Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Hoesten, soms droog en pijnlijk, soms met groen slijm
- Kortademigheid en pijn in de borst of zij
- Koorts en algemeen ziek zijn
Hoe werkt het?
Een longontsteking (pneumonie) is een ontsteking van de longblaasjes en het omgevende weefsel. Deze ontsteking gaat gepaard met hoesten, soms droog en pijnlijk, soms met groen slijm. Vaak is er sprake van pijn in de borst of in de zij en van een versnelde, oppervlakkige, pijnlijke ademhaling of kortademigheid. In het algemeen hebben patiënten met een longontsteking hoge koorts en zijn ernstig ziek. De Symptomen kunnen echter variëren. Bij ouderen ontbreken bijvoorbeeld de koorts en ernstige ziekteverschijnselen nogal eens.Hoe ontstaat het?
Een longontsteking wordt meestal veroorzaakt door een infectie met een bacterie (zoals de pneumococ) en soms door een infectie met andere micro-organismen zoals een virus (bijvoorbeeld het influenza-griep virus) of door verslikken (chemische longontsteking). Een infectieverwekker die de laatste tijd nogal in de belangstelling staat is de Legionella pneumophilia, de veroorzaker van de legionellapneumonie of veteranenziekte (de ziekte werd voor het eerst herkend in 1976 tijdens een bijeenkomst in een hotel van Amerikaanse veteranen). De legionella pneumophilia komt vooral voor in stilstaand water tussen 25 en 55 graden Celsius. Met de bacterie besmette fijne waterdruppeltjes, uit bijvoorbeeld douches of bevochtiginginstallaties, worden ingeademd en infecteren vervolgens de longen. Naast luchtwegverschijnselen treden hierbij vaak ook buikklachten op, zoals diarree en braken. De legionellabacterie wordt gedood in water van 60 graden Celsius of hoger. In het algemeen kan een longontsteking op iedere leeftijd voorkomen, echter vooral bij kinderen en ouderen en bij patiënten met een verminderde weerstand door bijvoorbeeld een chronische hart- of longziekte of een chemotherapeutische behandeling. Vaak gaat aan de longontsteking een eenvoudige infectie van de bovenste luchtwegen, zoals een verkoudheid of een bronchitis vooraf.Hoe ga ik er zelf mee om?
Een longontsteking moet worden behandeld. Zelf kunt u er niet veel aan doen.Hoe gaat de arts er mee om?
Indien u vermoedt dat er bij u of een van uw kinderen sprake zou kunnen zijn van een longontsteking is het verstandig de huisarts te raadplegen. De huisarts kan in het algemeen met behulp van een aantal vragen en eenvoudig lichamelijk onderzoek bepalen of er sprake is van een longontsteking. Bij twijfel en indien de ziekteverschijnselen daar aanleiding toe geven kan de huisarts een longfoto (een X-thorax) laten maken. Een longontsteking is in het algemeen goed te behandelen met antibiotica. Ziekenhuisopname is daardoor meestal niet nodig. Bij ernstig ziek zijn, vooral bij kleine kinderen, ouderen en patiënten met verminderde weerstand of bij niet reageren op de antibiotica is een ziekenhuisopname echter soms toch noodzakelijk. Aldaar zal de behandeling met medicijnen intensiever en na onderzoek naar de verwekker zo mogelijk gerichter worden voortgezet.Wetenschappelijk nieuws
Ruim zeven op de tien longontstekingen wordt bij het eerste bezoek aan de huisarts niet herkend. Een röntgenfoto geeft uitsluitsel, maar die is in de huisartsenpraktijk niet direct voorhanden. Een slecht behandelde longontsteking kan leiden tot complicaties als longvliesontsteking of bloedvergiftiging. Dat meldt het Longfonds (voorheen Astma Fonds) vandaag. Wetenschappers van het UMC Utrecht en Julius Center onderzochten 2.810 mensen die met hoestklachten bij de huisarts kwamen. Uit eerder onderzoek is bekend dat ongeveer vijf procent van zo’n groep een longontsteking heeft. Dat werd in het Utrechtse onderzoek bevestigd: volgens de röntgenfoto, die binnen een week na het huisartsenbezoek werd gemaakt, hadden 140 mensen (4,9%) tekenen van een longontsteking. Maar volgens de huisartsen, die af gaan op eigen waarneming, waren het er 41 (1,5%). De huisarts stelde dus bij het eerste contact in slechts 29% van de gevallen dezelfde diagnose als de radioloog. Een slecht behandelde longontsteking kan leiden tot ziekenhuisopname en complicaties zoals longvliesontsteking of bloedvergiftiging. Jaarlijks zijn er in Nederland volgens de huisartsenregistratie 172.000 gevallen van longontsteking (RIVM 2007). “Dat kunnen er dus in werkelijkheid ruim een half miljoen zijn”, waarschuwt directeur Michael Rutgers van het Longfonds. Een röntgenfoto maken van elke patiënt is onmogelijk. Nader onderzoek naar sneltesten in de huisartsenpraktijk kan helpen om de diagnostiek bij de huisarts te verbeteren. Intussen blijft het risico voor patiënten volgens de onderzoekers beperkt, zolang huisartsen hen maar op het hart drukken om terug te komen als de klachten aanhouden. “De patiënt is dus zelf aan zet”, zegt Rutgers. “Trek aan de bel als je blijft sukkelen. Met een longontsteking ben je verder van huis, je hebt er nog weken of maanden last van.” Een longontsteking wordt doorgaans behandeld met antibiotica. “Huisartsen zijn daar terecht zuinig mee”, vindt Rutgers. “Bij overmatig of verkeerd gebruik kan resistentie ontstaan. En dan is een longontsteking helemaal niet meer te behandelen.” Uit het onderzoek bleek overigens dat patiënten die door de huisarts waren ‘gemist’, minder ernstige klachten hadden. Niemand overleed en het aantal ziekenhuisopnames bleef beperkt (0,5%). Het onderzoek werd op 24 januari gepubliceerd in European Respiratory Journal.
Utrecht, 25 februari 2014 – De kans voor ouderen om een longontsteking op te lopen kan worden verminderd door middel van vaccinatie. Een baanbrekende studie onder leiding van het UMC Utrecht met ongeveer 85.000 deelnemers heeft de werkzaamheid aangetoond van een vaccin tegen verschillende varianten van de pneumokokkenbacterie bij Nederlandse 65-plussers. Het is wereldwijd de grootste goed-gecontroleerde studie naar de werkzaamheid van een vaccin die ooit in volwassenen is uitgevoerd. Het hoofddoel van de ‘Community-Acquired Pneumonia Immunization Trial in Adults’ (CAPiTA) studie was om in een placebo-gecontroleerde studie de werkzaamheid van een bestaand vaccin (Prevenar-13) tegen 13 verschillende typen van de belangrijkste verwekker van longontsteking (Streptococcus pneumoniae) in ouderen vast te stellen. Een voorloper van het vaccin is als Prevenar-7 sinds 2006 in Nederland beschikbaar ter preventie van longontsteking in kinderen. Opvolger Prevenar-13 is enkele jaren geleden in Nederland (en andere Europese landen) als een veelbelovend vaccin op de markt gekomen, maar over de werking ervan in ouderen was tot nu toe onvoldoende bekend. “We zijn erg blij met de resultaten van de CAPiTA studie omdat nu voor het eerst onomstotelijk is komen vast te staan dat een belangrijk deel van de longontstekingen in ouderen door middel van vaccinatie voorkómen kan worden,” aldus prof. dr. Marc Bonten, onderzoeksleider van de studie en verbonden aan het UMC Utrecht. Longontsteking (pneumonie) is een ontsteking van de longblaasjes en het omringende weefsel, en wordt vaak veroorzaakt door een infectie met de pneumokokkenbacterie. Wanneer de ziekte niet tijdig behandeld wordt, kunnen de longblaasjes zodanig verzwakken, dat de longinhoud kleiner wordt, waardoor een de patiënt kan sterven. Longontsteking komt ongeveer 450 miljoen keer per jaar voor en is wereldwijd verantwoordelijk voor meer dan 4 miljoen doden per jaar. De ziekte treedt vaak op als complicatie van andere aandoeningen of wanneer een patiënt al een verlaagde weerstand heeft door andere oorzaken. Ofschoon longontsteking een belangrijke doodsoorzaak is in alle leeftijdsgroepen, zijn vooral kinderen en ouderen het slachtoffer. Meer gedetailleerde resultaten van het CAPiTA-onderzoek zullen door prof. Bonten op 12 maart 2014 worden gepresenteerd tijdens het International Symposium on Pneumococci and Pneumococcal Diseases (ISPPD) in Hyderabad (India).
Een vaccin tegen pneumokokken helpt om longontsteking te voorkomen bij 65-plussers. Onderzoek onder bijna 85.000 Nederlanders laat zien dat het aantal ziekenhuisopnames vanwege ontsteking met deze bacterie met de helft daalt na vaccinatie. Onderzoekers van het UMC Utrecht publiceren deze resultaten vandaag in het New England Journal of Medicine, in samenwerking met Pfizer. In de Verenigde Staten is inmiddels een richtlijn opgesteld die adviseert om alle ouderen het vaccin aan te bieden. In de ‘Community-acquired pneumonia immunization Trial in Adults’, kortweg CAPiTA, bestudeerden de Utrechtse onderzoekers het effect van het vaccin PCV13. Dit vaccin is gericht tegen 13 varianten van Streptococcus pneumoniae, de belangrijkste verwekker van longontsteking. Dat een dergelijk vaccin werkt bij kinderen is al langer bekend: sinds 2006 zit een pneumokokkenvaccin in het Rijksvaccinatieprogramma en worden alle zuigelingen ingeënt. Of het middel ook ouderen bescherming biedt was tot nu toe niet bekend. Om dit te onderzoeken kregen ruim 42.500 ouderen vanaf september 2008 tot eind januari 2010 het PCV13-vaccin. Evenveel anderen kregen een placebo. Gedurende vier jaar werd gekeken of de deelnemers zich met een longontsteking of met een invasieve pneumokokkeninfectie bij het ziekenhuis meldden. De grootscheepse studie, waarbij ruim 2000 huisartsen en 59 ziekenhuizen betrokken waren, werd gecoördineerd door het UMC Utrecht en Julius Clinical, een spin-offbedrijf van het UMC Utrecht, in samenwerking met het farmaceutische bedrijf Pfizer, dat het vaccin ontwikkelde. Langdurige bescherming Tijdens het onderzoek werden 49 van de gevaccineerden opgenomen in een ziekenhuis vanwege een longontsteking door een type S. pneumoniae waarvoor het vaccin bescherming beoogt te bieden. Dat is 45 procent minder dan in de groep ouderen die het placebo kreeg: daar werden 90 patiënten opgenomen. Het totaal aantal opnames vanwege longontsteking daalde met vijf procent; naast S. pneumoniae zijn er ook andere bacteriën en virussen die longontsteking veroorzaken. Marc Bonten, hoogleraar Moleculaire Epidemiologie van Infectieziekten van het UMC Utrecht en onderzoeksleider van de CAPiTA-studie: “Voor het eerst is nu aangetoond dat een vaccin longontsteking kan voorkomen bij ouderen. De bescherming van het vaccin houdt lang aan: in de vier jaar dat de studie liep, nam de effectiviteit niet af. Als alle 65-plusser PCV13 krijgen, zou dat in Nederland enkele honderden ziekhuisopnames per jaar schelen.”
Daan de Boer: ‘The role of the Protein C system in allergic and non-allergic lung inflammation’. Het proteïne-C systeem, eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van stolling, dragen bij aan de reactie van het lichaam tijdens een allergische en niet-allergische longontsteking. Dit concludeert De Boer in zijn proefschrift over de rol van het anticoagulant proteïne-C systeem in allergische en niet-allergische longontsteking. De Boer deed onderzoek met muizen en mensen. De grootste studie van zijn proefschrift is een onderzoek waarbij astmapatiënten antistollingsmedicatie via een infuus kregen toegediend. Daarna werden ze via een bronchoscoop in de longen aan een kleine hoeveelheid huisstofmijt blootgesteld om allergische longontsteking te simuleren. Astma wordt vaak gekenmerkt door een chronische ontsteking van de luchtwegen met allergische karakteristieken. Van deze allergische longontsteking wordt nog onvoldoende begrepen. Wel wordt steeds duidelijker dat eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van stolling, zoals het anticoagulant proteïne-C systeem, ook betrokken zijn bij allergische longontsteking. De resultaten van het onderzoek van Den Boer geven meer inzicht in de rol van stolling bij astma en kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe anti-inflammatoire therapie.
Cornelis de Jager: ‘Markers of Infectious Disease Emergencies. Focus on Patients with Community-Acquired Pneumonia’ De relatief nieuwe test (NLCR), die uitgaat van de verhouding van twee typen witte bloedcellen (lymfocyten), is een goede maat voor de ernst van een longontsteking door de legionellabacterie. Deze marker is bekend omdat hij voorspelt of er bacteriën in de bloedbaan zijn gekomen bij een besmettelijke spoedeisende aandoening. Biomarkers, die de lichaamsreactie op een infectie weergeven, zijn belangrijk bij de diagnostiek en behandeling van infectie-gerelateerde spoedeisende aandoeningen. De Jager beschrijft verschillende markers die van nut kunnen zijn bij diagnostiek van infectie-gerelateerde spoedeisende aandoeningen en dan vooral bij de thuis opgelopen longontsteking. Longontstekingen veroorzaakt door de legionellabacterie en Q-koorts zijn meer in detail beschreven met aandacht voor DNA-diagnostiek en nieuwe markers. Daarnaast deed De Jager onderzoek naar de aanwezigheid en oorzaak van een laag lymfocytengetal bij de presentatie van patiënten met een legionellalongontsteking. Patiënten die maagzuurremmers gebruiken hebben een twee keer zo grote kans op een longontsteking door pneumococcen.
Patiënten met een longontsteking kunnen in eerste instantie behandeld worden met de meest gangbare antibiotica. Die werken even goed als andere, duurdere alternatieven, laat onderzoek van het UMC Utrecht zien. Bijkomend voordeel is dat bacteriën minder snel resistent worden bij gebruik van deze zogenaamde betalactam-antibiotica. De resultaten van de studie staan vandaag in het New England Journal of Medicine. Voor patiënten die met een longontsteking in het ziekenhuis terecht komen, zijn verschillende typen antibiotica beschikbaar. Met welke daarvan bij voorkeur begonnen moet worden, was tot nu toe niet goed uitgezocht. Onderzoekers van het UMC Utrecht vergeleken daarom drie verschillende behandelstrategieën met elkaar. Een deel van de patiënten in de zeven deelnemende ziekenhuizen begon alleen met een betalactam-antibioticum, een traditioneel middel vergelijkbaar met penicilline. Een tweede groep kreeg ditzelfde type, gecombineerd met een macrolide-antibioticum. De derde groep kreeg een relatief nieuw fluorchinolon-antibioticum. De laatste twee strategieën zijn gericht op een breed spectrum van bacteriën. De onderzoekers keken hoeveel patiënten na 90 dagen waren overleden. De sterfte was in alle groepen rond de 10%: 59 van de 656 patiënten onder de betalactam-strategie overleden (9,0%). Van de 739 patiënten die de betalactam/macrolide-strategie volgden overleden er 82 (11,1%) en met de fluorchinolon-strategie waren dat er 78 van de 888 (8,8%). Bij elke strategie lagen patiënten gemiddeld 6 dagen in het ziekenhuis. De onderzoekers concluderen dan ook dat er geen verschil is in de effectiviteit van deze verschillende behandelstrategieën. Betalactam-antibiotica hebben echter als voordeel dat ze minder kans geven op het ontstaan van antibioticumresistentie dan de andere antibioticumtypen. De opmars van bacteriën die bestand zijn tegen antibiotica wordt wereldwijd gezien als een groot probleem. “Nederlandse artsen schrijven nu al meestal alleen een betalactam voor bij patiënten die buiten het ziekenhuis een longontsteking hebben opgelopen en op de verpleegafdeling opgenomen worden,” zegt Marc Bonten, hoogleraar Moleculaire Epidemiologie van Infectieziekten van het UMC Utrecht en hoofdonderzoeker van de studie: “Al zie je al wel een verschuiving richting de bredere middelen. Dat is een schadelijke ontwikkeling.” In het buitenland is men in het algemeen veel minder voorzichtig met het gebruik van antibiotica. In dit wetenschappelijke onderzoek zijn de verschillende antibiotica voor het eerst direct met elkaar vergeleken. Daartoe werden in zeven ziekenhuizen alle patiënten met een longontsteking volgens één bepaalde strategie behandeld. Elke vier maanden wisselden de ziekenhuizen van strategie. In totaal liep de studie twee jaar. Patiënten die zo ziek waren dat ze bij opname direct naar de intensive care moesten deden niet mee. Als er medische redenen waren om te beginnen met of over te stappen naar een specifiek antibioticum uit een andere groep, dan gebeurde dat. In de uiteindelijke statistische analyse telden deze laatste patiënten echter wel mee. Dat maakt dat de bevindingen gevonden met deze onderzoeksopzet goed zijn te vertalen naar de dagelijkse praktijk.
Ouderen vaccineren tegen longontsteking levert gezondheidswinst op die volgens de gangbare norm goed betaalbaar is. De berekening van deze kosteneffectiviteit publiceren onderzoekers van het UMC Utrecht vandaag in het European Respiratory Journal. De onderzoekers zetten de kosten en de baten op een rij van een vaccin gericht tegen 13 varianten van de pneumokok, de belangrijkste verwekker van longontsteking. Het aantal ziekenhuisopnames vanwege een longontsteking of een invasieve pneumokokkenziekte daalt na introductie van dit vaccin, PCV13, met ongeveer 5 procent. Dat bleek onlangs uit de CAPiTA-studie, een onderzoek onder 85.000 65-plussers dat het UMC Utrecht uitvoerde samen met Pfizer, de producent van PCV13. Naar verwachting komen er door het vaccineren ook minder patiënten met een longontsteking bij de huisarts. De besparing op huisartskosten werden daarom ook meegenomen in de berekeningen, net als de besparing door vermeden sterfte, op een eventueel verblijf in een verpleeghuis, en op indirecte kosten zoals productiviteitsverlies en kosten van mantelzorg. De besparing door gebruik van het vaccin werden afgezet tegen de kosten: zo’n 80 euro per persoon. Als alle 65-plussers een injectie krijgen, kost dit bijna 9000 euro per gewonnen gezond levensjaar, becijferden de onderzoekers. De kosten per gewonnen gezond levensjaar, ook wel ‘quality-adjusted life year’ of QALY genoemd, is een gebruikelijke manier om de prijs van medicijnen weer te geven. Een bedrag tot 20.000 euro wordt over het algemeen als kosteneffectief gezien. De onderzoekers rekenden ook nog andere inentingsstrategieën door. Zo zou het vaccin ook alleen aan mensen gegeven kunnen worden die een verhoogde kans op een infectie hebben, bijvoorbeeld vanwege een immuunziekte. De kosten zijn dan lager dan 9000 euro per QALY. “Met de gegevens uit deze kosteneffectiviteitsstudie in de hand kan de overheid nu een afgewogen keuze maken over het al dan niet vergoeden van het vaccin”, licht onderzoekster Marie-Josee Mangen toe. Bij die afweging moet ook meegenomen worden dat de kosteneffectiviteit van vaccinatie van volwassenen sterk afhangt van het vaccin dat voor baby’s gebruikt wordt binnen het Rijksvaccinatieprogramma. Sinds 2006 krijgen alle Nederlandse kinderen een vaccin tegen pneumokokken. Het gaat hierbij om een iets ander vaccin, in eerste instantie een gericht tegen 7 varianten van de bacterie; sinds 2011 tegen 10. Wanneer alle kinderen standaard PCV13 zouden krijgen, komt op den duur besmetting met één van de 13 bacterietypes waartegen het vaccin beschermt ook minder voor onder volwassenen. De kosteneffectiviteit om ouderen te vaccineren zou dan minder gunstig worden.
Het RIVM verzamelt voortdurend gegevens over griepachtige ziektebeelden in de Nederlandse huisartsenpraktijken, maar kennis over het vóórkomen van ernstige acute luchtweginfecties, zoals longontsteking, bij zowel patiënten in de huisartsenpraktijk als patiënten opgenomen in het ziekenhuis, ontbreekt vooralsnog. Voor een gerichte bestrijding van luchtweginfecties is het zinvol ook deze gegevens te verzamelen. Dit is één van de aanbevelingen die Rianne van Gageldonk-Lafeber doet in haar proefschrift. Zij promoveert op 24 november bij VU medisch centrum. Het RIVM verzamelt voortdurend allerlei gegevens over infectieziekten. Zo registreert een netwerk van huisartsen wekelijks hoeveel patiënten hen bezoeken vanwege een griepachtig ziektebeeld. Ook nemen deze huisartsen bij enkele van deze patiënten keel- en neusmonsters af. Het RIVM onderzoekt of deze monsters griepvirussen bevatten en welke griepvirussen dit zijn. Deze systematische gegevensverzameling noemt men surveillance. Surveillance geeft zicht op het vóórkomen van griepachtige ziektebeelden in de bevolking en laat het verloop van de jaarlijkse griepepidemie zien. ijdens de grieppandemie in 2009 bleek er, naast de bestaande surveillance, ook behoefte aan surveillance van ernstige acute luchtweginfecties, zoals longontsteking. Informatie over longontsteking vanuit de huisartsenpraktijken en gegevens over het aantal ziekenhuisopnames en sterfgevallen als gevolg van ernstige acute luchtweginfecties is belangrijk voor het tijdig vaststellen en controleren van de ernst van een onverwachte en plotselinge toename van het aantal patiënten met een luchtwegaandoening. Uit onderzoek van Van Gageldonk-Lafeber blijkt dat ziekteverwekkers niet alleen aangetoond worden bij mensen met luchtwegklachten, maar ook bij mensen zonder deze klachten. Het is dan ook zinvol de surveillance uit te breiden met zogenaamde 'patiënt-controle onderzoeken', waarin gekeken wordt naar het vóórkomen van ziekteverwekkers bij zowel mensen mét als mensen zónder luchtwegklachten. Dit maakt onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen ziekte en aangetoonde ziekteverwekker mogelijk. Tevens kunnen deze onderzoeken voorzien in aanvullende informatie over mogelijke risicofactoren voor het krijgen van een infectie met luchtwegklachten.
Floor van den Boogaard: ‘The tissue factor pathway in pneumonia‘. Infectieziekten komen veel voor en zijn een belangrijke oorzaak van sterfte. Met name de longen lopen continu risico om geïnfecteerd te raken. Pneumonie (longontsteking) is een veelvoorkomende aandoening, met de Streptococcus pneumoniae, de pneumokok, als de meest frequent geïsoleerde ziekteverwekker. Van den Boogaard tracht een groter inzicht te krijgen in de rol die stolling speelt in het afweersysteem tijdens een longontsteking. In het bijzonder kijkt ze daarbij naar de zogenoemde Tissue Factor Pathway.
Longontsteking die in het ziekenhuis is opgelopen is vaak beduidend ernstiger en heeft vaker een dodelijke afloop. Dat zeggen onderzoekers van universitair ziekenhuis van Rome.
Arjan Hoogendijk: ‘Kinome activity profiling and kinase modulation of pulmonary inflammation’. Ondanks de hoge standaard van de moderne gezondheidszorg, blijven infectieuze ziekten een niet te onderschatten gevaar voor de gezondheid. De long wordt vaak aangedaan door dergelijke infecties. Hoewel de ontstekingsreactie onmisbaar is voor de immuunreactie, kan hyper-inflammatie schadelijk zijn en hiermee moet rekening worden gehouden. Kinase enzymen zijn betrokken bij het signaleren van ontstekingen. Hoogendijk keek naar de werking van kinasen in experimentele longontstekingen veroorzaakt door veel voorkomende ziekteverwekkers. De promovendus constateert dat er met succes kan worden ingegrepen op het beloop van de ontstekingsreactie.
Er waren in 2012 geen grote uitbraken van de meldingsplichtige luchtweginfecties legionellose, psittacose, Q-koorts en tuberculose. Wel duurde de influenza (griep)epidemie van het seizoen 2012/2013 uitzonderlijk lang: met 18 weken was het de langstdurende epidemie in de afgelopen 25 jaar. Mogelijk heeft dit geleid tot meer longontsteking en meer sterfgevallen. Griep en longontsteking leiden jaarlijks tot veel ziekteverzuim en huisartsenbezoeken. Ook zijn ze een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. De meldingsplichtige luchtweginfecties komen veel minder voor dan griep of longontsteking in het algemeen. Ze zijn meldingsplichtig, omdat tijdige maatregelen, zoals de besmettingsbron opsporen, belangrijk kunnen zijn om uitbraken of verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Het RIVM voert met partners continue surveillance uit om ontwikkelingen in luchtweginfecties tijdig te signaleren. De meldingsplichtige longontstekingen vormen een klein deel van het totaal aantal longontstekingen. In 2012 was het aantal longontstekingen veroorzaakt door de legionellabacterie (veteranenziekte) met 304 meldingen vergelijkbaar met vorig jaar. Bijna de helft van de patiënten had tijdens de incubatietijd een reis gemaakt; vooral bij een reis naar Italië was het risico op een legionella-infectie hoger. Er waren 46 meldingen van psittacose, een vorm van longontsteking waarbij vooral vogels de bron van infectie zijn. Dit is het laagste aantal sinds 2004. Er was echter wel een uitbraak van psittacose bij medewerkers van een vogelopvang. Met slechts 66 meldingen was er weinig acute Q-koorts, wat bevestigt dat de grote Q-koortsepidemie van 2007-2010 voorbij is. In Friesland werden echter meer Q-koortspatiënten gezien dan voorgaande jaren, zonder dat hier een bron van infectie gevonden werd. Het aantal tuberculosepatiënten in Nederland is sinds 2002 met een derde gedaald. Na een tijdelijke toename in 2009 tot 1158 meldingen, zette de daling in de jaren erna door tot 958 meldingen in 2012. Evenals voorgaande jaren is in 2012 bijna driekwart van het aantal tbc patiënten geboren in het buitenland. Vooral onder Somaliërs komt relatief vaak tuberculose voor. In het griepseizoen van 2012-2013 circuleerden er vier verschillende griepvirussen: twee verschillende influenzavirussen type A, en twee soorten influenzavirus type B. De effectiviteit van het influenzavaccin was voor één virustype zeer laag en voor de andere drie soorten virussen redelijk tot goed. Tijdens de influenza-epidemie werd langdurig een verhoogd aantal sterfgevallen waargenomen, dat mogelijk deels aan de griep kan worden toegeschreven.
Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Dit verband is tussen 2009 en 2013 elk jaar te zien. Dit is in 2016 in het hoofdrapport Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden (VGO) ook al geconcludeerd, maar een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken bevestigt deze conclusies en onderbouwt ze steviger. Het gaat gemiddeld om ongeveer 119 extra patiënten met longontsteking per jaar per 100.000 mensen in het onderzoeksgebied. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen echter niet worden uitgesloten. Ook rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk. Deze uitkomsten blijken uit vervolgonderzoek van VGO. Het onderzoek bevestigt ook de eerdere conclusie dat mensen met COPD, die in de buurt van veehouderijen wonen, vaker en ernstiger klachten hebben dan mensen die op grotere afstand van veehouderijen wonen. Uit luchtmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een veehouderij kleiner wordt of het aantal veehouderijen in een gebied (de dichtheid) groter wordt. Endotoxinen zijn kleine onderdelen van micro-organismen die luchtwegirritatie en ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Veehouderijsectoren met de hoogste uitstoot van fijnstof, zoals pluimvee- en varkenshouderij, dragen duidelijk bij aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Opvallend is dat ook sectoren van de veehouderij die niet bekendstaan om een hoge uitstoot van stoffen toch substantieel lijken bij te dragen aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Veehouderijen uit deze sectoren zijn in grote aantallen in het VGO-gebied vertegenwoordigd.
Bron: RIVM
Rondom pluimveehouderijen hebben mensen een grotere kans op een longontsteking. Dit verband is tussen 2009 en 2013 elk jaar te zien. Dit is in 2016 in het hoofdrapport Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden (VGO) ook al geconcludeerd, maar een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken bevestigt deze conclusies en onderbouwt ze steviger. Het gaat gemiddeld om ongeveer 119 extra patiënten met longontsteking per jaar per 100.000 mensen in het onderzoeksgebied. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen echter niet worden uitgesloten. Ook rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk. Deze uitkomsten blijken uit vervolgonderzoek van VGO. Het onderzoek bevestigt ook de eerdere conclusie dat mensen met COPD, die in de buurt van veehouderijen wonen, vaker en ernstiger klachten hebben dan mensen die op grotere afstand van veehouderijen wonen. Uit luchtmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een veehouderij kleiner wordt of het aantal veehouderijen in een gebied (de dichtheid) groter wordt. Endotoxinen zijn kleine onderdelen van micro-organismen die luchtwegirritatie en ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Veehouderijsectoren met de hoogste uitstoot van fijnstof, zoals pluimvee- en varkenshouderij, dragen duidelijk bij aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Opvallend is dat ook sectoren van de veehouderij die niet bekendstaan om een hoge uitstoot van stoffen toch substantieel lijken bij te dragen aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Veehouderijen uit deze sectoren zijn in grote aantallen in het VGO-gebied vertegenwoordigd.
Bron: RIVM
Het griepseizoen (influenza) 2013/2014 was erg mild, na de uitzonderlijk langdurende epidemie in het seizoen 2012/2013. Ook was het een mild seizoen wat betreft het aantal mensen dat een longontsteking (pneumonie) opliep. In 2013 waren er geen grote uitbraken van de meldingsplichtige luchtweginfectieziekten legionellose (308 meldingen), papegaaienziekte (psittacose; 51 meldingen), Q-koorts (19 meldingen) en tuberculose (848 meldingen). Deze aantallen waren in het verslagjaar vergelijkbaar of lager dan het aantal meldingen in voorgaande jaren. Dit blijkt uit de jaarlijkse surveillance luchtweginfectieziekten 2013 van het RIVM. Griep en longontsteking leiden tot veel ziekenhuisopnames en sterfte in Nederland, waardoor het RIVM ze actief volgt. In vergelijking met griep komen de meldingsplichtige luchtweginfecties in Nederlands maar weinig voor. Ze zijn meldingsplichtig, omdat tijdige maatregelen, zoals de besmettingsbron opsporen, belangrijk kunnen zijn om uitbraken of verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Het RIVM volgt ook potentieel gevaarlijke nieuwe luchtweginfecties die elders in de wereld voorkomen. In mei 2014 werden voor het eerst in Nederland twee patiënten gediagnostiseerd met het MERS coronavirus. In het seizoen 2013/2014 lag het aantal mensen dat met griepachtige klachten bij de huisarts kwam begin 2014 gedurende vier weken boven de grens waarmee een griepepidemie wordt geduid. Bij de patiënten met griepachtige klachten kwam naast influenzavirus vaak RSV (respiratoir syncytieel virus) en neusverkoudheid (rhinovirus) voor. Er kwamen minder mensen met een longontsteking bij de huisarts dan voorgaande seizoenen, maar het aantal longontstekingpatiënten in verpleeghuizen bleef gelijk.
Na de grieppandemie ('Mexicaanse griep') in 2009 en de omvangrijke Q-koortsepidemie van 2007 tot en met 2010, was 2011 een jaar zonder onverwachte uitbraken op het gebied van luchtweginfecties. Luchtweginfecties zoals griep (influenza) en longontsteking zijn echter elk jaar verantwoordelijk voor een aanzienlijk ziekteverzuim en huisartsenbezoek onder de bevolking. Ook zijn ze een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. Het RIVM voert met partners continue surveillance uit om ontwikkelingen in luchtweginfecties tijdig te signaleren. In het influenzaseizoen 2011/2012 kwamen er minder mensen met griep bij de huisarts dan voorgaande seizoenen. Wel stierven er in Nederland en elders in Europa relatief veel ouderen in die periode, wat mogelijk gedeeltelijk aan de griep kan worden toegeschreven. Nederland heeft goede surveillancesystemen voor griep in de huisartsenzorg. Er bestaat echter nog geen systeem dat inzicht geeft in het aantal mensen dat eraan overlijdt of voor wie een ziekenhuisopname nodig is vanwege een ernstig verloop van de griep. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onder andere beveelt een dergelijk systeem aan. De epidemie van acute Q-koorts is voorbij. Wel wordt als gevolg van de epidemie, de omvangrijkste ooit ter wereld, een toename verwacht van het aantal patiënten met chronische Q-koorts. Chronische Q-koorts is een ernstig ziektebeeld waaraan nog steeds patiënten overlijden. In Nederland en in andere Europese landen was er in 2011 een epidemie van infecties met Mycoplasma pneumoniae. Deze bacterie veroorzaakt luchtweginfecties en is de belangrijkste veroorzaker van longontsteking bij kinderen. Een epidemie komt elke vier tot zeven jaar voor. Het aantal meldingen van Psittacose, een soort longontsteking, was stabiel (78), maar net als vorig jaar was het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van deze aandoening relatief hoog. Na een aanzienlijke toename in 2010 was het aantal meldingen van longontsteking veroorzaakt door de legionella-bacterie (veteranenziekte) in 2011 weer terug op het gebruikelijke niveau (312). Het aantal meldingen van tuberculose nam iets af, van 1.065 naar 1.007, maar het percentage multiresistente tuberculose steeg licht (van 1,4 naar 2 procent). Bijna driekwart van de tbc-patiënten die in 2011 in Nederland zijn gediagnosticeerd, is in het buitenland geboren; vooral onder Somaliërs komt relatief veel tbc voor. Waarschijnlijk heeft het merendeel de besmetting in het buitenland opgelopen. Bij circa 15 procent van alle tbc-patiënten is het aannemelijk dat de infectie recentelijk binnen Nederland is opgelopen.
Immunologisch onderzoek van het UMC Utrecht verklaart waarom sommige baby’s na een infectie met het RS-virus zó ziek worden dat ze in het ziekenhuis terecht komen. Het geven van vitamine D, dat bij de meeste kinderen bescherming biedt, blijkt deze kinderen niet te helpen. De resultaten zijn deze week verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Pathology. Pasgeborenen komen het vaakst in het ziekenhuis terecht vanwege een infectie met het RS-virus. Dit verkoudheidsvirus kan tot een zware longontsteking leiden als het immuunsysteem van baby’s te heftig reageert. Vrijwel alle baby's worden vóór het tweede levensjaar geïnfecteerd met het RS-virus, maar ongeveer één op de honderd reageert zo heftig dat een ziekenhuisopname nodig is. Vitamine D beschermt tegen het RS-virus Hoe het immuunsysteem zo kan ontsporen is niet duidelijk. Wel weten wetenschappers al langer dat vitamine D nodig is voor de bescherming tegen longontsteking door het RS-virus. Baby’s met te weinig vitamine D in hun bloed hebben daardoor vaker last van het RS-virus. Maar hoe dat precies samenhangt, wisten ze niet. Medisch bioloog dr. Marianne Boes, promovendus Arie Jan Stoppelenburg en collega’s van het UMC Utrecht hebben deze punten met elkaar verbonden. Vitamine D blijkt een dempend effect te hebben op het immuunsysteem. Als een baby geïnfecteerd raakt met het RS-virus, gaat het immuunsysteem in de aanval. Als die aanval ‘doorschiet’ raken longcellen beschadigd en ontstaat een soort longontsteking. Vitamine D remt de immuunreactie dusdanig dat de aanval van het immuunsysteem op de infectie precies de juist kracht heeft. Verstoorde receptorbinding vitamine D Maar die rem werkt niet bij iedereen. Om als ‘rem’ te kunnen werken moet vitamine D binden aan een receptoreiwit. Bij één op de zeven mensen heeft deze receptor een iets andere vorm, waardoor Vitamine D zijn remmende functie minder goed kan uitvoeren. Bij deze mensen zal een infectie met het RS-virus dus een te heftige immuunreactie veroorzaken. Marianne Boes en collega’s spoorden via genetisch onderzoek een aantal mensen op met een anders gevormde vitamine D-receptor. In cellen van deze gezonde vrijwilligers blijkt vitamine D inderdaad geen remmende werking te hebben. De resultaten kloppen heel mooi met eerder genetisch onderzoek. Daaruit blijkt dat baby’s met een anders gevormde vitamine D-receptor ongeveer 70 procent meer kans hebben op een longontsteking door het RS-virus. “Het betekent dat het innemen van voldoende vitamine D niet bij alle baby’s volstaat om te beschermen tegen het RS-virus”, legt Boes uit. “Bij baby’s met een anders gevormde receptor kan vitamine D niet ‘op de rem trappen’. Deze kinderen zouden preventief behandeld kunnen worden met een nieuw maar duur medicijn. Het is in theorie goed mogelijk om deze baby’s op te sporen via genetisch onderzoek.”
Tijmen Hommes: ‘TREM receptors in infection and inflammation’. Twee eiwitten spelen een rol bij bacteriële infecties in de long en het ontstaan van astma. Hommes heeft ontdekt dat het zogenoemde TREM-1 eiwit een beschermende rol lijkt te hebben in de antibacteriële respons in de long. TREM-2 lijkt het tegenovergestelde effect te hebben. Volgens Hommes lijkt TREM-1 astma te verergeren waardoor dit een aantrekkelijk aangrijpingspunt is om een medicijn tegen astma te ontwikkelen. Hommes kwam tot zijn conclusie bij zijn onderzoek naar de aangeboren afweer. Die speelt een belangrijke rol in de bescherming tegen bacteriële infecties in de long, zoals longontsteking en astma. Longontsteking is een infectie van de lagere luchtwegen gekenmerkt door symptomen bestaande uit koorts, benauwdheid en hoesten. Astma is een allergische ontsteking van de luchtwegen, gekenmerkt door episoden van benauwdheid, piepende ademhaling en hoesten. Gezien de opkomst van resistente bacteriën doemt er een scenario op waarin onze zogenaamde ‘last-resort’-antibiotica niet meer werkzaam zijn. Derhalve is een goed begrip van het afweersysteem tegen bacteriële infecties van groot belang bij de behandeling van longontsteking. De aangeboren afweer bestaat uit een snelle, niet-specifieke reactie van verschillende afweercellen. In de long, de focus van dit proefschrift, zijn dat witte bloedcellen, uitgerust met eiwitten (receptoren) die kleine stukjes van bacteriën kunnen herkennen. Dit leidt tot een afweerreactie waarbij witte bloedcellen vanuit het beenmerg naar de long gaan om de infectie te bestrijden. Naast een robuuste en adequate afweerreactie is regulatie van dit proces belangrijk omdat een te felle reactie weefselschade met zich mee kan brengen. Derhalve zijn er verschillende mechanismen in het lichaam aanwezig om dit proces te reguleren. Hommes heeft deze in kaart proberen te brengen.
NWO heeft twee VUmc-onderzoekers een Vidi-subsidie van elk 800.000 euro toegekend. Dr. Jolanda van der Velden onderzoekt fouten in het erfelijk materiaal van de hartspier die tot hartfalen leiden. Dr. ir. Jenny van der Steen bestudeert het effect van behandelingen van longontsteking bij mensen met dementie. Een Vidi-subsidie is bedoeld om talentvolle, creatieve onderzoekers in staat te stellen een eigen onderzoekslijn te ontwikkelen. VU medisch centrum feliciteert beide wetenschappers met de erkenning van hun grensverleggende onderzoek. Het onderzoek van fysioloog Jolanda van der Velden richt zich op de zogenaamde "motoreiwitten" van de hartspier. Deze eiwitten zijn verantwoordelijk voor een goede pompfunctie van het hart. Fouten in het erfelijk materiaal van de hartspier veranderen de eiwitten, waardoor er hartfalen kan ontstaan. Met het geld van de VIDI-subsidie wil Van der Velden inzicht verschaffen in het proces van eiwitveranderingen bij erfelijke hartziekten. Dit inzicht biedt weer verdere aanknopingspunten voor therapie en preventie van hartfalen. Epidemioloog Jenny van der Steen gebruikt haar VIDI-subsidie voor onderzoek naar de behandelingen van longontsteking bij patiënten met dementie. Longontsteking is een veel voorkomende oorzaak van overlijden bij mensen met dementie. Familie en artsen kiezen wat de beste behandeling lijkt, zoals met of zonder antibiotica of morfine. Maar wat is de beste behandeling? Met het onderzoek wil Van der Steen bepalen in hoeverre de verschillende behandelingen het lijden van de patiënten verminderen en de overleving beïnvloeden. De VIDI-vernieuwingsimpuls van NWO is gericht op onderzoekers die na hun promotie al een aantal jaren onderzoek op postdocniveau hebben verricht en daarbij hebben aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te brengen. Onderzoekers worden hiermee in staat gesteld een eigen vernieuwende onderzoekslijn te ontwikkelen en daartoe zelf één of meer onderzoekers aan te stellen.
Sacha de Stoppelaar: ‘Platelets: versatile effector cells in pneumonia and sepsis’ Bloedplaatjes hebben een duidelijke taak in de afweer tegen ernstige bacteriële infecties. Dit beschrijft De Stoppelaar in haar proefschrift over de rol van bloedplaatjes in de afweer tegen longontsteking en sepsis. Bloedplaatjes zijn kleine kernloze cellen in de bloedbaan, met name bekend vanwege hun sleutelrol in de bloedstolling. De Stoppelaar ontdekte dat muizen met weinig bloedplaatjes, thrombocytopene muizen, kwetsbaarder zijn voor longontsteking. Deze muizen hebben een hogere bacteriële uitgroei in organen en sterven sneller. Daarnaast zag De Stoppelaar in haar onderzoek dat de bloedplaatjes van deze thrombocytopene muizen bijdragen aan orgaanschade tijdens bloedvergiftiging. Dit illustreert de tweeledige rol van bloedplaatjesactivatie tijdens een ernstige infectie. De Stoppelaar gebruikte voor haar onderzoek muizen waar de bloedplaatjes uit het bloed gehaald waren. Ook gebruikte ze muizen die behandeld waren met knock out technieken zodat bepaalde receptoren op de bloedplaatjes of de signalerings pathways niet meer werkten. In deze muizen induceerde ze een longontsteking met twee verschillende ziekteverwekkers. De proeven werden ondersteund met in vitro experimenten. In aanvulling op de experimentele studies onderzocht De Stoppelaar in een retrospectief onderzoek bloedplaatjes remmende medicatie bij patiënten met een bloedvergiftiging.
Miriam van Lieshout: Cell-specific pattern recognition receptor signaling in antibacterial defense. Twee typen receptoren, TLR- en MyD88 afhankelijke receptoren, hebben een verschillend effect op anti-bacteriele afweer en sterfte tijdens longontsteking. De TLR-adapter MyD88 is cruciaal in lichaams- en beenmergcellen, het adapter-eiwit TRIF draagt alleen in beenmergcellen bij aan de afweer en sterfte. Dat concludeert Van Lieshout in haar proefschrift over de functie van de signaalroutes van TLR- en MyD88-afhankelijke receptoren. Van Lieshout schrijft dat de immuunrespons tijdens infectie werkt als een mes dat aan twee kanten snijdt: bij een sterkere afweerrespons waren er minder bacterien in de organen, maar was er meer orgaanschade. Ze onderzocht dit in experimentele modellen van bloedvergiftiging met de nadruk op longontsteking. Met dit onderzoek wilde Van Lieshout meer inzicht krijgen in de bijdrage van verschillende celtypen en lichaamsonderdelen aan de signaalroute die in gang wordt gezet door deze receptoren tijdens infectie en bloedvergiftiging en de orgaanschade die daardoor ontstaat. Bloedvergiftiging geeft een hoge kans op sterfte, meestal veroorzaakt door longontsteking. Het onderzoek van Van Lieshout geeft een beter inzicht in de processen die ten grondslag liggen aan de immuunrespons en het ontstaan van orgaanschade. Daardoor kunnen therapieen worden verbeterd.
Margaret Chinbuah: ‘Where home management takes place: community based management of fever in children 2-59 months with antimalarials and antibiotics in rural Ghana’. Koortsziekten komen veel voor bij kinderen in Afrika. Vaak kan de oorzaak niet worden vastgesteld. Op advies van de Wereldgezondheidsorganisatie handelen artsen dan alsof het kind malaria heeft. Daarmee worden andere oorzaken van koorts, zoals longontsteking, niet aangepakt. Chinbuah vergeleek de combinatie van malariabehandeling en een antibioticum tegen longontsteking met alleen een malariabehandeling of de gebruikelijke therapie. Door malariabehandeling verminderde de sterfte met dertig procent; toevoeging van het antibioticum gaf geen significante extra afname van sterfte. Community Health Workers (getrainde leken die de kinderen onderzochten en geneesmiddelen verstrekten) en de verzorging door ouders van de kinderen werden geëvalueerd. De promovenda geeft adviezen voor verbetering van Home Based Management of Malaria-programs.
De pneumokok is de belangrijkste veroorzaker van ernstige infecties als longontsteking, bloedvergiftiging en hersenvliesontsteking. Deze infecties komen het meest voor bij ouderen en bij kinderen onder de vijf jaar. Bij ouderen is longontsteking verreweg de belangrijkste ziekte. In Nederland krijgen ongeveer 10.000 patiënten per jaar een ernstige pneumokokkeninfectie en hebben vooral ouderen een hoge kans om hieraan te overlijden (10 tot 15 procent). Het ministerie van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd een advies uit te brengen over pneumokokkenvaccinatie om de ziektelast van pneumokokkenziekte bij ouderen te verminderen. Daartoe heeft het RIVM de momenteel beschikbare wetenschappelijke informatie over deze ziekte bijeengebracht. Het gaat onder meer om het aantal mensen dat ziek wordt van pneumokokken in Nederland, en de effectiviteit en veiligheid van verschillende pneumokokkenvaccins bij kinderen en ouderen. Er zijn twee pneumokokkenvaccins geregistreerd voor ouderen; een vaccin dat tegen dertien typen beschermt en een vaccin tegen 23 typen. Sinds 2006 worden zuigelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gevaccineerd tegen pneumokokkenziekte. De vaccinatie richtte zich eerst tegen zeven typen en sinds 2011 tegen tien typen. Door deze vaccinatie is pneumokokkenziekte bij kinderen sterk afgenomen. Vaccinatie van kinderen heeft ook invloed op de mate waarin pneumokokkentypen bij ouderen voorkomen. Hierdoor is het aantal ouderen dat ziek wordt van typen waartegen kinderen worden gevaccineerd, afgenomen. Het aantal zieke ouderen door typen pneumokken die niet zijn opgenomen in het vaccin voor kinderen, is echter toegenomen. Hierdoor is het aantal zieke ouderen nog steeds hoog.
Bron: RIVM
De bloedverdunner APC is geen geschikt middel om de ernstige longaandoening ARDS (Acute Respiratory Distress Syndrome, ernstige ademhalingsproblemen) mee te behandelen. Dit concludeert Alexander Cornet van VUmc op basis van zijn promotieonderzoek. Cornet ontdekte dat behandeling met APC niet resulteert in een vermindering van deze klachten. Cornet promoveert op dinsdag 4 maart. Ongeveer 1 op de 2000 mensen per jaar krijgt ARDS. Deze aandoening kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer een patiënt lijdt aan een ernstige longontsteking of een bacteriële bloedstroomvergiftiging. Door de ontstekingsreactie wordt de bloedstolling in de longen geactiveerd en worden de bloedvaten in de longen poreus. Hierdoor lekken vocht en eiwitten in de longblaasjes. Daarnaast worden ontstane bloedstolsels minder effectief afgebroken. Hierdoor kan zuurstof in de longen moeilijker worden overdragen aan het bloed. Uiteindelijk leidt dit tot hevige benauwdheid en moeite met ademhalen. Patiënten worden daarom opgenomen op de intensive care en aan de beademing gelegd. Tot op heden is er geen manier gevonden om de oorzaak van ARDS te behandelen. De klachten nemen uiteindelijk wel af door de onderliggende ziekte (longontsteking, bloedstroomvergiftiging) te behandelen, maar dan kan al blijvende schade in de longen zijn aangericht. Intensivist in opleiding Alexander Cornet van VU medisch centrum onderzocht of de bloedverdunner APC (Activated Protein C) gebruikt kan worden om ARDS te behandelen. Hiertoe kreeg een groep van zeventig patiënten gedurende vier dagen het middel toegediend via een infuus. De poreusheid van de bloedvaten in de longen werd voor en na de behandeling gemeten met behulp van een radioactief middel. Een snellere afname van die poreusheid zou namelijk kunnen leiden tot een snellere afname van de ademhalingsproblemen, zo was de veronderstelling. Cornet ontdekte in zijn onderzoek dat behandeling met APC niet leidt tot een snellere afname van de ademhalingsproblemen. De stollingsafwijking in het bloed neemt wel af, maar de periode dat patiënten aan de beademing moeten liggen is net zo lang als bij patiënten die niet met APC zijn behandeld. Cornet concludeert daaruit dat APC geen geschikt middel is om ARDS mee te behandelen.
In Nederland blijkt de huidige pneumokokkenvaccinatie van zuigelingen niet kosteneffectief. Waar in de VS, mede dankzij indirecte positieve effecten, werd aangetoond dat de vaccinatie tegen onder andere hersenvliesontsteking kosteneffectief is, werden in Nederland juist licht negatieve indirecte effecten waargenomen. Dit schrijven onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen/Universitair Medisch Centrum Groningen en anderen in de British Medical Journal die 19 juni 2010 is verschenen. Pneumokokken zijn bacteriën die ernstige ziekten kunnen veroorzaken, zoals hersenvliesontsteking , bloedvergiftiging en longontsteking . Tevens zijn zij ook verantwoordelijk voor minder ernstige, maar veel voorkomende aandoeningen zoals middenoorontsteking. Pneumokokkenziekte komt vooral voor bij jonge kinderen en ouderen. Sinds 2001 is er in Nederland een "geconjungeerd" vaccin beschikbaar voor de preventie van pneumokokkenziekte bij kinderen. Dit vaccin biedt bescherming tegen zeven veel voorkomende pneumokokkentypen (7-valente vaccin), wat destijds overeenkwam met ongeveer 60-70 procent van de ernstige pneumokokkeninfecties bij jonge kinderen. De Gezondheidsraad adviseerde in 2002 de vaccinatie echter nog niet op te nemen in het rijksvaccinatieprogramma, mede op basis van ongunstige kosteneffectiviteitsratio"s (euro 70,000/QALY; hierbij staat QALY voor quality-adjusted life year = per gewonnen levensjaar). Maar in de VS werd vaccinatie wel direct na de registratie in 2000 ingevoerd. Vervolgens bleek dat er niet alleen minder besmettingen en ziekte waren bij gevaccineerde kinderen, maar ook bij mensen die niet waren ingeënt, zoals de ouders en grootouders van gevaccineerde baby"s. Rekeninghoudend met deze "indirecte" positieve effecten van vaccinatie werd de kosteneffectiviteit in nieuwe berekeningen voor Nederland in 2005 geschat op minder dan euro 20.000/QALY. Mede op basis van deze gunstige kosteneffectiviteitsratio werd in Nederland in 2006 pneumokokkenvaccinatie voor zuigelingen (gebruikmakend van een 4 dosesschema) in het rijksvaccinatie programma opgenomen. Vervolgens werden echter de gunstige indirecte positieve effecten noch in Nederland noch in Frankrijk en het Verenigd Koningrijk waargenomen, in elk geval zeker niet in de mate als in de VS. Daarentegen werd wel een toename van ziekte, veroorzaakt door niet in het vaccin aanwezige pneumokokkentypen, waargenomen: indirecte negatieve effecten. De onderzoekers berekenden op basis van deze nieuwe gegevens een ratio van euro 114.000/QALY en concluderen dat vaccinatie met het 7-valente vaccin in Nederland niet (meer) kosteneffectief is. Onlangs zijn twee nieuwe pneumokokkenvaccins beschikbaar gekomen die een bredere dekking bieden dan het huidige zogeheten 7-valente vaccin. Ook blijkt dat wellicht een vaccinatieschema met drie in plaats van vier doses reeds voldoende bescherming kan bieden en prijsreducties mogelijk zijn. Op bovenstaande meest recente inzichten hebben de onderzoekers de kosteneffectiviteit van de nieuwe pneumokokkenvaccins (10-valent en 13-valent) berekend. De nieuwe meer-valente vaccins bieden meer gezondheidsvoordelen doordat ze tegen meer typen bescherming bieden, waardoor er waarschijnlijk minder ziekte zal worden veroorzaakt door pneumokkentypen die zich niet in het vaccin bevinden en er ook meer indirecte positieve effecten in ouderen te verwachten zijn. Deze effecten doen de kosteneffectiviteit dalen tot ratio"s die in Nederland mogelijk acceptabel zijn, < euro 50.000/QALY, zeker indien de totale kosten van het vaccinatieprogramma kunnen worden verlaagd door gereduceerde vaccinatie schema"s of prijsreducties of een combinatie van beide.
Hoe meer verpleegkundigen en artsen in het ziekenhuis een griepprik hebben gekregen, hoe minder patiënten in het ziekenhuis griep en/of een longontsteking oplopen. Deze conclusie trekt UMCG-onderzoeker J. Riphagen. Zij ontwikkelde een campagne waardoor de vaccinatiegraad onder ziekenhuispersoneel toenam met maar liefst 23,7 procent. Het aantal ziekenhuispatiënten dat griep en/of een longontsteking opliep daalde hierdoor van 9,7 procent naar 3,9 procent. Riphagen zette een campagne op voor de griepvaccinatie op basis van een vragenlijstonderzoek onder ziekenhuispersoneel. De bevorderende en belemmerde factoren kwamen zo naar voren. Op tijd en op een gunstig moment toedienen, bijvoorbeeld tijdens het wisselen van de wacht, is een van de mogelijkheden.
De bestaande Keniaanse richtlijnen voor de behandeling van longontsteking op de kinderleeftijd voldoen, maar de implementatie ervan kan beter. De promovendus testte een nieuwe interventie, bedoeld om die implementatie te verbeteren en daarmee ook de zorg voor ernstig zieke kinderen die in het ziekenhuis worden opgenomen. Dit leidde inderdaad tot significante verbeteringen. Vaccinatie tegen longontsteking van kinderen geboren in Kenia in 2010 bleek bovendien zeer kosteneffectief.
Een relatief kleine groep IC-patiënten, die moeilijk van de beademing afkomt, zorgt voor een groot deel van de IC-kosten. Voor deze patiënten zou een nieuwe afdeling, de IC-Light, een uitkomst kunnen zijn. Daar wordt de patiënt geholpen om te ontwennen aan de beademing en is dus betere en goedkopere zorg voor deze groep. Aldus Leo Heunks van VUmc in zijn oratie 'Ademspierfunctie bij de intensive care patiënt.' Hij is benoemd tot hoogleraar Experimentele Intensive Care. De ademspier, ofwel het middenrif, is een ondergewaardeerde maar 24 uur per dag actieve spier die van levensbelang is voor de mens. Met name op de Intensive Care bij kunstmatige beademing, speelt deze spier een grote rol. Want hij is dan uitgeschakeld en inactief, waardoor hij verzwakt. Hierdoor is het lastig om de patiënt, nadat die genezen is van zijn ziekte zoals een longontsteking, weer zelfstandig aan het ademen te krijgen. De patiënt heeft er een nieuwe kwaal bij. Want zelfstandig ademen vraagt om een voldoende sterke spier maar er is sprake van zogenoemde 'ademspierzwakte'. Bij VUmc is veel kennis over het middenrif, ofwel het diafragma. Er is dan ook een diafragma expertisecentrum in oprichting. Tegenwoordig overleven steeds meer patiënten op de moderne IC, met hoog opgeleid personeel en hoogwaardige technologie. Zolang beademing nodig is, blijven patiënten in Nederland op de IC. Dat kan weken, soms maanden, duren. Voor de langdurig beademde patiënt is de kwaliteit van zorg op de IC niet optimaal. Er is teveel lawaai en er wordt te weinig rekening gehouden met het dag-nachtritme en de behoefte aan bewegen en aan mentale steun van de patiënt. Ook is de prijs van een IC-bed (€2.500 per dag) hoog, terwijl deze patiënt een heel andere vorm van zorg behoeft, namelijk de begeleiding om te ontwennen aan de beademingsapparatuur. Dit kan in een soort IC-Light. "Bijkomend voordeel is dat dit kostenbesparend is en de hoge druk op IC-bedden, zeker hier in de Randstad, kan verlichten. In de VS en in Londen zijn al speciale ontwen-eenheden en ik heb in Nijmegen meegewerkt aan een pilot, met steun van de zorgverzekeraars. Met een bed op de IC-Light kun je €700 per dag besparen. Een unit met 20 bedden zou jaarlijks een besparing van een paar miljoen euro op kunnen leveren, en vooral betere zorg voor de beademde patiënt." Bijkomend voordeel van de IC-Light afdeling is dat meer aandacht kan worden besteed aan specifieke problemen van patiënten die lang op de intensive care verblijven. Zelfs een jaar na ontslag uit het ziekenhuis is hun spierkracht vaak nog sterk verminderd en ervaren patiënten problemen met inspanning en zijn ze eerder vermoeid. Dit heeft onder andere als gevolg dat velen niet snel kunnen terugkeren in het normale arbeidsproces. Ook bij familie van voormalige IC-patiënten komen veel klachten voor. Ongeveer 30% van de familieleden die zorgdragen voor de patiënt voldoen zelfs aan criteria voor een ernstige depressie. Op de IC-Light kunnen patiënten en hun naasten beter begeleid worden. Op dit moment onderzoekt Leo Heunks de mogelijkheid van een IC-Light bij VUmc.
Bron: VUmc
Antibioticagebruik leidt op den duur tot resistentie waardoor patiënten niet meer beter worden als zij een infectie hebben. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen krijgen vaak onnodig antibiotica toegediend, onder andere omdat ze vaak zelf niet goed in staat zijn om aan te geven waar ze last van hebben. Laura van Buul, onderzoekster van VUmc, toont aan dat één op de vier antibioticakuren onnodig wordt voorgeschreven. Van Buul promoveert op 20 mei bij VUmc. Infectieziekten zoals blaasontsteking en longontsteking komen veel voor bij bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen en worden meestal behandeld met antibiotica. Het gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie, wat betekent dat bacteriën die infecties veroorzaken niet meer reageren op de antibiotica. De patiënt wordt dan niet beter. Antibioticaresistentie is een toenemend probleem en daarom is het van groot belang het alleen voor te schrijven als het écht nodig is. Het IMPACT-onderzoek van Laura van Buul naar antibioticagebruik in verpleeg- en verzorgingshuizen toont aan dat één op de vier antibioticakuren onnodig wordt voorgeschreven. "Het is voor artsen vaak lastig om vast te stellen of er sprake is van een infectie, en of deze behandeld moet worden met antibiotica. Omdat bewoners hun klachten vaak niet goed kunnen aangeven, door bijvoorbeeld dementie, zijn de klachten onduidelijk. Ook is er een beperkt gebruik van diagnostische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld röntgenapparatuur. Dit alles draagt eraan bij dat artsen in geval van twijfel antibiotica voorschrijven om het zekere voor het onzekere te nemen. Daarmee accepteren ze dat een deel van de antibiotica onnodig voorgeschreven wordt." Van Buul vindt dat deze onzekere situaties aangepakt moeten worden. "Er moet meer kennis komen over het vaststellen en behandelen van infectieziekten in verpleeg- en verzorgingshuizen, en deze kennis moet vertaald worden naar betere richtlijnen." Daarnaast stelt van Buul dat goede communicatie tussen arts en verplegend personeel belangrijk is. Hoe beter verplegend personeel de arts informeert over de klachten van de patiënt, hoe beter een arts kan inschatten of antibiotica nodig zijn. Tot slot kan het monitoren van antibioticagebruik ervoor zorgen dat artsen zich meer bewust worden van hun voorschrijfgedrag.
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
Bacteriën, die in de neus en keel leven, kunnen van cruciaal belang zijn voor het afweren van luchtweginfecties bij kinderen. Nederlandse onderzoekers hebben ontdekt dat baby's die vatbaar zijn voor verkoudheid en infecties van de luchtwegen, een andere samenstelling van bacteriën hebben in hun luchtwegen dan gezonde kinderen. Met deze kennis kunnen artsen op zoek naar hoe ‘goede’ bacteriën zijn te stimuleren bij kwetsbare baby’s, zodat ze beter in staat zijn luchtweginfecties af te weren. De onderzoekers hebben de gezondheid van 112 baby's in hun eerste levensjaar gevolgd. Ze legden alle luchtweginfecties vast en typeerden het bacterieprofiel - zowel aantallen als soorten bacteriën - in de neus van deze baby’s. Baby's met luchtweginfecties hadden een ander en minder stabiel bacterieprofiel in vergelijking met baby’s zonder deze infecties. Kinderarts-infectioloog Debby Bogaert van het UMC Utrecht, ook verbonden aan de Universiteit van Edinburgh: "Ons onderzoek schetst het duidelijkste beeld tot nu toe van de samenstelling van luchtwegbacteriën bij zuigelingen in hun eerste levensjaar. De resultaten wijzen erop dat er bij ongeveer één op de zes baby's beschermende bacteriën ontbreken als gevolg van omgevingsfactoren. Dit kan bijvoorbeeld zijn flesvoeding (vergeleken met borstvoeding), keizersnede (vergeleken met een natuurlijke bevalling), het hebben van broertjes of zusjes en bezoek aan een kinderdagverblijf.” Ziektelast Acute luchtweginfecties veroorzaken een grote ziektelast en veel antibioticagebruik. Deze infecties zijn een belangrijke doodsoorzaak voor kwetsbare baby’s (zoals te vroeg geboren baby’s en baby’s met een aangeboren afwijking of een immuunziekte) en baby’s geboren in ontwikkelingslanden. Jaarlijks sterven er wereldwijd naar schatting ongeveer 900.000 kinderen jonger dan 5 jaar aan luchtweginfecties, zoals longontsteking. Microbioom Bacteriën komen in groten getale in het menselijk lichaam voor, met name in de darmen, maar ook in de bovenste luchtwegen, waaronder de neus en de keel. Deze bacteriën zijn van groot belang voor de gezondheid en zijn onder meer verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het immuunsysteem. Al deze bacteriën samen worden ook wel het ‘microbioom’ genoemd, dat zich ontwikkelt vanaf de geboorte. In deze studie werd samengewerkt tussen onderzoekers van het UMC Utrecht en de Universiteit van Edinburgh, het Spaarne Gasthuis en onderzoekinstituut TNO.
Bron: UMC
De meest voorkomende verwekker van luchtweginfecties bij baby"s en jonge kinderen, het Respiratoir Syncytieel virus (RS-virus), steekt vooral de kop op bij koud en nat weer. Dit blijkt uit onderzoek van Tamara Meerhoff naar het RS-virus in Europa. Meerhoff promoveert dinsdag 8 juni aan VU medisch centrum. Meerhoff analyseerde de seizoensvariatie en relatie tussen het RS-virus en meteorologische factoren. De resultaten laten zien dat het aantal RS-infecties in Nederland jaarlijks stijgt vanaf begin november (week 44) en eind december een hoogtepunt bereikt. De meeste infecties worden vastgesteld bij een hoge luchtvochtigheid en lage temperaturen. De bevindingen van Meerhoff helpen bij het beter in kaart brengen van luchtweginfecties op regionaal en Europees niveau. Deze informatie wordt gebruikt voor het bepalen van de behandelstrategie, de uitvoer van preventieve maatregelen en het tijdig toedienen van medicijnen (palivizumab) ter voorkoming van ernstige RS-virusinfecties bij te vroeg geboren zuigelingen. Het RS-virus is een veel voorkomende verwekker van luchtweginfecties die zeer besmettelijk is. De infectie veroorzaakt een ontsteking van de luchtwegen met verkoudheid tot longontsteking als gevolg.
De Dag van de Logopedie staat vandaag, 6 maart, in het teken van slikproblemen. De afdeling Logopedie van het Radboudumc, onderdeel van Revalidatie, behandelt patiënten met slikstoornissen uit het hele land en werkt hierbij nauw samen met veel afdelingen binnen het Radboudumc. Hanneke Kalf, logopedist en universitair docent, is in het Radboudumc expert op het gebied van slikproblemen bij volwassenen. ‘Bij volwassenen ontstaat het probleem vaak na een beroerte. Maar ook mensen met de ziekte van Parkinson, een spierziekte of kanker in de mond of keel kunnen slikproblemen krijgen. Door deze aandoeningen raken de structuren en spieren of zenuwen die zorgen dat je kunt slikken beschadigd.’ Bij kinderen met slikproblemen spelen weer andere oorzaken, vertelt Lenie van den Engel-Hoek, eveneens werkzaam als logopedist bij het Radboudumc, universitair docent en expert op het gebied van slikproblemen bij kinderen. ‘Het probleem komt vaak voor bij kinderen die te vroeg geboren zijn. Maar ook bij kinderen met een (aangeboren) handicap of spierziekte. Soms kan er ook iets anders aan de hand zijn en is het tijdelijk van aard. Een kind dat borstvoeding krijgt, weigert bijvoorbeeld om uit de fles te drinken. Andere kinderen hebben moeite met het leren zuigen, eten van de lepel of kauwen. Voor weer andere kinderen is het slikken een probleem. Hierdoor kan het kind zich regelmatig verslikken of gaan spugen. Soms kan een kind helemaal niet eten of drinken. In dat geval wordt er sondevoeding geven om te voorkomen dat het kind ondervoed raakt. Daarna moet het weer geholpen worden bij de overgang naar weer gewoon eten en drinken.’ De impact van slikproblemen is groot. Hanneke: ‘Wanneer volwassenen niet meer goed kunnen kauwen of slikken, eten ze minder, kunnen ze ongewenst gewicht verliezen en zelfs ondervoed raken. Ook kunnen ze een longontsteking krijgen wanneer bij het verslikken vocht of voeding in de luchtpijp komt.’ Maar ook op sociaal gebied hebben slikproblemen volgens haar grote gevolgen. ‘Ik hoor in mijn spreekkamer vaak verhalen van mensen die niet meer naar een verjaardagsfeestje of een etentje durven, omdat ze bang zijn zich te gaan verslikken.’ ‘Een logopedist kan het slikprobleem niet altijd helemaal oplossen’, vertelt Lenie. ‘Wel kunnen we ervoor zorgen dat een patiënt met het slikprobleem om leert gaan.’ Hanneke: ‘In de eerste plaats kun je de patiënt helpen de slikspieren intensief te trainen om zo weer makkelijker of veiliger te leren slikken. Is dat niet mogelijk is, dan ga je met de patiënt – vaak samen met de mantelzorger en andere zorgverleners - op zoek naar oplossingen om zo goed en veilig mogelijk te eten en te drinken. Bijvoorbeeld door een andere sliktechniek aan te leren of aangepaste, makkelijke voeding te adviseren. Hierdoor wordt het leven voor de patiënt en de omgeving weer een stuk aangenamer.’
Bron: Radboudumc
Herstel na een beroerte blijkt voor een belangrijk deel af te hangen van bijkomende complicaties. Neuroloog Bart van der Worp van het UMC Utrecht diende namens een onderzoeksconsortium een voorstel in om in Europees verband te onderzoeken of het voorkómen van complicaties na beroerte het uiteindelijke herstel verbetert en ontving een subsidie van 6 miljoen euro in het kader van het Horizon 2020-programma. Het onderzoek in Nederland en acht andere Europese landen dat Bart van der Worp gaat coördineren is groot: er zijn 3800 patiënten bij betrokken in 80 ziekenhuizen. Patiënten vanaf de leeftijd van 66 jaar die zijn opgenomen na een beroerte krijgen in het kader van dit onderzoek preventief bepaalde medicijnen toegediend in de eerste vier dagen van hun ziekenhuisopname. Van der Worp legt uit wat er gaat gebeuren: “Het onderzoek verloopt ‘gerandomiseerd’: er zijn drie verschillende behandelingen en per behandeling wordt geloot of de deelnemende patiënt die al dan niet krijgt. Het gaat daarbij om paracetamol, een antibioticum en een antibraakmiddel. “Deelnemers kunnen dus van nul tot drie medicijnen ontvangen, in alle (acht) mogelijke combinaties. Na drie maanden wordt gekeken hoe het gaat met de patiënten. Zodra er werkelijk complicaties optreden, krijgt iemand de uiteraard de behandeling die hij of zij nodig heeft. De looptijd van het onderzoek is vijf jaar. Verdeling Van de 6 miljoen euro die is toegekend, gaat 1,5 miljoen naar het UMC Utrecht Hersencentrum en het UMC Utrecht Hart- en Vaatcentrum. De rest wordt over de andere deelnemers aan de studie verdeeld. “Dat heeft ermee te maken dat hier in het UMC Utrecht de coördinatie plaatsvindt, waar enkele collega’s fulltime aan zullen werken. Ook de benodigde systemen worden hier ontwikkeld, door het Julius Centrum,” aldus van der Worp. Gezondheidswinst “Ik neem aan dat dit onderzoek is geselecteerd vanwege de grote mogelijke gezondheidswinst die te behalen is voor de Europese bevolking, tegen relatief lage kosten. De hoop is dat met de goedkope en veilige medicijnen de kans op goed herstel na een beroerte groter wordt, uiteindelijk ook buiten Europa.” Een beroerte, ook wel een herseninfarct of een hersenbloeding, is wereldwijd de op één na grootste oorzaak van overlijden en staat op de derde plaats als oorzaak van invaliditeit. Bij veel patiënten treedt in de eerste dagen een complicatie op, zoals een infectie (bijvoorbeeld een longontsteking) of koorts. Patiënten met zo’n complicatie herstellen gemiddeld slechter. Het voorkómen van complicaties zou dus het herstel na een beroerte kunnen verbeteren.
Van 4–7 mei vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC.
PRAC start herbeoordeling Tysabri (natalizumab)
De PRAC is een herbeoordeling gestart van Tysabri (natalizumab), een geneesmiddel voor de behandeling van multipele sclerose (MS). Een van de bekende risico’s van natalizumab is het optreden van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). PML is een zeldzame infectie van de hersenen veroorzaakt door het John Cunningham virus (JC virus). Het is belangrijk dat PML vroegtijdig wordt ontdekt en daarom zijn er eerder al een aantal maatregelen genomen om het risico te minimaliseren. Doel van de huidige herbeoordeling is na te gaan of de huidige maatregelen en adviezen over dit bekende risico herzien moeten worden in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens.
PRAC start herbeoordeling inhalatie corticosteroïden
De PRAC is eveneens een herbeoordeling gestart van inhalatie corticosteroïden indien gebruikt bij de behandeling van chronische obstructieve longziekten (chronic obstructive pulmonary disease, COPD).
De herbeoordeling is gestart om het reeds bekende risico van pneumonie (longontsteking) bij COPD beter in kaart te brengen.
Onglyza (saxagliptine)
De PRAC heeft gesproken over de analyse van een studie naar het diabetesgeneesmiddel Onglyza (saxagliptine). Eerder meldde het CBGdat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) een aanvullende analyse heeft gedaan van de gegevens van de SAVOR studie uit 2013. In deze studie werden de werkzaamheid en veiligheid op hart en vaten (cardiovasculaire effecten) van saxagliptine (Onglyza en Komboglyze) onderzocht bij ruim 16.000 patiënten met type 2-diabetes. Het geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP bespreekt het onderwerp nu verder in haar vergadering in mei. Als er vanuit deze vergadering conclusies te melden zijn, zal het CBG hierover berichten.
Over de PRAC
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de CHMP, PRAC en de CMDh. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG.
Iedereen weet dat roken, vet eten en weinig bewegen slecht zijn voor hart en vaten. Sinds een aantal jaren weten we dat chronische ontsteking, zoals dat bijvoorbeeld bij reuma het geval is, ook in dit rijtje thuishoort. Ook acute ontstekingen kunnen hart- en vaatziektes veroorzaken. Promovendus Wessel Fuijkschot van VUmc heeft de relatie tussen ontsteking en hart- en vaatziekten onderzocht. Fuijkschot: “We zagen in de kliniek dat patiënten met ontsteking in het lichaam, bijvoorbeeld als gevolg van een operatie of een longontsteking, meer kans hebben op het krijgen van een hartinfarct. We vroegen ons af, of zo’n ontsteking een infarct kan uitlokken. In een deel van onze experimenten zagen we daar inderdaad aanwijzingen voor.” Wessel Fuijkschot promoveert op 12 december bij VUmc. Fuijkschot heeft op de eerste plaats gekeken naar ontsteking in aderverkalking. Daarnaast heeft hij gekeken naar de bloedpropjes die ontstaan bij het openscheuren van aderverkalking. Deze propjes sluiten het bloedvat af en veroorzaken een hartinfarct. Zowel in de aderverkalking zelf als in de bloedpropjes blijken opvallend veel ontstekingscellen te zitten. In een aantal gevallen lijken die aantallen beïnvloed te worden door ontsteking in de rest van het lichaam. Fuijkschot vond ook dat er bij het ouder worden meer schadelijke stofjes neerslaan in de kleinste bloedvaatjes van het hart. Dat proces kon in zijn onderzoek geremd worden met anti-ontstekingsstoffen, zoals die in vette vis aanwezig zijn. Fuijkschot: “Al met al vormt dit onderzoek een pleidooi voor aandacht voor ontsteking bij het voorkomen en behandelen van hart- en vaatziekten. Daarmee draagt het bij aan een nieuwe manier van denken in het onderzoek en is het een opstap voor het toepassen van anti-ontstekingsmiddelen bij het voorkomen van hartinfarcten.”
De Staat van zoönosen geeft jaarlijks een overzicht van infectieziekten die overgaan van dier op mens, de zogenoemde zoönosen. Het gaat om de mate waarin meldingsplichtige zoönosen voorkomen en de ontwikkelingen daarvan op de lange termijn. Hierbij betreft het zowel het aantal ziektegevallen bij mensen als het voorkomen van deze ziekteverwekkers bij dieren. Ook worden elk jaar opmerkelijke voorvallen uitgelicht en wordt een thema behandeld. Voor de meeste zoönosen zijn in 2014 geen uitgesproken veranderingen waargenomen. Wel is het aantal mensen met leptospirose (waarvan de bekendste vorm de ziekte van Weil is) aanmerkelijk hoger dan het vorige jaar, van gemiddeld 30 gevallen in de afgelopen jaren naar 97 in 2014. Ook steeg het aantal Hantavirusinfecties (van gemiddeld 13 in de voorgaande jaren naar 36 in 2014). Een opmerkelijke gebeurtenis in 2014 is dat twee patiënten in een ziekenhuis zijn opgenomen met een ernstige longontsteking na een infectie met Chlamydia caviae. Beide patiënten bleken thuis cavia's te houden die een luchtweginfectie hadden doorgemaakt. Verder was er sinds 2003 weer een uitbraak van vogelgriep bij pluimveebedrijven veroorzaakt door een hoogpathogeen virus. Hierbij zijn vier van de vijf besmette bedrijven onafhankelijk van elkaar besmet geraakt. Het virus was vermoedelijk afkomstig van trekkende watervogels. Het is onbekend of dit virustype overdraagbaar is op de mens; wereldwijd zijn daar geen gevallen van bekend. Het thema van dit jaar is 'Onze gevleugelde vrienden' en gaat over zoönosen die via vogels kunnen worden overgebracht, zoals de papegaaienziekte. Hierbij wordt onder andere beschreven op welke vliegroutes van trekvogels gezamenlijke broed- en voederplaatsen liggen waar ze elkaar kunnen treffen en zoönoseverwekkers aan elkaar zouden kunnen overdragen.
Ahmed Achouiti: Endogenous danger signals in infectious diseases. Eerdere studies laten zien dat bij een zeer ernstige infectie bepaalde eiwitten bijdragen aan de lichamelijke ontstekingsrespons en dus ook aan orgaanschade, orgaanfalen en sterfte. Achouti laat in zijn onderzoek zien dat deze eiwitten niet alleen leiden tot ongewenste orgaanschade, maar dat ze ook bijdragen aan de beschermende afweerrespons in verschillende typen infecties. De promovendus richt zich op de bijdrage van schade-gerelateerde eiwitten (zoals HMGB1 en MRP8/14) op ontsteking en afweer. Deze komen vrij tijdens invasieve bacteriele infecties zoals een longontsteking of bloedvergiftiging (sepsis) waarbij cellen beschadigd raken. Deze eiwitten worden herkend door het eigen immuunsysteem en dragen bij aan de ontstekingsrespons. Bacteriele infectieziekten vormen wereldwijd een belangrijke oorzaak voor ziekte en sterfte. Er is tevens sprake van toenemende antibioticaresistentie wat behandeling van infectieziekten bemoeilijkt. Het inzicht over factoren die betrokken zijn bij de immuunreactie tijdens (ernstige) infectieziekten kan bijdragen aan nieuwe aanvullende therapieen.
Tabakswet vermindert wereldwijd luchtweginfecties bij kinderen. Bijna twintig procent minder kinderen met ernstige luchtweginfecties. Een daling van tien procent van zware astma aanvallen en minder baby’s die te vroeg geboren worden. Onderzoekers van het Erasmus MC en de Universiteit van Edinburgh concluderen op basis van een grote wetenschappelijke analyse dat wereldwijd veel minder kinderen worden opgenomen in ziekenhuizen na de invoer van rookvrijbeleid. Zij publiceerden deze resultaten zojuist in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Public Health. “Onze studie toont aan dat het rookvrijbeleid wereldwijd effect heeft en dat een goede aanpak veel leed bespaart”, zegt Jasper Been, onderzoeker en kinderarts van het Erasmus MC. “Ook in Nederland worden jaarlijks rond de 8.000 kinderen opgenomen met ernstige luchtweginfecties. Hoewel de Nederlandse wetgeving minder streng is dan in veel andere landen, is dus ook hier veel gezondheidswinst mogelijk. Het is belangrijk dat maatregelen waarvan het effect bewezen is versneld worden ingevoerd, zoals rookvrije omgevingen en het verhogen van de accijns op tabak.” De onderzoekers combineerden de gegevens van 41 onderzoeken uit Noord Amerika, Europa en China, met in totaal 57 miljoen geboorten en 2,7 miljoen ziekenhuisopnamen van voor en na de invoering van het beleid. Been: “Bijna twintig procent minder kinderen met ernstige luchtweginfecties. Een daling van tien procent van zware astma aanvallen en minder baby’s die te vroeg geboren worden. Daarbij zien we dat deze verbeteringen in gezondheid groter zijn naarmate de wetgeving uitgebreider is. De invloed van andere maatregelen op de gezondheid, zoals het verminderen van de prijsverschillen tussen sigarettenmerken, is op dit moment onderwerp van verder onderzoek.” De helft van alle kinderen in de wereld komt regelmatig in aanraking met tabaksrook. Bekend is dat kinderen die regelmatig ‘meeroken’ vaker last hebben van luchtweginfecties, zoals bronchitis, longontsteking en van ernstige astma aanvallen, waarvoor zij moeten worden opgenomen in het ziekenhuis. Daarnaast hebben kinderen van moeders die tijdens hun zwangerschap roken een hoger risico op vroeggeboorte en een lager geboortegewicht met nadelige gezondheidsrisico’s op latere leeftijd tot gevolg. Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt met steun van het Longfonds. De publicatie in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Public Health is online te lezen.
Bron: EUR
Mensen met ernstig overgewicht die astma hebben profiteren nog meer van een operatieve maagverkleining dan obese mensen zonder astma, ontdekte Astrid Aardenburg. De astmatische klachten verdwijnen, de longen functioneren aanzienlijk beter. “Bij zwaarlijvige mensen met astma zou men eerder tot zo’n operatie over moeten gaan”, stelt ze dan ook. Aardenburg promoveerde op 13 oktober. Ernstig overgewicht en astma gaan vaak samen, zo lijkt het. AstridAardenburg, longarts in opleiding in het Franciscus Gasthuis in Rotterdam, wilde daarom weten of de astmatische klachten na een maagverkleiningsoperatie verminderen. “Na zo’n operatie is het gewicht immers blijvend verlaagd”, zegt ze. Van 27 patiënten met overgewicht die een operatieve maagverkleining zouden ondergaan mat ze de longfunctie om te bepalen of zij aan astma leden en zo ja, in welke mate. Na de operatie mat ze de longfunctie opnieuw. Ter controle bepaalde ze longfuncties bij obese mensen zonder astma voor en na de operatie en bij obese mensen met astma die geen operatie ondergingen. Zulk onderzoek was al eerder gedaan, maar alleen met kleine patiëntgroepen en zonder uitgebreide controles. De uitkomst verraste haar: “Na de operatie verdween de astma als sneeuw voor de zon. De longfunctie was veel beter dan we hadden verwacht en patiënten hadden geen astmatische klachten meer. Een operatieve maagverkleining levert mensen met ernstig overgewicht altijd al een enorme gezondheidswinst op, maar voor de groep die ook astma heeft is de winst extra groot.” Mensen komen in aanmerking voor zo’n operatie als hun BMI (body mass index) 40 is of hoger. Maar wie, naast overgewicht, ook suikerziekte, hoge bloeddruk of slaapapneu heeft, kan al bij een BMI van 35 worden geopereerd. Aardenburg pleit ervoor om astma in dit rijtje op te nemen. Er is een kleine tegenvaller: de kans op allerlei complicaties na de operatie, waaronder longontsteking en longfalen, is juist groter voor mensen die een slechte longfunctie hebben. “Maar dat risico is laag. Het weegt niet op tegen de enorme gezondheidswinst. Zwaarlijvigheid kan tot allerlei ziektes lijden en zelfs tot de dood.” En misschien is er iets aan te doen. Aardenburg werkt mee aan het onderzoek van een collega die nagaat of longrevalidatie voor de operatie zinvol is. Mensen trainen hun conditie dan onder leiding van een fysiotherapeut en verbeteren zo hun longfunctie. Of overgewicht en astma inderdaad vaak samengaan is tot nu toe moeilijk vast te stellen. Een hypothese is dat buikvetweefsel een lage ontsteking in het hele lichaam opwekt die de kans op een chronische luchtwegontsteking - de definitie van astma - vergroot. Aardenburg nam weefselmonsters van de luchtwegen van obese mensen met astma voor en een jaar na de operatie en onderzocht die op ontstekingsverschijnselen. Tegen haar verwachting in vond ze geen sporen van ontsteking. Hebben deze mensen dan wel astma? “Astma heeft vele vormen en astma die samengaat met obesitas is een apart type. Dat heeft misschien andere ontstekingskenmerken dan de kenmerken die we onderzocht hebben”, denkt ze. “Ik ga vanuit dat er een verband is tussen overgewicht en astma. Dat een maagverkleining helpt tegen astma is een aanwijzing daarvoor.” Astrid Aardenburg-van Huisstede promoveerde op 13 oktober op het proefschrift Morbid obesity and asthma - co-morbidity or causal relationship?
Veel kinderen in het zuiden van Afrika zijn via hun moeder besmet geraakt met HIV. Meestal overlijden ze aan een ernstig luchtwegprobleem. Longontsteking is de belangrijkste oorzaak van sterfte bij kinderen en Afrika levert daarin de grootste bijdrage. Graham ging in Malawi na hoe kinderen met HIV en longaandoeningen beter te behandelen zijn. Hij onderzocht het effect van het antibioticum cotrimoxazol als profylaxe. Gedurende de studie bleek uit ander onderzoek dat kinderen die het middel krijgen een veel betere overlevingskans hebben, dus werd het middel aan alle kinderen in de onderzoeksgroep gegeven. Proefschrift: Stephen Graham, titel: "The impact of HIV on respiratory disease in Malawian children".
In de winter van 2016/2017 duurde de griepepidemie 15 weken. Dit is langer dan het gemiddelde van negen weken in de afgelopen 20 jaar. Tijdens de gehele epidemie is vooral influenzavirus van het type A(H3N2) aangetroffen, waartegen ouderen over het algemeen minder weerstand hebben. Het aantal patiënten boven de 65 jaar dat de huisarts bezocht met griepachtige klachten was dan ook iets hoger dan vorig jaar, toen vooral influenza A(H1N1)pdm09 circuleerde. Vooral in verpleeghuizen waren er veel patiënten met griepachtige klachten. In totaal zijn naar schatting tussen begin oktober 2016 en eind mei 2017 ongeveer 500 duizend mensen ziek geworden door een infectie met het griepvirus en zijn ruim 6500 mensen in het ziekenhuis opgenomen vanwege griep gerelateerde problemen. Gedurende de epidemie overleden 7500 meer mensen dan in die periode was verwacht. Gevaccineerden hadden een 47 procent verlaagd risico om griep te krijgen. Er was een redelijk tot goede match tussen het vaccin en het A(H3N2) virus dat dit jaar griep veroorzaakte. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft daarom geadviseerd om volgend jaar hetzelfde A(H3N2) vaccinvirus te gebruiken. Het B-virus in het griepvaccin van volgend jaar zal ook hetzelfde blijven, maar het vaccinvirus A(H1N1)pdm09 wordt wel door een recenter virus vervangen. De effectiviteit van het vaccin kan per seizoen sterk verschillen doordat nooit van tevoren bekend is welke virussen in het volgend seizoen overheersen. Ook kunnen deze virussen door de tijd heen evolueren en gaan afwijken van de gekozen vaccinvirussen. Van de meldingsplichtige luchtweginfectieziekten zijn in 2016 zowel tuberculose (889 meldingen) als psittacose (60 meldingen) en legionellose (454 meldingen) vaker gemeld dan voorgaande jaren. De stijging bij legionellose kan deels worden toegeschreven aan het warme en natte weer. Bij enkele plaatselijke verhogingen was dit niet het geval en kon ook geen besmettingsbron worden gevonden. Het aantal meldingen van Q-koorts (14) bleef dalen. Het aantal gemelde gevallen van Q-koorts, psittacose en legionellose is altijd een onderschatting van het werkelijke aantal. Bij longontsteking wordt namelijk niet vaak de oorzaak vastgesteld, omdat ofwel niet altijd getest wordt of de test geen zekere oorzaak oplevert.
Bron: RIVM
Dana Blok: ‘Toll-like receptor and associated regulators in pneumonia and sepsis’. Een bepaald eiwit is een mogelijke voorspeller van de ernst van een infectieziekte. Dit stelt Blok in haar proefschrift over de werking van het menselijk afweersysteem tegen infectieziekten. Ze richt zich in haar proefschrift op longontsteking en bloedvergiftiging (sepsis). Blok heeft de rol van stoffen (signaleringsmoleculen en negatieve regulatoren) in het lichaam onderzocht die worden geactiveerd na een infectie door een virus of bacterie. Ze wilde kijken of er nieuwe aangrijpingspunten zijn voor behandeling van de ziekte en of die behulpzaam zijn bij de inschatting van hoe ernstig de infectie is. Ze constateert dat het beïnvloeden van het immuunsysteem goed kan zijn om de ziekte de pas af te snijden. Maar hoe dat uitpakt, verschilt per patiënt. Er moet volgens Blok een zeer duidelijk beeld zijn van de individuele patiënt, zoals soort ziekte, het ziektestadium en de exacte verwekker, om met succes het immuunsysteem te gaan beïnvloeden. Haar bevindingen zijn te pril om in het ziekenhuis te worden gebruikt. Wel stelt de promovendus een paar stapjes verder te zijn in het begrijpen van het immuunsysteem. Deze kennis is broodnodig omdat infecties vaak voorkomen en over de hele wereld een belangrijke oorzaak van sterfte zijn. Het ontstaan van resistente bacteriën en ander micro-organismen benadrukt de noodzaak tot het ontwikkelen van nieuwe therapeutische strategieën.
In Nederland leiden 600.000 mensen aan COPD en jaarlijks komen er 45.000 nieuwe patiënten bij. Ook overlijden er ieder jaar bijna 7.000 mensen aan de gevolgen van de ziekte. COPD komt in de hele wereld bovendien steeds meer voor, wat grote maatschappelijke en financiële gevolgen heeft. UMCG-promovendus Simon D. Pouwels pleit voor meer media-aandacht voor COPD zodat mensen beter weten wat de risicofactoren zijn om de ziekte te krijgen. Zelf stelde de medisch bioloog vast dat lichaamseigen signaalstoffen, gealarmeerd door sigarettenrook (maar waarschijnlijk ook door andere giftige stoffen), een belangrijke rol spelen in het ontstaan van COPD. De signaalstoffen staan aan het begin van de kettingreactie die in de longen van COPD patiënten plaatsvindt. Deze doorbraak in het COPD-onderzoek kan helpen bij het ontwikkelen van nieuwe behandelingen. COPD wordt veroorzaakt door het langdurig inademen van giftige stoffen en gassen. In de westerse wereld is roken de belangrijkste, maar niet de enige risicofactor. Zo’n 30% van alle COPD-patiënten heeft nooit gerookt. Wereldwijd komt door ernstige luchtvervuiling veroorzaakte COPD steeds vaker voor. Mensen met COPD hebben chronische longontsteking die steeds erger wordt met uiteindelijk verlies van longfunctie als gevolg. Pouwels onderzocht welke rol lichaamseigen signaalstoffen, DAMPs genaamd, spelen in het ziekteproces. Hij deed dit door in het laboratorium cellen van gezonde vrijwilligers en COPD-patiënten te vergelijken na het blootstellen van de cellen aan een extract van sigarettenrook. Verder gebruikte hij verschillende muismodellen om de effecten van sigarettenrook op het vrijkomen van DAMPs te onderzoeken. Sigarettenrook veroorzaakt celschade in de longen. Pouwels stelde vast dat door die schade signaalstoffen vrijkomen uit cellen die de luchtwegen bekleden (‘luchtwegepitheelcellen’). Deze DAMPs bevorderen de ontstekingsreactie en dragen zo bij aan het ontstaan van COPD. De promovendus ontdekte verder dat het vrijkomen van sommige van die lichaamseigen signaalstoffen anders blijkt te verlopen bij COPD patiënten in vergelijking met gezonde vrijwilligers, en nog weer anders tijdens exacerbaties, periodes waarin de symptomen van de ziekte acuut verergeren. Tot slot wisten hij en zijn collega’s nieuwe genen te identificeren die verband houden met de gevoeligheid voor het ontwikkelen van COPD. Vervolgonderzoek moet nu laten zien of het blokkeren of wegvangen van bepaalde DAMPs of DAMP-sensoren kan helpen om het ziekteproces van COPD te stoppen. S.D. Pouwels (1987) studeerde medische biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Pathologie & Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het onderzoek werd betaald door het Longfonds. Pouwels blijft als onderzoeker verbonden aan het UMCG.
Bron: RUG
De bacterie Streptococcus pneumoniae kan bij de mens infecties als longontsteking, meningitis, middenoorontsteking en sepsis (bloedvergiftiging) veroorzaken en veroorzaakt elk jaar miljoenen sterfgevallen, vooral van kinderen en ouderen. Het gedrag van S. pneumoniae kan snel veranderen met het wisselende aanbod van nutriënten in het menselijk lichaam. Daarom is het belangrijk de moleculaire mechanismen van het verbruik en transport van koolhydraten door deze bacterie beter te begrijpen. Het proefschrift van Muhammad Afzal draait om de verschillende regulatoire responsen van S. pneumoniae op een veranderend aanbod van koolhydraten, representatief voor de veranderende condities tijdens het infectieproces in verschillende menselijke holtes. Dat deed hij door de bacterie onder verschillende omstandigheden te laten groeien en vervolgens te analyseren welke genen er actief zijn (het transcriptoom). Afzal karakteriseerde zo verschillende transcriptionele regulatoren, die reageren op verschillende koolstofbronnen (zoals lactose, galactose, ascorbinezuur, siaalzuur en maltose), en bestudeerde in detail welke genen precies door deze regulatoren worden aangestuurd. De resultaten die worden beschreven in dit proefschrift helpen de moleculaire biologie en virulentie van S. pneumoniae beter te begrijpen, doordat ze nieuw inzicht verschaffen in de reactie van deze bacterie op veranderende omstandigheden. Het promotieonderzoek van Muhammad Afzal vond plaats bij de afdeling Moleculaire Genetica van het Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology Institute (GBB). Hij werkt inmiddels als lecturer aan de Government College University Faisalabad (Pakistan).
De meeste bacteriën zijn belangrijk of zelfs onmisbaar voor ons en onze omgeving. Sommige kunnen echter juist ziektes veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is Streptococcus pneumoniae, ook wel de pneumokok genoemd. Deze rugbybalvormige bacterie kan ernstige aandoeningen veroorzaken, waaronder longontsteking, hersenvliesontsteking, middenoorontsteking en bloedvergiftiging. In ontwikkelingslanden is door S. pneumoniae veroorzaakte bloedvergiftiging verantwoordelijk voor 25 procent van alle voorkombare sterfgevallen van kinderen onder de 5 jaar. In de afgelopen decennia zijn verscheidene antibioticaresistente varianten van deze bacterie verschenen, wat het belang benadrukt van de zoektocht naar nieuwe, efficiënte strategieën om pneumokokkeninfecties te bestrijden. Voor het identificeren van doelwitten voor nieuwe geneesmiddelen is het van essentieel belang dat we de basis van bacteriële groei begrijpen. Bacteriën groeien via deling, waarbij één cel zich deelt in twee identieke kopieën van zichzelf. De deling van een cel is een zeer dynamisch proces, waarvoor een (nauwkeurig afgestemd) samenspel van factoren nodig is. Katrin Beilharz onderzocht deze processen door individuele cellen te bestuderen met behulp van microscopietechnieken. Zij koppelde fluorescente eiwitten aan eiwitten uit de cel om ze binnen de cel zichtbaar te maken. Een deel van het werk beschrijft geoptimaliseerde methodes en gereedschappen voor fluorescentiemicroscopie die van algemeen belang zijn voor het veld. Maar Beilharz heeft ook licht kunnen werpen op de regulatie van celdelingsprocessen. Er is echter nog meer werk nodig om een duidelijker beeld te krijgen en nieuwe antibiotica te identificeren die de pneumokok kunnen bestrijden. Katrin Beilharz verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Moleculaire Genetica van het Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology Institute (GBB), faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, met een Ubbo Emmiusbeurs van de RUG. Zij werkt inmiddels als postdoc bij dezelfde afdeling.
8,5 miljoen voor innovatieve technologie
Het Fonds Economische Structuurversterking (FES) heeft een 8,5 miljoen euro project toegekend aan prof. dr. Peter Hermans, hoogleraar kindergeneeskunde in het UMC St Radboud, de Wageningen Universiteit, het Koninklijk Instituut voor de Tropen en drie biotech-bedrijven. Met het bedrag wordt een chip ontwikkeld, waarmee al aan het bed van de patiënt zeer snel belangrijke biomarkers van ernstige infectieziekten zijn op te sporen. Artsen kunnen dan meteen met de juiste behandeling starten. Peter Hermans, hoofd van het Laboratorium Kindergeneeskunde-Infectieziekten, weet uit ervaring hoe belangrijk een snelle en juiste diagnose is wanneer kinderen met een ernstige infectieziekte naar het ziekenhuis worden gebracht. Hermans doet bijvoorbeeld veel onderzoek naar de pneumokok, waar wel negentig verschillende types van bestaan. Sinds 2006 worden Nederlandse kinderen gevaccineerd tegen 7 typen. "Dat vaccin biedt dus geen complete bescherming", zegt Hermans. "Terwijl de pneumokok levensbedreigende infecties kan veroorzaken zoals een hersenvliesontsteking, longontsteking of bloedvergiftiging." Met de subsidie die het FES aan dit Nanomedicine consortium heeft toegekend, ontwikkelt het consortium onder leiding van prof. Han Zuilhof (WU) een elektronische sensor waarmee belangrijke "verklikkers" van diverse infectieziekten onmiddellijk zijn op te sporen. Hermans: "Het gaat om een elektronisch platform, dat real-time detectie mogelijk maakt van biomarkers, van sleutelstoffen in ontstekingsreacties. We kijken niet naar een of twee, maar naar heel veel verschillende biomarkers op een high throughput manier." In eerdere projecten hebben we al belangrijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van dit elektronische "snuffel- en sensorplatform". Hermans schat in dat de innovatieve technologie grote consequenties kan hebben. Hermans: "Als we onmiddellijk en gedetailleerd diagnoses kunnen stellen aan bed en niet meer - met onvermijdelijk tijdverlies - via het laboratorium, kunnen we veel sneller met de juiste therapie beginnen. Daarmee komt een therapie op maat voor infectieziekten weer wat dichterbij.
Bij het gebruik van Cubicin (daptomycine) zijn zeldzame gevallen gemeld van eosinofiele pneumonie (longontsteking veroorzaakt door witte bloedcellen). Deze mogelijk ernstige bijwerking heeft als symptomen hoesten, koorts en kortademigheid. Bij verschijnselen van eosinofiele pneumonie moet de behandeling met daptomycine onmiddellijk worden gestopt en niet meer worden hervat. Patiënten wordt aangeraden bij de eerste symptomen direct contact te zoeken met hun behandelend arts. Dit schrijft de firma Novartis Pharma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar infectiologen, dermatologen, cardiologen en ziekenhuisapothekers. Cubicin (daptomycine) is geïndiceerd voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen (cSSTI); rechtszijdige infectieuze endocarditis (RIE) veroorzaakt door Staphylococcus aureus en Staphylococcus aureus bacteriëmie (SAB) wanneer deze is geassocieerd met RIE of cSSTI. Hoewel een groot gedeelte van de gevallen van eosinofiele pneumonie werd gemeld bij patiënten die daptomycine kregen voor niet-goedgekeurde indicaties, was ook het gebruik van daptomycine voor goedgekeurde indicaties geassocieerd met dit risico.
Het RIVM heeft in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport een methode ontwikkeld om levensvatbare legionellabacteriën in water beter te kunnen aantonen, de zogeheten amoebekweekmethode. Het is een aanvulling op de bestaande kweekmethode op agarplaten, die vermoedelijk niet alle ziekmakende legionellabacteriën in watermonsters opspoort. De nieuwe kweekmethode is vooral veel geschikter voor monsters die veel andersoortige bacteriën bevatten, zoals monsters van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Bij de bestaande kweek wordt het watermonster op platen met agar gebracht, dat voedingsmiddelen bevat waarop legionellabacteriën zich optimaal in koloniën kunnen ontwikkelen. Deze methode heeft als nadeel dat andere, niet-legionellabacteriën er ook op groeien. Deze andere bacteriën kunnen de groei van de legionellabacteriën op de agarplaten belemmeren, zodat deze moeilijker op te sporen zijn. Bovendien zijn hiermee legionellabacteriën in een bepaald stadium ('levend, maar niet kweekbaar') niet aan te tonen. Bij de amoebekweekmethode worden watermonsters eerst aangebracht op amoeben. Deze eencelligen zijn de natuurlijke gastheer van legionellabacteriën, waarin legionella zich kan vermenigvuldigen. Dit heeft als voordeel dat vooral de groei van de legionellabacterie wordt gestimuleerd en niet die van andere bacteriën. Door deze verrijkingsstap zijn de legionellabacteriën vervolgens wel aan te tonen op agarplaten. In Nederland wordt bij drinkwaterinstallaties en koeltorens regelmatig gecontroleerd of er legionella aanwezig is. Dit wordt gedaan om voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan deze bacterie. Legionellabesmetting kan leiden tot een ernstige vorm van longontsteking. Daarnaast wordt bij een besmetting de bron gezocht in de omgeving van degenen die er ziek van zijn geworden, om verdere blootstelling te voorkomen. Legionella wordt dan aangetoond met de kweekmethode op agarplaten. De amoebekweek kan hierop een aanvulling zijn. Dit geldt vooral voor monsters die met de kweekmethode op agarplaten moeilijk zijn te onderzoeken, omdat ze veel andersoortige bacteriën bevatten.
Recent onderzoek wijst uit dat de huidig goedgekeurde dosis Doribax (doripenem) (500 mg om de 8 uur) als infuus van 1 uur of van 4 uur niet bij alle patiënten met nosocomiale pneumonie (NP) volstaat. Een dosis doripenem van 1 g om de 8 uur, via een infuus van 4 uur, kan worden overwogen bij de behandeling van NP bij patiënten met een creatineklaring > 150 ml/min en/of infecties met niet-fermenterende gram-negatieve pathogenen. De gebruikelijke behandelduur bedraagt 10-14 dagen voor patiënten met NP, waaronder VAP, omdat 7 dagen te kort blijkt te zijn. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag N.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) gestuurd naar infectiologen, ziekenhuisapothekers, anesthesiologen, longartsen, intensive care specialisten (alle inclusief i.o.) en de algemene internisten. Doribax is een antibioticum met de werkzame stof doripenem. Het wordt gebruikt voor de behandeling van volwassenen met nosocomiale pneumonie. Dat is een, in een ziekenhuis opgelopen, longontsteking; ook wanneer de patiënt aan een beademingsapparaat ligt. Het geneesmiddel wordt ook voorgeschreven bij gecompliceerde infecties in buik en urinewegen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Recent onderzoek wijst uit dat de huidig goedgekeurde dosis Doribax (doripenem) (500 mg om de 8 uur) als infuus van 1 uur of van 4 uur niet bij alle patiënten met nosocomiale pneumonie (NP) volstaat. Een dosis doripenem van 1 g om de 8 uur, via een infuus van 4 uur, kan worden overwogen bij de behandeling van NP bij patiënten met een creatineklaring > 150 ml/min en/of infecties met niet-fermenterende gram-negatieve pathogenen. De gebruikelijke behandelduur bedraagt 10-14 dagen voor patiënten met NP, waaronder VAP, omdat 7 dagen te kort blijkt te zijn. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag N.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) gestuurd naar infectiologen, ziekenhuisapothekers, anesthesiologen, longartsen, intensive care specialisten (alle inclusief i.o.) en de algemene internisten. Doribax is een antibioticum met de werkzame stof doripenem. Het wordt gebruikt voor de behandeling van volwassenen met nosocomiale pneumonie. Dat is een, in een ziekenhuis opgelopen, longontsteking; ook wanneer de patiënt aan een beademingsapparaat ligt. Het geneesmiddel wordt ook voorgeschreven bij gecompliceerde infecties in buik en urinewegen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Al langer is bekend dat emissies van brommers, net als van andere gemotoriseerde voertuigen, longontsteking kunnen veroorzaken en de luchtwegen overgevoelig kunnen maken voor bijvoorbeeld allergenen. Bovendien kunnen ze de voortplanting schaden en het erfelijke materiaal (DNA) beschadigen. De ernst en omvang van de aan brommeremissie gerelateerde gezondheidseffecten zijn voor verkeersdeelnemers als fietsers echter niet duidelijk. Daardoor is ook niet duidelijk hoe deze effecten zich verhouden tot de effecten die overig gemotoriseerd wegverkeer veroorzaken. Een belangrijke reden hiervoor is het ontbreken van kennis over de relatie tussen feitelijke blootstelling en een scala van mogelijke gezondheidseffecten. Dit blijkt uit een oriënterende studie van het RIVM naar de gezondheidseffecten van brommeremissies dat in opdracht van het ministerie van I&M is uitgevoerd. Aanleiding hiervoor is een onderzoek van de Fietsersbond uit 2008 naar de blootstelling van verkeersdeelnemers aan fijn stof (PM2,5) en ultrafijn stof (PM0.1) uitgestoten door gemotoriseerde voertuigen waaronder brommers. Of er werkelijk gezondheidsschade optreedt als deze emissies worden ingeademd bleef echter onduidelijk. Factoren die brommeremissies beïnvloeden: Verschillende factoren beïnvloeden de emissies van brommers. Voorbeelden zijn het type motor, de hoeveelheid gereden kilometers, de motorafstelling (bijvoorbeeld opvoeren), onderhoud, rijstijl, Euroklasse (waarmee eisen worden gesteld aan de uitstoot) en technologie. Door maatregelen die de verbranding van brommermotoren optimaliseren raakt de lucht minder vervuild. Dit geldt vooral voor de overgang van tweetakt- naar viertaktbrommers en de invoering van het brandstofinjectiesysteem, dat voor een lager brandstofverbruik zorgt. In hoeverre gezondheidseffecten afnemen door een lagere uitstoot van schadelijke stoffen door brommers is echter op basis van de huidige kennis niet aan te geven. Brommeremissies per groep stoffen: Brommeremissies bevatten relatief veel koolwaterstoffen: bijna een kwart (13- 24 procent) van de koolwaterstofemissies van het totale wegverkeer is afkomstig van brommers. De bijdrage aan de koolmonoxide-emissie is 4-10 procent en de bijdrage aan fijn stof (PM10) 1-4 procent. Brommers stoten per kilometer meer gram koolmonoxide, koolwaterstof en fijn stof uit dan personenauto's en minder kooldioxide. De stikstofoxidenemissie komt per kilometer overeen met die van personenauto's. Het aandeel van brommers aan de totale emissie van groepen stoffen die door verkeer worden uitgestoten is echter klein.
Promotie, Roelie Wösten-van Asperen: ‘The role of the renin-angiotensin system in acute lung injury’. Acuut longfalen (acute respiratory distress syndrome, ARDS) is een levensbedreigende aandoening die ontstaat door een ziekte van de long (bijvoorbeeld een longontsteking) of door een reactie van de long op een ziekte elders in het lichaam. De behandeling bestaat uit het bestrijden van de onderliggende oorzaak en ondersteuning van de ademhaling, veelal door middel van kunstmatige beademing. De sterfte door ARDS is de laatste jaren enigszins afgenomen door verbeterde beademingstechnieken, maar is nog altijd 15 tot 40 procent. Het is van groot belang het ontstaan van ARDS te begrijpen om een specifiek aangrijpingspunt voor de behandeling te kunnen vaststellen. Wösten-van Asperen toont aan dat het renine-angiotensine aldosteron systeem (RAAS) waarschijnlijk een belangrijke rol speelt in het ontstaan van ARDS. Zij laat in een diermodel van ARDS zien dat er sprake is van een activatie van het RAAS in de long en dat dit proces therapeutisch kan worden beïnvloed.
In vervolg op de berichtgeving van 20 februari 2011 over Tygacil (tigecycline), is een brief door Pfizer uitgestuurd. Artsen worden eraan herinnerd dat tigecycline uitsluitend mag worden toegepast bij de behandeling van patiënten met gecompliceerde huid- en weke delen infecties en gecompliceerde infecties van de ingewanden wanneer andere antibiotica niet kunnen worden ingezet. De brief met belangrijke veiligheidsinformatie, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC), is in overleg met het Europese geneesmiddelen agentschap (EMA), het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, internisten (inclusief internist-infectiologen), ic-artsen, chirurgen (alle), microbiologen, dermatologen en maag-darm en leverartsen.
Tigecycline wordt uitsluitend gebruikt in ziekenhuizen. Patiënten die tigecycline krijgen moeten nauwkeurig worden gevolgd, vooral op het ontstaan van superinfecties en in het bijzonder longontsteking. Als er sprake is van een superinfectie, dan moet worden overgegaan op een ander antibioticum.
Baas onderzocht manieren om de nierfunctie te schatten met behulp van stofjes in het bloed, en vergeleek die met arbeidsintensievere methodes waarvan bekend is dat ze de nierfunctie exact meten. Vooralsnog zijn die laatstgenoemde methodes nauwkeuriger. Tevens bespreekt Baas de neveneffecten van de ‘mTOR-remmers’. Ze worden gebruikt tegen afstoting van een niertransplantaat. In vergelijking met andere afweeronderdrukkende medicijnen hebben ze gunstige effecten maar ze kunnen longontsteking veroorzaken en lijken een verhoogde kans te geven op trombose.
Luchtweginfecties zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijke ziektelast onder de algemene bevolking en thuis opgelopen longontsteking is een belangrijke oorzaak van ziekenhuisopname en sterfte. Dit surveillancerapport beschrijft de ontwikkelingen in luchtweginfecties in 2010 en het influenzaseizoen van 2010/2011. Het jaar 2010 verliep voor wat betreft luchtweginfecties een stuk rustiger dan het jaar 2009, toen de influenza pandemie ('Mexicaanse griep') en de piek van de uitzonderlijk grote Q-koorts epidemie samenvielen. De pandemie is officieel voorbij en het eerste griepseizoen (2010/2011) na de pandemie verliep mild. Q-koorts lijkt ook op zijn retour met een veel lager aantal meldingen van acute Q-koorts in 2010 dan in 2009. Wel wordt de komende jaren een toename verwacht van chronische Q-koorts, een relatief zeldzaam maar ernstig ziektebeeld. In 2010 was er een aanzienlijke toename in het aantal meldingen van legionellose in vergelijking met 2009 en 2008. De oorzaken van deze toename zijn nog niet bekend en worden door het CIb nader onderzocht. De stijging van het aantal nieuwe tuberculose patiënten in 2009 was een trendbreuk met de jaren ervoor, toen het aantal nieuwe patiënten juist steeds verder afnam. Echter, de stijging heeft zich in 2010 niet voortgezet. download pdf (1047Kb)
Tygacil (tigecycline) geeft mogelijk een verhoogd risico op overlijden in vergelijking met andere antibiotica. Dit blijkt uit de samengevoegde ("gepoolde") resultaten van dertien verschillende onderzoeken waarbij meer doden werden gezien in de groepen patiënten die tigecycline kregen. Artsen worden eraan herinnerd dat tigecycline uitsluitend mag worden toegepast bij de behandeling van patiënten met gecompliceerde huid- en weke delen infecties en gecompliceerde infecties van de ingewanden wanneer andere antibiotica niet kunnen worden ingezet. Dit concludeert het wetenschappelijke comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP), waarin het CBG is vertegenwoordigd, naar aanleiding van een herbeoordeling van de baten - risico balans van het geneesmiddel. De herbeoordeling was noodzakelijk vanwege reguliere verlenging van de handelsvergunning. Hoewel de baten - risicobalans voor tigecycline nog steeds positief is, heeft de CHMP besloten de wetenschappelijke productinformatie (SPC en bijsluiter) aan te passen om artsen erop te attenderen dat dit antibioticum wordt geassocieerd met verhoogde mortaliteit in klinische onderzoeken. Tigecycline wordt uitsluitend gebruikt in ziekenhuizen. Patiënten die tigecycline krijgen moeten nauwkeurig worden gevolgd, vooral op het ontstaan van superinfecties en in het bijzonder longontsteking. Als er sprake is van een superinfectie, dan moet worden overgegaan op een ander antibioticum.
Tijdens de kerstdagen was er al sprake van een milde griepepidemie. In de laatste week van 2012 ging het om 61 op de 100. 000 mensen. De meesten knappen na drie tot vijf dagen weer op. Bij snel stijgende koorts, hoofdpijn, fikse keelpijn, hoesten, spierpijn misselijkheid en diarree, is de kans groot dat je griep hebt. Soms kan griep leiden tot een longontsteking. Het NIVEL spreekt van een epidemie wanneer de huisartsen van de Continue Morbiditeitsregistratie (CMR) Peilstations twee weken achter elkaar meer dan 51 op de 100. 000 mensen met griepachtige klachten rapporteren en virologisch onderzoek het virus aantoont in neus- en keelmonsters. In de monsters wordt in gelijke mate influenzavirus A(H3N2), het Mexicaanse griepvirus A(H1N1) en influenzavirus B gevonden.
De impact van longaanvallen op COPD-patiënten wordt ernstig onderschat in Nederland1. Niet alleen de gevolgen voor het sociale en gezinsleven blijken zeer ingrijpend, maar ook de werkgever heeft eronder te lijden. Maar liefst 70% van de patiënten kan na een longaanval nauwelijks nog slapen of (trap)lopen, ruim de helft ondervindt problemen in de relatie en 40% ervaart problemen met het seksleven. Bovendien heeft een longaanval bij meer dan 40% verregaande gevolgen voor zijn baan. Ruim een kwart heeft überhaupt geen baan (meer). Dit blijkt uit een groot COPD-onderzoek, uitgevoerd door ICM Research onder 2.000 COPD-patiënten en 1.400 artsen in 14 landen, in opdracht van Nycomed. In Nederland zijn 150 COPD-patiënten en 100 longartsen ondervraagd. 6 op de 10 Nederlandse patiënten hebben het afgelopen jaar een of meer longaanvallen gehad. Overlijdenskans na longaanval groter dan na hartaanval. Het onderzoek toont aan dat de langetermijngevolgen van longaanvallen worden onderschat in Nederland. Volgens artsen heeft een longaanval door COPD weliswaar grotere langetermijngevolgen dan een astma-aanval of longontsteking, maar een minder ernstige langetermijn-impact dan een hartaanval of beroerte1. Uit cijfers blijkt echter dat de overlijdenskans een jaar na ziekenhuisopname ten gevolge van een longaanval groter is dan bij een hartaanval. Longaanvallen (of exacerbaties) zijn episodes van verergering van de klachten van COPD, die patiënten erg ziek maken en soms tot de dood leiden. Zo"n aanval is beangstigend en verontrustend voor patiënten, die het gevoel hebben alsof ze verdrinken of stikken, en kan net zo angstaanjagend zijn als een hartaanval. Longaanvallen kunnen een blijvend effect hebben op de kwaliteit van leven en de persoonlijke relaties van de patiënt. Prof. dr. Richard Dekhuijzen, hoofd afdeling longziekten en interim-hoofd cardiologie in het UMC St Radboud, beaamt dat artsen de impact van een longaanval op een patiënt en zijn omgeving onderschatten. "Frequente longaanvallen kunnen leiden tot een achteruitgang van de gezondheid en de kwaliteit van leven van patiënten en ze beïnvloeden hun langetermijnprognose. Reductie van het aantal en de ernst van de longaanvallen is daarom een van de belangrijkste behandeldoelen bij COPD", aldus Dekhuijzen. Uit het onderzoek blijkt dat longaanvallen de dagelijkse bezigheden van Nederlandse COPD-patiënten sterk beperken. Ze hebben een grote impact op het sociale leven, maar ook het gezinsleven heeft eronder te lijden. Een top 5 van de activiteiten die de meeste gevolgen ondervinden: 1. Lopen (69%), 2. Slapen (68%), 3. Traplopen (66%), 4. Sporten en bewegen (62%), 5. Praten en aankleden (60%). Daarnaast ervaart ruim de helft van de ondervraagden een negatieve impact op de relatie en heeft bij 4 op de 10 COPD-patiënten het seksleven eronder te lijden. Bovendien kan de helft van de ondervraagde patiënten niet of nauwelijks meer met de kinderen spelen. Verder blijken reizen en werken in ruim 40% van de gevallen vrijwel onmogelijk. Gezien bovengenoemde consequenties is het opmerkelijk dat Nederlandse COPD-patiënten een afwachtende houding aannemen wanneer ze een longaanval ondervinden. Ze blijken na een longaanval gemiddeld langer te wachten met een bezoek aan de arts dan patiënten uit andere landen. Ruim 40% van de patiënten wacht gemiddeld 3 tot 4 dagen, terwijl patiënten wereldwijd eerder geneigd zijn na 1 dag naar de dokter te gaan. Maar hoe langer men na een longaanval wacht met het bezoek aan een arts, hoe groter de kans op langetermijngevolgen.
Het heeft geen zin volwassenen die een beroerte hebben gehad preventief antibioticum te geven. Na drie maanden verschilt de gezondheid niet van de groep mensen die het medicijn niet preventief heeft gekregen. Dit blijkt uit een onderzoek, onder leiding van neurologen van het AMC, bij patiënten met een beroerte in Nederland. De resultaten van de studie zijn vandaag gepubliceerd in The Lancet. ‘Het is een voorbeeld van een onderzoek met een negatieve uitkomst’, zegt AMC hoogleraar Neurologische Infectieziekten Diederik van de Beek. ‘Maar wel een belangrijke. We weten nu dat het geen zin heeft om patiënten met een beroerte uit voorzorg een antibioticum te geven. Het werkt wel maar het helpt niet.’ Ongeveer één op de drie volwassen die met een acute beroerte in het ziekenhuis komen, krijgt een infectie, veelal aan de longen of de urinewegen. ‘De patiënten hebben het al zwaar’, zegt mede-hoofdonderzoeker dr. Paul Nederkoorn, ‘een longontsteking wil je er niet bij hebben. Reden om te kijken of dit te voorkomen valt.’ De hypothese was simpel: heeft het zin om patiënten meteen bij binnenkomst na een acute beroerte (hersenbloeding of herseninfarct) preventief een antibioticum te geven. Het leidde tot het grootste onderzoek bij patiënten met een beroerte in Nederland. Tussen 2010 en 2014 deden ruim 2500 patiënten mee, verdeeld over dertig ziekenhuizen. De ene helft kreeg binnen 24 uur na de eerste verschijnselen van een beroerte een antibioticum (ceftriaxon), de andere helft kreeg niets, tenzij ze daadwerkelijk een infectie opliepen, waarna ze de normale behandeling kregen. Na drie maanden werd van alle personen nagegaan hoe goed ze functioneerden. Het bleek dat de twee groepen patiënten hetzelfde scoren, dus dat er geen reden is om antibioticum op voorhand voor te schrijven. ‘Het lijkt een vreemde uitkomst’, aldus Van de Beek en Nederkoorn. ‘We vermoeden dat dit bewijst dat de zorg die we in Nederland verlenen aan patiënten met een beroerte al van hoog niveau is.’ De studie onder leiding van onderzoekers van het AMC is mogelijk door steun van de Hartstichting, ZonMw, en de European Research Council.
De afdeling Thoraxchirurgie van het Erasmus MC heeft voor het eerst de mate van pijn gemeten bij alle patiënten die een operatie aan het hart of de longen hadden ondergaan. De pijnregistratie werd uitgevoerd door verpleegkundigen bij zo"n 1400 patiënten. Zij konden hun pijn weergeven op een schaal van nul tot en met tien. Nul betekent geen pijn, tien ondraaglijke pijn. Dit heet de VAS-score. Bij een cijfer vier of hoger is ingrijpen nodig. Wondpijn na een operatie in de borstkas is een veel voor komend probleem bij hart- en longpatiënten. Door deze pijn gaat de patiënt onvoldoende diep ademhalen, wat de kans op longontsteking en een langer verblijf in het ziekenhuis vergroot. Het nieuwe pijnprotocol betekent een sterke verbetering van de klachten.
Specifieke soorten legionellabacterien kunnen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Het RIVM heeft een nieuwe methode ontwikkeld waarmee legionellabacterien die in water zitten, kunnen worden aangetoond. Eerst worden legionellabacterien gekweekt op amoeben, eencelligen waarin de bacterien kunnen groeien. De vermeerderde bacterien worden vervolgens aangetoond met polymerase chain reaction (PCR) of met kweek op mediumplaten. Jaarlijks worden veel gevallen van longontsteking als gevolg van een legionellabacterie gemeld bij het RIVM. Het lukt echter zelden om in de omgeving van deze patienten de bron van de besmetting te vinden. Dit komt waarschijnlijk doordat bestaande methoden niet in staat zijn om alle legionellabacterien in watermonsters op te sporen. De amoebe-kweek PCR-methode kan dit naar verwachting wel, maar dit moet nog worden gevalideerd.
Promovendi roepen huisartsen op om terughoudend te zijn. Een op de vier kinderen met koorts krijgt antibiotica voorgeschreven van de huisarts, terwijl daar in veel gevallen geen medische reden voor is. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC waarop drs. Gijs Elshout en Marijke Kool op woensdag 25 maart promoveren. Zij roepen huisartsen op om terughoudend te zijn met antibiotica bij kinderen met koorts wanneer er geen duidelijke lichamelijke klachten zijn die hiermee bestreden kunnen worden. Koorts bij kinderen komt vaak voor en is voor veel ouders een reden om naar de huisarts te gaan. Koorts is meestal het gevolg van een onschuldige infectie die na een paar dagen vanzelf weer over gaat. Toch krijgen kinderen met koorts van de huisarts vaak antibiotica, zo blijkt uit de proefschriften van drs. Gijs Elshout en Marijke Kool. “Slechts een kleine proportie van de voorgeschreven antibiotica wordt verklaard door de onderzochte klachten en symptomen, wat impliceert dat andere, mogelijk niet-medische overwegingen ook een rol spelen in de beslissing van de huisarts om antibiotica voor te schrijven”, zegt huisarts en onderzoeker Gijs Elshout. Elshout: “Andere overwegingen die kunnen meespelen zijn de ongerustheid van ouders, hun verwachting richting de huisarts om antibiotica voor te schrijven en de onzekerheid van de huisarts over de oorzaak van de koorts. Dit zijn geen duidelijke medische redenen om antibiotica voor te schrijven, zoals een urineweginfectie of longontsteking dat wel zijn.” Uit het proefschrift van huisarts en onderzoeker Marijke Kool blijkt dat ook kinderen met een virusinfectie vaak antibiotica krijgen, terwijl antibiotica niet het middel is om een virus te bestrijden. “Het is niet zo dat deze kinderen allemaal onterecht antibiotica kregen, want het kan zijn dat een deel van deze kinderen ook een bacteriële infectie had, zegt Kool. “Vervolgonderzoek moet uitwijzen of bijvoorbeeld een virustest kan bijdragen aan het verminderen van antibiotica. Toch is het goed dat ook ouders weten dat antibiotica niet altijd de oplossing is voor kinderen met koorts.” Door antibiotica te vaak of onjuist te gebruiken, kunnen bacteriën resistent worden en daar is niemand bij gebaat. Daarom dringen de onderzoekers er bij huisartsen op aan om terughoudend te zijn met antibiotica bij kinderen met koorts wanneer er geen duidelijke lichamelijke klachten zijn waar antibiotica voor nodig is. Elshout: “Kijk naar de algemene toestand van het kind en de mogelijke oorzaken en symptomen. Niet zozeer naar de duur van de koorts, want die is onvoldoende voorspellend voor een ernstige infectie, waar een enkel kind mee te maken krijgt. Kool: “Bij 50 procent van de kinderen duurt koorts meer dan 4 dagen, ook bij infecties die niet ernstig zijn.” “Huisartsen raden wij aan om bij elk antibioticavoorschrift te bedenken wat de reden is en of aan deze reden een medisch indicatie ten grondslag ligt”, aldus de promovendi. Elshout en Kool gebruikten voor hun onderzoek gegevens van meer dan 15.000 contacten tussen ouders van kinderen met koorts en huisartsenposten in de regio Rijnmond. Zij verdedigen hun proefschrift op woensdag 25 maart. Voorafgaand aan de promoties organiseert de afdeling Huisartsgeneeskunde van Erasmus MC voor geïnteresseerden in het veld een mini-symposium: Management of children with fever: can we do better? Aanmelden kan via: hag.onderzoek@erasmusmc.nl.
Het wordt tegenwoordig standaard toegepast in de behandeling van patiënten met een slokdarmtumor: chemoradiotherapie. Ondanks dat deze behandeling de overleving lijkt te verlengen, ontdekte Dirk Bosch dat deze additionele therapie een hoger risico geeft op specifieke complicaties voor en na de operatie. Al dan niet gecombineerd met chemoradiotherapie, blijft de meest gebruikte behandelmethode voor slokdarmkanker een chirurgisch verwijdering van de tumor. Die ingreep is niet zonder risico’s. Bosch identificeerde in zijn proefschrift risicofactoren voor de behandeling. Hij concludeert onder andere dat het nog niet mogelijk is om een individuele risico-inschatting te maken bij patiënten die deze chirurgische ingreep ondergaan. Wel blijkt het mogelijk om aan de hand van cytokine concentraties (het aantal actieve ontstekingscellen in het bloed) in een vroeg stadium te voorspellen hoe het lichaam reageert op chemoradiotherapie. Verder ontdekte de promovendus dat bij mensen die chemoradiotherapie ondergaan voor het verwijderen van de tumor vaker bloedpropjes ontstaan die het herstel kunnen vertragen. Ook treden er in deze groep na de operatie vaker longontstekingen en hartritmestoornissen op. Bosch pleit dan ook voor vervolgonderzoek naar stralingsmethoden met minder schadelijke effecten voor de organen, zonder afbreuk te doen aan de gunstige effecten van chemoradiotherapie. Dirk Bosch (1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) door het UMCG. Bosch volgt momenteel de opleiding tot anesthesioloog in het UMCG.
Huisartsen schrijven minder antibiotica voor dan enkele jaren terug. In 2010 kreeg gemiddeld 19 procent van de patiënten een of meerdere antibioticakuren, in 2012 was dat gedaald tot 15 procent. Dat staat in een rapport over de kwaliteit van het voorschrijfbeleid van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM). Minder antibiotica voorschrijven helpt antibioticaresistentie voorkomen. Jaarlijks sterven in Europa zo’n 25.000 mensen aan bacteriële infecties, omdat ze niet meer te behandelen zijn, zegt het IVM. Bovendien zullen longontsteking en bloedvergiftiging op den duur onbehandelbaar worden als de veesector en gezondheidszorg te veel antibiotica blijven gebruiken. Antibioticagebruik in de intensieve vee- en pluimveehouderij is ook een belangrijke oorzaak van resistentie.
Door het gebruik van een nieuwe laparoscopische operatietechniek voor het verlamde middenrif hebben patiënten na de operatie minder pijn en kunnen ze sneller naar huis. Pim Welvaart, chirurg in Tiel, deed onderzoek naar functionele stoornissen van het menselijk middenrif en ontwikkelde deze minimaal invasieve operatietechniek waarbij het middenrif via de buik met een kijkbuisoperatie wordt behandeld. Welvaart promoveert 14 mei bij VU medisch centrum. Het diafragma of middenrif is onze belangrijkste ademhalingsspier. Een stoornis in de functie van het diafragma heeft belangrijke gevolgen voor de ademhaling. De meeste van deze stoornissen, zoals verlamming, zijn door een operatie te corrigeren. Het stellen van de juiste diagnose en uitvoeren van de juiste behandeling vergt echter een grondige kennis van de structuur en functie van het diafragma. Pim Welvaart bestudeerde de functionele stoornissen van het menselijk diafragma en tevens de behandeling van patiënten met een functiestoornis van het diafragma. Hij vond een laparoscopische operatietechniek voor patiënten met een verlamde middenrif. Het grote voordeel van deze nieuw ontwikkelde techniek is dat patiënten na de operatie minder pijn hebben en sneller naar huis kunnen. De laatste jaren worden chirurgische ingrepen meer en meer laparoscopisch uitgevoerd, deze techniek wordt ook wel sleutelgatchirurgie of kijkoperatie genoemd. Zijn onderzoek levert ook nieuwe inzichten over het proces dat ten grondslag ligt aan zwakte van middenrifspiervezels. Dit is met name van belang voor patiënten die aan de long wordt geopereerd of die kunstmatig beademd worden op de intensive care. Patiënten kunnen hiermee beter beschermd worden tegen long-gerelateerde complicaties na een operatie, zoals bijvoorbeeld een longontsteking. Welvaart: 'Met deze onderzoeken streven we ernaar een stap dichterbij te komen om de patiënt op de intensive care makkelijker zelf te laten ademen na een periode van kunstmatige beademing.'
De CHMP heeft positief geadviseerd over het nieuwe influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Dit vaccin is ontwikkeld voor de profylaxe van griep bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De CHMP adviseerde verder positief over de uitbreiding van de indicatie voor Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen als gevolg van diabetisch macula-oedeem. Ook voor Sprycel (dasatinib) werd de indicatie uitgebreid met behandeling van volwassen patiënten met myeloïde leukemie. Voor Sutent (sunitinib) werd uitbreiding van de indicatie goedgekeurd voor behandeling van volwassenen met pancreaskanker.
Positieve adviezen
Het Comité heeft een positief advies uitgebracht over het verlenen van een handelsvergunning voor het influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Het vaccin is ontwikkeld voor influenzaprofylaxe bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De onderbouwing van de werkzaamheid van dit vaccin voor volwassenen werd nog niet overtuigend bevonden.
Nieuwe indicaties
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor uitbreiding van de therapeutische indicaties van: Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen door diabetisch macula-oedeem. Er zijn afspraken gemaakt met de aanvrager over het doen van onderzoek naar langetermijn effecten; Sprycel (dasatinib) met de eerstelijnsindicatie behandeling van volwassen patiënten met nieuw-gediagnosticeerde, philadelphia-chromosoom-positieve myeloïde leukemie in de chronische fase; Sutent (sunitinib) met behandeling van volwassen patiënten met inoperabele of gemetastaseerde, gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas met ziekteprogressie.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
Er is door de CHMP tevens positief geadviseerd over de volgende generica: Iasibon (ibandroninezuur) voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen, en voor de behandeling van door de tumor geïnduceerde hypercalcemie met of zonder metastasen. Iasibon is een generieke vorm van Bondronat. Potactasol (topotecan) voor de behandeling van gemetastaseerd ovariumcarcinoom, kleincellig longcarcinoom en cervixcarcinoom. Potactasol is een generieke vorm van Hycamtin. Docetaxel Teva Pharma (docetaxel) voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerd borstkanker, kleincellig longcarcinoom en gemetastaseerd prostaatcarcinoom.
Herziening aanbevelingen voor Fabrazyme
Het Comité heeft eerdere aanbevelingen voor het gebruik van Fabrazyme (algalsidase-bèta) tijdens het huidige leveringstekort herzien. De CHMP adviseert artsen om Fabrazyme weer voor te schrijven in de dosering die wordt aanbevolen in de SmPC, afhankelijk van de beschikbaarheid van enzymsubstituten en de ernst van de ziekte.
Herbeoordeling Invirase afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van Invirase (saquinavir) die werd gestart na aanwijzingen van verlenging van de QT- en PR-intervallen bij gezonde vrijwilligers. Het Comité is van mening dat de klinische balans tussen de baten en de risico"s van de combinatiebehandeling van Invirase plus ritonavir-boosting bij volwassen patiënten met HIV-1-infectie, nog steeds positief is. De CHMP adviseert echter behandelingnaïeve patiënten in de eerste week van behandeling uit voorzorg een lagere dosis Invirase te geven. De CHMP heeft de firma gevraagd onderzoek te starten naar het potentiële risico van hartritmestoornissen bij behandelingnaïeve patiënten die de lagere dosis Invirase krijgen in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Herbeoordeling fibraten afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van bezafibraat, ciprofibraat, fenofibraat en gemfibrozil en komt tot een positief oordeel ten aanzien van de klinische baten-risico balans. Het Comité adviseert wel deze geneesmiddelen niet langer voor te schrijven als eerstelijnsbehandeling, behalve bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie of aan patiënten die geen statines kunnen gebruiken. Fibraten zijn geneesmiddelen die al lang worden gebruikt voor de regulering van de lipidenconcentraties (zoals cholesterol en triglyceriden) in het bloed.
Besluit tot harmonisatie na verwijzing
De CHMP heeft een positief advies uitgebracht over harmonisatie van de productinformatie voor het voorschrijven van drie geneesmiddelen. De beoordeling werd uitgevoerd om de verschillen in de productinformatie binnen Europa te harmoniseren. De betreffende geneesmiddelen zijn: Fortum (ceftazidime), een antibioticum voor de behandeling van infecties, zoals in het ziekenhuis opgelopen longontsteking, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, bot- en gewrichtinfecties, chronische otitis media, gecompliceerde intra-abdominale infecties, meningitis en gecompliceerde urineweginfecties en bij deze infecties optredende bacteriëmie; Tazocin (piperacilline/tazobactam), een antibioticum voor de behandeling van ernstige pneumonie, gecompliceerde urineweginfecties, gecompliceerde intra-abdominale infecties, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, en bij deze infecties optredende bacteriëmie. Vascace Plus (cilazapril/hydrochloorthiazide) voor de behandeling van hypertensie bij patiënten van wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met cilazapril alleen.
Herbeoordeling Octagam
De CHMP is de herbeoordeling begonnen van Octagam en verwante producten (humaan normaal immunoglobuline). Dit is het gevolg van de eerdere advies tot schorsing van de handelsvergunning van Octagam vanwege een verhoogde kans op trombo-embolische gebeurtenissen bij patiënten die met dit middel behandeld worden.
Het RS-virus is de belangrijkste oorzaak van terugkerende piepende ademhalingsklachten bij vroeggeboren baby’s. Deze klachten kunnen de voorbode vormen van astma later in het leven. Dit blijkt uit een landelijk onderzoek van het UMC Utrecht dat gisteren is verschenen in The New England Journal of Medicine. “We hebben een heel oud kip-ei-probleem opgelost.” Na afloop van een longontsteking door het RS-virus ontwikkelt de helft van pasgeborenen piepende ademhalingsklachten. Als deze klachten vele jaren aanhouden kunnen ze het begin van astma zijn. Het is echter niet duidelijk of een infectie met het RS-virus de ademhalingsklachten veroorzaakt, of dat de virusinfectie en de ademhalingsklachten beide het gevolg zijn van een aangeboren kwetsbaarheid. Om deze puzzel op te lossen voerden kinderarts dr. Louis Bont en collega’s van het UMC Utrecht een groot onderzoek uit. Ze gebruikten hierbij een medicijn dat RS-virusinfecties bij kinderen voorkomt. In het onderzoek gaven kinderartsen in vijftien Nederlandse ziekenhuizen de helft van 429 vroeggeboren baby’s vijf maanden lang het medicijn palivizumab tegen het RS-virus, de andere baby’s gaven ze een nepmiddel. Ze volgden de kinderen daarna een jaar lang. Ouders rapporteerden dagelijks welke luchtwegklachten hun kind had. Kinderen in de behandelde groep hadden veel minder piepende ademhalingsklachten, zo bleek uit de resultaten. Ouders in de behandelgroep rapporteerden in totaal 61 procent minder dagen waarop hun kind last had van piepende ademhalingsklachten. Van de kinderen die het medicijn kregen werd 0,9 procent daadwerkelijk in het ziekenhuis opgenomen met een RS-virusinfectie, tegen 5,1 procent in de controlegroep. In de behandelde groep hadden ook minder kinderen luchtwegverwijdende medicijnen nodig: 13 procent, tegen 23 procent in de controlegroep. “Wij hebben een heel oud kip-ei-probleem in de kindergeneeskunde opgelost”, zegt kinderarts en onderzoeksleider dr. Louis Bont van het UMC Utrecht. “We hebben voor het eerst aangetoond dat het RS-virus bij baby’s piepende ademhalingsklachten veroorzaakt. We vermoeden dat het virus daarmee bijdraagt aan het ontstaan van astma later in het leven. Maar om dat te bewijzen moeten we de kinderen langer in de gaten houden, dat gaan we de komende jaren dan ook doen.” Terugkerende piepende ademhaling en benauwdheid bij hele jonge kinderen kunnen een voorbode zijn van astma op latere leeftijd. In Nederland lijden meer dan 400.000 mensen aan astma. Ongeveer vier procent van de kinderen tot veertien jaar heeft astma. Het antilichaam palivizumab voorkomt dat het respiratoir syncytieel virus (RS-virus) menselijke cellen binnendringt en voorkomt zo RS-virusinfecties. Het middel is in Nederland geregistreerd als medicijn, maar wordt niet vergoed. Het RS-virus is de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisopnames bij jonge kinderen.
Leprapatiënten kunnen een dodelijke allergische reactie ontwikkelen tegen de gebruikelijke behandeling. Grootschalig genetisch onderzoek heeft het verantwoordelijke gen opgespoord, dat is een eerste stap op weg naar een test die de behandeling veiliger kan maken. Prof. dr. Paul de Bakker van het UMC Utrecht werkte mee aan de speurtocht naar het gen. De resultaten zijn op 24 oktober gepubliceerd in het tijdschrift New England Journal of Medicine. Dapson is een antibioticum waar lepra-patiënten mee behandeld worden en hiv-patiënten met een specifieke longontsteking. Ongeveer een procent van de mensen is allergisch voor dapson. Tien procent van de overgevoelige patiënten overlijdt door de allergische reactie. Tot nu toe bestond geen manier om de dapson-allergie te voorspellen. Chinese wetenschappers hebben daar verandering in gebracht, met hulp uit Nederland. In het onderzoek speurden de wetenschappers in het DNA van drie verschillende groepen patiënten naar genvarianten die mogelijk deze zeldzame allergie kunnen verklaren. In totaal zijn de genetische gegevens van bijna 2.200 Chinese lepra-patiënten geanalyseerd, waarvan ruim 100 dapson-allergie kregen. Dit grootschalige genetisch onderzoek heeft nu een genvariant aan het licht gebracht die verantwoordelijk is voor de dapson-allergie. Mensen met deze genvariant hebben 20 keer zoveel kans op dapson-allergie als mensen met de gewone genvariant. De genvariant verklaart ongeveer 85 procent van alle gevallen van dapson-allergie. Het gaat om het zogenaamde HLA-B-gen. De genvariant vooral voor in India, China en Zuidoost-Azië, maar niet in Europa en Afrika. “De voorspellende kracht van de genvariant is zo groot, dat we hopen dat het resultaat leidt tot een genetische test, die bruikbaar is in de dagelijkse praktijk”, zegt prof. dr. Paul de Bakker van het UMC Utrecht. Zijn onderzoeksgroep leverde het genetische gereedschap om de genvariant op te sporen. Zijn groep is gespecialiseerd in het vinden van varianten in de ingewikkelde HLA-genen (die een sleutelrol spelen in het immuunsysteem). “Zo’n test kan patiënten opsporen die allergisch zijn voor dapson, zij kunnen dan op een andere manier behandeld worden. Vooral in India is dit een groot probleem. Daar komen jaarlijks zo’n 130.000 nieuwe leprapatiënten bij.
Er sterven jaarlijks evenveel mensen aan bloedvergiftiging als aan borstkanker. Dat blijkt uit een inventarisatie van het AMC. Toch is bloedvergiftiging (‘sepsis’) een tamelijk onbekend ziektebeeld. Daarom is wereldwijd is vrijdag 13 september uitgeroepen tot World Sepsis Day. Terechte aandacht voor een onbekend, maar levensgevaarlijk ziektebeeld, vindt professor Tom van der Poll. Alleen al in Nederland worden er jaarlijks circa 10.000 mensen opgenomen op een intensive care in verband met sepsis, van wie er naar schatting 3000 overlijden. Dat blijkt uit een inventarisatie van het AMC. 'De term sepsis is onbekend bij het grote publiek, terwijl er in Nederland elk jaar ongeveer net zoveel mensen overlijden aan borstkanker als aan sepsis', zegt professor Tom van der Poll, hoogleraar Interne Geneeskunde in het AMC en voorzitter van het International Sepsis Forum. 'Wereldwijd zijn de getallen nog indrukwekkender met naar schatting 20-30 miljoen gevallen per jaar en een sterfte hoger dan veroorzaakt door borstkanker en HIV/AIDS bij elkaar.’Om meer aandacht te vragen voor dit relatief onbekende ziektebeeld, is 13 september uitgeroepen tot World Sepsis Day. In verschillende landen worden speciale sepsis-activiteiten georganiseerd, op de website www.world-sepsis-day.org worden nieuwsberichten en ontwikkelingen over sepsis gemeld. Tom van der Poll publiceerde onlangs met dr. Derek Angus (University of Pittsburgh, Pennsylvania) een reviewartikel in het toonaangevende vakblad The New England Journal of Medicine over sepsis. In het westen lijdt ongeveer 10 procent van de IC-patiënten aan sepsis. Bij sepsis vallen orgaanfuncties acuut uit als gevolg van een extreem heftige ontstekingsreactie van het hele lichaam. Zo’n levensbedreigende reactie kan optreden na een infectie, bijvoorbeeld bij longontsteking of een urineweginfectie. Als er niet snel wordt ingegrepen, overlijdt de patiënt vrijwel zeker. Het begrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan sepsis is de laatste jaren sterk toegenomen, maar de mortaliteit is nog steeds 20 tot 30 procent. Echt nieuwe inzichten over hoe sepsis kan worden behandeld, zijn er nog niet, vertelt Van der Poll. 'Er overlijden weliswaar minder mensen aan sepsis, maar het zijn er nog onaanvaardbaar veel. Daarnaast kampen de overlevers de rest van hun leven met ernstige gevolgen. We weten al veel, maar nog lang niet genoeg. Daarom is het zo belangrijk om sepsis onder de aandacht te blijven brengen, bijvoorbeeld met deze World Sepsis Day.'