Hoe merk ik het?
- Moeizame, harde ontlasting
- Pijnlijke buikkrampen, pijn rond de anus
- Soms ook perioden van diarree
Hoe werkt het?
We spreken van obstipatie of verstopping wanneer de ontlasting moeizaam en (te) weinig frequent plaats vindt. Omdat er door het lange verblijf in de dikke darmen veel water aan wordt onttrokken wordt de ontlasting hard. Een harde ingedroogde prop voor de anus belemmert de doorgang van de ontlasting. Die hoopt zich daardoor op in de darmen. Dat veroorzaakt pijnlijke krampen. Bovendien wordt de anus pijnlijk door de continue druk. Soms ontstaat er diarree doordat ontlasting boven de afsluitende prop gaat vervloeien en dan als vloeibare ontlasting langs de prop ontsnapt.
Hoe ontstaat het?
- Obstipatie kan verschillende oorzaken hebben, van onbetekenende tot zeer ernstige:
- tekort aan lichaamsbeweging, chronisch of acuut, bijvoorbeeld door ziekte;
- voeding (vezelarm dieet, onvoldoende vochtinname);
- medicijnen (ijzerpreparaten, zuurbindende maagmiddelen, bepaalde kalmeringsmiddelen, morfineachtige pijnstillers);
- ziekten (onvoldoende werkende schildklier, de ziekte van Parkinson, maar ook vernauwingen in de darm, bijvoorbeeld door een tumor);
- psychische factoren (spanning en de bekende vakantieverstopping).
Hoe ga ik er zelf mee om?
Het belangrijkste om obstipatie te voorkomen is een gezonde levensstijl: voldoende lichaamsbeweging, voldoende drinken en een vezelrijke voeding (groenten, vezelrijk fruit, grove graanproducten, eventueel dagelijks wat zemelen). Als medicijnen of onvoldoende lichaamsbeweging de oorzaak zijn dan kunt u proberen met aanpassingen in de voeding en voldoende vochtinname dit enigszins te compenseren. Bereikt u hiermee onvoldoende resultaat dan kunt u laxeermiddelen gebruiken. U moet u bij dit soort laxeermiddelen wel voldoende drinken. Ouderen boven de 70 jaar kunnen deze middelen beter niet gebruiken; de obstipatie kan er juist door verergeren. Osmotische laxeermiddelen trekken door hun chemische samenstelling vocht aan waardoor de darminhoud ook zachter wordt. Lactulose is een veelgebruikt voorbeeld. Het bestaat uit een suiker die nauwelijks in het lichaam wordt opgenomen. Lactulose kan zeker in het begin winderigheid en darmkrampen veroorzaken. Voor bejaarden verdienen deze middelen de voorkeur. Dan zijn er nog de contact laxeermiddelen. Deze laxeermiddelen prikkelen de darmwand zodat deze extra samentrekt. Als tablet ingenomen heeft het na een uur of acht resultaat. Een zetpil werkt binnen een uur. Contact laxeermiddelen veroorzaken doorgaans wel darmkrampen. Volumevergrotende- en osmotische laxeermiddelen kunnen onbeperkt worden gebruikt; contact laxeermiddelen daarentegen maken de darmen "lui" en mogen daarom alleen incidenteel worden toegepast.
Hoe gaat de arts er mee om?
Is verstopping voor u een bekend verschijnsel dan kunt u in de regel wel volstaan met deze maatregelen. Dat is niet het geval als uw ontlastingspatroon opeens anders is dan u gewend bent, bijvoorbeeld wanneer u plotseling last krijgt van verstopping, als u plotseling op één dag vaker naar het toilet moet dan u gewend bent of als u aandrang krijgt zonder dat er iets komt. Bij deze klachten doet u er goed aan uw huisarts te raadplegen. Het is mogelijk dat een van de eerder genoemde oorzaken een rol speelt. De huisarts kan dat vaststellen en u een voedingsadvies en/of laxeermiddel voorschrijven. Maar er kan ook nader onderzoek nodig zijn om een kwaadaardig gezwel in de darmen uit te sluiten. Er kan een dikke darmfoto worden gemaakt of een "colonoscopie" plaatsvinden waarbij met een flexibele buis de dikke darmen inwendig onderzocht wordt.
Wetenschappelijk nieuws
In haar proefschrift "Childhood constipation. New insights in testing, treatment and cost" onderzocht Olivia Liem obstipatie bij kinderen. Deze ziekte komt veel voor en lang niet altijd is er een duidelijke oorzaak. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen met obstipatie veel vaker een beroep doen op de gezondheidszorg. De kosten komen ongeveer overeen met die voor kinderen met astma of ADHD. Liem concludeerde o.a. dat Kinderen met overgewicht, vaker last hebben van obstipatie. Een duidelijke oorzaak vond zij niet.
Suzanne Mugie: ‘Unraveling Childhood Constipation; pathofysiology, diagnostics and treatment’. Een afwijkende terugkoppeling en verwerking van prikkels vanuit de darm naar de hersenen spelen wellicht een rol bij ernstige verstopping bij kinderen. Hierdoor ervaren deze patiënten geen aandranggevoel voor ontlasting. Een deel van de kinderen met obstipatie heeft langdurige en ernstige klachten, die moeilijk te behandelen zijn. Dit kan een grote impact hebben op de kwaliteit van leven (van kinderen en hun ouders). Mugie onderzocht de wereldwijde epidemiologie van obstipatie, pathofysiologie (achtergronden bij het ontstaan) van ernstige verstoppingen, het gebruik van verschillende diagnostische middelen en nieuwe behandelmogelijkheden. Zowel een defecogram, een radiologisch onderzoek naar de bekkenbodem, als een colon scinitgrafie, (een beeldvormende techniek waarbij met een capsule de passagetijd in de darm wordt gemeten), zijn van waarde als onduidelijk is wat de oorzaak van de onbehandelbare obstipatie is. Mugie toont verder aan dat het veelbelovende medicijn Prucalopride bij kinderen niet effectiever is dan een placebo. Als laatste wordt een overzicht weergegeven van de resultaten van de behandeling met antegrade klysma's bij kinderen met ernstige obstipatie. Daarbij wordt operatief een toegang gemaakt naar de dikke darm.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Opdivo (nivolumab) is een antineoplastisch monoklonaal antilichaam dat zich bindt aan de PD-1 receptor bestemd voor de behandeling van patiënten met progressief (inoperabel of metastatisch) melanoom.
- Hetlioz (tasimelteon) is een melatonine receptor agonist bestemd voor de behandeling van 24-uurs slaap-waak stoornissen bij blinden. Tasimelteon interacteert op het circadiaanse slaap-waak ritme door het resetten van de ‘master klok’ in de suprachiasmatische kern. De ‘master klok’ regelt de circadiaanse ritmen van hormonen zoals melatonine en cortisol en synchroniseert de fysiologische processen van de slaap-waak cyclus.
- Lixiana (edoxaban) is een direct oraal anticoagulans (DOAC) bestemd voor de preventie van cerebrale en systemische embolieën bij patiënten met atrium fibrilleren en voor de behandeling en preventie van veneuze trombose en longembolie bij risico patiënten.
- LuMark (Lutetium (177Lu) chloride) is een radiofarmaceutische voorloperstof bestemd voor de radioactieve labeling van specifieke dragermoleculen.
Negatieve opinie
De CHMP was negatief over de aanvraag voor Lympreva(dasiprotimut-T), een autoloog immuunglobuline vaccin bestemd voor de behandeling van patiënten met folliculair non-Hodgkin lymfoom.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Esmya (ulipristal) is een selectieve progesteron receptor modulator die nu ook bestemd is voor de chronische, intermitterende, behandeling van matig tot ernstige symptomen van uteriene vleesbomen bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd.
- Invega (paliperidon) is een psycholepticum dat bestemd is voor de behandeling van schizo-affectieve stoornis bij volwassenen. De vermelding is komen te vervallen dat geen werkzaamheid is aangetoond op depressieve symptomen.
- Levemir (insuline detemir) is een insuline die nu ook bestemd is voor de behandeling van diabetes mellitus als de GLP-1 analoog liraglutide wordt toegevoegd.
- Relistor (methylnaltrexon bromide) is een perifere opioïdreceptor antagonist die nu ook bestemd is voor de behandeling van opioïd-geïnduceerde obstipatie bij volwassen patiënten, 18 jaar en ouder, met chronische niet-kanker pijn.
- Resolor (prucalopride) is een selectieve serotonine receptoragonist die nu ook bestemd is voor de symptomatische behandeling van chronische obstipatie bij mannen.
- Tygacil (tigecycline) is een antibioticum dat nu ook bestemd is voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen, uitgezonderd diabetische voetinfecties en gecompliceerde intra-abdominale infecties bij kinderen en adolescenten tussen 8 en 18 jaar.
PRAC aanbevelingen
De CHMP heeft een signaal bevestigd van een potentieel risico op ernstige bradycardieën (vertraagde hartslag) en hartblok (problemen met de geleiding van elektrische signalen in het hart) bij gelijktijdig gebruik van een aantal geneesmiddelen voor hepatitis C en amiodarone (een anti-aritmicum). Het gaat om het combinatiepreparaat Harvoni (sofosbuvir / ledipasvir) of een combinatie van Sovaldi (sofosbuvir) en Daklinza (daclatasvir).
Om het risico zo klein mogelijk te houden wordt aanbevolen amiodarone uitsluitend te geven aan patiënten die Harvoni of een combinatie van Sovalidi en Daklinza gebruiken wanneer andere anti-aritmica niet gebruikt kunnen worden. Wanneer gelijktijdig gebruik van amiodarone niet kan worden vermeden, moeten patiënten nauwkeurig worden gevolgd. Een ‘Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)’, met deze inhoud wordt op korte termijn verstuurd aan de relevante beroepsgroepen.
CMDh
Codeïne-bevattende geneesmiddelen
De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC aanbeveling over nieuwe maatregelen om het risico op ernstige bijwerkingen, waaronder ademhalingsmoeilijkheden, te beperken bij codeïne-bevattende geneesmiddelen die worden gebruikt voor hoest en verkoudheid bij kinderen. Het gebruik van codeïne voor hoest en verkoudheid (stroop en tabletten) is nu gecontra-indiceerd voor kinderen jonger dan 12 jaar. Gebruik van codeïne voor hoest en verkoudheid wordt afgeraden bij kinderen en adolescenten van 12 tot 18 jaar die al ademhalingsmoeilijkheden hebben. De contra-indicaties bij kinderen jonger dan 12 jaar voor codeïne bij hoest en verkoudheid zijn in lijn met de eerder genomen maatregel voor codeïne gebruikt bij pijn.
De contra-indicatie voor vrouwen in alle leeftijden die borstvoeding geven is van toepassing voor alle codeïne-bevattende geneesmiddelen die zijn aanvaard voor volwassenen. Het maakt daarbij niet uit voor welke indicatie de geneesmiddelen zijn geregistreerd. De CMDh vraagt de handelsvergunninghouders van deze producten de productinformatie aan te passen en deze contra-indicatie op te nemen. Dit kan via een zogenoemde type IA-variatie wanneer geen verdere wijzigingen nodig zijn.
In dit rapport is geinventariseerd welke langdurige ziekten, klachten en gezondheidsproblemen bij kinderen (0-18 jaar) veel voorkomen. Voor eczeem, astma, hooikoorts, allergie, hoofdpijn, vermoeidheid, slaapproblemen, rugklachten, depressieve klachten, hyperactiviteit en ADHD, buikpijn, obstipatie en overgewicht is in kaart gebracht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen en wat de gevolgen ervan zijn voor het dagelijks leven van kinderen. Dit rapport borduurt voort op eerder onderzoek, waaruit blijkt dat in Nederland een op de vijf kinderen een chronische aandoening heeft. Veel voorkomende chronische aandoeningen waarvoor jonge kinderen (tot 11 jaar) het vaakst bij de huisarts komen, zijn astma, eczeem, buikpijn en obstipatie. Oudere kinderen komen het vaakst voor astma, hoofdpijn/migraine, vermoeidheid, rugklachten en buikpijn. Per jaar komt zo"n 2%-5% van de kinderen met één van deze aandoeningen bij de huisarts. Kinderen gaan echter niet altijd naar de huisarts. Het aantal kinderen dat in vragenlijsten klachten zoals hoofdpijn/migraine en langdurige vermoeidheid meldt, is vele malen groter dan het aantal dat ermee bij de huisarts komt. In sommige studies rapporteert meer dan de helft van de tienermeisjes zulke =malaiseklachten". Ook buikpijn, hooikoorts, slaapproblemen, depressieve klachten en overgewicht komen aanzienlijk meer voor dan registraties van huisartsen laten zien. Over de gevolgen van de verschillende aandoeningen schiet de huidige kennis tekort. Twee tot drie procent van alle kinderen wordt door een chronische aandoening in sterke mate belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Studies rapporteren uiteenlopende problemen, waaronder combinaties van lichamelijke en psychische klachten, verminderde kwaliteit van leven en schoolverzuim. Hoewel honderdduizenden kinderen last hebben van de onderzochte aandoeningen, hebben we echter onvoldoende kennis om te kunnen beoordelen in welke mate ze de ontwikkeling, de maatschappelijke participatie en dus de toekomst van kinderen beïnvloeden.
Dhr. drs. Jarno Melenhorst, MSc: Trefwoorden: incontinentie voor ontlasting, obstipatie, chirurgische behandeling. In dit proefschrift worden een aantal chirurgische technieken voor de behandeling defecatiestoornissen; te weten incontinentie voor ontlasting en obstipatie. Een operatie waarbij van een spier uit het bovenbeen een nieuwe sluitspier wordt gemaakt, blijkt op de lange termijn bij ongeveer 50% van de patiënten te helpen met therapie resistente incontinentie voor stoelgang. Een kringspier van kunststof kan succesvol zijn, maar levert meer kans op infectie. Een andere vorm van behandeling van incontinentie van ontlasting is sacrale zenuwstimulatie. De resultaten van dit proefschrift laten zien dat dit op lange termijn succesvol is, ook bij patiënten met een defect in de anale kringspier. Dat sacrale zenuwstimulatie veelbelovend is, blijkt ook uit een studie naar de resultaten van het eerste Europese multicenter dat o.a gebruik maakt van deze techniek.
Kinderen met obstipatie worden behandeld met laxeermiddelen en krijgen gedragsadviezen (zoals toilettraining) en voorlichting. Toch houdt eenderde van de patiënten tot in de jonge volwassenheid klachten. Van Dijk vergeleek gedragstherapie in combinatie met laxatietherapie met de conventionele behandeling. Daarbij keek ze ook naar kwaliteit van leven, emotionele en gedragsproblemen en de manier van opvoeden van de ouders. Gedragstherapie bleek even succesvol als conventionele therapie.
Prof. dr. Marc Benninga houdt ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Kindergastro-enterologie zijn oratie getiteld ‘Wetenschap is topsport’. Ziektebeelden zoals gastro-oesofageale reflux, buikpijn, obstipatie en fecale incontinentie behoren tot de meest voorkomende aandoeningen op de kinderleeftijd. Kinderen met deze aandoeningen hebben een beduidend lagere levenskwaliteit dan leeftijdsgenoten met inflammatoire darmziekten. Bovendien is er vaak aanzienlijk schoolverzuim. Sinds de jaren zeventig heeft het subspecialisme kindermaag-, darm- en leverziekten een enorme groei doorgemaakt. De technologie is revolutionair verbeterd, waardoor het mogelijk is geworden om kinderen van elke leeftijdscategorie te onderzoeken en beter te behandelen. Echter, het uitvoeren van grote klinische trials in de kindergeneeskunde staat nog in de kinderschoenen en vergt niet alleen een perfecte organisatie maar ook teamspirit en doorzettingsvermogen.
Niels Wijffels: ‘Rectal prolapse enlightenment of the obscure’. Een rectum prolaps is een endeldarmverzakking. De uitwendige vorm is een bekende aandoening, maar de inwendige variant is minder bekend. Wijffels toonde aan dat een uitwendige endeldarmverzakking vooraf gegaan moet worden door een inwendige. De promovendus beschrijft de klachten die passen bij een inwendige endeldarmverzakking, waarbij incontinentie het meest blijkt voor te komen. Gevoelloosheid van de endeldarm, wat voorheen als oorzaak gezien werd voor obstipatie (verstopping), komt zelden voor. Wijffels constateert dat een kijkoperatie waarbij de endeldarm wordt opgehangen in originele positie, goede resultaten oplevert bij tachtigplussers met een uitwendige en bij patiënten met een inwendige endeldarmverzakking.
Prikkelbaredarmsyndroom kan behandeld worden met het antibioticum rifaximine. Wanneer de patiënt dit middel twee weken slikt, helpt het gedurende minimaal tien weken. Dit concluderen Amerikaanse onderzoekers. Prikkelbaredarmsyndroom is een stoornis van het colon. Symptomen zijn chronisch recidiverende buikpijn en een wisselend defaecatiepatroon. Er zijn geen aantoonbare morfologische of biochemische afwijkingen. In Nederland heeft 15 tot 20% van de vrouwen en 5 tot 20% van de mannen hiervan last. Afwijkingen in de bacteriële flora in de darm worden beschouwd als een relevante pathogenetische factor. Probiotica worden daarom bij PDS onderzocht, maar de effectiviteit hiervan blijkt beperkt. Rifaximine is een slecht resorbeerbaar breedspectrum antibioticum. Het wordt veel gebruikt bij de behandeling van reizigersdiarree waarbij het goede veiligheidsprofiel en de kleine kans op resistentie opvalt. In kleine studies is het ook bij PDS effectief gebleken. Het onderzoek uitgevoerd bij 1.260 patiënten met PDS zonder obstipatie liet zien dat meer patiënten uit de rifaximinegroep (in vergelijking met placebo) een verbetering van hun algemene PDS-symptomen gedurende de eerste vier weken na behandeling (41% versus 32%) meldden. Het effect hield minimaal 10 weken aan. Ook hadden meer patiënten die waren behandeld met rifaximine minder last van een opgeblazen gevoel dat bij PDS voorkomt: 40% versus 30% bij placebo. Bijwerkingen waren in beide groepen gelijk. Bron: PW 2011;146(6):18-9 + FUS
Ruim twee procent van de Nederlanders heeft een bekende schildklieraandoening en wordt hiervoor ook behandeld. Daarnaast heeft ongeveer één procent een verminderde schildklierfunctie zonder dit zelf te weten, wat veel meer is dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit onderzoek door UMC Groningen onder 165.000 inwoners van Noord-Nederland. Mensen die niet weten dat ze een verlaagde schildklierfunctie hebben, ervaren lange tijd geen klachten. Probleem is dat bij de eerste echte klachten hun gezondheid al verder achteruit is gegaan. Klachten kunnen zijn vermoeidheid, obstipatie, kouwelijkheid, traagheid, een gestegen cholesterolgehalte en hogere bloeddruk. Tijdige diagnose is belangrijk, omdat behandeling dan snel kan beginnen.
Er wordt bij migraineonderzoek (Headache, juni 2002) regelmatig geëxperimenteerd met geneesmiddelen die eigenlijk bedoeld zijn voor mensen met een psychische aandoening. Meestal zijn er positieve resultaten te melden die vaak weer teniet worden gedaan door de vaststelling dat er wel veel bijwerkingen zijn. Vorig jaar is een onderzoek gehouden met Olanzapine, een middel tegen schizofrenie en of manische depressiviteit. Bij het onderzoek waren 50 patiënten betrokken die allemaal al minimaal vier andere, niet-succesvolle behandelingen achter de rug hadden. Bij driekwart van de groep verminderden de klachten daadwerkelijk. Bijwerkingen waren er echter ook: bewegingsstoornissen, duizeligheid, droge mond, gewichtstoename, slaperigheid, obstipatie en vochtophoping in de armen en de benen. De onderzoekers adviseerden dan ook het middel alleen te gebruiken bij mensen waarbij de gangbare behandelingen tegen migraine zijn mislukt en bij mensen die lijden aan schizofrenie of manische depressiviteit én migraine.
De preparaten van eerste keus voor het couperen van een aanval van angina pectoris zijn isosorbidedinitraat (als tablet) of nitroglycerine (als spray) oromucosaal toegediend. Een onderhoudsdosering bij angina pectoris met een bètablokker, een langwerkend nitraat en/of een calciumantagonist is noodzakelijk als de angineuze aanvallen frequent voorkomen. Wanneer er onvoldoende effect wordt bereikt of als er een contra-indicatie bestaat voor deze middelen, biedt ranolazine (Ranexa) een nieuw aangrijpingspunt bij de onderhouds- behandeling van angina pectoris. Het werkingsmechanisme van ranolazine is nog niet geheel opgehelderd. Ranolazine oefent zijn werking waarschijnlijk uit door remming van de late natriumstroom in de hartcellen. De klinische studies lieten vooral een verlenging van de inspanningsduur en een vermindering van de consumptie van kortwerkend nitroglycerine zien. Er was geen verschil tussen placebo en ranolazine op het risico van overlijden door alle oorzaken, plotselinge hartdood of aritmieën. Gezien de beperkte ervaring met ranolazine en het ontbreken van gegevens over de lange termijn, is dit preparaat alleen een mogelijke keuze, wanneer niet wordt uitgekomen met de middelen van eerste keus. Wanneer ranolazine voor de Nederlandse markt beschikbaar is nog niet bekend.
De bijwerkingen van ranolazine zijn meestal licht tot matig en treden over het algemeen de eerste twee weken van de behandeling op. Vaak (1-10%) treedt duizeligheid, hoofdpijn, obstipatie, misselijkheid, braken en asthenie op. Ranolazine is een substraat van cytochroom CYP3A4. Remmers van CYP3A4 verhogen de plasmaconcentraties van ranolazine en inductoren van CYP3A4 kunnen de concentratie van ranolazine verlagen. Ook wordt ranolazine gedeeltelijk gemetaboliseerd door CYP2D6. Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen, ernstige nierfunctiestoornis en matige of ernstige leverfunctiestoornis zijn contra-indicaties voor gebruik van ranolazine. Er zijn geen gegevens bekend over gebruik van ranolazine bij zwangere vrouwen. Het is niet bekend of ranolazine wordt uitgescheiden in moedermelk. Bron: PS 2010;26(11):58-60 en FUS.
Naar schatting kwam obesitas of overgewicht in 2003-2004 bij tweederde van de volwassen Amerikanen voor. 4,8% had extreem overgewicht. De toename van obesitas brengt een enorme economische last met zich mee: het risico van hypertensie, dyslipidemie, type 2 diabetes, cardiovasculaire ziektes en slaapapnoe zijn verhoogd. Behandeling van obesitas is levenslang en dieet en lichaamsbeweging moeten hiervan altijd een onderdeel zijn. De American College of Physicians adviseert farmacotherapie bij personen met een BMI > 30 of bij personen met een BMI > 27 met comorbiditeit. De hoeveelheid gewichtsverlies die aan farmacotherapie kan worden toegeschreven is beperkt: < 5 kg na één jaar. Desalniettemin zorgt dit gewichtsverlies wel voor betere insuline- gevoeligheid, glucosecontrole, lipidenconcentraties en verminderde hypertensie. Er zijn drie farmacologische klassen van gewichtsverlagende medicatie: geneesmiddelen die voedselinname verminderen, die vetabsorptie beperken en die het energieverbruik verhogen. De groep geneesmiddelen die de voedselinname vermindert, is veruit de grootste. Tot deze groep behoren middelen die afgifte van noradrenaline verhogen of de heropname van deze neurotransmitter remmen, zoals amfetamine. Wegens het verslavende effect van amfetamine wordt dit middel niet aangeraden. Ook middelen die op het serotoninesysteem aangrijpen en de heropname van serotonine remmen, verminderen de voedselinname. Bij gebruik van fluoxetine is gewichtsverlies van 4,74 kg na zes maanden en 3,15 kg na twaalf maanden beschreven. Sibutramine, waarvan twee metabolieten effectiever zijn dan de moederverbinding, werkt zowel serotonerg als noradrenerg. Het veroorzaakt een gevoel van verzadiging en verhoogt het energiegebruik door thermogenese. Met sibutramine is een gewichtsverlies van 4,45 kg na twaalf maanden beschreven en ook een daling van de cholesterolconcentratie, bloeddruk en hartslag. Maar het effect houdt niet aan na staken van de behandeling. Bijwerkingen zijn hoofdpijn, slapeloosheid, droge mond en obstipatie.
Een nieuwe klasse geneesmiddelen die de voedselinname moet verlagen zijn de antagonisten van de cannabinoid type 1-receptor (CB1). Het endocanabinoidsysteem speelt een belangrijke rol in de regulatie van voedselinname, energiebalans glucose- en vetmetabolisme. Het enige middel in deze groep rimonabant, werd in 2008 van de markt gehaald wegens psychiatrische bijwerkingen die bij 26% van de gebruikers van rimonabant optraden en bij 14% van de patiënten die placebo gebruikten. Tot de groep geneesmiddelen die de vetabsorptie remmen behoort orlistat. Het remt reversibel gastrointestinaal lipase, waardoor hydrolyse en daardoor absorptie van vet uit eten wordt verlaagd met ongeveer 30%. Het is net als subitramine door de FDA goedgekeurd voor langdurige behandeling van obesitas. Aangetoond is de vermindering door orlistat van de omtrek van de taille, totaal en LDL-cholesterol, bloeddruk en insulineresistentie en de verbetering van bloedglucosewaarden. Er zijn onderzoeken gedaan naar het gebruik van orlistat bij adolescenten, maar de resultaten van deze onderzoeken spreken elkaar tegen, waardoor er nog geen duidelijkheid over effectiviteit in die groep is. Patiënten met orlistat moeten suppletie van vetoplosbare vitamine A, D, E en K krijgen, aangezien de absorptie hiervan geremd wordt. Efedrine en coffeïne zijn middelen die het energieverbruik verhogen. Ze zijn niet voor deze indicatie als geneesmiddel verkrijgbaar, maar kunnen in voedingssupplementen zitten. Er zijn op dit moment meer dan dertig geneesmiddelen voor de behandeling van obesitas in onderzoek, waaronder het incretine "glucagon-like-peptide-1" (GLP-1) dat insulinesecretie stimuleert en maaglediging vertraagt. Nadeel is dat het geïnjecteerd moet worden. Gliptines verhogen de incretineconcentraties door remming van het enzym dat incretines afbreekt: dipeptidylpeptidase IV (DPP-4). Er zijn middelen op de markt die op het incretinesysteem werken, maar deze zijn alleen nog maar geregistreerd voor type 2 diabetes mellitus.
Helaas zijn er geen langetermijngegevens over farmacotherapie bij obesitas bekend. Het langstlopende onderzoek is uitgevoerd met orlistat en duurde vier jaar. Er zijn dus meer gegevens nodig over gebruik gedurende lange termijn met gegevens over mortaliteit en morbiditeit. Bron: MFM 2010;48(4):57-8 en FUS.
Sialorroe of overmatige speekselvloed is een veel voorkomend probleem bij patiënten met parkinsonisme. Van de patiënten met parkinsonisme geeft 50-60% aan hier in meer of mindere minder mate klachten van te hebben. Sialorroe heeft ongewenste sociale gevolgen, zoals schaamte, bevuilde kleding en een bemoeilijkte spraak, waardoor veel onzekerheid ontstaat; daarnaast gaat het ook gepaard met medische risico"s, zoals aspiratiepneumonie en periorale infecties, met name veroorzaakt door Candida albicans. Er bestaan zeer uiteenlopende behandelingen van sialorroe, waardoor het lastig is de optimale behandeling te kiezen voor een individuele patiënt. Vaak blijft de behandeling beperkt tot het voorschrijven van anticholinerge medicatie, veelal met diverse bijwerkingen. De behandelingsmogelijkheden voor sialorroe zijn zeer divers, variërend van paramedische behandelingen, zoals logopedie, sliktherapie en fysiotherapie, tot farmacotherapie, in het bijzonder met anticholinergica, en invasieve behandelingen zoals een injectie met botuline A toxine of radiotherapie. Secretie van speeksel komt onder andere tot stand door cholinerge stimulatie; anticholinergica kunnen dus effectief zijn bij een teveel aan speeksel. Enkele anticholinergica die gebruikt worden zijn: atropine sublinguaal, ipratropium, scopolamine in pleisters, glycopyrronium en trihexyfenidyl. Over het algemeen worden anticholinergica bij ouderen met parkinsonisme slecht getolereerd in verband met de systemische bijwerkingen, zoals een verminderd zicht, obstipatie, urineretentie, tachycardie en verwardheid. Dit werd bevestigd in een vergelijkend onderzoek tussen scopolamine toegediend via een pleister en injecties met botulinetoxine. Er was geen statistisch significant verschil in het effect op de zogenoemde speekselvloedquotiënt, maar 71% van de scopolaminegebruikers vertoonde matige tot ernstige bijwerkingen, zoals een droge mond, rusteloosheid, somnolentie, verminderd zicht en verwardheid. In een recente studie naar vermindering van de speekselvloed bij patiënten met Parkinson gaf glycopyrronium in een dosering van 1 mg 3 dd een verbetering van gemiddeld 30% op de "sialorrhea scoring scale" (score 0-9) bij 39 % van de patiënten. Glycopyrronium is dus zeker geen definitieve oplossing voor de meeste patiënten. Anticholinergica zijn gecontraïndiceerd bij patiënten met hartfalen, glaucoom, prostaathypertrofie, gastro-intestinale stoornissen en myasthenia gravis. Botuline A toxine is een neurotoxine met een anticholinerg effect, geproduceerd door de bacterie Clostridium botulinum. Na injectie blokkeert dit toxine de secretie van acetylcholine in motorische en autonome zenuwuiteinden; hierdoor neemt de speekselproductie af. Injecties met botuline A toxine hadden een gunstig effect op sialorroe bij patiënten met een neurodegeneratieve aandoening, vergeleken met placebo. De onderzochte groepen in deze 3 studies waren echter klein, variërend van 11-32 patiënten. Het vergelijken van de studies is moeilijk omdat de primaire uitkomstmaat, de doseringen, de injectiemethoden en zelfs het type behandelde speekselklier wisselden. Bron: NTvG 2010:154(43):2006-11 + FUS