Hoe merk ik het?
Het beeld van één van beide ogen wordt duidelijk minder scherp
Hoe werkt het?
Men spreekt van een lui oog als het gezichtsvermogen aan één van beide ogen duidelijk minder is omdat de ontwikkeling ervan in de vroege jeugd is onderdrukt. "Zien" is een ingewikkeld proces, dat we moeten leren. Het duurt een jaar of tien voor we dat helemaal onder de knie hebben. Het speelt zich grotendeels in de hersenen af. Eén van de problemen waar de hersenen voor staan is dat ze de enigszins verschillende beelden die beide ogen opvangen voor ons bewustzijn moeten vertalen naar één enkel beeld. Dat samenvoegen van die beelden leren de hersenen vrij vlot, zolang de verschillen tussen de beelden niet te groot zijn. Zijn de verschillen wel groot dan lukt het samenvoegen niet. Dan zullen de hersenen het beeld van één van beide ogen onderdrukken, om één, niet verwarrend beeld over te houden. Als deze situatie voortduurt tot het vierde of vijfde jaar dan blijft het gezichtsvermogen aan het aangedane oog definitief minder. Men spreekt dan van een "lui oog".
Hoe ontstaat het?
Een lui oog is een veel voorkomende aandoening, die echter door vroegtijdige opsporing voor een groot deel is te voorkomen. De meest voorkomende oorzaak is scheelzien: als beide ogen een andere kant op kijken vangen ze volledig verschillende beelden op die nooit samen te voegen zijn. Het beeld van het opzij kijkende oog wordt onderdrukt en zonder behandeling wordt dat oog lui. Een andere oorzaak is als het beeld van één van beide ogen duidelijk minder scherp is dan dat van het andere. Is het verschil te groot dan is ook geen samenvoeging van de beelden mogelijk en wordt het minder ziende oog onderdrukt.
Hoe ga ik er zelf mee om?
Als u merkt dat uw baby scheel ziet, raadpleeg dan uw arts. Als scheel zien of een lui oog bij u in de familie voorkomt, vertel dat dan aan de arts op het consultatiebureau, zodat deze er bij uw baby of peuter speciaal op kan letten.
Hoe gaat de arts er mee om?
Een baby die duidelijk scheel is wordt al vroeg doorgestuurd naar de oogarts. Verder wordt op het consultatiebureau bij alle kinderen voor het tweede jaar een test afgenomen om na te gaan of er sprake is van (een neiging tot) scheelzien. Tevens wordt dan gecontroleerd of het gezichtsvermogen aan één van beide ogen duidelijk verminderd is (als men in Zo'n geval het goede oog afdekt wordt het kind boos of onrustig). Met vier jaar wordt de gezichtsscherpte gemeten met een plaatjestest. Indien afwijkingen worden geconstateerd wordt het kind verwezen naar de oogarts. Deze gaan na wat de oorzaak is. Deze wordt behandeld (met een bril en/of een operatie). Vervolgens wordt het luie oog gestimuleerd door het goede oog iedere dag enige tijd af te plakken. Zo ontwikkelt het toch een goede gezichtsscherpte. Het afplakken zal korter kunnen duren naarmate men er op jongere leeftijd mee begonnen is.
Wetenschappelijk nieuws
Het Erasmus MC heeft een simpele manier gevonden om te voorkomen dat veel kinderen levenslang slechtziend blijven. Onderzoekers hebben een speciaal plakboek ontwikkeld dat patientjes met een "lui oog" spelenderwijs leert de behandeling, het afplakken van één oog met een pleister, goed te volgen. Het "luie oog-plakboek" wordt binnenkort op grote schaal verspreid, onder andere via apotheken. Uit onderzoek blijkt dat de kinderen die het boek gebruiken, hun oog aanzienlijk beter afplakken. Ongeveer één op de dertig kinderen heeft een lui oog waardoor ze met één oog slecht zien. De kwaal kan goed worden behandeld door het goede oog met een pleister af te plakken. Dat gebeurt jaarlijks bij zo"n achtduizend tot tienduizend kinderen. Hun luie oog wordt dan getraind om beter te kijken. Afplakken moet bij voorkeur voor het zesde jaar. Als de behandeling later start of niet goed wordt gevolgd, kan het luie oog vaak niet meer volledig herstellen. "Jaarlijks komen er in Nederland zo"n tweeduizend kinderen bij die slecht zien omdat ze hun oog niet goed afplakken", zegt oogarts Huib Simonsz van het Erasmus MC.
Amblyopie is de meest voorkomende oorzaak van eenzijdige verminderd zicht bij kinderen en jongvolwassenen. Afplakken ("occlusietherapie") van het goede oog is sinds jaar en dag de gouden standaard bij de behandeling van amblyopie. De resultaten zijn goed, mits op jonge leeftijd met de behandeling wordt gestart en deze trouw wordt uitgevoerd. Na de leeftijd van 8 jaar daalt de effectiviteit van amblyopiebehandeling. Bij milde amblyopie kan in plaats van occlusietherapie ook gekozen worden voor de behandeling met atropine-1%-oogdruppels in het goede oog. Hierdoor kan dit oog niet meer accommoderen waardoor kijken met het amblyope oog meer wordt gestimuleerd. Recent vergeleek een Amerikaanse onderzoeksgroep in een gerandomiseerde prospectieve multi-centrisch studie de resultaten van occlusiebehandeling, met die van atropine-1%-oogdruppels 1 maal per dag bij 419 kinderen met een matig ernstige amblyopie, waarbij de visus van het aangedane oog tussen de 0,2 en 0,5 bedroeg. Kinderen die behandeld werden met occlusie toonden een snellere en iets hogere verbetering van de visus, maar na 6 maanden was het verschil met atropinebehandeling klinisch niet meer significant. Beide behandelingen werden goed verdragen, maar hadden andere bijwerkingen. Behandeling met atropine veroorzaakte naast een voorbijgaande visusdaling van het behandelde "goede" oog ook lichtgevoeligheid, hoofdpijn en oogpijn. Afplakken veroorzaakte soms huidirritaties. In het algemeen waren ouders iets positiever over de atropinetherapie, omdat die minder opvalt dan een pleister op het oog. Bron: NTvG 2002;146(27):1296-7.
Onderzoek onder ruim 1000 basisschoolleerlingen laat zien dat scheelzien en/of lui oog slechts bij 1% van de kinderen voorkomt. Dit lage cijfer geeft aan dat het Nederlandse systeem met controles van het consultatiebureau en de schoolarts deze oogafwijkingen al vroegtijdig opspoort. Het onderzoek laat ook zien dat een bril met volledige correctie bij kinderen met verziendheid de leessnelheid (woordherkenning) van bekende woorden verbetert. Dit geeft het belang aan van de correctie van verziendheid bij deze kinderen. Het onderzoek is uitgevoerd door de afdelingen oogheelkunde van VUmc en OLVG, Amsterdam. De kinderen werden onderzocht door orthoptisten van deze ziekenhuizen en gespecialiseerde optometristen van Pearle Opticiens. In Nederland is een goed systeem van screening bij consultatiebureau en schoolarts, gericht op het vroeg ontdekken en behandelen van scheelzien en lui oog. Een dergelijk systeem is slechts in enkele landen aanwezig. Hoe goed dit systeem werkt is nog niet bekend. Daarom werd in dit onderzoek bij 1007 leerlingen van basisscholen in Noord Holland en Flevoland gekeken naar hoe vaak scheelzien en lui oog voorkomen. Daarnaast keek dit onderzoek naar de relatie tussen verziendheid (hypermetropie) en lees- en leerprestaties. Nooit eerder is onderzocht of het geven van een bril voor deze verziendheid leidt tot verbetering van de leesprestaties. Uit het onderzoek blijkt dat lui oog en scheelzien bij 1% van de scholieren voorkomt. Dit is vergelijkbaar met gevonden resultaten in andere landen met goede screening (bijvoorbeeld Zweden) en bevestigt recente resultaten uit onderzoek in Rotterdam. In een populatie zonder deze screening wordt een prevalentie van rond de 3% verwacht. De prevalentie van lui oog van 1% bevestigt de bevinding dat het Nederlandse systeem van controles bij consultatiebureau en schoolarts een belangrijke bijdrage leveren aan het vroeg ontdekken van scheelzien en lui oog. Onderzoekers vonden ook dat bij kinderen met verziendheid en een bril met volledige correctie de leessnelheid (woordherkenning) van bekende woorden verbeterde. Echter het technisch lezen van onbekende woorden verbeterde niet. De verbetering van de leessnelheid met een bril bij kinderen met verziendheid toont aan dat correctie van verziendheid belangrijker zou kunnen zijn dan tot nu toe werd verondersteld. Er is echter meer onderzoek hiernaar nodig om het voorschrijfgedrag van brillen aan kinderen met verziendheid te wijzigen.
Pauline Kok: ‘Optical coherence tomography; beware of optical illusions’. Met behulp van een techniek met licht, vergelijkbaar met een echo (beeldvorming met geluid), is een dwarsdoorsnede van het netvlies te maken. Kok beschrijft in haar proefschrift de factoren die van invloed zijn op de beeldkwaliteit van de OCT-scan (Optical Coherence Tomography) en de interpretatie van de scan bij de diktemeting van het netvlies. De promovendus heeft onder meer gekeken naar het gebruik van OCT bij staar, vertroebeling, van de ooglens. Het effect daarvan heeft ze nagebootst met filters in de hoop te kunnen corrigeren voor de onderschatting van de OCT- netvlieslaagdiktemeting die wordt gebruikt voor diagnostiek en follow-up van glaucoom of groene staar. Een bevinding was dat met behulp van een filtermodel de verbetering van de OCT–scan na een staaroperatie weinig betrouwbaar is te voorspellen. Ook onderzocht de promovenda diktemetingen van het netvlies in ogen met amblyopie (lui oog) en in ogen met beginnende vaatafwijkingen als gevolg van diabetes (retinopathie).