combineert Peter Börnert zijn onderzoekswerk bij Philips met een bijzondere leerstoel aan het LUMC. Als hoogleraar hoopt hij bij te dragen aan de vertaling van techniek naar kliniek: hoe kunnen de technische vindingen van Philips de patiënt daadwerkelijk van dienst zijn? En andersom: voor welke relevante klinische vragen zou Philips een oplossing kunnen bedenken? Börnert doet onderzoek naar MRI, waarbij met behulp van een magneetveld de verschillende weefsels van het lichaam kunnen worden afgebeeld. MRI is een veilige, onschadelijke techniek. In tegenstelling tot een CT-scan maakt MRI geen gebruik van ioniserende (radioactieve) straling. De leerstoel van Börnert is ondergebracht bij het C.J. Gorter Centrum voor hoogveld-MRI in het LUMC. Sinds 2007 staat hier een geavanceerde 7-tesla MRI-scanner die veelvuldig wordt gebruikt voor onder meer onderzoek naar het afbeelden van hersenen, hart en spieren. Een van Börnerts aandachtsgebieden is vetopslag bij mensen met overgewicht. Obesitas gaat vaak gepaard met nadelige gezondheidseffecten, zoals het metabool syndroom. “Sommige mensen slaan vet vooral op rond de organen in de buik, anderen meer onder de huid. Het laatste is gunstiger voor de gezondheid. Aan de buitenkant zie je niet goed, waar de vetopslag plaatsvindt, maar met MRI kun je dat duidelijk zichtbaar maken.” Voorafgaand aan de oratie van Börnert op 14 maart werd het symposium ‘The future of MRI’ gehouden. Mensen die in hun werk met MRI te maken hebben, van radiologen tot MRI-technici, gingen hier met elkaar in discussie. Onder meer over de vraag of MRI uiteindelijk andere beeldvormingstechnieken overbodig zal maken. “It is difficult to make predictions, especially about the future”, zegt Börnert hierover. “Een CT-scan maken is simpeler en sneller dan een MRI-beeld. Bij spoedsituaties valt de keuze daarom op de CT-scanner. Maar als gevolg van continue verbeteringen is een MRI-scan ook steeds sneller en eenvoudiger te maken.” Concurrentie tussen verschillende technieken is goed volgens Börnert, omdat het verbetering stimuleert. MRI wint inmiddels terrein in de directe patiëntenzorg. “Bij minimaal invasieve operaties wordt MRI al gebuikt voor de beeldvorming. Ook wordt er gewerkt aan het samenbrengen van MRI en radiotherapie in één apparaat.” Prof. Peter Börnert studeerde natuurkunde aan de technische universiteit in Dresden (Duitsland). Sinds 1991 is hij werkzaam bij de researchlaboratoria van Philips in Hamburg. De bijzondere leerstoel Experimentele klinische MRI is in 2012 ingesteld door Philips. Biomedical imaging is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Bart Koot: ‘Pediatric Obesity and the Liver’. Het vaststellen van vetstapeling in de lever met een echo blijkt bij veel te dikke kinderen en volwassenen weinig precies te zijn. Ook predictiescores, formules waarin meerdere laboratoriumwaarden worden gecombineerd, blijken onvoldoende nauwkeurig. Verbetering in de diagnostiek en behandeling van deze aandoening is derhalve noodzakelijk. Koot heeft voor zijn promotieonderzoek gekeken naar vetstapeling (niet-alcoholische leververvetting ofwel NAFLD) in de lever. Dit is een veelvoorkomend gevolg van obesitas bij kinderen en volwassenen. Bij een klein deel van de mensen leidt NAFLD tot disfunctioneren van de lever en op volwassen leeftijd verhoogt het de kans op hart- en vaatziekten. Koot heeft de huidige diagnostiek, behandeling en complicaties van NAFLD bij kinderen en adolescenten onderzocht. Hij heeft een groep van 150 kinderen/adolescenten met ernstig overgewicht geëvalueerd voor en na behandeling in een obesitas-centrum. Volgens Koot is er nog geen goede methode om mensen met obesitas en NAFLD te behandelen. Het devies blijft: afvallen en meer bewegen. Hij constateert echter dat een behandeling door verbeteren van het eetpatroon en meer bewegen gecombineerd met een intensieve begeleiding, slechts in een minderheid tot genezing van de lever leidt. Ook ziet hij dat veranderingen in de bloedvaten die wijzen op een begin van hart- en vaatziekten niet aanwezig blijken te zijn op de kinderleeftijd. Ook galstenen, die vaker voorkomen bij mensen met obesitas die zijn afgevallen, zijn zeldzaam op de kinderleeftijd.
Stel je bent dol op chocola. Witte chocola, puur, gevuld, maakt niet uit. Je hoeft het maar te zien of te ruiken en je bent verkocht. Meestal blijft het dan ook niet bij die ene bonbon, maar eet je het hele doosje in een keer leeg. Grote kans dat je dan iemand bent met overgewicht. Deze onweerstaanbare drang tot overeten, een drang die sterker lijkt dan jezelf, komt bij obese mensen namelijk veel vaker voor dan bij slanke mensen. Het goede nieuws is dat dit oncontroleerbare eten met hulp van een psycholoog valt af te leren. Het slechte nieuws is dat het nog niet duidelijk is of je er ook van afvalt. Anita Jansen, hoogleraar experimentele klinische psychologie en gespecialiseerd in obesitas, doet al jaren onderzoek naar de leermechanismen die ten grondslag liggen aan het eetgedrag van mensen. Voor haar onderzoek ontving ze in 2011 de prestigieuze VICI-subsidie. “Obesitas is vooral een gedragsprobleem: obese mensen hebben hun eetgedrag niet altijd onder controle. Toch wordt het meestal als een medisch probleem gezien. Je krijgt leefstijladviezen als ‘ga anders eten en meer bewegen’ van huisarts of diëtist en als definitieve oplossing is er de maagverkleining. De psycholoog speelt geen rol van betekenis in dit proces, terwijl wij nu juist gespecialiseerd zijn in gedrag. Wij weten als geen ander dat juist het veranderen van ingeslepen gedragspatronen heel ingewikkeld is. Dan heb je meer nodig dan een advies, dat meestal dus ook niet werkt. Wat ontbreekt, is kennis over de onderliggende cognitieve processen die samenhangen met dat eetgedrag en dat is precies waar wij ons mee bezighouden.” Vorige maand verscheen van Jansen en haar collega Sandra Mulkens een i-book met een psychologische behandeling voor mensen met obesitas. Het boek is bedoeld voor therapeuten die aan de hand van een behandelplan mensen met obesitas kunnen leren hun neiging tot overeten te beheersen. “Wij zien dit i-book als een vorm van valorisatie van ons onderzoek.” De behandeling steunt op een aantal cognitieve gedragstherapietechnieken die nu al gebruikt worden bij eetstoornissen of bij andere gedragsproblemen zoals verslaving. Is obesitas dus een eetverslaving? “Er bestaan veel overeenkomsten tussen alcohol- en drugsverslaving en obesitas, zeker als je kijkt naar het mechanisme van controleverlies. Mensen met obesitas denken dat ze ‘moeten’ eten, zoals alcoholisten kunnen denken dat ze ‘moeten’ drinken. Dit soort verwachtingen leren zij zelf te analyseren en te ontkrachten door het doen van bepaalde oefeningen.” Controle De therapie bestaat uit verschillende behandeltechnieken die in het boek worden beschreven en in video-opnames van echte therapeutische sessies worden getoond. Een van de behandeltechnieken die in de therapie gebruikt wordt is cue-exposure. “De gedachtegang is dat bepaalde situaties (cues) tot overeten aanzetten. Het onderliggende ingeslepen patroon is: cue is controleverlies. In de therapie worden die cues in kaart gebracht. Wat je wilt bereiken is door mensen met obesitas veelvuldig bloot te stellen aan die cues, ze te leren controle over hun eetgedrag te krijgen. De therapeut wekt dus bij de cliënt de drang tot eten op, door iets wat hij heel lekker vindt voor hem neer te zetten. Bijvoorbeeld chocola. Er mag aan geroken worden, het mag vastgepakt worden, alles mag behalve opeten. Als je dit vaak genoeg oefent, merkt de cliënt dat de drang om te eten minder wordt en dat hij die drang ook kan weerstaan. Een stap verder is een oefening waarbij de cliënt gevraagd wordt alle chocola weg te gooien, dat vinden ze vaak heel moeilijk. Door dit soort oefeningen leren wij ze een andere associatie namelijk: cue is controle, dus ik eet niet. De vorming van die tweede associatie kost veel tijd waarin je moet blijven oefenen, totdat het ingeslepen idee van ‘ik heb geen controle’ minder krachtig is.” Topsport Met deze therapie kun je dus ontspoord eetgedrag aanpakken, maar val je er ook van af? “We gaan er van uit dat als mensen minder ongecontroleerd eten, ze minder zullen eten en daardoor zullen afvallen. Maar als je bijvoorbeeld 60 kilo moet afvallen, moet je nog minder gaan eten. Om 1 kilo per week af te vallen moet je 1000 calorieën per dag minder eten. Afvallen is topsport en dat vraag je eigenlijk van mensen die daar niet de aanleg voor hebben, want topsport vereist heel veel zelfcontrole en dat hebben ze juist minder. Met onze therapie proberen we die zelfcontrole te versterken. Doe je dit niet, dan is het vechten tegen de bierkaai. Dat zie je ook terug in studies. Nog geen 10% lukt het om op gewicht te blijven nadat ze zijn afgevallen.” ‘Leren niet te eten’ is dus zeker geen zelfhulpboek dat je belooft snel en met succes af te vallen. Ze is geen dr. Anita. Hoewel. “Ik heb al lang plannen om voor leken een boek te schrijven over de psychologie van obesitas en waarom het zo moeilijk is om eetgedrag te veranderen. Met tips die je in de gebruikelijke voedings- en dieetboeken niet aantreft, omdat daar nauwelijks aandacht voor psychologische mechanismen is. Wetenschap is een langzaam proces. Na jaren onderzoek kunnen we zeggen dat we iets meer weten over ongecontroleerd eten, maar we hebben nog niet op grote schaal onderzocht of onze interventie ook echt helpt om af te vallen. Daar zijn weer vele jaren van studies voor nodig en vooral: daar moet ook geld voor zijn. Zo’n VICI krijg je maar één keer. Het is allemaal work in progress. Een wereldprobleem als obesitas lost mijn onderzoeksgroep niet in vijf jaar op. We hebben veel inzicht en een aantal interventies ontwikkeld waarmee je problemen kunt tackelen en dat vind ik al heel wat. Als we dé oplossing zouden hebben, zouden we de Nobelprijs verdienen, ja toch?” Anita Jansen (1960) has been professor of Psychology at Maastricht University since 1999. Together with her ‘eating group’, she studies eating behaviour, eating disorders and obesity in the broadest sense: from brain activity and cognitive processes to behaviour patterns and healthcare interventions. In 2011 she received a prestigious Vici grant for her research on obesity. Het i-boek ‘Leren niet te eten. Een handleiding voor therapeuten’ is te krijgen via de i-books store (Apple). Er is ook een webversie beschikbaar.
De gemeente Nijmegen, Radboudumc en de GGD Gelderland-Zuid nemen, onder het motto “Nijmegen: groen, gezond en in beweging”, het initiatief om de komende 10 jaar in de stad een beweging van mensen en organisaties op gang te brengen die met elkaar werken aan een gezond Nijmegen. We werken aan een sociale en fysieke leefomgeving waarin een gezonde leefstijl wordt gestimuleerd en een gezonde keuze een makkelijke keuze is. De drie initiatiefnemers creëren een beweging en nodigen anderen uit om vanuit eigen werkveld en expertise hun rol en verantwoordelijkheid te nemen. Door interactie, samenspel, verbinding en afstemming komen ze samen tot een bredere en betere integrale aanpak. Hierbij beginnen ze bij hun eigen activiteiten. Een gezamenlijke projectorganisatie is opgezet en Radboudumc, de gemeente Nijmegen en GGD Gelderland-Zuid dragen ieder in natura bij. Door middel van halfjaarlijkse werkconferenties werken ze samen met andere deelnemers aan concreet resultaat, delen en verspreiden van kennis en kunde, zodat gezondheid echt iets van iedereen wordt. “Gezond zijn, je gezond voelen en gezond blijven is voor iedereen belangrijk”, aldus Cathy van Beek, lid Raad van Bestuur Radboudumc. “Als werkgever van ongeveer 10.000 mensen en zorgverlener van ruim 100.000 patiënten per jaar voelen en nemen we onze verantwoordelijkheid door een gezonde leefstijl bij medewerkers, patiënten en hun naasten te bevorderen. Wij lopen als umc voorop in de ontwikkeling van duurzame, innovatieve en betaalbare gezondheidszorg. Dat begint wat ons betreft bij het gezond blijven en, waar mogelijk, helpen voorkomen dat mensen ziek worden. Bewegen in de buitenlucht en in een groene omgeving dragen daar substantieel aan bij. We willen dat veel andere bedrijven, instellingen of verenigingen in Nijmegen onze ambitie delen, zich aansluiten en op hun eigen manier verantwoordelijkheid nemen.” Bert Frings, wethouder Zorg en Welzijn: “De omgeving waarin iemand woont, leert, werkt en speelt is bepalend voor de gezondheid. De beweging vraagt daarom inzet en een bijdrage van iedereen; inwoner, gemeente, scholen, welzijns-, gezondheidszorginstellingen, sportverenigingen, organisaties en bedrijven. Op die manier kunnen we zoveel mogelijk gezondheidswinst behalen.” Moniek Pieters, Directeur Publieke Gezondheid van GGD Gelderland-Zuid; “We slaan de handen ineen om maatschappelijke ‘epidemieën’ te bestrijden. Neem overgewicht; 1 miljoen mensen in Nederland heeft diabetes type II. Het is een ziektebeeld dat vermijdbaar is. Om echt in te zetten op een gezonde leefstijl (goede voeding en bewegen) is het nodig om onze leefomgeving te veranderen. Hier is samenwerking met veel partners voor nodig. Je gedrag veranderen kun je namelijk moeilijk alleen. Daarom hopen we dat inwoners, organisaties en bedrijven zich uitgenodigd voelen. Dat ze meedoen en een bijdrage leveren aan een stad met gezonde inwoners. Met als resultaat dat Nijmegenaren over 10 jaar fitter en gezonder zijn.” Op de belangrijkste gezondheidsaspecten willen we vooruitgang boeken: gewicht, bewegen, voeding, mentale fitheid, roken, alcoholconsumptie en de beleving van gezondheid en geluk. Onderzoek door Radboudumc en GGD Gelderland-Zuid is onderdeel van deze beweging. We focussen ons eerst op gezond gewicht in 2017-2018, waarna andere thema’s volgen.
Bron: Radboudumc
Om de gezondheid van grote groepen van mensen te behouden of te bevorderen is een sociaal veranderingsproces gericht op zelfregulatie relevant. Dit blijkt uit onderzoek van bewegingswetenschapper Arjella van Scheppingen. Zij promoveert 22 oktober bij VUmc. Gezondheid is een belangrijke waarde: een bron van menselijk functioneren. Gezondheid stelt ons in staat om actief deel te nemen aan de maatschappij. Voor grote groepen van mensen is het in de huidige maatschappij echter lastig om gezond te blijven leven en werken. Weinig bewegen, ongezonde voeding, slaapproblemen en onvoldoende balans zijn aan de orde van de dag. Gezondheidsproblemen als overgewicht of mentale gezondheidsproblemen, zoals werkstress zijn hiervan het gevolg. Hiermee gaan aanzienlijke kosten gepaard. Zowel zorgkosten als verzuimkosten. Het is van groot belang dit gedrag te veranderen en zo deze negatieve gezondheidstendens te keren. Arjella van Scheppingen koos voor een aanpak binnen bedrijven omdat via die weg grote groepen van mensen bereik kunnen worden. Bedrijven hebben zelf ook een belang bij gezonde, vitale medewerkers. Bovendien zijn er organisatie verander theorieën gericht op cultuurontwikkeling. Deze kennis kan behulpzaam zijn voor een sociaal veranderproces gericht op zelfregulering ten aanzien van gezondheid. Wat blijkt? Mensen en organisaties veranderen alleen als ze zelf waarde toekennen aan en eigenaarschap ervaren voor die verandering. Actieve participatie is cruciaal. Dat geldt ook voor gezondheid. Duwen werkt niet. Het is zinvol om de waarde die diverse belanghebbenden toekennen aan gezondheid expliciet en bespreekbaar te maken. Dat creëert energie en mobiliseert intrinsieke motivatie voor gezondheid. Voor organisaties is een ontwikkeling alleen interessant als de organisatie er wat mee opschiet. Het is dus zaak te werken aan aspecten waarmee de organisatie in positieve zin ontwikkelt, terwijl gelijktijdig de gezondheid van medewerkers wordt bevorderd. Het werken aan sociaal organisatie kapitaal en kernwaarden zoals samenwerking en vertrouwen zijn voorbeelden van zo'n parallel belang. De aanpak van organisatie gerichte gezondheidsinterventies is met name relevant voor bedrijven die in de huidige snel veranderende maatschappij duurzaam willen werken aan de vitaliteit van hun personeel. Ook is het relevant voor beleidsmakers die willen bijdragen aan het bevorderen van gezondheid van grote groepen mensen door vanuit de intrinsieke motivatie van belanghebbenden aan toenemende ongezondheid te werken.
Om de gezondheid van grote groepen van mensen te behouden of te bevorderen is een sociaal veranderingsproces gericht op zelfregulatie relevant. Dit blijkt uit onderzoek van bewegingswetenschapper Arjella van Scheppingen. Zij promoveert 22 oktober bij VUmc. Gezondheid is een belangrijke waarde: een bron van menselijk functioneren. Gezondheid stelt ons in staat om actief deel te nemen aan de maatschappij. Voor grote groepen van mensen is het in de huidige maatschappij echter lastig om gezond te blijven leven en werken. Weinig bewegen, ongezonde voeding, slaapproblemen en onvoldoende balans zijn aan de orde van de dag. Gezondheidsproblemen als overgewicht of mentale gezondheidsproblemen, zoals werkstress zijn hiervan het gevolg. Hiermee gaan aanzienlijke kosten gepaard. Zowel zorgkosten als verzuimkosten. Het is van groot belang dit gedrag te veranderen en zo deze negatieve gezondheidstendens te keren. Arjella van Scheppingen koos voor een aanpak binnen bedrijven omdat via die weg grote groepen van mensen bereik kunnen worden. Bedrijven hebben zelf ook een belang bij gezonde, vitale medewerkers. Bovendien zijn er organisatie verander theorieën gericht op cultuurontwikkeling. Deze kennis kan behulpzaam zijn voor een sociaal veranderproces gericht op zelfregulering ten aanzien van gezondheid. Wat blijkt? Mensen en organisaties veranderen alleen als ze zelf waarde toekennen aan en eigenaarschap ervaren voor die verandering. Actieve participatie is cruciaal. Dat geldt ook voor gezondheid. Duwen werkt niet. Het is zinvol om de waarde die diverse belanghebbenden toekennen aan gezondheid expliciet en bespreekbaar te maken. Dat creëert energie en mobiliseert intrinsieke motivatie voor gezondheid. Voor organisaties is een ontwikkeling alleen interessant als de organisatie er wat mee opschiet. Het is dus zaak te werken aan aspecten waarmee de organisatie in positieve zin ontwikkelt, terwijl gelijktijdig de gezondheid van medewerkers wordt bevorderd. Het werken aan sociaal organisatie kapitaal en kernwaarden zoals samenwerking en vertrouwen zijn voorbeelden van zo'n parallel belang. De aanpak van organisatie gerichte gezondheidsinterventies is met name relevant voor bedrijven die in de huidige snel veranderende maatschappij duurzaam willen werken aan de vitaliteit van hun personeel. Ook is het relevant voor beleidsmakers die willen bijdragen aan het bevorderen van gezondheid van grote groepen mensen door vanuit de intrinsieke motivatie van belanghebbenden aan toenemende ongezondheid te werken.
Voor het onderzoek naar leverziekten wordt vaak gebruik gemaakt van proefdieren, uiteraard onder strikte protocollen. Hierbij worden vooral vetgemeste muizen ingezet. Vervolgens kijken onderzoekers naar de gevolgen van het overgewicht op de werking van de lever. RUG-hoogleraar Peter Olinga van de Faculteit Science and Engineering ontwikkelt een model waarbij het gebruik van proefdieren voor leveronderzoek in de toekomst niet langer nodig is. Door flinterdunne menselijke leverplakjes in een chip te plaatsen, hoopt Olinga meer informatie krijgen over leverziektes en betere medicijnen te kunnen ontwikkelen.
Bron: RUG
Kinderen met cerebrale parese zijn veel minder fit dan kinderen zonder deze aandoening. "Om hier iets aan te doen is een behandeling op maat erg belangrijk" vertelt promovenda Astrid Balemans. Fitheid verhogen is één ding, dit omzetten naar meer dagelijkse lichamelijke activiteit is een tweede, zo blijkt uit haar onderzoek. Bewegingswetenschapper Balemans promoveert op 3 april bij VUmc. Ieder jaar krijgen ongeveer vierhonderd kinderen in Nederland cerebrale parese (CP). Dit is een aandoening waardoor zij moeite hebben met bewegen als gevolg van een hersenbeschadiging voor de eerste verjaardag. Uit onderzoek van Astrid Balemans blijkt dat kinderen met CP een ernstig verlaagde fitheid hebben in vergelijking met hun gezonde leeftijdsgenoten. Ook bestaan ergrote verschillen in fitheid tussen kinderen met CP. Zo kan een kind met een zwaardere beperking fitter zijn dan een kind met een kleine beperking. "Dat is gunstig", vertelt de onderzoekster. "Het betekent namelijk dat we er iets aan kunnen doen." Balemans testte eenmethode om fitheid objectief te bepalen. Op basis hiervan kan voor ieder kind een behandeling op maat worden samengesteld. Het verhogen van de fitheid is stap één, maar het uiteindelijke doel is om dit om te zetten in eenhogere lichamelijke activiteit.Hierdoor kunnen de kinderen namelijk beter aansluiten bij hun leeftijdsgenoten en kunnen aandoeningen als overgewicht of hart- en vaatziekten op latere leeftijd worden voorkomen. Balemans hield van elk kind een week lang bij hoe actief ze waren. "Het blijkt dat kinderen met een tweezijdige beperking hun verhoogde fitheid ook daadwerkelijk omzetten in een hogere dagelijkse activiteit. Bij kinderen met een eenzijdige beperking was dit niet het geval" vertelt Balemans. Zij vermoedt dat bij deze kinderen de omgeving een belangrijke rol speelt, maar dit zou in toekomstig onderzoek nog bevestigd moeten worden. In de toekomst gaat Balemans zich richten op de afstemming tussen de klachten van het kind en de behandeling. Balemans: "Het is belangrijk om goed te luisteren naar welke beperkingen het kind zelf ervaart. Na de behandeling moet dan worden gekeken of deze problemen ook daadwerkelijk zijn verholpen."
Een schadelijke vorm van aderverkalking lijkt in Nederland steeds minder voor te komen. Dat concluderen wetenschappers van het UMC Utrecht na een grootschalig onderzoek onder patiënten. De uitkomsten van het Utrechtse onderzoek worden binnenkort gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Circulation. Sinds 2002 werden in het UMC Utrecht en het Antonius ziekenhuis in Nieuwegein de halsslagaders van meer dan drieduizend patiënten onderzocht op de gevaarlijke aanslag die acute herseninfarcten kan veroorzaken. Aderverkalking doet een bloedvat dichtslibben en kan daardoor een hart- of herseninfarct veroorzaken. Zo’n dichtslibbing - ook wel plaque genoemd - kan stabiel zijn of instabiel (deze laatste hebben een grotere kans dat er stukjes loslaten die verder op in de bloedbaan afsluitingen veroorzaken). Vooral instabiele plaques geven daarom een hoog risico op een herseninfarct of hartinfarct. Stabiele plaques kunnen ook een afsluiting van de bloedvaten veroorzaken, maar dit gaat meestal gepaard met minder schade aan hart en hersenen. Tijdens het onderzoek van het UMC Utrecht vonden de wetenschappers bij de patiënten met verloop van tijd steeds minder instabiele plaques en juist vaker stabiele plaques. De veranderingen in de afgelopen 10 jaar waren zó groot dat de wetenschappers in het begin twijfelden aan hun resultaten. Onderzoeksleider en hoofd van de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMC Utrecht prof. Gerard Pasterkamp: “We dachten eerst dat er een fout in onze gegevens moest zitten, maar dat bleek niet het geval. Alle controles lieten zien dat de uitkomsten toch écht kloppen. Het lijkt er dan ook op dat de meer gevaarlijke vorm van aderverkalking in Nederland aan terrein verliest.” De oorzaak van deze verandering richting meer stabiele plaques is nog onduidelijk maar de artsen denken dat het samengaat met enerzijds het verbeteren van de zorg en anderzijds preventieve maatregelen tegen aderverkalking, zoals het gebruik van cholesterolverlagers en bloeddrukverlagers. Ook kan de invoering van het rookverbod in openbare ruimtes invloed hebben gehad op de bevindingen. Het Utrechtse onderzoek krijgt veel aandacht van collega’s uit het buitenland. In landen als de Verenigde staten en Engeland is al jaren sprake van een afname van het aantal ernstige herseninfarcten en ook het aantal dodelijke hartinfarcten lijkt in de Westerse wereld af te nemen. Tot nog toe kon slechts worden gegist naar het mechanisme achter deze afnames. Het Utrechtse onderzoek waarin een trend naar meer stabiele plaques wordt gevonden lijkt een belangrijk deel van het mysterie te hebben ontrafeld. Toch is het nog veel te vroeg om de vlag uit te hangen, vindt prof. F. Moll, hoofd van de afdeling Vaatchirurgie in het UMC Utrecht. “Zo zien we bijvoorbeeld dat er relatief steeds meer vrouwen aan aderverkalking lijden. En ook de enorme toename van overgewicht en diabetes kan in de toekomst voor een terugval zorgen in deze positieve ontwikkeling. We moeten dus scherp blijven en zeker niet achterover gaan leunen.” Lammeren GW van, Ruijter HM den, Vrijenhoek JEP, Laan S van der, Velema E, Vries JPM de, Kleijn DPV de, Vink A, Borst GJ van de, Moll FL, Bots ML, Pasterkamp G. Time dependent changes in atherosclerotic plaque composition in patients undergoing carotid surgery. Circulation 2014, in press.
De Schijf van Vijf is een hulpmiddel om gezond te eten. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat bijna driekwart van de voeding van Nederlanders bestaat uit 'basisvoedingsmiddelen' zoals die in de Schijf van Vijf zijn beschreven. Dit zijn bijvoorbeeld groente en fruit, aardappelen, brood, rijst en pasta, zuivel, vlees en vis, vetten en oliën, en water. Een kwart van de voeding bestaat uit producten die hier niet in zijn beschreven, zoals snacks en (niet-)alcoholische dranken. Dit is meer dan wordt aanbevolen. Verder kiezen Nederlanders binnen productgroepen veelal de minder gezonde producten, zoals witte rijst in plaats van zilvervliesrijst of harde margarine in plaats van olie. Dat is nog meer bij kinderen en bij personen met een laag sociaaleconomische status het geval. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen voedselkeuze van het Voedingscentrum. Een eetpatroon dat meer overeenkomt met deze richtlijnen, kan ervoor zorgen dat mensen onder andere meer onverzadigde vetzuren en voedingsvezels binnenkrijgen en minder suiker en zout. Een gezond voedingspatroon draagt bij aan het voorkomen van chronische ziekten en overgewicht. Binnen de productgroepen, zowel uit de Schijf van Vijf als daarbuiten, wordt een onderscheid gemaakt tussen de gezondere producten en de minder gezonde. De mate waarin mensen voor gezondere producten kiezen, verschilt per productgroep. Van de groep aardappelen, pasta en rijst is dat bijvoorbeeld 49 procent, van hartige snacks is dat slechts 3 procent. Kinderen consumeren meer zoete en hartige snacks, niet-alcoholische dranken (zoals vruchten- en frisdrank) en broodbeleg (zoals jam, hagelslag en pindakaas). Mensen met een hoge sociaaleconomische status kiezen vaker voor de gezondere producten. Zij eten meer groente, fruit en vis en drinken meer water, koffie en thee. Ook drinken zij meer alcoholische dranken. Dit onderzoek is uitgevoerd met gegevens uit de Nederlandse Voedselconsumptiepeiling van 2007-2010 en het Nederlands Voedingsstoffenbestand (NEVO 2011). De gegevens zijn onderdeel van het nationale voedingspeilingsysteem en dragen bij aan de ontwikkeling van beleid voor gezonde voeding en veilig voedsel, productinnovatie, voorlichting en voedingsonderzoek.
Een pijnlijk zenuwgeleidingsonderzoek bij patiënten met carpale-tunnelsyndroom (CTS) kan vaak worden vervangen door een pijnloze zenuwechografie. Uit het proefschrift van neuroloog Kristel Kasius blijkt dat bij 60% van de patiënten het zenuwgeleidingsonderzoek niet nodig is. Kasius promoveert op 5 november bij VUmc. Zenuwechografie van pols. Foto: R. Martens/CWZ Het carpale-tunnelsyndroom ontstaat doordat de zenuw die loopt van de onderarm naar de hand, ter hoogte van de pols bekneld raakt. Ongeveer 9% van de vrouwen en 0.6% van de mannen heeft CTS. Ook komt CTS in bepaalde beroepsgroepen zoals horecamedewerkers, kappers, schoonmakers en caissières vaker voor. Patiënten hebben last van pijn, tintelingen of gevoelloosheid in de duim, wijsvinger, middelvinger en ringvinger. Suikerziekte, overgewicht en zwangerschap zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van CTS. De diagnose wordt gesteld op basis van het klachtenverloop van de patiënt en het onderzoek van de handfuncties. Het onderzoek laat niet altijd zien dat er afwijkingen van de handfuncties zijn. Het syndroom kan worden behandeld middels een operatie. Echter, voordat de patiënt een operatie ondergaat, moet een objectief onderzoek worden uitgevoerd. Het standaard onderzoek hiervoor is het zenuwgeleidingsonderzoek (EMG), waarbij de zenuwen worden gemeten met elektrische schokjes. Dit is voor patiënten onprettig of zelfs pijnlijk. Zenuwechografie is daarentegen niet pijnlijk, hierbij wordt er een echo van de zenuwen gemaakt. Kasius vergeleek in haar proefschrift deze twee onderzoeken met elkaar. "Bij klassieke klachten zoals tintelingen, pijn of gevoelloosheid kan zenuwechografie worden gebruikt. Mocht hier niks te zien zijn, wordt EMG als aanvullend onderzoek uitgevoerd. We tonen met dit onderzoek aan dat bij 60% van de patiënten het pijnlijke EMG gedeeltelijk kan worden vervangen door zenuwechografie," aldus Kasius. Bij 156 patiënten met CTS-klachten is EMG vergeleken met zenuwechografie. Beide onderzoeken zijn bij de patiënten uitgevoerd. 132 van deze patiënten zijn uiteindelijk geopereerd. In de toekomst moet nog onderzocht worden of zenuwechografie ook mogelijk is bij patiënten met niet-klassieke klachten. Niet-klassieke klachten zijn bijvoorbeeld klachten in de pink.
Het RIVM heeft in samenwerking met de GGD'en de zogeheten gemeentelijke gezondheidsprofielen gemaakt. Hierop staat per gemeente het beeld van de gezondheid van de lokale bevolking weergegeven. Informatie over de volksgezondheid van alle gemeenten in Nederland zijn in de profielen uniform weergegeven. Ook kunnen de cijfers uit het profiel worden vergeleken met het gemiddelde van de GGD-regio waar de gemeente in ligt en het landelijke gemiddelde. De gemeentelijke gezondheidsprofielen zijn te vinden op: www.rivm.nl/gemeentelijke-gezondheidsprofielen. Een gezondheidsprofiel geeft cijfers weer zoals de levensverwachting, sterftecijfers naar doodsoorzaak, en de mate waarin een aantal ziekten en aandoeningen voorkomen. Ook is een aantal demografische gegevens opgenomen, zoals de bevolkingsgroei, het verschil tussen het totaal aantal sterfgevallen en het aantal geboortes (het geboorteoverschot), het migratiesaldo en de opbouw van de bevolking naar leeftijd en geslacht. Bezoekers kunnen ook zien hoe gemeenten scoren op verschillende leefstijlfactoren, zoals roken, drinken en overgewicht. Verder staan de vaccinatiegraad, de bereikbaarheid van zorgvoorzieningen en sociaaleconomische verschillen (naar inkomen en opleiding) in grafieken weergegeven. De gezondheidsprofielen zijn op verzoek van het ministerie van VWS gemaakt, op basis van bestaande data van onder meer de GGD'en, het CBS en het RIVM. Zo wordt de geografische informatie uit www.volksgezondheidenzorg.info niet op onderwerpen ontsloten, maar per gemeente. In dit rapport worden onder andere een overzicht en verantwoording gegeven van de gekozen indicatoren. Daarnaast is beschreven wat nodig is om de profielen te onderhouden en worden mogelijke uitbreidingen aangereikt.
Het Nationaal Hitteplan, dat in 2007 is opgesteld op verzoek van het ministerie van VWS, is sindsdien elk jaar gebruikt. Uit de evaluaties zijn enkele verbeterpunten naar voren gekomen die nog niet in de tekst van het Hitteplan waren opgenomen. Het RIVM heeft de tekst nu geactualiseerd. In het Hitteplan staat nu beter aangegeven welke verantwoordelijkheden de verschillende organisaties hebben tijdens een periode van aanhoudende hitte. In samenwerking met het KNMI is ook de nauwkeurigheid verbeterd waarmee de aanhoudende hitte wordt voorspeld, doordat de criteria voor de alarmering nu op vier dagen hitte zijn ingesteld in plaats van op vijf. Daarnaast is de praktische informatie over maatregelen overgeheveld naar de nieuwe GGDrichtlijn Gezondheidsrisico's van zomerse omstandigheden en de bijbehorende toolkit Hitte. Aanhoudende hitte vormt een risico voor de gezondheid van bepaalde groepen mensen, zoals ouderen, mensen in zorginstellingen, chronisch zieken en mensen met overgewicht. Deze risico's variëren van lichte verschijnselen, zoals vermoeidheid en jeuk tot ernstige aandoeningen met mogelijk levensbedreigende gevolgen. Het Nationaal Hitteplan heeft als doel organisaties er tijdig op te attenderen dat een periode van aanhoudend warm weer wordt verwacht. Dat zijn onder andere GGD'en, brancheorganisaties en het Nederlandse Rode Kruis. Zij waarschuwen vervolgens hun achterban en regionale contacten, die via het Hitteplan maatregelen aangereikt krijgen waarmee de gevolgen van de aanhoudende hitte kunnen worden beperkt.
Een internationaal team van onderzoekers schrijft in Nature Communications dat actief bruin vet de hoeveelheid cholesterol in het bloed doet dalen. Bekend was al dat het vetten uit het bloed haalt en verbrandt tot warmte, waardoor de kans op overgewicht en diabetes daalt. “Nu zien we dat activatie van bruin vet ook atherosclerose tegengaat, en dus het risico van hart- en vaatziekten vermindert.” Vetten in het bloed zijn verpakt in bolletjes (lipoproteïnen) waarin ook cholesterol zit. Actief bruin vet neemt de vetten op, zodat relatief veel cholesterol overblijft. Sommige wetenschappers waren bang dat activatie van bruin vet daardoor twee kanten heeft: enerzijds gewichtsverlies en minder kans op diabetes, maar anderzijds een toename van cholesterol, wat atherosclerose in de hand werkt en de kans op hart- en vaatziekten vergroot. “De vraag was of de lever het ontstane overschot aan cholesterol kan verwijderen”, aldus Patrick Rensen, hoogleraar Endocrinologie in het LUMC en senior auteur van het artikel in Nature Communcations. Het team onderzocht dat met een in 2006 in Leiden ontwikkeld muismodel. Ontwikkelen van atherosclerose De lever vangt cholesterol weg nadat een oppervlakte-eiwit van de lipoproteïne-bolletjes, apolipoproteïne E (ApoE), zich heeft gebonden aan de LDL-receptor op levercellen. De gebruikte muis heeft een bepaalde menselijke variant van ApoE waarmee dat wegvangen minder snel verloopt. Daardoor stijgt het cholesterolniveau in zijn bloed als hij een Westers dieet krijgt en ontwikkelt hij atherosclerose. Wanneer de onderzoekers het bruine vet van deze muis activeren, neemt dat inderdaad vetten uit het bloed op om te verbranden, zo bewezen ze eerder dit jaar. Nu laten ze met een serie onderzoeken ook zien dat de lever de cholesterolrijke bolletjes die overblijven versneld en efficiënt opneemt, zodat het cholesterol niet in bloedvaten ophoopt. “De muizen ontwikkelden minder atherosclerose dan zonder activatie van bruin vet”, zegt eerste auteur dr. Jimmy Berbée. Normaal wordt bruin vet door de hersenen geactiveerd als het lichaam is blootgesteld aan milde kou. Het sympathisch zenuwstelsel maakt dan noradrenaline vrij, dat bindt aan de beta-3 adrenerge receptor op bruine vetcellen. De onderzoekers activeerden deze receptor kunstmatig, met een andere stof die eraan kan binden. Berbée: “Andere onderzoekers hebben net laten zien dat de beta-3 adrenerge receptor van menselijke bruine vetcellen op dezelfde manier te activeren is.” Bruin vet was al langer bekend van baby’s. Sinds in 2009 ontdekt werd dat ook volwassenen activeerbaar bruin vet hebben, staat het sterk in de belangstelling. Bruine vetdepots liggen boven de sleutelbeenderen en langs de aorta. Daarnaast liggen er bruine vetcellen verspreid in het witte vet. Het huidige onderzoek is mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Hartstichting.
Gasvormige boodschappermoleculen die het lichaam zelf maakt, zijn betrokken bij veel processen. UMCG-onderzoeker Anne-Roos Frenay bestudeerde de rol van de moleculen stikstofmonoxide (NO), waterstofsulfide (H2S) en koolstofmonoxide (CO) bij patiënten met een niertransplantatie. Zij concludeert dat deze stoffen mogelijk therapeutische waarde kunnen hebben. Met de wereldwijde toename van overgewicht, hoge bloeddruk en diabetes, komen ook chronische nierziektes steeds meer voor. Ondanks behandeling leiden deze nierziektes vaak tot nierfalen, waardoor patiënten aangewezen zijn op nierdialyse of een niertransplantatie. Ook na een niertransplantatie blijft de kans op ziekte groot en is het sterftecijfer hoog. Om het aantal patiënten van nierziektes terug te dringen, is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar manieren om nierschade en verlies van nierfunctie te voorkomen en af te remmen. Frenay onderzocht de rol die bepaalde gasvormige moleculen kunnen spelen bij de functie van getransplanteerde nieren en bij de overleving van patiënten met een niertransplantaat. Van deze zogeheten gasotransmitters (NO, H2S en CO) is bekend dat zij betrokken zijn bij verschillende processen in het lichaam, zoals het reguleren van de bloeddruk en het beïnvloeden van ontstekingen. Frenay concludeert dat de gasotransmitters vanwege deze eigenschap wellicht ook kunnen worden ingezet bij het bestrijden van nierziektes ten gevolge van hoge bloeddruk en ter verbetering van de resultaten van niertransplantaties. Anne-Roos Frenay (1988) studeerde Geneeskunde. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject, waarbij co-schappen gecombineerd worden met wetenschappelijk onderzoek, bij het Groningen University Institute for Drug Exploration (GUIDE). Het onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, de Jan Kornelis de Cock-stichting en de Dutch Kidney Foundation. Momenteel is Frenay werkzaam als ANIOS Gynaecologie in het Flevoziekenhuis in Almere.
Dat stress en overgewicht gaan vaak samen. Maar vrouwen verbranden ook minder vet als ze stress hebben. Dat schrijven onderzoekers van Ohio State University in Biological Psychiatry. Stress voor een vetrijke maaltijd leidt ertoe dat vrouwen van middelbare leeftijd minder vet gaan verbranden, blijkt uit proeven waaraan 58 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 50 jaar aan meewerkten. Zij kregen maaltijden voorgezet die veel verzadigde of juist veel onverzadigde vetten bevatten. De samenstelling van de maaltijden bleek weinig verschil uit te maken, maar hun gemoedstoestand wel. Als vrouwen voor de maaltijd bijvoorbeeld ruzie hadden gehad met hun partner sloegen ze meer vet op in hun lichaam. Op jaarbasis zou stress vijf kilo lichaamsgewicht extra kunnen opleveren.
Tablets, smartphones, led-tv, led-lampen en dergelijke geven relatief meer blauw licht af dan traditionelere lichtbronnen, zoals gloeilampen en traditionele computer- en televisieschermen. Er zijn aanwijzingen dat de biologische klok van mensen wordt beïnvloedt wanneer zij dergelijke apparaten 's avonds of 's nachts gebruiken. Dit effect lijkt zich voor te doen vanaf een blootstelling van enkele uren. Het is nog niet bekend in welke mate dat schadelijk is. Daarom wordt aanbevolen om te onderzoeken hoe lang en op welke momenten van de dag mensen zulke apparaten gebruiken. Ook dient te worden onderzocht welke effecten optreden, bij welke blootstelling, en in hoeverre ze schadelijk zijn voor de gezondheid, zowel op de korte als de lange termijn. Meer inzicht is nodig omdat het aantal producten dat relatief veel blauw licht uitzendt toeneemt en ze steeds meer worden gebruikt. Het effect van blauw licht op de biologische klok ontstaat doordat het dag-ennachtritme vooral gevoelig is voor licht in het blauwe deel van het spectrum. De biologische klok heeft een ritme van ongeveer één dag, het zogeheten circadiane ritme. Licht is hiervoor de belangrijkste 'tijdgever' en zorgt ervoor dat de biologische klok een ritme van ongeveer 24 uur houdt. Het circadiane systeem stuurt verschillende processen aan, waaronder de slaapwaak- cyclus, de afgifte van hormonen en de energiehuishouding. Het is al bekend dat een langdurige verstoring van het circadiane ritme (jet lag, nachtwerk) negatieve gezondheidseffecten kan veroorzaken, zoals overgewicht, hart- en vaatziekten en borstkanker. Of deze effecten een verband hebben met een blootstelling aan blauw licht is nog niet bewezen. Dit staat in een verkennende studie van het RIVM, in opdracht van de NVWA Hierin is op een rij gezet wat in de wetenschappelijke literatuur bekend is over blauw licht, de effecten daarvan op de gezondheid en welke kennishiaten er zijn.
Jaarlijks worden in Nederland 1500 kinderen geboren met een hartafwijking. Een kleiner aantal wordt geboren met aangeboren hoge bloeddruk in de longslagader. Onderzoekster M. Kerstjens-Frederikse van de RUG ging na in hoeverre deze aandoeningen erfelijk zijn, welke genen een rol spelen en welke omgevingsfactoren het risico op hartafwijkingen vergroten. Ze onderzocht de ouders en broers en zussen van kinderen met een aangeboren hartafwijking in de linker harthelft. Daarbij bleek dat bij één op de vijf gezinnen één of meer van de directe familieleden ook een, vaak nog onontdekte, hartafwijking hadden. Ook niet-genetische factoren spelen een rol. Als de moeder rookte en overgewicht had, was er ook meer kans dat haar kind een hartafwijking had.
drs. Lowie E.G.W. Vanfleteren, "COPD and comorbidity" Dit proefschrift onderzoekt voornamelijk het voorkomen en de impact van bijkomende aandoeningen of comorbiditeiten bij patiënten met COPD. Comorbiditeiten die vaak voorkomen bij patiënten met COPD werden systematisch opgespoord. Met een electrocardiogram werd vastgesteld dat hartschade vaak voorkomt en gepaard gaat met slechtere uitkomsten. Ook andere comorbiditeiten zoals een te hoog suikergehalte, overgewicht, hoge bloeddruk, botontkalking, angst en depressie komen vaak voor. Bijna alle patiënten met COPD hebben comorbiditeit en meer dan de helft van de patiënten heeft minstens vier comorbiditeiten tegelijkertijd. Hierin worden ook patronen herkend. Patiënten konden opgedeeld worden in vijf groepen op basis van deze bijkomende aandoeningen. Ten slotte werd aangetoond dat zowel afzonderlijke comorbiditeiten, als clusters van comorbiditeiten patiënten niet verhinderen om te verbeteren na longrevalidatie.
Het verstoorde dag- en nachtritme van nierpatiënten blijkt voort te komen uit de ontregeling van de biologische klok. Marije Russcher, GGZ- ziekenhuisapotheker, heeft de dag- en nachtritmes in bloedcellen van nierpatiënten onderzocht en ontdekte dat de ritmes van de biologische klok in deze cellen niet goed werken. Russcher promoveert op 2 juni bij VUmc. Nierpatiënten met ernstig nierfalen hebben een verstoord dag-nachtritme. 's Nachts hebben ze moeite met slapen en overdag zijn ze juist heel slaperig. Langdurige verstoring van dit proces kan leiden tot chronische gezondheidsklachten, zoals overgewicht, diabetes en hypertensie. Marije Russcher heeft dit proces nader onderzocht omdat ze zich afvroeg of het verstoorde dag-nachtritme voortkomt uit de ontregeling van een breder probleem, namelijk de verstoring van de biologische klok. Melatonine is een belangrijke boodschapperstof van de biologische klok. Dit hormoon wordt normaal gesproken 's avonds en 's nachts aangemaakt en vertelt het lichaam dat het nacht is. Uit eerder onderzoek is gebleken dat deze nierpatiënten 's nachts een tekort aan melatonine hebben. Dat kan duiden op een ontregeling van de biologische klok. Dag- en nachtritmes van de biologische klok zijn in iedere cel van ons lichaam te meten. Russcher heeft de dag-nachtritmes in bloedcellen nader bekeken en ontdekte dat in deze cellen de ritmes van de biologische klok niet goed werken. Dat geeft aan de dat biologische klok in nierpatiënten inderdaad ontregeld is. Daarnaast heeft Russcher een drietal mogelijkheden onderzocht ter verbetering van de biologische klok bij nierpatiënten. Een niertransplantatie blijkt in ieder geval binnen 3 maanden na de operatie niet voor verbetering van de biologische klok te zorgen. Het slikken van melatonine tabletten verbetert wel de slaap in de eerste drie maanden, maar daarna niet meer. Lichttherapie kan mogelijk helpen. Licht heeft namelijk een sterke invloed op de biologische klok. "Patiënten die aan het einde van de middag lichttherapie kregen, vallen 's avonds mogelijk eerder in slaap. Als we dit in groter onderzoek kunnen bevestigen, zou dit het gevoel van slapeloosheid kunnen verminderen."
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
Borstvoeding is gunstiger voor de gezondheid van kinderen en moeders dan flesvoeding. Zo is overtuigend aangetoond dat borstgevoede zuigelingen minder kans op bepaalde infectieziekten hebben. Het gunstige effect werkt bovendien door nadat met borstvoeding is gestopt. Borstgevoede kinderen hebben waarschijnlijk een lager risico op overgewicht, astma en een piepende ademhaling, en hun moeders op diabetes, reuma en een hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM op basis van wetenschappelijke studies naar gezondheidseffecten van borstvoeding. Het RIVM heeft in 2005 en 2007 over de gezondheidseffecten van borstvoeding gerapporteerd. Een groot deel van de nu gerapporteerde gezondheidseffecten komt overeen met de resultaten uit de vorige rapporten, al is de sterkte van het bewijs soms net anders. Nieuw is dat moeders die borstvoeding hebben gegeven, waarschijnlijk minder vaak een hoge bloeddruk hebben. Het eerder beschreven beschermende effect van borstvoeding op eczeem bij kinderen is nu minder duidelijk. De update is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. De Nederlandse overheid wil over objectieve informatie over de gezondheidseffecten van borstvoeding beschikken. Deze informatie wordt gebruikt om zwangere vrouwen hierover te informeren.
Mw. drs. Manon A.B. Ernst, "Prevention of obesity in childhood". In dit proefschrift is onderzocht of de trend bij kinderen om obesitas te ontwikkelen start in de prenatale periode en of de toename in gewicht bij kinderen gedurende de laatste 80 jaren gerelateerd is aan een seculaire trend in lengte. Er werd geen prenatale seculair trend geconstateerd. Postnataal is de seculaire trend evident in zowel gewicht, lengte als BMI. Kinderen, die te klein of met en te laag gewicht geboren zijn (small for gestational age / SGA), lopen een verhoogd risico om obesitas te ontwikkelen. Verder is er op basis van data van lengte en gewicht in een gezonde Nederlandse populatie, een predictiemodel ontwikkeld, om het risico op overgewicht vast te stellen op het moment dat een kind nog een gezond gewicht heeft. Dit predictiemodel is een belangrijk instrument dat in de jeugdgezondheidszorg gebruikt kan worden om obesitas te voorkomen.
Vrouwen en mannen zonder vruchtbaarheidsproblemen hoeven niet helemaal te stoppen met roken of drinken om eerder zwanger te raken, zo blijkt uit onderzoek van Meike Mutsaerts onder 1.924 Drentse ouderparen. Maar, stelt Mutsaerts, uit veel onderzoek blijkt dat roken en alcoholgebruik schadelijk zijn voor de jonge zwangerschap. Dus alle vrouwen die er een ongezonde leefstijl op nahouden, zouden voor de zwangerschap leefstijladvies moeten krijgen. Omdat vrouwen minder geneigd zijn om hun ongezonde leefstijl aan te passen als hun partner dit niet doet, is het volgens Mutsaerts van belang beide partners te betrekken in preconceptionele voorlichting. Mutsaerts bestudeerde de invloed van leefstijl en overgewicht op vruchtbaarheid, zowel bij vrouwen en mannen. Zij concludeert dat gematigd alcohol- en nicotinegebruik geen nadelig effect heeft op de vruchtbaarheid. Mutsaerts bevestigde dat een toename in body mass index (BMI) voor de zwangerschap samenhang vertoont met een hogere kans op hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap, zwangerschapsvergiftiging, zwangerschapssuikerziekte en spina bifida (‘open ruggetje’). In het tweede deel van haar onderzoek ging de promovenda na of en hoe een leefstijlinterventieprogramma de kansen van obese vrouwen op zwangerschap beïnvloedt. Eén van haar conclusies is dat het belangrijk is dat obese vrouwen die participeren in zo’n programma het ook daadwerkelijk afmaken. Vrouwen die afhaakten, hadden aanzienlijk minder kans op een spontane zwangerschap dan vrouwen die het programma voltooiden. Vrouwen die het programma wel afmaakten, hadden vervolgens minder vruchtbaarheidsbehandelingen nodig. Meike Mutsaerts (1982) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE, onderzoeksprogramma Reproductive Origins of Adult Health and Disease, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMW. Mutsaerts is in opleiding tot huisarts.
José van den Heuvel: ‘Neural pathways controlling homeostatic and hedonic feeding in rats on free-choice diets’. Het verzadigingshormoon leptine in de hersenen stimuleert de aanmaak van cellen die op hun beurt het beloningscentrum beïnvloeden en zo het eten van nog meer voedsel stimuleert. Dit mechanisme, zoals beschreven in het proefschrift van Van den Heuvel, is een nog niet eerder aangetoonde rol van het verzadigingshormoom, dat zou moeten voorkomen dat individuen te veel eten. De onderzoeker deed haar onderzoek in een diermodel voor obesitas, waarin snackgedrag een rol speelt, omdat vooral snacken een grote bijdrage levert aan de obesitasepidemie. In haar proefschrift ontrafelt de onderzoeker hoe het consumeren van suiker én vet voedsel de hersenen beïnvloedt en leidt tot nog meer eten, ernstig overgewicht en diabetes. Daarbij speelt het verzadigingshormoon leptine, dat wordt gevormd in de hersenen, een grote rol. Leptine reguleert de expressie van een bepaald eiwit (NPY). Bij dieren bleek dat het overeten van vet en suiker veranderingen teweeg brengt elders in het brein, namelijk in het beloningscentrum, waardoor de dieren zich chronisch overeten en obesitas ontwikkelen. Dit onderzoek vormt een aanknopingspunt voor nieuwe studies naar medicijnen die dit mechanisme zouden kunnen doorbreken.
Marjolein Bonthuis: ‘Nutrition and growth in European children with end-stage renal disease’. Kinderen die nierdialyse of een niertransplantatie nodig hebben (eindstadium nierfalen) krijgen vaak problemen met de groei. Ze blijven te klein en hebben naar verhouding vaker over- dan ondergewicht. Uit het proefschrift van Bonthuis blijken de problemen deels oplosbaar door de aangedane nier vroeg te transplanteren, de groei te monitoren met de juiste groeicurves en mogelijk door het vaker voorschrijven van groeihormoon. Omdat eindstadium nierfalen op jonge leeftijd zelden voorkomt, zijn grote aantallen kinderen nodig om uitspraken te kunnen doen over uitkomsten. Dit is gerealiseerd binnen de ESPN/ERA-EDTA registratie, waarin gegevens zijn verzameld over alle Europese kinderen met nierdialyse en transplantatie. Groeiachterstand leidt tot verminderde kwaliteit van leven en een negatief zelfbeeld. Door het gebruik van recente nationale groeicurves kunnen de juiste kinderen met groeiachterstand gediagnosticeerd en tijdig behandeld worden, bijvoorbeeld met groeihormoon. Strategieën ter voorkoming en behandeling van overgewicht dienen ingevoerd te worden. Het effect van deze strategieën vormt tevens een interessant onderwerp voor vervolg onderzoek.
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
In zijn oratie gaat prof.dr. Jan Jaap Erwich in op de preventie van perinatale sterfte. Het overlijden van een kind tijdens de zwangerschap, of kort daarna, is heel lang een ondergewaardeerd probleem geweest en de oorzaak van veel verdriet. Deze kinderen werden niet gekend en niet erkend. De schatting is dat wereldwijd meer dan 4 miljoen kinderen per jaar doodgeboren worden. De meeste sterfgevallen daarvan zijn te voorkomen, maar het is een groot probleem om goede zorg te realiseren in de meest getroffen landen in Afrika en Azië. Een belangrijke volgende stap is de huidige samenwerking binnen de WHO om een goede registratie van aantallen en oorzaken te verkrijgen. In Nederland overlijden 4 à 5 kinderen per dag rond hun geboorte. Het blijft onze opdracht om dat aantal verder te terug te dringen. Aangrijpingspunten daarvoor zijn het verminderen van risicofactoren zoals roken en obesitas, het beter begrijpen van een slechte werking van de moederkoek en het zorgdragen voor optimale verloskundige zorg. De psychische begeleiding van ouders (en van hulpverleners) na een dergelijke traumatische gebeurtenis heeft de laatste jaren veel aandacht gekregen. Individuele behoeften zijn hier nu meer leidend dan het vasthouden aan vaste patronen van rouwverwerking. Een nieuw op te richten Nederlands kenniscentrum voor babysterfte zal initiatieven op al deze gebieden gaan ondersteunen. Deze kinderen en hun ouders krijgen nu wel erkenning. Oratie Sicco Scherjon In analogie met biologische processen en door toenemende - technische - mogelijkheden in het onderzoek zijn enorme perspectieven geboden in ons begrip van de normale en afwijkende zwangerschap. In zijn oratie pleit prof.dr. Sicco Scherjon voor een biologisch-geijkte heroriëntatie in het geneeskundig onderwijs en onderzoek. Translationele inzichten, bijvoorbeeld dat biologische herkenning essentieel is voor een normale ontwikkeling van de moederkoek, betekenen een paradigmashift in de reproductieve biologie, maar hebben ook hun betekenis voor andere geneeskundige specialismen, zoals de oncologie. Indien we het perspectief van onze patiënten willen verbeteren, en met name ook de hogere perinatale sterfte in de regio Groningen willen verbeteren, lukt dat niet door gerandomiseerde studies, die altijd twee reeds bestaande therapieën vergelijken, maar zullen op biologisch georiënteerd onderzoek gebaseerde innovatieve vormen van diagnostiek en therapieën ontwikkeld moeten worden. Het specifieker maken van het individuele risicofactoren, een ‘personalised risicoprofiel’ is de grote uitdaging voor de verloskunde, waarmee inefficiëntie, onterechte medicalisering en stigmatisering wordt voorkomen. Epigenetische, niet-genomische veranderingen worden nu herkend als genetische risicofactoren, ook omdat ze overdraagbaar zijn: transgenerationele epigenetische overerving. Reeds in de zwangerschap kunnen belangrijke gezondheidsrisico’s ontstaan voor de volwassen leeftijd: diabetes en overgewicht hebben de vorm aangenomen van een wereldwijde epidemie. Een vicieuze cirkel met ernstige consequenties, uiteindelijk leidend tot een steeds toenemende sociaaleconomische ongelijkheid, een proces dat in Groningen regionaal zichtbaar is. Het tijdens de zwangerschap vanuit moederlijk bloed isoleren en bepalen van deze veranderingen in het DNA, het foetale transciptoom, kan helpen om al tijdens de zwangerschap innovatieve en specifieke interventies in te zetten die de zwangerschapsuitkomsten gunstig beïnvloeden. De cirkel is anders alleen te doorbreken door vroeg in de jeugd (de lagere schoolleeftijd) sterk in te zetten op preventie van ongezond gedrag en andere ‘life style’-interventies.
Opvoeding, zelfcontrole, agressief gedrag, alcoholgebruik door vrienden en verschillende sociaal-demografische kenmerken zijn voorspellend voor alcoholgebruik door jongeren. Dit blijkt uit onderzoek van psycholoog Leenke Visser van het Universitair Medisch Centrum Groningen. De resultaten van haar studie maken duidelijk op wie preventiemaatregelen zich vooral moeten richten. Visser promoveert op 22 september 2014 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek maakt deel uit van de TRAILS-studie, die al vanaf 2001 de gezondheid van kinderen op weg naar volwassenheid volgt. Alcoholgebruik is één van de meest voorkomende riskante gedragingen van jongeren en is een belangrijk maatschappelijk gezondheidsprobleem geworden het afgelopen decennium. Vanwege het verband tussen alcoholgebruik en verschillende andere problemen is het belangrijk om deze risico-jongeren op te sporen als beginpunt voor preventieve maatregelen en -beleid. Het hoofddoel van het proefschrift van Visser was na te gaan welke factoren voorspellen of jongeren alcohol gaan gebruiken. In haar onderzoek keek Visser naar factoren die vroeg alcoholgebruik voorspellen. Dit is gedefinieerd als herhaald alcoholgebruik tussen 10 en 14 jaar. Een beperkt aantal factoren blijkt voorspellend te zijn voor vroeg alcoholgebruik, namelijk het opleidingsniveau van de vader (laag of gemiddeld), etniciteit (autochtoon), geslacht (jongen) en agressief gedrag gerapporteerd door de leerkracht. Vissers onderzoek toont verder aan dat van verschillende opvoedstijlen een overbeschermende opvoedstijl het sterkst samenhangt met regelmatig alcoholgebruik op 16-17 jarige leeftijd. Hoewel het een zwak verband is, hebben adolescenten met overbeschermende ouders een verhoogd risico om regelmatig alcohol te gaan gebruiken. Een verklaring hiervoor is volgens Visser dat dit leidt tot conflicten door het streven naar autonomie van de adolescent, wat dan weer leidt tot alcoholgebruik. Ook kunnen ouders een bepaalde opvoedstijl laten zien in reactie op bepaald gedrag of bepaalde kenmerken van het kind. Visser pleit er dan ook voor extra aandacht te schenken aan adolescenten die overbeschermende ouders hebben. Uit het onderzoek van Visser blijkt dat alcoholgebruik door leeftijdsgenoten tijdens de adolescentie het risico op alcoholgebruik en misbruik door jongvolwassenen vergroot. Bovendien bleek een lage mate van zelfcontrole het risico op alcoholmisbruik door jongvolwassenen te vergroten. Volgens Visser dienen alcoholgebruik het bieden van weerstand aan druk van leeftijdsgenoten en het vergroten van zelfcontrole daarom afzonderlijke doelen zijn bij de preventie van alcoholgebruik en misbruik. Visser deed tevens onderzoek naar het vóórkomen van in totaal acht riskante gezondheidsgedragingen. Het gaat hierbij om niet regelmatige fruit- en groenteconsumptie, niet regelmatig ontbijt, overgewicht of obesitas, lichamelijke inactiviteit, roken, alcohol- en drugsgebruik. Zij meette dit bij jongeren op 12-14 jarige leeftijd en op 16-17 jarige leeftijd. Uit haar onderzoek blijkt dat deze stabiel voorkomen tijdens de adolescentie. Alle riskante gezondheidsgedragingen, uitgezonderd alcohol- en drugsgebruik, blijken voorspellend te zijn voor het tegelijk voorkomen hiervan later tijdens de adolescentie. Tenslotte bleek dat adolescenten met lage zelfcontrole uit gezinnen met een lage sociaal-economische status en met rokende moeders, een verhoogd risico hebben op de ontwikkeling van (meerdere) riskante gezondheidsgedragingen. Volgens Visser zijn zij dan ook een belangrijke doelgroep voor preventie. Het onderzoek van Visser maakt onderdeel uit van de TRAILS-studie (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey). TRAILS is een grootschalig prospectief cohortonderzoek naar de psychische, sociale en lichamelijke ontwikkeling van kinderen op weg naar volwassenheid. Het TRAILS-onderzoek is gestart in 2001 toen de kinderen 10-12 jaar oud waren. Drs L. Visser (Drachten, 1980) studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij deed haar onderzoek aan de afdeling Sociale Geneeskunde van het UMCG De titel van haar proefschrift is: ‘Early detection and prevention of adolescent alcohol use. Parenting and psychosocial factors’. Zij werkt nu als docent en onderzoeker aan de Hanzehogeschool Groningen.
Er is geen bewijs dat leverontsteking bijdraagt aan het ontstaan van type 2 diabetes. Dat concludeert Nanda Gruben op basis van proefdieronderzoek en literatuuronderzoek. De resultaten druisen in tegen de heersende opvatting en kunnen helpen om de rol van leverontsteking vanuit een nieuw raamwerk te benaderen. Wereldwijd hebben steeds meer mensen ernstig overgewicht. Deze obesitasepidemie gaat samen met allerlei stofwisselingsproblemen, die samen het metabool syndroom (MetS) worden genoemd. Mensen met MetS krijgen vaker ziektes zoals type 2 diabetes en leververvetting. In het eerste geval kunnen lichaamscellen niet meer goed suiker opnemen uit het bloed, in het tweede geval stapelt vet zich op in de levercellen. Gruben onderzocht de rol van leverontsteking en signaalstoffen uitgescheiden door vetweefsel (adipokines) bij het ontstaan van insulineresistentie (een voorstadium van type 2 diabetes) en leververvetting. Ze wilde vooral weten of twee verschillende soorten muizen met leverontsteking sneller insulineresistentie ontwikkelen dan muizen zonder leverontsteking. Dat bleek niet het geval te zijn. Evenmin kon Gruben bewijs vinden dat één van de door haar onderzochte adipokines, chemerin, leververvetting veroorzaakt. De promovenda concludeert daarom dat medicijnen gericht tegen chemerin of leverontsteking waarschijnlijk niet effectief zullen zijn bij de behandeling van type 2 diabetes en leververvetting. Van zeven andere adipokines moet nog onderzocht worden of ze leververvetting veroorzaken. Nanda Gruben (1984) studeerde Medische Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Diabetes Fonds. Gruben werkt als onderzoeker bij PRA Health Sciences in Assen.
Duizenden Rotterdammers doen mee aan grootschalig onderzoek naar leefstijl, gezondheid en ontwikkeling. Staatssecretaris Martin van Rijn van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft vandaag het startsein voor een grootschalig onderzoek naar de leefstijl, gezondheid en ontwikkeling van tieners in Rotterdam. Deze kinderen doen al sinds de zwangerschap van hun moeder mee aan Generation R, een langlopend onderzoek naar een nieuwe generatie in Rotterdam geboren kinderen. De tienerjaren zijn cruciaal. Kinderen maken in deze fase kennis met verschillende ongezonde leefstijlfactoren en maken belangrijke keuzen wat betreft school, opleiding, sporten en vriendschappen. Al deze factoren hebben grote gevolgen voor het latere leven. Staatssecretaris Martin van Rijn: “Het Generation R onderzoek is zo interessant omdat we willen weten waarom het met de meeste kinderen goed gaat en met anderen niet. De meeste jongeren komen zonder noemenswaardige problemen door de tienerjaren heen. Maar soms gaat het fout en krijgen jongeren met echte problemen te maken. Waar komt dat door? Wat kunnen we als samenleving doen om dat te helpen voorkomen? En hoe kunnen we jongeren die in de problemen raken het beste helpen? Ik hoop dat deze nieuwe onderzoeksfase van Generation R antwoorden heeft op deze grote vragen.” Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport investeert 4 miljoen euro in het onderzoek. De onderzoekers van Generation R en het Erasmus MC zijn blij met deze investering. Vincent Jaddoe, directeur van Generation R: “Met deze investering is het mogelijk om een hele kwetsbare fase in het leven van jonge mensen te onderzoeken. De eerste kinderen worden binnenkort 13 jaar. Vandaar dat wij deze nieuwe onderzoeksfase ‘Focus op 13’ noemen. Een fase waarin grote veranderingen plaatsvinden op zowel lichamelijk, mentaal als sociaal vlak. Alle kinderen worden uitgenodigd om het onderzoekcentrum in het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis te bezoeken. Hier krijgen zij metingen over bijvoorbeeld hun fitheid, gedrag, gehoor, longfunctie, ogen, tanden, vetzucht, en voeding. Ook krijgen de ouders en kinderen een aantal vragenlijsten om in te vullen. Centraal staat de vraag waarom het ene kind zich optimaal ontwikkelt en het andere niet. Door de mogelijke oorzaken van gezondheids- of gedragsproblemen tijdens de pubertijd te achterhalen willen we verschillen in gezondheid aanpakken en voorkomen.” Gedragsproblemen ontstaan vaak in de pubertijd. Jaddoe: “Het is een tijd waarin kinderen vatbaar zijn voor invloeden uit hun omgeving, relaties met leeftijdsgenoten steeds belangrijker worden en kinderen te maken krijgen met schoolprestaties en uitval. Uit eerder onderzoek van Generation R blijkt bijvoorbeeld dat pestgedrag bij schoolgaande kinderen vaak voor komt. Belangrijk is om te achterhalen welke gevolgen dit heeft voor de verdere ontwikkeling van deze kinderen. Kwetsbare tieners hebben vaak meerdere problemen tegelijk, zoals een ongezonde leefstijl, overgewicht, gedragsproblemen en mindere schoolprestaties. Dankzij duizenden Generation R deelnemers zullen we de aankomende jaren inzicht krijgen in welke kinderen deze tienerjaren niet goed doorkomen, waarom dat zo is, en wat de lange termijn consequenties zijn.”
Dagelijks meer bewegen draagt bij aan een betere conditie, vermindering van klachten en een betere kwaliteit van leven, maar door benauwdheid of overgewicht is dit voor diabetici en longpatiënten vaak moeilijk. Een speciaal ontwikkelde tool blijkt zeer effectief te zijn. Gemiddeld gingen de deelnemers aan het onderzoek 11 minuten per dag meer bewegen. Dat is de conclusie van een evaluatieonderzoek bij 24 huisartsenpraktijken waarop Sanne van der Weegen en Renée Verwey 16 september a.s. aan de Universiteit Maastricht hopen te promoveren. De tool bestaat uit een bewegingsmeter, die draadloos is verbonden met een smartphone en een online coaching systeem. Via een app en op een website is te zien hoeveel minuten er bewogen is in relatie tot persoonlijke doelen. Gebruik van de tool is ingebed in een zorgprogramma dat bestaat uit extra consulten bij de praktijkondersteuner. In de huisartsenpraktijk kan de praktijkondersteuner de beweegresultaten van gebruikers van de tool via het coaching systeem monitoren. In het proefschrift van Sanne van der Weegen staan onderzoeken beschreven over de ontwikkeling en de bruikbaarheidstesten van de tool en over de validatie van de bewegingsmeter. Omdat de tool in nauwe samenwerking is ontwikkeld met patiënten en zorgverleners sluit het goed aan op hun wensen en leefwereld. Het objectief kunnen zien hoeveel ze nu echt bewegen, het stellen van concrete doelen en de stok achter de deur van de praktijkondersteuner stimuleert patiënten om meer te gaan bewegen. Onderzoeken over de ontwikkeling van het begeleidingsprotocol voor praktijkondersteuners en over de ontwikkeling en het testen van het online coaching systeem staan beschreven in het proefschrift van Renée Verwey. Daaruit blijkt dat praktijkondersteuners positief zijn over het stimuleren van meer bewegen via het zorgprogramma en het systeem. Ze vinden het een meerwaarde om objectieve beweeggegevens te kunnen zien waardoor ze persoonlijker er meer ‘op maat’ hun patiënten kunnen begeleiden. In beide proefschriften staat het evaluatie onderzoek beschreven en de procesevaluatie. Deze onderzoeken wijzen uit dat de gecombineerde interventie zorgt dat mensen met COPD of diabetes type 2 11 minuten meer zijn gaan bewegen in vergelijking met mensen die normale zorg ontvingen en dat patiënten en praktijkondersteuners de interventie positief waarderen. De Universiteit Maastricht ontwikkelde samen met de Limburgse bedrijven Sananet en Maastricht Instruments de Interactive Tool for Self-management through Lifestyle Feedback, kortweg It’s LiFe!. Het project werd gefinancierd door ZonMW als onderdeel van het programma Nieuwe Instrumenten voor de Gezondheidszorg. Sanne van der Weegen verdedigt haar proefschrift ‘Get moving! Self-management support using mobile technology; A monitoring and feedback tool embedded in a counselling protocol to increase physical activity of patients with COPD or type 2 diabetes in primary care: the It’s LiFe! study’ op woensdag 16 september om 14.00 uur aan de Universiteit Maastricht Renée Verwey verdedigt haar proefschrift ‘Get moving! Self-management support using mobile technology; A counselling protocol extended with a web-based coaching system to promote physical activity in patients with COPD or type 2 diabetes in primary care: the It’s LiFe! study’ op woensdag 16 september om 15.15 uur aan de Universiteit Maastricht
Promotie: Olga van der Baan-Slootweg: ‘Severe childhood obesity matters’. Kinderarts Olga van der Baan-Slootweg deed onderzoek bij de allerzwaarste kinderen in Nederland – gemiddeld wogen zij bijna 110 kilo. Ze keek onder meer naar de effectiviteit van verschillende behandelmogelijkheden. Al op heel jonge leeftijd kan ernstige obesitas negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid. Van der Baan-Slootweg zag bij de door haar onderzochte kinderen leververvetting en een verminderde longfunctie. Voor obese kinderen bestaan programma’s gericht op het veranderen van de leefstijl in het gezin, met speciale aandacht voor voeding, sport en lichamelijke activiteit. De programma’s worden meestal op poliklinische basis aangeboden. Maar juist bij de allerzwaarste kinderen heeft deze aanpak minder succes. De promovenda onderzocht wat beter werkte bij kinderen die geen baat hadden bij de poliklinische aanpak: een intensieve klinische behandeling (op weekdagen 24 uur per dag in een gespecialiseerd centrum, 6 maanden lang) of een speciaal voor de doelgroep ontworpen ambulante therapie. De klinische behandeling had het meest effect op het gewicht, percentage lichaamsvet en risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Na 30 maanden waren deze gunstige resultaten echter verdwenen. Hoe dat komt, zal nader onderzocht moeten worden. Onder artsen, ouders en obese adolescenten peilde de promovenda de opvattingen over bariatrische chirurgie (maagverkleining, maagband). Die wordt niet bij kinderen toegepast, maar zou een optie kunnen zijn als niets helpt. Ondervraagden die het overgewicht zagen als een somatisch probleem, stonden positiever tegenover bariatrische chirurgie dan professionals die een grote rol zien voor psychosociale, Wetenschapsagenda 1ste helft juni 2014 gedragsmatige en opvoedkundige aspecten. Adolescenten die chirurgie een goede oplossing vonden, zagen hun aandeel in de problematiek niet.
Dominique van Rappard: ‘Biological and Surgical Treatment of Severe Hidradenitis Suppurativa’. Hidradenitis suppurativa (HS), een chronische ontsteking van haarzakjes in de huid, lijkt steeds beter te behandelen. Van Rappard stelt dat voor patiënten met ernstige HS een combinatie van biologicals, zeer dure medicijnen die aangrijpen op het afweersysteem en daardoor ontstekingen in het lichaam remmen, gevolgd door een operatie, goed werkt. HS komt voor in de lichaamsplooien, vooral in de oksels, de liezen en op de billen. Patiënten krijgen ontstekingen, abcesvorming, onderhuidse tunnels – fistels genoemd – en verlittekening. De aandoening komt voor bij ongeveer één procent van de bevolking en wordt ingedeeld in mild, matig of ernstig. Bij het ontstaan van HS spelen meerdere factoren een rol , zoals roken en overgewicht. Ook een verstoring in het afweersysteem lijkt een bijdrage te leveren. HS wordt beschouwd als een aandoening die moeilijk te behandelen is. Er zijn veel behandelingen beschikbaar maar vaak ontbreekt bewijsvoering door middel van goed uitgevoerde studies. Van Rappard keek naar de behandeling van de meest ernstige vorm van HS met biologicals en chirurgie. Patiënten met ernstige HS worden in het AMC twee tot vier maanden met antibiotica behandeld. Helpt dit onvoldoende, dan kunnen de biologicals worden ingezet. Van twee vaak gebruikte biologicals – infliximab en adalimumab – heeft Van Rappard de werkzaamheid bekeken. Infliximab lijkt de beste resultaten te geven. Als laatste stap, na drie tot zes maanden behandeling met een biological, worden de overgebleven fistelgangen chirurgisch verwijderd. Deze behandeling is een essentiële stap voor de genezing. De operatie gebeurt poliklinisch onder lokale verdoving, waarna de wonden meteen worden gesloten met hechtingen. Deze behandeling is effectief en wordt goed verdragen door de patiënt en kent een hoge patiënttevredenheid. Na chirurgische behandeling kan een deel van de patiënten stoppen met de biologicals.
Steven van de Vijver: ‘Cardiovascular disease prevention in the slums of Kenya’. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten - zoals hoge bloeddruk, overgewicht en diabetes – komen in ruime mate voor in Afrika ten zuiden van de Sahara, ook onder het armste gedeelte van de stedelijke bevolking. Het niveau van bewustzijn, behandeling en controle van de risicofactoren is extreem laag. Van de Vijver stelt in zijn proefschrift dat het noodzakelijk is om effectieve en betaalbare preventieprogramma’s in de regio te implementeren en evalueren. Hij stelt dat er veel uitdagingen zijn om dergelijke gezondheidsprogramma’s in sloppenwijken in te voeren, maar dat het mogelijk is om voor acceptabele kosten bewustzijn en toegang tot behandeling van hoge bloeddruk aanzienlijk te verbeteren. Met de opkomende epidemie van hart- en vaatziekten in Afrika moeten overheden en internationale organisaties zich gezamenlijk inspannen programma’s te implementeren en evalueren om het groeiende probleem tegen te gaan, met aandacht voor de groeiende risicogroep van sloppenwijkbewoners. De uitkomsten van dit proefschrift bieden relevante aanknopingspunten voor het ontwikkelen van onderzoek en de implementatie van programma’s die het bewustzijn, behandeling en controle van risicofactoren van hart- en vaatziekten in Afrika vergroten, en eventueel zelfs daarbuiten zoals de migrantenpopulatie in Amsterdam-zuidoost. Een onderdeel van het proefschrift gaat in op de overeenkomsten van de problematiek en mogelijke oplossingen voor preventie van deze ziekten onder sloppenwijkbewoners in Nairobi en Afrikaanse migranten in Amsterdam-zuidoost. Momenteel wordt er gekeken op welke wijze een aangepast model kan worden geïmplementeerd en geëvalueerd in Amsterdam.
Het idee dat onze erfelijke informatie tijdens ons leven onveranderlijk is – mutaties daargelaten - wordt al enkele jaren naar het rijk der fabelen verwezen. Ons DNA is wel degelijk gevoelig voor externe factoren zoals infecties en ondervoeding, zeker op zeer jonge leeftijd. Het Europese consortium IDEAL ageing heeft de afgelopen vijf jaar op verschillende manieren onderzocht hoe dat de gezondheid op latere leeftijd beïnvloedt. De resultaten, en de implicaties daarvan, werden onlangs in Leiden besproken tijdens een driedaags congres. Iedereen is in het bezit van genen die de erfelijke informatie dragen die zijn of haar ouders hebbendoorgeven. Binnen deze genen kan het DNA muteren en zo een genetische aandoening veroorzaken. De werking van een gen kan ook beïnvloed worden door omgevingsfactoren, zoals stress en voeding. Het DNA muteert hierbij niet, maar bepaalde chemische veranderingen leiden tot een andere expressie. Dit heet epigenetica. Onderzoekers binnen het omvangrijke project IDEAL ageing, dat gesubsidieerd wordt door de EU, vermoedden dat vroeg opgelopen epigenetische veranderingen later in het leven schadelijke gevolgen kunnen hebben. Daartoe hebben zij de afgelopen vijf jaar gekeken naar de relatie tussen de blootstelling aan hinderlijke omstandigheden aan het begin van een mensenleven en een verminderde gezondheid aan het eind daarvan. Van maandag 12 tot en met woensdag 14 oktober bespraken zij in de Aalmarktzaal, in hartje Leiden, de bevindingen van hun studies tijdens een congres. Het doel van dit congres was om aan een breed publiek voorbeelden te geven die de juistheid van hun these aantonen, alsook om een dialoog te vormen tussen de wetenschap en de klinische praktijk. Die voorbeelden blijken er legio te zijn. Zo liet de Zwitserse wetenschapper dr. Urs Meyer zien dat muizen, die voor hun geboorte geïnfecteerd worden met een virus, op volwassen leeftijd veranderingen in gedrag én in genexpressie laten zien en die veranderingen bovendien doorgeven aan het nageslacht. Hongerwinter Dr. Bas Heijmans (Moleculaire Epidemiologie) vertelde over het epigenetische profiel van de personen van de Hongerwinterstudie. Bij deze studie is onder andere gekeken naar mensen die tijdens de Hongerwinter verwekt zijn. De prenatale invloed van ondervoeding bleek aanzienlijk: op latere leeftijd kwam bij de deelnemers overgewicht en een hoge bloeddruk vaker voor. Heijmans’ onderzoek leerde dat de opgetreden epigenetische veranderingen in de stofwisseling breed in het genoom aantoonbaar zijn. Op dag twee van het congres werd de klinische kijk op de zaak belicht. “Dat heeft geleid tot boeiende discussies”, vindt prof. Eline Slagboom (Moleculaire Epidemiologie), Principal Investigator van IDEAL ageing en zelf ook spreker op het congres. “We weten nu dat stressfactoren die in een vroege levensfase optreden bijvoorbeeld de groei van het skelet beïnvloeden. In diverse gevallen is inmiddels bekend tot welke gevolgen blootstelling aan dergelijke stressfactoren kan leiden. Vanuit diermodellen weten we ook welke genen daarbij betrokken zijn. Het is nu belangrijk clinici te informeren en te betrekken bij de uitkomsten van IDEAL ageing.” Het is wat vroeg om erover te speculeren, maar dat de opgedane kennis klinische implicaties met zich meebrengt lijkt zeker. “De externe invloed op DNA is meetbaar. We kunnen genen aanwijzen die al in de baarmoeder gevoelig blijken voor stressfactoren, ondervoeding, overmatige voeding of infecties. De onderzoeksresultaten bij diermodellen nodigen bijvoorbeeld uit dergelijke zwangerschappen van de mens te bestuderen. Zo wordt er tevens naar de epigenetische effecten van IVF-behandeling gekeken”, aldus Slagboom. “Maar voordat we daaraan beginnen, is het heel belangrijk in kaart te brengen wie daar precies bij gebaat is. We hebben deze discussie nu op gang gebracht, en willen die het komend jaar nog vaker voeren.” Ageing is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Het nuttigen van één dagelijkse portie broccolizaailingen (broccoliplantjes van een week oud) kan het risico op het ontstaan van hart- en vaatziekten mogelijk verkleinen. Dit concludeert Kees Meijer in zijn promotieonderzoek. De groente bevat de bioactieve stof sulforafaan die eiwitten, betrokken bij de ontwikkeling van vaatwandontsteking, afremt. In een bredere context laat het onderzoek zien hoe bioactieve stoffen kunnen helpen om ontstekingen door een verstoorde stofwisseling tegen te gaan. Mensen met obesitas kampen met een milde, maar chronische ontsteking van de circulatie door het hele lichaam. Daardoor lopen zij een hoger risico op het ontwikkelen van diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. Het is nog deels onbekend hoe deze ontsteking ontstaat. Meijer onderzocht daarom hoe de functies van vet- en ontstekingscellen veranderen door ontsteking. Andersom was hij ook geïnteresseerd in de vraag of en hoe metabole ontsteking voorkomen kan worden. De promovendus kwam tot de verrassende slotsom dat vetcellen zich gaan gedragen als immuuncellen, wat bij obese mensen mogelijk kan gebeuren door een te grote inname van energie uit voedsel. Dat betekent dat de vetcellen van mensen met extreem overgewicht, in tegenstelling tot ‘gewone’ vetcellen, ontstekingsfactoren kunnen produceren die andere ontstekingscellen aantrekken en activeren. Om dit probleem aan te pakken, is het niet alleen van belang dat mensen minder gaan eten, maar ook dat zij gebalanceerd eten. Meijers onderzoek laat zien dat gezonde voedingsstoffen kunnen helpen om metabole ontsteking af te remmen, en zo kunnen bijdragen aan een verlaagd risico op diabetes en hart- en vaatziekten. Kees Meijer (1983) studeerde Medische Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het Centre for Medical Biomics van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het UMCG en Food and Nutrition Delta. Meijer werkt als klinisch chemicus in opleiding bij de afdeling laboratoriumgeneeskunde in het UMCG.
Een pijnlijk zenuwgeleidingsonderzoek bij patiënten met carpale-tunnelsyndroom (CTS) kan vaak worden vervangen door een pijnloze zenuwechografie. Uit het proefschrift van neuroloog Kristel Kasius blijkt dat bij 60% van de patiënten het zenuwgeleidingsonderzoek niet nodig is. Kasius promoveert op 5 november bij VUmc. Zenuwechografie van pols. Foto: R. Martens/CWZ Het carpale-tunnelsyndroom ontstaat doordat de zenuw die loopt van de onderarm naar de hand, ter hoogte van de pols bekneld raakt. Ongeveer 9% van de vrouwen en 0.6% van de mannen heeft CTS. Ook komt CTS in bepaalde beroepsgroepen zoals horecamedewerkers, kappers, schoonmakers en caissières vaker voor. Patiënten hebben last van pijn, tintelingen of gevoelloosheid in de duim, wijsvinger, middelvinger en ringvinger. Suikerziekte, overgewicht en zwangerschap zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van CTS. De diagnose wordt gesteld op basis van het klachtenverloop van de patiënt en het onderzoek van de handfuncties. Het onderzoek laat niet altijd zien dat er afwijkingen van de handfuncties zijn. Het syndroom kan worden behandeld middels een operatie. Echter, voordat de patiënt een operatie ondergaat, moet een objectief onderzoek worden uitgevoerd. Het standaard onderzoek hiervoor is het zenuwgeleidingsonderzoek (EMG), waarbij de zenuwen worden gemeten met elektrische schokjes. Dit is voor patiënten onprettig of zelfs pijnlijk. Zenuwechografie is daarentegen niet pijnlijk, hierbij wordt er een echo van de zenuwen gemaakt. Kasius vergeleek in haar proefschrift deze twee onderzoeken met elkaar. "Bij klassieke klachten zoals tintelingen, pijn of gevoelloosheid kan zenuwechografie worden gebruikt. Mocht hier niks te zien zijn, wordt EMG als aanvullend onderzoek uitgevoerd. We tonen met dit onderzoek aan dat bij 60% van de patiënten het pijnlijke EMG gedeeltelijk kan worden vervangen door zenuwechografie," aldus Kasius. Bij 156 patiënten met CTS-klachten is EMG vergeleken met zenuwechografie. Beide onderzoeken zijn bij de patiënten uitgevoerd. 132 van deze patiënten zijn uiteindelijk geopereerd. In de toekomst moet nog onderzocht worden of zenuwechografie ook mogelijk is bij patiënten met niet-klassieke klachten. Niet-klassieke klachten zijn bijvoorbeeld klachten in de pink.
De World Obesity Federation lanceert deze week een nieuwe interactieve atlas die zo’n 80 Europese maatschappelijke initiatieven ter preventie van obesitas in kaart brengt. Op de kaart staan initiatieven van 24 Europese landen met een link naar de projectwebsites, details van de interventies en informatie over de doelgroepen. De nadruk ligt op volwassenen, waaronder de achterstands- en lage inkomensgroepen. De nieuwe Atlas maakt deel uit van het SPOTLIGHT project, een door de EU gesubsidieerd programma (3 miljoen euro uit het FP7 programma). Coördinator is het VU Medisch Centrum, de data zijn verzameld door de Universiteit Maastricht en Bergen University (Noorwegen). “Het is bemoedigend om zoveel verschillende benaderingen te zien voor de aanpak van obesitas en bevordering van gezondheid bij volwassenen”, aldus Dr. Tim Lobstein, policy director van de World Obesity Federation. “We wisten al dat er veel interventies ingezet worden voor kinderen op scholen en gezondheidscentra, maar juist op volwassen leeftijd is het risico op overgewicht het grootst.” Jessica Gubbels van de Universiteit Maastricht: “Onze researchteams hebben ruim 500 gezondheidsprofessionals, vrijwilligersorganisaties, liefdadigheidsinstellingen en overheden benaderd in onze jacht op informatie. Veel projecten hebben beperkte middelen en kunnen zelf geen publiciteit betalen. Het doet ons deugd dat we zoveel initiatieven gevonden hebben en dat wij ze de aandacht kunnen geven die ze verdienen.” “We hebben ruim een jaar besteed aan het verzamelen van deze informatie. Het is mooi dat we nu in staat zijn om deze informatie te presenteren in de vorm van een interactieve atlas”, aldus de coördinator van het dataverzamelingsteam professor Oddrun Samdal (Universiteit van Bergen). “Er bestaan nog geen centraal geregistreerde databases van dit soort initiatieven, die meestal worden georganiseerd door lokale overheden of liefdadigheidsinstellingen. De Atlas is een waardevolle informatiebron waarmee we nog jaren vooruit kunnen.” Jeroen Lakerveld, coördinator van het SPOTLIGHT project: “De nieuwe Atlas is een van de paradepaardjes van het SPOTLIGHT project. Veel studies kijken naar gecontroleerde interventies in wetenschappelijke projecten, en dit is de eerste poging om een overzicht te geven van gegevens ‘van de straat’, waarmee we inzicht krijgen in de interventies die gericht zijn op individuen in hun eigen context. De SPOTLIGHT Atlas is te vinden op http://www.worldobesity.org/what-we-do/policy-prevention/projects/spotlight/intervention-atlas/
De World Obesity Federation lanceert deze week een nieuwe interactieve atlas die zo’n 80 Europese maatschappelijke initiatieven ter preventievan obesitas in kaart brengt. Op de kaart staan initiatieven van 24 Europese landen met een link naar de projectwebsites, details van de interventies en informatie over de doelgroepen. De nadruk ligt op volwassenen, waaronder de achterstands- en lage inkomensgroepen. De nieuwe Atlas maakt deel uit van het SPOTLIGHT project, een door de EU gesubsidieerd programma (3 miljoen euro uit het FP7 programma). Coördinator is VU medisch centrum, de data zijn verzameld door de Universiteit Maastricht en Bergen University (Noorwegen). "Het is bemoedigend om zoveel verschillende benaderingen te zien voor de aanpak van obesitas en bevordering van gezondheid bij volwassenen", aldus Dr. Tim Lobstein, policy director van de World Obesity Federation. "We wisten al dat er veel interventies ingezet worden voor kinderen op scholen en gezondheidscentra, maar juist op volwassen leeftijd is het risico op overgewicht het grootst." Jessica Gubbels van de Universiteit Maastricht: "Onze researchteams hebben ruim 500 gezondheidsprofessionals, vrijwilligersorganisaties, liefdadigheidsinstellingen en overheden benaderd in onze jacht op informatie. Veel projecten hebben beperkte middelen en kunnen zelf geen publiciteit betalen. Het doet ons deugd dat we zoveel initiatieven gevonden hebben en dat wij ze de aandacht kunnen geven die ze verdienen." "We hebben ruim een jaar besteed aan het verzamelen van deze informatie. Het is mooi dat we nu in staat zijn om deze informatie te presenteren in de vorm van een interactieve atlas", aldus de coördinator van het dataverzamelingsteam professor Oddrun Samdal (Universiteit van Bergen). "Er bestaan nog geen centraal geregistreerde databases van dit soort initiatieven, die meestal worden georganiseerd door lokale overheden of liefdadigheidsinstellingen. De Atlas is een waardevolle informatiebron waarmee we nog jaren vooruit kunnen." Jeroen Lakerveld, coördinator van het SPOTLIGHT project: "De nieuwe Atlas is een van de paradepaardjes van het SPOTLIGHT project. Veel studies kijken naar gecontroleerde interventies in wetenschappelijke projecten, en dit is de eerste poging om een overzicht te geven van gegevens 'van de straat', waarmee we inzicht krijgen in de interventies die gericht zijn op individuen in hun eigen context.
Het VU mc wil werknemers stimuleren om met de fiets naar het werk te komen. Hoogleraar W. van Mechelen sociale geneeskunde biedt daarom wat tips. Breng je kinderen niet met de auto naar school. Dat is beter voor het milieu en lichaamsbeweging is erg belangrijk voor kinderen. Regen is geen excuus. Het lijkt misschien alsof het veel regent in Nederland, maar uiteindelijk regent het slechts acht procent van de tijd. Fietsen is goed tegen het oprukkende overgewicht. Vooral lichamelijke inactiviteit is een grote boosdoener. Zeker op de racefiets is een helm dragen erg verstandig. De kans op hoofdletsel ligt bij fietsen zonder helm toch twee keer zo hoog als met helm. Fiets tenslotte niet met een koptelefoon en laat de telefoon uit. Ook bij een oortelefoon is de kans op ongevallen groter.
Sam Oti: ‘Double burden of disease in the slums of Kenya’. Een gezondheidssysteem dat bij patiënten kijkt naar zowel besmettelijke als niet- besmettelijke ziekten is een grote stap voorwaarts, ook in lagelonenlanden. Dit stelt Oti in zijn proefschrift over de dubbele ziektelast in de sloppenwijken in Kenia. Met die dubbele last wordt bedoeld dat veel patiënten die een besmettelijke ziekte hebben opgelopen, zoals hiv, tegelijkertijd last hebben van een niet-besmettelijke ziekte, zoals hoge bloeddruk, suikerziekte of overgewicht. Dit komt veel voor in achterstandswijken. Uit zijn onderzoek in Kenia blijkt dat de sterfte door een belangrijke besmettelijke ziekte in Afrika ten zuiden van de Sahara, hiv, afneemt in de sloppenwijken in Nairobi. Hij schrijft dat toe aan de betere beschikbaarheid van antivirale middelen. Maar nog steeds neemt hiv de meeste premature sterfte voor zijn rekening. Tegelijkertijd is er weinig bewustzijn over en behandeling van de niet-besmettelijke ziekten. Hij bepleit dat er standaard aandacht komt voor deze ziektes bij patiënten die zich melden met bijvoorbeeld een infectie met hiv. Hij stelt dat zelfs in landen met weinig voorzieningen deze twee-vliegen-in-één-klap strategie tegen acceptabele kosten kan worden ingevoerd.
Al op betrekkelijk jonge leeftijd is te zien of iemand met knieklachten een verhoogde kans heeft om later knieartrose te ontwikkelen. Onder meer mensen met een meniscusletsel of een gescheurde kruisband lopen risico, blijkt uit promotie-onderzoek van Kasper Huétink (Orthopaedie en Radiologie). Hij verwacht dat deze patiëntengroep zou kunnen profiteren van specifieke trainingstherapie. Meniscusletsel of een gescheurde kruisband geven een verhoogd risico op knieartroseRond 1997 deden drie medische centra, waaronder het LUMC, onderzoek aan mensen met knieklachten. De vraag was of een kijkoperatie aanvullende informatie geeft als er een MRI-scan is gemaakt; MRI was in die tijd een nieuwe beeldvormingstechniek en men wist nog niet of een arts er genoeg aan had om een diagnose te stellen. Van de deelnemende mensen werd een groot aantal gegevens vastgelegd. Tien jaar later wilde Kasper Huétink weten wie van de mensen van toen knieartrose had ontwikkeld en hoe dat samenhing met hun vroegere medische gegevens, oftewel: wat zijn risicofactoren? Huétink is thans deeltijdonderzoeker bij de afdeling Orthopaedie van het LUMC en daarnaast arts in het Spine & Joint Centre in Rotterdam. Artrose kan ontstaan op de overgang tussen twee botten in een gewricht, zoals de knie. Huétink: “Het kraakbeen dat de botuiteinden bekleedt is dan deels verdwenen en er is botwoekering.” Uit de patiënten van weleer (indertijd gemiddeld 32 jaar) selecteerde hij de mensen die toen minimaal een maand pijnlijke of stijve knieën hadden, maar geen acute symptomen zoals een knie die op slot zat. “Op röntgenfoto’s en MRI was toen geen artrose te zien”, zegt hij. Uit metingen tien jaar later blijkt dat veel van deze mensen (nu gemiddeld 42 jaar oud) op de MRI regelmatig artrotische afwijkingen hebben en dat hun knieën gemiddeld wat minder goed functioneren dan die van leeftijdgenoten. Maar er is geen directe relatie tussen het MRI-beeld en de klachten: zo zijn er mensen met veel kraakbeenverlies die toch geen pijn hebben en geen moeite met bewegen. Veel mensen uit de groep hadden indertijd een scheur in een meniscus en waren daaraan geopereerd. “Bij een scheur hangt er een flapje los dat ergens tussen kan raken en problemen kan veroorzaken. Daarom haalt de arts het vaak weg. De resultaten uit ons onderzoek laten zien dat zo’n operatie het ontstaan van artrose op langere termijn niet voorkomt én dat de knie in het dagelijks leven niet veel beter functioneert; alleen op sportniveau laten sommige tests iets betere uitkomsten zien. De vraag is dus of zo’n meniscusoperatie altijd zinvol is. Er lopen momenteel grote klinische trials om dat te onderzoeken.” Een gescheurde kruisband en een gescheurde meniscus op jonge leeftijd blijken de kans op knieartrose later te verhogen. “Waarschijnlijk beschadigt het kraakbeen doordat mensen met zo’n letsel de knie anders gaan belasten”, zegt Huétink. “Ook jonge mensen die zwaar zijn lopen een verhoogd risico. Daarbij zal met name de grote belasting een rol spelen, maar mogelijk ook de afwijkende stofwisseling die met overgewicht gepaard gaat.” Daarnaast doet de erfelijke aanleg ertoe. “Het kraakbeen wordt gedurende het leven onderhouden, zodat het gezond blijft. Maar er zijn bepaalde genetische variaties bekend waarmee dat onderhoud minder goed lukt, en in combinatie met knieletsel vergroot dat de kans dat er kraakbeen verdwijnt.” Deze risicofactoren waren bekend, maar nieuw is dat ze op jonge leeftijd al aantoonbaar zijn. Huétink raadt dan ook aan om jonge mensen met langdurige knieklachten op deze risicofactoren te beoordelen. Als ze een verhoogd risico lopen, dan kunnen bijvoorbeeld intensieve fysiotherapeutische trainingsprogramma’s helpen voorkómen dat artroseklachten het dagelijks functioneren ernstig gaan belemmeren, verwacht hij: “Goed bewegen zet zoden aan de dijk.”
VUmc doet onderzoek naar de beste kunstvoeding voor baby’s. Moedermelk is natuurlijk het beste voor de baby. Maar soms kunnen of willen moeder geen borstvoeding geven en dan moeten de baby’s worden gevoed met kunstvoeding. "Voor deze baby’s gaan we op zoek naar de beste oplossing." zegt VUmc-onderzoekster Stefanie Kouwenhoven. Om die reden is VUmc het ProtEUS-onderzoek gestart naar een nieuw type kunstvoeding. Er zullen altijd baby’s blijven die om uiteenlopende redenen niet met moedermelk worden grootgebracht. Zo kan het voorkomen dat er geen borstvoeding gegeven mag worden door medicijngebruik of dat het om andere redenen gewoon niet kan, of niet lukt. Uiteraard zijn er ook ouders die hun baby liever kunstvoeding geven dan moedermelk. “Die kinderen hebben recht op de beste kunstvoeding die er is. Het liefst een kunstvoeding die zo veel mogelijk op moedermelk lijkt”, zegt Stefanie Kouwenhoven. Uit eerder onderzoek is gebleken dat baby’s die zijn grootgebracht met kunstvoeding te hard groeien. Ook hebben ze op late leeftijd vaker overgewicht in vergelijking met ‘moedermelk-baby’s’. De Nederlandse kunstvoeding werkt optimaal maar wellicht zijn er nog verbeteringen mogelijk. “Uit eerder onderzoek bleek dat de huidige kunstvoedingen te veel eiwitten bevatten waardoor kinderen mogelijk te hard groeien”, vertelt Kouwenhoven. “Wij hebben nu een voeding ontwikkeld waarbij de hoeveelheid eiwitten zo veel mogelijk gelijk is aan die van moedermelk.” Het onderzoek staat open voor bijna alle gezonde baby’s. Voor dit onderzoek worden twee groepen vergeleken. De ene groep bestaat uit ouders die hun kinderen een halfjaar lang ‘gewone’ kunstvoeding geven. Een tweede groep ouders geeft hun baby’s de nieuwe kunstvoeding. Deelnemende ouders komen door loting in een van de groepen terecht. Kouwenhoven: “In het halfjaar dat de baby de voeding krijgt komen de ouders drie keer met hun kind naar VUmc. Telkens wordt hun groei uitvoering gecontroleerd.” Aanmelden kan tot de babyleeftijd van 4 weken. Meer weten over het onderzoek en deelnemen hieraan? Kijk op www.proteusonderzoek.nl . Het onderzoek wordt financieel gesteund door de Europese Unie. bron: Origineel
Mensen die in wijken wonen waar veel mensen een laag inkomen hebben, lopen meer kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten én nemen minder vaak deel aan preventieactiviteiten. Om hen beter bewust te maken van risicofactoren zoals overgewicht en te weinig bewegen, kan een persoonsgerichte screeningsmethode uitkomst bieden. Dat is nader onderzocht door huisarts A. Tiessen in haar promotieonderzoek aan de RUG. Zij onderzocht 278 inwoners van Oude Pekela. Een persoonlijke aanpak zorgt voor een aanzienlijk hogere opkomst, zegt Tiessen. Verder blijkt uit haar onderzoek dat de inzet van een praktijkondersteuner bij een huisartsenpraktijk kan bijdragen aan het voorkomen van hart- en vaatziekten bij mensen die een verhoogd risico daarop lopen.
Steeds meer onderzoek lijkt uit te wijzen dat een zittend bestaan aanzienlijk meer gezondheidsrisico’s oplevert dan een lichamelijk actief leven. Volgens weekblad Intermediair hebben mensen die zittend werk doen meer last van ontstekingen, stress, overgewicht, een hoge bloeddruk en hoog cholesterolgehalte. Volgens hoogleraar bewegingswetenschappen T. Hortobagyi van de RUG loopt de kans op vroegtijdig overlijden op met 5 procent voor elk uur dat je langer dan zeven uur zit. De Britse hoogleraar J. Morris stelde vast dat treinmachinisten, die niet veel van hun plaats kunnen tijdens een treinrit, twee keer zo veel kans lopen op een hartaanval als conducteurs, die veel moeten lopen in de trein. Beweegmomenten, zoals een lunchwandeling, zijn erg belangrijk.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Saxenda (liraglutide) is een GLP-1 analoog bestemd als aanvulling op een verminderd calorie bevattend dieet en toegenomen lichamelijke activiteit voor patiënten met een Body Mass Index (BMI) van 30 kg/m² of meer (obesitas) of 27 kg/m² of meer (overgewicht) bij ten minste één gewicht gerelateerde aandoening zoals dysglycemie (pre-diabetes en type 2 diabetes mellitus), hypertensie, dyslipidemie, of obstructieve slaap apneu.
- Orbactiv (oritavancine) is een nieuw semi-synthetisch, lipoglycopeptide antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Sivextro (redizolide) is een oxazolidinone antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Dutrebis (lamivudine / raltegravir) is een nieuwe combinatie van twee bekende middelen bestemd voor de behandeling van HIV-1 infectie bij volwassenen, adolescenten en pediatrische patiënten vanaf de leeftijd van 6 jaar en met een gewicht van ten minste 30 kg.
- Ikervis (ciclosporine) is bestemd voor de behandeling van ernstige keratitis bij patiënten met het “droge ogen syndroom” dat niet verbeterd is met de standaardbehandeling.
- Kengrexal (cangrelor) is een intraveneuze P2Y12 trombocytenremmer bestemd voor de secundaire preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen bij patiënten met coronaire hartziekte die percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan en die nog geen orale P2Y12 remmer voorafgaand aan de procedure hebben gekregen en bij wie orale behandeling met dit middel niet uitvoerbaar of niet wenselijk is.
- Raplixa (humaan fibrogeen / humaan trombine) is bestemd voor de aanvullende lokale behandeling waar standaard chirurgische technieken onvoldoende zijn, ter verbetering van de hemostase.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Abraxane (paclitaxel) is, in combinatie met carboplatine, bestemd voor de eerstelijns behandeling van niet-kleincellig longkanker (NKCLK) bij patiënten die niet in aanmerking komen voor curatieve chirurgische behandeling en/of bestraling.
- Aloxi (palonosetron) is nu ook bestemd voor kinderen van 1 maand en ouder voor de preventie van acute misselijkheid en braken geassocieerd met hoog-emetogene chemotherapie (HEC) en matig-emetogene chemotherapie (MEC).
- Eylea (aflibercept) is bestemd voor visusstoornis t.g.v. macula oedeem door “Branch Retinal Vein Occlusion (BRVO)”.
- Jakavi (ruxolitinib) is bestemd voor de behandeling van patiënten met polycythemia vera (PV), die resistent zijn voor hydroxyurea of dit niet verdragen.
- Prevenar 13 (pneumokokkenpolysaccharidenconjugaatvaccin) is bestemd voor preventie van community acquired pneumonia (CAP) bij volwassenen ouder dan 18 jaar.
Herbeoordeling GVK Biosciences
De CHMP kwam tot de aanbeveling de handelsvergunning van een aantal geneesmiddelen te schorsen. De onderzoeken met proefpersonen die de basis vormen voor toelating van deze geneesmiddelen, zijn niet goed uitgevoerd door het bedrijf GVK Biosciences. In Europees verband is nu geconcludeerd dat voor deze geneesmiddelen geen andere onderzoeken beschikbaar zijn.
Vandaag start de werving van 250 Nederlandse deelnemers voor een onderzoek waarin verschillende veranderingen en aanpassingen in voeding, leefstijl en gedrag onderzocht worden. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat stemmingsproblemen vaak samen gaan met overgewicht. Onderzoek laat zien dat voeding een belangrijke manier kan zijn om stemming en gezondheid te verbeteren , maar tot nu toe weten we nog niet welke onderdelen van voeding en gedrag het meest belangrijk zijn. Met het MooDFOOD onderzoek proberen we hier antwoorden op te vinden. Het MooDFOOD onderzoek is een samenwerking tussen Groot-Brittannië, Duitsland, Nederland en Spanje en wordt gefinancierd door de Europese Commissie. Het onderzoek bestudeert onder meer of leefstijlcoaching of het slikken van voedingssupplementen bijdragen aan een verbeterde stemming en welbevinden. De voedingssupplementen bestaan uit multivitamine en visolie, door loting wordt bepaald of deelnemers voedingssupplementen of placebotabletten gaan slikken. De helft van de deelnemers ontvangt, naast het slikken van de voedingssupplementen of placebotabletten, leefstijlcoaching. Hierbij ontwikkelt de deelnemer samen met een therapeut betere manieren om stemming en voeding te controleren en beïnvloeden, en om gezondheid en welbevinden te bevorderen. Het doel is om effectiever met stemming en voedsel om te gaan. In totaal zijn er 21 sessies gedurende 12 maanden. De sessies zullen worden gegeven door een psycholoog die een speciale training heeft gehad en de inhoud wordt persoonlijk op u afgestemd.
'Het alzheimeronderzoek raakt in een stroomversnelling', betoogt een optimistische prof.dr. Wiesje van der Flier tijdens haar oratie bij VUmc op 23 september 2015. Ze waarschuwt tegen polarisering in de media tussen wetenschappers die zich richten op geneesmiddelenonderzoek en hen die de oplossing van alzheimer vooral zoeken in leefstijladviezen. Voor de toekomst gelooft zij in een behandeling bestaande uit een combinatie van medicijnen, aangevuld met persoonlijk advies over een aangepaste leefstijl. Van der Flier, hoofd onderzoek van het VUmc Alzheimercentrum, spreekt in haar oratie over het 'alzheimermysterie'. Samen met neuroloog Philip Scheltens schreef zij ook het zojuist verschenen boek met deze titel. 'Het mysterie is dat we van zo'n grote ziekte nog maar weinig weten. Er is geen geneesmiddel en we weten niet hoe de ziekte ontstaat', aldus Van der Flier, 'Maar deeloplossingen op de grote vragen komen in zicht en het alzheimeronderzoek zit in een stroomversnelling.' Zo staat wetenschappelijk onderzoek naar alzheimer en andere vormen van dementie tegenwoordig hoger op de agenda en er komt meer geld voor beschikbaar. Bovendien is er sprake van een positieve ontwikkeling in onderzoeksmethoden en -technieken, met name de mogelijkheid om gedurende het leven de hersenen te bestuderen. Onderzoeken naar factoren zoals antistoffen die het alzheimereiwit verminderen, en vasculaire risicofactoren in leefstijl (tegengaan van hoge bloeddruk, overgewicht en diabetes, alsook een actieve leefstijl en gezond dieet) versterken elkaar. Verder zijn er signalen zichtbaar dat wetenschappelijk onderzoek werkelijk kan leiden tot preventie en behandeling van alzheimer. Van der Flier pleit tot slot voor een verdiepingsslag in de diagnostiek. 'Ultraprecieze diagnostiek wordt bepalend voor de behandeling. Een behandeling bestaat in de toekomst vermoedelijk uit een combinatie van verschillende op het individu afgestemde medicijnen. Daarbij zet het ene medicijn bijvoorbeeld in op het afbreken van het alzheimereiwit, terwijl het andere inzet op het versterken van de verbindingen tussen de hersencellen, aangevuld met persoonlijk advies over een aangepaste leefstijl', aldus Wiesje van der Flier. Alzheimer is de duurste aandoening in Nederland. Het staat voor 4 miljard euro op de begroting van het ministerie van VWS en is bovendien de meest voorkomende doodsoorzaak in Nederland geworden.
Zicht op eigen gezondheidsrisico’s en persoonlijk advies verbetert leefstijl. Werknemers gaan meer bewegen, gezonder eten en zijn minder vaak ziek wanneer zij zich bewust zijn van hun individuele gezondheidsrisico’s en online advies op maat krijgen. Bij bedrijven die e-health in deze vorm aanbieden op de werkvloer gaat zes van de tien werknemers aan de slag met zijn of haar gezondheid en kan het verzuim dalen met 20 procent. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, waarop Maurice Niessen op 6 november promoveert. De Nederlandse bevolking wordt gemiddeld ouder, maar het aantal gezonde levensjaren neemt af door toenemend overgewicht, te weinig beweging en psychische belasting. Dit leidt tot een toename van chronische ziektes met grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties tot gevolg. Hoe voorkom je chronische ziekten en hoe bereik je dat mensen gezond leven? “Het startpunt van persoonlijke preventie is mensen bewust te maken van hun individuele gezondheidsrisico’s. Die bewustwording is nodig om vervolgens gedragsverandering te stimuleren”, zegt Maurice Niessen, onderzoeker op de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC. Met die kennis onderzocht hij de effectiviteit van een online gezondheidsprogramma op de werkvloer. Daaruit blijkt dat zes van de tien werknemers aan de slag gaat met het ontvangen gezondheidsadvies en dat het verzuimpercentage binnen twee jaar kan dalen met 20 procent. De kracht van het online gezondheidsprogramma is volgens Niessen het in kaart brengen van de individuele gezondheidsrisico’s op basis van iemands leefstijl in combinatie met de persoonlijke en familiaire ziektegeschiedenis en biomedische metingen zoals bloeddrukmetingen en cholesterolwaarden. Niessen: “Iemand die rookt weet meestal wel dat dit slecht is voor zijn of haar gezondheid, maar neemt lang niet altijd actie om hiermee te stoppen. Risico op hart- en vaatziekten wordt naast roken echter ook bepaald door onder andere cholesterol en bloeddruk. Uit mijn onderzoek blijkt dat een werknemer die inzicht krijgt in het samenspel van alle onderliggende risicofactoren van zijn of haar verhoogde hart- en vaatziekterisico, eerder geneigd is te werken aan een betere gezondheid. Daarnaast kunnen deelnemers in een aangepaste versie van het programma veel gegevens zelf invullen. Daarbij ontdekte ik dat het mogelijk is om het risico op hart- en vaatziekten in eerste instantie zonder tussenkomst van een arts te bepalen. En dat de meeste deelnemers met één bloeddrukmeting eenvoudig zelf thuis kunnen vaststellen of ze last hebben van een verhoogde bloeddruk. Dit maakt dat de kosten van een gezondheidsprogramma en eventuele onderzoekskosten laag zijn, waardoor werkgevers de investering met de verzuimreductie kunnen terugverdienen.” Op basis van de ingevulde gegevens berekent het programma een persoonlijk risicoprofiel. Vervolgens ontvangt de werknemer een gepersonaliseerd advies op de gebieden waar een verhoogd risico aanwezig is en verwijzing naar online zelfhulpmodules en partijen die kunnen helpen bij het omlaag brengen van het risico. “Een maand na deelname is 38 procent van de deelnemers meer gaan bewegen, 44 procent gezonder gaan eten, drinkt 10 procent minder alcohol en is 14 procent gestopt met roken. Bedrijven kunnen hiermee niet alleen de verzuimkosten terugdringen, zij krijgen ook gezondere werknemers en bewijzen de maatschappij een belangrijke dienst”, aldus de onderzoeker. Aan het onderzoek naar het verbeteren van de leefstijl deden 638 werknemers mee. Voor het berekenen van het verschil in verzuim tussen deelnemers en niet deelnemers aan het online gezondheidsonderzoek bestudeerde de promovendus de gegevens van meer dan 20.000 werknemers van een grote organisatie in Nederland. Het online gezondheidsprogramma is ontwikkeld door kennisinstituut NIPED.
Hoewel we steeds ouder worden zien we bij kinderen op steeds jongere leeftijd juist meer ouderdomskwalen optreden zoals overgewicht, diabetes type 2, osteoporose en artrose. Aldus Mai Chin A Paw, die op dinsdag 3 juni 2014 haar oratie "Topsport of kinderspel" uitspreekt. Zij is benoemd tot University Research Chair, hoogleraar sociale geneeskunde in het bijzonder de epidemiologie van jeugd en gezondheid bij de afdeling sociale geneeskunde, VU medisch centrum. Velen proberen het verouderingsproces bij volwassenen te vertragen. Mai Chin A Paw richt zich juist op het verjongen van de jeugd. "Steeds meer jonge kinderen vertonen ouderdomskwalen zoals obesitas, hypertensie, diabetes type 2, osteoporose en artrose," waarschuwt Chin A Paw. De oorzaak is de ongezonde leefstijl waartoe de huidige maatschappij kinderen dwingt. Kinderen bewegen veel te weinig en zitten te veel. "Het is in onze samenleving bijna topsport om er een gezonde leefstijl op na te houden. Kinderen worden van jongs af aan "zoet gehouden" in wipstoeltjes, achter tablets, computers en TV waarbij ze tevens worden blootgesteld aan reclames voor tal van ongezonde voedingsmiddelen." Chin A Paw meldt dat regelmatig en veelzijdig bewegen een gratis medicijn is voor alle bovengenoemde aandoeningen. Voldoende bewegen is echter niet alles. Chin A Paw en haar collega's hebben aangetoond dat kinderen met overmatig beeldschermgebruik een slechtere fitheid hebben. Dat geldt ook voor kinderen die daarnaast voldoende bewegen. Fitheid is één van de sterkste voorspellers van chronische ziekten waaronder hart- en vaatziekten en type 2 diabetes. Daarom pleit Chin A Paw ervoor om naast ouders zowel kinderopvang als het basis- en voortgezet onderwijs verantwoordelijk te maken voor een adequate motorische ontwikkeling van een kind. De motorische ontwikkeling heeft geen prioriteit in het huidige onderwijs, terwijl fittere kinderen ook betere schoolprestaties laten zien. Daarnaast wil Chin A Paw kinderen opleiden tot onderzoeker. Door intensief met de kinderen samen te werken hoopt zij niet alleen de schoolomgeving beweegvriendelijker te maken maar tevens kinderen de vaardigheden aan te leren waarmee een gezonde leefstijl kinderspel wordt. "Daarmee voorkomen we een hoop problemen op latere leeftijd want gezond verouderen begint al tijdens de zwangerschap. Daarnaast gaan met deze ingrepen de kosten van de gezondheidszorg omlaag."
Na een longembolie, de tijdelijke afsluiting van een longslagader waardoor de longen geen of niet genoeg zuurstof krijgen, ervaart zestig procent blijvende gezondheidsklachten. Dat concludeert Anja Mäkelburg op basis van onderzoek naar de langetermijngevolgen van een longembolie. Veneuze trombo-embolie, de afsluiting van belangrijke aders door bloedproppen, komt vaak voor in de Westerse wereld. Onderzoekers weten nog niet goed waarom de een meer risico loopt dan de ander, al zijn er wel degelijk erfelijke factoren in het spel, zoals Factor V Leiden. De overlevingskansen na een longembolie zijn tegenwoordig groot: meer dan 95% van de patiënten overleeft een longembolie. Daarom is het belangrijk om te weten hoe deze patiënten na de embolie het beste begeleid en behandeld kunnen worden. Om te kunnen voorspellen welke patiënten blijvende symptomen zullen ontwikkelen, onderzocht Mäkelburg in een groep van 110 patiënten wie van hen blijvende gezondheidsklachten hadden gekregen. Patiënten met klachten (vermoeidheid en conditieverlies) waren vaker vrouw en hadden niet alleen een hogere BMI-waarde, maar ook een grotere gewichtstoename na de longembolie dan patiënten zonder klachten. De promovenda concludeert daarom dat het belangrijk is om patiënten te informeren over de relatie tussen blijvende klachten en het risico van een grotere gewichtstoename na een acute longembolie. Vooral bij patiënten met ernstig overgewicht is het volgens haar belangrijk om in de toekomst te evalueren of afvallen, of in ieder geval niet verder aankomen, helpt om de ontwikkeling van blijvende problemen te voorkomen. Anja Mäkelburg (1973) studeerde Geneeskunde aan de Freie Universität van Berlijn. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Hematologie, sectie Hemostase en Trombose, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd met een AGIKO-constructie. Mäkelburg werkt als internist-hematoloog in het UMCG.
Rachel Blom: ‘Clinical challenges in esophageal cancer treatment’. Slokdarmkanker komt steeds vaker voor. Door betere diagnostiek en behandeling verbeterde de vijfjaarsoverleving. Blom onderzocht diagnostiek en de uitkomst van de operatie. De invoering van een PET-CT-scan na de gecombineerde preoperatieve chemo- en radiotherapie voorkomt dat patiënten worden geopereerd die tijdens de therapie uitzaaiingen hebben ontwikkeld. Ze constateert verder dat er geen verschil in uitkomst is tussen jonge of oude patiënten en tussen patiënten met een normaal gewicht of overgewicht. De prognose van degenen bij wie slokdarmkanker terugkeert, blijkt de laatste achttien jaar niet verbeterd.
Mensen die in een gebied met een lage sociaaleconomische status wonen, hebben meer kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten én nemen minder vaak deel aan preventieactiviteiten. Om hen beter bewust te maken van risicofactoren zoals overgewicht en te weinig bewegen, kan een persoonsgerichte screeningsmethode uitkomst bieden. Dat is nader onderzocht door huisarts Ans Tiessen in haar promotieonderzoek. Tiessen voerde haar onderzoek uit onder 278 inwoners van Oude Pekela. Ze concludeert dat een persoonsgerichte aanpak hier een beduidend hogere opkomst en opbrengst had dan het landelijke preventieprogramma “PreventieConsult” van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Deze persoonsgerichte aanpak kan daarom een goede aanvulling op dit programma zijn. Ook ging Tiessen na of praktijkondersteuners kunnen helpen bij het behandelen van mensen met een hoger risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Dat bleek na één jaar duidelijk het geval te zijn, al was er geen extra effect waarneembaar op het totale risico wanneer mensen zelf thuis ook metingen deden van bloeddruk, gewicht en hun ingezette lichaamsbeweging. De kosten van risicobehandeling bleken relatief laag te zijn. Deze kosten werden voornamelijk veroorzaakt door werkverzuim en slechts in beperkte mate door aanpassingen in medicatie. Deze onderzoekresultaten kunnen beleidsmakers helpen om te beslissen welk preventiebeleid huisartsenpraktijken het beste kunnen voeren om hart- en vaatziekten en hoge kosten voor behandeling te voorkomen. Ans Tiessen (Heerenveen, 1979) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Haar onderzoek werd onder andere gefinancierd door stichting Fonds De Gavere. Tiessen verrichtte haar promotieonderzoek naast haar baan als huisarts in huisartsenpraktijk Sönmez in Assen.
Hartpatiënten die depressieve klachten hebben, lopen een groter risico om opnieuw een hartaanval te krijgen of zelfs te overlijden aan hartproblemen dan patiënten die niet depressief zijn. Maar welke onderliggende mechanismen hieraan ten grondslag liggen is nog niet duidelijk. Onderzoekers van Tilburg University en University of California San Francisco hebben mogelijke aanwijzingen hiertoe gevonden en gepubliceerd in The American Journal of Psychiatry (juli 2011). De onderzoekers hebben gedurende zes jaar 667 hartpatiënten gevolgd en jaarlijks gevraagd in welke mate zij depressieve gevoelens ervaren. De hartpatiënten werd ook gevraagd bloed af te staan tijdens het eerste en laatste interview, om zo de concentratie van verschillende communicatiestoffen van het afweersysteem te bepalen. Deze afweerstoffen zijn vooral actief wanneer er ergens in het lichaam sprake is van een ontsteking. Daarnaast zijn deze afweerstoffen ook betrokken bij het ontstaan van aderverkalking, een belangrijke voorloper van hart- en vaatziekten. Uit de resultaten kwam naar voren dat hartpatiënten die herhaaldelijk depressieve gevoelen rapporteerden hogere concentraties afweerstoffen in hun bloed hadden, en dus meer ontsteking of aderverkalking, dan hartpatiënten die geen of eenmalig depressieve gevoelens rapporteerden. Echter, omdat uit eerder onderzoek al was gebleken dat roken, weinig fysieke activiteit en overgewicht geassocieerd zijn met zowel depressieve klachten als afweerstoffen, hebben de onderzoekers vervolgens ook de invloed van deze factoren onderzocht. Ze bleken de relatie tussen herhaalde depressie en ontsteking inderdaad volledig te verklaren. Mogelijk verklaart de combinatie van herhaalde depressieve gevoelens, een ongezonde leefstijl en hogere ontstekingniveaus dus waarom deze hartpatiënten een groter risico lopen opnieuw een hartaanval te krijgen of te overlijden aan hartproblemen, in vergelijking tot niet-depressieve hartpatiënten. Dat biedt nieuwe aanknopingspunten voor de behandeling van depressieve hartpatiënten.
Vrouwen die zwanger willen raken doen er goed aan om dagelijks te flossen. Dat zeggen onderzoekers van de University of Western Australia. Zij hebben onderzoek gedaan onder 3.416 vrouwen en maakten de resultaten daarvan onlangs bekend tijdens een Europese conferentie rond vruchtbaarheid. Vrouwen met ontstoken tandvlees, ofwel parodontitis, hebben doen er gemiddeld ruim zeven maanden over om zwanger te raken, zeggen de onderzoekers. Dat is twee maanden langer dan vrouwen met gezond tandvlees. De Britse National Health Service tekent hierbij wel aan dat er nog geen onafhankelijk tegenonderzoek heeft plaatsgevonden. Andere factoren, zoals roken, eventueel overgewicht en leeftijd spelen ook een rol.
e Overgewicht, diabetes, and hart- en vaatziekten is een groot – en nog steeds groeiend- probleem. In West-Europa is meer dan 50% van de volwassen bevolking te zwaar en ongeveer 15 miljoen mensen sterven jaarlijks aan hart- en vaatziekten. De oorzaak is vaak te vinden in een verstoring van het vetzuurmetabolisme, resulterend in opstapeling van vetten in verschillende weefsels zoals de lever, spier en hartspier. Wetenschappers uit o.a. Maastricht hebben nu aangetoond dat de vetzuren in deze vetdruppels essentieel zijn voor het voorkomen van hartproblemen. De bevindingen zijn deze week gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Nature Medicine. Vet is een belangrijke energiebuffer voor het lichaam en vetzuren die in het vet zitten zijn belangrijke signaleringsmoleculen die zorgen dat de informatie die in ons DNA is vastgelegd kan worden omgezet in fu! nctionele eiwitten (gentranscriptie). Het merendeel van het vet in het lichaam is opgeslagen in vetweefsel, echter een klein deel wordt ook opgeslagen in de organen, zoals de lever, het hart en de skeletspier. Het vet wordt hier opgeslagen in kleine vetdruppeltjes. Enzymen die vetten kunnen afbreken –lipases zoals Adipose Triglyceride Lipase (ATGL)– zorgen ervoor dat de vetzuren uit dit ‘orgaanvet’ gebruikt worden als energiebron. Wetenschappers van de Universiteit van Graz, in samenwerking met o.a. NUTRIM*, tonen nu aan dat ATGL vetzuren uit vetdruppels vrijmaakt ten behoeve van energieleverantie, maar ook ten behoeve van de regulatie van het afschrijven van genen en daarmee de regulatie van het energiemetabolisme in het hart. De onderzoekers tonen aan dat muizen zonder ATGL onvoldoende vetzuren kunnen produceren die als signaalmolecuul dienen ter regulatie van de cellulaire verbranding. In het hart neemt hierdoor de functie van de mitochondria (de e! nergiefabriekjes van de cel) af met lethaal hartfalen tot gevolg. Het behandelen van muizen zonder ATGL met een medicijn dat de signaleringsfunctie van vetzuren kan overnemen, leidde ertoe dat de mitochondriele functie verbeterde en de muizen geen hartproblemen ontwikkelden. Bij de mens komt een gebrek aan ATGL voor bij patiënten die leiden aan ‘Neutral lipid storage disease with myopathy (NLSDM)’, en ook deze patiënten worden gekenmerkt door hartproblemen. “Op dit moment zijn we dan ook een studie gestart waarbij we onderzoeken of ook deze patiënten gebaat zijn bij behandeling met dit medicijn, en we verwachten eind dit jaar de eerste resultaten”, aldus NUTRIM onderzoekers Tineke van de Weijer, Matthijs Hesselink en Patrick Schrauwen.
Selectieve preventie houdt in dat groepen mensen met een verhoogd risico op een chronische ziekte, zoals hart- en vaatziekten, diabetes, kanker, luchtwegaandoeningen, depressie en aandoeningen van het bewegingsapparaat, preventieve interventies krijgen aangeboden. Risicogroepen zijn te definiëren op basis van factoren die het risico op meerdere van deze ziektes verhogen. Deze gemeenschappelijke factoren zijn: hoge leeftijd, vrouw-zijn, niet-westerse afkomst, laagopgeleid, aanwezige familiegeschiedenis, overgewicht, roken, ongezond voedingspatroon (inclusief alcoholgebruik), lichamelijke inactiviteit, eenzaamheid, slechte fysieke inrichting van buurt/wijk, lage sociale cohesie, alleen gaan wonen en verlies/overlijden van partner. Het lijkt veelbelovend om groepen mensen die meer dan een van deze risicofactoren hebben selectieve preventieve interventies aan te bieden. Dergelijke maatregelen, gericht op het individu en de omgeving, verbeteren de gezondheid van een specifieke risicogroep en verminderen de kans op diverse chronische ziekten. Veel van deze chronische ziekten ontstaan pas op oudere leeftijd. Om ze te voorkomen, is het verstandig vroeger in de levensloop in te grijpen. De meest geschikte levensfase verschilt echter per risicofactor. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar selectieve preventie dat in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt ook dat van dit type maatregelen tot nu toe in beperkte mate is onderzocht of ze effectief zijn. Elf interventies bleken (kosten-)effectief op de korte termijn. Onderzoek naar het aantal mensen dat aan deze maatregelen meedoet en naar langetermijneffecten, zou meer kunnen zeggen over de effecten op de volksgezondheid.
Hartpatiënten met depressieve klachten lopen meer risico op een nieuwe hartaanval of zelfs overlijden dan patiënten die niet depressief zijn. Onderzoekers van de Universiteit van Tilburg en de University of California hebben zes jaar lang 667 hartpatiënten gevolgd en jaarlijks gevraagd in hoeverre zij depressieve gevoelens ervoeren. Ook werd hun bloed onderzocht op verschillende communicatiestoffen van het afweersysteem. Deze zijn actief bij een ontsteking en ook bij aderverkalking. Patiënten die depressieve gevoelens rapporteerden, vertoonden hogere concentraties van deze afweerstoffen. Dat betekent een grotere kans op nieuwe hartklachten. Bovendien gaat somberheid ook vaak gepaard met risicofactoren als roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging.
Acute stress, depressie en angst vergroten de kans op hart- en vaatziekten. Dat stelt hoogleraar Willem Kop op 10 juni in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. Kop bracht nieuwe biologische mechanismen in kaart die het verband kunnen verklaren tussen psychologische risicofactoren en hartaandoeningen. Ieder jaar worden er in Nederland meer dan 25.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen met een hartinfarct. Acute psychische stress gaat nogal eens aan infarcten vooraf, zoals extreme boosheid, stress en angst. Deze emoties verhogen de belasting van het hart door verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie. Onderzoek van Willem Kop heeft aangetoond dat deze acute emoties ook allerlei biologische processen beïnvloeden, waaronder de bloedstolling en ontstekingsreacties. Dit is een belangrijke bevinding, omdat deze biologische processen het beloop van hartziekte kunnen versnellen. Iemand in stabiele toestand kan toch ineens een hartinfarct krijgen als gevolg van bijvoorbeeld een tijdelijke vernauwing van een kransslagader, een bloedprop of het loslaten van een stukje kransslagaderplaque. Ook langdurige emotionele problemen kunnen het risico op een hartinfarct verhogen, bijvoorbeeld doordat de aderverkalking in de kransslagaders sneller toeneemt. In Nederland zijn de meest onderzochte chronische psychologische risicofactoren depressie, vitale uitputting, angst en persoonlijkheidskenmerken zoals Type D (de "binnenvetter ") en vijandigheid. Daarnaast zijn sociale factoren van belang, waaronder een laag inkomen, weinig opleiding, discriminatie en sociale isolatie. Kop heeft de biologische processen onderzocht die met deze chronische psychosociale risicofactoren samenhangen, zoals bloedstollingsfactoren, ontstekingsreacties en stresshormonen. Het doel van Kops onderzoek is voorbodes van hartfalen vroegtijdig te onderkennen. Het komt te vaak voor dat hartpatiënten tevoren bij de arts of specialist zijn geweest en dat er "niets gevonden " werd. Het moet mogelijk zijn om traditionele risicofactoren (hoge bloeddruk, suikerziekte, verhoogd cholesterol) en gedragsmatige factoren (roken, overgewicht en te weinig lichaamsbeweging) te combineren met nieuwe "biomarkers " en psychologische kenmerken om zo de pati?nten met het hoogste risico op te sporen. Verder is het van groot belang om meer wetenschappelijke kennis te krijgen over hoe lichaam en geest elkaar beïnvloeden. Prof. dr. Willem Johan Kop (1963, Zoetermeer) studeerde in 1988 in Utrecht af in de Psychologische Functieleer en de Klinische Psychologie. Hij promoveerde in 1994 te Maastricht op het proefschrift The predictive value of vital exhaustion in the clinical course after coronary angioplasty. Hij werkte van 1993 tot 2010 in de VS. De oratie vindt plaats in verband met zijn benoeming tot hoogleraar Medische Psychologie en Neuropsychologie aan Tilburg University. Zijn leerstoel Biobehavioral Processes in Health and Disease is ondergebracht bij het Center of Research on Psychology in Somatic diseases (CoRPS), verbonden aan de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences. Zijn onderzoek is gefinancierd door the National Institutes of Health en CoRPS. Hij is hoofdredacteur van het vaktijdschrift Psychosomatic Medicine.
Bij een minimaal invasieve heupoperatie plaatst de chirurg de kunstheup door een kleine snede in de huid en wordt schade aan de spieren en pezen rond het heupgewricht zoveel mogelijk voorkomen. Om de kunstheup zo precies mogelijk te plaatsen wordt hierbij gebruik gemaakt van computernavigatie. Bewegingswetenschapper Inge Reininga van het Universitair Medisch Centrum Groningen heeft aangetoond dat de plaatsing van kunstheupen net zo nauwkeurig plaatsvindt bij de computergenavigeerde minimaal invasieve heupoperatie als bij de gebruikelijke operatietechniek, terwijl de ligduur van patiënten korter is. Op 29 juni 2011 promoveert Reininga op de resultaten van haar onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Door de vergrijzing en het toenemend aantal mensen met overgewicht hebben steeds meer mensen last van gewrichtsslijtage van de heup en krijgen daarom steeds meer mensen een kunstheup. Deze operatie is belangrijk om deze mensen in beweging te houden en draagt daarmee bij aan het gezond en actief ouder worden. Minder belastende operaties kunnen een verbetering in de zorg opleveren. Reininga heeft de effectiviteit van de computer genavigeerde minimale invasieve heupoperatie vergeleken met die van de gebruikelijke operatietechniek. Een groep van 35 patiënten kreeg een nieuwe heup met de nieuwe operatiemethode. De uitkomsten werden vergeleken met die van 40 patiënten die met de gebruikelijke operatietechniek werden geopereerd. De gemiddelde ligduur in het ziekenhuis was korter na de computergenavigeerde minimaal invasieve operatiemethode (5,2 in plaats van 6,9 dagen), ondanks een iets langere operatieduur en meer bloedverlies. Door het gebruik van de minimaal invasieve operatiemethode met computernavigatie werden de kunstheupen net zo nauwkeurig geplaatst als bij de gebruikelijke operatietechniek. Er is echter geen bewijs gevonden voor een sneller herstel van de loopfunctie na deze operatiemethode. Om te onderzoeken of de patiënten met een kunstheup weer net zo goed kunnen lopen als mensen zonder heupslijtage, werd hun loopfunctie vergeleken met die van even oude gezonde proefpersonen. Hoewel de loopfunctie sterk verbeterde na de operatie bleven er, zes maanden na de operatie, kleine verschillen bestaan in bepaalde aspecten van het looppatroon van de patiënten en die van gezonde personen. Reininga adviseert de nieuwe techniek bij heupoperaties in te bedden in verkorte ziekenhuis-opnameprogramma "s in combinatie met gerichte postoperatieve fysiotherapie om een optimaal herstel na de operatie mogelijk te maken. Verder onderzoek is nodig naar de kosteneffectiviteit van de nieuwe operatiemethode in vergelijking met de gebruikelijke operatietechniek. Inge Reininga (Marrum, 1981) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij voerde haar promotieonderzoek uit bij de afdeling Orthopedie van het UMCG, in samenwerking met de afdelingen Gezondheidswetenschappen en het Centrum voor Bewegingswetenschappen, eveneens van het UMCG. Het project maakt deel van het onderzoeksprogramma van de Graduate School for Health Research SHARE van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw. De titel van het proefschrift van Inge Reininga is "Computer-navigated minimally invasive total hip arthroplasty. Effectiveness, clinical outcome and gait performance. " Promotoren: S.K. Bulstra, J.W. Groothoff, copromotoren: M. Stevens, W. Zijlstra.
Het totale aantal Nederlanders met type 2 diabetes lijkt nog niet te zijn gestegen. Eerder dachten wetenschappers dat met de toename van overgewicht ook het aantal gevallen van diabetes type 2 zou zijn toegenomen. Volgens onderzoekster E. van ’t Riet van het VU mc worden er meer gevallen gediagnosticeerd, terwijl het aantal mensen dat diabetes type 2 heeft maar dat niet weet afneemt. Het percentage mensen met diabetes type 2 is over de periode 1989 tot 2006 niet toegenomen. Er zijn wel meer mensen met diabetes type 2 bij de huisarts bekend. Mogelijk zijn die alerter geworden op signalen. Wel constateerde Van ‘t Riet een stijging van het aantal mensen met licht verhoogde bloedsuikerwaarden. Deze mensen lopen een hoog risico op diabetes in de toekomst.
Bewegen en afvallen: positieve effecten versterken elkaar in strijd tegen diabetes Wie voldoende lichaamsbeweging krijgt, heeft minder risico op diabetes type II. Ook wie afvalt, loopt minder kans de ziekte te krijgen. Maar het is met name de combinatie van bewegen en afvallen die het risico op diabetes reduceert. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Li Qin. Dat meer bewegen en afvallen ieder afzonderlijk een gunstig effect hebben op het risico op diabetes is al geruime tijd bekend. Minder bekend is het samenspel tussen deze beide variabelen. Li Qin ging in internationale epidemiologische studies op zoek naar informatie over dit samenspel. Het onderzoek laat zien dat overgewicht een belangrijker risicofactor is dan gebrek aan lichaamsbeweging, maar ook dat de twee variabelen elkaar versterken. Extra aanwijzingen hiervoor vond Qin in de databank van een groot Chinees bevolkingsonderzoek, en in de resultaten van een Fins onderzoek naar diabetespreventie door gedragsverandering. Ook ontdekte Qin dat tailleomvang in sommige gevallen meer vertelt over de kans op diabetes dan BMI. Hoeveel mensen moeten afvallen om de kans op diabetes te verminderen, verschilt per individu, zo blijkt verder. Regelmatige, matige lichaamsbeweging en wandelen verminderen het risico op diabetes aanzienlijk. Li Qin (Kunming, China, 1982) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool SHARE. Proefschrift: mw. L. Qin, Physical activity and obesity-related metabolic impairments: estimating interation from an additive model.
Een gedeeltelijke maagmanchet via kijkoperatie is de beste operatie tegen terugstromend maagzuur. Dat concludeert arts-onderzoeker Joris Broeders van de afdeling Heelkunde van het UMC Utrecht. Hij promoveert op 26 mei. Bij patiënten met refluxziekte is de afsluiting tussen maag en slokdarm verzwakt, waardoor overmatige hoeveelheden maagzuur in de slokdarm terecht komen. Als maagzuurremmers niet voldoende helpen, kan een operatie uitkomst bieden. Een zogenaamde ‘maagmanchet’ verstevigt de overgang tussen maag en slokdarm. De maag wordt een stukje ‘omgeslagen’ en om de slokdarm geschoven. Dat vermindert de zure oprispingen sterk. Overgewicht is een risicofactor voor refluxziekte. Arts-onderzoeker Joris Broeders van de afdeling Heelkunde van het UMC Utrecht onderzocht de langetermijnresultaten van een maagmanchet via kijkoperatie (‘laparoscopisch’ of minimaal invasief). Zijn onderzoeksgroep bracht bij twee gelijke groepen refluxpatiënten een maagmanchet aan. De ene groep van 69 patiënten kreeg een operatie via een grote snede in de buik, de andere 79 patiënten ondergingen een minimaal invasieve ingreep met slechts vijf kleine sneetjes. Broeders volgde de patiënten tien jaar na de operatie. Beide operaties verminderen het terugstromen van maagzuur even sterk. Maar bij de minimaal invasief geopereerde patiënten treden op lange termijn minder complicaties op. Bij slechts twee patiënten (2,5 procent) is een nieuwe operatie nodig omdat een littekenbreuk optreedt. Bij de gewoon geopereerde patiënten is dat negen maal nodig (13 procent). Vervolgens onderzocht Broeders welk type manchet de beste resultaten geeft via de minimaal invasieve benadering. Broeders ontdekt dat een gedeeltelijke maagmanchet net zo effectief is als een volledige manchet. Bij deze variant wordt de maag slechts half of driekwart rond de slokdarm geplaatst. Bij patiënten met een gedeeltelijke manchet neemt het terugstromende maagzuur net zoveel af als bij een volledige manchet. Maar de patiënten hebben minder last van bijwerkingen zoals slikklachten (8,6 versus 13,5 procent) en een opgeblazen gevoel (22,5 versus 35,9 procent).
Ook al krijgen te vroeg geboren baby’s een overmaat aan glucose toegediend, toch blijft het proces van glucosevorming in hun bloed doorgaan. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Shaji Kurian Chacko. Dit inzicht kan helpen de infuusvoeding aan te vroeg geborenen te verbeteren en te hoge en te lage bloedsuikerspiegels te voorkomen. Voor zijn onderzoek ontwikkelde Chacko een eenvoudige methode om de glucosevorming in het bloed te meten, gebaseerd op massaspectrometrie. De promovendus stelt vast dat het proces van glucosevorming bij te vroeg geborenen niet geregeld wordt door de insuline- of glucosespiegel in het bloed. Te vroeg geborenen die in de eerste levensdagen hun voeding via het infuus ontvangen, moeten een glucosehoeveelheid toegediend krijgen die overeenkomt met het glucoseverbruik onder normale omstandigheden, stelt Chacko. Ook stelt Chacko vast dat bij vrouwen die borstvoeding geven en een langere periode (42 uur) geen voeding krijgen, de behoefte aan glucose in het bloed wordt gedekt door de nieuwvorming van glucose. In een muizenstudie ontdekte de promovendus dat het hormoon ghreline een rol speelt in de regulatie van de glucosevorming en het vrijmaken van glucose uit de glycogeenvoorraad in de lever. Deze ontdekking kan van belang zijn voor patiënten met overgewicht, die een bypass van de maag ondergaan. Shaji Kurian Chacko ( Kerala, India, 1969) studeerde Medical Science in Houston (USA). Hij verrichtte zijn onderzoek aan het Children’s Nutrition Research Center, Houston, Texas en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Amerikaanse fondsen NIH en USDA. Chacko blijft werkzaam als onderzoeker in Houston. Trefwoord: vroeggeboorte. Proefschrift: dhr. S.K. Chacko, In vivo estimation of gluconeogenesis.
Leververvetting wordt veroorzaakt door de stapeling van vet in de lever; het komt tegenwoordig vaker voor vanwege onder andere de toename van overgewicht. Met Magnetic Resonance (MR)-spectroscopie kan dit op een non-invasieve manier worden gemeten. Van Werven onderzocht de reproduceerbaarheid van MR-spectroscopie en de nauwkeurigheid ervan in vergelijking met andere beeldvormende technieken in een cohort van extreem dikke patiënten. Hij evalueerde leververvetting in een experimenteel proefdiermodel en bekeek de mogelijkheid om MR-spectroscopie te gebruiken voor de bepaling van de samenstelling van levervet in ratten en patiënten. Proefschrift: Jochem van Werven: ‘Applications of Magnetic Resonance spectroscopy for non-invasive assessment of hepatic steatosis’.
Kennis over genetische aanleg voor diabetes of hart- en vaatziekten leidt niet tot fatalisme Sociaal psycholoog Liesbeth Claassen onderzocht hoe mensen hun risico op diabetes en hart- en vaatziekten ervaren en er mee omgaan. Daarbij keek zij vooral naar de invloed van genetische informatie; gebaseerd op een positieve DNA test en/of ziekte familiegeschiedenis. Op 1 juni promoveert zij bij VU medisch centrum. Claassen vond dat de vrees van sommige zorgverleners dat genetische risico informatie aanleiding geeft tot fatalistische reacties ongegrond is. Mensen met een positieve familiegeschiedenis van diabetes en hart- en vaatziekten ervaren weliswaar een hoger risico dan mensen zonder familiegeschiedenis maar zien in een gezonde leefstijl een even goede manier om het risico te verlagen. Bovendien zeggen ze vaker een gezondere leefstijl te hebben dan mensen zonder familiegeschiedenis. Informatie over een familiair risico op ziekte werkt blijkbaar motiverend. Ook bleek uit haar onderzoek dat de meeste mensen wel weten wat de belangrijkste oorzaken en risicofactoren van diabetes en hart- en vaatziekten zijn, maar het hebben van een risicofactor (bijvoorbeeld overgewicht) vaak niet zien als een verhoogd risico voor zichzelf. Zorgverleners zouden het begrip van het persoonlijke risico kunnen verbeteren door duidelijker te zijn over de invloed van persoonlijke risicofactoren op het ontstaan van ziekten.
Sociaal psycholoog Liesbeth Claassen onderzocht hoe mensen hun risico op diabetes en hart- en vaatziekten ervaren en er mee omgaan. Daarbij keek zij vooral naar de invloed van genetische informatie; gebaseerd op een positieve DNA test en/of ziekte familiegeschiedenis. Claassen vond dat de vrees van sommige zorgverleners dat genetische risico informatie aanleiding geeft tot fatalistische reacties ongegrond is. Mensen met een positieve familiegeschiedenis van diabetes en hart- en vaatziekten ervaren weliswaar een hoger risico dan mensen zonder familiegeschiedenis maar zien in een gezonde leefstijl een even goede manier om het risico te verlagen. Bovendien zeggen ze vaker een gezondere leefstijl te hebben dan mensen zonder familiegeschiedenis. Informatie over een familiair risico op ziekte werkt blijkbaar motiverend. Ook bleek uit haar onderzoek dat de meeste mensen wel weten wat de belangrijkste oorzaken en risicofactoren van diabetes en hart- en vaatziekten zijn, maar het hebben van een risicofactor (bijv. overgewicht) vaak niet zien als een verhoogd risico voor zichzelf. Zorgverleners zouden het begrip van het persoonlijke risico kunnen verbeteren door duidelijker te zijn over de invloed van persoonlijke risicofactoren op het ontstaan van ziekten.
Kinderen die opgroeien in een huishouden waar weinig tv wordt gekeken, doen het beter op school en ze zijn later ook minder vaak ongezond dik. Dat blijkt uit een langetermijnstudie door sociologe N. Notten van de St Radboud Universiteit. Als ouders twee à drie uur per dag of meer tv keken, en dan vooral naar amusementsprogramma"s, deden hun kinderen het later minder goed in het onderwijs dan kinderen waar thuis minder tv gekeken werd. Daarbij werden hun resultaten afgezet tegen die van vergelijkbare kinderen en werd rekening gehouden met andere factoren. Kinderen aan wie veel voorgelezen werd, deden het beter. Uit het onderzoek blijkt dat meerdere tv"s in huis en veel tv kijken de succeskansen in het onderwijs verminderen. Ook overgewicht komt dan meer voor.
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
Mensen met psoriatische artritis moeten lopen meer risico om metabool syndroom te ontwikkelen dan mensen met reumatoïde artritis. Dat blijkt uit onderzoek door het Albert Einstein College of Medicine in New York. Er is sprake van metabool syndroom als iemand tenminste drie van de vier aandoeningen hoge bloeddruk, insulineresistentie, verhoogd cholesterol en overgewicht heeft. Bij psoriatische artritis is sprake van zowel ontstekingen aan de huid als aan gewrichten. Door die ontstekingsactiviteit nemen ook cardiovasculaire risico’s toe, zeggen de onderzoekers. Van de onderzochte reumapatiënten leed 19 procent aan metabool syndroom, terwijl het bij proefpersonen met psoriatische artritis om 27 procent ging.
Overgewicht gaat gepaard met stapeling van vet in spieren. Dit laatste wordt in verband gebracht met het ontstaan van insulineresistentie, het voorstadium van type 2 diabetes. In dit proefschrift worden de moleculaire mechanismen van vet-geïnduceerde insuline resistentie bestudeerd, met bijzondere aandacht voor de rol van diacylglycerol in dit proces. Diacylglycerol is een bijproduct van vetstofwisseling dat in de spier gaat stapelen wanneer de balans tussen vet opname en vetverbranding verstoord is. Door middel van verschillende onderzoeksmodellen (voedings-, farmacologische- en genetische interventies) in proefdieren en proefpersonen wordt het vetmetabolisme in de spier gemodificeerd om zo de rol van diacylglycerol in insulineresistentie van de spier te ontrafelen. Een van de conclusies is dat deze niet verklaard kan worden door alleen rekening te houden met de hoeveelheid diacylglycerol die opgeslagen wordt.
Hoge bloeddruk en overgewicht op middelbare leeftijd hebben een negatieve invloed op het cognitief functioneren rond het 70ste levensjaar. Dit is waarschijnlijk het gevolg van hersenschade die sluipend over vele jaren ontstaat. Wie de kans op dementie wil verkleinen, moet dus op tijd beginnen met gezonder leven, concludeert onderzoekster Y. Reijmer van de UU. Op gewone hersenscans wordt niet zichtbaar wat er op microscopisch niveau gebeurt. Met een nieuwe, geavanceerde MRI-techniek toont Reijmer nu aan dat ouderen met diabetes wel degelijk meer microstructurele hersenschade hebben dan gezonde ouderen. Deze schade hangt samen met cognitieve problemen die vaak voorkomen bij mensen met diabetes, zoals traagheid en geheugenproblemen.
In Nederland krijgen jaarlijks 100.000 mensen de diagnose kanker te horen. Voor zo’n 40.000 gevallen geldt dat dat mogelijk kon worden voorkomen. Dat zei hoogleraar Erfelijke Kanker N. Hoogerbrugge van de Radboud Universiteit, onlangs naar aanleiding van de Wereld Kankerdag. Kanker is niet altijd te voorkomen, ook al doe je er alles aan om het niet te krijgen. Wel kun je veel doen door zo gezond mogelijk te leven, zegt Hoogerbrugge. Tabak staat met 19 procent op nummer een bij de oorzaken van nieuwe kankergevallen. Daarna volgt ongezond eten met negen procent. Met name te weinig vezels en fruit eten en te veel zout en rood vlees is onverstandig. Zes procent ontstaat door overgewicht en vier procent door alcoholgebruik. Daarnaast zijn er nog andere oorzaken.
Maag-darmtumoren komen relatief veel voor en vooral bij oudere mensen. Door de vergrijzing neemt het aantal patiënten toe, zegt professor G. Hospers van de RUG. De behandeling verbetert, maar de overlevingskansna vijf jaar is toch lager dan 50 procent. In 2013 start het bevolkingsonderzoek dat erop gericht is om dikke darmtumoren in een vroeger stadium op te sporen en zo de kans op genezing te vergroten. Daarnaast is klinisch en preklinisch onderzoek nodig om de vijfjaarsoverleving verder te verbeteren. Hospers en haar team willen onder meer te weten komen waarom de ene patiënt met een rectumtumor beter reageert op behandeling dan de andere. Risicofactoren voor maag-darmtumoren zijn overgewicht, alcoholgebruik, roken en weinig beweging.
De werkzaamheid van orlistat (Alli en Xenical) weegt nog steeds op tegen de mogelijke gezondheidsrisico’s die producten met deze werkzame stof met zich meebrengen. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd, op basis van een herbeoordeling van de baten-risicobalans van orlistat. De CHMP startte deze herbeoordeling na meldingen van mogelijke ernstige leverschade. De CHMP heeft alle beschikbare data bekeken en concludeerde dat er geen duidelijk verband is tussen orlistat en een verhoogd risico op leverschade. Het aantal meldingen is bovendien lager dan verwacht gezien de grote groep gebruikers en het spontaan voorkomen van leverschade bij de bevolking. Bij de meldingen kwamen verder andere risicofactoren voor zoals bestaande gezondheidsproblemen en ander medicijngebruik. Alle gegevens in acht genomen, beschouwt de CHMP de baten-risico balans van orlistat, binnen de goedgekeurde indicaties en doseringen, nog steeds als positief. Orlistat wordt gebruikt bij de behandeling van ernstig overgewicht. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een 'Direct Healthcare Professional Communication' op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Onderscheid maken tussen ‘goed’ -onderhuids- buikvet en ‘fout’ -visceraal- buikvet, dat onder de buikspieren zit en de organen omhult, is belangrijk om de risico’s op suikerziekte en hart- en vaatziekten te bepalen. UMCG heeft een nieuwe, echografische methode ontwikkeld en gevalideerd. Deze is goedkoper en minder belastend dan de CT- en MRI-scan. Onderzoekster E. de Lucia Rolfe stelt dat de echografische buikvetmeting bij baby’s, kinderen en volwassenen goede resultaten geeft. Onderzoek bij zeer jonge kinderen naar de verdeling van buikvet is gewenst, om eventueel overgewicht en de effecten van preventieve maatregelen te kunnen bepalen. Snelle gewichtstoename bij baby’s leidt tot meer visceraal buikvet. Borstvoeding gedurende blijkt dat juist tegen te gaan.
Volwassenen met een aangeboren hartafwijking hebben minder vaak een betaalde baan, verdienen minder en zijn minder goed opgeleid dan gezonde leeftijdsgenoten. Ze leven gezonder, maar hebben door hun minder goede hart ook op latere leeftijd meer problemen met de gezondheid. Dat is de balans van tien jaar onderzoek bij volwassenen die als kind hartpatiënt waren. Het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam coördineert in het Concor-project sinds 1 januari 2002 de registratie van zoveel mogelijk ‘jonge’ hartpatiënten die inmiddels wat ouder zijn geworden. Doel is te kijken hoe ze ervoor staan en te bezien of ze nog een behandeling moeten ondergaan. Sociaal-economisch gezien gaat het de groep minder goed. Ongeveer 40 procent van de bevolking heeft hoger onderwijs gehad, bij de groep hartpatiënten is dat maar 30 procent. Daardoor is het inkomen lager, het is ook lager dan van gezonde mensen met een vergelijkbare opleiding. Ook hebben ze minder vaak een baan. Volgens onderzoekscoördinator AMC-hoogleraar Cardiologie Barbara Mulder kan dat het gevolg zijn van de ziekte die ze in hun jeugd hebben meegemaakt. ‘Als kind waren ze soms langdurig afwezig van school. Sommigen hadden leerproblemen door neurologische schade en anderen waren mogelijk minder gemotiveerd.’ Uit de langlopende studie blijkt verder dat volwassenen met een aangeboren hartafwijking aanmerkelijk gezonder leven. Slechts 13 procent rookt, tegen 20 procent gemiddeld; ze drinken minder alcohol (vijf in plaats van negen glazen per week) en hebben minder vaak overgewicht. Mulder: ‘De leefadviezen die erop zijn gericht om problemen met hart en vaten te voorkomen, worden door deze groep kennelijk goed gevolgd.’ Uit eerder onderzoek blijkt dat de aangeboren hartafwijking ook op latere leeftijd risico’s met zich meebrengt. Vergeleken met leeftijdgenoten hebben jongvolwassenen met een hartafwijking een vier tot vijf keer hogere kans om te overlijden. Als ze ouder worden dan daalt die kans naar een factor twee. Een hartafwijking hoeft het sporten niet te belemmeren. Slechts in 2 procent is het overlijden van een sporter het gevolg van een aangeboren hartafwijking. Mulder: "De voordelen van sporten wegen op tegen het kleine risico op plotse dood.’ In Nederland leven ongeveer dertigduizend jongvolwassenen met een aangeboren hartafwijking. In de afgelopen tien jaar zijn er ruim twintigduizend opgespoord, gescreend en zonodig behandeld. Uit de ervaringen blijkt dat ook bij afwezigheid van klachten soms behandeling nodig is, zoals het sneller opereren bij vrouwen met een aortaverwijding. De hartpatiënten hebben een kleinere aorta en moeten daarom eerder worden geholpen dan de richtlijnen aangeven. Bij mannen is de kans op de ontsteking van de hartklep weer veel groter. Er missen nog ongeveer achtduizend mensen met een aangeboren hartafwijking. Die ‘vermisten’ worden opgeroepen om zich te melden bij Concor, een project van het Netherlands Heart Institute (ICIN) en de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie. De afgelopen maanden hebben op twee plekken langs de snelwegen een reuzenposter gehangen met een oproep om je te melden, via www.8000vermisten.nl. Mulder: ‘De speurtocht is niet gemakkelijk. We zoeken mensen die geen klachten hebben en zich gezond voelen. Toch is het belangrijk dat ze zich melden, want dan kunnen we kijken of ze een behandeling nodig hebben en we nemen ze op in onze database voor vervolgonderzoek.’
Veel mensen met depressieve klachten blijven vaak onbehandeld omdat ze geen hulp zoeken of omdat effectieve zorg niet altijd beschikbaar is. Daarom is er in de praktijk steeds meer aandacht voor gecomputeriseerde therapie in de vorm van (online) zelfhulpprogramma’s. Dr. Sylvia Gerhards toonde in haar proefschrift ‘Evaluation of self-help computerized cognitive behavioural therapy for depression’ aan dat laagdrempelige online zelfhulp zonder professionele begeleiding geen adequate oplossing biedt voor mensen die lijden aan depressie. Op 14 december a.s. ontvangt Gerhards, met drie andere onderzoekers, de Catharina Pijls Proefschriftprijs, die wordt uitgereikt als bekroning voor excellent onderzoek op het gebied van de gezondheidswetenschappen. Gerhards, die begin van dit jaar promoveerde aan de Universiteit Maastricht (UM), liet in haar onderzoek beperkingen en mogelijke verbeteringen zien van online zelfhulp bij depressie. Zo stelt ze dat toevoeging van persoonlijke begeleiding, meer afstemming op de patiënt en aandacht voor vereiste computervaardigheden, -uitrusting en –locatie de online zelfhulpbehandeling optimaliseren. Gerhards onderzocht op innovatieve wijze – door een klinische effectstudie, economische evaluatiestudie en procesevaluatie te combineren - een groot maatschappelijk probleem en is mede daardoor een van de prijswinnaars. De kandidaten werden voorgedragen door hoogleraren van Nederlandse faculteiten geneeskunde en sociale wetenschappen. De voordrachten zijn beoordeeld op multidisciplinair karakter, wetenschappelijke kwaliteit, wetenschappelijke innovatie, maatschappelijke relevantie en prestaties van de kandidaat buiten het proefschrift. Naast de Proefschriftprijs wordt op 14 december ook de Catharina Pijls Aanmoedigingsprijs uitgereikt aan twee recent afgestudeerde masterstudenten van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML) van de UM, als bekroning van de wetenschappelijke prestaties tijdens hun studie en hun excellente, innovatieve en ‘opmerkelijke’ masterthesis. Voorafgaand aan de uitreiking van de prijzen, wordt de Catharina Pijls Lezing gehouden door Ele Ferrannini, hoogleraar Interne Geneeskunde aan de University of Pisa Medical School. Ferrannini gaat in op de opkomende rol van overgewicht en obesitas, die de karakteristieken van een wereldwijde epidemie hebben aangenomen. Hij stelt dat omgevingsfactoren lijken te domineren boven genetische aanleg en weidt uit over de opvallende overeenkomsten tussen obesitas en roken. De winnaars van de Proefschriftprijs zijn, naast Sylvia Gerhards: dr. Iris Groeneveld voor haar proefschrift getiteld ‘Health under Construction – A lifestyle intervention for construction workers at risk for cardiovascular disease’ (Vrije Universiteit Amsterdam); dr. Ruth de Smedt voor haar proefschrift ‘Patients’ perceptions of adverse drug events and their management in heart failure’ (Rijksuniversiteit Groningen) en dr. Bas Gerritse voor zijn proefschrift getiteld ‘Prehospital medical care in children by a Helicopter Emergency Medical Service, from incident to outcome’ (Radboud Universiteit Nijmegen). De twee winnaars van de Aanmoedigingsprijs zijn: Gerda Längst, M.Sc. voor haar thesis ‘Development and psychometric evaluation of an instrument to measure cross cultural competence of health professionals’ en Charles Christian Adarkwah, MD, M.Sc. voor zijn thesis ‘To screen or not to screen for albuminuria? Cost-effectiveness of angiotensin-converting enzyme inhibitors and angiotensin II receptor blockers for the prevention of diabetic nephropathy in the Netherlands – A Markov Model’. De Stichting Catharina Pijls is vernoemd naar de Geleense farmaceute/apotheker Catharina Pijls (1901-1993). Als maatschappelijk zeer bewogen vrouw was zij ervan overtuigd dat voor het oplossen van gezondheidsproblemen meer nodig is dan alleen artsen en medicijnen. In 1984 is de Stichting opgericht met als doelstelling het bevorderen van de gezondheidswetenschappen in de meest ruime zin. De Catharina Pijls Proefschriftprijs (t.w.v. €10.000,-) wordt eenmaal per tweejaarlijkse periode uitgereikt en de Aanmoedigingsprijs van €2.000,- wordt jaarlijks toegekend.
In Nederland hebben anno nu 50% van de mensen overgewicht en daar weer de helft van zal diabetes type 2 (suikerziekte) ontwikkelen. Deze mensen hebben een twee keer zo hoog risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Het gezonde hart gebruikt zowel suikers als vetten als brandstof, maar het hart van diabete patienten gebruikt vooral vetten. In dit proefschrift zijn veelbelovende nieuwe doeleiwitten voor de ontwikkeling van nieuwe hartmetabole behandelingen bestudeerd en getest in in vitro en in vivo modellen voor insulineresistentie. Hopelijk helpen deze nieuwe inzichten mensen in het proces van leefstijlverandering die ook nodig zijn voor het voorkomen en het behandelen van hartmetabole ziektes. Proefschrift: mw.drs. Laura K.M. Steinbusch, "CD 36; a target to restore cardiac function in type 2 diabetes”
NUTRIM School for Nutrition, Toxicology & Metabolism van de Universiteit Maastricht en het Limburgse life-sciences bedrijf Newtricious hebben een nieuwe samenwerkings-overeenkomst getekend waarmee de reeds bestaande samenwerking fors wordt uitgebreid en de krachten van beide organisaties in de provincie Limburg verder worden versterkt. Door de kennis, ervaring en expertise van beide organisaties op het gebied van ontwikkeling, productie en registratie van voedingsproducten met een gezondheidsclaim (zgn. nutraceuticals) te bundelen, kunnen er sneller en beter op maat gesneden producten worden aangeboden die de gezondheid van brede groepen in de bevolking bevorderen. Enkele jaren geleden is de eerste samenwerking tussen NUTRIM en Newtricious tot stand gekomen. Bij dit eerste project staat de ontwikkeling van een product op basis van verrijkte eieren centraal. Het onderzoek is hierbij gericht op de preventie en vroege behandeling van Leeftijdsgebonden Macula Degeneratie (LMD); dit is de belangrijkste oorzaak van slechtziendheid en blindheid in onze Westerse wereld. Samen met NUTRIM en de afdeling Oogheelkunde van het academisch ziekenhuis Maastricht wordt dit product thans getest bij mensen met tekenen van vroege LMD. De getekende samenwerkingsovereenkomst resulteert in meer gezamenlijke inspanningen op het gebied van LMD en maakt een uitbreiding naar nieuwe gebieden mogelijk. In de komende maanden zal nieuw onderzoek starten op het gebied van diabetes type 2 en voorstadia hiervan bij mensen met overgewicht. Prof. Annemie Schols, directeur NUTRIM, zegt hierover: “In Newtricious hebben we in de nabije omgeving een partner gevonden die onze visie op de rol van voeding bij het ontstaan, de preventie en de behandeling van chronische aandoeningen deelt en die de brug heeft weten te slaan tussen de traditionele benadering van voeding en het ontwikkelen van gezonde producten voor mensen die een groot risico lopen op het ontwikkelen van een ernstige aandoening aan de ogen of aan hart en vaten.” “NUTRIM is voor ons een regionale partner van wereldformaat met essentiële expertise op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van voedingsproducten. Voorts heeft NUTRIM een ideale ingang bij vele afdelingen in het academisch ziekenhuis, waardoor een perfecte setting ontstaat voor het bestuderen van onze producten”, aldus Jos Nelissen, algemeen directeur van Newtricious. De samenwerking tussen beide organisaties draagt verder bij aan algemene overdracht van kennis over productontwikkeling en bijbehorende kwaliteitssystemen. De eerste concrete resultaten van de intensieve samenwerking tussen NUTRIM en Newtricious worden tegen het einde van dit jaar verwacht.
De gemiddelde Nederlander eet nog steeds te weinig groente en fruit, vezel en vis. Dat blijkt uit cijfers van het RIVM. Ouderen eten van deze gezonde producten nog het meeste. Jongeren eten relatief juist veel snoep, koek en gebak. Het RIVM onderzocht het consumptiegedrag tussen 2007 en 2010 van zo’n 3.800 kinderen en volwassenen. De vetzuursamenstelling van ons voedingspatroon blijkt wel wat verbeterd, doordat Nederlanders in alle leeftijdsgroepen veel minder schadelijke transvetten binnen krijgen. Het aandeel van verzadigd vet is niettemin nog steeds te hoog, zegt het Voedingscentrum. Van belangrijke voedingsstoffen als vitaminen A, B1, C en E, magnesium, kalium en zink krijgt de gemiddelde Nederlanders weer te weinig binnen. Verder neemt overgewicht toe met de leeftijd, vooral bij mannen.
Meisjes met obesitas (ernstig overgewicht) lopen een veel groter risico op hoge bloeddruk dan lichtere leeftijdsgenoten en jongens met obesitas. Dat zeggen wetenschappers van de University of California op basis van een onderzoek onder 1.700 tieners. De resultaten werden onlangs gepresenteerd aan de American Physiological Society. Gekeken werd onder meer naar de diastolische en systolische bloeddruk. Jongens met obesitas hadden gemiddeld gezien 3,5 keer zo veel kans op een te hoge systolische bloeddruk dan jongens met een gezond gewicht. Bij meisjes met obesitas lag dat maar liefst negen keer zo hoog, vergeleken met leeftijdsgenoten met een gezond gewicht. Geslachtshormonen en het feit dat obese meisjes gemiddeld nog minder bewegen dan obese jongens spelen een rol.
In Nederland vormen naar schatting vier miljoen mensen de doelgroep voor de eerste stap van het PreventieConsult module Cardiometabool: een vragenlijst invullen over factoren die het risico op hart- en vaatziekten, diabetes en nierziekten verhogen (bijvoorbeeld leeftijd en overgewicht). Met de antwoorden op de vragenlijst wordt een risicoscore berekend. Naar schatting hebben anderhalf miljoen mensen die deze vragenlijst invullen een verhoogde risicoscore, waardoor ze uitgenodigd kunnen worden voor stap twee: de praktijkconsulten bij de huisarts. Dit blijkt uit onderzoek naar omvang en aard van de doelgroep voor het PreventieConsult dat het RIVM in opdracht van de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF) heeft uitgevoerd. Het PreventieConsult module Cardiometabool heeft als doel hart- en vaatziekten, type 2 diabetes en chronische nierschade te voorkomen. Dit gebeurt door mensen met een verhoogd risico tijdig op te sporen en indien nodig te behandelen of preventieve interventies aan te bieden. De opsporing verloopt binnen de eerste lijn via de huisarts en in de toekomst mogelijk via de bedrijfsarts. Sinds maart 2011 wordt het PreventieConsult door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) aanbevolen. Niet iedereen uit de doelgroep voor het PreventieConsult zal er ook daadwerkelijk aan deelnemen. Uit het huidige onderzoek blijkt dat tussen de 33 en 75% van de doelgroep van vier miljoen daadwerkelijk de vragenlijst zal invullen. Van de groep mensen met een hoog risico op basis van de vragenlijst zal vervolgens tussen de 36 en 86% daadwerkelijk op consult komen in de huisartsenpraktijk. Voor een gemiddelde huisartsenpraktijk van 2350 patiënten betekent dit dat ongeveer 550 personen die nog niet onder behandeling zijn uitgenodigd kunnen worden om de risicovragenlijst in te vullen, van wie uiteindelijk ongeveer 80 personen met een verhoogd risico op praktijkconsult zullen verschijnen.
De meest uitgevoerde behandelingen bij ernstig overgewicht zijn de maagband- en de maagomleiding. W. Te Riele van de UU onderzocht de resultaten en complicaties op de lange termijn. De maagband geeft een goed resultaat bij een meerderheid van de patiënten na twee jaar. De procedure is veilig en zonder veel complicaties, maar met een hoog percentage re-operaties. Over acht jaar gezien zijn de resultaten redelijk bij zo’n 30 procent. Levenslange follow-up is essentieel. Maagomleiding zorgt voor meer en sneller gewichtsverlies dan de maagband, bij meer patiënten. Er zijn ook meer complicaties en er bestaat iets meer kans op overlijden. Een maagomleiding als re-operatie na een mislukte maagband is veilig en even effectief als een primaire maagomleiding.
Naarmate we ouder worden, verliezen we een groot deel van onze spiermassa. Dit leidt tot een beperking van het functioneel vermogen en een groter risico op chronische stofwisselingsziekten, zoals obesitas en type 2 diabetes. Dit verlies van spiermassa wordt vaak beschouwd als een onvermijdelijk gevolg van veroudering, maar blijkt voor een groot deel te zijn toe te schrijven aan een inactieve levensstijl. Bovendien is het tot op hoge leeftijd omkeerbaar. Dat stelt prof. dr. Luc van Loon in zijn oratie ‘De menselijke motor’, waarmee hij het ambt aanvaardt van bijzonder hoogleraar Fysiologie van Inspanning aan de Universiteit Maastricht, 10 november aanstaande. Met zijn onderzoeksgroep bestudeert Van Loon de rol van de skeletspier in de stofwisseling van de mens en de invloed die voeding en training hierop hebben. Zijn onderzoeksgroep richt zich op verbetering van de gezondheid en functionele lichaamsprestaties bij chronische stofwisselingsziekten (obesitas en diabetes type 2) en veroudering. “Het bewegingsapparaat van de mens is een complexe machine en kan gezien worden als een motor. Echter, in tegenstelling tot de conventionele verbrandingsmotor, is de menselijke motor in staat om zelf de juiste brandstof te kiezen om optimaal te kunnen presteren. Dat gebeurt via de skeletspier. Bovendien kan de motor de meest gunstige locatie selecteren waar de benodigde brandstoffen vandaan worden gehaald”, stelt Van Loon. Dit betekent dat door een effectieve combinatie van training en voeding, het prestatievermogen van het lichaam kan worden geoptimaliseerd. “Zelfs op hoge leeftijd kan middels het verhogen van de dagelijkse hoeveelheid fysieke activiteit en specifieke krachttraining een enorme toename in spiermassa, kracht, en functioneel vermogen bereikt worden.” Wanneer het bewegingsapparaat echter niet of nauwelijks gebruikt wordt en wordt voorzien van te veel brandstof heeft dit negatieve gevolgen voor het lichaam. Van Loon: “Onze huidige leefstijl wordt veelal gekenmerkt door een hoge energie-inname en weinig fysieke activiteit, met als gevolg overgewicht en obesitas. Lichaamsvet hoopt zich daarbij niet alleen op in vetweefsel, maar ook in organen als de lever, alvleesklier, hart en spieren. Dit leidt tot insulineresistentie en type 2 diabetes en daarmee tot sterk verhoogde glucoseconcentratie in het bloed. Skeletspierweefsel is in staat veel glucose uit het bloed op te nemen en daarmee de bloedglucoseregulatie te verbeteren. Dagelijks 30 tot 60 minuten bewegen is al voldoende om hoge pieken in de bloedglucosespiegel te voorkomen. Daarmee draagt beweging in belangrijke mate bij aan de preventie en behandeling van type 2 diabetes.”
De taille van Britse meisjes is de afgelopen dertig jaar met gemiddeld tien centimeter toegenomen. Obesitas speelt daar een belangrijke rol in. Dat melden onderzoekers van Oxford University in de Daily Mail. Ook Britse jongens zijn breder geworden, maar wel in mindere mate. Jonge vrouwen eten zichzelf het graf in, zeggen de onderzoekers zelfs. Zij lopen nu meer risico op obesitas, ofwel ernstig overgewicht, dan Britse mannen. Opvallend vinden de onderzoekers dat juist steeds meer mannen hun best doen om gezonder te eten en meer te bewegen. Volgens hen begint het probleem al op school, waar steeds meer meisjes met smoesjes de lessen lichamelijk opvoeding overslaan en ook steeds minder deelnemen aan sportwedstrijden.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
De afgelopen decennia zijn we minder gaan bewegen, terwijl ons voedsel steeds meer calorieën telt. Steeds meer mensen kampen met overgewicht, en dat vormt een risicofactor voor het ontstaan van insuline-resistentie en, uiteindelijk, van type 2 diabetes. Patiënten met deze vorm van suikerziekte hebben een verstoorde vet- en suikerstofwisseling. Om meer inzicht te krijgen in de oorzaken en gevolgen van type 2 diabetes onderzocht promovendus Theo van Dijk het complexe proces van suikermetabolisme. Van Dijk maakte voor de bestudering van de suikerstofwisseling gebruik van een speciaal soort glucose, dat door het lichaam niet als "vreemd" herkend wordt, maar zwaarder is dan natuurlijke glucose. Vervolgens ging hij in een aantal studies na hoe deze suiker uit de darm wordt geabsorbeerd, hoe het wordt opgenomen in de weefsels en hoe de lever glucose aanmaakt. De gebruikte methoden stelden de onderzoeker bovendien in staat onderscheid te maken tussen de vorming van nieuwe glucose en het vrijmaken van glucose uit oude voorraden. Zijn bevindingen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelmethoden van type 2 diabetes. Theo van Dijk (Uithuizen, 1957) volgde de opleiding Hoger Natuurwetenschappelijk Onderwijs aan de Dagschool voor Laboratorium Personeel te Groningen. Hij werkt vanaf 1984 bij de vakgroep Kindergeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen, waar hij ook zijn onderzoek verrichtte. Van Dijk blijft na zijn promotie als onderzoeker aan deze afdeling werken.
Volgens een studie in het European Heart Journal doet drie uur meer werken dan normaal (zeven tot acht uur per dag) het risico om hartproblemen te ontwikkelen met 60 procent toenemen. Aan de studie lag een elfjarig onderzoek ten grondslag waaraan 6.014 Londense ambtenaren van 39 tot 61 jaar oud (4.262 mannen en 1.752 vrouwen) zonder hartaandoening meededen. Gedurende de periode van elf jaar kregen 369 mensen een hartziekte of werden getroffen door een niet-dodelijk hartprobleem of een hartbeklemming. Een onderzoeker: "Het verband tussen lange werkuren en cardiovasculaire ziekten staat los van een aantal risicofactoren die aan het begin van de studie werden opgemeten, zoals tabak, overgewicht of een teveel aan cholesterol."
Volgens een studie in het European Heart Journal doet drie uur meer werken dan normaal (zeven tot acht uur per dag) het risico om hartproblemen te ontwikkelen met 60 procent toenemen. Aan de studie lag een elfjarig onderzoek ten grondslag waaraan 6.014 Londense ambtenaren van 39 tot 61 jaar oud (4.262 mannen en 1.752 vrouwen) zonder hartaandoening meededen. Gedurende de periode van elf jaar kregen 369 mensen een hartziekte of werden getroffen door een niet-dodelijk hartprobleem of een hartbeklemming. Een onderzoeker: "Het verband tussen lange werkuren en cardiovasculaire ziekten staat los van een aantal risicofactoren die aan het begin van de studie werden opgemeten, zoals tabak, overgewicht of een teveel aan cholesterol."
Volwassen die 1 à 2 glazen alcohol per dag drinken hebben 40% minder kans op het ontwikkelen van diabetes type 2 dan geheelonthouders, ook wanneer die zich al houden aan meerdere leefgewoonten die het risico op diabetes verkleinen. Dit blijkt uit langdurig onderzoek onder 35.000 volwassenen, uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Julius Centrum (UMCU). TNO en Wageningen Universiteit deden de analyse in samenwerking met RIVM en UMCU. Diabetes type 2, ook wel ouderdomssuikerziekte genoemd, kan veelal voorkomen worden door een gezonde leefstijl. Vier onderdelen van zo"n gezonde leefstijl zijn: het voorkomen van overgewicht, voldoende lichaamsbeweging, niet roken en een uitgebalanceerd voedingspatroon. Eerdere studies lieten ook een verband zien tussen matige alcoholconsumptie en een lager risico op diabetes type 2. Of mensen die zich al hielden aan meerdere gezonde leefgewoonten nog steeds baat hadden bij matige alcoholconsumptie, was tot nu toe nog nooit onderzocht. Het huidige onderzoek heeft zich vooral gericht op het verband tussen alcoholconsumptie en het risico op diabetes in de context van een gezonde leefstijl. Naast de vier eerder genoemde risicoverlagende leefgewoonten hebben de onderzoekers het effect van matige alcoholconsumptie geanalyseerd. Matige alcoholconsumptie is gedefinieerd als maximaal één drankje voor vrouwen en twee drankjes voor mannen per dag. Personen die met mate alcohol nuttigden én voldeden aan minstens drie van de beschermende leefstijlfactoren, bleken 40 procent minder kans te hebben op het ontwikkelen van diabetes type 2 dan geheelonthouders. In de studie zijn ruim 35.000 Nederlandse volwassenen met een leeftijd tussen de 20 en 70 jaar gedurende tien jaar gevolgd. De resultaten van het onderzoek laten zien dat matige alcoholconsumptie deel kan uit maken van een gezonde leefstijl om het risico op diabetes type 2 te verkleinen, in aanvulling op meerdere, gezonde leefgewoonten. De bevindingen worden gepubliceerd in het American Journal of Clinical Nutrition. Overmatig drankgebruik en piekgebruik worden ten stelligste ontraden, net als alcoholconsumptie door kinderen en jongeren. Matige alcoholconsumptie kan niet gezien worden als vervanging van gezonde leefgewoonten.
28-06-2010 Zes jonge onderzoekers in de kindergeneeskunde krijgen een reisbeurs uit het Ter Meulen Fonds van de KNAW. Zij gaan voor een periode tot maximaal een jaar naar het buitenland voor onderzoek naar onder meer de effecten van infuusvoeding, pijnstillers en borstvoeding, overgewicht en een therapie voor blindheid bij kinderen. Een van hen is dr. Rob Collin van het UMC St Radboud. DNACollin gaat naar de University of Philadelphia. Daar richt hij zich op blindheid bij kinderen. De aandoening wordt vaak veroorzaakt door verschillende typen fouten in het DNA. Tot voor kort was hiervoor geen behandeling mogelijk. Collin onderzoekt een nieuwe behandelmethode die zich richt op het herstellen van de schadelijke effecten van één bepaald type fout in het DNA. VooraanstaandRob Collin is verbonden aan de afdelingen Antropogenetica en Oogheelkunde van het UMC St Radboud. Daar verricht hij onderzoek naar nieuwe genetische therapieën voor diverse oogaandoeningen. Veel van zijn onderzoeken verschenen in internationaal vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften. Eerder al ontving Collin een belangrijke subsidie van NWO waarmee hij zijn onderzoek in Nijmegen verder kan uitbouwen.
Een nieuw bloedsuikerverlagend medicijn, gemaakt uit darmhormonen, heeft vele voordelen boven de huidige insulinebehandeling voor patiënten met diabetes type 2 (suikerziekte). Dat is de uitkomst van een vergelijkend onderzoek waaraan het diabetescentrum VUmc onder leiding van professor Michaela Diamant meewerkte. De uitkomsten van het onderzoek zijn vandaag gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift The Lancet. Bekend voordeel was al dat het darmhormoonpreparaat maar één keer per week hoeft worden toegediend, tegen één of twee keer per dag voor de standaardbehandeling. Uit het vergelijkend onderzoek van Diamant en haar onderzoeksgroep blijkt dat het darmhormoonpreparaat bovendien beter werkt: er is sprake van een betere regeling van de bloedsuikerspiegel, er treden minder hypo"s (een te lage bloedsuikerspiegel) op en de meeste patiënten vallen af, gemiddeld 2,6 kilo. Dit laatste in tegenstelling tot de behandeling met insuline, waarvan patiënten juist altijd aankomen. Aan het vergelijkende onderzoek deden 456 patiënten mee met type 2 diabetes. Zij werden willekeurig verdeeld over twee groepen. De ene groep (233 patiënten) kreeg één keer per week het darmhormoonpreparaat toegediend, de andere groep (223 patiënten) kreeg dagelijks langwerkende insuline. Na 26 weken was een duidelijk verschil te zien tussen de twee groepen. Het darmhormoonpreparaat wordt momenteel beoordeeld door de European Medicines Agency (EMA) en de US Food & Drug Administration (FDA). Pas na hun goedkeuring kan het beschikbaar worden gesteld voor patiënten. Diabetes is de snelst groeiende chronische aandoening. In Nederland lijden meer dan driekwart miljoen mensen eraan. Het merendeel daarvan heeft type 2, gerelateerd aan ouderdom en overgewicht. Als de huidige trend zich voortzet zullen in 2025 ongeveer 1,3 miljoen Nederlanders diabetes hebben.
Het drinken van thee verlaagt de kans op hartaandoeningen. Ook matig koffie drinken kan geen kwaad en is mogelijk zelfs gunstig. Onderzoekers van het UMC Utrecht concluderen dat uit de leefstijl van ruim 37.000 Nederlanders die ze dertien jaar volgden. Afgelopen vrijdag stonden de resultaten van het tijdschrift Arteriosclerosis, Thrombosis, and Vascular Biology (ATVB) online.
Onderzoekers van het Julius Centrum van het UMC Utrecht brachten samen met RIVM-onderzoekers via vragenlijsten de leefstijl en voedingsgewoonten van de Nederlandse deelnemers aan de EPIC-studie in kaart. Zo volgden ze ruim 37.000 mensen gedurende 13 jaar waarin 1387 mensen kransslagaderziekte kregen, waarvan 123 eraan overleden en 563 een beroerte, waaraan 70 mensen overleden. Daarna keken ze of koffie- en thee-consumptie deze ziekte- en sterfteoorzaken beïnvloedden. Het drinken van koffie of thee blijkt de kans op een beroerte niet te veranderen, maar heeft wel invloed op ziekte van de kransslagaderen (de meest voorkomende hartaandoening). Het drinken van meerdere koppen thee per dag verlaagt het risico op kransslagaderziekte met ongeveer een derde. Het gaat om gewone, zwarte thee (groene thee wordt te weinig gedronken om conclusies over te trekken). Vooral matige koffieconsumptie verlaagt het risico op kransslagaderziekte: koffiegebruik van 1-4 koppen per dag gaat gepaard gaat met een ongeveer 20% lager risico ten opzichte van minder dan 1 of meer dan 4 koppen koffie per dag. Hoe koffie en thee de gezondheid beïnvloeden maakt dit onderzoek niet duidelijk. Koffie, en in mindere mate thee, bevat caffeïne dat het risico op hart- en vaatziekten zou kunnen verhogen. Maar koffie en thee bevatten ook antioxidanten die juist een gunstig effect hebben. Het netto resultaat is gunstig. Koffie- en theedrinkers hebben overigens opvallend verschillende leefstijlen. Het drinken van veel thee gaat samen met een hogere opleiding, meer bewegen, minder alcohol drinken, minder roken en minder overgewicht. Voor stevige koffiedrinkers geldt precies het omgekeerde. Die leven over het algemeen juist ongezonder. In het onderzoek werd hiermee rekening gehouden.
Prof. dr. Michaela Diamant van het diabetescentrum VUmc stelt dat de huidige one size fits all-aanpak van diabetes type 2 mogelijk niet voldoende rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen rond de volksziekte diabetes. Deze aanpak houdt in dat diabetespatiënten een standaardbehandeling krijgen via de huisarts. Dat is goedkoop en kan effectief zijn, maar niet voor iedereen. Bovendien is het onzeker of deze aanpak bijdraagt aan oplossingen of betere behandelingen voor de naar verwachting 1,3 miljoen Nederlandse diabetespatiënten in 2025. Daarvoor blijven wetenschappelijk onderzoek en de inbreng van academische centra nodig, aldus Diamant, die vandaag haar oratie Academische Diabetologie 2010, whose need is it? uitspreekt. Momenteel krijgen patiënten met diabetes type 2 - vroeger ouderdomssuiker genoemd - door de huisarts volgens protocol een standaardbehandeling voorgeschreven. Dat is kosteneffectiever dan zorg op maat. Nadeel van deze integrale bekostiging van diabeteszorg, waarbij de huisarts het budget beheert, is dat verwijzing van diabetespatiënten naar specialisten niet wordt gestimuleerd, aldus Diamant. In de door de politiek en zorgverzekeraars gevoerde ketenzorg- en bekostigingsdiscussie worden de diabetescentra van de universitaire medische centra (UMC"s) niet eens genoemd. Terwijl juist deze UMC"s innovatief wetenschappelijk onderzoek verrichten bij diabetespatiënten in alle stadia van de ziekte. Dergelijk onderzoek kan nieuwe inzichten verschaffen in de ontstaanswijze van diabetes type 2, waardoor op termijn nieuwe preventieve en behandelopties kunnen worden ontwikkeld. Prof. dr. Diamant pleit dan ook voor subtiele accentverschuivingen in de huidige aanpak van diabetes, namelijk van een beleid gericht op het hier en nu, naar meer steun voor onderzoek en innovatie. Op die manier draagt Nederland ook internationaal een steentje bij aan de toekomstige oplossing van het diabetesprobleem. Diabetes (suikerziekte) is de snelst groeiende chronische aandoening. In Nederland lijden meer dan driekwart miljoen mensen eraan. Het merendeel daarvan heeft type 2, gerelateerd aan ouderdom en overgewicht. Als de huidige trend zich voortzet zullen in 2025 ongeveer 1,3 miljoen Nederlanders diabetes hebben.
Ouderen met depressieve klachten ontwikkelen meer buikvet dan niet-depressieve ouderen. Ook blijkt dat oudere personen met veel buikvet meer risico hebben op het ontwikkelen van depressieve klachten. Aldus Nicole Vogelzangs, onderzoeker bij GGZ inGeest en VU medisch centrum. Zij vond bij ouderen een sterke verwevenheid tussen depressieve klachten en risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Vogelzangs promoveert vrijdag 23 april bij VU medisch centrum. VUmc en GGZ inGeest werken intensief samen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar psychische en lichamelijke aandoeningen. Nicole Vogelzangs deed onderzoek naar de relatie tussen depressieve klachten en het metabool syndroom. Het metabool syndroom is een verzameling risicofactoren voor hart- en vaatziekten die vaak samen voorkomen: overgewicht (met name rondom de buik), verstoorde cholesterolwaardes, hoge bloeddruk en hoge bloedsuikerspiegels. Vogelzangs concludeert dat ouderen met depressieve klachten over de jaren heen meer buikvet ontwikkelen dan niet-depressieve ouderen. Maar tegelijkertijd vond zij ook dat oudere personen met veel buikvet meer risico hebben om depressieve klachten te ontwikkelen. Ouderen die zowel depressieve klachten als metabole ontregelingen vertonen, lijken slechter te herstellen van hun depressieve klachten. Deze bevindingen wijzen erop dat een vicieuze cyclus bestaat tussen depressieve klachten en metabole ontregelingen. Nicole Vogelzangs: "Mogelijk hangen de klachten zo sterk samen dat men van een afzonderlijk ziektebeeld kan spreken: de metabole depressie. Cortisol, een stresshormoon, speelt vermoedelijk een rol in de samenhang tussen depressie en het metabool syndroom. Alleen depressieve ouderen die verhoogde cortisol waardes hebben, hebben ook vaker het metabool syndroom." Vogelzangs pleit ervoor alert te zijn op metabole ontregelingen bij depressieve patiënten. Dit zou hun lichamelijke gezondheidsstatus positief kunnen beïnvloeden en mogelijk zelfs hartaandoeningen kunnen voorkomen. Of de behandeling van metabole ontregelingen ook een gunstig effect heeft op het verbeteren van depressieve klachten is niet onderzocht.
Te kort slapen kan een factor zijn bij overgewicht. Dat zeggen Amerikaanse onderzoekers.
Vrouwen met Overgewicht hebben meer kans om een kind te krijgen met astma-bij-volwassenen. Dat heeft de Nederlandse onderzoekster H. Smit bekend gemaakt tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Thoraic Society in San Diego.
Mensen met zwaar Overgewicht die afvallen, verliezen vaak aan botmassa. Ook regelmatige lichaamsbeweging helpt daar niet altijd tegen, blijkt uit nieuw onderzoek door de Washington University School of Medicine.
Mensen met ernstige Psoriasis doen er goed aan om risicofactoren voor hart- en vaatziekten zoals roken, overgewicht, Hoge bloeddruk en hoog Cholesterol gehalte zoveel mogelijk te reduceren. Ernstige Psoriasis is op zichzelf ook al een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, zeggen onderzoekers van de universiteit van Pennsylvania.
Rokers zijn gemiddeld gezien minder intelligent dan niet-rokers. Dat is de verrassende uitkomst van een onderzoek onder ruim 20 duizend Israëlische jongemannen, voor, tijdens en na vervulling van hun dienstplicht. Rokers hadden een gemiddeld IQ van 94, tegen een gemiddelde van 101 bij de niet-rokers. Van tevoren werd aangenomen dat rokers vaker uit sociaaleconomisch zwakkere milieus komen en dat dat de verschillen in gemiddelde intelligentie verklaarde. Volgens M. Weiser van de universiteit van Tel Aviv nemen minder intelligente mensen eerder slechte beslissingen, ook op gezondheidsgebied, en gaan ze vaker roken. Ook hebben ze vaker overgewicht.
In haar proefschrift "Childhood constipation. New insights in testing, treatment and cost" onderzocht Olivia Liem obstipatie bij kinderen. Deze ziekte komt veel voor en lang niet altijd is er een duidelijke oorzaak. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen met obstipatie veel vaker een beroep doen op de gezondheidszorg. De kosten komen ongeveer overeen met die voor kinderen met astma of ADHD. Liem concludeerde o.a. dat Kinderen met overgewicht, vaker last hebben van obstipatie. Een duidelijke oorzaak vond zij niet.
Als jonge kinderen te weinig slaap krijgen, lopen ze meer risico op overgewicht. Dat zegt onderzoekster F. Rutters van de Universiteit Maastricht.
Al drie jaar doet inspanningsfysioloog prof. Maria Hopman van het UMC St Radboud met haar team onderzoek naar het effect van zware fysieke inspanning onder wandelaars van de Vierdaagse. Voor beide organisaties hét moment om de samenwerking officieel te bekrachtigen en een overeenkomst te tekenen. Ook de komende vier jaar verbindt het UMC St Radboud zich aan de Vierdaagse met wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksteam van Maria Hopman heeft voor de 94ste Vierdaagse twee onderzoeken in voorbereiding. Als de temperatuur boven de 25C stijgt, doet het team onderzoek naar de fysieke omstandigheden van wandelaars die in hoge temperaturen een zware prestatie moeten leveren. Blijft de temperatuur onder de 25C, dan richt het onderzoek zich op wandelaars met cardiologische aandoeningen. In de dagen voor de Vierdaagse wordt de definitieve keuze voor het onderzoek bekend gemaakt. De onderzoeksresultaten van de afgelopen drie jaar zijn inmiddels gebundeld. Maria Hopman licht de meest opvallende resultaten toe: "We zien duidelijk dat de allereerste wandeldag de grootste fysiologische veranderingen teweeg brengt. Met andere woorden, de eerste wandeldag is het meest uitdagend voor het lichaam. Daarom is het extra van belang om op dag één extra te drinken, ook na afloop van de wandeletappe. Een ander opvallend verschijnsel is dat mannen vaker uitdrogen dan vrouwen. Voor hen is het dus belangrijk om extra te drinken. Hetzelfde geldt voor mensen met overgewicht, die eveneens een extra risico hebben op uitdroging. Sowieso geldt dat we wandelaars aanraden om nooit minder te drinken dan twee liter tijdens het wandelen van een etappe." Met de wetenschappelijke kennis die wordt opgedaan, adviseert het UMC St Radboud de Vierdaagse organisatie de komende jaren ook nader op het gebied van sport en gezondheid.
NWO maakte deze week een deel van de Veni-subsidies voor 2010 bekend: 114 onderzoekers krijgen Veni-subsidies in de eerste ronde. Maar liefst negen subsidies werden toegekend aan onderzoekers van de Universiteit Maastricht. Dit aantal ligt fors hoger dan voorgaande jaren. Alleen in 2007 werd dit geëvenaard. De meeste Maastrichtse Veni-laureaten (vijf in totaal) komen uit de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences. Het gaat om Rik Crutzen, Liesbeth van Osch, Judith Sluimer, Johan Jocken en Vera Schrauwen-Hinderling. Marisol Voncken en Jill Lobbestael werken allebei aan de Faculty of Psychology and Neuroscience en Caroline Goukens en Nils Kok zijn afkomstig van de School of Business and Economics. In de zogeheten gebiedsfase beoordeelt NWO de aanvragen binnen de NWO-vakgebieden. In deze fase verdeelt NWO circa twee derde van de beschikbare plaatsen. De tweede selectiefase, de zogenaamde domeinfase waarin ook over de grenzen van gebieden heen gekeken wordt, volgt in oktober van dit jaar. In totaal dienden 982 onderzoekers een voorstel in. De aanvragen werden beoordeeld door wetenschappers in binnen- en buitenland. De Veni-onderzoekers staan aan het begin van hun carrière, maar hebben wel al aangetoond dat zij een opvallend talent hebben voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Zij kunnen met de subsidie van 250.000 euro drie jaar lang aan de slag om hun ideeën verder te ontwikkelen. Rik Crutzen gaat met zijn Veni-subsidie onderzoek doen naar de verbetering van de effectiviteit van gezondheidsinterventies via internet. Liesbeth van Osch gaat onderzoeken of mensen hun goede voornemens makkelijker omzetten in gezond gedrag door gebruik te maken van bepaalde planningsstrategieën. Judith Sluimer gaat het preventief effect van verhoging van de zuurstofspanning in bloedvaten bestuderen bij aderverkalking. Johan Jocken onderzoekt of de eiwitbalans verstoord is bij mensen met overgewicht en aanleg voor suikerziekte. Vera Schrauwen-Hinderling gaat de energiestofwisseling in de lever volgen met niet-invasieve beeldvormingstechnieken, om te achterhalen of een verlaagd metabolisme leververvetting veroorzaakt. Marisol Voncken gaat de relatie tussen sociale binding en sociale angst bestuderen onder invloed van het hormoon oxytocine. Jill Lobbestael bouwt voort op ! eerder onderzoek waarin zij aantoonde dat lichamelijke reacties tijdens woede-aanvallen uitblijven bij patiënten met antisociale persoonlijkheidsstoornis ("hot mind" versus "cold body"). Caroline Goukens gaat onderzoeken meer keuzeaanbod in supermarkten daadwerkelijk leidt tot bewustere aankoop van bepaalde producten, met name op het gebied van gezonde voeding. Nils Kok zal de marketing van energiemaatregelen in de bouwsector gaan onderzoeken.
Onderzoekers van VUmc hebben voor de eerstelijns gezondheidszorg een geïntegreerd pakket ontwikkeld om risico op hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierschade bij mensen van 45 jaar en ouder in kaart te brengen. Dit PreventieConsult ondersteunt de eerstelijn bij het opsporen en doorverwijzen van personen met een hoog risico op deze aandoeningen naar begeleiding en/ of behandeling. Het gaat hier om een wetenschappelijk onderbouwde check die bij betrokkenen wordt afgenomen. De Nederlandse bevolking wordt ongezonder. Er is een toename van chronische aandoeningen bij mannen en vrouwen onder andere als gevolg van een steeds ongezondere leefstijl (roken, overgewicht, te weinig bewegen). Als deze lijn zich voortzet zullen Nederlanders steeds meer jaren in ongezondheid doorbrengen, wat de kwaliteit van leven en de kosten van de zorg nadelig beïnvloedt. Om deze trend te kunnen keren is het nodig dat de focus meer komt te liggen op het voorkomen van aandoeningen. Een betere opsporing, begeleiding en behandeling van mensen met een verhoogd risico is hard nodig. Het PreventieConsult biedt een systematische aanpak waarbij zowel de voordeur (opsporing) als de achterdeur (begeleiding) goed geregeld is. Dit ontbreekt nog wel eens bij het grote aanbod aan zelftests dat tegenwoordig met name via internet beschikbaar is. VUmc-onderzoeker Jacqueline Dekker: "Het PreventieConsult helpt zorgverleners in de eerstelijn bij het opsporen van mensen met een risico op diabetes, hart- een vaatziekten en nierschade. Zij kunnen mensen die dit betreft adviseren over een passende leefstijl of behandeling. Uit onderzoek blijkt namelijk dat je meer gezondheidswinst boekt als je preventief op zoek gaat naar deze mensen en hen gaat behandelen. Op het moment dat een van de ziektes zich manifesteert is de behandeling veel minder effectief." De kwaliteit van de huidige gezondheidstests laat veel te wensen over. Daarom hebben beroepsorganisaties NHG, LHV, NVAB en de drie gezondheidsfondsen Hartstichting, Nierstichting en Diabetes Fonds hun krachten gebundeld. Zo zijn ze samen met VUmc gekomen tot deze wetenschappelijk onderbouwde aanpak.
De huidige obesitas epidemie wordt voornamelijk veroorzaakt door een sterke toename in de voedselconsumptie. Voorbeelden van factoren die voedselinname beïnvloeden zijn veranderingen in concentraties van hormonen gerelateerd aan eetlust en verzadiging, maaltijdpatroon, "belonende waarde" van voedsel, en stress. Resultaten van de in dit proefschrift beschreven studies laten zien dat de relatie tussen hormoonconcentratieveranderingen en eetlust/verzadiging te beperkt is (30-70%) om hormoonconcentratieveranderingen het predikaat "biomarker" voor verzadiging te geven. Verder blijkt dat beheersing van de voedselinname groter zou moeten zijn wanneer de maaltijd langer duurt; de verhoogde voedselinname bij het uit eten gaan, moet dus aan omgevingsfactoren te wijten zijn. Vaak blijkt men te eten terwijl men geen honger heeft; men eet om de "belonende waarde" daarvan te ervaren. Dit wordt versterkt in condities van acute stress. Acute stress stimuleert voedsel- en energie-inname vooral bij overgewichtigen met een "appel" figuur. Mogelijk functionele voeding die de stressrespons zou kunnen beïnvloeden werd nog niet gevonden. Integendeel, stress bleek zelfs het bijvoorbeeld zeer verzadigende effect van eiwit te domineren. Proefschrift:
mw.drs. Sofie G.T. Lemmens, "Food intake meeting ENERGY AND REWARD HOMEOSTASIS"
Onderzoekers van VUmc hebben voor de eerstelijns gezondheidszorg een geïntegreerd pakket ontwikkeld, waarmee het risico op hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierschade bij mensen van 45 jaar en ouder in kaart kan worden gebracht. Er is sprake van een toename van chronische aandoeningen onder Nederlandse mannen en vrouwen, onder andere door roken, overgewicht en te weinig beweging. Dat leidt tot minder gezonde levensjaren en hogere zorgkosten. Preventie, tijdige opsporing, begeleiding en behandeling van mensen met een verhoogd risico op deze aandoeningen zijn daarom dringend nodig. PreventieConsult biedt volgens het VUmc een systematische aanpak, waarbij zowel de voordeur (opsporing) als de achterdeur (begeleiding) goed geregeld is.
Borstvoeding zou niet beter zijn voor de relatie tussen moeder en kind dan flesvoeding, volgens onderzoeker J. Janssen van de St. Radboud Universiteit. Hij onderzocht het gehalte stresshormoon in het bloed van een baby. Dit komt vrij bij pijn of fysieke stress, zoals bij honger, kou of een inenting. De gehaltes cortisol bij fles gevoede baby"s waren even hoog als bij baby"s die borstvoeding krijgen. Conclusie was dat borstvoeding niet beter is voor de moeder-kindband. Er spelen echter meer factoren, zegt het Voedingscentrum. Huid-op-huid-contact bij borstvoeding zorgt voor de aanmaak van een "knuffelhormoon". Bovendien beschermt borstvoeding het kind tegen maag- en darminfecties, middenoorontsteking, overgewicht, hoge bloeddruk en mogelijk ook tegen astma, piepen op de borst en eczeem.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Doordat het aantal mensen met overgewicht (obesitas) toeneemt, neemt ook het aantal mensen met suikerziekte (type 2 diabetes) en diabetische complicaties, zoals hart- en vaatziekten, toe. Een belangrijk mechanisme dat het verhoogde risico voor type 2 diabetes en hart- en vaatziekten bij zwaarlijvige mensen verklaart, is het vrijkomen van ontstekingsstoffen uit het vetweefsel, die vervolgens chronische ontstekingsreacties veroorzaken. Een belangrijke vraag is welke factoren de vetcellen aanzetten tot het produceren van deze ontstekingsstoffen. In dit onderzoek wordt aangetoond dat het versuikerde eiwit Ne-(Carboxymethyl)lysine (CML) zich opstapelt in het vetweefsel van zwaarlijvige mensen en de vetcellen stimuleert ontstekingsstoffen te produceren. De ontdekking dat CML een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ontstekingsstoffen in het vetweefsel biedt nieuwe perspectieven voor het ontwikkelen van therapeutische interventies die het ontstaan van type 2 diabetes en hart- en vaatziekten bij zwaarlijvige mensen kunnen voorkomen. Proefschrift: mw. Katrien H.J. Gaens, "The Ne- (Carboxymethyl)lysine-RAGE axis; Implications for the pathogenesis of obesity-related complications".
Een persoonlijk leefstijladvies begeleiding door een praktijkondersteuner vanuit hun huisartspraktijk hebben effect. Mensen blijven op een stabiel gewicht en hun nuchtere bloedsuiker-waarden verbeteren. Dit is een belangrijke indicatie dat hun gezondheidstoestand er op vooruit gaat. Dit blijkt uit onderzoek door het UMC Groningen, in samenwerking met het RIVM. Deelnemers aan het onderzoek kregen een op hun persoon toegesneden leefstijladvies, richtlijnen, technieken voor gedragsverandering, een stappenteller en een dagboek, waarin ze drie dagen lang moesten bijhouden wat zij aten en dronken. Ook kregen ze drie jaar lang begeleiding. Alle 457 deelnemers hadden vooraf licht tot zwaar overgewicht, hoge bloeddruk en/of een verhoogd cholesterolgehalte.
Een gezonde leefstijl zorgt voor een laag risico op hart- en vaatziekten, en voor de mogelijkheid om lang en gezond te kunnen doorwerken. In opdracht van Arbouw vond VU medisch centrum een methode waarmee de arbodienst werknemers in de bouw ertoe kan bewegen om gezonder te gaan leven. Als gevolg van persoonlijke leefstijlbegeleiding aten werknemers in de bouw minder ongezonde tussendoortjes en hadden zij een verbeterd cholesterolgehalte vergeleken met de mensen in de controlegroep. Ook verloor 20% van hen blijvend meer dan 5% van het lichaamsgewicht. Iris Groeneveld promoveert op 18 februari 2011 aan VUmc. 64% van de werknemers in de bouw heeft last van overgewicht. Een groot deel daarvan heeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. In opdracht van Arbouw voerde VUmc een onderzoek uit in de bouw, bij meer dan 800 mannelijke werknemers met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. In dit onderzoek werd het effect van het gebruikelijke korte leefstijladvies vergeleken met het effect van maximaal 7 één op één gesprekken in de vorm van "motiverende gespreksvoering". Tijdens deze gesprekken konden werknemers hun motivatie, belemmeringen, wensen en mogelijkheden wat betreft leefstijlverandering bespreken met een arboverpleegkundige of bedrijfsarts. Deze hielp de werknemers vervolgens een persoonlijk plan te maken voor het verbeteren van leefstijl. Deze nieuwe methode van persoonlijke leefstijlbegeleiding op de arbodienst kan dus leiden tot verlaging van het risico op hart- en vaatziekten bij werknemers in de bouw. De onderzoekers raden aan om arboprofessionals te trainen in deze methode van leefstijlbegeleiding, zodat deze kan worden aangeboden aan alle werknemers met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. De leefstijlbegeleiding is op korte termijn duurder dan de gebruikelijke zorg. Echter, als werknemers in staat zijn hun leefstijlverandering vol te houden, is het aannemelijk dat de leefstijlbegeleiding leidt tot een aanzienlijke kostenbesparing.
De behandeling van lichamelijke aandoeningen bij Ernstig Psychiatrisch Zieke patiënten (EPZ) is een uitermate belangrijk aspect van de algehele medische behandeling. Door het verschil in ziektepatronen bij EPZ zijn algemene behandelrichtlijnen voor lichamelijke ziektes mogelijk niet geschikt bij EPZ, concludeert Evert Jan Mookhoek uit zijn promotieonderzoek. Hij bracht de hiaten in de epidemiologische kennis van lichamelijke complicaties bij deze patiënten in kaart en leverde tevens ontbrekende kennis aan over het vóórkomen van maagklachten, suikerziekte en huidaandoeningen. Meer dan 50% van de EPZ blijkt matige tot ernstige maagklachten te hebben en 80% van de maagklachten betreft brandend maagzuur. Meer dan eenderde van de EPZ gebruikt hier dagelijks medicatie voor. Mookhoek vond ook een associatie tussen maagklachten en het gebruik van clozapine, laxantia en roken en een medicijnen-interactie tussen de middelen clozapine en omeprazol. Suikerziekte blijkt in 15% van de EPZ voor te komen en in latente vorm nog eens bij 14%. Er is een directe relatie tussen suikerziekte en overgewicht en een indirecte relatie met psychiatrische medicatie. Bijna 70% van de EPZ heeft klachten van de huid en 77% heeft huidafwijkingen. Bij 37% van de patiënten worden huidafwijkingen gevonden waar niet over geklaagd werd. EPZ met suikerziekte hebben een tienmaal grotere kans op het hebben van huidinfecties. Er blijkt een relatie te bestaan tussen decubitus en verslaving. Eczeem blijkt gerelateerd aan depressie. De opnameduur blijkt niet van invloed op het vóórkomen van de huidaandoeningen.Evert Jan Mookhoek (Schiedam, 1957) studeerde geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn promotieonderzoek deed hij aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de afdeling Farmacie, basiseenheid Farmacotherapie en Farmaceutische Patiëntenzorg en bij het onderzoeksinstituut SHARE van het UMCG. Zijn onderzoek werd gefinancierd door het Delta Psychiatrisch Centrum Poortugaal ende NVASP (NederlandseVereniging Artsen Somatisch werkzaam in Psychiatrie).Tijdens en na zijn promotie is hij werkzaam bij Delta Psychiatrisch Centrum Poortugaal als somatisch arts GGZ/specialist ouderengeneeskunde en hoofd Medisch Centrum.
Laat het er niet bij zitten
Voor wie veel zit, zit het leven er mogelijk eerder op. Veel zitten is niet gezond, zeggen Amerikaanse onderzoekers. Wie dagelijks zes uur zit, loopt meer kans vroegtijdig te overlijden dan iemand die maximaal drie uur per dag zittend doorbrengt. De American Cancer Society deed 14 jaar lang onderzoek onder 53.440 mannen en 69.776 vrouwen. Bij aanvang van het onderzoek waren deze mensen 50 tot 74 jaar oud. Ook wanneer rekening werd gehouden met factoren als roken, overgewicht en lengte, bleken mensen die per dag veel tijd zittend doorbrengen gemiddeld gezien meer kans te lopen om vroegtijdig te overlijden. Veel zitten wordt in verband gebracht met een verhoogde kans op kanker, maar vooral op hart- en vaatziekten.
Het Health Programma van de EU heeft elf grote subsidies toegekend voor onderzoeksprojecten in de systeembiologie. Van de elf Europese projecten gaan er twee naar Nederland. Beide projecten, met een waarde van ruim 22 miljoen euro, zijn toegekend aan de afdeling Antropogenetica van het UMC St Radboud in Nijmegen. De systeembiologie onderzoekt hoe moleculen, cellen, organen en alle tussenliggende niveaus met elkaar samenwerken zodat een organisme, zoals de mens bijvoorbeeld, goed kan functioneren. Op zoek naar de oorzaken van cognitieve problemen richt het GENCODYS project zich op de ontrafeling van moleculaire netwerken in het brein. Het SYSCILIA project gaat een geavanceerd computermodel maken van de moleculaire machinerie van klein maar essentieel onderdeel van de cel, het cilium. Het project GENCODYS, geleid door Hans van Bokhoven, stelt de zoektocht centraal naar de relatie tussen genen en cognitieve problemen, zoals verstandelijke handicaps en autisme. Van Bokhoven: "De afgelopen jaren zijn al enkele honderden genen gevonden die - als ze defect zijn - tot ernstige cognitieve problemen kunnen leiden. Een groot deel van die genen is gevonden door onze onderzoeksgroepen. In dit prestigieuze project willen we daar nog vele honderden tot misschien wel meer dan duizend genen aan toevoegen." Bij het goed functioneren van de hersenen zijn dus enorm veel genen en eiwitten betrokken, elk met hun eigen specifieke rol in het geheel. Maar de hypothese van het GENCODYS project is dat deze verschillende functies op elkaar ingrijpen binnen een klein aantal gemeenschappelijke moleculaire netwerken. Eén van die gemeenschappelijke netwerken wordt gevormd door genen die een belangrijke rol hebben bij cognitieve processen door epigenetische controle van genexpressie. Het ophelderen van die cruciale moleculaire netwerken gebeurt door het groeperen van al die genen aan de hand van de rol die ze spelen bij de opbouw en werking van de hersenen. Bioinformatici van het Nijmeegse Centre for Molecular and Biomolecular Informatics onder leiding van Martijn Huynen zijn daarbij onmisbaar. Op die manier wordt een beperkt aantal essentiële netwerken en signaalroutes van de hersenen blootgelegd. En juist de foutjes en mutaties in deze netwerken leiden tot de - soms zeer ernstige - cognitieve problemen. Van Bokhoven: "Met topinstituten in Europa en enkele niet-Europese partners willen we die netwerken beter leren kennen, onder andere door ze te testen in fruitvliegjes en muizen. Zo zien we op welke essentiële punten in de verschillende netwerken iets kan misgaan en welke gevolgen dat heeft in de context van een organisme. De diermodellen, met name fruitvliegjes, zijn uitermate geschikt om genetische en omgevingsfactoren op te sporen die het moleculaire netwerk kunnen sturen en daarmee het mutante fenotype kunnen beïnvloeden. Daarmee kan de volgende, belangrijke stap genomen worden: de ontwikkeling van therapieën. We stappen hierbij af van het idee van een therapie gericht op een enkel gen (gen-therapie). We denken en hopen dat we op termijn met een goed gerichte "netwerk-therapie" meerdere cognitieve aandoeningen kunnen aanpakken. Juist vanwege onze kennis van de netwerken kunnen we ons precies richten op de essentiële schakels in zo"n netwerk. Het Europese project biedt hoe dan ook prachtige kansen om onze toonaangevende rol op dit gebied verder uit te bouwen."
In SYSCILIA, het project dat gecoördineerd wordt door Ronald Roepman, draait het allemaal om een tot voor kort tamelijk onbekend onderdeeltje dat in veel cellen een essentiële rol speelt, namelijk het cilium. Roepman: "Voor veel mensen is het meest bekende voorbeeld van een cilium het bewegende zweepstaartje van een spermacel. Het belang van dit staartje is duidelijk. Er bestaan echter ook veel cellen met een cilium dat niet kan bewegen. Tot voor kort dacht men dat dit organel in deze cellen zijn functie had verloren. Totdat een verstoorde opbouw van deze cilia door een gendefect in verband gebracht kon worden met complexe ziektebeelden. Deze cellen verloren als het ware hun antenne, waardoor overdracht van essentiële signalen niet meer kon plaatsvinden."
Cilia spelen in veel celtypen een rol. Nieren en luchtwegen bezitten bijvoorbeeld ook cellen die een soort zweepstaartjes hebben. Bij de nieren "pompen" ze de voorurine rond en leidt uitval tot ernstige nierziekten. In de luchtwegen vegen ze als een soort borsteltjes voortdurend het vuil naar buiten. Roepman heeft veel onderzoek gedaan naar de functie van cilia in de fotoreceptoren van het netvlies: "Als het cilium in deze cellen niet goed werkt, wordt het licht niet omgezet in elektrische signalen en raken mensen blind. Ook in de hersenen, het hart en de botten spelen cilia een essentiële rol." Gaat het mis met de cilia, dan is sprake van een ciliopathie, met symptomen variërend van overgewicht en doofheid, tot nierfalen, verstandelijke handicaps en hartafwijkingen.
Uit een onderzoek onder 943 mensen met psoriasis die tussen 2002 en 2008 deelnamen aan het Utah Psoriasis Initiative, bleek dat psoriatische artritis en lichaamsgewicht verband met elkaar houden. Deze aandoening blijkt zich vooral bij tieners en adolescenten met overgewicht te ontwikkelen. 26,5 procent van de deelnemers had psoriatische artritis. De bevindingen maken duidelijk dat mensen met een verhoogd risico op de aandoening frequenter en meer nauwgezet moeten worden gevolgd en behandeld, zeggen de onderzoekers. Dat kan de kansen op onomkeerbare schade aan gewrichten verkleinen. Bron: archives of dermatology.
Fysieke inspanning en een goed werkende uitscheiding van galzouten verlagen de kans op ziekten die samenhangen met het metabool syndroom. Dat toont Maxi Meissner aan in haar promotieonderzoek. Metabool syndroom wordt veroorzaakt door teveel eten en te weinig bewegen. Risicofactoren zijn een hoge bloeddruk, verhoogde glucose- en vetgehaltes en overgewicht. Deze aandoeningen zorgen op hun beurt weer voor een verhoogde kans op hart- en vaatziekten en diabetes. Het was al bekend dat fysieke inspanning en medicinale galzoutbindende harsen (bile acid sequestrants, BAS) een gunstige invloed hebben op de bloedsuikerspiegel en het cholesterolgehalte. Voor het eerst laat Meissner echter zien hoe deze processen werken. De harsen verlagen de bloedglucosewaarden bijvoorbeeld niet door veranderingen van het leverglucosemetabolisme, maar door beïnvloeding van het energiemetabolisme, met name in het spierweefsel. Lichamelijke inspanning heeft een gunstig effect omdat het de uitscheiding (via de ontlasting) van cholesterol positief beïnvloedt en zo het dichtslibben van de bloedvaten vermindert. Maxi Meissner (Berlijn, 1980) deed haar promotieonderzoek aan de afdeling Kindergeneeskunde van het UMCG en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het werd medegefinancierd door het Groningen Expertise Centrum voor Kinderen met Obesitas (GECKO). Meissner begint binnenkort als postdoc bij de afdeling Experimentele Cardiologie van het UMCG.
Psoriasispatiënten die geen goede ontstekingsremmende medicatie krijgen voorgeschreven, lopen een verhoogd risico op de hartkwaal mitralisinsufficiëntie (MI). Dat zegt onderzoeker Dr. B. Strober van New York University. Bij MI is sprake van lekkage aan een van de hartkleppen, waardoor de pompfunctie minder goed wordt. Psoriasispatiënten lopen gemiddeld al meer risico op bijkomende aandoeningen (comorbiditeit), waaronder hart- en vaatziekten, diabetes, overgewicht, een hoog cholesterolniveau en hoge bloeddruk. De cardiovasculaire effecten van ongecontroleerde ontstekingsactiviteit betekenen een verhoogd risico op MI, beroerte en vroegtijdig overlijden. TNF-blockers en methotrexaat verminderen bij reumapatiënten de risico"s van comorbiditeit en dat geldt ook voor psoriasispatiënten, zegt Strober.
Kinderen hebben een betere longfunctie en een hoger geboortegewicht als hun moeder tijdens de zwangerschap minder meerookt. Dat blijkt uit het Whistler-onderzoek van het UMC Utrecht. Volgens de onderzoekers is dit te danken aan de strengere Tabakswet. Marije Koopman promoveert 13 januari op dit onderzoek. Koopmans vond in haar onderzoek dat baby"s van moeders met de minste blootstelling aan sigarettenrook de beste longfunctie en het hoogste geboortegewicht hebben. Dit lijkt een duidelijk verband te hebben met de strengere Tabakswet. "Minder meeroken door de moeder tijdens de zwangerschap heeft een positief effect op de gezondheid van de volgende generatie", concludeert promotor en hoogleraar longziekten prof. dr. Kors van der Ent van het UMC Utrecht. "Kinderen hebben minder last van longziekten. Daarnaast verlaagt het de bloeddruk van het kind en de kans op overgewicht, weten we uit eerder onderzoek. Wij raden dan ook aan om wereldwijd strengere regels in te stellen over blootstelling aan tabaksrook." In het Whistler-onderzoek analyseerden wetenschappers van het UMC Utrecht de gezondheid van ruim 1600 gezonde, vijf weken oude kinderen geboren tussen 2001 en 2010. De gezondheid van de kinderen vergeleken ze met het rookgedrag van de moeders tijdens de zwangerschap. Via vragenlijsten gaven de moeders aan hoe vaak ze tijdens de zwangerschap aan sigarettenrook waren blootgesteld. De onderzoekers verdeelden de kinderen in drie groepen: kinderen geboren tussen 2001-2004, tussen 2005-2007 en tussen 2008-2010. Moeders uit de eerste ("oudste") groep bleken het meest blootgesteld geweest te zijn aan meeroken; moeders uit de laatste ("jongste") groep het minst. De longelasticiteit van de baby"s is hoger, de longweerstand is juist lager en het geboortegewicht is hoger. Een betere longfunctie vermindert de kans op luchtwegaandoeningen bij het kind. Dat moet wel het gevolg zijn van aanpassingen in de tabakswet die toen zijn doorgevoerd. In Nederland is de tabakswet, die in overheidsgebouwen sinds 1990 van kracht is, steeds strenger geworden. Er mag niet worden gerookt op plekken die bedoeld zijn voor gemeenschappelijk gebruik of die voor het publiek toegankelijk zijn. Op 1 januari 2004 is dat uitgebreid naar het recht op een rookvrije werkplek. Werkgevers zijn verplicht om ervoor te zorgen dat werknemers kunnen werken zonder hinder of overlast te ondervinden van tabaksrook. Het maakt daarbij niet uit of de werknemer bij de overheid of in het bedrijfsleven werkt. Sinds 1 juli 2008 geldt dat ook voor de horeca. Volgens het oordeel van de onderzoekers van het UMC Utrecht zal versoepeling van de huidige tabakswetgeving leiden tot nadelige effecten voor de komende generatie.
Zo"n 40 procent van de volwassen patiënten die moet worden geopereerd heeft twee of meer leefstijlrisicofactoren, zoals overgewicht, hoge bloeddruk, diabetes, roken of overmatig alcohol- of drugsgebruik. Die kunnen leiden tot complicaties tijdens de ingreep, maar ook het herstel vertragen. Deze patiënten vallen volgens onderzoekers van het Vu mc tussen de wal en het schip. Zij pleiten voor begeleiding en preventie en meer geld om dat mogelijk te maken. Het mes snijdt dan aan twee kanten, zeggen zij. De patiënt boekt mogelijk gezondheidswinst op de langere termijn, de risico"s van de operatie nemen af en de opnameduur kan korter worden. Zo"n operatieve ingreep kan bovendien een goede aanleiding zijn om gezonder te gaan leven, menen de onderzoekers.
Bij mannen van 55 jaar en ouder is de kans op een beroerte sinds 1990 met ruim een derde afgenomen In de afgelopen twintig jaar is de kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen met meer dan 30 procent gedaald. Bij vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Bij beide groepen zijn de risicofactoren voor het krijgen van een beroerte en het gebruik van medicatie daartegen toegenomen. Verder zijn nieuwe factoren ontdekt die samenhangen met de kans op het krijgen van een beroerte. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Renske Wieberdink op basis van resultaten uit het grootschalige Rotterdamse ERGO onderzoek, waarop zij donderdag 1 maart promoveert. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 40.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen vanwege een beroerte. Dit is een acute beschadiging van de hersenen die veroorzaakt wordt door een afsluiting of een scheur van een bloedvat. In de afgelopen jaren is er veel aandacht besteed aan de preventie van hart- en vaatziekten. Zo zijn er richtlijnen opgesteld voor artsen om risicofactoren zoals hoge bloeddruk, hoog cholesterol en suikerziekte te behandelen. Uit het onderzoek van Wieberdink blijkt dat Nederlanders ongezonder zijn geworden, waardoor een hoge bloeddruk en overgewicht meer voorkomen dan in de jaren ’90. Artsen schrijven vaker medicijnen voor om de kans op een beroerte te verlagen. Het gaat dan om bijvoorbeeld bloedverdunners en cholesterolverlagers. Opvallend is dat de kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen sinds 1990 met ruim 30 procent is gedaald. Bij vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Renske Wieberdink: “Een mogelijke verklaring hiervoor is dat artsen bij mannen alert zijn op de gevaren, terwijl zij bij vrouwen geneigd zijn het risico te onderschatten. Een gunstige ontwikkeling is dat mannen in de afgelopen jaren minder zijn gaan roken. Of deze ontwikkelingen ook echt de oorzaak zijn voor de afname zal verder onderzocht moeten worden. Het is van groot belang dat risicofactoren voor beroerte ook bij vrouwen adequaat herkend en behandeld worden.” Om meer zicht te krijgen op het ontstaan van beroertes deed zij ook onderzoek naar mogelijk andere factoren die samenhangen met het risico op een beroerte. Uit speciale metingen van de bloedvaten van het netvlies blijkt dat naarmate de doorsnede van de afvoerende vaatjes toeneemt, de kans op een hersenbloeding stijgt. Een andere factor die in verband gebracht wordt met het risico op een hersenbloeding is leeftijdsgebonden maculadegeneratie. Dit is een aandoening die het centrale zicht aantast. Ouderen met een ernstige vorm van deze aandoening hebben een grotere kans op het krijgen van een hersenbloeding. Ongeveer 1,5 procent van de Nederlandse bevolking van 55 jaar en ouder lijdt aan deze vorm van maculadegeneratie. Wieberdink maakte voor haar onderzoek gebruik van de ERGO (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek) studie van het Erasmus MC, een van de grootste epidemiologische studies in de wereld. Dit onderzoek bestudeert 15.000 inwoners van de Rotterdamse wijk Ommoord die ouder zijn dan 45 jaar.
Kinderen die snurken of andere nachtelijke ademhalingsproblemen hebben, vertonen vaker gedragsproblemen. Dat schrijven Britse wetenschappers in Journal of Pediatrics. Vaak zijn neuspoliepen of grote amandelen de boosdoener. Een oppervlakkige slaap kan echter gedragsproblemen in de hand werken en de ontwikkeling van het brein belemmeren, zegt onderzoekster K. Bonuck van het UZA. Door een verminderde zuurstoftoevoer naar de hersenen wordt de herstelfunctie van de slaap abrupt onderbroken en raken bepaalde hersenstoffen uit balans. Kinderen met de stoornis slaapapneu hebben volgens Bonuck vaker gedragsproblemen en gemiddeld een iets lager IQ. Kinderen met ernstig overgewicht hebben veel meer kans op slaapapneu.
Schotse onderzoekers hebben een verband gelegd tussen calorierijke voeding en het ontstaan van darmkanker. Dat is te lezen in een onderzoek door de universiteiten van Edinburgh en Aberdeen. 2.000 gezonde mensen werden hiervoor onderzocht, evenals en een even groot aantal mensen met darmkanker. De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen snacks met een hoog vet- en suikergehalte, zoals snoep, nootjes, chips, chocolade, taart, koekjes en met suiker gezoete frisdranken. Ook andere factoren die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker, zoals overgewicht, roken en leefstijl, werden meegenomen. De kans op darmkanker ligt 18 procent hoger voor mensen die zich geregeld aan zulke voedingswaren te buiten gaan.
Kinderen die meer tijd vrij mogen bewegen hadden op de leeftijd van negen maanden een kleinere buikomvang dan degene die minder lang vrij mochten bewegen. Dat zegt onderzoekster A. Sijtsma van de RUG. Volgens haar kan meer tijd om vrij te bewegen bijdragen aan een gezond groeipatroon voor kinderen van 0 tot 1 jaar. Sijtsma onderzocht ook het verband tussen het lichaamsgewicht van kinderen van 3 tot 4 jaar oud en de hoeveelheid tijd die ze naar een beeldscherm kijken, hoe lang ze slapen, buiten spelen, het hebben van een televisie op de slaapkamer en het aantal televisies in huis. Op basis van de gegevens van 759 kinderen stelde Sijtsma vast dat kort slapen en meer tijd achter een beeldscherm of tv in de slaapkamer kunnen bijdragen aan overgewicht op de leeftijd van 3 tot 4 jaar.
Volwassenen met diabetes hebben 50 tot 80 procent meer kans op lichamelijke beperkingen. Dat schrijven wetenschappers van het Bakers Heart and Diabetes Institute in Melbourne in het wetenschappelijk tijdschrift The Lancet. De beperkingen die ze noemen zijn een verminderde mobiliteit, maar ook meer moeite met het uitvoeren van alledaagse handelingen. Ook de verhoogde kans op hart- en vaatziekten, beroerte en nierziekten spelen een rol. Mensen met psoriasis hebben een verhoogde kans op diabetes type 2, ook als je geen overgewicht hebben. Dat meldden onderzoekers van de universiteit van Pennslyvania vorig jaar oktober. Omgekeerd hebben mensen met diabetes type 2 eerder last van psoriasis.
Eveline Bruinstroop: "Hepatic lipid metabolism. A (patho)physiological perspective’. Bij eten en vasten regelen ook de hersenen en het autonome zenuwstelsel de omzetting van vet in de lever. Als deze regulatie is verstoord, dan kan dat leiden tot stoornissen in de vetstofwisseling (dyslipidemie). Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Eveline Bruinstroop naar de neurale regulatie van de vetstofwisseling door de lever. Bij veel mensen is de hoeveelheid vet in het lichaam (in de vorm van cholesterol en lypiden) te hoog. Dat kan leiden tot diverse klachten, zoals overgewicht en ongevoeligheid voor insuline (waardoor suikerziekte kan ontstaan). Het onderzoek van Bruinstroop leidt wellicht tot nieuwe manieren om een verstoorde vetstofwisseling weer op orde te krijgen, bijvoorbeeld via beïnvloeding van het autonome zenuwstelsel. Ze deed haar onderzoek bij ratten die door een spontane mutatie meer vetten uit de lever uitscheiden. Bij deze dieren is het effect van de beïnvloeding van het autonome zenuwstelsel op de leveruitscheiding vastgesteld. Ook is in mensen onderzocht wat het effect is van een blokkade van het sympathische zenuwstelsel.
Een verhoogde zuivelconsumptie lijkt het risico op hart- en vaatziekten te verlagen. Gezien de vetsamenstelling van zuivel, is dit een onverwachte bevinding. Wij hebben dan ook de effecten van meerdere stoffen (vet, eiwit, en calcium) uit zuivel onderzocht. In proefpersonen met overgewicht had zuivelvet na de maaltijd een minder gunstig effect op stoffen in het bloed betrokken bij het risico op hart- en vaatziekten. Melkeiwit lijkt daarentegen positievere effecten te hebben. Calcium had geen effect. Verder vonden wij dat de veranderingen na de maaltijd niet louter een optelsom zijn van de losse bekende bestanddelen. Dit suggereert dat ook de voedingsmatrix van belang is.
Erfelijke verschillen tussen mensen zijn niet altijd te verklaren door de volgorde van hun DNA-letters. Ook andere, zogenaamde epigenetische verschillen in het erfelijk materiaal spelen een rol. Onderzoekers beschrijven in Nature Reviews Genetics hoe de invloed van epigenetica het beste ontrafeld kan worden. Epigenetische processen werken als moleculaire dimmers op het DNA en bepalen hoe actief genen kunnen zijn. Nieuwe technieken maken het mogelijk om van elk stukje DNA te meten hoe de dimmers afgesteld zijn. Op die manier is gevonden dat omgevingsinvloeden, zoals roken en omstandigheden tijdens de zwangerschap, kunnen leiden tot een levenslang andere afstelling van deze dimmers. Daarmee vormt epigenetica een belangrijke sleutel tot het begrip van ziekte en gezondheid. Maar wat is nu de beste strategie om de rol van die epigenetische processen te ontrafelen? Daarover publiceerde dr. Bas Heijmans, onderzoeker op de afdeling Moleculaire Epidemiologie van het LUMC, samen met Jonathan Mill (University of Exeter) in het vooraanstaande tijdschrift Nature Reviews Genetics. Eén moeilijkheid bij epigenetische studies is dat het niet haalbaar is om die te laten lopen van conceptie tot in de ouderdom. “Dat zou je wel graag willen, want al tijdens de allereerste stadia van het leven wordt de basis gelegd voor een gezonde oude dag”, zegt Bas Heijmans. “Zo hebben we bij mensen die verwekt zijn tijdens de Hongerwinter blijvende epigenetische veranderingen gevonden die kunnen verklaren waarom zij op 60-jarige leeftijd een verhoogde kans hebben op overgewicht en diabetes. En recent onderzoek laat zien dat ook in de kindertijd zulke epigenetische veranderingen kunnen ontstaan.” De uitdaging is om slimme oplossingen te bedenken waarmee onderzoekers ondanks praktische beperkingen toch epigenetische oorzaken van ziekte en gezondheid kunnen identificeren. Een van de sleutels hiervoor is het aaneenrijgen van epidemiologische studies die elk een verschillende levensfase bestrijken. De bevindingen moeten vervolgens weer uitgediept worden in diermodellen om de onderliggende mechanismes in beeld te krijgen. Deze strategie hanteren onderzoekers binnen de grote Europese studie IDEAL. IDEAL is erop gericht om het effect van omstandigheden tijdens vroege ontwikkeling op het verouderingsproces in kaart te brengen en wordt gecoördineerd door het LUMC. Uiteindelijk kunnen epigenetische oorzaken van ziekten het beste integraal met de volgorde van DNA-letters (DNA-sequentie ) en de activiteit van de genen (genexpressie) bestudeerd worden. Dat is een doel binnen BBMRI-NL, een samenwerkingsverband tussen biobanken in Nederland. Heijmans: "Als we eenmaal een epigenetische oorzaak van een aandoening kennen, dan is dat een flinke stap vooruit. Want in tegenstelling tot een genetische fout kun je een epigenetische fout in principe corrigeren."
Matthanja Bieze: ‘Imaging of hepatic hypervascular tumors and clinical implications’. Met MRI is het mogelijk goedaardige levertumoren te onderscheiden van mogelijk kwaadaardige gezwellen. De MRI moet dan worden gebruikt met een speciaal levercontrastmiddel. Op een PET/CT-scan kan hetzelfde onderscheid worden gemaakt. Dit constateert Matthanja Bieze in haar proefschrift over het opsporen van leverkanker met beeldvormende technieken. Patiënten met goedaardige levertumoren, zoals leveradenomen, krijgen zo meer duidelijkheid over diagnose en het risicoprofiel van eventuele complicaties. De arts kan beter adviseren over een (preventieve) behandeling. Uit haar onderzoek blijkt dat het risico op complicaties als bloedingen voor patiënten met leveradenomen is verhoogd als de gezwellen groter zijn dan 35 millimeter, als ze liggen aan de buitenkant van de lever, als er een voedend bloedvat in de buurt is en als de patiënt overgewicht heeft. Uit haar studie blijkt ook dat de omvang van levertumoren met behulp van de PET/CT goed vastgesteld kan worden. Hierdoor kan de behandeling beter aansluiten op de individuele patiënt.
COPD-patiënten krijgen al in een vroege fase van de ziekte te maken met veel meer dan alleen maar longklachten. Dat concludeert onderzoeker B. van den Borst van het UMC Maastricht. De hoeveelheid spiermassa vermindert en de kwaliteit van spierweefsel gaat achteruit. Ook wordt vet op een gevaarlijke plek in het lichaam opgeslagen, zoals dat ook bij ernstig overgewicht (obesitas) voor komt. Hierdoor wordt het risico op hart- en vaatziekten aanzienlijk groter. Er is een verandering van persoonlijke leefstijl nodig die veel verder gaat dan stoppen met roken. Mensen met milde COPD kunnen door meer lichaamsbeweging en een gezonder dieet hun conditie verbeteren en meer spierweefsel opbouwen. Zo’n 80 procent van de gevallen van COPD wordt veroorzaakt door roken.
Binnen de Nederlandse gezondheidszorg bestaat te weinig aandacht voor voeding, terwijl voeding de allerbelangrijkste pijler vormt van onze gezondheid. Iedere cel van ons lichaam is opgebouwd uit stoffen die we via voedsel opnemen. Voedingszorg is daarom van groot belang voor de preventie en behandeling van ziekten, zoals ondervoeding bij ouderen. Professionele zorgverleners kampen niet alleen met een tijdgebrek, maar ook met gebrek aan kennis op het gebied van voedingszorg. Daarom is bijscholing nodig en moet voeding, daar waar nodig, een vast onderdeel worden van het standaard zorgbeleid. Dit stelt prof.dr.ir. Pieter Dagnelie in zijn oratie aanstaande vrijdag 21 juni. Hij aanvaardt daarmee het ambt van hoogleraar Voedingsepidemiologie aan de Universiteit Maastricht. Voedingsepidemiologie is de tak van wetenschap die kijkt naar de relatie tussen voeding en gezondheid. Wat is de rol van voeding bij het ontstaan van ziekte, het verloop van de ziekte, en hoe stel je vast of iemand een tekort aan voedingsstoffen heeft? Professor Dagnelie heeft onder andere onderzoek gedaan naar vitamine B12-tekort bij vegetariërs en de relatie tussen ondervoeding en kanker. Zo heeft hij aangetoond dat een regelmatige toediening van de lichaamseigen stof ATP bij longkankerpatiënten leidde tot remming van het gewichtsverlies, betere spiermassa, betere levenskwaliteit, een beter fysiek functioneren en, bij een deel van de patiënten, ook tot een langere overleving. Dagnelie: “Een belangrijk speerpunt in ons huidige onderzoek is het voorkómen en behandelen van ondervoeding bij ouderen en patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen. De huidige aanpak van ondervoeding bij ouderen is gebaseerd op het idee dat het altijd zinvol is ondervoeding te behandelen, omdat lange tijd gedacht werd dat ondervoede mensen minder snel herstellen. Ons onderzoek heeft echter uitgewezen dat patiënten (oudere met een heupfractuur) die intensieve voedingsbegeleiding kregen en extra energie en eiwit in de voeding weliswaar beter op gewicht waren, maar niet sneller herstelden of revalideerden.” Dit wil volgens Dagnelie echter niet zeggen dat er geen behoefte is aan goede voedingsbegeleiding voor ouderen. “Juist omdat er binnen de meeste zorginstellingen nog weinig aandacht voor voeding is, werd onze interventie door de patiënten zelf enorm gewaardeerd. Ook de betrokken zorgprofessionals constateerden tekortkomingen in de voedingszorg, wat de noodzaak naar onderzoek en verandering alleen maar onderstreept.” De komende periode vindt onderzoek plaats bij ouderen die thuis wonen en ‘thuismaaltijden’ krijgen waarbij er vooral aandacht wordt besteed aan een combinatie van goede smaak én hoge gezondheidskwaliteit. Daarnaast zal het onderzoek van Dagnelie en zijn onderzoeksgroep zich richten op de preventie van overgewicht bij kinderen, onder meer in de KOALA-studie. De komende jaren verwacht Dagnelie ook veel van de Maastricht Studie, een onderzoek naar 5000 mensen mét en 5000 mensen zonder diabetes die lange tijd gevolgd worden.
Marjolein de Hair: ‘Clinical studies and tissue analyses in the earliest phases of rheumatoid arthritis: in search of the transition from being at risk to having clinically apparent disease’. Roken en overgewicht vergroten de kans op het ontwikkelen van RA. Dit constateert Marjolein de Hair in haar proefschrift over de vroege fase van artritis. Ze keek naar de pre-klinische fase waarin er geen sprake is van gewrichtsontsteking (artritis) maar waarbij er wel RA-specifieke antistoffen in het bloed aanwezig zijn, waardoor individuen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van RA. In deze fase is geen sprake van ontsteking van de bekledende laag van gewrichten (het synovium). Ook laat ze zien dat gewrichtsontsteking wordt voorafgegaan door de vorming van RA-specifieke antistoffen en veranderingen in de lymfeklieren. Bij RA-patiënten die sinds kort artritis hebben, blijkt dat sterk uitgegroeide klonen van T-cellen zich specifiek in het synovium concentreren en dat er sprake is van verhoogde ontstekingsactiviteit in de lymfeklieren. Verder toont ze aan dat nieuwe in 2010 opgestelde criteria leiden tot eerdere classificatie van RA. Ze keek naar de pre-klinische fase waarin er geen sprake is van gewrichtsontsteking (artritis) maar waarbij er wel RA-specifieke antistoffen in het bloed aanwezig zijn, waardoor individuen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van RA. De Hair laat verder zien dat de nieuwe classificatiecriteria voor RA leiden tot eerdere classificatie van RA-patiënten, maar dat er ook mensen worden gemist en dat er mensen ten onrechte als RA-patiënten worden aangemerkt omdat de ziekte bij hen in een vroeg stadium uitdooft. Ondanks nieuwe criteria uit 2010 is nog steeds behoefte aan goede voorspellende modellen voor de prognose op lange termijn.
In dit proefschrift wordt de invloed van opvoedingsstijlen en specifieke ouderschapspraktijken op het eet- en bewegingsgedrag van kinderen onderzocht. Die invloed blijkt namelijk aanzienlijk te zijn. Bij gebrek aan betrouwbare Nederlandstalige vragenlijsten voor ouders werden deze eerst ontwikkeld en gevalideerd. Vervolgens hebben ouders uit het KOALA geboorteonderzoek deze vragenlijsten ingevuld voor hun kinderen. Resultaten laten zien dat voedingspraktijken binnen een gezin grote invloed hebben op het eetgedrag van kinderen. Kinderen eten gezonder als ouders controle houden over wat hun kind eet. Druk uitoefenen om meer te eten en het geven van voeding als beloning werkt averechts. Het effect van voedingsregels op het eetgedrag van kinderen hangt verder af van opvoedingsklimaat thuis en karakter van het kind (temperament en eetstijl). In een positieve opvoedingscontext (gekenmerkt door zorgzaamheid, structuur en gedragscontrole) hebben voedingsregels meer effect dan in een dwangmatige en over-protectieve thuisomgeving. De bevindingen zijn van belang voor het verbeteren van interventieprogramma’s voor ouders met kinderen die overgewicht hebben.
Mensen psoriatische artritis hebben baat bij leefstijlveranderingen, maar altijd samen met psoriasismedicatie. Dat zegt de Amerikaanse reumatoloog Dr. N. Wei. Lichaamsbeweging is belangrijk voor gezonde gewrichten en verbetert de functie van hart- en bloedvaten. Goed opwarmen en geleidelijke opbouw zijn belangrijk. Omega-3 vetzuren uit vette vis, zoals zalm, zijn ook goed voor hart en bloedvaten. Een ons vette vis per week zou het minimum moeten zijn. Visoliecapsules zijn een alternatief. De meeste mensen met psoriatische artritis hebben tekort aan vitamine D. Tien minuten per dag in de zon is al voldoende, maar supplementen kunnen ook uitkomst bieden. Patiënten met overgewicht moeten afvallen. Daarnaast kunnen acupunctuur en yoga de symptomen verminderen, zegt Wei.
Bruin vet in het menselijk lichaam wordt pas actief wanneer dat afkoelt. Het fungeert dan als een kacheltje, dat energie omzet in warmte. Wetenschappers van het AMC proberen er achter te komen welke factoren dit proces beïnvloeden. Zij hopen een nieuwe behandeling te kunnen ontwikkelen voor overgewicht. Door bruin vet te activeren, zouden overtollige kilo’s mogelijk vanzelf verdwijnen. Bruin vet is een soort vetweefsel dat in plaats van energie op te slaan – zoals wit vet – energie kan verstoken. Hierbij komt warmte vrij. Die warmte is belangrijk om de lichaamstemperatuur op peil te houden. Bruin vet in het lichaam dankt zijn kleur aan de vele mitochondriën. Dit zijn de energiecentrales van lichaamscellen, die energie omzetten in warmte.
Merel Breijer: ‘Management of endometrial abnormalities in postmenopausal women, an individualized approach’. Het is niet nodig om bij vrouwen met bloedverlies na de overgang een biopt te nemen van het baarmoederslijmvlies om de aanwezigheid van kwaadaardig weefsel uit te sluiten. Een vaginale echo voldoet, ook als het slijmvlies dikker is dan 4 millimeter. Dit blijkt uit het proefschrift van Maria Breijer. Tot nu toe wordt bij bloedverlies een echo gemaakt en als het baarmoederslijmvlies dikker is dan 4 millimeter een biopt genomen. De reden daarvoor is dat vrouwen met bloedverlies na de overgang een grotere kans hebben op baarmoederkanker. Breijer concludeert dat het doen van deze laatste test slechts een minimale winst in (kosten)effectiviteit oplevert en daarom geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van alleen echoscopische meting van het baarmoederslijmvlies en rekening houden met het risicoprofiel van de vrouw. Van invloed op dat laatste zijn onder andere suikerziekte, een zwangerschap hebben doorgemaakt en overgewicht. Vrouwen van 50 jaar of jonger met maximaal één risicofactor kunnen worden gerustgesteld zonder verder onderzoek met echo. Bij vrouwen na de overgang zonder bloedverlies worden vaginale echo’s gemaakt voor andere indicaties, zoals buikpijn. Hierbij meet men soms een baarmoederslijmvlies van meer dan 4 mm. Ook deze vrouwen adviseert Breijer geen biopt van het baarmoederslijmvlies te laten nemen vanwege de lage kans op de aanwezigheid van kwaadaardig weefsel. Artsen moeten deze vrouwen aanraden om zich bij bloedverlies, net als iedere vrouw na de overgang, te melden voor verder onderzoek.
Proefschrift: Mw.drs. E. Konings, “Dietary manipulation of fat metabolism in relation to obesity and insulin resistance”. De epidemie van overgewicht en zwaarlijvigheid (obesitas) verspreidt zich snel over de hele wereld en gaat gepaard met een verhoogd risico op suikerziekte (diabetes). In dit proefschrift werd onderzocht hoe obesitas en diabetes voorkomen kunnen worden door het beïnvloeden van de vetstofwisseling met behulp van voeding. Verhoogde consumptie van voedingsmiddelen/ voedingssupplementen zoals resveratrol (polyfenol in rode wijn), onverzadigde vetzuren (visolie) en een toename in bepaalde voedingsvezels hebben positieve effecten op de vetstofwisseling en insulinegevoeligheid. Deze bevindingen kunnen bijdragen aan succesvolle leefstijlinterventie, gunstige metabole effecten en het voorkomen van diabetes.
Madeline Ravesloot: ‘A tailor made approach to obstructive sleep apnea’. Circa 70% van de patiënten met ernstig overgewicht die bariatrische chirurgie (BC) ondergaan (gericht op gewichtsvermindering door bijvoorbeeld het plaatsen van een maagband), lijdt aan obstructieve slaapapneu, 40% zelfs in een ernstige vorm. Veel patiënten zijn zich hier niet van bewust. Obstructieve slaapapneu (OSA), wordt veroorzaakt door obstructie (blokkade) van de bovenste luchtwegen tijdens slaap. De diagnose wordt gesteld door slaapregistratie (PSG). De promovenda onderzocht o.a. het verband tussen slaapendoscopie (waarbij met een flexibele laryngoscoop het niveau van obstructie in de bovenste luchtweg bepaald wordt nadat de patiënt kunstmatig in slaap is gebracht), PSG-uitkomsten, klinische kenmerken en operatieresultaten na BC. Omdat veel patiënten, zoals gezegd, niet beseffen dat ze slaapapneu hebben adviseert Ravesloot voorafgaand aan BC preoperatieve slaapregistratie om, als het nodig is, complicaties te kunnen voorkomen. Na BC treedt een spectaculaire verbetering van het slaapapneu op; BC kan zelfs tot genezing leiden. De voorkeursbehandeling voor slaapapneu (CPAP, oftewel continue positieve luchtwegdruk, een vorm van ademhalingsondersteuning met behulp van een apparaatje) wordt vaak slecht verdragen. CPAP opent de luchtweg, maar werkt uiteraard alleen als het gebruikt wordt. Therapietrouw - gedefinieerd als CPAP-gebruik van tenminste vier uur/nacht – is dus van belang. Er is een relatie tussen uren CPAP-gebruik, slaperigheid overdag en het optreden van hart- en vaataandoeningen. De effectiviteit van CPAP moet beoordeeld worden op basis van het daadwerkelijke gebruik ervan en het aantal uren slaap zonder behandeling. Hiervoor werden wiskundige formules ontwikkeld. Uitgangspunt daarbij is het gemiddelde aantal ademstops per nacht; dit geeft een realistischer beeld dan het aantal ademstops tijdens CPAP-gebruik.
Myrthe Brands: "Pathophysiological mechanisms of insulin resistance’. Een vetrijk dieet met veel omega-3 en vergelijkbare verzuren beschermt niet tegen suikerziekte. Een ander vetzuur - Ceramide - speelt geen rol bij het ontstaan van de ziekte. Dit zijn twee van de belangrijkste conclusies uit het proefschrift van Brands over de redenen waarom cellen ongevoelig worden voor insuline. Als dat proces gaande is moet de alvleesklier meer insuline produceren om de ongevoeligheid te compenseren. Werkt het mechanisme dat hiervoor moet zorgen niet goed, dan ontstaat suikerziekte of diabetes type-2. Overgewicht is een belangrijke oorzaak voor ongevoeligheid voor insuline, zeker in westerse samenlevingen. Die ongevoeligheid kan op meerdere manieren ontstaan, bijvoorbeeld door infecties, behandeling met het medicijn prednison of vetinfusies. In haar proefschrift probeerde Brands diverse achterliggende mechanismen te ontrafelen. Uit haar onderzoek blijkt verder dat ook een lage dosis prednison, waarvan wordt aangenomen dat die veilig is, de gevoeligheid van de lever en het vetweefsel voor insuline vermindert. Zelfs een kuur van twee weken met het medicijn kan insulineresistentie opwekken.
Afscheidsrede professor Hans Maarse, Hoogleraar Beleidswetenschap. Op vrijdag 4 oktober 2013 nam professor Hans Maarse afscheid als hoogleraar beleidswetenschap aan de Faculty of Health, Medicine and Life Science. Zijn afscheidsrede is een pleidooi voor duurzame zorg: “Dat wil zegen dat iedere burger toegang heeft tot noodzakelijke en kwalitatief hoogwaardige zorg die ook in de toekomst betaalbaar blijft”, aldus Maarssen. Hij laat zien dat het begrip duurzaamheid een ‘wiebelig’ begrip is: wat verstaan we onder zaken als betaalbaarheid, noodzakelijke zorg, kwalitatief hoogwaardige zorg, universele toegankelijkheid? Hans Maarse: “Er is in Nederland veel kritiek op de zorg, en de sfeer lijkt steeds meer te verzuren: de zorg wordt onbetaalbaar, wachtlijsten zijn te lang, er is te veel verspilling. En dat terwijl de zorg in Nederland in allerlei internationale vergelijkingen goed scoort op zowel kwaliteit als toegankelijkheid. Over de stijging van de zorgkosten wordt al sinds jaar en dag gesteggeld. Wat moet er gebeuren om betaalbaarheid –en daarmee de toegankelijkheid en de kwaliteit- van de zorg veilig te stellen? Het percentage dat een land wil uitgeven aan zorg (op dit moment in Nederland zo’n 12- 15% van het BBP) is vooral een politieke keuze. Politici klagen bovendien altijd over de uitgaven voor zorg, ongeacht de hoogte van het bedrag dat eraan wordt uitgegeven.” “Het wordt pas echt ingewikkeld als we gaan kijken naar doelmatigheid, alweer zo’n lastig begrip. We zijn het er allemaal over eens dat in de zorg doelmatiger gewerkt moet worden. Het probleem is dat dit een uitermate gecompliceerde materie is die politiek gezien heel gevoelig ligt. De vele miljarden aan besparingen die ons door sommigen worden voorgespiegeld berusten op drijfzand. Ze leiden bijvoorbeeld tot massaal ontslag, iets dat gegarandeerd groot verzet oproept. Bovendien is er veel onenigheid over doelmatigheid. Wat de een doelmatig noemt, ziet de ander juist als ondoelmatig.” Momenteel lopen drie grote operaties om de duurzaamheid van de zorg te bevorderen: de marktwerking in de zorg, de decentralisatie van de extramurale langdurige zorg en versterking van de individuele verantwoordelijkheid. Maarse is gematigd positief over deze operaties. “Het is een ingewikkelde materie met positieve kanten aan maar ook de nodige risico’s. Duidelijk is dat de tijd van ongebreidelde groei achter ons ligt en dat pijnloze ingrepen een illusie zijn.” Ver van mijn bed “Recent heeft de minister een 'Meldpunt verspilling in de zorg' ingesteld. Het onderwerp leeft sterk (op 12 augustus stond de teller op 16.541 meldingen). In circa 80% van de gevallen worden ook suggesties voor verbetering gedaan. In de meeste gevallen gaat het dan om zaken die anderen moeten veranderen: minder managementlagen, verspilling van ongebruikte verband- en geneesmiddelen, onzinnige behandelingen. Maar het gaat nog verder blijkt uit een recente rapportage van het ministerie van VWS. Mensen zonder kinderen willen geen zorg rond zwangerschap en geboorte in hun pakket. Mensen die zelf niet roken en geen overgewicht hebben vinden dat er consequenties moeten worden verbonden aan leefstijl. Ouderen vinden dat vooral jongeren profiteren van het grootste deel van het zorgpakket. Kortom, suggesties voor meer doelmatigheid raken altijd de ander. Zo komt de solidariteit in de zorgverzekering onder druk. Toegankelijkheid van de zorg betekent immers ook financiële toegankelijkheid. Maar ook solidariteit blijkt een begrip van elastiek”, aldus scheidend hoogleraar Hans Maarse.
Op 13 december sprak prof. Edward Valstar (43) zijn inaugurele rede uit. Zijn missie is het ontwikkelen van gewrichtsprotheses die niet meer los gaan zitten, zodat er geen tweede operatie nodig is. “Jaarlijks worden er in Nederland zo’n 50.000 heup- en knieprothesen geplaatst. Wereldwijd zijn dat er ongeveer 2,5 miljoen en verwacht wordt dat dit aantal de komende 20 jaar door vergrijzing en een toename van overgewicht zal verdrievoudigen", aldus prof. Edward Valstar in zijn oratie ‘Grip op loslating’. Na 10 jaar is 5 tot 10 procent van de protheses los gaan zitten en moet vervangen worden. Valstar ziet de oplossing niet in het ontwikkelen van nieuwe protheses. “Die zijn over het algemeen niet beter, en blijken soms na verloop van tijd juist veel slechter te zijn.” Hij richt zich liever op het zoveel mogelijk voorkomen van loslating. Patiënten bij wie de prothese toch los gaat zitten wil hij vroegtijdig opsporen en behandelen waardoor er in de toekomst geen zware hersteloperaties meer nodig zijn. Om zijn ambities waar te maken werkt Valstar samen met verschillende onderzoeksgroepen en partners binnen Medical Delta, het samenwerkingsverband tussen kennisinstellingen in de driehoek Leiden, Delft en Rotterdam. Zij perfectioneerden een driedimensionale röntgentechniek die de prothese heel nauwkeurig in beeld kan brengen. Valstar: “We hebben daarmee aangetoond dat microbeweging van prothesen in de eerste 2 jaar na implantatie een sterke voorspellende waarde heeft voor falen door loslating na 10 jaar.” Inmiddels wordt de door Medical Delta ontwikkelde software om protheseloslating te meten wereldwijd in meer dan 40 centra en ruim 100 studies gebruikt. “Daar zijn we trots op”, zegt Valstar. Hij werkt met zijn team ook hard aan methoden die de plaatsing van protheses kunnen verbeteren en streeft een minder ingrijpende operatie na als protheses toch los gaan zitten. “Ik zie een toekomst voor me waarin de patiënt ’s ochtends in een rolstoel het ziekenhuis binnenkomt en na een minimaal invasieve ingreep ’s middags lopend het ziekenhuis verlaat.” Edward Valstar (1970) is sinds 2012 hoogleraar Biomechanica en beeldvorming van orthopedische implantaten aan het LUMC en Antoni van Leeuwenhoek-hoogleraar aan de TU Delft. Valstars onderzoek past binnen de profileringsgebieden Biomedical Imaging en Ageing van het LUMC. Zijn gecombineerde hoogleraarschap valt binnen Medical Delta. Valstar studeerde Werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Delft. Hij promoveerde in 2001 op onderzoek naar het meten van microbeweging van heup- en knieprothesen als voorspeller van loslating. Sinds 1993 is hij aan het LUMC verbonden als onderzoeker op de afdeling Orthopedie en sinds 2001 werkt hij daarnaast ook bij de TU Delft aan gezamenlijk onderzoek en onderwijs.
Metformine, een medicijn dat vooral wordt voorgeschreven aan diabetici, heeft ook een positief effect op het vetmetabolisme. Onderzoekers van het LUMC hebben meer inzicht gekregen in hoe dat precies gebeurt. Bruin vet blijkt een belangrijke rol te spelen. DiabetesMetformine zorgt voor een lager vetgehalte in het bloedplasma. Dat was al langer bekend. Dankzij dit onderzoek weten we nu ook meer over de onderliggende mechanismen. Onderzoeker dr. Bruno Guigas: “We hebben in ons onderzoek ontdekte dat metformine bij diergebonden onderzoek zorgde voor een verlaging van het cholesterol en schadelijke vetzuren (triglyceriden).” Opvallend genoeg bleek metformine niet in te werken op de lever, dat een belangrijkste rol speelt bij het vetmetabolisme. De cholesterolproductie en de samenstelling van vetten in de lever bleef gelijk. Guigas: “Wel vonden we een toename van de opname van vetten door bruin vetweefsel. De massa van dat bruine vet nam vervolgens af, waaruit we concludeerden dat het bruine vetweefsel actiever vet ging verbranden.” In tegenstelling tot het wit vetweefsel, dat voornamelijk dient als opslagruimte voor vetten, vindt in bruin vetweefsel vetverbranding plaats. Dat vetmetabolisme is bijzonder effectief. Als de activiteit van bruin vet toeneemt, kan dat tot een verbetering van het vetmetabolisme leiden. Sinds een paar jaar staat bruin vet volop in de belangstelling. Tot die tijd dachten we dat alleen baby’s bruin vet hebben, dat hen helpt de lichaamstemperatuur te handhaven. Nu blijkt dat ook volwassenen er kleine, maar effectieve hoeveelheid van hebben. Meer inzicht in de activiteit van bruin vet, en manieren om het te activeren, is dus belangrijk. Dankzij deze ontdekking is extra duidelijk geworden dat bruin vet en metformine een rol kunnen spelen bij de behandeling van aandoeningen zoals overgewicht. De volgende stap? Guigas: “Onze bevindingen vertalen en patiëntenonderzoek doen.” Het artikel is gepubliceerd in Diabetes. Het onderzoek komt voort uit een nauwe samenwerking tussen de afdelingen Parasitologie, Moleculaire Celbiologie en Endocrinologie. Dr. Bruno Guigas werkt voor de afdelingen Parasitologie en Moleculaire Celbiologie.
Om lang en gezond te leven hoef je niet naar de sportschool. Juist kleine veranderingen in leefstijl kunnen veel verbetering brengen, zeggen onderzoekers van het LUMC. Zij doen onderzoek onder mensen uit families waar veel familieleden een hoge leeftijd bereiken. Ook hun partners nemen deel aan het onderzoek. Deelnemers tussen de 60 en 75 jaar met licht overgewicht moesten drie maanden lang 12,5 procent minder eten dan normaal en 12,5 procent meer bewegen. Na drie maanden voelden alle deelnemers zich beter, waren ze gemiddeld 3,5 kilogram afgevallen en waren hun bloedwaardes verbeterd, zegt professor E. Slagboom. Juist de combinatie van minder eten en meer bewegen werkt goed. Bewegen stimuleert de stofwisseling, waardoor voedsel beter wordt verwerkt.
Oudere psoriasispatiënten hebben 70 procent meer kans op (niet aan alcohol gerelateerde) leververvetting dan mensen die geen psoriasis hebben. Dat meldt Healio Dermatology op basis van een langlopende studie. 2.292 mensen met een gemiddelde leeftijd van 76 jaar werden onderzocht. 118 van deze mensen hadden psoriasis. Uit onderzoek bleek dat 46,2 procent aan een vorm van leververvetting leed. Onder mensen die geen psoriasis hadden lag dat percentage op 33, 3 procent. Wel bleken mensen met psoriasis vaker ernstig overgewicht te hebben, rookten ze vaker en voldeden ze vaker aan de criteria voor metabool syndroom. Volgens de onderzoekers lijkt psoriasis een onafhankelijke risicofactor voor leververvetting.
Patiënten met chronische nierschade eten vaak veel te zout. Dat is één van de conclusies van promovendus Arjan Kwakernaak naar het effect van leefstijlfactoren op het ontstaan, de progressie en de behandeling van nierziekten. Hij concludeert onder meer dat zoutbeperking een bijzonder effectieve behandeling is voor patiënten met chronische nierziekten. Kwakernaak ging allereerst na wat de relatie is tussen lichaamssamenstelling en nierziekten. Hij stelt vast dat spiermassa, vetmassa en een centrale vetverdeling (waarbij het vet rondom de buik gelokaliseerd is, de zogenoemde “appelvorm”) risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van nierschade. De promovendus ontdekte dat overgewicht en/of een appelvormig lichaam bij zowel nierpatiënten als gezonde mensen, leidt tot een verhoogde druk in de kleine bloedvaatjes van de nieren. Deze verhoogde druk resulteert uiteindelijk in nierschade. Nierpatiënten met weinig spiermassa bleken tot slot een hoger risico te hebben op overlijden dan nierpatiënten met een normale hoeveelheid spiermassa. Vervolgens onderzocht Kwakernaak de effecten van zoutbeperking als behandeling van diabetespatiënten met chronische nierziekten. Hij constateert dat deze patiënten onbewust vaak te veel zout binnenkrijgen, gemiddeld 13 gram keukenzout per dag, meer dan twee keer het dubbele van de maximaal aanbevolen hoeveelheid van 5-6 gram per dag. Zoutbeperking blijkt het eiwitverlies (het lekken van eiwitten door het nierfilter) en de bloeddruk in deze patiëntengroep te verlagen. Bovendien blijkt zoutbeperking een gunstig effect te hebben op het cholesterol, ontsteking en bindweefselvorming. Kwakernaak concludeert dat zoutbeperking een effectieve leefstijlinterventie is voor diabetespatiënten met chronische nierziekten. Arjan Kwakernaak (Ede, 1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Nefrologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Kwakernaak werkt momenteel als arts-assistent Interne Geneeskunde in het Tergooi Ziekenhuis te Hilversum.
Generation R toont aan: verstoorde groei in eerste fase zwangerschap leidt tot ongezondere kinderen. Onderzoek in Generation R toont aan dat onvoldoende groei van de foetus in het eerste trimester van de zwangerschap leidt tot een ongezonder kind. Kinderen met groeivertraging in het eerste trimester hebben een verhoogde kans op vetzucht en op de ontwikkeling van hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Dat is verontrustend, omdat er in die fase van de zwangerschap in Nederland in het algemeen geen controles plaatsvinden. De bevindingen zijn vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift British Medical Journal. Vaak komen vrouwen tijdens de zwangerschap aan het eind van het eerste trimester, na 12 weken zwangerschap, in aanraking met de zorg en controles. Hierbij is de gedachte dat in het eerste trimester een zwangerschap nog kan mislukken en het eerste trimester een veilige periode is voor de foetus. Eerder liet Generation R al zien dat het eerste trimester van de zwangerschap allerminst een veilige periode is. Verschillende factoren bij de moeder, zoals overgewicht, roken en bloedarmoede kunnen de ontwikkeling van de foetus in het eerste trimester al beïnvloeden. Daarnaast bleek dat een suboptimale groei in het eerste trimester het risico op geboortecomplicaties verhoogd. In vervolgonderzoek toont Generation R nu aan dat een groeivertraging in de eerste fase van de zwangerschap ook tot ongezondere kinderen leidt. Het onderzoek laat zien dat de allereerste fase van de zwangerschap, waarin in Nederland weinig controles worden uitgevoerd, eigenlijk een heel belangrijke fase is die bepalend kan zijn voor gezondheid op latere leeftijd. Prof. Vincent Jaddoe, kinderarts-epidemioloog, en onderzoeksleider van Generation R, leidde het onderzoek. Jaddoe: “De foetus is kwetsbaar. De groei ervan kan door verschillende oorzaken worden verstoord. Wij tonen nu aan dat de groei van de foetus in de eerste fase van de zwangerschap veel belangrijker is voor de ontwikkeling van het kind na de geboorte dan we tot nog toe aannamen. Het is belangrijk, nu te zoeken naar manieren om de zwangerschapscontroles in het eerste trimester te optimaliseren. Daarnaast blijkt dat een goede gezondheid van moeder als zij zwanger wil gaan worden, niet alleen van belang is voor haarzelf, maar ook voor de volgende generatie.” Generation R onderzoekt de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 opgroeiende kinderen in Rotterdam, allemaal geboren tussen 2002 en 2006. Deze kinderen worden al sinds de vroege zwangerschap gevolgd en blijven gevolgd worden tot hun jongvolwassenheid. Centraal staat de vraag waarom het ene kind zich optimaal ontwikkelt en het andere kind niet of minder. Door op verschillende manieren gegevens te verzamelen, wordt onderzoek gedaan naar de ontwikkeling en de groei van kinderen, naar het ontstaan van ziekten, gedragsproblemen en nog veel meer. Hiermee levert Generation R een belangrijke bijdrage aan de gezondheid en de zorg voor alle kinderen en hun ouders in Nederland. De bevindingen zijn vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift British Medical Journal.
Jaarlijks worden er in Nederland zo’n 50.000 heup- en knieprothesen geplaatst. Door vergrijzing en een toename van overgewicht zal dat nog toenemen. Dat zegt prof. E. Valstar van het LUMC. Na 10 jaar is 5 tot 10 procent van de protheses los gaan zitten en moeten die vervangen worden. Vooral het voorkomen van loslating is belangrijk. Patiënten bij wie de prothese los gaat zitten moeten vroegtijdig worden opgespoord en behandeld, waardoor geen zware hersteloperaties meer nodig zijn. Het bedrijf Medical Delta heeft een driedimensionale röntgentechniek verder geperfectioneerd, waarmee de prothese heel nauwkeurig in beeld kan worden gebracht. Microbeweging van prothesen in de eerste twee jaar na implantatie heeft volgens Valstar een sterke voorspellende waarde voor loslating na 10 jaar.
Mensen die langdurig in ploegendienst werken, lopen gezondheidsrisico’s. De oorzaak ligt waarschijnlijk in een verstoring van het dag/nachtritme dat door de biologische klok wordt bepaald. Chronobioloog Maan van de Werken ontdekte dat ’s nachts werken bij geel licht de minste verstoring van de fysiologie oplevert. Ook zag zij dat het stresshormoon cortisol in de vroege ochtend sterk reageert op prikkels. Zij promoveert morgen, 6 december 2013, op haar onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. In een 24-uurs economie is het steeds normaler om ’s nachts te werken. Maar wie langdurig in ploegendienst werkt, heeft een verhoogd risico op bijvoorbeeld kanker, suikerziekte, overgewicht of depressie. ‘Daarom is het belangrijk te begrijpen waar die risico’s door ontstaan’, zegt Maan van de Werken. Een bekende factor bij de reactie van ons lichaam op nachtdiensten is kunstmatig licht. ‘De blauwe component in wit licht houdt mensen beter wakker dan geel licht’, vertelt Van de Werken. Zij liet daarom proefpersonen een nacht wakker blijven bij geel licht, wit licht en in het schemerdonker. Het lichaam maakt alleen ’s nachts melatonine aan, waardoor het de naam van ‘slaaphormoon’ heeft gekregen. Onterecht, vindt Van de Werken: ‘We zagen wel dat wit licht het hormoon melatonine sterk onderdrukt, maar ik vond geen enkele relatie tussen slaperigheid en de melatonineconcentratie.’ Die relatie was er wel met de huidtemperatuur. Deze neemt normaal gesproken ’s nachts toe. Bij wit licht lag de huidtemperatuur echter aanzienlijk lager dan bij geel licht. Dat gele licht voorkwam ook de daling van de melatonineconcentratie. ‘Mijn conclusie is dat het lichaam van de proefpersonen bij geel licht een veel normaler nachtpatroon vertoonde dan bij wit licht.’ Geel licht verstoort de reacties van het lichaam in de nacht dus minder dan wit licht en het is daarmee mogelijk ook gezonder. ‘Ik zou bij nachtwerk zeker geel licht aanraden’, zeg Van de Werken. Er is wel een belangrijke uitzondering: ‘Met geel licht voelden de proefpersonen zich iets minder alert en dit strookt ook met de hogere huidtemperatuur. Voor werk dat grote alertheid vraagt, bijvoorbeeld bij luchtverkeersleiders, zou wit licht daarom beter kunnen zijn.’ De concentratie van het stresshormoon cortisol begint vanaf een uur of vier ’s morgens te stijgen, om uiteindelijk een half uur na het wakker worden te pieken. Die piek vertelt aan het lichaam dat de actieve periode is begonnen. Van de Werken ontdekte echter dat het lichaam tijdens deze fase van de biologische klok (een groepje cellen in de hersenen) gevoeliger is voor prikkels die het cortisol nog verder doen stijgen. ‘Daar treedt een vermenigvuldigingseffect op. Wanneer je aan het eind van een nachtdienst zou gaan eten, of iets doet dat stress veroorzaakt, kan je dus een extreme verhoging van cortisol krijgen.’ Langdurige verhoging van de cortisolconcentratie kan leiden tot dezelfde klachten die het werken in ploegendienst veroorzaakt. Verstoorde cortisolregulatie zou dus kunnen bijdragen aan de verhoogde gezondheidsrisico’s van mensen in ploegendienst. ‘In de vroege ochtend zou je prikkels die cortisol doen toenemen dus mogelijk beter kunnen mijden.’ Van de Werken vond bovendien sterke individuele verschillen tussen mensen in de onderdrukking van melatonine door licht. ‘Sommige mensen reageren met een zeer sterke daling van melatonine. Dat kan je meten in het speeksel. Diezelfde mensen bleken ook te verschillen in het niveau van een moleculaire reactie op een stimulus in hun huidcellen.’ Een sterke daling van het melatonine door licht kan dus betekenen dat iemand gevoelig is voor het ontwikkelen van gezondheidsklachten tijdens ploegendienst. ‘Door huidcellen van mensen te testen kunnen we mogelijk uiteindelijk bepalen wie daar geschikt voor zijn.’ Van de Werken testte ook de bekende ‘Wake Up Light’ van Philips. Die laat het licht langzaam opkomen, een half uur voor de wekker afgaat. ‘We zagen onder meer aan de hand van de huidtemperatuur dat mensen hierdoor sneller volledig wakker zijn.’
Dagelijks een handje noten of pinda’s eten verkleint de kans op vroegtijdig overlijden. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in The New England Journal of Medicine. Zij hebben onderzoek gedaan onder zo’n 120.000 verpleegkundigen en andere zorgmedewerkers. Gedurende een periode van 30 jaar beantwoordden die om de twee à vier jaar vragen over hun voedingsgewoonten. Mensen die regelmatig hazelnoten, amandelen, walnoten of macadamia’s aten liepen minder kans op hart- en vaatziekten. Ook pinda’s bleken een gunstig effect te hebben. Noten zijn rijk aan onverzadigde vetzuren, vezels, vitaminen, mineralen en antioxidanten. Eerder werd er van uitgegaan dat noten eten juist tot overgewicht zou leiden. Het onderzoek werd overigens wel gesteund door de notenindustrie.
Een westerse levensstijl, gekenmerkt door een overvloed aan voedsel dat rijk is aan vet en suiker en een tekort aan fysieke activiteit, kan ertoe leiden dat het lichaam ongevoelig raakt voor insuline. Dit hormoon, dat door de alvleesklier wordt afgegeven, zorgt er onder andere voor dat de bloedsuikerspiegel in balans blijft. Wanneer het lichaam ongevoelig raakt voor insuline, kan dit leiden tot suikerziekte, ook wel diabetes type 2 genoemd, waarbij de bloedspiegel van zowel suiker (glucose) als insuline chronisch verhoogd is. Naast de suikerbalans is bij diabetes type 2 patiënten vaak ook de vetbalans in het bloed verstoord. Deze afwijking wordt ‘diabetische dyslipidemie’ genoemd en wordt gekarakteriseerd door een tekort aan ‘goed’ cholesterol’ in het bloed, gecombineerd met een overschot aan ‘slecht’ cholesterol en vetten, de zogeheten triglyceriden (TG). Diabetische dyslipidemie is een risicofactor voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten zoals aderverkalking, ook wel atherosclerose genoemd. De TG, bestaande uit drie vetzuurmoleculen (‘tri’) gekoppeld aan een glycerolmolecuul (‘glyceride’), vormen een belangrijke energiebron voor het lichaam. De afgifte van deze vetten in het bloed enerzijds, en de opname ervan door verschillende weefsels anderzijds, bepalen de TG balans in het bloed. De TG kunnen op twee manieren worden afgegeven in het bloed. Allereerst worden TG vanuit het voedsel opgenomen in de darmen. Omdat TG slecht oplosbaar zijn in bloed, worden ze eerst samen met cholesterol uit het voedsel verpakt in speciale deeltjes, zogeheten lipoproteïnen, voordat ze worden afgegeven in het bloed. In het geval van de darm worden deze deeltjes chylomicronen genoemd. Naast de darmen, is ook de lever in staat om TG te produceren. Deze TG worden, ook samen met onder andere cholesterol, verpakt in zogeheten zeer-lage dichtheids-lipoproteïnen (VLDL) en vervolgens afgegeven in het bloed. Omdat chylomicronen en VLDL voornamelijk TG bevatten, worden deze deeltjes ook wel TG-rijke lipoproteïnen genoemd. De vetzuren vanuit de TG-rijke lipoproteïnen kunnen worden opgenomen door verschillende weefsels, om vervolgens verbrand of opgeslagen te worden. Het hart en de skeletspieren verbranden vetzuren en zetten deze om naar energie. Het bruine vetweefsel verbrandt vetzuren om warmte te genereren en zodoende de lichaamstemperatuur op peil te houden. Daarentegen slaat het witte vetweefsel de vetzuren juist op en dient hiermee als een belangrijk reservedepot voor TG in ons lichaam. Als de TG inname het TG verbruik overstijgt zal het teveel aan TG opgeslagen worden in het witte vetweefsel. Dit kan uiteindelijk leiden tot de ontwikkeling van overgewicht en obesitas (beter bekend als zwaarlijvigheid of vetzucht). Als de opnamecapaciteit van het witte vetweefsel overschreven wordt, kan het vet zelfs worden opgeslagen in organen zoals de lever (‘steatose’), wat een risicofactor is voor atherosclerose. Met de experimenten die beschreven zijn in dit proefschrift hebben we ons vooral gericht op de regulatie van de TG balans op het niveau van de lever, het witte vetweefsel en het bruine vetweefsel. Deze worden alle drie via zenuwen aangestuurd door de hersenen, met name door een specifiek hersengebied dat de hypothalamus heet. De hersenen en het ruggenmerg vormen samen het zogeheten centrale zenuwstelsel, alle zenuwen die daarbuiten liggen vormen het perifeer zenuwstelsel. De zenuwen die de verschillende organen aansturen behoren tot het autonome deel van dit perifeer zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel kan verder opgedeeld worden in twee takken. De parasympatische tak reguleert de zogeheten ‘rest and digest’ (rusten en verteren) respons. Het zorgt ervoor dat het voedsel wordt verteerd en dat de hartslag wordt verlaagd en brengt daarmee het lichaam in een staat van rust en herstel. De sympathische tak daarentegen reguleert de zogeheten ‘fight or flight’ (vluchten of vechten) respons en brengt het lichaam in een staat van paraatheid, door bijvoorbeeld de hartslag te verhogen en energie vrij te maken voor de spieren. In hoofdstuk 1 hebben we beschreven hoe dit sympathische zenuwstelsel, op het niveau van de lever, het witte vetweefsel en het bruine vetweefsel, de TG balans in het bloed beïnvloedt. Naast haar rol in de handhaving van de bloedsuikerspiegel, is recent aangetoond dat insuline ook de TG balans in het bloed reguleert, door de opslag van vetzuren in het witte vetweefsel te verhogen. Omdat insuline de hersenen kan binnendringen en daar een effect uitoefent op de hypothalamus, hebben we in hoofdstuk 2 onderzocht of de hersenen betrokken zijn bij het effect van insuline op de TG huishouding in wit vetweefsel. Een verhoging van het insulineniveau in het bloed had geen effect op andere de lever en het bruine vetweefsel, maar veroorzaakte een toename in de opslag van vetzuren specifiek in het witte vetweefsel. Toediening van insuline rechtstreeks in de hersenen had hetzelfde effect. Echter, wanneer we de insulinesignalering specifiek in de hersenen blokkeerden, zagen we dat een groot deel van het eerder genoemde effect van insuline op de vetzuuropslag in wit vetweefsel teniet werd gedaan. Hieruit concludeerden wij dat de hersenen inderdaad een belangrijke rol spelen in het effect van insuline op de TG huishouding in het witte vetweefsel. De hypothalamus reguleert de energiebalans in het lichaam hoofdzakelijk via twee verschillende populaties van zenuwcellen (neuronen): neuronen die proopiomelanocortine/cocaïne- en amfetamine-gereguleerd transcript produceren en neuronen die neuropeptide Y (NPY)/agouti-gerelateerd eiwit produceren. Eerdere studies hebben aangetoond dat NPY de vethuishouding in de lever beïnvloedt, omdat NPY toediening in de hersenen van ratten leidde tot een verhoging van de VLDL-TG productie door de lever. Een verhoogde TG spiegel in het bloed zou uiteindelijk kunnen leiden tot het ontstaan van atherosclerose. Omdat ratten en muizen een andere vethuishouding hebben dan mensen waardoor zij van nature geen atherosclerose ontwikkelen, zijn er specifieke genetisch aangepaste muismodellen nodig om een dergelijk effect te kunnen bestuderen. Daarom hebben we in hoofdstuk 3 allereerst onderzocht of NPY ook de VLDL-TG productie verhoogt in ‘gewone’ muizen. Ons uiteindelijke doel hierbij was om in één van onze speciale muismodellen te onderzoeken welke rol NPY in de hersenen heeft bij de ontwikkeling van atherosclerose. Bij deze experimenten injecteerden we NPY rechtstreeks in de hersenen van muizen en bestudeerden vervolgens de VLDL-TG productie door de lever. In tegenstelling tot de eerdere studies in ratten, zagen wij geen effect van centrale toediening van NPY op de VLDL-TG productie door de lever in onze muizen. Als controle hebben we tevens de voedselinname na centrale NPY toediening bekeken en deze werd, zoals eerder aangetoond, wel verhoogd door NPY. Het aantonen van dit verschil in de effecten van NPY tussen ratten en muizen, specifiek voor de VLDL-TG productie door de lever, is naar onze mening erg belangrijk voor verdere dierstudies naar het effect van de hersenen op de regulatie van de VLDL-TG productie door de lever. Naast insuline is ook het hormoon glucagon-gelijkend peptide-1 (GLP-1) betrokken bij de regulatie van de bloedsuikerspiegel. GLP-1 voert zijn functie uit door te binden aan de GLP-1 receptor, een eiwit dat aan de buitenkant van een groot aantal cellen zit en dat specifiek reageert op GLP-1. Activatie van de GLP-1 receptor door middel van synthetische GLP-1 analoga leidt tot een verbetering van de glucosehuishouding. Recent is aangetoond dat deze analoga in zowel mensen als muizen ook de TG niveaus in het bloed verlagen en hiermee dus een gunstig effect hebben op niet alleen de glucose- maar ook op de TG huishouding. In hoofdstuk 4 hebben we gekeken naar het effect van GLP-1 receptoractivatie op de VLDL-TG productie door, en de TG huishouding in, de lever. Hiervoor hebben we een speciaal muismodel gebruikt, de APOE*3-Leiden transgene muis waarin de vethuishouding meer vergelijkbaar is met de situatie in de mens. Alle muizen werden gevoed met een vetrijk dieet. Gedurende vier weken werd door middel van een onderhuids geplaatst minipompje een groep muizen chronisch behandeld met de GLP-1 analoog exendin-4, een tweede groep met de GLP-1 analoog CNTO3649, en een laatste groep werd behandeld met fysiologisch zout (controle). Na vier weken van behandeling hebben we de VLDL-TG productie en de vethuishouding in de lever bestudeerd. Beide GLP-1 analoga verbeterden de glucose-huishouding en verlaagden de VLDL productie door de lever. Daarnaast verlaagde de behandeling de vetinhoud van de lever en de expressie van genen die betrokken zijn bij de aanmaak van TG in de lever. Deze data bieden de hoop dat behandeling met GLP-1 analoga, naast een verbetering in de glucosehuishouding, ook kan leiden tot een verbetering van diabetische dyslipidemie en een verlaging in leververvetting in type 2 diabetes patiënten. In hoofdstuk 5 hebben we onderzocht of de door exendin-4 geïnduceerde verlaging van de VLDL-TG productie door de lever afhankelijk is van de hoeveelheid vet in het dieet of van de activatie van GLP-1 receptoren in de hersenen. Om de effecten van de hoeveelheid vet in het dieet te onderzoeken, werd de helft van de muizen gevoed met een vetrijk dieet (HFD), terwijl de andere helft een vetarm dieet (LFD) ontving. In beide groepen werd de helft van de muizen gedurende vier weken behandeld met exendin-4 en de andere helft met fysiologisch zout (controle), door middel van een onderhuids geplaatst minipompje. Op deze manier konden we vier verschillende groepen bestuderen: HFD/exendin-4, HFD/controle, LFD/exendin-4 en LFD/controle. Na vier weken van behandeling hebben we in deze groepen de VLDL-TG productie door de lever gemeten. Hieruit bleek dat exendin-4 de VLDL-TG productie niet alleen verlaagd in HFD, maar ook in LFD gevoede dieren. Om de rol van GLP-1 receptoren in de hersenen te bestuderen, hebben we bij HFD gevoede muizen een infusiesysteem in de hersenen geïmplanteerd, welke verbonden was aan een minipompje dat onderhuids werd geplaatst. Op deze manier konden we de dieren specifiek in hun hersenen continue behandelen met een remmer van de GLP-1 receptor (exendin-9), of met een controlevloeistof. Na een week van herstel ontvingen de dieren een tweede, tevens onderhuids geplaatst, minipompje waarmee exendin-4 of fysiologisch zout (controle) onderhuids werd toegediend. Op deze manier konden we vier groepen bestuderen: dieren die alleen controlevloeistof ontvingen, dieren die alleen exendin-9 ontvingen in de hersenen, dieren die alleen exendin-4 onderhuids ontvingen en dieren die zowel exendin-9 in de hersenen als exendin-4 onderhuids ontvingen. Vier weken na de start van de infusie in de hersenen hebben we de VLDL-TG productie door de lever gemeten. Zoals verwacht, werd de VLDL-TG productie verlaagd door exendin-4. Er was echter geen verschil te zien in VLDL-TG productie tussen de dieren die alleen exendin-4 ontvingen en de dieren waarbij de GLP-1 receptor in de hersenen geblokkeerd werd. Uit deze gecombineerde resultaten maakten wij daarom op dat het verlagende effect van exendin-4 op de VLDL-TG productie door de lever niet afhankelijk is van de hoeveelheid vet in het dieet, noch van de activatie van GLP-1 receptoren in de hersenen. Leververvetting kan, in combinatie met een infiltratie van ontstekingscellen in de lever, leiden tot de ontwikkeling van niet-alcoholische steatohepatitis (NASH; vervetting-gerelateerde leverontsteking). De ontwikkeling van NASH deelt een aantal gemeenschappelijke ontstekingsmechanismen met atherosclerose en beide aandoeningen worden daarom wel eens genoemd als zijnde ‘twee zijden van eenzelfde munt’. In hoofdstuk 4 hebben we laten zien dat exendin-4 leververvetting tegengaat. Tevens is recent in proefdieren aangetoond dat de ontwikkeling van atherosclerose kan worden geremd door een behandeling met exendin-4. Het effect van exendin-4 op de ontwikkeling van NASH is echter nog onbekend. Daarom hebben we in hoofdstuk 6 onderzocht wat het effect van exendin-4 is op de ontwikkeling van zowel NASH als atherosclerose. Hiervoor hebben we wederom een speciaal muismodel gebruikt, ditmaal de APOE*3-Leiden.CETP transgene muis, die gevoed werd met een Westers dieet dat naast vet ook cholesterol bevatte. Deze dieren werden, wederom met behulp van een onderhuids geplaatst minipompje, behandeld met exendin-4 of fysiologisch zout (controle). Na een behandeling van vier weken werden verschillende parameters voor NASH en atherosclerose gemeten. Hoewel het effect op de vetspiegels in het bloed slechts klein was, veroorzaakte exendin-4 een sterke verlaging van de ontwikkeling van atherosclerose. Daarnaast verlaagde exendin-4 de cholesterolinhoud van de lever, troffen we hier minder ontstekingscellen aan en werden er minder ontstekingcellen vanuit het bloed aangetrokken naar de lever. Dit alles geeft aan dat exendin-4 inderdaad de ontwikkeling van NASH kan remmen. We concludeerden daarom dat exendin-4 naast de ontwikkeling van atherosclerose ook de ontwikkeling van NASH kan tegengaan. Exendin-4 zou daarom een waardevol medicijn kunnen zijn om patiënten te behandelen die lijden aan zowel NASH als hart- en vaatziekten zoals atherosclerose. Net als GLP-1 analoga verlaagt ook metformine, het medicijn dat altijd als eerste wordt toegepast bij de behandeling van type 2 diabetes, de VLDL-cholesterol en VLDL-TG spiegels in het bloed. Hoe metformine dit precies doet was nog niet bekend. In hoofdstuk 7 hebben we daarom geprobeerd om het moleculaire mechanisme achter deze verlaging te ontrafelen. Hiervoor hebben we wederom APOE*3-Leiden.CETP muizen gebruikt die gevoed werden met een Westers dieet dat zowel vet als cholesterol bevatte. We hebben eerst laten zien dat metformine ook in deze muizen zorgde voor een sterke verlaging van de VLDL-cholesterol en VLDL-TG spiegels in het bloed. Deze regulatie van de TG spiegel gebeurde echter niet op het niveau van de lever, aangezien metformine geen effect had op de VLDL-TG productie. Wel verhoogde metformine de opname van TG door het bruine vetweefsel. Dit effect ging samen met een verhoging van het aantal mitochondriën in dit weefsel, de ‘energiefabriekjes’ waarin de opgenomen vetzuren worden omgezet in warmte. Op basis van deze resultaten konden we concluderen dat metformine de TG niveaus in het bloed kan verlagen door de opname van TG in het bruine vetweefsel, en vervolgens de verbranding van de vetzuren, te verhogen. Hiermee hebben we het bruine vetweefsel geïdentificeerd als een belangrijke, nieuwe speler in het TG-verlagende effect van metformine. Het bruine vetweefsel zal daarom een interessant nieuw doelwit zijn voor de toekomstige behandeling van diabetische dyslipidemie. Apolipoproteïne AV (ApoAV) speelt ook een rol in de TG huishouding. Eerder is aangetoond dat ApoAV de opname van VLDL-TG door verschillende weefsels kan verhogen. Dat verklaarde waarom in muizen die een gebrek hebben aan (functioneel) ApoAV een verhoging van TG spiegels in het bloed te zien is. Omdat deze dieren, door het gebrek aan ApoAV, waarschijnlijk minder TG kunnen opnemen in hun vetweefsel, veronderstelden wij dat deze dieren ongevoelig zouden zijn voor de ontwikkeling van dieet-geïnduceerde obesitas. In hoofdstuk 8 hebben we daarom gekeken naar de rol die ApoAV speelt in de ontwikkeling van dieet-geïnduceerde obesitas, door zowel controlemuizen als muizen met een gebrek aan ApoAV (ApoAV-/-) te voeden met een HFD. In tegenstelling tot wat we verwachtten, werden ApoAV /- muizen op een HFD juist meer obees ten opzichte van de controlemuizen, wat verklaard kon worden door een verhoogde voedselinname. Wanneer in deze dieren de ApoAV-productie door de lever hersteld werd, verdween het effect op de voedselinname. Daarnaast zorgde injectie van ApoAV in het bloed of in de hersenen van controlemuizen voor een verlaging van de voedselinname. We hebben met deze studie laten zien dat ApoAV een rol speelt in de regulatie van voedselinname door de hersenen en hiermee een nieuwe functie beschreven voor dit apolipoproteïne, naast haar reeds bekende effect op de TG huishouding. In hoofdstuk 9 hebben we de resultaten uit dit proefschrift in het licht gesteld van de in hoofdstuk 1 beschreven sympathische aansturing van de lever, het witte vetweefsel en het bruine vetweefsel en hebben de mogelijkheden besproken waarop het sympathisch zenuwstelsel de in dit proefschrift beschreven effecten zou kunnen mediëren. Daarnaast hebben we nieuwe therapeutische mogelijkheden beschreven waarmee dyslipidemie behandeld kan worden door deze te richten op het sympathisch zenuwstelsel. Samenvattend geven de studies in dit proefschrift meer inzicht in de rol die de hersenen spelen in de TG huishouding in het kader van diabetische dyslipidemie. We hebben meer kennis vergaard over de rol van twee hormonen, insuline en GLP-1, in de productie en opname van TG. Tevens hebben we een nieuwe functie beschreven voor ApoAV in de regulatie van de voedselinname door de hersenen. Daarnaast hebben we een belangrijk verschil beschreven tussen ratten en muizen, met oog op de rol die NPY in de hersenen speelt in de regulatie van de VLDL-TG productie door de lever. Dit verschil kan erg belangrijk kan zijn voor toekomstige dierstudies binnen dit specifieke onderzoeksgebied. Tenslotte hebben we het mechanisme achter het TG-verlagende effect van twee veelgebruikte medicijnen voor de behandeling van diabetes, metformine en exendin-4, gedeeltelijk ontrafeld en hebben hiermee nieuwe therapeutische mogelijkheden voor deze medicijnen geboden.
Een meting waarin gebruik wordt gemaakt van autofluorescentie van de huid (SAF) geeft een goede risico-inschatting van toekomstige hart- en vaatziekten en sterfte. Dat stelt Marjon Noordzij in haar promotieonderzoek. De meting, die volgens haar gemakkelijk en snel uit te voeren is, kan helpen inschatten welke patiënten de grootste risico’s lopen. Dat bepaalde schadelijke stoffen (advanced glycation endproducts, AGE) zich in ons lichaam opstapelen naarmate we ouder worden, en dat dit bij sommige ziektebeelden versneld gebeurt, was al bekend. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij diabetes, nierfalen en andere systeemziekten. De mate van AGE-stapeling kan geschat worden met de SAF-lichttechniek. Daarbij wordt de onderarm belicht met UVA-stralen. AGE-deeltjes stralen in dat licht een andere, herkenbare lichtfrequentie uit. Het onderzoek van Noordzij heeft twee belangrijke conclusies. In de eerste plaats concludeert ze dat de SAF-meting door storende factoren, zoals huidcrèmes, beïnvloed kan worden, waardoor de meting minder betrouwbaar is. Die factoren moeten volgens haar vermeden worden. In de tweede plaats stelt de promovenda vast dat er een correlatie bestaat tussen AGE-stapeling en aderverkalking. Patiënten met vaatproblemen, zoals vernauwde halsslagaders en vernauwde beenvaten, bleken ook een hoge SAF-score te laten zien. De meting blijkt zo, onafhankelijk van klassieke risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk of hoog cholesterol, roken, overgewicht, een nauwkeurige voorspeller voor het cardiovasculaire risico van patiënten.
Mensen met psoriasis hebben twee keer zo veel kans op chronische nierinsufficiëntie. Dat meldt Medisch Contact op basis van nieuwe onderzoeksresultaten, die in het BMJ zijn gepubliceerd. Ruim 143.000 mensen met milde of ernstige psoriasis werden vergeleken met bijna 690.000 mensen zonder psoriasis. Bij deze vergelijking werd nog rekening gehouden met andere factoren voor het optreden van nierinsufficiëntie, zoals gebruik van pijnstillers/ontstekingsremmers, diabetes, overgewicht, hypertensie, leeftijd en geslacht. Mensen met milde tot ernstige psoriasis zouden geregeld moeten worden onderzocht. Bij chronische nierinsufficiëntie gaat de nierfunctie achteruit. Nierfiltertjes raken beschadigd, waardoor de andere filtertjes nog harder moeten werken.
Tweelingstudies kunnen helpen bij het opsporen van de genetische oorzaak van ziektes, omdat ze de effecten van de omgeving op de genen laten zien, nog voordat specifieke genen zijn geïdentificeerd. Dat stelt Ting Wu in haar tweede promotieonderzoek. Dat richtte zich op risicofactoren voor het ontstaan van astma en hart- en vaatziekten. Wu concludeert dat het genenonderzoek de afgelopen jaren in een stroomversnelling is geraakt. Er zijn honderden genetische varianten voor complexe ziekten geïdentificeerd, maar deze verklaren niet waarom de ene persoon ziek wordt en de andere niet. Daarvoor is ook het samenspel tussen omgevingsfactoren en erfelijke variaties van belang. Om de erfelijke invloed van de respons op omgevingsfactoren te schatten, paste de promovenda kwantitatief genetische modellen toe op tweelingdata. Ze bestudeerde onder andere de effecten van blootstelling aan stress en overgewicht op de bloeddruk. Bij Chinese Han-tweelingen met een hoog BMI bleken omgevingsfactoren een grotere rol te spelen dan genetische factoren. Wu concludeert dat tweelingstudies weliswaar geen genen kunnen identificeren (daarvoor zijn moleculaire genetische studies nodig), maar dat ze wel de exploratie toestaan van het belang van het samenspel tussen genen en omgeving. Ze pleit daarom onder andere voor grote populatiestudies en maximale afstemming van verkregen erfelijke en omgevingsinformatie. Ting Wu (Beijing, 1980) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Beijing (China), waar zij in 2010 promoveerde op een genetisch en cardiovasculair onderzoek. Haar tweede promotieonderzoek verrichte ze vanaf 2008 bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Wu werkt als epidemioloog bij farmaceutisch bedrijf Merck in Beijing (China).
Een intensief behandeltraject van jonge kinderen tussen de drie en vijf jaar met overgewicht en obesitas, heeft een blijvend gunstig effect op de gewichtsafname en de middelomtrek. Dat blijkt uit onderzoek door kinderarts G. Bocca van het UMCG. Omdat obesitas meestal al ontstaat voor het vijfde jaar is zo vroeg mogelijk starten met de behandeling belangrijk. 40 kinderen die behandeld werden door een multidisciplinair team bezochten samen met hun ouders regelmatig een diëtist. De ouders moesten bijhouden wat hun kinderen aten. Dat werd bij de diëtist telkens teruggekoppeld. Daarnaast gingen de kinderen naar een fysiotherapeut waarbij ze balspelletjes speelden en beweging op muziek kregen. Ook de ouders kregen gedragstherapie, om hun beloningsgedrag te veranderen.
Het zogeheten krachtwijkenbeleid heeft een positief effect gehad op gezondheid en gezondheidsgerelateerde leefstijl van de betrokken wijkbewoners. Dit blijkt uit het URBAN40-onderzoek van AMC, UMC Maastricht en RIVM onder leiding van Karien Stronks, hoogleraar Sociale Geneeskunde in het AMC. De resultaten van het onderzoek worden vandaag gepresenteerd op het congres ‘URBAN40. Een betere wijk, een betere gezondheid?’ Krachtwijkenbeleid was bedoeld om de leefbaarheid in achterstandswijken te vergroten en de sociale positie van bewoners te verbeteren. Tussen 2008 en 2012 is in circa veertig Nederlandse achterstandswijken een ‘krachtwijkenbeleid’ gevoerd. In het kader daarvan werden extra middelen geïnvesteerd om problemen op het gebied van wonen, werken, leren/opgroeien, integreren en veiligheid aan te pakken. Het beleid had een positief effect op de gezondheid, leert het URBAN40-onderzoek, met name daar waar op grote schaal maatregelen werden doorgevoerd die meerdere thema’s tegelijk bestreken. Ook in wijken waarin expliciet aandacht was besteed aan het thema gezondheid (onder de noemer ‘experiment gezonde wijk’) veranderde de gezondheid van bewoners op een aantal punten en in relatief korte tijd ten goede. Sinds het uitbreken van de economische crisis is de gezondheidssituatie in achterstandswijken in heel Nederland verslechterd. Steeds meer bewoners roken, voelen zich ongezond of kampen met psychische problemen. In veel onderzochte ‘krachtwijken’ verslechterde de gezondheid echter minder snel. De stijging van het aantal rokers verliep langzamer, en het aantal psychische problemen nam af. Het lijkt erop, aldus de onderzoekers, dat het krachtwijkenbeleid de negatieve effecten van de crisis heeft verzacht. URBAN40 onderzocht veranderingen in het aantal depressieve klachten, overgewicht, roken, bewegen, en zorggebruik. In ‘krachtwijken’ steeg tussen 2008 en 2011 het percentage inwoners met een goede geestelijke gezondheid van 73 naar 79, terwijl het in Nederland als geheel juist afnam (van 85 naar 82). En in buurten die meededen aan het ‘experiment gezonde wijken’ nam het aantal mensen dat in de vrije tijd wandelt toe (van 55 procent in 2008 naar 71 procent in 2011). Veel andere problemen verbeterden echter niet ten opzichte van controlewijken. Wellicht omdat de betreffende maatregelen op te kleine schaal zijn uitgevoerd, of niet lang genoeg zijn volgehouden, denken de onderzoekers. Het URBAN40-onderzoek werd mede gefinancierd door ZonMw.
Water is een gezonde dorstlesser en helpt overgewicht te voorkomen. Dat meldt het Voedingscentrum op basis van onderzoek door Harvard School of Public Health. Onderzoekers volgden ruim 125.000 mensen gedurende een periode van 20 jaar. Om de vier jaar vulden zij een vragenlijst in over hun eet- en drinkgewoonten. Gemiddeld kwamen de deelnemers 1,5 kilo aan per vier jaar. Maar mensen die in plaats van frisdrank water dronken, kwamen gemiddeld slechts een kilo aan per vier jaar. Ook mensen die hun vruchtensap vervingen door drinkwater kwamen minder aan, als was hier het verschil minder groot. Frisdrank en vruchtensappen bevatten veel calorieën, terwijl water nul calorieën bevat.
Pas de laatste jaren wordt er echt werk gemaakt van onderzoek naar artrose. Dat zegt hoogleraar reumatologie M. Kloppenburg van het LUMC. In de volksmond wordt ook wel ‘gewrichtsslijtage’ gesproken. Bij artrose gaat het gewricht kapot, waarbij kraakbeen verdwijnt en bot vervormt. Dat kan tot ernstige pijnklachten en bewegingsbeperkingen leiden. Toch richt het leeuwendeel van het onderzoek zich op reumatoïde artritis, zegt Kloppenburg. “Tot enkele jaren geleden werden patiënten na de diagnose artrose zelfs direct terugverwezen naar de huisarts onder de toevoeging: ‘Gelukkig heeft u geen reumatoïde artritis’.” Mensen met overgewicht hebben een verhoogd risico op artrose. Aangenomen wordt dat ontstekingsreacties door stoffen uit vetweefsel een rol spelen.
Patiënten met kanker vallen vaak onbedoeld af, waardoor ze zich zwakker voelen en een hoger risico op complicaties hebben. Barbara van der Meij onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zij promoveert 21 maart bij VU medisch centrum. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Kanker ontregelt het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust van de patiënt afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. In een literatuurstudie heeft diëtist en onderzoeker Van der Meij uitgezocht wat de effecten zijn van voeding met extra omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met kanker. Zij keek daarbij naar gewichtsverlies, kwaliteit van leven, complicaties en overlijden. Uit de literatuur blijkt dat extra omega-3 vetzuren positieve effecten hebben op lichaamskracht en kwaliteit van leven, maar geen effect hebben op gewichtsverlies en overlijden. Van der Meij onderzocht ook zelf de gegevens over het gewichtsverloop van 51 patiënten met longkanker. In haar proefschrift laat zij zien dat een groot deel van de patiënten met kanker op het tijdstip van de diagnose al waren afgevallen. Tijdens de behandeling namen gewicht en de spiermassa verder af. De gewichtsafname bleek gepaard te gaan met een slechtere kwaliteit van leven en een kortere levensduur, opvallend genoeg óók bij patiënten met overgewicht. Mogelijk is afvallen bij kanker dus ook slecht voor mensen die eigenlijk te dik zijn. Van der Meij onderzocht ook het effect van omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met longkanker tijdens chemoradiotherapie. De twintig patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren gebruikten, hadden minder gewichtsverlies en minder verlies van spiermassa dan de twintig patiënten die een placebo-drinkvoeding kregen. Aan het einde van de chemoradiotherapie waren de patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren kregen, actiever en rapporteerden ze een betere kwaliteit van leven. Van der Meij pleit voor grootser aangepakt onderzoek met meer patiënten om uit te zoeken hoe visolie een positieve bijdrage kan leveren aan de verbetering van de conditie en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zo is er al een onderzoeksprojectplan klaar naar de effecten van extra voeding gecombineerd met training door de fysiotherapeut, speciaal voor kankerpatiënten. Onder andere door de opkomst van effectieve behandelingen zijn de overlevingskansen van patiënten met kanker gestegen. De bijwerkingen van deze behandelingen leiden echter vaak tot voedingsproblemen. Daarnaast ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling, wat leidt tot een verhoogd rustmetabolisme, afbraak van spier- en vetweefsel en een verminderde eetlust. Deze factoren veroorzaken vaak ernstig gewichtsverlies en zwakte, ook wel uitgedrukt als 'cachexie'. Dit syndroom is niet succesvol te behandelen met een conventionele voedingsinterventie. Meervoudig onverzadigde omega-3 vetzuren uit visolie staan bekend om hun immuunmodulerende werking, en zouden mogelijk een gunstig effect kunnen hebben op cachexie. Het promotieonderzoek van Barbara van der Meij richtte zich op effecten van suppletie met omega-3 vetzuren op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker.
Buikomvang is een goede voorspeller van diabetes, zelfs als je geen overgewicht hebt. Dat zeggen onderzoekers van Addenbrooke’s Hospital in Cambridge, Engeland. Zij deden onderzoek onder 28.500 mensen uit acht Europese landen. Mannen en vrouwen met een grote buikomvang blijken net zo veel kans te hebben om diabetes te ontwikkelen als mensen met obesitas. Als maatstaf voor een grote buikomvang hanteerden de onderzoekers 88 centimeter of meer bij vrouwen en 102 centimeter of meer bij mannen. Vooral bij vrouwen blijkt de buikomvang van voorspellende waarde voor het ontwikkelen van diabetes. Artsen zouden buikvet vaker moeten meten. Vet rond de organen is het ongezondste type lichaamsvet en een belangrijke veroorzaker van diabetes.
Patiënten chemotherapie geven en bestralen in combinatie met een operatie redt levens De overlevingskans van slokdarmkankerpatiënten met een tumor die nog operatief verwijderd kan worden, stijgt met een derde wanneer zij voorafgaand aan de operatie chemotherapie en bestraling krijgen. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van vijf academische instellingen en twee ziekenhuizen onder leiding van Erasmus MC. De onderzoekers hebben hun bevindingen zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The New England Journal of Medicine (NEJM). De vinding is belangrijk omdat het aantal mensen met slokdarmkanker fors toeneemt. Wereldwijd komen er jaarlijks 480.000 nieuwe patiënten met slokdarmkanker bij. Meer dan de helft van de patiënten bij wie de diagnose slokdarmkanker wordt gesteld komt niet meer in aanmerking voor een operatie, omdat de tumor te uitgebreid is of omdat er al sprake is van uitzaaiingen. De vijfjaarsoverleving van patiënten die wel geopereerd kunnen worden is ongeveer 40 procent. In de studie werd aangetoond dat dit percentage met 13 procent stijgt wanneer de patiënten voorafgaand aan de operatie een gecombineerde behandeling van chemotherapie en bestraling kregen. Van de patiënten die alleen geopereerd werden, was na twee jaar nog de helft in leven. Bij de patiënten die de uitgebreide behandeling kregen, was na ruim vier jaar nog de helft in leven. Pieter van Hagen van de afdeling Heelkunde en Ate van der Gaast van de afdeling Interne Oncologie, respectievelijk eerste en laatste auteur van het artikel, zijn blij met de uitkomsten van het onderzoek. “Het is moeilijk om een tumor in het gebied van de slokdarm volledig operatief weg te halen. Om de slokdarm liggen veel vitale lichaamsdelen die niet beschadigd mogen worden. Daardoor blijven er na een operatie vaak nog tumorcellen achter. De chemotherapie en bestraling zorgen ervoor dat de kans dat tumorcellen na de operatie achterblijven sterk verminderd wordt. De behandeling met chemotherapie en radiotherapie was zo effectief dat bij 29 procent van de patiënten na de behandeling geen tumorcellen meer werden teruggevonden”. Op jaarbasis worden in Nederland ongeveer 1.500 patiënten geopereerd aan slokdarmkanker. De verwachting is dat dit aantal in de komende jaren fors zal toenemen. Niet alleen door de vergrijzing, maar waarschijnlijk ook een minder gezonde levensstijl van mensen, overgewicht en irritatie van de slokdarm door terugloop van maagzuur dragen hieraan bij. De onderzoekers zijn erg tevreden over de samenwerking met de andere instellingen en trots dat sinds twee jaar het merendeel van alle slokdarmkankerpatiënten in Nederland nu met chemotherapie en bestraling voorafgaand aan de operatie behandeld wordt. “Omdat de eerste resultaten zo veelbelovend waren, zijn we al voordat de laatste analyses afgerond waren patiënten op die manier gaan behandelen. De behandeling van patiënten met slokdarmkanker is hierdoor aanzienlijk verbeterd”. Deze studie is opnieuw een voorbeeld van het feit dat het in Nederland door een goede samenwerking mogelijk is om belangrijke studies te doen. Voor de studie zijn de overlevingskansen van 366 patiënten vergeleken in de periode maart 2004 tot december 2008. Het onderzoek kon tot stand komen door Erasmus MC in samenwerking met AMC, VU MC, UMC St. Radboud, UMC Groningen, Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en ziekenhuis Rijnstate in Arnhem. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
In Afrika verdrievoudigt het aantal HIV-patiënten ouder dan 50 jaar tussen nu en 2040. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op zorgvoorzieningen. Er zal steeds meer zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen. Afrikaanse landen moeten zich daarop voorbereiden. Dit en meer publiceren onderzoekers van Erasmus MC in het wetenschappelijke tijdschrift AIDS en op de 19e International AIDS Conference in Washington, het grootste congres over HIV/AIDS wereldwijd. Bij voortzetting van de huidige ontwikkelingen zal het aantal HIV-patiënten van ouder dan 50 jaar verdrievoudigen in de periode 2011 - 2040, van ruim 3 miljoen naar ruim 9 miljoen. Tegelijkertijd daalt het aantal HIV-patiënten onder (jong) volwassenen, waardoor de leeftijdopbouw van de HIV-epidemie drastisch zal veranderen. In 2040 zal 28% van de HIV-patiënten in sub-Sahara Afrika ouder dan 50 zijn, terwijl dat nu nog 13% is. In landen waar de medicijnen het eerste beschikbaar kwamen verwachten wij ook de grootste vergrijzing van de epidemie. In bijvoorbeeld Kenia en Tanzania zal in 2040 rond de 50% van alle HIV-patiënten ouder zijn dan 50 jaar. Van de 34 miljoen mensen die wereldwijd met HIV geïnfecteerd zijn, wonen er 23 miljoen in sub-Sahara Afrika. De AIDS-sterfte is het hoogst in de leeftijdsgroep 25-49 jaar. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling in de levensverwachting in vele delen van Afrika. Met de komst van steeds goedkopere HIV-remmers is HIV niet langer altijd dodelijk, maar vaker chronisch. Door HIV-remmers zijn patiënten gezonder, leven zij langer en zijn zij aanzienlijk minder besmettelijk. Hierdoor zal het aandeel ouderen onder de HIV-patiënten sterk groeien. De epidemie vergrijst. Dit gebeurt al in de Verenigde Staten, waar HIV-remmers al sinds de jaren ‘90 beschikbaar zijn. In 2001 was hier nog 17% van de mensen met HIV ouder dan 50 jaar, terwijl dit in 2008 al was gestegen tot 29%. Omdat HIV-remmers steeds goedkoper worden en er steeds meer geld beschikbaar komt voor behandelprogramma's worden ook in Afrika in de afgelopen jaren steeds meer patiënten behandeld. Tussen 2004 en 2010 is hier het aantal HIV-patiënten onder behandeling gestegen van 300 duizend tot 5 miljoen. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op de aanwezige zorgvoorzieningen, want steeds meer zal er zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen zoals diabetes, kanker en hart- en vaatziekten, die bovendien bij hen vaak eerder optreden. Dit laatste is een belangrijke bijwerking van de behandeling. Deze vergrijzing zal hoge eisen stellen aan de zorgvoorzieningen in Afrika, mede in aanmerking genomen dat veel risicofactoren voor ouderdomsziekten zoals roken en overgewicht al veel voorkomen in Afrika. Zo is in Zuid-Afrika ongeveer 50% van de vrouwen tussen de 40 en 60 jaar obees en wordt er te veel zout gebruikt in maaltijden. Hoge bloeddruk en diabetes zijn dus al veel voorkomende kwalen. De voorspellingen kunnen bijdragen aan het zich tijdig voorbereiden op vergrijzing van de HIV-epidemie. In samenwerking met Brown en Harvard University in de VS, het Africa Centre for Health and Population Studies in Zuid-Afrika, en Radboud Universiteit Nijmegen, hebben onderzoekers drs. Jan Hontelez en dr. Sake de Vlas van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC berekend wat de gevolgen zijn van de vergrijzing van de HIV-populatie voor elk van de 43 landen in sub-Saraha Afrika. Hiervoor is een computerprogramma (STDSIM) gebruikt dat een populatie van individuen en hun seksuele relaties simuleert.
Vrouwen boven de 35 hebben een grotere kans om astma te krijgen dan mannelijke leeftijdsgenoten. Dat blijkt uit een groot Europees bevolkingsonderzoek. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in het internationale tijdschrift Thorax. “Dit onderzoek laat zien dat astma op latere leeftijd nog onbekend terrein is”, zegt professor Liesbeth Bel, longarts aan het Amsterdamse Academisch Medisch Centrum. Voor de European Community Respiratory Health Survey werden ruim 9.000 willekeurige personen langdurig gevolgd. Van de groep tussen 35 en 45 bleek 4,4 % van de mannen astma te hebben, tegenover 5,3% van de vrouwen. Daarmee is de kans voor vrouwen om astma te ontwikkelen ongeveer 20% groter. Onder de mensen die aan het begin van de studie nog helemaal geen symptomen hadden was het verschil nog groter. In de acht tot tien jaar van de studie ontwikkelden bijna twee keer zoveel vrouwen als mannen astma. “Astma dat niet tijdens de kinderjaren is ontstaan is nog relatief onontgonnen terrein”, zegt de Amsterdamse longarts professor Liesbeth Bel. “De meeste onderzoekers richten zich op allergisch astma dat tijdens de kinderjaren is ontstaan. Maar van de astmapatiënten die ik op de polikliniek zie heeft de helft als kind helemaal geen klachten gehad. Bovendien heeft een groot deel een niet-allergisch astma. Vraag je vervolgens aan huisartsen hoe vaak zij astma zien dat pas op volwassen leeftijd is ontstaan, dan zeggen ze meestal ‘nooit’. Ik denk dan ook dat er heel veel mensen rondlopen met een onterechte diagnose COPD, terwijl ze eigenlijk astma hebbe. Die mensen krijgen in veel gevallen dan ook niet de juiste behandeling”, aldus Bel. Ook Bel ziet een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen in het optreden van astma. Onder de late onset astmapatiënten ziet zij drie groepen: mensen met overgewicht, waardoor de astmaklachten verergeren. In die groep zitten relatief veel vrouwen. In een tweede groep, de groep met allergisch astma zitten vooral mensen die zijn geëmigreerd of verhuisd naar een omgeving met andere allergenen dan ze gewend waren. Een derde groep betreft de mensen met zogenoemd intrinsiek astma, dat pas laat aan het licht komt. Dat is volgens Bel de meest problematische groep waar juist weer meer mannen onder vallen. Die zijn vaak de rest van hun leven afhankelijk van behandeling met zware ontstekingsremmers als prednison. De onderzoekers van de European Community Respiratory Health Survey veronderstellen dat vooral de hormonale verschillen tussen man en vrouw een verklaring kunnen zijn voor het verschil in optreden van late vormen van astma. Professor Bel benadrukt dat, los van het biologische verschil, er vooral ook meer aandacht moet komen voor de verschillen tussen COPD en astma in de spreekkamer, bij zowel mannen als vrouwen. “Op congressen word ik nog steeds wel eens aangevallen. ‘Hoe ik nou toch zo zeker weet dat die late gevallen wel echt astma zijn in plaats van COPD?’ Maar op basis van bijvoorbeeld de eosinofiele granulocyten in bloed of sputum kun je het verschil zien tussen een klassieke rokers-COPD-er en een astmapatiënt. Dat verschil heeft belangrijke consequenties voor de behandeling.”
Suthesh Sivapalaratnam: ‘The molecular basis of early onset cardiovascular disease’. Bij het ontstaan van hart- en vaatziekten (HVZ) spelen zowel omgevingsfactoren als genetische factoren een rol. De belangrijkste risicofactoren zijn een hoog cholesterol, hoge bloeddruk, roken, overgewicht en suikerziekte. Ook een eerstegraads familielid (ouder, broer, zus en/of kind) met HVZ op jonge leeftijd is een onafhankelijke risicofactor. Het sterke genetische aspect van HVZ is echter nog onvoldoende verklaard. Wel is duidelijk dat bij mensen met HVZ op jonge leeftijd erfelijke factoren een grotere rol spelen dan omgevingsfactoren. Door in deze populatie nieuwe, geavanceerde technieken te gebruiken zoals analyse van genmutaties en genexpressie, ontdekte Sivapalaratnam mogelijk nieuwe HVZ-genen.
Met een half uurtje sporten kan een man al gewicht verliezen. Sterker nog, een half uur sporten per dag is wellicht effectiever dan een uur sporten. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Kopenhagen. Zij bestudeerden de effecten van lichaamsbeweging en sporten op een groep mannen met overgewicht over een periode van drie maanden. Mannen die een uur sportten per dag vielen 2,7 kilo af, maar degenen die slechts een half uur sportten vielen gemiddeld wel 3,6 kilo af. Een goede verklaring hebben de onderzoekers niet. Het kan zijn dat de mannen die langer sportten na afloop meer aten. Ook is mogelijk dat degenen die een half uur sportten nadien meer energie hadden om nog wat anders te gaan doen. Vervolgonderzoek, ook bij vrouwen, moet hier meer duidelijkheid over geven.
Tweederde van de kinderen met ernstige obesitas heeft één of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten.n Ook bij jonge kinderen is dat al het geval. Dat zeggen onderzoekers van het VUmc. De studie wijst uit dat verhoogde bloeddruk bij 56 procent van de dikke kinderen voor komt. Verder heeft de helft van de kinderen een hoog cholesterolgehalte in het bloed. Bij één op de zeven werd een verhoogde bloedsuiker gevonden en 0,7 procent had al ‘ouderdomssuikerziekte’. Opvallend was dat zelfs de jongste kinderen (12 jaar en jonger) in 62 procent van alle gevallen al risicofactoren voor hart- en vaatziekten hadden. De bevindingen maken duidelijk hoe belangrijk preventie van overgewicht en begeleiding van te zware kinderen is.
Annet van Abeelen: ‘Undernutrition and chronic disease. The 1944-1945 Dutch famine’. Honger en chronische ziekten zijn belangrijke wereldwijde gezondheidsproblemen. Eerder onderzoek leverde aanwijzingen op dat deze problemen met elkaar samenhangen: kortdurende extreme honger tijdens belangrijke perioden van groei en ontwikkeling kan nadelige effecten op de gezondheid later in het leven hebben. Van Abeelen toonde aan dat vrouwen die verwekt zijn tijdens de Hongerwinter (1944-1945) eerder overlijden dan vrouwen die niet vóór hun geboorte aan de gevolgen van de Hongerwinter zijn blootgesteld. Daarnaast bleken vrouwen die ondervoed zijn geweest tijdens de kinderjaren een hoger risico te hebben op overgewicht, suikerziekte, hartziekte, COPD en astma. Honger lijkt dus niet alleen een acuut probleem te zijn, het heeft langdurige gevolgen.
Een pelgrimstocht te voet van 280 km in 12 dagen leidt tot een blijvend lager lichaamsgewicht en een snelle, kortdurende verbetering van het cholesterolprofiel. Dat zegt onderzoeker R. Bemelmans van de UU. Zo’n voettocht helpt in het bijzonder tegen het gehalte ongezonde LDL-cholesterol, al is dat vier weken na het wandelen weer op het oude niveau. Ook is een verbetering van de bloedvatfunctie zichtbaar. Als dezelfde afstand sneller wandelend wordt afgelegd, stijgt het gehalte van het gunstige HDL-cholesterol. Wordt dezelfde afstand langzamer wandelend afgelegd, dan daalt het gehalte ongunstige LDL-cholesterol. Lichaamsbeweging is belangrijk bij de intensieve behandeling van overgewicht en metabool syndroom, maar het gewichtsverlies is beperkt.
In de wijk Merseyside in Liverpool roken relatief veel zwangere vrouwen. Koshy onderzocht de effecten hiervan op de gezondheid van het kind. Hij keek onder andere naar moeders met astma. Zij lopen een grotere kans op vroeggeboorte, en dat verhoogt weer de kans op het krijgen van kinderen met astma. Roken tijdens der zwangerschap bleek echter niet geassocieerd met astma. Wel vond hij een verband met een kleine lichaamslengte en ernstig overgewicht. Dat laatste verhoogde ook de kans op ADHD. Ook het roken zelf van de zwangere verhoogt de kans op een kind met ADHD. Hoe meer de moeder rookte, hoe groter de kans op die aandoening. Vrouwen die roken kregen ook vaker een meisje.
De kans dat mannen op latere leeftijd een beroerte krijgen is in 20 jaar tijd met ruim 30 procent gedaald, maar voor vrouwen van dezelfde leeftijd is dit risico gelijk gebleven. Dat zegt R. Wieberdink van het Erasmus MC. Er is veel werk gemaakt van preventie van hart- en vaatziekten, zoals richtlijnen voor artsen om risicofactoren als hoge bloeddruk, hoog cholesterol en diabetes te behandelen. Tegelijkertijd hebben zowel mannen als vrouwen vergeleken met de jaren ’90 vaker hoge bloeddruk en overgewicht. Ook het gebruik van medicijnen, zoals cholesterolverlagers en bloedverdunners, is toegenomen. Mogelijk onderschatten artsen bij vrouwen de risico’s op een beroerte, zegt Wieberdink. Ook is onder mannen het aantal rokers afgenomen. Roken is een belangrijke risicofactor.
Patiënten met chronische nierschade hebben een sterk verhoogd cardiovasculair risico. Professor Carlo Gaillard wil met zijn onderzoek meer behandelingsmogelijkheden voor deze patiënten bereiken. Zo richt hij zich op ijzertekort, bloedarmoede en stoornissen in het biologische ritme van patiënten met chronische nierschade. Gaillard spreekt op 13 april zijn oratie uit als hoogleraar cardiometabole veranderingen van chronische nierschade en nierfunctievervangende behandeling bij VU medisch centrum. Het onderzoek van Gaillard heeft als centrale vraag: welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de interactie van hart en nieren? Patiënten met chronische nierschade (CNS) zijn aan twee risico's blootgesteld. Enerzijds aan het risico op verdere verslechtering van de nierfunctie met uiteindelijk de noodzaak tot het ondergaan van nierfunctievervangende behandeling en anderzijds aan een verhoogd cardiovasculair risico. Terwijl de meeste patiënten vooral bezorgd zijn om ooit dialysepatiënt te worden, lopen zij met hun cardiovasculaire profiel een veel groter risico en is dat bedreigender voor hun gezondheid. Naast een verhoogd risico bij deze patiënten door hoge bloeddruk, roken en overgewicht hebben ze vaak ook te maken met een verdikking van de hartspier en hartfalen (met en zonder kransslagaderziekte). Ook komt zogenaamde "plotse hartdood" relatief vaak voor bij deze patiënten. Bewust of onbewust speelt het biologische 'circadiane' ritme een belangrijke rol in ieders leven. Gaillard heeft aandacht voor dit ritme omdat het vaak gestoord is bij patiënten met CNS, zeker als er ook sprake is van hartfalen en/of ijzertekort. Patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen lijden vaak aan slaapstoornissen en andere slaap gerelateerde ongemakken, zoals bijv. restless legs. Maar de verstoring heeft niet alleen consequenties voor slaap, ook voor het cardiovasculaire risico, onder andere omdat de nachtelijke daling van de bloeddruk afwezig is.
Bittere smaken zijn mogelijk een sleutel in de strijd tegen overgewicht, zegt onderzoekster S. Janssen van KU Leuven. Toediening in de maag van een bittere stof scherpt initieel wel de eetlust aan, maar leidt vervolgens tot snellere verzadiging. Janssen heeft de werking van ghreline onderzocht. Ghreline wordt geproduceerd in de maag en heeft via interactie met de hypothalamus in de hersenen effect op voedselinname. Bij toediening van bitterstoffen, bij zowel muizen als bij gezonde vrijwilligers, bleken de peristaltische bewegingen van de maag en darmen te stoppen. De maaglediging stopte en er trad eerder een verzadigingsgevoel op. Een bitter aperitief voor de maaltijd, zoals de Italianen doen, is misschien zo gek nog niet, zegt Janssen. Het voorkomt dat je je overeet.
Hoewel het absolute aantal mensen met dementie door de vergrijzing van de bevolking de komende jaren zeker verder zal stijgen, zal deze stijging wellicht minder explosief zijn dan eerder is voorspeld. Uit onderzoek van het Erasmus MC blijkt dat het relatieve aantal nieuwe gevallen per jaar per leeftijdscategorie is afgenomen. Op 8 mei publiceren de onderzoekers hun bevindingen in het wetenschappelijk tijdschrift Neurology. Wetenschappelijk onderzoeker Elisabeth Schrijvers van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC vergeleek twee groepen deelnemers aan de ERGO (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek) – studie in de leeftijden tussen 60 en 90 jaar. In de groep die in 2000 met ERGO is gestart komt dementie per leeftijdscategorie minder vaak voor dan in de groep die in 1990 is gestart. Daarnaast blijkt uit MRI scans dat het breinvolume in de 2000-groep groter is en er minder vaatschade is. Schrijvers: “Een ander opvallend verschil tussen de twee groepen is dat de 2000-groep over het algemeen ongezonder is dan de 1990-groep voor wat betreft risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals hoge bloeddruk en overgewicht. Tegelijkertijd gebruiken mensen in die groep ook veel meer risicoverlagende medicatie zoals cholesterolverlagers en bloedverdunners.” Een direct verband tussen het grotere medicijngebruik en het minder voorkomen van dementie mag echter niet worden verondersteld vanwege te kleine aantallen in de studie. Schrijvers: “Dat wordt stof voor nader onderzoek.” ERGO, ook wel The Rotterdam Study van het Erasmus MC is een van de grootste epidemiologische studies in de wereld. Dit onderzoek bestudeert 15.000 inwoners van de Rotterdamse wijk Ommoord die ouder zijn dan 45 jaar.
Chronisch verstoorde slaap is een risicofactor voor metabole aandoeningen als overgewicht en diabetestype 2. Dat zegt onderzoekster P. Barf van de RUG. Uit recent onderzoek was al bekend dat een tekort aan slaap of een verstoring van de slaap een rol kan spelen bij de ontwikkeling van de genoemde metabole ziekten. Volgens Barf leidt een langdurig verstoorde slaap tot een verhoging van bloedglucosewaarden. Ze concludeert hieruit dat glucose-intolerantie optreedt, hetgeen wordt gezien als de eerste stap richting type 2 diabetes. Inhalen van doordeweeks opgebouwd slaaptekort is goed voor het herstel van allerlei fysiologische processen. Op de lange duur is het echter schadelijk voor de energiehuishouding en daarmee een risicofactor voor metabole aandoeningen.
Het aantal gevallen van non-Hodgekinlymfoom, een vorm van kanker, is in de laatste 20 jaar in de meeste delen van de wereld gestaag toegenomen. Achterliggende oorzaken voor de toename zijn niet duidelijk, maar dat een minder goed functionerend immuunsysteem een belangrijke rol speelt staat vast. Op basis daarvan vermoedt onderzoekster S. Hosnijeh van de UU dat milieu- en arbeidgerelateerde risicofactoren voor de aandoening (deels) samenhangen met verstoringen in het immuunsysteem. Onder ongunstige omstandigheden, zoals chronische ontstekingen of bepaalde verstoringen in het immuunsysteem, kunnen lymfomen gemakkelijker ontstaan. Beroepsmatige en milieufactoren zoals blootstelling aan dioxine en overgewicht kunnen bijdragen aan die ongunstige omstandigheden.
Het veelvoorkomende cytomegalovirus (CMV) is een risicofactor voor het ontwikkelen van type 2 diabetes, ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Bij ouderen die ooit besmet zijn met het cytomegalovirus, blijkt diabetes 2,4 keer zo vaak voor te komen als bij leeftijdgenoten die het virus misliepen. Dr. Andrea Maier (Ouderengeneeskunde) en haar collega’s keken naar 549 ouderen die deelnamen aan de Leiden 85-plus Studie. Ouderen die positief scoorden op het cytomegalovirus, kampten met een slechtere bloedsuikerhuishouding en leden significant vaker aan type 2 diabetes. Hoe CMV tot diabetes kan leiden, is nog niet bekend. “Het virus kan zich delen in de bètacellen in de alvleesklier, die insuline produceren”, vertelt Maier. “Mogelijk heeft het virus op die manier rechtstreeks invloed op de suikerhuishouding. Een andere optie is dat het effect indirect is. Een chronische virusinfectie bezorgt het afweersysteem stress, waardoor het mogelijk de eigen bètacellen gaat aanvallen.” De onderzoekers benadrukken dat deze studie is uitgevoerd bij een selecte groep oudste ouderen. “Zij hebben andere, veel belangrijkere risicofactoren – zoals overgewicht en tekort aan beweging – al overleefd, waardoor subtielere factoren als CMV mogelijk duidelijker naar voren komen”, zegt Maier. “Bovendien zijn ouderen gemiddeld langer met CMV besmet geweest, waardoor het virus meer tijd heeft gehad om kwaad aan te richten.” Onderzoek onder jongere mensen moet uitwijzen of ook bij hen een verband bestaat tussen CMV en diabetes. CMV wordt overgebracht via lichaamsvocht als urine en speeksel. Van de vijftigjarige Nederlanders is ongeveer 50 procent besmet, en voor elke tien jaar leeftijdsverhoging stijgt dat percentage met 10. Het virus komt vaker voor bij mensen met een lagere sociaal-economische status. “Zij hebben ook om andere redenen meer kans op diabetes”, aldus Maier. “Deze mensen zijn vaker te zwaar en bewegen minder.” De onderzoekers corrigeerden voor deze risicofactoren om uit te sluiten dat ze eigenlijk naar deze achterliggende factoren keken in plaats van naar het virus. “Die correctie bleek nauwelijks effect te hebben op onze bevindingen. Het gaat dus wel degelijk om het cytomegalovirus zelf.” Besmetting met het cytomegalovirus verloopt meestal onopgemerkt; iemand voelt zich hooguit een paar dagen moe en slap. Na besmetting blijft het virus levenslang latent aanwezig. Voor mensen met een verzwakte afweer, bijvoorbeeld na een stamceltransplantatie, en voor ongeboren kinderen kan het virus wél gevaarlijk zijn. Om die reden wordt op dit moment gewerkt aan een CMV-vaccin. “Het zou mooi zijn als daarmee ook de kans op diabetes op oudere leeftijd verkleind wordt”, merkt Maier op.
De trend dat Amerikaanse kinderen steeds maar ouder werden dan hun voorouders lijkt voorbij. Dat zeggen onderzoekers van verschillende Amerikaanse universiteiten en onderzoekscentra. Vooral laag opgeleide blanken zien hun gemiddelde levensverwachting flink dalen. Duidelijke verklaringen hebben de onderzoekers nog niet kunnen vinden. Hoge percentages rokers, vooral onder laag opgeleide blanke vrouwen, en toenemend ernstig overgewicht (obesitas) zijn waarschijnlijk belangrijke factoren. Bovendien hebben deze mensen vaak geen ziektekostenverzekering. Onder laag opgeleide blanke jongeren komt ook steeds meer misbruik van receptgeneesmiddelen voor. Afro-Amerikanen staan er overigens nog steeds slechter voor, maar hun situatie verbetert wel.
Ruim 6200 Rotterdammers die veel familieleden hebben met borst- of eierstokkanker krijgen de komende tijd een uitnodiging om deel te nemen aan een grootschalig onderzoek. Onderzoekers van onder andere het Erasmus MC, hopen meer te weten te komen over de vraag waarom sommige mensen een hoog en andere een veel lager risico lopen. Die informatie is belangrijk voor mensen die een verhoogd risico lopen op kanker. Zij kunnen dan, mede gebaseerd op betere adviezen van hun arts, een beslissing nemen over bijvoorbeeld preventieve verwijdering van de borsten of eierstokken. Vooralsnog is onduidelijk waarom sommige vrouwen een hoog en andere een veel lager risico lopen, en waarom de ene vrouw vroeg en de andere pas later kanker ontwikkelt. Om te weten waarom dit zo is hebben onderzoekers meer informatie nodig over bijvoorbeeld de erfelijke oorzaken, zoals veranderingen (mutaties) in bepaalde genen, maar ook over leefgewoonten. Daarom is de Hebon-studie opgezet, een grootschalig landelijk onderzoek onder families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In onze regio maakt het Erasmus MC deel uit van de Hebon-studie. De onderzoekers sturen de komende maand naar ruim 5000 vrouwen (en 1.200 mannen) in de regio een uitnodiging om deel te nemen. In heel Nederland zullen 30.000 vrouwen en 6.000 mannen voor de studie worden benaderd. Leden van families waarin veel borst- en eierstokkanker voorkomt kunnen zich sinds midden jaren negentig laten testen door middel van erfelijkheidsonderzoek. Het is bekend dat veranderingen (mutaties) in de zogenaamde BRCA1- en BRCA2-genen een rol spelen. Echter, die veranderingen worden maar in een klein deel van de families gevonden. Het risico op borst- en eierstokkanker lijkt, dus ook als iemand een mutatie in het BRCA1- of BRCA2-gen draagt, nog sterk te kunnen variëren. Waarom het risico voor de ene ‘mutatiedraagster’ hoger is dan voor de andere is onduidelijk. Ook andere genen lijken hierbij een rol te spelen. Ook leefgewoonten lijken invloed te hebben op de vraag of iemand wel of geen kanker ontwikkelt. Zo blijkt het kankerrisico in jongere generaties groter te worden; de ziekte doet zich op jongere leeftijd voor. Dat zou kunnen komen doordat een aantal risicofactoren die een rol spelen bij het ontstaan van borstkanker in de algemene bevolking steeds meer voorkomen. Zo krijgen vrouwen steeds later kinderen, neemt overgewicht toe en lichaamsbeweging af. Mogelijk spelen die risicofactoren ook een rol bij erfelijke borstkanker. Een ander doel van de Hebon-studie richt zich op de behandeling van borst- en eierstokkanker bij deze specifieke doelgroep. “Misschien moeten vrouwen uit deze families wel op een andere manier behandeld worden dan vrouwen bij wie de ziekte niet erfelijk is”, zegt Maartje Hooning van het Erasmus MC. Ook wil het onderzoek meer inzicht krijgen in de gevolgen van preventieve operaties, àls vrouwen hiervoor kiezen. Te denken valt aan allerlei klachten als gevolg van de ingreep, waaronder (ernstige) overgangsklachten, maar ook gevolgen voor de gezondheid op lange termijn worden onderzocht. Hebon staat voor Hereditair (=Erfelijke) Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland. Aan deelnemers wordt onder meer gevraagd een online vragenlijst in te vullen. Hun antwoorden zullen bijdragen aan meer kennis over de risico’s op kanker en zodoende betere adviezen voor deze families. De Programmacommissie Erfelijkheid van Borstkankervereniging Nederland ondersteunt om die reden deelname aan de Hebon-studie. De studie wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team van clinici en onderzoekers van alle Universitair Medische Centra en het Antoni van Leeuwenhoek en wordt gefinancierd door ZonMw, KWF kankerbestrijding en Stichting Pink Ribbon.
Rokers met een hart- of vaatziekte die stoppen met roken leven gemiddeld vijf jaar langer. En de kans op een volgende hart- of vaatziekte wordt met gemiddeld 10 jaar uitgesteld. Dat blijkt uit onderzoek onder bijna 5.000 patiënten met hart- en vaatziekten, waarvan een derde van de patiënten rookte. UMC Utrecht-onderzoekster Johanneke van den Berg promoveert donderdag op dit onderzoek. Van de 4673 onderzochte patiënten rookte 33 procent tijdens het ontstaan van de hart- of vaatziekte. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 61 jaar, en rokers waren gemiddeld vijf jaar jonger dan de niet-rokers wanneer ze voor het eerst symptomen van hart- of vaatziekten kregen. Twee derde van de rokers bleef na deze eerste, levensbedreigende gebeurtenis doorroken. Wat verder opvalt in de studie is dat ook patiënten van 70 jaar of ouder die stopten met roken na de eerste symptomen van een hart- of vaatziekte, gemiddeld langer leefden dan patiënten die door bleven roken. “Ook op hoge leeftijd heeft stoppen met roken dus nog altijd zin, zelfs als je de 70 al gepasseerd bent.” zegt Van den Berg. “Uit het onderzoek bleek dat ‘doorrokers’ meer last van hun vaten kregen en ook hun kans op een tweede hart- of vaatziekte is significant groter. Natuurlijk niet enorm verrassend, maar zolang patiënten roken, blijft het belangrijk om de voordelen van stoppen te benoemen. Zeker omdat het effect van stoppen met roken groter is dan andere preventieve behandelingen zoals het slikken van bloeddruk- of cholesterol verlagende medicatie.” Van den Berg onderzocht ook het gewicht van de patiënten. “We weten dat mensen gemiddeld steeds zwaarder worden en dit vergroot ook de kans op hart- en vaatziekten. Wat ons vooral opviel was dat de grootste stijging van gewicht, uitgedrukt in BMI (Body Mass Index), te zien was bij de ‘jongere’ patiënten met vaatziekten van 50 jaar of jonger. Het geven van voorlichting over gevaren van overgewicht en streven naar gezond gewicht is erg belangrijk, zeker bij relatief jonge patiënten met hart- of vaatziekten.”
Bron: UMC
Met zogeheten ‘light’ producten moet je goed opletten. Ze bevatten inderdaad minder vet of suiker, maar de kans dat je er te veel van eet is groter dan bij normale producten. Dat blijkt uit een studie door Cornell University (VS). Door claims als ‘bevat 50 procent minder vet’ of ‘light’ kom je in de verleiding om er meer van te eten dan goed voor je is. Alleen al de claim ‘vetarm’ bleek mensen aan te moedigen om gemiddeld 84 calorieën extra te consumeren. Los daarvan onderschatten mensen al snel de aantallen calorieën in producten als ‘vetarme’ M&M’s of ontbijtgranen. Vooral mensen met overgewicht lieten zich gemakkelijk foppen. Als ze M&M’s kregen met de claim ‘vetarm’, gingen ze zich hieraan eerder te buiten dan mensen met een normaal lichaamsgewicht.
Vrouwen met een verminderde vruchtbaarheid, die een gezonde voeding gebruiken ten tijde van hun ivf-behandeling, hebben een tot 60% hogere kans op een zwangerschap na ivf. Promovendus John Twigt onderzocht de invloed van voeding op het verloop van de vruchtbaarheidsbehandeling, en dan met name de voeding van de vrouw. Twigt promoveert op vrijdag 22 februari. Voeding, maar ook andere leefstijlfactoren zoals roken en overgewicht, hebben invloed op de algemene gezondheid. Eerder onderzoek heeft laten zien dat leefstijlfactoren ook van invloed kunnen zijn op de vruchtbaarheid. Het is echter nog niet duidelijk in hoeverre de voeding invloed heeft op de vruchtbaarheidsbehandeling, bijvoorbeeld de ivf-behandeling. In zijn onderzoek laat John Twigt, wetenschappelijk onderzoeker op de afdeling Verloskunde en Vrouwenziekten van het Erasmus MC, zien dat vrouwen met een verminderde vruchtbaarheid, die een gezonde voeding gebruiken en een ivf-behandeling ondergaan een tot wel 60% hogere kans op zwangerschap hebben na de ivf-behandeling. De genoemde gezonde voeding bestaat uit een dieetpatroon met veel volkorenproducten en fruit. Margarine is ook onderdeel van dit dieetpatroon, maar een gevolg van het prominente karakter van volkorenproducten in dit dieet. Het dieetpatroon kent verder een lage consumptie van snacks en verwerkte graanproducten. Twigt: “Ook vonden wij aanwijzingen door welke mechanismen deze positieve invloed kan worden verklaard. We hebben nog niet alles in beeld, maar vervolgonderzoek moet onze ideeën bevestigen.” Voeding beïnvloedt de hoeveelheid geproduceerd hormoon na de ivf-behandeling. Goede voeding hangt samen met de productie van minder hormoon. Hoge concentraties hormoon hebben een negatieve invloed op het baarmoederslijmvlies, waardoor het embryo minder makkelijk implanteert en een zwangerschap dus niet tot stand komt. Twigt: “Een slecht dieet hangt samen met een verkeerde balans tussen zuurstofradicalen en anti-oxidanten. Dat heeft een negatieve invloed op de eicel zelf, en mogelijk dus ook het embryo en vervolgens de zwangerschap. Daarnaast zorgt een slecht dieet van de moeder ook voor een tekort aan voedingsstoffen in de baarmoeder en dus voor het embryo.” Twigt onderzocht paren die het spreekuur “Gezond Zwanger worden” bezochten. Ook hier is de invloed van voeding op de vruchtbaarheid onderzocht binnen de context van de ivf-behandeling. Twigt toont aan dat bij patiënten-paren die worden gecounseld over leefstijlfactoren, een invloed van de voeding op de ivf-behandeling gemeten kan worden. Patiënten-paren die goed voldoen aan de aanbevelingen voor een gezonde voeding van het voedingscentrum, hebben een tot 60% hogere kans op zwangerschap na de ivf-behandeling.
In het jaar 2000 brachten wetenschappers het menselijk genoom in kaart. Nu heeft een internationale groep wetenschappers een nieuwe stap gezet door de volledige stofwisseling van de mens in kaart te brengen. In deze 'biochemische kaart' staan alle manieren waarop de mens zijn voedsel om kan zetten in stoffen die nodig zijn om te leven. Die informatie is belangrijk voor onderzoek naar stofwisselingsziektes en nieuwe behandelmethodes voor overgewicht, diabetes en kanker. De biochemische kaart is gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature Biotechnology. In Nederland werkten wetenschappers van de Vrije Universiteit Amsterdam, VU medisch centrum, Universiteit van Amsterdam, Academisch Medisch Centrum en UMC St Radboud aan het onderzoek. De biochemische kaart is een verbeterde versie van eerdere pogingen om de stofwisseling van de mens te ordenen. Het gaat om een kennisdatabank die goed van pas zal komen bij toekomstig biomedisch onderzoek naar stofwisselingsziektes. In de databank staat informatie over de manieren waarop de mens zijn voedsel om kan zetten in het grote aantal stoffen dat hij voor zichzelf nodig heeft. Bijvoorbeeld suikers die onze hersenen nodig hebben, eiwitten die allerlei processen in het lichaam regelen en de bouwstenen van onze huid en ons DNA. VU-hoogleraar Hans Westerhoff: "Tot nu toe waren alleen fragmenten van de menselijke stofwisseling bekend. Nu is voor het eerst alles goed op een rijtje gezet in een totaal overzicht, vergelijkbaar met een wegenkaart van de mens. Daarmee kun je voorspellen wat voor ziektes mensen krijgen als ze bepaald voedsel eten en veel preciezer geneesmiddelen ontwerpen." De kaart is beschikbaar via humanmetabolism.org.
Obesitas of ernstig overgewicht moet ook worden gezien als een ontstekingsziekte. Vetweefsel van obese patiënten is ontstoken, doordat vetcellen verschillende ontstekingsstoffen (adipokines) uitscheiden en ontstekingscellen aantrekken naar het vetweefsel. H. Schippers van de UU vond bij vergelijkend onderzoek bij obese kinderen ook al verschillende ontstekingsstoffen uit vetweefsel terug in hun bloed. De resultaten suggereren dat het onderdrukken van ontsteking de ontwikkeling van type 2-diabetes en hart- en vaatziekten bij obese kinderen zou kunnen remmen. Een bepaald type afweercellen blijkt een belangrijke rol spelen bij het gezond houden van vetweefsel. Mogelijk zou het stimuleren daarvan diabetes en hart- en vaatziekten bij obesitas kunnen remmen.
Overgewicht bij kinderen is een toenemend probleem in Nederland en is het grootst onder Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen. Afdeling metamedica VUmc en de Hartstichting hebben daarom onderzoek gedaan naar de behoefte en kennis bij islamitische moeders over het voedingspatroon en de leefstijl van hun kinderen. Uniek aan dit onderzoek is dat de islamitische moeders ook onderzoekers werden. Ze waren betrokken bij het formuleren van het probleem en gingen daarbij actief op zoek gegaan naar oplossingen. Uit de resultaten blijkt dat het betrekken van de islamitische moeders bij de uitvoering van het onderzoek een grote impact heeft gehad. De islamitische moeders konden de voor hen belangrijke onderwerpen onderling bespreken en tips uitwisselen. Er is sprake van kennistoename onder de deelnemende moeders voor wat betreft gezonde leefstijl en vooral gezonde voeding. De actieve betrokkenheid van moeders leidde er toe dat ze zelf activiteiten hebben opgezet. Zo organiseerden zij kookworkshops en wekelijkse sportactiviteiten voor en door moeders in de gymzaal van verschillende scholen. Hoewel de leefstijl van islamitische gezinnen in de meeste opzichten niet anders is dan van autochtone gezinnen, kwam er toch ook een aantal verschillen naar voren. Verschillen die vooral te maken hebben met opvattingen over gastvrijheid, recepten die specifiek zijn voor de cultuur en de verschillende rollen die vader en moeder spelen bij de opvoeding van de kinderen. In de loop van 2013 ontwikkelt de afdeling metamedia van VUmc een concrete toolkit voor professionals uit de zorg en het onderwijs. Deze toolkit bevat praktische handvatten om islamitische moeders beter te betrekken bij een gezonde leefstijl en projecten. Ook komen er twee wetenschappelijke publicaties waarin onder andere de toegevoegde waarde van het betrekken van de doelgroep in onderzoek wordt beschreven.
Sinds begin deze maand coördineert het AMC een Europees researchproject waarvoor de EU 5,8 miljoen euro subsidie heeft gegeven. Doel van het HATICE-project is de preventie van dementie en van hart- en vaatziekten bij ouderen. Met de subsidie wordt een nieuw laagdrempelig internetplatform voor ouderen ontwikkeld, gecombineerd met ondersteuning door verpleegkundigen. Oudere mensen hebben vaak meerdere gezondheidsproblemen tegelijk (‘multimorbiditeit’): van dementie tot suikerziekte en de naweeën van een beroerte. De belangrijkste risicofactoren voor die aandoeningen zijn bekend: weinig bewegen, overgewicht, roken, hoog cholesterol en een hoge bloeddruk. Gezond oud worden begint met het verminderen van deze risico’s. Maar welke interventies het meest effectief zijn om ouderen daartoe te brengen, is nog niet erg duidelijk. Het Europese HATICE-project (Healty Aging Through Internet Counseling in the Elderly), dat onder leiding staat van AMC-neuroloog Edo Richard, moet daar verandering in brengen. HATICE omvat de ontwikkeling van een interactief internetplatform, waarop ouderen persoonlijk begeleid worden om hun risico op hart- en vaatziekten en dementie te verkleinen. Het platform zal worden ondersteund door gespecialiseerde verpleegkundigen, met wie de gebruikers contact kunnen leggen per telefoon, mail, chat of Skype. Van de omvangrijke EU-subsidie gaat 1,9 miljoen euro naar het AMC. De rest wordt verdeeld over de andere leden van het onderzoeksconsortium, waaronder het Karolinska Instituut, de university van Toulouse/INSERM, de universiteiten van Eastern Finland en Cambridge alsmede ICT-partners VitalHealth Software en Novapten. Bij het AMC en andere Europese medische centra lopen al enige tijd drie grote onderzoeken naar dementie-preventie bij ouderen. Vanuit AMC worden in het zogeheten preDIVA-onderzoek ruim 3500 ouderen gevolgd. De ene helft krijgt reguliere zorg volgens de geldende richtlijnen. De andere helft bezoekt geregeld een praktijkondersteuner bij de huisarts, waarbij systematisch de risicofactoren op hart- en vaatziekten worden besproken en leefstijladviezen worden gegeven. Richard: ‘Met HATICE gaan we een ICT-systeem ontwikkelen om alle Europese gegevens samen te brengen en te analyseren. Dan kunnen we straks conclusies over de verschillende behandelstrategieën trekken uit een pool van 6400 ouderen.’ Die kennis wordt gebruikt bij de ontwikkeling van het zeer toegankelijke internetplatform, dat zich wezenlijk onderscheidt van de bestaande medische applicaties. Bijvoorbeeld door rekening te houden met de multimorbiditeit bij veel ouderen. Interactieve vragenlijsten en contact met de verpleegkundigen leiden de gebruiker naar persoonlijke adviezen, die een breed scala van cardiovasculaire risico’s bestrijken. Daarnaast wordt onder andere gebruik gemaakt van motiverende video’s. Om de effectiviteit van het platform te onderzoeken, staat een gerandomiseerde trial onder 4600 ouderen op stapel. Aan de hand daarvan hopen de onderzoekers vast te stellen welke aanpak de beste resultaten oplevert.
Dat kinderen overgewicht kunnen ontwikkelen als ze te veel friet en fastfood eten, was al wijd en zijd bekend. Nieuw is dat vette hap astma en eczeem kan veroorzaken. Dat meldt het wetenschappelijk tijdschrift British Medical Journal. De onderzoek bestudeerden de gegevens van ruim 300.000 tieners en 180.000 zes- en zevenjarigen, afkomstig uit 31 landen. Tieners die drie keer per week of vaker fastfood eten zouden 40 procent meer kans hebben op astma of eczeem. Voor jongere kinderen ligt die kans 27 procent hoger. De vele transvetten en verzadigde vetzuren in fastfood tasten mogelijk het immuunsysteem van kinderen aan, denken de onderzoekers. Antioxidanten uit groente en fruit versterken de afweer juist.
Depressieve klachten hebben een negatieve invloed op het ontstaan en het beloop van hart- en vaatziekten. Een mogelijke verklaring ligt in ontstekingsmechanismen, blijkt uit onderzoek van promovenda Hester Duivis. Deze ontstekingsmechanismen zijn een indicatie van een ontsteking ergens in het lichaam. Daarnaast zijn ze betrokken bij aderverkalking, een belangrijke voorloper van hart- en vaatziekten. Voor haar proefschrift onderzocht Hester Duivis of depressie en ontstekingsmechanismen met elkaar in verband staan en wat de kenmerken van deze relatie zijn bij hartpatiënten, volwassen met en zonder depressie en adolescenten. Depressie en ontstekingsmechanismen bleken bij zowel oudere hartpatiënten, gezonde volwassenen en adolescenten met elkaar geassocieerd te zijn. Daarbij kwam naar voren dat depressieve klachten hogere ontstekingswaarden in het bloed voorspellen en niet andersom. Opvallend was dat vooral mensen die vaker last hebben van depressieve gevoelens hogere ontstekingswaarden lieten zien. Ook kwam naar voren dat een ongezonde leefstijl, zoals roken, fysieke inactiviteit en overgewicht, een belangrijke rol speelt in deze relatie. De resultaten suggereren dat herhaalde depressieve klachten in combinatie met een ongezonde leefstijl bijdragen aan een verhoogd risico op hogere ontstekingswaarden in het bloed, al in de adolescentie. Dit verklaart mogelijk de verhoogde kans die depressieve mensen hebben op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten alsook de slechtere prognose voor patiënten met hart- en vaatziekten. Hester Duivis (Amstelveen, 1978) studeerde klinische neuropsychologie aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. In 2008 startte ze met haar promotieonderzoek bij het Center of Research on Psychology in Somatic Diseases (CoRPS) van Tilburg University.
Beroepsziekten worden steeds beter erkend en gemeld, maar deze aandacht leidt niet tot een afname van de risico’s op de werkvloer. In 2011 was er sprake van een lichte stijging tot ongeveer 300 meldingen per 100 duizend werkenden. In 2010 was dat nog 260. Dit blijkt uit het rapport ‘Beroepsziekten in Cijfers 2012’ van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid AMC dat vandaag is verschenen. In 2011 zijn het vaakst psychische klachten (102 per 100 duizend) en aandoeningen aan het houding- en bewegingsapparaat (92) gerapporteerd. Daarna volgden gehooraandoeningen (59), huidaandoeningen (15), infectieziekten (15), luchtwegaandoeningen (5) en neurologische aandoeningen (4). De helft van de beroepsziektemeldingen komt voor bij werknemers van 51 jaar en ouder. Bij 36 procent van de werknemers is sprake van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en bij 6 procent van blijvende arbeidsongeschiktheid. Meer aandacht voor werkgerelateerde diagnostiek en bijbehorende preventie is en blijft van belang voor duurzame inzetbaarheid van werknemers. Bij werkgebonden psychische aandoeningen gaat het in de meerderheid van de gevallen om overspannenheid of burnout waarmee mensen relatief lang verzuimen. De meest getroffen sectoren zijn de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, het onderwijs, het openbaar bestuur en defensie, de financiële sector en de bouw. Hoge werkdruk, stress en ongewenst gedrag van collega’s en/of klanten worden als oorzaak genoemd. Uit onderzoek blijkt dat aandacht voor terugkeer naar werk als onderdeel van behandeling van psychische klachten reïntegratie versnelt. Het aantal werkgebonden aandoeningen van spieren en gewrichten evenals de daarvoor verantwoordelijke risicofactoren in het werk (zwaar tillen, bukken, vaak verhaalde beweging, moeilijke werkhoudingen) zijn de afgelopen jaren niet afgenomen. Dat geldt voor de meer traditionele sectoren als de bouw, vervoer en opslag en industrie. Beroepsziekten zijn tot op heden nog onvoldoende ‘vertaald’ in preventieve maatregelen door het bedrijf of de organisatie ter voorkoming van deze aandoeningen. Lawaai op de werkplek is nog steeds een hardnekkig probleem. Preventieve maatregelen lijken werkgevers slechts op kleine schaal toe te passen. Veel brancheorganisaties onderschatten de problemen van gehoorschade op de werkvloer, waarbij het gaat om een balans tussen de eisen die het werk aan het gehoor stelt vanwege bijvoorbeeld de veiligheid en de noodzaak het gehoor te beschermen. Het aantal meldingen van werkgerelateerde astma en van bovenste luchtwegaandoeningen is verdubbeld. Deze toename is toe te schrijven aan het actieve opsporingsprogramma binnen de bakkerssector. Een andere belangrijke bevinding is dat beroepsastma niet alleen door blootstelling aan allergenen kan ontstaan, maar ook na chronische of een eenmalig hoge blootstelling aan irriterende stoffen. Bij infectierisico’s speelt werk doorgaans een belangrijke rol. Deze problemen kunnen alleen goed worden aangepakt door intensievere samenwerking tussen de publieke, veterinaire, curatieve en bedrijfsgeneeskundige gezondheidszorg. Over het verband tussen werk en chronische aandoeningen als hart- en vaatziekten en kanker wordt steeds meer bekend. Het aantal gevallen van diabetes type 2, een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, stijgt wereldwijd sterk. Naast een toename van overgewicht zijn er aanwijzingen dat werkfactoren zoals stress, ploegendienst en beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen tot een verhoogd risico op diabetes type 2 leiden. Reden om daarop te letten bij de preventie en behandeling van deze aandoening. Bij sommige ziekten is wel succes geboekt. Het aantal gediagnosticeerde nieuwe gevallen van CTE, een neurologische ziekte veelal veroorzaakt door organische oplosmiddelen, daalde sterk in de afgelopen jaren. Dit komt door de actieve signalering van deze beroepsziekten en de daaraan gekoppelde nationale wetgeving die heeft geleid tot vermindering van blootstelling aan organische oplosmiddelen in de verschillende branches. Het rapport ‘Beroepsziekten in cijfers‘ wordt jaarlijks opgesteld door het NCvB/Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geeft een overzicht van het aantal en de aard van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen in Nederland. Daarnaast beschrijft het ook wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rond verschillende beroepsziekten.
Aimée van Dijk: ‘Cardio-metabolic risk in children prenatally exposed to maternal psychosocial stress’. Omstandigheden in de baarmoeder kunnen hun weerslag hebben op de gezondheid van het kind later in het leven. Binnen het Amsterdamse geboortecohort ‘de ABCD-studie’ is onderzocht of psychosociale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap samenhangt met risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij het vijfjarige kind. Uit de resultaten blijkt dat bijna dertig procent van de zwangere vrouwen veel symptomen van angst en depressie ervaart. Zulke ‘reguliere’ psychosociale stress is geassocieerd met een kortere zwangerschapsduur en een lager geboortegewicht, maar de associaties zijn zwak. Er is geen bewijs gevonden voor de hypothese dat kinderen die worden geboren na een stressvolle zwangerschap, meer kans lopen op overgewicht of een hoger risico lopen op het krijgen van hart- en vaatziekten.
Een op de vijf Vlaamse kinderen tot 12 jaar oud drinkt zelden of nooit een glas water. Onder kinderen uit laag geschoolde gezinnen ligt dat aandeel zelfs op 40 procent. In plaats van water drinken ze vooral frisdrank. Dat blijkt uit onderzoek door professor K. Hoppenbrouwers van KU Leuven naar eetgewoonten van Vlaamse kinderen, in opdracht van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Hoe hoger op de sociale ladder, des te vaker drinken kinderen water. Een zorgwekkende ontwikkeling, want suikerhoudende frisdranken dragen sterk bij aan overgewicht. Verder bleek dat slechts de helft van de Vlaamse kinderen van 12 jaar en ouder nog dagelijks fruit eet. Kinderen wennen wel snel aan de smaak van ongezond eten, zegt Hoppenbrouwers.
Het inzicht in de ontstaansmechanismen bij psoriasis is de afgelopen dertig jaar sterk verbeterd. Dat stelt de gezaghebbende Amerikaanse dermatoloog Derrick Adams. Zo stelden onderzoekers vast dat psoriasis vaak gepaard gaat met hart- en vaatziekten. Psoriasispatiënten hebben gemiddeld 78 procent meer kans op een hartaanval of angina te lopen en 70 procent meer kans op een beroerte. Ze hebben ook twee keer zo vaak plaque-opbouw in hun aderen. Aanvankelijk werd dat toegeschreven aan factoren als overgewicht, alcoholgebruik en roken, zegt Adams. In werkelijkheid bleek dat stukken ingewikkelder te liggen. Psoriasispatiënten moeten volgens Adams bedenken dat hun ziekte een systemische ziekte is die dieper gaat dan de huid alleen. Let daarom op factoren als bloeddruk, gewicht en roken.
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
De European Research Council (ERC) heeft een ERC Advanced Grants toegekend hersenonderzoeker Matthijs Verhage, verbonden aan VUmc. De ERC Advanced Grant is bedoeld voor Europese toponderzoekers die grensverleggend onderzoek doen. Ook VU-psycholoog Jan Theeuwes ontving een Grant voor zijn onderzoek naar de effecten van beloning. Het onderzoek van Matthijs Verhage gaat over de manier waarop zenuwcellen in ons brein neuropeptiden afgeven. Dat gebeurt vanuit speciale blaasjes, de dense core vesicles (DCV’s). Het is bekend dat deze afgifte verschilt van die van de klassieke neurotransmitters, maar er is nog veel meer onderzoek nodig naar de manier waarop dit gebeurt. Het einddoel van dit project is om te laten zien hoe DCV-afgifte werkt, welke genen en eiwitten erbij betrokken zijn en hoe we deze processen kunnen bewerken om ze in te zetten voor herstel bij ziekte of schade. Onderzoek naar de werking van neuropeptiden is zeer relevant, omdat neuropeptiden een sterke invloed hebben op ons gedrag en gevoel. Problemen met de afgifte van neuropeptiden lijken dan ook belangrijk bij het ontstaan van ziektes als geheugenstoornissen, diabetes en overgewicht en het optreden van bijvoorbeeld stemmingsstoornissen.
De European Research Council (ERC) heeft een ERC Advanced Grants toegekend hersenonderzoeker Matthijs Verhage, verbonden aan VUmc. De ERC Advanced Grant is bedoeld voor Europese toponderzoekers die grensverleggend onderzoek doen. Ook VU-psycholoog Jan Theeuwes ontving een Grant voor zijn onderzoek naar de effecten van beloning. Het onderzoek van Matthijs Verhage gaat over de manier waarop zenuwcellen in ons brein neuropeptiden afgeven. Dat gebeurt vanuit speciale blaasjes, de dense core vesicles (DCV’s). Het is bekend dat deze afgifte verschilt van die van de klassieke neurotransmitters, maar er is nog veel meer onderzoek nodig naar de manier waarop dit gebeurt. Het einddoel van dit project is om te laten zien hoe DCV-afgifte werkt, welke genen en eiwitten erbij betrokken zijn en hoe we deze processen kunnen bewerken om ze in te zetten voor herstel bij ziekte of schade. Onderzoek naar de werking van neuropeptiden is zeer relevant, omdat neuropeptiden een sterke invloed hebben op ons gedrag en gevoel. Problemen met de afgifte van neuropeptiden lijken dan ook belangrijk bij het ontstaan van ziektes als geheugenstoornissen, diabetes en overgewicht en het optreden van bijvoorbeeld stemmingsstoornissen.