Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Hevige hoestbuien met neiging tot braken
- Typisch gierende ademhaling na een hoestbui
- Taai slijm ophoesten
- In de loop van acht tot twaalf weken neemt de hevigheid van de hoestbuien geleidelijk af
- Vaccinatie beschermt niet volledig tegen kinkhoest
Hoe werkt het?
Kinkhoest is een kinderziekte die zich kenmerkt door hevige hoestaanvallen. Het begint als een gewone verkoudheid. Het kind heeft een loopneus en een droge hoest (zie ook: hoesten bij kinderen). Maar na één tot twee weken komt het hoesten in heviger wordende aanvallen en krijgt het kind het steeds benauwder. Een hoestaanval wordt gevolgd door een gierende ademhaling. Met het voortschrijden van de ziekte hoest het steeds taaier slijm op, terwijl er soms bellen van slijm ontstaan. De hoest prikkelt de keel waardoor het de neiging heeft om te kokhalzen tot zelfs braken aan toe. Ongeveer vier weken na het begin van de ziekte nemen de verschijnselen langzaam af. De hoestbuien worden minder hevig, minder frequent en er wordt minder slijm opgehoest. Maar het duurt wel enkele maanden voor de klachten helemaal over zijn. Op het laatst ontstaan de hoestaanvallen vooral door prikkeling van de luchtwegen, bijvoorbeeld door temperatuursverschillen en verkoudheden. Kinkhoest kan op alle leeftijden voorkomen. Wel kun je zeggen dat de ziekte heviger verloopt naarmate je jonger bent. Voor volwassenen zijn de hardnekkige hoestaanvallen vermoeiend, voor zuigelingen zijn ze soms levensbedreigend. Baby's hebben nauwere luchtwegen waardoor het moeilijker is het taaie slijm op te hoesten. Ook kunnen zij zich gemakkelijker verslikken in het taaie slijm of bij het braken.Hoe ontstaat het?
Kinkhoest wordt veroorzaakt door de bacterie Bordetella pertussis. Deze verspreidt zich via minuscule speekseldruppeltjes die door een patientje worden opgehoest. Eén tot twee weken na de besmetting (incubatietijd) ontstaan de eerste ziekteverschijnselen. De ziekte is besmettelijk gedurende de eerste vier weken, dus tijdens de verkoudheidsfase en de twee weken daarna. Kinkhoest kan op twee manieren aangetoond worden. In het beginstadium kan de bacterie gekweekt worden uit het slijm uit de neus en de keel. Later in het beloop kan de ziekte aangetoond worden doordat in het bloed het gehalte aan afweerstoffen tegen kinkhoest stijgt. Er moet dan meestal twee keer bloed worden afgenomen met een tussenpoos van enkele weken. Vaccinatie tegen kinkhoest vindt plaats in de eerste levensmaanden (met de DKTP prik bij twee, drie en vier maanden; de K staat voor kinkhoest). Maar als u eenmaal kinkhoest gehad hebt en ook als u ertegen ingeënt bent kunt u het later toch nog wel krijgen, maar de ziekte verloopt dan wel minder heftig.Hoe ga ik er zelf mee om?
Niets, neem bij de verschijnselen contact op met uw arts.Hoe gaat de arts er mee om?
Behandeling met een antibioticum (erythromycine) is alleen in de eerste vier weken effectief. De diagnose wordt meestal pas na die tijd gesteld, zeker bij gevaccineerde kinderen bij wie de ziekte niet zo heftig verloopt. Daarom is men meestal te laat om een behandeling te starten. Na de eerste vier weken is geen behandeling mogelijk. U zult moeten afwachten tot de buien langzaam in hevigheid afnemen en verdwijnen. Het is in die periode wel aan te raden irritatie van de luchtwegen zoveel mogelijk te vermijden. Blijf weg uit een rokerige omgeving en probeer sterke wisselingen in de omgevingstemperatuur te voorkomen. De ziekte is het gevaarlijkst voor niet ingeënte zuigelingen. Zij zullen opgenomen worden in het ziekenhuis. De behandeling daar is vooral ondersteunend; het afzuigen van slijm, voorkomen van verslikken, behandelen van eventuele longontstekingen die als complicatie kunnen ontstaan, enzovoort.Wetenschappelijk nieuws
Door aanpassingen in het Rijksvaccinatieprogramma is kinkhoest onder gevaccineerde kinderen in de afgelopen 15 jaar gedaald. Onder baby's die nog niet zijn gevaccineerd blijft het aantal zieken hoog, vooral als er veel extra adolescenten en volwassenen ziek zijn. Bij tieners en volwassenen neemt het aantal kinkhoestinfecties al jaren toe. Aangezien ouders een belangrijke besmettingsbron zijn voor hun baby's, vormt dit een (toenemende) bedreiging voor baby's. De stijging van het aantal kinkhoestgevallen komt doordat de weerstand die wordt opgewekt door de vaccinatie wegebt. Daarnaast is de bacterie resistenter geworden tegen vaccinatie. Dit blijkt uit de RIVM-monitoring van kinkhoest in Nederland tussen 1989 en 2014. Sinds 1952 worden kinderen tegen kinkhoest gevaccineerd. De gemiddelde deelname aan de vaccinatie (vaccinatiegraad) was de afgelopen decennia hoog (ruim 96-97 procent). Desondanks neemt kinkhoest onder de algemene bevolking sinds 1996 toe. Daarbij wordt om de 2 tot 4 jaren een extra stijging (epidemie) van het aantal gevallen in Nederland waargenomen, vooral bij adolescenten en volwassen. Kinkhoest kan vooral bij niet- of onvolledig gevaccineerde baby's zeer ernstig verlopen, en is in sommige gevallen zelfs dodelijk. Om hen beter te beschermen zijn drie veranderingen doorgevoerd in de kinkhoestvaccinatie. Eerder vaccineren, een extra inenting en een ander vaccin Sinds 1999 worden baby's een maand eerder gevaccineerd; de eerste inenting is vervroegd naar twee maanden. Kinderen van 4 jaar krijgen een extra vaccinatie. Het cellulaire kinkhoestvaccin (dat hele, gedode, bacteriën bevat) is vervangen door een a-cellulair vaccin (dat gezuiverde stukjes van de bacterie bevat). Het nieuwe is effectiever en heeft een kleinere kans op bijwerkingen. De toename van het aantal kinkhoestinfecties bij tieners en volwassenen komt onder andere doordat de kinkhoestbacterie meer circuleert. Aangezien ouders een belangrijke bron zijn in de overdracht van kinkhoest naar baby's, kan een hoger aantal infecties bij hen meer ernstige infecties bij on(volledig) gevaccineerde baby's veroorzaken. In Engeland is aangetoond dat de vaccinatie van moeders in het laatste trimester van de zwangerschap, zuigelingen goed beschermt. De opgebouwde immuniteit van de moeder wordt namelijk overgedragen op het ongeboren kind. Ook kan de gevaccineerde moeder de ziekte dan niet overdragen naar haar kind. Uit RIVM-onderzoek blijkt dat de kinkhoestbacterie is veranderd in de loop der jaren en resistenter geworden tegen vaccinatie. Deskundigen zijn het er dan ook over eens dat kinkhoestvaccins verbeterd moeten worden. Het RIVM monitort de gegevens over kinkhoest om zo de effectiviteit van de vaccinatie in de gaten te houden en de overheid te adviseren over verbeteringen. Uiteindelijke doel van de monitoring is ernstige ziekte onder baby's te voorkomen en het aantal zieken onder de gehele bevolking te verminderen. In Nederland buigt de Gezondheidsraad zich op dit moment over de kinkhoestvaccinatie.
De kinkhoestbacterie heeft zich aangepast aan de bestaande vaccins door meer toxine te produceren. Dat zegt onderzoekster M. van Gent van de Radboud Universiteit. Kinkhoest wordt veroorzaakt door de bacterie Bordetella pertussis. Deze zeer besmettelijke infectie van de bovenste luchtwegen verloopt het meest ernstig bij jonge zuigelingen. Baby’s worden sinds 1953 tegen kinkhoest gevaccineerd, maar de laatste jaren duikt de ziekte weer vaker op. RIVM-onderzoek wijst uit dat jaarlijks meer dan één miljoen Nederlanders ouder dan 9 jaar een kinkhoestinfectie doormaken. Meestal verloopt dat zonder ernstige klachten, maar de hoge circulatie van de kinkhoestbacterie is een gevaar voor zuigelingen. Van Gent vond ook kleine verschillen tussen de eiwitten in het vaccin en die in circulerende stammen, waardoor het vaccin waarschijnlijk niet meer optimaal werkt.
Proefschrift AMC Amsterdam: Sabine de Greeff: "Epidemiology of pertussis in the Netherlands and implications for future vaccination strategies".
Vroeger stierven jaarlijks honderden kinderen aan kinkhoest. Toen er een vaccin kwam daalde het aantal besmettingen drastisch. Sinds een jaar of 15 is echter weer sprake van een forse stijging. Vanwege die sterke toename van kinkhoest werden veranderingen doorgevoerd in het Rijksvaccinatieprogramma. Sinds 1999 krijgen zuigelingen de eerste van hun vier prikken eerder en vanaf 2001 worden vierjarigen opnieuw ingeënt om de afweer tegen kinkhoest een boost te geven. Dat lijkt te helpen - bij jonge kinderen nam het aantal infecties en ziekenhuisopnames af. Toch constateerde De Greeff een stijging in het aantal meldingen bij tieners en volwassenen. Zij lijken weliswaar weinig last te hebben van een kinkhoestbesmetting maar kunnen wel zuigelingen infecteren die nog niet gevaccineerd zijn of die nog niet alle prikken hebben gehad. Tevens vond zij aanwijzingen dat de bacterie die kinkhoest veroorzaakt verandert, waardoor deze ook gevaccineerde mensen eerder ziek kan maken. Omdat vaccinatie slechts vijf tot tien jaar bescherming biedt zou er een vaccin moeten komen dat langer beschermt.
Het aantal gevallen van kinkhoest is in een jaar tijd verviervoudigd. Dat blijkt uit cijfers van het RIVM. Op 25 maart 2011 waren er 740 gevallen gemeld, terwijl het op diezelfde datum dit jaar al om 2.905 meldingen ging. De stijging is het sterkst bij kinderen vanaf 9 jaar. De meeste kinderen in deze leeftijdsgroep zijn tegen kinkhoest gevaccineerd. De kinkhoestbacterie heeft zich echter in de loop van de tijd zo aangepast dat het vaccin minder goed werkt. Hoewel de vaccinatie waarschijnlijk geen volledige bescherming geeft, maakt het wel uit voor het verloop van de ziekte. Bij gevaccineerde mensen verloopt de ziekte veel milder dan bij ongevaccineerde mensen. Kinkhoest is vooral gevaarlijk voor niet of onvolledig gevaccineerde zuigelingen.
Al sinds begin 2012 is er een toename van het aantal gevallen van kinkhoest zichtbaar in Nederland. Deze toename zet nog steeds door. De meeste meldingen betreffen kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar en volwassenen. Ook onder zuigelingen (jonger dan een half jaar) is een toename te zien. Het RIVM adviseert daarom om zuigelingen op tijd en volledig te vaccineren tegen kinkhoest. De ziekte is vooral gevaarlijk voor niet of onvolledig gevaccineerde zuigelingen. Zuigelingen met kinkhoest worden meestal opgenomen in het ziekenhuis. Bij oudere kinderen en volwassenen verloopt de ziekte vaak minder heftig. Kinkhoest is een aandoening aan de luchtwegen, veroorzaakt door de bacterie Bordetellapertissus.
In 2012 was de kinkhoest weer even helemaal terug, meldt onderzoeksinstituut NIVEL. Ondanks de DKTP-prik uit het Rijksvaccinatieprogramma ontstaat gemiddeld eens in de drie tot vier jaar een epidemie. De epidemie van 2012 was langdurig en er waren veel meer mensen ziek dan bij de laatste epidemie in 2007/2008. Kinkhoest wordt veroorzaakt door de bacteriën Bordetella pertussis en Bordetella parapertussis. De hoestbuien lijken aanvankelijk normaal, maar gaan na een paar weken over in de kenmerkende hevige en plotselinge ‘kinkende’ hoest. Ze kunnen één tot drie maanden aanhouden. Bij volwassen zijn de verschijnselen vaak milder dan bij kinderen. Baby’s kunnen echter ernstige complicaties krijgen, zoals een hersenbeschadiging of klaplong.
In 2016 kregen ongeveer 760.000 kinderen van 0 tot 19 jaar samen 2.140.000 vaccinaties vanuit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). De deelname aan het RVP is hoog (afhankelijk van het vaccin meer dan 90 procent), maar is voor het derde achtereenvolgende jaar met ongeveer 0,5 procent gedaald onder pasgeborenen. Het aantal meisjes dat zich tegen het humaan papillomavirus (HPV) heeft laten vaccineren, is gedaald van 61 naar 53 procent. Het aantal meldingen (1483) van mogelijke bijwerkingen (in totaal 3665) van vaccins in 2016 is vergelijkbaar met het aantal meldingen in 2015. Wederom waren er weinig meldingen van mensen die een ziekte kregen waartegen via het RVP wordt ingeënt. Wel was het aantal zieken door Haemophilus influenzae type b (Hib) in 2016 hoger (44) dan in de afgelopen 5 jaar (22-34), vooral onder kinderen jonger dan 5 jaar. Het aantal mensen met kinkhoest in 2016 paste in het normale patroon. Toch overleden dat jaar 6 mensen aan deze ziekte. Het aantal mensen met baarmoederhalskanker is gestegen in 2016 (9,3 per 100.000 vergeleken met 7,7 per 100.000 in 2015). In 2017 zijn twee volledig gevaccineerde werknemers blootgesteld aan wild poliovirus type 2 (WPV2). Door hen strikt te isoleren heeft de ziekte heeft zich niet verder verspreid. Het aantal mensen met Meningokokkenziekte (Men) neemt toe nadat het meer dan twee decennia is gedaald. Een aanhoudende sterke stijging wordt gezien in Meningokokken serogroep W-ziekte (9, 50 en 34 patiënten in respectievelijk 2015, 2016 en de eerste 5 maanden van 2017). Het RIVM faciliteert de Gezondheidsraad voor hun adviezen over vaccinatie en verzamelt daarvoor nationale en internationale informatie over rotavirus, meningokokkenziekte en HPV. De Gezondheidsraad heeft eerder geadviseerd om alle zwangere vrouwen tijdens de zwangerschap een kinkhoestvaccinatie aan te bieden. De minister van VWS staat hier positief tegenover maar moet nog een besluit nemen. Aanvullend heeft de Gezondheidsraad in 2017 geadviseerd om alle werknemers die tijdens hun werk in contact staan met pasgeborenen vaccinatie aan te bieden tegen kinkhoest. Verder adviseerde de Gezondheidsraad in september 2017 positief over vaccinatie tegen rotavirus en besloot de minister diezelfde maand om in 2018 te gaan vaccineren tegen Meningokokkenziekte veroorzaakt door typen A, C, W en Y.
Bron: RIVM
Het RIVM, verantwoordelijk voor het Rijksvaccinatieprogramma, keek onlangs terug op de afgelopen jaren. In 2011 is een nieuw vaccin ingevoerd, dat kinderen beschermt tegen meer typen pneumokokken. Het is nog te vroeg om daar nu al een effect van te zien. Het aantal meldingen van acute hepatitis B-infecties is nog nooit zo laag geweest, sinds de ontdekking van het virus in de vorige eeuw. Met de invoering in 2011 van hepatitis B-vaccinatie voor alle kinderen hoopt het RVP meer hepatitis B te voorkomen. Vóór 2011 kregen alleen bepaalde risicokinderen deze vaccinatie. In 2012 heerste wel een kinkhoestepidemie, zowel onder jonge kinderen als volwassenen. Het kinkhoestvaccin lijkt bij kinderen vanaf acht jaar minder effectief te worden, zegt het RIVM.
Surveillance en ontwikkelingen in 2015-2016. In 2015 kregen bijna 770.000 kinderen van 0 tot 19 jaar samen 1.547.000 vaccinaties binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). De deelname aan het RVP is met 92 tot 99 procent (afhankelijk van de vaccinatie) nog steeds hoog. Een uitzondering daarop is de vaccinatie tegen het humaan papillomavirus (HPV) met 61 procent. De deelname voor pasgeborenen is voor het tweede achtereenvolgende jaar met ongeveer 0,5 procent gedaald. Het aantal gemelde gevallen van de meeste ziekten waartegen via het RVP wordt ingeënt, was wederom laag. Dit gold ook voor het aantal meldingen van mazelen (7) na de grote epidemie in 2013/2014. Kinkhoest kwam in 2015 minder vaak voor (39 per 100.000) dan in het epidemische jaar 2014 (55 per 100.000). Eén zuigeling overleed aan kinkhoest. Het aantal gevallen van ernstige pneumokokkenziekte - veroorzaakt door de drie typen waarmee het pneumokokkenvaccin werd uitgebreid in 2011 - bleef bij kinderen jonger dan 5 jaar zeer laag (0,5 per 100.000). Door de indirecte bescherming kwam het bij andere leeftijdsgroepen ook minder vaak voor. In 2015 en de eerste helft van 2016 kwam de bof vaker voor dan in 2014 (bij respectievelijk 89, 45 en 40 mensen). In 2015 is het aantal meldingen van mogelijke bijwerkingen van vaccins gestegen (1494 ten opzichte van 982 in 2014). Het betrof vooral meldingen van (heftige) lokale ontstekingsreacties en koorts bij 4-jarigen. Ook nam het aantal meldingen van vermoeidheid bij 12-jarige meisjes toe na media-aandacht over eventuele bijwerkingen van de HPV vaccinatie. De aard van de gemelde bijwerkingen was in vergelijking met voorgaande jaren niet ernstiger. In 2015 en 2016 steeg het aantal gevallen van meningokokkenziekte veroorzaakt door serogroep W (MenW); meestal waren dit personen van 65 jaar of ouder. Na het extreem lage aantal gevallen in 2014 had 2015 een gemiddeld rotavirus seizoen, met de piek in maart. Tot en met juni 2016 was het aantal gevallen van rotavirus weer laag, waarbij het ‘seizoen’ ook later begon dan normaal.
Bron: RIVM
Anna Krabbe Lugnér deed onderzoek naar de kosteneffectiviteit van infectieziektebestrijding in Nederland voor pandemische griep, rodehond en kinkhoest. Zij laat zien dat het daarbij uiterst belangrijk is om ook rekening te houden met de groepsimmuniteit. In het bijzonder is volgens Krabbe Lugnér een "dynamisch transmissiemodel" onmisbaar bij een economische analyse van de kosteneffectiviteit van maatregelen, bijvoorbeeld tegen een grieppandemie. Zij ontwikkelde een dergelijk model ten behoeve van de voorbereiding van de bestrijding van een mogelijke grieppandemie met potentieel veel infecties en hoge sterfte. Zij koppelde dit model aan een economisch kostenmodel en paste het toe op verschillende interventies. Zowel vaccinatie als behandeling met antivirale middelen, gericht op vermindering van overdracht en van complicaties ten gevolge van griep, bleken allebei kosteneffectief. Het 30 jaar lang aanhouden van een voorraad antivirale middelen, om te gebruiken tijdens een eventuele pandemie, loont alleen als het risico op een pandemie groter is dan 9% in die periode, én als daarbij kosten voor werkverzuim tijdens de ziekte worden meegerekend. Welke vaccinatiestrategie het meest kosteneffectief bleek, hing af van het reeds aanwezig zijn van gedeeltelijke immuniteit tegen een pandemisch virus bij ouderen: groepsimmuniteit, een extern effect van vaccinatie. Wanneer de overbrenging van de ziekteverwekkers lager is, is immers ook de kans kleiner dat niet-gevaccineerde individuen besmet worden. In regio"s met een lage vaccinatiegraad is de groepsimmuniteit onvoldoende en kunnen infectieziekten, die elders in bedwang zijn, zoals rodehond, grote ziektelast veroorzaken. Voor rodehond onderzocht Krabbe Lugnér de kosteneffectiviteit van een screening- en vaccinatieprogramma om complicaties bij ongeboren kinderen te voorkomen. In lage-vaccinatiegraadregio"s kan het programma kosteneffectief zijn. Ten slotte maakte Krabbe Lugnér een economische evaluatie van de boosterstrategie op vierjarige leeftijd tegen kinkhoest. Deze strategie was niet evident kosteneffectief, alhoewel het totale aantal infecties was verminderd. Krabbe Lugnér concludeert dat externe effecten (positieve én negatieve) van vaccinatie moeten worden opgenomen in economische evaluaties om tot evenwichtige keuzes te komen bij de verdeling van publieke middelen. Anna Krabbe Lugnér (Zweden, 1968) studeerde economieaan de universiteit van Lund. Zij promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij het RIVM, dat ook haar onderzoek financierde.
In 2012 was er een grote kinkhoestepidemie in Nederland. Het betrof voornamelijk kinderen tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. Het aantal kinkhoestmeldingen was in de eerste helft van 2013 laag. De uitbraak van de bof die eind 2009 begon, is in 2013 verminderd, al verspreidt het virus zich nog wel in Nederland. Daarnaast is er sinds mei 2013 een uitbraak van mazelen in Nederland, vooral onder orthodox-gereformeerden met een lage vaccinatiegraad. Verwacht wordt dat de uiteindelijke omvang van deze uitbraak groter zal zijn dan de vorige in 1999/2000. Dit blijkt uit het jaaroverzicht van het RIVM over de mate waarin ziekten voorkomen waartegen gevaccineerd wordt via het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), en de ontwikkelingen daarin. Het geeft ook inzicht in de vaccins die zijn gebruikt en welke bijwerkingen daarbij optraden. Ontwikkelingen over nieuwe vaccins, die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen, zijn ook beschreven. Doordat de vaccinatiegraad al vele jaren hoog is, krijgen weinig mensen de ziekten waartegen via het RVP wordt gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig, waarbij er relatief weinig bijwerkingen voorkomen die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Wel blijft voor een optimaal vaccinatieprogramma continue monitoring van effectiviteit en bijwerkingen nodig. Uit het overzicht blijkt ook dat er tijdens de eerste weken van de mazelenepidemie ook een kleine uitbraak van rodehond heeft plaatsgevonden op een orthodox-gereformeerde school. Dit veroorzaakte het grootste aantal zieken door rodehond sinds 2004/2005. In Syrië en Israël is het poliovirus verspreid. In Nederland zijn er tussen medio 2012 tot 1 november 2013 geen gevallen van polio gemeld. Verder zijn er in 2013 in Europese landen enkele gevallen van meningokokken C gerapporteerd onder mannen die seks hebben met mannen (MSM). In Nederland is dat onder mannen die tot deze risicogroep kunnen behoren niet gemeld. Uit onderzoek naar de effectiviteit van het pneumokokkenvaccin blijkt dat het vaccin evenveel bescherming biedt als het aantal prikmomenten wordt verlaagd. De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om minder prikken in het prikschema op te nemen.
In de meeste Europese landen worden ouderen alleen gevaccineerd tegen de griep. Renske Eilers laat in haar promotieonderzoek zien dat vaccinatie tegen pneumokokkenziekte, gordelroos en kinkhoest een bijdrage kunnen leveren aan gezond ouder worden. Om een eventuele uitbreiding succesvol te laten zijn, is draagvlak onder ouderen van belang. Daarom vindt zij het van belang dat de informatievoorziening goed is afgestemd op de doelgroep. Huisartsen kunnen in het proces van ‘vaccinatiebereidheid’ volgens Eilers een belangrijke rol spelen. We staan er niet vaak bij stil, maar dat er in Nederland veel minder mensen sterven aan infectieziekten, komt door ontwikkelingen zoals de aanleg van riolering, de gewoonte om regelmatig handen te wassen en (vanaf 1957) de invoering van het Rijksvaccinatieprogramma voor kinderen. In 1997 kwam daar het Nationale Grieppreventie Programma bij. Dit programma biedt 65-plussers jaarlijks een griepprik aan, omdat deze groep door veroudering, dalende weerstand en andere ziekten extra kwetsbaar kan zijn voor infectieziekten. Het programma is inmiddels uitgebreid naar 60-plussers. Eilers onderzocht welke andere infectieziekten veel voorkomen onder 50-plussers. Ze onderzocht welke factoren de vaccinatiebereidheid van ouderen beïnvloeden. Op basis van onderzoek onder 735 50-plussers (41% van de aangeschrevenen) concludeert zij dat de voornaamste redenen om een vaccinatie te accepteren achtereenvolgens zijn: een hoge kans om de infectie op te lopen, een hoge werkzaamheid van het vaccin, een hoge kans om aan de infectie te overlijden. Mensen boven de 65 bleken vaker genegen om vaccins te accepteren, dan mensen tussen de 50 en 65 jaar. Naar schatting 68% van de 50-plussers is volgens Eilers bereid om een pneumokokkenvaccinatie te krijgen, die percentages schat zij voor gordelroos- en kinkhoestvaccinatie op respectievelijk 58 en 54% Het vaccinatieprogramma kan niet worden uitgebreid zonder steun van de huisartsen die het programma moeten uitvoeren. Op basis van een interviewstudie onder tien huisartsen en een door 723 huisartsen ingevulde vragenlijst (6% van het totaal) concludeert Eilers dat Nederlandse huisartsen terughoudend zijn met het aanbieden van extra vaccinaties, en dat zij het belangrijk vinden dat bij het aanbieden van zulke vaccinaties niet alleen naar leeftijd wordt gekeken, maar ook naar bijkomende ziekten. Net als de 50-plussers zelf, zijn huisartsen het meest positief over vaccinatie tegen pneumokokkenziekte. Renske Eilers (1988) studeerde Health Science (BSc) en Infectious diseases and Public Health aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen een samenwerkingsverband van de afdelingen Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het RIVM: Centrum voor Infectiebestrijding. Het onderzoek werd betaald door Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eilers werkt nu als wetenschappelijk medewerker bij het RIVM.
Bron: RUG
In 2011 zijn in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) twee veranderingen doorgevoerd, waardoor de bevolking beter tegen infectieziekten wordt beschermd. In de eerste plaats worden sindsdien alle kinderen tegen hepatitis B gevaccineerd; voorheen waren dat alleen bepaalde risicogroepen. Daarnaast wordt een nieuw vaccin tegen pneumokokkenziekte gebruikt dat tegen tien typen van de pneumokokbacterie beschermt in plaats van zeven. De vaccinatiegraad zoals die in 2011 is gerapporteerd, was net als voorgaande jaren hoog. Voor zuigelingen lag de deelname aan de DKTP-vaccinatie op 95,4 procent, aan de Hib-vaccinatie op 96,0 procent en aan de pneumokokkenvaccinatie op 94,8 procent. Van de peuters kreeg 95,9 procent de BMR-vaccinatie en eveneens 95,9 procent de meningokokken C-vaccinatie. Wel daalde de vaccinatiegraad bij schoolkinderen voor DTP en BMR iets ten opzichte van het vorige rapportagejaar (respectievelijk van 93,4 naar 92,2 procent, en van 93,1 naar 92,1 procent). Voortdurende surveillance en onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van het vaccinatieprogramma is onlosmakelijk verbonden met het RVP. Doet het RVP wat we verwachten, werkt het optimaal? Met de continue surveillance worden onder andere de bofepidemie die sinds september 2009 heerst, en kinkhoest nauwlettend gevolgd. Voor kinkhoest zijn de laatste jaren veel maatregelen genomen om baby's die nog te jong zijn voor een vaccinatie indirect te beschermen. Ook is het effect van pneumokokkenvaccinatie vanaf de invoering in 2006 gemonitord. Het aantal kinderen jonger dan twee jaar dat een pneumokokkenziekte kreeg van een type bacterie waartegen wordt gevaccineerd, is sindsdien sterk afgenomen (87 procent). Aangezien het nieuwe vaccin tegen meer typen pneumokokken beschermt, zal deze ziekte nog verder worden teruggedrongen. Bij de veiligheidsbewaking registreerde Lareb in 2011 een vergelijkbaar aantal bijwerkingen als in 2010 het RIVM, dat daarvoor toen nog verantwoordelijk was. Er zijn geen signalen voor bijzondere, nieuwe of verontrustende bijwerkingen gevonden. Verder belicht het rapport enkele organisatorische ontwikkelingen en resultaten van RIVM-onderzoek op het terrein van het RVP.
Als vaccinatie van kinderen wordt uitgesteld zijn ze niet alleen langer blootgesteld aan ziekten, maar is ook de kans op koortsstuipen na de inentingen groter. Dat schrijven Amerikaanse wetenschappers van onder meer Denver Health Medical Center in Scientific American. Zo’n 40 procent van de Amerikaanse ouders laat hun kinderen niet of pas later vaccineren tegen een aantal ziektes. Dat resulteert in frequentere doktersbezoeken en meer risico op besmetting, schrijven de onderzoekers. Er is een sterke lobby tegen kindervaccinaties. Ouders zijn bang voor bijwerkingen, denken dat borstvoeding kinderen beschermt of ze rekenen erop dat andere kinderen wel zijn gevaccineerd. Dit jaar is er een mazelenuitbraak in de VS. Ook de bof en kinkhoest komen weer meer voor.
De NHG-standaard Acuut hoesten geeft richtlijnen voor de diagnostiek, voorlichting en behandeling van acuut hoesten. Bij ernstige hinder wordt als symptomatische therapie aan kinderen noscapine geadviseerd, aan volwassenen noscapine of codeïne. Indien een antibioticum is geïndiceerd, wordt bij een lage luchtweginfectie bij kinderen als eerste keus amoxicilline geadviseerd, bij overgevoeligheid azitromycine. Bij volwassenen is doxycycline de eerste keus, bij intolerantie, zwangerschap of lactatie erytromycine. Bij kinkhoest is, indien behandeling is geïndiceerd, azitromycine eerste keus, bij zwangerschap en lactatie erytromycine. Bij bronchiolitis kan eventueel een bètasympathicomimeticum of corticosteroïd worden uitgeprobeerd. Bij matig ernstige pseudo-kroep wordt eenmalige toediening van een corticosteroïd geadviseerd. Bron: H&W 2003;46(9):497-506.
Veel (ziekenhuis)laboratoria sturen het te onderzoeken materiaal van patiënten naar het Centrum Infectieonderzoek, diagnostiek en screening (IDS) van het RIVM. Het gaat dan vooral om bijzondere diagnostiek waarvoor de laboratoria zelf geen test in huis hebben. Ook komen patiëntmaterialen binnen om te monitoren in welke mate bepaalde ziekteverwekkende micro-organismen voorkomen. Met de verkregen resultaten houdt het RIVM een vinger aan de pols hoe vaak en waar deze micro-organismen voorkomen. Op die manier kan snel worden gereageerd op (plotselinge) ontwikkelingen op het gebied van infectieziekten. De resultaten worden jaarlijks beschreven om inzenders van patiëntmaterialen inzicht te geven in wat er is gedaan aan diagnostiek, screening en onderzoek naar infectieziekten. In de jaarrapportage 2014 zijn onder andere de eerste monitoringsresultaten van de vaccinatie tegen het baarmoederhalskankervirus (HPV) te zien: het lijkt erop dat er minder HPV onder de doelgroep voorkomt en dat de opkomst voor de vaccinatie is gestegen. Verder is onderzocht waarom het huidige vaccin tegen kinkhoest minder goed werkt. Ook ondersteunt IDS Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de Caribische Zee (de BES-eilanden) bij de diagnostiek van Chikungunya, een virus dat wordt overgedragen door muggen. Deze eilanden vallen sinds 2010 onder Nederlands bestuur. Het onderzoek bij IDS bestaat er vooral uit om innovatieve laboratoriumtesten te ontwikkelen en te verbeteren, in het belang van de openbare gezondheidszorg.
Het RIVM geeft jaarlijks een overzicht hoe vaak ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voorkomen en welke veranderingen daarin plaatsvinden. Het overzicht geeft ook aan welke vaccins zijn gebruikt en welke bijwerkingen na vaccinaties optraden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen over nieuwe vaccins die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen. De vaccinatiegraad is al vele jaren hoog, waardoor weinig mensen ziekten krijgen waartegen zij via het RVP worden gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig omdat er relatief weinig bijwerkingen voorkomen, die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Voor een optimaal programma blijft continue monitoring nodig. In 2011 is het vaccin tegen pneumokokkenziekte uitgebreid met drie typen van deze bacterie. Het is nog te vroeg om daar effect van te zien. Het aantal meldingen van acute hepatits B-infecties is nog nooit zo laag geweest sinds de ontdekking van het virus eind jaren zestig van de vorige eeuw. Met de invoering van het hepatitis B-vaccin in 2011 voor alle zuigelingen (voorheen was dat een beperktere doelgroep) hoopt het RVP nog meer hepatitis B te voorkomen.In 2012 deed zich in Nederland een kinkhoestepidemie voor, hoewel het vaccin in 2005 is verbeterd en een extra booster op 4-jarige leeftijd aan het vaccinatieschema is toegevoegd. De ziekte kwam het meest voor bij baby’s tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. De toename vanaf 8-jarige leeftijd is onder andere te verklaren doordat het vaccin vanaf die leeftijd minder effectief wordt.De bofuitbraak die begon in 2009 onder doorgaans gevaccineerde studenten, hield aan tot in 2012. Wel was het aantal meldingen lager dan in 2011 en 2010. In totaal zijn er 50 gevallen van mazelen gemeld in 2011. Het aantal nietgeïmporteerde gevallen (34 gevallen) was hoger dan de doelstelling die de WHO daarvoor heeft opgesteld (één per miljoen inwoners). In 2011 waren de inentingen tegen baarmoederhalskanker (HPV) voor de eerste groep 12-jarigen afgerond. Van hen had 56 procent zich volledig laten inenten (3 doses). Van de ziekten die in de toekomst mogelijk onder het RVP gaan vallen, kwam meningokokken B in 2011 steeds minder vaak voor, maar meningokokken juist vaker. Maagdarminfecties veroorzaakt door het rotavirus namen niet verder toe. Het aantal hepatitis A-gevallen was in 2011 het laagst sinds de ziekte in 1999 meldingsplichtig is geworden. Voor waterpokken en gordelroos zijn geen grote veranderingen waargenomen.
De uitbraken van kinkhoest en Salmonella Thompson in 2012 waren de meest in het oog springende infectieziekten van dat jaar. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland 2012, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Daarnaast worden ook de ontwikkelingen in het buitenland beschreven die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt er een thema aan bod; dit keer de ontwikkelingen in vaccins en vaccinatieprogramma's en de relevantie daarvan voor de Nederlandse volksgezondheid. De meeste vaccinaties worden gegeven vanuit nationale vaccinatieprogramma's, zoals het Rijksvaccinatieprogramma (ongeveer 2 miljoen prikken per jaar) en het Nationale Griep Preventieprogramma (ongeveer 3,5 miljoen prikken per jaar). Daarnaast wordt gevaccineerd bij onder andere reizigers, medische risicogroepen zoals mensen zonder milt en werknemers die een verhoogd risico hebben om een infectieziekte tijdens het werk op te lopen, zoals personeel in de zorg en in laboratoria. Per vaccinatieprogramma is in kaart gebracht in welke mate de ziekten voorkomen, wat het percentage gevaccineerden is en het aantal gegeven vaccins. Het percentage gevaccineerden bij reizigers, medische risicogroepen en werknemers is onbekend. Veranderingen in de maatschappij zorgen ervoor dat bepaalde groeperingen kritisch staan ten opzichte van vaccinaties. In het jaaroverzicht staat ook beschreven welke groepen afzien van vaccinatie, zoals orthodoxgereformeerden (circa 250.000 mensen) en antroposofen. Ook wordt de motivatie en houding van ouders besproken om hun kind wel of niet te laten vaccineren. Daarnaast komt de toename van het aantal ouderen en chronisch zieken aan bod. Hun gevoeligheid voor infecties maakt hen een belangrijke groep om (nieuwe) vaccinaties te overwegen.
Het aantal meldingen van infectieziekten die Nederlanders tijdens hun werk oplopen is laag, een tot twee procent van het totale aantal geregistreerde infectieziekten. In 2010 werden 278 meldingen geregistreerd. Dat meldt het RIVM in een analyse van arbeidsgerelateerde infectieziekten 2010. De onderzoekers zijn van mening dat lang niet alle arbeidsgerelateerde infectieziekten worden gemeld. Dat wordt onder andere veroorzaakt doordat het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) te maken heeft met een onderrapportage van alle gemelde beroepsziekten. In Osiris wordt de relatie met het werk niet altijd geregistreerd omdat bij de meldingen vaak niet bekend is wat de bron van de besmetting is. Werknemers kunnen tijdens hun werk in contact komen met ziekteverwekkers en daardoor een infectieziekte oplopen. De gezondheidszorg, het onderwijs en de agrarische sector zijn bedrijfstakken waar de kans op blootstelling aan ziekteverwekkers het grootst is. De twee belangrijkste Nederlandse registratiesystemen voor arbeidsgerelateerde infectieziekten zijn Osiris en de beroepsziektenregistratie van het NCvB. In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), worden jaarlijks de gegevens van Osiris en het NCvB geanalyseerd. SZW wil de kennis over arbeidsgerelateerde infectieziekten vergroten en doorgeven aan werkgevers, werknemers en arbodienstverleners. Werkgevers moeten er voor zorgen dat werknemers kunnen werken in een veilige en gezonde werkomgeving. Blootstelling aan ziekteverwekkers moet zo veel mogelijk worden vermeden. Als blootstelling niet uit te sluiten is, moeten maatregelen worden getroffen. Om preventiemaatregelen te kunnen treffen is het belangrijk een goed inzicht te krijgen welke beroepsgroepen een infectieziekte kunnen oplopen door het werk dat zij doen. In Osiris werden in 2010 189 arbeidsgerelateerde infectieziekten gemeld. Kinkhoest, malaria, bof en hepatitis B hebben in Osiris het grootste aandeel. Bij het NCvB werden in 2010 89 infectieziekten gerelateerd aan het werk gemeld. Het betreft voornamelijk darminfecties, huidinfecties en zoönosen.
De NHG-Standaard Acuut hoesten geeft richtlijnen voor de diagnostiek, voorlichting en behandeling van patiënten met acuut hoesten (hoesten dat korter dan drie weken bestaat). Voorlichting en niet medicamenteuze adviezen bestaan uit informatie over het te verwachten beloop van de aandoening: hoesten ten gevolge van een ongecompliceerde luchtweginfectie gaat over het algemeen vanzelf over, hoesten kan wel twee tot zes weken aanhouden, bespreek voor- en nadelen van behandeling met antibiotica, stomen kan de klachten van een verstopte neus verlichten, adviseer te stoppen met roken, ook omdat roken de duur van hoestklachten kan verlengen, adviseer keel schrapen te vermijden, dit kan hoesten onderhouden. Medicamenteuze behandeling: Ongecompliceerde luchtweginfectie (acuut hoesten zonder aanwijzingen voor een gecompliceerde luchtweginfectie en zonder andere risicofactoren voor een gecompliceerd beloop): een antibioticum is niet geïndiceerd; hoestprikkeldempende middelen, hoestdrankjes en antihistaminica worden niet aangeraden. Van codeïne, noscapine, dextromethorfan, antihistaminica en mucolytica is de effectiviteit niet aangetoond, ook niet als adjuvans bij ernstige ondersteluchtweginfecties, terwijl er wel sprake is van bijwerkingen (bijv. codeïne). Promethazine is gecontraïndiceerd bij kinderen jonger dan één jaar; dextromethorfan wordt afgeraden vanwege mogelijk hallucinogene werking. Ook bronchusverwijders en inhalatiecorticosteroïden worden niet aangeraden omdat de werkzaamheid onvoldoende is aangetoond. Gecompliceerde luchtweginfectie: Bij een waarschijnlijkheidsdiagnose pneumonie wordt een antibioticum geadviseerd. Is een pneumonie niet waarschijnlijk, dan wordt een antibioticum alleen geadviseerd bij patiënten met een of meer risicofactoren (leeftijd < 3 maanden of > 75 jaar of relevante comorbiditeit). Eerste keus is amoxicilline gedurende 5 dagen. Bij onvoldoende verbetering na 2 dagen kan bij een niet-ernstig zieke volwassene amoxicilline vervangen worden door doxycycline. Bij kinderen wordt overleg gepleegd met de kinderarts. Bij overgevoeligheid voor amoxicilline wordt bij kinderen < 10 jaar azitromycine aangeraden, bij volwassenen 7 dagen doxycycline, bij zwangeren en in de lactatieperiode erytromycine gedurende 7 dagen. Specifieke omstandigheden of aandoeningen. Overweeg in gebieden met Q koorts te starten met doxycycline 1 x daags 200 mg gedurende 2 tot 3 weken, behandel kinderen met acute Q-koorts met trimethoprim-sulfamethoxazol. Overweeg bij een risicofactor voor een legionellapneumonie (reizen) als eerstekeusmiddel doxycycline. Bij een mogelijke aspiratiepneumonie wordt amoxicilline-clavulaanzuur gedurende 7 dagen geadviseerd.
Kinkhoest
Antibiotica ter verzachting of verkorting van de ziekteverschijnselen zijn niet zinvol. Antimicrobiële behandeling is alleen aangewezen als in de naaste omgeving zuigelingen of hoogzwangeren aanwezig zijn ter preventie van secundaire ziektegevallen. Het gebruik van ICS, salbutamol, antitussiva of antihistaminica voor de symptomatische behandeling kan niet worden onderbouwd en wordt afgeraden.
Pseudokroep.
Bij matig-ernstige pseudokroep eenmalig dexamethason (0,15 mg/kg in de vorm van dexamethasondrank 1mg/ml FNA), of bij braken i.m. 5 mg/ml: ampul 1 ml. Dit betreft off-label gebruik. Alternatief is budesonide 2 mg per jetvernevelaar. Toediening per voorzetkamer zou minder effectief zijn en wordt daarom afgeraden. Voor gebruik van andere ICS kon geen onderbouwing worden gevonden. De effectiviteit van stomen is niet aangetoond.
Bronchiolitis.
Meestal knapt een kind binnen drie tot zeven dagen spontaan op en is medicamenteuze therapie niet geïndiceerd. Antimicrobiële therapie, behandeling met ICS of bètasympaticomimetica is niet effectief. Overweeg een proefbehandeling met bèta-2-sympaticomimeticum bij een kind met dyspneu door een vermoedelijke bronchiolitis als onderscheid met een astma-aanval moeilijk is. Bij kinderen met een hoog risico op ziekenhuisopname bij een RSV-infectie komt behandeling met palivizumab door de kinderarts in aanmerking. H&W 2011;54(2):68-93 + FUS
Analyse arbeidsgerelateerde infectieziekten in Nederland in 2010 Het aantal meldingen van infectieziekten die Nederlanders tijdens hun werk oplopen is laag, een tot twee procent van het totale aantal geregistreerde infectieziekten. In 2010 werden 278 meldingen geregistreerd. Dat meldt het RIVM in een analyse van arbeidsgerelateerde infectieziekten 2010. De onderzoekers zijn van mening dat lang niet alle arbeidsgerelateerde infectieziekten worden gemeld. Dat wordt onder andere veroorzaakt doordat het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) te maken heeft met een onderrapportage van alle gemelde beroepsziekten. In Osiris wordt de relatie met het werk niet altijd geregistreerd omdat bij de meldingen vaak niet bekend is wat de bron van de besmetting is. Werknemers kunnen tijdens hun werk in contact komen met ziekteverwekkers en daardoor een infectieziekte oplopen. De gezondheidszorg, het onderwijs en de agrarische sector zijn bedrijfstakken waar de kans op blootstelling aan ziekteverwekkers het grootst is. De twee belangrijkste Nederlandse registratiesystemen voor arbeidsgerelateerde infectieziekten zijn Osiris en de beroepsziektenregistratie van het NCvB. In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), worden jaarlijks de gegevens van Osiris en het NCvB geanalyseerd. SZW wil de kennis over arbeidsgerelateerde infectieziekten vergroten en doorgeven aan werkgevers, werknemers en arbodienstverleners. Werkgevers moeten er voor zorgen dat werknemers kunnen werken in een veilige en gezonde werkomgeving. Blootstelling aan ziekteverwekkers moet zo veel mogelijk worden vermeden. Als blootstelling niet uit te sluiten is, moeten maatregelen worden getroffen. Om preventiemaatregelen te kunnen treffen is het belangrijk een goed inzicht te krijgen welke beroepsgroepen een infectieziekte kunnen oplopen door het werk dat zij doen. In Osiris werden in 2010 189 arbeidsgerelateerde infectieziekten gemeld. Kinkhoest, malaria, bof en hepatitis B hebben in Osiris het grootste aandeel. Bij het NCvB werden in 2010 89 infectieziekten gerelateerd aan het werk gemeld. Het betreft voornamelijk darminfecties, huidinfecties en zoönosen.
In 2011 en de eerste helft van 2012 waren de meest in het oog springende ontwikkelingen op het gebied van infectieziekten in Nederland de uitbraken van bof en kinkhoest. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten in Nederland, 2011, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Het rapport beschrijft ook de ontwikkelingen in het buitenland die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt een thema aan bod; dit keer is dat bioinformatica en de relevantie van deze wetenschap voor infectieziekteonderzoek en infectieziektebestrijding. In de bioinformatica komen biologie, wiskunde en computerwetenschappen samen met als doel de informatie in biologische moleculen te ontsleutelen. Door het gebruik van geavanceerde diagnostische technieken in het laboratorium en de beschikking over steeds krachtiger computers is de bioinformatica een zich sterk ontwikkelend wetenschapsveld. Gegevens over de structuur van DNA, RNA en eiwitten in ziekteverwekkers komen steeds vaker in grote hoeveelheden beschikbaar. Door software en analysemethoden te ontwikkelen maakt de bioinformatica het mogelijk om deze complexe gegevens te sorteren, inzichtelijk te maken en te duiden. Zo vergroten bioinformatische methoden ons inzicht in de (moleculaire) epidemiologie, in de mogelijkheden van ziekteverwekkers om te muteren, in hun interacties met gastheren en in hun evolutionaire strategieën. Deze kennis biedt de infectieziektebestrijding een nieuw perspectief. De bioinformatica is echter veelzijdig van karakter. Daarom is het van belang om keuzes te maken voor de bestrijding van infectieziekten bij de ontwikkeling van expertise, diagnostiek en onderzoek.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cometriq (cabozantinib) , weesgeneesmiddel voor de behandeling van progressief medullair schildkliercarcinoom. Het betreft een handelsvergunning onder voorwaarde dat er aanvullende data worden verzameld over een lagere dosering, die mogelijk minder bijwerkingen veroorzaakt
- Izba (travoprost) , een lagere sterkte van een bekende werkzame stof, voor de behandeling van oculaire hypertensie en open kamerhoekglaucoom.
- Mirvaso (brimonidine) , een bekende werkzame stof in oogproducten die nu is goedgekeurd voor de lokale behandeling van een rode huid bij rosacea bij volwassenen.
- Neuraceq (florbetaben 18f) wordt gebruikt bij PET-scans, voor het aantonen van β-amyloïde plaques in de hersenen van patiënten bij de diagnosestelling van Alzheimer en andere vormen van cognitieve achteruitgang. Als er geen of nauwelijks plaques worden gezien, kan Alzheimer worden uitgesloten.
- Sirturo (bedaquiline) voor de behandeling van multiresistente pulmonaire tuberculose (tbc) in combinatie met andere geneesmiddelen, als een andere behandeling onvoldoende effectief is of onvoldoende wordt getolereerd. Het betreft een handelsvergunning onder voorwaarde dat er meer gegevens over de werkzaamheid en de risico’s op lange termijn moeten worden verzameld.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende nieuwe geneesmiddel:
- Winfuran (nalfurafine) , bedoeld als weesgeneesmiddel voor de behandeling van uremische pruritus. Omdat de werking onvoldoende kon worden aangetoond, kon de CHMP niet tot een positieve baten/risicobalans komen.
Advies Tritanrix HB World Health Organization
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Tritanrix HB, een vaccin voor de preventie van difterie, tetanus, kinkhoest en hepatitis B. Het advies is uitgebracht volgens een artikel 58 procedure, die de EMA in staat stelt in samenwerking met de WHO te adviseren over geneesmiddelen voor buiten de EU.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassing:
- Jentadueto (linagliptine/metformine) , een combinatiepreparaat bij diabetes type 2, mag nu ook gebruikt worden in combinatie met insuline (i.e. triple therapie) als behandeling met insuline en metformine onvoldoende effectief is.
Herbeoordelingen
- De Estradiol bevattende crèmes Linoladiol N en Linoladiol HN, zijn niet in Nederland geregistreerd. De CHMP adviseert dat Linoladiol N alleen gebruikt mag worden voor kortdurend gebruik bij patiënten als ten minste één lokaal oestrogeen preparaat met een lagere dosering onvoldoende effectief is. Voor Linoladiol HN, dat tevens een zwak corticosteroïd bevat, nl. prednisolon, wordt de toepassing beperkt tot kortdurend en uitwendig gebruik.
- Kogenate / Helixate NexGen (2e generatie factor VIII producten) , de CHMP neemt de aanbevelingen van de PRACover en concludeert dat voor beide middelen de voordelen bij gebruik bij vooraf onbehandelde patiënten blijven opwegen tegen de risico’s.
- Acipimox - De CMDh onderschrijft bij meerderheid de aanbeveling van de PRAC om het aan nicotinezuur gerelateerde acipimox uitsluitend nog te gebruiken als aanvullende of alternatieve behandeling van te hoge triglyceridewaarden te verlagen bij type IIb en type IV hyperlipoproteïnemie.
Uitkomst van arbitrage procedures in vervolg op verschil van mening tussen de lidstaten van de Europese Unie
- Tibolona Aristo / Tibocina (tibolon) , generieke geneesmiddelen van Livial bij een hormoon vervangende therapie voor de behandeling van symptomen geassocieerd met de menopauze (zoals ‘hot flushes’). De CHMP heeft besloten dat de firma voldoende heeft aangetoond dat de onderbouwende studie betrouwbare resultaten heeft opgeleverd en dat daarmee de balans werkzaamheid/risico’s van deze geneesmiddelen positief is.
- Valebo (alendroninezuur/alfacalcidol) , een combinatiepreparaat voor de behandeling van osteoporose bij vrouwen na de menopauze. De CHMP heeft besloten dat de balans werkzaamheid/risico’s van dit geneesmiddel positief is op voorwaarde dat de indicatie werd aangepast.
Intrekking indicatie-aanpassing
- Exelon / Prometax , de uitbreiding van de indicatie naar patiënten met ernstige vormen van Alzheimer dementie is ingetrokken, nadat de CHMP eerder de werkzaamheid als onvoldoende had beoordeeld.
Vorig jaar werd in een ziekenhuis in de staat Tennessee (VS), na het optreden van een aantal gevallen van kinkhoest, een profylactische kuur erytromycine aanbevolen aan alle kinderen die in die maand in dat ziekenhuis waren geboren. Uit een patiënt-controle-onderzoek blijkt een duidelijke associatie tussen het gebruik van erytromycine en het optreden van hypertrofische pylorusstenose (RR: 6,8 (95%BI: 3,0-15,7)). De voordelen van het orale gebruik van erytromycine bij pasgeborenen zullen moeten worden afgewogen tegen het risico van hypertrofische pylorusstenose. Bron: FUS 2000-05-40.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Hexacima / Hexyon, goedgekeurd voor de vaccinatie van kinderen van zes weken tot 24 maanden oud tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio (DKTP), hepatitis B, en haemophilus influenza type B.
- Pheburane (sodium phenylbutyrate), een weesgeneesmiddel voor een aanvullende behandeling van aandoeningen van de ureum cyclus.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Qsiva (phentermine / topiramate), voor de behandeling van obesitas. De firma vroeg op basis van het negatieve CHMP-advies in oktober 2012 een herbeoordeling aan. De herbeoordeling heeft niet geleid tot andere inzichten, daarom blijft het advies voor registratie van dit middel negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cervarix (human papillomavirus vaccine), toegevoegd is dat dit vaccin ook de premaligne externe genitale laesies voorkomt bij de vrouw.
- Privigen (human normal immunoglobulin), mag nu ook worden gebruikt bij de behandeling van chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP).
Terugtrekkingen
- Ruvise (imatinib mesilate), bedoeld voor het gebruik bij pulmonaire arteriële hypertensie. De CHMP had om aanvullende data gevraagd om de baten/risico balans te onderbouwen. De firma gaf aan niet tijdig de gevraagde aanvullende data te kunnen aanleveren.