Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Wetenschappelijk nieuws
De afgelopen 20 jaar overleden Nederlanders 20% minder vaak aan kanker, ofwel was er duidelijke vooruitgang tegen kanker. Helaas niet op alle fronten, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, UMC St Radboud en de Integrale kankercentra, waarop epidemiologe Henrike Karim-Kos promoveert op woensdag 21 november. De promovenda heeft per vorm van kanker onderzocht wat de strijd tegen kanker de afgelopen 20 jaar heeft opgeleverd. Dat minder mensen zijn overleden aan kanker komt onder andere doordat sommige vormen van kanker nu veel minder vaak voorkomen, bijvoorbeeld maag- en galblaaskanker. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de 5-jaars overlevingskans van bepaalde vormen van kanker gestegen: met name van patiënten met dikke darm kanker, nu 60 % tegen 54% meer dan twintig jaar geleden en bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent. Hier zijn diagnostiek en behandelingen duidelijk verbeterd’, zegt Karim-Kos. Sommige vormen van kanker kwamen juist vaker voor. Zowel mannen als vrouwen kregen vaker slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en melanoom van de huid (mannen +118%, vrouwen +92%). Echter de overleving van deze patiënten verbeterde sterk sinds eind jaren ’80 (slokdarm + 7%; huidmelanoom 3-8%). Daarnaast komt nierkanker (+16%) vaker voor bij mannen en bij vrouwen longkanker (met wel 120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). De overlevingskansen van patiënten met deze kankersoorten is licht verbeterd of bleef gelijk. Bij patiënten met kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de overlevingskans laag. In de strijd tegen kanker hadden preventiecampagnes en wettelijke maatregelen de grootste impact. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel energie gestoken in preventiecampagnes tegen onder andere roken, asbest en overdadig zonnen. Met name hadden die tegen het roken tezamen met wettelijke maatregelen en accijnsverhoging veel succes bij met name mannen en bij alleen jongere vrouwen (geboren na 1960) . Landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker verlaagden ook de sterftekansen (borst -28%; baarmoederhals -42% en waarschijnlijk ook de prostaat). Kanker blijft een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland, benadrukt de promovenda. Karim-Kos: ”Het aantal nu in leven zijnde mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg, nam toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking.’’ In vergelijking met Europa verslechterde de situatie bij vrouwen. Melanomen van de huid en kanker van de mond- en keelholte, strottenhoofd, slokdarm, long en borst kwamen beduidend vaker voor bij Nederlandse vrouwen, bij mannen alleen slokdarmkanker en Hodgkin lymfoom. Bij de meeste hierboven genoemde kankersoorten spelen risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht een rol. Het terugdringen van blootstelling aan deze risicofactoren blijft dus van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De studies in het proefschrift zijn gedaan binnen een epidemiologisch samenwerkingsverband van de afdelingen Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, UMC St Radboud Nijmegen en de Integrale Kankercentra Zuid en Nederland. Gegevens werden gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en van het doodsoorzakenregister van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De intelligente bewerking van deze gegevens werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding.
In de afgelopen twintig jaar overleden steeds minder Nederlanders aan kanker. Preventie en betere diagnostiek en behandeling zorgden ervoor dat zestien belangrijke vormen van kanker minder vaak vóórkomen en/of dat de kans op overleven toenam. Daartegenover staat dat de sterftekansen van sommige vormen van kanker juist stegen, omdat ze vaker bleken voor te komen sinds de jaren ‘80. Er rijst dus een positief maar gemengd beeld op uit een onderzoek dat wetenschappers van het Erasmus MC en anderen vandaag publiceren in de International Journal of Cancer. Bij zowel mannen als vrouwen komt steeds minder vaak maag- en galblaaskanker voor. Bij mannen geldt dit ook voor long-, blaas- en strottenhoofdkanker. Bij vrouwen namen baarmoederhals- en eierstokkanker behoorlijk af. Verder geldt voor veel vormen van kanker dat het percentage patiënten dat 5 jaar na de diagnose nog leeft is gestegen. Zo is bijvoorbeeld 60% van de mannen en vrouwen met dikke darmkanker na vijf jaar nog in leven, dit was 54%. Ook de overlevingskans voor leukemiepatiënten steeg van 36% naar 53%. Dat steeds meer mannen met prostaatkanker na 5 jaar nog leven (namelijk 87% tegen 62% in de jaren ’80) en vrouwen met borstkanker (88% versus voorheen 76%), hangt grotendeels samen met de toegenomen screening. Hierbij worden vooral de meer goedaardig verlopende varianten ontdekt, waardoor ook het aantal nieuwe gevallen onevenredig toeneemt. Helaas is bij sommige vormen van kanker juist sprake van achteruitgang. Zowel bij mannen als vrouwen blijken slokdarmkanker (mannen +84%, vrouwen +46%) en huidkanker (mannen +118%, vrouwen +92%) steeds vaker voor te komen. Gelukkig is de overleving van patiënten met deze kankersoorten wel sterk verbeterd sinds eind jaren ’80. Hierdoor steeg het sterftecijfer minder snel dan als gevolg van het aantal nieuwe patiënten het geval had kunnen zijn. Daarnaast is er een toename van het aantal nieuwe mannelijke patiënten met nierkanker (+16%) en het aantal vrouwelijke patiënten met longkanker (+120%), kanker van de mondholte (52%), keelholte (29%) en alvleesklier (+13%). Wel is de overlevingskans van deze kankersoorten gelijk gebleven. Bij kanker van de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en long bleef de lage overlevingskans bestaan. Dit maakt verder onderzoek hiernaar van belang. Vanaf de jaren ’70 is in Nederland veel geld en energie geïnvesteerd in de verbetering van het vroeg ontdekken en de behandeling van kankerpatiënten en in preventiecampagnes tegen roken, asbest en overdadig zonnen. Zo hebben de preventiecampagnes tegen roken groot succes gehad bij met name mannen. Bij vrouwen hadden de landelijke screeningsprogramma’s op borst- en baarmoederhalskanker aanzienlijke effecten. De betere behandelingen hebben bij deze beide vormen van kanker ook een belangrijke rol gespeeld. Dit geldt vooral voor kanker van de dikke darm, eierstok en bloed- en lymfeklierkanker. Maar al met al blijft kanker een belangrijk gezondheidsprobleem in Nederland. Het aantal mensen dat ooit een kankerdiagnose kreeg nam ook sterk toe van ruim 1,5% naar 3,5% van de bevolking. Het terugdringen van blootstelling aan risicofactoren als roken, alcohol, overgewicht en zonlicht blijft dan ook van groot belang om het aantal nieuwe kankerpatiënten op termijn te laten dalen. De onderzoekers van het Erasmus MC werkten voor deze analyse samen met collega’s van het UMC St. Radboud en het Integraal Kankercentrum Zuid. Zij gebruikten gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie over de periodes tussen 1989 en 2009. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF-Kankerbestrijding. Mede op basis van deze analyse brengt KWF Kankerbestrijding vandaag het SCK rapport ‘Kanker in Nederland tot 2020, Trends en prognoses’ uit.
De relatie tussen alcoholconsumptie en borstkanker verschilt per subtype borstkanker. Vrouwen die meer dan 7 glazen alcoholhoudende drank per week drinken, bleken bijna 2x zo veel risico te lopen op "lobulaire" borstkanker dan vrouwen die niet drinken. 15-20% van de vrouwen die borstkanker ontwikkelt, krijgt lobulaire borstkanker. Er werd echter geen verhoogd risico gevonden op het veel vaker voorkomende subtype, "ductale" borstkanker, dat bij 75% van de borstkankerpatienten voorkomt. Daarbij maakt het volgens de onderzoekers geen verschil welk type alcoholhoudende drank (wijn, bier, gedistilleerd) wordt gedronken. Dit blijkt uit een recent gepubliceerd onderzoek dat is uitgevoerd onder 87.724 Amerikaanse postmenopausale vrouwen en gepubliceerd in de Journal of the National Cancer Institute. Uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken was al bekend dat alcoholconsumptie een relatie heeft met een verhoogd risico op borstkanker. Het vermoeden bestaat dat deze relatie verband houdt met het effect van alcohol op de hormoonhuishouding. In hoeverre dit risico per subtype borstkanker uiteenloopt is echter nog zelden onderzocht. Dit nieuwe onderzoek is uitgevoerd onder een hele groter onderzoekspopulatie en heeft daardoor grote betrouwbaarheid. De onderzoekspopulatie, die deel uitmaakte van de Women"s Health Initiative Observational Study, werd 7-12 jaar gevolgd. Bij aanvang van het onderzoek werd navraag gedaan naar hun alcoholconsumptiepatroon. Gedurende de onderzoeksperiode ontwikkelden 2944 vrouwen borstkanker: 1805 kregen een ductale vorm van borstkanker, 720 kregen een lobulaire vorm van borstkanker en 419 van hen kregen een andere vorm van borstkanker. Bij vrouwen die 7 glazen per week of meer drinken, bleek het risico op lobulaire borstkanker met 82% verhoogd te zijn ten opzichte van vrouwen die niet drinken. Uit de analyses bleek tevens dat er een relatie is tussen alcoholconsumptie en hormoon-gevoelige vormen van borstkanker, maar niet met hormoon-ongevoelige vormen van borstkanker. Hiermee wordt bevestigd dat hormonale factoren een rol spelen bij het onderliggende mechanisme dat leidt tot borstkanker. Op basis van hun bevindingen pleiten de onderzoekers er voor dat in toekomstig onderzoek naar de relatie tussen alcohol en borstkanker ook informatie over het subtype kanker wordt meegenomen in de analyses. In het onderzoek is alleen gekeken naar de alcoholconsumptiepatroon bij aanvang van de studie. Er waren geen gegevens over eventuele veranderingen in het alcoholconsumptiepatroon gedurende de follow-up periode. Bron: Stichting Alcohol en Gezondheid.
Europees onderzoek naar de relatie tussen kanker bij kinderen en kankerverwekkende stoffen in voeding tijdens de zwangerschap. Kanker bij kinderen is zeldzaam, maar wel een van de meest voorkomende doodsoorzaken bij jonge kinderen. Wereldwijd zijn naar schatting 175.000 nieuwe gevallen van kanker bij kinderen van 0-14 jaar, dit aantal stijgt elk jaar licht. Over de mogelijke oorzaken is nog weinig bekend. Een Europees onderzoeksproject onder leiding van Jos Kleinjans, hoogleraar milieugezondheidskunde aan de Universiteit Maastricht, onderzocht de relatie tussen kankerverwekkende stoffen in de voeding van de moeder tijdens de zwangerschap en het risico op het ontstaan van kanker bij kinderen. Zij vonden duidelijke aanwijzingen dat blootstelling aan kankerverwekkende stoffen tijdens de zwangerschap het risico op kanker vergroten. Deze relatie was het duidelijks bij leukemie en met name bij jongens. De bevindingen werden gepubliceerd in het British Medical Journal. De onderzoekers uit Maastricht en 25 partneruniversiteiten in meerdere Europese landen onderzochten navelstrengbloedmonsters van 1151 pasgeboren baby’s op de aanwezigheid van stoffen waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend kunnen zijn zoals dioxinen, dioxineachtige PCB’s, acrylamide, PAK’s (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen), acrylamide en nitrosamines. Ook werd onderzocht of deze stoffen de placenta kunnen passeren. De conclusie was dat de placenta geen bescherming biedt tegen blootstelling van kankerverwekkende stoffen in voeding en dat de foetus tijdens de zwangerschap blootgesteld wordt aan deze stoffen. Deze stoffen werden dan ook daadwerkelijk in het navelstrengbloed aangetroffen. Veroorzaakt deze blootstelling ook kanker bij kinderen? Om deze vraag te beantwoorden werden moleculaire veranderingen die wijzen op tumorvorming gemeten in de navelstrengbloedmonsters. De onderzoekers vonden een hogere gevoeligheid voor blootstelling voor kankerverwekkende stoffen, vooral bij jongens en met name voor leukemie. Dit zou kunnen verklaren waarom leukemie vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes. Jos Kleinjans: “Deze onderzoeksresultaten laten zien dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen kankerverwekkende stoffen in voeding en het risico op het ontstaan van kanker bij kinderen. Wij hebben echter naar nog maar een beperkt aantal stoffen gekeken. Er is dus nog meer onderzoek nodig. Dit vindt momenteel plaats in het kader van het EU project Exposomics waar wij ook aan bijdragen.” Het is onmogelijk voor zwangere vrouwen om alle kankerverwekkende stoffen weg te laten uit hun voeding, ze kunnen hoogstens bepaalde stoffen waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend zijn zoveel mogelijk proberen te vermijden. Bijvoorbeeld door zwarte randjes of zwarte korstjes die ontstaan bij de bereiding van eten te vermijden en gefrituurde producten niet te vaak te eten en vooral niet té lang te frituren. Het belangrijkste advies voor zwangere vrouwen blijft om gevarieerd te eten en niet te roken en drinken tijdens de zwangerschap. Ook voedselfabrikanten kunnen een steentje bijdragen door op de kwaliteit van hun grondstoffen te letten en bijvoorbeeld chips en friet te maken van aardappelrassen waarin van nature minder suikers voorkomen.
Het opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van individuele patiënten met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een verbetering van de behandeling. Dat concludeert Judith Honing in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker is een vorm van kanker die vaak pas in een laat stadium wordt opgemerkt. De vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker zijn slecht, slechts 15-20% is vijf jaar na het vaststellen van de ziekte nog in leven. Slokdarmkanker keert vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte. Wetenschappers vermoeden daarom dat het opsporen van deze kankerstamcellen inzicht kan geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt om nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Maar het identificeren en markeren van kankerstamcellen in slokdarmkanker is lastig. Honing analyseerde in haar onderzoek de expressie van verschillende eiwitmarkers gerelateerd aan kankerstamcellen in andere typen kanker. Zij deed dat in twee patiëntgroepen: een groep patiënten met slokdarmkanker bij wie de tumor chirurgisch was verwijderd zonder chemoradiotherapie vooraf, en een groep die wel chemoradiotherapie had gehad voor verwijdering van de tumor. Honing ontdekte dat een verminderde expressie van de eiwitten CD44 en SOX2 samenhing met slechtere vooruitzichten. Omdat nog niet duidelijk is welke rol deze eiwitten precies hebben, pleit de promovenda voor nader onderzoek. Daarnaast onderzocht zij een model dat mogelijkheden biedt om kankerstamcellen te bestuderen in slokdarmkanker. Judith Honing (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject bij de afdelingen Chirurgische Oncologie en Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass van het UMCG, de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Van der Meer-Boerema Stichting. Honing is als arts verbonden aan de afdeling Interne Geneeskunde van het Meander Medisch Centrum in Amersfoort.
In de afgelopen tien jaar is wereldwijd het aantal patiënten met hoofd-halskanker gestegen. De grootste toename is gezien onder vrouwen, maar recentelijk stijgt ook het aantal jongeren die deze ziekte ontwikkelen. Hoofd-halskanker treft jaarlijks zo’n 600.000 mensen wereldwijd, 350.000 sterfgevallen waren aan hoofd-halskanker gerelateerd. Daarmee is hoofd-halskanker de op 5 na meest voorkomende kanker in Europa. In Nederland komen er elk jaar zo’n 3000 nieuwe patienten met hoofd- hals kanker bij. Roken en drinken zijn risicofactoren, evenals het HPV virus. Hoofd-halskanker treft mensen van alle leeftijden, geslachten en etnische afkomsten. De ziekte komt het meest voor bij mannen van 40 jaar en ouder. De laatste jaren is echter ook een aanzienlijke toename van het aantal gevallen onder jongere mensen waargenomen. "Het publiek moet worden voorgelicht over de cruciale risicofactoren van de ziekte - roken, alcoholgebruik en, steeds vaker, een verband met bepaalde subtypen van het human papilloma virus, HPV," aldus Professor René Leemans, hoogleraar en hoofd van de afdeling KNO van VUmc, tevens Secretaris-Generaal van de EHNS (: European Head and Neck Society.) "Hoofd-halskanker kan effectief worden behandeld als het vroeg wordt vastgesteld. Daarom is het van levensbelang dat mensen weten wat de symptomen van deze ziekte zijn. Een patiënt zou moeten worden doorverwezen als een van de volgende klachten 3 weken bestaat ( de zogenoemde One for Three' definitie): Pijnlijke/gevoelige tong, niet-genezend zweertje, en/of rode of witte slijmvliesafwijkingen in de mond, keelpijn, aanhoudende heesheid, pijn en/of moeite met slikken, zwelling in de hals, éénzijdig verstopte neus en/of bloederige afscheiding uit de neus. De behandeling van hoofd-halstumoren kan ingrijpend zijn. Behandeling kan bestaan uit chirurgie, bestraling of chemotherapie met bestraling en soms een combinatie van al deze behandelingen. Ondanks uitgebreide chirurgische reconstructie technieken en nieuwe ontwikkelingen in bestraling en chemotherapie kan de behandeling van hoofd-halstumoren een grote impact hebben op bijvoorbeeld slikken en/of spreken.
Longkanker lijkt op weg om borstkanker van de eerste plaats te stoten als dodelijkste vorm van kanker onder vrouwen. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Milaan. Vrouwen in Europa begonnen in de jaren zestig en zeventig pas massaal te roken. Die groep is nu tussen de 60 en 70 jaar oud en dat is de leeftijd waarop longkanker het vaakst ontstaat. De verwachting luidt dat er dit jaar negen procent meer vrouwen overlijden aan longkanker dan vorig jaar. Het aantal doden aan borstkanker loopt juist terug. Over het algemeen neemt het aantal sterfgevallen door kanker af. Wel blijkt dat het aantal gevallen van alvleesklierkanker toeneemt, maar daar hebben de onderzoekers nog geen sluitende verklaring voor.
Therapieën tegen de twee celmembraaneiwitten of receptoren FPR1 en CXCR4 kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe kankerbehandelingen. Dat concludeert Jennifer Boer. Zij onderzocht in haar promotieonderzoek hoe de beide receptoren precies betrokken zijn bij het verplaatsen en uitzaaien van tumorcellen, en wat er gebeurt als deze eiwitten geactiveerd of geremd worden. Tumoren hebben een vernuftige manier om resistentie op te bouwen tegen anti-kankerbehandelingen. Ze doen dat onder andere door hun directe omgeving in te schakelen, het micromilieu. Boer beschrijft in haar proefschrift de interacties tussen hersentumorcellen (glioblastoma) en prostaatkankercellen en hun micromilieu. Ze keek daarbij in het bijzonder naar de rol die de receptoren FPR1 en CXCR4 in dit proces spelen. Van beide receptoren is bekend dat ze een belangrijk aandeel hebben in het uitzaaien van de tumor. Het onderzoek werd uitgevoerd in preklinische modellen van menselijke kankercellen uit hersentumoren en prostaattumoren. Samenvattend concludeert Boer dat therapieën tegen de regulerende mechanismen van de receptoren mogelijk kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen. De promovenda wijst er wel op dat niet alle CXCR4-remmers zomaar ingezet kunnen worden. Zo maakte de remmer AMD3100 prostaatkankercellen weliswaar tijdelijk gevoeliger voor bestraling, maar leidde het gebruik van dit medicijn ook tot een toename aan circulerende tumorcellen. Bij het ontwerp van toekomstig onderzoek in de klinische praktijk zou dit volgens haar een belangrijk aandachtspunt moeten zijn. Jennifer Boer (1985) studeerde Biotechnologie (BSc) aan de Universiteit van Rome Tor Vergata (Italië) en Behavioural and Cognitive Neurosciences (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Center Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF kankerbestrijding.
Het is mogelijk om het aantal borstkankercellen te verminderen door het ‘uitzetten’ van een gen dat verbonden is met borstkanker (SOX2). Dat concludeert Sabine Stolzenburg in haar promotieonderzoek. Zij realiseerde het uitschakelen van dit ziekte-gerelateerde gen op twee manieren: door een zogenaamde remmende Artificiële Transcriptie Factor (ATF) en door het gen met gerichte DNA-methylatie in te pakken zodat het niet meer afgelezen kon worden. De resultaten sluiten hierdoor nauw aan bij onderzoek naar doelgerichte aanpak van kanker. Epigenetische processen zijn wel voorgesteld als een soort remmers of dimmers van bepaalde stukjes van het DNA; zij bepalen hoe actief genen kunnen zijn. In het geval van kanker zijn sommige genen overactief. Onderzoek heeft laten zien dat epigenetische mutaties ongedaan gemaakt kunnen worden door ongewenste veranderingen te overschrijven: epigenetische editing. Stolzenburg onderzocht onder andere of het onderdrukken van een bepaald gen, SOX2, leidt tot een vermindering van nieuwe borstkankercellen. Dat bleek inderdaad het geval, zowel wanneer daarvoor een ATF gebruikt werd, als ook door DNA-methylering – het aanbrengen van een blijvende verandering in de structuur van het DNA. In dat laatste geval, waarbij de ‘gerepareerde’ plek in nieuwe cellijnen wordt doorgegeven, duurde de afname van de tumorgrootte bovendien langer. Dit onderzoek draagt opnieuw bij aan de hypothese dat epigenetische editing een veelbelovende techniek is in de klinische praktijk. Sabine Stolzenburg (1980) studeerde Biologie aan de Eberhad Karls Universiteit van Tuebingen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en de afdeling Farmacologie van de University of North Carolina, Chapel Hill, USA. Het onderzoek werd onder andere financieel mogelijk gemaakt door een Rosalind Franklin fellowship en onderzoeksinstituut GUIDE. Stolzenburg werkte tot voor kort aan de University of Western Australia in Perth.
VUmc CCA en het derde grootste Italiaanse ziekenhuis Instituto Clinico Humanitas (IRCCS) hebben samen een uniek onderzoek gedaan naar de moeilijk behandelbare asbestkanker. Het IRCCS vroeg speciaal het VUmc CCA als onderzoekspartner vanwege zijn enorme ervaring op het gebied van biomarkers. Onderzoekers van VUmc CCA vonden duidelijke biomarkers die het succes van een op maat gemaakte behandeling kunnen voorspellen. Deze gegevens kwamen overeen met de klinische behandelingen in het IRCCS. In Nederland komt asbestkanker in vergelijking met de rest van Europa relatief vaak voor. De ziekte is moeilijk te behandelen en te genezen. Een operatie is tot nu toe niet mogelijk, dus patiënten worden behandeld met medicijnen. Om ervoor te zorgen dat patiënten niet onnodig aan medicatie en de bijwerkingen hiervan worden blootgesteld is een zo gericht mogelijke behandeling belangrijk. In deze studie vond tegelijkertijd op twee manieren onderzoek plaats. In Italië werden patiënten in de kliniek behandeld en kregen ze een op maat gemaakte behandeling met medicijnen. Daarnaast onderzochten onderzoekers in VUmc in het laboratorium tumor weefsel op biomakers ("voorspellers") voor het aanslaan van bepaalde medicatie bij patiënten. Gegevens uit het klinisch onderzoek en het laboratorium zijn met elkaar vergeleken. Wat bleek: de gevonden biomarkers bleken goed te kunnen voorspellen bij welke patiënt de medicatie zou aanslaan. De uitkomsten van het onderzoek werden op 15 april gepubliceerd door het wetenschappelijk tijdschrift American Association for Cancer Research (AACR) journal Clinical Cancer Research.
Het is mogelijk een landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland in te voeren en uit te voeren. Wel zijn een goede voorbereiding en een gefaseerde invoering vereist om de kwaliteitseisen van het bevolkingsonderzoek te garanderen. Het zelfde geldt voor voldoende capaciteit om eventueel vervolgonderzoek te kunnen uitvoeren. Dit blijkt uit een zogeheten uitvoeringstoets naar dit bevolkingsonderzoek, uitgevoerd door het RIVM. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de toets gebruiken bij de besluitvorming of dit bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd. Een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is kosteneffectief en kan op termijn jaarlijks 2400 sterfgevallen voorkomen. Na de besluitvorming is minimaal 2 jaar aan voorbereidingen nodig om het bevolkingsonderzoek gefaseerd te kunnen invoeren. Het bevolkingsonderzoek is bedoeld voor mensen van 55 tot en met 75 jaar (4,4 miljoen mensen). Zij worden door screeningsorganisaties elke 2 jaar uitgenodigd deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Zij ontvangen daarvoor thuis een test (iFOBT), die zij zelf opsturen voor analyse. Bij een afwijkende uitslag zullen zij worden doorverwezen voor verdere diagnostiek (coloscopie) en zo nodig behandeling. De uitvoeringstoets is in samenwerking met de betrokken beroepsroepen, patientenorganisaties, screeningsorganisaties en andere stakeholders tot stand gekomen. Onder hen is een breed draagvlak om de screening in te voeren. Voor de uitvoeringstoets is in kaart gebracht welke voorbereidende activiteiten zouden moeten worden uitgevoerd, en onder welke voorwaarden. Zo is beschreven welke richtlijnen en kwaliteitseisen nodig zijn en hoe de kwaliteit van het programma kan worden bewaakt. Er worden maatregelen voorgesteld om de berekende capaciteitstekorten op te vangen, zoals taakverschuiving en een efficiënte uitvoering van de coloscopie. Verder moet erop worden toegezien dat er geen lange wachttijden ontstaan voor coloscopie en verdere behandeling; zonodig wordt de gefaseerde invoering bijgestuurd. Tevens moet er voldoende aandacht zijn voor communicatie, zowel in algemene zin bij de introductie van het bevolkingsonderzoek als voor de deelnemers over het doel, nut en proces ervan. Daarnaast zijn de belangrijkste implementatiewerkzaamheden en een prognose van kosten weergegeven.
Binnen enkele jaren zal slechts een buisje bloed nodig zijn om de meest voorkomende vorm van longkanker op te sporen. Uit nieuw onderzoek van VUmc blijkt dat een bloedtest met 91% zekerheid kan vaststellen of iemand vergevorderde, niet-kleincellige longkanker heeft. Met de bloedtest kan ook, met een zekerheid van 81%, longkanker in een vroeg stadium worden vastgesteld. Hierdoor hoeft een patiënt in de toekomst minder biopten en CT-scans te ondergaan voor de detectie van longkanker. Hierover publiceren Myron Best en Tom Würdinger, onderzoekers van Cancer Center Amsterdam, in het Amerikaanse vakblad Cancer Cell. Circa 50 vooraanstaande medici en wetenschappers onderschrijven de conclusies van het artikel. Meer onderzoek is nodig voordat de bloedtest op longkanker beschikbaar is voor patiënten. Deze studie is het vervolg op eerder onderzoek uit 2015 waarin de eerste resultaten van hun techniek bij verschillende tumortypes werd gepresenteerd. In de nieuwe studie zijn meer dan 700 personen geanalyseerd op de aanwezigheid van longkanker. De bloedtest analyseert in bloedplaatjes het RNA, waarin genetische kenmerken zitten, met een nieuwe soort nauwkeurige computerberekeningen. Hiermee komt de (vroege) opsporing van kanker in bloed weer een stap dichterbij. Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Patiënten lopen er vaak onwetend jaren mee rond en krijgen veelal pas klachten als de longkanker is uitgezaaid en behandeling veel lastiger is. Tom Würdinger: "Dankzij bloedtesten kan niet-kleincellige longkanker in een vroege fase worden opgespoord en behandeld, een fase waarin de overleving van patiënten significant beter is dan wanneer de tumor al is uitgezaaid. Nu is dit laatste nog een bekend beeld helaas." Toekomstige diagnoses van kanker gaan naar verwachting vooral via bloed plaatsvinden. Zo kan kanker in een vroeg stadium worden opgespoord, waardoor de overlevingskansen van patiënten stijgen. "Het uiteindelijke doel van de opsporing van kanker via lichaamsvloeistof, zogenoemde liquid biopsies, zoals bloed, is om alle soorten kanker met 1 test te kunnen opsporen", aldus Myron Best. Tom Würdinger vult aan: "Ik verwacht ook dat in de toekomst vervelende mammografieën en coloscopieën voor screening op borst- en darmkanker minder nodig zijn. Grootschalige screeningsprogramma's zullen nodig zijn voor het afnemen van bloed voor de opsporing van kanker. Cancer Center Amsterdam heeft hiervoor het Liquid Biopsy Center opgericht met als doel de ontwikkeling van bloedtesten voor de detectie van kanker te versnellen. Net zoals zwangere vrouwen nu al door de NIP-test via bloedafname kunnen zien of hun ongeboren kind mogelijk genetische afwijkingen heeft. Deze lijn willen we voortzetten." De onderzoeksgroep van Würdinger, werkzaam vanuit de afdeling neurochirurgie, heeft een Europese subsidie van bijna 4 miljoen euro ontvangen voor een groot Europees samenwerkingsproject waarbij jonge, getalenteerde onderzoekers een volgende generatie bloedtesten voor de detectie van kanker gaan ontwikkelen. Wereldwijd is de verwachting dat bloedtesten voor de detectie van diverse kankersoorten binnen enkele jaren op de markt kunnen komen. In dit onderzoek is de zogenoemde Swarm Intelligence voor de eerste keer toegepast bij een bloedtest. Vergelijkbaar met de zwermen van vogels vormen de computerberekeningen (algoritmes) continu nieuwe combinaties van genen, op zo'n manier dat ze steeds beter worden in het herkennen van kanker in bloed. De inzet van zelflerende zoekalgoritmes in de diagnostiek van kanker is veelbelovend.
Bron: VUmc
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij jonge mannen. Het is een raadsel waarom het aantal diagnosen sterk toe blijft nemen. In Nederland krijgen steeds meer mannen zaadbalkanker. In 2008 waren dat in Nederland totaal 683 mannen. Een verdubbeling sinds 1989. Om te vergelijken: bij borstkanker was in dezelfde periode sprake van een toename van 69% (bron: Kennisnetwerk integrale kankercentra). Ook in andere landen komt zaadbalkanker steeds vaker voor. Deskundigen vragen zich af waarom de toename zo groot is. Tijdens het symposium in november over jongeren en kanker, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Oncologie (NVvO), is duidelijk gemaakt dat zaadbalkanker bij mannen in de leeftijdsgroep 15 - 34 jaar met 38,2% veruit de meest voorkomende vorm van kanker is. Op nummer twee staat huidkanker met 11,8%. In de leeftijd 25-34 jaar voert zaadbalkanker zelfs met 41,9% de lijst aan. Prof. dr. Floor van Leeuwen van het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL) heeft deze cijfers gepresenteerd. "De hoge cijfers over zaadbalkanker zijn niet algemeen bekend. Er moet meer onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de sterke stijging." Prof. dr. Jourik Gietema van het Universitair Medisch Centrum in Groningen geldt als expert voor de behandeling van zaadbalkanker. Hij voert zelf onderzoek uit op dit belangrijke gebied. "Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk waarom zaadbalkanker steeds vaker voorkomt in Nederland," aldus Gietema. "Naar de oorzaak hiervan moet zeker meer onderzoek plaatsvinden." Voorzitter van Stichting Zaadbalkanker, Gerrit-Jan Steenbergen, zelf ervaringsdeskundige: "Zaadbalkanker staat al langer op nummer 1. De toename in het aantal mannen met zaadbalkanker is zeer verontrustend. Zeker omdat in deze groep van jonge mannen nog steeds een groot taboe op zaadbalkanker heerst. Zaadbalkanker moet gewoon overal bespreekbaar zijn, om deze toenemend aantal jonge mannen te kunnen ondersteunen. We moeten ons allen inzetten voor meer onderzoek naar de oorzaak van deze toename!," aldus Gerrit-Jan Steenbergen.
Wanneer ouderen geconfronteerd worden met de diagnose kanker, voelen zij zich omringd door hun naasten, maar dit houdt in de periode daarna niet altijd stand. Van de oudere kankerpatiënten is een jaar na de diagnose een aanzienlijk groter deel eenzamer dan hun leeftijdsgenoten zonder kanker. Toch is de kwaliteit van leven een jaar na de diagnose vergelijkbaar. Deze en meer resultaten van de Klimop-studie worden op 19 november in Hasselt gepresenteerd tijdens het symposium ‘Oudere patiënten met kanker’. De Klimop-studie, uitgevoerd onder coördinatie van de Universiteit Maastricht (Huisartsgeneeskunde), het Maastricht UMC+ (Medische Oncologie) en de KU Leuven (Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde), onderzoekt het welzijn van oudere patiënten met kanker, vergeleken met jongere patiënten met kanker en ouderen zonder een eerdere diagnose van kanker. Door de vergrijzing van de bevolking worden steeds meer ouderen geconfronteerd met kanker, maar in onderzoek blijven ze ondervertegenwoordigd. Daarnaast wordt in veel andere studies vooral gekeken naar de overlevingsduur en hoe die te verlengen, terwijl oudere kankerpatiënten de kwaliteit van leven vaak minstens even relevant vinden. Oudere patiënten met kanker zijn vaak kwetsbaar en hebben naast kanker ook andere bijkomende aandoeningen zoals hart- en vaatziekten. Dit heeft belangrijke gevolgen voor hun vermogen om een zware behandeling aan te kunnen en hiervan te herstellen. Voor een kwetsbare subgroep van oudere patiënten geldt bovendien dat zij een hoger risico hebben op bijwerkingen van de behandeling. In de Klimop-studie is vooral gekeken welke psychosociale problemen zich voordoen bij oudere patiënten met kanker en hoe hun kwaliteit van leven zich ontwikkelt in de tijd. Het bleek dat ‘distress’ en eenzaamheid de meest voorkomende psychosociale problemen zijn bij oudere patiënten met kanker, zowel rond het moment van de diagnose als één jaar later. Bovendien was er bij oudere patiënten een aanzienlijke stijging te zien in het voorkomen van eenzaamheid, één jaar na de diagnose van kanker. Ondanks de vele moeilijkheden waar oudere patiënten met kanker en hun familie voor komen te staan is er ook een positieve noot. Uit de studie blijkt dat in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder kanker en jongere patiënten met kanker, het globaal genomen zo slecht nog niet gaat met de oudere kankerpatiënten in onze studie. Zo is bijvoorbeeld de kwaliteit van leven van oudere kankerpatiënten rond het moment van diagnose laag, maar dat deze één jaar later weer vergelijkbaar is met de kwaliteit van leven van leeftijdsgenoten zonder kanker.
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij jonge mannen. Het is een raadsel waarom het aantal diagnosen sterk toe blijft nemen. In Nederland krijgen steeds meer mannen zaadbalkanker. In 2008 waren dat in Nederland totaal 683 mannen. Een verdubbeling sinds 1989. Om te vergelijken: bij borstkanker was in dezelfde periode sprake van een toename van 69% (bron: Kennisnetwerk integrale kankercentra). Ook in andere landen komt zaadbalkanker steeds vaker voor. Deskundigen vragen zich af waarom de toename zo groot is. Tijdens het symposium in november over jongeren en kanker, georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Oncologie (NVvO), is duidelijk gemaakt dat zaadbalkanker bij mannen in de leeftijdsgroep 15 - 34 jaar met 38,2% veruit de meest voorkomende vorm van kanker is. Op nummer twee staat huidkanker met 11,8%. In de leeftijd 25-34 jaar voert zaadbalkanker zelfs met 41,9% de lijst aan. Prof. dr. Floor van Leeuwen van het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL) heeft deze cijfers gepresenteerd. "De hoge cijfers over zaadbalkanker zijn niet algemeen bekend. Er moet meer onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van de sterke stijging." Prof. dr. Jourik Gietema van het Universitair Medisch Centrum in Groningen geldt als expert voor de behandeling van zaadbalkanker. Hij voert zelf onderzoek uit op dit belangrijke gebied. "Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk waarom zaadbalkanker steeds vaker voorkomt in Nederland," aldus Gietema. "Naar de oorzaak hiervan moet zeker meer onderzoek plaatsvinden." Voorzitter van Stichting Zaadbalkanker, Gerrit-Jan Steenbergen, zelf ervaringsdeskundige: "Zaadbalkanker staat al langer op nummer 1. De toename in het aantal mannen met zaadbalkanker is zeer verontrustend. Zeker omdat in deze groep van jonge mannen nog steeds een groot taboe op zaadbalkanker heerst. Zaadbalkanker moet gewoon overal bespreekbaar zijn, om deze toenemend aantal jonge mannen te kunnen ondersteunen. We moeten ons allen inzetten voor meer onderzoek naar de oorzaak van deze toename!," aldus Gerrit-Jan Steenbergen.
Het ontrafelen van de oorzaak van kanker in families met zeldzame erfelijke vormen van kanker, is cruciaal voor de bestrijding van kanker in het algemeen. Het onthult namelijk welke processen belangrijk zijn om het ontstaan van specifieke vormen van kanker te voorkomen. Dit is de kern van de oratie van Johan de Winter, hoogleraar genomica van erfelijke kanker, die hij op 5 juli uitspreekt. Veranderingen in ons erfelijk materiaal kunnen kanker veroorzaken. Ze verstoren cellulaire processen, waardoor de celgroei ontregeld raakt en de normale cel wordt omgevormd tot een kankercel. Het gaat hierbij niet om één verandering, maar om verschillende veranderingen, die gedurende het leven ontstaan. Het verwerven van deze DNA-veranderingen is een kansproces en kost tijd. Daardoor zijn kankerpatiënten over het algemeen oud. Er zijn echter ook mensen die op jonge leeftijd kanker krijgen, omdat er bij de geboorte al een mutatie in het DNA aanwezig is, die zorgt voor een verstoring van een essentieel proces in hun cellen. Hierdoor is de weg naar kanker al heel vroeg ingeslagen en kan kanker zich sneller ontwikkelen dan bij mensen die deze DNA-veranderingen tijdens het leven verwerven. Vaak hebben deze mensen verschillende familieleden met kanker op jonge leeftijd en ontstaat de kanker op meerdere plekken in een specifiek orgaan, bijvoorbeeld de borst of de darm. In dat geval spreken we van erfelijke kanker. Het ontrafelen van de oorzaak van kanker in dergelijke families onthult welke processen belangrijk zijn om het ontstaan van specifieke vormen van kanker te voorkomen. De processen die defect zijn in deze, vaak zeldzame, erfelijke vormen van kanker, zijn ook aangedaan in een deel van de tumoren in de algemene populatie. Tumoren en cellen van patiënten met een erfelijke aanleg voor kanker zullen ons daarom helpen bij het vinden van nieuwe kankertherapieën, die toepasbaar zijn op een deel van de tumoren in de algemene populatie. Ze kunnen ons leren hoe cellen met een defect in een bepaald proces overleven en wat een goed therapeutisch aangrijpingspunt is voor tumoren met een dergelijk defect.
Nieuwe inzichten uit 13e evaluatierapport door Universiteit Nijmegen en Erasmus MC. Sinds de start van het Nederlands bevolkingsonderzoek naar borstkanker voor vrouwen in de leeftijd van 50 tot 74 jaar zijn er 15 miljoen screeningen uitgevoerd. In totaal is bij ruim 78.000 vrouwen borstkanker via deze screening ontdekt. 40% van deze kankers zijn invasieve tumoren van 1 cm of kleiner, of niet-invasieve, die door uitwendig onderzoek niet ontdekt kunnen worden. De kans om aan borstkanker te overlijden is uiteindelijk de helft voor gescreende vrouwen ten opzichte van vrouwen die niet naar het bevolkingsonderzoek zijn gegaan. Naar schatting 18.000 van de 78.000 vrouwen hebben hierdoor profijt van de screening. Op dit moment is de kans op overlijden aan borstkanker voor de Nederlandse vrouw, ondanks het toegenomen vóórkomen van borstkanker, gedaald tot ongeveer 3%. Vandaag zijn de resultaten beschikbaar gekomen van de 13e landelijke evaluatie, en adviseert de Gezondheidsraad de minister van VWS over de toekomst van het bevolkingsonderzoek. Door een landelijke koppeling was het dit keer voor het eerst mogelijk om bij alle vrouwen die in 2004-2009 gescreend waren tot twee jaar na hun laatste uitnodiging te meten of er borstkanker optrad. Bij de vrouwen die reeds eerder deelnamen blijkt dat na het maken van 1.000 screeningsfoto’s 984 vrouwen terecht meteen een goed bericht krijgen (“er is bij u geen verdenking op borstkanker geconstateerd”). Bij vijf vrouwen wordt na verdere diagnostiek borstkanker ontdekt. Drie vrouwen worden doorverwezen voor een verdenking die uiteindelijk na biopsie goedaardig blijkt te zijn en bij twee vrouwen wordt in de twee jaren na de borstfoto toch nog borstkanker ontdekt. De test-sensitiviteit, de gevoeligheid van de test om aanwezige borstkanker daadwerkelijk te ontdekken, ligt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek op 88% of hoger. Prof.dr. Harry de Koning, hoogleraar Public Health en Screening Evaluation van het Erasmus MC, leidde het onderzoek. De Koning: “Er is een continue debat over de voor- en nadelen van bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Het Nederlandse programma kost bijna 65 miljoen Euro per jaar, te weten 64 Euro per onderzoek. Bijna 1,3 miljoen vrouwen krijgen een uitnodiging. In de periode 1990-2011 ging 80% van de uitgenodigde vrouwen in op de uitnodiging. Aanvankelijk werd slechts 0.8% voor verder onderzoek verwezen, maar inmiddels is dit 2,1%, naar internationale maatstaven nog steeds een zeer bescheiden verwijspercentage. De opkomst wordt sinds 2007 gekenmerkt door een lichte daling, van 82,4% naar 79,6% in 2012. In de nieuw uitgenodigde groep vrouwen 49-51 jaar oud zien we in 2012 voor het eerst weer een stabilisatie van het opkomstcijfer.” Het grootste nadeel van het bevolkingsonderzoek is het onnodig ontdekken van borstkanker. Bij een effectieve screening wordt de diagnose vervroegd, maar dat betekent ook dat heel langzaam groeiende borstkankers ontdekt kunnen worden, die anders niet aan het licht waren gekomen (bijvoorbeeld omdat de vrouw eerder aan een andere ziekte overlijdt). De Koning: “Dit bedraagt maximaal 10% van de bij screening ontdekte borstkankers. Wel zou het wenselijk zijn een studie te starten, waarbij niet alle via bevolkingsonderzoek ontdekte niet-invasieve vormen van borstkanker meteen hoeven te worden behandeld.” De gepresenteerde resultaten laten een gunstige verhouding tussen voordelen en nadelen van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Nederland zien. De Gezondheidsraad onderschrijft dit in zijn advies aan de Minister. De Koning: “De screening heeft voor de meeste vrouwen die participeren geen consequenties. Een zeer kleine proportie ondervindt nadelen ervan, en een iets grotere proportie zeer belangrijke voordelen. Bij uitnodiging is echter niet te voorspellen wie bij welke groep hoort.” Deze resultaten zijn vandaag beschikbaar gekomen in het 13e rapport van het team (Erasmus MC en Universiteit Nijmegen) dat het landelijk bevolkingsonderzoek evalueert in opdracht van het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek. Het RIVM voert de landelijke aansturing en begeleiding van het bevolkingsonderzoek uit namens het ministerie van VWS. De Gezondheidsraad gebruikt onder andere de landelijke resultaten om de Minister te adviseren over de toekomst van dit bevolkingsonderzoek. Het volledige rapport is hier te downloaden: http://www.erasmusmc.nl/mgz/publicationsx/evaluatie-borstkanker/ Noot voor de redactie:
Mensen met familiaire dikkedarmkanker kunnen hun darmen elke vijf à zes jaar laten controleren op voorstadia van darmkanker. Die frequentie is hoog genoeg om ontsporende cellen tijdig te ontdekken en te verwijderen, blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). “Mensen met familiaire darmkanker hebben drie tot zes keer meer kans om darmkanker te ontwikkelen”, vertelt Hans Vasen, hoogleraar op de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten in het LUMC. Er is sprake van familiair darmkanker wanneer iemand een eerstegraads familielid (ouder, broer of zus) heeft die de diagnose darmkanker kreeg voor de leeftijd van vijftig jaar, of wanneer iemand twee eerstegraads familieleden heeft met darmkanker, ongeacht de leeftijd. “Mensen van wie bekend is dat zij een verhoogd risico hebben op darmkanker krijgen nu om de vijf of zes jaar een darmonderzoek aangeboden. We vroegen ons af of die frequentie voldoende was, of dat het veiliger is om terug te gaan naar drie jaar”, aldus Vasen. De onderzoekers verdeelden 528 patiënten daarom in twee groepen: de helft kreeg na zes jaar een coloscopie (kijkonderzoek in de darm), de andere helft na drie jaar en na zes jaar. “In de groep die pas na zes jaar onderzocht werd, zagen we twee keer zoveel gevorderde poliepen als in de andere groep. Maar de frequentie van deze poliepen was betrekkelijk laag, circa 7 procent. Daarnaast waren er na zes jaar geen gevallen van darmkanker. Het is dus veilig om de huidige frequentie van controle te handhaven”, aldus Vasen. Er zijn in Nederland naar schatting 100.00 mensen met risico op familiaire darmkanker. Uit ander onderzoek blijkt dat het regelmatig controleren van de darm bij mensen met familiaire darmkanker de sterfte als gevolg van darmkanker met 80 procent vermindert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen familiaire darmkanker en erfelijke darmkanker. Erfelijke darmkanker, zoals het Lynch syndroom en polyposis, is te wijten aan een bekend gendefect. Aangedane familieleden ontwikkelen vaak al op jonge leeftijd darmkanker en bij polyposis ook veel poliepen. Bij het Lynch-syndroom wordt een intensief screeningsprotocol geadviseerd, met om de een à twee jaar een coloscopie. “In families met familiaire darmkanker speelt waarschijnlijk een combinatie van omgevingsfactoren, waaronder voeding, en erfelijke factoren een rol bij het ontstaan van darmkanker”, aldus Vasen. De resultaten van dit onderzoek zijn online gepubliceerd door het toonaangevende tijdschrift The Journal of Clinical Oncology.
Een groot deel van de Nederlandse mannen zijn zich er niet van bewust dat borstkanker ook bij mannen kan voorkomen. Uit onderzoek van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam en het UMC Utrecht, blijkt dat ongeveer 40% van de mannen met borstkanker dit niet wist. Uit het onderzoek werd verder duidelijk dat de omgeving hiervan vaak ook niet op de hoogte was. Gevolg is dat mannen lang afwachten als ze een ‘knobbeltje of een andere afwijking’ in de borst of aan de tepel opmerken. Om het bewustzijn te vergroten en omdat specifieke informatie hierover vaak lastig te vinden is, wordt zaterdag 7 oktober voor deze doelgroep een website gelanceerd: www.mannenmetborstkanker.nl. Per jaar krijgen in Nederland ongeveer 100 mannen borstkanker. Net als vrouwen kunnen mannen op elke leeftijd borstkanker krijgen. Gemiddeld zijn mannen bij diagnose (68 jaar) wel iets ouder dan vrouwen (61 jaar). “Veel informatie over borstkanker is vaak op vrouwen gericht”, aldus initiatiefnemers Eveline Bleiker (psycholoog, AVL) en Arjen Witkamp (oncologisch chirurg, UMCU). “Het wordt niet voor niets een vrouwenziekte genoemd. Mannen zijn echter een vergeten groep. Doordat er weinig over bekend is worden symptomen vaak laat onderkend.” De nieuwe website heeft daarom als doel de bekendheid, kwaliteit en toegankelijkheid van informatie over borstkanker bij mannen te verbeteren. Volgens Tom Bootsma, onderzoeker op dit project en werkzaam voor zowel het Antoni van Leeuwenhoek als het UMC Utrecht, kan de website worden gebruikt als een ‘wegwijzer’ voor patiënten, naasten, medische professionals en onderzoekers, die op zoek zijn naar informatie over borstkanker bij mannen. Gebruikers van de site worden onder andere verwezen naar informatie van Kanker.nl en de Borstkankervereniging Nederland (BVN) als het gaat over borstkanker in het algemeen, de eerste signalen van borstkanker, risicofactoren voor het krijgen van borstkanker, erfelijkheid, het vaststellen van borstkanker, de mogelijke behandelingen en bijwerkingen, nazorg en controle, omgaan met kanker, de mogelijke (late) gevolgen van de behandeling en informatie voor patiënten die niet meer beter worden. Daarnaast wordt er apart aandacht besteed aan een aantal thema’s met verwijzingen naar andere websites met informatie over seksualiteit, verzekeren na kanker, werk na kanker, zorg en ondersteunende behandeling. Verder is er informatie te vinden over wetenschappelijk onderzoek en is er een overzicht van studies die lopen of al zijn afgerond. Behalve informatie wordt de gebruiker ook gewezen op de mogelijkheid van contact met lotgenoten. Ook wordt achtergrondinformatie gegeven en is er een fotoverzameling op de site opgenomen met resultaten van mannen na de borstoperatie. Bootsma: “Natuurlijk zijn er veel overeenkomsten met vrouwenborstkanker, maar er zijn ook belangrijke verschillen. Denk aan protheses. Maar ook de bijwerkingen van medicijnen, en de effecten ervan op seksualiteit. Die zijn voor vrouwen anders dan voor mannen. Daarom is het echt noodzakelijk om goede informatie op maat aan te bieden.” Naast het Antoni van Leeuwenhoek en UMC Utrecht is ook Pink Ribbon als financier nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de site.
Bron: UMC
Op 4 februari 2015 – Wereld Kanker Dag – starten de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het VUmc Cancer Center Amsterdam met het Oncokompas2.0, in samenwerking met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en de patiëntenbeweging Levenmetkanker. Oncokompas2.0 is een online zelfmanagementtool waarmee een patiënt met kanker de meest relevante informatie en begeleidende zorg kan vinden op het gebied van kwaliteit van leven, afgestemd op de persoonlijke gezondheidssituatie en voorkeuren. KWF / Alpe d’HuZes, Zilveren Kruis Achmea, Stichting Pink Ribbon en Nutricia financieren de invoering van en wetenschappelijk onderzoek naar Oncokompas2.0. Jaarlijks krijgen in Nederland ruim 100.000 mensen de diagnose kanker. Ook leven er ruim 600.000 mensen met de ziekte. Er is overtuigend wetenschappelijk bewijs dat fysieke klachten (vermoeidheid, pijn), psychische klachten (angst voor terugkeer van de ziekte, somberheid) en sociale klachten (eenzaamheid, werkhervatting) veelvuldig voorkomen tijdens en na de behandeling van kanker. Deze klachten kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven. Levensvragen en leefstijl Daarnaast roept kanker bij veel patiënten levensvragen op (over zingeving of verlies van gezondheid). Het stellen van levensvragen tijdens en na de behandeling van kanker is heel normaal, maar voor sommige mensen kunnen deze levensvragen leiden tot fysieke, psychische en sociale klachten als ze geen hulp krijgen. Ook hebben veel patiënten met kanker behoefte aan informatie over een gezonde leefstijl. Hoe kun je zo gezond mogelijk leven tijdens en na de behandeling voor kanker? Als mensen met kanker behoefte hebben aan (zelf)hulp, is het belangrijk goede informatie te geven over de mogelijke gevolgen van kanker en de behandeling op de kwaliteit van leven, zodat zij weten waar ze aan toe zijn. Helaas hebben zowel patiënten als zorgverleners vaak onvoldoende zicht op de mogelijkheden die voorhanden zijn. In de praktijk zijn er veel verschillende hulpmiddelen beschikbaar, zowel zelfhulp als professionele zorg, maar weten mensen niet waar ze terecht kunnen. Daarnaast gaan de ontwikkelingen (vooral online) razendsnel en is het voor patiënten moeilijk het juiste spoor te kiezen. Zelfs voor zorgverleners is het moeilijk om up-to-date te blijven. Daarom is het Oncokompas2.0 ontwikkeld, onder leiding van Irma Verdonck-de Leeuw (hoogleraar psychosociale oncologie aan de VU en VUmc). Het Oncokompas2.0 is een online zelfmanagementhulpmiddel dat de patiënt met kanker tot steun is en praktische informatie en advies geeft voor meer grip op het leven met de ziekte. Het Oncokompas2.0 is tot stand gekomen dankzij subsidie van KWF / Alpe d'HuZes, Stichting Pink Ribbon, Zilveren Kruis Achmea en Nutricia. In samenwerking met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en de patiëntenbeweging Levenmetkanker, wordt het Oncokompas2.0 dit jaar gefaseerd ingevoerd in een groot aantal ziekenhuizen in Nederland. Patiënten waarbij de diagnose kanker wordt geconstateerd in één van deze ziekenhuizen, krijgen via hun zorgverlener toegang tot het Oncokompas2.0. "Omdat dit een nieuw zelfmanagementinstrument is in de zorg, is het van groot belang om de implementatie zorgvuldig uit te voeren en te evalueren", aldus hoogleraar Verdonck-de Leeuw. 2015 is dan ook een pilotjaar. Op Wereld Kanker Dag (4 februari) start de eerste gefaseerde invoering in VUmc. Daarna volgen andere ziekenhuizen. De resultaten van het pilotjaar zijn belangrijk voor verdere doorontwikkeling en onderzoek. KWF / Alpe d'HuZes heeft onlangs het projectvoorstel ICT4CANCER toegekend. Dit project gaat over de verdere doorontwikkeling en het wetenschappelijk onderzoek rondom het Oncokompas2.0. Doel is om na een succesvol verloop van de implementatiefase de kosten van deze zorginnovatie structureel onderdeel te laten zijn van de verzekerde zorg.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hopen een test te kunnen ontwikkelen die aangeeft of een kankerpatiënt baat heeft bij bloedverdunners. Hiervoor kijken ze naar de genen van de patiënt. De wetenschappers ontdekten namelijk genen die actiever zijn bij darmkankerpatiënten mét trombose dan bij darmkankerpatiënten zónder trombose. Henri Versteeg en Betül ÜnlüKankerpatiënten hebben een verhoogde kans op trombose, maar lang niet iedere kankerpatiënt krijgt hier last van. LUMC-onderzoekers keken daarom of aan de hand van de genen die actief zijn in de tumorcellen voorspeld kan worden of iemand te maken krijgt met gevaarlijke bloedstolsels. Ze vonden ongeveer dertig genen die een ander activiteitenpatroon laten zien bij patiënten met darmkanker die trombose ontwikkelden dan bij darmkankerpatiënten zonder trombose. Praktisch doel van het onderzoek is een test ontwikkelen die voorspelt welke kankerpatiënt bloedverdunners moet gebruiken om het risico op trombose te verminderen. “We hopen twee of drie genen te ontdekken die zo sterk samenhangen met trombose dat we ze kunnen gebruiken voor zo’n test. We hebben daar al een aantal kandidaten voor gevonden”, vertelt Henri Versteeg, hoogleraar op de afdeling Trombose en hemostase. “Trombose is de tweede doodsoorzaak bij kankerpatiënten, maar de modellen die we nu hebben om te voorspellen wie de grootste risico’s lopen, werken niet goed.” “Veel van de genen die we nu gevonden hebben zijn betrokken bij ontstekingsreacties. Mogelijk spelen ontstekingsprocessen dus een rol bij het ontstaan van trombose”, vertelt Betül Ünlü, onderzoekster op de afdeling Trombose en hemostase. “We hebben nu gekeken in weefsel van mensen die een operatie ondergingen vanwege darmkanker. Met een laser konden we uit dit weefsel de kankercellen selecteren. Hierin hebben we vervolgens het mRNA geanalyseerd, waaraan je kunt aflezen hoe actief de verschillende genen zijn in het tumorweefsel.” Uiteindelijk hopen de onderzoekers processen te vinden die ook in het bloed meetbaar zijn. “Bloed is veel makkelijker af te nemen dan een stukje tumor en een bloedtest zou daarom ideaal zijn.” Versteeg: “Dit was een zogenaamde proof-of-principle-studie. Wij zijn de eersten die laten zien dat je aan de hand van genactiviteit kunt voorspellen of er trombose ontstaat. Deze bevinding moeten we nog wel in grotere patiëntengroepen bevestigd zien.” Bekend is dat niet elke vorm van kanker de kans op trombose even sterk vergroot. Dat is bij darmkanker wel het geval, en bij longkanker, hersentumoren en alvleesklierkanker is dat nog sterker. “Zeker een kwart van de patiënten met alvleesklierkanker krijgt te maken krijgt met trombose. Daarom willen we ook bij deze vorm van kanker gaan kijken of we genen kunnen vinden die de kans erop voorspellen. Ik verwacht dat we voor een groot deel andere genen vinden, maar waarschijnlijk is er wel een gedeeltelijke overlap.”
Bron: LUMC
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd, van 5% naar 30%. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. De overleving van patiënten bij wie keelkanker is veroorzaakt door HPV is wel beter dan bij andere keelkankerpatiënten. 'Blijkbaar reageren HPV-positieve keeltumoren dus goed op behandeling met chemo en bestraling', concludeert arts-onderzoeker Michelle Rietbergen, die op 7 mei promoveert bij VUmc. In Nederland krijgen meer dan 550 mensen per jaar keelkanker. Belangrijke oorzaken hiervan zijn roken en overmatig alcoholgebruik. Uit onderzoek van Michelle Rietbergen blijkt echter dat ook infectie met het humaan papillomavirus (HPV) steeds vaker keelkanker veroorzaakt, met name bij mannen. HPV is het virus dat baarmoederhals kanker bij vrouwen kan veroorzaken. Rietbergen vergeleek de overleving van patiënten met HPV-positieve keelkanker met die van patiënten met keelkanker veroorzaakt door roken en overmatig alcoholgebruik. Vijf jaar na de diagnose leeft nog zeventig procent van de patiënten met HPV-positieve keelkanker, terwijl dit percentage bij de andere groep slechts veertig procent is. Blijkbaar reageren de HPV-positieve keeltumoren dus goed op de behandeling door middel van chemo en bestraling. Dit kan betekenen dat patiënten met HPV-positieve keelkanker in de toekomst mogelijk een minder zware chemo- of bestralingsbehandeling hoeven te ondergaan. Daarom worden alle keelkankerpatiënten in Nederland tegenwoordig getest op HPV. Omdat het cruciaal is om hiervoor een betrouwbare HPV-test voor keelkanker te gebruiken, onderzocht Rietbergen verschillende testen die in omloop zijn. Zij toonde aan dat de combinatie van een immunokleuring met daarna een HPV-DNA-test het beste werkt. Het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar gestegen van 5% naar 30%. Dat blijkt uit Rietbergens promotieonderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die meer bij mannen voorkomt dan bij vrouwen. Rietbergen benadrukt dat deze feiten pleiten voor HPV-vaccinatie. ‘Door inenting kan je niet alleen baarmoederhalskanker bij vrouwen voorkomen, maar mogelijk ook deze vorm van keelkanker bij vrouwen én mannen.’ Voordat ook mannen zullen worden gevaccineerd tegen HPV zal eerst de effectiviteit van het vaccin bij hen moeten worden aangetoond. Op dit moment wordt hier volop onderzoek naar gedaan.
Op 15 september a.s. kan iedereen die informatie wil over lymfklierkanker via het gratis telefoonnummer 0800-2221114 vragen stellen aan top-hematologen uit de Nederlandse ziekenhuizen en ervaringsdeskundigen van de LymfklierkankerVereniging Nederland (LVN). Patiëntenorganisaties over de hele wereld vragen op 15 september aandacht voor de specifieke aspecten van Hodgkin- en non-Hodgkinlymfomen, omdat er nog veel gebrek aan kennis en veel onbegrip bestaat over deze vorm van kanker. In Nederland wordt deze dag georganiseerd door de Lymfklierkanker Vereniging Nederland (LVN). Van 10.00 uur tot 16.00 uur zit een telefonisch panel van deskundigen klaar. Ongeveer de helft van het aantal mensen dat kanker krijgt - in Nederland ongeveer 70.000 per jaar - geneest of overleeft de ziekte langdurig. Bij lymfklierkanker zijn die cijfers nog gunstiger. Eén vorm van lymfklierkanker is naar zijn ontdekker genoemd en heet daarom Hodgkinlymfoom. Alle andere soorten lymfklierkanker heten non-Hodgkinlymfomen. Jaarlijks krijgen gemiddeld 500 mensen de diagnose "Hodgkinlymfoom" te horen. Van hen is na vijf jaar 80 tot 85 procent in leven. Bij het agressieve non-Hodgkinlymfoom is dat percentage 50 procent en bij het indolente (laaggradige) non-Hodgkinlymfoom 70 procent. Deze laatste vorm van lymfklierkanker is niet definitief te genezen, maar het is geen uitzondering wanneer patiënten tien tot twintig jaar na de diagnose een goede kwaliteit van leven hebben. Door hun relatief gunstige overlevingsprognose krijgen vooral patiënten met lymfklierkanker te maken met maatschappelijke problemen, waarop de samenleving niet is voorbereid en ingericht. De belangrijkste zijn: reïntegratie, adoptie, het verkrijgen van hypotheken en verzekeringen. Naarmate kanker zich steeds meer ontwikkelt tot "chronische ziekte" zullen deze problemen zich in steeds grotere mate gaan voordoen. In 2007 stond Esther Schouten centraal bij Wereldlymfklierkankerdag. Zij werd na te zijn genezen van lymfklierkanker opnieuw wereldkampioen boksen. De LVN heeft toen een speciale test ontwikkeld, waarmee mensen tot op de dag van vandaag via www.lymfklierkanker.nl hun kennis over lymfklierkanker kunnen peilen. In 2008 werd een web-tv-uitzending gewijd aan lymfklierkanker. Hierin vertelden een arts, twee patiënten en de partner van een patiënt over hun ervaringen. Ook deze uitzending is nog steeds te zien via de LVN site. In 2009 reikten vrijwilligers van de LVN bij vrijwel alle ziekenhuizen in Nederland rozen uit, om patiënten en hun naasten op het bestaan van de vereniging te attenderen en ze aan te sporen lid te worden van de LymfklierkankerVereniging Nederland.
Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll promoveert op de invloed van leefstijl op verbetering van levenskansen. Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht zijn belangrijke factoren die de overleving bij baarmoederkanker beïnvloeden. Ook patiëntenverenigingen en media kunnen een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over het belang van verbetering van leefstijl om de kans op baarmoederkanker te verminderen. Dit en meer concludeert gynaecologisch oncoloog mw. Dorry Boll in haar proefschrift, waar ze op 20 december 2013 op promoveert. Baarmoederkanker komt steeds vaker voor, met name bij vrouwen van 60 jaar en ouder. In 1990 waren er in Nederland 1000 gevallen van baarmoederkanker, terwijl dit aantal in 2010 blijkt te zijn verdubbeld. De komende jaren wordt een verdere toename verwacht. De verklaring voor die groei heeft deels te maken met leefstijl. Gynaecoloog-oncoloog Dorry Boll onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. In haar studie, waarop zij op 20 december 2013 promoveert, zijn meer dan 30.000 vrouwen met baarmoederkanker betrokken. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de Nederlandse kankerregistraties. Uit het onderzoek blijkt dat maar een relatief kleine groep vrouwen lijdt aan een ongunstige vorm van baarmoederkanker of een ver gevorderd stadium van die ziekte heeft. In die groep blijkt de sterfte onverminderd hoog. De inspanningen moeten voor deze groep worden gericht op toepassing van meer uitgebreide vormen van chirurgie, meer nabehandeling met chemotherapie, radiotherapie en het inzetten van nieuwe behandelingen zoals target therapie en immuun modulatoren. Echter, een groot deel van de vrouwen is te oud en fragiel om dergelijke behandelingen goed te verdragen. De kwaliteit van leven en beheersbaarheid van de ziekte moeten dan de belangrijkste leidraad worden voor de keuze van behandeling. De grootste groep vrouwen heeft echter een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Maar deze vrouwen blijken vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en hebben te kampen met hart- en vaatziekten. Het te dik zijn belemmert het herstel na de behandeling van de baarmoederkanker. Deze sterk met leefstijl samenhangende factoren blijken vaker het overlijden van deze vrouwen te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarop baseert Boll de krachtige aanbeveling aan gynaecologen om bij vrouwen met baarmoederkanker juist aandacht te schenken aan het bevorderen van gezond gedrag. Gezonde voeding (minder vet en minder suiker), meer bewegen en afvallen tot gezond gewicht beïnvloeden in belangrijke mate de overleving na baarmoederkanker. Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll is werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. Zij is gespecialiseerd in de (operatieve) behandeling van kanker bij vrouwen waaronder baarmoederkanker. Naast haar praktijk in het ziekenhuis is zij nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek op dit terrein in samenwerking met nu nog het Integraal Kanker Centrum Zuid Nederland (IKZ) en binnenkort Integraal kanker centrum Nederland (IKNL).
Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht zijn belangrijke factoren die de overleving bij baarmoederkanker beïnvloeden. Ook patiëntenverenigingen en media kunnen een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over het belang van verbetering van leefstijl om de kans op baarmoederkanker te verminderen. Dit en meer concludeert gynaecologisch oncoloog mw. Dorry Boll in haar proefschrift, waar ze op 20 december 2013 op promoveert. Baarmoederkanker komt steeds vaker voor, met name bij vrouwen van 60 jaar en ouder. In 1990 waren er in Nederland 1000 gevallen van baarmoederkanker, terwijl dit aantal in 2010 blijkt te zijn verdubbeld. De komende jaren wordt een verdere toename verwacht. De verklaring voor die groei heeft deels te maken met leefstijl. Gynaecoloog-oncoloog Dorry Boll onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. In haar studie, waarop zij op 20 december 2013 promoveert, zijn meer dan 30.000 vrouwen met baarmoederkanker betrokken. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de Nederlandse kankerregistraties. Uit het onderzoek blijkt dat maar een relatief kleine groep vrouwen lijdt aan een ongunstige vorm van baarmoederkanker of een ver gevorderd stadium van die ziekte heeft. In die groep blijkt de sterfte onverminderd hoog. De inspanningen moeten voor deze groep worden gericht op toepassing van meer uitgebreide vormen van chirurgie, meer nabehandeling met chemotherapie, radiotherapie en het inzetten van nieuwe behandelingen zoals target therapie en immuun modulatoren. Echter, een groot deel van de vrouwen is te oud en fragiel om dergelijke behandelingen goed te verdragen. De kwaliteit van leven en beheersbaarheid van de ziekte moeten dan de belangrijkste leidraad worden voor de keuze van behandeling. De grootste groep vrouwen heeft echter een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Maar deze vrouwen blijken vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en hebben te kampen met hart- en vaatziekten. Het te dik zijn belemmert het herstel na de behandeling van de baarmoederkanker. Deze sterk met leefstijl samenhangende factoren blijken vaker het overlijden van deze vrouwen te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarop baseert Boll de krachtige aanbeveling aan gynaecologen om bij vrouwen met baarmoederkanker juist aandacht te schenken aan het bevorderen van gezond gedrag. Gezonde voeding (minder vet en minder suiker), meer bewegen en afvallen tot gezond gewicht beïnvloeden in belangrijke mate de overleving na baarmoederkanker. Gynaecologisch oncoloog Dorry Boll is werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. Zij is gespecialiseerd in de (operatieve) behandeling van kanker bij vrouwen waaronder baarmoederkanker. Naast haar praktijk in het ziekenhuis is zij nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek op dit terrein in samenwerking met nu nog het Integraal Kanker Centrum Zuid Nederland (IKZ) en binnenkort Integraal kanker centrum Nederland (IKNL).
De eerste resultaten van een tienjarig onderzoek naar het voorspellen van borstkanker zijn veelbelovend. Prof.dr. Paul van Diest van het UMC Utrecht presenteert de resultaten donderdag 12 april bij de aanbieding van een cheque door onderzoekssponsor A Sister’s Hope. In het onderzoek analyseren wetenschappers van het UMC Utrecht tepelvocht van vrouwen die een hele grote kans hebben om borstkanker te krijgen. De vrouwen hebben borstkanker in de familie of hebben mutaties in twee borstkankergenen. Het tepelvocht bevat erfelijk materiaal van borstcellen. Als een vrouw borstkanker krijgt, treden veranderingen op in het erfelijk materiaal. De wetenschappers hopen een test te maken die borstkanker via tepelvocht kan opsporen vóór de tumor voelbaar is of tevoorschijn komt op een röntgenfoto. De test draait om de zogenaamde “methylering”, de chemische uitschakeling van genen. De onderzoekers analyseren het uitschakelen van genen die het ontstaan van kanker remmen. Door vierhonderd vrouwen tien jaar te volgen kunnen de onderzoekers een verband leggen tussen methylering en het ontstaan van borstkanker. Hoofdonderzoeker Van Diest hoopt uiteindelijk met de test te voorspellen of individuele patiënten borstkanker ontwikkelen. Zo ver is het nog niet. Maar het onderzoek loopt inmiddels vier jaar en de eerste resultaten zijn hoopgevend. Uit de voorlopige analyse blijkt dat vrouwen met een hoog risico op borstkanker en vrouwen met borstkanker meer methylering hebben dan gezonde vrouwen. “Deze gunstige resultaten zijn voor ons een stimulans om verder te gaan met het onderzoek”, reageert Van Diest. “Als de tepelvocht-test werkt, kunnen we vrouwen met een grote kans op borstkanker beter adviseren over het preventief verwijderen van een borst. Als een vrouw volgens de test in de gevarenzone verkeert, kan ze overgaan tot deze drastische ingreep. Als de testuitslag gunstig is, hoeft dat nog niet – ook al heeft ze een hele grote kans op borstkanker. Maar voorlopig is de test nog niet bruikbaar om individuele voorspellingen te doen.” Donderdag 12 april biedt A Sister’s Hope een cheque aan ter waarde van bijna 70.000 euro. De afgelopen vier jaar heeft de stichting, die wetenschappelijk onderzoek naar borstkanker financiert, al meer dan een miljoen euro aan het UMC Utrecht gegeven. Van Diest: “Zonder financiële steun van A Sister’s Hope hadden wij dit zeer risicovolle maar veelbelovende onderzoek nooit op kunnen zetten.” Het geld van A Sister’s Hope wordt via de Stichting Vrienden UMC Utrecht beschikbaar gesteld. De Stichting Vrienden UMC Utrecht werft geld voor medisch onderzoek en innovatie in het UMC Utrecht. In Nederland krijgt meer dan 1 op de 9 vrouwen borstkanker. Ongeveer een kwart van de vrouwen overlijdt aan de ziekte. Preventie en vroege opsporing is dan ook zeer belangrijk. Mammografie is hiervoor heel belangrijk maar spoort niet in alle gevallen de tumor in een vroeg stadium op. Dit is vooral een probleem bij vrouwen met een erfelijk aanleg voor borstkanker, waar tumoren zich vaak tussen de screeningsmomenten openbaren. Tepelvocht is bij vrijwel alle vrouwen op te wekken, en daarin bevinden zich eiwitten, cellen en DNA uit de borst, afkomstig uit de melkgangen. Borstkanker ontstaat uit de cellen rond de melkgangen.
Borstkankerpatiënten krijgen vaak de hormoonpil tamoxifen voorgeschreven. Het is al langer bekend dat dit middel de kans op terugkeer van de ziekte sterk vermindert, maar het vergroot wel de kans op baarmoederkanker. Dr. Marjolein Droog ontdekte dat de tumoren die in het baarmoederslijmvlies ontstaan na het gebruik van tamoxifen, er op moleculair niveau anders uitzien. In de toekomst kan het risico op het ontstaan van deze tumoren door tamoxifen hopelijk worden weggenomen. Ongeveer 75 procent van de borstkankerpatiënten heeft hormoongevoelige borstkanker. De tumor groeit dan onder invloed van oestrogeen. Dit is een hormoonsoort waar vrouwen meer van hebben dan mannen en dat daarom ook wel een vrouwelijk hormoon wordt genoemd. Vaak krijgt een patiënt met hormoongevoelige borstkanker tamoxifen voorgeschreven. Dit medicijn remt de groei van borstkankercellen die na een operatie eventueel zijn achtergebleven. Hierdoor is de kans op uitzaaiingen kleiner. Net als oestrogeen bindt tamoxifen aan de zogenoemde oestrogeenreceptor van borstkankercellen, legt Droog uit. “Wanneer oestrogeen aan deze receptor bindt, gaat de tumor groeien. Maar wanneer tamoxifen hieraan bindt, gebeurt dat niet. Tamoxifen verdringt oestrogeen van de receptor en zorgt er op die manier voor dat de groei van borstkanker geremd wordt.” Oestrogeenreceptoren komen niet alleen voor in het borstweefsel, maar ook op andere plekken in het lichaam, zoals in de botten, de hersenen en het baarmoederslijmvlies. Tamoxifen heeft op sommige plekken gunstige bijwerkingen, zo beschermt het de botten tegen botontkalking. Maar een nadeel van tamoxifen is dat het de kans op kanker van het baarmoederslijmvlies (endometriumkanker) vergroot. “Die kans wordt pas groter wanneer een vrouw twee jaar of langer tamoxifen gebruikt”, zegt Droog. Vanwege dit risico zou het fijn zijn als voorspeld kan worden welke patiënten meer kans hebben op deze vorm van baarmoederkanker. “Daarvoor is er nu nog te weinig bekend over hoe gebruik van tamoxifen kan leiden tot baarmoederslijmvlieskanker. En we begrijpen ook nog niet goed hoe het komt dat tamoxifen de kans op baarmoederslijmvlieskanker vergroot, terwijl het juist beschermt tegen hormoongevoelige borstkanker.” Droog ontdekte op moleculair niveau wel verschillen in baarmoederslijmvliestumoren van vrouwen die tamoxifen kregen voorgeschreven, en vrouwen die dit medicijn nooit gebruikten. “Hopelijk wordt het met meer van dit soort kennis in de toekomst mogelijk om te voorspellen welke patiënt een grotere kans op baarmoederkanker heeft.” Droog hoopt dat het in de toekomst ook mogelijk wordt om de activiteit van de oestrogeenreceptor weefselspecifiek te beïnvloeden. Dan kan de werking ervan in de cellen in de borst worden geremd zonder de kans op baarmoederkanker te verhogen. Heeft u vragen over het gebruik van tamoxifen, bespreek deze dan met u arts.
Bron: LUMC
Er is een duidelijk verband tussen de overleving van patiënten met kanker en de door hen ervaren kwaliteit van leven. Maar welke factoren hierbij precies meespelen, is niet bekend. Met een subsidie van 3 miljoen euro van KWF Kankerbestrijding / Alpe d’HuZes zal dat de komende 5 jaar worden onderzocht. Het project NET-QUBIC_HNC heeft als doel om het beloop van de kwaliteit van leven van hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers in kaart te brengen. Daarbij moet het onderzoek inzicht geven in de kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Onderdeel van dit project is de opzet van een onderzoeksinfrastructuur. Samen met de verkregen gegevens uit deze studie zal dit leiden tot de grootste longitudinale database over kwaliteit van leven met allerlei mogelijke determinanten bij hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers. De opgebouwde onderzoeksinfrastructuur kan gebruikt worden voor projecten over de kwaliteit van leven van patiënten met andere vormen van kanker. De resultaten van dit onderzoek zullen bijdragen om onder andere een betere prognose te kunnen geven over de kwaliteit van leven bij kankerpatiënten en hun naasten. Ook zal dit project leiden tot gericht nieuw onderzoek op het gebied van begeleidende zorg bij en na de behandeling van kanker. Uiteindelijk zal dit project in de toekomst ook bijdragen aan een persoonlijke aanpak bij de keuze van kankerbehandeling waarbij zowel de overleving als de kwaliteit van leven wordt meegenomen: 'personalized care' in plaats van een 'one size fits all'. NET-QUBIC_HNC heeft als doel om het beloop van de kwaliteit van leven van hoofd-halskankerpatiënten en hun partners of mantelzorgers in kaart te brengen, en om inzicht te krijgen in de kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Secundaire doelen zijn: de kwaliteit van leven op lange termijn in relatie tot overleven te voorspellen; de behoefte van patiënten en hun partners of mantelzorgers aan nazorg, en de relatie met kwaliteit van leven op lange termijn te bestuderen; en inzicht te krijgen in de voorspellende waarde van kwaliteit van leven voor en na behandeling, op overleven, rekening houdend met kankergerelateerde, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Aan dit onderzoek zullen 1478 patiënten en partners of mantelzorgers deelnemen. Voor aanvang van behandeling zal de baseline meting plaatsvinden en daarna na 3, 6, 12, en 24 maanden een follow-up meting en voor zoveel mogelijk deelnemers ook op 36, 48 en 60 maanden. We verzamelen informatie over de kwaliteit van leven, en kankergerelateerde, persoonlijke, biologische, psychologische en gedragsmatige, fysieke, leefstijlgerelateerde en sociale determinanten. Op baseline, en na 6, 12 en 24 maanden zal er bij de patiënten een thuismeting plaatsvinden bestaande uit vragenlijsten, testen en interviews en zal er bloed en speeksel worden verzameld. Op de overige meetmomenten zullen alleen vragenlijsten worden afgenomen via de post of via het internet. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat kanker en de behandeling ervan een grote invloed heeft op de kwaliteit van leven. Bij patiënten en hun partners of mantelzorgers is er nog weinig bekend over voorspellende factoren van (veranderingen in) de kwaliteit van leven en over consequenties zoals terugkeer naar werk, de behoefte aan nazorg, en de gevolgen voor de algemene gezondheid. Er is een duidelijke relatie tussen kwaliteit van leven en overleven. Maar er zijn waarschijnlijk veel andere factoren die daar een rol bij kunnen spelen zoals biomarkers, het psychosociaal functioneren en leefstijl. Al deze verbanden kunnen alleen onderzocht worden in grote cohortstudies. In dit project wordt een grootschalige cohort opgezet met patiënten met hoofd-halskanker: NETherlands QUality of life and BIomedical Cohort studies in Head and Neck Cancer (NET-QUBIC_HNC). Op 1 mei 2013 gaat het 5-jarig project van start. De projectleiders van deze cohortstudie zijn prof.dr. I.M. Verdonck-de Leeuw, prof.dr. C.R. Leemans en dr. L. Buffart. Het project wordt uitgevoerd door de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde / hoofd-halschirurgie van VUmc in nauwe samenwerking met de hoofd-halskankercentra van VUmc, UMCG, UMCU en UMC St Radboud en de NWHHT (Nederlandse Werkgroep Hoofd-HalsTumoren) en de afdeling Klinische Psychologie van de VU.
De medische detectiehonden van KNGF Geleidehonden hebben een belangrijke fase bij het vroegtijdig opsporen van darmkanker met zeer bemoedigende cijfers afgerond. De vijf honden die sinds 2014 getraind worden om op basis van geur darmkanker op te sporen, tonen nu in bijna 80% van de gevallen de juiste ontlastingsmonsters met darmkanker aan. Ze negeren nu ruim 96% van de kankervrije monsters van controlepersonen. KNGF Geleidehonden en samenwerkings-partner VUmc zijn opgetogen over deze eerste uitkomsten: ‘Het is een belangrijke en bemoedigende stap naar een vroege diagnose van darmkanker.’ Deze resultaten kunnen een doorbraak zijn: hoe eerder kanker bij een patiënt wordt ontdekt, hoe groter de kans op herstel. De honden zijn getraind met 380 monsters en konden de 20 monsters van een kankerpatiënt succesvol onderscheiden van de 360 controlemonsters. “Dit is een grote stap in onze pilot. We weten nu dat onze honden de kankermonsters succesvol detecteren. We gaan het onderzoek nu uitbreiden met nieuw materiaal”, zegt Ellen Greve, directeur KNGF Geleidehonden. “Er is nog nooit eerder op deze schaal onderzoek gedaan naar geurdetectie op darmkanker door honden. In dit onderzoek kunnen we met VUmc, onze samenwerkingspartner, een belangrijke bijdrage leveren in het eerder, sensitiever en nauwkeuriger opsporen van darmkanker. Met deze medische detectiemethode, die is gericht op vroege diagnostiek, hopen we uiteindelijk mensenlevens te redden”, vult Greve aan. Prof. dr. H. Verheul en Prof dr Y.M Smulders, bij het project betrokken vanuit VUmc, onderschrijven het belang en de urgentie van de pilot. “Tot nu toe wordt darmkanker voornamelijk opgespoord via een chemische test op ontlasting, waarna bij een positieve test een colonoscopie volgt, waarbij een camera in de darm van de patiënt wordt binnengebracht. Dat is voor de patiënt niet prettig en bovendien blijkt er dan vaak helemaal geen kanker te zijn, of wordt de ziekte vaak pas in een vergevorderd stadium opgespoord. Het is niet uitgesloten dat de hondenneus uiteindelijk beter presteert dan de chemische test. In dat geval zouden minder onnodige coloscopieën volgen en darmkanker in een vroeger stadium ontdekt kunnen worden.” De training van de honden wordt nu in volle gang voortgezet. Bij KNGF Geleidehonden is een speciale trainingsruimte ingericht waar de honden zonder afleiding verder trainen op geurdetectie. Er zijn twee tot drie trainingssessies per week waarbij elke hond vier ‘runs’ maakt langs een geurcarrousel. In iedere run ruikt de hond aan acht ontlastingsmonsters. Per training krijgt de hond in totaal dus 32 geuren aangeboden. Daarvan zijn twee tot vier monsters afkomstig van kankerpatiënten. Om voldoende wetenschappelijk bewijs te leveren dat de honden daadwerkelijk reageren op geur van kanker in de monsters, gaan de trainers in de fase die nu aanbreekt meerdere testen doen met nieuw materiaal. Als het experiment slaagt, zal worden bekeken hoe dit is in te passen in de vroege diagnostiek van andere vormen van kanker.
Onderzoekers en artsen van onder meer het UMC Utrecht hebben in een wereldwijd, omvangrijk onderzoek 65 nieuwe genetische factoren ontdekt die wijzen op een verhoogd risico op borstkanker. Het onderzoek is uitgevoerd door 550 onderzoekers op zes verschillende continenten. Er is het DNA van 275 duizend vrouwen, van wie er 146 duizend borstkanker hebben, onderzocht. Door het onderzoek denken de onderzoekers in de toekomst beter het persoonlijk risico op borstkanker in te kunnen schatten. De resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature. Rob van der Luijt, klinisch moleculair geneticus en als één van de onderzoekers verbonden aan het UMC Utrecht, hoopt dat dit onderzoek bijdraagt aan het beter voorspellen van het risico op borstkanker. “Sommige deelstudies uit het onderzoek zijn al in 1996 gestart en laten zien wat wetenschappers al langer vermoeden. Namelijk dat de combinatie van veranderingen in genen het risico op borstkanker kan verhogen. Met de bevindingen uit deze studie hopen we in de toekomst borstkanker nog beter te kunnen behandelen of daar preventief tegen op te treden.” De onderzoekers, verbonden aan 300 instituten wereldwijd, hopen dat de nieuwe kennis over deze genen kan bijdragen aan bijvoorbeeld nog betere medicijnen tegen borstkanker. Dat erfelijkheid een grote rol speelt bij het ontstaan van borstkanker is al geruime tijd bekend. Maar ook als de erfelijke aanleg zeer duidelijk is, bijvoorbeeld als borstkanker veelvuldig voorkomt in een familie, dan wordt er slechts bij 10 procent van de patiënten een afwijking aangetoond in de reeds bekende ‘borstkankergenen’, zoals BRCA1 en BRCA2. Mutaties in deze genen kunnen het risico op borstkanker sterk verhogen. In Nederland krijgt 1 op de 7 vrouwen borstkanker. Draagsters van een mutatie in BRCA1 of BRCA2 hebben een sterk verhoogd risico op borstkanker van zestig tot tachtig procent. “Hoewel er op dit moment nog geen DNA-test beschikbaar is op basis van de nieuw ontdekte 'borstkankergenen', is hiermee een belangrijke stap gezet in het ontrafelen van de genetische oorzaken van borstkanker", aldus Van der Luijt. Het onderzoek is gecoördineerd door de Universiteit van Cambridge, onder leiding van prof. dr. Douglas Easton.
Bron: UMC
De wereldberoemde en meest geciteerde kankeronderzoeker prof. dr. Bert Vogelstein was in Amsterdam. Hij nam op 6 december bij VUmc de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award in ontvangst. Ter gelegenheid hiervan was een symposium georganiseerd met diverse sprekers uit binnen- en buitenland. Het meest indrukwekkende verhaal kwam van de laureaat zelf. Hij blijkt een onconventionele, humoristische, maar ook bescheiden man. Tijdens zijn keynote lecture sprak hij over de 'oorlog' tegen kanker: "Kanker is als een terroristische aanval. De grootste vijanden zijn de mutaties in cellen. Dit speelt een rol bij elke celdeling. Ook is er een grote heterogeniteit van cellen en veel resistentie tegen medicijnen." Hij is van mening dat je wel muizen van kanker kunt genezen, maar dat het onvergelijkbaar is met het genezen van mensen van kanker. Dat lukt slechts bij 50%. "Beter is de vroege opsporing van kanker, vóór er uitzaaiingen zijn. Dat kan door genmutaties in bijvoorbeeld het bloed te detecteren via biomarkers." Hij vindt het jammer dat nu alle aandacht is gericht op het behandelen van vergevorderde kanker en ziet het meest in preventie en vroegdiagnostiek. In een Q&A-sessie eerder op de dag met een groep graduate studenten vertelde Vogelstein nog steeds zo'n 10 uur per dag in het laboratorium door te brengen. Het samenwerken met trainees geeft hem het meeste plezier. Hier ging hij wat dieper in op de preventie van kanker. Dat kan door niet te roken, niet in de zon te zitten zonder bescherming en overgewicht te voorkomen . Vogelstein: "En als het reclamebureaus lukt om mensen één bepaald merk bier te laten drinken, dan moet het toch ook lukken om te voorkomen dat kinderen gaan roken?" Tijdens een gesprek met journalisten maakte hij de vergelijking met hart- en vaatziekten: "Door het meten van cholesterolwaarden, bloeddruk en radiologisch onderzoek kunnen we tegenwoordig de kans op een hartinfarcten vroeg opsporen en dit vaak voorkomen. Ik hoop dat met kanker hetzelfde mogelijk is. Met mammografieën voor borstkanker, uitstrijkjes om baarmoederhalskanker op te sporen, HPV-vaccinatie en screening op darmkanker zijn we al op de goede weg." Op de vraag of we genoeg van kanker begrijpen om effectieve strategieën te kunnen bedenken om kanker te bestrijden maakte hij de parallel met andere alledaagse verschijnselen: "Neem vuur, of de zwaartekracht. Daar snappen we ook niet alles van . Ik ben hier vanochtend gearriveerd met het vliegtuig, zonder precies te begrijpen hoe het werkt. Zo kan het met kanker ook. Beat it or use it!"
Bron: VUmc
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren. Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Borstkanker bij mannen is zeldzaam en daarom slecht onderzocht. Het UMC Utrecht probeert de ziekte beter te begrijpen. Genetisch onderzoek laat zien dat borstkanker bij mannen anders is dan bij vrouwen. Promovendus Robert Kornegoor voerde genetisch onderzoek uit bij 134 mannelijke borstkankerpatiënten. Hij promoveert op 18 oktober aan het UMC Utrecht. Hij toonde aan dat borstkanker bij mannen duidelijk verschilt van borstkanker bij vrouwen. Bij mannelijke borstkanker zijn andere genen en eiwitten betrokken. Hij concludeert dat bevindingen bij vrouwen dus niet zomaar naar mannen doorgetrokken kunnen worden. Eventuele nieuwe behandelingen zullen apart onderzocht moeten worden bij mannelijke borstkankerpatiënten. Prof. dr. Paul van Diest van het UMC Utrecht leidt het genetisch onderzoek naar borstkanker bij mannen samen met oncoloog prof. dr. Elsken van der Wall en chirurg dr. Arjen Witkamp. “We weten nu veel beter welke genen en eiwitten betrokken zijn bij het ontstaan van borstkanker bij mannen en dat de ziekte verschilt van borstkanker bij vrouwen. Dit betekent dat nu echt duidelijk is dat we de diagnostiek en behandeling van borstkanker bij mannen niet zomaar kunnen afleiden van die bij vrouwen. Ook hebben we nu aangrijpingspunten om nieuwe beeldvorming en gerichte behandelingen te ontwikkelen.” Het UMC Utrecht is gespecialiseerd in borstkanker voor zowel vrouwen als mannen. Als enige ziekenhuis in Nederland heeft het een polikliniek speciaal voor mannen met borstkanker. Zij kunnen hier terecht voor onderzoek en behandeling bij artsen die gespecialiseerd zijn in borstkanker bij mannen. Ook is er een speciaal spreekuur voor mannen en is het voorlichtingsmateriaal op hen afgestemd. Jaarlijks krijgen in Nederland zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen.
GlaxoSmithKline (GSK) heeft goedkeuring van de Europese Commissie om Votrient (pazopanib) op de markt te brengen. Pazopanib is GSK"s nieuwste medicijn tegen gevorderd niercelkanker en voor patiënten die eerder cytokine therapie gekregen hebben.1 Niet-operabel niercelcarcinoom is nog niet te genezen, alleen af te remmen. De vooruitzichten voor mensen met niercelkanker zijn weliswaar verbeterd, maar er is nog grote behoefte aan medicatie die beter verdragen wordt door patiënten. Pazopanib, een 1 x daagse orale therapie, vertraagt de progressie van niercelkanker met behoud van kwaliteit van leven. Kanker is wereldwijd de belangrijkste doodsoorzaak . De medische behoefte aan effectievere behandelingen van kanker duurt onverminderd voort. De ontwikkellijn van GlaxoSmithKline op oncologiegebied breidt zich snel uit. Al bijna een eeuw vormt chemotherapie de basis van kankerbehandeling. Chemotherapie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de toename in overlevingskansen van kankerpatiënten. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat behandelingen die de kankercellen gericht aanpakken (targeted agents) beter resultaat kunnen bieden en mogelijk minder bijwerkingen opleveren. In de productenpijplijn van GSK zitten verschillende middelen die heel gericht werkzaam zijn. Het onderzoek naar en de ontwikkeling en beschikbaar maken van kankermedicatie is een belangrijk speerpunt. Hierbij wordt grote nadruk gelegd op toename in of behoud van kwaliteit van leven voor patiënten. Pazopanib is een krachtige en selectieve tyrosine kinase remmer. Het grijpt in op de angiogenese. Angiogenese speelt een belangrijke rol in de groei en verspreiding van vele typen tumoren. Pazopanib gaat de ontwikkeling en groei van bloedvaten in een tumor tegen waardoor de uitbreiding van de tumor kan worden vertraagd of zelfs gestopt, ook remt het waarschijnlijk de nierkanker cellen zelf. In studies wordt pazopanib verder onderzocht in niercelkanker, maar ook naar de werking in de behandeling van andere soorten kankers, waaronder ook eierstok, borstkanker en longkanker.4 Het onderzoeksprogramma van pazopanib weerspiegelt de wens om een nieuwe standaard te ontwikkelen. Een optimaal gerichte angiogenese remmer met relatief weinig bijwerkingen die nieuwe behandelingsmodellen biedt voor kankerpatiënten overal ter wereld.
Op Wereldkankerdag, 4 februari, lanceert de Stichting Zaadbalkanker de zelf ontwikkelde App ‘Check your Friends’. Hiermee wil de stichting zelfonderzoek onder jongemannen stimuleren en tegelijkertijd het taboe rondom zaadbalkanker aanpakken. Met de App daag je je vrienden uit via Facebook om zichzelf te checken. “We willen graag dat veel jongemannen de App sharen en zo een sneeuwbaleffect teweeg brengen”, aldus Gerrit-Jan Steenbergen, voorzitter van de Stichting Zaadbalkanker. “Zaadbalkanker zou, net als borstkanker, een gewoon onderwerp moeten zijn dat normaal bespreekbaar is. Zelfonderzoek om borstkanker vroegtijdig te ontdekken is intussen algemeen bekend en geaccepteerd. Bij zaadbalkanker zou dit ook het geval moeten zijn, want het is de meest voorkomende kanker bij mannen tussen de 15 en 35 jaar.” In 2010 waren dat in Nederland 660 mannen (bron: kennisnetwerk integrale kankercentra). Zelfonderzoek is belangrijk bij de ontdekking van zaadbalkanker. Uit Brits onderzoek blijkt dat mannen zich vaker sneller bewust zijn van het bestaan van de ziekte door zelfonderzoek. Hierdoor wordt zaadbalkanker eerder ontdekt en is het meestal nog goed te behandelen. Bovendien vermindert het stimuleren van zelfonderzoek het stigma en taboe op de ziekte. Dit schrijven vooraanstaande Britse onderzoekers in 2012 in BMJ, het vooraanstaande Britse medische tijdschrift. “Zonder twijfel zijn deze beweringen juist”, aldus Professor Leendert Looijenga, medisch celbioloog in het Erasmus MC Rotterdam. “Het vroeg ontdekken van zaadbalkanker is belangrijk voor het optimaal en vroeg kunnen behandelen. Als de ziekte zich heeft uitgebreid is bestraling en/of chemotherapie nodig en is er kans op bijwerkingen. Het openlijk spreken over zelfonderzoek van de zaadballen zou een normaal fenomeen moeten zijn in onze open samenleving.” “De Stichting Zaadbalkanker pleit al jaren voor zelfonderzoek, want ontdekking in een vroeg stadium is erg belangrijk”, benadrukt Gerrit-Jan Steenbergen. Je hebt 90% kans op genezing door er vroeg bij te zijn. Daarom zeggen wij: Check je ballen regelmatig, in ieder geval iedere maand.” Je kunt de App ‘Check your Friends’ vanuit je smartphone gratis downloaden in de App Store en Google Play of direct via www.zaadbalkanker.nl/app.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Ruim 6200 Rotterdammers die veel familieleden hebben met borst- of eierstokkanker krijgen de komende tijd een uitnodiging om deel te nemen aan een grootschalig onderzoek. Onderzoekers van onder andere het Erasmus MC, hopen meer te weten te komen over de vraag waarom sommige mensen een hoog en andere een veel lager risico lopen. Die informatie is belangrijk voor mensen die een verhoogd risico lopen op kanker. Zij kunnen dan, mede gebaseerd op betere adviezen van hun arts, een beslissing nemen over bijvoorbeeld preventieve verwijdering van de borsten of eierstokken. Vooralsnog is onduidelijk waarom sommige vrouwen een hoog en andere een veel lager risico lopen, en waarom de ene vrouw vroeg en de andere pas later kanker ontwikkelt. Om te weten waarom dit zo is hebben onderzoekers meer informatie nodig over bijvoorbeeld de erfelijke oorzaken, zoals veranderingen (mutaties) in bepaalde genen, maar ook over leefgewoonten. Daarom is de Hebon-studie opgezet, een grootschalig landelijk onderzoek onder families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In onze regio maakt het Erasmus MC deel uit van de Hebon-studie. De onderzoekers sturen de komende maand naar ruim 5000 vrouwen (en 1.200 mannen) in de regio een uitnodiging om deel te nemen. In heel Nederland zullen 30.000 vrouwen en 6.000 mannen voor de studie worden benaderd. Leden van families waarin veel borst- en eierstokkanker voorkomt kunnen zich sinds midden jaren negentig laten testen door middel van erfelijkheidsonderzoek. Het is bekend dat veranderingen (mutaties) in de zogenaamde BRCA1- en BRCA2-genen een rol spelen. Echter, die veranderingen worden maar in een klein deel van de families gevonden. Het risico op borst- en eierstokkanker lijkt, dus ook als iemand een mutatie in het BRCA1- of BRCA2-gen draagt, nog sterk te kunnen variëren. Waarom het risico voor de ene ‘mutatiedraagster’ hoger is dan voor de andere is onduidelijk. Ook andere genen lijken hierbij een rol te spelen. Ook leefgewoonten lijken invloed te hebben op de vraag of iemand wel of geen kanker ontwikkelt. Zo blijkt het kankerrisico in jongere generaties groter te worden; de ziekte doet zich op jongere leeftijd voor. Dat zou kunnen komen doordat een aantal risicofactoren die een rol spelen bij het ontstaan van borstkanker in de algemene bevolking steeds meer voorkomen. Zo krijgen vrouwen steeds later kinderen, neemt overgewicht toe en lichaamsbeweging af. Mogelijk spelen die risicofactoren ook een rol bij erfelijke borstkanker. Een ander doel van de Hebon-studie richt zich op de behandeling van borst- en eierstokkanker bij deze specifieke doelgroep. “Misschien moeten vrouwen uit deze families wel op een andere manier behandeld worden dan vrouwen bij wie de ziekte niet erfelijk is”, zegt Maartje Hooning van het Erasmus MC. Ook wil het onderzoek meer inzicht krijgen in de gevolgen van preventieve operaties, àls vrouwen hiervoor kiezen. Te denken valt aan allerlei klachten als gevolg van de ingreep, waaronder (ernstige) overgangsklachten, maar ook gevolgen voor de gezondheid op lange termijn worden onderzocht. Hebon staat voor Hereditair (=Erfelijke) Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland. Aan deelnemers wordt onder meer gevraagd een online vragenlijst in te vullen. Hun antwoorden zullen bijdragen aan meer kennis over de risico’s op kanker en zodoende betere adviezen voor deze families. De Programmacommissie Erfelijkheid van Borstkankervereniging Nederland ondersteunt om die reden deelname aan de Hebon-studie. De studie wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team van clinici en onderzoekers van alle Universitair Medische Centra en het Antoni van Leeuwenhoek en wordt gefinancierd door ZonMw, KWF kankerbestrijding en Stichting Pink Ribbon.
De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom, dat wordt veroorzaakt door mutaties in reparatiegenen. In 2008 ontdekten Nijmeegse onderzoekers dat het Lynch syndroom soms ook ontstaat doordat het EPCAM-gen een "gezond" reparatiegen het zwijgen oplegt. Beide oorzaken leiden tot een verhoogde kans op dikkedarmkanker. Hoewel het Lynch syndroom ook gepaard gaat met een sterk verhoogde kans op baarmoederkanker, is dat bij patiënten met het EPCAM-gen níet het geval. Dat blijkt uit een online publicatie van de Nijmeegse groep in the Lancet Oncology. De publicatie is een voorbeeld van personalized medicine, van geneeskunde op maat, waarbij artsen steeds verder inzoomen op de exacte ziekteoorzaak van de individuele patiënt en daar de beste behandeling op afstemmen. Het UMC St Radboud is gespecialiseerd in onderzoek en behandeling van erfelijke darmkanker. De meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker is het Lynch syndroom. Dit syndroom ontstaat door mutaties in "reparatiegenen". Dergelijke reparatiegenen (DNA mismatch repair genes) corrigeren de kleine foutjes die ontstaan wanneer erfelijk materiaal wordt gekopieerd, bijvoorbeeld bij een celdeling. Maar hoe meer van die foutjes er ontstaan, hoe groter de kans wordt op kanker - in dit geval darmkanker. Mensen met het Lynch syndroom hebben dus een grotere kans op darmkanker omdat een van de reparatiegenen niet goed werkt. Onder leiding van klinisch moleculair geneticus dr Marjolijn Ligtenberg, moleculair bioloog Roland Kuiper en hoogleraar prof dr Nicoline Hoogerbrugge ontdekte de Nijmeegse onderzoeksgroep in 2008 een nieuw mechanisme bij een deel van de patiënten met dit Lynch syndroom. Ligtenberg: "Deze patiënten hadden géén mutatie in een reparatiegen, maar toch werden foutjes bij het kopiëren niet gecorrigeerd. We zagen dat dit komt door het EPCAM-gen, een gen dat net vóór het reparatiegen MSH2 ligt." Als je van een gen een werkzaam eiwit wilt maken, moet je nauwkeurig de juiste code van dat gen aflezen. Dat betekent dat je bij de juiste DNA-letter moet beginnen en precies bij de juiste DNA-letter moet stoppen. Maar in het EPCAM-gen zit een foutje, waardoor het aflezen niet aan het eind stopt, maar gewoon doorloopt tot aan het einde van het reparatiegen. Ligtenberg: "Door die fout worden beide genen aan elkaar gekoppeld. Twee stukjes vermicelli verliezen bij wijze van spreken hun normale functie omdat er een spaghettisliert ontstaat waarvan de functie niet duidelijk is. Het effect is vergelijkbaar met een mutatie in een reparatiegen: het gen functioneert niet meer en dus is er sprake van het Lynch-syndroom." De ontdekking dat een gen zijn buurman het zwijgen kan opleggen - een nieuwe vorm van gene silencing - werd vorig jaar gepubliceerd in Nature Genetics. Het leidde ook tot een verfijning van de screening bij patiënten met het Lynch syndroom, want voortaan wordt bij patiënten met Lynch syndroom ook standaard naar mogelijke EPCAM-mutaties gekeken. Tegelijkertijd werd met internationale collega"s een onderzoek opgezet naar mogelijke verschillen tussen EPCAM-patiënten en de reparatiegenpatiënten. Hoogleraar Hoogerbrugge: "Patiënten met Lynch syndroom hebben een verhoogde kans op dikkedarmkanker die gedurende het leven oploopt tot zeventig procent. Bij vrouwen neemt ook het risico op baarmoederkanker aanzienlijk toe, variërend van vijfendertig tot zeventig procent. Onderzoek bij bijna tweehonderd EPCAM-patiënten maakt nu duidelijk dat ze inderdaad een vergelijkbare kans op darmkanker hebben, maar dat hun kans op baarmoederkanker veel lager is." De resultaten van dit onderzoek zijn zojuist online verschenen in the Lancet Oncology. Met de publicatie in the Lancet Oncology brengen de onderzoekers - op basis van de verschillende oorzaken van erfelijke darmkanker - een verdere verfijning aan in de bijbehorende ziektebeelden. Daarmee leveren ze een bijdrage aan de personalized medicine, aan een geneeskunde die steeds meer uitgaat van de specifieke ziekte van elke individuele patiënt. Waardoor het verschil in kans op baarmoederkanker wordt veroorzaakt, is iets voor vervolgonderzoek. Ligtenberg: "Mogelijk is het gemuteerde EPCAM-gen in de baarmoeder minder actief. Dan worden er minder spaghettislierten gevormd en ontstaat er op die manier meer ruimte en capaciteit voor het aflezen van het reparatiegen. Op deze manier gaan we stap voor stap verder met het ontrafelen van erfelijke darmkanker."
Mutaties in de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 geven een sterk verhoogde kans op borst- en eierstokkanker. 'In Nederlandse BRCA1/2-families blijkt het risico voor mutatiedraagsters aanzienlijk lager dan eerdere studies rapporteerden. Naast deze genen lijken ook hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren het kankerrisico te kunnen beïnvloeden', aldus Brohet. Hij promoveert op 27 februari bij VUmc. BRCA1 en BRCA2 behoren tot de groep van de 'tumor suppressor genen'. In hun normale toestand oefenen deze een controle uit op celdeling en celgroei. Bij mutaties van deze genen werkt deze controlefunctie onvoldoende. Brohet beschrijft een landelijke studie naar het risico op borst- en eierstokkanker bij vrouwen met een mutatie in één van de borstkankergenen BRCA1 en BRCA2 (Hebon studie). Vervolgens onderzoekt hij welke factoren de gevonden variaties in risico bij mutatiedraagsters kunnen verklaren. Uit de studie blijkt in BRCA1/2-families het risico op borst- en eierstokkanker voor mutatiedraagsters minder groot dan op basis van eerdere studies wordt aangenomen. Daarnaast blijkt het gevonden risico bij beide genen sterk te verschillen. Onder BRCA1-mutatiedraagsters constateert Brohet een significante toename van het borst- en eierstokkankerrisico bij recente geboortecohorten en bij een hogere familiebelasting. Deze bevindingen geven aan dat naast de borstkankergenen ook andere invloeden als hormonale factoren, leefstijl en andere genetische factoren een rol spelen in de hoogte van het kankerrisico. Naast het risico op borst- en eierstokkanker kunnen BRCA2-mutaties leiden tot een verhoogde kans op pancreas- en prostaatkanker. BRCA1-mutaties daarentegen blijken eerder in verband te staan met gynaecologische tumoren zoals baarmoederhals- en baarmoederkanker. In een internationale studie uitgevoerd door Brohet kon worden aangetoond dat het gebruik van de anticonceptiepil kan leiden tot een verhoogd risico op borstkanker bij BRCA1/2-mutatiedraagsters. In dezelfde studie werd door collega's een sterk beschermend effect op eierstokkanker gevonden na gebruik van 'de pil'. De in dit proefschrift beschreven risicoberekeningen zijn van belang voor de counseling van vrouwen en mannen afkomstig uit BRCA1/2-families. De uitkomsten van de studies kunnen de basis vormen voor accurate risicomodellen, waarbij behalve met BRCA1/2-mutaties ook rekening wordt gehouden met omgevingsfactoren en andere genen. Momenteel worden 30.000 vrouwen en mannen uit families met een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker uitgenodigd mee te doen aan een vervolg op de Hebon studie.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Publicatie Cancer: Voor- en nadelen prostaatkankerscreening beter in evenwicht gebracht
Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien. Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: "In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen." Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld. Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: "Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.
Nieuwe Peptide Receptor Radionuclide Therapie slaat aan bij 80% van de patiënten met neuro-endocriene tumoren Met een nieuwe Nederlandse kankerbehandeling wordt bij patiënten met neuro-endocriene tumoren een minstens vijf keer beter resultaat bereikt dan met de standaard behandeling. Dit blijkt uit onderzoeksresultaten van de Peptide Receptor Radionuclide Therapie (PRRT) die op 27 september zijn gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in Wenen. De nieuwe behandeling is bovendien veelbelovend voor andere kankersoorten, waaronder prostaatkanker. De opsporings- en behandelmethode is in Erasmus MC ontwikkeld onder leiding van prof. dr. Eric Krenning: “Nieuw aan deze behandeling is dat kankercellen door het toedienen van kleine radioactieve eiwitten (peptiden) via een infuus inwendig worden bestraald. De kleine eiwitten hechten zich alleen aan de kankercellen en door de radioactieve straling worden de kankercellen vernietigd of wordt de groei ervan verminderd. Zo kunnen we de tumor zeer gericht en nog effectiever behandelen zonder gezond weefsel aan te tasten.” Dergelijke resultaten zijn sinds lange tijd niet bereikt bij de behandeling van kanker met nieuwe medicijnen. Krenning: “We zijn erg blij met deze resultaten. Waar we met de standaard behandeling acht maanden de tumoren effectief konden behandelen, kunnen we nu vijf keer langer met succes de tumoren bestrijden. Uit ons eerdere onderzoek bleek bovendien al, dat met deze behandeling patiënten gemiddeld vier tot zes jaar langer leven dan met bestaande behandelingen én dat de kwaliteit van leven aanmerkelijk wordt verbeterd. Ook blijkt uit cijfers dat de behandeling bij 80 procent van de patiënten met neuro-endocriene tumoren aanslaat. Nu de effectiviteit met deze resultaten is bewezen, wordt de nieuwe behandeling naar verwachting in 2016 geregistreerd door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Patiënten met neuro-endocriene tumoren kunnen dan met de therapie worden behandeld. Met deze registratie komt ook de behandeling van andere kankersoorten op korte termijn beschikbaar voor patiënten. Het volgende doel is de behandeling zodanig verder ontwikkelen dat het zorgt voor volledige genezing van de patiënt.” Neuro-endocriene tumoren komen voor in de alvleesklier, darmen en longen en kunnen hormonen aanmaken. Deze tumoren zijn vaak onopvallend en kunnen lang onopgemerkt blijven voordat een arts een verband legt tussen de klachten en deze tumor. Vaak is het dan te laat om de tumor geheel te laten verwijderen door de chirurg. Jaarlijks wordt er bij 100.000 Nederlanders kanker vastgesteld. Hiervan heeft ongeveer 0,5 procent een neuro-endocriene tumor, met name in de darmen en alvleesklier. Voor deze patiënten, met vaak uitgezaaide tumoren in de lever, biedt de PRRT uitkomst omdat zowel de levensverwachting als de kwaliteit van leven enorm verbetert. Ook wordt veel verwacht van PRRT voor patiënten met de vaker voorkomende en vergevorderde prostaatkanker. In de nabije toekomst komt een nieuwe prostaatkankerbehandeling beschikbaar, gebaseerd op hetzelfde principe van de PRRT. Hiervoor wordt een ander klein eiwit (peptide) gebruikt. De eerste behandelresultaten bij patiënten met gevorderde prostaatkanker zijn veelbelovend. De therapie is onder leiding van prof. Krenning, emeritus hoogleraar Nucleaire Geneeskunde, in het Erasmus MC ontwikkeld en voor het eerst in de wereld toegepast. Inmiddels zijn er meer dan duizend patiënten afkomstig uit de hele wereld behandeld in Rotterdam. Het Erasmus MC staat wereldwijd bekend om deze therapie. Enkele centra in Europa en Australië passen deze vorm van behandeling inmiddels ook toe, maar alleen nog bij de meest ernstige gevallen. Krenning: “Wij volgen in Rotterdam onze Nederlandse patiënten langdurig, wat ons als enige in de wereld uitgebreide informatie geeft over het verloop van de ziekte na de behandeling. Het is indrukwekkend hoe een relatief kleine groep patiënten, met een zeldzame tumor in een vergevorderd stadium en weinig behandelmogelijkheden, heeft meegewerkt aan het onderzoek en bepalend is geweest voor deze brede ontwikkeling in de behandeling van verschillende kankersoorten.” Bij de Peptide Receptor Radionuclide Therapie wordt een klein eiwit met een radioactieve stof eraan, genaamd Lutetium-octreotaat (Lutathera®), toegediend via een infuus. Dit kleine radioactieve eiwit (peptide) hecht zich aan de kankercellen. Op een scan licht het gehechte radioactieve eiwit op waardoor de tumoren goed in beeld verschijnen en vroegtijdig zijn op te sporen. Krenning: “Indien wij de vergevorderde tumoren kunnen zien, kunnen wij ze ook aanpakken met deze behandeling, het is gepersonaliseerde behandeling in optima forma.” Met deze behandelmethode is het mogelijk om de tumoren met precisie te behandelen. Met de zeer gerichte inwendige bestraling door het radioactieve eiwit kan een hogere stralingshoeveelheid in de tumor worden bereikt dan wanneer de kankercellen van buiten het lichaam worden bestraald. Dankzij de gerichte behandelwijze ervaart men vaak al snel een vermindering van de symptomen waardoor de kwaliteit van leven verbetert, zoals het verdwijnen van diarree en vermoeidheid. De therapie bestaat uit vier behandelingen in het ziekenhuis, met één nacht opname per keer. Tussen elke behandeling zit ongeveer acht weken, waarin bloedcontrole plaatsvindt en nucleaire scans al kunnen aangeven of de behandeling bij de patiënt aanslaat.
Wetenschappers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht hebben een celkweekmodel van darmkankerprogressie bij de mens ontwikkeld. Dit model bootst de situatie bij patiënten nauwkeuriger na dan elk ander darmkankermodel tot nu toe. Onderzoekers kunnen hierin de processen bestuderen die bij het ontstaan van darmkanker een rol spelen en zo nieuwe geneesmiddelen tegen kanker ontwikkelen. Het werk van Clevers en zijn collega’s wordt deze week gepubliceerd in Nature. Darmkanker is een van de meest voorkomende en dodelijke vormen van kanker. Net als alle andere vormen van kanker, ontstaat de ziekte uit een ophoping van DNA-mutaties in het genoom van de cel . In tegenstelling tot gezonde cellen hebben veel darmkankercellen bijzonder instabiele genomen en bevatten ze honderden tot duizenden mutaties. Dit maakt het moeilijk om te bepalen welke mutaties essentieel zijn voor de ontwikkeling van kanker en voor de overleving van kankercellen. Therapieën zouden zich op deze mutaties kunnen richten. Tot nu toe bestaan er echter nog geen goede menselijke modelsystemen om deze mutaties te bestuderen. De organoid-technologie die de onderzoeksgroep van Hans Clevers recent ontwikkelde maakt het mogelijk gezond menselijk weefsel onder laboratoriumomstandigheden te kweken. De organoids zijn mini-organen die net zo functioneren als het oorspronkelijke orgaan en die genetisch stabiel zijn. Met behulp van de technologie is het laboratorium van Clevers er nu in geslaagd een darmkankerprogressiemodel te ontwikkelen in organoids die afkomstig zijn van de menselijke dunne en dikke darm. Jarno Drost, onderzoeker in de researchgroep van Hans Clevers, en zijn collega’s hebben een zogenaamd “ genome editing” systeem, CRISPR/Cas9, gebruikt om specifieke mutaties door te voeren in vier van de meest gemuteerde genen bij darmkanker (KRAS, APC, TP53 en SMAD4). Zij analyseerden vervolgens in welke mate deze genen bijdragen aan kankerontwikkeling. Drost en zijn collega’s hebben aangetoond dat het muteren van de vier genen volstaat om een gezonde darmcel om te vormen tot een invasieve tumorcel. Het in Nature gepubliceerde model kan worden gebruikt om de processen die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker te bestuderen en nieuwe geneesmiddelen tegen kanker te ontwerpen en uit te testen.
Patiënten met kanker vallen vaak onbedoeld af, waardoor ze zich zwakker voelen en een hoger risico op complicaties hebben. Barbara van der Meij onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zij promoveert 21 maart bij VU medisch centrum. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Kanker ontregelt het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust van de patiënt afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. In een literatuurstudie heeft diëtist en onderzoeker Van der Meij uitgezocht wat de effecten zijn van voeding met extra omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met kanker. Zij keek daarbij naar gewichtsverlies, kwaliteit van leven, complicaties en overlijden. Uit de literatuur blijkt dat extra omega-3 vetzuren positieve effecten hebben op lichaamskracht en kwaliteit van leven, maar geen effect hebben op gewichtsverlies en overlijden. Van der Meij onderzocht ook zelf de gegevens over het gewichtsverloop van 51 patiënten met longkanker. In haar proefschrift laat zij zien dat een groot deel van de patiënten met kanker op het tijdstip van de diagnose al waren afgevallen. Tijdens de behandeling namen gewicht en de spiermassa verder af. De gewichtsafname bleek gepaard te gaan met een slechtere kwaliteit van leven en een kortere levensduur, opvallend genoeg óók bij patiënten met overgewicht. Mogelijk is afvallen bij kanker dus ook slecht voor mensen die eigenlijk te dik zijn. Van der Meij onderzocht ook het effect van omega-3 vetzuren uit visolie bij patiënten met longkanker tijdens chemoradiotherapie. De twintig patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren gebruikten, hadden minder gewichtsverlies en minder verlies van spiermassa dan de twintig patiënten die een placebo-drinkvoeding kregen. Aan het einde van de chemoradiotherapie waren de patiënten die drinkvoeding met omega-3 vetzuren kregen, actiever en rapporteerden ze een betere kwaliteit van leven. Van der Meij pleit voor grootser aangepakt onderzoek met meer patiënten om uit te zoeken hoe visolie een positieve bijdrage kan leveren aan de verbetering van de conditie en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Zo is er al een onderzoeksprojectplan klaar naar de effecten van extra voeding gecombineerd met training door de fysiotherapeut, speciaal voor kankerpatiënten. Onder andere door de opkomst van effectieve behandelingen zijn de overlevingskansen van patiënten met kanker gestegen. De bijwerkingen van deze behandelingen leiden echter vaak tot voedingsproblemen. Daarnaast ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling, wat leidt tot een verhoogd rustmetabolisme, afbraak van spier- en vetweefsel en een verminderde eetlust. Deze factoren veroorzaken vaak ernstig gewichtsverlies en zwakte, ook wel uitgedrukt als 'cachexie'. Dit syndroom is niet succesvol te behandelen met een conventionele voedingsinterventie. Meervoudig onverzadigde omega-3 vetzuren uit visolie staan bekend om hun immuunmodulerende werking, en zouden mogelijk een gunstig effect kunnen hebben op cachexie. Het promotieonderzoek van Barbara van der Meij richtte zich op effecten van suppletie met omega-3 vetzuren op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker.
Onderzoekers: "Vrouwen met erfelijke aanleg jaarlijks onderzoeken met MRI"
De overlevingskans van vrouwen waarbij borstkanker vaker in de familie voorkomt, stijgt aanzienlijk als zij worden gescreend met een MRI-scan. Deze scan ontdekt ruim twee keer zoveel tumoren dan een mammografie (röntgenstraling) en vindt de tumoren in een vroeg stadium. Door vroege ontdekking kan in veel gevallen worden voorkomen dat de kanker uitzaait. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van zes academische instellingen en kankercentra, onder leiding van het Erasmus MC. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Journal of Clinical Oncology. Het is de grootste en langstlopende studie die ooit op dit gebied is gedaan. Bij 15 tot 20 procent van de vrouwen met borstkanker komt de ziekte vaker voor in de familie. Dat kan komen door een aangeboren fout (mutatie) in een van de borstkankergenen (BRCA1 en BRCA2). Vrouwen met zo "n gendefect lopen een heel groot risico (50-85 procent) om kanker te krijgen. Er zijn ook mensen die een verhoogd risico lopen zonder dat bij hen een gendefect is gevonden. Zij worden ingedeeld in twee risicogroepen: mensen met een hoog risico (30-50 procent) en vrouwen met een matig verhoogd risico (15 tot 30 procent). De onderzoekers hebben gekeken wat de beste manier is om tumoren op te sporen bij deze verschillende risicogroepen en welk onderzoek op lange termijn het beste resultaat geeft. De MRI blijkt bij alle mensen (met een verhoogde kans op borstkanker) beter tumoren te ontdekken dan de mammografie. De MRI-scan zag gemiddeld 77 procent van de tumoren, terwijl met de mammografie slechts 35 procent werd gevonden. De MRI presteerde het beste bij vrouwen met het borstkankergen BRCA1. De scan toonde bij 66,7 procent van hen tumoren aan, terwijl de mammografie slechts een kwart van de tumoren opspoorde. "Zeker voor deze groep vrouwen is het belangrijk dat meteen wordt gekozen voor de beste opsporingsmethode. De tumoren openbaren zich namelijk vaak op jonge leeftijd en zijn vaker agressief", zegt Jan Klijn, hoogleraar interne oncologie van het Erasmus MC. Patiënten leven langer als kanker beter wordt opgespoord. Zes jaar na de diagnose was 93 procent van de mensen bij wie een tumor was gevonden nog in leven. Dat percentage ligt bijna 20 procent hoger dan in studies waarbij mensen niet werden gescreend met de MRI. Ook zaaide de kanker zich veel minder vaak uit. Van de borstkankerpatiënten zonder gendefect kreeg zelfs niemand uitzaaiingen en overleed niemand aan de ziekte. De onderzoekers stellen voor dat mensen die familiair zijn belast voortaan jaarlijks door de MRI worden gescreend. "Voor mensen met de genafwijking BRCA1 zouden we zelfs moeten overwegen om hen twee keer per jaar te screenen. De kans dat zij anders tussen twee onderzoeken door een tumor ontwikkelen is bij hen het grootst", zegt Klijn. Voor de studie zijn 2157 vrouwen onderzocht met een hoger risico op borstkanker. Het is de grootste studie die ooit op dit gebied is gedaan. Bij het onderzoek zijn zes academische centra en kankercentra betrokken, namelijk Erasmus MC, NKI/AvL, LUMC, UMC St Radboud, VuMC en UMC Groningen. Uit eerder onderzoek van deze centra bleek al dat de MRI goed scoorde bij het opsporen van borstkanker. In dat onderzoek was echter nog niet gekeken naar sterftecijfers, kans op uitzaaiingen en de score van de MRI bij verschillende risicogroepen.
Het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd, van 5% naar 30%. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. et humaan papillomavirus (HPV) veroorzaakt niet alleen baarmoederhalskanker, maar kan ook keelkanker veroorzaken. Deze vorm van keelkanker komt vooral bij mannen voor. HPV wordt overgedragen via seksueel contact en uit eerder Amerikaans onderzoek is gebleken dat een hoog aantal wisselende seksuele partners en orale seks risicofactoren zijn voor het krijgen van HPV-geïnduceerde keelkanker. Arts-onderzoeker Michelle Rietbergen van de afdeling KNO-hoofd/halschirurgie onderzocht samen met de afdeling Pathologie tumorweefsel van 240 patiënten. Deze patiënten waren in de periode 1990-2010 gediagnosticeerd met keelkanker in het VUmc. Door middel van een kleuringstest gevolgd door een DNA-test werd HPV gedetecteerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door HPV de laatste twintig jaar is gestegen van 5% in 1990 tot 30% in 2010. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat de absolute aantallen van keelkanker toenemen. Wellicht is dat dus te verklaren uit de toename van deze HPV-geïnduceerde tumoren. Andere vormen van keelkanker worden veroorzaakt door roken en overmatig gebruik van alcohol. De exacte oorzaak van de stijging van keelkanker door HPV is vooralsnog onbekend. In een vervolgonderzoek is het van belang om na te gaan of deze stijging ook in andere delen van Nederland wordt waargenomen. Verder pleiten deze gegevens voor de inenting van jonge vrouwen tegen HPV. Niet alleen zou dat baarmoederhalskanker bij de vrouwen zelf kunnen voorkomen, maar mogelijk zou het ook deze vorm van keelkanker bij mannen kunnen voorkomen. Bijna iedereen komt in zijn of haar leven in aanraking met HPV. Deze virussen leven op of in de huid en slijmvliezen. Er zijn meer dan honderd verschillende soorten HPV. De meeste vormen geven geen klachten. Er zijn een paar soorten die kanker kunnen veroorzaken, maar gelukkig bij een minderheid van de mensen die geïnfecteerd worden. De resultaten van het onderzoek zijn online gepubliceerd in the International Journal of Cancer. Op 1 april 2013 is de gedrukte versie beschikbaar.
Het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt aan borstkanker kan verder omlaag. Dat kan door hen op jongere leeftijd te laten deelnemen aan het bevolkingsonderzoek en tussen de 40 en 49 jaar vaker te screenen. Dit blijkt uit onderzoek van Rianne de Gelder van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC, waarop zij woensdag 4 april promoveert. De effecten van vaker screenen en op jongere leeftijd zijn kleiner dan verwacht. In Nederland doen jaarlijks ongeveer 900.000 vrouwen tussen de 50 en 75 jaar mee aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Dit onderzoek voorkomt ieder jaar dat 750 vrouwen aan borstkanker overlijden. Het aantal sterfgevallen kan verder omlaag, zo blijkt uit het promotieonderzoek van onderzoeker Rianne de Gelder. “Eén extra screeningsronde op 48-jarige leeftijd kan nog eens 40 vrouwen per jaar redden.” Screening van jonge vrouwen is minder effectief, omdat borstkanker op jongere leeftijd minder vaak voor komt en het moeilijker is afwijkingen vroeg vast te stellen. Prof.dr. Harry de Koning, bijzonder hoogleraar Evaluatie Vroegopsporing van ziekten: “Je zult twee keer zo weinig tumoren ontdekken dan bij oudere vrouwen. Tien extra onderzoeken tussen de 40 en 49 jaar verlaagt het aantal sterfgevallen met 150 tot 200, maar niet met de verwachte 400 (10x40)." Bij verlaging van de leeftijd is het belangrijk verder onderzoek te doen naar eventuele nadelige effecten. Onder jongere vrouwen laat het onderzoek vaker een afwijking zien, terwijl het niet om kanker gaat. Dit kan leiden tot meer ongerustheid. Ook straling is in de leeftijdsgroep van 40 tot 45 jaar een risicofactor. Deze effecten moeten allemaal worden meegewogen voordat besloten kan worden vrouwen eerder te gaan uitnodigen. De huidige risico’s op overdiagnose en overbehandeling bij screening zijn gering. Bij oudere vrouwen neemt deze kans toe. Het gaat om ongeveer 3 op de 100 vrouwen met borstkanker. Zij hebben borstkanker die zo langzaam groeit dat zij er tijdens hun leven geen last van zouden hebben gehad, maar daar nu wel voor behandeld worden. Naar verwachting zal overdiagnose iets toenemen naarmate de methode van screening verder verbetert. Rianne de Gelder: “Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker kent belangrijke nadelen, maar de gunstige effecten wegen ruimschoots op tegen de nadelen.” Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen in westerse landen. Ongeveer één op de zeven ontwikkelt borstkanker en een derde van hen overlijdt hieraan. Hierdoor is borstkanker de meest voorkomende oorzaak van kankersterfte bij vrouwen in Europa. De Gelder baseerde haar onderzoek op de uitkomsten van het microsimulatie model MISCAN (Micro-simulation Screening Analysis). Dit model kan gegevens analyseren van vrouwen die hebben deelgenomen aan het borstkankeronderzoek in de afgelopen twintig jaar.
Onderzoekers van het Cancer Center Amsterdam (CCA) van VUmc hebben een grensverleggende techniek ontwikkeld die kanker in een vroeg stadium kan opsporen in een druppel bloed. Onderzoeker prof. dr. Tom Würdinger van het CCA: ”Het is belangrijk om kanker zo vroeg mogelijk vast te stellen en te behandelen. De nieuwe techniek waarmee we kanker uit het bloed ‘lezen’ kan daar een grote rol bij spelen en kan hopelijk levens redden.” Het is nu nog in een experimentele fase. Würdinger verwacht binnen vijf jaar de test beschikbaar te hebben voor de eerste patiënten. De ontdekking is vandaag door de onderzoekers gepubliceerd in het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift Cancer Cell. Bloedplaatjes De onderzoeksgroep van Tom Würdinger ontdekte dat bloedplaatjes van kankerpatiënten RNA (kopieën van delen van het DNA) van de tumor bevatten. Bloedplaatjes zorgen normaliter voor de stolling van het bloed, maar recent onderzoek laat zien dat bloedplaatjes ook een belangrijke rol vervullen in tumorgroei en uitzaaiing van kanker. De bloedplaatjes van patiënten met kanker bevatten unieke RNA-patronen die het mogelijk maken om gezonde individuen te onderscheiden van kankerpatiënten met een zekerheid van 96%. Huidige opsporingmethoden voor kanker, zoals scans en klassieke weefselbiopten, kosten veel tijd, zijn moeilijk uit te voeren en duur. Daarnaast is het afnemen van weefsel bij patiënten belastend, terwijl met CT-scans alleen vrij grote tumoren op te sporen zijn. De mogelijkheid om via het bloed tumoren te detecteren, genaamd ‘liquid biopsies’, is een enorme vooruitgang voor de (vroeg)diagnostiek van kanker. Het bleek mogelijk het RNA-profiel in bloedplaatjes van kankerpatiënten te koppelen aan het orgaan waar de tumor is ontstaan: in het orgaan waarin het ontdekt is, of dat het een uitzaaiing is. De bloedplaatjesprofielen kunnen ook helpen te bepalen welk type therapie het beste is. Dit is namelijk afhankelijk van de mutaties in het DNA van de tumor. Het is bovendien mogelijk tijdens de behandeling van kanker op verschillende momenten door metingen in het bloed te zien of de behandeling effectief is. Würdinger: ”We werken momenteel aan een snel toepasbare bloedtest. Deze is naar verwachting in 2020 beschikbaar. De nieuw ontwikkelde techniek is getest op de meest voorkomende tumortypes en is daarmee breed toepasbaar. Daarnaast vormt de techniek een innovatieve combinatie van krachtige computeralgoritmes met de diagnostiek van kanker via het bloed.” In Amsterdam wordt momenteel het CCA Liquid Biopsy Center ingericht. Het centrum gaat bloed van duizenden patiënten met kanker verzamelen voor verdere testontwikkeling en de grootschalige validatie van bevindingen. Dit gebeurt samen met verschillende partners. Zo is er een krachtige samenwerking met de VS: met Massachusetts General Hospital en met de Harvard Medical School, en binnen Europa bijvoorbeeld met de Umea University in Zweden. Vanuit VUmc is het bedrijf thromboDx BV opgezet dat de exclusieve rechten op de ontwikkeling van deze bloedtesten heeft verworven. Ook is een App ontwikkeld die in de toekomst via een wifi verbinding diagnoses kan stellen op basis van de genetische profielen van bloedplaatjes van patiënten. Zo kunnen ziekenhuizen over de hele wereld meewerken aan het diagnosticeren en monitoren van kanker.
Patiënten kunnen zelf een actieve rol spelen bij het voorkomen van erfelijke darmkanker. Om hen hierbij te ondersteunen, heeft het Radboud Universitair Centrum voor Oncologie (RUCO) een webvideo en een online zelftest ontwikkeld. De webvideo laat zien wanneer het familierisico op darmkanker verhoogd is en welke maatregelen dan nodig zijn. De online zelftest geeft een eerste risico-inschatting met een persoonlijk advies. Jaarlijks wordt bij 10.000 mensen in Nederland darmkanker geconstateerd. Bij ongeveer 1.000 van deze patiënten speelt erfelijke belasting een rol. Als je erfelijke kanker hebt, is de kans groot dat naaste familieleden ook erfelijk belast zijn en kanker kunnen ontwikkelen. Mensen met een erfelijke aanleg hebben een zeer hoog risico - soms wel 80% - om op relatief jonge leeftijd kanker te krijgen. Daarnaast hebben mensen met erfelijke kanker een grotere kans op herhaling van de ziekte. Het RUCO ondersteunt patiënten en familieleden om erfelijke kanker zo vroeg mogelijk op te sporen. Prof. dr. Nicoline Hoogerbrugge van de afdeling Antropogenetica: "Het ontwikkelen van een online zelftest en een webvideo met informatie over erfelijke darmkanker draagt bij aan vroege herkenning van deze ernstige aandoening. Het is een laagdrempelige manier om zelf actie te ondernemen als er vermoedens zijn over een risico op erfelijke darmkanker." De test geeft direct een eerste risico-inschatting maar kan niet bepalen of er sprake is van erfelijke kanker. Wie volgens de test een verhoogd risico heeft op een erfelijke vorm, krijgt het advies naar de huisarts te gaan voor een doorverwijzing voor preventieve darmcontroles, dan wel een doorverwijzing naar een klinisch geneticus voor een erfelijkheidsonderzoek. De zelftest is voor iedereen eenvoudig in te vullen via www.umcn.nl/erfelijkedarmkanker. Daarnaast is het mogelijk de test ook op andere websites te publiceren. Geïnteresseerden kunnen de zogenaamde widget "ophalen" via: www.erfelijkekanker.nl
In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, veroorzaakt borstkanker bij oude vrouwen meer sterfte. Weliswaar overlijden borstkankerpatiënten ouder dan 75 jaar relatief vaker aan andere doodsoorzaken – zoals een hartaanval of beroerte - dan aan hun kanker, maar desondanks stijgt de borstkankergerelateerde sterfte met de leeftijd. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), gepubliceerd in het Journal of the American Medical Association (JAMA). De onderzoekers bestudeerden de gegevens van bijna 9.800 postmenopauzale patiënten met hormoongevoelige borstkanker. Zij deden eerder mee aan de TEAM-trial, een onderzoek naar hormoontherapie. De onderzoekers verdeelden de groep in drie categorieën: jonger dan 65 jaar, 65 tot 74 jaar en 75 jaar en ouder. In de jongste groep was 78 procent van de sterfte te wijten aan borstkanker, terwijl in de oudste groep slechts 36 procent van de sterfte met borstkanker te maken had. Toch steeg de sterfte aan borstkanker met de leeftijd: patiënten uit de oudste groep overleden ruim 1,6 keer zo vaak aan hun borstkanker als patiënten uit de jongste groep. “We doen het dus niet goed bij ouderen”, concludeert arts-onderzoeker en eerste auteur Willemien van de Water (LUMC). “Maar hoe het beter moet, is nog niet duidelijk.” Er zijn verschillende mogelijke verklaringen waarom oude vrouwen vaker overlijden aan hun borstkanker. “Misschien is er sprake van onderbehandeling – ouderen krijgen bijvoorbeeld veel minder vaak chemotherapie voorgeschreven”, aldus Van de Water. Een andere mogelijkheid is dat het oudere lichaam minder goed in staat is om, ondersteund door therapie, de strijd met de kanker aan te gaan, vanwege bijkomende ziekten en een zwakkere afweer. “Dat willen we met bloed en tumormateriaal van patiënten in het lab gaan uitzoeken”, vertelt dr. Gerrit-Jan Liefers (LUMC). Als bekend is waarom ouderen vaker sterven aan borstkanker, kan bepaald worden of het zinnig is vaker chemotherapie voor te schrijven of juist in te zetten op verbetering van de algehele lichamelijke conditie. Het onderzoek maakt deel uit van het door KWF Kankerbestrijding gesubsidieerde FOCUS-project, waarin onderzoek gedaan wordt naar de behandeling en overleving van borstkanker bij oudere mensen.
De grensregio Vlaanderen-Nederland herbergt zorg- en onderzoekscentra met unieke kennis en expertise op het gebied van zorg voor oudere kankerpatiënten. Dankzij een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kunnen zij hun krachten bundelen. Met deze subsidie wordt een kenniscentrum opgericht waar de bestaande kennis en expertise bij elkaar gebracht en uitgewisseld wordt. Daarnaast wordt een onderzoek uitgevoerd waarin een groep oudere kankerpatiënten (ouder dan 70 jaar bij de eerste diagnose) opgevolgd en vergeleken wordt met jongere kankerpatiënten (50-70 jaar) en met ouderen zonder kanker. De stuurgroep Interreg IV A Vlaanderen-Nederland heeft onlangs vijf nieuwe projecten goedgekeurd. Daarmee wordt, inclusief cofinanciering, in totaal bijna vijf miljoen euro in de grensregio geïnvesteerd. Voor het project "Ouderen en kanker" komt in totaal een bedrag van ruim 900.000 euro beschikbaar, waarvan de helft wordt gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Zoals gebruikelijk bij Intereggsubsidies dragen ook de provincies financieel bij aan het project, in dit geval Vlaams Brabant, Belgisch Limburg en Nederlands Limburg. Het project "Ouderen en kanker" staat onder leiding van het Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde (ACHG) van de KU Leuven (België) in samenwerking met onder andere de afdeling Huisartsgeneeskunde van de Universiteit Maastricht en de afdelingen oncologie van de ziekenhuizen in Maastricht en Heerlen. Hoofddoel van het project is het verbeteren van de expertise en de optimalisering van de zorg rond oudere kankerpatiënten. Over deze leeftijdsgroep is veel minder bekend dan jongere kankerpatienten. Zo is het voor behandelaars vaak moeilijk in te schatten welke behandelkansen en bijwerkingen oudere kankerpatiënten hebben. Omdat het om een kwetsbare groep gaat zal het onderzoek zich ook richten op het functioneren in het dagelijks leven na diagnose en behandeling, al dan niet met hulp van mantelzorgers of professionele hulpverleners. Binnen het kennisnetwerk wordt kennis en expertise uitgewisseld via bijeenkomsten van onderzoekers en zorgverstrekkers uit de regio, persmededelingen, publicaties en een website. "Dit is een win-win situatie voor zowel de patiënten, hun familie en de hulpverleners uit de thuiszorg en de ziekenhuizen," aldus projectleider Prof. Frank Buntinx van de KU Leuven, en Marjan van den Akker, coördinator in Maastricht. Het project bestaat verder uit een onderzoek waarin een groep oudere kankerpatiënten opgevolgd en vergeleken wordt met jongere kankerpatiënten (50 tot 70 jaar bij diagnose) maar ook met personen die ouder zijn dan 70 jaar zonder kanker. Door het verzamelen van deze cruciale informatie wordt nieuwe kennis opgedaan. "In de toekomst zou dit moeten leiden tot nieuwe inzichten en strategieën om de oudere kankerpatiënt optimaal te begeleiden", besluit Frank Buntinx. Het onderzoek bestaat essentieel uit een gesprek, een kleine krachtproef en de afname van wat speeksel met een wattenstokje. Deelnemers worden geworven in de provincies Nederlands Limburg, Vlaams-Brabant en Vlaams Limburg, via het ziekenhuis en huisartsen.
In een vroeg stadium is longkanker beter op te sporen met een lage dosis CT-scan dan met een digitale röntgenfoto. Radioloog in opleiding Bartjan de Hoop van het UMC Utrecht concludeert dat in zijn proefschrift na vergelijking van beide methoden. Hij promoveert vandaag. De standaardmethode om longkanker vast te stellen is een röntgenfoto van de borstkas. Voor longkankerpatiënten die nog geen symptomen hebben is dat niet zo, laat radioloog Bartjan de Hoop zien. Hij liet radiologen 55 röntgenfoto"s van patiënten met longkanker en 72 foto"s van gezonde longen beoordelen. De longkanker was in een vroeg stadium, waarbij tumoren meestal niet groter zijn een centimeter, vastgesteld via een CT-scan. Op basis van de röntgenfoto"s konden de radiologen de longkanker bij lange na niet met dezelfde zekerheid vaststellen als via een CT-scan. Tijdens een screening op longkanker, bij mensen zonder symptomen, bleek de CT vrijwel alle tumoren te vinden. Via röntgenfoto"s konden radiologen hoogstens 94 procent van deze tumoren vinden, en dan alleen wanneer ze accepteerden dat ze op heel veel foto"s onterecht longkanker aanwezen. Ze hadden 61 fout-positieven nodig om één geval van longkanker te vinden. De Hoops conclusies kunnen van pas komen bij een eventueel bevolkingsonderzoek naar het voorkomen van longkanker. Zijn onderzoek is namelijk onderdeel van de Nelson-studie. Dat is een langlopend onderzoek naar de effectiviteit van de preventieve opsporing van longkanker. Ruim zevenduizend mensen ondergaan hiervoor elk jaar een CT-scan. Patiënten waarbij longkanker in een vroeg stadium opgespoord wordt hebben een betere overlevingskans. Over vier jaar moet duidelijk zijn of het rendabel is om grote bevolkingsgroepen preventief via een CT-scan te onderzoeken op longkanker. In het Nelson-onderzoek werkt het UMC Utrecht samen met UMC Groningen, Erasmus MC, het Kennemer Gasthuis in Haarlem en het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg in Leuven (België).
Bij vrouwen met borstkanker kunnen onderzoekers van het UMC Utrecht de diagnose bevestigen via analyse van tepelvocht. Grootschalig onderzoek moet uitwijzen of tepelvocht borstkanker kan aantonen vóór het zichtbaar is via andere methoden. Karijn Suijkerbuijk promoveert 22 april op dit onderzoek aan het UMC Utrecht.In haar promotieonderzoek analyseerde Karijn Suijkerbuijk het tepelvocht van negen vrouwen bij wie net borstkanker was vastgesteld. Ze vergeleek dit met 21 vrouwen met een sterk vergrote kans op borstkanker, bijvoorbeeld omdat ze draagster zijn van de borstkankergenen BRCA1 of BRCA2. Ter controle analyseerde Suijkerbuijk 63 gezonde vrijwilligers. Het tepelvocht wordt verkregen via kolven, een eenvoudige procedure die minder belastend is dan een MRI-scan, of een röntgenfoto. "We vinden in het tepelvocht duidelijke verschillen tussen vrouwen mét en zónder borstkanker", stelt Suijkerbuijk. "Dat is nog maar het begin. We hopen in de toekomst via tepelvocht borstkanker op te sporen in een stadium waarin het nog niet zichtbaar is via bijvoorbeeld een MRI-scan of een röntgenfoto. Daarom loopt nu in het UMC Utrecht een groot onderzoek waarbij we 350 vrouwen volgen. Bij hen nemen we jaarlijks tepelvocht af en zoeken we naar specifieke veranderingen in cellen die erop wijzen dat borstkanker aan het ontstaan is. Pas als dat lukt kan jaarlijkse tepelvochtanalyse onderdeel worden van de standaard screening op borstkanker." In het onderzoek volgen artsen van het UMC Utrecht vrouwen met een hoog risico op borstkanker nu al twee jaar met het afnemen van tepelvocht, maar de studie loopt nog jaren door. In het tepelvocht kijkt Suijkerbuijk naar methyleringspatronen in het DNA. Methylering van DNA is een chemische verandering die genen "aan" en "uit" kan zetten. In het ontstaan van borstkanker worden genen uitgeschakeld die kanker onderdrukken. Als deze genen "uit" staan kan dat dus het eerste teken van borstkanker zijn.
Nederland telt 600.000 mensen die kanker hebben of hebben gehad. Toch staat onderzoek naar de gezondheid, het welbevinden en de behoeften van (ex-)kankerpatiënten nog in de kinderschoenen, terwijl we juist van hen kunnen leren hoe we de zorg voor deze groeiende groep kunnen verbeteren. Daartoe is het wel van belang dat artsen, patiënten en onderzoekers informatie onderling durven delen, betoogt hoogleraar Cancer Epidemiology and Survivorship Lonneke van de Poll 8 maart in haar inaugurele rede aan Tilburg University. Voorafgaand aan haar oratie wordt een symposium gehouden: ‘(Over) leven na kanker’. Het aantal (ex-)kankerpatiënten in Nederland is sinds de jaren negentig verdubbeld onder invloed van veroudering van de bevolking, screening op kanker en nieuwe en verbeterde behandelmethoden. Het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) in Eindhoven en Tilburg University onderzoeken sinds enkele jaren gezamenlijk de lichamelijke gezondheid, het psychologisch welbevinden en sociaal-maatschappelijke gevolgen van kanker bij mensen die dit (langdurig) overleefden. Voor het onderzoek vullen jaarlijks honderden tot enkele duizenden ex-kankerpatiënten uit de regio Brabant en Noord Limburg op papier of online ( www.profielstudie.n) een vragenlijst in. Waar in de afgelopen jaren de kankerspecialist vaak haar onderzoeksagenda richting gaf, ziet van de Poll dat de patiënt deze rol aan het overnemen is. Recente studies die zij met haar groep deed werden geïnspireerd door opmerkingen van patiënten die zij in brieven en de kantlijn van vragenlijsten plaatsten en zo ‘trending topics’ avant la lettre vormden. Voorbeelden zijn het onderzoek naar hypotheek- en verzekeringsproblematiek en ontevredenheid over informatievoorziening. Van de Poll pleit voor een sterkere uitwisseling van informatie tussen onderzoekers, patiënten en artsen om onderzoek gericht op behoeften van patiënten te bevorderen. De tijd dat een patiënt alleen een vragenlijst invulde om zo de onderzoeker te informeren is voorbij. Zes van de 10 patiënten willen eigen onderzoeksgegevens kunnen inzien en mogelijk delen met anderen (familie, lotgenoten en behandelaars). Van de Poll onderzoekt hoe het individueel terugkoppelen van gegevens en uitkomsten van onderzoek kan bijdragen aan ‘Patient empowerment’ en zo de zorg voor kankerpatiënten kan verbeteren. Tevens benadrukt van de Poll dat ‘Durven delen’ van onderzoeksdata door wetenschappers onderling ook een belangrijke impuls geeft aan wetenschappelijke ontwikkelingen en voorkomt dat interessante gegevens op de plank blijven liggen. De gegevens uit de profielstudie zijn daarom openbaar beschikbaar voor collega-wetenschappers ( www.profilesregistry.nl) en worden gebruikt door onderzoekers van andere universiteiten in binnen- en buitenland. Prof. dr. Lonneke van de Poll-Franse (1972) studeerde biomedische gezondheidswetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en studeerde af als epidemioloog. In 2001 promoveerde ze aan de Vrije Universiteit en sinds 2001 werkt ze als epidemioloog bij het IKZ in Eindhoven. Samen met psychologen van Tilburg University ontwikkelde ze daar een onderzoekslijn naar de kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten. Met behulp van een investeringssubsidie van NWO, een persoonsgebonden ‘Cancer Research Award’ van KWF Kankerbestrijding en verschillende projectsubsidies bestudeert zij de klachten en kwaliteit van leven van ‘Cancer survivors’. De invloed van kankerbehandelingen, informatievoorziening en (na)zorgplannen hebben daarbij haar bijzondere aandacht.
TRAIL en galectine-9 zijn lichaamseigen eiwitten die elk een unieke vorm van antikankeractiviteit bezitten. Dat toont Valerie Wiersma aan in haar proefschrift, waarin ze de antikankerwerking van deze eiwitten beschrijft. Wiersma keek hierbij niet alleen naar de directe celdodende werking van TRAIL, maar onderzocht ook hoe dit eiwit kan worden gebruikt om het immuunsysteem te helpen om kankercellen op te ruimen. Bovendien stelde Wiersma vast dat galectine-9 mogelijk kan worden toegepast om therapieresistentie tegen te gaan. Het eiwit TRAIL komt van nature in kleine hoeveelheden voor op bepaalde immuuncellen. Deze immuuncellen gebruiken het om kankercellen aan te vallen. Wiersma onderzocht of het mogelijk is om extra TRAIL op immuuncellen ‘te plakken’ om zo hun antikankeractiviteit te vergroten. Hiertoe werden zogenaamde TRAIL fusie-eiwitten ontwikkeld. In zo’n fusie-eiwit wordt TRAIL gekoppeld aan een antilichaam dat specifiek aan immuuncellen kan binden. In het onderzoek van Wiersma werd hierbij bovendien een antilichaam gekozen dat ook in staat is om immuuncellen te activeren. Hierdoor kregen de TRAIL fusie-eiwitten een dubbele antikankerwerking. Het onderzoek liet zien dat op deze wijze de antikankeractiviteit van verschillende immuuncellen aanzienlijk kon worden vergroot. Mogelijk kan deze aanpak in de toekomst worden ingezet om de immunologische behandeling van kanker verder te verbeteren. Daarnaast onderzocht Wiersma de therapeutische mogelijkheden van galectine-9. Galectine-9 is een lichaamseigen eiwit met vele functies. Wiersma ontdekte dat galectine-9 ook in staat is om kankercellen te doden. Galectine-9 doet dit op een andere manier dan de meeste huidige antikankermiddelen, namelijk door het remmen van een proces dat ’autofagie’ wordt genoemd. Bepaalde kankercellen gebruiken autofagie om te kunnen overleven tijdens chemotherapie. Deze unieke werking van galactine-9 kan daarom in de toekomst mogelijk worden ingezet om therapieresistente kankercellen beter aan te pakken. Valerie Wiersma (1986) studeerde medisch-farmaceutische wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek voerde ze uit bij de afdeling chirurgie, sectie translationele chirurgische oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Bron: RUG
Resultaten van immunotherapie bij kanker geven steeds meer reden tot optimisme. Toch is de effectiviteit ervan nog verre van optimaal en ondervinden patiënten vaak vervelende bijwerkingen. “Dat moet en kan beter”, concludeert Djoke Hendriks in haar proefschrift. Zij deed laboratoriumonderzoek naar immunotherapie met zogenaamde ‘bispecifieke antilichamen’, dat zijn ‘slimme’ antilichamen die in staat om normale cellen van kankercellen te onderscheiden. Klinisch onderzoek moet uitwijzen of deze geneesmiddelen in de toekomst in patiënten kunnen worden toegepast. Kankercellen zijn ontspoorde lichaamscellen die vrijwel eindeloos kunnen doordelen om tenslotte uit te zaaien in het lichaam. Het menselijk immuunsysteem probeert kankercellen in een vroeg stadium op te sporen en te vernietigen. Sommige kankercellen zijn echter instaat het immuunsysteem tegen te werken, waardoor ze kunnen blijven doorwoekeren. Kankercellen ontsnappen aan de afweer door veel van het eiwit PD-L1 op hun celoppervlak te brengen. Dit PD-L1 eiwit bindt namelijk aan een receptor die op veel afweercellen voorkomt. Die afweercellen worden daardoor op non-actief gesteld. Immunotherapie is er onder andere op gericht om deze onderdrukking door kankercellen weer op te heffen. Hiertoe zijn nieuwe geneesmiddelen (antilichamen) ontwikkeld die PD-L1 blokkeren, waardoor de afweer tegen kanker weer op gang kan komen. Helaas heeft slechts een relatief kleine groep kankerpatiënten hier baat bij en zijn er soms gevaarlijke bijwerkingen. Op het UMCG worden nieuwe geneesmiddelen ontworpen en onderzocht om deze vorm van immunotherapie verder te verbeteren. Hendriks bestudeerde een nieuw ‘bispecifiek’ antilichaam. Zo’n antilichaam is ‘slim’ omdat het ontworpen is om kankercellen op te sporen, te remmen in hun groei en om in de tumor PD-L1 te blokkeren. Dit zou moeten leiden tot een hogere effectiviteit en minder bijwerkingen. Met laboratoriumexperimenten toonde Hendriks aan dat deze slimme antistof inderdaad de afweer kan versterken tegen verschillende soorten kankercellen. De resultaten lijken veelbelovend en verder onderzoek is gaande om te bepalen of en hoe dit nieuwe geneesmiddel in de toekomst kan worden toegepast in kankerpatiënten. Djoke Hendriks (1985) studeerde Moleculaire Biologie & Biotechnologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek bij de afdeling Chirurgie, sectie Translationele Chirurgische Oncologie van het UMCG. Het onderzoek valt binnen onderzoeksprogramma TARGON (Targeted Gynaecologic Oncology) van onderzoeksinstituut CRCG en werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
bron: RUG
Sociaal functioneren stagneert een jaar na diagnose. Adolescenten en jongvolwassenen die kanker overleven, worstelen vaak nog jaren na de diagnose met sociale problemen. Uit onderzoek van Olga Husson van het Radboudumc onder 215 jonge kankerpatiënten blijkt dat deze patiënten vanaf het eerste jaar na de diagnose sociaal stagneren, waardoor zij er na genezing slechter er aan toe zijn dan hun kankervrije leeftijdsgenoten. Op 20 maart publiceerden de onderzoekers de resultaten in het wetenschappelijke tijdschrift Cancer. Mensen in de leeftijd van 15 tot 39 maken normaal gesproken al grote lichamelijke, emotionele, cognitieve en sociale ontwikkelingen door. Voor wie in deze leeftijd de diagnose kanker krijgt, komt daar een zware uitdaging bij. Eerder onderzoek liet zien dat jonge kankerpatiënten meer problemen hebben met sociaal functioneren dan gezonde leeftijdsgenoten en patiënten van oudere leeftijd. Bijvoorbeeld in het aangaan van relaties, of het functioneren in groepen. Hoe deze sociale problemen zich ontwikkelen in de jaren na de diagnose, was nog nauwelijks onderzocht. Om de veranderingen in sociaal functioneren bij kankerpatiënten van 15 tot 39 jaar te volgen in de eerste twee jaar na hun diagnose, vroegen Olga Husson van het Radboudumc en haar Amerikaanse collega’s aan patiënten van vijf Amerikaanse ziekenhuizen een vragenlijst in te vullen. Dit deden zij vlak na het krijgen van de diagnose, één jaar en twee jaar daarna. Uiteindelijk vulden 141 kankerpatiënten op alle drie de momenten een vragenlijst in. Op alle drie de meetmomenten was het sociaal functioneren van de jonge kankerpatiënten slecht in vergelijking met dat van hun gezonde leeftijdsgenoten. In het eerste jaar vond er gemiddeld genomen wel verbetering plaats, maar daarna stagneerde dat en hadden de jonge kankerpatiënten nog steeds een lager niveau in vergelijk met gezonde mensen. Een op de drie kankerpatiënten verbeterde helemaal niet en functioneerde gedurende de gehele onderzoeksperiode sociaal slecht. Deze patiënten waren doorgaans niet meer onder behandeling, waarmee zij in de overgang van patiënt naar overlever waren beland. Dit ging gepaard met zorgen over onder andere geld, eigenwaarde, carrièreperspectief, relaties en kinderwens. Klachten of stress Overlevers van kanker die het sociaal slecht deden, hadden ook vaker last van lichamelijke klachten, of psychische stress. Ook gaven zij aan minder steun uit hun omgeving te ervaren. Olga Husson: “Hulp bij lichamelijke klachten en psychische stress, en het versterken van het sociaal netwerk in de periode na een kankerbehandeling zou een eerste stap kunnen zijn om deze jonge overlevers van kanker beter te helpen met hun terugkeer in de samenleving.”
Bron: Rabdboudumc
Als nu geen maatregelen worden genomen, zal de zorg voor patiënten met huidkanker over enkele jaren onder een acceptabel niveau zakken. Door de explosieve toename van het aantal huidkankerpatiënten -een toename die de afgelopen decennia al heeft ingezet- zijn er straks te weinig dermatologen om de vraag naar zorg aan te kunnen. Daarvoor waarschuwt prof. dr. Tamar Nijsten vrijdag 9 november in zijn oratie waarmee hij zijn bijzondere leerstoel Dermatologie aan de faculteit geneeskunde van de Erasmus Universiteit officieel aanvaardt. Een op de vijf Nederlanders ontwikkelt vroeg of laat een vorm van huidkanker. De meest voorkomende vorm is het basaalcelcarcinoom, op afstand gevolgd door het plaveiselcelcarcinoom en het melanoom. Per jaar worden er meer dan 80.000 huidkankers vastgesteld in Nederland. Naar schatting lopen bijna anderhalf miljoen Nederlanders rond met een voorloper van huidkanker. De toename van het aantal gevallen van huidkanker (jaarlijks 5 tot 9 procent meer gevallen) bewijst volgens Nijsten dat de preventiecampagnes voor ‘verstandig zonnen’ falen. Nederlanders zijn steeds beter op de hoogte van de gevaren van de zon, maar ze passen hun zongedrag niet aan. ,,Dat betekent dat de campagnes van tactiek moeten veranderen. Er zou bovendien meer aandacht moeten gaan naar het basaalcelcarcinoom bij ouderen in plaats van alle aandacht te richten op de babyhuid en het gevaar van een melanoom,’’ stelt Nijsten, die tevens voorzitter is van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV). Nijsten schat dat het komende decennium jaarlijks minimaal 700.000 dermatologische consulten betrekking zullen hebben op een (mogelijke) huidkanker. Ongeveer een derde van de tijd van de dermatoloog wordt in beslag genomen door huidkanker. De 450 –vaak parttime werkende- dermatologen die Nederland nu telt, kunnen die vraag niet aan zonder dat de zorg voor andere huidaandoeningen in het gedrang komt. Om de druk op de poliklinieken Dermatologie te verlagen, en om de kosten in bedwang te houden, stelt Nijsten een aantal maatregelen voor. Ten eerste zou in de opleiding geneeskunde aandacht moeten worden gewijd aan huidkanker, zodat (huis)artsen verdachte plekjes op de huid beter gaan herkennen. Ook stelt Nijsten voor dat dermatologen nauwer gaan samenwerken met huisartsen. Door gemeenschappelijke richtlijnen en intensieve nascholingen te ontwikkelen over herkenning en behandeling van huidkanker, zouden huisartsen en dermatologen elk een deel van de zorg kunnen leveren, die dan bovendien mooi op elkaar aansluit. Dermatologen zouden tevens taken in de behandeling en monitoring van patiënten kunnen delen met speciaal opgeleide gespecialiseerde verpleegkundigen, die bovendien de casemanager worden van hun patiënten. Want, stelt Nijsten, huidkanker is dan meestal geen dodelijke ziekte, de impact op een patiënt mag niet worden onderschat. ‘Veel patiënten houden levenslang kans op een nieuwe huidkanker en dat maakt het een chronische ziekte, die we ook als dusdanig moeten benaderen.’
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
Uit onderzoek van Iris Cornet blijkt dat genetische varianten van het HPV-type 16, de belangrijkste veroorzaker van baarmoederhalskanker, een verschillend risico op baarmoederhalskanker met zich mee kunnen brengen in verschillende werelddelen. Zo brengt een infectie van een bepaalde genetische HPV16 variant een hoger risico op baarmoederhalskanker met zich mee in Europa, terwijl diezelfde variant in Zuid-Amerika een lager risico geeft. Op 14 maart promoveert Cornet bij VUmc. Iris Cornet onderzocht of genetische veranderingen in het HPV16 genoom (HPV16 varianten) het risico op baarmoederhalskanker kunnen beïnvloeden. Hiervoor zijn de genetische veranderingen in delen van het HPV16 genoom in vrouwen mét en zonder kanker uit verschillende landen geanalyseerd. Het onderzoek toont dat de HPV16 varianten en hun risico op baarmoederhalskanker kunnen verschillen per werelddeel. Zo geeft een bepaalde genetische variant HPV16 een hoger risico op baarmoederhalskanker in Europa, terwijl diezelfde variant in Zuid-Amerika een lager risico geeft. Waarom dit zo is, moet verder onderzocht worden. Daarnaast zijn in het laboratorium de carcinogene eigenschappen van een aantal HPV-typen van de huid onderzocht, die ervan worden verdacht samen met UV-straling een rol te spelen bij de ontwikkeling van huidkanker. Dit onderzoek in celkweek toont dat twee van de zes bestudeerde HPV-typen ervoor kunnen zorgen dat primaire huidcellen oneindig blijven delen en kunnen transformeren. Deze typen zouden dus oorzakelijk betrokken kunnen zijn bij de ontwikkeling van huidkanker. Het humaan papillomavirus (HPV) is een DNA-virus dat epitheelcellen infecteert. Er zijn meer dan 100 verschillende HPV-typen bekend. Een groep van deze HPV-typen infecteert de slijmvliezen, de zogenaamde mucosale typen, en een andere groep de huid, de zogenaamde huid typen. Het belang van onderzoek naar HPV ligt in het feit dat een voortdurende HPV-infectie met zogenaamd hoog-risico typen, kanker kan veroorzaken. Wanneer men meer inzicht heeft in hoe dit proces plaatsvindt kunnen (preventieve) maatregelen worden genomen. Een infectie met hoog-risico mucosale HPV-typen is veel voorkomend bij seksueel actieve vrouwen. Het merendeel van deze infecties wordt opgeruimd door het immuunsysteem, slechts een klein deel van de infecties is blijvend en kan leiden tot baarmoederhalskanker. Het hoog-risico HPV-type 16 is de belangrijkste veroorzaker van baarmoederhalskanker. Cornet promoveert 14 maart aan VUmc op deze onderzoeken die zij heeft uitgevoerd in het International Agency for Research on Cancer in Lyon, in samenwerking met de afdeling Pathologie van VU medisch centrum.
Oudere borstkankerpatiënten hebben een andere benadering nodig dan jongere patiënten. Dat concludeert Nienke de Glas in haar promotieonderzoek. Borstkankerscreening is bij ouderen bijvoorbeeld minder effectief. Bij beslissingen over de behandeling van borstkanker moet bij oudere patiënten veel meer rekening worden gehouden met hun algehele gezondheidstoestand, stelt De Glas. Zij promoveerde in april cum laude op haar onderzoek. Van alle borstkankerpatiënten in Nederland is bijna 40 procent 65 jaar of ouder. Door de vergrijzing zal dat percentage de komende jaren alleen maar toenemen. De huidige behandelmethodes zijn daar eigenlijk niet goed op ingesteld, concludeert dr. Nienke de Glas. Oudere patiënten hebben bijvoorbeeld vaker last van meerdere aandoeningen naast elkaar en bovendien kan hun algehele gezondheid slechter zijn. Bovendien maken ouderen logischerwijs andere afwegingen. Een 80-jarige met een matige gezondheid zal waarschijnlijk minder snel kiezen voor een zware behandeling met veel bijwerkingen dan een 40-jarige in de kracht van haar leven. Daar wordt in de huidige richtlijnen nauwelijks rekening mee gehouden. Die zijn vaak gebaseerd zijn op klinisch onderzoek bij jongere patiënten. De Glas onderzocht daarom hoe de behandeling van oudere borstkankerpatiënten verbeterd zou kunnen worden. Borstkankerscreening bij ouderen niet effectief Allereerst keek De Glas naar de borstkankerscreening bij oudere vrouwen. Sinds 1998 is de maximumleeftijd hiervoor verhoogd van 69 naar 75 jaar. Het doel van deze screening is om borstkankertumoren vroegtijdig op te sporen om zo te voorkomen dat ze pas in zo’n laat stadium worden ontdekt dat behandeling niet meer goed mogelijk is. De promovenda ontdekte dat het aantal vrouwen met vergevorderde borsttumoren inderdaad is gedaald, maar minder dan verwacht. Daarentegen was er een enorme stijging in het aantal vrouwen met borsttumoren in een vroeg stadium. De Glas verklaart: “Dat betekent dat we een groot aantal vrouwen eigenlijk onnodig behandelen. Een groot deel van die tumoren zal waarschijnlijk helemaal niet doorgroeien tot een kwaadaardige tumor, maar voor de zekerheid worden ze toch behandeld. En dat terwijl juist ouderen meer last hebben van complicaties. Sommige dingen kun je beter niet weten.” De afgelopen jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen geweest op het gebied van de behandeling van borstkanker. “Voor jonge borstkankerpatiënten met gemetastaseerde ziekte heeft dat veel effect gehad, gemiddeld leven zij een jaar langer dan 15 jaar geleden. Bij oudere borstkankerpatiënten zien we echter helemaal geen verbetering in de overleving.” Ze concludeert dat bij oudere patiënten veel meer individueel bekeken moet worden welke behandeling het meest geschikt is. Dat betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar de tumor zelf, maar ook naar de algehele gezondheidstoestand van de patiënt. Dat kan met behulp van een geriatrische assessment. “Eigenlijk zou je dat bij elke oudere kankerpatiënt moeten doen”, vindt De Glas. “Een matige voedingstoestand wordt bijvoorbeeld vaak gemist door oncologen, terwijl dat wel veel invloed heeft op de behandeling.” Het effect van zo’n assessment wordt nog verder onderzocht in de Climb Every Mountain studie.
Nuray Gül toont aan hoe uitzaaiingen ontstaan na darmkankeroperaties. 'De resultaten bieden aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen te voorkomen', concludeert Gül. Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. 'De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,' concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
In het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker hebben vrouwen vanaf 2016 de optie om thuis een zelftest te doen. Dit zal ervoor zorgen dat meer vrouwen meedoen en dat dus meer gevallen van baarmoederhalskanker zullen worden opgespoord. Dat blijkt uit het onderzoek van Viola Verhoef die 10 december promoveert bij VUmc. De kwaliteit van de zelftest is ook vergelijkbaar met de huidige methode: de moleculaire test waarmee het zelf afgenomen materiaal wordt geanalyseerd, spoorde evenveel gevallen van het voorstadium van kanker op als de standaard cytologische test die nu na het uitstrijkje wordt gedaan. Vanaf 2016 verandert het bevolkingsonderzoek (BVO) naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje (waar vrouwen tussen 30 en 60 jaar oud elke 5 jaar voor worden uitgenodigd) wordt vanaf 2016 eerst onderzocht op de aanwezigheid van het hoog risico humaan papillomavirus (hrHPV) en niet zoals in het bestaande bevolkingsonderzoek op afwijkende cellen. Pas als dit virus aanwezig is, wordt het uitstrijkje beoordeeld op afwijkende cellen. Veel vrouwen (en mannen) raken een keer in hun leven besmet met hrHPV. Meestal ruimt het lichaam dit virus zelf op, maar wanneer dat niet het geval is kan baarmoederhalskanker ontstaan. Met het verbeterde bevolkingsonderzoek is eerder duidelijk of vrouwen risico lopen op het krijgen van baarmoederhalskanker. Hiermee zullen jaarlijks 75 extra vrouwen worden opgespoord met (een voorstadium van) baarmoederhalskanker en worden 18 extra sterfgevallen voorkomen, aldus het RIVM. Vanaf 2016 komt ook een zogeheten HPV-zelftest beschikbaar voor vrouwen die moeite hebben met het uitstrijkje. Uit het promotieonderzoek van Viola Verhoef bij VUmc blijkt dat deze zelftest kan leiden tot een hogere deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Dat is gunstig omdat ook dit zorgt dat meer vrouwen met (voorstadia van) baarmoederhalskanker vroegtijdig opgespoord kunnen worden. Om te bepalen wie van de HPV-positieve vrouwen (een voorstadium van) kanker heeft, wordt een aanvullende test, een zogenoemde triage-test,verricht. Nu gebeurt dat door bij HPV-positieve vrouwen een extra uitstrijkje te maken dat wordt onderzocht op aanwezigheid van afwijkende cellen, de zogeheten cytologische triage. Als hierbij afwijkende cellen worden gevonden, wordt de vrouw verwezen naar de gynaecoloog voor behandeling. In dit proefschrift werd een nieuw ontwikkelde moleculaire triage-test, die direct op het thuistestmateriaal werd verricht, vergeleken met de cytologischetriage-test. Bij dit onderzoek waren 46.001 niet-deelnemers van het bevolkingsonderzoek betrokken. De moleculaire test direct op het door de vrouw zelf afgenomen materiaal spoorde evenveel vrouwen op met een voorstadium van kanker als de cytologische test op een extra gemaakt uitstrijkje. Een extra bezoek aan de huisarts was dus niet nodig en de tijd tot de diagnose was veel korter. Met het recent beschikbaar komen van een commerciële moleculaire triage-testzal screening naar baarmoederhalskanker dus mogelijk zijn zonder het klassieke uitstrijkje.
Melanoom, de kwaadaardigste variant van huidkanker, is de snelst stijgende vorm van kanker in de leeftijdsgroep van 30 tot 60 jaar. Dat blijkt uit cijfers van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) is het landelijk expertisecentrum voor melanoom en ziet jaarlijks patiënten uit heel Nederland met deze vorm van huidkanker. De oorzaak van melanoom en andere varianten van huidkanker ligt meestal in een te grote blootstelling aan uv-straling. Tijdens de Huidkankerdag op 20 mei werd daarom uitgebreid stilgestaan bij de gevaren van teveel zonlicht en het belang van preventie en regelmatige controle van de huid. DermatoscopieElk jaar zien dermatologen een stijgende trend in het aantal melanomen, van 5887 in 2015 naar 6787 in 2016. In de afgelopen twintig jaar is in de leeftijdsgroep van 30 tot 60 jaar het aantal mensen met een melanoom meer dan verdubbeld. Uit de gegevens van het IKNL blijkt bovendien dat iedere vorm van huidkanker stijgt in de leeftijdsgroep vanaf 30 jaar. Ondanks dat er campagnes zijn voor veilig zonnen en steeds meer mensen weten dat ze zich goed moeten beschermen, wordt dit nog steeds niet goed uitgevoerd. Jaarlijks komen er ongeveer 55.000 nieuwe gevallen van huidkanker bij. Dit betekent dat ongeveer 1 op de 5 Nederlanders in zijn of haar leven een vorm van huidkanker krijgt. Het overgrote deel van de huidkankers wordt veroorzaakt door overmatige blootstelling aan UV-straling (zon én zonnebank). Om de zorgwekkende stijgende trend van huidkanker te doorbreken blijven dermatologen zich dan ook samen met hun partners inzetten voor een vergroting van bewustzijn voor de gevaren van overmatige UV-straling.Tijdens Huidkankerdag konden mensen in het LUMC hun huid laten checken door een van onze dermatologen. Naast een huidcheck gaven de dermatologen ook uitleg over zelfcontrole van de huid en bescherming tegen UV-straling.
Bron: LUMC
Eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Aldus onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam (afdelingen pathologie en medische oncologie). Zij presenteren hun onderzoek deze week in het prestigieuze tijdschrift GUT, International Journal in Gastroenterology. Het opsporen van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start Nederland in 2013 met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer 3000 eiwitten geidentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia dan in de laag-risico voorstadia. Deze selectie is onder andere gebaseerd op mRNA expressie data waarbij genen met een hoge mRNA expressie in darmkanker ten opzichte van laag-risco voorstadia zijn geselecteerd. Twee van deze eiwitten zijn vervolgens in een grote serie patiëntenweefsel bekeken en daarbij vonden de onderzoekers dat deze eiwitten inderdaad meer voorkomen in de hoog-risico voorstadia en in darmkankerweefsels. VUmc-patholoog Gerrit Meijer en zijn team van onderzoekers ontwikkelen nieuwe methoden voor de vroege opsporing van darmkanker. Bijvoorbeeld met beeldvormende technieken waarbij bepaalde eiwitten in het lichaam “aangekleurd” worden om zo vroege vormen van darmkanker te markeren in de scan. Daarnaast zouden deze eiwitten ook kunnen dienen als doelwitten voor medicijnen. Link naar artikel: http://gut.bmj.com/content/early/2011/08/31/gutjnl-2011-300511.long
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Antoni van Leeuwenhoek ontvangen beide vanuit het Horizon 2020-programma van de EU een grote subsidie voor onderzoek naar borstkanker. Hiermee zullen zij in nauwe samenwerking rekenmodules ontwikkelen waarmee voor iedere vrouw een meer persoonlijke schatting van het borstkankerrisico te geven is. Ook werken ze aan een betere afstemming van de behandelmogelijkheden op de specifieke situatie van een borstkankerpatiënt. Prof. Peter Devilee (LUMC)Prof. Peter Devilee (Humane Genetica en Pathologie) gaat het BRIDGES-consortium leiden, dat 6,2 miljoen euro ontvangt. Het consortium vergelijkt DNA-materiaal van 30.000 borstkankerpatiënten en 30.000 gezonde proefpersonen. Met ‘gene panel sequencing’ bepalen de onderzoekers welk genetisch profiel de kans op borstkanker verhoogt, waarbij zij zich richten op het onderzoek van zeldzame erfelijke afwijkingen. Het uiteindelijke doel is een persoonlijke risicoschatting, waarmee ‘screening op maat’ in de toekomst binnen bereik komt. Behalve prof. Devilee zijn vanuit het LUMC ook prof. Christi van Asperen, dr. Haico van Attikum, dr. Maaike Vreeswijk en dr. Harry Vrieling betrokken bij het onderzoek. In het programma werken dertien EU-onderzoeksgroepen en vier onderzoeksgroepen uit de VS, Canada en Australië samen. De Universiteit van Cambridge ontwikkelt de rekenmodule. Vervolgens wordt die gevalideerd in twee universitaire klinieken voor erfelijke tumoren in Parijs en Keulen. “Daarbij kijken we ook naar de psychologische impact van zo’n persoonlijke risicoschatting”, zegt Devilee. Het LUMC zal onderzoeken hoe DNA-varianten in bepaalde borstkankergenen kunnen leiden tot borstkanker. De focus ligt daarbij op DNA-schadeherstelmechanismen, een expertisegebied van het LUMC. Dr. Marjanka Schmidt gaat vanuit het kankerinstituut Antoni van Leeuwenhoek leiding geven aan het consortium B-CAST, wat staat voor Breast CAncer Stratification. Dit project ontvangt 5,9 miljoen euro. B-CAST gaat zich richten op het samenspel tussen erfelijke factoren en andere bekende risicofactoren voor borstkanker, zoals leefstijl, hormonale factoren en de dichtheid van het borstweefsel. Daarbij wordt de relatie onderzocht tussen dit samenspel en de kans op specifieke subtypes van borstkanker. Schmidt: “Veel onderzoek tot nu toe gaat over het inschatten van de algehele kans op borstkanker. Wij zijn geïnteresseerd in subtypes, omdat elk subtype borstkanker een eigen prognose heeft. Als we kunnen voorspellen wat voor individuele vrouwen het risico op specifieke subtypes is, kunnen we hier een prognose aan koppelen, en bijvoorbeeld in de toekomst ook preventieve maatregelen en screening hierop aanpassen.” Binnen dit onderzoek zal het tumormateriaal van 20.000 vrouwen worden onderzocht met moleculaire technieken. De uitkomsten worden gekoppeld aan hun klinische gegevens en overige relevante gegevens . In totaal zijn bij dit project 12 instituten betrokken, in Nederland, Groot-Brittannië, Zweden, Spanje, België, Canada, Australië en de Verenigde Staten. Beide projecten gaan per september van start en zullen 5 jaar lopen.
(Jorma de Ronde: ‘The quest for biomarkers: computational exploration of the cancer genome’.) Bepaalde eigenschappen van tumoren kunnen worden gebruikt om de juiste therapie voor een kankerpatiënt te kiezen. In zijn promotieonderzoek heeft De Ronde voor een aantal kankersoorten biomarkers ontdekt die de behandeling van de ziekte kunnen verbeteren. Door de vergrijzing in Nederland krijgen steeds meer mensen te maken met kanker. Wat de behandeling van kanker zo ingewikkeld maakt, zijn de enorme verschillen tussen de verschillende soorten kanker. Zo is borstkanker een heel andere ziekte dan darmkanker. Maar ook binnen één type kanker zijn grote verschillen tussen tumoren te vinden. Hierdoor zal de ene patiënt wél goed reageren op een bepaalde behandeling, maar een andere patiënt met dezelfde kankersoort niet. De Ronde probeerde een beter inzicht te krijgen in de verschillen tussen tumoren. Metingen die iets zeggen over de eigenschappen van een tumor zijn biomarkers. Bij darmkanker heeft de promovendus een biomarker gevonden die kan helpen het nut van een chirurgische ingreep te bepalen bij uitzaaiing in de lever. Voor borstkanker zijn biomarkers gevonden die kunnen helpen bij het kiezen van de juiste chemotherapie voor een patiënt. Hoewel er nog meer experimenten nodig zullen zijn om de toepasbaarheid van deze biomarkers in de kliniek te testen, is dit een eerste stap naar het personaliseren van kankerzorg.
Vrouwen die hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, lopen de helft minder risico om te overlijden aan borstkanker. Tot deze conclusie komen onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC. Zij publiceren hun bevindingen vanmiddag online in het internationale tijdschrift Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Dit onderzoek vond plaats in opdracht van RIVM. Vrouwen bij wie borstkanker wordt geconstateerd en die voorafgaand aan die diagnose minstens driemaal hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, blijken in dit onderzoek 49% minder kans te hebben om te overlijden aan deze aandoening. Voor vrouwen die wat ouder waren, tussen de 70 en 75 jaar, blijkt het effect van borstkankerscreening nog groter. Bij hen nam het risico om te overlijden aan borstkanker met 84% af. Voor de wat jongere vrouwen, tussen 50 en 69 jaar, ligt dat percentage wat lager, namelijk 39 procent. Nog steeds echter een belangrijke verlaging van het risico op overlijden. Prof. dr. Harry de Koning, bijzonder hoogleraar Vroegopsporing van ziekten: “De uitkomsten van dit onderzoek tonen aan hoe belangrijk het is dat er bevolkingsonderzoek naar borstkanker plaatsvindt. We zien nu hoezeer het bevolkingsonderzoek het risico op het overlijden aan borstkanker vermindert. De deelname aan het bevolkingsonderzoek in Nederland is al heel hoog. Ruim 80% van de vrouwen uit de doelgroep nemen eraan deel. Dit aantal zou natuurlijk nog verder omhoog kunnen, dan verlagen nog meer vrouwen hun risico om aan borstkanker te overlijden.” De Erasmus MC onderzoekers bestudeerden de gegevens van 755 patiënten in de regio Zuid-West Nederland, die waren overleden aan borstkanker tussen 1995 en 2003. Deze gegevens legden zij naast die van een controlegroep van 3.739 vrouwen. Bij 29,8 procent van de 755 vrouwen die waren overleden aan borstkanker, werd hun aandoening geconstateerd tijdens de screening, bij 34,3 procent gebeurde dit tussen de screenings door en 35,9 procent van deze vrouwen had nooit deelgenomen aan screening. Het verst gevorderde stadium van borstkanker, type IV, werd vooral in die laatste groep gevonden, namelijk 29,5%, tegenover slechts 5,3 procent in de groep vrouwen die wel hadden deelgenomen aan screening.
Dikkedarmkanker Behandeling voorkomt uitzaaiing bij dikkedarmkanker Aan de hand van een experimenteel model toont Nuray Gül aan welke processen een rol spelen bij het ontstaan van uitzaaiingen na operatief verwijderen van gezwellen bij darmkankerpatiënten. ‘De resultaten bieden goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar behandeling met kanker-specifieke antilichamen om de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten te voorkomen,’ concludeert Gül. Zij promoveert op 27 september bij VUmc. Jaarlijks krijgen in Nederland ongeveer 12.000 mensen de diagnose darmkanker te horen. Het chirurgisch verwijderen van het gezwel geeft de beste kansen voor overleving en is dan ook noodzakelijk. Helaas zijn er sterke aanwijzingen dat deze methode de kans verhoogt dat overgebleven kankercellen zich uitzaaien. Bij maar liefst 25% van de patiënten, die geen zichtbare uitzaaiingen hebben op het moment van de operatie, ontwikkelen zich alsnog binnen 5 jaar uitzaaiingen in organen als de lever. Om deze patiënten te kunnen helpen, is het noodzakelijk te begrijpen hoe chirurgisch verwijderen van het kankergezwel kan leiden tot het ontstaan van uitzaaiingen in de lever. Gül toont in haar proefschrift in een experimenteel model aan dat een darmoperatie leidt tot besmetting van het bloed met bacteriële componenten die uit de darmen komen. Deze bacteriële componenten activeren vervolgens verschillende immuuncellen, zoals macrofagen in de lever. Geactiveerde macrofagen scheiden schadelijke stoffen, zoals zuurstofradicalen, uit die het vaatstelsel van de lever beschadigen. Hierdoor kunnen kankercellen, die helaas in het bloed van een groot deel van de kankerpatiënten kunnen worden aangetoond, aanhechten aan het beschadigde leverbloedvaten, wat leidt tot uitgroei van uitzaaiingen in de lever. Echter, wanneer er rondom de operatie wordt behandeld met kanker-specifieke antilichamen, blijken circulerende kankercellen beter herkenbaar te zijn voor het immuunsysteem, waardoor deze effectiever worden vernietigd. Hierdoor kan de uitgroei van leveruitzaaiingen in een experimenteel model volledig worden voorkomen. Het is zeer belangrijk om nu zo snel mogelijk te onderzoeken of antilichaambehandeling rondom de operatie ook in de praktijk de uitgroei van leveruitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan voorkomen.
HPV-infectie kan voorlopers van baarmoederhalskanker veroorzaken. De ernst van deze voorlopers en daarmee het risico op baarmoederhalskanker hangt onder andere af van de duur van de infectie en dit blijkt zichtbaar in het aantal DNA-afwijkingen. Aldus onderzoekster Mariska Bierkens. Zij onderzocht ook kleine(re) DNA-afwijkingen en vond nieuwe genen die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Mariska Bierkens promoveert 22 januari bij VU medisch centrum. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door infectie met humaan papillomavirus (HPV). In de toekomst wordt bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker getest op de aanwezigheid van dit virus. Echter, in de meeste gevallen leidt een infectie niet tot baarmoederhalskanker. Daarom zijn naast een HPV-test ook andere testen nodig, die aanduiden of een geïnfecteerde vrouw ook daadwerkelijk een verhoogd risico heeft op het ontstaan van baarmoederhalskanker. Naast een HPV-infectie zijn veranderingen in het DNA, zogeheten (epi)genetische veranderingen van de geïnfecteerde cel nodig voor de ontwikkeling van baarmoederhalskanker. Het onderzoek van Mariska Bierkens richtte zich op het karakteriseren van deze veranderingen in een serie van voorloperafwijkingen van baarmoederhalskanker die er onder de microscoop even ernstig uitzagen. Het unieke van deze serie weefselbiopten was dat Bierkens wist hoe lang de betrokken vrouwen met HPV geïnfecteerd waren. Onderzoek naar DNA-afwijkingen toonde aan dat laesies van vrouwen met kortdurende voorgaande infectie geen of weinig DNA-afwijkingen hadden terwijl die met langdurende voorgaande infectie veel afwijkingen hadden, gelijk aan kankergevallen. Daarnaast bleek ook het HPV-type invloed te hebben op het aantal en de locatie van genetische afwijkingen. Naast grotere chromosoomafwijkingen keek Bierkens ook naar kleine afwijkingen. Zo vond zij nieuwe genen die een belangrijke rol lijken te spelen bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Tevens concludeert zij dat zogenaamde epigenetische veranderingen afhankelijk zijn van de duur van voorafgaande HPV-infectie. De in dit onderzoek aangetoonde (epi)genetische verschillen zullen leiden tot een betere herkenning van vrouwen die een verhoogd risico hebben op baarmoederhalskanker.
Onderzoekers hebben een methode ontwikkeld om in organoïden de genetische oorzaak van erfelijke vormen van kanker te bestuderen. Volgens de onderzoekers van het UMC Utrecht, het Hubrecht Instituut en het Prinses Maxima Centrum kan deze methode van grote betekenis zijn voor de diagnostiek en behandeling van meerdere vormen van kanker. Ook kan er nu uit het DNA van een tumor direct opgemaakt worden of er een familiaire oorzaak is van onder meer dikkedarm- en borstkanker. De studie is vandaag gepubliceerd in Science. De nieuwe methode is gebaseerd op CRISPR-Cas, een methode waarbij hele precieze veranderingen in het DNA aangebracht kunnen worden. Deze techniek is nu toegepast op het DNA van gezonde organoïden: mini-dikkedarmen opgekweekt uit menselijke stamcellen. Onderzoeker Ruben van Boxtel: “Bij die organoïden hebben we met CRISPR-Cas één gen uitgeschakeld. Dat gen voorkomt normaal gesproken dat er in het DNA mutaties ontstaan die tot darmkanker kunnen leiden. We hebben dus die ‘preventie’ uitgezet.” In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontstaat vervolgens een patroon dat veel voorkomt bij patiënten met een genetische vorm van dikkedarmkanker: het Lynch-syndroom. Onderzoeker Jarno Drost: “Met behulp van CRISPR-Cas in organoïden kunnen we heel precies die mutaties bij patiënten nabootsen.” Het gebruik van CRISPR-Cas in organoïden maakt het mogelijk om heel nauwkeurig processen te bestuderen die ten grondslag liggen aan het ontstaan én de ontwikkeling van kanker. Zij laten namelijk specifieke patronen achter in het DNA. Er zijn momenteel zo’n dertig patronen gevonden bij verschillende soorten kanker. Die patronen kunnen vervolgens informatie geven over de processen die tot DNA-veranderingen en daarmee tot kanker leiden. Deze kennis is van belang voor de keuze van behandeling en laat zien of er sprake is van genetische aanleg. Het onderzoek op de organoïden is uitgevoerd in de onderzoeksgroepen van prof.dr. Hans Clevers (Hubrecht Instituut/ Prinses Máxima Centrum) en prof.dr. Edwin Cuppen (UMC Utrecht). In het onderzoek is in organoïden ook een onbekende vorm van erfelijke kanker nagebootst door met CRISPR-Cas het NTHL1-gen uit te schakelen. Uit eerder genetisch onderzoek was namelijk al bekend dat veranderingen in dit gen het risico op kanker verhogen. In het DNA van de gemodificeerde organoïden ontdekten de onderzoekers een specifiek mutatiepatroon. Eerder was dit al gevonden bij een patiënt met een onbekende vorm van borstkanker. Deze patiënt bleek inderdaad een aangeboren mutatie te hebben in het NTHL1-gen. “Hiermee is aangetoond dat de aanwezigheid van dit patroon in het DNA van een tumor een belangrijke aanwijzing kan zijn dat een erfelijke mutatie in het gen de oorzaak van de ziekte is”, zegt Ruben van Boxtel. “Dit betekent ook dat het mogelijk is om met DNA-onderzoek op tumorweefsel vast te stellen of er sprake is van erfelijke aanleg voor kanker. Dat is belangrijke informatie voor patiënten en hun families.”
Bron: UMC
Kanker is een complexe ziekte met veel verschillende oorzaken. Naar schatting 90-95% van alle vormen van kanker kan worden toegeschreven aan omgevingsomstandigheden en leefstijl. Promovenda Niloofar Taghizadeh beschrijft de mogelijke risicofactoren voor sterfte aan de vier meest voorkomende vormen van kanker, te weten long-, dikkedarm-, prostaat- en borstkanker. Taghizadeh beschrijft diverse genetische en omgevingsfactoren die kunnen bijdragen aan een verhoogd risico op kanker. In haar onderzoek behoorden roken en overgewicht tot de meest significante risicofactoren. Taghizadeh toonde aan dat stoppen met roken het risico van algemene sterfte en sterfte aan alle vormen van kanker reduceert. Verder bleek dat het overschakelen van sigaretten op pijp of sigaren geen verlaging van het sterfterisico door kanker oplevert. Een andere omstandigheid die vaak met kanker in verband wordt gebracht is overgewicht. Taghizadeh bestudeerde welk effect gewichtswijzigingen op de korte en lange termijn hebben op het risico op sterfte door kanker. Opmerkelijk is dat zowel een tijdelijke afname, als een tijdelijke toename van het gewicht, een gunstige invloed op het sterfterisico lijken te hebben. In het laatste deel van haar proefschrift beschrijft Taghizadeh de relatie tussen serumurinezuur en sterfte als gevolg van kanker bij mannen. Ze vond dat hogere niveaus van urinezuur geassocieerd zijn met een lager sterfterisico voor alle vormen van kanker. Taghizadeh stelt dat er naast de bekende risicofactoren die voortkomen uit omgeving, leefstijl en genen waarschijnlijk nog verschillende andere, grotendeels onbekende risicofactoren zijn. Deze verdienen nader onderzoek. Niloofar Taghizadeh (1984) studeerde Veterinaire Geneeskunde (DVM) aan de Shahrekord-universiteit in Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE in het programma Groningen Research Institute for Asthma and COPD en de afdeling Epidemiologie van het UMCG. Taghizadeh werkt inmiddels als postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Calgary.
Zaadbalkanker en andere vormen van kanker kunnen mogelijk beter worden aangepakt met een therapie gebaseerd op modulatie van bepaalde eiwitten. Tot die conclusie komt Roelof Koster na een analyse van literatuur en studies over dit onderwerp. Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen van 20 tot 40 jaar. De behandeling is meestal succesvol, maar toch sterft 20 tot 50 procent van de patiënten als gevolg van de ziekte. Omdat zaadbalkanker als solide tumor goed te genezen is, is deze vorm van kanker een goed model om de mechanismen van chemotherapie onder de loep te nemen: waarom werkt ze in sommige gevallen niet? Koster concentreerde zich op chemotherapie op basis van cisplatine. Deze behandeling zorgt ervoor dat zaadbalkankercellen doodgaan door geprogrammeerde celdood (apoptose). Koster vond dat de aanwezigheid van het wild-type p53 eiwit cruciaal is voor een goede werking van cisplatine. In zaadbalkankercellen slaat de chemotherapie ook minder goed aan als het eiwit p21 verhoogd aanwezig is (niet zoals verwacht in de celkern maar in het cytoplasma). Daarnaast kan ook een strakke regulering van p53 door het MDM2 eiwit de resistentie tegen cisplatine verklaren. Koster vond dat modulatie met chemische remmers van p53/MDM2 of p21 de effectiviteit van cisplatine verhoogt. Dit biedt aanknopingspunten voor het ontwikkelen van nieuwe therapieën bij zaadbalkanker. Vertaling van de resultaten naar de kliniek kan leiden tot nieuwe behandelingen voor zaadbalkanker en mogelijk andere vormen van kanker. Roelof Koster (Assen, 1978) studeerde medische biologie in Groningen. Hij deed zijn promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie, Interne Geneeskunde van het UMCG en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het werd medegefinancierd door de Jan Kornelis de Cock Stichting en de Stichting Werkgroep Interne Oncologie. Koster werkt momenteel als postdoctoral researcher bij de afdeling Medical Genetics van de University of Pennsylvania School of Medicine.
Een nieuw soort behandeling van kanker zit in de lift: immuuntherapie. Daarbij wordt het eigen afweersysteem van de patiënt ingezet om de tumor onschadelijk te maken. “Er komen steeds meer immuuntherapieën die de komende jaren nog doelgerichter zullen worden”, voorspelt Sander Kelderman. Hij promoveerde op 30 november aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Van nature valt ons afweersysteem kankercellen aan, omdat ze afwijken van gezonde cellen. Kankercellen verzinnen soms trucjes om de afweer te omzeilen, waardoor een tumor kan groeien. Het idee achter immuuntherapie is de afweer een handje te helpen bij het bestrijden van kankercellen. Er zijn verschillende vormen van immuuntherapie, vertelt Sander Kelderman. “Je kunt afweercellen uit het lichaam halen en in het lab vermenigvuldigen. Vervolgens geef je dan veel meer afweercellen terug aan de patiënt. Dat noemen we ook wel celtherapie.” Bij een andere vorm van immuuntherapie krijgt de patiënt medicijnen die de rem van het afweersysteem afhalen. “Van nature stoppen afweerreacties snel om te voorkomen dat ze uit de hand lopen. Tumorcellen maken hier soms misbruik van door de rem in te schakelen. Er zijn medicijnen ontwikkeld die de rem er af kunnen halen, zodat afweercellen de tumorcellen weer aanvallen.” Immuuntherapie heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen, maar de aanloop is lang geweest. Kelderman: “In de jaren vijftig dachten immunologen al na over mogelijkheden om het eigen immuunsysteem in te zetten tegen kanker. Pas in 2010 kwam de eerste immuuntherapie op de markt: ipilimumab tegen uitgezaaide melanomen, een ernstige vorm van huidkanker. Daarna is het snel gegaan. Nu buitelen de nieuwe behandelingen over elkaar heen.” Immuuntherapie wordt nu vooral ingezet tegen melanoom, longkanker en blaas- en nierkanker, maar er loopt veel onderzoek naar andere vormen van kanker en patiënten kunnen soms meedoen aan onderzoek met een nieuw, experimenteel middel. Hoewel sommige patiënten spectaculair opknappen door immuuntherapie, reageert de meerderheid er niet op. Kelderman: “Onderzoek richt zich nu veel op de vraag waarom het bij de ene patiënt wel heel goed werkt en bij de andere helemaal niet, of maar tijdelijk. Ik verwacht dat we daar de komende vijf tot tien jaar veel over zullen leren. Dan kunnen de behandelingen ook steeds doelgerichter worden en op de individuele patiënt toegesneden. Dat zal waarschijnlijk vaak een gecombineerde behandeling zijn van twee soorten immuuntherapie bijvoorbeeld, of immuuntherapie met chemotherapie of bestraling. Uiteindelijk willen we vooraf kunnen bepalen voor welke patiënt welke aanpak het beste is.” Onderzoekers speuren daarom naar zogenoemde biomarkers: stoffen in het bloed die al in een vroeg stadium voorspellen of een patiënt baat bij de immuuntherapie heeft of niet. Kelderman houdt zich daar nu even niet mee bezig. “Vanaf januari ga ik in opleiding tot gynaecoloog, maar mijn werk als arts wil ik graag combineren met onderzoek naar immuuntherapie voor gynaecologische kankers. We denken dat immuuntherapie een belangrijke rol kan spelen in de toekomstige behandeling van eierstokkanker. Daar zou ik graag onderzoek naar doen.”
Bron: LUMC
Twaalf kankerverwekkende typen van het humaan papillomavirus (HPV) kunnen baarmoederhalskanker veroorzaken, waarvan typen 16 en 18 wereldwijd het vaakst voorkomen. Toch blijkt een klein deel van de baarmoederhalskankers gerelateerd te zijn aan andere, zeldzame HPV-typen, concludeert onderzoeker Daan Geraets. Geraets promoveert op 3 september bij VUmc. De afgelopen jaren zijn er meer dan 125 testen ontwikkeld om HPVs op te sporen. Deze testen kunnen onderling erg van elkaar verschillen in ontwerp en gevoeligheid. Onderzoeker Daan Geraets heeft een aantal testen in het lab geëvalueerd en toegepast. Hij heeft geconstateerd dat de keuze voor een test afgestemd moet worden op het doel waarvoor deze gebruikt gaat worden, namelijk voor epidemiologisch onderzoek of voor bevolkingsonderzoek en diagnostiek. De meest gevoelige test (SPF10 LiPA25) heeft Geraets toegepast in een epidemiologische studie naar het voorkomen van verschillende HPV-typen in de grootste wereldwijde collectie van gearchiveerde weefsels van baarmoederhalskanker. In deze collectie zitten weefsels van meer dan 10.000 vrouwen. De twaalf HPVs die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als kankerverwekkend oftewel 'hoog-risico' typen zijn bestempeld, bleken in verreweg de meeste kankers voor te komen. Binnen deze groep waren HPV16 en 18 het meest voorkomend. "Opvallend genoeg bleek uit ons onderzoek ook dat een deel van de kankers gerelateerd was aan andere, genetisch verwante HPV-typen. Van deze HPVs is hun rol in het ontstaan van kanker nog onduidelijk, en dit is de eerste studie waarin de aanwezigheid van deze HPVs in baarmoederhalskanker is aangetoond. Deze typen komen echter maar in een zeer klein deel van de kankers voor, en zijn daarom vanuit klinisch oogpunt veel minder belangrijk dan de twaalf hoog-risico typen", aldus Geraets. Vanaf 2016 zal het bestaande bevolkingsonderzoek in Nederland zich gaan richten op het opsporen van baarmoederhalskanker voorstadia via een test die zich specifiek richt op de hoog-risico HPVs (hrHPV test). Er zijn verschillende hrHPV testen op de markt gebracht, maar deze moeten voldoen aan internationaal vastgestelde criteria voordat ze in het bevolkingsonderzoek toegepast mogen worden. "Wij hebben een nieuwe hrHPV-test onderzocht die zich onderscheidt van vele andere testen omdat onze test alle hoog-risico HPV-typen van elkaar kan onderscheiden, waaronder HPV16 en 18. Uit onze studie bleek dat deze test voldoet aan de internationaal opgestelde criteria, en is daarmee een geschikte vervanger van de huidige methode ", zegt Geraets.
De ‘nietjes’ die chromosomen na het kopiëren van het DNA bij elkaar moeten houden, bieden onverwacht nieuwe kansen voor gerichte kankertherapie. Dit blijkt uit onderzoek van Job de Lange, Rob Wolthuis, en andere onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA). De resultaten van het onderzoek worden vandaag gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications. Enkele uren voordat cellen delen, maken ze van elk chromosoom eerst een exacte kopie. Deze kopieën moeten stevig aan elkaar verbonden blijven, met een soort nietjes van eiwit. Pas op het moment dat de celdeling begint, laten de nietjes los en beweegt elk chromosoom naar een van de twee nieuwe cellen. De nietjes voorkomen dus dat de chromosomen door elkaar worden gehusseld. Recent is gebleken dat chromosoom-nietjes vaak zwak zijn in kankercellen. "We hebben nu ontdekt dat zwakke nietjes de kankercellen afhankelijk maken van een snel delingsproces. De kankercellen zijn te bestrijden door de deling op een specifiek punt af te remmen. Het mooie is dat gezonde cellen prima bestand zijn tegen zo'n vertraagde deling. Op deze manier kunnen kankercellen gericht worden aangepakt", menen De Lange en Wolthuis. De originele en gekopieerde chromosomen worden over twee nieuwe cellen verdeeld doordat er van twee kanten tegelijkertijd aan de chromosomen wordt getrokken. De nietjes tussen de chromosomen moeten de trekkracht eerst weerstaan gedurende de tijd dat deze kracht zich opbouwt. De nietjes in de kankercellen bieden echter maar weinig weerstand. Zodra de trekkracht wat langer aanhoudt dan normaal, bijvoorbeeld wanneer door de onderzoekers de aanloop naar het delingsproces een beetje wordt vertraagd, raken de chromosomen in de kankercellen elkaar kwijt. Hierdoor loopt het delingsproces definitief vast en sterft de kankercel. Gezonde cellen met normale nietjes kunnen langdurige trekkracht gewoon doorstaan, en groeien na een opgelegde vertraging zonder fouten verder. De bevindingen van De Lange en Wolthuis werden bevestigd met een nieuw soort celdelingsvertragende stof die op Harvard University is ontwikkeld. Deze is nu nog alleen geschikt voor laboratoriumproeven. Varianten van deze celdelingsremmer zijn echter volop in ontwikkeling en kunnen in de toekomst worden getest als kankermedicijn. Het is nog onduidelijk waarom kankercellen vaak verzwakte nietjes hebben. Een belangrijke uitdaging is om vooraf te herkennen of een tumor zwakke nietjes heeft. De Lange en Wolthuis hopen dat door hun ontdekking het kankeronderzoek naar 'cohesieringen', zoals de nietjes worden genoemd, in een stroomversnelling komt en deze vragen snel beantwoord worden. Het onderzoek van De Lange en Wolthuis is gefinancierd door het CCA, KWF en NWO. bron: Persbericht
Twaalf kankerverwekkende typen van het humaan papillomavirus (HPV) kunnen baarmoederhalskanker veroorzaken, waarvan typen 16 en 18 wereldwijd het vaakst voorkomen. Toch blijkt een klein deel van de baarmoederhalskankers gerelateerd te zijn aan andere, zeldzame HPV-typen, concludeert onderzoeker Daan Geraets. Geraets promoveert op 3 september bij VUmc. De afgelopen jaren zijn er meer dan 125 testen ontwikkeld om HPVs op te sporen. Deze testen kunnen onderling erg van elkaar verschillen in ontwerp en gevoeligheid. Onderzoeker Daan Geraets heeft een aantal testen in het lab geëvalueerd en toegepast. Hij heeft geconstateerd dat de keuze voor een test afgestemd moet worden op het doel waarvoor deze gebruikt gaat worden, namelijk voor epidemiologisch onderzoek of voor bevolkingsonderzoek en diagnostiek. De meest gevoelige test (SPF10 LiPA25) heeft Geraets toegepast in een epidemiologische studie naar het voorkomen van verschillende HPV-typen in de grootste wereldwijde collectie van gearchiveerde weefsels van baarmoederhalskanker. In deze collectie zitten weefsels van meer dan 10.000 vrouwen. De twaalf HPVs die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als kankerverwekkend oftewel 'hoog-risico' typen zijn bestempeld, bleken in verreweg de meeste kankers voor te komen. Binnen deze groep waren HPV16 en 18 het meest voorkomend. "Opvallend genoeg bleek uit ons onderzoek ook dat een deel van de kankers gerelateerd was aan andere, genetisch verwante HPV-typen. Van deze HPVs is hun rol in het ontstaan van kanker nog onduidelijk, en dit is de eerste studie waarin de aanwezigheid van deze HPVs in baarmoederhalskanker is aangetoond. Deze typen komen echter maar in een zeer klein deel van de kankers voor, en zijn daarom vanuit klinisch oogpunt veel minder belangrijk dan de twaalf hoog-risico typen", aldus Geraets. Vanaf 2016 zal het bestaande bevolkingsonderzoek in Nederland zich gaan richten op het opsporen van baarmoederhalskanker voorstadia via een test die zich specifiek richt op de hoog-risico HPVs (hrHPV test). Er zijn verschillende hrHPV testen op de markt gebracht, maar deze moeten voldoen aan internationaal vastgestelde criteria voordat ze in het bevolkingsonderzoek toegepast mogen worden. "Wij hebben een nieuwe hrHPV-test onderzocht die zich onderscheidt van vele andere testen omdat onze test alle hoog-risico HPV-typen van elkaar kan onderscheiden, waaronder HPV16 en 18. Uit onze studie bleek dat deze test voldoet aan de internationaal opgestelde criteria, en is daarmee een geschikte vervanger van de huidige methode ", zegt Geraets.
Uit onderzoek van Manon Weijers blijkt dat mondkankerpatiënten met dysplasie (een mogelijk voorstadium van kanker) in de slijmvliessnijranden - na verwijdering van de tumor - een grotere kans hebben op terugkeer van de tumor dan patiënten met slijmvliessnijranden zonder dysplasie. Weijers adviseert artsen daarom deze patiënten aanvullend te behandelen. Zij promoveert 29 oktober. Nadat een tumor door de chirurg verwijderd is, wordt deze altijd door de patholoog microscopisch onderzocht. Dit gebeurt op een aantal punten; onder andere wordt gekeken of de snijranden vrij zijn van kankercellen. In een van haar studies werd het tumorweefsel van patiënten met tong,- of mondbodemkanker opnieuw onder de microscoop onderzocht. Dit waren patiënten met tumorvrije snijranden en met follow-up gegevens die minimaal 5 jaar bekend waren. Het bleek dat patiënten met dysplasie (een mogelijk voorstadium van kanker) in de slijmvliessnijranden - na verwijdering van de tumor - een grotere kans hebben op terugkeer van de tumor dan patiënten met slijmvliessnijranden zonder dysplasie. Weijers adviseert artsen daarom deze patiënten aanvullend te behandelen. Daarnaast vergeleek Weijers twee patiëntengroepen met mondkanker met elkaar tussen de periode 1990-1994 en 2000-2004. Beide patiëntengroepen werden behandeld in VUmc. Haar belangrijkste ontdekking is dat het aantal vrouwen met mondkanker in die perioden relatief is toegenomen. De gemiddelde leeftijd van de patiënten is gelijk gebleven. In beide groepen kwam mondkanker vooral voor op de tong en de mondbodem. In de patiëntengroep uit 2000-2004 zaten relatief meer patiënten die - ten tijde van het stellen van de diagnose - een kleine tumor hadden (<2cm). Het is onduidelijk of deze bevinding ook geleid heeft tot een betere overleving. Hoofd-halskanker is de zevende meest voorkomende kanker wereldwijd. Alleen al voor mondkanker geldt dat er in het jaar 2000 wereldwijd rond de 250.000 nieuwe gevallen zijn bijgekomen.
In ziekenhuizen waar slechts een beperkt aantal blaaskankeroperaties plaatsvindt, is de kans dat patiënten na operatie overlijden groter dan in ziekenhuizen waar deze operaties vaker worden uitgevoerd. Ook is de lange-termijn overleving van patiënten hoger in ziekenhuizen waar deze operaties vaker worden uitgevoerd. Dat staat te lezen in het proefschrift van Katja Goossens-Laan, die deze week promoveert aan het UMC Utrecht. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds kort in Nederland geen ziekenhuizen meer zijn waar minder dan 10 cystectomieën (blaasverwijderingen) per jaar plaatsvinden. De onderzoeksresultaten, uitgevoerd in de database van het Integraal Kankercentrum Nederland, geven inzicht in de kwaliteit van zorg die geboden is aan patiënten met spierinvasieve blaaskanker in Nederland. De uitkomsten laten zien dat de 10-jaarsoverleving van deze patiënten in Nederland slechts 25 procent bedraagt. Deze is bovendien nauwelijks toegenomen gedurende het laatste decennium. Goossens vond grote verschillen in behandelbeleid in Nederland. In totaal onderging 44 procent van de patiënten met spierinvasieve blaaskanker een cystectomie. Van deze procedures werd 21 procent uitgevoerd in laag-volume ziekenhuizen (minder dan 5 operaties per jaar), 46 procent in medium-volume ziekenhuizen (5-10/jr.) en 33 procent in hoog-volume ziekenhuizen (>10/jr.). Lymfklierdissecties werden vaker uitgevoerd in hoog-volume (82 procent) en middel-volume ziekenhuizen (81 procent) dan in laag-volume ziekenhuizen (71 procent). Het sterftecijfer in de eerste 30 dagen na de operatie bedroeg 3,4 procent en nam toe bij stijgende leeftijd. Dit sterftecijfer was aanzienlijk lager (1,2 procent) in ziekenhuizen waar deze operaties vaak werden uitgevoerd vergeleken met laag-volume ziekenhuizen (6,4 procent). Ook was in hoog-volume ziekenhuizen de 5-jaarsoverleving 17 procent hoger dan in laag-volume ziekenhuizen. Op basis van een Europese richtlijn stelt de promovenda vast dat het aantal cystectomieën in Nederland voor patiënten met blaastumoren opmerkelijk laag is. “Zelfs in patiënten met spierinvasiviteit van de tumor en met een relatief jonge leeftijd was het aantal cystectomieën laag, ofschoon dit percentage de laatste tijd wel aan het stijgen is“”, aldus Katja Goossens. Dankzij deze bevindingen zijn er momenteel geen Nederlandse ziekenhuizen meer waar minder dan 10 cystectomieën per jaar plaatsvinden, mede doordat recentelijk de Nederlandse Vereniging voor Urologie de volumenorm van 10 cystectomieën per jaar als kwaliteitsnorm heeft vastgesteld. Blaaskanker staat in de top-10 van meest voorkomende vormen van kanker, met in Nederland jaarlijks zo’n 5500 nieuwe gevallen (waarvan 1300 spierinvasief). De ziekte komt vier keer zo vaak voor bij mannen als bij vrouwen en treedt meestal op na het 60ste levensjaar. In ongeveer 30 procent van de nieuwe diagnoses is er sprake van spierinvasieve blaaskanker. Deze vorm van blaaskanker is gevaarlijk omdat hij kan gemakkelijk uitzaaien naar andere organen. Dergelijke patienten moeten zo snel mogelijk worden behandeld, waarbij cystectomie – het volledig verwijderen van de blaas - de standaardbehandeling is. De openbare verdediging van het proefschrift van Katja Goossens-Laan vond plaats op 13 juni in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. Promotores zijn prof.dr. J.L.H.R. Bosch, prof.dr. J. De Vries en prof.dr. J.W.W. Coebergh. Copromoter is dr. P.J.M. Kil. Katja werkt als uroloog in het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp. Dit onderzoek werd deels uitgevoerd in het kader van de studie Kwaliteit van kankerzorg in Nederland van de Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding.
De risico’s van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden ernstig overschat. Vooral het risico dat er op een foto kanker wordt ontdekt die anders nooit tot klachten zou hebben geleid, is veel kleiner dan door critici wordt aangenomen. Dat stellen onderzoekers van het Erasmus MC in een publicatie in Epidemiologic Reviews. De onderzoekers hebben berekend dat slechts 3 procent van de bij het onderzoek gevonden tumoren nooit problemen zou hebben gegeven. Veel onderzoekers beweren dat maar liefst eenderde deel van de borstkankers die door het bevolkingsonderzoek worden ontdekt zonder mammografie nooit tot klachten zouden hebben geleid. Door deze overdiagnose zouden veel vrouwen onnodig voor borstkanker behandeld worden. Onderzoekers van het Erasmus MC, die alle recentelijk verschenen studies naar overdiagnose kritisch onder de loep hebben genomen, tonen aan dat de risico’s veel kleiner zijn dan eerder werd aangenomen. Volgens de onderzoekers komt dit doordat er vaak fundamentele fouten gemaakt worden in de manier waarop overdiagnose wordt berekend. Veel studies richten zich vooral op de kankers die ontdekt worden bij vrouwen in de leeftijdsgroep die voor screening in aanmerking komt (50-74 jaar). Doordat het bevolkingsonderzoek de diagnose borstkanker met enkele jaren vervroegd, is het aantal kankers in deze leeftijdsgroep sterk toegenomen ten opzichte van de periode waarbij nog niet gescreend werd. Dit is niet verontrustend, volgens de onderzoekers, omdat bij vrouwen die ouder zijn dan 75 juist een sterke daling in het aantal borstkankers waargenomen wordt. De stijging bij jongere vrouwen en de daling bij oudere vrouwen heffen elkaar zo precies op. Helaas wordt in veel studies onvoldoende rekening gehouden met deze daling in het aantal kankers, waardoor overdiagnose schattingen vaak veel te hoog zijn. Volgens schatting van het Erasmus MC zouden in Nederland niet 1 op de 3, maar slechts 3 op de 100 borstkankers overgediagnosticeerd zijn. De onderzoekers benadrukken dat het bevolkingsonderzoek naar borstkanker niet zonder risico’s is, maar dat de gunstige effecten van mammografie ruimschoots opwegen tegen de nadelen. Zo halveert het bevolkingsonderzoek de kans om te overlijden en worden in Nederland jaarlijks 1000 sterfgevallen voorkomen. In de voorlichtingsfolder van het bevolkingsonderzoek worden de risico’s en effecten van mammografie uitgelegd.
Amsterdam, 3 februari 2014 - Met een relatief simpele test kun je het verschil zien tussen ‘vlekjes’ op de luchtwegen die mogelijk tot longkanker zullen ontwikkelen en vlekjes die weinig risico kennen. Dat schrijven Amsterdamse longonderzoekers deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. “Dit is een belangrijke stap op weg naar screening van mensen die een groot risico lopen op longkanker”, zegt longarts dr. Hans Daniels van het VUmc in Amsterdam. Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van het VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%. Op dit moment bestaat er in ons land geen screening op longkanker. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten gebeurt dat al wel bij risicogroepen, met name bij oudere mensen die langdurig hebben gerookt. Hun longen kunnen periodiek worden bekeken met behulp van een CT-scan. In Nederland en België wordt op dit moment gewerkt aan een groot onderzoek om te kijken of zo’n screening ook hier zinvol is: de NELSON-trial. “Bronchoscopie zou mogelijk een aanvulling kunnen bieden op zo’n screening”, zegt longarts Daniels. “Verdachte plekjes worden nu vooral gevonden als er een bronchoscopie verricht wordt wegens longklachten. Vaak gaat het dan om patiënten die al eerder longkanker hebben gehad. Maar als we zulke laesies zien, kunnen we eigenlijk niet veel anders doen dan regelmatig opnieuw kijken, om te zien of die laesies zich kwaadaardig ontwikkelen. Dat is een onaangenaam en belastend onderzoek. Het zou dan ook goed zijn als we tijdens de eerste inspectie een biopt kunnen nemen en dat via het DNA op risico kunnen schatten.” Zo ver is het evenwel nog niet, waarschuwt Daniels. “Dit onderzoek werd uitgevoerd met mensen van wie de uitkomst op het moment van DNA-testen al bekend was. De volgende stap is een groter, prospectief onderzoek, om te kijken of we op basis van het DNA ook echt kunnen voorspellen wat er met de laesies zal gebeuren en of het zinvol is om bij gevaarlijke laesies vroeg in te grijpen.” Ondertussen kan de pathologie al wél heel concreet aan de slag met de resultaten van dit onderzoek, zegt dr. Daniëlle Heideman, klinisch moleculair bioloog van de afdeling pathologie van VUmc. “De gevonden verschillen in het DNA geven ons heel concrete aanwijzingen over de biologie achter deze vormen van longkanker. Ze bieden een tastbaar handvat om verder te kijken naar het ontstaan van kanker en dus ook naar mogelijke betere diagnostiek of behandeling.”
Twee onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) - Maartje Nielsen van Klinische Genetica en Niels de Wind van Humane Genetica - krijgen samen bijna een half miljoen euro van de Maag Lever Darm Stichting voor hun onderzoek naar het Lynch syndroom, de meest voorkomende vorm van erfelijke darmkanker. Het Lynch syndroom ontstaat doordat foutjes die bij celdeling in het DNA optreden niet gecorrigeerd worden. Een van de reparatiegenen die dat zou moeten doen, functioneert niet. Een verhoogde kans op kanker, vooral van dikke darmkanker en baarmoederkanker, is het gevolg. Maar niet elke mutatie verhoogt de kans op kanker even sterk en sommige mutaties zijn zelfs volkomen onschuldig. Niels de Wind (l) en Maartje NielsenArtsen kennen al een aantal Lynch-mutaties in de reparatiegenen die de kans op tumoren behoorlijk verhogen. “De meeste families met deze mutaties zijn bekend en familieleden krijgen intensieve controle aangeboden: vanaf de leeftijd van 25 jaar elke twee jaar darmonderzoek. Als we kanker vroeg ontdekken, is die meestal goed te behandelen”, zegt Maartje Nielsen. “Maar er zijn ook mutaties die de kans op kanker minder sterk verhogen. Het gaat dan om de Lynch-genen MSH6 en PMS2. De meeste dragers worden niet ziek, zodat families met deze mutaties niet opvallen. Zij zouden wel gebaat zijn bij extra controle.” Dankzij het bevolkingsonderzoek naar erfelijke darmkanker komen ook families met deze minder ernstige Lynch-mutaties nu steeds vaker in beeld. Nielsen: “We onderzoeken, samen met Erasmus MC, hoeveel kans dragers van MSH6 op kanker hebben, zoals we dat eerder hebben gedaan voor PMS2. Omdat die kans minder groot is, gaan we ook na of een minder intensieve controle volstaat. Dat zou minder belastend zijn.” Naast risicoverhogende mutaties kunnen de reparatiegenen ook onschuldige mutaties bevatten, vertelt Niels de Wind. “Als een patiënt met kanker een mutatie in een reparatiegen blijkt te hebben, is het lang niet altijd duidelijk of die mutatie de kans op kanker vergroot. Het kan ook een onschuldige mutatie zijn die niets met de ziekte te maken heeft. Voor de zekerheid krijgen al zijn familieleden dan toch te maken met intensieve controle. Dat geeft onrust, terwijl er misschien geen sprake is van Lynch syndroom. Wij hebben een reageerbuistest ontwikkeld waarmee we binnen een week schadelijke van onschuldige mutaties kunnen onderscheiden. We kunnen met de subsidie deze test verder ontwikkelen om die geschikt te maken voor gebruik bij patiënten.”
Bron: LUMC
De behandeling van borstkanker moet beter afgestemd worden op individuele patiënten. Dat stelt hoogleraar Translationele Oncologie prof. dr. Sabine Linn van het Antoni van Leeuwenhoek en het UMC Utrecht in haar oratie van donderdag 26 september. Een nieuwe Europese privacywet dreigt een van haar plannen voor betere borstkankerbehandeling toegespitst op de individuele patiënt onmogelijk te maken. “Ik probeer voor specifieke borstkanker bij iedere unieke persoon een list te verzinnen, met behulp van kennis uit het laboratorium, waardoor de patiënt geneest en de schade door de behandeling zo beperkt mogelijk blijft.” Dat zegt prof. dr. Sabine Linn. Zij heeft onder meer meegeholpen met het ontwikkelen van de MammaPrint-methode. Dat is een genetische test die bij borstkankerpatiënten kan voorspellen of chemotherapie na operatie nodig is. Maar bij vrouwen jonger dan veertig jaar kan deze test niet gebruikt worden. Linn heeft daarom anderhalf jaar geleden het Netherlands Breast Cancer Project opgezet, samen met de Nederlandse Kankerregistratie, het Antoni van Leeuwenhoek, het UMC Utrecht en vrijwel alle pathologielaboratoria. In dat project hebben de onderzoekers gegevens van ruim 1500 jonge borstkankerpatiënten verzameld. Het gaat om weefselmateriaal, een genetisch profiel en de gezondheid van deze patiënten tien jaar na hun behandeling. Deze gegevens gaat Linn samen met collega’s de komende jaren combineren tot een nieuwe genetische test. “We hopen in 2016 een test te maken die een deel van jonge vrouwen met borstkanker een overbodige nabehandeling, met alle bijwerkingen van dien, kan besparen.” Linn wil ook de gegevens van de Nederlandse kankerregistratie gebruiken om de behandeling van borstkanker te verbeteren. Met de geanonimiseerde gegevens van 10.000 patiënten, het type borsttumor en de behandeling kunnen toekomstige patiënten veel slimmer behandeld worden. Linn: “Door terug te kijken kunnen we erachter komen welke behandeling werkte bij welk type tumor. Daardoor kunnen we straks in één keer met de goede behandeling starten. Het kan zijn dat een patiënt geneest als zij vijf jaar lang het juiste middel krijgt. Nu zou ze misschien niet genezen omdat ze 2,5 jaar het ene en 2,5 jaar het andere middel krijgt. Dokters weten niet altijd wat het beste is en proberen daarom verschillende medicijnen.” Een nieuw Europees wetsvoorstel ter bescherming van persoonsgegevens, de Data Protection Regulation, dreigt dit project onmogelijk te maken. Volgens het wetsvoorstel mogen patiëntgegevens, zelfs geanonimiseerd, niet gebruikt worden als de patiënt daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Dat maakt het heel moeilijk om waardevolle informatie uit patiëntenregistraties te gebruiken om de zorg te verbeteren. Nederlandse wetenschappers zijn hier erg van geschrokken, de NFU, de KNAW, NWO en de VSNU hebben eerder dit jaar via Neth-ER, hun belangenbehartigingsorgaan in Brussel, hun zorgen al geuit. “Privacy is ontzettend belangrijk”, vindt Linn. “Maar de gebruikte gegevens zijn niet te herleiden tot individuele patiënten. Ik denk dat dan het collectieve belang van aanstaande borstkankerpatiënten zwaarder weegt dan het ongevraagde gebruik van patiëntgegevens.” Prof. dr. Sabine Linn is als hoogleraar verbonden aan het UMC Utrecht en aan het Antoni van Leeuwenhoek. Deze twee ziekenhuizen werken samen om een nieuw kankercentrum op te richten: het AvL-Utrecht.
Prof. dr. G.J. den Heeten neemt afscheid van het AMC met de rede ‘Screening als principe’. In de loop der jaren is de diagnostiek en behandeling van borstkanker sterk ontwikkeld. De aandacht is verschoven naar vroege vormen van borstkanker, met dank aan het bevolkingsonderzoek borstkanker, waarmee Nederland 25 jaar geleden is begonnen. Door de combinatie van vroege detectie en behandeling is de overlevingskans voor borstkankerpatiënten verbeterd. Geregeld laait in Nederland de discussie op over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek op borstkanker waarbij het lijkt alsof de specifieke opzet van het Nederlandse bevolkingsonderzoek borstkanker niet bij iedereen volledig bekend is. Den Heeten concludeert in zijn rede dat het bevolkingsonderzoek borstkanker één van de belangrijkste pilaren is van de strijd tegen borstkanker. Er is geen reden om hiermee te stoppen. Borstkanker is een agressieve en zonder behandeling uiteindelijk dodelijke ziekte. Ondanks de steeds beter wordende prognose en vooruitgang in de behandeling is vroege detectie bepalend voor de overlevingskans van de vrouw. Er is dus een belangrijke plaats voor het bevolkingsonderzoek borstkanker. Deze screening, die wordt gefinancierd door de overheid, is een vorm van risicomanagement . Het gaat om voorselectie op basis van een test (mammografie) die kan leiden tot diagnostiek en behandeling in een ziekenhuis. Den Heeten benadrukt dat de screeningstest goed moet zijn, maar nooit perfect kan zijn. Belangrijk voor zo’n test is naast de betrouwbaarheid en de kosten, vooral de laagdrempeligheid. De herhalingsfactor is wellicht nog belangrijker dan de test zelf en biedt een aanzienlijke bescherming tegen overlijden door borstkanker. In Nederland is de screening wettelijk vastgelegd, met een strikt kwaliteitssysteem waarop het Landelijk Referentie Centrum voor het Bevolkingsonderzoek (LRCB) reeds 25 jaar toeziet. Om het nut van screening te evalueren, zijn vele jaren van follow up nodig. Aanpassen van de screeningstest zoals de mammografie kan alleen op basis van keihard bewijs en is een delicate afweging.
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Kankergenen kunnen ook verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van aangeboren afwijkingen. Dat beschrijven onderzoekers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht in het wetenschappelijke tijdschrift Cell Reports van vrijdag 12 december 2014. Om de oorzaak van aangeboren afwijkingen beter te begrijpen, bekeken de Utrechtse onderzoekers het DNA van honderd kinderen met ernstige verstandelijke en lichamelijke beperkingen. Bij negen kinderen vonden ze dat kankergenen aangetast waren door grove veranderingen in het DNA. In enkele gevallen zorgden die veranderingen ervoor dat de kankergenen actief werden, precies zoals dat ook gebeurt bij het ontstaan van kanker. Gelukkig leidde dit bij deze kinderen vooralsnog niet tot kanker. “Veel kinderen met een meervoudige handicap dragen een unieke DNA-verandering met zich mee en daardoor heeft elke kind een uniek ziektebeeld”, zegt dr. Sebastiaan van Heesch, die onlangs promoveerde op dit onderzoek en thans werkzaam is aan het gerenommeerde Max Delbrück Centrum in Berlijn. “Het begrijpen van de aangeboren ziekte vergt tijdrovend onderzoek voor elke patiënt en dat is nu nog niet mogelijk binnen de kliniek”. De gepubliceerde vindingen geven een eerste aanzet tot een beter begrip van de aangeboren ziekte. Dit is noodzakelijk voor een behandeling gericht op de individuele patiënt. Het is al langer bekend dat aangeboren afwijkingen iets vaker voorkomen bij kinderen met kanker. “De ontdekking dat kanker en aangeboren afwijkingen een vergelijkbare genetische oorzaak kunnen hebben zou een logische verklaring zijn voor dit fenomeen”, aldus dr. Wigard Kloosterman, een van de hoofdonderzoekers van de studie en verbonden aan het UMC Utrecht. Op basis van de resultaten van de Utrechtse onderzoekers kun je je afvragen of de kinderen waarbij kankergenen zijn aangedaan zelf ook kanker hebben, of wellicht een verhoogd risico. “Maar voordat bij deze kinderen kanker kan ontstaan, zijn nog meer DNA-veranderingen nodig, vermoeden we. Dat was bij geen enkel onderzocht kind het geval”, aldus Kloosterman. Ernstige aangeboren afwijkingen komen voor bij ongeveer één op de tweehonderd pasgeboren baby’s. Vaak is een genetische verandering de oorzaak, maar ook andere invloeden tijdens de zwangerschap en geboorte kunnen een stoornis veroorzaken.
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Een hoger gehalte van het "goede" HDL-cholesterol gaat samen met een kleinere kans op dikke darmkanker. Europese onderzoekers, onder meer van het UMC Utrecht en het RIVM, beschrijven dat in het tijdschrift Gut, wat onlangs online is verschenen. De onderzoekers trekken deze conclusie uit het EPIC-onderzoek naar het voorkomen van kanker en leefstijl, zoals eetgewoonten. Van ruim een half miljoen deelnemers kregen gedurende tien jaar ongeveer 3000 darmkanker. De onderzoekers vergeleken leefstijl en bloedwaarden van 1200 van deze patiënten met evenveel gezonde controles. Mensen met de hoogste concentratie van het gunstige HDL-cholesterol in hun bloed blijken het laagste risico op darmkanker te hebben. Een verhoging van 0,43 mmol/liter HDL in het bloed verlaagt de kans op darmkanker met 22 procent. Andere oorzaken zoals gewicht, voeding, en leefstijl hebben de onderzoekers uitgesloten. HDL-deeltjes voeren cholesterol af naar de lever. Het is voor het eerst dat een verband is gevonden tussen HDL-cholesterol en dikke darmkanker. Eerdere onderzoeken hebben tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Het blijft onduidelijk hoe het "goede cholesterol" de kans op dikkedarmkanker verlaagt. Misschien heeft het een dempend effect op chronische ontstekingen en beïnvloedt het zo de kans op kanker. In de periode 2003-2007 had naar schatting 7 à 8procent van de volwassenen een te laag gehalte van het beschermende HDL-cholesterol (0,9 mmol/liter of lager). Het was al bekend dat mensen met te lage HDL-spiegels in het bloed een groter risico lopen op coronaire hartziekten. Dat is het gevolg van een leefstijl met ongezonde voeding met veel verzadigd vet, roken, weinig lichamelijke activiteit en overgewicht. Bueno-de-Mesquita van het RIVM: "Een gezond voedingspatroon met magere varianten van voedingsmiddelen, lichamelijke activiteit en een gezond lichaamsgewicht verhogen het HDL. Als onze resultaten bevestigd worden, wil het zeggen dat een HDL-verhoging ook de kans op dikke darmkanker kan verminderen." In de European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition (EPIC) volgen onderzoekers meer dan een half miljoen West-Europeanen. EPIC bevat gegevens uit Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Groot Brittannië. Vanuit Nederland werken het UMC Utrecht en het RIVM mee aan EPIC. Epidemioloog dr. Bas Bueno-de-Mesquita leidt het RIVM-deel van het EPIC-onderzoek en is daarnaast verbonden aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het UMC Utrecht. Samen met gastroenteroloog prof. dr. Peter Siersema doet hij daar epidemiologisch onderzoek naar de preventie van kankers van het maagdarmkanaal.
Experimentele kankermedicijnen zijn volop in ontwikkeling. Zogenaamde checkpointblokkers kunnen ervoor zorgen dat het afweersysteem kankercellen opruimt, maar hoe ze precies werken was onbekend. Onderzoekers laten nu zien dat ze hun effect uitoefenen via mutatie-specifieke T-cellen en beschrijven dat in Nature. “Immunotherapie kan een revolutie in de kankergeneeskunde gaan veroorzaken.” Afweercellen reageren op dingen die afwijken van het normale. Dat kunnen indringers zijn, zoals virussen en bacteriën, maar ook kankercellen. Hetgenetisch materiaal van kankercellen bevat per definitie mutaties. Het afweersysteem merkt de afwijkingen van een tumorcel meestal op en maakt de cel in een vroeg stadium onschadelijk. Helaas lukt dat niet altijd, bijvoorbeeld omdat de tumorcel er in slaagt de afweercellen om zich heen inactief te maken. Rem van de afweer halen Overal ter wereld zoeken onderzoekers naar manieren om de eigen kracht van het eigen afweersysteem te benutten om een bestaande tumor klein te krijgen. In het LUMC richten onderzoekers zich onder meer op therapeutische vaccins (behandelvaccins). “Met therapeutische vaccins proberen we de eigen afweercellen zodanig op te peppen, dat ze zich specifiek op de tumorcellen storten”, zegt Kees Melief, hoogleraar tumorimmunologie in het LUMC en Chief Scientific Officer van het bedrijf ISA Pharmaceuticals. Onderzoekers van de Washington University in St. Louis richten zich vooral op immuuntherapie met zogenaamde checkpoint-blokkers, die de rem van het afweersysteem afhalen. De rem staat normaal aan om ongewenste afweerreacties te voorkomen, maar dit kan ook een afweerreactie tegen kanker tegenhouden. Mutatie-specifieke T-cellen In Nature publiceren onderzoekers van beide instituten nu een gezamenlijk artikel. Hierin tonen zij aan dat checkpoint-blokkers hun effect uitoefenen via de mutatie-specifieke T-cellen, dat zijn afweercellen die specifiek tegen mutaties in de tumorcellen gericht zijn en ook altijd in tumoren aanwezig zijn, maar niet altijd even actief zijn. De onderzoekers tonen nu aan dat checkpoint-blokkers hun effect uitoefenen via deze cellen. Dat blijkt onder andere uit het feit dat checkpoint-blokkers een vergelijkbare afweerreactie tegen de tumor teweegbrengen, als behandelvaccins. Van deze behandelvaccins, die bestaan uit lange ketens van aminozuren (peptiden), was al langer bekend dat ze werken tegen door kankervirussen veroorzaakte ziekten. Nu blijkt dat zulke vaccins ook kunnen werken via mutatie-specifieke T-cellen. “Checkpointblokkers halen de rem van mutatie-specifieke T-cellen, therapeutische vaccins geven ze een duwtje in de rug. Ik denk dat een combinatie van beide vaak het beste zal werken”, reageert Sjoerd van der Burg, hoogleraar Klinische Oncologie in het LUMC. Net als Melief denkt hij dat de ontwikkeling van deze nog experimentele middelen kan gaan zorgen voor een revolutie in de kankertherapie. “Deze manier van kanker behandelen biedt zicht op gepersonaliseerde behandelingen in de toekomst. Als je weet welke mutaties specifiek zijn voor de tumor van een patiënt kun je daar je behandelvaccin op aanpassen.” Het wetenschappelijk artikel is online gepubliceerd door Nature, dat in dezelfde editie nog vier andere artikelen wijdt aan de werking van checkpoint-blokkers. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC. In het LUMC wordt onder meer onderzoek gedaan naar immuuntherapie bij melanoom en gynaecologische kankers.
Sociale vergelijkingsinformatie bij interventies of campagnes kan op de lange termijn positieve maar soms ook negatieve effecten hebben voor de kankerpatiënt, afhankelijk van bepaalde individuele verschillen. Dit concludeert Thecla van Brakel in haar proefschrift. ‘Het is belangrijk in de praktijk naar deze individuele verschillen te kijken voordat patiënten worden toegewezen aan groeps- of individuele begeleiding.’ Nu mensen langer overleven met kanker en er door de vergrijzing steeds meer mensen zijn die kanker krijgen is het van belang om ze goed te kunnen informeren over de mogelijkheden van interventie. Kankerpatiënten vergelijken zich regelmatig met andere kankerpatiënten, meestal om zichzelf beter te voelen of om iets van de ander te leren. Dat doen ze ook in de vaak onzekere periode nadat de ziekenhuisbehandeling is afgerond. Om kankerpatiënten te ondersteunen is het mogelijk om hen dergelijke sociale vergelijkingen aan te bieden in interventies. In het promotieonderzoek van Thecla van Brakel zijn enkele sociale vergelijkingsinterventies ontwikkeld en is in drie veldexperimenten gekeken wat de effecten ervan waren op de kwaliteit van leven van kankerpatiënten. Het bleek dat de effecten van die sociale vergelijkingsinterventies verschilden onder kankerpatiënten: bij sommige patiënten verbeterde de kwaliteit van leven terwijl deze bij anderen achteruit ging. Dit hing samen met verschillen in sociale vergelijkingsgevoeligheid en de eigen waargenomen gezondheid. In vervolgonderzoek werd rekening gehouden met deze individuele verschillen tussen kankerpatiënten; de interventie gaf hun nu sociale vergelijkingsinformatie die specifiek voor hen was ontworpen. Nu bleken er twee andere individuele verschillen van invloed op de effecten van de sociale vergelijkingsinterventie: verschillen tussen patiënten wat betreft hun huidige ervaren levensbedreiging en hun toekomstig gezondheidsperspectief. Bij psychosociale programma’s voor kankerpatiënten waarbij patiënten geconfronteerd worden met informatie van of over medepatiënten, zoals in lotgenotencontactgroepen, is het daarom belangrijk dat rekening gehouden wordt met individuele verschillen: misschien moet het sommige patiënten afgeraden worden om mee te doen in dergelijke programma’s omdat het hun kwaliteit van leven kan verlagen. De inzichten uit de drie veldexperimenten kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van effectievere psychosociale interventies, die geen negatieve effecten hebben.
Deze week is het nieuwe bedrijf CiMaas BV officieel van start gegaan, dat zich richt op de ontwikkeling van cellulaire immunotherapie voor bepaalde groepen kankerpatiënten. Het bedrijf gaat aan de slag met een tweetal unieke producten: een vaccin tegen kanker op basis van de eigen afweercellen van de patiënt en productie van zogeheten donor Natural Killer-cellen. De middelen worden binnen afzienbare tijd klinisch getest bij patiënten. CiMaas (Cellulair Immunotherapy Maastricht) is een spin-off van de Universiteit Maastricht/Maastricht Universitair Medisch Centrum+ (UM/Maastricht UMC+). Cellulaire immunotherapie werkt volgens de methode van activatie van het immuunsysteem, waardoor afweercellen in staat worden gesteld om de kanker van de patiënt te bestrijden. De technologieën waarvan CiMaas gebruikmaakt zijn ontwikkeld door onderzoekers van de Universiteit Maastricht/Maastricht UMC+. CiMaas gaat zorgdragen voor de vertaling van de onderzoeksactiviteiten naar de feitelijke toepasbaarheid, door de technieken verder te ontwikkelen en te testen in klinische studies. In de ontwikkeling van het vaccin zijn cellen gebruikt die het immuunsysteem activeren, de zogenaamde dendritische cellen (DC). De effectiviteit van de DC-therapie is afhankelijk van de optimale activatie van DC’s. Pre-klinische wetenschappelijke studies van UM/Maastricht UMC+ hebben aangetoond dat het door CiMaas gebruikte activeringsproces tot de hoogste respons van het humane immuunsysteem leidt in vergelijking met alle andere bestaande protocollen tot nu toe gebruikt in de wereld. Met behulp van deze methode kunnen veel verschillende oncologische aandoeningen worden behandeld. CiMaas zal haar aandacht in eerste instantie richten op longkanker en Multipel Myeloom (MM, vorm van beenmergkanker bekend als de ziekte van Kahler). De tweede techniek betreft Natural Killer (NK)-cellen. Onderzoek van UM/Maastricht UMC+ met donor beenmergtransplantaties bij proefdieren met verschillende typen kanker heeft aangetoond dat donorcellen in staat zijn om kankercellen te herkennen en te vernietigen. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat de effectiviteit van dit proces met name gerealiseerd wordt door Natural Killer-cellen. Additionele proefdierstudies hebben laten zien dat alleen donor NK-cellen nodig zijn om borstkanker te kunnen bestrijden. Bij Multiple Myeloom treedt een vertragend effect op van tumorgroei en daarmee een verlengde overleving. Het productieproces waar CiMaas over beschikt om donor Natural Killer-cellen in grote hoeveelheden te produceren is uniek in deze branche. CiMaas is opgericht door prof. dr. Gerard Bos, bijzonder hoogleraar Interne Geneeskunde aan de UM/Maastricht UMC+ (algemeen directeur) en dr. Wilfred Germeraad, on derzoeker en hoofddocent bij de vakgroep Hematologie (wetenschappelijk directeur). Gerard Bos: “Ik ben uitermate verheugd dat we nu de mogelijkheid hebben gecreëerd om nieuwe therapieën voor kankerpatienten echt verder te kunnen ontwikkelen in klinische studies. Algemeen wordt immunotherapie gezien als een veelbelovende technologie in de strijd tegen kanker”. Wilfred Germeraad: “We hebben twee potentiële producten voor twee ziektes, en daarmee zeer goede hoop dat we succes zullen hebben.” CiMaas heeft recent een Proof of Concept lening ontvangen vanuit het valorisatieprogramma Zuid-Limburg. Het Proof of Concept fonds is, met steun van het Ministerie van Economische Zaken, opgezet ter financiële ondersteuning van jonge ondernemers in het vermarkten van kennis van de Limburgse kennisinstellingen. Kijk hier voor meer informatie. Dr. Henri Theunissen, hoofd van het Maastricht Valorisation Center: “Deze start-up lening maakt het voor CiMaas mogelijk om de komende twee jaar haar producten, volgens alle geldende regels, geschikt te maken voor klinische toepassingen en de protocollen voor de klinische studies op te zetten, waarna de studies kunnen starten.”
Nederlanders zijn slecht geïnformeerd over huidkanker. Het begrip melanoom, de gevaarlijkste vorm van huidkanker, is weliswaar bekend bij 80 procent van de Nederlanders, maar slechts 42 procent heeft gehoord van de twee huidkankersoorten die veel vaker voorkomen dan melanoom: basaalcelcarcinoom en plaveiselcelcarcinoom. Dit blijkt uit de Ken Uw Huid enquête van het Erasmus MC, het Huidfonds en de Stichting Melanoom, waaraan sinds 2011 ruim 5.500 Nederlanders hebben deelgenomen. Van alle huidkankergevallen die per jaar worden vastgesteld, bestaat 75 procent uit basaalcelcarcinoom, 18 procent uit plaveiselcelcarcinoom en 11 procent uit melanoom. Maar liefst 80 procent van alle 60-plussers met een lichte huid krijgt bovendien te maken met actinische keratose oftewel zonneschade, een huidbeschadiging die een voorloper van huidkanker kan zijn. Slechts 19 procent van de ondervraagden heeft van deze aandoening gehoord. Het onderzoek werd uitgevoerd door dr. mr. Ellen de Haas, dermatoloog aan het Erasmus MC. Zij vindt het belangrijk dat Nederlanders beter geïnformeerd worden over alle huidkankersoorten. ,,Wanneer men meer weet over huidkanker en men de vroege signalen ervan herkent, kan veel leed worden voorkomen.’’ Een ander resultaat van de enquête is dat Nederlanders aan het eind van de zomer graag lekker bruin zijn. Het gaat hierbij niet alleen om zonaanbidders, maar ook om buitenmensen, zoals sporters, wandelaars, fietsers en tuinliefhebbers. Van de ondervraagden noemt 80 procent zichzelf een buitenmens, zonaanbidder of allebei. Ellen de Haas benadrukt het belang om zorgvuldig om te gaan met het aantal onbeschermde zonuren. Buitenmensen moeten extra oppassen voor huidkanker. ,,Natuurlijk spelen allerlei factoren een rol bij het al dan niet ontwikkelen van huidkanker. Sommige zijn niet te beïnvloeden zoals het huidtype of de genetische aanleg, maar andere wel. Zo kan men rekening houden met het aantal zonuren en onbeschermd buiten zijn. De schade door UV-straling stapelt zich op in de huid gedurende een mensenleven. Teveel zon kan leiden tot onomkeerbare schade en uiteindelijk uitgroeien tot huidkanker,’’ aldus De Haas. Zeker nu de zomervakantie voorbij is, en veel Nederlanders terug zijn van hun (zon)vakantie, kan het geen kwaad de huid goed te controleren. Niet alleen op moedervlekken maar ook op zonneschade en andere plekjes.
Marjet Rutten: ‘Predictive factors in epithelial ovarian cancer; towards individualized patient care’. Patiënten met eierstokkanker reageren verschillend op de behandeling van deze ziekte. Ook op moleculair niveau bestaan er duidelijke verschillen tussen de typen tumoren bij deze vorm van kanker. Dit concludeert Rutten in haar proefschrift over prognostische factoren ter verbetering van de individuele therapie bij eierstokkanker en de uitkomst van een chirurgische ingreep bij uitgezaaide eierstokkanker. Het onderzoek van Rutten bevestigt dat eierstokkanker een heterogene ziekte is. Op basis van klinische factoren zijn specifiek risicogroepen te onderscheiden. Het is belangrijk om daar bij de behandeling van patiënten met eierstokkanker rekening mee te houden. Daarom zouden nieuwe behandelingen gericht moeten zijn op subgroepen in plaats van op de gehele populatie, vindt Rutten. En ook vervolgonderzoek naar nieuwe behandelingen zou gedaan moeten worden in subgroepen van patiënten met eierstokkanker. Rutten beschrijft in haar proefschrift op basis van welke factoren deze subgroepen te onderscheiden zijn. Per jaar komen er in Nederland twaalfhonderd nieuwe patiënten met eierstokkanker bij. Met duizend sterfgevallen is eierstokkanker de meest dodelijke gynaecologische kanker. Ondanks verbeteringen in de behandeling, zijn de overlevingscijfers de afgelopen decennia nauwelijks verbeterd. Het onderzoek van Rutten kan bijdragen aan het verbeteren van de therapie voor de individuele patiënt.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben de zwakke plek van een specifieke vorm van borstkanker ontdekt. Het gaat om een tumor die kan veranderen in een agressieve vorm die niet gevoelig is voor chemotherapie. Onderzoekers Patrick Derksen en Ron Schackmann ontdekten welke eiwitten in kankercellen verantwoordelijk zijn voor die omslag. Het onderzoek draait om een specifieke vorm van borstkanker: het invasief lobulair carcinoom. Deze tumor is relatief goed te behandelen, maar kan veranderen in een agressieve vorm die uitzaait en niet gevoelig is voor chemotherapie. Uit het onderzoek van Derksen en collega’s van het UMC Utrecht blijkt dat deze kankercellen een mechanisme activeren waardoor ze kunnen overleven tijdens het uitzaaien. De onderzoekers testen momenteel in muizen mogelijke medicijnen die het mechanisme weer uit kunnen zetten. De hoop is dat met deze middelen in de toekomst deze vorm van borstkanker kan worden behandeld. “Het zou erg mooi zijn als we over een jaar of twee muizen kunnen genezen van deze vorm van borstkanker”, zegt Derksen. “Als dat lukt, is de volgende stap onderzoek met mensen.” Zelfs als alle proeven succesvol verlopen, zal het nog jaren duren voor een medicijn beschikbaar is. Derksen voerde het onderzoek uit in menselijke cellen en in muizen met deze tumoren. De resultaten worden gepubliceerd in het tijdschrift The Journal of Clinical Investigation van augustus. Het onderzoek brengt behandeling op maat van deze vorm van borstkanker een stap dichterbij. Derksen: “Dit onderzoek geeft aan wat kankeronderzoek van het UMC Utrecht oplevert: behandeling op maat van kanker. We gaan toe naar medicijnen die alleen kankercellen aanpakken. Dat is enorme winst ten opzichte van bijvoorbeeld gewone chemotherapie, die giftig is voor alle cellen.”
Grote belangstelling voor voorlichtingsbijeenkomsten. Het Bevolkingsonderzoek naar darmkanker dat vanaf maandag 13 januari 2014 wordt ingevoerd, geniet grote belangstelling bij de doelgroep. Dat blijkt uit de forse opkomst bij de voorlichtingsbijeenkomsten die zijn georganiseerd in het Havenziekenhuis, dat samen met het Erasmus MC participeert in het Academisch Darmcentrum. Deze voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd voor mensen die in aanmerking komen voor het Bevolkingsonderzoek, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken over deelname. Aan het Bevolkingsonderzoek Darmkanker kunnen, op termijn, alle Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar deelnemen. Jaarlijks wordt in Nederland bij 13.000 mensen de diagnose dikke darmkanker gesteld en overlijden 5100 patiënten aan deze ernstige ziekte. Dat is onnodig omdat de ziekte, wanneer die in een vroegtijdig stadium wordt ontdekt, goed kan worden behandeld of zelfs kan worden voorkomen. Het Erasmus MC staat aan de basis van het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker en startte afgelopen september met een pilotonderzoek in het Academisch Darmcentrum. Het Academisch Darmcentrum (ADC) is een samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC en het Havenziekenhuis, waarbinnen darmziekten in speciaal teamverband worden gediagnosticeerd en behandeld. Het centrum biedt de persoonlijke zorg van een kleinschalig ziekenhuis met de academische signatuur van het Erasmus MC. Dat betekent dat, als het kan, de patiënten worden behandeld in het Havenziekenhuis. Maar als het nodig is, worden zij direct doorverwezen naar het Erasmus MC. Daarnaast wordt binnen het Academisch Darmcentrum onderzoek gedaan naar een betere behandeling van darmziekten. Naast darmkanker zijn met name veelvoorkomende darmontstekingen zoals de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa de aandachtsgebieden van het Academisch Darmcentrum. In het Erasmus MC loopt al sinds 2006 een proeftuinstudie waarin wordt gekeken hoe het Bevolkingsonderzoek Darmkanker de komende jaren praktisch en logistiek het beste gestalte kan krijgen. Het screenen van zoveel mensen is immers een reusachtige onderneming die goed moet worden gestroomlijnd. Uit onderzoek van het Erasmus MC, waarin de resultaten van 10.000 uitnodigingen in deze regio onder de loep werden genomen, blijkt dat circa 65 procent van de opgeroepen mensen daadwerkelijk gehoor geeft aan de uitnodiging om een ontlastingstest in te sturen. Bij circa 6 tot 8 procent wordt bloed gevonden in de ontlasting, hetgeen een reden is voor verder onderzoek. Aan bijna alle uitnodigingen voor dit aanvullende darmonderzoek werd gehoor gegeven (circa 98 procent). Bij circa 200 à 250 mensen die een zogeheten colonoscopie ondergingen, werden darmpoliepen of een (voor)stadium van kanker gevonden. Het Academisch Darmcentrum beschikt over een goed geoutilleerd endoscopiecentrum, waarvan de inrichting mede mogelijk is gemaakt door het Erasmus MC Vriendenfonds. Hier vinden inwendige onderzoeken plaats van patiënten met goed- en kwaadaardige aandoeningen aan de darmen. Ook de patiënten die deelnemen aan het Bevolkingsonderzoek worden uitgenodigd om hier hun aanvullend onderzoek te ondergaan, aangezien het endoscopiecentrum officieel is erkend als darmkankerscreeningscentrum. Meer informatie over het Bevolkingsonderzoek Darmkanker is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoek_darmkanker
Immuuntherapie bij uitgezaaide prostaatkanker is nog experimenteel, maar lijkt veelbelovend voor een specifieke groep patiënten. Het gaat om patiënten met relatief weinig ziekteverschijnselen en een stijging in het bloed van het eiwit PSA, dat geproduceerd wordt door de kankercellen. Dit blijkt uit een fase I/II studie van onderzoekers van VUmc naar de effecten van de behandeling met gecombineerde prostaat GVAX/Ipilimumab immuuntherapie bij patiënten met gemetastaseerde prostaatkanker. Dit onderzoek is nu gepubliceerd op de website van the Lancet Oncology. Onderzoekers van de afdeling medische oncologie van VUmc toonden met deze studie aan dat de combinatie van twee middelen, het GVAX-vaccin en de antistof Ipilimumab, effect had. Van de 28 patiënten die aan deze studie deelnamen, daalde bij 5 patiënten het door de kankercellen geproduceerde PSA-eiwit met meer dan 50%, een aanwijzing voor tumorafname. Bij 12 patiënten bleef het eiwit stabiel, duidend op een gestabiliseerd ziekteproces. Daarnaast vonden de onderzoekers ook effecten van de behandeling op het immuunsysteem. Behandeling met GVAX en een hoge dosis Ipilimumab leidde tot een toename in het percentage geactiveerde T-cellen, afweercellen, in het bloed. Bovendien vonden de onderzoekers na toediening van GVAX en Ipilimumab toegenomen afweerreacties tegen eiwitten die in prostaatkanker voorkomen. De patiënten waarbij de afweerreactie tegen deze eiwitten werd waargenomen, leefden ook significant langer dan de patiënten waarbij geen sprake was van een dergelijke immuunrespons. De onderzoekers willen deze eiwitten ontwikkelen tot een nieuw specifiek vaccin, met als doel het gericht in te zetten voor de behandeling van gemetastaseerde prostaatkanker. Het GVAX-vaccin bestaat uit twee prostaatkankercellijnen die GM-CSF produceren, een eiwit dat het immuunsysteem stimuleert. De cellen werden op meerdere plaatsen in de huid van de patiënten ingespoten. De prostaatkankercellen in het vaccin werden vóór het inspuiten met een zeer hoge dosis bestraald zodat ze niet meer konden delen. Daarnaast werden alle patiënten behandeld met de antistof Ipilimumab, die gericht is tegen het eiwit CTLA-4. Dit eiwit komt tot expressie op geactiveerde afweercellen (T-cellen) en zorgt ervoor dat de afweerreactie niet te sterk wordt. Wanneer de afweerreactie tegen kanker gericht is, lijkt het beter om de afweerreactie juist niet te remmen. Ipilimumab werd daarom gebruikt om CTLA-4 te blokkeren en zo de afweerreactie op gang te houden. Prostaatcarcinoom is één van de meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Als er uitzaaiingen zijn, is genezing niet meer mogelijk. Hormonale therapie is aanvankelijk effectief bij meer dan 85% van de patiënten, maar de ziekte zal na een aantal jaren uiteindelijk bij de overgrote meerderheid weer progressief worden. In eerste instantie uit zich dat in een stijging van de concentratie van het PSA-eiwit in het bloed. Pas vele maanden later krijgen patiënten klachten.
Kankerpatiënten moeten vaker een op de persoon afgestemde behandeling krijgen in plaats van een algemene chemokuur. Door eerst te onderzoeken hoe de tumor bij een individuele patiënt precies is opgebouwd en daar de medicijnen en behandeling op af te stemmen, zullen kankerbehandelingen beter aanslaan en minder onnodige bijwerkingen geven. Dat heeft Stefan Sleijfer gezegd tijdens zijn oratie met als titel: ‘Tijd om persoonlijk te worden’. Sleijfer heeft hiermee het ambt aanvaard van bijzonder hoogleraar Translationele oncologie. Patiënten die een bepaalde vorm van kanker hebben, krijgen momenteel allemaal eenzelfde behandeling, met bijvoorbeeld een bepaalde chemokuur. Het is echter overduidelijk dat er grote verschillen zijn in hoe individuele patiënten antikanker medicijnen verdragen en hoe tumoren er op reageren. Sleijfer: ‘Bij de één stopt de groei van de tumor, terwijl bij de ander de tumor groter wordt. Ook krijgen patiënten verschillende bijwerkingen. Waar de ene patiënt helemaal geen lastige bijwerkingen ervaart van een middel, moet de andere patiënt stoppen met de behandeling omdat de bijwerkingen te ernstig zijn.’ Het wordt steeds beter mogelijk om kanker persoonlijk aan te pakken omdat de kennis over medicijnen en tumoren toeneemt. ‘We weten steeds meer over de moleculaire eigenschappen van tumorcellen. En hoe meer inzicht we krijgen in deze eigenschappen, des te beter kunnen we voorspellen of een tumorcel wel of niet gevoelig is voor een bepaald middel. We weten bijvoorbeeld al jaren dat hormoontherapie kan werken bij patiënten met borstkanker, maar alleen bij patiënten met bepaalde veranderingen in het DNA van de borstkankercellen. De laatste tijd zijn er vele dergelijke voorbeelden bij gekomen’, zegt Sleijfer. De persoonlijke kankeraanpak wordt in Nederland gedaan en onderzocht in het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT), een uniek samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC-Daniel den Hoed, het UMC Utrecht en het NKI/AvL. De centra nemen bij patiënten biopten van de tumor en analyseren 2000 genen van iedere tumor. Ook onderzoeken ze veranderingen van de cellen. ‘Dat levert gigantisch veel informatie op. We hopen dat we in de toekomst bij elke tumor nauwkeurig kunnen voorspellen welke therapie het beste werkt.’ Om patiënten een succesvolle persoonlijke kankerbehandeling te geven is nog veel onderzoek nodig, benadrukt Sleijfer. We moeten niet alleen de cellen van de tumor of de uitzaaiigen zelf bestuderen, maar bijvoorbeeld ook kankercellen die gevonden worden in het bloed van patiënten (CTC’s). ‘Die vertellen mogelijk meer over de eigenschappen van uitgezaaide tumorcellen.’ Het Erasmus MC start binnenkort een nieuw onderzoek naar deze cellen in het bloed.
Longkanker is de meest voorkomende kankersoort ter wereld. Nieuwe zogenaamde ‘targeted’ therapieën zijn veilig en effectief, blijkt uit onderzoek van Joline Lind. Helaas reageren niet alle patiënten even goed op de nieuwe behandelwijzen. Lind onderzocht daarom ook welke patiënt- of tumoreigenschappen kunnen voorspellen of patiënten baat hebben bij de middelen. Lind promoveert 26 maart bij VUmc. Niet alleen komt longkanker het meest voor; het is tevens de belangrijkste oorzaak van met kanker samenhangende sterfte bij zowel mannen als vrouwen. Helaas presenteert de ziekte zich bij het merendeel van de patiënten pas in het gevorderde stadium waarin de kanker op afstand is uitgezaaid. Voor deze patiënten is vooralsnog geen curatieve behandeling voorhanden en is de prognose heel slecht. Tot voor kort bestond de standaardbehandeling uit chemotherapie. Hiermee is de gemiddelde overleving 8-12 maanden en zijn er na 1 jaar maar 33-46% patiënten in leven. Recent onderzoek van de biologie van kanker heeft specifieke kenmerken van de kankercel en het micromilieu geïdentificeerd. Dit heeft geleid tot het ontwikkelen van nieuwe doelgerichte (‘targeted’) therapieën. De belangrijkste voor longkanker zijn de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) remmers en de angiogeneseremmers. Door middel van een aantal klinische studies deed Lind onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Lind zocht daarom ook naar patiënt- of tumoreigenschappen die voorspellen welke patiënten geholpen kunnen worden met welke middelen. Het onderzoek wijst de weg naar nieuwe geïndividualiseerde therapie van longkanker die de prognose van deze pandemische ziekte hopelijk substantieel zal doen verbeteren.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan UV-straling bloot te stellen. Zonlicht vermindert de kans op darmkankerDat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. Een onderzoeksgroep onder leiding van dr. Frank de Gruijl (Dermatologie) en dr. Els Robanus (Humane Genetica) bewees dat nu wel door onderzoek te doen naar muizen die dankzij een mutatie in het APC-gen ‘spontaan’ darmkanker ontwikkelden. Een deel van de muizen werd geschoren en zes weken na de geboorte dagelijks aan een matige dosering UV-straling blootgesteld, waarbij hun vitamine D-niveau sterk steeg zonder dat ze verbrandden. Een ander deel kreeg tijdens dezelfde periode vitamine D toegediend via het dieet. Een controlegroep kreeg geen vitamine D en geen hoogtezon. Zowel bij de muizen die vitamine D binnenkregen via het dieet als bij de muizen die onder de hoogtezon gingen, werd de groei van de darmtumoren geremd. “Daarmee hebben we aangetoond dat er zeer waarschijnlijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan UV-straling en een verlaagd risico op darmkanker”, aldus De Gruijl. De hoogtezon had echter meer effect dan de vitamine D, ontdekten de onderzoekers. “Behalve dat de tumoren van muizen die met UV werden bestraald niet zo hard groeiden, werden ze veel minder vaak kwaadaardig”, vertelt De Gruijl. Het beschermende effect van zonlicht is blijkbaar niet alleen aan vitamine D toe te schrijven. De Gruijl: “Het is bekend dat er onder invloed van UV in zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrijkomen. Maar we moeten aanvullend onderzoek doen om erachter te komen of zonlicht andere stoffen doet vrijkomen die met de ontwikkeling van darmkanker te maken hebben.” Voor mensen betekent dit dat we onze kansen op darmkanker kleiner kunnen maken door ‘s winters onder de hoogtezon te gaan, denkt De Gruijl. “Je hebt maar een kwartiertje zomerzon per dag nodig voor een goed vitamine D-niveau en waarschijnlijk ook om de gunstige effecten op de ontwikkeling van darmkanker te ondervinden. In de zomer komen we daar gemakkelijk aan, de tekorten ontstaan ‘s winters.” De Gruijl bestudeerde vooral het verband tussen UV-straling en het ontstaan van huidkanker. “Als tegenwicht wilde ik ook onderzoeken hoe reëel de gunstige effecten van UV-straling zijn.” En wegen de positieve effecten van blootstelling aan de hoogtezon op tegen het risico op huidkanker? “Het lijkt inderdaad of het om tegenstrijdige problemen gaat”, stelt De Gruijl. Maar omdat je maar zo weinig zonlicht nodig hebt om de kans op darmkanker te verkleinen, valt dat waarschijnlijk mee. Het is niet nodig om uren in de zon te gaan zitten bakken.”
Het type poeptest dat wordt gebruikt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek naar darmkanker loopt tegen zijn grenzen aan. Het is tijd voor de volgende generatie test, een die ook tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting opspoort. Dat concludeert Sietze van Turenhout in zijn promotieonderzoek bij VUmc. Daarmee wordt het naar verwachting mogelijk meer afwijkingen te vinden, maar ook met name díe zwellingen die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Van Turenhout promoveert 26 november. De sterfte aan darmkanker kan worden verlaagd met een bevolkingsonderzoek met zogeheten 'fecale immunologische testen' (FIT's), ofwel poeptesten. Een positieve test wijst op bloedverlies in de ontlasting, mogelijk veroorzaakt door darmkanker of voorloperstadia (poliepen), en dient te worden gevolgd door een darmonderzoek (colonoscopie). Echter, de huidig beschikbare testen vangen slechts een klein deel van de poliepen. In zijn promotieonderzoek onderzocht Sietze van Turenhout verschillende aspecten van de poeptest. Zo bleek dat twee testen meer afwijkingen detecteren dan één. Echter, één monster bleek even nauwkeurig als twee testen, wanneer een lagere afkapwaarde (om een test positief te noemen) werd gekozen. Daarnaast bleek dat de FIT vaker darmkanker mist bij vrouwen dan bij mannen. Dit verschil verdween door voor vrouwen een lagere afkapwaarde te kiezen. Doordat o.a. het verschil in adenomen erg klein bleek te zijn, lijkt het echter niet nodig om daadwerkelijk voor mannen en vrouwen een ander afkappunt te kiezen. Dit proefschrift toont verder aan dat aambeien niet vaak leiden tot fout-positieve resultaten (d.w.z. de test geeft de aanwezigheid van bloed aan, maar er wordt geen darmkanker of adenoom gevonden). Mensen met aambeien hadden een gelijk aantal fout-positieve testen als mensen zonder afwijkingen in de darm. Bovendien bleek dat één FIT niet nauwkeurig genoeg is om adenomen te vinden in mensen waarbij darmkanker in de familie voorkomt, of bij mensen die eerder adenomen hadden. Ten aanzien van het aantal colonoscopie?n dat jaarlijks in Nederland wordt verricht in de gebruikelijke patiëntenzorg, is de verwachting dat 40% meer colonoscopie?n moeten worden gedaan ten tijde van het bevolkingsonderzoek. De onderzoeken vermeld in dit proefschrift zijn verricht bij mensen die zijn doorverwezen voor een colonoscopie, niet in een proefbevolkingsonderzoek onder de Nederlandse bevolking. Bij een vergelijking van FIT-resultaten bij mensen met darmkanker gevonden in de groep doorverwezen voor colonoscopie en mensen uit een proefbevolkingsonderzoek, bleek dat de resultaten vergelijkbaar zijn wanneer ze worden vergeleken per stadium van de tumor. Dit ondersteunt de resultaten uit dit proefschrift. Samengevat heeft de FIT haar top bereikt, en is het tijd voor een betere test. Het opsporen van tumorspecifieke afvalproducten in de ontlasting geeft niet alleen de mogelijkheid om meer afwijkingen op te sporen, maar ook om alleen die adenomen te vinden die daadwerkelijk een hoog risico hebben om darmkanker te worden. Door de FIT gericht te maken op de biologie van kanker, tillen we hem naar een hoger niveau.
Joep IJspeert: ‘Serrated polyps – colorectal carcinogenesis and clinical implications’. Darmkanker is met vijftienduizend gevallen per jaar in Nederland een van de meest voorkomende vormen van kanker. De ziekte heeft een relatief onschuldig voorstadium. Dat zijn kleine zwellingen (poliepen) aan de binnenkant van de darm die in de loop van jaren kunnen uitgroeien tot kanker. Artsen die de dikke darm via de anus met een flexibele buis met camera inspecteren (coloscopie), kunnen die poliepen opsporen en verwijderen. Dit verkleint de kans op het krijgen van darmkanker fors. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar een bepaalde soort poliep, de zogenoemde adenomen . Deze hebben meestal de vorm van een paddenstoel en zijn gemakkelijk te herkennen en weg te halen. IJspeert heeft gekeken naar een andere soort, die gezien de zaagtandvorm onder de microscoop, serrated poliepen worden genoemd. Van deze poliepen heeft lange tijd het vermoeden bestaan dat ze geen of een bescheiden rol spelen bij het ontstaan van darmkanker. Deze zogenaamde serrated poliepen komen vaker voor dan gedacht, stelt hij in zijn proefschrift. Hij keek onder welke omstandigheden deze poliepen kunnen uitgroeien tot kanker. Ongeveer 15 tot 30 procent van alle darmkankers ontstaan via deze route. De promovendus wijst erop dat het opsporen van deze poliepen niet goed verloopt. Er is een groot verschil tussen de individuele artsen bij het opsporen van serrated poliepen. Ook de standaard bloedtest in de ontlasting is niet geschikt om deze poliepen, als ze zich al fors hebben ontwikkeld, op te sporen. Deze test wordt in het Nederlandse bevolkingsonderzoek darmkanker gebruikt om de personen eruit te halen met een verhoogde kans op darmkanker. Ook een CT-scan voldoet niet, aldus de promovendus. Nieuwe testen, waarbij ook risicofactoren zoals roken worden meegenomen, zouden daarom het bevolkingsonderzoek verder kunnen verbeteren. Daarnaast stelt hij dat er meer scholing moet komen voor zowel MDL-artsen als pathologen zodat deze artsen beter dit type poliep kan herkennen. Hij hoopt zo uiteindelijk het aantal gevallen van darmkanker te verlagen, die ontstaan uit de serrated poliepen.
Bron: AMC
De cellen in ons lichaam sturen elkaar 'berichtjes', gevat in extreem kleine vetbolletjes. Gaat in deze processen iets fout, dan kan kanker ontstaan. Frederik Verweij richtte zich met zijn promotieonderzoek zowel op het meten aan de vetbolletjes als aan het beïnvloeden ervan. Op de langere termijn draagt dit onderzoek mogelijk bij aan een vroege opsporing van kanker en het remmen van uitzaaiingen. Verweij promoveert 12 februari bij VUmc. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 34 triljoen individuele cellen. Deze cellen moeten allemaal op een of andere manier met elkaar communiceren om daadwerkelijk als meercellig organisme te kunnen functioneren. Een ingenieuze manier voor de communicatie tussen twee cellen is het verzenden van 'berichten' via kleine blaasjes, exosomen genaamd. Dit bericht of signaal kan aanwezig zijn in de vorm van een specifiek eiwit of een stukje genetisch materiaal. Bij kanker is dit proces ontregeld, en kunnen er bijvoorbeeld teveel of 'verkeerde' berichten worden gestuurd. Het is onlangs aangetoond dat dit bijvoorbeeld het uitzaaien van kanker kan bevorderen. In zijn promotieonderzoek keek Frederik Verweij naar twee dingen. Als eerste hoe een specifiek eiwit, LMP1 genaamd, in zo'n blaasje terecht komt ('loading') en vervolgens hoe ze de cel uit worden gestuurd ('release'). Deze 'loading' vindt plaats in de cel zelf. Uit Verweijs onderzoek is gebleken dat twee factoren hierbij een rol spelen. Als eerste is er CD63, een transporteiwit dat specifiek naar exosomen gaat en als een soort 'trekschuit' kan fungeren voor andere eiwitten. LMP1 haakt als het ware hier bij aan en komt zodoende in exosomen terecht. De tweede factor die een belangrijke rol speelt is een specifieke aanpassing (een soort 'add-on') van LMP1, een vetzuurketen die het eiwit extra stabiliteit geeft. Omdat dit eiwit een potentieel oncogen (kanker-eiwit) is, heeft Verweij zich afgevraagd waarom het in exosomen geladen wordt. Uit het onderzoek blijkt nu dat veel voorkomende manieren om ervoor te zorgen dat een eiwit niet een te sterk signaal afgeeft - wat kanker zou kunnen veroorzaken - niet opgaan voor LMP1. Om een te sterk signaal te voorkomen zou de cel dus in plaats daarvan LMP1 in exosomen kunnen laden. "We kunnen nu ook andere oncogenen detecteren in exosomen. Omdat deze blaasjes ook in het bloed terecht komen, houdt dit dus praktisch in dat we ze kunnen isoleren om vervolgens te kijken of er dit soort eiwitten aanwezig zijn, wat een indicatie kan zijn voor een specifieke kankersoort. Hiermee zouden we in de toekomst hopelijk op een relatief eenvoudige manier kanker in een vroeg stadium kunnen opsporen", aldus de promovendus. Fundamenteel onderzoek naar exosomen is echter nog steeds lastig, onder andere door hun uiterst kleine afmeting (100 nanometer). Hierdoor kun je niet rechtstreeks naar exosomen kijken, maar moeten ze eerst geïsoleerd en vervolgens bewerkt worden voor verschillende visualisatiemethoden. Dit betekent dat je altijd achteraf kijkt of alleen maar een statisch beeld kunt krijgen van het proces. Hierdoor is het heel lastig om te kijken naar hoe exosomale release precies gereguleerd wordt. Daarom hebben we in samenwerking met de VU Neuroscience Campus Amsterdam (dr. Ruud Toonen) een simpele truc bedacht om de release van exosomen te bekijken in een levende cel. Voordat we exosomen ('exo-somos', letterlijk: 'externe lichamen'), daadwerkelijk exosomen noemen, bevinden ze zich in een ander onderdeel van de cel, een 'late endosome' genaamd. Deze late endosomes hebben een lage zuurgraad (pH), terwijl de omgeving buiten de cel pH-neutraal is. We hebben van dit pH-verschil gebruik gemaakt door het transporteiwit CD63 te koppelen aan een groen fluorescent eiwit dat gevoelig is voor de pH. In de lage pH van een late endosome is het eiwit niet zichtbaar, maar zodra een cel zijn exosomen vrijlaat neutraliseert de pH razendsnel waardoor het groen fluorescerende eiwit plotsklaps een lichtsignaal afgeeft. Met behulp van videomicroscopie kunnen we dit proces in levende cellen volgen. Hierdoor waren we vervolgens in staat om te achterhalen welke eiwitten exact een rol spelen in de release van exosomen. Vervolgens waren we ook in staat om dit proces te beïnvloeden door specifieke stimuli en remmers toe te voegen. Verweij: "Vanuit therapeutisch oogpunt is dit erg interessant. Exosomen zijn betrokken bij het uitzaaien van kanker. Als we dit proces kunnen beïnvloeden, kunnen we mogelijkerwijs ook het uitzaaien van bepaalde kankers remmen. Onze nieuwe techniek is een stap in de richting die dit type onderzoek vergemakkelijkt."
Twee nieuw ontwikkelde aanvullende testen bij HPV-screening hebben een sterk voorspellende rol bij het ontdekken van (voorloperstadia van) baarmoederhalskanker. Gynaecoloog in opleiding Margot Uijterwaal onderzocht twee zogenaamde triage-testen die toegepast kunnen worden voor zowel de screening van baarmoederhalskanker als de monitoring op (voorstadia van) kanker na behandeling. Zij vergeleek deze met de huidige subjectieve cytologische triage-test. Margot Uijterwaal promoveert 9 januari bij VUmc. In het vernieuwde bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker wordt overgestapt op de HPV test, die de aanwezigheid van het virus meet dat baarmoederhalskanker veroorzaakt. Zo wordt eenvoudig duidelijk of de vrouw risico loopt op het ontwikkelen van baarmoederhalskanker. De test maakt echter geen onderscheid tussen de daadwerkelijke voorstadia van baarmoederhalskanker en onschuldige HPV-infecties die vanzelf weer overgaan. Hierdoor wordt een groep vrouwen onterecht doorverwezen naar de gynaecoloog. Uijterwaal heeft een nieuw ontwikkelde immunologische kleuring getest en vergeleken met de huidige (subjectieve) cytologische triage test in HPV-positieve vrouwen. Tevens heeft zij een objectieve moleculaire triage-test (een zgn methylatie test) vergeleken met de cytologische triage-test in het voorspellen van hernieuwde afwijkingen bij vrouwen die behandeld waren voor een voorloperstadium van baarmoederhalskanker. Beide triage-testen blijken een sterke voorspeller te zijn in het ontdekken van (voorloperstadia van) baarmoederhalskanker. Hiermee wordt het mogelijk om een meer objectieve selectie te maken van HPV-positieve vrouwen die een zodanig verhoogd risico hebben op een (voorloperstadium van) baarmoederhalskanker, dat zij doorverwezen moeten worden naar de gynaecoloog voor verder onderzoek.
Bron: VUmc
Patiënten met kanker en een lage opleiding of met een migratieachtergrond worden aantoonbaar minder vaak doorverwezen voor erfelijkheidsonderzoek. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht. Het onderzoek laat zien dat, ondanks meer aandacht voor erfelijkheidsonderzoek, bepaalde patiëntengroepen nog steeds buiten de boot vallen. Daardoor krijgen zij niet altijd de juiste nazorg en begeleiding. Om dit te verbeteren start de afdeling Genetica van het UMC vanaf 1 oktober met het project Erfo4all. Patiënten met een lage opleiding of een migratieachtergrond zijn vaker laaggeletterd of laag gezondheidsvaardig. Deze factoren belemmeren verwijzing naar de afdeling Genetica. Onderzoek uit het verleden heeft al aangetoond dat er een ondervertegenwoordiging bestaat van patiënten met een migratieachtergrond en laagopgeleide patiënten bij erfelijkheidsonderzoek vanwege kanker. Genetische informatie kan waardevol zijn voor het volgen van de patiënt en/of preventieve chirurgie. Ook kan bij familieleden met de juiste controles kanker vroegtijdig worden opgespoord. Daarom is in de studie gekeken naar de achtergrond van ruim 700 mensen die in verband met kanker werden doorverwezen voor erfelijkheidsonderzoek door het UMC Utrecht. Ongeveer de helft van de onderzochte groep mensen had kanker (gehad), de andere helft was gezond. Bij de patiënten was bij bijna 60 procent borstkanker de reden voor verwijzing. Margreet Ausems, klinisch geneticus in het UMC Utrecht en projectleider: “Erfelijkheidsonderzoek bij kanker is helaas nog steeds minder toegankelijk voor sommige mensen. Onze studie laat zien dat er in het afgelopen decennium, ondanks diverse richtlijnen en maatregelen, op dit gebied te weinig stappen vooruit zijn gezet. Daar willen we nu met het nieuwe project Erfo4all verandering in gaan brengen.” De resultaten van deze studie zijn vandaag verschenen in Journal of Community Genetics. Het project Erfo4all moet gaan zorgen voor betere communicatie tussen zorgverleners en de patiënt. Verwijzende zorgverleners zoals oncologisch chirurgen en verpleegkundig specialisten krijgen door een training vaardigheden aangeleerd om erfelijkheidsonderzoek bij kanker beter bespreekbaar te maken met patiënten uit kwetsbare groepen. Onderzoeker Jeanine van der Giessen: “Er is nog geen gelijke toegang tot erfelijkheidsonderzoek bij kanker voor verschillende patiëntengroepen. Wij willen daarom concrete stappen nemen om dit verschil op te heffen. Met Erfo4all doen we dat voor borstkankerpatiënten.” De training wordt aangeboden in de regio’s Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Erfo4all wordt gefinancierd door Pink Ribbon, met steun van de Vriendenloterij. Onder lager opgeleiden en patiënten met een migratieachtergrond komen laaggeletterdheid en lagere gezondheidsvaardigheden vaker voor. Zo’n 2,5 miljoen Nederlanders zijn laaggeletterd. Deze mensen hebben moeite met lezen, schrijven en rekenen. Van de Nederlandse bevolking heeft bijna 30 procent beperkte gezondheidsvaardigheden. Dit zijn vaardigheden om informatie over gezondheid in te winnen en te begrijpen en die vaardigheden ook te gebruiken om te zorgen voor een goede gezondheid. Het is deze week ook de Week van de Alfabetisering waarin onder meer aandacht wordt geschonken aan laaggeletterdheid. Merel Heimens Visser, directeur bestuurder Stichting Lezen & Schrijven: “Schokkend om te zien dat laaggeletterden minder vaak worden doorverwezen en dus grotere risico’s lopen met hun gezondheid. Wat goed dat UMC Utrecht hier actie op neemt en zorgverleners traint. De signalen van laaggeletterdheid herkennen is heel belangrijk. Het gaat om een grote groep, 2,5 miljoen volwassenen. We hebben het hier dus over een groot probleem met ook stevige impact op je gezondheid."
Bron: UMC
De cellen in ons lichaam sturen elkaar 'berichtjes', gevat in extreem kleine vetbolletjes. Gaat in deze processen iets fout, dan kan kanker ontstaan. Frederik Verweij richtte zich met zijn promotieonderzoek zowel op het meten aan de vetbolletjes als aan het beïnvloeden ervan. Op de langere termijn draagt dit onderzoek mogelijk bij aan een vroege opsporing van kanker en het remmen van uitzaaiingen. Verweij promoveert 12 februari bij VUmc. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 34 triljoen individuele cellen. Deze cellen moeten allemaal op een of andere manier met elkaar communiceren om daadwerkelijk als meercellig organisme te kunnen functioneren. Een ingenieuze manier voor de communicatie tussen twee cellen is het verzenden van 'berichten' via kleine blaasjes, exosomen genaamd. Dit bericht of signaal kan aanwezig zijn in de vorm van een specifiek eiwit of een stukje genetisch materiaal. Bij kanker is dit proces ontregeld, en kunnen er bijvoorbeeld teveel of 'verkeerde' berichten worden gestuurd. Het is onlangs aangetoond dat dit bijvoorbeeld het uitzaaien van kanker kan bevorderen. In zijn promotieonderzoek keek Frederik Verweij naar twee dingen. Als eerste hoe een specifiek eiwit, LMP1 genaamd, in zo'n blaasje terecht komt ('loading') en vervolgens hoe ze de cel uit worden gestuurd ('release'). Deze 'loading' vindt plaats in de cel zelf. Uit Verweijs onderzoek is gebleken dat twee factoren hierbij een rol spelen. Als eerste is er CD63, een transporteiwit dat specifiek naar exosomen gaat en als een soort 'trekschuit' kan fungeren voor andere eiwitten. LMP1 haakt als het ware hier bij aan en komt zodoende in exosomen terecht. De tweede factor die een belangrijke rol speelt is een specifieke aanpassing (een soort 'add-on') van LMP1, een vetzuurketen die het eiwit extra stabiliteit geeft. Omdat dit eiwit een potentieel oncogen (kanker-eiwit) is, heeft Verweij zich afgevraagd waarom het in exosomen geladen wordt. Uit het onderzoek blijkt nu dat veel voorkomende manieren om ervoor te zorgen dat een eiwit niet een te sterk signaal afgeeft - wat kanker zou kunnen veroorzaken - niet opgaan voor LMP1. Om een te sterk signaal te voorkomen zou de cel dus in plaats daarvan LMP1 in exosomen kunnen laden. "We kunnen nu ook andere oncogenen detecteren in exosomen. Omdat deze blaasjes ook in het bloed terecht komen, houdt dit dus praktisch in dat we ze kunnen isoleren om vervolgens te kijken of er dit soort eiwitten aanwezig zijn, wat een indicatie kan zijn voor een specifieke kankersoort. Hiermee zouden we in de toekomst hopelijk op een relatief eenvoudige manier kanker in een vroeg stadium kunnen opsporen", aldus de promovendus. Fundamenteel onderzoek naar exosomen is echter nog steeds lastig, onder andere door hun uiterst kleine afmeting (100 nanometer). Hierdoor kun je niet rechtstreeks naar exosomen kijken, maar moeten ze eerst geïsoleerd en vervolgens bewerkt worden voor verschillende visualisatiemethoden. Dit betekent dat je altijd achteraf kijkt of alleen maar een statisch beeld kunt krijgen van het proces. Hierdoor is het heel lastig om te kijken naar hoe exosomale release precies gereguleerd wordt. Daarom hebben we in samenwerking met de VU Neuroscience Campus Amsterdam (dr. Ruud Toonen) een simpele truc bedacht om de release van exosomen te bekijken in een levende cel. Voordat we exosomen ('exo-somos', letterlijk: 'externe lichamen'), daadwerkelijk exosomen noemen, bevinden ze zich in een ander onderdeel van de cel, een 'late endosome' genaamd. Deze late endosomes hebben een lage zuurgraad (pH), terwijl de omgeving buiten de cel pH-neutraal is. We hebben van dit pH-verschil gebruik gemaakt door het transporteiwit CD63 te koppelen aan een groen fluorescent eiwit dat gevoelig is voor de pH. In de lage pH van een late endosome is het eiwit niet zichtbaar, maar zodra een cel zijn exosomen vrijlaat neutraliseert de pH razendsnel waardoor het groen fluorescerende eiwit plotsklaps een lichtsignaal afgeeft. Met behulp van videomicroscopie kunnen we dit proces in levende cellen volgen. Hierdoor waren we vervolgens in staat om te achterhalen welke eiwitten exact een rol spelen in de release van exosomen. Vervolgens waren we ook in staat om dit proces te beïnvloeden door specifieke stimuli en remmers toe te voegen. Verweij: "Vanuit therapeutisch oogpunt is dit erg interessant. Exosomen zijn betrokken bij het uitzaaien van kanker. Als we dit proces kunnen beïnvloeden, kunnen we mogelijkerwijs ook het uitzaaien van bepaalde kankers remmen. Onze nieuwe techniek is een stap in de richting die dit type onderzoek vergemakkelijkt."
Het ondersteunende bindweefsel in een kankergezwel is essentieel voor de groei van de tumor. De - in principe normale - cellen in dat weefsel geven groeifactoren af die de tumorgroei stimuleren. Dit blijkt uit onderzoek van de groep van prof. dr. Jan Paul Medema van het Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde van het AMC. De resultaten worden zondag online gepubliceerd in een artikel in Nature Cell Biology. Op termijn leiden de bevindingen wellicht tot nieuwe behandelingen voor kanker. Hoe groeit een kankergezwel precies? Het klassieke idee is dat ergens in het lichaam de deling van cellen ontspoort en er een gezwel ontstaat. Alle cellen in het gezwel zouden bijdragen aan de groei. Een aantal jaren geleden bleek echter, onder meer uit onderzoek van Medema, dat slechts een deel van de tumorcellen in het gezwel, de zogenoemde kankerstamcellen, de groei van de tumor voor hun rekening nemen. De meeste andere cellen in de tumor doen ogenschijnlijk niets; het lijken "slapende" cellen. Deze bevinding veranderde de ideeën over tumorgroei radicaal. Klopt de theorie dan hoeven immers alleen stamcellen te worden aangepakt om een kanker te genezen. Zo simpel is het echter niet, blijkt uit het nu gepubliceerde onderzoek van het AMC. Daaruit blijkt dat het ondersteunende weefsel in een tumor (het stroma) de omliggende tumorcellen stimuleert via groeifactoren. Daarmee worden "slapende" cellen in het gezwel als het ware weer tot leven gewekt en worden ze actief als kankerstamcel. De afstand tot het stroma is bepalend of een tumorcel een gevaarlijke kankerstamcel is of een "slapend" bestaan leidt. "Het onderzoek is gedaan in darmkankercellen, maar de conclusies lijken ook te gelden voor andere typen kanker", zegt Medema. De resultaten van het onderzoek geven nieuwe inzichten in de werking van een tumor en de groeifactoren die voor zijn groei nodig zijn. Op termijn leidt dit wellicht tot nieuwe manieren om kanker te bestrijden. De groeifactoren kunnen worden geneutraliseerd met antilichamen. Daarmee worden al experimenten gedaan, maar de weg naar een goed medicijn is nog lang. Dezelfde groeifactoren hebben namelijk ook hun functie in gezond weefsel, dus het domweg uitschakelen van de groeifactor is waarschijnlijk een te grove methode, aldus Medema.
Erasmus MC eerste ziekenhuis in Europa met inwendige bestraling borstkankerpatiënten Het Erasmus MC is als eerste in Europa gestart met het inwendig bestralen van borstkankerpatiënten. Patiënten van boven de vijftig met een laag-risico tumor krijgen hierbij radioactieve ‘zaadjes’ in de borst. Die zorgen van binnenuit voor bestraling. Deze patiënten hoeven nu niet meer wekenlang op en neer naar het ziekenhuis voor bestraling maar zijn in een keer klaar. Prof.dr. Jean-Philippe Pignol van de afdeling Radiotherapie van het Erasmus MC Kanker Instituut introduceerde deze manier van bestralen jaren geleden al in Canada. Pignol: “Bij vrouwen die de diagnose borstkanker hebben gekregen, staat de wereld op z’n kop. Als ze dan, nadat de tumor operatief is weggehaald, ook nog eens vier weken lang iedere dag op en neer moet reizen voor bestraling, wordt hun leven totaal ontwricht. Met deze voor borstkankerpatiënten nieuwe behandeling, kan de patiënt de bestraling thuis ondergaan en doorgaan met haar leven.” Bij de behandeling, ‘Permanent Breast Seed Implants’ (PBSI), worden zaadjes (kleine titanium capsules) in de borst geplaatst met een holle naald. Voorafgaand hieraan worden met behulp van echobeelden en een CT scan nauwkeurig de locaties vastgelegd waar de bestraling precies moet plaatsvinden. De behandeling duurt ongeveer een uur. Daarna kan de patiënt direct weer naar huis. “Na een borstsparende operatie volgt altijd een periode van bestraling om eventuele achtergebleven tumorcellen alsnog te vernietigen,“ vertelt arts-onderzoeker Gerson Struik. “Door inwendig te bestralen, kan nauwkeuriger bestraald worden én het is veel prettiger voor patiënten doordat het in gang zetten van de inwendige bestraling in één ziekenhuisbezoek geregeld is.” De nauwkeurige bestraling vermindert de kans op terugkeer van de kanker. Follow-up onderzoek in Canada heeft aangetoond dat de kans dat de kanker binnen vijf jaar in dezelfde borst terugkeert rond de 1% ligt. Daarnaast brengt de straling bij deze techniek geen schade toe aan hart- of longweefsel en is er minder huidschade dan bij externe bestraling. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat de behandeling veilig is voor de partner van de behandelde patiënt. Deze wordt slechts aan een lage dosis blootgesteld die binnen de wettelijke normen blijft. De behandeling is bij uitstek geschikt voor vrouwen van boven de vijftig met een laag-risico tumor waarvan de lymfeklieren kankervrij zijn”, vertelt Gerda Verduijn, die als radiotherapeut-oncoloog de behandeling uitvoert. “Statistieken wijzen uit dat jongere borstkankerpatiënten vaak een agressievere vorm van borstkanker hebben en daarvoor is bestraling van de gehele borst nodig. In samenwerking met het Franciscus Gasthuis & Vlietland wordt de behandeling uitgevoerd in het kader van een onderzoek van arts-onderzoeker Gerson Struik. Hij wil de behandeling verder verbeteren door de huidschade die wordt veroorzaakt door de bestraling te verminderen. Door een vloeistof in te spuiten tussen het te bestralen gebied en de huid, hoopt Struik de huidschade te beperken.
Bron: EUR
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed. Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen. Het abstract nummer van de studie is 3059.
Bij patiënten met een vroeg stadium van de meest dodelijke vorm van huidkanker, melanoom, kan na het aanvankelijk verwijderen van de tumor, de kanker toch nog terugkeren en uitzaaien. Nieuw onderzoek wijst erop dat een simpele injectie met synthetisch DNA dit mogelijk kan voorkomen. Het lichaam reageert onmiddellijk op de injectie met de stof CpG-B die het immuunsysteem stimuleert. Dat helpt waarschijnlijk om resterende tumorcellen op te ruimen en zo de terugkeer van de kanker te voorkomen. Hiervoor zijn aanwijzingen gevonden in een langjarige studie uitgevoerd door onderzoekers van Cancer Center Amsterdam onder huidkankerpatiënten. Hierover hebben onderzoekers Tanja de Gruijl, Bas Koster en hun collega's een artikel gepubliceerd in het vooraanstaande Amerikaanse tijdschrift Clinical Cancer Research. Professor De Gruijl geeft aan: "De resultaten van deze studie zijn hoopvol, maar vervolgonderzoek is nodig bij een grotere groep patiënten voordat deze vorm van immuuntherapie kan worden toegepast." Melanoom is de meest agressieve vorm van huidkanker. Jaren na het verwijderen ervan kan deze nog terugkeren, vaak met dodelijke afloop. Onderzoekers van VUmc deden in 2004 tot 2007 een onderzoek onder 52 patiënten met melanoom in een vroeg stadium. Van de patiëntengroep (30 personen) die de injectie met een lage dosis CpG-B kregen, hadden twee mensen (dus minder dan 10% van de deelnemers) in 2015 uitzaaiingen gehad. Beiden zijn overleden. Van de controlegroep was het melanoom bij 9 mensen (40%) uitgezaaid; van hen zijn zes mensen overleden; drie zijn opnieuw geopereerd aan huidkanker. Deze studie toont, weliswaar in een kleine groep, aan dat de injectie het afweersysteem tegen melanoom activeert. Dit zorgt er waarschijnlijk voor dat de terugkeer van kwaadaardige huidkanker voorkomen wordt bij een deel van de behandelde patiënten. De stof CpG-B lijkt op bacterieel DNA en wordt door het immuunsysteem als een mogelijke dreiging herkend waarop gereageerd moet worden. Het is een relatief goedkope stof. Inspuiting ervan, op de plek in de huid waar de tumor gezeten heeft, is voor de patiënt weinig belastend. De stof komt dan terecht in de lymfeklieren, waar het direct de afweerrespons tegen eventueel achtergebleven of uitgezaaide kankercellen activeert. Op deze manier kan het - zelfs jaren later - terugkeer van de kanker tegen gaan. Op dit moment wordt de stof CpG-B niet meer door de farmaceutische industrie gemaakt. De onderzoekers verkennen daarom de mogelijkheid zelf een nieuwe voorraad CpG-B te laten produceren alsmede de optie om vergelijkbare beschikbare middelen te verkrijgen voor een grootschalige vervolgstudie.
Bron: VUmc
Een onschuldige hoestsiroop kan voorspellen hoe borstkankerpatiënten reageren op het veelgebruikte medicijn Tamoxifen. Hierdoor zouden artsen in de toekomst de dosis van het kankermedicijn beter kunnen afstemmen op de individuele patiënt. Het medicijn zou daardoor beter kunnen werken. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben deze bevindingen gepresenteerd in Berlijn op een congres over kankerbehandelingen. Veel vrouwen met borstkanker worden behandeld met Tamoxifen. Ze hebben tumoren die sneller gaan groeien onder invloed van oestrogenen, vrouwelijke hormonen. Tamoxifen, al decennialang een belangrijk kankermedicijn, zorgt dat de tumor minder snel groeit en de kans op uitzaaiingen kleiner wordt. Het medicijn moet door het lichaam worden omgezet naar de actieve stof endoxifen om zijn anti-kanker werking goed te kunnen doen. In welke mate vrouwen het medicijn omzetten is echter bij elk individu verschillend. Sommige vrouwen zetten het middel dus slechter om dan anderen, terwijl elke patiënt nu eenzelfde standaarddosering krijgt voorgeschreven. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat hoestsiropen met de werkzame stof Dextromethorfan (in Nederland zonder recept verkrijgbaar) kunnen voorspellen hoe goed patiënten het kankermedicijn zullen omzetten. "De manier waarop het lichaam de hoestsiroop omzet, komt grotendeels overeen met de manier waarop het lichaam Tamoxifen omzet", zegt promovendus Anne-Joy de Graan van het Erasmus MC-Daniel den Hoed. In het onderzoek werd aan veertig borstkankerpatiënten een kleine dosis hoestsiroop gegeven nadat ze tamoxifen innamen. Vervolgens werd door middel van bloedmonsters gekeken hoe de hoestsiroop en het geneesmiddel in het lichaam werden omgezet. "De hoeveelheid van het hoestmedicijn gaf de hoeveelheid endoxifen goed aan". Het onderzoek kan helpen om patiënten met borstkanker een effectievere behandeling met minder bijwerkingen te geven. Vrouwen die Tamoxifen krijgen voorgeschreven, slikken het middel soms wel 5 jaar. "Het is cruciaal om vooraf te weten of vrouwen tamoxifen voldoende kunnen omzetten om het werkzaam te maken", zegt dr. Ron Mathijssen, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog. "Als we van tevoren weten dat een vrouw het medicijn slecht kan omzetten, kunnen artsen overwegen de dosis te verhogen of om over te stappen op een ander middel." De onderzoekers willen het onderzoek voortzetten. Mathijssen: "We willen bijvoorbeeld graag weten of patiënten grotere overlevingskansen en minder bijwerkingen hebben als het medicijn beter op de individuele patient wordt aangepast".
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Het verwijderen van endeldarmkanker met een kijkoperatie kent vele voordelen ten opzichte van de klassieke open ingreep. Daarnaast blijkt uit een pilotonderzoek met een nieuwe techniek dat de zogeheten schildwachtprocedure bij patiënten met dikkedarmkanker effectief kan zijn. Met deze behandeling wordt getracht te voorspellen naar welke lymfeklieren de tumor is uitgezaaid, zodat zo min mogelijk weefsel hoeft te worden verwijderd en er nauwkeuriger gezocht kan worden naar uitzaaiingen. Dit blijkt uit onderzoek bij VUmc, waarop chirurg in opleiding Martijn van der Pas (Máxima Medisch Centrum) vrijdag 3 juli promoveert. Zijn werk maakt onderdeel uit van groot internationaal medisch wetenschappelijk onderzoek, gecoördineerd vanuit VUmc onder leiding van prof. Dikke darm- en endeldarmkanker (colon- en rectumcarcinoom) treffen jaarlijks in Nederland meer dan 13.000 mensen. Het verwijderen van deze tumoren gebeurde voorheen met open chirurgie. Eerder wetenschappelijk onderzoek wees al uit dat het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de dikke darm effectief is. Dit houdt in dat de buik niet langer opengemaakt hoeft te worden, maar dat de ingreep via een kijkoperatie uitgevoerd wordt. Van der Pas toont in dit onderzoek aan dat ook het laparoscopisch verwijderen van een tumor in de endeldarm vele voordelen kent. Hoewel een kijkoperatie langer duurt dan open chirurgie, verliest de patiënt slechts de helft zoveel bloed als bij patiënten die open chirurgie ondergaan. Daarnaast blijkt dat de darmfunctie weer sneller op gang komt. Ook is er minder epidurale verdoving (‘ruggenprik’) nodig en kunnen de patiënten na de ingreep sneller naar huis. Het onderzoek maakt onderdeel uit van een wereldwijde studie waaraan ook elders in Europa, Canada en Zuid-Korea werd gewerkt. De behandeling van dikkedarmkanker bestaat uit het verwijderen van de tumor met de daarbij behorende lymfeklierstations. Dit wordt over het algemeen gedaan met een kijkoperatie. Tot op heden moeten er minimaal 10-12 klieren verwijderd worden om te onderzoeken of de kanker is uitgezaaid. Een tumor zaait echter in een vast patroon uit en bereikt daarbij over het algemeen het eerst de lymfeklier die het meest in de buurt ligt; de zogeheten schildwachtklier. Welke klier dit is, verschilt per patiënt. Door de schildwachtklier op te zoeken en minutieus te onderzoeken, kan nauwkeuriger bepaald worden of er sprake is van uitzaaiing. De schildwachtprocedure is al een belangrijk onderdeel van de behandeling van borst- en huidkanker. De bestaande technieken voor de schildwachtklier procedure bij borst- en huidkanker werken minder goed bij darmkanker. Het onderzoek van Van der Pas laat zien dat een nieuwe techniek, waarbij er gebruik gemaakt wordt van nabij infrarood licht (‘fluorescente tracers’), in staat is om de schildwachtklier op te sporen tijdens de operatie. In het pilotonderzoek paste Van der Pas de schildwachtprocedure via een kijkoperatie toe bij veertien patiënten met darmkanker. Door een fluorescerende stof in de wand van de darm te spuiten, licht de lymfeklier op waar de tumor als eerste heen leidt. Op deze manier kan daarna laparoscopisch (met een kijkoperatie) deze ene klier verwijderd worden voor onderzoek. Als blijkt dat deze klier geen uitzaaiingen bevat, bevatten de overige klieren naar alle waarschijnlijkheid ook geen tumorcellen. Van der Pas concludeert na deze studie dat meer onderzoek nodig is om de procedure te verbeteren.
Het Epstein-Barr virus (EBV) gecodeerde BARF1-eiwit, dat actief is bij patiënten met nasofarynxkanker en maagkanker, heeft meerdere functies. De expressie van het eiwit wordt nauwkeurig gereguleerd door virale en cellulaire transcriptiefactoren. Het eiwit zelf zorgt er onder andere voor dat EBV-bevattende tumorcellen ontsnappen aan eliminatie door het afweersysteem. Eveline Hoebe van de afdeling pathologie van VUmc concludeert dit in haar promotieonderzoek. Het BARF1-eiwit is moeilijk detecteerbaar en kan daarom niet worden gebruikt om dit type kanker te diagnosticeren. Hoebe verdedigt haar proefschrift op 8 mei. Het Epstein-Barr virus (EBV) is een herpesvirus dat onder andere de ziekte van Pfeiffer kan veroorzaken. Daarnaast is het virus actief betrokken bij diverse vormen van kanker, zowel lymphoïde als epitheliale vormen, zoals bijvoorbeeld het nasofarynxkanker (NPC), een tumor net boven de keel. Vooral in Zuidoost-Azië komt deze vorm van kanker veel voor. Het zogeheten BARF1-gen wordt door een gastheerfactor in het epitheel geactiveerd. Dit EBV-gecodeerde kankergen stimuleert celgroei en overleving van de tumor en beïnvloedt bovendien het immuunsysteem. VUmc-promovenda Eveline Hoebe onderzocht onder andere of het BARF1-gen gebruikt kan worden om NPC te diagnosticeren. EBV-positieve tumorcellen scheiden namelijk BARF1-eiwit uit, dat wellicht gemeten kan worden in bloed of speeksel. Het onderzoek, dat deels binnen VUmc bij Cancer Center Amsterdam werd uitgevoerd en deels bij de University of Wisconsin, toonde aan dat het BARF1-gen wereldwijd zeer weinig variatie vertoont en een heel specifieke regulatie kent. Het BARF1-eiwit blijkt zelf ook te ontsnappen aan immunologische herkenning. Ondanks nieuw ontwikkelde reagentia blijft het BARF1-eiwit moeilijk te detecteren. Hoebe: "Eiwitten die door het gen worden gemaakt konden niet in het bloed van patiënten met NPC worden aangetoond. De hoeveelheid antilichamen die het lichaam aanmaakt als reactie op het gen bleek bovendien laag, waardoor dit ook niet als indicator voor de ziekte kan dienen." De ontwikkeling van een eenvoudige diagnostische methode zou kunnen bijdragen aan het opzetten van een screeningsprogramma in Zuidoost-Azië. "Opvallend genoeg is het BARF1-gen alleen actief in epitheliale tumoren en niet in lymfomen, die ook kunnen worden veroorzaakt door EBV", aldus de promovenda. Hiermee bewijst Hoebe dat de functie van BARF1 afhangt van het type cel waarin het zich bevindt. Een van die functies waarin ze zich tijdens haar promotieonderzoek in heeft verdiept is de immuunmodulatoire functie. Hoebe: "Het BARF1-eiwit wordt snel uitgescheiden door de cellen en functioneert als lokreceptor voor een essentiële groeifactor voor macrofagen, een soort immuuncellen". Hierdoor voorkomt het BARF1-viruseiwit waarschijnlijk een aanval van het immuunsysteem op virus-geïnfecteerde cellen. Inzicht in de rol van BARF1 bij patiënten met nasofarynxkanker kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingen voor patiënten met een EBV-geassocieerde kanker.
Niet alle borstkankerpatiënten hebben evenveel baat bij tamoxifen. Sommige mensen zetten tamoxifen namelijk minder goed om in de werkzame stof endoxifen. Zij hebben mogelijk een hogere dosis nodig. Of patiënten niet beter direct endoxifen kunnen slikken wordt nu ook onderzocht. Tamoxifen is niet altijd effectief bij hormoongevoelige borstkankerTamoxifen is een veelgebruikt medicijn tegen borstkanker. Het werkt alleen tegen borstkankercellen die gevoelig zijn voor hormonen en oestrogeenreceptoren bevatten. Tamoxifen gaat op deze receptoren zitten en voorkomt zo dat oestrogeen eraan bindt en de groei van de borstkankercellen stimuleert. Tamoxifen wordt in het lichaam omgezet in stoffen die nog sterker werken; de voornaamste daarvan is endoxifen. Patiënten met hormoongevoelige borstkanker reageren niet allemaal even sterk op tamoxifen. Bij ongeveer de helft van de patiënten met uitgezaaide borstkanker is tamoxifen om onduidelijke redenen niet effectief. "Dit zou kunnen komen omdat tamoxifen onvoldoende wordt omgezet in endoxifen", aldus internist-oncoloog Vincent Dezentjé. Dezentjé onderzocht in zijn promotieonderzoek aan het LUMC of de mate van activatie van tamoxifen in het lichaam door omzetting naar endoxifen voorspellend is voor een goed effect van tamoxifen. Mutaties in bekende genen van enzymen die verantwoordelijk zijn voor de omzetting van tamoxifen in endoxifen bleken onvoldoende de effectiviteit van het medicijn te kunnen voorspellen, concludeert Dezentjé. "Op dit moment onderzoeken we of de hoeveelheid endoxifen in het bloed voorspellend is voor de effectiviteit.” Als blijkt dat patiënten met een te laag endoxifengehalte minder effect hebben van tamoxifen, dan zou bij die patiënten de dosis tamoxifen mogelijk opgehoogd moeten worden. "Maar aan een hogere dosis tamoxifen kunnen ook nadelen zitten: in zeldzame gevallen zou dit kunnen leiden tot baarmoederkanker en trombose”, aldus Dezentjé. Een andere optie is om niet tamoxifen, maar rechtstreeks endoxifen aan patiënten te geven. In Amerika wordt nu onderzoek gedaan naar de effectiviteit en veiligheid van endoxifen in tabletvorm. Er zijn ook aanwijzingen dat mutaties in het gen dat codeert voor de oestrogeenreceptor voorspellend zijn voor de werkzaamheid en bijwerkingen van tamoxifen. Daarnaast toonde Dezentjé aan dat het van groot belang is dat patiënten niet vergeten om dagelijks hun tablet tamoxifen in te nemen – dat gebeurt in de praktijk vaak – omdat ook dat leidt tot een betere werkzaamheid. Door behandeling van borstkanker met tamoxifen in een vroeg stadium wordt het aantal sterftegevallen momenteel met ongeveer een derde verminderd. Dezentjé: “Met behulp van onze onderzoeksresultaten zal in de toekomst tamoxifen mogelijk nog gerichter en in de juiste dosis aan patiënten gegeven kunnen worden.”
Glas fris met hoge zuurgraad zorgt voor hogere concentratie van anti-kanker geneesmiddel in het bloed Een medicijn tegen longkanker (erlotinib) wordt beter in het bloed opgenomen wanneer de tablet met cola in plaats van water wordt ingenomen. Internist-oncoloog Ron Mathijssen en ziekenhuisapotheker Roelof van Leeuwen presenteren hun bevindingen zondag 27 september tijdens het 2015 European Cancer Congress, een belangrijk oncologiecongres in Wenen. Mathijssen, als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie verbonden aan het Erasmus MC Kanker Instituut, was op zoek naar een simpele oplossing voor een praktisch en alledaags probleem: ,,Veel patiënten met longkanker worden behandeld met het medicijn erlotinib (Tarceva). Deze pil kan pas in het bloed worden opgenomen, wanneer die eerst uiteen valt en oplost in de maag. Maar patiënten met kanker gebruiken tegelijkertijd ook vaak zogenaamde maagbeschermers. Helaas is dat niet bevorderlijk voor de opname van erlotinib, omdat de maagbeschermer de zuurgraad van de maag verlaagt waardoor erlotinib slechter wordt opgenomen.” Promotieonderzoeker Roelof van Leeuwen: ,,Het is al langer bekend dat maagbeschermers de opname van erlotinib aanzienlijk kunnen verlagen. Dit brengt de behandelend arts in een spagaat: zonder maagbeschermer is de opname van erlotinib goed, maar kunnen er door de co-medicatie gevaarlijke maagproblemen optreden. Mét maagbeschermer verloopt de opname van het geneesmiddel niet efficiënt genoeg, waardoor de kanker mogelijk minder wordt geremd. Vandaar onze studie: kunnen we in de maag (tijdelijk) een zuur milieu creëren, zodat erlotinib goed wordt opgenomen en er geen maagklachten ontstaan?” Het Ei van Columbus blijkt een glas cola waarmee de tablet wordt ingenomen. Gewone cola –geen light- blijkt de hoogste zuurgraad te hebben. De opname in het bloed van erlotinib blijkt, bij patiënten die ook een maagbeschermer gebruiken, gemiddeld met bijna veertig procent toe te nemen. Bij sommige patiënten zelfs met meer dan honderd procent. Bij patiënten die geen maagzuurbeschermer gebruikten, was de opname van erlotinib ook beter met cola dan met water, maar het effect was daar minder groot. Of andere zure drankjes (zoals jus d’orange) een zelfde effect als cola hebben is nog niet bekend. Ook is nog niet bewezen of de betere opname in het bloed ook betekent dat het middel de longkanker langere tijd onder controle zal houden. De verwachting is dat de gevonden resultaten ook zou kunnen gelden voor andere geneesmiddelen in tabletvorm. Veel kankerpatiënten worden tegenwoordig behandeld met nieuwe generaties kankermedicijnen, die enkel nog middels een tablet kunnen worden ingenomen. Vervolgonderzoek zal dit moeten aantonen. Of erlotinib vanaf nu beter met cola dan met water kan worden ingenomen is ter beoordeling aan de richtlijncommissie, zodra de onderzoeksresultaten gepubliceerd zijn. De onderzoekers adviseren patiënten vooralsnog goed met hun behandelend arts te overleggen voordat zij hun medicatie met cola in plaats van water gaan innemen.
Er is een verontrustende toename van het aantal gevallen van anuskanker, vooral in de groep homoseksuele mannen met hiv. Dat blijkt uit het proefschrift van Olivier Richel. Anuskanker ontstaat net als baarmoederhalskanker door een besmetting met het humaan papillomavirus (HPV). Daaraan gaat een voorstadium vooraf waarbij slijmvlies- of huidafwijkingen optreden bij de anus: artsen spreken dan van anale intraepitheliale neoplasie of AIN. De meerderheid van de homoseksuele mannen met hiv heeft AIN, tussen de 30 en 50 procent heeft het matige tot ernstige type. Er gaan stemmen op om homoseksuele mannen met hiv te screenen op AIN om anuskanker te voorkomen. Dat is bij het screeningsprogramma op voorstadia van baarmoederhalskanker immers succesvol gebleken. In zijn proefschrift keek Richel naar de epidemiologie, de diagnostiek, de behandeling en het verloop van de voorstadia van anuskanker bij homoseksuele mannen met hiv. Hij concludeert dat deze groep mannen een sterk verhoogd risico heeft op AIN. De beste behandeling van dit voorstadium is het wegbranden van het aangetaste weefsel. Dat heeft meer succes dan crèmes met stoffen die de groei van bepaalde tumoren remt, want dan keert AIN vaak terug. Toekomstig onderzoek moet zich richten op nieuwe behandelingen van AIN en de rol van HPV-vaccinatie. Én op het voorspellen welke afwijking wel en welke uiteindelijk niet in anuskanker uitmondt. Want net als bij baarmoederhalskanker geldt dat maar een klein deel van de voorstadia in kanker verandert.
Het internationale oncologisch vakblad Journal of Clinical Oncology publiceert vandaag de ECLYPS-studie van onderzoekers uit Vlaanderen en Nederland, die onderzocht of de PET-scan kan bijdragen tot een betere behandeling van patiënten met hoofd-halskanker. Dit onderzoek onder leiding van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA), toont aan dat door opvolging via PET-scan aanzienlijk minder patiënten een ingreep moeten ondergaan waarbij hun lymfeklieren verwijderd worden. De term hoofd-halskanker, of kanker van het neus-, keel- en oorgebied (NKO-kanker), wordt gebruikt voor tumoren die ontstaan in de bovenste luchtwegen: de mondholte, de neus, de neus- en mondkeelholte, de keel en het strottenhoofd met de stembanden. Bij 4% van de nieuwe gevallen van kanker op jaarbasis, betreft het hoofd-halskanker. Het aantal nieuwe diagnoses neemt echter jaarlijks toe. Het is de vierde meeste voorkomende kanker bij mannen en de gemiddelde leeftijd is 59 jaar. Belangrijke risicofactoren voor hoofd-halstumoren zijn tabak- en alcoholgebruik en een virusinfectie door HPV. “Wanneer hoofd-halskankerpatiënten ook uitzaaiingen in de lymfeklieren in de hals vertonen - en er sprake is van een lokaal gevorderde ziekte – kiezen we vaak voor een behandeling waarbij chemotherapie en bestraling gecombineerd worden”, zegt professor Sigrid Stroobants, hoofdonderzoekster van de ECLYPS-studie en diensthoofd Nucleaire Geneeskunde van het UZA. Hoewel deze behandeling erg doeltreffend is, zal bij ongeveer 1 op de 5 patiënten nog een aanvullende chirurgische ingreep nodig zijn om de ziekte helemaal te bestrijden. Bij deze operatie – een zogenaamde halsklieruitruiming – worden de lymfeklieren in de hals verwijderd. Deze ingreep is echter niet zonder risico’s en kan op termijn leiden tot blijvende pijn en invaliderende schouderklachten. “Tot nu toe was het voor ons moeilijk om met conventionele scanners zoals CT, te voorspellen welke patiënten nog een grote aanvullende operatie nodig hadden en welke eigenlijk al genezen waren na de bestralingen. Daarom werden patiënten na de bestraling steeds nog aanvullend geopereerd”, vervolledigt professor Tim Van den Wyngaert, hoofdauteur van de studie en senior staflid Nucleaire Geneeskunde in het UZA. Om te voorspellen of een aanvullende operatie na de bestralingen noodzakelijk is, maakten de onderzoekers in de ECLYPS- studie gebruik van een PET-scan. “Wanneer een PET-scan geen overgebleven ziekte meer toont drie maanden na de bestralingen, is er 92% kans dat de ziekte ook effectief overwonnen is en verdere chirurgische behandeling achterwege kan gelaten worden. Om ook de overige 8% van de patiënten die mogelijk kunnen hervallen te kunnen opsporen, wordt het onderzoek best nog één keer herhaald 1 jaar na het stoppen van de behandeling. Bij 80% van de patiënten kunnen we zo de mogelijke risico’s en nevenwerkingen van een operatie vermijden, zonder de kans op genezing te verkleinen”, concludeert prof. Stroobants. Verder toonden de onderzoekers aan dat het gebruik van gestandaardiseerde criteria om PET-scan beelden te beoordelen, kan helpen om meer betrouwbare diagnoses te stellen. “Het juist interpreteren van de PET-scan door de arts is uiteraard zeer belangrijk. In onze studie zagen we duidelijk dat dit kon verbeterd worden door gebruik te maken van vooraf vastgelegde regels. Met deze resultaten kunnen artsen dus onmiddellijk aan de slag in de dagelijkse praktijk”, meent professor Van den Wyngaert. Studies zoals ECLYPS zijn noodzakelijk om het gebruik van geavanceerde beeldvormingstechnieken, zoals PET-scan, te staven met wetenschappelijk bewijs van de rol die deze technieken kunnen spelen in de dagelijkse zorg van kankerpatiënten. Niet alleen kunnen artsen patiënten beter begeleiden in de meest geschikte behandeling voor hen, maar ook de kosten en complicaties van onnodige ingrepen kunnen zo vermeden worden. Een PET-scan is een medische beeldvormingstechniek die gebruikmaakt van een kleine hoeveelheid licht radioactieve vloeistof (ook wel speurstof genoemd) die wordt ingespoten in het lichaam via een ader, om eventuele tumoren in het lichaam zichtbaar te maken. De toegediende speurstof lijkt sterk op de natuurlijke suiker glucose en wordt opgenomen door de tumorcellen. De hoeveelheid straling die vrijkomt bij een PET-scan is klein. De stof heeft geen bijwerkingen en verdwijnt na een korte tijd volledig uit het lichaam. Het consortium bestaat uit Universitair Ziekenhuis Antwerpen (Edegem), Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (Antwerpen), AZ Turnhout (Turnhout), AZ Sint Jan (Brugge), AZ Groeninge (Kortrijk), Jessa Ziekenhuis (Hasselt), Sint Augustinus (Wilrijk), Vrije Universiteit Medisch Centrum (Amsterdam). Het werd gefinancierd door het Vlaams Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) als ondersteuning voor toegepast biomedisch onderzoek met een primair maatschappelijke finaliteit (TBM).
Bron: UZA
Chemotherapie in combinatie met het stimuleren van een afweerreactie (immunotherapie) kan in de toekomst een positief effect hebben voor vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Hélène van Meir. Ze zet daarmee een belangrijke stap op weg naar een betere behandeling voor deze groep ernstig zieke patiënten. Van Meir promoveerde op 12 april in Leiden. 700 vrouwen per jaar krijgen in Nederland de diagnose baarmoederhalskanker. Als dit in een vroeg stadium wordt ontdekt, is de kans op genezing groot. Maar voor uitgezaaide of teruggekeerde baarmoederhalskanker zijn geen goede behandelmethodes voor handen. Vrouwen die kanker in dit stadium hebben, zullen uiteindelijk aan hun ziekte overlijden. Van Meir: “Op dit moment behandelen we vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker met twee soorten chemotherapie. Dit werkt niet voldoende: de vrouwen overlijden vaak binnen het jaar. Wij hebben nu onderzocht of een combinatie van chemotherapie en immunotherapie mogelijk is.” Het is bekend dat het afweersysteem een belangrijke rol speelt bij baarmoederhalskanker. De tumor wordt veroorzaakt door een langdurige infectie met het Humaan Papillomavirus (HPV). Bovendien komt baarmoederhalskanker vaker voor bij vrouwen die besmet zijn met HIV of die medicijnen slikken die het afweersysteem onderdrukken. Immunotherapie bestaat uit medicijnen die het natuurlijke afweersysteem van de patiënten aansporen tumorcellen te vernietigen. Van Meir: “Er is eerder onderzoek gedaan naar de inzet van immunotherapie met HPV16 SLP-vaccinatie bij vrouwen met vergevorderde baarmoederhalskanker. Toen knapten vrouwen daar niet voldoende van op. We willen het daarom combineren met chemotherapie, maar het was de vraag of dat mogelijk is. Chemotherapie onderdrukt immers juist vaak het afweersysteem.” Van Meir deed daarom een uitgebreid bloedonderzoek bij een kleine groep vrouwen die chemotherapie kreeg. “We zagen na twee chemokuren een gunstig effect op het afweersysteem.” Het blijkt dat de chemotherapie de ‘slechte’ cellen in het afweersysteem vernietigt. Deze zijn in staat om de groei van andere afweercellen te remmen. De ‘goede’ afweercellen, die de tumorcellen kunnen aanvallen, worden door de chemotherapie veel minder gestoord. Van Meir: “We hebben de patiënten vervolgens eerst twee kuren chemotherapie gegeven, en daarna immunotherapie met HPV16 SLP-vaccinatie. Dat leverde een heel sterke afweerreactie in het bloed op. Het lijkt erop dat de chemotherapie de tumor beter zichtbaar maakt voor de immunotherapie, waardoor het effect groter is.” De afweerreactie was helaas niet sterk genoeg om de tumor te doen slinken. Toch is het resultaat goed nieuws voor patiënten met baarmoederhalskanker. “We weten nu dat een combinatie van chemotherapie en immunotherapie mogelijk is. In een grotere vervolgstudie wordt nu uitgezocht hoe we die combinatie zo kunnen inzetten dat de situatie van patiënten er hopelijk mee verbetert. Dit is een stap richting een gecombineerde therapie voor onze patiënten, waarbij we zoeken naar de ideale combinatie voor iedere individuele patiënt.”
Bron: LUMC
Het RIVM en de Wageningen Universiteit hebben in 2007 de IPRA-methode (Integrated Probabilistic Risk Assessment) ontwikkeld om te kunnen inschatten welk deel van de bevolking effect ondervindt van niet-kankerverwekkende stoffen in voeding. Uit onderzoek van het RIVM, in opdracht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) blijkt dat de IPRA-methode ook voor kankerverwekkende stoffen kan worden gebruikt. Met de IPRA-methode kan de mate van onzekerheid in de beschikbare gegevens vertaald worden in onzekerheidsmarges in de uitkomst. Hiermee wordt een realistischer beeld gegeven van het potentiële effect op de gezondheid. In het rapport staat beschreven hoe de gegevens waarmee de IPRA-methode rekent moeten worden geïnterpreteerd, evenals de daaruit afgeleide uitkomsten. Vanwege de ernstige aard van het effect ‘kanker’ is het wenselijk dat het additionele risico hierop als gevolg van de blootstelling aan een stof heel klein is, bijvoorbeeld 1 op de miljoen. Om zulke lage kankerincidenties te kunnen meten zouden zulke grootschalige dierproeven nodig zijn dat ze praktisch niet uitvoerbaar zijn. Omdat dergelijk lage risico’s niet waarneembaar in dierstudies worden in de huidige praktijk de meetbare kankerincidenties lineair geëxtrapoleerd naar de wenselijke lage kankerincidenties. Een casestudie met het kankerverwekkende schimmelgif aflatoxine B1 illustreert dat de onzekerheden in de risicobeoordelingen van kankerverwekkende stoffen inderdaad erg groot zijn. De op dit moment veel toegepaste lineaire extrapolatiemethode resulteert in een enkel, verondersteld conservatief, risicogetal, zonder de daarbij horende onzekerheden te laten zien. De IPRAmethode levert daarentegen wel een indicatie van de onzekerheden in het geschatte risico. Daarom is de IPRA-methode een veelbelovend instrument voor risicomanagers om risico’s op kanker te schatten. Het resultaat van de methode maakt duidelijk in hoeverre een uitspraak gedaan kan worden over het risico, gegeven de beschikbare gegevens. Dit stelt risicomanagers in staat om beter onderbouwde beslissingen te nemen.
Onderzoekers van AMC en het Cambridge Research Institute hebben een tot dusverre onbekend en relatief gevaarlijk subtype dikkedarmkanker geïdentificeerd. Hun ontdekking verklaart waarom bij circa één op de vijf patiënten bij wie een niet-uitgezaaide tumor in de dikke darm wordt weggehaald, de kanker na verloop van tijd toch weer terugkomt. De gevaarlijke variant lijkt zich te kunnen ontwikkelen uit bepaalde poliepen (goedaardige gezwellen in de darm). De ontdekking ervan zal artsen op termijn in staat stellen om patiënten met een verhoogd risico beter en sneller te herkennen en behandelen. De resultaten van het onderzoek verschijnen op 14 april in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine. Bij patiënten met een niet-uitgezaaide (lokale) tumor in de dikke darm wordt het gezwel operatief weggehaald. Na de operatie zijn ze ogenschijnlijk ‘schoon’ - er lijken geen tumorresten meer in de darm aanwezig. Toch keert de kanker bij ongeveer 20 procent van hen weer terug. Hoe komt dat? Die vraag stond centraal in een onderzoek onder leiding van Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele oncologie en radiobiologie in het AMC en Louis Vermeulen, verbonden aan het AMC en het Cambridge Research Institute. Zij onderzochten de genexpressieprofielen van 90 darmtumoren – zeg maar: de genetische eigenschappen en achtergronden van deze gezwellen. Er bleek sprake van drie biologische subtypen. Twee waren reeds langer bekend bij onderzoekers, de derde nog niet. En dat blijkt nu juist de kwade pier: het betreffende type geeft een veel hogere kans op terugkeer van de kanker. Wat is het verschil tussen de drie varianten? Je zou kunnen zeggen dat het meest gevaarlijke subtype een ander ontwikkelingsprogramma volgt, legt Medema uit, waardoor tumorcellen zich makkelijker kunnen verspreiden. Er lijkt een verband te bestaan tussen specifieke voorloperstadia van darmkanker en het vóórkomen van dit type. Patiënten met zogeheten ‘serrated adenomen’ (een bepaald soort poliepen in de darmen) hebben meer kans op deze vorm van dikkedarmkanker. Deze ontdekking moet in de toekomst de identificatie van patiënten die grote kans hebben op terugkeer van de tumor vergemakkelijken en de behandeling van dikkedarmkanker verbeteren. Op korte termijn hopen de onderzoekers te kunnen beginnen met onderzoek waarbij darmkankerpatiënten vooraf met behulp van de nieuwe classificatie worden ingedeeld in groepen met een hoog of laag risico. De studie moet antwoord geven op de vraag of het mogelijk is mensen met een gevaarlijk subtype in een vroeg stadium te herkennen. Ook willen de onderzoekers nagaan of patiënten uit deze subgroep resistent zijn tegen veelgebruikte anti-kankermedicijnen. In dat geval zal men gericht op zoek moeten naar middelen die ook voor deze categorie patiënten (langer) effectief zijn. Het onderzoek van Medema en Vermeulen werd medegefinancierd door NWO en KWF en uitgevoerd door onderzoekers van Cambridge University, Oxford University Hospitals, en de afdelingen Pathologie en Maag-, Darm-, Leverziekten en het Center for Experimental Molecular Medicine (CEMM) van het AMC.
De afdeling Dermatologie van het Erasmus MC heeft een bestaande behandelmethode voor huidkanker zodanig aangepast dat die veel effectiever is geworden en waarschijnlijk ook goedkoper. Dat blijkt uit onderzoek van dermatologe Hanke de Vijlder, die vrijdag 26 april op haar bevindingen promoveert. De aangepaste methode wordt inmiddels al door diverse dermatologen in het land toegepast. Fotodynamische therapie, ook wel PDT of roodlichttherapie genoemd, is een behandeling die onder andere wordt toegepast bij de behandeling van het basaalcelcarcinoom, een vorm van huidkanker die vaak voorkomt. Bij deze therapie zijn drie componenten nodig: rood licht, een lichtgevoelige stof en zuurstof. Het rode licht activeert de lichtgevoelige stof, die op zijn beurt het zuurstof activeert. Het geactiveerde zuurstof zorgt uiteindelijk voor schade aan de huidkanker. Bij fotodynamische therapie wordt gewerkt met twee verschillende soorten crèmes, MAL crème of ALA crème. Na het aanbrengen van MAL of ALA crème wordt de lichtgevoelige stof protoporfyrine IX gevormd. In Nederland wordt fotodynamische therapie met MAL crème het vaakst toegepast. Er wordt MAL crème op de aangedane huid aangebracht en na drie uur intrekken wordt de plek gedurende acht minuten belicht met rood licht. Een week later moet dit proces worden herhaald. De verbetering die in het Erasmus MC werd ontwikkeld en onderzocht, werd bereikt door een ander belichtingsschema toe te passen bij fotodynamische therapie met ALA crème. Op de aangetaste huid werd ALA crème aangebracht en na vier uur intrekken werd de plek gedurende vier minuten met rood licht beschenen. Twee uur later werd de plek nogmaals belicht, gedurende zestien minuten. Deze ‘gefractioneerde’ belichting bleek, nadat patiënten vijf jaar later opnieuw werden onderzocht, veel effectiever te zijn dan de gebruikelijke methode met MAL crème plus twee wekelijkse belichtingen. Waarschijnlijk heeft de gefractioneerd belichting een gunstig effect op de bloedvaten, die een belangrijke rol spelen bij de vernietiging van de kankercellen. Ook zijn er aanwijzingen dat de eerste kleine lichtdosis de kankercel gevoeliger maakt voor ‘celdood’. Die celdood treedt vervolgens twee uur later op, na de tweede grote dosis licht. ,,Los van het betere lange termijn effect, is de methode ook minder belastend voor de patiënt, die zijn behandeling nu op één dag kan ondergaan,’’ concludeert Hanke de Vijlder. ,,Wij vermoeden om dezelfde reden dat deze behandeling ook kosten effectiever zal zijn, de patiënt hoeft maar één keer naar het ziekenhuis.’’ Huidkanker komt buitengewoon vaak voor. Een op de vijf Nederlanders ontwikkelt vroeg of laat een vorm van huidkanker. De meest voorkomende vorm is het basaalcelcarcinoom, op afstand gevolgd door het plaveiselcelcarcinoom en het melanoom. Per jaar worden er meer dan 80.000 huidkankers vastgesteld in Nederland. Naar schatting lopen bijna anderhalf miljoen Nederlanders rond met een voorloper van huidkanker.
Het moet in de toekomst mogelijk worden om kanker beter te bestrijden met een combinatie van bestraling, chemotherapie en vaccinering. Dat concludeert Oana Draghiciu op basis van proefdieronderzoek dat zij uitvoerde voor haar promotieonderzoek. Een combinatie van bestraling en vaccinering resulteerde in dat proefdieronderzoek tot een veel betere bestrijding van de tumor, terwijl een combinatie van drie therapieën (lokale bestraling met een lage dosis, vaccinatie en chemotherapie) tumorgroei zelfs volledig blokkeerde. Tumoren hebben verschillende mechanismen om te voorkomen dat kankercellen herkend of bereikt worden door cellen van het immuunsysteem. Recent onderzoek naar deze mechanismen heeft geleid tot nieuwe benaderingen voor de behandeling van kanker. Een voorbeeld van zo’n nieuwe methode is een kankervaccin gebaseerd op een virus, het Semliki Forest virus (SFV). Met deze vorm van immuuntherapie wordt het lichaam geholpen om de kankercellen zelf op te ruimen. Het vaccin (SFV2E6,7) bestaat uit SFV-deeltjes die cellen eenmalig kunnen infecteren en daarna een kettingreactie teweegbrengen waardoor het lichaam kankercellen herkent en doodt. Draghiciu beschrijft verschillende strategieën die de effectiviteit van het anti-kankervaccin verder versterken. Door het vaccin te verstrekken in combinatie met lokale tumorbestraling werd het anti-tumor effect sterker. Op basis van verschillende onderzoeken ontwikkelde en onderzocht ze een nieuwe combinatiebehandeling die het immuunsysteem sterk activeert, immuuncellen verplaatst naar de tumor en daar in hoeveelheid doet toenemen en het aantal immuun-onderdrukkende cellen in de tumor sterk doet afnemen. In muizen bleek het vervolgens mogelijk om een bepaald soort tumorgroei (HPV-geïnduceerde baarmoederhalskanker) volledig te blokkeren. Wel is er eerst meer onderzoek nodig om te bestuderen of deze combinatietherapie ook zo effectief is voor andere typen tumoren en of deze ook goed werkt in de klinische praktijk. Oana Draghiciu (1983) studeerde Geneeskunde en Farmacie (BSc) aan de Universiteit van Boekarest, Roemenië, en Medical and Pharmaceutical Drug Innovation (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, binnen het onderzoeksprogramma Microbes in Health and Disease. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Draghiciu werkt als onderzoeker en apotheker bij de Sanquin Bloedbank Amsterdam.
De belangrijkste werking van statines is het verlagen van het cholesterolgehalte. Maar ook bij andere aandoeningen kunnen statines een gunstig effect hebben. Rutger Jacobs onderzocht de werking van statines bij darmkanker. Statines zijn chemische verbindingen die de vorming van cholesterol in de lever remmen. Maar dat is niet de enige gunstige werking; er gaat bijvoorbeeld een ontstekingsremmend effect van statines uit en ze kunnen sommige vormen van kanker remmen. Rutger Jacobs, maag-, darm- en leverarts in opleiding, onderzocht het effect van statines op dikkedarm- en endeldarmkanker. Statines blijken in sommige gevallen de kans op darmkanker met 36 procent te kunnen verkleinen. Dat doen ze door aan te grijpen op de BMP-signaalroute in cellen. In veel darmtumoren is de BMP-signaalroute verloren gegaan. Hierdoor kiezen cellen minder snel voor een vorm van zelfdoding, apoptose, en ligt ontspoorde celgroei op de loer. Statines stimuleren de aanmaak en werking van het eiwit BMP en remmen op die manier darmkanker. Het effect van statines hangt wel af van de aanwezigheid van bepaalde eiwitten, ontdekte Jacobs. “Statines werken niet wanneer in de cellen geen Smad4 voorkomt, wat bij zo’n 30 tot 40 procent van de darmtumoren het geval is.” De promovendus ziet een rol weggelegd voor statines bij het tegengaan van darmkanker. “Statines zijn een van de meest gebruikte medicijnen ter wereld en er is veel bekend over de werking en bijwerkingen – met name spierpijn, maar deze komen relatief weinig voor en zijn daarnaast ook erg dosis afhankelijk. Dat maakt het een goede kandidaat voor darmkankerpreventie”, aldus Jacobs. Hij denkt dan aan mensen die een verhoogd risico lopen op darmkanker, bijvoorbeeld omdat het in de familie voorkomt of ze er al een keer eerder door getroffen zijn. Bij zo’n 20 procent komt de ziekte terug. “Bij mensen met een verhoogd risico op darmkanker wegen de voordelen eerder op tegen de nadelen van elke dag een pil slikken terwijl je nog niet ziek bent”, aldus Jacobs. Voordeel is dat de pillen ook beschermen tegen hart- en vaatziekten, waaraan ongeveer dezelfde risicofactoren bijdragen: een westerse leefstijl met weinig beweging en een dieet met veel vlees en weinig groenten en fruit. In principe willen we mensen niet zomaar met medicijnen behandelen, maar soms is het nodig. En dan is het gunstig om het met een relatief veilig middel te doen.” Rutger Jacobs promoveerde op 10 oktober op het proefschrift Mechanisms of action of statins in colorectal cancer bij prof. Daan Hommes (Maag-, darm- en leverziekten).
Mannen met prostaatkanker kunnen baat hebben bij een speciaal, ondersteunend zorgprogramma. Dat concludeert Bert Voerman, die als een van de eersten in Nederland in een grootschalige studie inventariseerde welke zorgbehoeften deze patiënten hebben. Een opvallende conclusie uit zijn onderzoek is dat slechts een kleine minderheid van de mannen contact zoekt met een steungroep. Sociale steun kan volgens Voerman helpen bij een betere aanpassing aan de ziekte. In 2012 werd bij 11.000 mannen in Nederland prostaatkanker vastgesteld. Het is daarmee in Nederland én wereldwijd een van de meest voorkomende vormen van kanker bij mannen. De ziekte heeft een belangrijke psychosociale component. Voerman onderzocht in een studie onder 238 mannen met prostaatkanker hoe het gesteld is met de kwaliteit van leven in deze groep. Ook wilde hij weten welke psychosociale problemen deze mannen ervaren. Voerman ontdekte dat de prostaatkankerpatiënten in zijn onderzoeksgroep hun leven positief beoordelen, ondanks plas- en erectieproblemen. Hij concludeert verder dat onderzoek in de laatste 10 jaar de psychosociale problemen goed in kaart heeft gebracht, maar dat er, zeker in vergelijking met borstkankeronderzoek, nog onbekend is hoe deze problemen doorwerken in het dagelijks leven. In een door Voerman uitgevoerde steekproef onder 238 mannen met prostaatkanker gaf de helft aan behoefte te hebben aan ondersteunende zorg, zoals voorlichtingsbijeenkomsten of contact met een steungroep. Toch maakte slechts een kleine minderheid gebruik van de aangeboden steungroep. Deze mannen waren over het algemeen jonger, hoger opgeleid, beter geïnformeerd over de ziekte en minder tevreden met de ondersteuning vanuit het ziekenhuis. In het laatste deel van zijn onderzoek ontwikkelde Voerman een ondersteunend zorgprogramma voor prostaatkankerpatiënten. Uiteindelijk namen 48 mannen (6% van de benaderde groep) deel aan dit programma, dat bestond uit zeven tweewekelijkse sessies van 2,5 uur. Daarin werd onder andere gesproken over ervaringen in het ziekenhuis, het delen van informatie, seksualiteit, fysieke beperkingen en omgaan met emoties. Het programma voldeed aan de verwachtingen van de mannen, al bleek het voor mannen die vooral emotionele ondersteuning wensten nog tekort te schieten. Voerman concludeert dat doorverwijzing naar steungroepen belangrijk is wanneer het eigen sociale netwerk tekort schiet. In dit proces ziet hij een belangrijke rol weggelegd voor urologen en medisch specialisten. Bert Voerman (1965) studeerde psychologie aan de Universiteit Utrecht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het Helen Dowling Instituut in Bilthoven en binnen onderzoeksschool SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd financieel mogelijk gemaakt door KWF Kankerbestrijding. Voerman werkt als GZ-psycholoog in het Samenwerkingsverband Psychologen Almere.
Onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Maastricht laat zien dat een hogere seleniumwaarde in teennagels samenhangt met een verlaagd risico op gevorderde prostaatkanker. Mannen met de hoogste teennagel-seleniumwaarden hadden een meer dan 60 procent lager risico in vergelijking met mannen met de laagste seleniumwaarden. Dit impliceert dat een gebrekkige inname van selenium gepaard gaat met een verhoogd risico op gevorderde prostaatkanker. Deze opvallende resultaten worden vandaag door promovendus Milan Geybels gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de American Association for Cancer Research (AACR). De Nederlandse Cohort Studie naar voeding en kanker omvat 58.279 mannen die bij aanvang in september 1986, een leeftijd hadden van 55 tot 69 jaar. Deze mannen werden gevolgd en na meer dan 17 jaar van follow-up waren 898 patiënten met gevorderde prostaatkanker beschikbaar voor analyse. Volgens Geybels hebben eerdere studies die het verband onderzochten tussen seleniumwaarden en prostaatkanker wisselende resultaten opgeleverd. “Onze studie is interessant, omdat we specifiek mannen met gevorderde prostaatkanker onderzocht hebben, een type prostaatkanker met een slechtere prognose dat daarom klinisch relevant is,” aldus Geybels. “Een ander belangrijk verschil is dat eerder onderzoek meestal verricht werd onder mannen met matige tot hoge seleniumwaarden. De seleniumwaarden van de mannen uit de Nederlandse Cohort Studie variëren van laag tot matig. Dat is belangrijk, omdat verwacht wordt dat juist een lage seleniumwaarde samenhangt met een hoger risico op prostaatkanker.” Geybels en zijn collega’s kozen als biomarker teennagelselenium, omdat het een weergave is van een langdurige blootstelling aan selenium. Selenium in bloed is weer beter voor het bestuderen van recente seleniumblootstelling. Om selenium daadwerkelijk te kunnen toepassen ter voorkoming van prostaatkanker is meer onderzoek nodig, vooral in populaties met lage seleniumwaarden. “De resultaten tot nu toe zijn in ieder geval veelbelovend,” aldus Geybels.
Bij patiënten met baarmoederkanker die een zogenaamde POLE-mutatie hebben is de prognose gunstig. Zij zouden mogelijk een minder intensieve behandeling hoeven krijgen, met minder bijwerkingen tot gevolg. Dat blijkt uit een gezamenlijk onderzoek van het LUMC met Oxford, dat volgende maand gepubliceerd wordt door Journal of the National Cancer Institute. Het erfelijk materiaal van kankercellen is op allerlei plekken gemuteerd. Niet elke tumor heeft dezelfde mutaties. Bij kankercellen in de baarmoeder komt soms een mutatie in het POLE-gen voor. Deze mutatie blijkt samen te gaan met een gunstig beloop van de ziekte, vertelt patholoog dr. Tjalling Bosse. Patiënten met baarmoederkanker worden behandeld met een operatie, eventueel aangevuld met radiotherapie of chemotherapie. “We maken nu een risico-inschatting op grond van kenmerken die we onder de microscoop zien. Op die manier verdelen we de tumoren in hoog, intermediair en laag risico. De POLE-mutatie blijkt een goede kandidaat om hier als biomarker aan toe te voegen”, vertelt Bosse. In de huidige studie keken de onderzoekers naar tumoren met intermediair risico, maar uit vervolgonderzoek blijkt dat de POLE-mutatie ook bij de groep patiënten met hoogrisico- tumoren samengaat met een uitermate gunstig beloop. Meer mutaties in de tumor Hoe het komt dat de POLE-mutatie samengaat met een minder agressieve groei van de tumor, is nog niet bekend. “We hebben daar drie mogelijke verklaringen voor”, zegt Bosse. “De POLE-mutatie zorgt voor de ophoping van veel mutaties in de tumor, weten we. Het zou kunnen dat de tumor zichzelf als het ware dood muteert. Een andere verklaring is dat die vele mutaties in de tumor een sterke afweerreactie opwekken. Ook zou het kunnen dat deze mutatie de tumor gevoeliger maakt voor radiotherapie. Maar de data van de een eerdere studie ondersteunen dat laatste niet geheel: patiënten met een mutatie in het POLE-gen hebben ook als zij geen radiotherapie krijgen een betere uitkomst. Ongeveer 6 procent van de vrouwen met laagrisico-baarmoederkanker en 10 tot 15 procent met hoogrisico-baarmoederkanker heeft de POLE-mutatie. “Op zich een klein percentage, maar baarmoederkanker is wel de meest voorkomende gynaecologische kanker, ongeveer 1 op de 50 vrouwen krijgt deze ziekte. In aantallen gaat het dus om veel vrouwen wie de bijwerkingen van aanvullende radio- of chemotherapie mogelijk bespaard kunnen blijven.” Voor dit onderzoek werkten de afdelingen Radiotherapie (prof. Carien Creutzberg en dr. Remi Nout) en Pathologie van het LUMC nauw samen, alsook een onderzoeksgroep uit Oxford. “Het is een mooi voorbeeld van translationeel onderzoek, waarbij tumorweefsel van hoogwaardige klinische trials nieuwe informatie oplevert dat leidt tot meer onderzoek, waar de volgende patiënt weer van profiteert”, aldus Bosse. Verder onderzoek moet uitwijzen of aanvullende behandeling bij baarmoederkankerpatiënten met een POLE-mutatie echt achterwege kan blijven. Het wetenschappelijke artikel is online verschenen in Journal of the National Cancer Institute.
Het zogeheten DRUP-onderzoeksproject ontving een grote subsidie van KWF. In dit onderzoek gaat het om het beschikbaar maken van specifieke anti-kanker medicijnen voor patiënten met andere tumorsoorten dan waar het medicijn nu voor geregistreerd is. De DRUP-studie biedt uitbehandelde patiënten, van wie de tumor een specifiek genetisch kenmerk heeft, waarvoor bij andere tumorsoorten een geregistreerd goed werkend middel bestaat, toegang tot dat bewuste middel. Prof. dr. Henk Verheul van VUmc, prof. dr. Emile Voest van AVL en prof. dr. Hans Gelderblom van LUMC zijn de onderzoeksleiders. Ze zijn heel blij met de subsidie: "Het is geweldig dat het KWF het belang van deze unieke studie onderkent. In de studie worden geneesmiddelen opgenomen die zich richten op een specifiek kenmerk van de tumorcel en ook immuuntherapie. Zulke geneesmiddelen worden ontwikkeld en geregistreerd - en daarmee vergoed - voor een bepaald type kanker. Maar er zijn andere kankersoorten waarbij een tumor hetzelfde specifieke kenmerk heeft, en waarbij een patiënt dus baat kan hebben bij hetzelfde middel. Normaal gesproken krijgt de patiënt dit middel echter niet omdat het niet geregistreerd is voor die kankersoort. In deze studie stellen farmaceuten een groot aantal anti-kankermedicijnen beschikbaar. We kunnen nu veel meer leren van bestaande medicijnen en hopelijk ook laten zien dat de medicijnen breder ingezet kunnen worden. Aan de andere kant leren we ook wanneer het niet werkt." Tot nu toe zijn er dertien anti-kanker medicijnen in de studie opgenomen (nog een aantal middelen zijn in voorbereiding om te worden opgenomen). Ieder middel wordt toegediend aan een kleine groep patiënten met verschillende kankersoorten. Uit de studie moet blijken welk middel bij welke tumorsoort werkt, en bij welke tumorsoort niet - ook al hebben ze allemaal hetzelfde specifieke kenmerk. De studie levert mogelijk winst op voor patiënten waarbij een bekende DNA-fout zeldzaam optreedt waardoor er te weinig aandacht voor de ontwikkeling van medicijnen bij dat type kanker is. Voor de farmaceut levert de studie waardevolle informatie op: voor het eerst wordt gestructureerd door artsen vastgelegd hoe de middelen werken bij de verschillende kankersoorten waarvoor zij niet geregistreerd zijn. Het Drug Rediscovery Protocol (DRUP) komt voort uit het landelijke samenwerkingsverband tussen bijna 40 ziekenhuizen in Nederland, het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT) en wordt samen met acht farmaceuten die hun middelen om niet beschikbaar stellen, uitgevoerd. Het is de verwachting dat meer farmaceuten zich zullen aansluiten. De DNA-analyses en klinische gegevens worden opgeslagen in de landelijke database van de Hartwig Medical Foundation zodat deze beschikbaar zijn voor toekomstig onderzoek. Daarnaast steunt Barcode for Life deze studie. Het onderzoeksprotocol trekt ook veel internationale aandacht. Op verschillende plaatsen in de wereld wordt een zelfde aanpak gestart waarbij informatie wordt gedeeld. Daarmee wordt bereikt dat kennis over relatief zeldzame groepen patiënten bij elkaar gebracht wordt.
Bron: VUmc
Dat screening op darmkanker gaat werken, blijkt uit het proefschrift van Marjolein Greuter. Ze onderzocht de (toekomstige) lange-termijn effecten van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Ook keek ze of er factoren zijn die de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek kunnen bedreigen en of de screening verder geoptimaliseerd kan worden. Marjolein Greuter promoveert hierop op 10 januari bij VUmc. Het bevolkingsonderzoek naar darmkanker wordt sinds 2014 stapsgewijs ingevoerd. Alle mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar krijgen iedere twee jaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek (via een ontlastingtest). Meedoen is gratis en vrijwillig. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, kan een inwendig kijkonderzoek (coloscopie) in de dikke darm volgen om te ontdekken of er sprake is van darmkanker, of van poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker. Die kunnen tijdens een coloscopie direct worden verwijderd. Met behulp van een wiskundig model voorspelt Marjolein Greuter dat dertig jaar screenen met een ontlastingstest de ziektelast van darmkanker flink zal doen dalen. Naar verwachting zal het aantal patiënten met darmkanker met 35% dalen en de sterfte met 47%. Dit in vergelijking met een situatie zonder screening. Wel zijn elk jaar meer dan 100.000 coloscopieën nodig om dit te bereiken. Maar bij zo'n 20.000 van deze coloscopieën wordt geen poliepen of kanker gevonden, omdat ze het gevolg zijn van een onterecht positieve ontlastingstest. Helaas moeten dus veel mensen onnodig een coloscopie ondergaan. Als er poliepen worden ontdekt tijdens de coloscopie, wordt men doorgestuurd naar het zogeheten surveillanceprogramma. Dit betekent dat er na drie tot vijf jaar opnieuw een coloscopie gedaan wordt. Uit de analyses in dit proefschrift blijkt dat deze surveillancecoloscopieën het aantal nieuwe gevallen van darmkanker nauwelijks vermindert. Verder zijn deze surveillancecoloscopieën niet kosteneffectief. Er moet meer onderzoek naar gedaan worden naar alternatieven voor het huidige surveillanceprogramma. Tot slot blijkt uit dit promotie-onderzoek dat screening via een CT- of MRI-scan, in plaats van de ontlastingstest, te duur is en leidt tot minder gezondheidswinst. De conclusie is dat screening met een ontlastingstest op dit moment de beste keuze is voor Nederland, met substantiële gezondheidswinst, maar dat verdere optimalisatie wellicht mogelijk is.
Bron: VUmc
Volgend jaar verandert de screening op baarmoederhalskanker in Nederland. Het is belangrijk dat de nieuwe test voldoet aan internationale richtlijnen en baarmoederhalskanker opspoort in diverse bevolkingsgroepen. Rong Wang onderzocht onder andere de huidige screeningspraktijk in een dichtbevolkt en divers land, China. Op basis van een analyse van onderzoeksgegevens uit 37 Chinese steden reikt ze verbeteringen aan voor de toekomstige screening op baarmoederhalskanker, zowel in Nederland als in China. Baarmoederhalskanker is de derde meest voorkomende kanker bij vrouwen. De ziekte wordt veroorzaakt door infectie met het hoog-risico humaan papillomavirus (hrHPV). De ziekte ontwikkelt zich langzaam waardoor het loont om na te gaan welke vrouwen een hoger risico op de ziekte lopen. Dat risico wordt ingeschat door een uitstrijkje te maken om eventuele afwijkende cellen op te sporen. In Nederland gebeurt dit nu iedere vijf jaar bij vrouwen tussen de dertig en zestig jaar, waardoor het aantal sterfgevallen aanzienlijk is afgenomen. In China is momenteel nog geen bevolkingsonderzoek voor baarmoederhalskanker. De HPV-test zou kunnen worden gebruikt als primaire screeningsmethode. Doordat de meeste HPV-infecties van voorbijgaande aard zijn, is het noodzakelijk om een vervolgtest te doen, om juist die vrouwen op te sporen die (een voorstadium van) baarmoederhalskanker hebben. De vervolgtest zou de analyse van DNA methylatie-merkers kunnen zijn. In haar onderzoek laat Wang zien dat, door deze test toe te voegen, bijna alle uitstrijkjes (80-92%) van vrouwen met (voorstadia van) baarmoederhalskanker positief blijken te zijn, en de normale uitstrijkjes bijna allemaal negatief (1,2-6%). Tot slot formuleert Wang verbeteringen voor de screening op baarmoederhalskanker die nuttig kunnen zijn voor toekomstige screening. Rong Wang (1977) studeerde klinische diagnostiek aan de Tianjin Medical University in China. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen (afdeling Gynaecologische Oncologie). Het onderzoek werd gefinancierd door de Alliance of Technology Transfer Professionals (ATTP). Wang werkt momenteel als docent aan Tianjin Medical University.
De helft van de kankerpatiënten kiest niet voor een specifiek ziekenhuis, blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties.[i] Tegelijkertijd zijn er grote kwaliteitsverschillen in de kankerzorg. Daarom pleit de kankerpatiëntenbeweging voor bewust kiezen. Het ziekenhuis waar de diagnose is gesteld, is niet altijd het beste ziekenhuis voor behandeling. Toch verandert ruim een kwart van de patiënten niet van ziekenhuis en krijgt daardoor niet altijd de beste behandeling. De helft van deze mensen had achteraf deze keuze wel bewust willen maken. Ruim 70 procent wil contact met de huisarts na de diagnose en vóór de behandeling. Om bewust te kunnen kiezen, heeft de patiënt informatie nodig over de kwaliteit die ziekenhuizen bieden. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat patiënten in overleg met de huisarts een keuze willen maken. Echter, slechts 41 procent heeft contact gehad met de huisarts tussen diagnose en behandeling. De kankerpatiëntenbeweging vindt dat de huisarts zich bij verwijzing voor behandeling van kanker moet baseren op betrouwbare kwaliteitsinformatie. De NFK biedt via Patiëntenwijzers online keuze-informatie over de zorg voor verschillende vormen van kanker. ‘De huisarts heeft een belangrijke rol in het bijstaan van de patiënt en zijn omgeving bij het omgaan met kanker. Hij moet gericht adviseren over de keuze van het ziekenhuis en de verschillende behandelingen. Zo gauw er sprake is van - verdenking op - kanker moeten huisarts en patiënt contact met elkaar hebben’, aldus Rob Dijkstra huisarts en bestuursvoorzitter van het Nederlands Huisartsen Genootschap.
Doxorubicine, een vaak voorgeschreven antikankermiddel met veel bijwerkingen, blijkt meer te doen dan in de tientallen jaren dat het middel al gebruikt wordt werd aangenomen. Dat publiceren onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam vandaag in het tijdschrift Nature Communications. Via dit nieuw ontdekte mechanisme denken zij de soms ernstige bijwerkingen van en de resistentie voor deze antikankerstof te kunnen aanpakken. De rode duivel wordt het wel genoemd. Er zijn patiënten die al moeten overgeven bij het zien van een rode fles. Doxorubicine (of ook wel Adriamycine) is een actief antikankermiddel, dat nogal wat ernstige bijwerkingen kent. Al sinds de jaren ’60 wordt het aan patiënten gegeven en momenteel krijgen wereldwijd meer dan een miljoen patiënten per jaar het middel voorgeschreven. Al zo’n dertig jaar is – of leek – de werking van Doxorubicine bekend: het middel zorgt voor breuken in het DNA. Dit werkt goed, omdat kankercellen hier gevoeliger voor zijn dan gezonde cellen. Toch werd niet alles hierdoor verklaard. Een van de vragen die onderzoekers zich stelden was waarom Etoposide, een ander antikankermiddel met een identiek effect, toch veel minder goed werkt. Op deze vragen vonden celbioloog prof. dr. Jacques Neefjes en promovendus Baoxu Pang een antwoord. In samenwerking met het Huygenslab van het VUmc en gebruik makend van de nieuwste technieken vonden zij dat Doxorubicine ook een effect heeft op de epigenetica, de verpakking en codering van het erfelijk materiaal. Dit zorgt ervoor dat tumorcellen langer last blijven houden van de breuken in het DNA en daardoor eerder doodgaan. Dit effect was nooit eerder waargenomen. De onderzoekers testten hun bevindingen vervolgens in tumorcellen van patiënten met acute myeloïde leukemie (AML), een ernstige vorm van bloedkanker. Doxorubicine veranderde daar ook de verpakking van het DNA en dit was een belangrijk effect bij de eliminatie van de kankercellen in de patiënt. Nu zij weten hoe het werkt, biedt dit talloze mogelijkheden voor vervolgonderzoek, gebruik makend van deze ontdekking. “Doxorubicine wordt in talloze klinische trials gebruikt,” licht Neefjes toe, “in combinatie met allerlei andere antikankermiddelen. Vaak weet de arts van tevoren niet of hij het juiste middel voorschrijft, maar vanaf nu kunnen we gerichter zoeken naar de ideale combinatie van medicijnen. Bovendien hebben we in ons lab manieren om Doxorubicine chemisch te verbeteren, zodat we de soms ernstige bijeffecten, zoals cardiotoxiciteit, kunnen controleren. Ook kunnen we stoffen maken die actief zijn op tumoren die niet meer op het middel reageren. Hier werken we op dit moment al aan.” Het onderzoek van Neefjes en zijn groep is een mooi voorbeeld van hoe het samenbrengen van chemisch, celbiologisch en klinisch onderzoek kan leiden tot nieuwe behandelingen van kankerpatiënten.
Woekerend weefsel bij niet-rokers met longkanker is genetisch veel meer ontspoord dan in de gezwellen van (ex-)rokers met longkanker. Dit wijst erop dat longkanker bij niet-rokers feitelijk een andere, complexere aandoening is, die om een andere behandeling vraagt. Dit is deze week bekend gemaakt bij het zojuist afgesloten 14de World Conference on Lung Cancer in Amsterdam, van de International Association for the Study of Lung Cancer (IASLC). "Er zijn verschillende genetische afwijkingen gevonden in long-tumoren van rokers en niet-rokers," verklaart principal investigator Kelsie Thu, van het BC Cancer Agency Research Centre in Vancouver, Canada. "Bij niet-rokers met longkanker vonden we meer afwijkingen, zowel in aantal als in plaats op het cel-DNA van tumorweefsel. Dit wijst erop, dat er bij niet-rokers andere processen een rol spelen bij het ontstaan en de ontwikkeling van longkanker, dan bij rokers. Tevens betekent dit, dat er andere behandelmethoden voor hen ontwikkeld moeten worden.” Wereldwijd treft longkanker in ongeveer 25% van de gevallen mensen die nooit hebben gerookt. Het was al wel opgevallen dat dit relatief meer vrouwen zijn, vaker Aziaten, en dat er bij niet-rokers vaker sprake is van een agressief type longkanker (adenocarcinoma). In dit nieuwe onderzoek zijn verschillen aangetoond in onder meer gen-mutaties die met groeifactoren te maken hebben. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “In de eerste plaats is het sowieso belangrijk om te weten dat longkanker niet altijd te maken heeft met roken. Roken is ontegenzeggelijk een risicofactor, maar kennelijk kan de celgroei in de longen ook door andere oorzaken ontsporen en gaan woekeren. Het is belangrijk om te weten welke gen-mutaties hierbij een rol spelen, omdat bepaalde behandelmethoden zich nu en in de toekomst juist op dergelijke groeifactoren kunnen richten.
Professor Chris Meijer van de afdeling pathologie van VUmc ontving op 11 april de ZonMw Parel voor de ontwikkeling van een unieke thuistest voor baarmoederhalskanker. Deze test biedt een alternatief aan vrouwen die geen uitstrijkje willen. Screening op hr-HPV zal vanaf 2016 worden ingezet bij het nieuwe Nederlandse bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door een langdurig bestaande infectie met een virus. Alleen wie besmet is, loopt een risico op baarmoederhalskanker. In het bevolkingsonderzoek nieuwe stijl wordt daarom gecontroleerd op dit hoog risico Humaan Papilloma Virus (hr-HPV). Dat is betrouwbaarder dan de huidige benadering: microscopisch onderzoek van de cellen uit het uitstrijkje. Chris Meijer en zijn onderzoeksgroep hebben veel bijgedragen aan deze nieuwe diagnostiek. Zij ontwikkelden ook een apparaatje waarmee een vrouw thuis zelf cellen kan verzamelen voor onderzoek in het laboratorium. Met deze thuistest kan het bevolkingsonderzoek vrouwen bereiken die om persoonlijke of culturele redenen niet reageren op een uitnodiging voor een uitstrijkje. Dat is ongeveer een kwart van alle vrouwen in Nederland. Juist bij hen wordt meer dan de helft van alle gevallen van baarmoederhalskanker gevonden. Het blijkt dat de thuistest de bereidheid van vrouwen om mee te doen, verhoogt. Als er hr-HPV gevonden wordt, moet gekeken worden of er al kanker ontstaan is. Ook voor dit vervolgonderzoek is geen uitstrijkje meer nodig. In de cellen die met de thuistest verzameld zijn, kan (voorstadia van) kanker betrouwbaar worden aangetoond. De onderzoekers ontwikkelden een DNA-test die kwaadaardige veranderingen in cellen laat zien. Als blijkt dat dit het geval is dan moet de vrouw naar de specialist. Deze procedure kan ook worden ingezet in landen waar geen (goed) bevolkingsonderzoek bestaat en waar baarmoederhalskanker vaak zeer ernstig verloopt en veel slachtoffers eist. Meijer ontvangt de Parel uit handen van ZonMw directeur Henk Smid voor dit project, dat werd gesubsidieerd vanuit het programma Life Sciences Pre-Seed Grant van ZonMwen heeft geleid tot de oprichting van het bedrijf Self-Screen. Dit kan vanaf 2016 screening verrichten op uitstrijkjes die door de dokter zijn afgenomen en op het zelf-afgenomen materiaal.
Het eiwit Tissue Factor vervult een belangrijke functie in de bloedstolling. Ongeveer tien jaar geleden ontdekten onderzoekers een iets veranderde vorm van dit eiwit, alternatively spliced Tissue Factor (asTF). Blokkeren van asTF kan een kankerremmend effect hebben, laten onderzoekers uit het LUMC en de University of Cincinnati Cancer Institute nu zien. “We zagen dat remming van alternatively spliced Tissue Factor de groei van borstkankercellen bij proefdieren tegengaat”, vertelt onderzoeker dr. Henri Versteeg van het Einthoven Laboratorium voor Experimentele Vasculaire Geneeskunde van het LUMC. “Bij alvleeskliercellen ging remming van asTF niet zozeer de groei als wel uitzaaiingen tegen. Waar dat verschil vandaan komt weten we nog niet”, aldus Versteeg, die de resultaten van het onderzoek onlangs publiceerde in PNAS (effect op borstkankercellen) en International Journal of Cancer (effect op alvleesklierkanker). Hoewel asTF nauw verwant is aan het bloedstollingseiwit TF heeft saboteren van asTF géén nadelige effecten op de bloedstolling. “We vermoeden dat asTF vooral een rol speelt bij de vorming van nieuwe bloedvaatjes. Bloedvatvorming is heel belangrijk voor de groei van tumoren en het remmen hiervan kan het positieve effect van ons asTF-blokkerende antilichaam op de tumor mogelijk verklaren”, aldus Versteeg. Mogelijk is het antilichaam dat de onderzoekers ontwikkeld hebben in de toekomst te gebruiken tegen verschillende vormen van kanker. Behalve bij borst- en alvleesklierkanker is asTF vaak ook overactief bij bijvoorbeeld baarmoederhalskanker en darmkanker. “We denken wel aan een combinatie met klassieke behandelingen, zoals chemotherapie. Het antilichaam tegen asTF remt de tumor, maar die verdwijnt er niet door en dat wil je toch het liefst.”
Gezien de kosteneffectiviteit van de preventie van baarmoederhalskanker in Nederland, levert de studie van Didik Setiawan het bewijs voor verschillende strategieën, in het bijzonder vaccinatie en screening, voor de preventie van baarmoederhalskanker in Indonesië. Het Humaan Papillomavirus (HPV) is een belangrijke oorzaak van kanker, waaronder baarmoederhalskanker. Ondanks preventieve maatregelen brengt baarmoederhalskanker grote klinische en economische lasten met zich mee. Wanneer screeningsprogramma op baarmoederhalskanker niet optimaal wordt uitgevoerd biedt HPV-vaccinatie een gangbaar alternatief. Dit is het geval in Indonesië. De invoering van HPV-vaccinatie gaat in Indonesië echter gepaard met veel uitdagingen, zoals het gebrek aan personeel, de staat van de infrastructuur en bovenal de nationale begroting. Door gebruik te maken van verschillende gezondheids-economische evaluatietechnieken, toont Setiawan aan dat vanuit een maatschappelijk en overheidsperspectief de toevoeging van HPV-vaccinatie bovenop de screening op baarmoederhalskanker aanzienlijke voordelen zullen opleveren. De identificatie van potentiële uitdagingen voor lage-inkomenslanden in het algemeen, Indonesië in het bijzonder, moet echter wel leiden tot verschillende implementatie strategieën in Indonesië om een aanzienlijke vermindering teweeg te brengen van de lasten gerelateerd aan baarmoederhalskanker. Didik Setiawan voerde zijn onderzoek uit bij de afdeling Farmaco-epidemiologie en Farmaco-economie van onderzoekschool GRIP. Het werd gefinancierd door het Ministerie van Onderzoek en Hoger Onderwijs van Indonesië. Hij is assistant professor aan de Universitas Muhammadiyah Purwokerto.
Bron: RUG
Patiënten met gevorderde darmkanker kunnen baat hebben bij het slikken van aspirine. LUMC-onderzoekers laten in JAMA Internal Medicine zien hoe dit gunstige effect mogelijk ontstaat. Aspirine remt uitzaaiingen bij darmkankerLUMC-onderzoekers volgden bijna 1.000 mensen die tussen 2002 en 2008 een operatie ondergingen vanwege gevorderde, maar nog niet uitgezaaide darmkanker (fase II en III). Bijna 1 op de 5 patiënten slikte een lage dosis aspirine vanwege hartziekten. Die aspirineslikkers bleken maar half zo veel kans te hebben om binnen 4 tot 10 jaar te overlijden in vergelijking met de geopereerde darmkankerpatiënten die geen aspirine slikten, ontdekte Marlies Reimers, promovenda bij de afdeling Heelkunde van het LUMC. “Wat we hebben gevonden is een associatie, nog geen bewijs”, waarschuwt mede-auteur dr. Gerrit-Jan Liefers (Heelkunde). “Het zou kunnen dat de patiënten die aspirine slikken ook op een ander punt verschillen van de niet-slikkers en het effect dus niet door aspirine komt. Daarom gaan we als vervolg nu een dubbelblind onderzoek doen. Maar hoewel het gunstige effect van aspirine op darmkanker nog steeds niet onomstotelijk bewezen is, stapelen de aanwijzingen zich wel op. “Dat aspirine de sterfte bij geopereerde darmkankerpatiënten lijkt te verminderen hebben we in 2012 al gepubliceerd in British Journal of Cancer”, aldus Liefers. Nieuw is dat we nu in JAMA Internal Medicine een mogelijk mechanisme beschrijven.” De onderzoekers veronderstellen dat aspirine een effect heeft op de bloedplaatjes. Uitzaaiingen zouden zo minder kans krijgen. “We denken dat bloedplaatjes tumorcellen die in de bloedbaan terechtkomen gewoonlijk omringen, en ze zo beschermen tegen afbraak. Aspirine voorkomt dat.” Contact met bloedplaatjes zou ontsnapte tumorcellen bovendien agressiever maken. Hierdoor zouden deze tumorcellen meer kans hebben om elders in het lichaam uit te groeien tot een tumor. Ook dit proces wordt door aspirine doorkruist. “We denken dat patiënten die aspirine slikken dankzij deze effecten minder kans op uitzaaiingen hebben”, aldus Liefers. Van de succesvol geopereerde patiënten met fase II of III darmkanker overlijdt ongeveer de helft later aan een uitzaaiing. Ook patiënten met andere vormen van kanker zijn mogelijk door hetzelfde effect van aspirine beschermd tegen uitzaaiingen. De onderzoekers zagen wel dat aspirine alleen beschermt als de tumor bepaalde kenmerken heeft. Tumoren die HLA klasse 1 moleculen niet meer tot expressie brengen, zijn ongevoelig voor het effect van aspirine. “Dat is bij ongeveer een derde van de patiënten het geval. Bij de overige twee derde van de tumoren heeft aspirine wel effect. Maar ook die tumoren zouden op termijn kunnen veranderen en ongevoelig worden. In de klinische trial willen we deze patiënten nu volgen om te zien hoelang het effect van aspirine standhoudt.” De onderzoekers raden patiënten aan om nooit zelf met aspirine te starten, maar dit altijd in overleg met de (huis)arts te doen. Het dagelijks slikken van aspirine heeft ook nadelen, zoals een hogere kans op hersenbloedingen en maculadegeneratie. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Het UMC Utrecht start in december een onderzoek naar een nieuwe behandeling voor borstkanker. Door met ultrageluid borsttumoren te verhitten, sterven tumorcellen af. Met dit onderzoek heeft het UMC Utrecht een wereldprimeur. Bij de nieuwe behandeling verhit ultrageluid borsttumoren tot een temperatuur van 60 tot 90 graden. Tumorcellen sterven daardoor af en worden door het lichaam opgeruimd. Via een gelijktijdige MRI-scan kunnen artsen de temperatuur in de gaten houden en de plaats van de tumor precies bepalen. Voor vrouwen zou de ultrageluidbehandeling minder ingrijpend zijn dan een operatie. Ze kunnen op dezelfde dag weer naar huis en de behandeling kan onder lokale verdoving plaatsvinden. Een operatie is niet langer nodig, maar aanvullende bestraling nog wel. In december start het UMC Utrecht als eerste ter wereld een onderzoek naar de nieuwe behandeling. In de eerste fase wordt de beeldkwaliteit van het systeem onderzocht en gaan de artsen het ultrageluid gebruiken om goedaardige gezwellen in de borst te behandelen. Ze testen zo de veiligheid en nauwkeurigheid van de techniek. Daarna behandelen artsen in een wetenschappelijk onderzoek vrouwen met borstkanker via ultrageluid, maar voeren daarna alsnog een gewone operatie uit om zo de effectiviteit van de behandeling te controleren. Als uit deze onderzoeken blijkt dat de ultrageluid-behandeling veilig is en goed werkt, kan het over enkele jaren een normale behandeling van borstkanker worden. Interventieradioloog en onderzoeksleider dr. Maurice van den Bosch verwacht dat mogelijk een kwart van de borstkankerpatiënten voor de behandeling in aanmerking komt. Het gaat om patiënten met kleine, niet uitgezaaide borsttumoren. Deze vrouwen zouden geen operatie meer hoeven ondergaan. De behandeling met ultrageluid is tot stand gekomen dankzij een nauwe samenwerking met Philips. Het bedrijf levert het UMC Utrecht in december het eerste MRI-ultrageluid-apparaat voor borstkanker ter wereld. Het apparaat komt te staan in het Centrum voor Beeldgestuurde Oncologische Interventies van het UMC Utrecht. Interventieradiologen in het UMC Utrecht gebruiken ultrageluid al voor de behandeling van vrouwen met vleesbomen in de baarmoeder. De techniek is veilig en effectief gebleken. Eén op de negen Nederlandse vrouwen krijgt borstkanker. Het is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Per jaar krijgen meer dan 12.000 mensen te horen dat zij borstkanker hebben.
Afwijkingen in de chromosomen en eiwitten van tumoren bij patiënten met darmkanker geven nuttige informatie over de kans op genezing. En dat is weer belangrijk bij de beslissing rond eventuele aanvullende behandelingen van individuele patiënten. Nu wordt het tumorstadium van een darmkankertumor bepaald op basis van microscopisch histologisch onderzoek, maar op microarray gebaseerde methoden blijken veel gedetailleerder informatie te geven. Op 27 mei promoveert Rebecca Brosens op dit onderzoek. Arts-onderzoeker en chirurg in opleiding Rebecca Brosens keek naar afwijkingen in de chromosomen en eiwitten bij patiënten met darmkanker. Zij vond dat binnen hetzelfde tumorstadium onderling grote verschillen bestonden in de chromosomen en eiwitexpressie. Deze chromosomale- en eiwitveranderingen voorspelden de klinische uitkomst van de patiënten. Zij voerde de experimenten uit in het laboratorium van het VUmc Cancer Centrum Amsterdam, op de Tumor Profiling Unit. Hiervoor gebruikte zij op microarray gebaseerde methoden om DNA geïsoleerd uit darmkanker en eiwitexpressie in darmkanker te analyseren. Een microarray, ook wel DNA-chip genoemd, is een plaatje waarin het complete genoom van een bepaald organisme zichtbaar is. Met behulp van de microarray kan men de hoeveelheid DNA van duizenden fragmenten van het genoom in tumorcellen vergelijken met de hoeveelheid in gezonde cellen. In haar onderzoek vond Brosens sterke aanwijzingen dat het zinvol is om darmkankertumoren op chromosoomniveau te bekijken. Wanneer er nauwkeuriger wordt gekeken naar de tumor zal de prognose beter zijn en kan de behandeling per patiënt meer op maat gemaakt, wat uiteindelijk de genezing van individuele patiënten met kanker zal verbeteren. In Nederland worden jaarlijks 12.000 nieuwe patiënten met darmkanker gediagnosticeerd en rond de 5.000 patiënten per jaar sterven hieraan.
Ruim 30% van de vrouwen die geen uitstrijkje laten maken bij de huisarts, willen wel deelnemen aan een thuistest voor het opsporen van humaan papillomavirus (HPV). De HPV-thuistest is uiterst effectief in het detecteren van (voorlopers van) baarmoederhalskanker. Aldus Murat Gök die 15 mei promoveert bij VU medisch centrum. Vooral vrouwen die nooit aan het bevolkingsonderzoek hadden deelgenomen deden wel mee met de thuistest, onafhankelijk van etniciteit. Deelname van juist deze groep vrouwen is belangrijk omdat zij een 3x verhoogde kans hebben op het krijgen van baarmoederhalskanker, vergeleken met vrouwen uit het bevolkingsonderzoek. Vrouwen in de leeftijd van 30-60 jaar krijgen eens per 5 jaar een oproep voor het maken van een uitstrijkje bij de huisarts in het kader van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker (BVO BMHK). Slechts 67% van alle vrouwen geeft gehoor aan de oproep tot deelname. Zo krijgen elk jaar ongeveer 630 vrouwen baarmoederhalskanker en overlijden er ongeveer 230 vrouwen aan deze ziekte. De helft van deze kankers wordt gevonden bij vrouwen die niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Murat Gök deed onderzoek naar de mogelijkheid van het verhogen van de deelname aan het BVO BMHK door het aanbieden van een thuistest. Met de thuistest kan de vrouw zelf thuis materiaal afnemen, dat vervolgens in het laboratorium onderzocht wordt op de aanwezigheid van het humaan papillomavirus (HPV), de veroorzaker van baarmoederhalskanker. Ruim 30% van de vrouwen die geen uitstrijkje laten maken, willen wel deelnemen aan het BVO BMHK wanneer zij mee kunnen doen met een HPV-thuistest. Interessant is dat met name vrouwen die nooit aan het bevolkingsonderzoek hadden deelgenomen dit met de thuistest wel deden, onafhankelijk van etniciteit. Gök concludeert dat met het gebruik van de HPV thuistest het aantal gevallen van baarmoederhalskanker kan afnemen. Tevens verbetert de effectiviteit van het onderzoek naar baarmoederhalskanker met inzet van de thuistest.
Meike de Wit ontdekte eiwitten die een vroegere diagnose voor dikkedarmkanker mogelijk moeten maken. Zij promoveert 4 oktober bij VU medisch centrum. In 2014 start het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker. Alle Nederlanders tussen 55 en 75 jaar oud worden om de twee jaar hiervoor uitgenodigd. Bij dit bevolkingsonderzoek wordt gezocht naar de sporen van bloed in de ontlasting. Die kunnen namelijk wijzen op de aanwezigheid van darmkanker of van poliepen, een voorstadium van de ziekte. Zit er bloed in de ontlasting dan vindt een vervolgonderzoek plaats. Maar liever ontdekken artsen nog veel eerder dat iemand op weg is om wellicht darmkanker te ontwikkelen. Daarom zocht Meike de Wit (Geldrop, 1981) naar eiwitten die een aanvullende rol kunnen spelen in die vroege diagnostiek van dikkedarmkanker. 'Ik zocht met name eiwitten die de aanwezigheid van zogeheten voorloper-laesies, afwijkingen in het weefsel, kunnen verraden', zegt De Wit. 'Een klein gedeelte van die voorloper-laesies zal zich tot kanker ontwikkelen en specifieke markers voor dergelijke hoog-risico-laesies zouden een goede aanvulling kunnen zijn op het huidige bevolkingsonderzoek.' In haar promotieonderzoek heeft De Wit een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitten gevonden die blijken samen te hangen met riskante voorloper-laesies. 'Maar het is nog te vroeg om te zeggen welke van die eiwitten bruikbaar zijn voor een diagnostische test.' De Wit heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van geavanceerde technologie (massaspectrometrie) om darmtumor-eiwitten op te sporen op het celoppervlak van kankercellen en in ontlasting van darmkankerpatiënten. Deze eiwitten zouden gebruikt kunnen worden als targets voor moleculaire beeldvorming en voor de ontwikkeling van een diagnostische test. Met het behalen van haar doctorstitel houdt het onderzoek van De Wit niet op. 'Ik hoop dat ik als postdoc de veelbelovende eiwitten uit mijn promotieonderzoek tot klinische studies kan brengen.' Het onderzoek is uitgevoerd binnen een publiek-private samenwerking mede gefinancierd vanuit het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM DeCoDe project), Koninklijke Philips en VUmc Cancer Center Amsterdam.
AMC-onderzoekers hebben een belangrijke stap gezet in het veiligstellen van de vruchtbaarheid van jonge jongens met kanker. Nu worden deze patiëntjes door de kankerbehandeling vaak onvruchtbaar omdat chemotherapie niet alleen de kankercellen doodt, maar ook de stamcellen, waaruit de rijpe zaadcellen ontstaan. De onderzoekers zijn er voor het eerst in geslaagd de stamcellen van prepuberale jongens te vermenigvuldigen. Het vandaag gepubliceerde onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Avicenna Research Institute in Teheran (Iran) en mede gefinancierd door KiKa (Kinderen Kankervrij). Omdat jongens voor hun puberteit nog geen rijpe spermacellen hebben, is het niet mogelijk om voorafgaande aan Chemotherapie sperma af te nemen en in te vriezen, zoals dat bij volwassen mannen gebeurt. Wel zijn er bij deze jongens "sperma-stamcellen " aanwezig, de zogeheten spermatogoniale stamcellen. Uit deze stamcellen ontwikkelen zich vanaf de puberteit de rijpe zaadcellen. Wetenschappers van het Centrum voor Voortplantingsgeneeskunde van het AMC onder leiding van hoogleraar Humane Voortplantingsbiologie Sjoerd Repping en dr. Ans van Pelt, zijn er nu in geslaagd om in het laboratorium spermatogoniale stamcellen van prepuberale jongens te vermenigvuldigen. In 2009 is bij twee Iraanse jongens met de ziekte van Hodgkin (een vorm van lymfeklierkanker) weefsel uit de zaadballen afgenomen, voorafgaande aan de kankerbehandeling. Dit weefsel werd ingevroren voor mogelijk toekomstig gebruik. Een klein deel werd - met instemming van de ouders - gedoneerd aan het AMC ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens slaagden de AMC-onderzoekers erin de spermatogoniale stamcellen uit de ontdooide weefselmonsters te halen en deze cellen te vermenigvuldigen. Na transplantatie in muizen gedroegen deze stamcellen zich normaal, door te migreren naar het testisweefsel van de muizen en zich daar te nestelen. De onderzoekers gaan er daarom vanuit dat ze ook functioneel zijn. Dat wil zeggen dat ze net als andere spermatogoniale stamcellen kunnen uitgroeien tot gezonde zaadcellen. Met het experiment is voor het eerst aangetoond dat het mogelijk is om prepuberaal testisweefsel in te vriezen, later weer te ontdooien om de in het weefsel aanwezige stamcellen te vermenigvuldigen en te gebruiken voor herstel van vruchtbaarheid. Voordat de methode daadwerkelijk bij de (ex-)kankerpatiënt kan worden toegepast, is wel nog veel aanvullend onderzoek nodig. Onvruchtbaarheid geldt als een ernstige bijwerking van chemotherapie. "Ouders van kinderen met kanker zijn natuurlijk in eerste instantie vooral bezorgd over de overlevingskansen van hun kind, " zegt Repping. "De tweede vraag die ze stellen is vaak: Kan mijn kind straks wel kinderen krijgen? " Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd als Research Letter in JAMA (Journal of the American Medical Association).
Fysieke training tijdens de behandeling van borstkanker voorkomt vermoeidheids-klachten later. Patiënten met borst- en darmkanker in de regio Utrecht kunnen daarom meedoen met een trainingsprogramma. Onderzoeker Miranda Velthuis van het UMC Utrecht en het Integraal Kankercentrum Midden Nederland kijkt of deelnemers beter af zijn dan patiënten zonder de training. Patiënten met borst- of darmkanker kunnen meedoen met het trainingsprogramma van achttien weken. Alleen patiënten zonder uitzaaiingen die behandeld worden met zicht op genezing kunnen deelnemen. Onder begeleiding van een fysiotherapeut krijgen deze patiënten twee keer per week een uur conditie- en krachttraining. Daarnaast krijgen de patiënten het advies dagelijks minimaal een half uur te bewegen. Training tijdens de behandeling kan helpen vermoeidsheidsklachten na de behandeling tegen te gaan. Velthuis: "Van oudsher geven specialisten vaak het advies: doe rustig aan, neem tijd voor je herstel. Maar dat is achterhaald. Fysieke training al tijdens de behandeling helpt vermoeidheidsklachten te voorkomen. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij borstkanker in elk geval zo te zijn, dat laat ik zien in mijn proefschrift. Wij gaan dat nu in Nederland onderzoeken voor zowel borst- als darmkanker." Direct na afloop van het programma en negen maanden later analyseert Velthuis de gezondheid en zorgconsumptie van deelnemers. Zij is bijzonder geïnteresseerd in arbeidsparticipatie en ziekteverzuim. Patiënten met vermoeidheidsklachten keren vaak niet terug naar hun werk. Als revalidatie tijdens de behandeling mensen helpt weer aan de slag te gaan, kan het een zeer kosteneffectieve maatregel zijn. Het onderzoek is in januari van dit jaar begonnen en loopt tot eind volgend jaar. Velthuis hoopt driehonderd patiënten op te nemen in het PACT-onderzoek (Physical Activity during Cancer Treatment). Velthuis promoveert op 19 oktober. Els Borst-Eilers is een van de wetenschappers die Velthuis tijdens de promotie ondervraagt over haar onderzoek. Borst-Eilers is voorzitter van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, oud-minister van VWS en voormalig medisch directeur van het AZU. ZonMW en KWF Kankerbestrijding steunden Velthuis" onderzoek financieel.
KWF Kankerbestrijding subsidieert twee onderzoeken door het LUMC naar erfelijke darmkanker. In sommige families komt veel darmkanker voor, maar blijkt er geen afwijking te zijn in de genen die tot nu toe met darmkanker in verband zijn gebracht. Er moeten dus nog onbekende genen zijn die voor darmkanker kunnen zorgen, zeggen de onderzoekers. Een tweede onderzoek zal zich richten op een erfelijk defect in het gen PMS2. Dat is een van de veroorzakers van het Lynch-syndroom, een erfelijke vorm van darmkanker. Mensen met een mutatie in dit gen hebben vaak tientallen poliepen in de darm, die kunnen uitgroeien tot darmkanker. Maar sommigen hebben juist veel minder poliepen en daardoor ook minder kans op darmkanker.
Patiënten chemotherapie geven en bestralen in combinatie met een operatie redt levens De overlevingskans van slokdarmkankerpatiënten met een tumor die nog operatief verwijderd kan worden, stijgt met een derde wanneer zij voorafgaand aan de operatie chemotherapie en bestraling krijgen. Dat blijkt uit een grote Nederlandse studie van vijf academische instellingen en twee ziekenhuizen onder leiding van Erasmus MC. De onderzoekers hebben hun bevindingen zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The New England Journal of Medicine (NEJM). De vinding is belangrijk omdat het aantal mensen met slokdarmkanker fors toeneemt. Wereldwijd komen er jaarlijks 480.000 nieuwe patiënten met slokdarmkanker bij. Meer dan de helft van de patiënten bij wie de diagnose slokdarmkanker wordt gesteld komt niet meer in aanmerking voor een operatie, omdat de tumor te uitgebreid is of omdat er al sprake is van uitzaaiingen. De vijfjaarsoverleving van patiënten die wel geopereerd kunnen worden is ongeveer 40 procent. In de studie werd aangetoond dat dit percentage met 13 procent stijgt wanneer de patiënten voorafgaand aan de operatie een gecombineerde behandeling van chemotherapie en bestraling kregen. Van de patiënten die alleen geopereerd werden, was na twee jaar nog de helft in leven. Bij de patiënten die de uitgebreide behandeling kregen, was na ruim vier jaar nog de helft in leven. Pieter van Hagen van de afdeling Heelkunde en Ate van der Gaast van de afdeling Interne Oncologie, respectievelijk eerste en laatste auteur van het artikel, zijn blij met de uitkomsten van het onderzoek. “Het is moeilijk om een tumor in het gebied van de slokdarm volledig operatief weg te halen. Om de slokdarm liggen veel vitale lichaamsdelen die niet beschadigd mogen worden. Daardoor blijven er na een operatie vaak nog tumorcellen achter. De chemotherapie en bestraling zorgen ervoor dat de kans dat tumorcellen na de operatie achterblijven sterk verminderd wordt. De behandeling met chemotherapie en radiotherapie was zo effectief dat bij 29 procent van de patiënten na de behandeling geen tumorcellen meer werden teruggevonden”. Op jaarbasis worden in Nederland ongeveer 1.500 patiënten geopereerd aan slokdarmkanker. De verwachting is dat dit aantal in de komende jaren fors zal toenemen. Niet alleen door de vergrijzing, maar waarschijnlijk ook een minder gezonde levensstijl van mensen, overgewicht en irritatie van de slokdarm door terugloop van maagzuur dragen hieraan bij. De onderzoekers zijn erg tevreden over de samenwerking met de andere instellingen en trots dat sinds twee jaar het merendeel van alle slokdarmkankerpatiënten in Nederland nu met chemotherapie en bestraling voorafgaand aan de operatie behandeld wordt. “Omdat de eerste resultaten zo veelbelovend waren, zijn we al voordat de laatste analyses afgerond waren patiënten op die manier gaan behandelen. De behandeling van patiënten met slokdarmkanker is hierdoor aanzienlijk verbeterd”. Deze studie is opnieuw een voorbeeld van het feit dat het in Nederland door een goede samenwerking mogelijk is om belangrijke studies te doen. Voor de studie zijn de overlevingskansen van 366 patiënten vergeleken in de periode maart 2004 tot december 2008. Het onderzoek kon tot stand komen door Erasmus MC in samenwerking met AMC, VU MC, UMC St. Radboud, UMC Groningen, Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en ziekenhuis Rijnstate in Arnhem. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Patiënten met baarmoederkanker krijgen in Nederland vaak onnodig een nabehandeling. Dat blijkt uit het onderzoek van Ellen Stelloo, die op 20 april promoveerde aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Baarmoederkanker is in Nederland het meest voorkomende type kanker aan de vrouwelijke geslachtsorganen. Het onderzoek van Stelloo maakt meer duidelijk over het ziektebeloop van patiënten met deze ziekte en de bepaling van een geschikte nabehandeling. “Nu wordt aan de hand van klinische en pathologische kenmerken, zoals leeftijd, type baarmoederkanker en de uitgebreidheid van een tumor, bepaald welke nabehandeling het beste is voor de patiënt. Dat zijn controles of, bij een hoger risico, radiotherapie”, legt de promovenda uit. Stelloo heeft gekeken bij hoeveel patiënten met een hoger risico het nodig is om alleen controles uit te voeren. “We hebben met ons onderzoek beter zicht gekregen op de specifieke kenmerken van de tumor.” Deze zijn belangrijk om te bepalen welke zorg een patiënt moet krijgen. Patiënten met baarmoederkanker die een gunstig ziektebeloop hebben op basis van deze tumorkenmerken, hebben alleen een operatie nodig. Na het verwijderen van de baarmoeder zijn een aantal controles nodig. Patiënten met een ongunstig of een gemiddeld ziektebeloop, krijgen na de operatie radiotherapie. Volgens het onderzoek valt 55 % van de huidige baarmoederkankerpatiënten met een hoger risico in de eerste categorie. “Bij deze patiënten is een operatie met daaropvolgende controles voldoende”, aldus Stelloo. “Radiotherapie is niet nodig.” Zonder verdere nabehandeling blijven de overlevingskans en de kans op het terugkeren van de ziekte hetzelfde. “Radiotherapie is weliswaar een weinig belastende nabehandeling”, aldus Stelloo, “maar het geeft toch bijwerkingen. Ook hoeven patiënten nu niet meer onnodig naar het ziekenhuis te komen om behandeld te worden.” Toch wijst een ander LUMC-onderzoek uit dat patiënten liever kiezen voor een nabehandeling. Daar voelen zij zich beter bij. Sinds juni 2016 loopt een landelijke trial, opgezet en gecoördineerd vanuit het LUMC, waar in totaal 500 patiënten aan mee gaan doen. Deze proef is gebaseerd op Stelloo’s onderzoek en biedt patiënten met baarmoederkanker meer zekerheid over hun behandeling. Stelloo: “Op basis van weefselonderzoek maken we voor elke patiënt een zogenoemd ‘moleculair profiel’ aan. Dit profiel brengt niet alleen de kenmerken van de tumor in beeld, maar zegt ook iets over het ziektebeloop en de gewenste nabehandeling. Overbehandeling zal in de toekomst steeds minder vaak voorkomen.” Naast reguliere zorg kunt u in het LUMC terecht voor de behandeling van complexe en zeldzame ziektebeelden, zoals baarmoederkanker. Topreferente zorg noemen we dat. Dit is zorg voor patiënten die een zeer specialistische behandeling nodig hebben.
Bron: LUMC
Per jaar krijgen in Nederland meer dan vierduizend vrouwen de diagnose gynaecologische kanker. Rinske Bakker deed haar promotieonderzoek aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en onderzocht hoe vrouwen die daar behoefte aan hebben na behandeling hun seksuele relatie weer op kunnen pakken. Gynaecologische kanker is een verzamelnaam voor kanker aan de vrouwelijke geslachtsorganen zoals de baarmoeder, baarmoederhals, eileiders, vagina en vulva (het uitwendige deel, bestaande uit schaamlippen, clitorus en opening naar de vagina). Als de diagnose is gesteld en de behandeling achter de rug, wil een deel van de vrouwen haar seksuele leven weer oppakken. Of (doorgaan met) een partner zoeken. "Ziektevrij zijn is slechts een begin, want leven is meer dan overleven", stelt Bakker. Bakker deed onderzoek onder vrouwen, hun partners én zorgverleners om te kijken hoe de vrouwen na gynaecologische kanker hun seksleven weer op de rails kunnen krijgen. Hun problemen zijn zowel lichamelijk als psychosociaal van aard. Vrouwen die zowel uitwendig als inwendig zijn bestraald, hebben een extra lichamelijke handicap. De binnenkant van hun vagina verandert door de bestraling en kan gaan verkleven. Als vrouwen hun vagina open willen houden voor penetratie in de toekomst, is het zaak die verkleving tegen te gaan. Dat kan met behulp van zogenoemde pelotten. Dat zijn staafjes met een verschillende omtrek die de vrouw in haar vagina inbrengt en heen en weer beweegt. Om later gemeenschap mogelijk te maken, moet ze daar al al ongeveer een maand na de behandeling mee beginnen, en er een jaar mee doorgaan. Dat vergt discipline en doorzettingsvermogen. Bij de meeste vrouwen speelt angst een rol. Vooral voor pijn maar ook voor bloedverlies; dat kan worden opgevat als een teken dat de kanker is teruggekeerd. Bakker legde vierhonderd vrouwen een vragenlijst voor. Met dertig hield ze een interview, en twintig vrouwen kregen begeleiding bij het hervinden van hun seksuele leven in de vorm van vijf afspraken met een getrainde verpleegkundige. De vrouw en haar partner moeten roeien met de riemen die ze hebben, en vaak worstelt ook de partner zodanig met de situatie dat hij behoefte heeft aan hulp. Hij is in elk geval deel van de oplossing, stelt Bakker. Voor beide partners geldt dat ze vooral praktische informatie en bemoediging van belang vinden. "Het komt voor dat gemeenschap hebben helemaal niet meer mogelijk is", zegt Bakker, "maar zelfs dat wil niet zeggen dat er geen seksueel plezier kan zijn. De partners moeten samen uitzoeken wat haalbaar en prettig is. Als het plezier in seks voorop staat, kom je een heel eind." Hoe spijtig ook, Bakker ontdekte dat momenteel de meest uitgebreide nazorg vaak naar de meest geëmancipeerde vrouwen gaat. "Dat zijn vrouwen die mondig zijn en sneller geneigd zijn om mee te doen aan een onderzoek als dit. Je hebt ook een groep met een lage opleiding en analfabetische vrouwen voor wie dat veel minder geldt. Dan wordt begeleiding een stuk lastiger, maar niet minder nodig." Hoe het proces naar het herstel van het seksuele leven verloopt, hangt sterk af van de persoonlijke coping-stijl van de vrouwen: hoe gaan ze om met de veranderde en soms beperkte mogelijkheden die ze hebben? De wens en de wil om weer seksueel te functioneren is daarbij de drijvende kracht. Het liefst zou Bakker zien dat vrouwen met gynaecologische kanker automatisch nazorg krijgen van daarvoor getrainde verpleegkundigen; zij praten rond de behandeling met de patiënten toch al vaak over intieme onderwerpen als seksualiteit. Er is een onderzoeksaanvraag ingediend voor een gecontroleerde trial waaraan alle Nederlandse kankercentra deelnemen en waar ook weer een promovendus aan is verbonden. Bakker zelf zal bij dat onderzoek geen rol spelen: ze is bezig aan een full time opleiding tot GZ-psycholoog in het AMC. Het promotieonderzoek van Rinske Bakker is multidisciplinair. Haar promotoren/begeleiders zijn radiotherapeut/oncoloog prof.dr. Carien Creutzberg, gynaecoloog/oncoloog prof.dr. Baptist Trimbos en klinisch psycholoog dr. Moniek ter Kuile. Het onderzoek werd bekostigd door KWF Kankerbestrijding en Stichting Alpe d'Huzes. Bakker verdedigt haar proefschrift Sexual rehabilitation after treatment for gynaecological cancer op 16 mei.
Bron: LUMC
De kans op een bepaalde vorm van huidkanker neemt toe bij een infectie met hpv. Dat zeggen onderzoekers van het German Cancer Research Centre. Bekend was al dat hpv baarmoederhalskanker en vormen van kanker aan genitaliën, anus, mond en keel kan veroorzaken. Tijdens het onderzoek werden muizen besmet met hpv-stammen. Onder invloed van zonlicht bleken deze proefdieren vaker huidkanker te ontwikkelen dan niet-geïnfecteerde muizen. Het gaat om non-melanoma huidkanker, ofwel kanker aan de opperhuid. Het is de meest voor komende vorm van huidkanker bij mensen. Deze vorm van kanker is overigens wel goed te genezen. De onderzoekers hopen dat hun ontdekking leidt tot nieuwe vaccins tegen hpv.
De effectiviteit van bestraling en chemotherapie in de behandeling van baarmoederhalskanker kunnen verbeterd worden door te voorkomen dat tumorcellen de door behandeling ontstane schade kunnen herstellen. Onderzoek van Hylke Wieringa laat zien dat dit het beste kan door het afremmen van de ATR-Chk1 signaleringsroute, een onderdeel van het tumor-reparatiesysteem. Die bevinding kan helpen om de behandeling van vrouwen met baarmoederhalskanker te verbeteren. De behandeling van gevorderde baarmoederhalskanker bestaat uit bestraling gecombineerd met chemotherapie. Deze behandelingen veroorzaken DNA-schade en maken op die manier kankercellen dood. Doordat deze schade deels hersteld wordt, gaan niet alle kankercellen dood en ontstaat er bij 30-50% van de patiënten ongevoeligheid voor de behandeling. Dit zorgt ervoor dat vijf jaar na de diagnose nog 66% van de patiënten in leven zijn. Wieringa was benieuwd welke delen van het reparatiesysteem intact blijven en het beste geremd kunnen worden om DNA-reparatie in tumorcellen te voorkomen. Door immunohistochemische analyse op tumorweefsel van patiënten met baarmoederhalskanker kreeg hij inzicht in de signaleringsroutes van dit reparatiesysteem. Onderzoek in baarmoederhalskanker cellijnen liet zien dat remming van bepaalde signaleringsroutes inderdaad kankercellen gevoeliger maakt voor bestraling en/of chemotherapie. Hylke Wieringa (1986) verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Medische Oncologie en Gynaecologische Oncologie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door de Stichting Werkgroep Interne Oncologie. Wieringa werkt als arts binnen de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Martiniziekenhuis Groningen.
Bron: RUG
Baarmoederhalskanker is wereldwijd na borst- en darmkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. De behandeling is afhankelijk van het stadium waarin de ziekte wordt vastgesteld. In een vroeg stadium wordt chirurgisch ingegrepen, terwijl patiënten met baarmoederhalskanker in een gevorderd stadium chemotherapie en bestraling krijgen. Voor patiënten die in een gevorderd stadium zijn behandeld is de 5-jaars overleving 66%. De keuze voor behandeling is op dit moment vooral gebaseerd op bekende klinisch-pathologische factoren, zoals het stadium van de tumor en weefselonderzoek. Doel van het promotieonderzoek van Maartje Noordhuis was om celbiologische factoren en intracellulaire routes (pathways) te identificeren die geassocieerd zijn met lymfkliermetastasering, respons op (chemo)radiotherapie en prognose in baarmoederhalskanker. In een grote, goed gedocumenteerde serie van patiënten met vroeg stadium baarmoederhalskanker, die chirurgisch werden behandeld, bleek activatie van twee pathways (TGF-? en de p120-geassocieerde ?-catenin pathway) geassocieerd met respectievelijk afwezigheid en aanwezigheid van bekken lymfkliermetastasen. Tegelijkertijd was positieve eiwitexpressie van PTEN (onderdeel van de EGFR-pathway) gerelateerd aan afwezigheid van lymfkliermetastasen. Vervolgens werd in een grote serie patiënten met gevorderd stadium baarmoederhalskanker gevonden dat de EGFR-pathway en gefosforyleerd ATM als onafhankelijke voorspellers geassocieerd zijn met een slechte respons op (chemo)radiotherapie en slechte overleving. Deze nieuwe gegevens kunnen bijdragen aan het beter voorspellen van de aanwezigheid van lymfkliermetastasen en respons op chemoradiotherapie. Idealiter dienen behandelingen gericht tegen deze specifieke pathways te leiden tot een verbetering van de overleving van baarmoederhalskanker patiënten. Maartje Noordhuis (Groningen, 1986) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij heeft haar promotieonderzoek uitgevoerd bij de Afdeling Obstetrie & Gynaecologie in het kader van het MD/PhD traject van de Junior Scientific Masterclass van het UMCG. Het onderzoek is gefinancierd door het UMCG. Noordhuis gaat na haar promotie 8 maanden werken aan de Johns Hopkins University, Baltimore, VS, en vervolgt daarna in Groningen haar opleiding tot arts.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft een roze lintje gekregen van de Borstkankervereniging Nederland. Hiermee voldoet het LUMC aan de aangescherpte criteria voor goede zorg in de Monitor Borstkankerzorg. Het LUMC onderscheidt zich door de zeer gespecialiseerde zorg van ervaren chirurgen. Patiënten geven het LUMC een goede beoordeling met twee van de drie sterren. Zij zijn tevreden over de verkorte wachttijden en de professionele, vriendelijke behandeling van het mamma-team. Oncologisch chirurg prof. Rob Tollenaar is blij met de erkenning. “Ik ben trots op het team dat dit bereikt heeft. Samen met collega’s uit allerlei verschillende disciplines streven wij ernaar om patiëntvriendelijke zorg te leveren van hoge kwaliteit. Dit lintje is daar een mooie bevestiging van.” Borstkankervereniging Nederland (BVN) behartigt de belangen van patiënten met borstkanker. Om patiënten inzicht te geven in de borstkankerzorg in de verschillende ziekenhuizen heeft de BVN de Monitor Borstkankerzorg ingezet. Patiënten kunnen op de Monitor zien welke ziekenhuizen werken volgens de criteria van de vereniging. Hierbij is ook het oordeel van de patiënt meegenomen, samen met de informatie over het zorgaanbod van ziekenhuizen. De BVN scherpt jaarlijks de criteria aan om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen hun zorg steeds beter inrichten vanuit het perspectief van de patiënt. De aanscherping van deze criteria is breed getoetst bij patiënten en professionals. Door het verzamelen van patiëntervaringen op landelijk niveau krijgt het ziekenhuis zelf ook inzicht in deze zorg en kan het bekijken welke verbeteringen mogelijk zijn. De Monitor Borstkankerzorg is ontwikkeld door Borstkankervereniging Nederland en Mediquest, met medewerking van Stichting Pink Ribbon, Stichting Miletus en de ziekenhuizen.
Integrines zijn receptoren die de cel vertellen hoe hij moet reageren op signalen uit zijn omgeving. “Zonder integrines val je uit elkaar,” weet Coert, “ze werken als lijm, zodat cellen vast blijven zitten aan het omringende weefsel. Ze zorgen voor communicatie en hechting, maar ook voor beweging. Als er ergens een wond of een infectie is, is het belangrijk dat cellen daar zo snel mogelijk kunnen komen.” Als integrines niet goed werken, geven ze bepaalde signalen niet goed meer door. Zo wordt de communicatie tussen cellen en hun omgeving verstoord en kunnen cellen niet goed meer hechten. Dit kan leiden tot verschillende ziekten, waaronder spierziekten, bloedingsziekten en blaarziekten (ziekten waarbij het losraken van de opperhuid voor blaren zorgt), maar ook tot kanker. Integrines spelen namelijk een belangrijke rol bij het uitzaaien van kankercellen. Waar bij de meeste ziekten de werking van integrines gestimuleerd moet worden, moet hun werking in kankercellen juist worden geblokkeerd. Hiervoor is het echter van groot belang dat onderzoekers meer te weten komen over hoe ze gereguleerd worden. Coert zal zijn Venisubsidie besteden aan onderzoek naar het vinden van eiwitten die beslissen wat de integrines binnen de cel doen. Meer kennis zal moeten leiden tot nieuwe aanknopingspunten in de strijd tegen kanker en verschillende andere ziekten. De tweede Veni gaat naar Michiel van der Heijden, die als oncoloog én onderzoeker een schakel is tussen het lab en de patiënt. “Elk jaar gaan er nog altijd meer dan 1200 mensen dood aan blaaskanker,” vertelt hij. “Er is echter nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de latere stadia van blaaskanker. De ziekte is dan vaak lastig te behandelen.” Via genetische analyse gaat hij op zoek naar nieuwe targets, nog onbekende mutaties (veranderingen) in genen waarvoor mogelijk een medicijn beschikbaar is. “Dat zal niet één middel zijn,” voorspelt Michiel, “maar een combinatie van middelen, een gerichte behandeling die bovendien voor elke patiënt weer anders kan zijn. Aangezien ik in de kliniek veel patiënten met blaaskanker behandel, weet ik hoe belangrijk dergelijk onderzoek is.” Op dit moment haalt het Antoni van Leeuwenhoek, in het kader van het 100-jarig bestaan, geld op om een dergelijke behandeling op maat mogelijk te maken. Geen darm-, borst- of blaaskanker is immers gelijk. Door geleidelijk aan het DNA van steeds meer patiënten te analyseren kan, als er gerichte middelen beschikbaar zijn (of komen), behandeling op maat op grotere schaal in de praktijk gebracht worden. De Venisubsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) geven excellente onderzoekers die onlangs gepromoveerd zijn de kans om gedurende drie jaar hun ideeën verder te ontwikkelen. Aan de subsidies is een bedrag van 250.000 euro verbonden. Van de 1001 ingediende voorstellen werden er slechts 155 gehonoreerd.
Bepaalde eiwitten op darmcellen markeren gevaarlijke voorstadia van darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam. Opsporing van vroege stadia van dikkedarmkanker is de beste manier om sterfte aan darmkanker terug te dringen. Daarom start in 2013 een groot bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Darmkanker ontstaat uit een goedaardige poliep, maar lang niet alle poliepen leiden tot kanker. De onderzoekers hebben eiwitten op het oppervlak van darmkankercellen in kaart gebracht, met behulp van massaspectrometrie. Daarbij zijn ongeveer drieduizend eiwitten geïdentificeerd. Vervolgens is een selectie gemaakt van 44 eiwitten die waarschijnlijk meer aanwezig zijn in kanker en in de hoog-risico voorstadia, dan in de laag-risico voorstadia.
Patiënten met maagkanker hebben bij grote en kleine ziekenhuizen in Noordoost-Nederland dezelfde overlevingskans. Dat zegt medisch oncoloog Ester Siemerink van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die maandag 13 december 2010 op haar onderzoek promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen. Maagkanker is wereldwijd de vijfde meest voorkomende vorm van kanker, maar staat nummer twee als het gaat om het aantal patiënten dat overlijdt aan kanker. Ester Siemerink onderzocht welke ziekenhuisfactoren de overlevingskansen van maagkankerpatiënten op lange termijn bepalen. Haar belangrijkste conclusie is dat er geen verschillen in sterfte zijn bij de ziekenhuizen in het noordoosten van Nederland op basis van ziekenhuisgrootte, opleidingsstatus of verwijsgedrag. In de regio zijn vijftien opleidingsziekenhuizen, acht niet-opleidingsziekenhuizen en het academisch ziekenhuis UMCG. Bekende risicofactoren voor maagkanker zijn een bacterieinfectie (Heliobacter pylori), roken en een het eten van veel zout. Bekend was al dat bij de 2.000 Nederlandse gevallen per jaar relatief veel mensen zitten uit lagere sociaal-economische groepen. Ester Siemerink ontdekte dat zij ook een hogere kans op overlijden hebben. Siemerink onderzocht ook of niet-westerse immigranten een hogere kans op overlijden hebben bij maagkanker. Haar hypothese was dat deze groep om verschillende redenen (cultureel, religieus, communicatief) minder goed toegang heeft tot zorginstellingen en zich daardoor pas in een laat stadium meldt. Verrassend genoeg vond ze dat de overlevingskans bij de groep juist relatief goed is, wat niet direct goed te verklaren is. Een speciaal hoofdstuk van haar proefschrift wijdt Siemerink aan de overlevingskans van patiënten met maagkanker boven de tachtig, net na een operatie. Ze concludeert dat de kans om te overlijden door de operatie erg hoog is: in de groep 85 jaar en ouder overlijdt één op de drie patiënten binnen twee maanden na een operatie. Volgens Siemerink zou er beter geselecteerd moeten worden om onnodige sterfte te voorkomen. Patiënten die dan niet in aanmerking komen voor operatie moeten dan wel betere palliatieve zorg kunnen krijgen, en ook daarnaar is nog veel onderzoek nodig.
Sommige ouderen met kanker kun je beter anders behandelen dan jongere patiënten. “Dat klinkt heel vanzelfsprekend, maar dat is het in de praktijk nog niet”, zegt prof. Johanneke Portielje van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij is per 1 april benoemd tot hoogleraar Geriatrische oncologie bij het LUMC. “Artsen leerden vaak weinig over de afwegingen die nodig zijn voor een optimaal behandelplan en zijn niet gewend om met een andere blik naar ouderen te kijken”, vervolgt Portielje. “Daarnaast ontbreekt er veel wetenschappelijke kennis over de beste behandeling voor ouderen.” De behandelrichtlijnen voor kanker zijn meestal gebaseerd op wat het beste is voor jongere patiënten. “Terwijl inmiddels meer dan de helft van de patiënten ouder dan 70 jaar is. Behandelingen tegen kanker zijn vaak erg belastend, zeker voor mensen met andere gezondheidsproblemen. Die kunnen een veel betere uitkomst krijgen met een minder zware behandeling of met een intensievere begeleiding.” Portielje wil de zorg voor oudere patiënten met kanker verbeteren met behulp van ‘geriatrische profilering’: het in kaart brengen van de individuele kenmerken van ouderen. Het gaat dan onder meer om gezondheidsproblemen, zelfstandigheid, vitaliteit, emotionele en geestelijke draagkracht. De afdeling Ouderengeneeskunde werkt hier hard aan mee. “We willen individuele geriatrische kenmerken van de patiënt laten meewegen in de behandelkeuze, net zoals we dat doen met de moleculaire kenmerken van de tumor.” In het HagaZiekenhuis zette Portielje een gespecialiseerde polikliniek op voor oudere patiënten met kanker en andere gezondheidsproblemen. “Dat wil ik ook in het LUMC gaan doen, samen met de afdeling Ouderengeneeskunde”, vertelt ze. “Op die poli zullen we patiënten oncologisch én geriatrisch in kaart brengen. We zullen uitvoerig met hen bespreken welke behandelvoorkeuren zij zelf hebben. Uiteindelijk komen we dan gezamenlijk tot een individueel behandelplan.” Uit gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat ouderen met kanker maar zeer beperkt profiteerden van de vooruitgang in de medische wetenschap. “Het LUMC doet inmiddels al veel onderzoek naar kanker bij ouderen, onder meer binnen een regionaal onderzoeksnetwerk waartoe ook het HagaZiekenhuis behoort. Zelf werk ik daar nog één dag per week.” Tot slot zet Portielje zich ook in voor meer kennis onder jonge dokters. “Ik word opleider voor medische oncologen, wat een enorme kans is om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Verder zal ik deel uitmaken van het opleidingsteam van internisten en colleges geven aan studenten Geneeskunde.”
Bron: LUMC
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. 'Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken', aldus Nanne de Boer. 'Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te 'ruiken' aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.' Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Felipe de Sousa e Melo: ‘Colon cancer heterogeneity: stem cells, signals and subtypes’. Slechts een klein deel van de darmkankercellen heeft eigenschappen die nodig zijn om een tumor te laten groeien. Dat zijn de kankerstamcellen. De Sousa e Melo heeft gekeken wat er bijzonder is aan deze kankerstamcellen. Uit zijn onderzoek is gebleken dat signalen uitgezonden door de directe omgeving van de tumor van belang zijn voor deze kankercellen en dat nieuwe kankerstamcellen kunnen ontstaan onder invloed van deze signalen. Ook heeft De Sousa e Melo gekeken naar de diversiteit van darmkanker tussen patiënten. Hij onderscheidde drie moleculaire subtypes van kankercellen met elk wisselende eigenschappen. Een van deze types is ongevoelig voor de bestaande therapieën. De vondst van dit subtype is van belang, want het verklaart waarom sommige darmkankerpatiënten slechte vooruitzichten hebben. De promovendus heeft een eenvoudige test ontwikkeld om het subtype van de patiënt vast te stellen. Hiermee kan worden voorspeld welke patiënten een groot risico hebben om een tumor te ontwikkelen. Ook kan de test uitsluitsel geven welke therapie een patiënt al dan niet moet krijgen.
Het in kaart brengen van het longkankerstadium met een echo-apparaat loont. Hiermee kunnen onnodige longkankeroperaties voorkomen worden. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) dat the Journal of the American Medical Association (JAMA) publiceert. Van alle kankersoorten is longkanker verantwoordelijk voor de hoogste sterfte. Patiënten met longkanker zijn gebaat bij het nauwkeurig in kaart brengen van het stadium van de tumor. Met deze informatie kan de meest optimale behandeling gekozen worden. Als de lymfeklieren tussen de longen niet zijn aangedaan is een longoperatie eerste keuze. Bevatten deze lymfeklieren wel kankercellen, dan heeft een combinatie van chemotherapie en bestraling de voorkeur. Onderzoek onder leiding van longarts dr. Jouke Annema van het LUMC toont nu aan dat het aanprikken van lymfeklieren in de borstkas, met behulp van geluidsgolven vanuit de luchtpijp en de slokdarm, even goed is en gepaard gaat met minder complicaties in vergelijking met traditioneel onderzoek door middel van een kijkoperatie. Als beide technieken worden gecombineerd zal het aantal onnodige longkankeroperaties gehalveerd worden, blijkt uit het onderzoek gepubliceerd in JAMA.
Annema werkt als lid van de landelijke richtlijnencommissie voor longkanker momenteel mee aan het veranderen van de richtlijnen voor het preoperatief onderzoek van longtumoren.
Door te ‘ruiken’ aan ontlasting met een elektronische neus, een zogeheten eNose, kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dit is de conclusie van wetenschappelijk onderzoek van de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker verschilden van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Het onderzoek is vandaag, 2 september, gepubliceerd in het gerenommeerde tijdschrift International Journal of Cancer. De onderzoekers, MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij, maakten gebruik van een eNose, een apparaat dat net zo werkt als een echte neus: het kan moleculen onderscheiden in lucht. Zij verwarmden daarvoor 157 monsters ontlasting en leidden de vrijgekomen damp langs de eNose. Deze bleek de ontlasting van gezonde personen, patiënten met dikkedarmkanker en patiënten met dikkedarmpoliepen te kunnen onderscheiden. ‘Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, gaan we in toekomstige studies onderzoeken’, aldus Nanne de Boer. ‘Maar het is zeker uniek dat we ook verschillen konden meten in ontlasting van mensen met dikkedarmkanker en dikkedarmpoliepen. En mogelijk kan de eNose in de toekomst worden gebruikt bij de screening naar dikkedarmkanker door te ‘ruiken’ aan ontlasting. Maar zover zijn we nog niet.’ Recente wetenschappelijke studies tonen dat verschillende andere vormen van kanker, zoals longkanker, kunnen worden gedetecteerd door uitgeademde lucht te onderzoeken met een elektronische neus, en soms ook met getrainde honden. De techniek om geuren via een elektronisch apparaat te detecteren bestaat al enkele decennia. Aanvankelijk werd het alleen toegepast om explosieven, drugs of chemische wapens op te sporen, later ook om na te gaan of voeding bedorven of vervuild is. In de medische wereld wordt de e-Nose nog niet op grote schaal gebruikt.
Voor de Borstkanker Vereniging Nederland (BVN) blijft VUmc één van de expertisecentra voor patiëntgerichte borstkankerzorg. VUmc voldoet aan alle 22 gestelde kwaliteitsindicatoren, waarmee VUmc uitstekende mammazorg biedt. Dat blijkt uit een mededeling op de website van BVN. Vanwege de volumenorm, die dit jaar voor het eerst door de BVN op deze manier is gesteld, heeft VUmc dit jaar geen roze lintje ontvangen. De voorwaarde hiervoor is dat er meer dan 100 patiënten per jaar met primair borstkanker (waarbij voor de eerste keer een diagnose is gesteld) worden geopereerd in het betreffende ziekenhuis. Hoe kan het nu dat zo'n groot academisch centrum als VUmc deze norm niet haalt? Dat lijkt tegenstrijdig maar is het niet; in een academisch ziekenhuis worden patiënten met een overwegend ander ziekteprofiel behandeld dan in de regionale ziekenhuizen. Zo worden in VUmc vooral patiënten voor een second opinion gezien of patiënten behandeld die al eerder borstkanker hebben gehad, maar krijgen we relatief minder directe verwijzingen via de huisartsen. Deze meer gecompliceerde "academische" patiënten worden niet meegeteld in de database. De BVN heeft in het vaststellen van de zorgindicatoren dus geen rekening gehouden met complexe academische zorg. In VUmc worden zeker meer dan 100 borstkankerpatiënten per jaar behandeld. Het feit dat we dit jaar geen roze lintje ontvangen betekent dus in het geheel niet dat onze zorg minder van kwaliteit is. Voor vrouwen met de eerste diagnose borstkanker zet VUmc zich in voor behoud van cosmetiek, zorg voor herstel van kanker en goede terugkeer naar de maatschappij. Het is ons uitgangspunt om dezelfde dag een diagnose te kunnen stellen: is het goed en ben ik gezond en opgelucht, of moet er verder onderzoek volgen? Dat vervolgonderzoek met de moderne apparatuur zoals een PET-CT en (PET) MRI is dezelfde week nog beschikbaar. Een tweede mening of herstel operaties, vooral bij jonge vrouwen met een verhoogd risico als ook oudere patiënten met meerdere gezondheidsproblemen, hebben onze speciale aandacht. Veel onderzoek wordt gedaan naar nieuwe behandelmethoden, ook bij de patiënt met een gevorderde vorm van borstkanker. De BVN laat weten nauw samen te werken met VUmc en dat te blijven doen: 'Uit andere samenwerking tussen VUmc en BVN, zoals het PROMs-project ('Patient Reported Outcome Measures'), en de samenwerking met de ervaringsdeskundigen uit de regio ('Patient Advocates'), blijkt juist de goede kwaliteit van de mammazorg van VUmc', aldus BVN in een mondelinge toelichting. bron: Origineel
Voor het UMC Utrecht komt de mededeling van het KWF, dat het aantal patiënten in de toekomst verder zal groeien, niet als verrassing. Vorig jaar werd er al voor gekozen de kankerzorg die op het individu is gericht in het ziekenhuis als belangrijk speerpunt te definiëren. Daarmee is het UMC Utrecht op de toekomst voorbereid. Meer en meer zal in de toekomst de therapie, maar ook de diagnostiek toegespitst zijn op de individuele patiënt met kanker. Nieuwe radiologische technieken maken dat minder invasief en in kortere tijd de diagnose kanker gesteld kan worden, en ook de uitgebreidheid ervan. Ook op radiotherapeutisch gebied gaan de technische ontwikkelingen zo snel, dat met hogere stralingsdoses gerichter alleen het tumorweefsel bestraald kan worden. Dit geeft minder bijwerkingen en betere resultaten. Het UMC Utrecht is het enige centrum in Nederland waar deze technieken, in enkele gevallen als eerste in de wereld, worden ontwikkeld. Daarnaast kunnen nu met behulp van de nieuwste genetische methoden de afwijkende genen van individuele tumoren worden gelezen. Met de vooruitgang in de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor patiënten met kanker, is het bepalen van een genetisch profiel een extra middel om te streven naar een behandeling op maat voor elke patiënt. Ook projecten als het verkorten van wachttijden, en een verregaande samenwerking tussen (kanker)ziekenhuizen en specialisten zullen de zorg voor patiënten met kanker ten goede komen. In het najaar start bovendien een onderzoek waarbij voor vrouwen met dicht borstklierweefsel een speciaal screeningsonderzoek mogelijk is. Een ziekenhuis met aandacht voor preventie van kanker is bijzonder in Nederland. Het UMC Utrecht is, met het speciale aandachtspunt voor de individuele zorg, toegerust op de toekomstige groei van het aantal patiënten met kanker.
Screening op darmkanker heeft als doel het opsporen van tumoren in een vroeg stadium waarbij betere behandeling mogelijk is en de sterfte aan deze ziekte kan worden verlaagd. Een van de conclusies van Jochim Terhaar sive Droste is dat er meer MDL-artsen en mogelijk ook gespecialiseerde nurse practitioners nodig zijn om al die extra coloscopiën uit te voeren. In zijn proefschrift nam Terhaar sive Droste enerzijds de huidige (endoscopie)-praktijk onder de loep, en bestudeerde hij een aantal randvoorwaarden waarmee rekening gehouden moet worden bij de implementatie van een screeningsprogramma. Anderzijds evalueerde hij een tweetal ontlastingstests die zijn voorgesteld als beoogde screeningstest. Met deze tests kunnen onzichtbare (occulte) bloedsporen worden aangetoond in de ontlasting. Inmiddels heeft de gezondheidsraad de Minister van Volksgezondheid geadviseerd om te starten met screening middels een tweejaarlijkse ontlastingstest, de Faecal Immunochemical Test (FIT) bij alle mensen van tussen de 55-75 jaar. Wanneer deze test een positieve uitslag geeft is er een sterke aanwijzing dat er mogelijk darmkanker of een voorstadium van darmkanker aanwezig is. Dan wordt er geadviseerd om een kijkonderzoek van de dikke darm (coloscopie) te ondergaan. De coloscopie is op dit moment de gouden standaard voor het stellen van de diagnose darmkanker. Kanker van de dikkedarm en endeldarm (darmkanker of colorectaal carcinoom) is een zeer belangrijke doodsoorzaak in de westerse wereld. Jaarlijks worden in Nederland meer dan 12.000 mensen getroffen door deze ziekte en in 2008 alleen al zijn hieraan meer dan 4.700 mensen overleden. Bij mannen staat darmkanker op de derde plaats en bij vrouwen op de tweede plaats van meest voorkomende tumoren. Bij bijna de helft van de patiënten bij wie darmkanker wordt ontdekt, is de ziekte al in een gevorderd stadium en is de prognose matig tot soms zelfs slecht. Promovendus: J.S. Terhaar sive Droste, titel proefschrift: Opportunities and pitfalls in colorectal cancer screening.
Op zaterdag 28 augustus gaan 115 deelnemers van het evenement SteppenTegenKanker de Alpe d"Huez beklimmen met een step. Opbrengst van deze prachtige actie komt geheel ten goede aan Kankerbestrijdingsstichting STOPhersentumoren.nl. Een hersentumor vergt in Nederland 4 dodelijke slachtoffers per dag en is daarmee een van de meest gevaarlijke kankersoorten die er bestaat. De deelnemers, die uit alle provincies van Nederland komen, doen niet alleen mee vanwege de sportieve uitdaging, maar juist vooral om geld op te halen voor de kankerbestrijding. Kanker treft 1 op de 3 mensen en een ieder komt hier vroeg of laat mee in aanraking. Het geld dat ingezameld wordt, gaat ook dit jaar voor 100% naar hersenkankeronderzoek. STOPhersentumoren.nl wil dit jaar met behulp van de steppers specifiek onderzoek laten doen naar immunotherapie, een hoopvolle behandeling waarvoor hersentumorpatiënten nu voor naar het buitenland moeten reizen. Bij genoeg opbrengst van de stepactie kan binnen twee tot vier jaar de Nederlandse patiënt ook in het UMC St. Radboud te Nijmegen deze behandeling krijgen. Indien u dit doel een warm hart toe draagt en mee wilt steppen en/of doneren, neem dan contact op met info@steppentegenkanker.nl De steppers zijn op 28 augustus live te volgen op hun sportieve uitdaging via GPS op de site: www.stepentegenkanker.nl/gps.
Risicoreducerende salpingo-oophorectomie (RRSO) is een operatieve eileider- en eierstokverwijdering. RRSO op premenopauzale leeftijd wordt geadviseerd aan vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico ten gevolge van BRCA1- of BRCA2-kiembaanmutaties. Psychoseksuele en fysieke gezondheidseffecten geassocieerd met de natuurlijke menopauze treden waarschijnlijk eerder en heviger op na chirurgische menopauze door premenopauzale RRSO dan na natuurlijke menopauze. Van deze RRSO-geïnduceerde gezondheidseffecten, worden in dit proefschrift het borstkankerrisico en de botgezondheid onderzocht. Eerdere studies rapporteerden een halvering van het borstkankerrisico na RRSO in BRCA1/2- mutatiedraagsters. In onze studie naar de effectiviteit van borstkankerscreening bij BRCA1/2- mutatiedraagsters na premenopauzale RRSO, werd een halvering van het borstkankerrisico niet bevestigd. Sindsdien hebben ook andere studies het bewijs over een RRSO-geïnduceerde borstkankerrisicoreductie in twijfel getrokken en wordt aangenomen dat eerder gerapporteerde risicoreducties het gevolg waren van bias. Meer onderzoek is nodig en tot zolang blijft intensieve borstkankerscreening na RRSO aangewezen. Na de natuurlijke menopauze daalt de botdichtheid en stijgt het fractuurrisico. In een systematische review en meta-analyse over chirurgische menopauze in een algemene populatie, was botdichtheid in vrouwen met een chirurgische menopauze lager dan in premenopauzale leeftijdsgenoten, maar vergelijkbaar met leeftijdsgenoten met een natuurlijke menopauze. In onze studie in vrouwen met een verhoogd eierstokkankerrisico bleek dat botdichtheid en fractuurrisico vijf jaar na premenopauzale RRSO vergelijkbaar waren met de algemene populatie. Wel bleken de botombouwparameters verhoogd. Omdat dit kan wijzen op een verhoogd fractuurrisico op de langere termijn, is een longitudinale studie van dit cohort aangewezen. Dit proefschrift draagt bij aan de zorg voor vrouwen tijdens de counseling en na RRSO.
Bron: RUG
Anders dan sommige mensen die als volwassene kanker krijgen, ervaren mensen die als kind kanker hebben overleefd geen problemen met seksualiteit en romantische relaties. Dat concludeert Vicky Lehmann in haar promotieonderzoek. Zij vond dat overlevenden van kinder- en jeugdkanker in dit opzicht niet verschillen van leeftijdsgenoten. Ze hadden vergelijkbare opvattingen over hun lichaam, vergelijkbare seksuele ervaringen en waren even tevreden over hun seksleven en relatiestatus. Intieme relaties en een gezonde seksualiteit zijn cruciale aspecten van het volwassen leven en belangrijk voor ons welbevinden. Eerdere studies hebben een negatief effect aangetoond van kanker op seksualiteit en relaties bij mensen die als volwassenen kanker hebben gekregen, maar er was nog weinig bekend over het seksuele en intieme functioneren van overlevenden van kinder- en jeugdkanker. Voordat Lehmann deze vergelijkingsstudie kon uitvoeren, heeft ze een vragenlijst ontwikkeld om de tevredenheid met de relatiestatus te meten, dat wil zeggen de tevredenheid met het single-zijn of het hebben van een relatie. Respondenten op de vragenlijst werden geworven via het radioprogramma Top2000. Daarnaast bestudeerde de promovenda ook interviews met mensen die in hun pubertijd kanker hebben gehad. Die noemden lichamelijke bekommernissen (zoals fysieke late effecten en zorgen over hun uiterlijk) als het belangrijkste negatieve effect van kanker, zowel drie, vier als tien jaar na de diagnose. Tegenover de negatieve effecten stelden ze ook positieve ervaringen, zoals meer waardering voor het leven. Vicky Lehmann (1984) deed de research master Social and Behavioral Sciences aan de Universiteit van Tilburg. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Gezondheidspsychologie en het Onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door het KWF. Lehmann is inmiddels postdoctoral research fellow aan het Nationwide Children’s Hospital Columbus in Ohio (Verenigde Staten).
Wie regelmatig onder de zonnebank ligt vergroot de kans op plaveiselcelkanker aanzienlijk. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Dundee en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Vijftigers die regelmatig de zonnebank hebben gebruikt blijken bijna tweemaal zoveel kans te hebben op plaveiselcelkanker, een veelvoorkomende vorm van huidkanker. Met regelmatig bedoelden de onderzoekers een gemiddelde sessie van 12 minuten elke 8 dagen of 6 minuten elke 4 dagen, gedurende 15 jaar als jongvolwassene (20 tot 35 jaar oud). Al eerder is aangetoond dat de zonnebank het risico vergroot op melanoom, de dodelijkste vorm van huidkanker. De onderzoekers keken nu naar plaveiselcelkanker, dat meer voorkomt dan melanoom. “Melanoom hangt samen met verbranding van de huid, maar plaveiselcelkanker ontstaat door een optelsom van blootstelling aan UV-straling, de huid hoeft daarbij niet te verbranden”, licht onderzoeker dr. Frank de Gruijl van de afdeling Huidziekten van het LUMC toe. Het onderzoek is gedaan bij zonnestudio’s in Engeland. Daar blijkt 90 procent van de zonnebanken een hogere dosis UV-straling af te geven dan is toegestaan. “De branche in Nederland zegt dat de georganiseerde studio’s, die zijn aangesloten bij ‘Samenwerking Verantwoord Zonnen’, zich hier wel aan de norm houden, maar we hebben daar geen cijfers over”, aldus De Gruijl. Plaveiselcelkanker kan zich uitzaaien, maar wie er op tijd bij is kan volledig genezen. “Het begint meestal met een korstig rood bultje. Dat ontsiert de huid, dus veel mensen gaan er gelukkig wel mee naar de huisarts”, aldus De Gruijl. Het verwijderen van het gezwel kan wel een ontsierend litteken achterlaten. Ongeveer 1 op de 15 Nederlanders ontwikkelt plaveiselcelkanker voordat zij 85 jaar zijn en het aantal gevallen stijgt nog steeds. De onderzoekers presenteren de resultaten van hun onderzoek deze week op het World Congress on Cancers of the Skin in Edinburgh. Lees ook het persbericht van de British Association of Dermatologists: Risk of common skin cancer increased by as much as 90 per cent, study finds. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de 7 profileringsgebieden van het LUMC.
Prostaatkanker komt wereldwijd veel voor. Nauwkeurige bepaling van het stadium van de ziekte is moeilijk en voor verbetering vatbaar. De Gastrin-Releasing Peptide Receptor (GRPR) komt tot overexpressie in prostaatkanker. UMCG-onderzoeker Hildo Ananias onderzocht of GRPR met radioactieve technieken kan worden gebruikt voor gerichte beeldvorming door gebruik te maken van radioactief gelabelde bombesine analogen. Ananias bepaalde de expressie van GRPR en diverse andere antigenen in prostaatkanker metastasen en post-radiotherapie lokaal recidief prostaatkanker door immunohistochemische kleuring van humane weefselmonsters. GRPR bleek bij 86% van de lymfkliermetastasen en bij 53% van de botmetastasen van prostaatkanker voor te komen. Hoewel expressie van GRPR werd waargenomen in al het prostaatkankerweefsel met lokaal recidief, was er geen tumoronderscheidend vermogen van GRPR omdat GRPR in goedaardig prostaatstroma ook wordt gekleurd. Verder onderzocht Ananias twee nieuwe bombesine-achtige radiofarmaca in muismodellen op geschiktheid voor beeldvorming in prostaatkanker. Beide stoffen toonden goede en specifieke tumoropname, hoge stabiliteit in menselijk serum en hoog tumor-achtergrond contrast. Gebaseerd op deze resultaten werd 99mTc-HYNIC(tricine/TPPTS)-Aca-Bombesin(7-14) ook geëvalueerd met SPECT/CT bij acht prostaatkankerpatiënten. Ananias vond geen opname in de prostaat als gevolg van de slechte stabiliteit van het radiofarmacon. Hij concludeert dat deze bevinding in strijd is met de uitstekende resultaten van eerdere preklinische onderzoeken, hetgeen vervolgonderzoek vraagt. Hildo Ananias (1979) studeerde Geneeskunde en verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdelingen Urologie, Nucleaire geneeskunde en Moleculaire beeldvorming van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), in het kader van het Cancer Research Center Groningen. Na zijn onderzoek en het afronden van zijn specialisten opleiding in december 2014, zal hij gaan werken als uroloog bij het UMCG.
In het UMC Utrecht zijn de eerste elf patiënten behandeld met een prostaat-sparende bestralingsmethode. Een speciale MRI-scan van de prostaat maakt preciezere bestraling mogelijk. Arts-onderzoeker Maaike Moman van het UMC Utrecht beschrijft dit in haar proefschrift. Moman onderzocht patiënten waarbij prostaatkanker na de eerste behandeling terugkeert. Artsen hebben voor deze patiënten nog maar één genezend redmiddel: de prostaat nogmaals volledig bestralen of verwijderen. Vanwege de ernstige bijwerkingen - plasproblemen, endeldarm-ontsteking, impotentie- gaan artsen niet graag over tot deze drastische ingreep. Het onderzoek van Moman biedt een alternatief. Zij gebruikt een speciale MRI-scan (dynamisch contrast versterkte MRI) om bloedvaten - en daarmee ook goed doorbloede tumoren - beter zichtbaar te maken. Dankzij de scan is te zien in welk deel van de prostaat de tumor is teruggekeerd. Inwendige bestraling via radioactieve jodiumzaadjes behandelt vervolgens alleen het aangedane deel van de prostaat. Door de gerichtere bestraling ontvangt de patiënt in een kleiner gebied straling en blijft meer gezond weefsel intact. Inmiddels zijn de eerste elf patiënten via deze methode behandeld. De mannen zijn 60 tot 70 jaar oud en drie tot tien jaar na de eerste behandeling is bij hun de prostaatkanker teruggekomen. Na de nieuwe behandeling lijkt de prostaattumor vooralsnog verdwenen te zijn. Maar gemiddeld is nog slechts zes maanden verstreken sinds de behandeling dus het is te vroeg om te zeggen of de kanker op de lange termijn ook wegblijft. Maar bovenal ondervinden de patiënten weinig bijwerkingen, dat is een sterke vooruitgang ten opzichte van de standaardbehandeling. "De techniek staat nog in de kinderschoenen", aldus Moman, "maar ik hoop dat we het kunnen ontwikkelen tot een succesvolle behandeling. Overigens komen niet alle patiënten met prostaatkanker in aanmerking voor de nieuwe behandeling. We selecteren geschikte patiënten op basis van hun gezondheidstoestand en de grootte en plaats van de tumor." In principe zou de techniek ook geschikt zijn om voor het eerst vastgestelde prostaatkanker te behandelen. Maar artsen in het UMC Utrecht kiezen ervoor om in die fase van de ziekte de hele prostaat te bestralen. Prostaatkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen. In Nederland hebben ongeveer 35.800 mannen prostaatkanker (4,5 per 1.000 mannen). Ongeveer de helft daarvan is ouder dan 75 jaar. De prostaat is een klier die om de urinebuis heen ligt en hulpstoffen maakt die aan het sperma worden toegevoegd. Ook voorkomt de prostaat dat sperma de blaas in stroomt. De klier heeft bij een jongvolwassen man ongeveer het formaat van een walnoot, het volume neemt toe met de leeftijd. Een vergrote prostaat leidt tot plasproblemen. Maaike Moman verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Radiotherapie van het UMC Utrecht, in februari 2011 start zij met haar opleiding tot radioloog. Prof. dr. Willem Mali en prof. dr. Jan Battermann begeleidden het onderzoek. Moman promoveert op 7 september.
Kanker door overgewicht kost jaarlijks aan zo’n 3000 Nederlandse vrouwen en 2000 Nederlandse mannen het leven. Dat meldt de Volkskrant op basis van cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Wereld Kanker Onderzoek Fonds. Overgewicht is een belangrijke oorzaak van borstkanker, baarmoederkanker en dikkedarmkanker. Ook darm- en slokdarm, alvleesklier-, nier, eierstok- en galblaaskanker en ook gevorderde prostaatkanker worden alle in verband gebracht met overgewicht. Volgens de onderzoekers zijn de schattingen nog conservatief, maar een derde van de kankergevallen zou gerelateerd zijn aan overgewicht.
Vrouwen met een mutatie van het MEN1-gen hebben een hoger risico op borstkanker en de ziekte treft hen op jongere leeftijd. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht dat vandaag wordt gepubliceerd in de New England Journal of Medicine. MEN1 staat voor ‘Multiple Endocrine Neoplasia type 1’, een zeldzame erfelijke ziekte waarbij patiënten als gevolg van een mutatie van het MEN1-gen op chromosoom 11 vatbaar zijn voor zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren in hormoonproducerende organen zoals de bijschildklieren, alvleesklier en hypofyse. In Nederland zijn er ongeveer 400 mensen met het MEN1 syndroom. Omdat dierstudies suggereren dat het MEN1-gen betrokken is bij borstkanker, hebben onderzoekers van het UMC Utrecht het borstkankerrisico bij Nederlandse vrouwen met het zeldzame MEN1 syndroom onderzocht. De studie werd uitgevoerd in de database van de ‘DutchMEN1 Study Group’, waarin de Nederlandse UMC’s gegevens van meer dan 90 procent van alle MEN1 patiënten ouder dan 16 jaar in Nederland hebben opgenomen. Uit onderzoek bij 190 Nederlandse vrouwen met MEN1 bleek dat vrouwen met een afwijking in het MEN1-gen een bijna drie maal zo hoge kans op borstkanker hebben en dat de ziekte optreedt op relatief jonge leeftijd (relatieve risico 2.83, 95% CI 1.18-3.86, p<0.001). De gemiddelde leeftijd bij diagnose was 48 jaar. De resultaten werden vervolgens bevestigd in drie studies met in totaal 675 vrouwen met MEN1 in Australië, Verenigde Staten en Frankrijk. “Ons onderzoek heeft voor het eerst aangetoond dat vrouwen met een mutatie van het MEN1-gen, naast het al bekende risico op endocriene tumoren, ook een verhoogd risico op borstkanker hebben”, aldus dr. Gerlof Valk, hoofdonderzoeker van de studie en als endocrinoloog verbonden aan het UMC Utrecht. “Naar aanleiding van deze bevinding gaan wij in gesprek met de Vereniging Klinische Genetica Nederland en de screeningsorganisaties over of vrouwen met een gemuteerd MEN1-gen al vanaf jonge leeftijd intensief op borstkanker gescreend zouden moeten worden. Op deze manier kan borstkanker eerder worden ontdekt.” ”Het is belangrijk dat vrouwen met het MEN1 syndroom nu weten dat zij alert moeten zijn dat zij borstkanker kunnen krijgen, want vroege behandeling is altijd beter” zegt prof. dr. Elsken van der Wall, medisch oncoloog verbonden aan het UMC Utrecht Cancer Center.
Patiënten met baarmoederhalskanker hebben een aanzienlijk grotere kans hun ziekte te overwinnen als zij een behandeling krijgen waarbij de tumor wordt verwarmd. Als deze zogenoemde hyperthermiebehandeling wordt gedaan in combinatie met chemo- of radiotherapie verdubbelt zelfs de kans op een positief effect. Dat blijkt uit onderzoek waarop Martine Franckena van het Erasmus MC vrijdag 3 september promoveert.
Bij hyperthermie worden tumorcellen verzwakt of gedood door ze te verwarmen tot een temperatuur van 40 to 44 C. Dat gebeurt met microgolven, vergelijkbaar met de straling van een magnetron. Hyperthermie is succesvol als deze behandeling wordt gedaan in combinatie met gangbare behandelingen als chemo- en radiotherapie. De warmte doodt niet alleen tumorcellen, maar zorgt er ook voor dat de doorbloeding van de tumoren verbetert. Daardoor worden ze gevoeliger voor radio- en of chemotherapie. "De chemotherapie en straling kunnen dan als het ware beter hun werk doen in het gezwel", zegt Franckena, radiotherapeut in opleiding in het Erasmus MC-Daniel den Hoed Oncologisch Centrum. In haar proefschrift heeft Franckena de behandelresultaten van bijna vijfhonderd patiënten onderzocht. Alle patiënten hadden baarmoederhalskanker die bij aanvang van de behandeling nog niet was uitgezaaid naar andere delen van het lichaam. Bij patiënten die hyperthermie kregen in combinatie met radiotherapie verdubbelde de kans op overleving, gemeten na een periode van twaalf jaar. De combinatie met chemotherapie wordt gebruikt voor patiënten die de ziekte terugkrijgen na eerdere behandeling. Bij deze patiënten verdubbelde het toevoegen van hyperthermie de responskans. Uit de onderzoeksresultaten kwam ook naar voren dat hoe hoger de dosis hyperthermie, hoe succesvoller de behandeling. Franckena: "Belangrijk is dat deze verdubbeling van de succeskans niet gepaard ging met meer bijwerkingen van de behandeling." Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door KWF kankerbestrijding. Baarmoederhalskanker is na borstkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 700 vrouwen baarmoederhalskanker vastgesteld en overlijden 200 mensen aan deze ziekte. Baarmoederhalskanker komt het vaakst voor bij vrouwen tussen de 30 en 55 jaar. Dit promotieonderzoek draagt bij aan een betere behandeling van patiënten. Onderzoekers hebben bijvoorbeeld op basis van de resultaten een computersysteem gemaakt waarmee tijdens de behandeling de temperatuur beter verdeeld kan worden. Het Erasmus MC-Daniel den Hoed behandelt jaarlijks 150 mensen met hyperthermie.
Bij ongeveer 12% van alle vrouwen wordt borstkanker vastgesteld. 75% van alle borstkankertumoren is gevoelig voor het vrouwelijk geslachtshormoon oestradiol. Om te weten of hormoontherapie zinvol is, kan in aanvulling op een biopt (een stukje weefsel uit de tumor) ook een FES-PET scan worden gemaakt, zo concludeert Michel van Kruchten. De scan kan onder andere helpen bij het selecteren van patiënten voor hormonale therapie, en bij het monitoren van de effecten van deze behandeling. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker onder vrouwen. Om de juiste behandeling voor iedere vrouw te bepalen, maken artsen onderscheid op basis van verschillende tumorkarakteristieken. Zo is 75% van alle borstkankertumoren gevoelig voor het vrouwelijk geslachtshormoon oestradiol. Oestradiol bindt aan de oestrogeenreceptoren in de tumorcel waardoor de tumor groeit. Deze tumoren worden daarom oestrogeenreceptor-positief genoemd. Celdeling door oestradiol kan worden gestopt met hormonale therapieën, maar dit is alleen zinvol als de tumor oestrogeenreceptor-positief is. Tot voor kort werd dit door de patholoog onderzocht door een kleuring op het biopt. Inmiddels is bekend dat tumoreigenschappen in de loop der tijd kunnen veranderen, en dat een stukje tumor niet altijd een accuraat beeld geeft. Van Kruchten onderzocht een nieuwe methode waarmee de expressie van de oestrogeenreceptor kan worden vastgesteld, een moleculaire beeldvormingstechniek (FES-PET scan) waarbij niet in het lichaam gesneden hoeft te worden. Deze techniek blijkt een uitkomst te kunnen zijn om bij patiënten met uitgezaaide borstkanker de hormoongevoeligheid te bepalen, en op basis hiervan te besluiten of een hormonale behandeling zinvol is. Ook kunnen met behulp van deze techniek de effecten van hormonale therapie gedurende de behandeling goed gevolgd worden. Michel van Kruchten (1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door KWF kankerbestrijding. Van Kruchten is internist in opleiding in het Martiniziekenhuis Groningen.
Een zogeheten schildwachtklierprocedure kan uitwijzen of huidkanker is uitgezaaid. Daarmee worden de overlevingskansen van huidkankerpatiënten vergroot. Dat meldt Ziekenhuis.nl op basis van onderzoek door het UMC Groningen onder 2000 huidkankerpatiënten. Bij de schildwachtklierprocedure wordt vroegtijdig nagegaan of er kankercellen in de omliggende lymfeklieren van een patiënt zitten. Dat doet een chirurg door het injecteren van een blauwe en een radioactieve stof in de huidkanker. De kankercellen lichten op, zodat precies in kaart kan worden gebracht naar welke lymfeklieren de kanker is uitgezaaid. Die lymfeklieren worden de schildwachtklier genoemd, omdat uitzaaiingen daar het eerst voor komen. Vervolgens kan deze klier operatief worden verwijderd.
Mannen met overgewicht hebben een grotere kans op gevorderde prostaatkanker, waaronder agressieve en dodelijke vormen. Dat blijkt uit een nieuw rapport dat het Wereld Kanker Onderzoek Fonds onlangs uitbracht op basis van analyses van wereldwijd onderzoek naar prostaatkanker. Gevorderde prostaatkanker wordt toegevoegd aan de groeiende lijst van kankersoorten waarvan bekend is dat ze een verband hebben met overgewicht. Wetenschappers hebben voor het eerst sterk bewijs voor dit verband gevonden tijdens grootschalige analyses van resultaten van onderzoek naar voeding, gewicht, lichaamsbeweging en prostaatkanker. Verder lopen lange mannen ook meer kans op prostaatkanker. Vermoedelijk heeft dat te maken met groeipatronen.
Ana Isabel Belo, onderzoekster bij VUmc, ontdekte een eiwit dat mogelijk een rol kan spelen in het remmen van de uitzaaiingen bij alvleesklierkanker. Belo promoveert op 2 april bij VUmc. Alvleesklierkanker is een agressieve vorm van kanker met een kleine overlevingskans. Promovenda Ana Isabel Belo begon bij de basis en onderzocht de biologische processen die plaatsvinden in de tumorcellen. Dit moet leiden tot meer inzicht in het verloop van de ziekte zodat op termijn betere kankertherapieën ontwikkeld kunnen worden. In haar onderzoek naar alvleesklierkanker stuitte Belo op het eiwit galectine-4, een eiwit dat glycanen (suikers) op eiwitten kan herkennen. Ze ontdekte dat dit eiwit, dat niet voorkomt in de gezonde alvleesklier, mogelijk een rol speelt bij het remmen van het uitzaaien van tumorcellen. Belo onderzocht de functie van galectine-4 in een zebravis, waar ze menselijke tumorcellen inbracht. Het bleek dat tumorcellen die weinig galectine-4 maakten, meer uitzaaiingen vertoonden in de vissen, dan tumorcellen die veel van het eiwit maakten. Daarnaast bleek galectine-4 in patiënten met alvleesklierkanker met name voor te komen in tumorweefsel wanneer er geen uitzaaiingen werden gevonden in de lymfeklieren. Alles bij elkaar tonen de resultaten van Belo aan dat galectine-4 de vorming van uitzaaiingen remt in tumorcellen van de alvleesklier. Belo onderzocht ook de suikers die voorkomen op tumorcellen, en ontdekte dat uitzaaiende tumorcellen van de alvleesklier andere suikers op hun oppervlakte dragen dan tumorcellen die weinig uitzaaiingen vormen. Veranderingen in de suikerstructuren op tumorcellen zijn ook bij andere tumoren gevonden en dit wordt vaak in verband gebracht met de groei van de tumor en een slechtere overlevingskans. Verder ontdekte ze dat de verandering in suikerstructuren leidde tot een veranderde herkenning van de tumorcellen door bepaalde cellen van ons immuunsysteem. "Als we ons immuunsysteem zouden kunnen leren om de verandering van deze suikerstructuren te herkennen en de tumorcellen te verwijderen, zouden de overlevingskansen voor alvleesklierkankerpatiënten misschien vergroot kunnen worden. Hoe beter we deze veranderingen begrijpen, hoe groter de kans dat we een medicijn kunnen ontwikkelen dat ons immuunsysteem hierin versterkt."
Veel fruit en verschillende groenten eten vermindert mogelijk de kans op longkanker. Dat zegt onderzoeker F. Büchner van UMC St Radboud. Tussen 1991 en 2000 namen een half miljoen mensen deel aan een Europese studie naar kanker en voeding. 1.830 deelnemers werden in die periode gediagnosticeerd met longkanker. De hoeveelheid geconsumeerde groenten bleek niet zozeer van invloed op het longkankerrisico, maar de variatie wel. Verder lijkt het erop dat minimaal twee stuks fruit per dag eten de kansen op longkanker verkleint. Groenten- en fruitconsumptie heeft het meeste invloed op het ontstaan van plaveiselcellongkanker, een subtype van longkanker dat sterk gerelateerd is aan roken. Niet roken of stoppen is nog veel beter, zegt de onderzoeker.
Een celdelingstop in de cellen van moedervlekken speelt een belangrijke rol bij het onderdrukken van huidkanker in het menselijk lichaam. Dit mechanisme, genaamd 'oncogen-geïnduceerde senescence', zorgt ervoor dat moedervlekcellen zich normaal gesproken niet ontwikkelen tot tumoren. Op 1 juni promoveert Liesbeth Vredeveld op dit onderzoek. Moedervlekken bestaan uit een groep pigmentcellen die een genetische verandering hebben ondergaan. Bijna iedereen heeft wel meerdere moedervlekken, verreweg de meeste ontwikkelen zich nooit tot kwaadaardige tumoren (melanomen). Inzicht in de reden dat deze moedervlekken níet kwaadaardig worden, kan uiteindelijk nuttig zijn bij het vinden van een medicijn tegen huidkanker. Onderzoeker Liesbeth Vredeveld, werkzaam in het laboratorium van prof. dr. Daniel Peeper op het Nederlands Kanker Instituut, onderzocht 'oncogen-geïnduceerde senescence' in moedervlekcellen. Zij en haar collega's zagen dat als bepaalde kanker-genen ('oncogenen') in een pigmentcel actief worden, deze cel zich gaat delen en een moedervlek vormt. Uiteindelijk zullen de moedervlekcellen een permanente celdelingstop ondergaan, senescence. De moedervlekcel met het actieve kanker-gen stopt daardoor met groeien, waardoor er geen kanker kan ontstaan. Verder onderzocht Vredeveld, in samenwerking met prof. dr. Wolter Mooi (VUmc), welke mechanismes belangrijk zijn voor het opstarten en permanent volhouden van deze celdelingstop. Een toegenomen inzicht in deze processen zal uiteindelijk kunnen leiden tot de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker. Het onderzoek van Liesbeth Vredeveld kwam tot stand met financiering van het KWF en NWO.
VU medisch centrum, het Academisch Medisch Centrum en het Antoni van Leeuwenhoek willen gezamenlijk een centrum voor protonentherapie in Amsterdam realiseren. Hiertoe zullen de drie centra binnenkort een vergunningaanvraag indienen bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Protonentherapie (bestraling met protonen) is een nieuwe behandeling in Nederland voor patiënten met verschillende vormen van kanker en is ook bij uitstek geschikt voor de behandeling van kinderen met kanker. De Gezondheidsraad schat dat in 2015 ten minste negenduizend kankerpatiënten in Nederland in aanmerking kunnen komen voor protonentherapie. Dat is bijna tien procent van alle kankerpatiënten in Nederland. Met name kinderen en bijvoorbeeld patiënten met schedelbasistumoren en oogtumoren hebben baat bij protonentherapie. Daarnaast kan voor uiteenlopende tumorsoorten, waaronder long-, borst-, en hoofd/halstumoren, protonentherapie voor een specifiek deel van de patiënten resulteren in een behandeling die effectiever is en/of met minder bijwerkingen gepaard gaat. Bestraling met protonen is een vorm van radiotherapie waarbij het gezonde weefsel nog beter kan worden gespaard dan bij conventionele radiotherapie (bestraling met fotonen). Conventionele radiotherapie is voor veel patiënten met kanker effectief, maar soms bevinden de tumoren zich te dicht bij bepaalde organen of zijn de bijwerkingen van de bestraling erg belastend. Bij protonentherapie wordt het omliggende weefsel beter gespaard. Daardoor kan een hogere dosis worden gegeven, waardoor bij verschillende tumoren de kans op genezing vergroot. Ook kan hierdoor de ernst van bijwerkingen worden gereduceerd. Daarnaast kan protonentherapie in combinatie met andere therapieën nieuwe behandelmogelijkheden voor kanker genereren. Protonentherapie is nog niet beschikbaar in Nederland. Het ministerie van VWS dient voor het uitvoeren van protonentherapie een vergunning te verlenen. VUmc, AMC en Antoni van Leeuwenhoek beschikken over zeer uitgebreide oncologische kennis en passen de laatste technologische ontwikkelingen toe op het gebied van radiotherapie. Door de aanwezige kennis en expertise in de drie centra op dit gebied te combineren, en hun onderzoek- en opleidingsactiviteiten op elkaar af te stemmen en te versterken, kunnen de mogelijkheden die protonentherapie biedt ten volle benut worden. Het is de eerste keer dat het VUmc, AMC en het Antoni van Leeuwenhoek hun krachten bundelen voor een oncologisch centrum: een unieke vorm van samenwerking in Amsterdam. VUmc, AMC en het Antoni van Leeuwenhoek verwachten nog in 2013 toestemming van het ministerie van VWS te krijgen. De eerste patiëntenbestralingen kunnen dan naar verwachting in 2017 worden uitgevoerd in het ‘Amsterdam Proton Therapy Center’ (APTC). Het aantal kankerpatiënten dat in het Amsterdamse centrum behandeld kan worden, zal gefaseerd toenemen tot ten minste zeshonderd nieuwe patiënten per jaar. Dit aantal is gebaseerd op afspraken met het ministerie van VWS. Het centrum zal gebouwd worden naast het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam.
Het revolutionaire MRIdian-bestralingsapparaat is in VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA) gearriveerd. Het kolossale apparaat werd afgelopen weekend de kelder van het ziekenhuis ingetakeld. VUmc is het eerste ziekenhuis in Europa dat dit toestel in huis heeft. Deze nieuwste ontwikkeling op gebied van bestraling levert een grote winst op voor de behandeling van patiënten met kanker. Door de geïntegreerde MRI-scanner in het apparaat kan de MRIdian gedurende de bestraling voortdurend MRI-beelden maken, waardoor de tumor ook tijdens het bestralen zichtbaar is. Dit in tegenstelling tot conventionele bestralingsapparatuur dat alleen voorafgaand aan de bestraling beeld geeft. Met de MRIdian kunnen de bestralingsgebieden zelfs dagelijks aangepast worden. Dit maakt extreem nauwkeurige bestraling mogelijk. Het apparaat kan zo ingesteld worden dat het alleen straalt als de tumor precies in beeld is, bijvoorbeeld bij een tumor die beweegt door de ademhaling van de patiënt. De bestraling kan hierdoor preciezer op de tumor gericht worden wat schade aan het omliggende gezonde weefsel tot een minimum beperkt. Het is hierdoor ook mogelijk een hogere bestralingsdosis aan de tumor te geven zonder onacceptabele bijwerkingen. Bovendien heeft de patiënt minder bestralingen nodig. Het merendeel van de patiënten kan de radiotherapie straks binnen twee weken afronden. Met de huidige apparatuur duurt dit vier tot zes weken. Het nieuwe bestralingsapparaat wordt vooral ingezet voor patiënten met tumoren in de borst en/of buik, zoals longkanker, blaaskanker, prostaatkanker en endeldarmkanker. Of de patiënt baat heeft bij een behandeling met de MRIdian hangt af van het stadium van de ziekte. De behandeling kan leiden tot een hogere levensverwachting en een verbeterde kwaliteit van leven. Verwacht wordt ongeveer 300 patiënten per jaar te kunnen behandelen. Dit betreft 150 patiënten waarvoor geen andere behandeling bestaat. Daarnaast kan jaarlijks 150 patiënten een betere behandeling geboden worden dan voorheen. De komende maanden wordt het apparaat gebruiksklaar gemaakt. Voorjaar 2016 kunnen de eerste patiënten behandeld worden. Conventionele bestralingsapparatuur werkt met een CT-scanner. Nadeel hiervan is dat tumoren en organen minder goed zichtbaar zijn op een CT-scan. Bovendien is het niet mogelijk de tumor tijdens het bestralen te zien. Tot nu toe werd niet met MRI gewerkt omdat de magneten van de MRI het bestralingsapparaat beïnvloeden. Andersom heeft het bestralingstoestel een negatief effect op de beeldkwaliteit van de MRI. Een klein groepje Amerikaanse natuurkundigen en radiotherapeut-oncologen bedacht een methode waarop de combinatie MRI en bestralen toch mogelijk is: een MRI van 0,35 Tesla in plaats van de gebruikelijke 3 T en lage energie radioactieve Cobalt-bronnen voor het bestralen. VUmc is het eerste medisch centrum in Europa waar dit apparaat in gebruik genomen wordt. De afdeling radiotherapie van VUmc heeft wereldwijd een zeer goede naam opgebouwd op gebied van hoge precisie bestraling. VUmc wil voorop blijven lopen als het gaat om nieuwe ontwikkelingen op gebied van radiotherapie. Mede daarom heeft de Amerikaanse fabrikant ViewRay VUmc uitgekozen als locatie in Europa. De aanschaf van de MRIdian is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam. Deze fondsenwervende stichting zet zich al meer dan dertig jaar in om onderzoek, behandeling en faciliteiten van VUmc CCA mogelijk te maken. Met giften van particuliere donateurs en bedrijven investeert de stichting in onderzoek, apparatuur en infrastructuur voor het doen van fundamenteel onderzoek bij kanker. "De stichting helpt VUmc voorop te laten lopen om de behandeling van kanker volgens de nieuwste inzichten te laten verlopen. We zijn dan ook heel blij dat we hebben kunnen bijdragen om de aanschaf van de MRIdian mogelijk te maken. Nauwkeuriger bestralen met minder bijwerkingen, dat gun ik al mijn patiënten die baat kunnen hebben van radiotherapie", aldus prof. dr. Geert Kazemier, oncologisch chirurg bij VUmc en directeur van Stichting VUmc CCA. Voor een korte impressie van de intakeling van het MRIdian-bestralingsapparaat, klik hier .
Immuun-cellen blijken een obstakel bij het ontrafelen van de erfelijke defecten bij familiaire borstkanker. Deze immuun-cellen hebben namelijk het DNA kopie profiel van een normale cel en verstoren het bepalen van het DNA kopie profiel van de tumor cellen. Dit ontdekte onderzoeker Maarten Massink. Hij promoveert op 30 april bij VUmc. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen wereldwijd, en een belangrijke oorzaak van een aan kanker gerelateerde dood. In Nederland wordt er jaarlijks bij meer dan 14.000 vrouwen borstkanker vastgesteld. Borstkanker ontstaat door een wisselwerking van omgevings- en erfelijke factoren. Ongeveer 5 tot 10% van de borsttumoren hebben een erfelijke oorzaak. Bij ongeveer de helft van alle familiaire borstkanker gevallen is het erfelijke defect onbekend. Massink levert met zijn onderzoek een bijdrage aan het ontrafelen van de onbekende erfelijke component. Door gebruik van moleculaire technieken is getracht achter deze onbekende componenten te komen door de eigenschappen (DNA kopie profielen) van de tumoren te onderzoeken. Als dat voor een bekende, homogeen geachte, groep tumoren (BRCA1-tumoren) zou kunnen, zouden misschien ook nieuwe, nog onbekende, groepen geïdentificeerd kunnen worden. Vervolgens zou dan gezocht kunnen worden naar de onderliggende defecte genen. De groep BRCA1-tumoren bleek echter zeer verschillende DNA kopie profielen te hebben. Na moleculair onderzoek bleek dit veroorzaakt te worden door het in hoge aantallen voorkomen van tumor infiltrerende immuun-cellen in ongeveer de helft van alle BRCA1-tumoren. Deze immuun-cellen hebben het DNA kopie profiel van een normale cel en veroorzaken problemen bij het onderzoeken van het echte tumor DNA kopie profiel door het tumor DNA te verdunnen met normaal DNA. Dat deze immuun-cellen aanwezig zijn en een verstorend effect hebben was al wel bekend maar blijkt in dergelijke studies erg onderschat te worden. In ons onderzoek hebben we dit onomstotelijk aangetoond door tumor en immuun-cellen van dezelfde tumor van elkaar te scheiden en onafhankelijke DNA kopie profielen hiervan te maken en te vergelijken. Door de selectie van 'schone' tumoren is een aantal tot dusver onbekende aan BRCA1-tumoren gerelateerde DNA veranderingen ontdekt. Toekomstige studies doen er goed aan om deze kennis te gebruiken om zo tot mogelijk betere tumor DNA kopie profielen te komen.
Niet-westerse migranten en Nederlanders krijgen andere soorten kanker. Dat zegt onderzoekster M. Arnold van het Erasmus MC. Bij migranten komen veel vormen van kanker minder vaak voor. Ze krijgen bijvoorbeeld minder vaak darm- en slokdarmkanker, doordat ze doorgaans minder roken en minder alcohol drinken. Turken en Marokkanen zijn wel vatbaarder voor vormen van kanker die verband houden met infecties. Maagkanker bijvoorbeeld, komt vaker voor bij Turken. Dit is veelal te wijten aan de bacterie Helicobacter pylori en sterk gezouten voedsel. Vrouwen uit Suriname lopen meer kans op baarmoederhalskanker door het hpv. Mensen uit China en Noord-Afrika krijgen vaker kanker in de neus-keelholte, door infectie met het Epstein-Barr-virus.
Kankerpatiënten die chemotherapie moeten ondergaan, hebben vaak te maken met een psychisch belastende bijwerking: haarverlies. Hoofdhuidkoeling kan dit in veel gevallen voorkomen. Uit het proefschrift van Corina van den Hurk, werkzaam bij het Integraal Kankercentrum Zuid, blijkt dat veel meer kankerpatiënten baat kunnen hebben bij hoofdhuidkoeling. Donderdag 19 september promoveert ze aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Chemotherapie wordt toegepast om kankercellen het zwijgen op te leggen. Maar ook andere sneldelende cellen hebben eronder te lijden, zoals de haarwortelcellen. Haaruitval kan het gevolg zijn. De enige methode om schade aan de haardos te verminderen is koeling van de hoofdhuid met een speciale koelkap. Koeling verlaagt de activiteit van deze cellen en zorgt voor minder bloedtoevoer. Daardoor nemen de haarwortelcellen minder schadelijke stoffen op. Promovenda Corina van den Hurk onderzocht de effectiviteit en veiligheid van hoofdhuidkoeling bij patienten die chemotherapie ondergaan. “Het is denkbaar dat kankercellen zich verschuilen in de gekoelde hoofdhuid en zo minder schadelijke stoffen opnemen, waardoor de kans op uitzaaiingen toeneemt. Maar we zagen dat de kans op uitzaaiingingen in de hoofdhuid 0,5 procent is, zowel bij patienten die géén, als bij patienten die wél hoofdhuidkoeling kregen. Hoofdhuidkoeling is dus veilig”, aldus Van den Hurk. Hoofdhuidkoeling geeft daarbij slechts milde bijwerkingen als hoofdpijn en is effectief, toonde de promovenda aan. De helft van de patiënten die normaal gesproken ernstige haaruitval zou krijgen, heeft nu geen pruik of hoofdbedekking nodig. De totale maatschappelijke kosten verminderen dankzij de hoofdhuidkoeling met 269 euro per patiënt, berekende Van den Hurk. Een deel van de patiënten die hoofdhuidkoeling kregen maakte onnodige kosten. “38 procent van de patiënten schafte uit voorzorg een pruik aan, maar maakte daar uiteindelijk geen gebruik van.” Niet alle patiënten hebben baat bij het koelen van de hoofdhuid. Vooral de soort en dosis van chemotherapie beïnvloeden de effectiviteit. “Bij docetaxel werkt het bijvoorbeeld heel goed en bij TAC minimaal, zagen we. Maar om de effectifiteit van hoofdhuidkoeling bij verschillende soorten chemotherapie goed in kaart te brengen en verder te verbeteren is meer onderzoek nodig”, aldus Van den Hurk. Wel stelt ze dat veel meer patiënten dan nu kunnen profiteren van hoofdhuidkoeling. “In veel ziekenhuizen krijgt maar een beperkte groep patiënten het aangeboden, bijvoorbeeld alleen vrouwen, omdat zij meer zouden lijden onder haaruitval. Of het wordt enkel aangeboden aan patiënten met borstkanker, en patiënten met eierstok-, long- of prostaatkanker worden vergeten. Terwijl de mogelijkheid er wel is: de koelcapaciteit van ziekenhuizen is vaak onderbenut.”
Er is een nieuw eiwit gevonden dat een belangrijke rol kan spelen bij de ontwikkeling van medicijnen tegen (darm)kanker. Onderzoekers van MSD/Organon en de Universiteit Maastricht publiceren vandaag in het gezaghebbende tijdschrift Chemistry & Biology over hun bevindingen. Volgens het redactioneel commentaar, dat doorgaans gewijd wordt aan het belangrijkste artikel, is de studie belangrijk voor onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe kankermedicijnen. Iedere cel in ons lichaam bevat een uitgebreid communicatienetwerk. Kinases zijn enzymen (eiwitten) die een belangrijke rol spelen in dit netwerk: ze kunnen andere eiwitten activeren of de-activeren. Als bepaalde eiwitten op deze manier worden geactiveerd, ontstaat er ongecontroleerde celgroei, wel bekend bij ziekten zoals kanker. Bij het ontstaan van verschillende tumoren zijn verschillende sets kinases betrokken. Om geneesmiddelen tegen deze ziekten te ontwikkelen is het belangrijk de verschillende interacties te begrijpen. Zo zijn er verschillende complexe paden (pathways, zoals het Wnt-pad) waarlangs deze processen verlopen. Als het mogelijk is om met een medicijn een bepaald pad te blokkeren, waardoor kinases gestopt worden in hun schadelijke rol, kan kanker behandeld worden zonder bovenmatige bijwerkingen. Folkert Verkaar (die dit jaar promoveerde aan de UM) vond, samen met zijn collega"s van MSD/Organon in Oss onder leiding van Guido Zaman, een bepaalde kinase (CKIdelta) die een belangrijk doelwit kan zijn bij het remmen van het Wnt-pad. Het Wnt-pad speelt een rol in de embryonale ontwikkeling en is ontregeld in verschillende vormen van kanker. De onderzoekers observeerden dat bepaalde stoffen die eerder beschreven waren als remmers van een ander eiwit (p38), activering van het Wnt-pad kunnen stoppen. Dr. Rik Korswagen van het Hubrecht Instituut voor Ontwikkelingsbiologie in Utrecht, expert op het gebied van Wnt"s, schrijft in het redactioneel commentaar dat de studie belangrijke implicaties heeft voor dergelijk onderzoek naar nieuwe medicijnen op basis van kinaseremmers. "Het laat zien dat experimentele resultaten verkregen met kinaseremmers met zorg moeten worden geïnterpreteerd. Ten tweede kunnen de p38-remmers mogelijk gebruikt worden voor de ontwikkeling van geneesmiddelen voor vormen van kanker waarbij Wnt"s betrokken zijn, zoals darmkanker." Ook de kaftillustratie van deze editie van Chemistry & Biology is gewijd aan deze studie: een illustratie van de onderzoekers toont een dartbord waarop de eiwitten p38 en CKIdelta geraakt worden. "Het draait bij het ontwikkelen van dit soort medicatie om het raken van de juiste eiwitten", verduidelijkt Guido Zaman. De onderzoekers zijn trots op hun "coverstory" voor dit wetenschappelijke toptijdschrift.
Onderzoeker Guus van Dongen van VUmc heeft samen met het bedrijf LinXis een methode ontwikkeld voor een nieuwe generatie kankermedicijnen (antilichaam-drug conjugaten , ADC's), die naar verwachting veiliger in gebruik zullen zijn. Dit doen ze door platinum, dat hierbij Lx (Lx®) wordt genoemd, als 'tweezijdig plakband' in te zetten. Lx wordt eerst met één zijde aan een toxische stof gekoppeld. Dit tussenproduct is in deze vorm nauwelijks schadelijk in preklinische studies en kan veilig voor lange tijd bewaard worden. Vervolgens kan Lx®, met daaraan de toxisch stof, op een eenvoudige wijze via de andere zijde van het molecuul aan een antilichaam van keuze gekoppeld worden, om zo het ADC te vormen. Dit nieuwe middel is in de recent gepubliceerde studie stabieler en veiliger dan eerdere generatie ADC's. Uit proeven met diermodellen blijkt dat het ook effectiever is bij het vernietigen van kankercellen. Naar verwachting zullen over circa een jaar deze nieuwe geneesmiddelen voor het eerst op patiënten worden getest. Met de introductie van antilichaam-drug conjugaten (ADC's) enige jaren geleden zijn er innovatieve anti-kankermedicijnen op de markt die de tumor herkennen en zeer toxische stoffen in de tumorcel afgeven. Maar deze geneesmiddelen hebben beperkingen. Ze waren tot op heden nog niet betrouwbaar omdat de zeer toxische stof reeds in de bloedbaan van het antilichaam kan loslaten, nog voor het de tumorcel heeft bereikt. Dit kan tot ernstige bijwerkingen leiden. Daarnaast kan de toxische stof na afgifte in de tumorcel ook uit de tumorcel weglekken en elders in het lichaam bijwerkingen veroorzaken. Dankzij de inzet van het platinum-bevattende molecuul Lx (Lx®) lijken deze problemen te kunnen worden opgelost. Ook was de productie van ADC's altijd zeer gecompliceerd en zijn deze medicijnen op de huidige farmaceutische markt veel te duur. Idee achter de samenwerking van VUmc met LinXis is om deze nieuwe middelen breed toegankelijk te maken. De Nederlandse farmaceutische start-up LinXis BV wilde graag samenwerken met professor Guus van Dongen van Radiologie & Nucleaire Geneeskunde van VUmc om via deze totaal nieuwe methode geneesmiddelen voor de behandeling van kanker te ontwikkelen. Ze zagen VUmc als de ideale partner om het idee verder uit te werken vanwege de aanwezigheid van een groep top-(radio)chemici bij het Cancer Center Amsterdam en unieke imaging faciliteiten in combinatie met de klinisch oncologieafdeling die gespecialiseerd is in het uitvoeren van vroege klinische studies. In het kader hiervan wordt op dit moment het VUmc Imaging Center Amsterdam gebouwd op de Zuidas. Deze unieke setting maakt het niet alleen mogelijk om nieuwe middelen voor klinisch gebruik te ontwikkelen én te produceren maar ook om deze door beeldvorming via scans (imaging) in het lichaam te karakteriseren. Het ADC-concept bouwt voort op recente trends in geneesmiddelenontwikkeling. Aanvankelijk waren er de klassieke cytostatische geneesmiddelen (chemotherapie), die met name aangrijpen op de snel delende tumorcellen. Deze geneesmiddelen zijn soms effectief, maar geven vaak ook ernstige bijwerkingen. Daarna kwamen de zogenoemde 'targeted drugs', met als meest succesvolle categorie de monoclonale antilichamen. Monoclonale antilichamen hebben als eigenschap dat ze zeer selectief de tumor herkennen en daar ophopen. De werking berust op het remmen van voor de kankercel essentiële (groei)signalen. Een nadeel echter is dat ze vaak te weinig schade aan de tumor toebrengen om de tumor compleet te vernietigen. Een revolutie kondigde zich enkele jaren geleden aan met de introductie van ADC's. Hierbij werd voor het eerst gebruik gemaakt van alle ontwikkelingen uit het verleden: monoclonale antilichamen waarvan bewezen was dat ze selectief de tumor herkennen, werden gebruikt voor de selectieve afgifte van zeer toxische stoffen in de tumorcel. Toen Roche-Genentech in 2013 een dergelijke ADC op de markt bracht, werd het direct bestempeld als één van de meest innovatieve geneesmiddelen ooit. Het betrof Kadcyla® (ado-trastuzumab emtansine of T-DM1), een geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met uitgezaaide borstkanker. Het succes van dit geneesmiddel heeft ertoe geleid dat er op dit moment zeker 60 van dergelijke ADC's in klinische ontwikkeling zijn voor de behandeling van kanker. Toch vertoont de huidige generatie ADC's ook (de bovengenoemde) beperkingen, die nu met de nieuw ontdekte techniek van het 'tweezijdig plakband' Lx® opgelost lijken. Over hun zogenoemde 'plug and play' technologie schreef de LinXis/Van Dongen groep recent een artikel in het tijdschrift Cancer Research.
Bron: VUmc
Promovendus Marc Warmoes haalde BRCA1-deficiënte tumorcellen uit muizen en analyseerde die met behulp van een geavanceerd massaspectrometrie-apparaat. Dit leverde een profiel op van de eiwitten die samenhangen met het BRCA1-defect. Dit moet op termijn leiden tot een non-invasieve test voor de vroege detectie van deze vorm van borstkanker bij mensen. Van alle vrouwen die borstkanker krijgen, is bij 10 tot 15 % sprake van een erfelijke variant. Van deze groep lopen de (vrouwelijke) familieleden een verhoogde kans om al op jonge leeftijd de ziekte te krijgen. Lange tijd was niet bekend welk gen erfelijke borstkanker veroorzaakt, maar inmiddels zijn een paar genetische afwijkingen ontdekt, waarvan het BRCA1-gen de bekendste is. Dit gen is normaal gesproken verantwoordelijk voor het repareren van een bepaalde vorm van DNA-schade die ook bij gezonde personen continu ontstaat. Borstkankercellen met een BRCA1-defect zijn dus minder goed in staat om schade aan het genetische materiaal - DNA - te herstellen. Overigens komt ook bij niet-erfelijke borstkanker inactivatie van het BRCA1-gen voor. Voor patiënten met BRCA1-deficiënte borsttumoren zijn sinds kort enkele veelbelovende behandelingen beschikbaar. Dit biedt dus een kans om een bijbehorende diagnostische test te ontwikkelen die dit type tumorcellen kan identificeren. 'Maar daarvoor is het wel van belang dat we een eenvoudige eiwittest ontwikkelen waarmee we kunnen vaststellen van welk type borstkanker er sprake is', zegt Marc Warmoes, promovendus binnen VUmc Cancer Center Amsterdam. 'Dit is met name belangrijk voor het kiezen van de beste therapie.' Tijdens zijn promotieonderzoek bij het VUmc OncoProteomics Laboratorium van de afdeling Medische Oncologie in samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut, haalde Warmoes BRCA1-deficiënte tumorcellen uit genetisch gemodificeerde muizen en analyseerde die met behulp van een geavanceerd massaspectrometrie-apparaat. 'In feite knippen we eerst de in de tumor voorkomende eiwitten in stukjes, waarna ze het apparaat in gaan. Dat meet heel nauwkeurig de massa's van de eiwitstukjes, waarmee we met uitgekiende algoritmes de samenstelling en hoeveelheid van de eiwitten kunnen bepalen. Zo hebben we een profiel van verschillende eiwitten geïdentificeerd, waarmee we in staat zijn om tumoren met een BRCA1-defect te herkennen bij mensen. Omdat we ook een non-invasieve test willen ontwikkelen voor vroege detectie in dragers van een BRCA1-mutatie, gaan we momenteel ook na of we deze eiwitten in bloed kunnen meten. Verder onderzoeken we ook of de eiwitten in staat zijn tumoren te herkennen waarbij andere genen betrokken zijn met een functie die gelijkaardig is aan die van het BRCA1-gen. Op termijn moet het mogelijk zijn om met een simpele eiwittest tumoren te identificeren die gevoelig zijn voor middelen die dubbelstrengs DNA-schade veroorzaken, zodat 'therapie op maat' een realiteit wordt voor de patiënt.'
Om patiënten met kanker betere psychologische zorg te kunnen leveren, zou onderzoek naar hoe deze zorg vorm moet krijgen zich moeten richten op subgroepen. Mensen met kanker reageren namelijk heel verschillend op de psychologische zorg die zij krijgen, en soms helpt psychologische zorg zelfs helemaal niet. Dat concludeert Lei Zhu in haar promotieonderzoek. De diagnose kanker kan een grote invloed hebben, niet alleen in iemands dagelijks leven (meer ziekenhuisbezoeken), maar ook op het lichamelijk en psychisch functioneren. Er zijn de afgelopen decennia verschillende psychologische behandelingen ontwikkeld om mensen te helpen met hun omgang met kanker, en er is ook wel onderzocht of deze interventies effectief zijn. Zulke grote gerandomiseerde onderzoeken concluderen dat psychologische zorg kan helpen bij het verbeteren van stemming en functioneren, maar de meeste onderzoeken benaderen kankerpatiënten als één grote groep en geven daardoor geen inzicht in individuele variaties. Lei Zhu onderzocht hoe personen van elkaar kunnen verschillen in hun respons op psychologische zorg. Zhu ontdekte onder andere dat een klein, maar substantieel aantal mensen ondanks psychologische zorg klachten zoals somberheid, angst en vermoeidheid blijft ervaren. Omdat mensen heel verschillend omgaan met hun ziekteproces, en omdat ze psychologische zorg anders ervaren, pleit zij voor een beter onderscheid tussen verschillende subgroepen kankerpatiënten. Onderzoek dat zulke subgroepen probeert te identificeren, kan helpen om individuen met kanker psychologisch beter te begeleiden. Lei Zhu (1987) studeerde psychologie aan de Shaanxi Normal University (in Xi’an, China), en volgde de Research Master “Clinical and Psychosocial Epidemiology” aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat het onderzoek ook bekostigde, samen met het Helen Dowling Instituut.
Vier op de 10 (ex-)kankerpatienten is niet tevreden met de informatie die zij krijgen van hun behandelaar. Een kwart van de (ex-)patiënten geeft aan meer informatie te willen ontvangen van hun arts over nazorg, oorzaak en verloop van de ziekte en late effecten van de behandeling. Patiënten die meer tevreden zijn over de verkregen informatie hebben op langere termijn minder angsten en depressies. Dat toont Olga Husson aan in het proefschrift dat zij op vrijdag 1 maart verdedigt aan Tilburg University. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) te Eindhoven. Van de 3080 (ex-)kankerpatiënten geeft een derde aan geen of weinig informatie te hebben gehad over verschillende aspecten van de ziekte en diagnose. Daarnaast rapporteert 31% van de (ex-)patiënten geen of weinig informatie te hebben gehad over de behandeling, 47% geen of weinig informatie over de verwachte effecten van de behandeling en 55% geen of weinig informatie over de bijwerkingen van de behandeling en de effecten op de ziektesymptomen. Met betrekking tot de nazorg rapporteert ruim 80% van de patiënten geen informatie te hebben gehad. Omdat het onderzoek ook uitwijst dat (ex-)kankerpatiënten die meer tevreden zijn over de informatie die zij kregen, op langere termijn minder angst en depressieve klachten en een betere kwaliteit van leven rapporteren, is hier nog veel winst te behalen. Olga Husson heeft in haar proefschrift in het bijzonder gekeken naar de (lange termijn) kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten. De kwaliteit van leven van patiënten met schildklierkanker, bleek lager te zijn dan die van de gemiddelde Nederlander met dezelfde leeftijd. Zowel hun lichamelijke als mentale gezondheid bleek slechter en daarnaast rapporteerden (ex-)schildklierkankerpatiënten ook meer klachten. Olga Husson (1984, Breda) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam met als afstudeerrichting Sportpsychologie. In 2009 startte zij het hierboven beschreven promotieonderzoek aan Tilburg University.
Het Erasmus MC gaat als eerste ziekenhuis in Nederland het experimenteel laboratoriumonderzoek van cel- en weefselmonsters digitaliseren met een systeem voor digitale pathologie van Philips. Deze digitalisering is een belangrijke stap in tumor onderzoek en beoogt uiteindelijk de diagnose en behandeling van kanker en andere ziektes te versnellen en verbeteren. Het Erasmus MC werkt samen met Philips dat een volledig nieuwe, zeer snelle scanner-, beeldbewerkings- en analysetechnologie heeft ontwikkeld waarmee, met een zeer hoge resolutie, digitale beelden van tumoren kunnen worden verkregen. Medisch onderzoekers binnen de instelling maar ook van andere instellingen kunnen zo efficiënt vanaf iedere werkplek de beelden bekijken om zo nieuwe inzichten te verkrijgen in ziektes zoals kanker. Wanneer er bij een persoon bijvoorbeeld kanker wordt vermoed, wordt er operatief of door middel van een biopsie weefsel weggenomen dat daarna door een patholoog op microscopisch niveau wordt bekeken en eventueel ook op moleculair niveau getest. Zo kan worden vastgesteld of het inderdaad om kanker gaat en zo ja in welke mate het kwaadaardig is. Ook voor experimenteel medisch (kanker)onderzoek speelt dit proces een belangrijke rol met als doel de oorzaken en mechanismes van ziekten op cel en moleculair niveau beter te begrijpen. Met deze nieuwe inzichten worden mogelijkheden gecreëerd voor nieuwe diagnostische benaderingen en therapeutische behandelingen. De beoordeling van kleine weefselmonsters kan een knelpunt vormen bij medisch onderzoek. Veel tijd en moeite wordt dagelijks geïnvesteerd bij het versturen, bijhouden en omgaan met de honderden microscoopglaasjes met weefsel. Het raadplegen van een collega op afstand kost veel tijd, omdat de weefselglaasjes dan per koerier naar een ander ziekenhuis moeten worden verstuurd, met extra risico op beschadiging of verlies. Door het weefselglaasje in te scannen met het zeer snelle Philips digitale pathologie systeem, krijgt de onderzoekspatholoog direct toegang tot de digitale bestanden en kan het werk beter verdeeld worden onder de beschikbare onderzoekers. Kankercellen in het weefsel kunnen snel opgespoord en beoordeeld worden met behulp van geavanceerde beeldanalysesoftware. Daarnaast kunnen informatie en beelden eenvoudig worden gedeeld met kankeronderzoeksinstituten over de hele wereld. "In de afgelopen jaren is de vraag naar cel- en weefselonderzoek flink gegroeid met meer complexere vraagstukken'', zegt dr. Peter Riegman, hoofd weefselbank van het Erasmus MC. "De overgang in de toekomst naar digitale pathologie zal ons team van pathologen, biomedische onderzoekers, technici en het management team helpen om onze hoge standaard van experimenteel medisch onderzoek te kunnen waarborgen en versnellen." "Al meer dan honderd jaar gebruiken pathologen een optische microscoop om het gekleurde weefsel op een microscoopglaasje te onderzoeken", zegt Perry van Rijsingen, Directeur van Philips Digitale Pathologie. "Door digitale pathologie te integreren in het bestaande informatiesysteem van het researchlaboratorium, heeft het Erasmus MC de beschikking gekregen over een digitaal platform dat nieuwe mogelijkheden biedt voor verregaande samenwerking in onderwijs en onderzoek, met andere disciplines zoals radiologie". Het systeem voor digitale pathologie van Philips bestaat uit een ultrasnelle scanner en beeldbeheersysteem met software om de beelden te kunnen bekijken, analyseren en interpreteren. De overstap van analoog naar digitaal zal binnen het Erasmus MC als eerste worden gemaakt bij experimenteel onderzoek en pathologie onderwijs, wat mogelijk gevolgd wordt door digitale diagnostiek in de komende jaren.
Een bepaalde combinatie van éénlettervariaties in het mannelijk genoom hangt samen met de PSA-waarde van het bloed. Deze ontdekking is een eerste stap voor verbetering van de kwaliteit van de PSA-waarde als indicator voor prostaatkanker. De resultaten van het onderzoek, door een internationale groep wetenschappers, waaronder epidemiologen en biochemici van het UMC St Radboud, staan in het gezaghebbende blad Science Translational Medicine (on line, 15 december). PSA (Prostaat Specifiek Antigen) is een stof in het bloed, die een aanwijzing vormt voor de aanwezigheid van een tumor in de prostaat. Urologen gebruiken de PSA-waarde als een eerste stap bij de diagnose van prostaatkanker. Bij een hoge waarde krijgt de betrokkene het advies om biopsieën van de prostaat te laten uitvoeren. Dan kan definitief worden vastgesteld of iemand al dan niet prostaatkanker heeft. Een biopsie is een onprettige ingreep, die in driekwart van de gevallen uitwijst dat er geen sprake is van prostaatkanker. Achteraf gezien is de biopsie dan overbodig geweest. Een hoge PSA-waarde betekent dus niet altijd prostaatkanker, terwijl aan de andere kant een lage waarde geen vrijwaringsbewijs is. Ook mannen bij wie een PSA-waarde wordt gevonden onder het standaard afkappunt kunnen prostaatkanker hebben. Bij hen wordt de ziekte mogelijk pas later ontdekt, in een slechter stadium. Het afkappunt is de PSA-waarde, waaronder een biopsie niet nodig is, en waarboven wel. In de PSA-waarde zit veel variatie: de ene man heeft van nature een hogere PSA-waarde dan de andere. Nu heeft een internationale groep onderzoekers een bepaalde combinatie van genetische factoren gevonden, die invloed heeft op het PSA-gehalte in het bloed. De vraag ligt dan voor, of je mannen op basis van hun genetische aanleg een eigen persoonlijk afkappunt voor de PSA-waarde kunt toekennen. Met zulke persoonlijke afkappunten zou het aantal onnodige biopsieën wellicht kunnen dalen. Prof.dr. Bart Kiemeney, hoogleraar kankerepidemiologie van het UMC St Radboud en één van de auteurs van deze nieuwe studie, zegt hierover: "Wetenschappelijk is dit heel interessant. We hebben nu vier markers gevonden die, in combinatie, aangeven of bij een man een hogere of lagere PSA-waarde als afkappunt zou kunnen worden gekozen. Het laat zien dat we eigenlijk te grof te werk gaan door voor iedereen een standaard afkappunt te kiezen. Maar praktisch bruikbaar is het in mijn ogen nu nog niet. Daarvoor is het verband tussen de gevonden genetische varianten en de PSA-waarde te zwak. We moeten meer van de erfelijke variatie in PSA kunnen verklaren voordat we het bijvoorbeeld aandurven om bij een man met een hoge PSA-waarde toch geen biopten te nemen." Met de huidige kennis zou bij minder dan tien procent van de mannen een ander biopsiebeleid gekozen worden, als we het persoonlijke genotype (genetisch paspoort) zouden meten. Volgens Kiemeney weegt de informatie die het genotype toevoegt aan de PSA-waarde niet op tegen de praktische belasting om naast de PSA-waarde ook het genotype te bepalen. Toch is dit een belangrijke studie, benadrukt hij. "Het is één van de eerste genoombrede associatiestudies die laten zien dat een meer individuele vorm van geneeskunde mogelijk is door de genetische aanleg van een patiënt mee te laten wegen. "
"Wegen de baten op tegen de kosten? Dat is altijd de vraag bij een landelijk bevolkingsonderzoek." Gerrit Meijer, hoogleraar pathologie, stond aan de basis van de landelijke screening naar darmkanker, die vanaf 1 januari door heel Nederland plaatsvindt. Vanaf dan worden Nederlanders tussen de 55 en 75 jaar iedere twee jaar uitgenodigd hun ontlasting te laten onderzoeken. “Ondertussen werken we in VUmc al aan de volgende generatie test die poliepen opspoort die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn.” Voor een landelijk bevolkingsonderzoek gelden strikte criteria. Het moet om een ernstige aandoening gaan die veel voorkomt en via zo'n onderzoek goed op te sporen is, én waarvan de behandeling in een vroeg stadium echt iets oplevert. "In 1993 hebben Amerikaanse studies al aangetoond wat de screening van darmkanker oplevert: vroeg ontdekken betekent meer mensen op tijd behandelen en minder sterfte aan darmkanker", aldus Gerrit Meijer. "Per jaar krijgen zo'n 13.000 Nederlanders darmkanker, en ongeveer de helft overlijdt eraan. Onze verwachting is dat door het onderzoek jaarlijks 2.400 minder mensen hieraan sterven." Nadat in 2003 alle EU-landen besloten op darmkanker te screenen, heeft Nederland zich vanaf 2005 voorbereid op het landelijke onderzoek. Via verschillende commissies, van consensusgroep en Gezondheidsraad tot adviescommissies van het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM, is Meijer daarbij nauw betrokken geweest. De screening wordt tot 2019 stapsgewijs ingevoerd: in het eerste jaar worden 360.000 mensen uitgenodigd en uiteindelijk in 2019 ruim twee miljoen. Meijer: "Dat vraagt ook duidelijke informatie-uitwisseling van analyses en registratie. Zo zijn binnen VUmc de afdelingen maag-, darm- en leverziekten en pathologie met een heel nieuw ICT-systeem gekoppeld aan het landelijke ICT-systeem voor screening. Ook hebben beide afdelingen, dankzij de inzet van velen een speciale accreditatie behaald." Per post ontvangt elke deelnemer een monsterafnamekit, die ook weer per post teruggestuurd wordt. Is er iets afwijkends, dan wordt de deelnemer in kwestie uitgenodigd voor een coloscopie, een kijkonderzoek van de dikke darm. "Ondertussen werken veel onderzoekers van CCA aan de test van de toekomst. We kijken daarbij niet meer alleen naar bloed in de ontlasting, maar vooral naar biomarkers: biologische veranderingen die duiden op poliepen die nog geen kanker zijn, maar wel gevaarlijk zijn. Over een jaar of twee denken we zover te zijn, dat we deze test in het bevolkingsonderzoek kunnen vergelijken met de huidige test."
Mw.Ivette A.G. Deckers, MSc, ‘Renal Cell Cancer: A molecular-epidemiological approach to unravel new pathways underlying disease etiology and prognosis’ Nierkanker staat op de zevende plaats van meest voorkomende vormen van kanker. Het is nog niet precies bekend hoe nierkanker ontstaat. In dit proefschrift werden risicofactoren en fysiologische mechanismen onderzocht die mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van nierkanker in de Nederlandse Cohort Studie (NLCS). Een hoge zoutinname werd als mogelijk nieuwe risicofactor voor nierkanker geïdentificeerd, vooral bij deelnemers met een lage vochtinname. Het verband tussen zoutinname en nierkanker werd niet verklaard doordat deelnemers een hoge bloeddruk hadden, maar wel gedeeltelijk door genetische variatie in het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS), welke in de nier de bloeddruk en de zout- en vochtbalans van ons lichaam reguleert. Door niertumoren in te delen naar tumorheterogeniteit op basis van epigenetische veranderingen, werd aangetoond dat kaliuminname in de ene groep tumoren het risico op nierkanker verhoogt en in de andere juist verlaagt. Risicofactoren kunnen dus verschillen door tumorheterogeniteit en hiermee moet rekening worden gehouden in toekomstig onderzoek.
Om de diagnose kanker te stellen wordt nu vaak met een naald in het gezwel geprikt om er cellen uit te nemen voor onderzoek. Zo’n biopsie is vaak pijnlijk en omslachtig en wellicht in de toekomst onnodig. Sommige kankersoorten zijn namelijk nu al met een relatief simpele bloedtest te diagnosticeren. Dit wordt ook wel een liquid biopsy genoemd. Om liquid biopsies in de toekomst voor alle kankersoorten mogelijk te maken is veel onderzoek nodig. Voor dit onderzoek maken artsen en onderzoekers gebruik van bloedmonsters en andere lichaamsvloeistoffen van patiënten. Deze worden vanaf 2 oktober opgeslagen in het eerste Liquid Biopsy Center (LBC) in Nederland. In tegenstelling tot biopten, waarbij stukjes weefsel worden afgenomen bij de patiënt, zijnliquid biopsies vrijwel pijnloos, snel en zonder grote ingrepen af te nemen. Daarnaast kun je liquid biopsies regelmatig afnemen en onderzoeken. Dit levert veel meer informatie op, wat goed is voor de patiënt én voor de onderzoeker. Bij het onderzoek naar kanker wordt nu al veel gebruikgemaakt van materiaal van patiënten zoals bloed. Tot voor kort had elke onderzoeksgroep hiervoor eigen vriezers en koelkasten, opslagmethoden en wijze van registratie. Dit is nu gestandaardiseerd. Voordeel hiervan is dat meer gegevens en lichaamsvloeistoffen meer gestructureerd worden opgeslagen. Ze zijn daardoor ook beter uitwisselbaar tussen onderzoekgroepen in binnen- en buitenland. Hierdoor zal de betrouwbaarheid van de toekomstige bevindingen enorm toenemen, zodat deze sneller in de praktijk kunnen worden toegepast. Het nieuwe koudeopslagsysteem is ook nog eens heel energiezuinig, in vergelijking met de oude situatie waarin werd gewerkt met tientallen losse vriezers en koelkasten. Deze werden individueel gekoeld en gaven individueel ook veel warmte af. Daarom moest de ruimte waarin ze staan ook weer gekoeld worden met airconditioning. Een energetisch zeer onvoordelige situatie. In het nieuwe complex staan grote, uniforme, goed geïsoleerde kasten die door centrale compressoren worden gekoeld op milieuvriendelijke wijze. In het LBC worden vanaf nu miljoenen bloed-, urine- en speekselmonsters gestructureerd verzameld. Bij eventuele uitval van elektriciteit heeft het systeem een eigen noodgenerator, die zorgt dat de koeling te allen tijde gewaarborgd blijft en er geen kostbare monsters verloren kunnen gaan tijdens een onverhoopte storing. Onderzoeker Michiel Pegtel, één van de initiatiefnemers van het LBC, is enthousiast: ”Dit is een enorme stap voorwaarts in het kankeronderzoek. Het systematisch opslaan van deze materialen in het LBC zal het ons makkelijker maken om sneller betrouwbare kankertesten te ontwikkelen. Dat is niet alleen nodig om efficiënt en veilig de juiste diagnose te stellen zonder in de tumor te hoeven prikken, maar ook om artsen te helpen de beste behandeling te kiezen. Het zou helemaal mooi zijn als artsen met een bloedtest in de toekomst ook hun patiënten tijdens de behandeling zouden kunnen volgen zonder steeds scans te hoeven maken. En ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk wordt.” Stichting VUmc Cancer Center Amsterdam heeft geld beschikbaar gesteld voor het LBC-project. Geert Kazemier, oncologisch chirurg en directeur van de stichting: ”Ik ben trots op onze donateurs die al in een vroeg stadium geloofden in het Liquid Biopsy Center. Samen is het gelukt heel veel geld in te zamelen voor onderzoek en het LBC mogelijk te maken. Dit gaat veel betekenen voor het kankeronderzoek en voor mijn toekomstige patiënten.”
Bron: VUmc
De afgelopen twee decennia overleden Nederlanders 20 procent minder vaak aan kanker. De vooruitgang is helaas niet op alle fronten zichtbaar, want er overleden juist meer mensen aan slokdarmkanker en huidmelanomen en sommige vormen van kanker kwamen opvallend vaker voor bij Nederlandse vrouwen dan bij vrouwen in andere Europese landen. Dit blijkt uit onderzoek door H. Karim-Kos, die werkt voor onder meer het Erasmus MC. Long-, blaas-, en strottenhoofdkanker komen veel minder vaak voor bij mannen. Bij vrouwen zijn baarmoederhals- en eierstokkanker op hun retour. Ook is de overlevingskans na vijf jaar van bepaalde vormen van kanker gestegen. Dit is met name zichtbaar bij kanker in de dikke darm. Bij leukemiepatiënten steeg de overlevingskans van 36 naar 53 procent.
Hoe meer poliepen artsen vinden, hoe kleiner de kans op darmkanker. Het succes van darmkankerscreening valt of staat met de kwaliteit van het kijkonderzoek in de dikke darm (coloscopie). Hoe kundiger de arts die het onderzoek doet en hoe beter de gebruikte instrumenten, hoe groter de kans dat gescreende personen darmkankervrij blijven, en niet zullen sterven aan deze ziekte. Kijkonderzoeken die van betere kwaliteit zijn, zijn per saldo bovendien niet duurder. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC dat zojuist is gepubliceerd in Journal of the American Medical Association (Jama) Als het onderzoek van betere kwaliteit is, sporen artsen meer goedaardige poliepen (adenomen) op en kunnen deze worden verwijderd voordat ze de kans krijgen kwaadaardig te worden. Het was al langer bekend dat de hoeveelheid poliepen die worden opgespoord bij kijkonderzoeken erg verschillen per instelling of arts en dat dit het risico op kanker beïnvloedt. ‘We wilden nu weten in hoeverre dat gevolgen heeft voor de lange-termijn effectiviteit en kosten van screeningprogramma’s’, zegt Reinier Meester, onderzoeker van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC. Voor het onderzoek zijn de gegevens gebruikt van 57.588 personen in California, VS, die tussen 1998 en 2010 zijn onderzocht door 136 artsen. Met een simulatiemodel is voor deze personen het risico geschat om ooit darmkanker te krijgen. Bij artsen die de minste poliepen aantroffen, kreeg naar schatting 2,6 procent van de gescreende personen darmkanker. Bij artsen die de meeste opspoorden lag dat percentage op 1,2 procent. Als mensen niet gescreend worden was dit 3,4 procent. Betere screening maakt het bevolkingsonderzoek niet duurder. Hoewel darmkankerscreening in de VS anders gaat dan in Nederland, zijn de onderzoeksresultaten ook van belang voor ons land. In de VS kiezen de meeste mensen direct voor een onderzoek met coloscopie. In het Nederlandse bevolkingsonderzoek krijgen deelnemers eerst een ontlastingstest opgestuurd. Wordt bloed in de ontlasting aangetroffen, dan worden deelnemers uitgenodigd voor een coloscopie. ‘Voor deze ongeveer 7 procent van de deelnemers geldt ook dat de coloscopiekwaliteit van invloed is op het uiteindelijke succes van het bevolkingsonderzoek. Dit onderstreept het belang van het kwaliteitsprogramma binnen het bevolkingsonderzoek.’
Bij de behandeling van sommige vormen van longkanker wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm. Er is een nieuwe techniek ontwikkeld om na te gaan of deze medicijnen de tumor bereiken. Aan de medicijnen wordt een radioactief stofje gehangen. Via een PET-scan kan vervolgens bekeken worden of de medicijnen de tumor bereiken en de behandeling effect kan hebben. Hiermee kan het afnemen van een - voor de patiënt belastend - longbiopt zelfs achterwege blijven. Longarts Idris Bahce promoveerde hierop op 22 mei bij VUmc. Bij de behandeling van uitgezaaide kanker, en in het bijzonder longkanker, is het van belang om de kenmerken van de kanker te achterhalen door het nemen van een biopt uit de tumor. Op basis van bepaalde kenmerken kunnen patiënten met longkanker namelijk behandeld worden via 'targeted therapy' met chemotherapie in tabletvorm . Deze tabletten werken beter en veel langer dan de klassieke chemotherapie via een infuus. Soms is het lastig of zelfs onmogelijk om een tumorbiopt te nemen. In deze gevallen kunnen patiënten nu nog geen 'targeted therapy' krijgen. Om zonder tumorbiopt toch te kunnen inschatten of deze gerichte therapie zal werken bij een patiënt, worden er nieuwe voorspellende technieken ontwikkeld. Een nieuwe techniek is het radioactief markeren van de 'targeted therapy'-medicijnen en deze in de patiënt volgen via een bepaalde manier van beeldvorming (Positron Emissie Tomografie; PET). Idris Bahce deed onderzoek naar deze techniek. "Mijn onderzoek laat zien dat tumoren waarbij een bepaald tablet (erlotinib) effectief is, een hoger radioactief signaal afgeven dan tumoren waarbij het medicijn niet werkt. Hierdoor verwachten we, in de toekomst, via een PET-scan na te gaan of een patiënt baat zal hebben bij het medicijn en hoeven we geen tumorbiopten af te nemen", aldus Bahce. De techniek die Bahce onderzocht heeft, vraagt om een ingewikkelde logistiek en is daarom redelijk uniek in de wereld. Bahce: "Naast het VUmc Imaging Center zijn er wereldwijd misschien vier of vijf andere centra die dit soort klinisch onderzoek doen met radioactief gelabelde medicijnen bij longkanker. Dat komt doordat radioactieve stoffen (isotopen) ter plekke gemaakt moeten worden die meteen gekoppeld worden aan het medicijn. Ook is het belangrijk dat je daarna direct kwaliteitscontroles kan uitvoeren en vervolgens het medicijn snel kan toedienen aan de patiënt." Op dit moment vordert de nieuwbouw van het VUmc Imaging Center Amsterdam volgens schema. Het gebouw gaat in 2019 open. In dit gebouw komen de nieuwste medische beeldvormende technieken bij elkaar en daarmee wordt het Imaging Center uniek in de wereld. De grootste winst zal er zijn voor patiënten met kanker, hersenaandoeningen of hart- en vaatziekten. Met behulp van de nieuwste imagingtechnieken wordt therapie nog beter afgestemd op de betreffende patiënt.
Bron: VUmc
Een afname van het totale lichaamsvet heeft meer invloed op een vermindering van lichaamseigen geslachtshormonen die met borstkanker samenhangen, dan een afname van buikvet alleen. Dit onderstreept het belang van een gezond gewicht en lichamelijke activiteiten voor vrouwen met overgewicht. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Evelyn Monninkhof, epidemioloog bij het Julius Centrum van het UMC Utrecht, onder vrouwen na de overgang. In 2016 kregen in ons land meer dan 13.500 vrouwen ouder dan 50 jaar borstkanker. “Uit het onderzoek is gebleken dat voor het verlagen van het risico op borstkanker, via lichaamseigen hormonen, niet een daling van buikvet het belangrijkste is, maar vooral het totale lichaamsvet. Bijvoorbeeld dus ook het heupvet”, verklaart Monninkhof. Endocrine-Related Cancer brengt vandaag de resultaten van haar onderzoek ‘Association between changes in fat distribution and biomarkers for breast cancer’. Het onderzoek werd gesponsord door KWF kankerbestrijding en Pink Ribbon. In Monninkhof’s onderzoek zijn 195 postmenopauzale vrouwen met overgewicht in 16 weken tijd gemiddeld 5-6 kg afgevallen en zijn 48 vrouwen gelijk gebleven in gewicht. De geslachtshormoon- en leptinespiegels en het aantal ontstekings-gerelateerde stofffen in het bloed zijn vergeleken met de niveaus voorafgaand aan het gewichtsverlies. De veranderingen in het totale lichaamsvet en het buikvet zijn gemeten via DEXA (meten lichaamssamenstelling) en MRI-scans. Na 16 weken kon er een verband worden aangetoond tussen een afname van het totale lichaamsvet en gunstige veranderingen in een aantal biologische markers voor borstkanker, waaronder geslachtshormonen en leptine, terwijl een afname van het buikvet meer in verband werd gebracht met een afname van ontstekingsmarkers. Hoewel in voorgaande onderzoeken sprake was van tegenstrijdige verbanden tussen het risico van borstkanker en buikvet, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een nauwkeurigere methode om op basis van scans de verdeling van vet te bepalen, in plaats van alleen de tailleomtrek en body mass index te meten. Zoals Monninkhof uitlegt: "In de betreffende periode hebben we twee keer zowel de vetdepots als de biomarkers gemeten; daarbij hebben we nauwkeurigere DEXA-metingen gedaan voor het totale lichaamsvet, evenals MRI-scans voor het buikvet." Monninkhof gaat verder: "Onze volgende stap is onderzoeken hoe vrouwen buikvet en hun totale lichaamsvet het beste kunnen aanpakken. Welke programma's op het gebied van voeding en lichaamsbeweging zullen het beste voor hen werken? Zo kunnen ze het risico op borstkanker verlagen.”
Bron: UMC
Het remmen van een aan een bloedstollingseiwit verwante stof kanker onderdrukt kanker. Uitzaaiing van alvleeskliertumoren wordt erdoor tegengegaan en de groei van borstkanker zakt in. Het eiwit Tissue Factor vervult een belangrijke functie in de bloedstolling. Ongeveer tien jaar geleden ontdekten onderzoekers al een iets veranderde vorm van dit eiwit, asTF. Blokkeren van asTF kan een kankerremmend effect hebben, zeggen onderzoekers van het LUMC en de University of Cincinnati Cancer Institute. Opmerkelijk was dat asTF bij borstkanker de groei van kankercellen tegen gaat en bij alvleesklierkanker vooral de uitzaaiing. Een verklaring hiervoor is er nog niet. Vermoedelijk remt asTF de vorming van nieuwe bloedvaatjes, die belangrijk zijn voor de groei van tumoren.
Het Radboud umc gaat 20 mensen vaccineren tegen een vorm van erfelijke darmkanker. Het vaccin moet hun afweer tegen ontsporende darmcellen op gang brengen voordat deze zich ontwikkelen tot kankercellen. De eerste resultaten zien er hoopvol uit, zegt het ziekenhuis. Mensen met Lynch syndroom hebben een erfelijke aanleg voor darmkanker. Dat maakt hun kans op darmkanker zestien keer groter dan bij de gemiddelde Nederlander het geval is. Bovendien ontstaat darmkanker bij hen al vijftien tot twintig jaar vroeger in het leven. De gemiddelde Nederlander heeft vijf procent kans om darmkanker te krijgen, meestal op latere leeftijd. Mensen met Lynch syndroom hebben ongeveer 70 procent kans op darmkanker en vaak al als ze zo’n 45 jaar oud zijn.
Het aantal mensen dat jaarlijks leverkanker krijgt, is de afgelopen twintig jaar meer dan verdubbeld van 171 in 1992 naar 364 in 2009. De toename is mogelijk te verklaren door een betere screening van patiënten die risico lopen. Het risico op leverkanker is verhoogd bij patiënten die overmatig alcohol gebruiken en bij patiënten met een hepatitis B- of C-virusinfectie. Dat blijkt uit onderzoek van arts-onderzoeker Carlijn Witjes die op 10 oktober op haar onderzoek promoveert. Mensen met een hepatitis B of C-besmetting en mensen met een beschadigde lever als gevolg van alcoholgebruik lopen een verhoogd risico op leverkanker. Patiënten met hepatitis worden, mits zij onder behandeling zijn voor hun besmetting, met een echografie van de lever regelmatig gescreend op leverkanker. Want hoe eerder leverkanker wordt ontdekt, hoe beter de vooruitzichten. Bij relatief veel patiënten wordt de ziekte echter pas in een laat stadium ontdekt. De kans op overleving is daardoor gemiddeld relatief klein: slechts vijftien procent van de gehele patiëntengroep is na vijf jaar nog in leven. Dat sterftecijfer kan omlaag, meent Carlijn Witjes. ,,Er is winst te behalen door goede voorlichting te geven over de risico’s op leverkanker aan mensen met hepatitis B en C. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat naar schatting tien procent van de Chinese Rotterdammers besmet is met hepatitis B. Als zij zich geregeld zouden laten screenen bij een Maag-, Darm-, en Leverarts, zou leverkanker in een vroeger stadium kunnen worden opgespoord.’’ Verder is het van groot belang dat bij afwijkingen aan de lever snel wordt doorverwezen naar centra waar multidisciplinaire behandelteams werken. ,,In multidisciplinaire teams zoals dat van het Erasmus MC kunnen dikwijls het snelst de beste diagnoses en behandelstrategieën worden bepaald.’’
Patiënt hoeft veel minder vaak naar het ziekenhuis; wachtlijsten kunnen korter door efficiënter gebruik apparatuur. Een korte serie bestralingen met een hogere dosis straling per keer werkt bij prostaatkanker net zo goed als de conventionele bestralingsserie met een lagere dosis. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van het Erasmus MC Kanker Instituut in Rotterdam en het Antoni Van Leeuwenhoek-NKI in Amsterdam, die werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. In de studie werd de gebruikelijke bestralingsbehandeling bij prostaatkanker (39 keer) vergeleken met een nieuwe methode waarbij het aantal bestralingen bijna wordt gehalveerd (19 keer), maar de dosis per bestraling verhoogd. Radiotherapeut-oncoloog en hoofdonderzoeker Luca Incrocci, als hoogleraar verbonden aan het Erasmus MC, heeft de resultaten zondag 18 oktober gepresenteerd tijdens een groot oncologiecongres in San Antonio in de VS. ,,De resultaten lijken bij de nieuwe, snelle methode zelfs iets beter te zijn, al is dat strikt genomen statistisch nog niet aangetoond,’’ vertelt Incrocci . ,,De patiënten worden al vijf jaar lang gevolgd. Nu, na die vijf jaar, blijkt 77 procent van de groep die de conventionele behandeling heeft gekregen, kankervrij te zijn. In de groep die de korte serie kreeg, bleef 80 procent vrij van kanker.’’ Aan de studie werkten 820 patiënten met prostaatkanker mee. Zij werden in twee groepen verdeeld. De ene groep kreeg de conventionele behandeling. Deze mannen kregen acht weken lang, vijf keer per week een bestraling met een dosis van 2 Gy. De andere groep kreeg zes weken lang, drie keer per week een bestraling met een dosis van 3,4 Gy. ,,Het grote voordeel is dus dat patiënten veel minder vaak naar het ziekenhuis hoeven. Vijf keer per week naar het ziekenhuis, of maar drie keer, en 19 keer in totaal versus 39, dat maakt een groot verschil. Een bestraling duurt slechts kort, maar mensen zijn toch dikwijls een dagdeel kwijt aan het ziekenhuisbezoek.’’ Bovendien denkt Incrocci dat de zorg goedkoper wordt omdat per bestralingsapparaat meer patiënten kunnen worden behandeld. ,,Voor zover er wachtlijsten zijn, kunnen die worden verkort.’’ Bij de korte serie behandelingen hadden patiënten tijdens de bestralingen wat meer last van darmklachten, maar na drie maanden zagen de onderzoekers geen verschil meer met de groep mannen die de conventionele behandeling had gekregen. Incrocci en zijn medeonderzoekers bereiden op dit moment een artikel voor dat in een wetenschappelijk tijdschrift zal verschijnen. Daarna zal de nieuwe, snelle methode worden ingevoerd in Nederlandse ziekenhuizen. Aan de studie werkten naast het Erasmus MC en het AVL-NKI ook het LUMC in Leiden, het Radboudumc in Nijmegen, het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven, het Medisch Centrum Haaglanden in Den Haag, en het Radiotherapeutisch Instituut Arnhem mee.
Darmkanker kan alleen worden vastgesteld met een vervelend inwendig kijkonderzoek. Stephanie Holst onderzocht tijdens haar promotieonderzoek aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) of bepaalde stoffen in het lichaam kunnen helpen om darmkanker op een patiëntvriendelijkere manier vast te stellen. Holst promoveerde op dinsdag 24 januari. Ze keek hiervoor naar veranderingen in glycanen. Dat zijn suikers die zich met name aan de buitenkant van lichaamscellen bevinden. Glycanen vormen een belangrijk onderdeel van de buitenkant van een cel. Ze zijn betrokken bij de communicatie tussen cellen en bij verschillende biologische processen. Al deze suikers samen noemen we het glycoom. Stephanie Holst: “We wisten al dat het menselijk glycoom verandert als je ziek bent, ouder wordt, zwanger bent, et cetera. Nu keken we naar de precieze verandering bij darmkanker.” Holst maakte hierbij onder meer gebruik van massaspectrometrie imaging(MSI). Dat is een onderzoeksmethode waarmee je de moleculaire samenstelling van weefsel kunt analyseren. Ze ontwikkelde een nieuwe methode, waarbij ze suikermoleculen scheidt van eiwitmoleculen. “Glycanen zijn heel, heel complexe bouwstenen. Met onze nieuwe methode kunnen we ze onderzoeken, zonder dat de informatie over hun locatie in het weefsel verloren gaat. We kunnen veranderingen in het glycoom bij kanker daardoor heel specifiek in kaart brengen.” Holst wil het leven van patiënten met kanker verbeteren. Dat is haar drijfveer. “Ik hoop dat we met hulp van glycanen en onze nieuwe onderzoeksmethode darmkanker in de toekomst in een vroeger stadium kunnen opsporen en op een patiëntvriendelijker manier. En dat we betere beslissingen kunnen nemen over de behandeling. De toepassing van onze nieuwe methode heeft daarvoor nieuwe inzichten opgeleverd. Voordat we die in de patiëntenzorg kunnen toepassen, is nog meer onderzoek nodig. De weg naar de kliniek is lang, maar het begin is er.” Het onderzoek van Holst krijgt een internationaal vervolg. Het project GlyCoCan van het European Training Network kreeg hiervoor vorig jaar een Horizon2020-subsidie. Holst blijft bij het onderzoek betrokken: “Het is fantastisch dat mijn resultaten in deze grote studie verder uitgewerkt kunnen worden.” Bij het internationale onderzoek werken veel verschillende disciplines samen. Dat is belangrijk, benadrukt Holst. “Het onderzoek naar de diagnostiek en behandeling van kanker heeft veel kanten. Als we willen dat patiënten ervan profiteren, moeten we samenwerken. We moeten niet alleen naar het DNA kijken, niet alleen naar eiwitten, niet alleen naar suikers. We moeten al die kennis samenbrengen om het grote beeld te kunnen snappen. Ik zet me er graag voor in om die verbindingen tot stand te brengen.”
Bron: LUMC
Patiënten met uitgezaaide darmkanker kunnen de behandeling met levensverlengende medicijnen niet zo maar onderbreken. Na een intensieve kuur moeten ze een onderhoudsdosis blijven gebruiken. Dit blijkt uit een onderzoek onder leiding van onderzoekers van het AMC in Amsterdam en het UMC Utrecht. De resultaten zijn gisteren online verschenen in het toonaangevende Britse medische tijdschrift The Lancet. Volgens onderzoeksleiders prof. dr. Kees Punt van de afdeling Medische Oncologie van het AMC en dr. Miriam Koopman van de afdeling Medische Oncologie van het UMCU is onderzocht wat de manier is om de patiënten met uitgezaaide darmkanker optimaal te behandelen. Nieuwe geneesmiddelen hebben de overleving van deze patiënten duidelijk doen toenemen. Punt: ‘Veel patiënten vragen om een tijdelijke onderbreking van de behandeling, maar het was niet bekend of dit veilig was. Bovendien gaat het om dure geneesmiddelen. Een onderbreking van behandeling zou de kwaliteit van leven ten goede kunnen komen, en met minder kosten gepaard gaan.’ De resultaten van de studie tonen aan dat een onderhoudsbehandeling resulteert in een betere overleving. Koopman: ‘Gelukkig blijkt uit dit onderzoek dat de kwaliteit van leven van patiënten tijdens de onderhoudsbehandeling even goed is als die van patiënten die waren gestopt met de behandeling. Deze resultaten zijn inmiddels opgenomen in nationale en internationale richtlijnen.’ Darmkanker is één van de meest voorkomende vormen van kanker in de Westerse wereld. Het onderzoek betreft uitgezaaide darmkanker. Als het operatief niet mogelijk of zinvol is de uitzaaiingen te verwijderen, dan is de patiënt niet meer te genezen. Behandeling met medicijnen biedt wel een duidelijke overlevingswinst. De standaardbehandeling bestaat uit chemotherapie aangevuld met bevacizumab, een geneesmiddel dat de nieuwvorming van kankerbloedvaten remt. In deze studie zijn patiënten eerst intensief behandeld met zes kuren van de standaardbehandeling. Daarna is de helft van de patiënten behandeld met een onderhoudsbehandeling bestaande uit een lagere dosis chemotherapie plus bevacizumab. De behandeling bij de andere helft is gestaakt. Met CT-scans werd de activiteit van de ziekte van patiënten in beide groepen voortdurend in de gaten gehouden. Bij verslechtering van ziekte werd de oorspronkelijke intensieve behandeling in beide groepen hervat. Deze CAIRO3 studie van de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG) is uitgevoerd in 64 Nederlandse ziekenhuizen. De studie is mede mogelijk gemaakt met steun van KWF Kankerbestrijding.
Dendritische cellen zijn de 'politieagenten' van het afweersysteem: ze herkennen lichaamsvreemde eiwitten, waarna die door andere cellen worden opgeruimd. Helaas schoppen kankercellen dit systeem in de war. Het promotieonderzoek van Jelle Lindenberg werpt meer licht op hoe dit proces werkt. Bovendien levert het aanknopingspunten op om hier therapeutisch op in te grijpen en de werkzaamheid van tumorvaccins en andere vormen van immuuntherapie te verbeteren. Lindenberg promoveert 24 november bij VUmc. Bestaande methodes om kanker te bestrijden zijn niet altijd voldoende effectief. Daarom wordt er veel onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het afweersysteem zodanig te activeren dat de eigen afweercellen kankercellen herkennen en uitschakelen. Belangrijk hierbij zijn de zogeheten dendritische cellen. Deze cellen zijn gespecialiseerd in het herkennen van lichaamsvreemde eiwitten en deze te presenteren aan de killer- T-cellen van het lichaam. Die kunnen cellen met de desbetreffende eiwitten herkennen, binden en doden. Helaas scheiden kankercellen vaak stoffen af die de ontwikkeling en de werking van dendritische cellen onderdrukken, met als gevolg het uitblijven van een effectieve afweer tegen kanker. In dit onderzoek werden de effecten van deze afweer onderdrukkende stoffen op dendritische cellen bestudeerd, alsmede wat voor invloed op deze wijze geconditioneerde dendritische cellen vervolgens hebben op andere afweercellen. Zo bleek dat zij niet killer T-cellen stimuleren maar eerder T cellen activeren die op hun beurt weer de afweer kunnen onderdrukken. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een aantal belangrijke moleculaire schakels die van invloed bleken op de verstoorde ontwikkeling van dendritische cellen in aanwezigheid van kanker. Dit biedt de mogelijkheid een therapie te ontwikkelen die er op gericht is dendritische cellen bestand te maken tegen de afweeronderdrukkende werking van tumoren. Al deze resultaten dragen bij tot een beter begrip van de mechanismen die leiden tot verstoorde ontwikkeling van dendritische cellen en functionaliteit in patiënten met kanker. Bovendien bieden ze aanknopingspunten om hier therapeutisch op in te grijpen en de werkzaamheid van tumorvaccins en andere vormen van immuuntherapie te verbeteren.
Er zijn DNA-verschillen tussen poliepvormige en vlakke gezwellen (adenomen) in de darm. Beiden zijn voorlopers van darmkanker. Bij de ontwikkeling van tests voor het bevolkingsonderzoek darmkanker is het derhalve belangrijk dat beide typen adenomen kunnen worden opgespoord, aldus onderzoeker Rinus Voorham. Hij promoveert 9 oktober bij VU medisch centrum. Dikkedarmkanker ontstaat uit zogeheten adenomen, ook wel darmpoliepen genoemd. Naast deze typische poliepvormige adenomen bestaan er ook vlakke adenomen. VUmc-onderzoeker Rinus Voorham bekeek de verschillen tussen deze twee typen darmkankervoorlopers op moleculair niveau. Hij toonde aan dat er inderdaad moleculaire verschillen zijn tussen poliepvormige en vlakke adenomen, onder andere op het gebied van DNA-mutaties en chromosomale afwijkingen. Dat is belangrijke kennis omdat de vlakke voorlopers mogelijk agressiever zijn, maar ook moeilijker zijn op te sporen. Voorham pleit er in zijn proefschrift dan ook voor dat bij het opzetten van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker rekening moet worden gehouden met het bestaan van vlakke adenomen. Bij de ontwikkeling van nieuwe tests die gericht zijn op het opsporen van moleculaire veranderingen, moet goed worden onderzocht of deze tests ook vlakke darmkankervoorlopers succesvol kunnen detecteren. Een tweede conclusie in dit proefschrift is dat de moleculaire verschillen erop duiden dat de twee typen adenomen deels een andere ontstaanswijze hebben. De vlakke adenomen lijken meer gerelateerd te zijn aan ontsteking van de darm. Dit kan nieuwe aanknopingspunten bieden bij het voorkomen en genezen van deze vlakke darmkankervoorlopers.
De European Research Council (ERC) heeft een subsidie van zo’n 2 miljoen euro toegekend aan patholoog Chris Meijer, verbonden aan VUmc. Hij zal zich vooral richten op de ontwikkeling van biomarkers die in staat zijn om nauwkeurig voorstadia van baarmoederhalskanker te herkennen in een HPV-thuistest. Na een dergelijke thuistest hoeven vrouwen alleen naar de gynaecoloog als er daadwerkelijk sprake is van (een voorstadium van) baarmoederhalskanker. Vrouwen die een thuistest doen waaruit blijkt dat zij HPV-positief zijn, moeten nu allemaal naar de gynaecoloog of huisarts om alsnog een uitstrijkje te laten maken om te zien of er ook afwijkende cellen in het uitstrijkje zitten. Is dat het geval, dan worden zij naar de gynaecoloog verwezen voor een inwendig onderzoek. Zo’n 7% van de geteste vrouwen blijkt HPV-positief. Van hen heeft een derde ernstig afwijkende baarmoederhalscellen die behandeld moeten worden. Met behulp van nieuw te ontwikkelen biomarkers - ‘meetbare’ DNA afwijkingen - in het door de vrouw zelf afgenomen vaginale materiaal, wil de groep van Meijer de vrouwen met een sterk verhoogd risico op baarmoederhalskanker al direct in de HPV- thuistest identificeren. Hiermee wordt voorkomen dat een heleboel vrouwen onnodig inwendige onderzoeken ondergaan. Dat voorkomt ongerustheid bij de vrouwen en scheelt de maatschappij bovendien geld. Elke Nederlandse vrouw krijgt vanaf haar 30ste verjaardag een uitnodiging deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Daarvoor moet zij naar de huisarts om een uitstrijkje te laten maken, dat in het laboratorium onderzocht wordt op afwijkende cellen. Al jaren is prof.dr. Meijer van VUmc bezig met het ontwikkelen en verfijnen van een HPV-thuistest. Dat is een test waarmee vrouwen thuis, zelf vaginaal materiaal kunnen afnemen en dat kunnen opsturen naar het laboratorium. De HPV-thuistest heeft twee voordelen. Ten eerste gaan veel vrouwen om verschillende redenen niet naar de huisarts voor een uitstrijkje. Met de meer laagdrempeliger thuistest kunnen deze vrouwen toch getest worden op baarmoederhalskanker, wat levens scheelt. Ten tweede kijkt de HPV-thuistest naar de aanwezigheid van het HPV-virus, dat baarmoederhalskanker kan veróórzaken. Met de HPV-test ben je er dus eerder bij dan bij het traditionele uitstrijkje, dat kijkt naar cellen die al afwijkend zijn. De gezondheidsraad heeft de minister dan ook geadviseerd het uitstrijkje voor cytologisch (cellen)onderzoek in het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker te vervangen door een HPV-test.
Orale bisfosfonaten verhogen niet het risico op slokdarm- of maagkanker. Dit blijkt uit een Engelse studie onder ruim 80.000 mensen. Bisfosfonaten remmen de botresorptie door osteoclasten en worden voornamelijk gebruikt bij behandeling of preventie van osteoporose, met name bij postmenopauzale vrouwen. De afgelopen jaren is het bisfosfonaatgebruik aanzienlijk gestegen in de westerse wereld. Een bekende bijwerking van deze middelen is het irriterende effect op de slokdarm, waardoor ontstekingen en ernstige zweren kunnen ontstaan. Uit endoscopisch onderzoek blijkt dat na herstel van de laesies in het slokdarmslijmvlies toch afwijkingen blijven bestaan. Refluxoesofagitis is een bekende risicofactor voor slokdarmkanker. Of dit ook geldt voor oesofagitis die veroorzaakt is door bisfosfonaten, is nog niet duidelijk. Volgens de FDA zijn tussen 1995 en 2008 in de Verenigde Staten 23 gevallen van slokdarmkanker gemeld bij patiënten die alendroninezuur gebruikten en nog eens 31 bij patiënten in Europa en Japan die bisfosfonaten gebruikten. Dit kan wijzen op een maligniteitsrisico door bisfosfonaten. In de nieuwe studie hebben de onderzoekers gegevens bestudeerd van ruim 41.000 bisfosfonaatgebruikers en van eenzelfde aantal patiënten die deze middelen niet gebruikten. Ongeveer 80% van deze mensen waren vrouwen; ze hadden een gemiddelde leeftijd van 70 jaar. Gedurende een gemiddelde follow-uptijd van 4,5 jaar bleken zich in de bisfosfonaatgroep 79 gevallen van slokdarmkanker en 37 gevallen van maagkanker voor te doen. In de controlegroep waren er 72 gevallen van slokdarmkanker en 43 van maagkanker bij een gemiddelde follow-up van 4,4 jaar. Het risico in beide groepen bleek dus niet te verschillen. Bron: PW 2010;145(35):31 + FUS
Darmkanker is na longkanker de kankersoort waaraan het grootste aantal patiënten overlijdt. Patiënten met uitgezaaide darmkanker hebben vaak geen baat meer bij chemotherapie. Deze is gericht op het vernietigen van kankercellen, maar in resistente kankercellen werkt zo"n geprogrammeerde celdood niet of minder goed. Om kankercellen toch te laten afsterven, kan er gebruik gemaakt worden van een speciaal molecuul dat een binding aangaat met twee celdoders op het celmembraan, maar dat onschadelijk is voor normale cellen. Onderzoeker Bodvael Pennarun ging na hoe dit molecuul het meest effectief ingezet kan worden.
In het UMC Utrecht is in samenwerking met Philips onderzoek naar een nieuwe behandeling voor borstkanker van start gegaan. Door met ultrageluid borsttumoren te verhitten, sterven tumorcellen af. Op deze manier kunnen patiënten behandeld worden zonder operatie. Vrijdag is de eerste patiënte met deze techniek behandeld. Bij de nieuwe behandeling verhit ultrageluid borsttumoren tot een temperatuur van 60 tot 90 graden. Tumorcellen sterven daardoor af en worden vervolgens door het lichaam opgeruimd. Via een gelijktijdige MRI-scan kunnen artsen de temperatuur in de gaten houden en de plaats van de tumor precies bepalen. Voor vrouwen is de ultrageluidbehandeling naar verwachting minder ingrijpend dan een operatie. Ze kunnen op dezelfde dag weer naar huis en de behandeling kan onder lokale verdoving of sedatie plaatsvinden. Dit in tegenstelling tot de chirurgische ingreep, waarbij de patiënt onder algehele narcose moet. In de eerste fase van het onderzoek zal de beeldkwaliteit van het systeem, de veiligheid en de nauwkeurigheid van de techniek onderzocht worden. Vanaf nu worden in een wetenschappelijk onderzoek vrouwen met borstkanker via ultrageluid behandeld. Daarna wordt alsnog een gewone operatie uitgevoerd, om zo de nauwkeurigheid van de behandeling te controleren. Als uit deze onderzoeken blijkt dat de ultrageluid-behandeling veilig is en goed werkt, kan het over enkele jaren een normale behandeling van borstkanker worden. Interventieradioloog en onderzoeksleider prof. dr. Maurice van den Bosch verwacht dat mogelijk een kwart van de borstkankerpatiënten voor de behandeling in aanmerking komt. “Het gaat om patiënten met kleine, niet uitgezaaide borsttumoren. Bijzonder is dat de huid volledig intact blijft omdat alles van buitenaf kan: opereren zonder snijden.” De behandeling met ultrageluid is tot stand gekomen dankzij een nauwe samenwerking met Philips. Het bedrijf heeft een wereldwijd uniek systeem ontwikkeld dat is toegespitst op de anatomie van de vrouwenborst. Door de klinische kennis van het UMC Utrecht te combineren met de technologische know-how van Philips, kon deze behandeling worden ontwikkeld. De patiënten zijn afkomstig uit het Diakonessenziekenhuis, met wie het UMC Utrecht nauw samenwerkt. Het MR HIFUmaakt deel uit van een grotere onderzoekssubsidie van elf miljoen euro. Het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) is de belangrijkste financier van het onderzoek. Ook ZonMw betaalt mee. Eén op de negen Nederlandse vrouwen krijgt borstkanker. Het is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Per jaar krijgen meer dan 12.000 mensen te horen dat zij borstkanker hebben.
Door de introductie van de HPV-vaccinatie en de nieuwe screeningstest die vanaf 2016 in gebruik wordt genomen, valt er een grote afname van het risico op baarmoederhalskanker te verwachten. Dit concludeert Annelie Vink in haar promotieonderzoek waarmee ze op 10 juni promoveert bij VUmc. In Nederland zijn er twee preventiemaatregelen die vrouwen beschermen tegen baarmoederhalskanker. De HPV-vaccinatie voor 12-jarige meisjes en de screening bij vrouwen op voorstadia van baarmoederhalskanker vanuit het bevolkingsonderzoek. Annelie Vink heeft bij VUmc gekeken wat het effect is van beide preventiemaatregelen en wanneer de effecten zichtbaar worden in de bevolking. Door de introductie van de HPV-vaccinatie zijn niet alleen de gevaccineerde vrouwen beschermd, maar hun partners indirect ook. HPV is een seksueel overdraagbare aandoening dus als de vrouw beschermd is en niet geïnfecteerd kan worden, kan ze het virus ook niet overdragen naar haar partner. Dit werkt vervolgens ook weer door naar ongevaccineerde vrouwen. "Door deze indirecte gevolgen van de inenting verwachten we binnen tien jaar na de introductie van vaccinatie een grote afname van het virus in de ongevaccineerde bevolking." Het bevolkingsonderzoek gaat vanaf 2016 veranderen. Vanaf dan wordt er gebruik gemaakt van een nieuwe test die nog beter kan uitsluiten dat een vrouw risico loopt op baarmoederhalskanker. Hierdoor hoeven vrouwen vanaf hun 40e maar eens in de tien jaar worden getest, in plaats van om de vijf jaar. Vink: "Uit mijn onderzoek blijkt dat dit nieuwe programma veilig is voor vrouwen van verschillende leeftijden, en dat het risico op baarmoederhalskanker nog verder zal dalen." "Concluderend kunnen we stellen dat het HPV-vaccin en het nieuwe bevolkingsonderzoek zullen leiden tot een verdere afname in het levenslange risico op baarmoederhalskanker", stelt Vink. De komende jaren zullen de twee preventieprogramma's geïntegreerd moeten worden om vrouwen een optimale bescherming tegen baarmoederhalskanker te bieden.
In het eerste decennium van deze eeuw is het aantal nieuwe gevallen van kanker toegenomen van 70.300 naar 95.500 per jaar. Dat betekent een stijging van 36 procent. Een en ander blijkt uit de cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Borst-, darm-, huid-, long- en prostaatkanker komen het meeste voor. De levensverwachting is het afgelopen decennium met ongeveer drie jaar gestegen en als mensen langer leven, neemt ook de kans op kanker toe. Een andere reden voor de toenemende aantal nieuwe kankergevallen is een verandering van de leefgewoonten. Zo zijn in de tweede helft van de vorige eeuw meer vrouwen gaan roken, waardoor nu meer vrouwen longkanker krijgen. Het aantal nieuwe gevallen van longkanker is toegenomen met 28 procent.
Het selecteren van het juiste geneesmiddel voor de juiste kankerpatiënt is een enorme uitdaging. Omdat tumoren heel verschillend kunnen reageren, is er grote behoefte aan behandelingen die op de individuele patiënt zijn toegesneden. Dit zal niet alleen de genezingskans, maar ook de kosteneffectiviteit sterk kunnen verbeteren. KWF Kankerbestrijding heeft uit het Alpe d’HuZes/KWF fonds maar liefst 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud voor onderzoek naar de waarde van moleculaire beeldvorming bij de gepersonaliseerde behandeling van kanker. Met ‘klassieke’ scans zoals CT en MRI kunnen anatomische structuren zichtbaar worden gemaakt. Moleculaire beeldvorming gaat een stapje verder en brengt specifieke eigenschappen van de tumor in beeld. In de praktijk gaat dat als volgt: de patiënt krijgt een licht radioactieve stof toegediend, een zogenaamde tracer, die in de tumor terechtkomt. De straling die de tracer vanuit de tumor uitzendt, wordt geregistreerd met een PET-scanner. Verschillende tracers kunnen worden gebruikt om een heel scala aan eigenschappen van tumoren in beeld te brengen. Hierdoor ontstaat een heel precies beeld van de karakteristieken van de tumor. Hoe vollediger dit tumorprofiel, des te beter de juiste therapie en de optimale dosering kan worden bepaald. In het onderzoek van het UMCG, VUmc CCA en UMC St Radboud zal worden gekeken welke tracers het beste resultaat opleveren bij patiënten met borstkanker, niercelkanker en darmkanker. De wetenschappers willen vervolgens achterhalen hoe ze aan de hand van moleculaire beeldinformatie voor een patiënt de beste behandeling op maat kunnen selecteren. Een van de doelen is om in een vroeg stadium te kunnen vaststellen of een behandeling aanslaat. Op die manier kunnen gerichtere therapiekeuzes worden gemaakt en kunnen ineffectieve behandelingen tot een minimum worden beperkt. Behandeling op maat levert niet alleen gezondheidswinst voor de patiënt op, maar heeft ook voordelen voor de samenleving. Kankermedicijnen zijn doorgaans erg duur. Hoe gerichter deze middelen worden ingezet, hoe meer er op de zorgkosten bespaard kan worden. Het onderzoek, dat bekendstaat onder het acroniem IMPACT (IMaging PAtients for Cancer drug selecTion), zal binnenkort van start gaan en vijf jaar duren.
Jaarlijkse longkankerscreening blijkt kosteneffectief. Enkele honderdduizenden Nederlanders met een hoog risico op longkanker screenen leidt mogelijk tot 1.400 minder sterfgevallen aan longkanker per jaar. Dit kan tegen redelijke kosten. Elk jaar een CT-scan ondergaan blijkt zelfs beter dan om de twee jaar, ondanks dat de kosten daarmee zullen stijgen. Dat concluderen onderzoekers van het Erasmus MC op basis van een vergelijkbare studie in Canada, waarover zij deze week publiceren in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine. Rotterdamse onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg bekeken in opdracht van gezondheidszorginstellingen en het ministerie van Ontario in Canada of een jaarlijks bevolkingsonderzoek kosteneffectief is. In Ontario, wat een kwart minder inwoners heeft dan Nederland, blijkt dit het geval te zijn. Belangrijke voorwaarde is dat er strenge selectiecriteria worden aangehouden om te bepalen wie er voldoende hoog risico op longkanker hebben om in aanmerking te komen voor screening. Wetenschappelijk onderzoeker Kevin ten Haaf: “Het gaat om personen die gedurende 40 jaar gemiddeld een pakje per dag gerookt hebben, die in de laatste tien jaar gestopt zijn of nog roken en tussen de 55 en 75 jaar oud zijn.” Harry de Koning, hoogleraar Screening en Evaluatie, die de leiding heeft over het onderzoek: “Voor Nederland zou dat mogelijk voor 800.000 personen gelden. Met een simpele vertaling van de resultaten naar de Nederlandse situatie praten we over minstens 1.400 vermijdbare sterfgevallen per jaar op den duur. Jaarlijks screenen levert niet alleen meer gezondheidswinst op dan tweejaarlijks screenen, maar is ook kosteneffectiever. Dit heeft te maken met het agressieve beloop van longkanker en het korte tijdsbestek waarin ingrijpen mogelijk is. Jaarlijks screenen kost 30.000 euro per gewonnen levensjaar. Dit gaat tegen de verwachtingen van de meeste beleidsmakers in.” Momenteel wordt er in Europa volop gediscussieerd of een bevolkingsonderzoek voor de vroege opsporing van longkanker door middel van CT-screening zou moeten worden ingevoerd. “De definitieve resultaten van een Nederlands onderzoek zullen spoedig volgen, maar dit en eerder Amerikaans onderzoek vragen om verdere actie. Het bevolkingsonderzoek zou in potentie effectiever kunnen zijn dan de huidige reeds lopende bevolkingsonderzoeken op borst- en baarmoederhalskanker bij elkaar”, aldus De Koning. Ontario gaat de aanbevelingen opvolgen. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine is online terug te vinden.
Bon: Erasmus MC
Mevr. A.M.J. Kuijpers: Tailored treatment of metastatic colorectal cancer: clinical and pre-clinical developments. Patienten met uitgezaaide darmkanker in hun buikvlies hebben op de lange termijn een betere overlevingskans na een HIPEC behandeling, een operatie waarbij uitzaaiingen op het buikvlies worden weggehaald en de buikholte daarna wordt doorgespoeld met verwarmde chemotherapie. De ziekenhuizen die deze operatie in Nederland uitvoeren hebben een korte leercurve gehad en zijn bekwaam in het uitvoeren van deze behandeling. Dit concludeert Kuijpers in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Kuijpers onderzocht niet alleen de langetermijneffecten van de HIPEC behandeling maar bekeek ook het nut van een 3D kweekmethode met darmkankercellen van individuele patienten. Kuijpers onderzocht of die kweekmethode bruikbaar is voor de ontwikkeling van kankermedicijnen en het voorspellen van de respons van de patient op deze medicijnen. Voor een groot deel van de tumoren lukt het om een gelijkwaardige 3D mini-tumor in het lab te laten groeien, schrijft Kuijpers. Het 3D kweekmodel is dus een veelbelovend model voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankermedicijnen op maat. Voor een heterogene ziekte als darmkanker is het belangrijk om per patient te kijken welke behandeling het beste bij die persoon past. Hoewel Kuijpers nu nog geen kant en klare praktische aanbevelingen kan geven, biedt dit resultaat allerlei nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van gepersonaliseerde kankerbehandelingen.
Erasmus MC-lezing over grote bevolkingsstudies morgen ook live te volgen via internet Mensen die meer dan twee glazen melk per dag drinken, krijgen niet minder botbreuken dan mensen die minder melk drinken. Ook kan het drinken van grote hoeveelheden melk het risico op sommige vormen van kanker verhogen. Dat zegt de Amerikaanse voedingswetenschapper Walter Willett morgen tijdens Lof der Geneeskunst, de publiekslezing van het Erasmus MC. De voedingswetenschapper van Harvard School of Public Health en de Harvard Medical School vindt dat voedingsadviesorganisaties voorzichtig moeten zijn met het aanraden van grote hoeveelheden melkproducten. Het Voedingscentrum adviseert bijvoorbeeld drie tot vier glazen melk (450 tot 650 ml) per dag. De gratis lezing staat dit jaar in het teken van bevolkingsstudies. Hoe kunnen ze ons helpen gezonder op te groeien, te leven en vitaal ouder te worden? Willett is al 35 jaar de motor achter een van de grootste Amerikaanse bevolkingsstudies. Daarin wordt gekeken welke verbanden er zijn tussen voeding en gezondheid. Willett is in Nederland op uitnodiging van het Erasmus MC. Tijdens Lof der Geneeskunst krijgt het publiek twee lezingen, één door een buitenlandse gast en één door een topwetenschapper van het Erasmus MC. Bert Hofman, geestelijk vader van de twee grote Rotterdamse bevolkingsstudies (Generation R en Ergo) zal vertellen wat deze studies tot nu toe hebben opgeleverd. Tijdens zijn gastoptreden in ‘het land van de melkdrinkers’ vertelt Willett uitgebreid over de invloed van melkproducten op de gezondheid. Uit zijn onderzoeken blijkt dat mensen die meer dan twee glazen melk per dag nemen, net zo vaak botbreuken krijgen als mensen die minder consumeren. ’Dat is opvallend, want adviesorganisaties moedigen het drinken van veel melk aan omdat je er sterke botten van zou krijgen’, zegt Willett. Ook zijn in verschillende studies aanwijzingen gevonden dat het drinken van veel melk het risico op prostaatkanker kan verhogen. Lengte lijkt een belangrijke rol te spelen. Bepaalde vormen van kanker (zoals borstkanker en eierstokkanker) komen vaker voor bij langere mensen. ‘En omdat mensen die veel melk drinken langer worden, zou het consumeren van veel melkproducten tijdens de kinderjaren het risico op kanker kunnen verhogen’, zegt de voedingswetenschapper. We moeten melkproducten nu niet ineens helemaal links laten liggen, vindt Willett. ‘Er zijn ook positieve effecten. De kans op darmkanker kan door melk te drinken juist afnemen. We moeten nog onderzoeken bij welke hoeveelheid de voordelen voor de gezondheid groter zijn dan de nadelen. Tot die tijd moeten we voorzichtig zijn met het drinken van grote hoeveelheden melk. En twee glazen per dag is veel.’ In Nederland wordt mensen aangeraden om drie tot vier glazen per dag te drinken. ‘Dat lijkt meer schade te geven dan goed te doen.’
Muizen die hadden gevast voor behandeling met Irinotecan hadden minder last van bijwerkingen De afdeling Interne Oncologie van het Erasmus MC is gestart met een studie waarin wordt onderzocht of een speciaal dieet de chemotherapie Irinotecan beter te verdragen maakt. Aan deze studie, waarvoor nog patiënten worden gezocht, kunnen in totaal achttien mensen met naar de lever uitgezaaide dikke darmkanker deelnemen. De patiënten volgen een eiwit- en caloriearm dieet, gedurende vijf dagen voor behandeling met de chemotherapie Irinotecan. Onderzocht wordt of de werkzaamheid van de chemo verbetert, en of de chemo beter wordt verdragen. In een studie bij muizen is vorig jaar gebleken dat muizen die hadden gevast voordat ze werden behandeld met Irinotecan, minder last hadden van bijwerkingen. Zij verdroegen de behandeling beter, terwijl de tumor er hetzelfde op reageerde. Doel van de studie is om een bestaande therapie te verbeteren. De hoop is dat die na het dieet meer effect zal sorteren. Minstens even belangrijk is echter dat de therapie beter te verdragen wordt. Wie een dieet volgt, zal minder bijwerkingen als ernstige diarree, misselijkheid en moeheid ervaren, hopen de onderzoekers. Irinotecan wordt vaak gebruikt in de oncologie. Het middel wordt ingezet bij patiënten met dikke darmkanker en bij patiënten met alvleesklierkanker. Dikke darmkanker is op een na de meest voorkomende kankersoort in Nederland. Of een calorie- en eiwitarm dieet ook effect heeft bij andere chemotherapieën is nog niet bekend. Nader onderzoek bij proefdieren en mensen is daarvoor noodzakelijk. Deze methode lukraak uittesten bij andere middelen zou gevaarlijk kunnen zijn omdat elk anti-kankermedicijn zijn eigen specifieke werking heeft. Het Erasmus MC raadt patiënten daarom af om op eigen initiatief een calorie- en eiwitarm dieet te gaan volgen alvorens een chemokuur te ondergaan. Patiënten met dikke darmkanker en uitzaaiingen in de lever die zullen worden behandeld met Irinotecan en die belangstelling hebben voor de studie, kunnen zich melden bij hun behandelend oncoloog. Die kan hen doorverwijzen naar de onderzoekers van het Erasmus MC.
Nanny Bluekens: ‘Digital Mammography in Breast Cancer Screening. Evaluation and Innovation’. Het gebruik van digitale mammografie in het borstkanker screeningsprogramma heeft de opsporing van borstkanker aanzienlijk verbeterd. Wel worden er meer vrouwen voor nader onderzoek verwezen. Met digitale mammografie worden vooral meer agressieve kankers opgespoord. Het aandeel van de weinig agressieve tumoren, duidend op eventuele overdiagnose, blijft gelijk. Dit stelt Bluekens in haar proefschrift over het gebruik van digitale mammografie bij borstkankerscreening. Ze wilde weten wat het effect is van de introductie van deze nieuwe technologie en onderzoeken of het mogelijk is om met deze nieuwe techniek de dosis te verlagen. Ze constateert dat dit mogelijk is, maar stelt dat er nog meer onderzoek nodig is. Digitale mammografie is inmiddels standaard in de meeste ziekenhuizen. Het is in de plaats gekomen van de ouderwetse röntgenfoto. Bluekens stelt dat hiermee het landelijk screeningsprogramma naar de opsporing van borstkanker significant is verbeterd. Mogelijk draagt dit bij aan een verdere daling van de borstkankersterfte, omdat er vooral meer agressieve tumoren worden gedetecteerd. Het effect van een verlaagde stralingsdosis bij mammografie is tweeledig. Het beperkt de stralingsbelasting, wat bijdraagt aan het voorkómen van kanker die ontstaat door de straling die nodig is om het mammogram te maken. Daarnaast kunnen er per patiënt meer foto’s worden gemaakt als dat nodig is, waardoor de detectie van tumoren kan verbeteren.
Onderzoekers van het AMC in Amsterdam hebben een set van vijf genen ontdekt waarvan de regulatie voorspellend is voor de prognose van een patiënt met darmkanker. Ze publiceren daarover in het blad Cell ‘Stem Cell’ dat vandaag verschijnt. ‘Net als bij borstkanker zouden we met deze set de behandeling van darmkanker beter kunnen gaan afstemmen op het individu’, zegt onderzoeksleider prof. dr. Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele Oncologie en Radiobiologie. Veel patiënten met darmkanker komen bij de arts op een moment dat de tumor nog niet is uitgezaaid. Operatief verwijderen van het gezwel is dan de standaardbehandeling in Nederland. Maar hoe die behandeling precies uitpakt, blijkt toch nog onzeker. Vaak gaat het goed, maar niet altijd, en dan was het beter geweest als er direct aansluitend aan de operatieve ingreep was begonnen met chemotherapie. Voor het onderzoek werd een groep van 90 patiënten onderzocht; na langdurige laboratoriumproeven is bij 24 van hen een volledige typering van de vijf genen uitgevoerd. ‘Bij deze 24 patiënten bleek deze typering een uitstekende voorspeller van de uitkomst voor de patiënt. We gaan dit nog bevestigen bij grotere groepen patiënten, maar met de huidige voorspellende waarde zijn we zeer tevreden’, zegt Medema. De analyse van de genregulatie is nog erg ingewikkeld. De AMC-onderzoekers zijn de hele zomer bezig geweest om de bepaling uit te voeren bij de 24 patiënten. Medema: ‘We zijn bezig om de test te verbeteren en sneller te laten uitvoeren om de vondst toepasbaar te maken in de klinische praktijk.’ Is dat zover en zijn de onderzoekuitkomsten bevestigd bij grote groepen patiënten, dan wordt de behandeling van darmkanker mede afhankelijk van een genenonderzoek, net zoals nu bij borstkanker. Patiënten met een ‘goede’ genenset voor darmkanker, krijgen dan een standaardbehandeling, patiënten met een ‘slechte’ set kunnen dan worden nabehandeld met chemotherapie, aldus Medema.
Niet zozeer hun leeftijd, maar vooral bijkomende ziekten verminderen de kwaliteit van leven van oudere kankerpatiënten. Dat zeggen onderzoekers van NIVEL. Ouderen en jongeren met kanker ervaren eenzelfde kwaliteit van leven, maar kankerpatiënten met bijkomende ziekten hebben een mindere kwaliteit van leven en zijn vaker arbeidsongeschikt dan andere kankerpatiënten. De vergrijzing zal naar verwachting zorgen voor een toename van het aantal oudere kankerpatiënten. Onderzoek naar kanker richt zich tot nu toe vooral op de leeftijdsgroep van 30 tot 55 jaar. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat 70 procent van de oudere kankerpatiënten ook andere aandoeningen heeft, zoals diabetes, hart- en vaatziekten of artrose. Die verminderen hun kwaliteit van leven sterker.
Een consortium onderzoekers, onder andere van het LUMC, heeft een gen opgespoord dat vaak gemuteerd is in blaaskankercellen. Het gen, STAG2, is vooral aangedaan bij blaaskanker van het goedaardige soort. De onderzoekers onderzochten ruim 2.200 tumoren van verschillende plaatsen in het lichaam. Ze zagen dat het gen STAG2 meestal geïnactiveerd was bij blaaskanker, een van de vijf meest voorkomende vormen van kanker. Patiënten met een STAG2-mutatie hebben vaak een minder agressieve vorm van blaaskanker en hoeven minder intensief gevolgd te worden na hun behandeling, menen de onderzoekers. Zij hebben een test ontwikkeld waarmee de status van STAG2 makkelijk in beeld gebracht kan worden. Veel blaaskankers zijn goedaardig: ze zaaien zich niet uit en komen na verwijdering niet terug. Omdat een klein deel wel terugkomt, krijgen alle blaaskankerpatiënten nu regelmatige onderzoeken. De vondst van het gen STAG2 kan hier verandering in brengen, denken de onderzoekers die hun onderzoek in Nature Genetics publiceren.
In tumoren bevinden zich zowel kankercellen als normale gezonde cellen. Inzicht in de interactie tussen kankercellen onderling en van kankercellen met gezonde cellen en het effect van deze interactie op tumorprogressie, uitzaaiing en ongevoeligheid voor behandeling geeft mogelijke nieuwe aangrijpingspunten voor behandeling. Promovenda Karin Tamas onderzocht deze interactie bij tumoren in de endeldarm. In het verleden was de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker vooral gericht op celdeling en DNA-verdubbeling. Tegenwoordig wordt meer gekeken naar specifieke eigenschappen van tumorcellen en normale cellen in de omgeving ervan, zoals immuunsysteem en bloedvaten. Het inzicht dat tumorcellen met hun omgeving communiceren, biedt mogelijkheden voor potentiële behandelingsdoelen. Er is behoefte aan nieuwe behandelingen, omdat nog veel kankerpatiënten overlijden als gevolg van uitzaaiing van de ziekte. In haar proefschrift bestudeert Tamas het effect van bloedvatvormende en migratie-beïnvloedende factoren bij patiënten met uitgezaaide endeldarmkanker die werden behandeld met bestraling op de tumor, gevolgd door systeemtherapie. De systeemtherapie bestond uit chemotherapie gecombineerd met het antilichaam bevacizumab, dat de groei van bloedvaten rond de tumor remt. Na deze behandeling kon bij 72% van de patiënten de tumor in de endeldarm en uitzaaiingen in lever en longen worden verwijderd. De eiwitexpressie van groei- en migratiefactoren in tumorcellen en de naburige niet-kankercellen vóór en na de bovengenoemde therapie werden bestudeerd. Twee specifieke eiwitten, te weten placental growth factor (PlGF) en chemokine ligand CXCL12/chemokine receptor CXCR4, werden geïdentificeerd als potentiële aangrijpingspunten voor medicatie. Karin Tamas (1970) studeerde geneeskunde aan de Iuliu Hatieganu Medical School in Roemenië, gevolgd door de specialisatie tot medisch oncoloog en infectioloog aan de Semmelweis Medical School in Hongarije. Ze kreeg voor dit onderzoek een beurs van de European Society of Medical Oncology.
Het UMC Utrecht opent per 1 oktober als eerste ziekenhuis in Nederland een polikliniek speciaal voor mannen met borstkanker. Oncologisch chirurg dr. Arjen Witkamp: “Wij nemen mannen met borstkanker serieus.” Jaarlijks krijgen zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen. Het lijkt dus dat alles – van patiënteninformatie tot behandelingen – is gericht op vrouwen. Daar maakt het UMC Utrecht Cancer Center per 1 oktober 2011 een einde aan door een poli voor mannen met (verdenking op) borstkanker te openen. Het is de eerste mannenpoli voor borstkanker in Nederland. Mannen kunnen hier terecht voor onderzoek bij artsen die gespecialiseerd zijn in borstkanker bij mannen. Ook is er voorlichtingsmateriaal, speciaal gericht op mannen. Oncologisch chirurg dr. Arjen Witkamp: ‘We willen dat mannen zich serieus genomen voelen en ik hoop dat dat ertoe bijdraagt dat zij naar ons toekomen. Al is het alleen maar om tumorweefsel door ons te laten afnemen en advies te krijgen over de behandeling die nu volgens de borstkankerrichtlijn moet worden uitgevoerd. De behandeling zelf kan in een ziekenhuis in de buurt plaatsvinden.’
Onderzoeker Guus van Dongen van VUmc heeft samen met het bedrijf LinXis een methode ontwikkeld voor een nieuwe generatie kankermedicijnen (antilichaam-drug conjugaten , ADC's), die naar verwachting veiliger in gebruik zullen zijn. Dit doen ze door platinum, dat hierbij Lx (Lx®) wordt genoemd, als 'tweezijdig plakband' in te zetten. Lx wordt eerst met één zijde aan een toxische stof gekoppeld. Dit tussenproduct is in deze vorm nauwelijks schadelijk in preklinische studies en kan veilig voor lange tijd bewaard worden. Vervolgens kan Lx®, met daaraan de toxisch stof, op een eenvoudige wijze via de andere zijde van het molecuul aan een antilichaam van keuze gekoppeld worden, om zo het ADC te vormen. Dit nieuwe middel is in de recent gepubliceerde studie stabieler en veiliger dan eerdere generatie ADC's. Uit proeven met diermodellen blijkt dat het ook effectiever is bij het vernietigen van kankercellen. Naar verwachting zullen over circa een jaar deze nieuwe geneesmiddelen voor het eerst op patiënten worden getest. Met de introductie van antilichaam-drug conjugaten (ADC's) enige jaren geleden zijn er innovatieve anti-kankermedicijnen op de markt die de tumor herkennen en zeer toxische stoffen in de tumorcel afgeven. Maar deze geneesmiddelen hebben beperkingen. Ze waren tot op heden nog niet betrouwbaar omdat de zeer toxische stof reeds in de bloedbaan van het antilichaam kan loslaten, nog voor het de tumorcel heeft bereikt. Dit kan tot ernstige bijwerkingen leiden. Daarnaast kan de toxische stof na afgifte in de tumorcel ook uit de tumorcel weglekken en elders in het lichaam bijwerkingen veroorzaken. Dankzij de inzet van het platinum-bevattende molecuul Lx (Lx®) lijken deze problemen te kunnen worden opgelost. Ook was de productie van ADC's altijd zeer gecompliceerd en zijn deze medicijnen op de huidige farmaceutische markt veel te duur. Idee achter de samenwerking van VUmc met LinXis is om deze nieuwe middelen breed toegankelijk te maken. De Nederlandse farmaceutische start-up LinXis BV wilde graag samenwerken met professor Guus van Dongen van Radiologie & Nucleaire Geneeskunde van VUmc om via deze totaal nieuwe methode geneesmiddelen voor de behandeling van kanker te ontwikkelen. Ze zagen VUmc als de ideale partner om het idee verder uit te werken vanwege de aanwezigheid van een groep top-(radio)chemici bij het Cancer Center Amsterdam en unieke imaging faciliteiten in combinatie met de klinisch oncologieafdeling die gespecialiseerd is in het uitvoeren van vroege klinische studies. In het kader hiervan wordt op dit moment het VUmc Imaging Center Amsterdam gebouwd op de Zuidas. Deze unieke setting maakt het niet alleen mogelijk om nieuwe middelen voor klinisch gebruik te ontwikkelen én te produceren maar ook om deze door beeldvorming via scans (imaging) in het lichaam te karakteriseren. Het ADC-concept bouwt voort op recente trends in geneesmiddelenontwikkeling. Aanvankelijk waren er de klassieke cytostatische geneesmiddelen (chemotherapie), die met name aangrijpen op de snel delende tumorcellen. Deze geneesmiddelen zijn soms effectief, maar geven vaak ook ernstige bijwerkingen. Daarna kwamen de zogenoemde 'targeted drugs', met als meest succesvolle categorie de monoclonale antilichamen. Monoclonale antilichamen hebben als eigenschap dat ze zeer selectief de tumor herkennen en daar ophopen. De werking berust op het remmen van voor de kankercel essentiële (groei)signalen. Een nadeel echter is dat ze vaak te weinig schade aan de tumor toebrengen om de tumor compleet te vernietigen. Een revolutie kondigde zich enkele jaren geleden aan met de introductie van ADC's. Hierbij werd voor het eerst gebruik gemaakt van alle ontwikkelingen uit het verleden: monoclonale antilichamen waarvan bewezen was dat ze selectief de tumor herkennen, werden gebruikt voor de selectieve afgifte van zeer toxische stoffen in de tumorcel. Toen Roche-Genentech in 2013 een dergelijke ADC op de markt bracht, werd het direct bestempeld als één van de meest innovatieve geneesmiddelen ooit. Het betrof Kadcyla® (ado-trastuzumab emtansine of T-DM1), een geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met uitgezaaide borstkanker. Het succes van dit geneesmiddel heeft ertoe geleid dat er op dit moment zeker 60 van dergelijke ADC's in klinische ontwikkeling zijn voor de behandeling van kanker. Toch vertoont de huidige generatie ADC's ook (de bovengenoemde) beperkingen, die nu met de nieuw ontdekte techniek van het 'tweezijdig plakband' Lx® opgelost lijken. Over hun zogenoemde 'plug and play' technologie schreef de LinXis/Van Dongen groep recent een artikel in het tijdschrift Cancer Research.
Bron: VUmc
Ramzi Amri: Clinical issues in the surgical treatment of colon cancer. Het stellen van de diagnose dikkedarmkanker met behulp van een coloscopie verlaagt de kans op uitzaaiingen en sterfte aanzienlijk. Het stellen van deze diagnose in een acute situatie zoals bij een verstopping of gat in de darmwand heeft het tegenovergestelde effect. Dat blijkt uit het proefschrift van Amri over factoren die van invloed zijn op operaties en de uitkomsten daarvan bij patienten met dikkedarmkanker. Uit zijn onderzoek blijkt verder dat patienten met een hoge BMI vaker te kampen hebben met een trage wondgenezing en dat verklevingen door eerdere operaties de opnameduur in het ziekenhuis verlengen. Ook blijkt uit de resultaten dat tumoren in de linkerhelft van de dikke darm eerder leveruitzaaiingen geven dan tumoren in de rechterhelft. Wereldwijd krijgen jaarlijks meer dan een miljoen patienten de diagnose dikkedarmkanker. De helft overlijdt aan deze ziekte. Darmkankerpatienten met uitzicht op genezing worden vroeg of laat geopereerd. Amri beschrijft in zijn proefschrift de invloed van omgevingsfactoren zoals geslacht en leeftijd op (ziektevrije) overleving. Hij gaat in op de risicofactoren voor complicaties rondom de operatie en op pathologisch-anatomische kenmerken die het risico op dikkedarmkanker en uitzaaiingen kunnen voorspellen. De conclusies bieden aanknopingspunten om de operatieve behandeling van darmkanker verder te optimaliseren en onder- of overbehandeling te voorkomen.
Het surveillanceprogramma voor mensen bij wie poliepen zijn gevonden en verwijderd tijdens dikkedarmkanker screening levert weinig gezondheidswinst op terwijl jaarlijks rond de 60.000 mensen een belastend kijkonderzoek van de darm moeten ondergaan. Ook kost het programma veel geld (geschatte kosten ca. 40 miljoen euro). Dit concluderen onderzoekers van VUmc, AMC en NKI. Onderzoeker VeerIe Coupé (VUmc): “In afwachting van een betere vervolgaanpak adviseren we om in ieder geval het meest intensieve surveillance interval van 3 jaar te verlengen naar 5 jaar. Dit bespaart ongeveer 17.000 kijkonderzoeken en 15 miljoen euro per jaar terwijl de sterfte nagenoeg gelijk blijft.” Het onderzoek is gefinancierd door KWF en wordt vandaag gepubliceerd in het gezaghebbende Annals of Internal Medicine. In 2014 is Nederland stapsgewijs gestart met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Hiervoor ondergaan mannen en vrouwen tussen de 55 en 75 om de twee jaar een ontlastingstest. Als er bloed in de ontlasting wordt gevonden, volgt een coloscopie, een kijkonderzoek van de darm. Mensen bij wie kanker wordt aangetroffen gaan een behandeltraject in. Als er poliepen, goedaardige voorlopers van darmkanker worden gevonden, worden deze weggehaald. Omdat deze mensen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van nieuwe poliepen en darmkanker, worden zij nauwlettend in de gaten gehouden. Dit wordt surveillance genoemd: zij krijgen elke 3 jaar of 5 jaar (afhankelijk van het aantal, de grootte en andere specifieke kenmerken van de poliepen) opnieuw een coloscopie. Onderzoekers van VUmc, AMC en NKI hebben met behulp van een model de toegevoegde waarde van deze surveillance coloscopieën in combinatie met het bevolkingsonderzoek onderzocht. Naar verwachting daalt de darmkankersterfte door het bevolkingsonderzoek met circa 50%. Door toevoeging van het surveillanceprogramma wordt een extra daling van slechts 2% verwacht. Bovendien moeten veel mensen dan onnodig deze onprettige en dure coloscopie ondergaan.
Bron: VUmc
Kanker ontstaat door mutaties in het DNA. Om die mutaties op te kunnen sporen moet het DNA van heel veel kankerpatiënten onderzocht worden. Onderzoekers van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ontwikkelden een nieuwe methode om dit te kunnen doen. Samen met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) analyseerden zij hiermee het erfelijk materiaal van ruim 16.000 kankerpatiënten. Ze publiceren hier deze week over in Nature Genetics. Het systematisch analyseren van het DNA van tumoren is erg duur. In de afgelopen vijftien jaar is wel heel veel naar gen-expressie gekeken en deze metingen zijn openbaar beschikbaar. Het UMCG ontwikkelde een nieuwe statistische methode waarmee deze gegevens konden worden hergebruikt. Van ruim 16.000 tumoren kon zo worden bepaald welke veranderingen in het DNA voorkomen. “We zagen dat bepaalde veranderingen erg vaak voorkomen, terwijl je andere alleen ziet bij specifieke tumoren, zoals borstkanker”, aldus geneticus prof. Lude Franke van het UMCG. Deze informatie wordt nu verder gebruikt om voor een moeilijk te behandelen groep van tumoren, waarbij veel fouten in het DNA voorkomen, nieuwe potentiële therapeutische aangrijpingspunten te vinden. Om de beschreven methode te ontwikkelen bekeken de onderzoekers 80.000 expressieprofielen. Zo’n grootschalige ‘big data’-aanpak was tot voor kort onmogelijk, maar met de komst van betere computers en nieuwe wiskundige technieken is dit nu wel haalbaar. Grote hoeveelheden gegevens, ooit verzameld voor een compleet ander doel, komen nu van pas om beter inzicht te krijgen in het ontstaan van kanker. “Ik denk dat dit het begin is van een doorbraak in kankergenetica. We zijn nog steeds bezig om de betekenis van bepaalde patronen die uit de enorme hoeveelheid data komen te begrijpen”, aldus onderzoeker dr. Erik Schultes van de afdeling Humane Genetica van het LUMC. Het onderzoek is gepubliceerd door Nature Genetics. Lees meer in het persbericht van het UMCG.
De animo om deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek naar darmkanker is groter als er een CT-scan van de darm wordt gemaakt, in plaats van een onderzoek waarbij een slang via de anus in de dikke darm wordt geschoven (coloscopie). Dat blijkt uit een proefbevolkingsonderzoek naar darmkanker dat Thomas de Wijkerslooth heeft uitgevoerd. De sterfte aan darmkanker neemt af vanwege vroege detectie van de voorlopers van darmkanker (adenomen) en van darmkanker zelf. Eén van de manieren om dit te bereiken is met een bevolkingsonderzoek. De Wijkerslooth benaderde bijna negenduizend willekeurig geselecteerde burgers voor een proefbevolkingsonderzoek. Ze kregen een uitnodiging om mee te doen met coloscopie of CT-colografie screening. Een significant lager aantal personen nam deel aan coloscopie vergeleken met de CT-screening: 22 procent versus 34 procent. In de coloscopiegroep werden meer adenomen en darmkanker gedetecteerd waardoor de diagnostische opbrengst per genodigde vergelijkbaar was tussen beide groepen. Voorts bespreekt de Wijkerslooth factoren die de deelnamegraad en de diagnostische opbrengst van coloscopiescreening beïnvloeden.
Hoofd-halskanker is de zevende meest voorkomende kanker wereldwijd. Patiënten met kanker in het mond- en slikgebied hebben een zeer grote kans om ondervoed te raken tijdens de behandeling omdat zij moeite hebben met eten. Dieetbehandeling door een diëtist kan ondervoeding voorkomen. Onderzoekster Jacqueline Langius heeft een beslisboom gemaakt zodat patiënten die een grote kans hebben om ondervoed te raken, opgespoord kunnen worden. Langius promoveert op 17 september bij VUmc. Ondervoeding tijdens de bestralingsperiode van hoofd-halskanker heeft een grote invloed op de kwaliteit van leven van de patiënten en vermindert de overlevingskans. Er waren sterke vermoedens dat afvallen tijdens de behandeling voor hoofd-halskanker schadelijk was voor patiënten, maar niet in welke mate. Ook was niet duidelijk welke patiënten het meeste risico hadden op ondervoeding. Jacqueline Langius heeft daarom gekeken naar de oorzaken en gevolgen van ondervoeding en hoe dit het beste behandeld kan worden. "Uit het onderzoek bleek dat de helft van de patiënten ondervoed raakte tijdens de behandelingsperiode. De kans op overlijden aan kanker is daarbij 70% groter dan bij patiënten die niet ondervoed zijn", zegt Langius. "Ik heb een beslisboom gemaakt waarmee we patiënten kunnen opsporen die een grote kans hebben om ondervoed te raken. De beslisboom bestaat uit factoren die het meest bijdragen aan de kans op ondervoeding tijdens de bestraling. Factoren die een belangrijk risico vormen zijn bijvoorbeeld bestraling op de hals, hoge dosis bestraling en bestralingstechniek. De beslisboom is een hulpmiddel om patiënten met een grote kans op ondervoeding te herkennen, zodat er tijdig gestart kan worden met een dieetbehandeling", aldus Langius. Langius heeft bij meer dan 500 patiënten onderzocht of er een verband bestond tussen het afvallen tijdens de bestralingsperiode en een achteruitgang in de kwaliteit van leven en overleving. Het onderzoek geeft een onderbouwing voor dieetbehandeling tijdens de bestralingsperiode en geeft handvatten om ondervoeding aan te pakken bij deze patiënten. Dit is belangrijk omdat ondervoeding veel en ernstige gevolgen kan hebben.
Onderzoekers van het UMC Utrecht zijn er als eerste ter wereld in geslaagd met een robot tijdens een MRI-scan een naald in de prostaat van een patiënt te brengen. Onderzoeker Michiel van den Bosch beschrijft dit in zijn proefschrift. Met behulp van een speciale robot konden onderzoekers bij een patiënt met prostaatkanker een naald precies in de prostaat brengen. Dit gebeurt terwijl de patiënt in de MRI-scanner ligt en artsen realtime volgen waar de naald zich bevindt. Met de naald is het in de toekomst mogelijk een biopt te nemen of zeer lokaal tumoren te bestralen. Dankzij het realtime MRI-beeld wordt de behandeling precies op de juiste plaats toegepast. Dat is een sterke verbetering ten opzichte van de methode waarbij eerst een scan wordt gemaakt en daarna bestraling plaatsvindt. In de tussentijd kunnen organen verschuiven waardoor de bestraling verkeerd terechtkomt. De robot is ontwikkeld in het UMC Utrecht en is uniek in de wereld. Het apparaat bestaat uit materialen die zo weinig mogelijk verstoring van het MRI-beeld geven. De robot moet nog wel verbeterd worden, concludeert Van den Bosch. Het apparaat brengt de naald niet in via een vloeiende beweging, maar ‘hamert’ de naald via een speciaal tikmechanisme binnen. Op die manier vervormt het weefsel zo weinig mogelijk. Het tikmechanisme werkt echter nog niet goed genoeg. In het experiment bleek de prostaat nog zo’n 7 millimeter te vervormen. De ‘prostaatrobot’ maakt nog geen onderdeel uit van de standaardbehandeling van prostaatkanker. Uiteindelijk moet de robot de behandeling van prostaatkanker verbeteren. Het UMC Utrecht wil de ziekte in de toekomst behandelen via zogenaamde ‘high-dose rate brachytherapie’. Dat is een vorm van inwendige bestraling waarbij straling wordt toegediend via een stralingsbron in de punt van de naald. Er hoeven dus geen radioactieve zaadjes in het lichaam geplaatst te worden. De robot is ook zeer geschikt voor het nemen van biopten. Dankzij de robot is het mogelijk in één keer een weefselbiopt te nemen van het juiste deel van de prostaat. Zo’n stukje weefsel is nodig voor het stellen van de diagnose. Prostaatkanker is bij mannen de meest voorkomende kanker in Nederland. Van den Bosch voerde zijn onderzoek uit binnen het UMC Utrecht Cancer Center. KWF Kankerbestrijding ondersteunt het onderzoek financieel.
Het eiwit TRAIL, dat in het normale immuunsysteem ontstekingen helpt onderdrukken, is een belangrijk instrument in de strijd tegen kanker. Het bindt zich wel aan gezonde cellen, maar richt er geen schade aan. Als het zich aan een kankercel bindt, kan het deze uitschakelen. Door gebruik van TRAIL-receptorgerichte middelen kunnen bestaande kankermedicijnen effectiever worden, zo hebben preklinische studies aangetoond. Janet Stegehuis onderzocht de mogelijkheid om TRAIL-receptorgerichte middelen te combineren met het kankermedicijn bortezomib. Uit het onderzoek blijkt dat deze combinatie mogelijkheden biedt in de strijd tegen longkanker: zij induceert uitstekend apoptose (celdood) in preklinische modellen voor niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), stelt Stegehuis vast. Bortezomib kan de intrinsieke voorkeur voor TRAIL-receptor 1 of TRAIL-receptor 2 geïnduceerde apoptose door rhTRAIL in NSCLC-cellen veranderen en apoptose via beide receptoren versterken. Stegehuis bestudeerde ook de onderliggende mechanismen. Ze laat zien dat bortezomib de door rhTRAIL-geïnduceerde apoptose stimuleert op het niveau van de DISC (in de celmembraan) maar ook op het niveau van de mitochondriën (in de cel). Bortezomib heeft ook een remmend effect op de internalisatie van de receptoren na stimulatie, zo toont de promovendus aan. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de precieze rol hiervan is in inductie van apoptose. Janet Stegehuis (Westerbork, 1982) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Stegehuis werkt inmiddels in het bioanalytisch laboratorium van PRA International te Assen.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
De komende decennia neemt het aantal kankergevallen wereldwijd toe met 75 tot 90 procent. Met name in de ontwikkelingslanden valt een sterke toename te verwachten. Kanker is een groot deel van de rijke landen al de belangrijkste doodsoorzaak en de Derde Wereld zal die ontwikkeling volgen, verwachten deskundigen van het International Agency for Research on Cancer (IARC). In de sterk ontwikkelde landen zijn borst-, long-, darm-, en prostaatkanker goed voor de helft van het aantal kankergevallen. In de middelmatig ontwikkelde landen komen slokdarm-, maag- en leverkanker relatief veel voor. Veel kankers houden verband met de ongezonde ‘westerse’ leefstijl. Deze zullen ook in zich ontwikkelende landen opkomen, verwacht het IARC.
Promotie Mw.drs. Elisabeth G. Klompenhouwer (University Maastricht). Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen. Hoewel borstkanker nu vaak wordt geconstateerd tijdens de screening, worden helaas ook regelmatig vrouwen onterecht doorverwezen. Dit laatste levert bij vrouwen de nodige onrust. In mijn proefschrift worden nieuwe methodes beschreven om borstkankerscreening nauwkeuriger te maken: meer terechte en minder onterechte doorverwijzingen. De belangrijkste bevinding is de ontwikkeling van een nieuwe foto beoordelingsmethode. Deze nieuwe methode zou jaarlijks in Nederland kunnen leiden tot ongeveer 700 meer terechte verwijzingen en 868 minder onterechte verwijzingen. Verder zouden er ongeveer 400 kankers minder buiten de screening om worden ontdekt, dit is belangrijke omdat deze kankers een slechtere prognose hebben.
Het Erasmus MC is gestart met een spreekuur voor patiënten met een gevorderde vorm van blaaskanker, het Blaaskankercentrum. Het centrum heeft een regionale advies- en behandelfunctie. Coördinator dr. Joost Boormans, uroloog, is tevreden over de resultaten van de eerste maanden. Het Blaaskankercentrum in het Erasmus MC – Daniel den Hoed Oncologisch Centrum heeft als doel regionale krachten te bundelen om patiënten een zo goed mogelijk en persoonlijk behandeltraject te bieden. Tijdens een wekelijks multidisciplinair spreekuur voor patiënten met de diagnose spierinvasief blaascarcinoom, kunnen zij zowel met de uroloog, de radiotherapeut als met de internist-oncoloog spreken. Het spreekuur wordt ondersteund door een vaste oncologieverpleegkundige en stomadeskundige. Het centrum stelt behandelplannen op en verricht wetenschappelijk onderzoek. Ook specialisten zijn welkom voor aanvullend advies: behandeling hoeft niet in alle gevallen plaats te vinden in het Blaaskankercentrum. Er zijn verschillende behandelmethoden mogelijk, zoals blaasverwijdering met stoma of vervangende blaas en uitwendige of inwendige bestraling. In het centrum kan ook aanvullende diagnostiek worden verricht en kan het vervolgtraject direct met de verschillende disciplines en de patiënt doorgenomen worden. Patiënten die door huisartsen en specialisten worden doorverwezen kunnen binnen één week bij het Blaaskankercentrum terecht. „We kijken terug op een succesvolle eerste periode”, zegt dr. Joost Boormans, als uroloog werkzaam bij het Erasmus MC en contactpersoon van het Blaaskankercentrum. „De afgelopen twee maanden hebben uiteenlopende patiënten hun weg gevonden naar het spreekuur en hun eerste reacties zijn positief.”
In een kwart van de gevallen wijzigt het behandelplan voor longkankerpatiënten in belangrijke mate, na een Second Opinion in het gespecialiseerde academische behandelcentrum van het VUmc. Dit is gisteren bekend gemaakt tijdens een bijeenkomst van het Longkanker Informatie Centrum, en is vandaag verder toegelicht aan longartsen en oncologen op het 14de Wereld Longkanker Congres in Amsterdam. "Zo’n 2/3 van de patiënten ondergaat eerst aanvullend onderzoek bij een Second Opinion. In 75% van alle gevallen blijft het beleid min of meer ongewijzigd, maar bij een kwart volgt er een aanzienlijke verandering van het behandelplan. Dit komt doordat vaak anders wordt ingeschat in welk stadium de aandoening zich exact bevindt, en soms wordt er zelfs een andere diagnose gesteld. Verder speelt mee, dat in gespecialiseerde centra andere mogelijkheden voor behandeling beschikbaar zijn,” stelt professor Piet Postmus, hoogleraar longziekten aan VUmc. Het gaat bijvoorbeeld om behandeling met relatief nieuwe middelen en methoden, waarmee elders nog minder ervaring is opgedaan. Drs Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum stelde naar aanleiding van deze resultaten: “Deze opmerkelijke Second Opinion Studie van VUmc laat zien, dat patiënten absoluut gebaat zijn bij hoog-gespecialiseerde centra. Verder is de mondigheid van de patiënten van belang. Dat blijkt ook uit de belangstelling voor onze site www.longkanker.info: in de loop der jaren zijn er al 1,2 miljoen mensen op ons internet-forum langs geweest, en hebben ruim 445.000 mensen de pagina’s bezocht waar men vragen kan stellen aan een virtuele arts. Wij moedigen patiënten en hun naasten dan ook aan, om kritisch te zijn en samen met hun behandelaars echt te kijken wat de beste behandeling voor hen is; in tegenstelling tot wat sommigen denken, is er bij de diagnose longkanker beslist nog vaak een keuze in behandelopties mogelijk’, aldus mevrouw Linssen.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) zijn betrokken bij de ontwikkeling van een nieuwe laboratoriumtest voor erfelijke darmkanker. Ze publiceren erover in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS. Wanneer in een familie veel darmkanker voorkomt, is dat vaak te wijten aan het Lynch-syndroom. Patiënten met dit syndroom hebben een mutatie in een DNA-reparatiegen en krijgen daardoor vaak al op jonge leeftijd darmkanker. Maar soms wordt er een variant van een DNA-reparatiegen ontdekt waarvan de gevolgen onduidelijk zijn. Onderzoekers van het LUMC en de Universiteit van Kopenhagen hebben nu een snelle methode ontwikkeld die uitsluitsel geeft over deze zogenaamde Variants of Unclear Significance (VUS): verhogen deze genetische varianten de kans op darmkanker wel of niet? “Om te onderzoeken of een bepaalde variant schadelijk is, behandelen we cellen in het lab met stoffen die mutaties in de hand werken”, vertelt co-auteur dr. Niels de Wind, onderzoeker op de afdeling Toxicogenetica. “Vervolgens kijken we of het DNA-reparatiegen nog functioneert. Is dat niet het geval dan kijken we aan welke mutatie dat te wijten is.” Met subsidie van KWF Kankerbestrijding werken de onderzoekers nu aan een catalogus waarin een zeer groot aantal kwaadaardige mutaties wordt geregistreerd. “Hiermee zetten we een stap in de richting van personalized medicine”, aldus De Wind. Mensen uit families waarin het Lynch-syndroom wordt vermoed weten nu niet altijd waar ze aan toe zijn. “Straks kunnen klinisch genetici in deze catalogus opzoeken of een bepaalde VUS bij een patiënt schadelijk is. Nu nemen artsen vaak het zekere voor het onzekere en krijgen alle familieleden extra screeningen. In de toekomst hoeft dat alleen bij mensen met mutaties die de kans op darmkanker ook echt vergroten.” (Raymon Heemskerk)
Ruim een kwart van de kinderen die zijn genezen van kanker, heeft als jongvolwassene een hartafwijking die kan leiden tot hartfalen. Dit blijkt uit een studie van onderzoekers verbonden aan het Emma Kinderziekenhuis AMC in Amsterdam. De resultaten zijn gepubliceerd in de Archives of Internal Medicine van 26 juli. Meer en meer kinderen genezen van kanker. In de jaren veertig was dat nog ongeveer 20 procent, nu blijft 70 tot 80 procent van de kinderen vijf jaar na behandeling vrij van kanker. Een team onder leiding van internist-oncoloog Heleen van der Pal heeft 601 genezen verklaarde kinderen gevolgd, die in het AMC zijn behandeld. Van ruim 500 overlevenden is een echo van het hart gemaakt, gemiddeld vijftien jaar nadat ze genezen zijn verklaard. Van die overlevenden heeft meer dan een kwart (27 procent) afwijkingen aan het hart, veelal in een vroege fase. Er is in bijna alle gevallen nog geen sprake van klachten. "Dit onderzoek toont aan dat we de ex-patiënten goed moeten volgen en bedacht moeten zijn op hartproblemen", zegt Van der Pal. Het was al bekend dat kinderen die genezen van kanker een grotere kans hebben op gezondheidsproblemen later in hun leven. Er was nog niet eerder bij een grote groep overlevenden een onderzoek gedaan naar de verminderde hartfunctie, De onderzochte personen hebben als kind chemotherapie en bestraling in de hartstreek gekregen. Daarvan is bekend dat ze een negatieve invloed kunnen hebben op het hart. De hartproblemen kwamen vooral voor bij overlevenden die zowel bestraling als chemotherapie hadden gekregen. "De kinderen moeten genezen van hun kanker, dus we zeggen niet dat die therapie niet meer moet worden voorgeschreven", zegt Van der Pal. "We willen dokters wel opmerkzaam maken dat veel van de ex-patiënten hartproblemen kunnen ontwikkelen als jongvolwassene. Met medicijnen is te voorkomen dat de problemen toenemen. En we zoeken naar andere behandelingen die de schade beperken."Het onderzoek is ondersteund door de Stichting Kindergeneeskundig Kankeronderzoek.
Dat roken zeer ongezond is en een belangrijke oorzaak van longkanker en andere vormen van kanker, is inmiddels wel bekend. Toch rookt een op de tien ex-kankerpatiënten door, blijkt uit Amerikaans onderzoek. De resultaten daarvan zijn gepubliceerd in Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Met name mensen die zijn hersteld van long- of blaaskanker kunnen vaak moeilijk zonder sigaret, terwijl roken juist een van de belangrijkste oorzaken is van deze kankervormen en de kansen op herstel vermindert. Longarts W. de Kanter van het in kankerbehandelingen gespecialiseerde Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis herkent dit beeld, zegt ze in de Volkskrant. Deze mensen schamen zich volgens haar vaak, maar ze kunnen gewoonweg niet stoppen doordat het zo verslavend is.
Met behulp van licht zijn tumorcellen van het pancreas ductaal adenocarcinoom te volgen. Dat biedt aanknopingspunten voor de ontwikkeling van betere therapieën tegen deze zeer agressieve vorm van alvleesklierkanker. Op 13 januari promoveert onderzoeker Amir Avan op dit onderwerp bij VUmc. Een bepaald soort alvleesklierkanker, het pancreas ductaal adenocarcinoom (PDAC) is een bijzonder agressieve vorm van kanker, die vrijwel altijd dodelijk is. Meestal wordt de ziekte pas in een vergevorderd stadium gevonden. Om de behandeling van deze vorm van kanker te verbeteren, ontwikkelden onderzoeker Amir Avan en zijn collega’s een nieuwe manier om het gedrag van tumorcellen van alvleesklierkanker te kunnen volgen. Met behulp van licht (luminescentie) werden menselijke tumorcellen in de alvleesklier van een muis zichtbaar gemaakt. Zo konden de lichtgevende tumorcellen gevolgd worden in een omgeving die zo veel mogelijk lijkt op de alvleesklier van een mens. Avan testte twee geneesmiddelen op hun werkzaamheid. Hij vond dat de twee elkaars effecten versterkten door op hetzelfde moment specifieke eigenschappen in de tumor aan te pakken. Aan de hand van de lichtgevende cellen kon vastgesteld worden dat de tumor kleiner werd. Daarnaast bracht Avan de genetische eigenschappen van alvleeskliertumoren in kaart. Met die kennis is het mogelijk om het agressieve karakter van een bepaalde tumor te voorspellen. Bovendien kan de resistentie tegen chemotherapie verklaard worden, waardoor de weg open staat voor het ontwikkelen van effectievere therapieën. In Nederland stierven in 2011 bijna 2.500 mensen aan alvleesklierkanker.
Een combinatie van bestaande medicijnen is mogelijk geschikt om het ontstaan van dikkedarmkanker tegen te gaan. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Dianne Heijink. Dikkedarmkanker is een veel voorkomende vorm van kanker. De fase waarin een kwaadaardige darmtumor ontstaat uit een goedaardige darmpoliep duurt meerdere jaren. Er is dus redelijk wat tijd om het ontstaan van de ziekte tegen te gaan. Met name mensen met een (genetisch) verhoogd risico op dikkedarmkanker kunnen hier baat bij hebben. Uit eerdere studies is gebleken dat niet-hormonale ontstekingsremmers (NSAID"s), zoals aspirine, het risico op darmkanker kunnen verminderen. Ook is bekend dat het nieuwe medicijn TRAIL tumorcellen in de darm effectief kan uitschakelen, zonder gezond weefsel aan te tasten. Uit het onderzoek van Heijink blijkt nu dat een combinatie van TRAIL met de NSAID sulindac in het lab gekweekte poliepcellen effectiever kan uitschakelen dan beide medicijnen afzonderlijk. De zogenoemde Wnt-route blijkt een cruciale rol te spelen voor de effectiviteit van de medicijncombinatie. Maar Heijink vond ook enkele andere vooralsnog onbekende doelwitten voor medicatie. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe bruikbaar de gevonden moleculaire strategieën zijn. Dianne Heijink (Amsterdam, 1984) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdelingen Medische Oncologie en Gastroenterologie & Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Minister Schippers van Volksgezondheid wil ziekenhuizen verplichten hun sterftecijfers. Veel ziekenhuizen doen dat al, maar dan van de totale sterftecijfers en niet van specifieke ziekten. Het UMC St Radboud in Nijmegen gaat nu de sterfte aan kanker op haar website publiceren. Daar staan de resultaten van de zorg voor patiënten met kanker. Het gaat om de totaalcijfers en de gegevens voor de meest voorkomende vormen van kanker. Nieuwe resultaten zullen regelmatig worden gepubliceerd. Het is echter niet mogelijk om de resultaten van alle vormen van kanker weer te geven, waarschuwt het ziekenhuis. Er zijn heel veel verschillende vormen van kanker, waarvan het grootste deel zeldzaam is. Alleen gegevens voor die vormen van kanker waar de groepen patiënten voldoende groot zijn worden gepubliceerd.
Eén bepaald eiwit blijkt een belangrijke rol te spelen bij het celdelingsproces in ons lichaam. Erik Voets, onderzoeker bij VUmc, ontdekte dat ditzelfde eiwit mogelijk een nieuw aangrijpingspunt vormt voor de behandeling van kanker, met mogelijk minder bijwerkingen. Voets promoveert 26 maart bij VUmc. Voets ontdekte een nieuw eiwit in de celdeling, MASTL/Greatwall genaamd. Dit nieuw ontdekte eiwit geeft een ander eiwit, dat de celdeling regelt, het laatste zetje in de rug om zich daadwerkelijk te gaan delen. Het remmen van dit nieuwe eiwit zou dus een mogelijk aangrijpingspunt kunnen zijn in de behandeling van kanker. Door dit nieuwe eiwit te remmen met medicatie kan de celdeling tegengehouden worden, en daarmee uiteindelijk de groei van de tumor. Celdeling gebeurt in meerdere fases, via een bepaalde celcyclus, en wordt aangestuurd door een eiwit dat Cdk1 heet. Dit eiwit stuurt allerlei processen aan die gezamenlijk voor de celdeling zorgen. Pas als alle processen klaar zijn, kan de cel zich delen. Voets ontdekte dat kankercellen hier niet op wachten en zich al delen voordat alle processen klaar zijn. De huidige kankertherapieën zijn er echter op gericht om celdeling in de tumor te verstoren door het eiwit Cdk1 te remmen. Of dit een goede anti-kanker strategie is, is nog niet duidelijk. In zijn promotieonderzoek heeft Voets uitgezocht hoe celdelingen tot op molecuulniveau werken in ons lichaam. Door dit op te helderen wordt het in de toekomst misschien mogelijk om de celdeling van buitenaf aan te sturen.Op basis daarvan zijn hopelijk doelgerichte kankertherapieën te ontwerpen die heel specifiek werken en dus minder bijwerkingen hebben. Voets: "Nu we beter in kaart hebben gebracht welke stappen er nodig zijn om over te gaan tot celdeling, weten we precies waar we kunnen ingrijpen in dit proces. Hierdoor kunnen we medicijnen ontwikkelen die heel specifiek één van deze stappen remmen. Huidige medicijnen zijn vaak minder selectief waardoor ze meerdere stappen in het proces remmen en daardoor meer bijwerkingen veroorzaken."
Een kleine groep volwassen patiënten met glutenintolerantie (coeliakie) ontwikkelt een agressieve vorm van witte bloedcelkanker. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben nu aangetoond dat de gluten cellen van het immuunsysteem stoffen laten produceren die in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het ontstaan van dit kankertype. Onderzoeksleider dr. Jeroen van Bergen: “Het immuunsysteem wordt alom gezien als een bondgenoot in de strijd tegen kanker, maar blijkbaar gaat dat niet altijd op.” TarweEr zijn mensen die na het eten van granen als tarwe, gerst en rogge heftige chronische ontstekingen krijgen in de dunne darm. Boosdoeners zijn bepaalde eiwitten, zogeheten gluten. Cellen van het afweersysteem reageren dan buitengewoon heftig op deze gluten. De medische term voor deze (erfelijke) glutenintolerantie is coeliakie. Coeliakiepatiënten houden de klachten over het algemeen goed in de hand met een glutenvrij dieet. Een klein percentage (2-5%) van de patiënten bij wie coeliakie op volwassen leeftijd wordt vastgesteld, reageert echter niet op zo’n dieet: er is sprake van resistente coeliakie. Bij een bijzondere vorm hiervan laten patiënten een ongeremde vermeerdering zien van onrijpe witte bloedcellen (lymfocyten) die zich bevinden in de wand van de dunne darm. Bij ongeveer de helft van deze patiënten ontwikkelen ze zich tot een kwaadaardige, ongeneeslijke vorm van witte bloedcelkanker (lymfoom). Het is al langer bekend dat deze kankercellen voor hun vermeerdering en overleving afhankelijk zijn van een groeistimulerend eiwit. Maar nu hebben onderzoekers van het LUMC (afdeling Immuunhematologie & Bloedtransfusie, afdeling Kindergeneeskunde en Centrum voor Proteomics & Metabolomics) en VUMC (afdeling Gastroenterologie & Hepatologie) aangetoond dat de vermeerdering van lymfoomcellen net zo sterk kan worden gestimuleerd door drie andere groeifactoren, die worden gemaakt door de afweercellen die specifiek de genoemde gluten herkennen. Het immuunsysteem zelf lijkt dus in belangrijke mate bij te dragen aan het ontstaan van deze agressieve bloedkanker. Een belangrijke vraag is nu in welke fase van de ontwikkeling tot lymfoom de groeifactoren echt van belang zijn. Van Bergen: “Het is waarschijnlijk dat op het moment van diagnose de patiënt al tientallen jaren sluimerende darmontstekingen heeft. In hoeverre helpt het nu om het effect van de nieuw ontdekte groeifactoren te verhinderen met doelgerichte farmaca? Inmiddels hebben we in het laboratorium een groot aantal van deze stoffen getest en twee lijken veelbelovend. Maar dat is therapeutisch alleen maar interessant als die groeifactoren ook na de diagnose nog een rol van betekenis spelen.” De bevindingen van de Leidse en Amsterdamse onderzoekers zijn op 3 januari gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences of the USA (PNAS USA). Het onderzoek werd ondersteund door een subsidie van Worldwide Cancer Research (WWCR).
Bron: LUMC
Er stierven vorig jaar 300 patiënten na een darmkankeroperatie. Dat is 400 overlijdensgevallen minder dan voorheen geregistreerd werd. Dit is een van de opvallende uitkomsten van de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA) waar alle ziekenhuizen aan meededen. De DSCA is een uniek registratiesysteem dat vorig jaar is opgezet door darmkankerchirurgen, samen met de betrokken chirurgische beroepsverenigingen. Het heeft als doel informatie te vergaren die aanknopingspunten geeft om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Alle 100 ziekenhuizen in ons land deden mee aan de zeer gedetailleerde registratie van in totaal 8500 darmkankerbehandelingen. Behalve de nieuwe gegevens over overlijdensgevallen na operaties, kwam naar voren dat darmkankerpatiënten in ons land gemiddeld 12 dagen in het ziekenhuis liggen. Dat is meer dan artsen dachten. De DSCA, dat op alle andere zorgdomeinen kan worden toegepast, berekende voor het ministerie van VWS dat in ons land de besparingen kunnen oplopen tot 32 miljoen euro per jaar per aandoening. Vandaag bood de DSCA tijdens zijn congres in Amsterdam de eerste rapportage (pdf) aan demissionair minister Klink aan. De bewindsman is blij met het initiatief van de medisch specialisten. "Deze audit onderbouwt dat goede zorg geld bespaart. Meer patiënten met een bekende lymfklierstatus, en daardoor minder onnodige chemotherapie, zou in de berekeningen van de DSCA meer dan 100 onnodige chemokuren per jaar kunnen besparen. En minder complicaties scheelt voor patiënten per persoon meer dan 17 dagen in het ziekenhuis. Doorgerekend kan dat op jaarbasis zo"n dikke 10 miljoen euro besparen. Daar worden patiënten blij van, en daar word ik ook blij van" , aldus Klink. De DSCA meet als enige online en het hele jaar door de kwaliteit, waardoor ziekenhuizen meteen inzicht hebben in het succes van behandelingen. Ze kunnen daarna direct actie ondernemen. Het is ook de enige monitor die corrigeert op zorgzwaarte. "Er was behoefte aan een goed inzicht in de uitkomst van medische zorg", zeggen dr. Eric-Hans Eddes en prof. dr. Rob Tollenaar namens de DSCA. "Wat de oorzaak is van het verrassend hoge aantal opnamedagen of het feit dat er 300 in plaats van 700 mensen overlijden na een darmkankeroperatie weten we nog niet. We zijn pas een jaar bezig. We zullen nu verder onderzoeken wat de uitkomsten betekenen. Dat is ook het uitgangspunt van onze monitor." Darmkanker komt in ons land erg vaak voor. Een op de 20 mensen krijgt het, jaarlijks komen er 10.000 patiënten bij.
Jaarlijks worden meer dan 10.000 Nederlanders getroffen door longkanker. Als de ziekte zich lokaal heeft verspreid, is een juiste combinatie van verschillende behandelingen cruciaal om de kanker te kunnen bestrijden. Erik Phernambucq onderzocht de behandelingsstrategieën die in het VU medisch centrum zijn toegepast. Hij promoveert maandag 1 juli. Wanneer de diagnose (niet-kleincellige) longkanker gesteld wordt, is het vaak al in een vergevorderd stadium. Op het moment dat de longkanker nog niet is uitgezaaid buiten de borstkas, maar zich wel lokaal heeft verspreid, dan kunnen verschillende behandelwijzen worden toegepast: bestraling (radiotherapie) al dan niet met chemotherapie en chirurgie. De huidige standaardbehandeling is het gelijktijdig toedienen van chemo- en radiotherapie. Erik Phernambucq beschrijft in zijn proefschrift een aantal (aspecten van) strategieën die gebruikt werden tussen 2001 en 2010 in het VU medisch centrum in Amsterdam voor behandeling van patiënten met lokaal gevorderd niet-kleincellige longkanker. Het doel hiervan was ten eerste om meer inzicht te krijgen in de bijwerkingen en uitkomsten van de vaak intensieve behandeling en deze daardoor te kunnen verbeteren. Ten tweede was het doel om een beter idee te krijgen over welke patiënten het meeste baat hebben bij een bepaalde strategie. De uitkomsten van de studies laten zien dat de overleving (de tijd die patiënten leven na diagnose) door behandeling met chemoradiotherapie gelijk is aan die van sterk geselecteerde patiënten in fase 3 klinische trials (ongeveer achttien maanden) met acceptabele bijwerkingen, zelfs bij patiënten die zeventig jaar of ouder zijn of andere ziektes hebben naast longkanker. Wanneer eventueel een operatie wordt uitgevoerd na chemoradiotherapie moet er, naast goede coördinatie tussen de verschillende specialismen, ook voldoende op de voeding van alle patiënten worden gelet. Ten slotte zouden patiënten met een holtevormende tumor meer ernstige bijwerkingen kunnen ontwikkelen bij gelijktijdige chemoradiotherapie dan andere patiënten. Een strategie met eerst een operatie is voor hen mogelijk een betere behandeling.
Screening op prostaatkanker heeft belangrijke nadelen, maar beperkt screenen kan zinvol zijn. Deelname aan screening voor mannen van 55-69 jaar elke 4 jaar vermindert de kans op overlijden aan de ziekte met 32%. Als met alle nadelen rekening wordt gehouden kan een man 6,8 gezonde levensjaren winnen. Testen van mannen ouder dan 70 jaar is niet zinvol. Bij mannen vanaf die leeftijd zou behandeling van prostaatkanker de kwaliteit van leven onnodig verminderen. Dit schrijven onderzoekers van Erasmus MC in het wetenschappelijke tijdschrift /New England Journal of Medicine/. Screening op prostaatkanker, als bevolkingsonderzoek of preventief individueel via huisartsen bij mannen boven 70 jaar is niet aan te bevelen. Boven die leeftijd is behandeling soms niet zinvol omdat het de kwaliteit van leven ernstig zou verminderen, zonder dat de patiënt last zou hebben gekregen van de prostaatkanker. Onderzoekers van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC trekken deze conclusies uit hun analyse van gegevens van de European Randomized Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) onder 162.000 mannen. De discussie over nadelen van met name prostaatkankerscreening is niet nieuw. De onderzoekers, onder leiding van prof.dr. Harry de Koning, hebben nu de mogelijke gezondheidswinst kunnen corrigeren voor alle verwachte nadelen van screening, zowel op de korte als de lange termijn, rekening houdend met de consequenties voor de kwaliteit van leven van een deelnemer of patiënt. Dr. Eveline Heijnsdijk is eerste auteur van het artikel: “Uit eerdere publicaties van de ERSPC bleek al dat screening van mannen zinvol kan zijn. Wat nu nieuw en uniek is, is dat we door middel van een computermodel veel verder kunnen kijken dan de 11 jaar follow-up uit de ERSPC trial. Bovendien hebben we de kwaliteit van leven erbij betrokken.” Door correct rekening te houden met een langere follow-up worden de nadelen juister berekend: zo heeft de ERSPC gepubliceerd dat in de eerste 11 jaar follow-up 1055 screeningen nodig zijn voor 1 belangrijk effect: sterfte voorkomen. “Wij komen met een levenslange follow-up op slechts 129 mannen die gescreend moeten worden om 1 sterfgeval aan de ziekte te voorkomen.” De Koning: “We hebben echt een heel belangrijke stap gemaakt. We zijn als een van de eersten kritisch geweest op een screeningsprogramma op prostaatkanker, maar de gunstige effecten op lange termijn zijn veelbelovend. De nadelen verminderen dit gunstige effect met zo’n 20%, maar of dat veel of weinig is moeten individuen en de Gezondheidsraad de komende jaren gaan bepalen, denk ik.”
Met een nieuwe test wordt het mogelijk om een verandering van het slijmvlies aan te tonen, die een verhoogd risico geeft op het ontstaan van hoofd-halskanker. Dit blijkt uit promotieonderzoek van Peggy Graveland bij VUmc. Graveland toont bovendien aan dat het niet mogelijk is om op basis van moleculaire diagnostiek te voorspellen of enkele tumorcellen in de patiënt achterblijven, waaruit een nieuwe tumor in het hoofd-halsgebied kan ontwikkelen. Slijmvlies, dat onder andere in de mondholte voorkomt en slijm produceert, bestaat uit plaveiselcellen. Bij patiënten met kanker aan deze cellen in het hoofd-halsgebied (HHPCC-patiënten) treedt in tien tot dertig procent van de gevallen na volledige chirurgische verwijdering van de tumor een nieuwe tumor op. De helft hiervan ontstaat doordat er bij de operatie tumorcellen achterblijven die bij routinematig pathologisch onderzoek niet worden opgemerkt. VUmc-promovenda Peggy Graveland onderzocht tijdens haar promotieonderzoek een test voor het aantonen van deze achtergebleven tumorcellen en een test om genetisch veranderd slijmvlies te herkennen dat een hoog risico op het ontwikkelen van een kwaadaardige tumor met zich meebrengt. Graveland onderzocht 101 geopereerde HHPCC-patiënten op de aanwezigheid van een bepaalde stof in plaveiselcellen (hLy-6D, een stof die invloed heeft op het afweersysteem). "Eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit een goede marker is voor plaveiselcelkanker in het hoofd-halsgebied. Misschien is het ook een goede marker voor achtergebleven tumorcellen", aldus de promovenda. De aanwezigheid van deze marker bleek niet gerelateerd aan het ontstaan van nieuwe tumoren uit de achtergebleven tumorcellen. Graveland: "De test miste te veel mensen bij wie een recidief tumor ontstond." Sprieterige groei van de originele tumor en groei tot in de bloedvaten bleken wel voorspellers voor het ontwikkelen van nieuwe tumoren. Aanwezigheid van genetisch veranderd slijmvlies in de snijranden bij operatief behandelde HHPCC-patiënten verhoogt het risico op het ontstaan van een nieuwe tumor. Dit veranderde slijmvlies wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door roken of alcoholgebruik. Graveland ontdekte bovendien welke genetische veranderingen dit verhoogde risico veroorzaken. Bij mensen met leukoplakie, een witte slijmvliesverandering in de mondholte (zie afbeelding), zijn deze genetische veranderingen gerelateerd aan de ontwikkeling van kanker. Vijf procent van de mensen met leukoplakie krijgt plaveiselcelkanker. De onderzoeker onderzocht ten slotte een niet-invasieve test om genetisch veranderd slijmvlies te herkennen. Graveland: "De test blijkt bij leukoplakiepatiënten en gezonde personen een hoge voorspellende waarde te hebben: mensen met een positieve test toonden ook dezelfde genetische veranderingen in een analyse van een stukje weefsel. De sensitiviteit van de test is echter te laag. Een aantal patiënten testte negatief terwijl in het weefsel wel genetische afwijkingen aanwezig waren." Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of de test wel geschikt is voor het detecteren van onzichtbare voorstadia met hoog risico op het ontwikkelen van mondholtekanker bij risicogroepen.
In september van dit jaar start het landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker, maar ondertussen ligt de nieuwe generatie screeningstest al op de tekentafel. Linda Bosch onderzoekt de mogelijkheid om in ontlasting afwijkende moleculen te detecteren die kunnen duiden op aanwezigheid van darmkanker en die het screeningsprogramma nóg effectiever kunnen maken. Bosch promoveert 25 april. Bosch beschrijft in haar proefschrift de mogelijkheden om de huidige ontlastingstest te verbeteren door in ontlasting niet alleen naar spoortjes bloed, maar ook naar biomarkers te zoeken die afkomstig zijn van tumorcellen. Zij heeft onder meer ontdekt dat DNA-methylering van het gen PHACTR3 (phosphatase and actin regulator 3) een goede indicator is voor darmkanker in een vroeg stadium. Naast DNA-methylering heeft Bosch ook een aantal veelbelovende kandidaat-eiwitmarkers ontdekt met de potentie om de huidige ontlastingstest te verbeteren. In combinatie met deze test kunnen zowel met PHACTR3 als met de kandidaat-eiwitmarkers meer darmtumoren opgespoord worden. Met deze resultaten kan in de nabije toekomst, al dan niet in combinatie met de iFOBT een zeer gevoelige test worden ontwikkeld voor een nog effectievere screening op darmkanker. Screening op darmkanker met een ontlastingstest kan de ziekte in een vroeg stadium opsporen en is op de lange termijn goedkoper dan niet screenen. De ontlastingstest die in september gebruikt gaat worden in het bevolkingsonderzoek, de iFOBT (immunochemische fecale occult-bloed test), detecteert onzichtbare spoortjes bloed die kunnen duiden op het hebben van darmkanker. Als de uitslag van de test positief is, wordt doorverwezen voor coloscopie, het kijkonderzoek van de dikke darm.
Geen twee kankersoorten zijn hetzelfde. Vandaag de dag tasten artsen soms nog in het duister over hoe ze een patiënt met kanker moeten behandelen. Als ze al iets kunnen uitrichten. Over een jaar of tien, twintig wordt de ziekte helemaal moleculair gekarakteriseerd. Een stukje tumorweefsel gaat door een razendsnel analyseapparaat en daar rolt een lijstje met de kankergerelateerde genetische afwijkingen uit, waar specifieke medicijnen op in te zetten zijn. Dat is de boodschap van prof.dr. Bauke Ylstra, die op 27 november 2013 zijn intreerede uitspreekt. Ylstra, van opleiding zowel natuurkundige (UvA) als bioloog (VU), heeft zich bij VUmc Cancer Center Amsterdam gespecialiseerd in het uitlezen van interessante DNA-afwijkingen. Hij werkte jarenlang in de Verenigde Staten mee aan het ontwikkelen van de voorgangers van de recent op de markt gekomen parallelle sequencers. Die brengen het oncologisch onderzoek momenteel in een stroomversnelling. In rap tempo komen namelijk gegevens beschikbaar over welke genen samenhangen met bepaalde kankers. 'Daarbij is VUmc een van de weinige Nederlandse ziekenhuizen die de parallelle sequencer ook werkelijk gebruiken in de tumordiagnostiek. Collega's van de afdeling pathologie bepalen een breed scala aan gen-afwijkingen bij bepaalde kankersoorten en de clinici stemmen daar vervolgens heel precies de medicatie op af. Voor bijvoorbeeld longkanker kunnen we zo wel vijftig genmutaties in kaart brengen, waarvan we nu al een deel direct te lijf kunnen gaan', vertelt Ylstra. Hij is ervan overtuigd dat het steeds verder inzoomen op het DNA van de tumorcellen straks alle cruciale informatie zal prijsgeven. 'Eerst keken we naar de cel, toen naar de chromosomen en nu zoomen we ook in op afwijkingen in de basenparen. Ik moet altijd denken aan de Nederlandse uitvinder van de microscoop, Antoni van Leeuwenhoek. Die ontwikkelde het instrument voor het bestuderen van de kwaliteit van textiel, maar door het ding te gebruiken kwamen de meest fascinerende biologische zaken in beeld. De grootste ontdekkingen worden gedaan door technische verbeteringen.'
Kinderen met kanker hebben tijdens hun behandeling met ondervoeding te maken, maar ook met overgewicht. Een slechte voedingstoestand heeft ernstige gevolgen voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Dit blijkt uit onderzoek van kinderverpleegkundige Aeltsje Brinksma van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het overgewicht tijdens de behandeling komt door te veel of te lang sondevoeding en te weinig bewegen. Zij promoveert op 1 oktober aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij kinderen met kanker levert het eten vrijwel altijd problemen op: veel kinderen eten weinig omdat het eten niet smaakt of omdat ze zich te ziek voelen. Andere kinderen hebben juist veel trek door de dexamethason en willen het liefst de hele dag eten. Sommige kinderen vallen heel erg af en raken ondervoed terwijl andere kinderen juist dikker worden. De problematiek is duidelijk divers. De ‘Pecannut-studie’ onderzocht de voedingstoestand bij kinderen met kanker en keek naar de factoren die van invloed zijn op gewichtsverlies of gewichtstoename en naar de consequenties van een slechte voedingstoestand. Met ruim 130 respondenten is het één van de grootste studies op dit gebied. Uit het onderzoek van Brinksma blijkt dat al bij de diagnose meer kinderen een slechte voedingstoestand hebben dan tot nu toe gedacht omdat vaak niet bekend is dat kinderen afgevallen zijn. Na het starten van de behandeling heeft 35% van de kinderen ernstig gewichtsverlies en heeft 17% een te lage spiermassa. In de loop van de behandeling nemen echter gewicht en vetmassa toe en verdubbelt het aantal kinderen met overgewicht. De belangrijkste oorzaken voor deze toename zijn het toedienen van sondevoeding en te weinig bewegen. Uit het onderzoek blijkt verder dat kinderen met kanker niet meer maar juist minder energie nodig hebben omdat ze weinig actief zijn. Brinksma laat in haar studie zien dat een slechte voedingstoestand bij kinderen met kanker ernstige gevolgen heeft voor hun overlevingskansen en kwaliteit van leven. Kinderen met gewichtsverlies hebben een hogere kans op infecties en ondervoede kinderen hebben slechtere overlevingskansen. Bovendien ervaren zowel ondervoede kinderen als kinderen met overgewicht een slechtere kwaliteit van leven dan de kinderen in een goede voedingstoestand. Het onderzoek van Brinksma toont aan dat bij kinderen met kanker de problematiek rondom de voedingstoestand divers is en dat de gevolgen van een slechte voedingstoestand ernstig zijn. Brinksma adviseert behandelaars dan ook te zorgen voor goede voeding, tijdig te stoppen met sondevoeding en vanaf het begin van de behandeling beweging te stimuleren. Op basis van de resultaten van haar onderzoek is de afdeling Kinderoncologie van het UMCG vervolgonderzoek gestart waarin hulpverleners samen met kinderen en ouders programma’s ontwikkelen gericht op adequaat eten en bewegen. De resultaten zullen in vervolgonderzoek geëvalueerd worden. Drs A. Brinksma (Tzummarum Barredeel, 1963) studeerde aan Academie voor Gezondheidsstudies Groningen en Verplegingswetenschap aan de Rijksuniversiteit van Groningen/Limburg. Zij verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Kinderoncologie, de School of Nursing & Health en de onderzoeksschool SHARE van het UMCG. De titel van haar proefschrift is: ‘Nutritional status in children with cancer’. Na haar promotie blijft zij werken als onderzoeker bij het UMCG.
Het moet in de toekomst mogelijk worden om teruggekeerde prostaatkanker gerichter te behandelen door kleine, nieuwe tumoren eerst met behulp van een speciaal ontwikkelde PET/CT scan in beeld te brengen. Zo kan de afbeeldingstechniek choline PET/CT scan al wel een nieuw gezwel afbeelden, maar moet de techniek nog verder worden verfijnd om uitbreiding van kanker binnen de hele prostaat vast te stellen. Dat zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek van Maxim Rybalov. Rybalov stelt voorop dat het lastig is om na een operatie na te gaan of een tumor in de prostaat terugkeert, doordat een nieuw gezwel vaak klein is. Dat maakt het lastig om de plaats en uitgebreidheid van het gezwel nauwkeurig weer te geven. Tegelijk zijn er nieuwe technische technieken ontwikkeld om tumoren plaatselijk te kunnen behandelen, zoals met extreme kou (cryoablatie). Om zulke technieken in de toekomst beter te kunnen toepassen, onderzocht Rybalov of een choline PET/CT scan kan helpen om teruggekeerde prostaatkanker af te beelden. Dat blijkt inderdaad het geval, waardoor bijvoorbeeld cryoblatie van de gehele prostaat als behandeling van teruggekeerde prostaatkanker nauwkeuriger gebruikt kan worden. Rybalov onderzocht een plaatselijke behandeling bij 42 patiënten met teruggekeerde prostaatkanker in de prostaat zelf. Hij benadrukt dat een choline PET/CT scan niet accuraat genoeg lijkt om uitbreiding binnen de prostaat af te beelden, mogelijk omdat het stofje choline niet de best denkbare tracer (oplichtend stofje onder een scan) is voor het afbeelden van prostaatkanker. De promovendus identificeerde daarna zelf een aantal nieuwe receptoren, waarvoor inmiddels ook nieuwe tracers ontwikkeld worden. Maxim Rybalov (1983) studeerde geneeskunde aan de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University (Rusland) waar hij ook de opleiding Urologie heeft afgerond. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de drie afdelingen Urologie, Pathologie en Nucleaire Geneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen, in samenwerking met de afdeling Urologie van de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University. Het onderzoek werd gefinancierd middels een Bernoulli beurs. Rybalov werkt als onderzoeker in de Pavlov Saint-Petersburg State Medical University.
Mannen hebben vertrouwen in actief afwachtend beleid. Mannen met een niet levensbedreigende vorm van prostaatkanker ervaren geen angst of stress als zij kiezen voor actief afwachtend beleid. Zij laten zich regelmatig controleren door hun behandeld arts in plaats van dat zij zich direct laten opereren of bestralen met nadelige bijwerkingen tot gevolg. Dat blijkt uit het proefschrift van Lionne Venderbos van het Erasmus MC waarop zij woensdag 2 december promoveert. Prostaatkanker komt veel voor bij mannen boven de 55 jaar. Bij actief afwachtend beleid kiezen mannen ervoor zich niet direct te laten opereren of bestralen na de diagnose prostaatkanker, maar zich regelmatig te laten controleren. Mannen die een niet agressieve, traag groeiende tumor in de prostaat hebben en dus weinig risico lopen, hoeven niet behandeld te worden. Zo worden onnodige behandelingen voorkomen en ook de nadelige bijwerkingen van deze ingrepen zoals incontinentie of impotentie. Als de ziekte verergert, krijgen deze mannen het advies om zich alsnog te laten behandelen. “Uit mijn proefschrift blijkt dat de mannen die dit beleid enige tijd volgen geen angst of stress van deze keuze ondervinden. Terwijl het begrijpelijk zou zijn als dit wel zo is. Want zij leven in de wetenschap dat zij prostaatkanker hebben, die nog niet wordt behandeld”, zegt promovendus Lionne Venderbos van de afdeling Urologie van het Erasmus MC. Venderbos onderzocht bij 130 Nederlandse mannen in hoeverre zij angst of stress ondervonden als gevolg van dit beleid. Bijvoorbeeld omdat zij steeds opnieuw moeten afwachten of de uitslagen van controles nog gunstig zijn. Deze mannen vulden vragenlijsten in bij de start van het actief afwachtend beleid en na 9 maanden en 18 maanden na de diagnose. Venderbos: “Opvallend is dat de meeste mannen zowel bij de start als bij de laatste meting weinig stress ervoeren. Ook waren zij na 18 maanden minder ongerust over een mogelijke verergering van de ziekte dan bij de start van het onderzoek. Zij gaven aan vertrouwen te hebben in het beleid. Uiteindelijk besloot 5 procent van de patiënten over te gaan tot een actieve behandeling uit angst voor de ziekte.” De promovendus vergeleek voor haar onderzoek ook de kwaliteit van leven van mannen die 5 jaar het actief afwachtend beleid volgden met mannen zonder prostaatkanker en mannen die 5 tot 10 jaar geleden een chirurgische verwijdering van de prostaat of bestraling ondergingen. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van leven van de mannen die actief afwachten bijna gelijk is aan die van mannen zonder prostaatkanker, want er zijn vrijwel geen verschillen in het fysiek welbevinden. Daarnaast hebben deze mannen minder last van incontinentie en functioneren zij seksueel beter dan de mannen die zich lieten opereren of bestralen. Venderbos: “Deze unieke lange termijn resultaten bevestigen onze eerdere bevindingen op de korte termijn.” Venderbos maakte gebruik van gegevens van de internationale Prostate cancer Research International: Active Surveillance (PRIAS) en European Randomized study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) studie.
Het doel van dit proefschrift is het uitvoeren van een doelmatigheidsonderzoek naar de verschillende beeldvormingstechnieken die worden toegepast bij het screenen op borstkanker, bij het stellen van de diagnose bij recidief van de ziekte en bij de behandeling van patiënten met uitzaaiingen. Belangrijkste resultaten: 1. De resultaten van de economische modellen voor screening van borstkanker een hoog risico op bias hebben. Ze overschatten de sterftevermindering door borstkankerscreening: 11-24% vergeleken met geobserveerde data 10%, 95% betrouwbaarheidsinterval:2-21%. De door de modellen verwachte sterftevermindering in Nederland was zelfs nog hoger, 26-30%. 2. Onze analyse toont aan dat regelmatige borstkankerscreening op jongere leeftijd (46 of 48) kan resulteren in een toename van de levensverwachting en een vermindering van aan borstkanker gerelateerd overlijden. Bovendien is screenen op jongere leeftijd kosteneffectief uit het oogpunt van kosten per gewonnen levensjaar. 3. De toepassing van niet-hormonaal gerichte therapieën verlengde de mediane progressievrije overleving van receptorpositieve patiënten met 3,3 maanden en de mediane algehele overleving met 3,5 maanden. 4. De toepassing van PET/CT met FES en 89Zr-trastuzumab in eerstelijnsbehandelingsselectie bij patiënten met uitzaaiingen van borstkanker heeft de mogelijkheid om een kosteneffectieve interventie te zijn. 5. De diagnostische FES-PET/CT-strategie verminderde het aantal fout-negatieve diagnoses en het aantal te nemen biopten. Zowel FES- als FDG- PET/CT verminderden het aantal fout-positieve resultaten van beeldvorming. De totale kosten van PET/CT (met FES- en FDG-tracers) waren hoger dan bij de conventionele werkwijze, hoewel de totale hoeveelheid beeldvorming in beide PET/CT-strategieën lager was in vergelijking met de standaardwerkwijze.
Bron: RUG
Onderzoekers van het UMC Groningen hebben 550.000 euro gekregen van het KWF voor translationeel onderzoek en een klinische studie naar een therapeutisch kankervaccin tegen baarmoederhalskanker. Zij hebben een therapie ontwikkeld, die het eigen afweersysteem van de patiënt gebruikt om de kankercellen te lijf te gaan. Deze nieuwe therapie maakt gebruik van een virus, dat zodanig is aangepast dat het alleen cellen infecteert, maar zichzelf niet kan vermenigvuldigen. De geïnfecteerde cel maakt kankerspecifieke eiwitten aan. Afweercellen die leren deze eiwitten te herkennen kunnen vervolgens kankercellen herkennen en doden. Bij muizen verdween de tumor volledig. Wellicht kan het vaccin operaties wegens een voorstadium van baarmoederhalskanker onnodig maken.
Het laparoscopisch opereren van patiënten met endeldarmkanker is net zo veilig als de veel meer ingrijpende klassieke ‘open’ procedure. Met deze laparoscopisch ingreep herstellen patiënten ook sneller en hebben ze minder pijn. VUmc coördineerde een grote klinische studie waaraan 30 medische centra in 8 verschillende landen in Europa, Noord-Amerika en Azië deelnamen. Vandaag worden de resultaten online gepubliceerd door het gezaghebbende The Lancet Oncology. In Europa krijgen 50 op de 100.000 mannen en vrouwen te maken met darmkanker. Hieraan sterven jaarlijks 80.000 mensen. Door de invoering de afgelopen decennia van nieuwe chirurgische methoden waarbij het weefsel rondom de endeldarm beter wordt verwijderd is de kans op het terugkomen van kanker op dezelfde plaats aanzienlijk afgenomen. De laatste jaren worden chirurgische ingrepen meer en meer laparoscopisch uitgevoerd, deze techniek wordt ook wel sleutelgatchirurgie of kijkoperatie genoemd. Door het gebruik van een kijkbuis en dunne instrumenten, die worden ingebracht door kleine sneetjes, blijft de patiënt een grote pijnlijke operatiewond bespaard. Maar is deze manier van opereren bij endeldarmkanker even veilig als de klassieke ‘open’ methode van opereren? Worden bijv. wel alle kankercellen weggenomen? Deze studie, geleid door prof. dr. Jaap Bonjer, hoofd afdeling heelkunde VUmc, laat zien dat laparoscopische ingrepen zeer goede resultaten geven bij de behandeling van deze vorm van kanker. De ingreep is veilig, dat wil zeggen dat voldoende weefsel wordt weggenomen. Het is minder pijnlijk en de patiënt geneest sneller omdat de operatie minder ingrijpend is.
Mw. Evertje H. van Roekel, MSc: "Energy for life after colorectal cancer: associations of physical activity and sedentary behavior with quality of life in colorectal cancer survivors". De vergrijzing en verbeterde overlevingskansen van patiënten met dikkedarmkanker leiden wereldwijd tot een toenemend aantal dikkedarmkanker survivors. Een groot deel van deze mensen ervaart aanhoudende gezondheidsklachten die hun kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. In dit proefschrift werd een biopsychosociale aanpak toegepast om relaties van lichamelijke activiteit en sedentair gedrag met kwaliteit van leven van dikkedarmkanker survivors te onderzoeken. Er werd gevonden dat naast meer ten minste matig intensieve lichamelijke activiteit, meer licht intensieve lichamelijke activiteit en minder sedentair gedrag samenhingen met een betere kwaliteit van leven. Vervolgonderzoek is nodig om deze potentiële nieuwe aangrijpingspunten voor leefstijlinterventies nader te bestuderen. Dit promotieonderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de EnCoRe-studie en werd gefinancierd door Kankeronderzoekfonds Limburg en de stichting Alpe d’HuZes binnen het onderzoeksprogramma ‘Leven met kanker’ van KWF Kankerbestrijding, en de GROW School for Oncology and Developmental Biology.
Op donderdag 3 juni zullen zestien medewerkers van VU medisch centrum en EMGO+ hun betrokkenheid bij oncologische patiëntenzorg en onderzoek nu eens op een geheel andere manier laten zien; in twee teams beklimmen zij, zij aan zij met patiënten en hun familieleden, de Alpe d"Huez. Zowel het PROF-team, bestaande uit acht professoren, als het TALENT-team, bestaande uit acht jonge onderzoekers, gaat de strijd aan met zichzelf en de berg. Dit alles om geld in te zamelen voor het onderzoeksfonds van Stichting Alpe d"HuZes. Dit fonds financiert op deze manier het onderzoeks- en revalidatieprogramma A-CaRe, waar o.a. de leerstoel van prof. dr. Irma Verdonck "Leven met kanker" onder valt. Het belang van dit programma is voor onze renners duidelijk: één op de drie mensen in Nederland krijgt in zijn of haar leven kanker. De helft van deze mensen geneest volledig, de andere helft leeft met deze ziekte, variërend van enkele maanden tot vele jaren. Voor deze laatste groep is kanker een chronische ziekte geworden. Prof. dr. Irma Verdonck: "Gelukkig overleven steeds meer mensen kanker. Naast onderzoek naar diagnostiek en behandeling, is het daarom tijd om meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van leven van deze mensen; tijdens én na de ziekte." VUmc is trots op beide teams, die zich enorm hebben ingespannen om sponsorgeld in te zamelen; het streefbedrag van 60.000 euro is in zicht. Met o.a. fietsspelletjes op Koninginnedag, de verkoop van blikjes energydrink, spinningmarathons, een benefietdiner en de verkoop van het "Broodje Alpe d"HuZes" in het medewerkerrestaurant van VUmc, werd veel geld opgehaald. Het bijzondere KWF-wielerevenement Alpe d"Huzes vindt dit jaar voor de vijfde keer plaats. Deelnemers proberen zowel alleen als in teamverband de Alpe d"Huez zes keer te beklimmen op één dag. De Stichting Alpe d"HuZes hanteert een strikt anti-strijkstokbeleid: alle giften komen voor 100% ten goede aan onderzoek naar bestrijding en preventie van kanker. Vorig jaar bracht het evenement Alpe d"Huzes zes miljoen euro op voor onderzoek naar bestrijding van kanker.
Helene Damhofer: ‘Opening new doors: Hedgehog Signaling and the Pancreatic Cancer Stroma’. Het zogenoemde Hedhehog pathway (signaalroute) is een belangrijke route die van invloed is op de ontwikkeling van cellen. Het is bekend dat deze route is verstoord bij een aantal vormen van kanker, zoals leukemie, long en prostaatkanker. Damhofer heeft gekeken naar de invloed van een verstoring bij het ontstaan van alvleesklierkanker. Uit haar onderzoek blijkt dan er meerdere mechanisme van invloed zijn op het Hedgehog pathway die bovendien complexer zijn dan gedacht. Er is weinig bekend over de rol van deze route bij het ontstaan van alvleesklierkanker. Voor haar onderzoek heeft Damhofer gekeken naar welke genen in het niet door kanker aangetaste weefsel van het aangetaste orgaan beïnvloed worden door de Hedgehog route. Ze wilde kijken of ze daaruit iets kon voorspellen over de prognose van de patiënt. Omdat het onderzoek heeft blootgelegd dat er nog veel onbekend is, stelt de promovendus dat medicijnen die deze signaalroute beïnvloeden, terughoudend moeten worden gegeven aan patiënten met alvleesklierkanker.
Op basis van de hoeveelheid van het eiwit IGF-1 in het bloed kunnen geen voorspellingen worden gedaan over het ziektebeloop bij borstkankerpatiënten. Dat concludeert Hermien Hartog in haar promotieonderzoek. Zij onderzocht de rol van deze Insulin-like Growth Factor 1 (IGF-1, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in celdeling, groei en stofwisseling) en zijn receptor (IGF-1R) in de ontwikkeling en groei van borstkankercellen. Wetenschappers weten al geruime tijd dat er een verband bestaat tussen de aanwezigheid van IGF-1 en de ontwikkeling van kwaadaardige tumoren. Een overschot aan IGF-1 leidt tot een abnormaal hoge celdeling en het makkelijker ontstaan van tumoren. Hartog wilde weten welke rol het eiwit en de receptor spelen in het ziektebeloop van borstkanker. Ook onderzocht ze de werking van medicijnen tegen de IGF-1 receptor op borstkankercellen. Ze verrichte haar onderzoek onder twee grote groepen (van respectievelijk 429 en 584) borstkankerpatiënten en drie verschillende soorten kankercellijnen. De promovenda concludeert dat er op basis van de hoeveelheid IGF-1 eiwit in het bloed geen voorspellingen kunnen worden gedaan over het ziektebeloop. Een uitzondering vormen vrouwen die behandeld zijn met hormonale therapie. Bij hen bleken hoge niveaus IGF-1 mogelijk een voorspeller van slechtere vooruitzichten. Maar de resultaten van IGF-1R remmers bleken teleurstellend. Onderzoek door anderen heeft inmiddels uitgewezen dat IGF-1R remmers vaak niet tot de verwachte resultaten leiden. Voor vervolgonderzoek naar deze medicijnen is het van belang om beter te begrijpen welke specifieke patiëntengroep hier baat bij zou kunnen hebben. Hermien Hartog (1979) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie en het Medisch Oncologisch Laboratorium van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. Hartog werkt als arts-assistent in opleiding tot chirurg in het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam.
Een nieuwe beeldvormende techniek helpt chirurgen bij het verwijderen van tumoren. De kankercellen worden tijdens de operatie in beeld gebracht door ze fluorescerend op te laten lichten. Onderzoeker Floris Verbeek promoveerde op 3 juni op onderzoek naar de toepassing van deze nabij-infrarode fluorescentie. Oncologisch chirurgen hebben voor en na een operatie veel beeldvormende technieken tot hun beschikking. CT-, MRI- en PET-scans helpen de procedure te plannen en te evalueren. Maar tijdens de operatie moet de chirurg bij het verwijderen van een kwaadaardig gezwel vertrouwen op zijn of haar zicht en tast. En dan blijkt het vaak moeilijk om kankercellen van gezonde cellen te onderscheiden. Niets missen “Nabij-infrarode fluorescentie maakt het mogelijk om kankercellen op te laten lichten tijdens de operatie”, vertelt Verbeek. “Op deze manier kunnen we de kwaadaardige cellen beter herkennen en weten we zeker dat we de juiste cellen verwijderen. Ook is het mogelijk om juist de structuren die gespaard moeten blijven op te laten lichten. Zoals de galwegen en urineleiders; belangrijke structuren die tijdens een operatie niet gemist mogen worden. Dit alles maakt het opereren veiliger en efficiënter.” Hoe ziet het gebruik van nabij-infrarode fluorescentie er in de praktijk uit? Vóór de operatie krijgt de patiënt een injectie met de fluorescente stof. Deze verspreidt zich via het bloed door het lichaam en hecht zich aan de kankercellen. Nabij-infrarood licht is met het blote oog niet zichtbaar. Maar met een speciale camera kunnen de oplichtende structuren in beeld worden gebracht. Zo kan de chirurg tijdens de operatie op een beeldscherm zien om welk weefsel het gaat. Verbeek: “Fluorescente beeldvorming is inmiddels toegepast bij meer dan 500 operaties in het LUMC. De chirurgen zijn erg enthousiast en geven aan dat het een duidelijke meerwaarde heeft.” In zijn proefschrift onderzoekt Verbeek onder meer het gebruik van de techniek bij operaties bij borstkanker en levermetastasen. “We keken naar de werking van twee veelgebruikte contrastmiddelen en zagen dat deze stoffen in een lage concentratie goed zijn te gebruiken voor fluorescente beeldvorming. In het geval van de levermetastasen bleek het zelfs mogelijk om met fluorescente beeldvorming in 12,5 procent van de patiënten tumorweefsel te verwijderen dat met geen enkele andere techniek kon worden gezien. Inmiddels zijn we druk bezig met de ontwikkeling van nieuwe fluorescente stoffen die zich beter en specifieker aan tumorcellen hechten.” Het LUMC werkt sinds 2009 aan de klinische toepassing van nabij-infrarode fluorescentie, samen met een onderzoeksgroep verbonden aan Harvard Medical School. Verbeek: “Inmiddels is duidelijk dat de techniek een belangrijke rol kan gaan spelen in de chirurgische behandeling van kankerpatiënten. Verdere ontwikkeling van contrastmiddelen en de speciale camerasystemen is nu belangrijk. Gebruiksvriendelijke en betaalbare systemen zullen de techniek veel breder inzetbaar maken.”
Nieuwe techniek opsporen schildwachtklier bij eierstokkanker Dankzij een nieuwe opsporingstechniek, het injecteren van vloeistof in de ophangbanden waaraan de eierstok vastzit, kan de schildwachtklier herkend worden bij eierstokkanker. Het leidt tot een grotere mate van accuraatheid bij het opsporen van lymfkliermetastasen. Bovendien hebben patiënten minder last van bijwerkingen. Dit is de uitkomst van het promotieonderzoek van Marjolein Kleppe die op 15 december promoveert aan de Universiteit Maastricht. Als deze nieuwe techniek voldoende betrouwbaar blijkt, zullen gemiddeld 275 tot 300 patiënten per jaar er in de toekomst baat bij hebben. Nu worden tijdens een operatie meerdere lymfklieren (10 of meer) verwijderd om eventuele lymfkliermetastasen op te sporen. Maar dan kunnen nog altijd lymfkliermetastasen gemist worden omdat in dit gebied beduidend meer lymfklieren (tot wel 250) aanwezig zijn. Dankzij de nieuwe opsporingstechniek, die nog niet eerder is toegepast bij eierstokkanker, kan de schildwachtklier herkend worden. De schildwachtklier is de eerste lymfklier waarheen kankercellen uitzaaien. Bij een schildwachtklierprocedure wordt geprobeerd juist deze lymfklier te onderzoeken om zo zeker mogelijk te weten of er uitzaaiing naar de lymfklieren heeft plaatsgevonden. De arts injecteert de vloeistof om de schildwachtklier(en) op te sporen in de twee ophangbanden waaraan de eierstok vastzit. Dit gebeurt tijdens de operatie. Marjolein Kleppe: “De eerste resultaten zijn goed, maar verder onderzoek is nodig. In een landelijke vervolgstudie gaan we bekijken of de techniek voldoende betrouwbaar is. Als aanvullend onderzoek laat zien dat de nieuwe techniek voor het opsporen van de schildwachtklier(en) net zo betrouwbaar is als bij borstkanker, zal het herkennen van lymfklieruitzaaiingen bij eierstokkanker niet alleen betrouwbaarder worden maar ook gepaard gaan met beduidend minder bijwerkingen, waaronder het vasthouden van vocht in de benen.” Marjolein Kleppe heeft het onderzoek verricht omdat ze wil voorkomen dat er te veel lymfklieren worden weggehaald en om te onderzoeken of deze techniek betrouwbaar genoeg is om te achterhalen of er wel of geen uitzaaiingen zijn. Als die er niet zijn, is opereren alleen voldoende als behandeling. Als er wel uitzaaiingen gevonden worden, moet de patiënte ook nog behandeld worden met chemotherapie.
Bron: Maastricht University
Het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (HPV) is de laatste 20 jaar verzesvoudigd. Dat blijkt uit onderzoek onder patiënten van VUmc in de periode 1990 tot en met 2010. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker. HPV veroorzaakt niet alleen baarmoederhalskanker, maar kan ook keelkanker veroorzaken. Deze vorm van keelkanker komt vooral bij mannen voor. De onderzoekers stelden met DNA-onderzoek van tumorweefsel vast dat het percentage keelkanker dat veroorzaakt wordt door HPV de laatste 20 jaar is gestegen van vijf procent in 1990, tot 30 procent in 2010.
Het is mogelijk om de groei van sommige kankercellen af te remmen door met geneesmiddelen specifieke genen in ons DNA ‘aan’ of ‘uit’ te zetten. Fahimeh Falahi concludeert dat op basis van haar promotieonderzoek. Door deze ‘epigenetische editing’ moet het in de toekomst mogelijk worden om verstoorde epigenetische processen, zoals in het geval van kanker, doelgericht aan te pakken. Falahi richtte haar onderzoek op epigenetische factoren in borstkankercellen. Of iemand borstkanker ontwikkelt, is namelijk niet alleen een kwestie van erfelijke aanleg, maar ook van epigenetische processen. Die zijn wel voorgesteld als een soort remmers of dimmers van bepaalde stukjes van het DNA; zij bepalen hoe actief genen kunnen zijn. Epigenetische mutaties zijn, anders dan genetische mutaties, omkeerbaar. Ze kunnen ongedaan worden gemaakt door de veranderingen die epigenetische enzymen teweeg brengen te overschrijven: epigenetische editing. De promovenda ontdekte in preklinisch onderzoek dat met epigenetische editing inderdaad veranderingen konden worden aangebracht die de genexpressie afremden. Die remming zorgde er vervolgens voor dat het aantal nieuwe kankercellen afnam. Andersom bleek het ook mogelijk om een epigenetisch geïnactiveerd gen, dat normaal gesproken tumorcellen bestrijdt (EPB41L3), te ‘activeren’ waardoor deze kankercellen ging opruimen. Epigenetische editing wordt nog niet toegepast in de klinische praktijk. Falahi wijst erop dat deze techniek mogelijk effectiever is dan de al wel toegepaste chemische remmers die inwerken op epigenetische enzymen en daarmee effecten kunnen hebben op het hele DNA, en niet alleen op de beoogde genen. Door de gerichte aanpak van specifieke genen zullen er waarschijnlijk minder bijwerkingen zijn. Fahimeh Falahi (1981) verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Pathologie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door onderzoeksinstituut GUIDE. Falahi werkt als research associate aan de University of Western Australia (UWA).
Caroline Drukker: ‘Gene-signature for risk stratification and treatment of breast cancer - Incorporating tumor biology in clinical decision-making’. Een test is prima in staat het risico op uitzaaiingen na de diagnose borstkanker vast te stellen. Dit stelt Drukker in haar onderzoek naar de MammaPrint. Dat is een genexpressietest, waarmee in borstkankercellen wordt gekeken of zeventig kankergerelateerde genen aan of uit staan. Dit geeft informatie over het risico op uitzaaiingen. Op basis van deze test kan de arts nagaan of aanvullende chemotherapie zin heeft. In de RASTER-studie, uitgevoerd in zestien Nederlandse ziekenhuizen tussen 2004 en 2006, besloot een groep patiënten in overleg met hun specialist geen chemotherapie toe te passen als de MammaPrint een laag risico op uitzaaiingen aangaf. De Nederlandse richtlijn geeft dan aan dat er reden is voor chemotherapie. Vijf jaar na de diagnose waren al deze patiënten vrij van ziekte. De onderzochte test is belangrijk bij patiënten met borstkanker gevonden tijdens het bevolkingsonderzoek. Vaak is er dan sprake van een gunstige prognose. Zodanig zelfs dat een deel van deze kanker nooit het leven van de patiënte had kunnen bedreigen. Bij de heel goede prognose, dus een ultralaag risico op uitzaaiingen, zou na operatieve verwijdering van de borstkanker, de patiënt van verdere behandeling kunnen afzien. Dit voorkomt onnodige, vaak toxische, behandeling met chemotherapie. Wellicht maakt de MammaPrint het ook mogelijk patiënten te selecteren bij wie, na een borstsparende operatie, aanvullende radiotherapie weinig zin heeft.
Ingrid van Roosmalen deed onderzoek naar het veelbelovende, biologisch antikankermiddel TRAIL (Tumor Necrose Factor-gerelateerd apoptose-inducerend ligand). TRAIL induceert alleen apoptose, ‘geprogrammeerde celdood’, in kankercellen, niet in gezonde cellen en wordt daarnaast goed verdragen door patiënten. Helaas wordt TRAIL-geïnduceerde apoptose in ongeveer 50% van alle tumorcellen verhinderd door belemmeringen op verschillende niveaus in de route naar apoptose. Samengevat tonen Van Roosmalens resultaten aan dat TRAIL-geïnduceerde apoptose in tumorcellen verbeterd kan worden door het gelijktijdig aanpassen van verschillende moleculaire mechanismen. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of deze mogelijke combinatiestrategieën van belang kunnen zijn voor toepassing in de kliniek. Kanker is één van de belangrijkste doodsoorzaken in de wereld en het aantal nieuwe gevallen en doden blijft toenemen. Het induceren van apoptose in kankercellen is een belangrijk doel van antikankermiddelen. Standaard behandelingsmethoden met radio- en chemotherapie veroorzaken helaas ongewenste bijwerkingen en leiden vaak tot resistentie vanwege onvoldoende werkzaamheid. Als alternatief zijn daarom biologische therapeutica als TRAIL ontwikkeld. Van Roosmalen heeft de mechanismen achter TRAIL-resistentie van verschillende soorten kanker onderzocht. Deze informatie is gebruikt voor het ontwerpen van rationele combinatiestrategieën van TRAIL en andere middelen. Door het toepassen van deze combinatietherapieën blijkt de effectiviteit van TRAIL-geïnduceerde apoptose vergroot, doordat de receptoren waaraan TRAIL bindt groeperen op het celmembraan, of omdat de verhouding van apoptotische eiwitten verandert. Daarnaast is door Van Roosmalen aangetoond dat de kinases JNK en p38 apoptose-activatie door TRAIL reguleren en dat deze regulering gemedieerd wordt door het eiwit Mcl-1. Ingrid van Roosmalen deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Farmaceutische Biologie van het Groningen Research Institute of Pharmacy Groningen (GRIP) van de RUG en ook gedeeltelijk bij Medische Oncologie van het UMCG. Het werd gefinancierd door het Ubbo Emmius Fonds van de RUG.
Onderzoekers van de UHasselt, het Hasseltse Jessa Ziekenhuis, de Limburgse Kankerstichting (LIKAS), de K.U. Leuven en de Universiteit Maastricht gaan nauw samenwerken om meer kennis te ontwikkelen over kanker bij ouderen. Hiervoor komt Europese subsidie beschikbaar. In de grensregio Vlaanderen-Nederland zijn er een aantal zorg- en onderzoekscentra met expertise rond kanker bij ouderen. Dit is een sterk groeiend onderzoeksdomein, aangezien het aantal oudere mensen met kanker snel toeneemt. In Limburg zijn zes van iedere zeven nieuwe kankerpatiënten ouder dan 50 op het ogenblik van de diagnose. Ook onder 70-jarigen zijn veel nieuwe gevallen van kanker. Door de grensoverschrijdende samenwerking willen de partijen hun kennis en expertise bundelen.
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Dr. Frederik Hes (Klinische Genetica, LUMC), prof. Hans Morreau (Pathologie, LUMC) en prof. Thera Links (Endocrinologie, UMCG) hebben een subsidie van 353.647 euro ontvangen van de Stichting Kinderen Kankervrij (KiKa). Dit geld gaan zij inzetten voor hun project ‘Genetische achtergrond schildklierkanker bij kinderen’. In dit 2-jarige project wordt ‘whole genome sequencing’ (WGS) verricht bij ruim 100 kinderen met schildklierkanker. Met deze techniek worden alle coderende en niet-coderende gebieden van ons DNA onderzocht. Arts-onderzoeker Karin van der Tuin kijkt hierbij naar mutaties in bekende tumorgenen, maar zoekt ook naar ‘nieuwe genen’ betrokken bij de ontwikkeling van schildklierkanker. Ze maakt daarbij ook gebruik van klinische en pathologische gegevens uit eerder KiKa-onderzoek: Late effecten van de behandeling van schildklierkanker. Kennis over erfelijke eigenschappen leert ons meer over het ontstaan van tumoren, maar kan ook direct toegepast worden in de praktijk. Een gevonden verandering in het genetisch materiaal geeft namelijk niet alleen antwoord op de vraag wat de oorzaak is, maar heeft ook consequenties voor de patiënt en mogelijk diens familieleden. Zij kunnen zich laten testen op de betreffende erfelijke aanleg. Familieleden die de erfelijke aanleg hebben, ondergaan dan periodiek controles om schildklierkanker (en eventuele andere tumoren) in een vroegtijdig stadium op te sporen. Familieleden zonder de aanleg kunnen gerustgesteld worden en hoeven geen controles te ondergaan.
Bron: LUMC
Zeker vijf procent van de gevallen van huidkanker in Europa wordt veroorzaakt door zonnebanken. Dat schrijven onderzoekers van Italiaanse en Franse instituten voor kankeronderzoek in het tijdschrift British Medical Journal. Ze analyseerden gegevens van ruim 11.000 huidkankerpatiënten. Mensen onder de 35 jaar die regelmatig onder de zonnebank gaan, zouden zelfs twee keer zo veel risico lopen op huidkanker. De onderzoekers schatten dat jaarlijks zo’n 800 Europeanen overlijden aan huidkanker, door zonnebankgebruik veroorzaakt. Amerikaans onderzoek wees twee jaar geleden al uit dat veelvuldig zonnebankgebruik vooral het ontstaan van melanomen, de agressiefste vorm van huidkanker, doen toenemen
Uit recente cijfers van de Nederlandse Kankerregistratie blijkt dat de kans om eierstokkanker te krijgen, de laatste 12 jaar is afgenomen. In 1989 waren er nog 1.191 vrouwen die de ziekte kregen. In 2001 waren dat er 1.120. Het aantal vrouwen dat overleed aan eierstokkanker daalde van 990 in 1989 naar 952 in 2001. Volgens de onderzoekers wordt de daling veroorzaakt door het toegenomen pilgebruik. Dit anticonceptiemiddel zou een beschermend effect hebben. Ook andere vormen van kanker gaven een daling te zien: onder andere long- en maagkanker. Borst-, prostaat- en huidkanker stegen daarentegen.
Deze zomer is Toxys van start gegaan. Dit spin-off bedrijf van het LUMC test nieuwe stoffen op kankerverwekkende eigenschappen. “Uniek aan Toxys is dat onze technologie verklaart hoe het komt dat een stof toxisch is”, zegt directeur Giel Hendriks. “Toxys biedt de service om nieuwe stoffen te testen op schadelijke, met name kankerverwekkende eigenschappen. We kijken uiteraard in welke mate ze toxisch zijn, maar echt uniek is dat we mechanistisch inzicht verschaffen in de verschillende schadelijke eigenschappen van stoffen”, vertelt dr. Giel Hendriks enthousiast. “Door te begrijpen hoe stoffen reageren in onze cellen, kunnen we veel betrouwbaarder bepalen of ze mogelijk kankerverwekkend zijn.” Hij is onderzoeker op de afdeling Humane Genetica in het LUMC, maar werkt sinds kort voor 80 procent aan zijn eigen bedrijf Toxys. Toxys brengt de zogenaamde ToxTracker assay op de markt, die ontwikkeld is binnen het LUMC. “Voor het ontwikkelen van dit systeem hebben we gekeken welke genen worden aangeschakeld wanneer cellen schade oplopen. Die genen hebben we gebruikt om fluorescerende markers te maken”, aldus Hendriks. De ToxTracker test bestaat uit een combinatie van verschillende cellijnen voorzien van markers. Wanneer een van de markers in de ToxTracker assay nu groen wordt na blootstelling aan een stof, betekent het dat er DNA-schade is ontstaan. Hendriks: “Dat betekent dat blootstelling aan deze stof een sterk kankerrisico geeft. Andere markers geven een indicatie voor eiwitschade of het ontstaan van zuurstofradicalen. In die gevallen is het risico op het ontstaan van kanker veel lager.” Met de ToxTracker assay is in veel gevallen goed te zien welke beschermingsmechanismen in de cel worden aangezet door een schadelijke stof. Hendriks: “Daar is veel behoefte aan, omdat met die kennis stoffen soms zo zijn aan te passen dat ze minder toxisch worden. Met name de farmaceutische industrie heeft daar veel behoefte aan. Tijdens de ontwikkeling van nieuwe medicijnen worden namelijk juist vaak stoffen geselecteerd die sterk reageren in onze cellen - anders zijn ze niet werkzaam - maar hiermee ontstaan ook vaak nadelige bijwerkingen. Die zijn soms te beperken door de chemische structuur van de stof iets te veranderen.” Een ander voordeel van deze in vitro-techniek is dat er mogelijk minder proefdieren nodig zijn. “Farmaceutische en chemische stoffen met de sterkste kankerverwekkende eigenschappen, vallen af en hoeven dus niet meer in dieren getest te worden.” Hendriks ontving begin dit jaar een NGI Pre-Seed grant, een subsidie die onderzoekers de mogelijkheid geeft om een bedrijf te kunnen beginnen. Toxys B.V. maakt op dit moment nog gebruik van de faciliteiten van het LUMC. Meer informatie over Toxys vindt u op www.toxys.com.
Stamcellen in de darm gaan heel hard groeien als ze hun rem kwijtraken. Onderzoekers van het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut hebben zo’n remmend gen ontdekt. Het biedt aanknopingspunten voor de behandeling van darmkanker. De resultaten staan in het tijdschrift Nature van 15 augustus. Stamcellen in de darm zorgen doorlopend voor nieuw weefsel. Prof. dr. Hans Clevers van het Hubrecht Instituut slaagde er eerder in om deze stamcellen te identificeren en isoleren. Samen met celbioloog dr. Madelon Maurice van het UMC Utrecht en prof. dr. Albert Heck van de Universiteit Utrecht speurde hij naar genen die alleen actief zijn in darmstamcellen. Zo kwamen ze onder meer het gen RNF43 op het spoor. Als het gen uitgeschakeld wordt, gaan de darmstamcellen heel hard groeien en ontstaan adenomen, een voorstadium van darmkanker. Het gen blijkt als rem te functioneren, blijkt uit het onderzoek van Maurice en collega’s. Stamcellen worden voortdurend geprikkeld door een groeisignaal. Het RNF43-gen dempt dat groeisignaal. (Technisch: het groeisignaal is het Wnt-eiwit. RNF43 zorgt dat de Wnt-receptor afgebroken wordt, zodat de stamcel het groeisignaal minder goed ontvangt.) Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd in muizen en menselijke cellen. “Onze resultaten werpen in eerste instantie licht op de werking van stamcellen”, verklaart Maurice. “Maar ze zijn ook van belang voor patiënten. Mutaties in het RNF43-gen blijken voor te komen in patiënten met alvleesklierkanker, galwegkanker en dikkedarmkanker. Deze vormen van kanker zouden wellicht behandelbaar zijn met stoffen die de werking van het groeisignaal tegengaan.” De samenwerking tussen het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het Hubrecht Instituut valt binnen Utrecht Life Sciences.
Het onderzoek van Natalia Estrada Ortiz was gericht op het ontdekken van nieuwe anti-kanker geneesmiddelen. Twee verschillende benaderingen zijn hierbij toegepast. In het eerste deel wordt de ontwikkeling en evaluatie beschreven van nieuwe p53-MDM2/X remmers. Het doel was om remmers met hogere potentie ten opzichte van bestaande verbindingen te ontwikkelen en om het effect van binding van deze remmers aan de verschillende regio’s in de p53-MDM2/X interface beter te kunnen begrijpen. Synthetisch macrocyclische en bis(1’h-indole) heterocyclische verbindingen werden succesvol gesynthetiseerd, en zij bleken in vitro potente inhibitoren van de interactie tussen p53/MdM2 met affiniteit voor MDM2 in het lage micromolaire gebied. In het tweede deel wordt de synthese van een andere klasse van verbindingen, metaalcomplexen beschreven, gericht op interactie met meerdere eiwit targets, om als anti-kanker geneesmiddel te fungeren. Meerdere reeksen van metaal complexen werden onderzocht om hun potentiële celdodende eigenschappen voor kankercellijnen vast te stellen en om het mogelijke werkingsmechanisme te ontrafelen in vergelijking met bekende metaal bevattende medicijnen, zoals cisplatina en auronofine. Bovendien werd de toxiciteit van deze metaalcomplexen onderzocht in gezond weefsel, gebruik makend van ‘Precision Cut Tissue Slices’ (PCTS) om de opname, de mechanismen betrokken bij de toxiciteit en de mogelijke selectiviteit van de verbindingen voor kanker cellen te bestuderen. De drie bestudeerde series goud complexen blijken een toxiciteitprofiel te hebben dat afwijkt van dat van de bekende metaal-bevattende geneesmiddelen. Met name bleken ze andere typen kankercellen te doden, en ook de mechanismen van opname en toxiciteit in de kankercellen en het gezond weefsel bleken duidelijk te verschillen.
Bron: RUG
Renée Mulder: ‘Optimization of care for survivors of childhood cancer’. Optimale zorg voor overlevenden van kinderkanker vereist meer kennis en een goede vertaling van kennis naar de praktijk. Wereldwijde samenwerking tussen zorgverleners, onderzoekers, richtlijnontwikkelaars en patiënten is noodzakelijk om dubbel werk te voorkomen. Overlevenden van kinderkanker hebben een verhoogd risico op gezondheidsproblemen als gevolg van de behandeling, ook wel late effecten genoemd. Goede zorg is nodig om deze late effecten vroegtijdig te diagnosticeren en tijdig te kunnen beginnen met behandelingen die de gezondheid bevorderen. Mulder keek de zorg voor overlevenden van kinderkanker kan verbeteren. Ze evalueerde het bestaande onderzoek door middel van twee systematische literatuuronderzoeken en voerde drie studies uit bij AMC-patiënten die genazen van kinderkanker. Ook ontwikkelde ze een internationale klinische richtlijn voor de follow-up van overlevenden van kinderkanker. Mulder constateert dat er nog vele hiaten zitten in de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp. Wereldwijde samenwerking tussen zorgverleners, onderzoekers, richtlijnontwikkelaars en patiënten is belangrijk om de kloof tussen onderzoek en klinische praktijk te dichten en dubbel werk in de toekomst te voorkomen. Op deze manier wordt de zorg voor overlevenden van kinderkanker beter en daarmee de kwaliteit van leven van deze groep patiënten.
De kans dat patiënten met vitiligo (huidziekte gepaard gaande met witte vlekken) huidkanker oplopen is drie keer zo klein als bij mensen met een gezonde huid. Dit blijkt uit een studie van het Nederlands Instituut voor Pigmentstoornissen (SNIP) van de afdeling Dermatologie (AMC) die vrijdag wordt gepubliceerd in het British Journal of Dermatology. Het onderzoek heeft zowel betrekking op het levensbedreigende melanoom, als op de zeer veel voorkomende, maar minder gevaarlijke vormen van huidkanker. ‘Het is een verrassende uitkomst’, zegt arts-onderzoeker Hansje-Eva Teulings van het AMC. ‘Je denkt dat vitiligopatiënten met witte plekken zonder beschermend pigment kwetsbaarder zijn voor zonlicht en dus ook voor huidkanker, maar dat is niet zo.’ De AMC onderzoekers hebben 1307 mensen met vitiligo vergeleken met 788 zonder de huidaandoening. In de vitiligogroep ontwikkelde zich tijdens hun leven bij 7 personen (0,54 procent) een melanoom, tegen 12 (1,53 procent) in de andere groep. Voor de andere vormen van huidkanker was het risico ook drie keer kleiner. De gegevens bleven significant, ook na correctie voor bekende risicofactoren als een voorgeschiedenis met veel zon en/of zonnebrand en de aanwezigheid van veel moedervlekken. Onderzoekster Teulings vermoedt, dat de afweerreactie die pigmentcellen afbreekt bij vitiligopatiënten, ook in staat is om in een vroeg stadium ontspoorde pigmentcellen die kunnen uitgroeien tot melanomen, effectief aan te vallen. Voor de andere vormen van huidkanker speelt een rol, dat zonschade in vitiligohuid mogelijk beter wordt hersteld dan in een gezonde huid. Uit het onderzoek blijkt namelijk ook, dat vitiligopatiënten die veel lichttherapie hebben gekregen, geen verhoogde kans hebben op huidkanker. Dit in tegenstelling tot wat bekend is bij andere huidziekten als psoriasis.
Proefschrift: mw.drs. Veerle Melotte, titel: Promoter methylation based biomarkers for the detection of colorectal cancer. Kanker van de dikke darm en endeldarm is een veelvoorkomend gezondheidsprobleem. In een vroeg stadium is deze ziekte goed te behandelen en vaak te genezen door een chirurgische ingreep. Momenteel worden colonoscopie en de detectie van bloed in de ontlasting gebruikt voor de opsporing van darmkanker. De eerste heeft een hoge gevoeligheid maar is invasief en duur, terwijl de tweede eenvoudig is in gebruik maar niet sensitief genoeg. De beperkingen van deze technieken initieerden de ontwikkeling van nieuwe niet-invasieve biomarkers voor dikke darmkanker. In dit proefschrift worden diverse nieuwe potentiële niet-invasieve epigenetische biomarkers (DNA markers) in ontlasting en bloed voor de detectie van darmkanker beschreven. Ook werd de biologische relevantie van deze biomarkers in darmkanker onderzocht. Uit deze data concluderen we dat promoter methylering gebruikt kan worden voor de niet-invasieve detectie van darmkanker.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben genetische verschillen ontdekt tussen gezond en ziek slokdarmweefsel. Het onderzoek naar een voorstadium van slokdarmkanker maakt vroege opsporing makkelijker en biedt nieuwe aanknopingspunten voor een nieuwe behandeling. Ze beschrijven hun resultaten in het tijdschrift Gut van vorige week. Onderzoekers analyseerden weefsel van 25 patiënten met een voorloper van slokdarmkanker (het syndroom van Barrett). Ze vergeleken gezond met aangedaan weefsel. Uit de vergelijking blijkt dat een klein stukje genetisch materiaal, microRNA-145, een sleutelrol speelt bij het ontstaan van kwaadaardige cellen. De onderzoekers bevestigden dit door microRNA-145 te injecteren in gezonde slokdarmcellen. Deze cellen bleken zich daarna te ontwikkelen tot kwaadaardige cellen. Het betekent dat de aanwezigheid van het stukje genetisch materiaal als test ingezet kan worden om de kwaadaardigheid van slokdarmweefsel aan te tonen. Het biedt ook aanknopingspunten voor nieuwe medicijnen. Het manipuleren van microRNA-145 zou mogelijk kunnen helpen bij de aanpak van slokdarmkanker, of wellicht kunnen voorkomen dat een voorstadium zich ontwikkelt tot volledige kanker. “Groter onderzoek bij meer patiënten is nodig om te bepalen of slokdarmkanker inderdaad eerder opgespoord kan worden via dit microRNA”, legt postdoc dr. Jantine van Baal uit. Zij is eerste auteur van het artikel. Maag-, darm-, leverarts prof.dr. Peter Siersema begeleidde het onderzoek. “Omdat microRNA’s goed geblokkeerd kunnen worden, is het erg interessant dat we een microRNA gevonden hebben dat een rol speelt bij het ontstaan van de ziekte. Misschien kan remmen van microRNA’s een hele nieuwe vorm van kankerbehandelingen worden.”
Akueni Davelaar: ‘A search for molecular biomarkers in gastro-intestinal cancer’. Met biomarkers, biologische stoffen waarmee een ziekteproces kan worden geduid, is het mogelijk een onderscheid te maken tussen tumor- en gezonde cellen. Het gebruik van deze techniek om bij patiënten kanker aan te tonen en zo min mogelijk patiënten te missen, kan volgens Davelaar alleen als verschillende biomarkers in één test worden gecombineerd. Hij deed zijn onderzoek bij kanker in de slokdarm en kanker in de dikke darm en endeldarm. Het is bekend dat tumoren, zelfs van één specifieke vorm van kanker, genetisch erg kunnen verschillen. Davelaar stelt dat daarom een ‘multi-marker’-aanpak waarschijnlijk het meest efficiënt zal zijn in een test om de beste tumorbehandeling te vinden. Het onderzoek is gedaan om behandelingen van tumoren te vinden die beter zijn dan de huidige brede, radicale technieken zoals chirurgische ingrepen en zware chemokuren. Het feit dat kanker een genetisch zeer brede en heterogene ziekte is, draagt bij aan het idee om met biomarkers tumoren te typeren. Het ontdekken, valideren en efficiënt maken van biomarkers zal essentieel zijn in deze nieuwe patiëntspecifieke aanpak van kanker.
(Elske Sieswerda: ‘Childhood cancer survivors: evidence and care’.) Kinderen die kanker overleven, hebben tot minimaal dertig jaar na de eerste diagnose een hoog risico op een ziekenhuisopname. Daarnaast heeft Sieswerda aangetoond dat koppeling van gegevens tussen haar studiecohort van overlevenden van kinderkanker en nationale registraties meer en meer betrouwbaar wetenschappelijk bewijs oplevert over klinische uitkomsten in overlevenden. Ten slotte laat ze zien dat er goed wetenschappelijk bewijs is voor het verhoogde risico op verminderde hartfunctie van overlevenden van kanker op de kinderleeftijd en wat de belangrijkste risicofactoren zijn. Er is onvoldoende wetenschappelijke overeenstemming over de wijze waarop een verminderde hartfunctie bij deze groep moet worden behandeld en wat de prognose is. Sieswerda pleit ervoor studies te doen om meer wetenschappelijk bewijs te krijgen voor de klinische gevolgen van kinderkanker die op latere leeftijd optreden. Het doel is om inzicht te krijgen in mogelijkheden om de risico’s te verlagen. Binnen haar studiecohort, maar ook andere (Nederlandse) cohorten, zou dat goed kunnen door de verschillende gegevensbestanden te koppelen aan nationale registraties. Daarnaast is het essentieel dat er meer wetenschappelijke kennis komt over de optimale zorg voor overlevenden van kanker op de kinderleeftijd, waarbij zowel de voor- als de nadelen van behandelingen worden bepaald.
Virale infecties zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor vier van de tien gevallen van kanker, waaronder hersentumoren, leukemie, huid- of prostaatkanker. Dat zei de Duitse viroloog Harald zur Hausen onlangs in het Britse zondagsblad The Sunday Times. Zijn bevindingen kunnen op termijn wellicht leiden tot de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Van baarmoederhalskanker was al bekend dat veel gevallen worden veroorzaakt door het humaan papilloma virus (hpv). Zur Hausen is ook degene die de link tussen hpv en baarmoederhalskanker heeft ontdekt. De wetenschap ging er van uit dat 20 procent van de kankergevallen verband hield met virale infecties. Nieuw onderzoek van de Duitse wetenschapper gaat uit van een aanzienlijk hoger cijfer.
Het aantal gevallen van mond- en keelkanker (oropharynx carcinoom) onder mannen neemt toe in de VS. Naast roken en alcohol zou orale seks een oorzaak kunnen zijn. Dat zeggen wetenschappers van het Helen Graham Cancer Center in het Journal of Clinical Oncology. Jaarlijks komen er in de VS tienduizend gevallen van deze kankervorm bij. Dat is een stijging van 28 procent ten opzichte van de situatie in 1988. Onder de patiënten zijn steeds meer homoseksuele mannen. Wetenschappers vermoeden dat mensen door orale seks geïnfecteerd raken met hpv-varianten die deze kanker veroorzaken. Zekerheid hierover bestaat er nog niet. Deskundigen vrezen echter dat als de trend zich voortzet, het aantal gevallen van deze kankervormen dat van baarmoederhalskanker zal overschaduwen.
Tweedejaarsgeneeskunde student Ruben Houvast (18) deed mee aan het Honours College Geneeskunde, een programma voor bovengemiddeld getalenteerde en gemotiveerde geneeskundestudenten. Hij interviewde Peter Devilee, hoogleraar Humane Genetica. Zijn winnend verslag van het interview is hieronder te lezen. "Ik vond het erg leuk om prof. Devilee te interviewen”, vertelt Ruben Houvast. “Je leest weleens iets overiemands carrière, maar het is leuk om er zelf met iemand over te praten. Zijn vakgebied, oncologie vind ik interessant, maar vooral de praktische kant van geneeskunde trekt mij. Chirurgie met name, en andere snijdende specialismen, zoals KNO of Urologie. Ik denk dat ik mijn werk als arts later wil combineren met het doen van onderzoek. Het is mooi als je kunt bijdragen aan de wetenschappelijke ontwikkeling van een vakgebied wat je erg interessant vindt.” Toen professor Peter Devilee (56), onderzoeker bij de afdeling Humane Genetica van het LUMC na het VWO zijn studie moest gaan kiezen, lag zijn studievoorkeur aanvankelijk bij geneeskunde. Toen hij werd uitgeloot, besloot hij als ‘tussenstudie’ biologie te gaan studeren in Leiden, waar hij uiteindelijk nooit meer is weggegaan. “Ik dacht: wat een leuke studie is dit! Men stelde echt basale vragen.” Vanaf zijn doctoraalfase heeft hij toch de connectie met de geneeskunde weer gemaakt in het onderzoeksveld van de genetica; wat door internationale samenwerking uiteindelijk tot belangrijke ontdekkingen leidde. Na enkele jaren onderzoek te hebben gedaan naar centromeren van chromosomen keerde Devilee terug naar het oorspronkelijke onderwerp van zijn promotiestudie: de genetische eigenschappen van borsttumoren. Inmiddels was het veld van DNA-variatie opgekomen en kwamen er steeds meer technieken om DNA-verschillen in het genoom aan te tonen. Met behulp van deze technieken kwam men erachter dat in tumor-DNA chromosomen gedupliceerd waren of helemaal ontbraken. “De gedachte was dat deze variaties veroorzaakt werden door tumorsupressorgenen (1). Uit families metretinoblastoom (2) wisten we dan weer dat juist deze genen een rol spelen bij de erfelijkheid van kanker.” Door deze ontwikkelingen is Devilee eind jaren tachtig overgestapt naar de erfelijke vormen van kanker. “De opvolging van onderzoeksvraagstukken verliep klassiek: je doet een deurtje open, je leert wat en achter dat deurtje liggen altijd weer nieuwe vragen”, vertelt hij. Een onderzoeker moet dan ook zeker geïnteresseerd zijn en vakinhoudelijke kennis hebben. Volgens Devilee is het misschien nog wel belangrijker dat je sociaal bent en mensen kan motiveren: “succesvolle wetenschappers zijn vaak mensen die makkelijk contact maken. Heel slimme mensen kunnen soms zichzelf toch in de weg zitten om de allerhoogste top te bereiken, omdat ze dat weer niet goed kunnen”, legt hij uit. Een paar jaar later zijn Devilee en enkele collega’s naar de directeur van de Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (STOET) gegaan met de vraag of zij geïnteresseerd waren in het uitbreiden van hun databank van families met darmtumoren naar families met borsttumoren. Met behulp van de klinische connecties van deze stichting zijn 30 à 40 families geïdentificeerd en vervolgens bij Devilees onderzoek betrokken. Na lang ploeteren werden in 1994-1995 door onder andere Devilee en zijn onderzoeksgroep BRCA1 en BRCA2, ofwel de borstkankergenen gevonden. Het is heel belangrijk wat daar toen is gebeurd. Pas later zie je wat voor gevolgen het heeft gehad.” Toen het gen was ontdekt kwamen er veel vrouwen die zich afvroegen of ze het gen ook hadden, omdat ze bang waren dat er in hun families iets mis was. Door de ontdekking van het gen kon de DNA-diagnostiek worden opgezet, waardoor deze bezorgde vrouwen konden worden geholpen. De kennis die daarvoor nodig was werd geleverd door Devilee en zijn team, die op het gebied van erfelijke borstkanker in Nederland altijd leidend zijn geweest. Trots? Ja, dat is Devilee zeker: “Ik heb nooit uitgerekend hoeveel levens door ons onderzoek zijn gespaard, maar dat dit het geval is, is wel zeker. Het is mooi om te zien wat je voor elkaar gekregen hebt.” Tegenwoordig is de basis van de genetica – de menselijke genenkaart - eigenlijk klaar; men wil nu weten wat het ontstaansmechanisme is van de tumor, bij iemand die het afwijkende gen heeft. Devilee onderzoekt welke genetische en omgevingsfactoren bij dat ontstaan een rol spelen. Voor de financiering van onderzoek is Devilee veelal afhankelijk van subsidiegevers, maar ook van publiek geld. ' Devilee: “Mensen willen graag dat het geld dat zij geven goed terecht komt, omdat het bewustzijn toeneemt en iedereen beseft dat zij mogelijk kunnen profiteren van de uitkomsten van het onderzoek. Dit maatschappelijke bewustzijn levert tegelijkertijd een maatschappelijke druk op: de burger wil bepalen hoe het onderzoek ingericht wordt.” Devilee kan zich dat wel voorstellen: “Die druk is begrijpelijk, aangezien mensen het toch vaak uit eigen zak betalen.” Een ander veld waarin Devilee zich bevindt is die van de zogenaamde personalised medicine. Het gaat hierbij om het maken van een persoonlijke risicoschatting op het krijgen van bijvoorbeeld kanker op grond van het DNA- en omgevingsfactoren, waarna een preventieve behandeling kan worden gestart. Uit de cijfers blijkt dat deze aanpak een positief effect heeft op de prognose. Er is echter nog meer winst te behalen bij de ziektepreventie. “Heel veel mensen ondergaan preventief bevolkingsonderzoek. Dat kan naar mijn mening veel efficiënter. Het aantonen daarvan wordt de uitdaging voor ons vakgebied, sowieso tot mijn pensioen”, zegt Devilee. Hij werkt hierbij, mede door connecties uit eerder onderzoek, met veel internationale onderzoeksgroepen samen. Devilee: “Het is tijd geworden om alle beïnvloedende factoren die in kaart zijn gebracht bij elkaar te gooien en te kijken naar de betekenis van die factoren voor het ontstaan van de ziekte.” Recent is dan ook de eerste publicatie verschenen. “De publicatie is het begin van persoonlijke risicoschatting en om dat te gebruiken bij een betere inrichting van de preventie. De eerste stappen zijn gezet, de richting is er, iedereen is enthousiast dus ik heb het volste vertrouwen.” Op de afdeling Humane Genetica van het LUMC is het voor studenten goed mogelijk om stage te lopen. Devilee: “We krijgen heel veel stageverzoeken. Er lopen op de afdeling dan ook altijd studenten rond, vaak van de studies Biomedische wetenschappen of Life Science & Technology.” Een goede dokter is volgens Devilee geïnteresseerd in de wetenschap en daarom zijn er ook stagemogelijkeden voor geneeskundestudenten, ook al is het vakgebied voor hen vaak iets te fundamenteel. De werkzaamheden zijn divers en spelen zich zowel in het lab als achter de computer af. Belangrijk is dat studenten bereid zijn een stapje terug te doen: “Het hele grote beeld van patiënten genezen of iets nieuws bedenken, iets van een langere tijd. Dat lukt niet in drie maanden.”
Opsporen en in beeld brengen van kankerstamcellen en hun signaalroutes kan belangrijke informatie geven over de vooruitzichten van mensen met slokdarmkanker en mogelijk bijdragen aan een betere behandeling. Dat concludeert J. Honing van de RUG in haar promotieonderzoek. Slokdarmkanker wordt vaak pas laat opgemerkt en de vooruitzichten zijn slecht. De ziekte keert bovendien vaak terug. Mogelijk spelen kankerstamcellen een rol in de terugkeer en uitzaaiing van de ziekte, vermoeden wetenschappers. Opsporing van deze kankerstamcellen kan inzicht geven over het verloop van de ziekte en mogelijk nieuwe aangrijpingspunten biedt voor nieuwe behandelingen. Expressie van bepaalde eiwitten lijkt verband te houden met slechtere vooruitzichten, zegt Honing.
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
Onderzoekers van VUmc hebben de oorzaak van de zeldzame aangeboren stofwisselingsziekte D-2-HGA type II opgehelderd. De onderzoekers hebben niet alleen de genmutaties ontdekt die de ziekte veroorzaken, maar ook ontdekt dat deze dezelfde zijn als mutaties die gerapporteerd waren bij verschillende typen hersentumoren en leukemie. Deze doorbraak is 16 september gepubliceerd in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Science. Kinderen met deze aangeboren stofwisselingsziekte hebben vaak een ernstige ontwikkelingsachterstand en spierslapte en overlijden veelal voor het tiende levensjaar. Opmerkelijk is dat de kinderen met de stofwisselingsziekte als gevolg van dit gendefect geen kanker hebben, terwijl zij wel in hun hele lichaam de genmutatie bij zich dragen. Bij kankerpatiënten komt de genmutatie alleen in de kankercellen voor. De nieuwe bevindingen zijn van groot belang voor zowel kankerpatiënten als de kinderen met de stofwisselingsziekte en hun ouders. Door de opheldering van het gendefect weten we nu dat de mutaties nieuw ontstaan en daardoor is het herhalingsrisico bij volgende kinderen niet zo hoog. Bovendien kunnen ouders met een kind met dit type D-2-HGA al in het eerste trimester van de zwangerschap laten testen op de aanwezigheid van de mutatie. Daarnaast kan er voor kankerpatiënten met deze genmutatie en de kinderen met de stofwisselingsziekte nu gericht worden gezocht naar een behandeling, waarbij te denken valt aan middelen die specifiek het foutieve enzym, een gevolg van het gendefect, kunnen remmen. Deze bevindingen komen voort uit ruim 20 jaar inspanning van onderzoekers van het Metabool Laboratorium van de afdeling Klinische Chemie onder leiding van professor Cornelis Jakobs. Dit laboratorium is wereldwijd hét referentiecentrum voor diagnostiek en onderzoek naar D-2-HGA. Professor Jakobs is dan ook zeer verheugd dat vlak voor zijn aanstaande emeritaat de oorzaak van deze stofwisselingsziekte nu op de valreep is opgehelderd. Deze resultaten worden komend jaar gebundeld in het proefschrift van een van zijn laatste promovendi.
Gecompliceerde operaties bij kankerpatiënten die niet vaak worden uitgevoerd, moeten worden geconcentreerd in een beperkt aantal ziekenhuizen. Het levert namelijk een enorme verbetering van zorg op. Dit stelt prof. dr. Hans de Wilt, die morgen zijn oratie houdt als hoogleraar Oncologische Zorg in het UMC St Radboud. Mogelijk "skypet" De Wilt tijdens zijn oratie ook even Leo Hulshof, die bezig is met een drieduizend kilometer lange fietstocht om geld op te halen voor wetenschappelijk onderzoek.Patiënten met slokdarmkanker hebben veel minder overlevingskansen wanneer ze in een centrum worden geopereerd dat maar weinig van deze operaties doet. Voor operaties bij patiënten met kanker aan de alvleesklier, longen, darmen of blaas geldt hetzelfde. "Dergelijke hoogcomplexe operaties moeten daarom geconcentreerd worden in een beperkt aantal gespecialiseerde centra", zegt prof. dr. Hans de Wilt. "Dat is ook de mening van de inspecteur van de volksgezondheid, van patiëntenverenigingen, ziektekostenverzekeraars en wetenschappelijke verenigingen. Centralisatie van relatief kleine groepen patiënten die hoogcomplexe zorg nodig hebben, leidt tot een enorme verbetering van de zorg." Als voorbeeld van zo"n aanpak in de regio Nijmegen noemt De Wilt het Slokdarmcentrum Oost Nederland (SCON), waarbij patiënten bij voorkeur worden geopereerd in het UMC St Radboud en het CWZ. Dankzij de centralisatie is de overleving van slokdarmpatiënten 1 jaar na de operatie met maar liefst 15 procent gestegen! De cijfers werden eerder deze week door dr. Han Bonenkamp van het UMC St Radboud en zijn collega dr. Camiel Rosman van het CWZ namens het SCON gepresenteerd. Ook de centralisatie voor pancreastumoren en levertumoren in de regio Nijmegen is nu vrijwel gerealiseerd. Mogelijk komt tijdens de oratie van De Wilt ook Leo Hulshof even aan het woord. Zijn vrouw overleed in 2008 aan darmkanker. Hulshof: "In de periode dat ze ziek was maakten we elke dag een flinke wandeling. Tijdens die wandelingen ontstond het plan om een lange voetreis te maken ten bate van de kankerbestrijding. Het reisdoel was snel bepaald: Valamo in Finland." Vanwege het overlijden van zijn vrouw kon slechts een klein stuk van het traject worden afgelegd, maar dit jaar is Hulshof op 19 mei op de fiets vertrokken om de reis alsnog af te maken. Als het in het fietsschema van Hulshof is in te passen neemt hij tijdens de oratie via Skype contact op met De Wilt. De Wilt: "Het is een prachtig initiatief dat ik graag onder de aandacht breng."
Mensen die regelmatig onder de zonnebank liggen, lopen meer risico op plaveiselcelkanker. Dat zeggen onderzoekers van de Universiteit van Dundee en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij deden onderzoek in zonnestudio’s in Engeland. Al eerder is aangetoond dat de zonnebank het risico vergroot op melanoom, de dodelijkste vorm van huidkanker. Plaveiselcelkanker komt echter meer voor. Melanoom hangt samen met verbranding van de huid, terwijl plaveiselcelkanker ontstaat door een optelsom van blootstelling aan UV-straling. De huid hoeft daarbij niet te verbranden. Plaveiselcelkanker begint als een korstig rood bultje, maar kan zich wel uitzaaien. Gelukkig gaan mensen daar vaak mee naar de dokter, zegt dr. F. de Gruijl van de afdeling huidziekten van het LUMC.
Patiënten met longkanker kunnen gemiddeld 10 maanden langer leven dankzij een nieuwe bestralingsmethode. Bij deze bestralingstechniek – stereotactische radiotherapie genaamd – worden de tumoren aangepakt met hoge doses, exact gerichte bestraling. De overlevingscijfers zijn woensdag bekend gemaakt op het Wereld Longkanker Congres, door onderzoekers van VU medisch centrum. Deze resultaten zijn van belang, omdat slechts 1 op de 3 longkankerpatiënten van 75 jaar of ouder geopereerd kan worden, en traditionele bestraling voor de niet-operabele groep meestal als te belastend terzijde werd geschoven. Zodoende werd in de praktijk 40% van deze patiënten in feite direct opgegeven. Dat is nu in veel gevallen niet meer nodig. Prof. dr. Suresh Senan en zijn collega’s van VUmc hebben voor hun onderzoek gekeken naar gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie. De toepassing van radiotherapie was in de periode tussen 2001 en 2009 gestegen van 31,2% naar 37,7%, en de overleving van deze patiënten steeg bijna 10 maanden, van 16,8 naar 26,1 maanden. “De moeilijke groep van patiënten van 75 jaar of ouder, krijgt nu zicht op een extra behandelingsmogelijkheid: de stereotactische ‘precisiebestraling’,” aldus professor Senan. “Dat is goed nieuws, zowel voor degenen die niet, als voor degenen die wel geopereerd kunnen worden.” Drs. Cilia Linssen van het Longkanker Informatie Centrum reageert eveneens positief op deze verruiming van de opties. Zij pleitte voor goede informatieverstrekking over de verschillen in overleving en complicaties bij opereren of bestralen, zodat alle patiënten ook zelf mee kunnen bepalen wat voor hen de beste optie is.
Het is mogelijk om het effect van een behandeling tegen kanker al tijdens die behandeling te voorspellen. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Sietske Gaykema. In haar promotieonderzoek ging zij na hoe artsen kunnen vaststellen wat de beste behandeling is voor choriocarcinoom (een zeldzame vorm van kanker vanuit het placentaweefsel) en borstkanker, hoelang een dergelijke behandeling het beste kan duren en hoe deze optimaal gemonitord kan worden. Om het effect van een behandeling te kunnen beoordelen, worden voor en na chirurgische verwijdering van een tumor steeds vaker biopten afgenomen, kleine stukjes (tumor)weefsel. Een nadeel van deze methode is dat een biopt alleen informatie geeft over het stukje weefsel waaruit het is afgenomen, en niet over de gehele tumor of tumoromgeving. Met moleculaire afbeeldingstechnieken hoeft een patiënt niet onder het mes en kan toch worden vastgesteld waar de tumor(en) en eventuele uitzaaiingen zich bevinden. Gaykema onderzocht wat voor patiënten met choriocarcinoom het beste chemotherapeutisch regime is. Verder ging ze met moleculaire afbeeldingstechnieken bij patiënten met borstkanker na, hoe patiënten op de behandeling reageren. Zij deed dat door gebruik te maken van beeldvorming van radioactief gelabelde antilichamen tegen de genen HER2 en VEGF-A. Overexpressie van deze twee tumorkenmerken wordt in verband gebracht met een agressievere vorm van kanker. Gaykema concludeert dat de antilichamen belangrijke voorspellende informatie over het verloop van de ziekte kunnen geven. Sietske Gaykema (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Centrum Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere bekostigd door het KWF en Sisters of Hope. Gaykema werkt als gynaecoloog in opleiding in het Deventer Ziekenhuis.
Nederlanders zijn slecht geïnformeerd over huidkanker. Dit blijkt uit de Ken Uw Huid-enquête van het Erasmus MC, waaraan sinds 2011 ruim 5.500 Nederlanders hebben deelgenomen. Melanoom, de gevaarlijkste vorm van huidkanker, is bekend bij 80 procent van de Nederlanders. Slechts 42 procent heeft gehoord van de twee huidkankersoorten die veel vaker voorkomen: basaalcelcarcinoom en plaveiselcelcarcinoom. Van alle zestigplussers met een lichte huid krijgt 80 procent bovendien te maken met actinische keratose, ofwel zonneschade. Dat kan een voorloper van huidkanker zijn. Slechts 19 procent had van deze aandoening gehoord. Dermatoloog E. de Haas vindt dat Nederlanders beter moeten worden geïnformeerd over alle huidkankertypen.
Toen prof. dr. Dirk De Ruysscher begon aan zijn opleiding tot radiotherapeut, was de gemiddelde longkankerpatiënt een zeventigjarige man, die al sinds zijn veertiende een pakje per dag rookte. De tijden zijn veranderd. Niet alleen de patiëntenpopulatie is enorm divers, ook weten we tegenwoordig dat er oneindig veel soorten kanker zijn, die zich op veel verschillende manieren ontwikkelen. In die diversiteit schuilt volgens De Ruysscher een grote kans om de behandeling van (long)kanker te verbeteren. Maar er zijn ook bedreigingen. "U zou eens een dagje mee moeten lopen", zegt de Belg Dirk De Ruysscher in de loop van het gesprek. "U zou verbaasd zijn over het grote technische gehalte van dit vak en zich afvragen: "Is dit geneeskunde?"." Jazeker, gestoeld op wiskunde en fysica, maar toch. "Vergelijk het met klimatologische modellen. Je kunt puur op basis van windrichting en temperatuur een model maken dat ons weer kan voorspelen. Maar je kunt ook de getijden van de zee meenemen, de variaties van maximale temperaturen, en niet op één plek, maar op de hele wereld. Het is onze bedoeling om op dezelfde manier de prognose van patiënten te berekenen, zowel naar overleving als naar bijwerkingen. Daarbij maken we gebruik van al gauw duizend persoonlijke parameters in zelf ontwikkelde "decision-support"-systemen." Dat is inclusief alle informatie over de tumor die via een PET-scan is verworven, nadat de patiënt een bepaalde glucose ingespoten heeft gekregen. Tumorcellen nemen bij uitstek glucose op. FDG staat voor 18Fluoro-Deoxy-Glucose; een variant die de kankercel wel in kan, maar er niet meer uit. De onderzoeksgroep van De Ruysscher ontwikkelde een werkwijze waarbij via de FDG-opname in de tumor de samenstelling ervan gedetailleerder in beeld gebracht kon worden. Op basis hiervan kan ook nauwkeurig worden berekend welke delen van de tumor een hogere stralingsdosis vereisen, ontdekte de groep van De Ruysscher als eerste. "We hebben met onze techniek ook in het gezonde longweefsel de meer en minder gevoelige zones gedefinieerd, waardoor we de straling door de minder gevoelige zones kunnen richten op de tumor." Dat verkleint ook de negatieve bijwerkingen van bestraling. "Heel veel patiënten hebben veel te veel bijwerkingen van onze behandelingen, daar moet veel meer aandacht aan besteed worden. Kortademigheid, slikpijn, hoestklachten, misselijkheid en zelfs een infectiegevoeligheid die levensbedreigend kan zijn." De wiskundige modellen die tegenwoordig worden gebruikt om een therapie te bepalen, maken voor patiënten die bijwerkingen ook inzichtelijker. Mensen kunnen bij wijze van spreken kiezen: Wil ik nog vijf trappen op kunnen lopen zonder kortademig te zijn, maar met een wat kleinere kans op genezing? Of vind ik de genezing belangrijker en maakt de kortademigheid me niet zoveel uit? "Omdat de patiënten zo divers zijn, is de keus tegenwoordig niet meer voor iedereen hetzelfde", aldus De Ruysscher. Hoewel de toekomst van diversiteit prachtig klinkt, zitten er ook haken en ogen aan. "Het is niet makkelijk om de juiste correlaties te vinden. Dat is het verhaal van de opa die negentig is geworden terwijl hij dagelijks flink rookte. Wat leidt je daaruit af? Het is erg belangrijk om een methode te ontwikkelen die onderscheidt of het door of ondanks onze behandeling is dat iets goed of slecht gaat. De vraag is of de ene persoon het beter doet dan de andere door zijn kenmerken of door de behandeling. En wat zegt dat voor een andere persoon? Dat is een grote uitdaging. Zover zijn we nog niet. Ik hoop nog altijd dat we een aantal kenmerken gaan vinden die ook overlappend zijn tussen patiënten, zodat we op een meer efficiënte manier een soort generieke oplossing kunnen vinden die toepasbaar is voor een grotere groep patiënten. Dat maakt het systeem gemakkelijker toepasbaar en goedkoper. De kosten van behandelingen mogen zeker niet stijgen, dat kunnen we ons niet permitteren."
In het verleden werden in deze regio al mooie resultaten geboekt. Eén op de vijf longkankerpatiënten met aangetaste klieren zonder uitzaaiingen leefde eind jaren negentig nog twee jaar na de behandeling. Tegenwoordig is dat ruim de helft, met minder bijwerkingen op de lange termijn. Willen ook in de toekomst dergelijke stappen genomen worden, dan moet er nodig iets gedaan worden aan de nutteloze bureaucratie rond wetenschappelijk onderzoek. "Uit heel wat internationale toonaangevende studies blijkt dat een derde tot de helft van de administratie die we nu rond klinische studies moeten voeren, nutteloos is. Een grote klinische, academisch studie kost al snel vier miljoen euro. Als je bedenkt dat tot de helft daarvan bespaard kan worden. Er wordt altijd gezegd dat we competitief moeten zijn, maar hoe doen we dat in godsnaam als we de helft van het geld stoppen in nutteloze administratie? Als beleidsmakers daar niets aan doen, verdwijnt onze wereldwijde concurrentiepositie."
Het synthetische ijzercomplex Fe(N4Py) kan in een cel-vrije omgeving DNA beschadigen via aerobe oxidatie. Arjan Geersing ontdekte dat het ijzercomplex ook in kankercellen DNA kapot kan maken zodat de cellen afsterven. Dit onderzoek zou uiteindelijk kunnen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe antikankermedicijnen, gebaseerd op het veroorzaken van oxidatieve stress. Verschillende medicijnen tegen kanker zijn gebaseerd op de mogelijkheid om DNA in een cel af te breken. Het doel van het onderzoek van Geersing was allereerst om de chemische structuur en lokalisatie van N4Py in levende cellen te bepalen. Vervolgens probeerde hij de structuur van N4Py aan te passen om de werking in de cel te verbeteren. De resultaten uit celstudies laten zien dat N4Py in een cel kan binden met verschillende metaalionen, waarbij met name het ijzercomplex verantwoordelijk lijkt voor de activiteit van N4Py in de cel. Conjugatie van een fluorofoor (lichtgevend molecuul) aan N4Py om het in de cel te kunnen lokaliseren had weinig effect op de reactie met DNA, maar had wel grote gevolgen op de cellulaire lokalisatie van het molecuul en het mechanisme waarmee cellen werden gedood. Ten slotte liet Geersing zien hoe door middel van conjugatie van N4Py met een molecuul folaat het N4Py molecuul selectief naar kankercellen met een hoge expressie van de folaatreceptor kan worden gebracht. Dit laat zien dat het mogelijk is een N4Py derivaat te maken dat vooral actief is in kankercellen en veel minder schade geeft aan gezonde cellen. Het promotieonderzoek van Arjan Geersting vond plaats bij de afdeling Synthetische Organische Chemie van het Stratingh Instituut, met financiering van de Ubbo Emmius Stichting. Hij werkt nu als project manager bij PRA Health Sciences.
Bron: RUG
Het re-integreren op de arbeidsmarkt van mensen die kanker hebben overleefd is een lastig proces en verloopt moeizaam. In haar promotieonderzoek heeft Martine van Egmond een aantal factoren in kaart gebracht die van groot belang zijn bij het re-integreren op de arbeidsmarkt. Ze promoveert op 19 januari bij VUmc. Tijdens haar onderzoek heeft Martine van Egmond geprobeerd om zowel beperkende als ondersteunende factoren voor werkhervatting te vinden. Daarnaast bracht zij de fysieke en psychosociale problemen in kaart die worden ondervonden door kanker-overlevers, nadat ze hun werk hadden hervat. Ze werkte met kanker-overlevers en praatte met hen over hun ervaringen met het re-integreren op de werkvloer. Een van de belangrijkste bevindingen was dat overlevers van kanker een dubbele-verlieservaring hebben. Ze verliezen zowel hun baan als hun gezondheid door kanker. ''Het blijkt dat als gevolg hiervan de kans dat zij succesvol terugkeren op de arbeidsmarkt, relatief klein is'', aldus Van Egmond. Ook is er een taak weggelegd voor de werkgever. ''Werkgevers zullen moeten voorbereiden in het leren omgaan met een werknemer die (lang) ernstig ziek is geweest'', aldus Van Egmond. Deze aspecten zijn van essentieel belang voor een goede re-integratie op de arbeidsmarkt. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de bijzondere UWV leerstoel Verzekeringsgeneeskunde van prof. J.R. Anema en is gefinancierd door UWV.
Bron: VUmc
Kun Shi: ‘Blood coagulation-(in)dependent protease activated receptor signaling in pancreatic cancer’. Bloedstolling draagt bij aan de ontwikkeling van alvleesklierkanker. Behandeling met stollingsremmers leidt echter niet tot de gewenste positieve effecten. Shi vond een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel. De promovenda deed onderzoek naar de werking van PAR’s, de protease-activated receptoren die aan de binnenkant van bloedvaten zitten. Zij worden geactiveerd tijdens het bloedstollingsproces. Shi toont aan de PAR1 en PAR2 een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van alvleesklierkanker. Het remmen van PAR1 kan relevant zijn bij de behandeling van kankerpatiënten, hoewel rekening gehouden moet worden met het frequent ontstaan van bloedingen. PAR2 kan daarentegen beter niet geremd worden. Shi zag dat deze receptor een dubbelrol speelt als aanjager én remmer van alvleesklierkanker. Zo stimuleert PAR2 de vorming van uitzaaiingen. Het is beter om op zoek te gaan naar een remmer die deze eigenschap van PAR2 aanpakt, stelt de promovenda. De dubbelrol van de receptor zou wel eens een verklaring kunnen zijn voor het falen van stollingsremmers bij de behandeling van alvleesklierkanker. Bloedstollingremmers remmen namelijk de activatie van PAR2, wat uiteindelijk leidt tot toename van uitzaaiingen via de lymfe. Dit effect kan de voordelen van remming van PAR1 overschaduwen.
Giju Thomas: ‘‘Nonlinear optical imaging as a diagnostic tool for cutaneous squamous cell carcinoma.’ Het gebruik van niet-lineaire optische beeldvorming bij het opsporen van huidkanker vergroot het risico op huidkanker niet meer dan de blootstelling aan gewoon zonlicht. Deze methode is volgens Thomas geschikt om gevaarlijke vormen van huidkanker in een vroeg stadium op te sporen. Thomas keek naar de zogenoemde nonlineair optical imaging een techniek waarbij met fel licht de huid wordt onderzocht. De techniek ligt in het verlengde van laserlicht. Zijn onderzoek is van belang omdat veel huisartsen niet goed kunnen beoordelen of ze een patiënt met een verdacht vlekje op de huid moeten doorverwijzen naar de huidarts. Op zijn beurt is het voor de dermatoloog vaak moeilijk te beoordelen of er een biopt moet worden genomen van het plekje om huidkanker uit te sluiten. Met de relatief nieuwe lichttechniek is het mogelijk om een verdacht plekje op de huid niet invasief te bestuderen. Volgens Thomas voorkomt dit het nemen van onnodige biopten en verkleint het de kans dat een gevaarlijke huidkanker in een vroeg stadium over het hoofd wordt gezien. Promotores: prof. dr. H.J.C.M. Sterenborg, en prof. dr. A.G.J.M. van Leeuwen Co-promotor: prof. dr. H.C. Gerritsen Plaats en tijd: Aula, 13.00 uur 16/01 Promotie Intensieve fietstraining helpt niet bij post poliosyndroom Eric Voorn: ‘Aerobic exercise capacity in post-polio syndrome’ Een intensief duurtrainingsprogramma op de fiets om vermoeidheidsklachten van mensen met een post poliosyndroom te verminderen, blijkt niet effectief. Het uithoudingsvermogen verbeterde niet en de vermoeidheidsklachten namen niet af. Dit blijkt uit het onderzoek van Voorn naar mogelijkheden om klachten te verminderen van mensen die vroeger polio hebben gehad. Een deel van de mensen die polio hebben gehad, krijgt vijftien tot veertig jaar na de oorspronkelijke acute ziekte, last van nieuwe verschijnselen, zoals vermindering van de spierkracht, daling van het uithoudingsvermogen en een ongewone en snelle vermoeidheid. Dit heet het post poliosyndroom (PPS). Het uitblijven van positieve effecten van de fietstraining verklaart Voorn uit de mate van getraindheid van de spieren die gebruikt worden tijdens de fietstraining. Zijn onderzoek leverde duidelijke aanwijzingen op dat de betrokken (been)spieren bij mensen met PPS al optimaal zijn aangepast aan de relatief zware belasting van activiteiten in het dagelijks leven, zoals lopen en fietsen. Mensen met PPS voeren deze taken uit met minder spiermassa en ‘trainen’ daardoor al dagelijks. Het uitblijven van effecten van de onderzochte fietstraining impliceert niet dat training een ineffectieve methode is om het uithoudingsvermogen van mensen met PPS te verbeteren. Training kan effectief zijn wanneer spiergroepen, die in het dagelijkse leven minder worden belast, zoals de armspieren, worden betrokken. Vervolgonderzoek zal moeten aantonen of trainingsprogramma’s die beter zijn afgestemd op de individuele patiënt het uithoudingsvermogen kunnen verbeteren en mogelijk bijdragen aan een verbeterd functioneren en vermindering van vermoeidheidsklachten.
Er kunnen meer tumoren worden opgespoord met een nieuwe diagnostische techniek met microbubbels. Dit zijn kleine gasbelletjes, voorzien van een ‘moleculaire kleefstof’. Gezwellen die voorheen bijna onvindbaar waren, kunnen met deze techniek wel zichtbaar worden gemaakt. De nieuwe techniek heeft onderzoeker prof. dr. Hessel Wijkstra van de afdeling Urologie van het AMC en hoogleraar bij de Technische Universiteit Eindhoven, gisteren gepresenteerd op een congres over ‘microbubbels’ in Chicago. ‘Wij zijn de eersten die dergelijke bubbels gebruiken bij mensen. Ik zie een grote toekomst bij vele vormen van kanker.’ Wijkstra heeft samen met urologen onderzoek gedaan bij mannen met prostaatkanker. In bloed wijst het antigeen PSA op de aanwezigheid van een tumor. Er worden dan stukjes weefsel uit de prostaat genomen en onderzocht op kankercellen. Vaak is er in de prostaat niets te vinden ondanks het hoge PSA-gehalte. Als er kankercellen worden gevonden moet vaak de hele prostaat worden bestraald of eruit worden gehaald. Dat is een radicale ingreep. De minuscule belletjes kunnen helpen. Ze worden in het lichaam gebracht en stromen mee met het bloed. Omdat ze klein zijn, is een afzonderlijk belletje tot in het kleinste bloedvat te volgen. ‘Vooral die kleine bloedvaatjes zijn van belang want die voorzien een tumor van voedingstoffen’, zegt Wijkstra. ‘Zie je op een echo een kluwen van microvaatjes dan is dat verdacht. Daar moet je weefsel prikken voor verder onderzoek.’ De bestaande belletjes zijn nog niet goed genoeg. De AMC-onderzoekers hebben ze daarom voorzien van een moleculaire staart waardoor ze kleven aan karakteristieke receptoren die te vinden zijn in prostaattumoren. ‘Dat werkt goed. Op een echo zie je soms dat belletjes op een bepaalde plaats blijven plakken. De tumor licht op als een kerstboom.’ De nieuwe belletjes moeten verder worden getest voor ze kunnen worden toegediend aan een grotere groep patiënten. Ook worden ze verder aangepast. Je kunt ze beplakken met moleculen voor allerlei receptoren. Omdat er veel ziekten zijn waarbij karakteristieke receptoren plaatselijk vaker voorkomen, zoals bij talloze soorten kanker, hart- en vaatziekten en chronische ontstekingen, kun je de belletjes gebruiken om de ziekte op te sporen. Wijkstra heeft veel ideeën voor vervolgonderzoek. ‘De microbellen kunnen worden gevuld met medicijnen en vervolgens naar de zieke plek worden geloodst. Je trilt ze kapot met echogolven en zo kun je gericht medicijnen toedienen.’
De micro-omgeving van kankercellen is van invloed op tumorgroei en het ontstaan van uitzaaiingen. Volgens UMCG-onderzoeker Filippo Galli biedt de interactie tussen kankercellen en hun omgeving aanknopingspunten voor nieuwe mogelijkheden voor behandeling en diagnostiek. Veel behandelmethoden tegen kanker werken niet goed vanwege grote verschillen in markers binnen en tussen tumoren. Nieuw inzicht in de micro-omgeving van kankercellen kan leiden tot nieuwe markers voor alternatieve behandelmethoden. Om te bepalen of een nieuwe methode effectief is, is er behoefte aan een niet-invasieve techniek. Het doel is te voorkomen dat een patiënt wordt behandeld met medicijnen die onvoldoende werken en gezocht kan worden naar de juiste behandeling. Galli bestudeerde verschillende markers in de omgeving van tumoren voor nieuwe strategieën om tumoren af te beelden. Hij stelt vier nieuwe radiofarmaca voor die aangrijpen op specifieke doelen op kankercellen en hun directe omgeving. Vervolgonderzoek kan leiden tot nieuwe methoden voor bijvoorbeeld het vaststellen van het stadium van de ziekte en de werkzaamheid van behandeling. Filippo Galli (1985) studeerde aan de Sapienza University in Rome. Hij voerde zijn onderzoek uit bij het Center for Medical Imaging dat onderdeel is van het Onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het UMCG. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG, AIRC (Italian Association for Cancer Research), Nu.Me.D. en Trophogen Inc.
Verzekeringsarts Peter van Muijen ontwikkelde een voorspelmodel voor werkvermogen van mensen die behandeld zijn voor kanker. Dit model ondersteunt de verzekeringsarts bij de beoordeling van de belastbaarheid en/of het plannen van een heronderzoek. In de praktijk is de beoordeling van de belastbaarheid van iemand die voor kanker is behandeld niet altijd eenvoudig. Klachten als vermoeidheid of problemen met aandacht en/of concentratiezijn soms moeilijk te objectiveren. Van Muijen promoveert 23 november bij VUmc. Het aantal mensen met kanker is toegenomen, maar omdat de behandelmogelijkheden sterk zijn verbeterd, overleven steeds meer mensen de ziekte. De meerderheid weet binnen twee jaar na ziekmelding het werk te hervatten, maar het UWV ontvangt desondanks ieder jaar meer dan 4.300 nieuwe aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege kanker. Bij de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering beoordeelt de verzekeringsarts de belastbaarheid van de werknemer, en moet de arts een uitspraak doen over de duurzaamheid van de beperkingen. Peter van Muijen deed onderzoek dat onder andere leidde tot een model om vermoeidheid en werkvermogen te voorspellen bij mensen die behandeld zijn voor kanker en een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvragen.
Bron: VUmc
Rokers lopen mogelijk een extra risico op een bepaald type darmkanker. Dat zeggen onderzoekers van Mayo Clinic. Eerder onderzoek leek al uit te wijzen dat rokers 18 procent vaker darmkanker ontwikkelen dan mensen die niet roken. De precieze oorzaken werden echter niet duidelijk. Aan het nieuwe onderzoek namen bijna 42.000 vrouwen deel in de leeftijd van 55 tot 69 jaar. Een duidelijk verband tussen roken en darmkanker in het algemeen werd niet gevonden. Maar roken lijkt wel verband te houden met een bepaald type darmkanker en wel een type dat wordt geassocieerd met genetische mutaties en variaties. De onderzoekers vermoeden dat roken oudere vrouwen in het bijzonder gevoelig maakt voor dit type darmkanker.
Sinds de invoering van stereotactische radiotherapie in 2003 in VU medisch centrum blijken er meer longkankerpatiënten behandeld te worden. Bovendien is de overleving sterk verbeterd. Stereotactische radiotherapie kan nu worden beschouwd als één van de standaardbehandelingen van ‘vroege stadium longkanker’. Dit concludeert dr. Niels Haasbeek in het onderzoek dat vandaag gepubliceerd is in Annals of Oncology. Haasbeek deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie in Nederland op de overleving van oudere longkankerpatiënten met gegevens uit de landelijke Nederlandse Kankerregistratie. Tot 2003 werden veel patiënten boven de 75 jaar niet behandeld, omdat de behandeling te zwaar was. Tot recent was een operatie de standaardbehandeling van kleine longtumoren. Om allerlei redenen komen de meeste patiënten echter niet in aanmerking voor een operatie. VU medisch centrum was in 2003 het eerste ziekenhuis in Nederland dat een alternatief bood voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dit is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een veel kortere tijd. Stereotactische radiotherapie blijkt uitstekend te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten die deze behandeling hebben ondergaan, leven gemiddeld ruim 10 maanden langer dan het geval zou zijn met de oude manier van bestralen. Het aantal radiotherapieafdelingen dat deze behandeling kan uitvoeren groeit snel, zowel in Nederland als daarbuiten. Sinds 2003 heeft VUmc als enige ziekenhuis in de wereld al meer dan 1.000 patiënten behandeld met deze techniek, waarvan meer dan 800 met een beginstadium longkanker.
De overdracht van de lange termijn nacontrole (>5 jaar) van vrouwen met borstkanker naar de huisartspraktijk is nog niet succesvol. Desondanks is een deel van de huisartsen bereid om de nacontrole eerder over te nemen van de specialist. Belangrijke hulpmiddelen hierbij zouden kunnen zijn: een brief van de specialist met uitleg over de nacontrole, nascholing van huisartsen en een nieuwe NHG-Standaard. Dat concludeert Carriene Roorda-Lukkien, die het zorggebruik van vrouwen met borstkanker en de overdracht van de nacontrole naar de huisartspraktijk vanuit het gezichtspunt van huisartsen en patiënten onderzocht. Roorda-Lukkien maakte voor haar promotieonderzoek gebruik van onderzoeksgegevens van het Registratie Netwerk Groningen (RNG), van een survey onder 502 huisartsen in Noord-Nederland en interviews met patiënten van het RNG. Ze stelde vast dat vrouwen met borstkanker tijdens de fase van behandeling en nacontrole vaker een beroep doen op hun huisarts dan vrouwen zonder borstkanker. Voor deze patiëntengroep is nacontrole belangrijk, maar tot nu toe is het onduidelijk welke zorgverleners (specialisten, huisartsen, verpleegkundigen of een combinatie hiervan) de regie zouden moeten voeren over deze nacontrole. De meerderheid van de geïnterviewde vrouwen gaf de voorkeur aan nacontrole door de specialist. Desondanks zou meer dan de helft nacontrole in de huisartspraktijk accepteren, mits hun huisarts goed overlegt met de specialist én voldoende kennis heeft. Huisartsen die meededen aan de survey rapporteerden diverse problemen bij de uitvoering van de lange termijn nacontrole. Desondanks blijkt 40% van hen bereid deze nacontrole eerder over te nemen. Als drie belangrijkste knelpunten voor eerdere overname werden genoemd: de voorkeur van patiënten, beperkte kennis en vaardigheden bij huisartsen en werkdruk. De resultaten van dit onderzoek laten kortom zien dat de uitvoering van de nacontrole van patiënten met borstkanker in de huisartsenpraktijk verbeterd kan worden. Carriene Roorda-Lukkien (1978) studeerde Huishoud- en Consumentenwetenschappen en Voeding en Gezondheid aan de Universiteit van Wageningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd deels gefinancierd door de stichting Stoffels-Hornstra. Roorda-Lukkien werkt als onderzoeker bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het UMCG.
Zaadbalkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen van 20-35 jaar oud. Steeds meer jonge mannen overleven de ziekte doordat zaadbalkanker veelal effectief kan worden behandeld met chemotherapie. Keerzijde hiervan is dat een toenemend aantal mannen kampt met de nadelige gevolgen van de behandeling, zoals een grotere kans op hart- en vaatziekten. Renske Altena ging op zoek naar biomarkers - stoffen in het bloed van behandelde patiënten - die de kans op hart- en vaatziekten voorspellen, en die mogelijk aangrijpingspunten zijn voor medicijnen die het risico op vaatschade kunnen verminderen of voorkomen. Zij vond duidelijke stijgingen in markers voor vaatschade en aanwijzingen voor toegenomen schade aan hart en bloedvaten. In het laboratorium vond Altena bovendien aanknopingspunten voor mechanismen die bijdragen aan het ontstaan van schade aan de binnenbekleding van bloedvaten (endotheel) door chemotherapeutica. De inzichten die in dit onderzoek verkregen werden, kunnen helpen hart- en vaatziekten bij zaadbalkankeroverlevers tijdig op het spoor te komen, en in de toekomst wellicht zelfs effectiever te behandelen. Renske Altena (Hengelo, 1982) studeerde geneeskunde te Groningen Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Altena is in opleiding tot internist in het Deventer Ziekenhuis. Proefschrift: mw. R. Altena, Chemotherapy-related cardiovascular morbidity in testicular cancer patients. Markers & mechanisms
Bijna twintig procent van de hoofd-halskankerpatiënten is ondervoed in de periode voorafgaand aan de behandeling. Tijdens de behandeling neemt het aantal gevallen van ondervoeding nog eens fors toe. Hoofd-halskankerpatiënten verliezen circa vijf procent van hun lichaamsgewicht tijdens de behandeling, waarvan tweederde verlies van vetvrije massa is. Dit blijkt uit onderzoek van diëtiste Harriët Jager-Wittenaar van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Zij promoveert 8 september 2010 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ondervoeding is een veelvoorkomend probleem bij hoofd-halskankerpatiënten. Meerdere factoren kunnen deze ondervoeding bij hen veroorzaken. Klachten in de mond of keel, veroorzaakt door de plaats van de tumor of de behandeling, bemoeilijken het eten en drinken waardoor de energie- en eiwitinname onvoldoende kan zijn. Daarnaast kan ook ontstekingactiviteit, veroorzaakt door de ziekte zelf of door de behandeling, ondervoeding veroorzaken. Het doel van het onderzoek van Jager was te bepalen hoe vaak ondervoeding bij patiënten met hoofd-halskanker voorkomt in de verschillende fasen in het diagnose-behandeltraject. Ook wilde zij nagaan wat de belangrijkste risicofactoren voor ondervoeding in die fasen zijn. Het blijkt dat slikklachten een belangrijke oorzaak is voor ondervoeding in zowel de periode voor als na de behandeling. Een verminderde eetlust, verlies van smaak en weerzin om te eten zijn eveneens oorzaken van ondervoeding in de periode voorafgaand aan de behandeling. Verder blijkt uit Jagers onderzoek dat gewichtsverlies tijdens de behandeling grotendeels wordt gekenmerkt door verlies van vetvrije massa (spieren), dat vervolgens tot een verminderd fysiek functioneren leidt. Ook toont Jager aan dat hoofd-halskankerpatiënten moeite hebben om de verloren vetvrije massa in de periode na de behandeling terug te krijgen. In de eerste vier maanden lukt dat helemaal niet. Jager laat zien dat verlies van gewicht en vetvrije massa ondanks dieetbehandeling niet altijd is te voorkomen. Waarschijnlijk dragen ook ziekte- en behandelinggerelateerde ontstekingsactiviteit en verminderde lichamelijke activiteit bij aan het verlies van de vetvrije massa. Jager geeft het belang aan om ondervoeding zoveel mogelijk te voorkómen. Daarbij pleit ze er voor dat patiënten, hun naasten en medewerkers in de zorg risicofactoren voor ondervoeding tijdig herkennen en geeft zij de noodzaak aan om de patiënt tijdig te verwijzen naar de diëtist.
De kans dat het geneesmiddel cetuximab effectief is tegen dikke darmkanker lijkt groter als dit medicijn zich ophoopt in de uitzaaiingen van de tumor van de patiënt. Deze ophopingen kunnen met behulp van een PET-scan zichtbaar worden gemaakt. In de toekomst hoopt men met zo’n scan al bij de start van de behandeling te kunnen voorspellen of het toedienen van cetuximab zinvol is voor een patiënt. Onderzoekers van het VUmc Cancer Center Amsterdam publiceerden de eerste resultaten onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Oncotarget. Er loopt reeds een vervolgonderzoek: IMPACT-colorectaal (CRC). In Nederland wordt cetuximab vooral toegepast bij patiënten met uitgezaaide dikke darmkanker die niet meer gevoelig zijn voor chemotherapie. Het middel blijkt echter in slechts de helft van de gevallen effectief. Een team van VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA), onder leiding van studiecoördinator dr. Willemien Menke heeft onderzocht of men het gelabelde medicijn op een PET-scan kan volgen in de patiënt. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat patiënten met opname van cetuximab in de uitzaaiingen, een grote kans hebben op een goed effect van de behandeling. Als het middel niet in de kanker terecht kwam hadden patiënten weinig kans op baat hiervan. Binnen het VUmc CCA is deze methode waarbij gelabelde medicijnen met behulp van een PET-scan (immuno-PET) in de patiënt gevolgd worden een belangrijke richting van onderzoek. Deze uitkomsten zijn aanleiding voor verder onderzoek om de resultaten beter te laten aansluiten bij de zorg voor oncologische patiënten. VUmc CCA onderzoekt in samenwerking met het UMCG in Groningen en het Radboudumc in Nijmegen, of het medicijn in de toekomst alleen gegeven kan worden aan patiënten die er zeker baat bij hebben. Ook kijken ze of een aanpassing in de dosering op basis van de uitkomst van de PET-scan nog tot een beter effect zou kunnen leiden. In deze studie, die ondersteund wordt door het KWF Kankerbestrijding, de IMPACT-CRC-studie, gaat een grote groep patiënten met een uitgezaaide vorm van dikke darmkanker deelnemen. "Therapie op maat komt zo hopelijk dichterbij voor onze patiënten", spreekt de studiecoördinator dr. Willemien Menke.
Proefschrift AMC Amsterdam: Rogier Reijmers: "Heparan sulfate proteoglycans in B cell maturation and myeloma plasma cell survival".
Onderwerp van het onderzoek was een eiwit (heparan sulfaat proteoglycanen) dat op het celmembraan zit of wordt uitgescheiden in de extracellulaire matrix. Door modificatie van het eiwit kunnen cellen stoffen als cytokines en groeifactoren aan zich binden. Cellen gebruiken deze stoffen om hun eigen overleving en groei te versterken en te stimuleren. Dit geldt voor gezonde cellen maar ook voor multipele myeloma, een vorm van bloedkanker. Die ziekte stond centraal in Reijmers" onderzoek. Belangrijkste bevinding: als het eiwit wordt weggehaald, worden de kankercellen gevoeliger voor chemotherapie en kan met een lagere dosis worden volstaan. Hij onderzocht dit in een muismodel. Probleem is dat gezonde cellen hetzelfde eiwit hebben. Om het eiwit selectief te kunnen weghalen, werden genetisch gemodificeerde kankercellen in muizen voorbehandeld. Hoe je dit moet doen bij mensen is nog onduidelijk. Een "voordeel" van deze kankersoort is, aldus Reijmers, dat het ziekteproces in vier fasen verloopt; pas in de laatste fase is sprake van uitzaaiingen. De kankercellen blijven dus relatief lang in het beenmerg en dit biedt openingen voor een voorbehandeling.
Het is mogelijk om baarmoederhalskanker- en borstkankercellen in het laboratorium minder hard te laten groeien door epigenetische foutjes op genen te repareren. Dat concludeert Christian Huisman, die onderzoek deed naar dit ‘reprogrammeren’ op het niveau van één enkel gen. Deze methode kan in de toekomst breed ingezet worden om de expressie van elk gen van interesse in het menselijk genoom te wijzigen en ziektes te bestrijden. ‘Epigenetische Editing’ – het gericht herprogrammeren van bepaalde genen – staat momenteel erg in de belangstelling. De epigenetica onderzoekt de extra laag erfelijke informatie bovenop ons DNA. De genetische informatie in ons DNA bevat de blauwdruk voor de eiwitten die ervoor zorgen dat cellen hun functie kunnen uitoefenen; de epigenetische laag reguleert de mate van genexpressie. Door in te grijpen in de epigenetica is het mogelijk om afwijkende genexpressie-patronen te repareren, bijvoorbeeld in kanker, waar bepaalde genen niet of te veel tot expressie komen en hierdoor zorgen voor ongeremde celgroei. Huisman onderzocht hoe dit proces vorm kan krijgen aan de hand van DNA-bindende eiwitten, zinkvingers. Deze zinkvingers kunnen gericht binden aan een locatie in het DNA om daar vervolgens enzymen die aan de zinkvingers zijn gebonden hun werk te laten doen. De promovendus ontwikkelde dergelijke zinkvingerconstructen en testte deze in baarmoederhals- en borstkankercellen. Deze zinkvingerconstructen blijken in beide typen kanker in staat om tumor-onderdrukkende genen ‘aan’ te zetten en zo de celgroei te verminderen. Christian Huisman (1981) studeerde Moleculaire Neurobiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek in het laboratorium Medische Biologie en Pathologie binnen het Cancer Research Center Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door NWO. Huisman is momenteel als onderzoeker verbonden aan de Oregon Health and Science University (VS).
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
De voordelen van Avastin (bevacizumab) in combinatie met paclitaxel wegen nog steeds op tegen de mogelijke risico"s bij de behandeling van uitgezaaide borstkanker. De balans werkzaamheid-bijwerkingen van Avastin in combinatie met docetaxel is echter negatief bevonden. Dit concludeert het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP) van de EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, na bestudering van alle beschikbare gegevens. Patiënten die worden behandeld met de combinatie van Avastin en docetaxel wordt geadviseerd deze behandeling te bespreken met de arts. Avastin is een antikanker geneesmiddel (een monoklonaal antilichaam) met bevacizumab als werkzame stof. Het wordt gebruikt in combinatie met andere antikankermiddelen om kanker van de darm, het rectum, long, nier of borst te behandelen. De huidige beperking van de indicatie geldt uitsluitend voor de behandeling van borstkanker. Op de website van de European Medicines Agency vindt u vragen en antwoorden die ingaan op deze beperking van de indicatie: Questions and answers on the review of Avastin (bevacizumab) in the treatment of metastatic breast cancer.
De groei van tumoren in de dikke darm kan soms geremd worden met antilichamen. Of een tumor hierop wel of niet reageert, hangt af van de mutaties die in de kankercellen voorkomen. Promovendus Lisanne Krens onderzocht of tumorcellen met behulp van statines gevoelig kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Elk jaar krijgen ongeveer 10.900 Nederlanders te horen dat zij dikkedarmkanker hebben. Zij ondergaan een operatie, bestraling, chemotherapie of een behandeling met antilichamen. "Antilichamen worden vaak gegeven als de tumor niet meer op een andere manier te bestrijden is", vertelt Lisanne Krens. Zij deed onderzoek naar de behandeling met EGFR-antilichamen (EGFR-remmers). Deze moleculen blokkeren de werking van de groeifactorreceptor en remmen daarmee de groei van kankercellen bij een deel van de darmkankerpatiënten. "Bij ongeveer 60 procent van de darmkankerpatiënten kunnen EGFR-remmers als cetuximab en panitumumab het leven met gemiddeld drie maanden verlengen", aldus Krens. Patiënten bij wie deze antilichamen niet werken, hebben een mutatie in het zogenoemde KRAS-gen. Bij hen is het KRAS-eiwit continu actief, waardoor de celdeling permanent 'aan' staat. Vermoed werd dat deze patiënten met behulp van statines ook gevoelig zouden kunnen worden gemaakt voor EGFR-remmers. Krens: "Statines grijpen aan op een enzym dat in interactie staat met het KRAS-eiwit. We dachten dat statines ervoor zouden kunnen zorgen dat de tumorcellen meer gingen lijken op tumorencellen zonder KRAS-mutatie, en dan ook gevoelig zouden zijn voor EGFR-antilichamen. De resultaten met tumorcellen in het lab waren succesvol, maar helaas bleek in mijn onderzoek dat het niet werkte bij mensen. Statinegebruik leidde er niet toe dat de patiënten langer leefden. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat er niet genoeg statines bij de tumorcellen kwamen. Een mens is natuurlijk veel complexer dan een paar cellen in het laboratorium." Krens toonde ook aan dat de EGFR-antilichamen veilig zijn voor mensen met nier- of leverfunctiestoornissen. "Sommige mensen lopen door chemotherapie nierschade op. Zij kunnen de EGFR-antilichamen echter niet minder goed verwerken. Aanpassing van de dosis lijkt dan ook niet nodig, hoewel dat nog door grotere studies bevestigd moeten worden." Lisanne Krens promoveerde op 2 juli bij het LUMC op haar proefschrift Refining EGFR-monoclonal antibody treatment in colorectal cancer. Krens studeerde farmacie aan de Universiteit Utrecht en specialiseerde zich tot ziekenhuisapotheker in Leiden. Sinds januari 2015 werkt ze als ziekenhuisapotheker in het Twentse ziekenhuis ZGT.
Het vinden van uitzaaiingen bij patiënten met darmkanker kan invloed hebben op het behandelplan, zowel om de kans op genezing te vergroten, als om een behandeling op maat te bieden in ongeneeslijke situaties. Tegenwoordig zijn er verschillende nieuwe behandelingen van darmkanker mogelijk die de kans op genezing vergroten, ook bij uitgezaaide ziekte. Chirurg Irene Grossmann onderzocht het scannen van de buik, lever en longen, en een tumormarker om het zoeken naar uitzaaiingen te optimaliseren. Zij deed haar onderzoek in drie ziekenhuizen, namelijk het UMC in Groningen, het Medisch Spectrum Twente in Enschede en het Catharina ziekenhuis in Eindhoven. Bij darmkanker bestaat 50% kans op uitzaaiingen in de lever, buikholte of longen. Het routinematig zoeken naar uitzaaiingen met een CT scan voorafgaand aan de behandeling van darmkanker blijkt van belang, met name ook in spoedsituaties. Sinds 2008 is dit beleid opgenomen in de richtlijnen. De gevoeligheid van de CT scan voor het vinden van uitzaaiingen in de lever is heel goed, maar voor het vinden van uitzaaiingen in de buikholte onvoldoende. De CT scan van de long geeft veel onzekere informatie en draagt daarom nog weinig bij aan de besluitvorming. Het onderzoek naar de tumormarker CEA in het bloed liet veelbelovende resultaten zien voor het vroeg opsporen van terugkerende darmkanker. Op basis van dit onderzoek is subsidie verkregen voor een grote, landelijke vervolgstudie die vanuit het UMCG wordt gecoördineerd. Irene Grossmann (Duitsland, 1973) heeft geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Zij deed haar promotieonderzoek tijdens haar opleiding tot chirurg. Grossmann is op dit moment werkzaam als chirurg in het Catharina ziekenhuis in Eindhoven in de vervolgopleiding tot gastrointestinaal/oncologisch chirurg.
Het aantal gevallen van huidkanker stijgt nog steeds. Volgens huidige schattingen krijgt een op de vijf mensen er vroeg of laat mee te maken. Rondom huidkanker spelen veel vragen. Het Erasmus MC is daarom een zogeheten publiekswebinar gestart. Het gaat om een via internet verspreide bijeenkomst, waarbij experts via beknopte lezingen kennis met elkaar en de kijkers delen. Zo wil het Erasmus MC Kanker Instituut zoveel mogelijk antwoord geven op verschillende vragen over huidkanker, bescherming en de mogelijke behandelingen die er zijn binnen het Erasmus MC Kanker Instituut. Kijkers kunnen direct vragen stellen aan de panelleden. Dat kan ook voor en tijdens de uitzending via de sociale media van het Erasmus
Bij patiënten met een verhoogd familierisico op darmkanker is het noodzakelijk om familieleden door te verwijzen voor onderzoek of screening. De familieleden hebben een verhoogde kans om darmkanker te krijgen. Toch wordt er nog altijd veel te weinig doorverwezen, concludeert onderzoekster N. Dekker van het UMC St Radboud. Jaarlijks krijgen zo’n 11.000 Nederlanders de diagnose darmkanker. Het risico ligt daarmee op 5 tot 6 procent. Maar als meerdere familieleden voor hun 50ste levensjaar darmkanker hebben gekregen, stijgt het risico tot minimaal 1o tot 12 procent. Bij ongeveer een vijfde van de darmkankerpatiënten is sprake van erfelijke risicofactoren. Volgens Dekker kan sneller doorverwijzen bij een erfelijk risico leiden tot betere en efficiëntere preventie.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben samen met onderzoekers van het Antoni van Leeuwenhoek en het Radboudumc een grote subsidie van Alpe d’Huzes/KWF Kankerbestrijding ontvangen. Met 1,3 miljoen euro gaan zij de komende 6 jaar de rol van inwendige bestraling (brachytherapie) bij de behandeling van rectumcarcinoom (endeldarmkanker) onderzoeken. Prof. Corrie Marijnen (Radiotherapie, LUMC), dr. Uulke van der Heide (Radiotherapie, Antoni van Leeuwenhoek) en prof. Iris Nagtegaal (Pathologie, Radboudumc) bestuderen de rol van radiotherapie bij endelkarmkanker. Bestraling vóór de operatie vermindert de kans op terugkeer van de tumor ter plaatse, maar bestraling gaat vaak wel gepaard met bijwerkingen op korte en lange termijn. De bestraling zou verbeterd kunnen worden door het gebruik van brachytherapie. Bij deze techniek wordt van binnenuit bestraald, met behulp van een applicator die in dit geval in de endeldarm wordt geplaatst. Bij brachytherapie komt een kleiner volume van het gezonde weefsel in aanraking met de straling, wat tot minder bijwerkingen leidt. Daarnaast is de stralingsdosis die de tumor zelf ontvangt veel hoger, waardoor het effect van de behandeling mogelijk groter is. De onderzoekers gaan nu voor het eerst een gerandomiseerde studie naar brachytherapie voor endeldarmkanker uitvoeren. Mogelijk hoeven sommige patiënten, bij wie de tumor nog in een vroeg stadium verkeert, helemaal niet meer geopereerd te worden als ze goed reageren op (chemo)radiotherapie. Ook voor hen is brachytherapie een interessante optie, vanwege de hoge stralingsdosis die de tumor ontvangt. Maar behandelen zonder operatie is alleen mogelijk als de endeldarm en het omliggende vetweefsel door de hoge dosis straling niet te veel beschadigd raken. De onderzoekers gaan daarom met behulp van MRI proberen te voorspellen wat de schade aan het normale weefsel is en hoe de tumor op de bestraling reageert. Deze gegevens zullen in eerste instantie gekoppeld worden aan de afwijkingen aan het gezonde weefsel die bij microscopisch weefselonderzoek worden gevonden, om verder inzicht te krijgen in de effecten van brachytherapie. In een later stadium kan dan de MRI gebruikt worden om te bepalen of het veilig is een patiënt niet te opereren en alleen op de bestraling te vertrouwen. “Uiteindelijk verwachten we de kwaliteit van leven van patiënten met endeldarmkanker te verbeteren”, zegt Corrie Marijnen. “Enerzijds doordat we de schade aan gezond weefsel beperken, maar ook doordat er uiteindelijk misschien minder ingrijpende operaties nodig zijn.” Dit onderzoek valt binnen het profileringsgebied Cancer Pathogenesis and Therapy van het LUMC.
Jurriën Stiekema: ‘Oesophagogastric cancer: exploring the way to an individual approach’. Er zijn grote verschillen in overleving tussen twee typen maagkanker die in acht moeten worden genomen bij de benadering van deze patiënten. Dit stelt Stiekema in zijn proefschrift over kanker van de maag of de slokdarm. De prognose voor deze vormen van kanker is niet goed. De onderzoeker verwacht dat resultaten van zijn studie worden gebruikt in toekomstige richtlijnen voor de behandeling van het maag- en slokdarmcarcinoom. De verwachting is dat dit uiteindelijk de overleving van deze patiënten zal verbeteren. Daarnaast zijn er naar aanleiding van deze resultaten verschillende vervolgonderzoeken opgezet om de behandeling van slokdarm- en maagkankerpatiënten verder te verbeteren. In zijn proefschrift geeft Stiekema een paar suggesties om de behandeling van de patiënten te verbeteren. Hij adviseert om bij patiënten die een neoadjuvante behandeling (behandeling met medicijnen vóór de chirurgische ingreep) ondergaan, de progressie van de ziekte te volgen met beeldvormende technieken en op grond daarvan de patiënten te selecteren voor de chirurgische ingreep. Verder stelt hij dat een combinatie van chemo- en radiotherapie een goede behandeloptie is bij maagkankerpatiënten bij wie de tumor niet volledig is verwijderd na chirurgie. Tot slot stelt hij dat kwaadaardige slokdarmtumoren een aanzienlijk aantal DNA-afwijkingen bevatten. Het in kaart brengen van deze afwijkingen kan de selectie van patiënten verbeteren.
Darmkanker, een kanker aan rectum en slokdarm is verantwoordelijk voor hoge sterfte. Er bestaat een behandeling op maat: operatie en chemotherapie. Desondanks is slechts vijftig tot zestig procent van de mensen nog in leven vijf jaar nadat de diagnose darm- of rectumkanker is gesteld. Bij slokdarmkanker is dat slechts tien tot twintig procent. Tuynman beschrijft de prognostische en therapeutische toepassing van enkele eiwitten die centraal staan bij deze vormen van kanker. Proefschrift: Jurriaan Tuynman, titel: "Molecular pathways and intervention in GI cancer".
Sinds het eind van de jaren zeventig is de kans op overleving van zaadbalkanker toegenomen tot meer dan 90 procent. Overleving en kwaliteit van leven op de lange termijn worden echter bedreigd door de late effecten van chemotherapie. Zo hebben overlevenden een gering verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Promovenda Esther de Haas ontdekte een verband tussen het metabool syndroom, lagere testosteronspiegels en tekenen van atherosclerose. Op basis van haar onderzoek stelt zij dat overlevenden van zaadbalkanker door de behandeling op vroegere leeftijd het metabool syndroom ontwikkelen en hierdoor een verhoogd risico hebben op hart- en vaatziekten. Hierbij spelen lagere testosteronspiegels mogelijk een rol. Het verhoogde risico op hart- en vaatziekten onder overlevenden van zaadbalkanker is mogelijk ook het gevolg van directe, door chemotherapie veroorzaakte schade aan de bloedvaten. Tijdens chemotherapie vond De Haas bij zaadbalkankerpatiënten veranderingen in circulerende endotheelcellen. Mogelijk zijn circulerende endotheelcellen als voorspellers voor schade aan bloedvaten bij deze patiëntengroep. Als dit inderdaad zo blijkt te zijn, kan dit helpen om de behandelingsstrategie en de follow-up gericht aan te passen. Esther de Haas (Winschoten, 1978) studeerde geneeskunde te Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding. De Haas werkt op dit moment als arts-assistent aan de afdeling Klinische Genetica van het UMCG.
Patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker kunnen net zo goed behandeld worden met stereotactische bestraling als met een operatie, de gangbare behandeling. Dit blijkt uit de eerste gerandomiseerde klinische studie op dit gebied, door Nederlandse (onder leiding van VUmc) en Amerikaanse artsen en onderzoekers. Zij hebben hun bevindingen beschreven in The Lancet Oncology. Patiënten met longkanker hebben over het algemeen een slecht vooruitzicht. De gunstigste prognose hebben operabele patiënten met resectabel stadium 1 niet-kleincellige longkanker. Dit is een vroeg stadium van longkanker zonder uitzaaiingen naar de lymfklieren. De standaardbehandeling is het operatief verwijderen van de tumor uit de longen. Steeds vaker gebruiken artsen stereotactisch bestralen, een techniek om een hoge dosis straling zeer nauwkeurig op de tumor te richten – met name bij patiënten die geen operatie kunnen ondergaan vanwege een slechte longfunctie of bijkomende ziekten. Een ander voordeel van bestralen is dat het poliklinisch gebeurt (in 3-8 zittingen) en de patiënt dus steeds meteen naar huis kan. Om het effect van beide behandelingen met elkaar te vergelijken, liepen onafhankelijk van elkaar twee studies: de Nederlandse ROSEL-studie, geleid door artsen van VUmc (longarts prof. dr. Egbert Smit en radiotherapeut prof. dr. Suresh Senan) en de STARS-studie, geleid door artsen van MD Anderson Cancer Center in de VS. Omdat de studies los van elkaar te weinig bruikbare data opleverden, werd besloten om de data bij elkaar te voegen. In totaal werden 58 patiënten in de tijd gevolgd, waarvan ongeveer de helft werd behandeld met bestraling en de andere helft met een operatie. Hieruit bleek dat een behandeling met stereotactisch bestralen even effectief is als opereren in de onderzochte populatie. Daarbij gaat bestralen minder vaak gepaard met ernstige complicaties of overlijden. “Onze studie laat zien dat patiënten die fit genoeg zijn om een operatie te ondergaan, ook bestraald kunnen worden, met dezelfde resultaten als met een operatie. Omdat patiënten met longkanker vaak ouder zijn, een beperkte longfunctie hebben en vaak ook een andere aandoening hebben, wil je bij hen het operatierisico uit de weg gaan. Daarvoor blijkt stereotactische bestraling een goed alternatief, met behoud van therapeutisch effect”, aldus Smit. De resultaten beschreven in de nieuwe publicatie zijn het resultaat van twee studies. Ten eerste ROSEL, een Nederlandse studie onder leiding van VUmc, waaraan verder deelnamen het Universitair Medisch Centrum Groningen, het Catharina Ziekenhuis (Eindhoven) en het Maastricht UMC+. Ten tweede STARS, geleid door het Amerikaanse MD Anderson Cancer Center. “Stereotactic ablative radiotherapy versus lobectomy for operable stage I non-small-cell lung cancer: a pooled analysis of two randomised trials” van Chang, Senan et al. verscheen 14 mei in The Lancet Oncology .
Ruim 15.000 vrouwen worden jaarlijks geconfronteerd met de diagnose borstkanker. Hoewel de tumoren en ook de uitkomst na de behandeling erg kunnen verschillen, zijn er relatief weinig verschillen in de behandelingsmethode voor deze ziekte. De manier waarop een tumor op therapie reageert is echter heel verschillend, waardoor sommige patiënten overbehandeld worden met nadelige bijwerkingen als gevolg, terwijl anderen na de behandeling nog aan de ziekte lijden. ‘We kunnen met nieuwe technieken op het moment van de diagnose veel beter gaan voorspellen hoe tumoren zich gaan ontwikkelen waardoor de behandeling meer maatwerk is en tussentijds aangepast kan worden’, zegt Kenneth Gilhuijs, associate professor en coördinator van het onderzoek in het UMC Utrecht. ‘Therapie moet intensief zijn als het moet, maar minder als het kan’, aldus Gilhuijs. Om dit realiseren heeft het UMC Utrecht voor deze samenwerkingsstudie met Philips en andere partners ruim 1,6 miljoen euro ontvangen van het Europese programma Horizon2020. Het gehonoreerde onderzoek is onderdeel van LIMA (Liquid Biopsies and Imaging for improved Cancer Care), een groot onderzoek waaraan verschillende ziekenhuizen en bedrijven in Europa deelnemen. Het heeft als doel om bij patiënten met onder andere borstkanker, op het moment van diagnose, met beeld- en bloedanalyse te voorspellen hoe de tumor reageert op de bestaande therapie. Doordat borstkanker hele diverse vormen omvat, kent iedere patiënt een eigen specifiek ziekteverloop. Zelfs tumoren die ogenschijnlijk hetzelfde soort zijn, reageren verschillend op dezelfde behandeling. Het onderzoek moet leiden tot een betere karakterisering van de kanker op genetische en functionele eigenschappen zowel bij de diagnose als tijdens de behandelingsfasen. Ook zal onderzocht worden hoe eventuele medicijnresistentie vroegtijdig kan worden ontdekt. ‘Als dit lukt, bied je patiënten niet alleen meer ziektevrije overleving, maar ook de best mogelijke kwaliteit van leven. Dit heeft positieve impact op het leven van de borstkankerpatiënt.’ Horizon2020 is hét Europese subsidieprogramma voor onderzoek en innovatie in Europa. Het programma biedt kansen voor iedere organisatie of ondernemer die actief is in onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. Naast de divisie Beeld van het UMC Utrecht zijn onder meer het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en de afdelingen Pathologie, Chirurgie en Medische Oncologie bij het LIMA-onderzoek betrokken.
Bron: UMC
In Nederland krijgen meer dan 550 mensen per jaar keelkanker. Belangrijke oorzaken hiervan zijn roken en overmatig alcoholgebruik. Maar het percentage keelkanker in Nederland dat veroorzaakt wordt door het humaan papillomavirus (hpv) is de laatste 20 jaar toegenomen van 5 procent tot 30 procent. Dat zegt arts onderzoeker M. Rietbergen van het VU mc. Veel wisselende seksuele contacten en orale seks zijn risicofactoren voor deze vorm van keelkanker die vooral bij mannen voorkomt. De overlevingskansen bij deze vorm van keelkanker zijn wel beter dan bij andere keelkankerpatiënten. Hpv-positieve keeltumoren reageren blijkbaar goed op behandeling met chemo en bestraling, zegt Rietbergen. Ze stelt dat de effectiviteit van hpv-vaccinatie voor mannen ook moet worden onderzocht.
Een op de drie mensen in Nederland krijgt in zijn of haar leven kanker. De helft van deze mensen geneest volledig, de andere helft leeft met deze ziekte, variërend van enkele maanden tot vele jaren. Voor deze laatste groep is kanker een chronische ziekte geworden. Prof. dr. Irma Verdonck - die op woensdag 21 april haar leerstoel "Leven met kanker" aanvaardt - zal zich in haar onderzoek richten op juist deze groep mensen: "Gelukkig overleven steeds meer mensen kanker. Naast onderzoek naar diagnostiek en behandeling, is het daarom tijd om meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van leven van deze mensen; tijdens én na de ziekte." "Leven met kanker" is een breed onderzoeksterrein dat zich richt op het omgaan met de fysieke gevolgen van de ziekte en de behandeling zoals vermoeidheid, slaapproblemen of pijn, en op het voorkomen en behandelen van psychische problemen, zoals angst en depressie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zelfzorg en e-health om beter aan te sluiten op de wens van patiënten. Er wordt ook een grote langlopende studie opgezet, waardoor meer inzicht verkregen wordt in het verloop van de kwaliteit van leven van patiënten en hun dierbaren tijdens, gedurende en na hun behandeling. Hierdoor wordt ook meer inzicht verkregen in de relatie tussen depressie, kwaliteit van leven en overleven.
Patiënten met kanker die pijnlijke botten hebben door uitzaaiingen, kunnen baat hebben bij behandeling met geluidsgolven in een MRI-scanner. Dat blijkt uit een studie van arts-onderzoeker Merel Huisman van het UMC Utrecht, die op 16 december promoveert. De nieuwe techniek kan een uitkomst zijn voor patiënten bij wie de huidige behandeling niet afdoende helpt. Huisman onderzocht het effect van MRI-geleide High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU) bij 11 patiënten met ernstige botpijn door uitgezaaide kanker. Na een maand was de pijn bij ruim twee derde van hen beduidend afgenomen. De behandeling met deze MR-HIFU, waarvan er op dit moment in Nederland maar één in gebruik is, gaf vrijwel geen bijwerkingen en was technisch goed uitvoerbaar. De techniek is een welkome aanvulling op de gebruikelijke behandeling van pijnlijke botmetastasen. Die bestaat uit pijnstilling met medicijnen en bestraling. Bij ongeveer drie van de tien patiënten helpt dit echter niet voldoende. Bovendien keert de pijn bij de helft van de patiënten na enkele maanden terug. Hoewel opnieuw bestralen tot de mogelijkheden behoort, is dat net als de eerste bestraling niet voor elke patiënt effectief, laat Huisman met haar promotie-onderzoek zien. Na herbestraling is slechts ongeveer een kwart van de patiënten pijnvrij. “Patiënten met kanker leven steeds langer door betere behandeling,” zegt de promovenda. “Ze zullen dus ook vaker met deze botklachten te maken krijgen.” Uitzaaiingen in het bot komen veel voor, met name bij patiënten met prostaat-, borst- en longkanker. De uitzaaiingen zorgen voor een ernstige vorm van pijn die patiënten belemmert in hun dagelijkse leven. “Behandeling kan het verschil betekenen tussen niet meer naar het winkelcentrum kunnen en weer zelf boodschappen kunnen doen”, aldus Huisman. ‘Voor deze patiënten, die vanwege de uitzaaiingen niet meer te genezen zijn, is die kwaliteit van leven heel belangrijk.” Vóór de behandeling overigens algemeen ingevoerd kan worden, is onderzoek bij meer patiënten nodig. Vooralsnog wordt de behandeling in onderzoeksverband aangeboden aan een selecte groep patiënten. MR-HIFU is een beeldgestuurde behandelmethode waarbij weefsels worden verhit met geconcentreerd ultrageluid. Bij patiënten met botpijn schakelt de hitte de pijnzenuwen in het botvlies uit. De techniek wordt ook gebruikt om tumoren tot op de millimeter nauwkeurig weg te branden. De werkzaamheid van MR-HIFU bij patiënten met borstkanker wordt momenteel bestudeerd en ook andere soorten tumoren zouden zo op termijn aan te pakken kunnen zijn.
Bepaalde nanodeeltjes, Solid Lipid Nanoparticles, zijn in staat om heel effectief DNA af te geven aan ‘zieke’ cellen, zoals prostaatkankercellen. Dat ontdekte Marcelo de Jesus. De deeltjes zijn mogelijk ook geschikt voor het ontwikkelen van nieuwe strategieën in de behandeling van andere soorten kanker. De toepassing van nanocarriers in de geneeskunde (‘nanomedicine’) gaat razendsnel. Nanocarriers zijn hele kleine deeltjes die gemaakt kunnen worden van verschillende materialen, zoals vetten en polymeren. De deeltjes kunnen medicijnen efficiënt op de juiste plek afgeven en zo ziektes zoals kanker bestrijden. De Jesus was vooral geïnteresseerd in de productie en toepassing van de nanocarrier ‘Solid Lipid Nanoparticles’, die gevormd worden uit niet-vloeibare vetten en stabilisatoren in water. Hij ontdekte dat deze nanodeeltjes geschikt zijn om DNA in te verpakken en in zieke prostaatkankercellen af te leveren, zonder de gezonde prostaatcellen te doordringen. Met deze vorm van gentherapie zou het mogelijk moeten zijn om specifiek de prostaatkankercellen te behandelen en de gezonde cellen ongemoeid te laten. Het onderzoek helpt om beter te begrijpen wat de mogelijkheden zijn van Solid Lipid Nanoparticles als afgiftesysteem voor medicijnen. Nu moet nog onderzocht worden hoe de deeltjes op grotere schaal geproduceerd kunnen worden. Marcelo de Jesus (1980) studeerde Biologie aan de Universiteit van Campinas, Brazilië. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd met een FAPESP-beurs. De Jesus is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Campinas.
De cellen in ons lichaam hebben ingebouwde beschermingsmechanismen om te voorkomen dat ze veranderen in een kankercel. Als bij die mechanismen iets misgaat, kan toch kanker ontstaan. Joanna Kaplon deed bij hier onderzoek naar. Maandag 26 januari promoveert ze bij VUmc. In het proefschrift beschrijft Kaplon haar onderzoek naar een proces genaamd oncogen-inducedsenescence, afgekort OIS. Dit is een van de ingebouwde beschermingsmechanismen van cellen om te voorkomen dat ze veranderen in een kankercel. Kanker ontstaat vaak als een van deze ingebouwde beschermingsmechanismen niet goed meer functioneert. Het bestuderen van OIS levert daarom informatie op over hoe kankercellen kunnen ontstaan en wat er mogelijk gedaan kan worden om het beschermingsmechanisme te herstellen en de ongecontroleerde celgroei te stoppen. Kaplon bestudeerde meerdere essentiële OIS-genen en -signaalroutes. Zij ontdekte onder meer dat in cellen waarin het OIS-mechanisme is ingeschakeld, het stofwisselingseiwit PDH cruciaal is voor het goed functioneren van het beschermingsmechanisme. De activiteit van het PDH wordt weer beïnvloed door twee andere eiwitten, PDK1 en PDP2. Inactivatie van PDH, door het veranderen van de hoeveelheid PDK1 en PDP2 in cellen, verstoorde het OIS-mechanisme en zorgde ervoor dat de huidcellen die Kaplon bestudeerde uitgroeiden tot melanoomcellen. Het onderdrukken van PDK1 zorgde er juist weer voor dat de groei van deze melanoomcellen werd geremd. Naast het ophelderen van de rol van deze eiwitten, identificeerde Kaplon verscheidene andere potentieel tumor-onderdrukkende eiwitten, waaronder RASEF. Al deze eiwitten zijn potentiële aangrijpingspunten voor nieuwe medicijnen.
Kankerstamcellen zijn in darmkanker verantwoordelijk voor het ontstaan en groeien van tumoren. Het identificeren en isoleren van kankerstamcellen en het testen van nieuwe therapieën gericht tegen deze cellen is daarom van groot klinisch belang. Kemper onderzocht de expressie en regulatie van twee eiwitten (CD133 en Lgr5) waarmee kankerstamcellen kunnen worden herkend. Daarnaast wordt aangetoond dat kankerstamcellen, die normaal ongevoelig zijn voor allerlei vormen van therapie, kunnen worden aangepakt met een eiwit dat ze aanzet tot zelfdoding, het induceerbaar caspase-9 construct. Proefschrift: Kristel Kemper: ‘Molecular identification and targeting of colorectal cancer stem cells’.
Vincent Smit is sinds 2013 hoogleraar Klinische pathologie in het LUMC. Op 13 juni sprak hij zijn oratie ‘Een kwestie van de juiste stip’ uit. “Jaarlijks wordt er zo’n 6 miljoen euro verspild aan een duur medicijn voor borstkanker door slecht uitgevoerde testen.” Veel mensen denken bij een patholoog aan een lijkschouwer. Met dat beeld rekent Vincent Smit meteen bij het begin van zijn oratie af. “In 1990 werden er jaarlijks nog 11.000 klinische lijkopeningen verricht, in 2013 waren dat er nog geen 4.000. Terwijl het aantal weefselonderzoeken bij levende patiënten juist met bijna 60 procent toenam: van 880.000 naar meer dan 1.400.000.” Volgens Smit daalt het aantal lijkschouwingen onder meer omdat tegenwoordig al veel ziekten zichtbaar zijn te maken met beeldvormende technieken. Hij vindt het een goede ontwikkeling. “Obductie is alleen wenselijk bij neuropathologische aandoeningen, plotse hartdood met een mogelijk erfelijke oorzaak en bij overlijden van kinderen onder de 12 jaar.” Pathologen kunnen hun tijd voor het overige beter besteden aan het verbeteren van diagnostiek en behandeling van levende patiënten, meent de nieuwe hoogleraar. Binnen de pathologie maakt de moleculaire pathologie nu grote ontwikkelingen door, vooral bij de diagnostiek van kanker. “Er komen steeds meer specifieke medicijnen, die slechts werken bij een deel van de kankerpatiënten”, aldus Smit. Hij noemt het middel Vemurafenib, dat heel effectief is bij melanomen met een BRAF-mutatie. Ongeveer de helft van de melanoompatiënten heeft zo'n mutatie in hun melanoomcellen. De DNA-testen die nodig zijn om bepaalde mutaties vast te stellen, worden nu door tientallen pathologische laboratoria in Nederland uitgevoerd. Volgens Smit gaat dat ten koste van de kwaliteit. “Herceptin werkt alleen bij borstkankerpatiënten met een amplificatie van het HER2-gen. De test hierop is bijna 2 op de 100 keer foutpositief, blijkt uit onderzoek.” Smit rekent voor dat dit betekent dat ruim 200 van de 14.000 borstkankerpatiënten jaarlijks ten onrechte Herceptin voorgeschreven krijgen. Omdat dit middel 30.000 euro per patiënt kost, gaat het om een slordige 6 miljoen euro die over de balk gegooid worden. Het keurmerk dat er nu voor laboratoria is, is te vrijblijvend, meen de patholoog. “Laboratoria hoeven niet aan kwaliteitstesten mee te doen, en wanneer ze slecht scoren heeft dat geen consequenties.” Smit zou graag zien dat laboratoria zelf hun verantwoordelijkheid nemen. “Labs die slecht scoren moeten stoppen totdat ze aantoonbaar verbeterd zijn. Ze moeten zich realiseren wat een verkeerde test voor een patiënt kan betekenen. Het is heel jammer dat we dat in Nederland nog niet goed op orde hebben.” Behalve het onderzoek en de zorg draagt Smit ook het onderwijs een warm hart toe. Hij is voorstander van decentraal selecteren, zoals het LUMC dit jaar voor het eerst met een deel van de geneeskundestudenten doet. “Algemene competenties en vaardigheden leer je vooral in de eerste 10 tot 15 jaar van je leven. Daarna kun je er nog aan schaven. Als docent zie ik dat niet alle studenten even gemotiveerd zijn. Decentrale selectie is een manier om daar verandering in te brengen.” Prof. Vincent Smit (1964) studeerde geneeskunde in Leiden en promoveerde daar in 1991 op onderzoek naar genetische veranderingen bij gynaecologische tumoren. Sinds 1997 werkt hij als patholoog in het LUMC. In 2013 volgde hij prof. Gertjan Fleuren op als hoogleraar Pathologie en afdelingshoofd.
Twee nieuwe tracers moeten het opsporen van prostaatkanker in de toekomst gemakkelijker maken en het gebruik van meer belastende onderzoeken voor de patiënt terugschroeven. Giuseppe Carlucci ontwikkelde deze tracers (18F-BN (C5 en C6)) in zijn promotieonderzoek en testte ze in diermodellen. Zijn conclusie: de tracers kunnen snel en gemakkelijk gemaakt worden, en blijken in de praktijk goed te functioneren. Prostaatkanker is de vaakst voorkomende vorm van kanker onder mannen boven de vijftig jaar. Mannen bij wie de ziekte in de familie voorkomt, hebben meer kans om prostaatkanker te ontwikkelen. Wanneer deze in een vroeg stadium wordt vastgesteld, zijn de overlevingskansen na vijf jaar bijna honderd procent. Daarom is zo’n vroege diagnose van groot belang, en ontwikkelen wetenschappers voortdurend nieuwe tracers (radioactieve stofjes die oplichten onder een PET- of SPECT-scan) die de aanwezigheid van kankercellen al in een vroeg stadium kunnen aantonen. Carlucci ontwikkelde zijn PET-tracers op basis van bombesine, een keten van aminozuur-eiwitten uit de binnenste zenuwen van het maagdarmkanaal. Zulke langere ketens zouden namelijk beter aan eiwitten binden dan kleinere aminozuursequenties. Carlucci concludeert dat de tracers in preklinisch onderzoek goed functioneren, zowel in een organisme als in de reageerbuis. Verder onderzoek moet uitwijzen of de tracers in de klinische praktijk ook zo goed functioneren. Guiseppe Carlucci (Melfi, Italië, 1982) studeerde Medical, cellular and molecular biotechnology aan de universiteit van Sapienza in Rome. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Urologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en participeerde in onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door CTMM (Center for Translational Molecular Medicine). Carlucci begint binnenkort als postdoc-onderzoeker aan het Memorial Sloan Kettering Cancer Center in New York.
Minder uitstrijkjes nodig na behandeling voorstadium baarmoederhalskanker Vrouwen, behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker, zouden niet alleen met een uitstrijkje, maar ook met een HPV-test moeten worden gecontroleerd. Bij meer dan de helft van deze vrouwen kan dan het aantal vervolgbezoeken aan het ziekenhuis naar beneden. Dat is de conclusie van een studie die vandaag door onderzoekers van VU medisch centrum en het Erasmus MC online in Lancet Oncology is gepubliceerd. Alle 6.000 vrouwen in Nederland die jaarlijks worden behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker, krijgen na 6, 12 en 24 maanden een controle-uitstrijkje in het ziekenhuis. Ruim de helft van deze vrouwen zou echter slechts twee vervolgonderzoeken hoeven te ondergaan, blijkt uit een studie van VUmc en Erasmus MC. In de studie kreeg een groep van ruim 400 behandelde vrouwen na 6 maanden niet alleen een uitstrijkje, maar ook een HPV-test. Was de uitslag van deze gecombineerde test goed, dan verviel het testmoment op 12 maanden en werd deze combi-test na 24 maanden herhaald. Als deze test ook goed was, dan konden de vrouwen terugverwezen worden naar het "gewone" bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker. Het risico op het ontwikkelen van nieuwe afwijkingen aan de baarmoedermond was dan de komende vijf jaar namelijk zelfs lager dan het risico van behandelde vrouwen met drie achtereenvolgende goede uitstrijkjes. In het bevolkingsonderzoek worden alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar iedere 5 jaar gecontroleerd op afwijkende cellen van de baarmoedermond door een uitstrijkje. Bij ruim de helft van de vrouwen was de uitslag van de gecombineerde testen beide keren goed. Daarmee hoeven jaarlijks zo"n 3.000 Nederlandse vrouwen maar twee, in plaats van drie keer terug te komen voor vervolgonderzoek na behandeling voor een voorstadium van baarmoederhalskanker. En voor vrouwen in Duitsland en Engeland hebben deze studieresultaten nog meer gevolgen: deze worden nu 5 jaar achter elkaar met een uitstrijkje gecontroleerd en dit kan nu achterwege blijven.
Een op de tien gevallen van kanker bij Europese mannen wordt veroorzaakt wordt door alcohol. Bij de vrouwen ligt die kans op een op de 33. Dat zeggen onderzoekers van Oxford University. Alleen al in Groot-Brittannië zou alcohol 13.000 gevallen van kanker per jaar veroorzaken. Comazuipen, vooral onder jongeren een probleem, veroorzaakt de meeste gevallen. Maar ook kleine hoeveelheden onder de aanbevolen limiet zouden al gevaarlijk kunnen zijn. Mannen die meer dan twee eenheden per dag en vrouwen die meer dan één eenheid per dag drinken, lopen al een verhoogd risico. Vooral keelkanker, slokdarm en strottenhoofd- en leverkanker worden toegeschreven aan verhoogd drankgebruik. Bij vrouwen verhoogt alcoholgebruik ook de kans op borstkanker.
Bisfosfonaatgebruikers hebben 33% minder kans op borstkanker dan mensen die deze middelen niet gebruiken. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek onder ongeveer 3.000 patiënten met borstkanker en van ongeveer 3.000 controlepatiënten, allen onder de 70 jaar. De oddsratio voor borstkanker bij bisfosfonaatgebruikers vergeleken met die bij niet-gebruikers bleek 0,67 te zijn. Hoe langer de bisfosfonaten gebruikt werden, hoe groter de risicoreductie was. Een verminderd risico werd alleen gezien bij niet-obese vrouwen. Een mogelijke reden hiervoor is dat obese vrouwen verhoogde oestrogeenspiegels hebben, waarbij de hormonen het vermogen van bisfosfonaten om het borstkankerrisico te verlagen beïnvloeden. Bisfosfonaten worden voornamelijk gebruikt bij de preventie en de behandeling van postmenopauzale osteoporose en osteoporose die is veroorzaakt door corticosteroïdegebruik of de ziekte van Paget. Ook worden bisfosfonaten toegepast bij botcomplicaties door maligniteiten. Deze middelen worden onderverdeeld op grond van hun chemische structuur in stikstofbevattende en niet-stikstofbevattende bisfosfonaten. De nieuwere stikstofbevattende bisfosfonaten, zoals alendroninezuur en risedroninezuur, remmen ook de eiwitprenylatie. Dit is een proces waarbij een hydrofoob molecuul wordt gebonden aan een eiwit waardoor subcellulair eiwittransport vergemakkelijkt wordt. Een voorbeeld van een eiwit dat prenylatie ondergaat is ras, dat een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van kanker. Prenylatieremmers zouden daarom tumorgroei kunnen afremmen. Bron: PW 2010;145(14):21 + FUS.
Gezonde voeding, meer bewegen en afvallen tot een normaal lichaamsgewicht beïnvloeden de overleving bij baarmoederkanker. Dat stelt gynaecologisch-oncoloog D. Boll van het Erasmus MC. Zij onderzocht de ontwikkeling van baarmoederkanker onder Nederlandse vrouwen in de periode sinds de jaren ‘80. De meeste vrouwen met deze aandoening lijden aan een vorm van baarmoederkanker die een goede prognose heeft en goed behandelbaar is. Deze vrouwen zijn wel vaak te dik, lijden vaker aan suikerziekte en kampen met hart- en vaatziekten. Deze factoren blijken vaker overlijden te veroorzaken dan de baarmoederkanker zelf. Daarom vindt Boll het erg belangrijk dat gynaecologen bij baarmoederkanker ook aandacht schenken aan gezond gedrag.
Natuurlijke stoffen die voorkomen in groente, fruit en planten kunnen wellicht helpen in de bestrijding van kanker. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Roberta Ruela de Sousa. Ze toont aan dat de stoffen fisetin, apigenin en ferruginol in staat zijn tumorcelgroei te remmen door de celcyclus te blokkeren en kankercellen te laten afsterven. Een belangrijk nadeel van apigenin is dat het de effectiviteit van het veelgebruikte kankermedicijn vincristine lijkt te verminderen. Kanker is één van de meest voorkomende doodsoorzaken ter wereld. Het inzicht in de oorzaken van de ziekte neemt snel toe, maar toch is er voor veel patiënten nog geen goede therapie voorhanden. Een wezenlijk probleem is dat tumoren ongevoelig kunnen worden voor de middelen waarmee ze worden bestreden. Nieuwe behandelvormen zijn dus noodzakelijk. Het idee dat teruggegrepen kan worden op stoffen die voor een deel al in ons voedselaanbod voorkomen, is daarbij zeer aantrekkelijk. Ruela de Sousa laat zien dat de werkzaamheid van de natuurlijke stoffen schuilt in verschillende moleculaire mechanismen. Bij alle onderzochte stoffen lijken fosfatasen, een familie van eiwitten waarvan het belang in kanker tot dusver onderbelicht bleef, een rol te spelen. Maar naar de precieze manier waarop de stoffen hun effect uitoefenen, moet nog veel nader onderzoek worden gedaan. Roberta Ruela de Sousa (Brazilië, 1982) studeerde geneeskunde aan de State University of Campinas in Brazilië. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Proefschrift: mw. R.R. Ruela de Sousa, New approaches to overcome cancer cell resistance and survival.
Het Maastricht UMC+ heeft veelbelovende tests uitgevoerd met een ‘elektronische neus’, die hoofd-halstumoren te herkennen. Aan de hand van uitgeademde lucht konden de onderzoekers de diagnose van dit type kanker op een accurate manier vaststellen. Het kleine kosteneffectieve en niet-invasieve apparaat kan naast het vaststellen van hoofd-halskanker in de toekomst wellicht ook worden ingezet voor de herkenning van long- en darmkanker. Hoofd-halskanker is de zesde meest voorkomende vorm van kanker wereldwijd. Tumoren in bijvoorbeeld het strottenhoofd, de mondholte of de neus worden met name veroorzaakt door alcoholgebruik en roken. Maar ook orale seks en slechte mondhygiëne zijn mogelijke oorzaken.
Nieuwe doelgerichte therapieën voor behandeling van longkanker zijn veilig en effectief, zegt onderzoekster J. Lind van het VU mc. De ziekte wordt meestal pas vastgesteld in het gevorderde stadium, als de kanker is uitgezaaid. Tot voor kort was de standaardbehandeling chemotherapie. De gemiddelde overlevingsduur is slechts acht tot twaalf maanden. Recent onderzoek naar kenmerken van de kankercel en het micromilieu heeft geleid tot nieuwe (‘targeted’) therapieën. Lind deed met een aantal klinische studies onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van een aantal (combinaties) van deze nieuwe middelen bij patiënten met gevorderde longkanker. De therapieën bleken effectief, maar niet bij alle patiënten. Roken is de meest voor komende oorzaak van longkanker.
Promotie, Karam Singh Boparai: ‘The serrated neoplasia pathway. Investigating the role of serrated polyps in colorectal cancer development’. Dikke darmkanker kan zich op verschillende manieren ontwikkelen. Het is aangetoond dat bepaalde dikke darm poliepen, adenomen genaamd, zich tot dikke darm kanker kunnen ontwikkelen. ‘Serrated’ poliepen zijn poliepen die van oudsher als goedaardige poliepen werden beschouwd. Patiënten met hyperplastische polyposis syndroom (HPS) hebben veel van deze ‘goedaardige’ serrated poliepen in hun dikke darm. Wij toonden in dit proefschrift aan dat HPS patiënten en hun familieleden vaak dikke darm kanker hebben en dat deze dikke darm kankers voornamelijk ontstaan uit serrated poliepen. Derhalve lijken serrated poliepen niet uitsluitend goedaardig te zijn zoals eerder werd verondersteld. Hierom is endoscopisch onderzoek met nieuwe endoscopische technieken zoals ‘narrow-band imaging’ en verwijdering van deze poliepen klinisch relevant om dikke darm kanker te voorkomen.
Sabine Venderbosch: ‘Outcome parameters in metastatic colorectal cancer’. Het gebruik van moleculaire markens die voorspellen wat het effect is van een behandeling bij uitgezaaide darmkanker, is dermate complex dat routinematig gebruik in de praktijk vooralsnog niet mogelijk is. Dat stelt Venderbosch in haar proefschrift over de behandeling van uitgezaaide darmkanker. Dikkedarmkanker en endeldarmkanker behoren tot de meest voorkomende vormen van kanker in de westerse wereld. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt in de loop van de ziekte uitzaaiingen waarna meestal geen genezing meer mogelijk is. Nieuwe medicijnen en chirurgische technieken hebben de overleving van patiënten na vijf jaar verbeterd tot bijna 20 procent. Slechts een deel van deze patiënten reageert goed op therapie, wat vooraf niet te voorspellen is. Venderbosch ging op zoek naar factoren bij patiënten waarmee je personen kunt selecteren die optimaal profiteren van de beschikbare behandelingen. Ze heeft gekeken naar meerdere moleculaire markers die mogelijk van invloed zijn op de werkzaamheid van een bepaalde vorm van chemotherapie. Ze vond uiteenlopende en inconsistente resultaten en slechts een enkele potentiële marker. Routinematige gebruik van markers in de klinische dagelijkse praktijk is dan ook (nog) niet mogelijk. Daarnaast ontdekte Venderbosch een nieuwe moleculaire factor en een klinische factor. Deze laatste wordt momenteel in een prospectieve fase 3 studie gevalideerd.
Achttien Nederlandse ziekenhuizen, waaronder het Erasmus MC, gaan gezamenlijk onderzoek doen naar prostaat- en blaaskanker. Door in groter verband studies op te zetten en uit te voeren, willen de onderzoekers de behandeling van patiënten verbeteren. Bij het eerste gezamenlijke onderzoek kijken de onderzoekers hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van een nieuw medicijn bij prostaatkanker. De oprichting van de groep, stichting DUOS, vindt plaats op 2 december tijdens een symposium in Amsterdam. Het is voor het eerst dat een vaste studiegroep wordt opgericht voor urologische vormen van kanker. Tot nu toe waren samenwerkingsverbanden tijdelijk, bijvoorbeeld omdat ze gekoppeld waren aan één studie. ‘Een vaste, hechte samenwerking heeft veel voordelen. Je kunt eerder signaleren wat onderzocht moet worden en doordat veel ziekenhuizen deelnemen, kunnen patiënten uit het hele land meedoen aan onze onderzoeken. Samen vinden we ook gemakkelijker aansluiting bij belangrijke studiegroepen in andere landen’, zegt Ronald de Wit, van het Erasmus MC en voorzitter van stichting DUOS. De groep heeft een startsubsidie gekregen van het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF). Het eerste onderzoek onder de naam Cabaresc start in december. Onderzocht wordt of en hoe de bijwerkingen verminderd kunnen worden van Cabazitaxel, een nieuw, levensverlengend medicijn bij prostaatkanker. De Wit: ‘Veel patiënten krijgen bijvoorbeeld diarree van het middel. We gaan kijken of we dat kunnen voorkomen met budesonide, een ontstekingsremmend middel.’ Aan het onderzoek, dat wordt geleid door het Erasmus MC, werken 250 patiënten mee. Ook willen de onderzoekers kijken of ze aan de hand van eigenschappen van kankercellen van de patiënten kunnen voorspellen welke patiënten het meeste baat hebben bij een behandeling met Cabazitaxel. DUOS is een mix van academische ziekenhuizen, enkele top-klinische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen. Op 1 december gaat de website www.stichtingduos.nl in de lucht.
Endeldarmkanker weghalen middels een kijkoperatie is net zo veilig en effectief als open opereren. De overleving en het aantal lokale kanker-recidieven (terugkeer ziekte) liggen gelijk bij beide behandelingen. Bovendien heeft de patiënt na een kijkoperatie minder pijn, een sneller herstel van de darmfunctie en een korter verblijf in het ziekenhuis. Dat volgt uit de grootschalige COLOR II-studie in dertig ziekenhuizen in acht landen, onder leiding van chirurg Jaap Bonjer (VUmc). De onderzoekers melden hun bevindingen donderdag 2 april in de New England Journal of Medicine. Jaarlijks krijgen zo’n 4.000 Nederlanders de diagnose endeldarmkanker te horen. Daarmee is het in westerse landen de derde meest voorkomende soort kanker onder mannen en vrouwen. De behandeling bestaat uit het operatief verwijderen van de tumor, soms voorafgegaan door bestraling of chemotherapie. Dit gebeurt traditioneel met een open operatie, waarbij de chirurg de buikholte openmaakt en de tumor wegsnijdt. Sinds begin jaren negentig is de optie in Nederland beschikbaar van de kijkoperatie (in medische termen: laparoscopisch of endoscopisch opereren). Daarbij maakt de chirurg enkele kleine sneden in de buikholte, waarlangs een camera en instrumenten voor het opereren naar binnen gaan. Deze techniek is minder ingrijpend voor de patiënt, vanwege minder schade en nauwelijks bloedverlies. De patiënt herstelt sneller en wordt gemiddeld eerder ontslagen uit het ziekenhuis. Ook is de kans op verklevingen en littekenbreuken kleiner bij de kijkoperatie. Steeds meer ingrepen worden met behulp van een kijkoperatie uitgevoerd. In de COLOR II-studie werden 1.044 patiënten geïncludeerd, waarvan 699 in de laparoscopie-groep en 345 in de open-operatie-groep. Het project, een samenwerking van dertig ziekenhuizen in acht landen, werd geleid door chirurg Jaap Bonjer van VUmc, één van de pioniers in Nederland op het gebied van de kijkoperatie. “Nu blijkt voor het eerst dat de kijkoperatie bij endeldarmkanker net zo effectief is als de open operatie: de terugkeer van de ziekte is gelijk, evenals de overleving. En dat mét minder pijn en een sneller herstel.” Voor tumoren met uitzaaiingen in de lymfklieren lijkt het er zelfs op dat door de kijkoperatie de tumor beter weggehaald wordt. Bonjer: “Maar omdat statistisch voldoende onderbouwd te kunnen zeggen, is meer en langer onderzoek nodig. Daar zijn we nu mee bezig.” Het onderzoek wijst dus uit dat de kijkoperatie — indien beschikbaar — aan te bevelen is boven de open operatie. De kosten van de laparoscopische operatie zijn wat hoger, vanwege duurdere apparatuur en instrumenten, maar daar staan lagere kosten tegenover doordat patiënten na een kijkoperatie weer sneller normale activiteiten kunnen oppakken. De schatting is dat onder de streep de kosten voor de behandeling ongeveer gelijk zijn. “A Randomized Trial of Laparoscopic versus Open Surgery for Rectal Cancer” verschijnt 2 april in de New England Journal of Medicine (DOI: 10.1056/NEJMoa1414882). De auteurs zijn werkzaam bij VUmc; AMC; Hospital Clinic Provincial de Barcelona; Sahlgrenska University Hospital/ÖstraGothenburg; Herlev Hospital, Copenhagen en Caritas-Krankenhaus St. Josef, Regensburg. Een complete lijst van COLOR II-leden is te vinden bij het artikel.
Het RIVM heeft de GGD-richtlijn Kankerclusters uit 2001 geactualiseerd. De richtlijn bevat een stappenplan dat wordt ingezet als de GGD een melding van bewoners ontvangt dat er in een bepaalde buurt relatief veel mensen kanker hebben. Vaak vermoedt de melder daarbij een oorzaak in het milieu. Het doel van de richtlijn is snel en efficiënt antwoord te geven op de vragen en zorgen die er leven. In de afgelopen jaren hebben de GGD'en in Nederland gezamenlijk ongeveer 30 tot 40 van dergelijke vragen per jaar ontvangen. Inhoud richtlijn: De nieuwe richtlijn bevat zowel de theoretische achtergrond over de behandeling van meldingen van kankerclusters, als handvatten voor de praktische uitvoering daarvan. De richtlijn beschrijft welke gegevens nodig zijn en geeft aandachtspunten voor de (risico)communicatie. Bij elke fase wordt een praktijkvoorbeeld gegeven. Aan de richtlijn is een methode toegevoegd waarmee het hoogste verwachte aantal mensen met kanker in een buurt kan worden aangegeven. Dit gebeurt op basis van landelijke kankercijfers en de bevolkingsopbouw van de buurt. Drie fasen: Het stappenplan bestaat uit drie fasen: oriëntatiefase, inventarisatiefase en de kwantitatieve analyse. In elke fase is er aandacht voor gezondheids- en milieuaspecten, en de mogelijke relatie daartussen. Het stappenplan start eenvoudig en als het nodig is, wordt het stapsgewijs uitgebreid. Bij elke stap (fase) wordt de inzet door de GGD groter. Een volgende fase start pas als de vorige fase dat nodig maakt.
‘Meer voordelen dan nadelen door lopende bevolkingsonderzoeken borstkanker wereldwijd’. Er is meer dan voldoende bewijs dat de huidige lopende bevolkingsonderzoeken naar borstkanker tot meer voordelen dan nadelen leiden. Deelnemende vrouwen hebben een 40% lagere kans om aan borstkanker te overlijden, en het is van nut voor vrouwen van 50 tot 74 jaar. Er is enig, maar minder bewijs voor vrouwen van 45 tot 49 jaar. Deze resultaten worden vandaag gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift New England Journal of Medicine en zijn gepresenteerd in De Doelen in Rotterdam op de International Cancer Screening Network Meeting. Een groep van 29 experts uit 16 landen komt na onderzoek van alle gepubliceerde onderzoeken tot deze positieve conclusies. Prof.dr. Harry de Koning, arts-epidemioloog en hoogleraar Maatschappelijke Gezondheidszorg en Screening Evaluatie aan het Erasmus MC, leidde een deel van het onderzoek, dat als geheel onder leiding stond van het International Agency for Research on Cancer (IARC) in Lyon. De Koning: ”In de jaren zeventig en tachtig hadden grote gerandomiseerde studies in Europa laten zien dat eerdere behandeling na vroege ontdekking effectief kan zijn. Maar met de nieuwe moderne screeningstechnieken en de discussie of verbeteringen in behandelingen niet net zo effectief zijn, kwam ook de vraag wat de huidige onderzoeksprogramma’s eigenlijk bereikten. Nieuw is dat de experts zo’n veertig grootschalige studies uit de recente jaren hebben beoordeeld. We tonen aan dat, ondanks die verbeteringen in behandelingen, vroegere ontdekking extra gezondheidswinst oplevert. Zelfs meer dan in de oude screeningsstudies met oudere screeningsmethoden.” Eerder gerandomiseerd onderzoek had geen duidelijk effect voor jongere vrouwen laten zien, maar in verschillende landen zijn toch jongere vrouwen gescreend. De experts waren gelijk verdeeld over het feit of dit nu ook voor vrouwen van 45 tot 49 jaar effectief leek te zijn of niet. Ook de nadelen werden zorgvuldig bekeken. Er is voldoende bewijs dat sommige vroeg ontdekte borstkankers zonder het programma nooit aan het licht zouden zijn gekomen, en een fout-positieve uitslag (geen borstkanker na verwijzing) tot kortdurende ongerustheid leidt. Voor Nederland is met name de erkenning van screening voor vrouwen in de leeftijd van 70 tot 74 van belang, want slechts weinig landen nodigen deze groep vrouwen uit. De Koning: “Op basis van het onderzoek en de mogelijke effectiviteit voor jongere vrouwen, is de discussie om in Nederland ook die groep uit te nodigen voor het bevolkingsonderzoek weer opportuun.”
Bij oudere patiënten met kanker moet de arts zich richten op de hele patiënt en niet alleen op de tumor. Dat betoogde prof. Johanneke Portielje van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) tijdens haar inaugurele rede op 18 september. Prof. Johanneke PortieljeArtsen zijn gewend om te focussen op de tumor. “Maar bij ouderen draait het ook om vragen als: hoe is diens gezondheid, zal de patiënt zijn zelfstandigheid behouden en vindt hij de baten van een behandeling opwegen tegen de lasten?” zegt hoogleraar Geriatrische oncologie Johanneke Portielje. Die onderwerpen spelen mee bij behandelkeuzes. “Wil je als patiënt een extra behandeling om latere terugkeer van de ziekte te voorkomen? Dat hangt af van je levensverwachting en of je bereid bent om nu tijd op te offeren voor een behandeling die pas later weer tijd op gaat leveren. De risico’s van een behandeling zijn vaak groter op latere leeftijd, ook daar moet je rekening mee houden.” In het HagaZiekenhuis, waar Portielje 1 dag in de week blijft werken, zette ze daarom een gespecialiseerde polikliniek op voor oudere patiënten met kanker en andere gezondheidsproblemen. Door haar patiënten oncologisch én geriatrisch in kaart te brengen, komt er een individueel behandelplan tot stand. “Dat wil ik ook in het LUMC gaan doen, samen met de afdeling Ouderengeneeskunde.” Om de zorg voor ouderen met kanker te verbeteren moeten artsen ook over meer kennis kunnen beschikken. “Nu behandelen artsen vaak nog op de tast, omdat ze niet weten hoeveel winst een oudere kan verwachten van een bepaalde behandeling, hoe groot de kans is op bijwerkingen, enzovoorts.” Het LUMC werkt daarom in een regionaal verband aan voorspellingsmodellen die de dokter op zijn tablet kan raadplegen en die dit soort kennis inzichtelijk maken. In zo’n model voert de arts een aantal gegevens over zijn patiënt in over lichamelijk functioneren, zelfstandigheid en andere gezondheidskenmerken. “Daarna krijgt de arts allerlei cijfers te zien, zoals de kans om te overlijden met of zonder een bepaalde behandeling en het risico op bijwerkingen. Die cijfers kan de arts dan met zijn patiënt bespreken.” Portielje verwacht dat de modellen snel beschikbaar komen. “Voor borstkanker hopen we over één of twee jaar al een app in gebruik te nemen.” Portielje benadrukt in haar oratie het belang van meer wetenschappelijk onderzoek. “Het meeste onderzoek richt zich nog steeds op jongere patiënten, terwijl inmiddels meer dan de helft van de kankerpatiënten oud is”, constateert ze. “Ik zie hier een belangrijke taak voor de academische centra. Verder zou ik graag zien dat fabrikanten verplicht worden om de werkzaamheid en bijwerkingen van nieuwe medicijnen, voordat ze op de markt komen, goed te onderzoeken bij de uiteindelijke doelgroep. Als het gros van de toekomstige gebruikers oudere mensen zijn met een gemiddelde gezondheid, dan wil je ook weten of de behandeling bij hen werkzaam is en niet juist schadelijk.”
Bron: LUMC
Lieke Feijen: Childhood cancer survivors: cardiac disease & social outcomes. Het chemotherapie-middel daunorubicine is de helft minder schadelijk voor het hart dan doxorubicine. Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van kanker bij kinderen. Voorheen werd gedacht dat de middelen elkaar wat schadelijkheid voor het hart niet veel ontlopen. Feijen toonde aan dat dit niet klopt. Een op de tien kinderen die genezen van kanker krijgt ernstige hartaandoeningen, meestal hartfalen. Dat blijkt uit een landelijke studie die Feijen voor haar promotie heeft uitgevoerd. Behalve de nieuwe risicoschatting van de twee soorten chemotherapie, kwam ze tot nog meer nieuwe inzichten. Zo vormen mitoxantrone (een middel dat het immuunsysteem onderdrukt), cyclofosfamide (dat veel als chemotherapie wordt gebruikt) en miltverwijdering risicofactoren voor het ontwikkelen van deze hartaandoeningen. Feijen heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de aandoeningen van het hart bij kinderen die zijn genezen van kanker vast te stellen en in te delen op ernst. Met deze methode kunnen de hartaandoeningen bij overlevers van kinderkanker objectief worden vastgesteld en kan er beter internationaal worden samengewerkt om deze problematiek in kaart te brengen. De nieuwe inzichten uit Feijens onderzoek kunnen gevolgen hebben voor de behandeling van kinderkankerpatienten. De promovendus pleit ervoor de verworven inzichten door te voeren in nieuwe behandelprotocollen.
In Nederland krijgen jaarlijks 100.000 mensen de diagnose kanker te horen. Voor zo’n 40.000 gevallen geldt dat dat mogelijk kon worden voorkomen. Dat zei hoogleraar Erfelijke Kanker N. Hoogerbrugge van de Radboud Universiteit, onlangs naar aanleiding van de Wereld Kankerdag. Kanker is niet altijd te voorkomen, ook al doe je er alles aan om het niet te krijgen. Wel kun je veel doen door zo gezond mogelijk te leven, zegt Hoogerbrugge. Tabak staat met 19 procent op nummer een bij de oorzaken van nieuwe kankergevallen. Daarna volgt ongezond eten met negen procent. Met name te weinig vezels en fruit eten en te veel zout en rood vlees is onverstandig. Zes procent ontstaat door overgewicht en vier procent door alcoholgebruik. Daarnaast zijn er nog andere oorzaken.
Onderzoekster Romana Schirhagl van het Universitair Medisch Centrum Groningen zoekt steun bij het publiek voor een nieuwe vorm van kankeronderzoek. Schirhagl wil minuscuul kleine diamantjes inbrengen in levende kankercellen. Daar moeten de nanodiamanten, als spionnen, de geheimen van de cel achterhalen. Met haar onderzoek combineert Romana op een unieke manier kennis en technieken uit de natuurkunde, de scheikunde en de geneeskunde. Het onderzoek kan de basis vormen voor nieuwe, betere medicijnen tegen kanker. Het onderzoek van Schirhagl en haar onderzoeksgroep van de vakgroep Biomedical Engineering richt zich op het gedrag van vrije radicalen in een cel. Dergelijke radicalen spelen een belangrijke rol in het lichaam. Soms zeer nuttig, zoals in het afweersysteem waar ze helpen bacteriën en virussen te bestrijden, en soms zeer schadelijk, wanneer ze juist gezonde cellen beschadigen en bijvoorbeeld kanker veroorzaken. Omdat de radicalen slechts een fractie van een seconde bestaan, is het moeilijk ze te onderscheiden en te bestuderen. Schirhagl wil een nieuwe techniek toepassen, die nu nog vooral in de fundamentele natuurkunde wordt gebruikt maar ook grote mogelijkheden biedt voor biomedisch onderzoek. De techniek is gebaseerd op zeer kleine diamanten die de aanwezigheid van magnetische velden van de radicalen kunnen ‘voelen’. De nanodiamantjes zijn fluorescerend en reageren op hun omgeving door in helderheid te veranderen. Zo is beter vast te stellen welke radicalen wanneer optreden en hoe ze werken. Met dit inzicht is het mogelijk geneesmiddelen tegen kanker - die zelf soms ook werken op basis van vrije radicalen - te verbeteren of nieuwe middelen te ontwikkelen. Via crowdfunding zoeken Schirhagl en haar team steun voor het onderzoeksproject. De nanodiamantjes zelf zijn erg goedkoop, maar voor de aanschaf van speciale, aangepaste microscopen is het huidige onderzoeksbudget ontoereikend. Haar doel is om hiervoor in eerste instantie € 20.000,= bij elkaar te krijgen. Via de website www.rugsteunt.nl kan iedereen haar daarbij helpen.
Op maandag 13 januari start in Nederland het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Het doel: darmkanker vroeger opsporen en zo de overlevingskansen van patiënten vergroten. Is er bloed aangetroffen in de ontlasting, dan kunnen deelnemers aan het onderzoek onder andere bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) terecht voor het vervolgonderzoek. Het LUMC heeft zich goed voorbereid om deze mensen zo snel en patiëntvriendelijk mogelijk te kunnen helpen. .Als u tot de opgeroepen groep behoort, dan ontvangt u per post een ontlastingtest plus gebruiksaanwijzing. Met deze test kunt u eenvoudig wat van uw ontlasting naar het RIVM sturen. Vervolgens bekijkt men in het laboratorium of er bloed in uw ontlasting aanwezig is. Na ongeveer twee weken ontvangt u een brief met de uitslag. Wanneer verder onderzoek nodig is, gebeurt dit meestal door middel van een coloscopie: een kijkonderzoek van de dikke darm. Het RIVM vertelt u bij welke locatie u daarvoor terecht kunt. Daarbij speelt uw postcode een rol, maar ook de capaciteit van de centra in uw omgeving. Komt u voor uw coloscopie naar het LUMC? Dan krijgt u van ons een uitnodiging voor een intakegesprek. U kunt zich voorbereiden door dit filmpje te bekijken. Om goed voorbereid te zijn op de vervolgonderzoeken naar aanleiding van het bevolkingsonderzoek heeft het LUMC extra maag-darm-leverartsen en verpleegkundig specialisten aangetrokken. Ook is de modernste apparatuur aangeschaft voor het uitvoeren van de coloscopieën. Binnen het LUMC bestaat veel expertise op het gebied van de diagnostiek en behandeling van darmkanker. Er is een intensieve samenwerking tussen de verschillende afdelingen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met darmpoliepen en darmkanker. Deze samenwerking komt tot uiting in de patiëntenzorg, maar ook in het wetenschappelijk onderzoek naar patiënten met darmpoliepen, darmkanker of een erfelijke aanleg hiervoor.
miRNA’s in het bloed zijn mogelijk geschikt als ‘opspoorder’ van Barrett’s oesofagus, een voorstadium van slokdarmkanker. Dat concludeert Kirill Pavlov in zijn onderzoek naar de recent ontdekte groep van nucleotidezuren. Daarnaast reageren niet alle patiënten met slokdarmkanker even goed op de standaardbehandeling van bestraling, chemotherapie en weghalen van de tumor. Pavlov onderzocht ook waardoor dit komt. Er is nog veel onbekend over de ontwikkeling van Barrett’s oesofagus en het latere stadium: het adenocarcinoom van de slokdarm. Pavlov beschrijft hoe processen die belangrijk zijn in de embryonale ontwikkeling van de slokdarm ook een centrale rol spelen in het ontstaan van Barrett’s oesofagus en het adenocarcinoom van de slokdarm. Omdat deze laatste vorm van kanker vaak te laat wordt vastgesteld om nog op tijd te kunnen worden behandeld, zijn er nieuwe manieren nodig om Barrett’s oesofagus eerder op te sporen. Een methode die hiervoor mogelijk geschikt kan zijn, zo ontdekte Pavlov in een pilotstudie, is het opsporen van bepaalde nucleotidezuren, miRNA’s, in het lichaam. Dat zijn moleculen die de expressie van genen reguleren tijdens cellulaire processen zoals celdeling en de vorming van nieuwe cellen. De promovendus ontdekte verder dat patiënten bij wie in het kankerweefsel de eiwitten SOX2 en CD44 aanwezig zijn een kortere overleving hebben dan patiënten die deze eiwitten in het kankerweefsel missen. Dat verklaart misschien waarom sommige patiënten beter reageren op de huidige standaardbehandeling van Barrett’s oesofagus dan anderen. Kirill Pavlov (1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aan de afdeling Gastro-Enterologie en Hepatologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het UMCG (Junior Scientific Masterclass), de Van der Meer-Boerema Stichting en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Pavlov werkt als arts-assistent in het Jeroen Bosch ziekenhuis in Den Bosch.
Fijnstof kan al in kleine hoeveelheden longkanker veroorzaken. Dat schrijven onderzoekers, onder meer van Universiteit Utrecht, in The Lancet. Fijnstof wordt uitgestoten door onder meer industrie, verbrandingsmotoren, open haarden, de veeteelt en energiecentrales. Zelfs bij concentraties die binnen de EU-normen vallen, kan langdurige blootstelling aan fijnstof al longkanker veroorzaken. Elke stijging van 5 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer, doet die kans toenemen met 18 procent. Bij elke toename van 10 microgram per kubieke meter aan deeltjes kleiner dan 10 micrometer, stijgt de kans op longkanker met 22 procent. Met name het aantal adenocarcinomen, een kankervorm die ook geregeld voorkomt bij niet-rokers, nam hierbij toe.
Vrouwen die zwanger worden nadat ze borstkanker hebben gehad, hebben meer kans om hun ziekte te overleven dan vrouwen die eerst zwanger werden en daarna borstkanker kregen. Hoe dat komt is nog niet bekend volgens professor Frederic Amant van de universiteit van Leuven. Op een recent congres over borstkanker in Barcelona legden specialisten veertien studies naast elkaar over de relatie tussen borstkanker en zwangerschap en kwamen tot de eerder genoemde opmerkelijke conclusie.
Een te traag werkende schildklier (hypothyreoïdie) is een veelvoorkomende bijwerking na behandeling aan strottenhoofdkanker. Toch missen artsen meer dan een kwart van deze gevallen terwijl een bloedtest al de nodige informatie geeft. Er ontbreekt een gedetailleerde richtlijn ten aanzien van screening. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Annalisa Lo Galbo, die 22 oktober bij VUmc promoveert. Strottenhoofdkanker is een zeldzame aandoening waarbij roken en overmatig gebruik van alcohol een rol speelt. De voornaamste symptomen bestaan uit heesheid en slikklachten. Behandeling bestaat uit een operatie, radiotherapie of chemotherapie, of een combinatie van die behandelingen. De behandeling van strottenhoofdkanker kan gepaard gaan met diverse bijwerkingen zoals slik- en spraakproblemen. Daardoor worden de klachten van hypothyreoïdie gemakkelijk over het hoofd gezien. "Een andere oorzaak voor het niet detecteren hiervan is het ontbreken van een gedetailleerde richtlijn voor screening naar hypothyreoïdie bij deze patiënten", aldus Annalisa Lo Galbo. De klachten die kunnen optreden als gevolg van hypothyreoïdie — zoals bijvoorbeeld vermoeidheid — kunnen onterecht worden toegeschreven aan de behandeling van strottenhoofdkanker en worden dus niet altijd opgemerkt. In haar proefschrift behandelt Lo Galbo diverse studies die risicofactoren identificeren. Ook werd onderzocht welke symptomen als gevolg van hypothyreoïdie optreden en of substitutie-hormoon hierop verbetering geeft. Vervolgens werd onderzocht of er een uniform beleid was voor het testen van schildklierfuncties in Nederland onder collega’s. Lo Galbo concludeert dat hypothyreoïdie veel voor voorkomt (47,4%) en dat 8 van de 10 patiënten hypothyreoïdie ontwikkelt binnen het eerste jaar na behandeling. Combinatiebehandeling van chirurgie en radiotherapie geeft een verhoogde kans op hypothyreoïdie. Gebaseerd op de onderzoeken wordt het volgende screeningsschema aanbevolen: elke 3 maanden in het eerste jaar, elke 6 maanden in het tweede jaar, en daarna jaarlijks. Ook dienen specifieke vragenlijsten gericht op de symptomen ontwikkeld te worden.
Gefrituurde voeding verhoogt de kans op prostaatkanker. Dat melden onderzoekers van het Fred Hutchinson Cancer Research Centre in Seattle. Aan het onderzoek namen 1.549 mannen mét en 1.492 mannen zonder prostaatkanker deel. De proefpersonen moesten onder andere gegevens invullen over hun voedingspatroon. Mannen die een maal per week of vaker gefrituurde voeding eten, hebben 30 tot 37 procent meer kans op deze vorm van kanker dan mannen die minder een maal per maand een frituurhap eten. De exacte oorzaak van dit verband is nog onduidelijk. Volgens eerder onderzoek zou regelmatig vette vis eten de kans op prostaatkanker juist doen afnemen. Vette vis bevat meervoudig onverzadigde vetzuren, die als zeer gezond worden beschouwd.
Kankerpatiënten vallen vaak af, waardoor ze verzwakken en meer risico op complicaties lopen. B. van der Meij van het VUmc onderzocht de effecten van omega-3 vetzuren uit visolie op gewicht, spiermassa en kwaliteit van leven bij patiënten met kanker. Afvallen bij kanker kan ongunstig zijn en wordt veroorzaakt door een samenspel van factoren. Zo ontregelt kanker het immuunsysteem en de stofwisseling. Daarnaast kan de eetlust afnemen, door de ziekte zelf of door de bijwerkingen van de behandeling. Volgens van der Meij hebben extra omega-3 vetzuren positieve effecten op lichaamskracht, verlies van spiermassa en kwaliteit van leven, maar niet op het gewichtsverlies en de kans op overlijden. Omega-3 vetzuren zijn erg goed voor hart- en bloedvaten en het immuunsysteem.
Door het gebruik van digitale colposcopie, waarbij de baarmoedermond met een speciale microscoop wordt bekeken, worden meer voorstadia van baarmoederhalskanker opgespoord dan wanneer de gynaecoloog dit onderzoek handmatig doet. Veel vrouwen vinden het 'gewone' onderzoek vervelend en daarbij worden er ook afwijkingen gemist. Daarom onderzocht gynaecoloog-in-opleiding Jacqueline Louwers deze nieuwe methode die nauwkeuriger en minder belastend is. Zij promoveert 12 april bij VU medisch centrum. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door een aanhoudende infectie met het humaan papillomavirus (HPV). Deze vorm van kanker kan middels het maken van een uitstrijkje of door testen op HPV worden opgespoord. Indien deze testen afwijkend zijn, wordt een vrouw doorverwezen naar een gynaecoloog voor nader onderzoek. De gynaecoloog verricht dan een zogenaamde colposcopie. Tijdens het onderzoek wordt de baarmoedermond met een speciaal soort microscoop bekeken, de colposcoop, en kunnen zo nodig direct stukjes weefsel worden afgenomen voor verder onderzoek. Veel vrouwen ervaren dit 'normale' baarmoederonderzoek als vervelend. Afwijkingen worden met dit onderzoek regelmatig gemist. Daarom zocht Jacqueline Louwers naar mogelijkheden om dit onderzoek beter, prettiger en nauwkeuriger te verrichten, bijvoorbeeld door het inzetten van digitale colposcopen. In plaats van dat de arts zelf de baarmoedermond beoordeelt op afwijkingen, wordt de baarmoedermond digitaal onderzocht. Uit haar onderzoek blijkt nu dat door het inzetten van dit apparaat meer vrouwen worden opgespoord met voorstadia van baarmoederhalskanker. Jacqueline Louwers vond ook dat als je een uitstrijkje combineert met een HPV-test er een betere risico-inschatting gemaakt kan worden van welke vrouwen een hoog risico lopen op afwijkingen aan de baarmoedermond. Door vervolgens nog een extra biomarker hieraan toe te voegen kan bijvoorbeeld een betere selectie gemaakt worden tussen vrouwen die direct behandeld moeten worden en bij wie nog afgewacht kan worden.
Sommige mensen gebruiken een sabbatical om een mooie reis te maken. Anderen, zoals professor Leah Gramlich, stellen het in dienst van de wetenschap. Leah Gramlich, een Canadese gastro-enteroloog en voedingsspecialist, gebruikte de afdeling diëtetiek en voedingswetenschappen van VUmc vier maanden lang als basis voor de voorbereiding van een focusgroep-bijeenkomst over de rol van voeding bij de integrale behandeling van hoofd-hals- en slokdarmkanker. In die periode bezocht zij zorgcentra in Nederland, Zweden, Frankrijk en Italië. Collega's die daar werkzaam waren nodigde zij uit voor de bijeenkomst, die werd gehouden op vrijdag 12 april. Gramlich werkte nauw samen met Marian van Bokhorst-de van der Schueren, onderzoekscoördinator bij de betreffende afdeling. Van Bokhorst: "Focusgroep-bijeenkomsten zijn vooral nuttig als er over een onderwerp onvoldoende wetenschappelijk onderzoek voorhanden is. In dit geval wilden we inzichtelijk maken waar de hiaten in kennis zitten wat betreft de ondersteunende rol van voeding bij de behandeling van kankerpatiënten. Natuurlijk is de voeding niet zaligmakend; het is onderdeel van een groter pakket, waarin ook beweging, kwaliteit van leven en de wensen van de patiënt een plaats hebben." Kort na de bijeenkomst zijn zowel Van Bokhorst als Gramlich enthousiast over het resultaat. Beiden constateren dat de twintig deelnemers, waarvan bijna de helft voor de gelegenheid uit het buitenland kwam, de wereldtop op dit vakgebied vertegenwoordigt. Ze benadrukken dat het belang van voeding voor kankerpatiënten niet overal wordt erkend. In Gramlichs vaderland Canada krijgt voeding bijvoorbeeld nauwelijks aandacht, en ook in Italiaanse kankercentra zijn zeer weinig diëtisten werkzaam. Volgens Gramlich is VUmc de perfecte plek om deze specialisatie verder te ontwikkelen: "Men heeft hier veel expertise, er is goed onderzoek gedaan en er zijn veel diëtisten. Het Nederlandse systeem onderkent het belang van voeding en geeft prioriteit aan voedingsscreening. Er zijn bovendien veel mensen die een bijdrage leveren aan de discussie. Dit is een moeilijk onderwerp omdat het de verantwoordelijkheid is van iedereen - en dus van niemand." "Eén persoon moet de regie op zich nemen", constateert ook Van Bokhorst. "Dat was een eyeopener tijdens deze bijeenkomst. Aan de hand van protocollen kan de regievoerder risicopatiënten identificeren en doorverwijzen. Mogelijk is hier een centrale rol weggelegd voor verpleegkundigen. Om onze doelen ten uitvoer te brengen, moeten we een vijf- of tienjarenplan opstellen." Gramlich en Van Bokhorst zijn het roerend eens over de noodzaak van een individuele benadering van iedere patiënt. Gramlich spreekt van maatwerk; Van Bokhorst zegt dat het stadium van de ziekte en de behandeldoelen meegewogen moeten worden. "Leah en ik nemen het voortouw. We beginnen met het formuleren van een vertrekpunt voor kwaliteitsverbetering."
Borstkanker heeft behalve lichamelijke ook psychische gevolgen. De behandeling ervan is zeer belastend, of het nu gaat om een operatie, bestraling, chemotherapie of een hormonale behandeling. Veel vrouwen met borstkanker kampen dan ook met depressieve en angstklachten tijdens de behandeling, maar ook erna. Pink Ribbon heeft onlangs een half miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar het effect van mindfulness op de kwaliteit van leven van borstkankerpatiëntes. Het gaat om een multi-center onderzoek, gecoördineerd door het UMC St Radboud en het Helen Dowling Instituut. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mindfulness bij kankerpatiënten angst en depressie kan verminderen en de kwaliteit van leven kan verbeteren.
Daphne Hompes: ‘Advanced colorectal cancer: Exploring treatment boundaries’. Chemotherapie met als doel de pijn te bestrijden, verbetert de overleving van patiënten met dikkedarmkanker die is uitgezaaid naar het buikvlies. Chemotherapie kan echter een uitzaaiing naar het buikvlies die niet operabel is, niet alsnog operabel maken. Dit concludeert Daphne Hompes op basis van haar onderzoek naar vergevorderde dikkedarmkanker, die is uitgezaaid naar het buikvlies of de lever. Dikkedarmkanker is een veelvoorkomende vorm van kanker, wereldwijd verantwoordelijk voor 1,2 miljoen diagnoses en meer dan 600 duizend doden per jaar, van wie 200 duizend in Europa. De overleving hangt af van het moment van diagnose. Wie er snel bij is, heeft een overlevingskans van ongeveer 90 procent. Als de ziekte later wordt opgespoord, neemt de kans op overleven sterk af. Veel van deze patiënten krijgen uitzaaiingen naar het buikvlies en de lever. Hompes deed drie studies naar de beste behandeling voor deze laatste groep patiënten. De combinatie van het geheel wegsnijden van de uitzaaiingen op het buikvlies en een chemotherapeutische behandeling met een bepaald middel dat eerst verwarmd wordt als (tweede) onderdeel van de operatie, vergroot de kans op lange-termijnoverleving. Ten slotte keek Hompes naar het wegbranden van delen van de aangetaste lever met radiogolven. Deze techniek is niet bewezen beter dan het wegsnijden van de leveruitzaaiingen, maar bespaart soms meer gezond leverweefsel en biedt zicht op een sneller herstel na de operatie.
Zorg die precies is afgestemd op kankerpatiënten tussen de 16 en 35 jaar (AYA’s). Dat heeft het LUMC gerealiseerd met de AYA-zorg, waar het Leidse umc vanaf woensdag 29 maart officieel mee van start gaat. Deze kick-off vindt van 15.30 tot 16.30 uur plaats op het Boerhaaveplein in het LUMC en alle geïnteresseerden in onze AYA-zorg zijn vanaf 15 uur welkom om hier bij te zijn. Jongvolwassenen met kanker lopen vaak tegen problemen aan op het gebied van uiterlijk, beweging, onderwijs en vruchtbaarheid. Ook zitten zij met maatschappelijke vraagstukken. Het LUMC zorgt ervoor dat de AYA-zorg is afgestemd op de behoeften van deze groep patiënten. Op woensdag 29 maart begint het LUMC met het aanbieden van deze zorg aan patiënten met bot- en wekedelentumoren, leukemie en het Hodgkin-lymfoom (lymfeklierkanker). Later volgt dezelfde zorg voor patiënten met andere vormen van kanker. De behoeften van deze groep patiënten worden tijdens de officiële start van de AYA-zorg besproken. Dagvoorzitter en oncologisch orthopeed Sander Dijkstra zal met aanwezige AYA’s en het overige publiek in gesprek gaan over welke obstakels zij zoal tegenkomen. Onderwerpen die ter sprake komen zijn hun ziekte- en herstelproces, hoe zij tegen het ziek zijn aankijken en welke oplossingen zij zien. Verder komen vragen aan de orde over hoe de jongvolwassenen omgaan met emoties en vragen als: ‘kan ik nog sporten?’ en ‘kan ik later nog een gezin starten of kinderen krijgen?’ Alle vragen worden op een bal geschreven, die de AYA’s vervolgens met Boudewijn Roëll – bronzen medaillewinnaar tijdens de Olympische Spelen in Rio de Janeiro (2016)– in een doel schieten.
Bron: LUMC
Begin volgend jaar start een proef met bevolkingsonderzoek naar darmkanker in Nederland. Dat heeft minister E. Schippers van VWS besloten. Bevolkingsonderzoeken (screening) zijn gericht op het opsporen van aandoeningen. Het is een preventieve manier van onderzoek en gericht op het halen van gezondheidswinst. Ook mensen die geen klachten hebben worden opgeroepen. Voor de tijdige opsporing van borstkanker en baarmoederhalskanker bestaan er al periodieke bevolkingsonderzoeken. Ook darmkanker kan door preventief onderzoek voorkomen worden. De ziekte ontstaat uit darmpoliepen, die bij darmonderzoek vaak verwijderd kunnen worden. Alle Nederlanders van 55 tot 75 jaar krijgen straks gefaseerd een oproep om een monster van hun ontlasting in te leveren.
Pionier in brachytherapie prostaatkanker neemt afscheid. Met een afscheidssymposium in de Janskerk te Utrecht neemt het UMC Utrecht vandaag afscheid van prof. dr. Jan Battermann. attermann heeft tientallen jaren baanbrekend werk verricht bij de ontwikkeling van brachytherapie bij prostaatkanker door middel van permanent geïmplanteerde jodium-125 zaadjes, met een laagradioactief stralingsniveau (LDR, low dose rate). Wat de "Methode Battermann" mag worden genoemd, biedt hoge genezingspercentages. Uit onderzoek onder 1500 patiënten, blijkt na tien jaar een ziektespecifieke overlevingskans van 98 procent. Daarbij profiteren patiënten van de overige voordelen die brachytherapie biedt, zoals een kortlopende, weinig belastende behandeling en weinig bijwerkingen (incontinentie, erectiestoornissen en darmbloedingen). Maatschappelijke voordelen van brachytherapie bij prostaatkanker, zijn de lage medische kosten, de lage belasting van de medische voorzieningen en het geringe verzuim door patiënten. Ook na het afscheid van professor Battermann, blijft UMC Utrecht actief op het gebied van brachytherapie bij prostaatkanker.
Tamoxifen wordt al ruim 35 jaar gebruikt bij de behandeling van hormoongevoelige borstkanker. Dit middel heeft een antioestrogeen effect, doordat het de oestrogeenreceptoren in de tumor blokkeert. Daardoor wordt de tumorgroei afgeremd. Dat niet alle vrouwen met hormoongevoelige borstkanker baat hebben bij tamoxifen is al langer bekend. Sommige vrouwen hebben namelijk een genmutatie waardoor het leverenzym CYP2D6 - het belangrijkste van de enzymen die verantwoordelijk zijn voor de omzetting van tamoxifen in werkzame metabolieten - niet of minder actief is. Door het genotype van een patiënt te bepalen kunnen artsen nagaan of die patiënt goed zal reageren op tamoxifentherapie. Als dat niet het geval is, kan voor een aromataseremmer worden gekozen. Maar aromataseremmers mogen alleen door postmenopauzale vrouwen gebruikt worden. Er is dus een groep vrouwen die buiten de boot valt: de premenopauzale vrouwen die geen baat hebben bij tamoxifen. Tamoxifen wordt door onder meer CYP2D6 omgezet in actieve metabolieten. Deze metabolieten zijn dertig tot honderd keer zo effectief als tamoxifen. Bij ongeveer 5-10% van de Nederlanders - de zogenaamde trage metaboliseerders - is dit leverenzym echter nauwelijks actief. Om te achterhalen hoe een patiënt reageert op tamoxifen kan voorafgaand aan de behandeling het genotype voor CYP2D6 bepaald worden. Maar niet alle variatie in geneesmiddelrespons wordt verklaard door het genotype. Ook variabelen, zoals leeftijd en interacties met andere medicijnen, zoals SSRI"s, kunnen invloed hebben op de tamoxifenspiegels. Bij trage metaboliseerders zouden artsen kunnen besluiten de tamoxifendosering te verhogen. Uit studies is echter nog niet duidelijk geworden welk effect dat heeft en welke dosering gekozen moet worden. Ook is de kans aanwezig dat bij een hogere dosis de bijwerkingen toenemen. Tamoxifen verhoogt onder meer het risico op baarmoederslijmvlieskanker en trombose. Beter is het te kiezen een aromataseremmer. Aromataseremmers, zoals anastrozol, letrozol en exemestaan, remmen in perifere weefsels de omzetting van de androgenen androsteendion en testosteron in de oestrogenen estron en estradiol door het enzym aromatase. Deze middelen zijn zoals gezegd echter alleen geschikt voor postmenopauzale vrouwen. Aromatisering van androgenen is bij postmenopauzale vrouwen namelijk de belangrijkste bron van oestrogenen. Bij premenopauzale vrouwen zijn de eierstokken de belangrijkste oestrogeenbron. De effectiviteit en de veiligheid van aromataseremmers bij deze laatste groep vrouwen zijn daarom niet vastgesteld. Premenopauzale vrouwen met afwijkende CYP2D6-genen hebben er dus, naast de borstkanker, een probleem bij. Tamoxifen werkt bij hen minder goed (of helemaal niet) en aromataseremmers zijn voor hen ook niet geschikt. Er is nog een ander alternatief, maar dat is nogal ingrijpend, namelijk beide eierstokken verwijderen. Het resultaat is dat vrouwen dan vervroegd in de menopauze raken, waardoor zij in aanmerking komen voor aromataseremmers. Bron: PW 2010;145(14):12-3 + FUS.
De PET-CT, een scan die gebruik maakt van radioactiviteit om tumoren in beeld te brengen, is een zinvol instrument voor beeldvorming van patiënten met borstkanker, met name van patiënten met een tumor groter dan drie centimeter of tumor-positieve lymfeklieren. De PET-CT is vooral van waarde voor de detectie van uitzaaiingen (regionaal en op afstand), en dient bij elke patiënt te worden verricht voordat wordt begonnen met chemotherapie. Dit blijkt uit onderzoek van Koolen naar het gebruik van de PET-CT en een nieuwe specifieke mamma-PET (MAMMI) bij patiënten met borstkanker. Het gebruik van deze scans is vooral onderzocht bij patiënten met borstkanker in een gevorderd stadium; een kleiner deel van het proefschrift evalueert het gebruik bij borstkanker in een vroeg stadium. Koolen constateert dat onderzoek van tumoren kleiner dan twee centimeter met PET-CT weinig oplevert, terwijl dit bij grotere tumoren wel het geval is. Het tweede deel van het onderzoek laat zien dat met een PET-CT kort na het begin van de behandeling met chemotherapie de uiteindelijke respons voorspeld kan worden, zowel in de borst als in de oksel. Daarnaast lijken de PET-CT en de MRI elkaar op dit vlak aan te vullen. In het laatste deel laat Koolen zien hoe PET-CT en MAMMI-PET de primaire tumor beter kunnen karakteriseren. Dit leidt wellicht tot een betere weefseltypering voorafgaand aan de chemotherapie.
Bij de behandeling van borstkanker is het de standaardpraktijk: checken of de ‘schildwachtklier’ die bij de tumor hoort, vrij is van kwaadaardige cellen. Van der Zaag pleit ervoor dezelfde procedure te volgen bij darmkanker. Chirurgen doen er volgens hem goed aan bij het wegnemen van een stuk darm met tumoren te checken welke lymfeklier de zogenoemde ‘schildwachtklier’ is die bij de tumor hoort. Daarna is het aan de patholoog om te beoordelen of deze vrij is van tumorcellen. Als eventuele vervolgbehandelingen worden afgestemd op de bevindingen in de schildwachtklier is veel winst te behalen, denkt Van der Zwaag. Van de patiënten die worden geopereerd aan kanker in de dikke darm of de endeldarm, en die volgens de huidige procedure schone lymfeklieren hebben, krijgt ongeveer dertig procent toch weer kanker. Kijk je via de schildwachtprocedure, dan blijkt toevallig ook dertig procent van degenen met veronderstelde schone klieren toch tumorcellen in de schildwachtklier te hebben.Promotie: Edwin van der Zaag, ‘Surgery for colorectal cancer. Improving staging by the sentinel lymph node procedure’.
De Vlaamse Kanker Liga steunt onderzoek door de Vrije Universiteit Brussel naar vruchtbaarheidsbehoud na een kankerbehandeling. Dankzij betere chemotherapie en bestraling is de kans op genezing en overleving van kinderkanker aanzienlijk gestegen. Maar deze behandelingen hebben vaak wel gevolgen voor de latere vruchtbaarheid. Aangezien de productie van zaadcellen pas opstart tijdens de puberteit, kunnen jonge kankerpatiënten geen zaadstaal laten bewaren vóór de behandeling, zoals bij volwassen mannen routinematig wordt gedaan. De voorlopercellen spermatogoniale stamcellen (SSC) zijn al vanaf de geboorte aanwezig. Door het invriezen daarvan, of van weefsel waarin deze cellen zich bevinden, kunnen deze patiënten later toch kinderen krijgen.
Onder jonge vrouwen in de VS is een alarmerende stijging van het aantal gevallen van huidkanker zichtbaar. Dat melden onderzoekers van Mayo Clinic. Zij hebben gekeken hoe het aantal nieuwe gevallen van huidkanker onder vrouwen van 18 tot 39 jaar zich tussen 1970 en 2009 ontwikkelde. De onderzoekers rekenden wel op een stijging, maar dat die zo groot zou zijn hadden ze niet verwacht. Met name onder vrouwelijke twintigers en dertigers is het aantal gevallen sinds begin jaren zeventig acht maal zo groot geworden. Onder mannen in deze leeftijdsgroep is het risico op huidkanker vier keer zo groot geworden. Wel lopen mannen over hun gehele leven gezien meer kans om huidkanker te ontwikkelen. Positief is dat de behandeling en overlevingskansen sterk zijn toegenomen.
Schotse onderzoekers hebben een verband gelegd tussen calorierijke voeding en het ontstaan van darmkanker. Dat is te lezen in een onderzoek door de universiteiten van Edinburgh en Aberdeen. 2.000 gezonde mensen werden hiervoor onderzocht, evenals en een even groot aantal mensen met darmkanker. De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen snacks met een hoog vet- en suikergehalte, zoals snoep, nootjes, chips, chocolade, taart, koekjes en met suiker gezoete frisdranken. Ook andere factoren die een rol spelen bij het ontstaan van darmkanker, zoals overgewicht, roken en leefstijl, werden meegenomen. De kans op darmkanker ligt 18 procent hoger voor mensen die zich geregeld aan zulke voedingswaren te buiten gaan.
Ongeveer de helft van de kinderen in ontwikkelingslanden met de diagnose kanker start nooit een behandeling of breekt die voortijdig af. Daarom is het percentage kinderen dat geneest in deze landen veel lager dan in het Westen, waar dat 80% is. De SIOP, een wereldwijde organisatie voor kinderoncologie, zet dit gegeven op de internationale kaart met een publicatie in Lancet Oncology. In januari start VU medisch centrum met een project in Kenia om dit probleem aan te pakken. ‘Dat lang niet alle kinderen met kanker in ontwikkelingslanden de juiste behandeling krijgen, is al bekend’, zegt dr. Saskia Mostert, arts-onderzoeker bij VU medisch centrum en lid van de SIOP. ‘Maar nu is het tijd om daar aandacht aan te besteden en er actie tegen te ondernemen.’ Om te beginnen moeten de kinderen die niet volledig behandeld worden, deel uitmaken van de cijfers bij kinderoncologische studies in ontwikkelingslanden. Dat is nu vaak niet het geval, waardoor de resultaten van die onderzoeken positiever uitpakken dan ze in werkelijkheid zijn. ‘Het lijkt dan alsof deze kinderen niet bestaan’, aldus Mostert. In Lancet Oncology doet de SIOP aanbevelingen om het voortijdig afbreken van de behandeling van kinderkanker te verminderen. De redenen waarom zoveel kinderen voortijdig stoppen met hun behandeling lopen zeer uiteen. ‘Het is niet alleen een kwestie van geld’, zegt Mostert, ‘ook het feit dat ouders nauwelijks informatie van artsen krijgen over de behandeling speelt mee. Als je als ouder bijvoorbeeld niet weet dat een chemokuur je kind eerst zieker maakt voordat het kan genezen, denk je al snel dat de behandeling averechts werkt. Niet meer naar het ziekenhuis gaan, dat bovendien uren reizen is, ligt dan voor de hand.’ VU medisch centrum start binnenkort, samen met KLM, KLM health services en het MOI Teaching and Referral Hospital in Kenia een project om het grote aantal kinderen met kanker dat in Kenia voortijdig de behandeling staakt (54%) te verminderen en daarmee de kans op hun overleving te verhogen. Dit project is onderdeel van het twee jaar geleden gestarte Doctor2Doctor-programma (klik hier voor meer informatie over D2D). Vanaf januari zullen 300 Keniaanse kinderen en hun ouders wekelijks informatie over de behandeling krijgen middels een uitgebreid voorlichtingsprogramma. Bovendien krijgen de families een mobiele telefoon, waarop zij enkele dagen voor de afspraak in het ziekenhuis worden gebeld om hen aan te sporen te komen. Ook kunnen zij bij complicaties zelf met het ziekenhuis bellen voor informatie.
Toevoeging van Cardioxane (dexrazoxaan) aan behandeling met verschillende anti-kankermiddelen leidt mogelijk tot een verhoogd risico op een tweede primaire maligniteit (vorm van kanker). Gepubliceerde gegevens laten zien dat bij kinderen het optreden van een tweede primaire maligniteit kan toenemen wanneer Cardioxane wordt toegevoegd aan een behandeling met verschillende cytostatica. Dit geldt met name voor topoisomerase-II-remmers. De uitgebreide productinformatie (SPC) en bijsluiter van het geneesmiddel zijn aangepast. De aangepaste tekst vindt u in de brief. Dit schrijft de firma Novartis in een brief (link), een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd aan behandelaars. Cardioxane wordt gegeven ter preventie van chronische schade aan het hart door het gebruik van doxorubicine of epirubicine bij patiënten met kanker in een vergevorderd stadium en/of uitgezaaide kanker na eerdere behandeling met anthracyclines.
Kanker en diabetes worden relatief vaak in een laat ziektestadium opgespoord, terwijl vroegere detectie tot een (veel) betere prognose leidt. Onderzoek naar de oorzaken van "diagnostic delay" bij deze aandoeningen is daarom zinvol. De specifieke vormen van "diagnostic delay" die bij screening kunnen optreden zijn in geringe mate aanwezig in de Nederlandse bevolkingsonderzoeken. Dit blijkt uit het verkennende onderzoek dat het RIVM heeft verricht om te bekijken in welke mate "delay" voorkomt bij de diagnose van kanker en diabetes. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, omdat over "delay" weinig bekend is. Het RIVM heeft begrippen gedefinieerd en kennislacunes geïnventariseerd. "Delay" wordt in het onderzoek gedefinieerd als een te vermijden late behandeling van ziekte. Een belangrijke factor daarvoor is vertraging voorafgaand aan de diagnose ("diagnostic delay"). Om de kennislacunes uit deze studie op te vullen is het van belang om in kaart te brengen bij welke (groepen) mensen vaak sprake is van late detectie van kanker en diabetes. Daarnaast is het belangrijk om inzicht te krijgen in de termijn tussen een positieve screentest en de diagnostische test binnen het landelijke bevolkingsonderzoek borstkanker.
Symptomen van angst en depressie komen regelmatig voor bij patiënten die behandeld zijn voor kanker. Het behandelprogramma 'stepped care' blijkt niet alleen te helpen, maar bespaart ook kosten. Dit blijkt uit recent onderzoek van promovenda Femke Jansen en collega's, onlangs gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Journal of Clinical Oncology. In een stepped care programma wordt allereerst effectieve maar laag-intensieve behandeling aangeboden aan patiënten, gevolgd door, indien nodig, meer intensieve behandeling. Het stepped care programma dat ontwikkeld is voor patiënten met kanker met symptomen van angst en/of depressie bestaat uit vier stappen: twee weken waakzaam afwachten (stap 1), een begeleide zelfhulpcursus (stap 2), probleemoplossende therapie (stap 3) en behandeling door een psycholoog of psychiater (stap 4). Het stepped care programma blijkt kosteneffectief te zijn. Patiënten na de behandeling van hoofd-halskanker of longkanker, die stepped care kregen voor angst en/of depressie maakten gedurende de onderzoeksperiode minder kosten vanuit een maatschappelijk perspectief, vergeleken met patiënten die standaardzorg kregen. Hierbij zijn zowel zorgkosten, productiviteitskosten in betaald werk, als kosten voor de belasting van mantelzorgers meegenomen. Ook rapporteerden patiënten die stepped care kregen meer zogenoemde voor kwaliteit gecorrigeerde levensjaren. Het 'stepped care' programma is ontwikkeld door VUmc Cancer Center Amsterdam, in samenwerking met de afdelingen KNO, Longziekten en Psychiatrie van VUmc, GGZ InGeest, de afdeling Klinische Psychologie van de VU, met een subsidie van ZonMw en onder leiding van professor Irma Verdonck-de Leeuw. Anne-Marie Krebber promoveerde op 2 december op de werkzaamheid van het stepped care programma.
Bron: VUmc
Reineke Schoot: ‘Childhood cancer treatment optimization - In rhabdomyosarcoma and supportive care’. Catheter-infecties bij kinderen met kanker zijn te voorkomen door de centraal veneuze catheter - de centrale lijn - regelmatig schoon te maken (locken) met 70 procent ethanol. Dit is een van de bevindingen uit het promotieonderzoek van Reineke Schoot. Zij deed onderzoek naar de preventie en behandeling van infecties en trombose bij kinderen met kanker die een centraal veneuze catheter hebben voor het toedienen van chemotherapie. Op basis van de resultaten van Schoot wordt overwogen om 70 procent ethanol locks in te voeren als standaard preventieve behandeling voor kinderen met kanker in Nederland met een centraal veneuze lijn. Schoot onderzocht daarnaast de behandeling van kinderen met een kwaadaardige vorm van kanker in het hoofdhalsgebied (rhabdomyosarcoom). Ze wilde weten wat de beste meetmethode is om de respons op chemotherapie vast te stellen. Conclusie: beeldvorming is een foutgevoelige methode. Ook vergeleek ze bij rhabdomyosarcoom de AMORE-behandeling (een nieuwe lokale behandeling van chirurgie gecombineerd met inwendige bestraling) met de standaardbehandeling (externe radiotherapie). Uit de resultaten bleek dat AMORE een effectieve behandeling is die minder late effecten tot gevolg heeft dan de standaardtherapie.
Patiënten met multipel myeloom, de belangrijkste vorm van beenmergkanker, hebben mogelijk baat bij behandeling met het nieuwe geneesmiddel daratumumab. De kankercellen in het beenmerg verdwijnen grotendeels bij 40 procent van de patiënten die dit middel kregen. Het effect op deze ongeneeslijke ziekte houdt langere tijd aan. De resultaten van dit onderzoek, uitgevoerd door het UMC Utrecht in samenwerking met de Amerikaanse universiteit Harvard en verschillende Deense en Zweedse academische ziekenhuizen, staan vandaag in het New England Journal of Medicine. Het middel werd in deze gecombineerde fase I/II-studie voor het eerst bij patiënten getest. Het gaat hierbij om patiënten met multipel myeloom die al meerdere behandelingen achter de rug hebben. “Deze patiënten moeten we steeds agressiever behandelen, waarbij we steeds meer middelen met elkaar combineren”, vertelt hematoloog Monique Minnema. “Ondanks deze intensieve behandeling keert de kanker bij alle patiënten na een tijdje weer terug”. De onderzoekers gaven het experimentele geneesmiddel daratumumab in verschillende doses aan 50 uitbehandelde patiënten. Bij 8 van de 20 patiënten die de hoogste dosis kregen, namelijk 16 mg per kg lichaamsgewicht, nam het aantal tumorcellen in het beenmerg af of verdwenen ze zelfs helemaal. De patiënten hadden geen of nauwelijks last van bijwerkingen. Het effect hield enkele maanden tot wel een jaar aan. Minnema: “Dat we dit effect kunnen bereiken met één middel is absoluut een verbetering voor de patiëntenzorg. Zeker omdat daratumumab zo weinig bijwerkingen heeft.” Behandelaars hopen dat daratumumab snel in Nederland op de markt komt voor deze groep uitbehandelde patiënten. Minnema: “Daarnaast is de verwachting dat het ook beschikbaar komt voor patiënten direct na diagnose of bij het eerste of tweede recidief van hun ziekte, en niet pas nadat allerlei andere middelen geprobeerd zijn.” Vandaar dat inmiddels diverse andere onderzoeken zijn opgestart, zoals een directe vergelijking tussen daratumumab combinaties en de nu gebruikelijke behandelingen zoals bortezomib en lenalidomide. Multipel myeloom, ook bekend als de ziekte van Kahler, is een ongeneeslijke ziekte, die jaarlijks ongeveer 900 Nederlanders treft. De ziekte ontstaat meestal als iemand rond de 60 jaar oud is. Patiënten leven daarna gemiddeld nog 6 jaar. Door woekering van plasmacellen in het beenmerg hebben patiënten last van bloedarmoede, zijn ze gevoelig voor infecties, en krijgen ze botklachten. Daratumumab is een monoklonale antistof: een afweerstof die heel specifiek bindt aan een eiwitonderdeel op een kankercel, het CD38. Het medicijn werd ontwikkeld door Genmab, een bedrijf dat zijn oorsprong in het UMC Utrecht heeft en onlangs aankondigde een nieuwe onderzoeksfaciliteit op het Utrecht Science Park te vestigen. Referentie: Lokhorst HM, Plesner T, Laubach JP, Nahi H, Gimsing P, Hansson, Minnema MMC et al. Targeting CD38 With Daratumumab Monotherapy in Multiple Myeloma. N Engl J Med, 27 aug 2015
Mandy Lauw: ‘Hypercoagulability in hematological malignancies’. Patiënten met acute lymfatische leukemie (ALL) hebben het grootste risico op trombose tijdens de eerste weken van de inductiebehandeling, de eerste fase van de behandeling. Dat geldt vooral bij een behandeling met het geneesmiddel asparaginase. Tot deze conclusies komt Mandy Lauw in haar onderzoek naar het vóórkomen, het ziektebeloop en de preventie van veneuze trombose bij patiënten met bloedkanker. Veneuze trombose is het ontstaan van stolsels in de bloedvaten. Patiënten met kanker hebben daar meer kans op en zeker patiënten met bloedkanker, zoals lymfoom, multipel myeloom en leukemie. Dit geldt vooral voor patiënten met ALL. Veneuze trombose kan levenslang pijnklachten veroorzaken of zelfs tot sterfte leiden. Soms moeten artsen vanwege trombose de behandeling van ALL onderbreken, uitstellen of afbreken. In dat geval wordt de kans op overleving of op een complete remissie, waarbij alle ziektekenmerken verdwijnen, kleiner. Lauw geeft in haar proefschrift een nadere toelichting op de relatie tussen veneuze trombose en bloedkanker. Ze onderzocht hierbij twee specifieke risicofactoren die stollingsneiging verhogen: een genmutatie (JAK2V617F) en nucleosomen (kleine DNA-fragmenten). Daarnaast beschrijft ze het vóórkomen, de risicofactoren en de preventie van trombose bij ALL. Ze eindigt met het protocol van een multicenter studie naar trombosepreventie bij ALL-patiënten in Nederland.
Bij bijna 90% van de mannen met blaaskanker die een prostaatsparende operatie ondergaan leidt dit niet tot verlies van seksuele functies. Deze mannen kunnen na de ingreep nog een erectie krijgen en zich dus ook voortplanten. Uroloog in opleiding Remco de Vries deed onderzoek naar deze prostaatsparende cystectomie. Remco de Vries promoveert 22 november. De 'standaard' behandeling van patiënten met blaaskanker is de verwijdering van de blaas (cystectomie). Deze operatie kent veel complicaties. Deze treden op bij 30 tot 50% van de patiënten. Een belangrijke complicatie bij mannen is het verlies van seksuele functies: erectie-, ejaculatie- en orgasmestoornissen en het vermogen tot voortplanting. Oorzaak van de seksuele functiestoornissen is de beschadiging van de zenuwbanen naast de prostaat, die samen met de blaas wordt verwijderd. Een prostaatsparende cystectomie (PSC) is een andere mogelijke behandeling. Belangrijkste doelen zijn behoud van seksuele functie en anatomische reconstructie van de lage urinewegen zonder gevolg voor de oncologische resultaten. De operatie bestaat o.a. uit verwijdering van de blaas met behoud van de prostaat, zaadblazen en zaadleiders en reconstructie van de urinewegen met een blaasvervanging door dunne darm. Niet alle patiënten met blaaskanker komen voor deze operatie in aanmerking, maar als dat wel het geval is zijn de resultaten overwegend positief. Van de mannen die een PSC ondergingen kon 87% hun erectie behouden. Daarnaast zijn de oncologische resultaten van de PSC vergelijkbaar met de standaard cystectomie. De PSC is zo een oncologisch verantwoorde ingreep voor goed vooraf geselecteerde blaaskankerpatiënten die hun seksuele functies willen behouden.
Patiënten met erfelijk retinoblastoom (tumor in netvlies) hebben daarnaast vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. Iedere patiënt met retinoblastoom zou een MRI-scan moeten krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Dat zegt internist-in-opleiding Firazia Rodjan op basis van haar promotieonderzoek bij VUmc. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn zelfs een tweede MRI-scan krijgen. Rodjan promoveert 1 december bij VUmc. Patiënten met een erfelijk retinoblastoom hebben een groter risico op het ontwikkelen van andere soorten tumoren in het hoofd-halsgebied, zoals trilaterale retinoblastoom (TRB) en tweede primaire tumoren (TPT). Deze vormen van kanker zijn levensbedreigend. "Als we er vroeg bij zijn, kunnen we tegenwoordig TRB goed behandelen. Voor TPT-patiënten kunnen we bij vroege behandeling de overlevingskansen verbeteren. Iedere patiënt met retinoblastoom moet een MRI krijgen om de pijnappelklierkanker uit te sluiten. Patiënten met een verdachte onregelmatigheid moeten afhankelijk of het goedaardig of kwaadaardig lijkt te zijn een tweede MRI-scan krijgen: na drie maanden (kwaadaardig) of na zes maanden (goedaardig). Deze richtlijn zal in Europees studieverband onderzocht worden en er zal bekeken worden of deze methode ook daadwerkelijk leidt tot het eerder opsporen van tumoren en een betere overleving", aldus internist in opleiding Firazia Rodjan die 1 december bij VUmc promoveert. Patiënten met erfelijk retinoblastoom hebben vaak zowel kwaadaardige als goedaardige hersenafwijkingen. De meest bekende is het trilaterale retinoblastoom en bevindt zich in de pijnappelklier, middenin de hersenen. In het promotieonderzoek van Rodjan wordt een richtlijn beschreven voor het in kaart brengen van onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier bij patiënten met erfelijk retinoblastoom. Deze afwijkingen die met de nieuwste MRI-technieken bekeken kunnen worden, kunnen ontaarden in kwaadaardig weefsels en uiteindelijk in een hersentumor. Daarom adviseert Rodjan om na het ontdekken van zulke onschuldig ogende afwijkingen in de pijnappelklier, na zes maanden opnieuw een MRI-scan te maken om te kijken hoe de afwijking zich ontwikkelt. Als de afwijking zich ontwikkelt tot een tumor kan men ingrijpen met bijvoorbeeld chemotherapie. In Nederland gebeurt dit al standaard, maar in de rest van de wereldnog niet. Daarnaast hebben patiënten met erfelijk retinoblastoom een verhoogd risico op het ontstaan van tumoren elders in het lichaam. Deze zogenaamde 'tweede primaire tumoren' (TPT) zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de sterfte van patiënten met erfelijk retinoblastoom. Bij bestraalde patiënten ontwikkelen deze tumoren zich drie keer zo vaak in het hoofd-halsgebied. Rodjan geeft in haar nieuwe richtlijn aan waar deze tumoren zich meestal ontwikkelen in het hoofd-halsgebied, zodat de radioloog gerichter kan zoeken naar het foute weefsel. Een grotere vervolgstudie met meer patiënten gaat onderzoeken hoe de richtlijn van Rodjan de overlevingskans en levenskwaliteit van retinoblastoom patiënten verbetert. Retinoblastoom is een tumor in het netvlies van het oog die meestal ontdekt wordt voor het vijfde levensjaar. Gemiddeld zijn er zo'n vijftien tot twintig gevallen per jaar in Nederland. Dankzij nieuwe behandelstrategieën is deze fatale vorm van kinderkanker veranderd in een grotendeels geneesbare ziekte. Behandeling van retinoblastoom varieert per patiënt en kan bestaan uit verwijdering van het oog, lasertherapie, chemotherapie of bestraling.
In de VS worden momenteel klinische tests gedaan met een veelbelovend nieuw middel tegen borstkanker. Dat meldt USA Today. T-DM1 zou borstkanker in een vergevorderd stadium langer onder controle houden en de patiënte zou ook een langere overlevingskans hebben. Het middel werd onlangs voorgesteld tijdens een medische conferentie in Chicago. Het gaat om een precisiemedicijn, dat meerdere werkzame stoffen bevat die de kankercellen rechtstreeks aanvallen. Met T-DM1 bleven de kankercellen gedurende een periode van gemiddeld 9,6 maanden onder controle, wat beter is dan de 6,4 maanden bij de standaardbehandeling. De onderzoeksresultaten worden echter nog niet als voldoende statistisch significant beschouwd.
Door tijdens een borstkankeroperatie een echoapparaat te gebruiken wordt het mogelijk om de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen. Hierdoor is minder aanvullende therapie nodig zoals een hogere dosis bestraling, opnieuw opereren of zelfs een borstamputatie (11% i.p.v. 28%). Daarnaast wordt er twee keer minder gezond borstklierweefsel verwijderd bij gebruik van echoapparatuur. Dit zal mogelijk leiden tot een verbeterd cosmetisch resultaat en een beter welbevinden van de borstkankerpatiënt. Dit alles blijkt uit onderzoek van VUmc. De resultaten van deze chirurgische studie (COBALT-studie) zijn vandaag verschenen in het toonaangevende tijdschrift The Lancet Oncology. Het onderzoek werd gefinancierd door Stichting Pink Ribbon. Bij de behandeling van borstkanker is volledige chirurgische verwijdering van het gezwel nog steeds het belangrijkste uitgangspunt, waarbij gelukkig in de meerderheid van de gevallen de borst behouden kan blijven. Vooralsnog werd één vijfde van de borstkankertumoren niet in één keer in zijn geheel verwijderd. In die gevallen zijn extra bestraling en/of ingrepen nodig. Ook werd er tijdens de operatie gemiddeld twee tot vier keer te veel gezond borstweefsel weggesneden. De COBALT-studie werd uitgevoerd in meerdere Nederlandse klinieken onder leiding van VUmc. 65 patiënten met een voelbare borsttumor ondergingen de echogeleide operatie en werden vergeleken met 69 patiënten die de traditionele operatie ondergingen (op geleide van de tastzin van de chirurg). Hieruit bleek dat echogeleide chirurgie, waarbij de tumor precies te lokaliseren is, het mogelijk maakte de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen, terwijl dit bij de traditionele methode 83% was. Tijdens het onderzoek bleek ook dat de procedure relatief eenvoudig te leren is. Na ongeveer 10 gevallen onder supervisie, beheerst de chirurg de echogeleide procedure voldoende om deze resultaten te behalen. Deze manier van opereren is landelijk dan ook snel in te voeren omdat elk ziekenhuis over echoapparatuur beschikt. Omdat er minder aanvullende behandelingen nodig zijn, zal dit de behandelkosten verminderen. Vermeldenswaard is dat dankzij het gebruik van de echografie tijdens het opereren er aanzienlijk minder gezond borstklierweefsel werd verwijderd. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een positief effect hebben op het uiteindelijke cosmetische resultaat en dus het welbevinden van de vrouw. De studie hiernaar is nog gaande. Het onderzoeksteam van VUmc bestaat uit Nicole Krekel, Max Haloua, dr. Van den Tol en professor Meijer. Naast VUmc namen vijf andere ziekenhuizen deel aan het onderzoek: Rode Kruis Ziekenhuis (Beverwijk), Kennemer Gasthuis (Haarlem), Medisch Centrum Alkmaar, Waterland Ziekenhuis (Purmerend) en Ziekenhuis Gelderse Vallei (Ede).
Een digitaal hulpmiddel dat vrijblijvende ondersteuning geeft na de diagnose kanker en in de jaren erna is nu beschikbaar. Door het invullen van een zorgvuldig samengestelde vragenlijst krijgen gebruikers gericht advies op basis van hun situatie en wanneer zij dat willen. Steeds meer mensen krijgen kanker en overleven de ziekte waardoor de vraag naar nazorg toeneemt. In Nederland krijgen jaarlijks ruim honderdduizend mensen de diagnose kanker en tweeënzestig procent van de patiënten overleeft de ziekte. Veel mensen kampen echter langere tijd met de gevolgen van de ziekte en de behandeling ervan. Bekende problemen zijn vermoeidheid, concentratieproblemen en angst voor terugkeer van de ziekte. Deze problemen maken het soms moeilijk om het dagelijks leven weer op te pakken. Als de meeste onderzoeken en behandelingen achter de rug zijn, hebben mensen nog vaak vragen over bijvoorbeeld werk, relaties, leefstijl en financiën. Oncokompas biedt ondersteuning na de diagnose kanker en in de jaren erna met gericht advies dat rekening houdt met iemands gezondheid, persoonlijke voorkeuren en maatschappelijke situatie.
Bron: VUmc
Andrea Piccioli: ‘Cancer, thrombosis and low-molecular-weight heparins’. Er bestaat een belangrijke relatie tussen kanker en veneuze trombo-embolie (VTE, stolsel in een ader). Kankerpatiënten hebben een hoger risico op het ontwikkelen van VTE dan patiënten zonder kanker. Daarnaast blijkt dat de aanwezigheid van VTE ook een indicator kan zijn van ontwikkelende kanker. Andrea Piccioli onderzoekt de klinische correlatie tussen deze twee ziekten.
Veel vitamine B biedt mogelijk een zekere mate van bescherming tegen longkanker. Dat zeggen onderzoekers van onder andere het UMC Utrecht en RIVM. Het lijkt erop dat mensen die hoge gehaltes aan vitamine B6 en methionine in hun bloed hebben, tot 50 procent minder kans hebben om longkanker te ontwikkelen. Hoge gehaltes aan vitamine B6 en B11 zouden zelfs voor zo"n 66 procent minder risico op longkanker zorgen. Belangrijke bronnen van vitamine B zijn groente, fruit, vis, vlees en ontbijtgranen. Tegelijkertijd waarschuwen de onderzoekers dat een hoge inname van vitamine B niet de schade kan compenseren die roken aanricht. Roken blijft de belangrijkste risicofactor en zou zelfs een rol spelen bij een derde van alle kankergevallen.
(Merel de Jong: ‘Quality of working life of cancer survivors)
Development and evaluation of a measurement instrument’. De kwaliteit van het arbeidsleven van mensen die een diagnose kanker hebben (gehad) is beschreven en geëvalueerd met een nieuw ontwikkeld meetinstrument. Dat is een vragenlijst met de naam de Quality of Working Life Questionnaire for Cancer Survivors). Deze bestaat uit 23 vragen en is een valide en betrouwbaar meetinstrument om te gebruiken bij mensen met een baan die de diagnose kanker hebben (gehad). Deze vragenlijst kan op groepsniveau als uitkomstmaat in onderzoek naar reintegratie van werkenden die een diagnose kanker hebben (gehad) worden gebruikt. Ook kunnen personen die werken in de klinische en bedrijfsgezondheidszorg de vragenlijst gebruiken om bewustzijn te creëren voor de ervaringen van deze groep werkenden in de werksituatie. Daarnaast kan de vragenlijst in organisaties gebruikt worden om de kwaliteit van werken van groepen werknemers met kanker te monitoren en evalueren. De uitkomsten kunnen aanleiding geven tot het verbeteren van kwaliteit van arbeid door middel van beleid en interventies, waarmee het succes van trajecten om terug te keren naar werk of het behouden van werk worden bevorderd.
Bron: AMC
Het aantal patiënten dat maagkanker krijgt, is de afgelopen jaren gedaald. Dat zegt onderzoekster A. Dassen van het Erasmus MC. In 2008 kregen 14 op de 100.000 mannen maagkanker. In 1989 waren dat er nog 25. Ook onder vrouwen, bij wie maagkanker minder vaak voorkomt dan bij mannen, is een daling zichtbaar. De helft van de getroffen patiënten is echter niet te genezen. Opereren is de enige optie, zegt Dassen. Chemotherapie en bestraling brengen geen genezing. Zoutrijke voeding speelt een belangrijke rol. De komst van de koelkast zorgde voor een sterke daling van het aantal maagkankerpatiënten, want daardoor hoeven vis en vlees niet meer te worden geconserveerd met zout. De beschikbaarheid van vers fruit en verse groente speelt ook een rol in de afname.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Translationele Medische Oncologie houdt prof. dr. Hanneke van Laarhoven haar oratie onder de titel: ‘De kracht van complexiteit en de kunst van eenvoud’. Van Laarhoven zal het tijdens haar oratie hebben over de wisselwerking tussen eenvoud en complexiteit in het onderzoek naar de behandeling van kanker. Zij zal enkele ‘eenvoudige’ motieven uit de oncologie toelichten, om te ontdekken hoe we die nodig hebben voor de behandeling van kanker en hoe die pas echt tot hun recht komen in de beschouwing van de complexiteit van het geheel dat ‘kanker’ heet. Ook gaat zij in op het spanningsveld tussen snelheid – noodzakelijk omdat elke dag vertraging in de verbetering van de behandeling van kanker mensenlevens kost – en zorgvuldigheid – noodzakelijk omdat onzorgvuldigheid eveneens mensenlevens kost. Daarbij is de bijdrage van de translationele medische oncologie onontbeerlijk. Van Laarhoven is voorstander van multidisciplinair onderzoek, met inbreng van de biomedische, sociale en geesteswetenschappen, dat tot gezamenlijke publicaties leidt. Zij zal ervoor pleiten om bij deze publicaties af te zien van de vermelding van auteurschappen, aangezien deze onvoldoende weergeven wat een ieders inbreng bij het onderzoek is. Plaats en tijd: Aula, 16.00 uur Alle promoties van de faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam vinden plaats in de Agnietenkapel, Oudezijds Voorburgwal 231, en bij grote belangstelling in de aula van de universiteit, Lutherse Kerk, Singel 411 te Amsterdam.
Vrouwen die bestraald worden voor borstkanker, hebben een iets grotere kans op het krijgen van hart- en vaatziekten later in het leven. Omdat het hart links zit, geldt dit nadeel met name voor vrouwen met linkszijdige borstkanker. Door de stralingsdosis in dat gebied, de zogenoemde hartdosis, zo veel mogelijk te beperken, kan de kans op hart- en vaatziekten verminderd worden. Dat schrijft Mirjam Mast in haar proefschrift waarop zij 23 juni promoveerde aan het Leids Universitair Medisch Centrum. Om de hartdosis te beperken moet de patiënt tijdens de radiotherapie de adem inhouden wanneer er een nieuwe bestralingsfractie wordt gegeven. Hierdoor zetten hun longen telkens uit, waardoor de longen het hart en de belangrijke kransslagaders als het ware wegduwen van het te bestralen gebied. Uit de onderzoeken van Mirjam Mast, onderzoeksmedewerker in MCH-Bronovo, werd duidelijk dat deze zogenoemde ademhalingsgecontroleerde methode, oftewel active breathing control-methode (ABC-methode), de gemiddelde hartdosis met 50 procent verlaagt. De ABC-methode wordt nog niet lang genoeg toegepast om na te kunnen gaan of de patiënten die tijdens de bestraling hun adem inhouden op latere leeftijd inderdaad minder vaak hart- en vaatziekten krijgen. Om dit toch te kunnen onderzoeken, vergeleek Mast de calciumscores van bloedvaten van het hart vóór de bestraling met die van drie jaar na de bestraling. Uit andere onderzoeken blijkt dat de calciumscores in de bloedvaten van het hart een goede voorspeller zijn voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Zij ontdekte dat het gebruik van de ABC-methode leidt tot een minder sterke stijging van de calciumscores. Mast onderzocht daarnaast vier verschillende bestralingstechnieken. Zij stelt dat intensiteitsgemoduleerde radiotherapie, in combinatie met de ABC-methode, de beste behandeling is bij bestraling van linkszijdige borstkanker. Bij intensiteitsgemoduleerde radiotherapie wordt de sterkte van de straling aangepast aan de verschillende weefseltypes, waardoor overal een ongeveer gelijke hoeveelheid straling terechtkomt. Dit leidt volgens haar tot een (nog) kleinere kans op het ontstaan van hart- en vaatziekten veroorzaakt door de bestraling. In MCH-Bronovo en het LUMC worden patiënten met linkszijdige borstkanker nu bestraald volgens deze methode. Bestraling met protonentechniek levert een nog lagere hartdosis op, maar deze techniek is in Nederland nog niet beschikbaar. Samen met de TU Delft en het Erasmus MC werkt het LUMC wel aan een protonenkliniek.
Het beleidskader is een instrument van het RIVM om voorwaarden nader te omschrijven die gesteld zijn in de subsidieverlening aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken naar kanker uitvoeren. Het betreft een aanvulling op wat elders al is geregeld. Dit met het oog op de kwaliteit van de bevolkingsonderzoeken, de gegevensvastlegging voor evaluatie van de bevolkingsonderzoeken en de verbetering van de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker en de invoering van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. De voorwaarden worden als verplichtingen verbonden aan de subsidie die het RIVM toekent aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken uitvoeren. Als voorwaarden worden met name vastgelegd: - Registratie en certificering om op ieder moment te kunnen zien dat aan gestelde eisen voldaan wordt; - Enkele eisen ten behoeve van landelijk uniforme invoering en uitvoering van de bevolkingsonderzoeken; - Transparantie zoals die in het kader van Healthcare Governance ook van reguliere zorginstellingen wordt geëist.
Of kinderkanker nabij kerncentrales vaker voorkomt blijft onzeker. Het resultaat van een Duits onderzoek uit 2007, dat hiervoor een significant verhoogd risico liet zien, wordt in Brits en Frans onderzoek niet bevestigd. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM.
In het Duitse onderzoek, de zogenoemde KiKK-studie, is in de nabijheid van zestien Duitse kerncentrales gekeken naar het aantal gevallen van kanker bij kinderen in de afgelopen decennia. Hieruit bleek dat kinderen onder de vijf, die binnen vijf kilometer van een kerncentrale wonen, een verhoogd risico lopen op kanker. De onderzoekers kunnen dit risico niet verklaren. De extra straling door kerncentrales is daarvoor veel te beperkt. Het onderzoek leidde tot Tweede Kamervragen aan de minister van VROM. De minister heeft vervolgens het RIVM gevraagd de resultaten van de Duitse studie met ander onderzoek te vergelijken en daarbij extra aandacht te geven aan de situatie rond Borssele.
In Borssele wonen circa driehonderd kinderen onder de vijf jaar op minder dan vijf kilometer afstand van de kerncentrale. Indien het in Duitsland waargenomen risico ook voor de kerncentrale Borssele zou gelden, dan zou dat één extra geval van kanker bij kinderen in dertig jaar tijd betekenen. Zo"n lage frequentie is met epidemiologisch onderzoek niet aantoonbaar. Iemand die in de omgeving van de kerncentrale Borssele woont, ontvangt van de centrale in een jaar tijd minder straling dan wat Nederlandse burgers gemiddeld per dag al van nature ontvangen. Een dergelijke lage dosis kan een verhoogd risico zoals dat in Duitsland is waargenomen niet verklaren. "
Alcohol en roken zijn belangrijke risicofactoren voor mondholtekanker. Dat blijkt uit onderzoek onder ruim 120.000 mensen door het Maastricht UMC+, Universiteit Maastricht en TNO Leiden. Mensen die zowel alcohol drinken als roken lopen nog meer risico. Mondholtekanker is met ruim 1000 nieuwe gevallen per jaar de meest voorkomende vorm van hoofd-halskanker in Nederland. Van de nieuwe gevallen van mondholtekanker komt 60 procent voor bij mannen. Een mogelijke verklaring is dat mannen vaker alcohol drinken en roken dan vrouwen. De meeste gevallen komen voor op middelbare leeftijd en ouder. Het overlevingspercentage 5 jaar na de diagnose is ongeveer 60 procent. Niet of matig drinken en veel groente en fruit eten kunnen het risico verminderen.
VUmc beschikt sinds vandaag als eerste ziekenhuis in Nederland over een PET-MRI-scanner. Met deze door Philips ontwikkelde scanner kan sneller dan voorheen worden beoordeeld of een behandeling met medicijnen effectief is: komen ze op de juiste plaats aan en doen ze daar hun werk? PET-MRI helpt artsen en wetenschappers een flinke stap vooruit op weg naar nieuwe diagnose- en behandelmethoden van onder meer kanker, hart- en vaatziekten, MS (multiple sclerose) en Alzheimer. VUmc zet de PET-MRI ook in voor onderzoek naar efficiënte en kosteneffectieve ontwikkeling van nieuwe medicijnen. De nieuwe Ingenuity TF (Time-of-Flight) PET-MRI-scanner van Philips combineert twee bestaande beeldvormingstechnieken: PET en MRI. Met PET is het mogelijk om met behulp van contrastmiddelen, zogeheten tracers, bijvoorbeeld een beschadiging van de hartspier na een infarct of een tumor bij kanker in beeld te brengen. De tracer hoopt zich in de tumor op, wat te zien is als een vlekje op de scan. MRI levert in aanvulling hierop beelden van organen en bloedvaten. Beide beelden worden samengevoegd tot één beeld, en dat is bijzonder, omdat daarmee de ziekte beter te lokaliseren is en de aard van de tumor of aandoening beoordeeld kan worden. Een PET-MRI is minder belastend voor de patiënt, omdat er twee scans binnen één sessie plaatsvinden. “We verwachten van de PET-MRI-techniek revolutionaire resultaten: therapie op maat komt binnen bereik,” zegt professor Guus van Dongen, projectleider van het VUmc Imaging Center Amsterdam. “Met de PET-MRI-scan kunnen we direct zien of het medicijn de tumor bereikt en erin doordringt. Zo niet, dan kunnen we meteen een ander medicijn inzetten. Verder is het mogelijk om het effect van een behandeling te volgen en de medicatie, inclusief de dosering ervan, op de persoon af te stemmen en te monitoren. Dit kan ons tevens helpen bij het heel gericht en efficiënt ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen tegen kanker.” “Voortdurende innovatie op het gebied van medische beeldvorming heeft in belangrijke mate bijgedragen tot het verleggen van grenzen in de moderne gezondheidszorg,” zegt Will Ickenroth, hoofd Imaging Systems Philips Healthcare Benelux. Het al eerder kunnen combineren van PET- en CT-beeldvorming heeft een doorbraak betekend in de oncologie. Philips speelde daarbij een leidende rol. Het is vandaag de gouden standaard als het gaat om diagnostiek en behandeling van patiënten met kanker. We zetten nu een nieuwe belangrijke stap met de ingebruikname van PET-MRI in het VUmc. Door samen te werken met klinische partners als VUmc kunnen we nieuwe mogelijkheden creëren voor baanbrekende ontwikkelingen in de gezondheidszorg.” Philips en VUmc werken sinds 2010 intensief samen bij het ontwikkelen van innovaties voor de gezondheidszorg. Lange tijd was het technisch niet mogelijk beide beeldvormingstechnieken fysiek naast elkaar te gebruiken. Philips was het eerste bedrijf ter wereld dat een antwoord wist te vinden op deze problemen. Philips heeft zijn unieke Time-of-Flight (TOF) oplossing aan de PET-MRI toegevoegd. TOF-technologie is bedoeld om de beeldkwaliteit te verbeteren door vermindering van beeldartefacten en verhoging van de gevoeligheid. Met de resulterende beelden is afwijkend weefsel voor artsen beter herkenbaar, waardoor de diagnostische betrouwbaarheid toeneemt en bij de behandeling zoveel mogelijk gezond weefsel wordt gespaard. Het VUmc PET-MRI Center Amsterdam is een opstap naar het VUmc Imaging Center Amsterdam. In 2016 komen hier alle beeldvormende technieken van VUmc samen, onder andere PET-MRI, PET-CT, SPECT, echografie en optische imaging. Dit alles met het doel om therapie op maat verder te verfijnen.
De overlevingskansen van mensen met lymfeklierkanker (non-Hodgkin lymfoom) zijn de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. De overlevingskans van oudere patiënten is in Europa echter lager dan die van patiënten in Amerika. Dat blijkt uit onderzoek waarop Saskia van de Schans morgen promoveert aan het Erasmus MC in Rotterdam. In Nederland krijgen steeds meer mensen de diagnose "non-Hodgkin lymfoom". Dat komt mede doordat het aantal ouderen toeneemt en deze vorm van lymfeklierkanker bij deze groep vaker voorkomt. Jaarlijks komen er ongeveer 3500 nieuwe patiënten bij. Bij non-Hodgkin lymfomen worden de lymfeklieren groter door ongeremde deling de witte bloedcellen, de lymfocyten. Hierdoor verliest het lichaam een deel van zijn afweer tegen virussen en bacteriën. De overleving van mensen met non-Hodgkin lymfoom is de afgelopen 20 jaar met 9 procent gestegen. Die verbetering komt waarschijnlijk door de introductie van nieuwe en effectieve medicijnen, zoals rituximab. "Verder zijn er betere selectiemethoden gekomen, zodat meer patiënten de juiste behandeling krijgen. Daarnaast kunnen meer patiënten de zware chemotherapie tot het einde van de kuur volhouden door toevoeging van ondersteunende behandelingen", zegt Van de Schans, werkzaam in het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ). Patiënten die de chemotherapie helemaal kunnen afmaken, hebben een grotere kans de ziekte te overleven. Voor oudere patiënten is het volgen van een volledige chemotherapie vaak lastiger. "Slechts 27 procent van de patiënten van 75 jaar en ouder met een agressieve vorm van non-Hodgkin lymfoom in een vergevorderd ziektestadium kreeg de standaardbehandeling van minimaal zes kuren chemotherapie. Een standaardbehandeling is de behandeling die voor een bepaalde soort kanker het meest gebruikelijk is en waarvan de beste resultaten verwacht mogen worden. De reden om geen chemotherapie te geven, was vaak weigering door patiënt of familie (23 procent), te slechte gezondheid (19 procent), of een korte levensverwachting (12 procent). Bijna de helft van de oudere patiënten die begon met de standaardbehandeling, was niet in staat deze af te maken. Van de Schans heeft in haar proefschrift ook de overlevingskansen van patiënten in West Europa, Centraal Europa en Amerika met elkaar vergeleken. In Amerika hebben oudere patiënten betere vooruitzichten. Van bijvoorbeeld de patiënten tussen de 55 en 64 jaar was na vijf jaar nog 73 procent in leven. In West Europa was dit 65 procent. In Centraal Europa overleefde de helft van de patiënten de ziekte. Tussen de 65 en 74 jaar zijn de verschillen nog groter. Mogelijke verklaringen zijn verschillen in gebruik van nieuwe medicijnen en het beschikbare budget. Daarnaast kunnen verschillen in de manier van registreren tussen deze landen een deel ven het verschil in overleving verklaren. Van de Schans: "Om de precieze oorzaak van de verschillen te achterhalen, is echter verder onderzoek nodig."
Didi Sloothaak: ‘Evolving concepts of staging and treatment of colorectal cancer’. De aanwezigheid van micrometastasen in lymfeklieren van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker (stadium I/II) lijkt te voorspellen of de kanker terugkeert. Tevens lijkt het formaat lymfeklier gecorreleerd te zijn met de prognose van de patiënt. In het tweede deel van haar proefschrift pleit de promovendus voor een langere interval tussen chemoradiotherapie en het wegsnijden van een tumor in de endeldarm om de kans op een complete respons van de tumor te verhogen. Deze bevinding is inmiddels overgenomen in de richtlijn over de behandeling van darmkanker. Het proefschrift van Sloothaak behandelt de prognose van patiënten in een relatief vroege fase van darmkanker zonder uitzaaiingen en zonder aantasting van de lymfeklieren. Deze groep heeft een goede prognose, maar niet altijd. Sloothaak heeft gekeken naar aanvullende factoren die de overleving bepalen zoals de invloed van micrometastasen (kleine uitzaaiingen die niet eenvoudig zijn op te sporen) en het formaat van de lymfeklier. Verder laat de onderzoekster zien dat het plaatsen van een stent bij een patiënt met een kwaadaardige obstructie van de dikke darm niet leidt tot een slechtere oncologische uitkomst, tenzij er een stent-gerelateerde perforatie van de tumor optreedt. Ook beschrijft de promovendus een nieuwe strategie om uitzaaiingen in het buikvlies te voorkomen met chemotherapeutische spoelingen van de buik.
Een interactief computerprogramma voor radiologen kan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker effectiever maken. Dat zegt onderzoekster R. Swart-Hupse van de St Radboud Universiteit. In tegenstelling tot eerdere computerprogramma’s laat de nieuwe techniek alleen resultaten zien voor de gebieden die de radioloog interessant acht. Daarnaast geeft het voor elk gebied een score voor mogelijke kanker, die de mening van de radioloog al dan niet bevestigt. Basis voor het onderzoek is een database met duizenden scans van borsten met kanker en zonder kanker. Het programma verbetert dus niet de detectie van verdachte gebieden, maar vooral de interpretatie. Dit zorgt uiteindelijk voor een betere beoordeling en minder kans op ‘vals alarm’.
Metformine beschermt muizen tegen de vorming van longtumoren. Nader onderzoek moet duidelijk maken of metformine een direct effect heeft op het voorkomen van longtumoren of dat bijvoorbeeld verminderde insulinespiegels hiervoor verantwoordelijk zijn. Metformine voorkomt in muizen de vorming van longtumoren die door een kankerverwekkende stof uit tabak worden veroorzaakt. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek [Cancer Prev Res 2010;3(9):1066-76]. Longkanker is de meest voorkomende doodsoorzaak bij kankerpatiënten in de Verenigde Staten. De prognose is slecht. Nieuwe aangrijpingspunten voor preventie en behandeling van deze ziekte zijn hard nodig. Zo"n target zou de mammalian target of rapamycin (mTOR) kunnen zijn, een kinase-eiwit dat is betrokken bij onder meer celgroei en celproliferatie. Longtumoren die ontstaan in muizen die zijn blootgesteld aan het tabakscarcinogeen nicotine-derived nitrosamine ketone (NNK) worden gekenmerkt door een verhoogde activatie van de mTOR-pathway. Behandeling van deze muizen met de mTOR-remmer sirolimus voorkomt de tumorvorming met 90%. Dit suggereert dat sirolimus effectief kan zijn bij de preventie van longtumoren. Dit gebruik wordt echter beperkt door de mogelijke bijwerkingen van het middel. De ontwikkeling van mTOR-remmers die beter verdragen worden zou uitkomst bieden. Metformine kan een kandidaat zijn. Deze biguanide activeert namelijk AMP-activated protein kinase (AMPK), een eiwit dat het celmetabolisme reguleert. En AMPK remt op zijn beurt de mTOR-pathway. Ook blijkt uit studies dat metformine bij mensen de kankerincidentie verlaagt. De onderzoekers hebben muizen via twee toedieningsroutes, oraal en intraperitoneaal, metformine gegeven. Deze muizen zijn genetisch gemodificeerd zodat zij makkelijk longtumoren ontwikkelen. Verder werden zij ook blootgesteld aan NNK. In de groep die oraal metformine kreeg zijn 40-50% minder tumoren gezien; in de intraperitoneale groep zelfs 73% minder. Verrassend was dat remming van mTOR in longweefsel onafhankelijk bleek te zijn van de AMPK en was gecorreleerd aan verminderde bloedspiegels van insuline-achtige groeifactor I en insuline. De onderzoekers vragen zich dan ook af of metformine een direct effect heeft op de preventie van longtumoren. Andere studies moeten hierover uitsluitsel geven. Bron: PW 2010;145 (39/40):38 + FUS
Mutaties in het DNA staan aan de basis van het ontstaan van darmkanker. Darmkanker is een veel voorkomende ziekte waaraan ongeveer de helft van de patiënten sterft. De classificatie van tumoren wordt wereldwijd gedaan aan de hand van het zogenaamde TNM-systeem. Het onderzoek van arts in opleiding patholoog Evert van den Broek had als insteek om een aanvullende tumorclassificatie op moleculaire basis te ontwikkelen. Hij promoveert op 16 december bij VUmc. In eerder onderzoek is vooral gekeken naar kleine mutaties en mutaties waarbij stukken DNA op een chromosoom ontbreken of te veel aanwezig zijn. Van den Broek heeft naar een ander soort mutatie gekeken, de zogenoemde structual variants (SV's). Hierbij is er sprake van óf een gebroken chromosoom óf een gebroken chromosoom dat weer samengevoegd is met een ander deel van het chromosoom dan het originele deel. ''Uit het onderzoek komen genen naar voren die aangedaan zijn door chromosoombreekpunten. Het laat zien dat chromosomale breekpuntgenen een veel voorkomende DNA-afwijking is'', zegt Van den Broek. En: ''Bovendien lijken deze non-random afwijkingen significant bij te dragen aan de tumorontwikkeling bij darmkanker''. De genen die uit het onderzoek naar voren komen, kunnen mogelijk dienen als biomarker voor een nieuwe manier van tumorclassificatie bij darmkanker. ''Naar deze classificatie moet nog meer onderzoek gedaan worden, maar kan een aanvulling zijn op het huidige TNM-systeem'', aldus Van den Broek.
Bron: VUmc
Het aantal mensen dat leverkanker krijgt is in 20 jaar meer dan verdubbeld. Ging het in 1992 om 171 gevallen, in 2009 lag het al op 364.Dat zegt arts-onderzoeker C. Witjes van het Erasmus MC. Mensen met een hepatitis B of C-besmetting en mensen met een beschadigde lever door alcoholgebruik lopen een verhoogd risico op leverkanker. Patiënten met hepatitis worden, mits zij onder behandeling zijn voor hun besmetting, met een echografie van de lever regelmatig gescreend op leverkanker. Hoe eerder leverkanker wordt ontdekt, hoe beter de vooruitzichten. Bij veel patiënten wordt de ziekte echter pas in een laat stadium ontdekt. Slechts 15 procent van de gehele patiëntengroep leeft nog na vijf jaar. Goede voorlichting en gerichte screening kan helpen.
Het Erasmus MC opent vrijdag 5 november een nieuw radiotherapiecentrum. Door deze uitbreiding in Dordrecht kunnen meer mensen behandeld worden tegen kanker. Dat is nodig omdat het aantal mensen met kanker stijgt. Tegelijkertijd met de opening in Dordrecht viert het ziekenhuis de opening van het eerste bestralingscentrum in Suriname. Hierdoor kunnen mensen in Suriname voor het eerst bestraald worden in eigen land. Tijdens de opening is er een live-verbinding tussen Suriname en Dordrecht en kunnen aanwezigen bij elkaar naar binnen kijken en met elkaar in contact komen. Het bestralingscentrum in Dordrecht is een uitbreiding van het Erasmus MC-Daniel den Hoed. In 2012 zijn in Dordrecht vier bunkers in bedrijf die samen 160 mensen per dag kunnen bestralen. Voor veel patiënten uit de regio brengt de nieuwe vestiging bovendien meer gemak: Ze kunnen dichter bij huis worden behandeld. "Patiënten vinden dat prettig omdat ze vaak moeten terugkomen voor een bestraling, bij sommige behandelingen wel tot 30 maal. Door de kortere reistijd zijn ze weer sneller in hun eigen vertrouwde omgeving", zegt Gerard van Rhoon subhoofd Radiotherapie Erasmus MC. De dependance is geïntegreerd in de nieuwbouw van het Albert Schweitzerziekenhuis, lokatie Dordtwijk (project Gezondheidsboulevard). Patiënten uit het gehele verzorgingsgebied van dit ziekenhuis, maar ook bijvoorbeeld uit Brabant, de Zuid-Hollandse eilanden en de Alblasserwaard kunnen voor bestraling voortaan gemakkelijker terecht binnen deze dependance Radiotherapie van het Erasmus MC. Het Erasmus MC heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van het radiotherapeutisch centrum in Paramaribo. De Surinaamse vestiging is geen onderdeel van het Rotterdamse ziekenhuis. Afdelingshoofd Radiotherapie Peter Levendag heeft zijn jeugd in het Zuid-Amerikaanse land doorgebracht en vond de situatie van kankerpatiënten schrijnend. "Een enkeling kan voor een bestraling naar Colombia of Nederland. Het nieuwe bestralingscentrum geeft veel mensen met kanker weer een toekomst", zegt Levendag. Zijn afdeling heeft veel kennis overgedragen onder andere door Surinaamse artsen op te leiden tot radiotherapeuten. Ook na de opening blijven de banden sterk: deskundigen in Suriname kunnen voor vragen of een second opinion terecht bij Erasmus MC-Daniel den Hoed. "Daarvoor hebben we hoogwaardige teleconferentievoorzieningen aangelegd. Op deze afstand is het essentieel dat er zowel spraak- als beeldcontact bestaat voor een goede advisering."Het Radiotherapeutisch Centrum Suriname staat op het terrein van het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo. Er wordt bestraald in twee bunkers met massieve muren van twee meter dik beton. Op de openingsdag zal "s avonds vanuit Dordrecht contact worden gelegd met Paramaribo en kunnen de aanwezigen in Suriname meeluisteren en kijken met een vergadering waarin deskundigen de behandeling van een patiënt doorspreken.
Veel borstkankerpatiënten komen in aanmerking voor een aanvullende behandeling, bedoeld om de kans op terugkeer van hun ziekte te verkleinen. De informatievoorziening over deze behandelmogelijkheden is nog niet optimaal. Dat ontdekte gezondheidswetenschapper Ellen Engelhardt. Zij promoveerde op 19 september aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Voor de behandelbeslissing over aanvullende behandeling bestaat er medisch gezien vaak geen ‘juiste’ keuze. Een arts kan een aanvullende behandeling met een borstkankerpatiënt bespreken als de verwachte overlevingswinst in de eerste tien jaar na de diagnose minimaal drie tot vijf procent is. De behandeling kan bestaan uit chemotherapie en/of hormoontherapie. Meer dan de helft van de patiënten met de ziekte in een vroeg stadium komt hiervoor in aanmerking. Maar de behandelingen geven ook bijwerkingen die de kwaliteit van leven (langdurig) aantasten. Elke patiënt zal daarom zelf, samen met haar oncoloog, moeten afwegen of de baten voor haar opwegen tegen de lasten. Ellen Engelhardt bestudeerde bijna driehonderd opgenomen gesprekken tussen artsen en borstkankerpatiënten. “Het viel op dat artsen veel vertellen over de baten van een behandeling en minder over de bijwerkingen”, zegt ze. “De bijwerkingen worden later uitvoerig toegelicht door een oncologieverpleegkundige. Dat is op zich prima, maar dan is de keuze al gemaakt.” Opvallend was ook dat artsen wel veelvuldig de percentages uit voorspelmodellen noemen voor de kans op terugkeer van de ziekte met of zonder aanvullende behandeling, maar nauwelijks voor de kans op overlijden. “Terwijl de cijfers voor overlijden betrouwbaarder en mogelijk relevanter zijn voor de patiënt. Waarschijnlijk vinden artsen het moeilijker om over overlijden te praten dan over terugkeer van de ziekte.” Engelhardt ontdekte ook dat artsen de patiënt vaak impliciet naar een bepaalde keuze sturen door de manier waarop ze de informatie presenteren. “Dat past niet bij het principe van gezamenlijke besluitvorming. Het is lastig om je vrij te voelen om een afweging te maken als je de indruk krijgt dat de arts een bepaalde kant op wijst.” Engelhardt denkt dat onderwijs over sturing kan helpen. “Artsen hebben vaak zelf niet door dat ze sturen. Daarom is er nu meer aandacht voor in het onderwijs aan geneeskundestudenten en specialisten.” Maar hebben patiënten niet juist behoefte aan een advies van hun arts? “Zeker”, antwoordt Engelhardt. “Maar het is beter om dat advies dan expliciet te geven, en pas nadat je hebt gepolst wat de patiënt belangrijk vindt. Dan kun je dat meenemen in je advies.” Als er medisch gezien geen ‘juiste’ keuze is, is het essentieel dat de weging van baten en lasten door de patiënt leidend is bij het tot stand komen van de behandelbeslissing. Naast reguliere zorg kunt u bij het LUMC terecht voor de behandeling van complexe en zeldzame ziektebeelden. Topreferente zorg noemen we dat. Dit is zorg voor patiënten die een zeer specialistische behandeling nodig hebben. Het LUMC is expertisecentrum voor borstkanker.
Bron: LUMC
De belangrijkste reden waarom patiënten met kanker overlijden is het feit dat hun uitgezaaide tumoren na verloop van tijd resistent worden tegen de beschikbare kankertherapieën. 'Meer kennis van resistentiemechanismen en het ontwikkelen van nieuwe strategieën om deze te omzeilen, kan de overlevingskans van patiënten aanzienlijk verbeteren. Ook kan beter worden voorspeld hoe een tumor op een bepaalde therapie zal reageren', aldus Serge Zander. Hij promoveert op 25 januari bij VUmc. Het verschijnsel van resistentie doet zich voor bij veelgebruikte kankermedicijnen, zoals topoisomerase-remmers, maar ook bij nieuwere middelen, zoals PARP-remmers. Deze laatste therapie maakt gebruik van het feit dat alleen de tumorcellen een bepaald DNA-herstelmechanisme missen en daarom afhankelijk zijn geworden van een alternatief herstelmechanisme, dat geblokkeerd wordt. Het gebruik van PARP-remmers kent door dit werkingsmechanisme zeer weinig bijwerkingen en is met veelbelovende resultaten getest in de kliniek bij patiënten met BRCA1-gerelateerde borstkanker. Gebruikmakend van een muismodel identificeert Zander een nieuw resistentiemechanisme tegen deze middelen, dat ook in de kliniek zou kunnen optreden. De kennis van chemoresistentiemechanismen kan echter ook nog op een andere manier bijdragen aan het optimaliseren van de patiëntenzorg in de kliniek. Met behulp van resistentiemerkers kan met laboratoriumtesten namelijk worden voorspeld of een tumor hoogstwaarschijnlijk wel of niet zal reageren op een bepaalde therapie. Patiënten met tumoren, die niet zullen reageren, hoeven de chemotherapie dan niet te ondergaan. Een flinke verbetering voor de patiënt aangezien traditionele chemotherapieën vaak gepaard gaan met nare bijwerkingen.
Iain Nixon: ‘The oncological outcomes for patients with well differentiated thyroid cancer’. Veel patiënten met schildklierkanker hebben baat bij een minder zware behandeling dan de therapie die nu standaard is in Europa en de VS. De kans op ernstige bijwerkingen neemt hierdoor af en de effectiviteit van de behandeling vermindert niet. Dat blijkt uit onderzoek van Iain Nixon naar de behandeling van patiënten met schildklierkanker. Deze vorm van kanker komt steeds vaker voor. Uit Nixons onderzoek blijkt dat er voor elke patiënt moet worden gekeken wat de beste therapie is en dat artsen niet al te snel de standaardbehandeling moeten toepassen. De promovendus kwam tot zijn conclusie nadat hij de gegevens had bestudeerd van een groot kankerbehandelcentrum in de VS.
Ook donkere mensen lopen risico op huidkanker. Dat zeggen onderzoekers van University of Miami Miller School of Medicine. Donkere mensen lopen weliswaar minder risico op huidkanker, maar volgens de onderzoekers worden ook bij negroïde, Latijns Amerikaanse en anderszins donkergekleurde inwoners van Florida regelmatig melanomen vastgesteld. Florida is de staat in de VS waar de zon het felst is. Probleem is ook dat huidkanker bij donkere mensen vaak later wordt vastgesteld, waardoor medische behandeling minder effectief kan zijn. Hun kans om aan huidkanker te overlijden is dan groter. Ook mensen met een donkere huid wordt daarom geadviseerd om bij felle middagzon binnen te blijven of anders zonnebrandolie te gebruiken.
Het UZ Gasthuisberg in Leuven heeft onlangs een nieuw middel beproefd dat darmkanker remt. Voor mensen met tot voor kort onbehandelbare darmkanker kan deze nieuwe pil een welkome optie zijn, zegt oncoloog E. van Cutsem. Hij coördineerde een studie die het effect van het middel bij 760 uitbehandelde darmkankerpatiënten onderzocht. Bij een deel van de patiënten remt het medicijn de wildgroei van de tumor af. Bij ruim de helft van de darmkankerpatiënten treden uitzaaiingen op. Medicatie kan de wildgroei van de tumor tijdelijk inperken, maar raakt na verloop van tijd uitgewerkt. Het nieuwe middel remde de groei van de tumor bij iets minder dan de helft van de patiënten en dat soms al twee jaar lang. Het middel is in Europa nog niet op de markt.
Chronische darmontstekingen worden vaak behandeld met thiopurines. Deze medicijnen blijken niet alleen darmontsteking te remmen, maar verkleinen ook de kans op darmkanker. Dat zegt arts-onderzoeker F. van Schaik van het UMC Utrecht. Mensen met chronische darmontsteking, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa, hebben een verhoogde kans op darmkanker. De behandeling van deze ziektes gebeurt met ontstekingsremmers, zoals mesalazine. Als die niet goed aanslaan nemen artsen hun toevlucht tot andere middelen, zoals azathioprine en 6-mercaptopurine. Deze thiopurines zouden de kans op diverse vormen van kanker verhogen. Onderzoek door Van Schaik en haar collega"s onder ruim 2500 patiënten laat zien dat thiopurines de kans op darmkanker juist verkleinen.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben de zwakke plek van een specifieke vorm van borstkanker ontdekt. Ze hebben ontdekt welke eiwitten in kankercellen verantwoordelijk zijn voor die omslag. Het onderzoek draait om een specifieke vorm van borstkanker, het zogeheten invasief lobulair carcinoom. Dit type tumor is relatief goed te behandelen, maar kan veranderen in een agressieve vorm die uitzaait en niet gevoelig is voor chemotherapie. Uit het onderzoek blijkt dat deze kankercellen een mechanisme activeren waardoor ze kunnen overleven tijdens het uitzaaien. De onderzoekers testen momenteel in muizen mogelijke medicijnen die het mechanisme weer uit kunnen zetten.
Wouter Lodder: ‘Significance of radiologically determined prognostic factors for head and neck cancer.’ Tumordiktemeting bij hoofd-halskanker is zeer betrouwbaar wanneer de kop van een echo-apparaat in de mondholte direct op de tumor wordt geplaatst. Met name bij oppervlakkig groeiende mondholtetumoren is echografie van toegevoegde waarde vergeleken met MRI. Dat blijkt uit onderzoek van Lodder naar het belang van radiologisch (met behulp van beeldvorming) bepaalde voorspellende factoren bij hoofd-halskanker. Doel daarvan is om de behandeling van hoofd-halskanker toe te spitsen op het individu. Lodder onderzocht verschillende beeldvormende technieken zoals echografie, MRI (magnetische beeldvorming) en CT (röntgen). Hij onderzocht tumordiktemetingen, tumorvolumemetingen en carotis encasement (omgroei van tumor rond de halsslagader). Naast tumordikte is het ook belangrijk om voor een operatie vast te stellen of er sprake is van extranodale groei (ENS, groei van tumorcellen buiten/door het kapsel van een lymfeklier). Dan kan de beste behandeling worden bepaald. MRI is redelijk nauwkeurig voor het bepalen van ENS in halsklieruitzaaiingen. Wel blijkt dat pathologen ENS vaak verschillend beoordelen. Wanneer diverse pathologen een serie halsklieren bekijken, komen ze in 40 procent van de gevallen tot een andere conclusie. Het volume van een tumor kan nauwkeurig en in korte tijd worden gemeten met behulp van dynamische MRI. De resultaten van het proefschrift kunnen leiden tot een betere aanpassing van de behandeling van hoofd-halskanker aan het individu. Met behulp van tumordiktemetingen en tumorvolumemetingen kunnen patiëntengroepen worden geselecteerd met een gunstiger prognose.
De zorg voor borstkankerpatiënten is, volgens onderzoek door de Borstkankerverenging Nederland, in een op de drie Nederlandse ziekenhuizen niet goed geregeld. In 28 van de 91 onderzochte ziekenhuizen zouden borstkankerpatiënten geen optimale behandeling krijgen. Zij worden niet binnen vier weken na hun diagnose operatief behandeld of artsen zouden onvoldoende overleggen voor een operatie. Het aantal ziekenhuizen waar borstkankerpatiënten een goede behandeling krijgen is gedaald, volgens de onderzoekers. Daar moet wel bij worden vermeld dat ziekenhuizen die niet hebben meegewerkt aan het onderzoek ook niet zijn meegenomen in de cijfers, omdat niet duidelijk was hoe patiënten zelf de zorg daar ervaren.
De diagnose dikke darmkanker wordt jaarlijks bij 15.500 mensen in Nederland gesteld. Bij ongeveer een kwart hiervan is de tumorbiologie anders. Deze groep heeft meer kans op uitzaaiingen en daardoor een slechtere prognose. Onderzoekers van het UMC Utrecht Cancer Center hebben een diagnostische test ontwikkeld waarmee deze groep eenvoudig kan worden geïdentificeerd. Onder supervisie van prof. dr. Onno Kranenburg en prof. dr. Inne Borel Rinkes hebben Inge Ubink (promovenda in het laboratorium Chirurgische en Translationele Oncologie) en Sjoerd Elias (epidemioloog verbonden aan het Julius Centrum) gewerkt aan de ontwikkeling van deze test en een eerste validatie. Het artikel hierover verschijnt binnenkort in het Journal of the National Cancer Institute. Met deze test is de weg vrij gemaakt voor gepersonaliseerde therapie, ofwel behandeling op maat, in darmkanker. Er is dan ook een klinische studie van start gegaan, waarin de test wordt toegepast. In deze ImPACCT studie worden patiënten met het prognostisch slechte subtype darmkanker geselecteerd op basis van endoscopische biopten. Voorafgaand aan de operatie worden patiënten kortdurend behandeld met een medicijn, met als doel om de tumorbiologie te veranderen. In totaal zijn er 27 patiënten nodig voor deze studie. Naar verwachting is de studie over 1,5 jaar afgerond en wordt duidelijk of de medicatie het gewenste effect heeft. De ImPACCT studie is een multidisciplinaire samenwerking tussen MDL-artsen, oncologen en chirurgen in het Meander Medisch Centrum en het UMC Utrecht. Het onderzoek wordt gefinancierd door KWF Kankerbestrijding en ZonMw.
Bron: UMC
Ook mannen kunnen borstkanker krijgen, zij het dat dat veel minder vaak voor komt dan bij vrouwen. Het UMC Utrecht heeft daarom als eerste ziekenhuis in Nederland een polikliniek voor mannen met borstkanker geopend. Jaarlijks krijgen zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen. Patiëntinformatie en behandelingen zijn zodoende sterk gericht op vrouwen. Mannen kunnen hier terecht voor onderzoek bij gespecialiseerde artsen. Ook is er voorlichtingsmateriaal, speciaal gericht op mannen. Mannen die denken dat ze mogelijk borstkanker hebben worden er serieus genomen, zegt oncologisch chirurg A. Witkamp. In de poli kan mogelijk tumorweefsel worden afgenomen voor onderzoek en advies gegeven over verdere behandeling.
Ankie Kleinjan: ‘Venous Thrombosis in Cancer Patients. Prediction, diagnosis and management’ Bloed blijft vloeibaar door een ingewikkeld samenspel tussen stoffen die stolling bevorderen en remmen. Als dit systeem faalt kan een stolsel ontstaan in de aders (veneuze trombose). Patiënten met kanker hebben een hoog risico op het ontwikkelen van veneuze trombose. Verschillende factoren spelen daarbij een rol. Ten eerste de tumor zelf: die activeert direct of indirect het stollingssysteem. Daarnaast kunnen behandelingen als chemotherapie, operatie, hormoontherapie en radiotherapie het risico op trombose verhogen. Welke patiënten krijgen trombose, en wie heeft de slechtste prognose? Cruciale rol spelen micropartikels, kleine van cellen afkomstige blaasjes die in bloed aanwezig zijn. Bloed van kankerpatiënten bevat meer zogeheten CD24-exposerende micropartikels dan bloed van gezonde mensen. Patiënten met hoge aantallen CD24-exposerende micropartikels hebben een slechtere prognose dan patiënten met lage aantallen. Kankerpatiënten die binnen zes maanden trombose ontwikkelen, hebben micropartikels die meer stollingsbevorderend zijn dan die van patiënten zonder trombose. Deel 2 van het proefschrift behandelt diagnostiek, in dit geval van trombose van de arm. Slechts een kwart tot de helft van alle patiënten die naar een arts gaan vanwege een dikke arm of dik been heeft trombose. Het laatste deel van Kleinjan’s onderzoek richt zich op behandeling. Richtlijnen adviseren behandeling met LMWH (laag moleculair gewichtsheparine) – effectiever dan de reguliere behandeling met vitamine K-antagonisten. LMWH heeft echter, zeker bij langdurig gebruik,ook nadelen zoals pijn en blauwe plekken door de dagelijkse injecties, bloedingsrisico’s enz. Veel artsen willen patiënten met kanker en een trombose wel behandelen met LMWH, maar doen dat niet: in 2007/2008 werd in Nederland aan de meeste patiënten nog geen LMWH voorgeschreven.
Het Máxima Medisch Centrum gaat een nieuwe methode inzetten om huidkanker te bestrijden: het betreft een pleister waarop LED-lampjes zijn aangebracht die de patiënt gewoon thuis kan dragen. Ook enkele andere ziekenhuizen gaan deze behandeling aanbieden. De behandelmethode Ambulight is een combinatie van een zalf en de pleister. Na het aanbrengen van de crème, worden de lampjes op de huid geplakt en kan de patiënt meteen weer naar huis of werk. Het licht vernietigt de huidkankercellen die door de zalf hiervoor gevoelig zijn gemaakt. De pleister is niet geschikt voor alle typen huidkanker, maar wel voor de meest voor komende soort, basaalcelcarcinoom. Jaarlijks wordt deze kankervorm bij 75.000 Nederlanders vastgesteld.
Onderzoekers van Maastricht UMC+ hebben een onderliggende verklaring gevonden voor ernstige spier- en gewichtsafname bij longkanker. Een gerichte en tijdige voedingsinterventie zou naar aanleiding van de vinding kunnen bijdragen om het probleem bij de bron aan te pakken. Extreme vermagering met verlies van spiermassa, cachexie, is een ernstig syndroom dat vaak voorkomt bij kanker. Het is zelfs de directe oorzaak van een deel van alle aan kanker gerelateerde sterfgevallen. Met name bij longkanker verloopt de ontwikkeling van cachexie snel en het komt relatief veel voor. Door een bepaald eiwitcomplex treedt een sterke toename van de afbraak van spiereiwit, terwijl de aanmaak van nieuw spiereiwit wordt verstoord. Ook bij COPD komt cachexie voor en daarbij blijkt een gerichte aanpak mogelijk.
kan volwassen keuzes maken
Bij gesprekken over kanker bij kinderen en het bespreken van de behandelmogelijkheden, moeten zorgverleners een balans zoeken tussen de wensen van de ouders en die van het kind, omdat hun behoeften aan informatie en meebeslissen kunnen verschillen. Dit stellen onderzoekers van het NIVEL en de universitair medische centra van Groningen, Nijmegen en Rotterdam in een publicatie in Psycho-oncology. Volgens de richtlijnen moeten kinderen met kanker informatie krijgen over hun ziekte en behandeling. Vanaf 12 jaar mogen ze meebeslissen met de ouders. Kinderen vanaf 16 jaar mogen zelf beslissen hoe ze behandeld willen worden en of ze nog wel behandeld willen worden. Ouders kunnen zich grotendeels vinden in deze richtlijnen, maar niet alle kinderen zijn het hiermee eens. NIVEL-onderzoeker Marieke Zwaanswijk: "Veel ouders hebben de neiging kinderen af te schermen, bijvoorbeeld jonge kinderen of kinderen die snel bang zijn. En soms willen kinderen ook niet alles weten. Ik heb bijvoorbeeld een kind meegemaakt dat halverwege het gesprek met de arts zijn ipod inplugde. Maar er zijn er ook die zeggen: "Dit gaat over mij, ik wil alles weten." Ouders kiezen vaak voor een voorgesprek, en daarna komt het gesprek met het kind. Maar veel - vooral oudere - kinderen willen dan precies weten wat er is voorbesproken. Je moet dan oppassen voor achterdocht." Het meebeslissen van kinderen kan variëren van bijvoorbeeld de keuze voor een roesje bij pijnlijke onderzoeken, tot de keuze voor iets langer leven met een ingrijpende en vervelende behandeling of juist afzien van die behandeling. Vooral oudere kinderen willen die beslissingen ook zelf kunnen nemen. Marieke Zwaanswijk: "Zeker als kinderen al langer behandeld zijn, weten ze er al zoveel van af dat zij een andere afweging kunnen maken dan hun ouders." In het onderzoek zijn aan een groep ouders, kinderen met kanker en kinderen die kanker hebben overleefd zogenoemde vignetten voorgelegd. Dit zijn korte realistische situatieschetsen waarbij gevraagd wordt: hoe zou je reageren in de genoemde situatie? Naast de oordelen over informatie en meebeslissen, bleek voor alle deelnemers aan het onderzoek de empathie van de arts belangrijk. Ze willen dat de arts in de gesprekken aandacht besteedt aan hun gevoelens, zoals angst of verdriet.
De belangrijkste reden waarom patiënten met kanker overlijden is het feit dat hun uitgezaaide tumoren na verloop van tijd resistent worden tegen de beschikbare kankertherapieën. ‘Meer kennis van resistentiemechanismen en het ontwikkelen van nieuwe strategieën om deze te omzeilen, kan de overlevingskans van patiënten aanzienlijk verbeteren. Ook kan beter worden voorspeld hoe een tumor op een bepaalde therapie zal reageren’, aldus Serge Zander. Hij promoveert op 25 januari bij VUmc. Het verschijnsel van resistentie doet zich voor bij veelgebruikte kankermedicijnen, zoals topoisomerase-remmers, maar ook bij nieuwere middelen, zoals PARP-remmers. Deze laatste therapie maakt gebruik van het feit dat alleen de tumorcellen een bepaald DNA-herstelmechanisme missen en daarom afhankelijk zijn geworden van een alternatief herstelmechanisme, dat geblokkeerd wordt. Het gebruik van PARP-remmers kent door dit werkingsmechanisme zeer weinig bijwerkingen en is met veelbelovende resultaten getest in de kliniek bij patiënten met BRCA1-gerelateerde borstkanker. Gebruikmakend van een muismodel identificeert Zander een nieuw resistentiemechanisme tegen deze middelen, dat ook in de kliniek zou kunnen optreden. De kennis van chemoresistentiemechanismen kan echter ook nog op een andere manier bijdragen aan het optimaliseren van de patiëntenzorg in de kliniek. Met behulp van resistentiemerkers kan met laboratoriumtesten namelijk worden voorspeld of een tumor hoogstwaarschijnlijk wel of niet zal reageren op een bepaalde therapie. Patiënten met tumoren, die niet zullen reageren, hoeven de chemotherapie dan niet te ondergaan. Een flinke verbetering voor de patiënt aangezien traditionele chemotherapieën vaak gepaard gaan met nare bijwerkingen.
Twee van de twintig nieuwe goudverbindingen die Benoit Bertrand beschrijft in zijn proefschrift bleken veelbelovende eigenschappen te hebben om selectief kankercellen te doden en zijn geschikte kandidaten voor verder onderzoek naar potentiële antikanker geneesmiddelen. Een groot deel van de geneesmiddelcocktails die gebruikt worden tijdens chemotherapie bij kanker, bevatten tegenwoordig platinaverbindingen. Ondanks hun therapeutisch succes wordt de toepassing ervan beperkt door ernstige bijwerkingen. Een van de strategieën ter verbetering is het vervangen van platina door andere metalen zoals goud. Geneesmiddelen die goudverbindingen bevatten, zijn een veelbelovend alternatief. Ze hebben een ander werkingsmechanisme, zodat hun effectiviteit niet beperkt wordt door de resistentie die is ontstaan tegen geneesmiddelen met platinaverbindingen. Bertrand synthetiseerde verschillende types goud-complexen, waaronder goud(I)-N-heterocyclische carbenen, cyclische goud(III) complexen en complexen met twee verschillende metaalionen waaronder een goud(I)-N-heterocyclische carbeen. Deze stoffen zijn stabieler in fysiologisch milieu dan de klassieke platina verbindingen. De toxiciteit van deze nieuwe stoffen is getest op een serie van kankercellijnen en op gezonde niercellen. Daarnaast zijn bifunctionele complexen met lansoprazol en goud (I) verbindingen getest. Van enkele van deze stoffen is het mechanisme van de toxiciteit bestudeerd, met name hun effect op twee eiwitten, thioredoxine reductase en poly(ADP-ribose) polymerase 1, alsmede op DNA G-quadruplexen. Daarnaast heeft Bertrand de opname van deze stoffen in cellen bestudeerd met fluorescentiemicroscopie en de toxiciteit in precies-gesneden plakjes gezond rattenweefsel. Benoit Bertrand deed zijn promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de afdeling Farmacokinetiek, Toxicologie en Targeting van het Groningen Research Institute of Pharmacology (GRIP) en bij onderzoeksinstituut ICMUB (University of Burgundy, Dijon, Frankrijk). Het werd gefinancierd door het Franse ministerie van onderzoek en hoger onderwijs. Inmiddels werkt hij als postdoc bij de University Of East Anglia, Norwich, VK.
Slokdarmkanker is een van de meest agressieve kankersoorten wereldwijd met een slechte overlevingskans. Gezien de relatieve ‘stille’ ontwikkeling van deze aandoening, komt slechts de helft van de nieuw gediagnosticeerde patiënten in aanmerking voor behandeling waarbij genezing het einddoel is. Deze standaard behandeling is volgens het CROSS schema; wekelijkse chemotherapie (carboplatin en paclitaxel) gedurende 5 weken in combinatie met radiotherapie (41.4 Gy, in 23 fracties van 1.8 Gy) gevolgd door een operatie waarbij de tumor met ruime marges verwijderd wordt. Een 5-jaars overlevingskans van 47% wordt met deze behandeling bereikt in vergelijking met 33% met enkel een chirurgische aanpak. Helaas, ligt het percentage complete respons na chemoradiatie op 29%. Het merendeel, 71%, reageert onvoldoende, waarvan 18% geen enkele respons laat zien. Deze laatste groep patiënten zal helaas wel de nadelige bijwerkingen van chemoradiatie ondervinden zonder enige verkleining van de tumor. Opmerkelijk is dat vroege terugkeer van de tumor ook kan voorkomen bij patiënten met een complete respons. Deze observaties wijzen op een uiterst agressieve ziekte met hoge resistentie tegen de huidige chemoradiatie. Van een populatie tumorcellen is bekend dat het resistent is voor conventionele chemo- en radiotherapie, de zogenoemde kankerstamcellen. Het elimineren van deze populatie cellen zou potentieel de therapierespons en hiermee ook de overleving kunnen verbeteren. Dit proefschrift richt zich op het identificeren van predictieve factoren van de huidige chemoradiatie en daarnaast het opsporen van doelgerichte therapieën die de therapierespons verbeteren met focus op de kankerstamcelpopulatie. Hiermee kan een behandeling op maat worden gecreëerd.
Bron: RUG
De pijplijn voor nieuwe orale oncolytica is goed gevuld. Andere aangrijpingspunten bieden mogelijkheden voor nieuwe medicatie. Welke middelen in de strijd tegen kanker zijn te verwachten? Vele nieuwe stoffen worden nu getest en bevinden zich in verschillende stadia (preklinisch, klinische fase I, II, III) op weg naar registratie voor een oncologische indicatie.
Kanker is een genetische, ofwel DNAziekte. Veranderingen (mutaties) in genen die coderen voor eiwitten die een rol spelen bij de regulatie van cellulaire groeiprocessen, leiden tot het maligne fenotype dat zich kenmerkt door de trias: ongecontroleerde celgroei, weefselinfiltratie en metastasering.Het groeiproces begint met de binding van een ligand (groeifactor) aan het extracellulaire domein van een membraanreceptor. Deze groeifactor wordt hierbij geactiveerd en daarna vindt verdere geleiding van het signaal naar het intracellulaire deel van de receptor plaats. De receptor is vervolgens in staat het groeisignaal aan downstream-eiwitten over te dragen. Dit gebeurt veelal door het eerste downstream-eiwit op een tyrosine-aminozuur te fosforyleren. Hiertoe bindt adenosinetrifosfaat (ATP) aan het intracellulaire receptordomein en wordt fosfaat overgedragen bij afsplitsing van adenosinedifosfaat (ADP). We spreken dan van een receptor met tyrosinekinaseactiviteit. De signaaloverdracht vervolgt daarna zijn route, waarbij een cascade van eiwit(in)activaties plaatsvinden. Uiteindelijk wordt de celkern bereikt, waarbij genen worden gemoduleerd en de vorming van eiwitten plaatsvindt die voor de celgroei zorgen. Bij kanker is dit proces ontregeld. Wanneer medicamenten ergens in deze signaaltransductiepaden effectief interveniëren (bijvoorbeeld door de binding van ATP aan het intracellulaire receptordomein te blokkeren), is het evident dat hiermee de ongecontroleerde celgroei van de tumor tot stilstand komt. Het huidige onderzoek richt zich vooral op de ontrafeling van deze signaaltransductiepaden en in het bijzonder de identificatie van eiwitten die allesbepalend zijn voor dit groeiproces. Afschakeling van slechts één van deze tyrosinekinases is vaak onvoldoende effectief door cross-talk tussen verschillende signaaloverdrachtroutes. Er zal dan op meerdere niveaus een blokkade moeten worden aangebracht door een combinatie van middelen of door een middel dat op meerdere targets aangrijpt. Behalve deze celgebonden processen wordt steeds duidelijker dat omgevingsfactoren van tumoren, bijvoorbeeld de vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese), ook een cruciale rol spelen bij de homeostase van de tumor. De pijplijn voor oncologische indicaties is niet bijna leeg, maar juist goed gevuld. De explosieve toename van moleculair-biologische inzichten in het kankerproces die de laatste decennia zijn verkregen, hebben dit mogelijk gemaakt. De nieuwe oncolytica zijn onderverdeeld in verbindingen die werkzaam zijn buiten de tumorcel (in het bijzonder de angiogeneseremmers) en ter hoogte van de celmembraanreceptor, de downstream-eiwitten en in de nucleus. De middelen hebben allemaal nog de experimentele status. Bron: PW 2010;145(22):20-5 + FUS
Mensen met chronische darmontsteking lopen een verhoogd risico op darmkanker. Volgens onderzoekster F. van Schaik van de UU wordt het risico op darmkanker bepaald door de ernst van de aan de ontsteking gerelateerde afwijkingen in de darm. Dit wordt ook wel ‘dysplasie’ genoemd. Daarnaast blijkt dit risico af te hangen van het uiterlijk van de dysplasie, dat wil zeggen, of deze zichtbaar is als een poliep in de darm of slechts aantoonbaar door microscopisch onderzoek. Verder blijkt de aanwezigheid van verschillende markers in het darmweefsel waarin de dysplasie is ontdekt, het risico op darmkanker te bepalen. Gebruik van zogeheten thiopurines, middelen tegen chronische darmontsteking , vermindert echter het risico op darmkanker.
Voor dit onderzoek hadden we als doel gesteld om op eiwitniveau uit te zoeken hoe kankercellen omgaan met het door medicijnen blokkeren van kankerverwekkende processen, of van processen die kankercellen ondersteunen. Hiervoor hebben we kwantitatieve proteomics, de studie van alle eiwitten in cellen, gecombineerd met een scala aan celbiologische en genetische technieken, om daarmee mechanismes en markers van behandelingswerkzaamheid te ontdekken. Uit deze proteomics-analyses zijn een aantal ontdekkingen gedaan. Allereerst vonden we dat het eiwit Mucin-1 (MUC1) in cellen wordt aangemaakt nadat deze cellen zijn behandeld met een remmer van het eiwit EGFR, een groei factor receptor. Deze toename van MUC1 konden we vervolgens ook meten in het bloed van tumor-dragende muizen nadat ze met de EGFR remmer waren behandeld. De hoop is dat dit later kan worden toegepast in kankerpatiënten om het succes van behandeling met EGFR remmers te bepalen. In een tweede proteomics analyse zochten we naar eiwitten die na het delen van een cel worden afgebroken door het eiwitcomplex APC/C-Cdh1. Hierin vonden we dat het eiwit CtIP, wat een onderdeel is van processen die DNA repareren, wordt afgebroken door het APC/C-Cdh1 complex na de celdeling, maar ook na het aanbrengen van DNA schade door bestraling. Als laatste resultaat vonden we een nieuwe functie voor het eiwit Rif1. We vonden dat het eiwit Rif1 tijdens de celdeling een rol speelt in het verwerken van verstrengeld DNA of niet-verdubbeld DNA, en dat dit nodig is om een schadevrije celdeling plaats te laten vinden.
Bron: RUG
Een nieuw vaccin tegen prostaatkanker moet in staat zijn om het afweersysteem te verhogen tegen de invasie van kankercellen. Het vaccin kan een prima alternatief bieden aan de gebruikte chemotherapie. 0nderzoekers werkten 18 jaar aan het middel. Bij de behandeling van 500 mannen met vergevorderde prostaatkanker, bleken opmerkelijke resultaten geboekt te worden . Het middel, Provenge genoemd, verlengde de levensduur bij alle patiënten met maanden, tot zelfs jaren. Het vaccin werd intussen door de Amerikaanse Food and Drug Administration goedgekeurd. Volgens medici is dit een belangrijke doorbraak in de bestrijding tegen prostaatkanker, al kan het middel huidige geneeswijzen niet vervangen, enkel aanvullen.
Kaalheid bij mannen lijkt in verband te staan met een verhoogd risico op prostaatkanker. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Toronto. 214 mannen van 59 tot 70 jaar namen deel aan dit onderzoek. Deze deelnemers waren allemaal doorverwezen voor een biopsie vanwege een verhoogde PSA-waarde. Dat laatste houdt verband met prostaatklachten. Voor de biopsie werd de hoeveelheid haar op hun hoofd vastgesteld. Naarmate de mannen kaler waren, werden ze ook vaker positief getest op prostaatkanker. Met name vroeg kalende mannen doen er volgens de onderzoekers goed aan om zich tijdig te laten onderzoeken op mogelijke prostaatkanker.
Valeria Lascano: ‘The role of APRIL(TNFSf13) in carcinogenesis’. Het onderzoek van Lascano onthult een belangrijke bijdrage van APRIL, een eiwit dat een rol speelt bij het afsterven van cellen, bij darmkanker en chronische lymfatische leukemie. Uit haar onderzoek blijkt dat in patiënten die veel eiwit in hun lichaam hebben, sprake is van een vergevorderd stadium van rectale kanker. Dit zou erop kunnen wijzen dat het niveau van APRIL in het lichaam kan dienen als een diagnostisch hulpmiddel om patiënten te selecteren met een hoog risico op uitzaaiingen zonder dat de primaire kanker bekend is.
Sietske Tamminga: ‘Enhancing return to work of cancer patients’. Tamminga onderzocht hoe de arbeidsparticipatie van mensen met kanker kan worden geoptimaliseerd. Daartoe is een interventie ontwikkeld die is getoetst op toepasbaarheid en effectiviteit. De interventie blijkt goed uitvoerbaar in de psychosociale oncologische zorg. Patiënten en uitvoerders zijn tevreden. Bijna de helft van het aantal patiënten had na twaalf maanden volledig het werk hervat. Dit proefschrift bevestigt het belang van werk voor mensen met kanker. Verdere ontwikkeling van interventies die kankerpatiënten ondersteunen bij werkhervatting is noodzakelijk.
Biochemicus dr. Michiel Vermeulen van het UMC Utrecht ontvangt een ERC Starting Grant van anderhalf miljoen euro. Hij wil begrijpen hoe genen aan- en uitgeschakeld worden. Als dat verkeerd gaat, ontstaat vaak kanker. Vermeulen is groepsleider bij de afdeling Molecular Cancer Research van het UMC Utrecht. Hij is een expert op het vlak van zogenaamde DNA-methylatie. Dat mechanisme bepaalt of genen “aan” of “uit” staan door ze chemisch aan te passen (te methyleren). Hoe deze chemische verandering precies leidt tot het aan- of uitschakelen van genen is echter onbekend. Met de Europese subsidie gaat Vermeulen op zoek naar de eiwitten die hiervoor verantwoordelijk zijn (via kwantitatieve massaspectrometrie). Dit is van groot belang voor kankeronderzoek. In heel veel tumoren gaat het methyleren van DNA verkeerd. Daardoor worden verkeerde genen aan- of uitgezet, waardoor een cel bijvoorbeeld ongecontroleerd gaat groeien. Kennis van de betrokken eiwitten kan helpen bij het bedenken van slimme kankermedicijnen. Het onderzoek helpt ook bij het begrijpen van de embryonale ontwikkeling. Want alle cellen in ons lichaam bevatten hetzelfde DNA, maar een huidcel gebruikt een ander stuk DNA dan een hersencel. Methylering van DNA speelt een sleutelrol bij het ontstaan van verschillende typen cellen. De Europese subsidie geeft Vermeulen de ruimte om de komende vijf jaar onderzoek te doen. Hij hoopt een postdoc, twee promovendi en een analist aan te stellen van het geld. Het project start begin 2013. Met de ERC Starting Grant helpt de Europese Unie jonge, talentvolle onderzoekers een zelfstandige onderzoekslijn op te zetten.
Op 28 november plaatsten artsen in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) voor de eerste maal in Nederland eierstokweefsel terug. Dit gebeurde bij een vrouw die in het verleden behandeld is voor kanker en door de behandeling onvruchtbaar werd. Zij koos er destijds voor om eierstokweefsel te laten invriezen, zodat ze later mogelijk alsnog een kind kon krijgen. Gynaecologen hebben bij de patiënte het ontdooide eierstokweefsel teruggeplaatst in de achtergebleven eierstok. Deze functioneerde niet meer vanwege de behandeling tegen kanker. Na ongeveer vijf maanden zal blijken of het teruggeplaatste weefsel voor een terugkeer van de eisprong zorgt. Is dat het geval, dan is een natuurlijke zwangerschap in principe mogelijk. In andere landen is deze innovatieve behandeling al vaker uitgevoerd. De medische literatuur beschrijft 17 gevallen waarin een kind geboren werd na terugplaatsing van eierstokweefsel bij door chemotherapie onvruchtbaar geraakte vrouwen. De richtlijn voor terugplaatsing van ontdooid eierstokweefsel is door leden van het Nederlands Netwerk Fertiliteitspreservatie opgesteld. Dit protocol is inmiddels goedgekeurd door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM). Het invriezen van eierstokweefsel is met name geschikt wanneer snel met de behandeling tegen kanker moet worden gestart. Dan is er is namelijk geen tijd om de eierstokken met hormonen te behandelen. Als de behandeling minder haast heeft, is het ook mogelijk om na hormonale stimulatie embryo’s of eicellen in te vriezen.
De voornaamste redenen van urologen om patiënten niet de standaardbehandeling te geven voor blaaskanker zijn een hogere leeftijd van de patiënt of ernstige, bijkomende ziekten. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Annemarie Leliveld-Kors. Verder deed zij onderzoek naar de waarde van het, in de praktijk weinig meer toegepaste, retrograde contrastonderzoek van de urineleiders om tumoren in de hoge urinewegen te kunnen opsporen. Leliveld-Kors bestudeerde in het eerste deel van haar onderzoek onder andere een groep patiënten met spieringroeiende blaaskanker in Nederland die behandeld werden in de periode 1997-2009. In die periode gebruikten Nederlandse urologen, in afwezigheid van een Nederlandse richtlijn, Europese en Amerikaanse richtlijnen voor de behandeling van deze vorm van kanker. In de praktijk bleek maar een kleine groep patiënten volgens de richtlijn te worden behandeld. De promovenda stelde vast dat een leeftijd boven de 75 jaar en ernstige bijkomende ziekten voor urologen de voornaamste redenen waren om af te zien van een cystectomie, een verwijdering van de blaas. Bij mensen met een hogere sociaal-economische status gingen artsen juist vaker over tot een cystectomie. Deze groep had ook een grotere kans op een betere overleving nadien. Onafhankelijk van leeftijd, bijkomende ziekten of sociaal-economische status bleken patiënten bij wie de blaas verwijderd werd, of die in- of uitwendige radiotherapie ondergingen langer te leven. Het onderzoek helpt om meer inzicht te geven in de invloed van arts-, patiënt- en ziektegerelateerde factoren op behandelkeuze en behandeluitkomsten. Annemarie Leliveld-Kors (1970) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Universitair Medisch Centrum Groningen waar zij werkt als uroloog.
Mw. Chantal M.C. le Clercq, MSc: "QUEST for the BEST: Quality of colonoscopy and Colorectal diagnosis in clinical practice". Darmkanker ofwel colorectaal carcinoom (CRC) ontstaat uit voorstadia (poliepen) die langzaam uitgroeien tot kanker. Coloscopie (onderzoek van de dikke darm) heeft als doel poliepen en kanker op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Een kwalitatief goed uitgevoerde coloscopie is essentieel voor adequate en effectieve bescherming tegen CRC. Helaas wordt er bij sommige mensen binnen vijf jaar na een coloscopie toch CRC gevonden: postcoloscopie CRCs of interval CRCs. Dit proefschrift onderzocht het voorkomen en de aard van postcoloscopie en metachrone (tweede primaire) CRCs en de associatie met kwaliteit van coloscopie. Het blijkt dat de huidige kwaliteit van coloscopie in Zuid-Limburg van hoog niveau is. Training van de endoscopist in opsporen en verwijderen van in het bijzonder rechtszijdig gelegen vlakke poliepen is van belang om de ontwikkeling van postcoloscopie en metachrone CRC te voorkomen.
"Molecular signatures and prognosis of HPV-positive head and neck lesions". De toename van keelamandelkankers in Amerika en Europa wordt toegeschreven aan infectie met humaan papillomavirus (HPV), voornamelijk HPV-type 16. De resultaten van dit proefschrift laten zien dat ongeveer 35-40% van de keelamandelkankers HPV-positief is en dat een bepaald eiwit, genaamd p16INK4A, een goede surrogaatmarker is voor de aanwezigheid van HPV16. Tevens wordt aangetoond dat deze tumoren, naast eerder bewezen klinische verschillen, ook op moleculair niveau beschouwd moeten worden als aparte entiteit. HPV-positieve tumoren vertonen namelijk een andere expressie van verschillende belangrijke eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van celdeling en celdood en hebben minder genetische afwijkingen. Bovendien blijkt dat patiënten met een HPV-positieve keelamandelkanker een gunstigere overleving hebben, met uitzondering van de HPV-positieve tumoren met genetische instabiliteit en overexpressie van een bepaald eiwit, genaamd EGFR. Er is op dit moment een discussie gaande of patiënten met HPV-positieve tumoren anders en vooral ook minder intensief behandeld dienen te worden dan patiënten met een HPV-negatieve tumor. Dit proefschrift laat zien dat hierbij dus voorzichtigheid geboden is.
Alleenstaande mannen voelen zich na de behandeling van zaadbalkanker slechter dan mannen met een vaste partner. Zij hebben meer last van depressieve gevoelens en minder gevoel van eigenwaarde. Dat blijkt uit promotieonderzoek van M. Tuinman aan de RUG. Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld en is zeer goed te genezen. Ziekte en behandeling kunnen echter negatieve gevolgen hebben op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak. Zorgverleners zouden na een diagnose zaadbalkanker extra aandacht moeten hebben voor vrijgezelle mannen, zo stelt de onderzoeker. Partners van genezen mannen ervaren na de behandeling een goede kwaliteit van leven en zijn tevreden met hun relatie.
Bij kinderen met netvlieskanker heeft een MRI-onderzoek - om verschillende redenen - de voorkeur boven andere afbeeldingtechnieken. Dit concludeert Pim de Graaf op basis van zijn onderzoek waarmee hij op 5 april promoveert bij VUmc. Gedetailleerde beeldvorming ondersteunt de oogartsen bij het stellen van de diagnose. De belangrijkste rol van MRI-beeldvorming voor aanvang van therapie voor retinoblastoom (een zeldzame vorm van netvlieskanker bij jonge kinderen), is het accuraat evalueren van het uitbreidingsstadium van de ziekte. Dit wordt steeds belangrijker, gezien de toenemende mogelijkheden van oogsparende therapieën. Wereldwijd worden er echter verschillende MRI-technieken gebruikt voor de diagnostiek van retinoblastomen, daarom is er behoefte aan een richtlijn waarin een gestandaardiseerd protocol voor hoge-resolutie MRI is opgenomen. Met de introductie van een dergelijk gestandaardiseerd protocol is te verwachten dat de nauwkeurigheid van MRI in het detecteren van risicofactoren voor het optreden van uitzaaiingen verder zal toenemen. Speciale MRI-technieken (perfusie en diffusie MRI) maken het mogelijk om de bloedvoorziening en vitaliteit van het tumorweefsel te bepalen. Deze informatie kan in de nabije toekomst de oogarts ondersteunen bij het kiezen voor een bepaalde behandeling en daarnaast de mogelijkheid bieden om respons op oogsparende behandelingen te meten. VUmc is het nationaal expertisecentrum voor retinoblastoom. Deze vorm van kinderkanker komt bij 1 op de 17.000 levendgeboren kinderen per jaar voor (12-15 nieuwe patiënten per jaar in Nederland) en manifesteert zich vooral bij jonge kinderen, vanaf de geboorte tot de leeftijd van ongeveer vijf jaar.
Teveel zonlicht is slecht voor de huid en kan huidkanker veroorzaken, maar te weinig zon kan weer leiden tot vitamine D-tekorten. Meer dan 90 procent van de vitamine D die het lichaam nodig heeft, wordt aangemaakt onder invloed van zonlicht, zegt A. Brand van het Sunlight Research Forum in een bericht van het ANP. Hij reageert op een Chinees onderzoek naar de invloed van onder meer zonlicht op het toenemende aantal kankergevallen in China. Door de toenemende industrialisatie en moderne levensstijl komen Chinezen over het algemeen veel minder in de zon dan vroeger. Een groep Chinese wetenschappers heeft nu aangetoond dat de toenemende sterfte aan een aantal veel voor komende typen kanker verband houdt met de verminderde blootstelling aan zonlicht.
Sasja Schepers: ‘Changing Pediatric Cancer Care: Development and Implementation of electronic Patient and Parent Reported Outcomes’. Schepers heeft betrouwbare vragenlijsten ontwikkeld voor kinderen met kanker, hun ouders en het gezin. Deze kunnen gebruikt worden voor onderzoek en in de klinische praktijk. Het gebruik van de door patiënt en ouder gerapporteerde uitkomsten (ePROs) tijdens de behandeling van kinderkanker blijkt over het algemeen haalbaar en het belang wordt internationaal onderstreept, stelt de promovendus. Ze merkt op dat er nog steeds cruciale factoren aanwezig zijn die het implementatieproces belemmeren. Vooral technologische, praktische, en organisatorische barrières zijn aanwezig in het proces, maar het is ook belangrijk om naar minder evidente aanknopingspunten voor weerstand tot verandering te kijken, zoals de persoonlijke houding van de zorgverlener. Doordat er nu goede Nederlandse vragenlijsten beschikbaar zijn, kan gemeten worden hoe het kinderen met kanker en hun gezin vergaat en kunnen scores ter vergelijking naast een gezonde populatie worden gelegd. Door te screenen op psychosociale risicofactoren zijn eventuele problemen vroegtijdig zichtbaar en kunnen ze worden aangepakt met geschikte interventies.
Bron: AMC
Een belangrijke oorzaak van het ontstaan van niet-kleincellige longkanker (NSCLC) is een zogenoemde Epidermal Growth Factor Receptor (EGFR)-mutatie. Zo'n mutatie heeft een versterkend effect op de ongeremde celdeling, die typisch is voor kanker. NSCLC-patiënten met een EGFR-mutatie hebben baat bij behandeling die de kanker remt, de zogeheten tyrosine kinase remmers (TKIs). Na verloop van tijd wordt de patiënt echter resistent voor de behandeling en werkt deze niet meer. Promovendus Justine Kuiper deed klinisch onderzoek hiernaar en promoveert op 8 december bij VUmc. 22.5% van de onderzochte NSCLC-patiënten met de EGFR-mutatie bleek een niet-standaard mutatie te hebben. Bij deze patiënten was de gebruikelijke behandeling minder effectief dan bij de 77.5% NSCLC-patiënten met de standaard mutatie. Daarnaast zijn er meerdere keren stukjes weefsel van EGFR-gemuteerde NSCLC-patiënten onderzocht nadat ze behandeld waren met een TKI. 52% bleek de T790M-mutatie te hebben ontwikkeld die resistentie tegen de behandeling veroorzaakt. Bij 37% van de patiënten veranderde de status van deze mutatie gedurende de latere behandeling. ''Hieruit blijkt dat het belangrijk is om stukjes tumorweefsel van patiënten te blijven checken'', zegt Kuiper, want de tumor kan zich blijkbaar erg snel aanpassen aan de behandeling." Ook heeft ze in haar onderzoek medicijnen getest op EFGR-gemuteerde NSCLC-patiënten met een verworven resistentie. Kuiper zegt: ''Patiënten zijn wekelijks behandeld met een hoge dosis erlotinib. Deze strategie bleek echter niet effectief voor deze groep patiënten''.
Bron: VUmc
Bij kinderen met netvlieskanker heeft een MRI-onderzoek de voorkeur boven andere afbeeldingstechnieken. Dit concludeert Pim de Graaf op basis van zijn onderzoek waarmee hij op 5 april promoveert bij VUmc. Gedetailleerde beeldvorming ondersteunt de oogartsen bij het stellen van de diagnose. De belangrijkste rol van MRI-beeldvorming voor aanvang van therapie voor retinoblastoom (een zeldzame vorm van netvlieskanker bij jonge kinderen), is het accuraat evalueren van het uitbreidingsstadium van de ziekte. Dit wordt steeds belangrijker, gezien de toenemende mogelijkheden van oogsparende therapieën. Wereldwijd worden er echter verschillende MRI-technieken gebruikt voor de diagnostiek van retinoblastomen, daarom is er behoefte aan een richtlijn waarin een gestandaardiseerd protocol voor hoge-resolutie MRI is opgenomen. Met de introductie van een dergelijk gestandaardiseerd protocol is te verwachten dat de nauwkeurigheid van MRI in het detecteren van risicofactoren voor het optreden van uitzaaiingen verder zal toenemen. Speciale MRI-technieken (perfusie en diffusie MRI) maken het mogelijk om de bloedvoorziening en vitaliteit van het tumorweefsel te bepalen. Deze informatie kan in de nabije toekomst de oogarts ondersteunen bij het kiezen voor een bepaalde behandeling en kan daarnaast de mogelijkheid bieden om respons op oogsparende behandelingen te meten. VUmc is het nationaal expertisecentrum voor retinoblastoom. Deze vorm van kinderkanker komt bij 1 op de 17.000 levend geboren kinderen per jaar voor (12-15 nieuwe patiënten per jaar in Nederland) en manifesteert zich vooral bij jonge kinderen, vanaf de geboorte tot de leeftijd van ongeveer vijf jaar.
Prostaatkanker wordt in Nederland jaarlijks bij ongeveer 10.000 patiënten gediagnosticeerd en per jaar overlijden circa 2500 patiënten aan de ziekte. Beeldvormende technieken spelen een sleutelrol in de stadiëring van de ziekte en dragen bij om een juiste keuze te maken tussen de beschikbare behandelopties. Nucleair geneeskundige technieken worden in het bijzonder gebruikt voor het detecteren van uitzaaiingen waarvan lymfekliermetastasen en skeletmetastasen bij prostaatkanker het meest voorkomen. Radiofarmaca met bewezen potentie voor het aantonen van prostaatkankercellen die in dit proefschrift zijn onderzocht betreffen: 99mTc-MDP, 99mTc-HDP, NaF, 11C-choline, 18F-fluorocholine en 18F-DCFPyL. Met behulp van een literatuurstudie en eigen data werd duidelijk dat NaF PET/CT en Choline PET/CT geschikter is voor het aantonen van skeletmetastasen dan scintigrafie met 99mTc-MDP of HDP wat reeds decennia lang gebruikt wordt. Met behulp van Choline of 18F-DCFPyL, kunnen behoudens skeletmetastasen ook uitzaaiingen in wekedelen, zoals lymfklieren gedetecteerd worden. Er werden verschillende aspecten onderzocht die van invloed zouden kunnen zijn op het rendement van deze technieken. Daarbij werd duidelijk dat het van meerwaarde is om een scan te maken direct na toediening van Choline en circa 45 minuten later. Vasten gedurende meerdere uren voor Choline PET/CT heeft geen meerwaarde. Choline PET/CT heeft weinig waarde bij de detectie van de primaire laesie of een recidief in de prostaat zelf. Voor 18F-DCFPyL blijkt een scan 120 minuten na toediening in 39% van gevallen meer afwijkingen te laten zien dan een scan 60 minuten na toediening.
Bron: RUG
Frederike van Vilsteren: ‘Advances in endoscopic resection and radiofrequency ablation of early esophageal neoplasia’. Lokale behandeling van vroege slokdarmkanker met de endoscoop is veilig en effectief. Nadat met endoscopische resectie (wegsnijden) het aangedane gebied in de slokdarm wordt verwijderd, dient enkele weken later het overige slijmvlies van de slokdarm te worden behandeld met radiofrequente ablatie (wegbranden). Dit blijkt uit het onderzoek van Van Vilsteren naar de behandeling van de zogeheten Barrett-slokdarm, waarbij de slokdarm van binnen is bekleed met maagslijmvlies in plaats van slokdarmslijmvlies. Dit verhoogt de kans op het ontstaan van kanker, in dit geval een adenocarcinoom. Uit haar proefschrift blijkt dat de behandeling van vroege slokdarmanker in de Barrett-slokdarm in snel tempo verbetert. Zo blijkt deze behandeling ook geschikt voor patiënten met langere Barrett-segmenten in hun slokdarm en voor sommige patiënten met plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm. De endoscopische technieken van het wegsnijden en wegbranden van vroege kanker worden steeds meer verfijnd. Ook blijkt uit het onderzoek dat steeds duidelijker wordt welke combinatie van endoscopische resectie en radiofrequente ablatie het beste is voor een individuele patiënt.
Een aanzienlijk deel van patiënten met hoofd-halskanker (HHK) en longkanker (LK) leidt aan symptomen van angst of depressie. Hoewel studies hebben aangetoond dat psychosociale hulp aan patiënten met kanker effectief is, maken veel patiënten geen gebruik van deze hulp. In de oncologische praktijk wordt verwijzing naar psychosociale zorg o.a. belemmerd door onvoldoende screening op depressie, de kosten en een gebrek aan kennis over beschikbare psychosociale zorg bij zowel zorgverleners als patiënten. Een geïntegreerde organisatie van psychosociale zorg, zoals een stepped care programma kan de doeltreffendheid van psychosociale zorg in de oncologische setting verbeteren. Stepped care bestaat doorgaans uit de volgende stappen: waakzaam afwachten, een (begeleide) zelfhulpcursus, kortdurende gesprekstherapie en meer gespecialiseerde interventies (zoals psychotherapie en medicatie). Alle patiënten krijgen in eerste instantie de minst intensieve behandeling aangeboden (in de zin van tijd en geld). De klachten van de patiënten worden zorgvuldig vervolgd en wanneer de patiënt onvoldoende opknapt, wordt overgegaan op een meer intensieve behandeling. Anne-Marie Krebber deed hier onderzoek naar en promoveert op 2 december bij VUmc. Uit Krebber's studie blijkt dat een stepped care programma effectief is in het verminderen van psychische problemen en in het verbeteren van de kwaliteit van leven bij patiënten met HHK, en mogelijk ook LK. Verder is het screenen op depressie in de oncologische praktijk belangrijk, omdat van de patiënten met HHK in VUmc met psychische klachten (29%) de meesten (82%) nog geen behandeling kregen. Het is noodzakelijk dat de resultaten van psychosociale behandeling en de beslissingen over deze behandeling systematisch worden gemonitord. En als het nodig is (als er te weinig gezondheidswinst is) moet van een minder intensieve behandeling naar een meer intensieve behandeling worden overgestapt.
Bron: VUmc
Bij longkanker in een vroeg stadium spaart RapidArc gezonde weefsels het beste. Dit is een geavanceerde bestralingstechniek waarbij het apparaat rondom de patiënt draait tijdens de bestraling. Daarnaast heeft deze techniek een kortere bestralingstijd dan andere technieken. Dit concludeert Chin Loon Ong in zijn onderzoek, waarmee hij op 19 september bij VUmc promoveert. Radiotherapie is een belangrijke behandeling voor patiënten met kanker. Bij de behandeling is het belangrijk dat gezonde weefsels rondom de tumor een zo laag mogelijke dosis straling ontvangen. Dit kan optimaal gebeuren met RapidArc™ (Varian Medical Systems), een geavanceerde techniek waarbij het bestralingsapparaat rondom de patiënt draait tijdens de bestraling. Bovendien kan tegelijkertijd zowel in de snelheid van draaien, de vorm van het bestralingsveld en de dosisafgifte per tijdseenheid worden gevarieerd. Sinds 2003 heeft VUmc een leidende positie in de ontwikkeling van deze technieken en in 2008 was VUmc een van de eerste ziekenhuizen ter wereld waar een patiënt met de RapidArc-techniek werd behandeld. Het gebruik van RapidArc maakt het mogelijk de dosis in veel kortere tijd toe te dienen, en is daardoor bijzonder geschikt voor stereotactic body radiotherapy (SBRT). Dit is een vorm van radiotherapie waarbij een uiterst precieze afgifte van een hoge stralingsdosis in slechts één of enkele fracties wordt uitgevoerd voor doelgebieden van beperkte grootte. Een korte behandeltijd is bij deze precieze bestraling van groot belang omdat het het risico verkleint dat de patiënt beweegt. Ong heeft nu in een aantal studies de kwaliteit, nauwkeurigheid en efficiëntie van de RapidArc-behandelingen onderzocht. Het bleek dat voor stadium I longkanker RapidArc de beste sparing van de gezonde weefsels bereikte en de kortste bestralingstijd heeft in vergelijking met andere bestralingstechnieken. Hierbij bleek het geen probleem dat een longtumor beweegt met de ademhaling. Het gebruik van een nieuw soort bundel (flattening filter free) kan de behandeltijd verder verkorten: in drie minuten kan een fractie met hoge dosis SBRT worden afgeleverd.
Glioblastoma (GBM) is een agressieve en moeilijk te bestrijden vorm van hersenkanker. Anneke Niers ontwikkelde 'reporters' waarmee ontstaan en ontwikkeling van de tumoren beter in beeld kunnen worden gebracht. Ze promoveert op 5 oktober aan VUmc. Glioblastoma (GBM) is een zeer agressieve vorm van hersenkanker. Met de huidige behandelmethoden is GBM moeilijk te bestrijden en dus is de overlevingskans van patiënten erg laag. Anneke Niers ontwikkelde in haar onderzoek nieuwe hulpmiddelen waarmee het ontstaan en de ontwikkeling van de tumoren beter in beeld kunnen worden gebracht. Dit opent de mogelijkheid om in de toekomst specifiekere therapieën tegen deze tumor te ontwikkelen. In haar onderzoek heeft Niers biosensoren ontwikkeld die het mogelijk maken verschillende biologische processen zoals apoptose (het afsterven van cellen) en NFkB activiteit (een belangrijke transcriptiefactor in kanker) van de tumor te volgen. Ook heeft ze een reporter ontworpen die een tumor met verschillende beeldvormende technieken in beeld kan brengen en daarnaast een assay die de migratie van tumorcellen registreert.
Ook voor het komende jaar heeft VUmc het roze lintje voor goede borstkankerzorg gekregen van de Borstkankervereniging Nederland (BVN). Het roze lintje geeft aan dat het ziekenhuis de hoge kwaliteit zorg verleent, zoals de BVN en de beroepsgroepen deze voor ogen hebben. De criteria voor het verkrijgen van een roze lintje zijn recentelijk weer aangescherpt. Bestaande criteria op bepaalde onderdelen werden verzwaard en de ‘must haves’ (criteria waaraan zeker voldaan moet zijn) zijn aangepast. Ook aan deze verscherpte criteria voldoet de borstkankerzorg in VUmc. Wie een afwijking in de borst heeft (ofwel door het bevolkingsonderzoek gevonden, ofwel zelf gevoeld en door de huisarts verwezen), is van harte welkom op onze nieuwe polikliniek. In een healing environment streven we er met ons hele team naar om nog dezelfde dag een uitslag te geven. Mocht het om een kwaadaardige afwijking gaan, hebben wij alle moderne middelen en ervaren specialisten in huis om een goed passend behandelplan voor de individuele patiënt te maken.
Mensen die regelmatig een lage dosis acetylsalicylzuur slikken, verlagen daarmee het risico om darmkanker te krijgen met 24%. Dat blijkt uit een nieuwe studie uitgevoerd door de universiteit in Oxford. Bovendien hebben personen die ondanks een lage dosis acetylsalicylzuur - ongeveer 75 mg per dag - toch darmkanker ontwikkelen, ruim 30% minder kans om aan deze ziekte te overlijden. Volgens de eerste auteur van de studie - dr. Peter Rothwell, hoogleraar neurologie aan het John Radcliffe Hospital en de universiteit in Oxford - vormen deze resultaten een sterk bewijs van de kankerbestrijdende eigenschappen van acetylsalicylzuur. De onderzoekers van de universiteit van Oxford volgden hiervoor 14.000 patiënten gedurende een periode van twintig jaar. Bron: PW 2010;145(44) + FUS
Genspecifieke DNA-methylatie is een veelbelovende methode om een gen langdurig te onderdrukken waardoor er geen RNA en dus geen eiwit wordt aangemaakt. Dat blijkt uit onderzoek van promovenda Bernardina van der Gun (Rijksuniversiteit Groningen). De methode zou onder meer kunnen worden toegepast als een nieuwe behandelvorm van kanker. Veel ziekten zijn geassocieerd met een verkeerd eiwit-expressiepatroon van een of meer genen. Tot op heden kan men de aanmaak van eiwit echter alleen tijdelijk verlagen (door zogenaamde siRNA). Een nadeel van deze methode is dat de genexpressie zelf niet verandert, waardoor herhaalde toediening is vereist. Door het DNA te modificeren kan het verkeerde expressiepatroon mogelijk langdurig gecorrigeerd worden. De door Van der Gun onderzochte methodes zijn gebaseerd op DNA-methylering, waarbij een methylgroep aan een DNA-molecuul wordt gekoppeld. Op verschillende manieren werd zo de expressie langdurig verlaagd van het gen dat codeert voor het Epitheliale Cel Adhesie Molecuul (EpCAM). Dit is een eiwit dat vaak in grote hoeveelheden aanwezig is op het oppervlak van kankercellen. De aanmaak van dit eiwit werd verlaagd, waardoor sommige type kankercellen langzamer gaan delen en minder invasief worden. Genspecifieke DNA-methylatie is breed toepasbaar: in principe kan op deze manier ieder willekeurig gen uitgeschakeld worden.
Volgens KWF Kankerbestrijding daalt het aantal nieuwe patiënten met maagkanker in Nederland. Vier jaar geleden kregen jaarlijks 2.000 mensen deze diagnose, nu is dat aantal ongeveer 1.500. De reden voor deze daling ligt in het terugdringen van besmettingen met de bacterie Helicobacter pylori in Westerse landen. Deze bacterie speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van maagkanker.
Ruim veertig procent van de kankerpatiënten heeft onnodig pijn. Als patiënten en zorgverleners meer over pijn weten en hierover met elkaar praten dan kunnen zij de klachten samen beter aanpakken. Nu is pijn vaak geen onderwerp van gesprek, terwijl het één van de meest voorkomende symptomen is bij patiënten met kanker. Zo blijkt uit de promotie van verpleegkundig onderzoeker Wendy Oldenmenger van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum, waarop zij woensdag 15 februari promoveert. Ondanks de toegenomen belangstelling voor kanker in ons land is de pijn bij deze patiënten in de afgelopen jaren niet verminderd. Ongeveer 53 procent van de patiënten heeft pijn. Dat komt bijvoorbeeld door een tumor of een uitzaaiing die in het lichaam groeit of doordat de chemotherapie zenuwpijn geeft. “Met de beschikbare medicatie is deze pijn bij de meeste patiënten goed te bestrijden”, zegt Wendy Oldenmenger. Dat pijn niet goed wordt behandeld ligt zowel aan de patiënt als zorgverlener, blijkt uit haar onderzoek. Zo zijn artsen niet altijd alert op de pijn die patiënten kunnen hebben, omdat zij meer gericht zijn op het aanpakken van de ziekte. Ook is de kennis die artsen hebben over de medicatie tegen pijn soms onvoldoende. Patiënten hebben vaak vooroordelen en zijn bang. Ze denken: ‘Als ik nu al medicijnen slik, werkt er straks niets meer als de pijn erger wordt. Of als ik over mijn pijn klaag stopt de arts misschien wel mijn behandeling’. De vooroordelen zijn begrijpelijk, maar onjuist volgens Oldenmenger. Daarnaast is het belangrijk hoe artsen omgaan met pijnklachten. Zij adviseert artsen om zich steeds te laten bijscholen over nieuwe manieren van pijnbestrijding. Ook pleit zij voor een open houding naar de patiënt over de mogelijkheden. Op de polikliniek van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum blijkt dit goed te werken. Patiënten worden daar beoordeeld door een pijnarts, hebben regelmatig contact met een verpleegkundige en krijgen gerichte informatie over de pijnbehandeling. Daardoor hebben patiënten minder last van pijn in hun dagelijkse functioneren. De aandacht voor pijn op de polikliniek is verbeterd, doordat patiënten vóór hun bezoek op een touch screen twee vragen invullen. Hoe is het nu met hun pijn? En hoe is het gesteld met de ergste pijn in de afgelopen 24 uur? Zij geven een cijfer op een schaal van nul tot tien. Vult de patiënt een vijf in of een hoger cijfer, dan onderzoekt de arts uitvoerig de oorzaak. Ook wordt voor de patiënt een afspraak gemaakt met een pijnverpleegkundige, die in gesprek gaat met de patiënt om bijvoorbeeld vooroordelen weg te nemen. Voor de patiënt kan de aandacht voor pijn een wereld van verschil maken, vertelt Oldenmenger. “Door goed te luisteren naar het verhaal van een patiënt kan de zorgverlener heel gericht advies geven, waardoor de patiënt minder belemmerd wordt door pijn in het dagelijks leven.” Eén van haar patiënten die de hele dag in bed lag, kreeg het advies om haar medicatie op een ander moment van de dag in te nemen, waardoor zij weer in staat is om zelf naar de supermarkt te gaan.
Proefschrift AMC Amsterdam: Wouter Curvers: "Endoscopic surveillance and advanced imaging techniques in Barrett"s oesophagus".
Bij ongeveer één procent van de bevolking groeit een soort maagslijmvlies in het onderste deel van de slokdarm. Dit heet een Barrett-slokdarm. Deze ontstaat vaak doordat er veel zuur uit de maag in de slokdarm belandt. Doordat de wand van de slokdarm niet goed bestand is tegen het zuur, hebben ze een verhoogd risico op het ontwikkelen van slokdarmkanker. Bij de helft van de patiënten wordt de slokdarmkanker te laat vastgesteld en de andere helft heeft slechts een kans van 20 procent op genezing. Curvers onderzocht bij zes streekziekenhuizen in de regio Amsterdam of met nieuwe geavanceerde endoscopen de kans op het ontdekken van een voorstadium van kanker groter wordt. Dat was niet het geval. Ook liet hij biopten, stukjes weefsel uit een verdachte slokdarm, die algemeen pathologen bestempelen als "onrustig", bekijken door een team van specialisten. Dan blijkt dat het expert-team beter in staat is om vast te stellen of de onrustige cellen in de Barrett-slokdarm relatief onschuldig zijn of dat de patiënt intensiever gecontroleerd moet worden. Tot nu toe werden bijna alle mensen met onrustige cellen intensief gevolgd, maar dit is in slechts 15 procent van de gevallen echt nodig.
Nederlanders sterven volgens het CBS vaker dan gemiddeld in de EU aan kanker. In 2006 overleden 187 op de honderdduizend Nederlanders aan kanker. In de EU lag dat gemiddelde dat jaar op 175 overlijdens door Kanker per honderdduizend inwoners.
Pilot met thuischemo: behandelen van multipel myeloom moet minder belastend worden. Patiënten van het Erasmus MC Kanker Instituut met Multipel Myeloom kunnen er voortaan voor kiezen hun chemokuren thuis te krijgen. Het Erasmus MC is een pilot begonnen met het thuis toedienen van de chemokuren, zodat de behandelingen minder belastend worden voor patiënten. Nu brengen deze veelal ernstig zieke patiënten veel tijd door in het ziekenhuis omdat ze over een langere periode meerdere chemokuren moeten ondergaan. Bij deze proef werken het Erasmus MC, zorgorganisatie Laurens en medisch dienstverlener Mediq Tefa intensief samen. Patiënten met Multipel Myeloom hebben een kwaadaardige woekering van plasmacellen, meestal in het beenmerg. Jaarlijks krijgen in Nederland zo’n 750, vaak oudere mensen de diagnose. De ziekte wordt behandeld met chemokuren waarvoor patiënten tot circa 50 keer per jaar naar het ziekenhuis moeten komen. De patiënt krijgt dan na controle bij zijn behandelend arts/hematoloog een speciaal voor hem of haar samengestelde chemokuur. Het onderzoek en het produceren en toedienen van de kuur kunnen bij elkaar uren in beslag nemen. Als er geen of minimale complicaties of bijwerkingen zijn van de chemokuur, is het niet noodzakelijk voor elke behandeling bij de arts op de poli te komen. Echter, de patiënt moet nu voor de chemokuur zelf naar het ziekenhuis komen. Hiervoor moet hij (vaak lang) reizen en ook nog wachten tot de chemokuur kan worden toegediend. Dat hoeft straks niet meer. Een behandeling thuis betekent niet alleen dat patiënten in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen blijven, maar ook dat ze een reis wordt bespaard en dat ze minder vaak een beroep hoeven te doen op hun naasten om hen te begeleiden tijdens het bezoek aan het ziekenhuis. ‘’Dit maakt de behandeling minder belastend’’, zegt Annemiek Broijl, Internist-Hematoloog bij het Erasmus MC. Erasmus MC, zorgorganisatie Laurens en medisch dienstverlener Mediq Tefa werken samen om de kwaliteit en de veiligheid optimaal te waarborgen. Zo komt de dag voordat de patiënt thuis een chemokuur krijgt, een specialistisch verpleegkundige van Laurens of Mediq Tefa langs. Zij stelt onder andere een aantal vragen aan de hand van vragenlijsten om de conditie van de patiënt te controleren en mogelijke klachten van bijwerkingen duidelijk te krijgen. Ook neemt de medewerker bloed af bij de patiënt, waarna de bloedbuis naar het klinisch chemisch laboratorium van het Erasmus MC wordt gebracht. De behandelend arts beoordeelt de bloeduitslagen en de terugkoppeling van de vragenlijsten. Na een telefonisch consult met de patiënt, kan de toediening goedgekeurd worden door de arts. Aan het einde van de dag wordt de medicatie met speciaal transport van Mediq Tefa naar de patiënt gebracht en kan de medicatie een dag later door een specialistisch verpleegkundige toegediend worden. De arts is en blijft in alle gevallen eindverantwoordelijk voor de patiënt. Voor patiënten die de chemo’s thuis willen krijgen, geldt dat de eerste kuren (Bortezomib) wel altijd in het ziekenhuis moet worden toegediend. Daarna bepaalt de arts of het mogelijk is voor de patiënt om de toedieningen thuis te krijgen. De patiënt moet bijvoorbeeld geen ernstige bijwerkingen hebben gehad tijdens of na de eerste toedieningen. De verschuiving van toediening op het behandelcentrum naar de woning gaat geleidelijk. Het Erasmus MC Kanker Instituut verwacht veel van de pilot waaraan in 2015 zo’n 20 patiënten zullen meedoen. Gedurende het behandeltraject zullen diverse patiënttevredenheidsmetingen worden afgenomen. De verwachting is dat patiënten zullen vinden dat hun kwaliteit van leven toeneemt door de thuistoedieningen. Bij een positief resultaat is het streven om de toediening van oncologische medicatie in de thuissituatie te verbreden naar andere type oncologische medicatie, zodat ook patiënten met andere vormen van kanker er gebruik van kunnen maken.
Iris Schulkens, onderzoekster bij VUmc Cancer Center Amsterdam, heeft ontdekt welke eiwitten betrokken zijn bij de groei van nieuwe bloedvaten in tumoren. Het remmen van deze bloedvatgroei wordt gezien als een veelbelovende manier om kanker te behandelen. Schulkens promoveert op 20 maart bij VUmc. De groei van bloedvaten hangt samen met het delen van endotheelcellen, de hoofdcomponenten van bloedvaten. Ook bij kanker speelt bloedvatgroei een rol: tumoren die zuurstoftekort hebben (of willen groeien), scheiden stoffen uit die de endotheelcellen aanzetten om nieuwe bloedvaten te vormen. Hierbij gebruiken endotheelcellen een soort eiwitten genaamd galectines. Deze galectines zijn de feitelijke veroorzaker van de bloedvatgroei. Ze zorgen er namelijk voor dat endotheelcellen geactiveerd worden. Iris Schulkens, onderzoeker bij VUmc Cancer Center Amsterdam,heeft galectines nader onderzocht en ontdekte twee nieuwe varianten (naast de drie al bestaande varianten). Ze zag ook dat de aanwezige hoeveelheid van bepaalde varianten eiwitten iets zegt over de prognose van de kankerpatiënt. "Zo blijken patiënten die veel van een bepaalde variant in hun tumor hebben een hogere overlevingskans te hebben dan patiënten waarbij dat eiwit minder aanwezig is", aldus Schulkens. Deze kennis kan gebruikt worden om de behandeling beter af te stemmen op de patiënt. Schulkens heeft daarnaast manieren onderzocht om galectines te remmen in de endotheelcellen, zodat er geen nieuwe bloedvaten ontstaan en de tumor niet kan groeien. Of dit ook daadwerkelijk effect kan hebben in patiënten is nog onbekend. Schulkens: "We willen beter weten welke galectines tot uiting komen en een rol spelen bij de groei van tumoren, want dan kunnen we gerichter medicijnen ontwikkelen die hun functie beïnvloeden." Afhankelijk van de functie die galectines vervullen zouden ze geremd, of juist toegediend kunnen worden om de tumorgroei te voorkomen.
Kennis over processen in gezonde darmen is van belang om dikkedarmkanker te kunnen begrijpen. Deze ziekte ontstaat nadat zich in een normale darm fouten ophopen, die leiden tot ongecontroleerde celgroei. Heijmans deed onderzoek naar de overgang van stamcellen naar cellen die een specifieke functie vervullen in de darm, en identificeerde een mechanisme (de unfolded protein response) dat bij die overgang betrokken is. Verder keek Heijmans naar man-vrouw verschillen bij het krijgen van darmkanker. In experimentele modellen van darmtumoren (muizen en ratten die poliepen ontwikkelen) blijkt dat niet vrouwelijke hormonen, maar juist androgenen (mannelijke hormonen) een grote rol spelen. Door mannelijke hormonen te verwijderen bij mannen krijgen mannen even vaak darmkanker als vrouwen. Het effect daarvan kan weer teniet worden gedaan door toediening van testosteron. Hoe dit precies in zijn werk gaat moet nog nader worden onderzocht.
Een zogeheten ‘intelligente’ computer kan straks mogelijk helpen bij de diagnose van huidkanker. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van G. Giotis van de RUG. Een nieuw prototype-gebaseerde ‘machine learning’ zal in de nabije toekomst mogelijk in staat zijn om het verschil vast te stellen tussen melanoom (huidkanker) en gewone huidvlekken. Het kunnen onderscheiden van melanoom (huidkanker) en gewone huidvlekken is buitengewoon belangrijk voor dermatologisch onderzoek. Het systeem gebruikt gewone digitale beelden van huidafwijkingen als input.
Geneesmiddelinteractie tussen kankermedicijnen en geneesmiddelen verstrekt door de openbare apotheek komt veelvuldig voor. In Nederland zijn de medicatiesystemen van de ziekenhuisapotheek en de openbare apotheek niet gekoppeld waardoor mogelijke geneesmiddelinteracties tussen de door beide apotheken verstrekte medicijnen niet altijd opgemerkt worden. Bij 91 kankerpatiënten die poliklinisch werden behandeld met chemotherapie werd nagegaan welke middelen waren verstrekt door de ziekenhuisapotheek. Daarnaast werd bij openbare apotheken het medicijngebruik van deze patiënten opgevraagd, waarna naar het bestaan van een mogelijke wisselwerking werd gezocht. In totaal werden bij 16 patiënten 31 mogelijke geneesmiddelinteracties gevonden. Bij 15 interacties bij 6 patiënten was ingrijpen eigenlijk genoodzaakt. Eén interactie was dermate ernstig dat deze zou kunnen leiden tot langdurige schade of overlijden. De meeste geneesmiddelinteracties werden gezien bij antivirale geneesmiddelen (40%), protonpompremmers (20%) en antibiotica (20%). Methotrexaat was het kankermedicijn waarbij het vaakst een wisselwerking met andere geneesmiddelen werd gezien. Omdat de interacties zijn opgespoord met behulp van literatuurgegevens hierover, is het echter de vraag hoe vaak een mogelijke interactie daadwerkelijk heeft geleid tot een situatie waarbij ingrijpen nodig was. Het is echter onmogelijk in een prospectieve studie grondig uit te zoeken hoe vaak dat gebeurt, vanwege ethische bezwaren. Dan zou immers niet ingegrepen kunnen worden bij patiënten waarbij een mogelijke geneesmiddelinteractie wordt opgemerkt. Het onderzoek laat zien dat er behoefte is aan medicatiebewakingsystemen die deze interacties kunnen opmerken. Bron: NTvG 2010;154(32):1504-8 + FUS
Geneesmiddelinteractie tussen kankermedicijnen en geneesmiddelen verstrekt door de openbare apotheek komt veelvuldig voor. In Nederland zijn de medicatiesystemen van de ziekenhuisapotheek en de openbare apotheek niet gekoppeld waardoor mogelijke geneesmiddelinteracties tussen de door beide apotheken verstrekte medicijnen niet altijd opgemerkt worden. Bij 91 kankerpatiënten die poliklinisch werden behandeld met chemotherapie werd nagegaan welke middelen waren verstrekt door de ziekenhuisapotheek. Daarnaast werd bij openbare apotheken het medicijngebruik van deze patiënten opgevraagd, waarna naar het bestaan van een mogelijke wisselwerking werd gezocht. In totaal werden bij 16 patiënten 31 mogelijke geneesmiddelinteracties gevonden. Bij 15 interacties bij 6 patiënten was ingrijpen eigenlijk genoodzaakt. Eén interactie was dermate ernstig dat deze zou kunnen leiden tot langdurige schade of overlijden. De meeste geneesmiddelinteracties werden gezien bij antivirale geneesmiddelen (40%), protonpompremmers (20%) en antibiotica (20%). Methotrexaat was het kankermedicijn waarbij het vaakst een wisselwerking met andere geneesmiddelen werd gezien. Omdat de interacties zijn opgespoord met behulp van literatuurgegevens hierover, is het echter de vraag hoe vaak een mogelijke interactie daadwerkelijk heeft geleid tot een situatie waarbij ingrijpen nodig was. Het is echter onmogelijk in een prospectieve studie grondig uit te zoeken hoe vaak dat gebeurt, vanwege ethische bezwaren. Dan zou immers niet ingegrepen kunnen worden bij patiënten waarbij een mogelijke geneesmiddelinteractie wordt opgemerkt. Het onderzoek laat zien dat er behoefte is aan medicatiebewakingsystemen die deze interacties kunnen opmerken. Bron: NTvG 2010;154(32):1504-8 + FUS
Met de vertaling van vragenlijsten kunnen nu ook Turkse en Marokkaanse kankerpatiënten die slecht Nederlands spreken betrokken worden bij onderzoek naar kwaliteit-van-leven. Dit geeft veel representatiever resultaten, omdat zeker 5% van de Nederlandse bevolking van Turkse of Marokkaanse afkomst is. De vragen over kwaliteit-van-leven kunnen daarnaast ook nog eens patiënten helpen bij de communicatie met de arts tijdens een consult. Promovendus Rianne Hoopman onderzocht de vragenlijsten en promoveert op 28 januari aan VUmc in Amsterdam. Hoopman liet de kwaliteit-van-leven vragenlijsten vertalen in Turks, Rifberbers en Marokkaans-Arabisch. Deze liet ze door 90 Turkse en 80 Marokkaanse patiënten invullen. Daarnaast werden ook Nederlandssprekende naasten, die normaal de patiënt helpen bij het vertalen, ondervraagd. Wat opviel is dat patiënten vragen met getallen, zoals afstanden en het geven van een cijfer aan de gezondheid, lastig te beantwoorden vinden. Voor deze vragen is enige vorm van schoolopleiding nodig, die de eerste generatie immigranten vaak niet heeft. Opvallend is verder dat 25-40% van de naasten zegt weleens informatie anders te presenteren naar de patiënt, wanneer zij als tolk optreden bij gesprekken met de behandelend arts. Verder wordt de pijn door naasten systematisch onderschat. Hoopman over de resultaten van de studie: "Nu kunnen we echt goed meten wat voor effect de behandelingen hebben op het lichamelijke en psychische functioneren van allochtone patiënten. Daarnaast zijn communicatieproblemen van de arts met allochtone patiënten vaak een groot probleem, wat kan leiden tot verminderde therapietrouw. De kwaliteit-van-leven vragenlijsten kunnen bijdragen aan betere communicatie en afstemming met de patiënt." In de kwaliteit-van-leven vragenlijsten staan vragen over dagelijkse activiteiten als aankleden, boodschappen doen als ook over lichamelijke beweging en geestelijke gesteldheid van de patiënt. Het onderzoek is gefinancierd door de Nederlandse Kankerbestrijding en uitgevoerd door het Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis in samenwerking met het EMGO Instituut van VUmc. De vertaalde vragenlijsten worden inmiddels door verschillende gezondheidsorganisaties en universiteiten gebruikt.
Carien Creutzberg sprak op 13 september haar oratie uit. Haar missie is het verbeteren van de behandeling en de kwaliteit van leven van vrouwen met gynaecologische kanker. Carien CreutzbergCreutzberg sprak onder meer over een serie onderzoeken (de PORTEC-studies) waarin wordt gezocht naar de beste behandeling van baarmoederkanker. “In de eerste van deze PORTEC-studies zagen we dat de kans op terugkeer bij sommige vrouwen zo klein is dat ze geen bestraling nodig hebben. Bij vrouwen die wel bestraling nodig hebben volstaat vaak inwendige bestraling, zo bleek uit de PORTEC-2-studie." De inwendige bestraling, ook wel brachytherapie genoemd, is bij de behandeling van baarmoederhalskanker beeldgestuurd. Dat houdt in dat er op de dag van bestraling een MRI-scan van de onderbuik wordt gemaakt. Met behulp van deze scan wordt het gebied dat moet worden bestraald heel nauwkeurig bepaald. “Hierdoor wordt het effect van de behandeling vergroot en ontstaat er minder schade aan het gezonde weefsel”, aldus Creutzberg. In nu lopende PORTEC-3 en -4 studies wordt gekeken naar het effect van verschillende stralingsdoses en aanvullende chemotherapie. Ander onderzoek van Creutzberg gaat over meebeslissen van de patiënt, de kwaliteit van leven na de behandeling en moleculaire kenmerken van de tumor. “Door te kijken naar specifieke tumorkenmerken hopen we tot een betere, op het individu toegesneden behandeling te komen.” Creutzberg (1961) is sinds 2000 als radiotherapeut-oncoloog werkzaam in het LUMC. Per 1 augustus 2012 is zij benoemd tot hoogleraar Radiotherapie van gynaecologische tumoren op de afdeling Klinische Oncologie. Haar oratietekst is te lezen op de website van het LUMC. In Cicero nummer 7, die 22 oktober verschijnt, kunt u meer lezen over prof. Creutzberg. Cicero is het nieuwsmagazine van het LUMC.
Geneesmiddelinteractie tussen kankermedicijnen en geneesmiddelen verstrekt door de openbare apotheek komt veelvuldig voor. In Nederland zijn de medicatiesystemen van de ziekenhuisapotheek en de openbare apotheek niet gekoppeld waardoor mogelijke geneesmiddelinteracties tussen de door beide apotheken verstrekte medicijnen niet altijd opgemerkt worden. Bij 91 kankerpatiënten die poliklinisch werden behandeld met chemotherapie werd nagegaan welke middelen waren verstrekt door de ziekenhuisapotheek. Daarnaast werd bij openbare apotheken het medicijngebruik van deze patiënten opgevraagd, waarna naar het bestaan van een mogelijke wisselwerking werd gezocht. In totaal werden bij 16 patiënten 31 mogelijke geneesmiddelinteracties gevonden. Bij 15 interacties bij 6 patiënten was ingrijpen eigenlijk genoodzaakt. Eén interactie was dermate ernstig dat deze zou kunnen leiden tot langdurige schade of overlijden. De meeste geneesmiddelinteracties werden gezien bij antivirale geneesmiddelen (40%), protonpompremmers (20%) en antibiotica (20%). Methotrexaat was het kankermedicijn waarbij het vaakst een wisselwerking met andere geneesmiddelen werd gezien. Omdat de interacties zijn opgespoord met behulp van literatuurgegevens hierover, is het echter de vraag hoe vaak een mogelijke interactie daadwerkelijk heeft geleid tot een situatie waarbij ingrijpen nodig was. Het is echter onmogelijk in een prospectieve studie grondig uit te zoeken hoe vaak dat gebeurt, vanwege ethische bezwaren. Dan zou immers niet ingegrepen kunnen worden bij patiënten waarbij een mogelijke geneesmiddelinteractie wordt opgemerkt. Het onderzoek laat zien dat er behoefte is aan medicatiebewakingsystemen die deze interacties kunnen opmerken. Bron: NTvG 2010;154(32):1504-8 + FUS
VUmc is leider van dit internationale onderzoek CoheaHr waarin 12 centra uit 11 verschillende landen participeren met een totaalbudget van 6 miljoen euro. De subsidie wordt beschikbaar gesteld door de Europese gemeenschap. In Europa sterven jaarlijks 30.000 vrouwen aan de gevolgen van baarmoederhalskanker. Met name in Oost-Europa komt de ziekte veel voor omdat daar geen georganiseerd screeningsprogramma bestaat. De beschikbaarheid van een HPV vaccin kan leiden tot een daling in het aantal nieuwe gevallen van baarmoederhalskanker in de toekomst. Screening blijft echter ook belangrijk want het vaccin beschermt maar tegen 2 van de 14 aan kanker gerelateerde HPV types en het vaccin werkt alleen als vrouwen niet zijn geïnfecteerd. CoheaHr wil een betrouwbare informatiebron worden rond de effectiviteit en kosteneffectiviteit van preventie-strategieen in verschillende EU landen. Met CoheaHr kunnen beleidsmakers geïnformeerde beslissingen nemen over de preventie van HPV-gerelateerde ziektes. CoheaHr richt zich op verschillende vragen: hoe moeten we screeningsprogramma’s wijzigen zodat gevaccineerde vrouwen hieraan gaan deelnemen? wat is beste manier van invoering screening met een HPV DNA test: een uitstrijkje bij de huisarts of een thuistest? Kan het HPV vaccin worden ingezet bij oudere vrouwen zodat ook zij door gedeeltelijk door vaccinatie worden beschermd? Dat juist VUmc dit onderzoek doet is niet vreemd. VUmc heeft een uitgebreide expertise op het gebied van HPV en screening. In 1997 is door patholoog Chris Meijer gestart met het onderzoeken van de effectiviteit van de HPV test in het landelijke screeningsprogramma. Op dit moment doet VUmc veel onderzoek naar de HPV thuistest en naar nieuwe moleculaire screeningstesten. Ook wordt voorspellingen gemaakt van de impact van screenings- en vaccinatieprogramma’s op de ziektelast. Binnen CohearHr participeren 12 partners uit 11 verschillende landen: Amsterdam (VUmc coördinator, dr. J. Berkhof en prof. Chris Meijer), Barcelona, Turijn, Stockholm, Tampere, Brussel, Ljubljana, London, Kopenhagen, Lyon, Reims, Wolfsburg.
Iris Schulkens, onderzoekster bij VUmc Cancer Center Amsterdam, heeft ontdekt welke eiwitten betrokken zijn bij de groei van nieuwe bloedvaten in tumoren. Het remmen van deze bloedvatgroei wordt gezien als een veelbelovende manier om kanker te behandelen. Schulkens promoveert op 20 maart bij VUmc. De groei van bloedvaten hangt samen met het delen van endotheelcellen, de hoofdcomponenten van bloedvaten. Ook bij kanker speelt bloedvatgroei een rol: tumoren die zuurstoftekort hebben (of willen groeien), scheiden stoffen uit die de endotheelcellen aanzetten om nieuwe bloedvaten te vormen. Hierbij gebruiken endotheelcellen een soort eiwitten genaamd galectines. Deze galectines zijn de feitelijke veroorzaker van de bloedvatgroei. Ze zorgen er namelijk voor dat endotheelcellen geactiveerd worden. Iris Schulkens, onderzoeker bij VUmc Cancer Center Amsterdam,heeft galectines nader onderzocht en ontdekte twee nieuwe varianten (naast de drie al bestaande varianten). Ze zag ook dat de aanwezige hoeveelheid van bepaalde varianten eiwitten iets zegt over de prognose van de kankerpatiënt. "Zo blijken patiënten die veel van een bepaalde variant in hun tumor hebben een hogere overlevingskans te hebben dan patiënten waarbij dat eiwit minder aanwezig is", aldus Schulkens. Deze kennis kan gebruikt worden om de behandeling beter af te stemmen op de patiënt. Schulkens heeft daarnaast manieren onderzocht om galectines te remmen in de endotheelcellen, zodat er geen nieuwe bloedvaten ontstaan en de tumor niet kan groeien. Of dit ook daadwerkelijk effect kan hebben in patiënten is nog onbekend. Schulkens: "We willen beter weten welke galectines tot uiting komen en een rol spelen bij de groei van tumoren, want dan kunnen we gerichter medicijnen ontwikkelen die hun functie beïnvloeden." Afhankelijk van de functie die galectines vervullen zouden ze geremd, of juist toegediend kunnen worden om de tumorgroei te voorkomen.
Het Beleidskader Bevolkingsonderzoeken naar Kanker (BBK) geeft een overzicht van de wettelijke en beleidsmatige kaders voor de drie bevolkingsonderzoeken in Nederland naar kanker: borst-, baarmoederhals- en darmkanker. Daarnaast beschrijft het de samenwerking en onderlinge verhoudingen van partijen die betrokken zijn bij de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van deze bevolkingsonderzoeken. Op deze manier werken de betrokken partijen optimaal samen. Het Beleidskader is opgeteld door het RIVM en is vastgesteld door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het document wordt regelmatig getoetst en zo nodig aangepast aan de actualiteit. Het RIVM ziet er als landelijke regiehouder op toe dat de bevolkingsonderzoeken voor de deelnemers een hoge kwaliteit hebben, en goed bereikbaar en betaalbaar zijn. Op die manier ontstaat een optimaal 'aanbod' voor de deelnemers aan de bevolkingsonderzoeken. Het Beleidskader is een instrument om de regie te voeren. Het vormt ook de basis voor de zogeheten uitvoeringskaders, waarin per bevolkingsonderzoek de precieze wijze waarop en door wie de bevolkingsonderzoeken worden uitgevoerd, is uitgewerkt. De bevolkingsonderzoeken bestaan uit een reeks van opeenvolgende handelingen die door verschillende partijen worden uitgevoerd en gecoördineerd (de uitnodiging voor het onderzoek, het onderzoek zelf, de beoordeling van de uitslag, de communicatie, en de eventuele doorverwijzing). Deze handelingen moeten goed op elkaar aansluiten en efficiënt gestructureerd zijn om de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek te waarborgen.
Bron: RIVM
Een nieuw type medicijn bestrijdt een tumor door kankercellen te verzuren, zonder nadelige bijwerkingen. Het effect van dit medicijn, dat uit twee componenten bestaat, is nog groter in combinatie met chemotherapie en bestraling. DualTpharma, een spin-off bedrijf van Maastricht UMC+, heeft samen met de Universiteit van Aachen en een Belgisch bedrijf een Europese subsidie gekregen om dit medicijn verder te ontwikkelen. Het moet binnen enkele jaren geschikt zijn voor gebruik. Het eiwit CA-9 speelt een belangrijke rol in de overleving van kankercellen. Het zorgt er voor dat het zuurniveau in een kankercel neutraal blijft. Een verhoogde aanwezigheid van CA-9 in een tumor betekent vaak een slechte prognose voor een patiënt. Bestrijding ervan wordt de tumorcellen fataal.
Courrech Staal beschrijft diverse onderzoeken gericht op het verbeteren van de multidisciplinaire behandeling van slokdarmkanker. In het eerste deel van het proefschrift staan chemoradiotherapie en chirurgie centraal. Deel twee richt zich op het gebruik van biomarkers in de behandeling van slokdarmkanker. In het derde en laatste deel komen kwaliteitsaspecten in de behandeling van slokdarmkanker aan de orde. Proefschrift: Ewout Courrech Staal: "Improvement of the multimodality treatment of oesophagal cancer"
Zes nieuwe tracers, radioactieve stoffen die worden ingespoten en oplichten onder een PET-scan, moeten het in de toekomst mogelijk maken om prostaatkanker heel precies op te sporen. Dat stelt Zilin Yu in zijn promotieonderzoek. Yu ontwikkelde de tracers op basis van bombesine. De nucleaire beeldvorming van kanker wordt steeds geavanceerder, maar de ontwikkeling van nieuwe tracers blijft belangrijk. De meest gebruikte tracer tot nu toe is 99mTC. Deze radionuclide bestaat uit meerdere elementen, waaronder een verkorte vorm van bombesine (een keten van aminozuur-eiwitten uit de binnenste zenuwen van het maagdarmkanaal). Maar deze tracer wordt minder goed opgenomen door tumorgezwellen dan tracers op basis van bombesine. Yu ontwikkelde een aantal tracers die wel op bombesine gebaseerd zijn. Hij concludeert dat één daarvan (99mTC-HABN) tumoren beter in beeld kan brengen door een hogere absolute tumoropname. In de praktijk kon prostaatkanker echter niet aangetoond worden met behulp van de tracer, ook niet bij patiënten bij wie de ziekte al was aangetoond, omdat het lichaam de tracer voortijdig afbrak. Daarop ontwikkelde Yu tracers die minder gevoelig zijn voor biologische afbraak. Hij concludeert dat er meer onderzoek nodig is om de nieuwe tracers in de klinische praktijk te kunnen gebruiken. Zilin Yu (China, 1984) studeerde Biofysica aan de Universiteit van Peking, China. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Nucleaire Geneeskunde en Moleculaire Beeldvorming en de afdeling Urologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek was onderdeel van een samenwerking met Peking University en viel onder het landelijk consortium CTMM. Het onderzoek werd gefinancierd door UMCG en CTMM. Yu werkt als onderzoeker in Kings College, London.
Uit nieuw onderzoek van TNS NIPO in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Urologie en de European Association of Urology blijkt dat bijna vier op de tien mannen van 50 jaar en ouder hebben nu of in het verleden ervaring met plasklachten. Hetzelfde aantal denkt wel eens aan het krijgen van prostaatkanker. Mannen die last hebben of hebben gehad van plasklachten, geven opvallend vaker aan wel eens te denken aan prostaatkanker, dan mannen die geen last van plasklachten hebben. Terwijl miljoenen mannen last hebben van prostaatklachten, zoeken velen geen medische hulp. Opvallend is dat vrijwel alle ondervraagde mannen het belangrijk vinden om vanaf hun 50e jaarlijks gecontroleerd te worden op prostaatkanker. Het hiertoe noodzakelijke onderzoek (PSA-meting) is bij de ruime meerderheid van de mannen onbekend. Hieruit concluderen wij dat betrouwbare voorlichting dringend gewenst is. De resultaten van dit onderzoek worden vandaag bekend gemaakt. Vandaag, 15 september is het namelijk de Europese Dag van de Prostaat. De Nederlandse en Europese beroepsverenigingen voor urologen (NVU en EAU) slaan dit jaar de handen ineen om op deze dag mensen te informeren over de prostaat. Zij organiseren een publieksmanifestatie in Amsterdam. Op de Dam staat een megaprostaat, waar mensen in kunnen rondlopen. Verder zijn er urologen ter plaatse die vragen beantwoorden van het publiek. De Dag van de Prostaat is een initiatief van de Europese beroepsvereniging van urologen (EAU). Deze dag is bedoeld om meer bekendheid te geven aan mogelijke problemen van de prostaat. In verschillende landen vinden activiteiten plaats zoals openbare informatiebijeenkomsten en evenementen. Ook in Nederland wordt vandaag op veel plaatsen extra aandacht geschonken aan de prostaat en prostaatklachten. Aandoeningen aan de prostaat hebben een grote negatieve invloed op de kwaliteit van leven van mannen. Wanneer de prostaat groter wordt, kan een gedeelte van de plasbuis dichtgedrukt worden. Hierdoor ontstaan ondermeer plasklachten. Aandoeningen aan de prostaat worden nog altijd onderschat en ten onrechte afgedaan als ouderdomskwalen. Daarom is het zo belangrijk dat er aandacht is voor de last, voor de risico"s en voor de oplossingen. In opdracht van de urologische beroepsverenigingen heeft TNS NIPO een onderzoek uitgevoerd naar de kennis van Nederlandse mannen over de prostaat en over prostaatproblemen. Met dit onderzoek is de kennis, de houding en het gedrag van mannen van 50 jaar en ouder ten aanzien van prostaatklachten in kaart gebracht. De resultaten van het onderzoek worden gebruikt ter gelegenheid van de dag van de prostaat.
Bij een tumor in het hoofd-halsgebied blijkt uit de dichtstbijzijnde lymfeklier (de 'schildwachtklier') of de kanker is uitgezaaid of niet. Probleem is echter dat deze klier vaak zo dicht bij de primaire tumor ligt, dat de klier niet afzonderlijk in beeld te brengen is. En dat is lastig voor de operatie waarbij hij verwijderd wordt. Promovendus Derrek Heuveling ontwikkelde bij VUmc daarom een nieuwe radioactieve stof voor gebruik met een PET-scanner, waarmee een hogere resolutie gehaald wordt en de schildwachtklier wel goed wordt afgebeeld . Heuveling promoveert woensdag 5 maart bij VUmc. Sinds een aantal jaar zijn artseninventiever bezig met het proces van uitzaaien van een tumor in het hoofd-halsgebied. De eerste uitzaaiing komt vrijwel altijdterecht in de direct drainerende lymfeklier, die daarom per definitie de naam 'schildwachtklier' krijgt. Hebben artsen bij iemand een tumor in het hoofd-halsgebied ontdekt, dan kan deze schildwachtklier in zijn geheel operatief verwijderd en onderzocht worden. Wanneer hierbij geen tumorcellen worden gevonden, is de klier schoon en is vrijwel zeker dat de kanker zich ook niet verder in het lichaam heeft uitgezaaid. In dat geval hoeven de lymfeklieren in de hals niet meer uit voorzorg behandeld te worden en kunnen bijwerkingen van deze vaak uitgebreide behandeling worden voorkomen. Voor de patiënt heeft deze schildwachtklierprocedure geen nadelige gevolgen: een mens kan prima met een lymfeklier minder door het leven. Om het verwijderen van de schildwachtklier mogelijk te maken, moet hij natuurlijk wel eerst worden gevonden. Dat doen artsen door een tracer - een radioactieve stof speciaal voor beeldvorming - rondom de tumor te spuiten, waarna die zich snel verspreidt naar de schildwachtklier. Een speciale (SPECT)-camera brengt de radioactieve stof in beeld. Daarbij treedt echter een probleem op: met name bij hoofd-halskanker ligt de schildwachtklier vaak zó dicht bij de tumor dat het SPECT-signaal geen onderscheid kan maken tussen tumor en klier (zie afbeelding). Daarom richtte KNO-arts-in-opleiding Derrek Heuveling zijn promotieonderzoek op positronemissietomografie(PET), een beeldvormingstechniek met een hogere resolutie. Omdat voor schildwachtklierdetectie nog geen PET-tracer bestond, ontwikkelde Heuveling die zelf.'We hebben een bestaande tracer genomen - '99mTc-Nanocoll' - en die op een slimme manier aangepast. Deze bestaande stofheeft twee delen: een radioactief deel, gekoppeld aan een colloïde-deeltje. Dat colloïde blijft, maar het radioactieve deel vervangen we door zirkonium-89.' En met succes. Met deze aan VUmc ontwikkelde PET-tracer '89Zr-Nanocoll' lukte het wel om de vlakbij de tumor gelegen schildwachtklier te herkennen (zie afbeelding). Daardoor krijgen de behandelend artsen vóór de operatie goede informatie over waar deze cruciale lymfeklier zich bevindt. Daarnaast heeft Heuveling, wiens promotieonderzoek werd ondersteund door VUmc Cancer Center Amsterdam,gewerkt aan een stof die tijdens de operatie de schildwachtklier voor de chirurg herkenbaar maakt. Dat gebeurt nu nog met een blauwe inkt die wordt ingespoten. Heuveling ontwikkelde de fluorescente tracer 'Nanocoll-IRDye800CW'die onder een speciale lamp fluorescent oplicht. 'We proberen er alles aan te doen om de schildwachtklieroperatie zo gemakkelijk en effectief mogelijk te maken', zegt Heuveling. Na de ontwikkeling in het lab zijn de nieuwe stoffen al getest in proefdiermodellen en in een aantal patiënten.
David Boerwinkel: Advanced endoscopig imaging of esophageal neoplasia: Old looks and new visions Nieuwe fluorescentietechnieken zijn niet beter dan de bestaande om slokdarmkanker in een vroeg stadium op het spoor te komen. Wel is het mogelijk om met dergelijke technieken het aantal biopten te verminderen dat nodig is om een diagnose te stellen. Het aantal mensen dat vroegtijdig gediagnosticeerd kan worden neemt daardoor echter niet toe. Boerwinkel zocht naar endoscopische technieken om slokdarmkanker in een heel vroeg stadium beter te kunnen onderscheiden en dus ook vroegtijdig te kunnen behandelen. Belichtingstechnieken, bijvoorbeeld met fluorescerend licht, kunnen hierbij helpen. Boerwinkel keek welke belichtingsmethode het beste werkt. Verder onderzocht hij of meerdere technieken naast elkaar moeten worden gebruikt en of er misschien merkstoffen zijn die kunnen bijdragen aan vroegdiagnostiek. De resultaten waren niet bemoedigend. Nieuwe technieken verbeteren de opsporing niet. Op het moment werkt endoscopie met HD-wit -licht het beste, liefst in combinatie met onder andere centralisatie van de zorg rondom diagnostiek en behandeling van slokdarmkanker.
In de nabije toekomst hoeven vrouwen voor onderzoek naar het humaan papillomavirus (HPV), de verwekker van baarmoederhalskanker, niet meer naar een arts. Er is namelijk een zelfstandige screening op HPV op komst door middel van een thuistest. Viola Verhoef van VUmc deed dit onderzoek samen met collega’s van Radboudumc. Zij publiceren op 13 februari in The Lancet Oncology. VUmc onderzocht vrouwen die een HPV-positieve uitslag op de thuistest hadden. Bij deze thuistest nemen vrouwen, die niet deelnemen aan het reguliere bevolkingsonderzoek, zelf vaginaal lichaamsmateriaal af van de baarmoederhals. Dit materiaal wordt in een lab onderzocht op HPV. Vrouwen met HPV hebben namelijk een verhoogd risico op baarmoederhalskanker. Als vrouwen drager zijn van HPV wordt een uitstrijkje gemaakt om te bepalen of er afwijkende cellen zijn. Als er afwijkende cellen worden aangetroffen is de kans op (pre)kanker hoog en wordende vrouwen verwezen naar de gynaecoloog. Dit is de zogeheten triage-test. Verhoef en haar collega's vergeleken deze triage-test met een nieuwe moleculaire test (markertest) waarbij op het reeds afgenomen materiaal van de HPV-positieve vrouw een aanvullende test wordt gedaan. Uit hun onderzoek blijkt nu dat de nieuwe moleculaire test even betrouwbaar is als de 'klassieke' methode met een aanvullend uitstrijkje uitgevoerd door een arts. Door het gebruik van de markertest is geen extra uitstrijkje meer nodig, en kan dus een extra bezoek aan de arts worden bespaard. Vrouwen met een positieve thuistest maar een negatieve markertest kunnen minimaal een jaar wachten om zich opnieuw te laten onderzoeken. Hiermee komt een volledige zelfstandige screening van vrouwen, dus zonder bezoek aan een arts, binnen handbereik.
Het gebruik van radium-223 dichloride (Xofigo) samen met abirateronacetaat (Zytiga) en prednison/prednisolon vergroot de kans op botbreuken en overlijden. Dit blijkt uit een studie waar ook Nederlandse patiënten met ernstige prostaatkanker aan meedoen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beveelt artsen aan hun patiënten niet met deze combinatie van medicijnen te behandelen. Zodra meer bekend is over de resultaten van de studie volgt, zo nodig, nader advies. Radium 223-dichloride wordt gebruikt bij mannen met uitgezaaide prostaatkanker waarbij de ziekte is uitgezaaid naar de botten, en klachten veroorzaakt. Abirateronacetaat wordt gebruikt bij uitgezaaide en castratieresistente prostaatkanker. Prednison of prednisolon geeft verlichting bij beperkte eetlust en vermoeidheid. Het doel van de studie was om bij deze groep patiënten het effect van deze middelen samen te onderzoeken. De firma Bayer B.V. heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd naar urologen, medisch oncologen/internist-oncologen, nucleair geneeskundigen en ziekenhuisapothekers (plus alle genoemde zorgverleners in opleiding) die werkzaam zijn in medische centra met een licentie voor radium-223 dichloride. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Pilot met thuischemo: behandelen van multipel myeloom moet minder belastend worden. Patiënten van het Erasmus MC Kanker Instituut met Multipel Myeloom kunnen er voortaan voor kiezen hun chemokuren thuis te krijgen. Het Erasmus MC is een pilot begonnen met het thuis toedienen van de chemokuren, zodat de behandelingen minder belastend worden voor patiënten. Nu brengen deze veelal ernstig zieke patiënten veel tijd door in het ziekenhuis omdat ze over een langere periode meerdere chemokuren moeten ondergaan. Bij deze proef werken het Erasmus MC, zorgorganisatie Laurens en medisch dienstverlener Mediq Tefa intensief samen. Patiënten met Multipel Myeloom hebben een kwaadaardige woekering van plasmacellen, meestal in het beenmerg. Jaarlijks krijgen in Nederland zo’n 750, vaak oudere mensen de diagnose. De ziekte wordt behandeld met chemokuren waarvoor patiënten tot circa 50 keer per jaar naar het ziekenhuis moeten komen. De patiënt krijgt dan na controle bij zijn behandelend arts/hematoloog een speciaal voor hem of haar samengestelde chemokuur. Het onderzoek en het produceren en toedienen van de kuur kunnen bij elkaar uren in beslag nemen. Als er geen of minimale complicaties of bijwerkingen zijn van de chemokuur, is het niet noodzakelijk voor elke behandeling bij de arts op de poli te komen. Echter, de patiënt moet nu voor de chemokuur zelf naar het ziekenhuis komen. Hiervoor moet hij (vaak lang) reizen en ook nog wachten tot de chemokuur kan worden toegediend. Dat hoeft straks niet meer. Een behandeling thuis betekent niet alleen dat patiënten in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen blijven, maar ook dat ze een reis wordt bespaard en dat ze minder vaak een beroep hoeven te doen op hun naasten om hen te begeleiden tijdens het bezoek aan het ziekenhuis. ‘’Dit maakt de behandeling minder belastend’’, zegt Annemiek Broijl, Internist-Hematoloog bij het Erasmus MC. Erasmus MC, zorgorganisatie Laurens en medisch dienstverlener Mediq Tefa werken samen om de kwaliteit en de veiligheid optimaal te waarborgen. Zo komt de dag voordat de patiënt thuis een chemokuur krijgt, een specialistisch verpleegkundige van Laurens of Mediq Tefa langs. Zij stelt onder andere een aantal vragen aan de hand van vragenlijsten om de conditie van de patiënt te controleren en mogelijke klachten van bijwerkingen duidelijk te krijgen. Ook neemt de medewerker bloed af bij de patiënt, waarna de bloedbuis naar het klinisch chemisch laboratorium van het Erasmus MC wordt gebracht. De behandelend arts beoordeelt de bloeduitslagen en de terugkoppeling van de vragenlijsten. Na een telefonisch consult met de patiënt, kan de toediening goedgekeurd worden door de arts. Aan het einde van de dag wordt de medicatie met speciaal transport van Mediq Tefa naar de patiënt gebracht en kan de medicatie een dag later door een specialistisch verpleegkundige toegediend worden. De arts is en blijft in alle gevallen eindverantwoordelijk voor de patiënt. Voor patiënten die de chemo’s thuis willen krijgen, geldt dat de eerste kuren (Bortezomib) wel altijd in het ziekenhuis moet worden toegediend. Daarna bepaalt de arts of het mogelijk is voor de patiënt om de toedieningen thuis te krijgen. De patiënt moet bijvoorbeeld geen ernstige bijwerkingen hebben gehad tijdens of na de eerste toedieningen. De verschuiving van toediening op het behandelcentrum naar de woning gaat geleidelijk. Het Erasmus MC Kanker Instituut verwacht veel van de pilot waaraan in 2015 zo’n 20 patiënten zullen meedoen. Gedurende het behandeltraject zullen diverse patiënttevredenheidsmetingen worden afgenomen. De verwachting is dat patiënten zullen vinden dat hun kwaliteit van leven toeneemt door de thuistoedieningen. Bij een positief resultaat is het streven om de toediening van oncologische medicatie in de thuissituatie te verbreden naar andere type oncologische medicatie, zodat ook patiënten met andere vormen van kanker er gebruik van kunnen maken.
Darmkanker is na borst- en longkanker de meest voorkomende vorm van kanker, en komt in toenemende mate voor in Nederland. Daarnaast stijgt het aantal goedaardige darmaandoeningen waarvoor veel patiënten een operatie moeten ondergaan. De chirurg heeft een leidende rol in de behandeling van kwaadaardige en goedaardige darmtumoren. Deel I van het proefschrift handelt over het uitvoeren van de technische procedure met het beste resultaat, zodat patiënten na de behandeling van de ziekte een betere kwaliteit van leven hebben. Deel II gaat over de vroege herkenning en behandeling van complicaties, zodat de postoperatieve morbiditeit en sterfte verlaagd kunnen worden. Omdat de chirurg het directe resultaat ziet van zijn handelen op ziekte, kan hij een inschatting maken van de voor- en nadelen. De rol van de chirurg betreft daarom bij uitstek het kritisch beoordelen van bestaande behandelingen en protocollen (deel III). Proefschrift: Annemiek Doeksen: "Colorectal surgery. Optimization of functional results and management of complications".
Onderzoek door M. Moman van de UU biedt nieuw perspectief voor patiënten met prostaatkanker. Met een bijzondere vorm van MRI, de zogenaamde dynamisch contrast versterkte DCE-MRI, kan worden aangetoond bij welke patiënten de kanker na de eerste behandeling terugkomt. Deze patiënten kan dan een "salvage-behandeling" aangeboden worden. Salvage is niet populair, omdat de kansen op succes klein zijn en de kans op ernstige en blijvende bijwerkingen groot is. Behalve de juiste patiënten identificeren, kan DCE-MRI ook het doelgebied voor de salvage-behandeling verkleinen, wat de bijwerkingen vermindert. Volgens Moman biedt dit een beter behandelalternatief voor patiënten met een prostaatkankerrecidief.
Voorbehandeling met chemoradiotherapie voor een operatie verbeterde de 5-jaarsoverleving van slokdarmkankerpatiënten van dertien naar ongeveer vijftig procent. Niet iedereen heeft echter baat bij de voorbehandeling met chemoradiotherapie, terwijl deze patiënten wel last kunnen krijgen van bijwerkingen en complicaties. Het doel van het proefschrift van Jan-Binne Hulshoff was om de selectie en behandeling van patiënten met slokdarmkanker te verbeteren en zo toe te werken naar een gepersonaliseerde behandeling. Hulshoff toonde onder meer aan dat endoechografie een belangrijke rol speelt in het vaststellen van het bestralingsgebied: bij 29% van de patiënten beïnvloedde endoechografie de behandeling ten opzichte van andere de diagnostische middelen. Hulshoff concludeerde daarom dat endoechografie een belangrijk rol speelt in het optimaliseren van de behandeling. Verder concludeerde Hulshoff dat tegenwoordig steeds meer slokdarmkankerpatiënten behandeld worden met chemoradiotherapie, terwijl sommige patiënten niet voldeden aan de regels om mee te doen aan een zeer belangrijk onderzoek naar het nut van de voorbehandeling. Juist deze patiënten hadden minder baat van de voorbehandeling, verdere selectie lijkt daarom zeer belangrijk om de uitkomst van de patiënten te verbeteren. Daarnaast toonde Hulshoff aan dat de reactie van de tumorcellen op de voorbehandeling met chemoradiotherapie beter te voorspellen is door gebruik van ‘textural features’ uit een PET/PET-CT-scan en dat ook MRI hierbij een rol kan spelen. Als deze meetmethode verder wordt onderzocht, is het wellicht mogelijk om beter in te schatten welke patiënten baat hebben bij een voorbehandeling met chemoradiotherapie. Jan-Binne Hulshoff (1988) studeerde geneeskunde. Zijn onderzoek is onderdeel van onderzoeksprogramma GUTS: Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients van het UMCG. Hulshoff start in september als AIOS Radiologie in het UMCG. De titel van zijn proefschrift luidt Improving patient selection towards personalized treatment decisions in esophageal cancer.
Bron: RUG
De achteruitgang van de mond-, nek- en schouderfunctie bij het bestralen en opereren van patiënten met mondkanker hangt af van de grootte van de tumor. Dat zegt onderzoekster C. Speksnijder van de UU. Zij volgde 145 patiënten tot één jaar na de behandeling. De achteruitgang van de mond-, nek- en schouderfunctie hangen af van de grootte van de tumor. Een aantal functies, zoals kauwen en tongbeweeglijkheid, herstelden gedeeltelijk in het eerste jaar na de kankerbehandeling. Het functieherstel was echter minder na intensievere chirurgie. Vermoedelijk heeft het herstel dan meer tijd nodig. Mondkanker is ingrijpend. De tumor en eventuele uitzaaiingen moeten worden weggesneden en/of bestraald. Roken en alcohol en dan met name in combinatie zijn de belangrijkste oorzaken.
Volgend jaar zal het huidige bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker veranderen. Het uitstrijkje dat gemaakt wordt bij de huisarts zal getest worden op de aanwezigheid van het Humaan Papillomavirus (HPV) in plaats van op de aanwezigheid van afwijkende cellen. Deze HPV-test is gevoeliger voor afwijkingen aan de baarmoedermond dan het huidige cytologische onderzoek. Hierdoor is eerder duidelijks of vrouwen risico lopen op het krijgen van baarmoederhalskanker. VUmc doet mee aan het onderzoek naar deze nieuwe methode. In de regio's Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Nijmegen is half april de IMPROVE-studie van start gegaan. Bij de IMPROVE-studie wordt de gevoeligheid van de HPV test op een baarmoederhals uitstrijkje (bestaande methode) vergeleken wordt met gevoeligheid van de HPV test op door de vrouw zelf afgenomen materiaal (nieuwe methode). Indien de gevoeligheid van de HPV test op zelf afgenomen materiaal gelijkwaardig is aan die op het klassieke uitstrijkje wordt de zelf afnameset in de toekomststandaard aangeboden aan alle vrouwen. Dus niet alleen aan weigeraars van het huidige cytologisch onderzoek. Hierdoor wordt het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker vrouwvriendelijker en wordt deelname vergemakkelijkt.
De laatste 25 jaar zijn belangrijke ontdekkingen gedaan op gebied van bestrijding van hpv en baarmoederhalskanker. De wetenschap ontdekte dat hpv de belangrijkste oorzaak is van baarmoederhalskanker en verkreeg inzichten in de genetische veranderingen die daar een rol bij spelen. Dat zei patholoog Chris Meijer van het VU mc onlangs in zijn afscheidsrede. Hij promoveerde in 1971 aan de VU en was daar sinds 1983 hoofd van de afdeling pathologie. Nu nog wordt bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker gekeken naar afwijkende cellen. Binnen afzienbare tijd zal een volledig moleculaire screening mogelijk zijn, zonder dat er nog een microscoop aan te pas komt, denkt Meijer. Ondanks zijn afscheid blijft hij nog wel actief in het onderzoek naar hpv.
Schaamlipkanker wordt in Nederland jaarlijks bij ongeveer 320 vrouwen vastgesteld. Ter verbetering van de behandeling zocht gynaecoloog Maaike Oonk van het Universitair Medisch Centrum Groningen naar nieuwe methoden, waarbij op minder belastende wijze dan voorheen is vast te stellen of er sprake is van uitzaaiingen in de lymfklieren in de lies. Een voor patiënten weinig ingrijpende procedure, waarbij de schildwachtklier wordt onderzocht, is hiervoor geschikt gebleken. Wanneer er geen uitzaaiingen worden gevonden in de schildwachtklier, hoeven de overige lymfklieren niet te worden verwijderd, wat veel minder complicaties geeft dan voorheen. Het onderzoek heeft wereldwijd de standaardbehandeling van patiënten met schaamlipkanker veranderd. Op 18 mei 2011 promoveert Oonk op haar onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De gebruikelijke behandeling van vulvacarcinoom bestond uit operatieve verwijdering van de tumor met verwijdering van alle lymfklieren uit de liezen. Deze ingreep ging gepaard met aanzienlijke complicaties zoals infecties, wondproblemen en vochtophoping in de benen (lymfoedeem). Deze complicaties waren met name het gevolg van de verwijdering van de lymfklieren. Bij ongeveer een derde van de patiënten werden uitzaaiingen in de verwijderde lymfklieren gevonden. Bij tweederde waren de klieren dus eigenlijk onterecht verwijderd. Om bij deze groep complicaties te voorkomen, heeft Oonk onderzoek verricht naar een manier om minder belastend vast te stellen of er sprake is van uitzaaiingen. Oonk heeft vastgesteld dat verschillende methoden, zoals echo, CT, MRI en PET niet nauwkeurig genoeg zijn om metastasen in de lymfklieren in de lies uit te sluiten. De minimaal ingrijpende procedure om de schildwachtklier te verwijderen en te onderzoeken op uitzaaiingen blijkt echter een goed alternatief. In haar onderzoek heeft Oonk aangetoond dat het veilig is om de overige lymfklieren in de lies te laten zitten bij patiënten met een schildwachtklier zonder uitzaaiingen. Ook laat het onderzoek zien dat op termijn veel minder complicaties optreden wanneer alleen de schildwachtklier wordt weggehaald, dan bij de oude behandeling waarbij alle lymfklieren werden verwijderd. Bij patiënten met een uitzaaiing in de schildwachtklier worden alsnog de lymfklieren in de lies verwijderd. Maaike Oonk (Almelo, 1977) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar promotieonderzoek bij de Afdeling Obstetrie & Gynaecologie van het UMCG. Het onderzoek is deels gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. De titel van het proefschrift luidt “New diagnostic and therapeutic options in early-stage vulvar cancer.” Promotors zijn prof.dr. A.G.J. van der Zee en prof.dr. H. Hollema, copromotor is J.A. de Hullu. Inmiddels is Oonk werkzaam als gynaecoloog in het UMCG.
Kanker raakt niet alleen patiënten maar ook familie en vrienden. Partners van kankerpatiënten bezoeken in de periode na de diagnose vaker hun huisarts dan daarvoor. Zij komen vooral vanwege lichamelijke of psychosociale klachten. Dat schrijven onderzoekers van het NIVEL in het Scandinavian Journal of Primary Health Care. Uit eerder onderzoek is bekend dat partners van darm- en longkankerpatiënten vaker moeten worden opgenomen in het ziekenhuis, vooral vanwege psychiatrische problemen. Opmerkelijk is dat partners pas een half jaar na de diagnose vaker naar de huisarts gaan.
"Snel personeel nodig voor nieuwe operatiekamer en bestralingscentrum"
"Kanker. Kom maar op!". Met die kreet, uitgesproken door medewerkers op posters en in advertenties, is Erasmus MC-Daniel den Hoed vandaag een uitdagende campagne begonnen om personeel te werven. Het oncologisch centrum is dringend op zoek naar gespecialiseerde medewerkers, onder andere voor een te openen operatiekamer medio 2011. Er is gekozen voor een uitdagende campagne die strijdlust en kracht toont. De campagne laat in één oogopslag zien voor welke uitdagingen Erasmus MC-Daniel den Hoed staat. Het aantal kankerpatiënten neemt toe en medewerkers van het oncologisch centrum gaan samen het gevecht aan tegen deze ziekte. Erasmus MC Daniel den Hoed heeft op korte termijn nieuw personeel nodig. Zo zijn er medewerkers nodig voor de uitbreiding van de dependance Radiotherapie in Dordrecht. Ook wordt in april een nieuw operatiecomplex geopend. Daardoor zijn nodig: 4 artsen, 4 operatieassistenten, 3 oncologie verpleegkundigen, 2 IC/high Care verpleegkundigen en 5 Radiotherapeutisch laboranten. Deze mensen zijn lastig te vinden, want de arbeidsmarkt is krap. Erasmus MC wil ook mensen wakker schudden om in de toekomst een beroep te kiezen in de oncologie. Mensen die bijvoorbeeld nu nog geen goede opleiding hebben, maar daar al wel mee kunnen beginnen. De campagne moet potentiële medewerkers aanspreken die zich betrokken voelen bij kanker en het als een roeping zien om zich in te zetten voor mensen die deze ziekte hebben of krijgen. De hulpverleners die deze roeping voelen, voelen zich goed in een omgeving waar nog ruimte is om deze zorg te leveren, zoals bij Erasmus MC- Daniel den Hoed. De komende twee weken zijn onder andere posters te zien op borden langs de uitvalswegen van Rotterdam en Dordrecht. Ook staan de advertenties in verschillende bladen.
Een jaarlijkse screening op longkanker voor langdurige en zware (ex-)rokers van 55 tot 80 jaar zou vele vroegtijdige sterfgevallen kunnen voorkomen. Dat zeggen onderzoekers van het Erasmus MC en vier Amerikaanse universiteiten. Met ‘langdurig roken’ wordt 30 jaar roken of langer bedoeld, met ‘zware rokers’ een pakje sigaretten per dag of meer. De onderzoekers bevelen computertomografie aan voor zowel rokers als zware ex-rokers. Het gaat daarbij om mensen die minder dan 15 jaar geleden zijn gestopt met roken en in hun toenmalige ‘rookperiode’ gedurende 30 jaar of langer een pakje per dag of meer rookten. 50 procent van de gevallen van longkanker zou zo vroegtijdig kunnen worden ontdekt. Tijdige opsporing en behandeling kan sterfte aan longkanker voorkomen.
Mensen die meer dan tien jaar achtereen een zittend beroep uitoefenen, hebben twee keer zoveel kans op bepaalde typen darmkanker. Fysieke inactiviteit betekent een grotere kans op deze ziekte. Dat zeggen onderzoekers van University of Western Australia. 918 darmkankerpatiënten werden ondervraagd over hun levensstijl, werk en fysieke inspanning. Vervolgens werden hun antwoorden vergeleken met die van 1021 kankervrije deelnemers. Sporten heeft volgens de onderzoekers geen invloed op dit specifieke risico. Werknemers met een zittend beroep hebben na tien jaar 44 procent meer kans op een tumor in de endeldarm dan werknemers met een lichamelijk actiever beroep. De kans op een tumor in een ander deel van de dikke darm, de karteldarm, ligt zelfs 94 procent hoger.
Marije van der Paardt: ‘Advances in MRI for colorectal cancer and bowel motility’. Van der Paardt onderzocht de mogelijkheden van Magnetic Resonance Imaging (MRI) bij het opsporen van dikke-darmkanker (colorectale kanker) en overblijfselen van endeldarmkanker. Ook keek ze naar de toepassing van MRI om darmmotiliteit (spontaan bewegen van de darm) op te sporen.
De toekomst van kankerbehandeling ligt in 'opereren zonder snijden'. Dat zegt hoogleraar Interventieradiologie Maurice van den Bosch van het UMC Utrecht. Hij spreekt op 21 november zijn oratie uit. Nieuwe technologie verandert de behandeling van kanker in razend tempo. In het UMC Utrecht werken Van den Bosch en collega's aan drie nieuwe aanpakken. Het wegbranden van tumoren; lokale afgifte van chemotherapie; en tijdens bestralen real-time kijken waar de tumor zich precies bevindt. "Alle technieken hebben één ding gemeen", stelt Van den Bosch. "Met beelden kijken we waar de tumor precies in het lichaam zit. Daarna behandelen we alleen de tumor en sparen we het gezonde weefsel rondom de tumor. Hierdoor heeft de patiënt minder complicaties, ligt hij korter in het ziekenhuis en blijft de kwaliteit van leven groter." Het wegbranden van de tumoren gebeurt via ultrageluid. Door geluidsgolven te bundelen is het mogelijk om van buitenaf weefsel of tumoren in het lichaam weg te branden. Het is dan niet meer nodig om het lichaam open te maken. Het UMC Utrecht behandelt op deze manier al goedaardige tumoren in de baarmoeder en is een onderzoek gestart naar de behandeling van borstkanker. In de tweede onderzoekslijn proberen wetenschappers van het UMC Utrecht chemotherapie alleen aan de tumor toe te dienen en niet aan het hele lichaam. Bijwerkingen zoals misselijkheid, vermoeidheid en haaruitval zijn daardoor veel minder. Gestuurd via temperatuur geven bolletjes geladen met medicijnen bijvoorbeeld alleen in de lever hun lading af. Als laatste omvat beeldgestuurde radiotherapie onder meer de bouw van een apparaat waarmee tumoren bestraald kunnen worden terwijl de patiënt in een MRI-scanner ligt. Onder deze benadering vallen ook radioactieve bolletjes waarmee het mogelijk is om levertumoren van binnen uit te bestralen. Het onderzoek sluit perfect aan bij de samenwerking tussen het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AVL) en het UMC Utrecht. In oktober maakten de organisaties bekend vergaand te gaan samenwerken. Ze richten samen een nieuw instituut met landelijke uitstraling op voor diagnostiek, behandeling en onderzoek van alle oncologische aandoeningen.
Marc Jacobs: ‘Supporting patients in obtaining and oncologist in providing evidence-based health-related quality of life information prior to and after esophageal cancer surgery’. Patiënten met slokdarmkanker kunnen niet goed worden betrokken bij hun behandeling omdat het zo goed als onmogelijk is patiënten vooraf te vertellen wat het effect is van de operatie op hun kwaliteit van leven. Jacobs stelt in zijn proefschrift dat er weliswaar veel gegevens zijn verzameld over de kwaliteit van leven na de operatie, maar dat het niet mogelijk is deze gegevens te vertalen naar informatie die artsen en toekomstige patiënten kunnen gebruiken. Slokdarmkanker is een ernstige vorm van kanker. Als de tumor niet is uitgezaaid, wordt er meestal geopereerd, maar de ingreep gaat gepaard met een fikse achteruitgang in kwaliteit van leven. Jacobs heeft twintig jaar onderzoek onder de loep genomen om te kijken of het mogelijk is deze patiënten van goede en duidelijke informatie te voorzien over de gevolgen van de ingreep. Dat dit niet mogelijk blijkt te zijn, komt doordat de studies om de gevolgen voor de patiënt te bepalen methodologisch slecht van opzet zijn. Vaak zijn de vragenlijsten om de gevolgen vast te stellen te verschillend om eensluidende voorspellingen te kunnen doen. Jacobs stelt dat een vragenlijst op het web een bruikbaar en waardevol hulpmiddel kan zijn voor slokdarmpatiënten. Volgens hem vinden artsen de lijst echter nog niet geschikt.
Een crème uit 1950 tegen de meest voorkomende vorm van huidkanker kan de zorg miljoenen besparen. Volgens het UMC Maastricht is dat het oude middel net zo effectief is als de moderne technologie en ook nog goedkoper. Jaarlijks komen er in Nederland naar schatting 45.000 nieuwe gevallen van huidkanker bij. In 85 procent van de gevallen gaat het om basaalcelcarcinoom. Deze vorm van huidkanker is goed te behandelen. Onderzoekster A. Arits vergeleek de resultaten van fotodynamische therapie in het ziekenhuis met die van twee crèmes die de patiënt thuis zelf kan aanbrengen. De eerste zet het eigen immuunsysteem aan het werk, de tweede valt onder chemotherapie en kwam in 1950 al op de markt. Beide crèmes bleken even effectief als fotodynamische therapie.
Sebastiaan Knijnenburg: ‘Late Effects of Childhood Cancer – Epidemiology and Patient Education’ Overlevenden van kinderkanker hebben op later leeftijd behoefte aan meer en vooral gepersonaliseerde informatie. Om hieraan te voldoen heeft Knijnenbrug voor zijn promotie-onderzoek een website geëvalueerd waar overlevenden, aan de hand van hun oude diagnose en de therapie die ze hebben gehad, gerichte informatie kunnen vinden over de risico’s die zij lopen op gezondheidsproblemen. Konijnenburg heeft overlevenden bij alle fases van het ontwikkelproces van de site betrokken, wat resulteerde in een gebruiksvriendelijke website die positief werd beoordeeld door potentiële gebruikers. De gebruikte methoden voor het ontwikkelen en evalueren van de website kunnen in de toekomst gebruikt worden om andere informatieve websites voor patiënten op te zetten. De reden voor de website is dat overlevenden van kinderkanker een verhoogd risico hebben op gezondheidsproblemen ten gevolge van hun behandeling. Om de zorg voor overlevenden te kunnen verbeteren, inventariseerde Knijnenburg in het eerste deel van zijn proefschrift hoe vaak overlevenden problemen krijgen met hun nieren, welke (behandel)factoren van invloed zijn op het ontstaan van nierschade en hoe de nierfunctie verandert in de loop van de tijd. Ook keek hij hoe groot de invloed van de kinderkankerbehandeling is op de volwassen lichaamslengte bij overlevenden.
Proefschrift Universiteit Maastricht: mw. drs. W. Theelen, “Molecular progression markers in cervical premalignancies. Development of a diagnostic MLPA-assay” Baarmoederhalskanker is wereldwijd een veel voorkomende tumorsoort. Infectie met het Humaan Papillomavirus (HPV) is hiervoor de belangrijkste risicofactor, maar het virus kan alleen kanker veroorzaken in combinatie met andere factoren. Tijdens dit onderzoek is gekeken of het mogelijk is om kwaadaardige baarmoederhals-afwijkingen te identificeren door op zoek te gaan naar andere risicofactoren dan de infectie met kankerverwekkend HPV alleen. Hiervoor werd een test ontwikkeld die een aantal van deze risicofactoren kan detecteren, zoals het aantal virusdeeltjes en inbouw van het virus in het menselijk DNA. Ook afwijkingen in bepaalde menselijke genen konden in deze tumoren aangetoond worden. Met deze nieuw ontwikkelde HPV MLPA-test zijn we in staat om kwaadaardige baarmoederhals-afwijkingen te identificeren met een nauwkeurigheid van 85%.
Promotie, Hooman Sadri-Ardekani: ‘Spermatogonial stem cell autotransplantation. Towards clinical application’. In de afgelopen dertig jaar is de kans op genezing van kinderen met kanker enorm gestegen. Tachtig procent is na vijf jaar vrij van symptomen. Maar de gebruikte chemotherapie heeft veel bijwerkingen, ook op de vruchtbaarheid. Het onderzoek van Sadri-Ardekani richt zich op een nieuwe methode om de vruchtbaarheid van jonge jongens met kanker veilig te stellen: transplantatie van spermatogoniale stamcellen, de cellen waaruit zaadcellen ontstaan. De cellen worden voor de behandeling ingevroren en bewaard voor later. De promovendus heeft technieken ontwikkeld om deze stamcellen in het laboratorium te vermeerderen en daarbij kwaadaardige kankercellen te elimineren om zo te voorkomen dat deze onbedoeld ook worden getransplanteerd.
Margot Pont, die juni 2016 promoveerde bij Fred Falkenburg, heeft een Rubiconsubsidie gekregen om twee jaar onderzoek te doen in Seattle. Met een Rubicon-financiering kunnen wetenschappers tot 24 maanden onderzoek doen aan een buitenlandse instelling. Landelijk dienden 78 onderzoekers een aanvraag in. Van hen kregen 22 de subsidie. Margot Pont gaat bij het Fred Hutchinson Cancer Research Center in Seattle onderzoek doen naar betere afweercellen voor kankertherapie. Buiten het lichaam aangepaste afweercellen worden gebruikt om kanker op te ruimen. Het doel van het onderzoek is om deze CAR-T cellen te verbeteren, zodat ze zich vaker vermenigvuldigen in de patiënt en nog effectiever kankercellen kunnen vernietigen.
Bron: LUMC
Bij patiënten met borstkanker die voor een uitzaaiing in de okselklier bestraald worden, is het risico op terugkeer van de ziekte even laag als zou de klier operatief verwijderd worden. De kans op bijwerkingen is na bestralen zelfs lager dan na een operatie. Dit blijkt uit een grote internationale studie van de EORTC (European Organisation for Research and Treatment of Cancer), onder leiding van Prof.dr. Emiel Rutgers, oncologisch chirurg in het Antoni van Leeuwenhoek en dr. Geertjan van Tienhoven, radiotherapeut-oncoloog in het AMC. De uitkomst van deze AMAROS-studie wordt maandag 3 juni gepresenteerd op de ASCO (American Society of Clinical Oncology), een belangrijk congres voor oncologen. Bij patiënten met borstkanker die bij diagnose geen tekenen van uitzaaiingen hebben, wordt naast de tumor in de borst, ook de eerste lymfeklier verwijderd waarheen een tumor via de lymfebanen zou uitzaaien. Als er meer dan enkele tumorcellen in deze zogenaamde schildwachtklier worden gevonden, is er kans op meer uitzaaiingen. Standaard worden dan de overige lymfklieren in de oksel operatief verwijderd. Dit heeft als nadeel dat tussen de 25 en 50% van de vrouwen last krijgt van bijwerkingen, waarvan lymfoedeem-vochtophoping- van de arm de meest voorkomende is. Jaarlijks krijgen in Nederland 13.000 vrouwen borstkanker. Het overgrote deel van deze patiënten ondergaat een schildwachtklierprocedure. Bij 25-30% van deze patiënten worden uitzaaiingen in de schildwachtklier aangetroffen. Voor hen zijn de resultaten van de AMAROS-trial relevant. De resultaten van de AMAROS-studie, waar meer dan 4800 patiënten aan hebben deelgenomen, laten zien dat de kans op terugkeer van de ziekte in de oksel binnen vijf jaar zowel na het verwijderen van de overige okselklieren als na het bestralen van de okselklieren, zéér laag is. Lymfeoedeem in de arm kwam na bestraling van de okselklieren twee keer zo weinig voor als na het operatief verwijderen (15 versus 28% in het eerste jaar na behandeling). In het Antoni van Leeuwenhoek en het AMC wordt bestraling van de oksel daarom inmiddels standaard aangeboden aan vrouwen met een uitzaaiing in de schildwachtklier.
Bepaalde vormen van kanker zijn straks wellicht te behandelen met behulp van nano-deeltjes. Onderzoeker L. Cruz, van de afdeling Radiologie van het LUMC, krijgt een Vidi-subsidie van NWO ter waarde van 800.000 euro voor een studie naar deze techniek. Cruz gaat hiermee de komende vijf jaar met ‘slimme’ nano-deeltjes tumoren zowel zichtbaar maken als behandelen. Deze nano-deeltjes zijn gericht tegen een specifiek gedeelte van de tumor, een receptor die de kankercellen aan hun buitenkant dragen, zegt de onderzoeker. Ook worden er stoffen toegevoegd die het immuunsysteem tegen de tumor activeren. De experimentele behandeling is toepasbaar bij prostaat- en borstkanker.
Kruidensupplementen met Sint-Janskruid gaan niet samen met kankerbehandeling. Dat zegt aankomend wetenschapper A. Goey van de UU. Hij deed onderzoek naar de klinische effecten van een aantal veelgebruikte kruidensupplementen op de farmacokinetiek van chemotherapie. Sint-Janskruid bleek de plasmaconcentraties van het antikankergeneesmiddel docetaxel significant te verlagen. Om mogelijke onderbehandeling van kankerpatiënten te voorkomen, wordt gelijktijdig gebruik van dit kruid en docetaxel afgeraden. Echinacea purpurea (rode zonnehoed) en druivenpitextract hadden geen significante effecten op de afbraak van respectievelijk docetaxel en dextromethorfan, en zijn dus veilig te combineren met deze geneesmiddelen, zegt Goey.
Er wordt vooruitgang geboekt in de strijd tegen kanker. De vooruitzichten voor een aantal kankers en de kwaliteit van de zorg is sterk verbeterd, zo meldt het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA). In het UZA werd het Multidisciplinair Oncologisch Centrum Antwerpen (MOCA) opgericht, waarin een multidisciplinaire aanpak en dienstverlening centraal staat. De werking en de innovaties worden uitgebreid toegelicht tijdens het MOCA-herfstsymposium op 28 oktober.Hoog sterftecijferJaarlijks verliezen 25.693 Belgen de strijd tegen kanker. De ziekte kent, na hart -en vaatziekten, het hoogste sterftecijfer. De vooruitgang in oncologische zorg is er mede gekomen door de evolutie naar een meer multidisciplinaire aanpak, luidt het. "In het MOC (Multidisciplinair Oncologisch Consult) overleggen specialisten met elkaar om op maat van de patiënt een behandelingsplan uit te werken", zegt Marc Peeters, diensthoofd oncologie en coördinator MOCA. Specifieke tumor"In het UZA werden tien multidisciplinaire tumorwerkgroepen opgericht, elk samengesteld uit zowel specialisten van een specifieke tumor, radiotherapeuten en chirurgen als artsen gespecialiseerd in radiologie, nucleaire geneeskunde en pathologische anatomie en psychologen. Ook huisartsen worden nauw betrokken bij beleidsbeslissingen van het MOCA." In de toekomst zullen ook oncologieverpleegkundigen worden aangetrokken om als centrale figuur te fungeren tussen patiënt en externe zorgverstrekkers.Patiënten kunnen voor, tijdens en na hun behandeling bij de psychologen terecht voor psychische ondersteuning en therapie.Vanaf 2011 zal psychosociale ondersteuning ook in de revalidatie worden ingebouwd.
De voornaamste redenen van urologen om patiënten niet de standaardbehandeling te geven voor blaaskanker zijn een hogere leeftijd van de patiënt of ernstige, bijkomende ziekten. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Annemarie Leliveld-Kors. Verder deed zij onderzoek naar de waarde van het, in de praktijk weinig meer toegepaste, retrograde contrastonderzoek van de urineleiders om tumoren in de hoge urinewegen te kunnen opsporen. Leliveld-Kors bestudeerde in het eerste deel van haar onderzoek onder andere een groep patiënten met spieringroeiende blaaskanker in Nederland die behandeld werden in de periode 1997-2009. In die periode gebruikten Nederlandse urologen, in afwezigheid van een Nederlandse richtlijn, Europese en Amerikaanse richtlijnen voor de behandeling van deze vorm van kanker. In de praktijk bleek maar een kleine groep patiënten volgens de richtlijn te worden behandeld. De promovenda stelde vast dat een leeftijd boven de 75 jaar en ernstige bijkomende ziekten voor urologen de voornaamste redenen waren om af te zien van een cystectomie, een verwijdering van de blaas. Bij mensen met een hogere sociaal-economische status gingen artsen juist vaker over tot een cystectomie. Deze groep had ook een grotere kans op een betere overleving nadien. Onafhankelijk van leeftijd, bijkomende ziekten of sociaal-economische status bleken patiënten bij wie de blaas verwijderd werd, of die in- of uitwendige radiotherapie ondergingen langer te leven. Het onderzoek helpt om meer inzicht te geven in de invloed van arts-, patiënt- en ziektegerelateerde factoren op behandelkeuze en behandeluitkomsten. Annemarie Leliveld-Kors (1970) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Universitair Medisch Centrum Groningen waar zij werkt als uroloog.
Wanneer bij patiënten slokdarmkanker is vastgesteld, is het van groot belang zo snel mogelijk te weten of en hoe ver de ziekte is uitgezaaid. Dat gebeurt met endoscopisch onderzoek van de lymfeklieren in het bovenste deel van het maag-darmkanaal. Bettien van Hemel ontdekte dat het uitgebreid schoonspoelen van de kleine naaldopening van de endoscoop voorkomt dat de uitslag van uitzaaiing onterecht positief is. Stadiëring van slokdarmkanker gebeurt met een endoscoop, een apparaatje dat de binnenkant van het maag-darmkanaal in beeld kan brengen zonder dat een patiënt onder het mes moet. De endoscoop is uitgerust met een kleine opening voor een dunne naald waarmee cellen verzameld kunnen worden. Omdat de endoscoop de slokdarmtumor moet passeren om de lymfeklieren te bereiken, kunnen er soms kankercellen in de opening (‘het werkkanaal’) van de endoscoop terechtkomen, die na de punctie ten onrechte de indruk geven dat ze uit de lymfeklieren afkomstig zijn. Van Hemel onderzocht in haar promotieonderzoek onder andere of het schoonspoelen met kraanwater van dit werkkanaal zo’n vals-positieve uitslag kan voorkomen. Ze vergeleek daardoor de uitkomsten van 8 patiënten bij wie de lymfkliercellen op de gebruikelijke manier werden verzameld met die van 5 patiënten bij wie het werkkanaal van de endoscoop uitgebreid werd schoongespoeld met kraanwater na het passeren van de slokdarmtumor. Bij zes van de acht patiënten uit de eerste groep leverde de punctie een vals-positieve uitslag op. In de tweede groep gebeurde dit niet. Van Hemel concludeert dat deze resultaten aantonen dat het werkkanaal van de endoscoop besmet kan raken met tumorcellen. Ze pleit voor een herziening van het huidige protocol voor de stadiëring van slokdarmtumor. Bettien van Hemel (1971) studeerde Geneeskunde aan de universiteit van Utrecht. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en in het kader van het Cancer Research Center Groningen van de Graduate School of Medical Sciences. Van Hemel werkt als patholoog in het UMCG.
Nierkanker door een ongezonde leefstijl komt steeds meer voor. Met name onder mannen is die trend zichtbaar. Dat meldt Niernieuws.nl op basis van een artikel uit het wetenschappelijk tijdschrift PlosOne. Wetenschappers van het Zweedse Umea analyseerden medische gegevens van 560.338 mannen en vrouwen uit Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Ernstig overgewicht, te hoge bloeddruk, verhoogde bloedsuikerwaarden en gehaltes aan triglyceriden (vetten) in het bloed betekenen een verhoogd risico op nierkanker. Als bij mannen de waarden voor overgewicht, bloeddruk, bloedsuikers of vetten verhoogd zijn, is de kans op nierkanker drie keer zo hoog. Bij vrouwen bleek dit verband minder sterk. Zij lopen vooral risico’s als meerdere van deze factoren in het spel zijn.
Patiënten met het vroegste stadium van longkanker kunnen net zo goed bestraald worden als geopereerd. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Naomi Verstegen bij VUmc. Sommige patiënten kunnen niet geopereerd worden, vanwege bijkomende ziekten of een slechte longfunctie. Verstegen promoveert 25 juni bij VUmc. Patiënten met longkanker hebben een slechte prognose, behalve wanneer de tumor zich alleen in de long bevindt en nog niet is uitgezaaid naar de lymfeklieren (stadium I). De gangbare behandeling voor deze patiënten is een operatie waarbij de tumor wordt verwijderd. Als patiënten niet geopereerd kunnen worden, bijvoorbeeld door bijkomende ziekten of een slechte longfunctie, kunnen zij behandeld worden met stereotactische radiotherapie. Bij deze vorm van bestraling wordt een hoge dosis straling zeer nauwkeurig op de tumor gericht. De resultaten die behaald worden met stereotactische bestraling zijn zo goed dat steeds meer patiënten die wel in aanmerking komen voor een operatie, kiezen voor een bestraling. Promovenda Naomi Verstegen heeft de behandelresultaten onderzocht van stereotactische radiotherapie bij deze potentieel operabele patiënten. Ze creëerde hiervoor twee zo gelijk mogelijke groepen patiënten, waarna één groep werd behandeld met stereotactische bestraling en één groep met een operatie. Na de behandeling vergeleek Verstegen de uitkomsten met elkaar. "Het lijkt erop dat de uitkomsten na stereotactische bestraling gelijk zijn aan de resultaten na chirurgie, maar dan zonder ziekenhuisopname en zonder de risico's die bij een operatie komen kijken", zegt Verstegen. "Het is van groot belang dat patiënten goed en objectief geïnformeerd worden over alle behandelmogelijkheden, zodat patiënten met stadium I longkanker de optimale behandeling kunnen krijgen die het beste bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren past."
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Translationele Gastroenterologie houdt Sheila Krishnadath haar oratie getiteld: Een uitzondering op de regel. Ze stelt hierin dat er een speciale rol is weggelegd voor de ‘supervrouw’ binnen het translationele slokdarmkankeronderzoek. Krishnadath gaat eerst in op de ontwikkeling van de translationele geneeskunde. Enkele decennia geleden heeft deze combinatie van onderzoek en geneeskunde haar intrede gedaan en ervoor gezorgd dat artsen veel meer ziekten begrijpen. De hoogleraar pleit voor meer ruimte voor deze vorm van geneeskunde. Zij combineert die invalshoek met haar visie op de benarde positie van de vrouw in de wetenschap, met name in top- en leiderschapsposities. De Nederlandse vrouw neemt op dit gebied de 4 na laatste plaats in Europa in. Verschillende factoren zoals gezinsplanning, culturele aspecten en de overheid spelen hierbij een rol. Volgens Krishnadath is er echter ruimte voor de supervrouw: een vrouw met zowel een topcarrière als een gezin. Het nastreven van diversiteit in het wetenschappelijke topsegment is noodzakelijk om in de toekomst internationaal in de top te kunnen concurreren. De supervrouw kan ook een rol spelen in de research naar slokdarmkanker, het onderzoeksgebied binnen de gastroenterologie waarin Krishnadath zich gespecialiseerd heeft. Eerder onderzoek laat zien hoe moleculaire processen een rol spelen bij het ontstaan van deze aandoening en het voorkómen ervan in de toekomst. Een tweede aspect binnen dit onderzoek is het onderzoek naar genetische biomarkers. Men is inmiddels in staat patiënten met slokdarmkanker te classificeren in hoogrisico- en laagrisicopatiënten. Hoogrisicopatiënten kunnen met genetische biomarkers beter geselecteerd en genezen worden, dit met behulp van minimaal invasieve endoscopische therapie. Patiënten zonder risico of met een laag risico zullen juist minder vaak controles nodig hebben, wat leidt tot een verbetering van de levenskwaliteit.
Immuno-PET is een bijzondere vorm van gebruik van de PET-scan, waarbij antistoffen uit het immuunsysteem in een levend lichaam gevolgd worden. Immuno-PET kan een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van nieuwe behandelingen tegen kanker, immunotherapie. In zijn proefschrift stelde onderzoeker en fysicus Nikos Makris richtlijnen op voor een eenduidig gebruik en analyse van immuno PET-scans. Hij promoveert 16 juni bij VUmc. Antilichamen, ook wel antistoffen genoemd, zijn eiwitten die door het lichaam geproduceerd worden als afweerreactie op de aanwezigheid van bijvoorbeeld virussen of bacteriën. De mogelijkheid om antilichamen in te zetten bij de behandeling van kanker wordt steeds meer onderzocht. Het is daarom van belang om het gedrag van antilichamen in het lichaam te kunnen volgen. Dit kan met behulp van een bijzondere vorm van positron emissie tomografie (PET), ook wel immuno-PET genoemd. Tot nu toe werd immuno-PET nog niet veel gebruikt. ImmunoPET stelt bijzondere eisen aan het gebruik en de analyse van PET-scans. Het is belangrijk dat deze stappen gestandaardiseerd worden, zodat onderzoekers vanuit meerdere medische centra samen kunnen werken aan het verkrijgen van informatie. Omdat er vaak meerdere scans per patiënt gemaakt worden, is het van belang om de analyse van de scandata zo veel mogelijk te automatiseren. Nikos Makris stelde in zijn proefschrift richtlijnen op voor de acquisitie en analyse van immuno PET-scans. Hij vergeleek automatische data-analysestappen met de gouden standaard van handmatige analyse en stelde de mate van overeenkomst tussen beide methoden vast. Het onderzoek van Nikos Makris zorgt ervoor dat het gebruik van immuno-PET door zowel medische centra (behandeling van patiënten) als door de industrie (ontwikkeling medicijnen) op een objectievere manier kan plaatsvinden. Dit zal bijdragen aan inzicht in het nut van de inzet van antilichamen bij de behandeling van kanker.
Bij 80 tot 90 procent van de longkankerpatiënten is hun ziekte primair toe te schrijven aan roken. Niet roken of stoppen is dus het beste, wil je longkanker voorkomen. De diagnose wordt vaak pas laat gesteld, als de ziekte gevorderd is. In het begin heeft de patiënt namelijk geen last van de nog kleine tumoren. Ondanks de betere behandelmogelijkheden is de overleving van vijf jaar na de diagnose nog steeds slecht, stelt KWF Kankerbestrijding. De overlevingskans is maar 13 procent. Een op de zes patiënten haalt een overlevingsperiode van drie jaar, zegt dr. C. van der Aalst van het Erasmus MC. Rokers een CT-scan laten ondergaan, kan hen stimuleren om te stoppen. In de praktijk blijken rokers een positieve uitkomst daarvan soms als vrijbrief te zien om te blijven roken.
Onderzoekers aan het UMC Utrecht hebben een nieuwe genmutatie ontdekt die een rol speelt bij het ontstaan van seminoom, de meest voorkomende vorm van zaadbalkanker bij jonge mannen. Deze mutatie, die plaatsvindt in het LRRC50-gen, kan worden beschouwd als nieuwe risicofactor voor zaadbalkanker en kan worden gebruikt voor screening op de ziekte. De ontdekking is deze week in PLoS gepubliceerd. Bij preklinisch onderzoek met zebravissen is vastgesteld dat een mutatie in het LRRC50-gen een rol speelt bij de vorming van zaadbaltumoren en dat de LRRC50-tumoren bij zebravissen overeenkomen met humaan seminoom. Dankzij deze unieke bevindingen zijn zebravissen een nuttig diermodel voor met mutatie van het LRCC50-gen gepaard gaand humaan seminoom. Tijdens aanvullend onderzoek werd een verhoogd aantal mutaties in dit specifieke gen gevonden in monsters van patiënten met familieleden bij wie eveneens seminoom was geconstateerd. Hoogleraar Dr. Rachel Giles, werkzaam op de afdeling Nefrologie en Hypertensie van het UMC in Utrecht: "Tot voor kort was er maar weinig bekend over de genetische componenten die bepalend zijn voor de risicofactoren voor humaan seminoom. In ons onderzoek is nu voor het eerst een genmutatie gevonden die direct verband houdt met het risico op zaadbalkanker bij jonge mannen; hierdoor wordt het wellicht mogelijk om jonge mannen uit risicofamilies te screenen op subklinisch seminoom. Dit is belangrijk omdat dergelijke tumoren met succes behandeld kunnen worden als de diagnose op tijd gesteld wordt." Dr. Sander Basten van de afdelingen Medische Oncologie en Nefrologie van het UMC Utrecht en hoofdauteur van het artikel voegt hieraan toe: "Nu moeten we nader onderzoek verrichten om de kennelijk diverse moleculaire functies van het LRRC50-genproduct te ontwarren. We moeten nauwkeurig vaststellen om welke processen het gaat en hoe de rijping, differentiatie en woekering van gedereguleerde kiemcellen systematisch tot het ontstaan van seminomen kan leiden." Zaadbaltumoren komen relatief vaak voor: bij 1 op de 500 blanke mannen. In deze gevarieerde groep is het subtype seminoom de meest voorkomende tumor bij mannen tussen 20 en 40 jaar oud. De incidentie van seminoom neemt toe en daarom zijn betere middelen nodig om risicogroepen te screenen en de diagnose op efficiëntere wijze te kunnen stellen. Deze publicatie is een project van UMC Utrecht in samenwerking met Duke University Medical Center (Durham NC, VS), Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam) en het Hubrecht Instituut (Utrecht). Het project is gefinancierd met een NWO Vidi-subsidie aan Prof. Giles en een EU FP-subsidie aan het SYSCILIA-consortium (www.syscilia.org).
KWF kankerbestrijding kent VUmc Cancer Center Amsterdam in totaal 6,4 miljoen euro toe voor onderzoek naar kanker, verdeeld over 9 projecten. Die gaan vaak over het vooraf beter kunnen voorspellen of een bepaald geneesmiddel zal aanslaan. Zo kan de patiënt sneller de meest effectieve therapie krijgen en heeft hij/zij minder last van bijwerkingen. VUmc Cancer Center Amsterdam (VUmc CCA) geeft patiënten de allerbeste zorg naar de laatste inzichten. Daarnaast doen de CCA-medewerkers ook grensverleggend onderzoek naar kanker, zodat de patiënt meer kans heeft op genezing of een beter kwaliteit van leven. Een aantal onderwerpen waarop VUmc CCA vooroploopt, tekent zich in deze subsidieronde van KWF af. KWF kent in totaal 33,5 miljoen euro toe aan 64 nieuwe oncologische onderzoeksprojecten . Daarvan gaat 6,4 miljoen euro naar 9 projecten die door VUmc worden geleid. Ook in de andere projecten zullen soms VUmc-onderzoekers meedoen. De projecten gaan binnen een jaar van start en duren gemiddeld vier jaar.
STOPhersentumoren.nl ondersteunt het UMC St Radboud bij het opzetten van immunologisch en moleculair onderzoek in de strijd tegen hersenkanker. De ambitie is om de opgedane kennis binnen vier jaar te vertalen naar klinische toepassingen voor hersentumorpatiënten. Dankzij de subsidie van STOPhersentumoren.nl kan het UMC St Radboud een belangrijke stap zetten op weg naar het ontwikkelen van immunotherapie bij hersentumoren in Nederland.
Om het onderzoek te financieren organiseert STOPhersentumoren.nl een bijzondere actie, namelijk Steppen tegen Kanker. Op 28 augustus steppen honderden deelnemers de befaamde "Nederlandse" Alpe d"Huez op. Het geld dat zij hiermee binnenhalen komt volledig ten goede aan het onderzoek naar hersentumoren. "We willen allemaal dat er zo snel mogelijk verbetering komt in de toekomst voor kinderen en volwassenen met ongeneeslijke hersenkanker", aldus Klaske Hofstee, voorzitter van de Stichting STOPhersentumoren.nl
Longbestraling bij patiënten met uitgezaaid kleincellig longkanker (SCLC) – uitgevoerd na de standaardbehandeling met chemotherapie – verlengt de overleving en vermindert de kans op terugkeer van de ziekte in de longen met bijna 50%. Dat blijkt uit onderzoek onder leiding van prof. dr. Ben Slotman, hoogleraar radiotherapie bij VUmc, dat maandag 15 september gepubliceerd wordt in het toonaangevende tijdschrift The Lancet. De resultaten in The Lancet komen uit een internationale studie naar de waarde van longbestraling bij patiënten met uitgezaaid kleincellig longkanker. Dit is een agressieve vorm van longkanker die ongeveer 13% van de longtumoren vormt. De meerderheid van de patiënten heeft bij het stellen van de diagnose al uitzaaiingen in lever, hersenen, botten of andere organen. 2-Jaarsoverleving neemt toe Aan de studie deden bijna 500 patiënten uit 42 Europese ziekenhuizen mee, waarvan de helft van de patiënten wel, en de andere helft geen longbestraling kreeg. Uit de studie bleek dat 13% van de patiënten die bestraald waren nog in leven was na 2 jaar. Van patiënten die niet bestraald waren, was dat 3%. Bij de patiënten die bestraald waren, kwam ook veel minder vaak een progressie van de tumor in de long voor. “We zien verder dat de bestraling goed wordt verdragen en er geen ernstige bijwerkingen optreden. Daarom moet deze bestraling vanwege de gunstige effecten worden aangeboden aan alle SCLC-patiënten met uitgebreide ziekte, waarvan de tumor op chemotherapie heeft gereageerd”, stelt onderzoeksleider prof. dr. Ben Slotman van VUmc. “Aangezien veel patiënten ook na deze behandelingen nog steeds verspreiding van de ziekte vertonen, vaak buiten de thorax en de hersenen, is het de moeite waard om te onderzoeken of radiotherapie (bestraling) op andere plaatsen van tumorgroei ook zo effectief is”, aldus Slotman
Overgewicht is de belangrijkste veroorzaker van borstkanker bij oudere vrouwen. Ook alcohol en roken vergroten de kans op deze vorm van kanker. Dat schrijven onderzoekers van de universiteit van Oxford in het British Journal of Cancer. Vrouwen die na de overgang hoge concentraties van bepaalde hormonen in hun bloed hebben, lopen twee tot drie keer meer risico op borstkanker. Bij vrouwen met overgewicht is vooral sprake van hoge concentraties oestrogeen en testosteron, vergeleken met slanke vrouwen. Met name bij hoge concentraties oestrogeen waren de verschillen tussen slanke vrouwen en leeftijdsgenoten met overgewicht groot. Ook bij vrouwen die 15 sigaretten per dag of meer rookten en vrouwen die dagelijks minimaal twee glazen alcohol dronken, lagen de hormoonconcentraties hoger.
Voor zijn promotieonderzoek bestudeerde chirurg-in-opleiding Surya Biere de voor- en nadelen van minimaal invasieve resectie (kijkoperatie) voor slokdarmkanker, het oesofaguscarcinoom. Voor zijn proefschrift evalueerde hij de huidige bestaande literatuur over dit onderwerp. Daarnaast onderzocht hij de resultaten van de patiënten die in het verleden in VU medisch centrum waren geopereerd. Ook deed Biere een nieuw onderzoek waarin open slokdarmchirurgie werd vergeleken met kijkoperaties bij slokdarmkanker. Een dergelijk multicenter, gerandomiseerd onderzoek is nooit eerder uitgevoerd. Slokdarmkanker komt steeds vaker voor. Tot nu toe is de enige bekende behandeling een operatie. 'Traditionele' open chirurgie is echter risicovol en geeft een zeer lange herstelperiode. Een kijkoperatie kan mogelijk het risico op complicaties verkleinen en de herstelperiode van de patiënt bekorten.
Door een elektronische ‘neus’ (een zogeheten eNose) te laten ‘ruiken’ aan ontlasting kunnen darmkanker en voorstadia daarvan (dikkedarmpoliepen) worden opgespoord. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek door de afdeling maag-, darm- en leverziekten van VUmc. Geurprofielen afkomstig van de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker blijken te verschillen van die van personen zonder deze aandoening. Daarnaast vonden de onderzoekers ook een verschil in geurprofielen van ontlasting van patiënten met dikkedarmpoliepen en die van patiënten met dikkedarmkanker. Of de gevonden verschillen in geurprofielen het gevolg zijn van een verandering in samenstelling van de darmflora of veroorzaakt worden door de darmafwijking zelf, zal in toekomstige studies worden onderzocht.
Na aanwijzingen voor een verhoogd risico op blaaskanker heeft de CHMP de baten-risico balans van pioglitazon bevattende geneesmiddelen (Actos, Glustin, Glubrava, Competact, Tandemact) opnieuw geëvalueerd. Het gebruik van deze geneesmiddelen moet worden beperkt tot een selecte, kleine groep patiënten. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, op basis van resultaten van farmaco-epidemiologische studies, preklinische en klinische data en spontane meldingen. Geneesmiddelen met de werkzame stof pioglitazon mogen niet voorgeschreven worden aan patiënten met (een historie van) blaaskanker of aan patiënten met niet onderzochte hematurie. Artsen wordt aangeraden voor de start van de behandeling de risicofactoren voor het krijgen van blaaskanker te bepalen. Een goede afweging van gebruik door oudere patiënten vooraf en tijdens de behandeling is nodig. Om te zorgen dat alleen die patiënten pioglitazon voorgeschreven krijgen die er voldoende baat bij hebben, moet de therapie binnen drie tot zes maanden geëvalueerd worden, daarna op regelmatige basis. De productinformatie wordt aangepast. Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
Vette voeding, grapefruit en andere zaken gaan niet altijd goed samen met het gebruik van kankermedicijnen. Het kan zelfs leiden tot gevaarlijk hoge concentraties van de medicijnen in het bloed. Artsen en patiënten houden daar nu te weinig of geen rekening mee. Dat zegt internist-oncoloog R. Matthijsen van het Erasmus MC. Voeding, genetische kenmerken, andere of alternatieve medicijnen, roken, alcoholgebruik en biologische klok kunnen allemaal invloed hebben op de concentraties van anti-kankermedicatie. Het eten van grapefruit kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat een kankermedicijn niet goed werkt, doordat bepaalde enzymen in de lever tijdelijk minder goed werken. Het beste zou zijn de medicijnconcentraties in de bloedbaan regelmatig te meten, zegt Matthijssen.
Patiënten met longkanker kunnen gemiddeld tien maanden langer leven, dankzij een nieuwe bestralingsmethode. Dat zeggen onderzoekers van het VU mc. Bij deze bestralingstechniek - stereotactische radiotherapie genaamd - worden de tumoren aangepakt met hoge doses, exact gerichte bestraling. Belangrijk, omdat slechts een op de drie longkankerpatiënten van 75 jaar of ouder geopereerd kan worden en traditionele bestraling voor de groep die niet meer te opereren is meestal als te belastend terzijde werd geschoven. In feite werd 40 procent van deze patiënten direct opgegeven. Deze mensen krijgen nu mogelijk toch zicht op extra behandelmogelijkheden. Goede informatieverstrekking over wat nog mogelijk is, is dan wel erg belangrijk, reageert het Longkanker Informatie Centrum.
Medische bioloog Yvette van Kooyk van VUmc heeft een ERC advanced ontvangen van € 2,5 miljoen voor haar onderzoek naar het ontwikkelen van een kankervaccin. Van Kooyk:” Het doel van dit project is dat we na 5 jaar en hopelijk eerder een vaccin hebben wat in de kliniek gebruikt kan gaan worden om de immuunreaktie van kankerpatienten te versterken. Het vaccin kan dan als therapie worden gebruikt maar mogelijk ook preventief worden ingezet.” Het onderzoek koppelt kennis van chemie aan de immunologie en is gericht op het versterken van het immuunsysteem bij de aanval van kanker. Van Kooyk:”Wij houden ons allereerst bezig met een immuunrespons tegen melanoom en Humaan Papilloma Virus. Hierbij worden suikers gebruikt om het vaccin naar de juiste cellen te brengen die de immuunreaktie kunnen initiëren (de dendritische cellen).” Mocht de immuunversterkende rol van het vaccin goed werken dan is het vaccin ook toe te passen bij andere aandoeningen zoals infectieziekten die gebaat zijn bij een sterke afweer.
In Nederland krijgen jaarlijks bijna 13.000 vrouwen borstkanker. Nadat de behandelingen zijn afgerond, blijft de patiënte nog een lange tijd onder controle, ook wel de follow-up genoemd. De richtlijn in Nederland is een driemaandelijkse ziekenhuiscontrole in het eerste jaar na de behandeling, maar er bestaat twijfel of deze frequente controles wel optimale zorg leveren. Onderzoek onder 320 borstkankerpatiënten uit zeven ziekenhuizen in Nederland laat zien dat een aantal ziekenhuis controles in het eerste jaar vervangen kunnen worden door telefonische controles door de mammacare verpleegkundige met behoud van kwaliteit van leven, hoge patiëntentevredenheid en zonder toename in angstgevoelens. Daarnaast blijkt de combinatie van telefonische follow-up met een educatief groepsprogramma een kosteneffectieve strategie te zijn. Op basis van de gevonden resultaten wordt geadviseerd om de richtlijn voor follow-up voor het eerste jaar na borstkanker kritisch te bekijken en telefonische follow-up en het educatieve groepsprogramma een plek in de richtlijn te geven. Proefschrift: mw.drs. Merel L. Kimman, "Improving the quality and cost-effectiveness of breast cancer follow-up".
Bij sommige borstkankerpatiënten die een borstsparende therapie ondergingen, keert de kanker lokaal terug. Met behulp van microarray genexpressieprofilering werd een groep genen gevonden die dit kan voorspellen. De vondst kan echter nog niet klinisch worden toegepast. Een homogeen geachte subgroep van borstkankertumoren (de basal-like tumoren) kan met microarray genexpressietechnieken worden onderverdeeld in meerdere subgroepen. Promotie: Bas Kreike, ‘Gene expression profiling of breast cancer to identify subtypes and to predict local recurrence after breast conserving therapy’.
Bestraling na een borstsparende operatie in een voorstadium van borstkanker vermindert het risico dat de ziekte na meer dan vijftien jaar terugkeert met ongeveer 50 procent. Dit stelt Donker in haar proefschrift over chirurgische en radiotherapeutische behandeling van borst en oksel bij borstkankerpatiënten. Deze behandeling draagt bij aan een goede prognose van deze patiënten, maar gaat vaak gepaard met korte- en langetermijnbijwerkingen. Jaarlijks krijgen 13 duizend vrouwen in Nederland de diagnose borstkanker. Een groot deel van hen heeft een uitzaaiing in de lymfeklieren in de oksel en hiervoor is operatieve verwijdering van de overige okselklieren de standaard behandeling. Ongeveer een kwart tot de helft heeft na deze operatie last van bijwerkingen, waarvan (vochtophoping) de meest voorkomende is. Donkers vraag is bij welke patiënten bepaalde onderdelen van de standaard behandeling (chirurgie en/of radiotherapie) veilig achterwege kunnen blijven. Haar doel is de bijwerkingen van de behandeling te verminderen, met behoud van de goede prognose. Behalve haar conclusie over het bestralen van de borst, constateert ze dat bestralen van de okselklier in plaats van een operatie bij patiënten met een uitzaaiing in de schildwachtklier niet tot een slechtere prognose leidt, maar het risico op bijwerkingen zoals lymfoedeem in de arm met ongeveer 50 procent vermindert.
Een op de acht overlevenden van kinderkanker die bestraald zijn én behandeld werden met anthracyclines, heeft dertig jaar later een ernstige hartaandoening. Om kinderen met kanker te blijven volgen en controleren op late bijwerkingen, riep het Emma Kinderziekenhuis AMC in 1996 de Polikliniek Late Effecten Kindertumoren (PLEK) in het leven. Daarnaast beschikken onderzoekers over een database met gegevens over diagnose en behandeling van alle kinderen met kanker die in het EKZ/AMC opgenomen waren. Van der Pal deed onderzoek in een cohort van 1362 patiënten die minstens vijf jaar na de behandeling nog in leven zijn. Ze vond 50 ernstige hartaandoeningen bij 42 patiënten. Meer dan de helft kampte met hartfalen, gevolgd door hartklepafwijkingen, ischemische hartziekten (zoals een infarct) en ritmestoornissen. Dertig jaar na de behandeling was de kans op een ernstige hartaandoening het grootst in de groep die zowel radiotherapie als anthracyclines kreeg. Een op de acht patiënten loopt dat risico. Uit echo’s van het hart bij jongvolwassenen die in hun kindertijd met middelen behandeld werden die potentieel schadelijk zijn voor het orgaan, bleek dat 27 procent van de 525 personen een verminderde hartfunctie had. Van der Pal denkt dat zij gaandeweg hartaandoeningen ontwikkelen die klachten kunnen geven. Sommige patiënten krijgen daarom preventief medicijnen. Ook wordt er bij een aantal van hen vaker een echo gemaakt. Promotie: Helena van der Pal, ‘Cardiovascular disease after treatment for childhood cancer’.
De deelnemers die gisteren meededen aan de TCS Amsterdam Marathon hebben gezamenlijk € 203.800 aan sponsorgeld opgehaald voor het VUmc Cancer Center Amsterdam (VUmc CCA). Zo'n 45.000 mensen stonden gisteren in een koud en regenachtig Amsterdam in de startblokken voor een flinke uitdaging: de 40e editie van de Amsterdam Marathon. Om 9.30 uur begonnen de atleten in het Olympisch Stadion aan hun race. Ongeveer 17.000 deelnemers gingen voor de hele marathon, de rest ging voor de 21 en 8 kilometer. In het Olympisch Stadion kreeg prof. dr. Geert Kazemier, directeur stichting VUmc CCA, de cheque met het opgehaalde bedrag overhandigd van Natarajan Chandrasekaran, TCS' CEO & MD, en Koert Hetterscheidt, directeur Le Champion. Het bedrag van € 203.800 werd bij elkaar gebracht door lopers en toeschouwers, medewerkers en vrijwilligers van VUmc, donateurs van stichting VUmc CCA en klanten en medewerkers van Tata Consultancy Services (TCS), dat al drie jaar de titelsponsor is van het evenement. 'Ik ben bijzonder trots en dankbaar voor de steun die het VUmc Cancer Center Amsterdam dit jaar weer heeft gekregen. Dankzij TCS, Le Champion, deelnemers, vrijwilligers, toeschouwers en overige sponsoren, kunnen wij nog meer onderzoek doen naar kanker, wat heel hard nodig blijft. Met de opbrengst van dit jaar kunnen we een belangrijke bijdrage leveren aan verder onderzoek naar opslag van en analyses uit bloedmonsters. Dit is een zeer snelle (en vroege) manier van diagnosticeren van kanker en geeft nauwkeurige informatie voor het bepalen van de behandeling. Dit vergroot de kans op genezing voor mensen met kanker aanzienlijk', aldus prof. dr. Geert Kazemier.
Het UMC Utrecht en Quirem Medical gaan de komende jaren actief samenwerken om de voordelen van de behandeling van leverkanker met holmiumbolletjes optimaal te benutten. De unieke eigenschappen van holmiumbolletjes dragen bij aan een effectievere behandelplanning, betere stralingsdosering en behandelevaluatie, wat tot betere resultaten leidt bij patiënten die radio-embolisatie ondergaan. De partijen gaan samenwerken op het gebied van lopend en toekomstig klinisch onderzoek, subsidieaanvragen, de productie van holmiumbolletjes en aanvragen voor CE-certificering. De financiële details van de samenwerking zijn niet bekendgemaakt. Het bijzondere aan de holmiumbolletjes is dat ze goed zichtbaar zijn op zowel een SPECT- als een MRI-scan. Hierdoor kan de arts goed zien of de bolletjes op de juiste plaats in het lichaam hun werk doen. Een behandeling met holmiumbolletjes bestaat uit twee fasen. Eerst kijkt een arts met een veilige lage dosis of de radioactiviteit zich goed binnen de lever ophoopt. Als dat zo is, volgt de uiteindelijke behandeling van de tumor met een hogere dosis. De holmiumbehandeling wordt vooralsnog enkel toegepast in een palliatieve setting bij levertumoren. De resultaten van een fase I klinische studie (HEPAR I) zijn in 2012 gepubliceerd in het tijdschrift Lancet Oncology. Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben toen vijftien patiënten behandeld; de behandeling bleek veilig te zijn. Momenteel loopt er een klinisch onderzoek (HEPAR II) naar de effectiviteit en verdere onderbouwing van de veiligheid van de holmiumbehandeling. In deze studie zullen zo’n veertig nieuwe patiënten behandeld worden door de divisie Beeld van het UMC Utrecht. Prof. dr. Maurice van den Bosch, interventieradioloog bij het UMC Utrecht: “Om nieuwe en spannende ideeën uit academisch geneeskundig onderzoek te vertalen naar tastbare innovaties is langdurige en volledige inzet van zowel publieke als private partners vereist. In Quirem Medical hebben we een sterke, toegewijde partner gevonden, die het gebruik van onze onderzoeksinspanningen op het gebied van minimaal invasieve, beeldgestuurde kankerbehandelingen verder zullen bevorderen.” Jan Sigger, CEO Quirem Medical: “We zijn erg blij met de samenwerking met het UMC Utrecht bij de verdere ontwikkeling van de radio-embolisatieprocedure met holmiumbolletjes. De sterke beeldvormings- en interventiecapaciteiten van het UMC Utrecht sluiten goed aan bij de mogelijkheden die onze QuiremSpheres® kunnen bieden om de werkzaamheid van de radio-embolisatieprocedure en dus patiëntenresultaten te verbeteren.” Quirem Medical, in 2013 opgericht als een spin-off van het UMC Utrecht, is een nieuw medisch technologisch bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van een nieuwe, gerichte behandeling van levertumoren. De unieke eigenschappen van de door Quirem Medical ontwikkelde deeltjes op basis van holmium (QuiremSpheres™) verbeteren de effectiviteit van behandelingen met radio-embolisatie. De mogelijkheden die de deeltjes bieden op het vlak van beeldvorming en dosisbepaling dragen bij tot een zo nauwkeurig mogelijke behandelplanning en -evaluatie. Het doel van Quirem is om een real-time, beeldgestuurde, gepersonaliseerde radio-embolisatiebehandeling van tumoren te ontwikkelen die tot betere patiëntenresultaten leidt en de drempel voor het gebruik van deze innovatieve technologie verlaagt.
Dagelijks kort de zon in gaan remt de groei van darmtumoren. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) door muizen aan uv-straling bloot te stellen. Dat de sterfte aan darmkanker lager is in landen met veel zonuren was al bekend, maar dat de blootstelling aan zonlicht darmtumoren zou kunnen remmen, was nog niet bewezen. De aanmaak van vitamine D onder invloed van zonlicht blijkt verantwoordelijk voor het beschermende effect. Ook als muizen vitamine D kregen toegediend via hun voeding bleken ze minder kans te lopen op darmkanker. Maar waarschijnlijk komen onder invloed van zonlicht ook ontstekingsremmende signaalstoffen vrij. Met een kwartier zomerzon per dag bouw je al voldoende vitamine D op.
Bepaalde eiwitten in de leveruitzaaiingen bij darmkankerpatiënten kunnen gebruikt worden om de overlevingskans van de patiënt te voorspellen. Onderzoeker Jeroen Goos ontdekte dat specifieke eiwitten de overlevingskans significant beter voorspellen dan met behulp van bestaande methoden mogelijk is. Hiermee kan ook beter bepaald worden welke patiënt welke behandeling moet krijgen en daardoor kan de overlevingskans omhoog. Goos promoveert 13 mei bij VUmc. De helft van de patiënten die lijdt aan kanker in de dikke darm of endeldarm overlijdt aan de gevolgen van de ziekte, vaak door uitzaaiingen naar de lever. Slechts 40% van de patiënten is vijf jaar na operatieve verwijdering van de leveruitzaaiingen nog in leven. Met behulp van een PET-scan zijn de niveaus te bepalen van bepaalde biologische markers (eiwitten), die informatie geven over de overlevingskans. Jeroen Goos heeft zich in de eerste plaats gericht op de identificatie van eiwitten in de leveruitzaaiingen die als biologische marker kunnen dienen en zo informatie geven over de overlevingskans van de patiënt. In weefselmonsters van 507 patiënten met leveruitzaaiingen heeft hij eiwitten geïdentificeerd die goede voorspellers voor de overleving bleken te zijn. Een combinatie van drie van deze eiwitten bleek de overlevingskans significant beter te voorspellen dan het huidige model, dat gebaseerd is op tumorkenmerken die met standaardmethoden in de kliniek bepaald kunnen worden (zoals aantal of grootte van de uitzaaiingen of bloedwaarden). Voor één van deze eiwitten heeft Goos vervolgens een PET-tracer ontwikkeld. Hoe hoger de eiwitwaarde, hoe slechter de overlevingskans. "Met deze PET-tracer waren we in staat eiwitniveau 's in tumorcellen te meten." Zulke PET-tracers kunnen informatie geven over biologische processen in de tumor en daardoor bijdragen aan het identificeren van patiënten met een slechte prognose. "Door de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt, waarin we gebruikmaken van klinische én biologische kenmerken, kan de overlevingskans van patiënten met leveruitzaaiingen verbeterd worden. Bovendien kunnen we zo beter bepalen welke patiënt welke behandeling moet krijgen", aldus Goos.
Psychische stoornissen, hart- en vaatzieken en kanker veroorzaken de grootste ziektelast. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Een Gezonder Nederland’ van het RIVM. Binnen deze hoofdgroepen veroorzaken coronaire hartziekten de meeste ziektelast, gevolgd door diabetes mellitus, beroerte, angststoornissen, COPD, longkanker, stemmingsstoornissen en nek- en rugklachten. De ziektelast is hoog als een ziekte veel voor komt, lang duurt, relatief ernstig is en/of veel sterfte veroorzaakt. Verwacht wordt dat coronaire hartziekten en diabetes in 2030 nog steeds de hoogste ziektelast met zich mee brengen. Die van infectieziekten op dit moment laag, maar dat kan veranderen. Nieuwe infectieziekten kunnen zich voordoen. Bovendien zijn steeds meer bacteriën resistent tegen antibiotica.
Bepaalde eiwitten in de leveruitzaaiingen bij darmkankerpatiënten kunnen gebruikt worden om de overlevingskans van de patiënt te voorspellen. Onderzoeker Jeroen Goos ontdekte dat specifieke eiwitten de overlevingskans significant beter voorspellen dan met behulp van bestaande methoden mogelijk is. Hiermee kan ook beter bepaald worden welke patiënt welke behandeling moet krijgen en daardoor kan de overlevingskans omhoog. Goos promoveert 13 mei bij VUmc. De helft van de patiënten die lijdt aan kanker in de dikke darm of endeldarm overlijdt aan de gevolgen van de ziekte, vaak door uitzaaiingen naar de lever. Slechts 40% van de patiënten is vijf jaar na operatieve verwijdering van de leveruitzaaiingen nog in leven. Met behulp van een PET-scan zijn de niveaus te bepalen van bepaalde biologische markers (eiwitten), die informatie geven over de overlevingskans. Jeroen Goos heeft zich in de eerste plaats gericht op de identificatie van eiwitten in de leveruitzaaiingen die als biologische marker kunnen dienen en zo informatie geven over de overlevingskans van de patiënt. In weefselmonsters van 507 patiënten met leveruitzaaiingen heeft hij eiwitten geïdentificeerd die goede voorspellers voor de overleving bleken te zijn. Een combinatie van drie van deze eiwitten bleek de overlevingskans significant beter te voorspellen dan het huidige model, dat gebaseerd is op tumorkenmerken die met standaardmethoden in de kliniek bepaald kunnen worden (zoals aantal of grootte van de uitzaaiingen of bloedwaarden). Voor één van deze eiwitten heeft Goos vervolgens een PET-tracer ontwikkeld. Hoe hoger de eiwitwaarde, hoe slechter de overlevingskans. "Met deze PET-tracer waren we in staat eiwitniveau 's in tumorcellen te meten." Zulke PET-tracers kunnen informatie geven over biologische processen in de tumor en daardoor bijdragen aan het identificeren van patiënten met een slechte prognose. "Door de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt, waarin we gebruikmaken van klinische én biologische kenmerken, kan de overlevingskans van patiënten met leveruitzaaiingen verbeterd worden. Bovendien kunnen we zo beter bepalen welke patiënt welke behandeling moet krijgen", aldus Goos.
Johannes Buijsen: Rectal cancer: Steps towards tailored treatment. Bij de behandeling van endeldarmkanker spelen chirurgie, radiotherapie en chemotherapie een rol. De laatste jaren is er steeds meer belangstelling voor orgaansparende behandeling van endeldarmkanker. Dit proefschrift is gericht op meer maatwerk in de behandeling. Drie aspecten zijn onderzocht: het gebruik van PET-scan om gerichter te bestralen, het ontwikkelen van modellen om de reactie op radiotherapie te voorspellen en het intensiveren van de radiotherapie om de kans op reactie van de tumor te vergroten. PET-scan bleek een bruikbaar instrument voor gerichtere bestraling en het bleek mogelijk om met behulp van onder andere PET-scan en bloedmonsters de reactie op bestraling te voorspellen.
Marije Hamaker: ‘Decision making in geriatric oncology’. Hamaker registreerde vanaf 2002 de behandelkeuzen van specialisten bij honderden oudere patiënten met diverse typen kanker. Bij ouderen met kanker wordt de behandelrichtlijn vaak niet gevolgd. Op zich geen slechte zaak want het laat zien dat artsen vaak kritisch te werk gaan - leeftijd, bijkomende ziektes en algehele conditie van de patiënt waren redenen om van de richtlijn af te wijken. Hamaker stelt dat kijken naar het individu zeker bij ouderen het uitgangspunt moet blijven, maar dat kan beter dan het nu gebeurt. Ze pleit voor een ‘geriatrische blik’: behandelaars moeten streven naar een volledig beeld, niet alleen van iemand gezondheid, maar ook van zijn psychisch en sociaal functioneren.
Vrouwen met een mutatie van het MEN1-gen hebben meer kans om borstkanker te ontwikkelen. Bovendien treft de ziekte treft hen op jongere leeftijd. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht. MEN1 is een zeldzame erfelijke ziekte waarbij patiënten als gevolg van een mutatie van het MEN1-gen op chromosoom 11 vatbaar zijn voor zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren in hormoonproducerende organen zoals de bijschildklieren, alvleesklier en hypofyse. In Nederland zijn er ongeveer 400 mensen met het MEN1-syndroom. Uit onderzoek bij 190 Nederlandse vrouwen met MEN1 bleek dat vrouwen met een afwijking in het MEN1-gen een bijna drie maal zo hoge kans op borstkanker hebben en vaak op relatief jonge leeftijd. Hun gemiddelde leeftijd bij diagnose was 48 jaar. Regelmatige screening is zeer belangrijk, want tijdige behandeling is belangrijk.
Het is niet nodig om oudere patiënten met hoofd-halskanker anders te behandelen dan jongere patiënten met deze ziekte. Dat concludeert Thomas Peters op basis van zijn promotieonderzoek. Nu gebeurt dat in de klinische praktijk vaak nog wel. Peters stelde vast dat oudere patiënten geen andere complicaties ontwikkelen na een behandeling dan jongere patiënten. Peters stelt voorop dat het aantal mensen bij wie hoofd-halskanker wordt vastgesteld, niet meer stijgt, maar dat het percentage ouderen in deze groep wel toeneemt. Zij worden vaak anders behandeld dan jongere patiënten. Peters onderzocht of het gemaakte onderscheid terecht is. Hij vergeleek daarvoor onder andere de behandelingsgegevens van 129 patiënten van 75 jaar of ouder, bij wie tussen 1997 en 2007 een bepaald soort kwaadaardige tumor in het hoofd-halsgebied (larynxcarcinoom) was vastgesteld, met die van 283 patiënten van 65 jaar of jonger. De promovendus concludeert dat er geen aantoonbaar verschil is in complicaties na de behandeling van oudere en jongere patiënten. Wel zijn bij oudere patiënten complicaties moeilijker te voorspellen op basis van factoren die voor de behandeling bekend zijn. Ook geldt dat wanneer patiënten kampen met bijkomende (chronische) ziektes, complicaties vaak samenhangen met deze ziektes. Peters besluit met de conclusie dat de keuze van behandeling lastig blijft, maar niet gebaseerd moet worden op hoge leeftijd alleen. Thomas Peters (Nijmegen, 1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Peters participeerde in onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door de afdeling KNO van het UMCG. Peters werkt op die afdeling als arts-assistent in opleiding tot KNO-arts.
Luis Cruz, onderzoeker op de afdeling Radiologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), krijgt een Vidi-subsidie van NWO ter waarde van 800.000 euro. Luis Cruz gaat hiermee de komende vijf jaar met ‘slimme’ nanodeeltjes tumoren zowel zichtbaar maken als behandelen. “Deze nanodeeltjes zijn gericht tegen een specifiek gedeelte van de tumor, een receptor die de kankercellen aan hun buitenkant dragen”, licht Cruz toe. Ook worden er stoffen toegevoegd die het immuunsysteem tegen de tumor activeren. De experimentele behandeling is toepasbaar bij prostaat- en borstkanker. (Bron: LUMC)
Bij borstkankerpatiënten die voor een uitzaaiing in de okselklier bestraald worden, is het risico op terugkeer van de ziekte even laag als wanneer de klier operatief verwijderd zou worden. De kans op bijwerkingen is na bestralen zelfs lager dan na een operatie. Dit blijkt uit een grote internationale studie door onder meer het Antoni van Leeuwenhoek en het AMC. Bij patiënten met borstkanker die bij de diagnose geen tekenen van uitzaaiingen vertonen, wordt naast de tumor in de borst ook de eerste lymfeklier verwijderd om uitzaaiing tegen te gaan. Als er meer dan enkele tumorcellen in deze zogenaamde schildwachtklier worden gevonden, is er kans op meer uitzaaiingen. Standaard worden dan de overige lymfklieren in de oksel operatief verwijderd. Veel vrouwen ondervinden bijwerkingen daarvan.
Promotie Dhr. Robert-Jan Schipper, MD. "Exploring innovative nodal imaging and treatment strategies in breast cancer". Bij patiënten met borstkanker wordt standaard onderzocht of de kwaadaardige tumorcellen zijn uitgezaaid naar de lymfklieren in de oksel. Na een echo van de oksel worden via een operatie een of meerdere lymfeklieren verwijderd voor dat doel. Dit proefschrift toont onder meer aan dat een contrastversterkte MRI-scan van de oksel een veelbelovend alternatief kan zijn voor het operatief verwijderen van de lymfeklieren. Als de validatiestudie dit bevestigt, kan een operatie vermeden worden bij 70% van de nieuwe patiënten met borstkanker, omdat zij geen uitzaaiingen in de lymfeklieren hebben. Ze zouden daarmee ook minder blootgesteld worden aan de mogelijke gevolgen van een operatie in de oksel, zoals problemen met het bewegen van de schouder, een dikke arm door ophoping van lymfevocht of gevoelsveranderingen in de arm.
Een nieuwe behandeling voor leverkanker, ontwikkeld in het UMC Utrecht, heeft het Europese CE-keurmerk gekregen. Door het verkrijgen van dit keurmerk kunnen ziekenhuizen in heel Europa deze innovatieve behandeling met radioactieve holmiumbolletjes nu gaan gebruiken. De behandeling wordt op de markt gebracht door Quirem Medical, een spin-off bedrijf van het UMC Utrecht. Bij deze nieuwe behandeling worden radioactieve bolletjes in de bloedbaan van de leverslagader gebracht en lopen deze bolletjes vervolgens vast in de allerkleinste bloedvaatjes in en rond de levertumoren. Ze geven hun straling daardoor dichtbij de tumor af. Deze manier van bestraling heet ook wel radioembolisatie. “Wij beschouwen onze holmium-microsferen als The Next Generation Microspheres”, zegt Quirem-oprichter dr. Frank Nijsen van het UMC Utrecht. Behandeling van levertumoren met radioactieve yttrium-bolletjes is al een bewezen en gewaardeerde kankertherapie door middel van radioembolisatie. De nieuwe holmium-microsferen vormen de volgende fase in de ontwikkeling van deze technologie. Dankzij de zichtbaarheid op MRI-scans en SPECT-CT is met holmium-microsferen een patiënt-specifieke behandeling op maat mogelijk. Door de verleende CE-markering kunnen patiënten in heel Europa hier nu van profiteren.” Het UMC Utrecht werkt al vijftien jaar aan de ontwikkeling van deze innovatieve behandeling. Patiënten met levertumoren worden er in wetenschappelijke studies al zes jaar mee behandeld. In 2013 is het spin-off bedrijf Quirem Medical opgericht om de behandeling ook beschikbaar te maken voor patiënten buiten het UMC Utrecht. “De CE-markering bevestigt onze ambitie om onze technologie wereldwijd beschikbaar te maken”, reageert Jan Sigger, CEO van Quirem Medical. “Samen met klinische partners gaan we de holmiumbehandeling nu verder ontwikkelen.” De onderzoeksgroep van het UMC Utrecht gaat in nauwe samenwerking met Quirem Medical de nieuwe behandeling ook geschikt maken voor de behandeling van tumoren in andere organen. Dit jaar start onderzoek naar het gebruik van holmium-microsferen bij de behandeling van hoofd-hals tumoren. De unieke beeldondersteuning met gebruik van MRI biedt ook in deze toepassing de mogelijkheid om de lokale behandeling van tumoren nauwkeurig te kunnen volgen en optimaliseren. “Ik verwacht veel van de holmiumtherapie”, zegt interventieradioloog prof. dr. Maurice van den Bosch van het UMC Utrecht. Hij is nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze nieuwe behandeling. “Patiënten met levertumoren zullen hier baat bij hebben, en ik hoop dat we in de toekomst ook patiënten met andere tumoren hiermee effectiever kunnen behandelen.”
Mensen met een lichamelijke aandoening zijn vaker depressief dan de algemene bevolking. Onder andere kankerpatiënten en mensen die hartinfarct hebben gehad, lopen een groter risico. Patiënten met een depressie hebben een slechtere prognose. Wereldwijd wordt veel onderzoek gedaan naar dit verschijnsel. UMCG-promovenda A. Meijer stelt dat patiënten met een depressie na een hartaanval een twee tot drie maal zo groot risico hebben op een nieuw infarct of overlijden dan mensen zonder depressie. Deels komt dit doordat depressieve patiënten vaak ook ernstiger ziek zijn. Nieuw onderzoek zal moeten uitwijzen of behandeling van depressie ook een betere hartprognose oplevert. Ook depressieve kankerpatiënten hebben mogelijk baat bij therapie.
Aleksandra Olow: ‘Targeted therapy for pediatric glioma’.Tumoren van het centrale zenuwstelsel (CZS), gliomen genoemd, komen bij 20 procent van de kankerpatiëntjes voor. CZS is de belangrijkste oorzaak van sterfte bij kinderen met kanker. Gliomen zijn de meest resistente kindertumoren. Ze veroorzaken zeer ernstige langetermijn-effecten; niet alleen door de ziekte, maar ook door de bijwerkingen van de behandelingen. Deze tumoren kunnen leiden tot een hoge ziektelast zoals gezichtsverlies, stoornissen in de klieren en een achterblijvende neuro-cognitieve ontwikkeling. In de afgelopen jaren is veel kennis verworven over de moleculaire en genetische heterogeniteit van gliomen, maar dat heeft nauwelijks geleid tot de ontwikkeling van succesvolle geïndividualiseerde behandelingen. Olow beschrijft de resultaten van preklinisch onderzoek naar doelgerichte therapie (targeted therapy) voor kinderen met een tumor van het CZS. Ze keek naar therapieën met gerichte remmers tegen moleculen van specifieke cellulaire processen en naar combinatiebehandeling met de huidige standaardtherapieën.
Het wordt wellicht mogelijk om bij darmkankerpatiënten te voorspellen of de ziekte waarschijnlijk terugkeert. Dat stelt onderzoekster N. Snoeren van de UU. Het gaat om moleculaire factoren en klinische risicoscores. Bij veel mensen met darmkanker keert de ziekte terug. Aanvullende chemotherapie verkleint de kans daarop met ongeveer 10 procent. Maar op dit moment valt nog niet goed te voorspellen welke patiënten baat zullen hebben bij een operatie, of een aanvullende behandeling met chemotherapie. Omdat een operatie en chemotherapie risico’s met zich meebrengen is er daarom een duidelijke behoefte aan biomarkers die de (ziektevrije) overleving voorspellen.
De Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool willen van fluitenkruid de basis voor een medicijn tegen kanker gaan maken. In de wortels van het veel voor komende onkruid zit podofyllotoxine. Die stof is volgens de onderzoekers een veelbelovend middel tegen kanker. Om de werkzame stof op grote schaal uit de plant te kunnen halen en te verwerken is het project PhytoSana opgezet. Hierbij wordt samengewerkt met bedrijven en instellingen in de Eems Dollard Regio. Het is niet de bedoeling dat de onderzoekers zelf een medicijn maken. Ze leveren het fluitenkruidextract aan de farmaceutische bedrijven. Er is ruim zeven ton uitgetrokken voor het PhytoSana-project.
Saskia Ellenbroek: ‘The function of Tiam1/Rac signaling in polarity and cancer’. Metastasering (uitzaaiing) van tumorcellen is vaak de doodsoorzaak van kankerpatiënten. Weinig is bekend over de cellulaire signaleringsroutes die ten grondslag liggen aan het metastaseren van tumorcellen. Saskia Ellenbroek toont in haar studies aan dat Rho GTPases en hun regulatoren op meerdere manieren kunnen bijdragen aan het ontstaan en de progressie van verschillende soorten kanker. Daarnaast werd duidelijk dat Rac1 en Rac3 een verrassend andere functie vervullen, ondanks hun grote gelijkenis. Verder blijkt Tiam1/Rac signalering betrokken bij de polarisatie van verschillende celtypes. De resultaten van dit onderzoek vergroten het inzicht in de complexe mechanismen die ten grondslag liggen aan strikt gereguleerde processen, zoals polarisatie, en het belang van de cellulaire context voor de uitkomst van deze signaleringsroutes.
Shanna Tol: ‘Specialised care in patients undergoing pancreatoduodenectomy’. Bij te opereren patiënten met alvleesklierkanker heeft het gebruik van een metalen stent voor de drainage na de operatie de voorkeur boven een plastic stent. Een uitgebreide verwijdering van de lymfeklieren wordt afgeraden. De zogenoemde LNR (mate van aantasting van lymfeweefsel met uitzaaiingen) is een goede maat voor de prognose van de patiënt. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit het proefschrift van Tol naar de optimale wijze van opereren van deze groep patiënten. Het doel was een gids op te stellen voor de meest optimale post- en preoperatieve behandeling van chirurgische patiënten met kanker in de alvleesklier.
Het Sézary-syndroom, een zeldzame huidlymfoom, wordt vaak veroorzaakt door afwijkingen in genen die betrokken zijn bij de regulatie van andere genen, de zogenaamde epigenetische regulatie. Dat schrijven onderzoekers van onder meer het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in Nature Genetics. Het Sézary-syndroom is een zeldzame vorm van kanker die uitgaat van afweercellen in de huid (T-cellen).Artsen noemen het een cutaan lymfoom. “Er zijn meerdere soorten cutane lymfomen. Kenmerkend voor het Sézary-syndroom is een diffuus rode, hevig jeukende huid en gezwollen lymfeklieren”, vertelt Maarten Vermeer, hoogleraar Klinische Dermatologie in het LUMC. De aangedane afweercellen bij het Sézary-syndroom zijn genetisch echt een rommeltje, aldus coauteur dr. Kees Tensen, onderzoeker op de afdeling Huidziekten van het LUMC. Er zijn verschillende mutaties gevonden die in de tumorcellen van meerdere patiënten met het Sézary-syndroom voorkomen, maar geen van die mutaties komt bij een groot deel van de patiënten voor. De onderzoekers brachten van 25 mensen met het Sézary-syndroom het zogenaamde exoom van de tumorcellen in kaart, dat is het deel van het genetisch materiaal dat codeert voor eiwitten. Ze ontdekten dat er bij ongeveer de helft van de patiënten fouten zitten in genen die coderen voor enzymen die bij de epigenetische regulatie betrokken zijn. De epigenetische regulatie bepaalt mede welke genen daadwerkelijk tot uiting komen in eiwitten. Transcriptoom “Het kan dat er door fouten in de epigenetische regulatie genen niet meer tot expressie komen. Daarom bekijken we nu het totale genoom en transcriptoom, dat zijn alle genen in de tumorcellen die daadwerkelijk tot expressie komen, en waar dus eiwitten van worden gemaakt”, aldus Tensen. Op dit moment worden patiënten met het Sézary-syndroom behandeld met onder meer corticosteroïden, prednison en UV-licht. Vermeer: “We hopen markers te vinden om de ziekte beter te herkennen en aangrijpingspunten voor behandeling te vinden. Op dit moment is de vijfjaarsoverleving volgens de literatuur ongeveer 25 procent. In het LUMC is dat hoger, maar het blijft een agressieve vorm van kanker waar nog geen goede behandeling voor is.” Expertisecentra zeldzame aandoeningen Het LUMC is dit jaar erkend als expertisecentrum voor de behandeling van het Sézary-syndroom en andere cutane lymfomen. Patiënten met cutane lymfomen komen vanuit heel Nederland naar het LUMC.
Anne Marijn Kreeft: ‘Functional Inoperability of Oral and Oropharyngeal Cancer’. Gevorderde kanker in het mond- en keelgebied kan behandeld worden met een operatie (zo nodig gevolgd door bestraling) of een combinatie van chemotherapie en bestraling (chemoradiatie). Als bij een operatie essentiële structuren moeten worden verwijderd, kan dit ernstige gevolgen hebben voor de slik-, spraak- en kauwfunctie. Functionele inoperabiliteit betekent dat de te verwachten functie na de operatie zo slecht is, dat er gekozen wordt voor chemoradiatie. Anne-Marijn Kreeft concludeert op basis van een nationale en internationale enquête dat de huidige experts op het gebied van hoofd-halsoncologie van mening verschillen over de functionele inoperabiliteit van mond- en keelkanker. In Nederland wordt hier meer aandacht aan besteed dan in andere delen van de wereld. Een operatie die door de meerderheid als functioneel inoperabel wordt beschouwd, is een volledige verwijdering van de tong. De beoordeling van functionele inoperabiliteit blijkt nog subjectief en variabel. Daarom pleit Kreeft voor een objectieve bepaling van de functie ten bate van de preoperatieve besluitvorming en individuele counseling. Op dit moment wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een dynamisch model van de mond en keel, om virtuele chirurgie uit te voeren en de gevolgen van reconstructie en bestraling na te bootsen. Op deze manier kunnen de spraak- , kauw- en slikfunctie objectief worden ingeschat en gevisualiseerd voor arts en patiënt.
Rachel Blom: ‘Clinical challenges in esophageal cancer treatment’. Slokdarmkanker komt steeds vaker voor. Door betere diagnostiek en behandeling verbeterde de vijfjaarsoverleving. Blom onderzocht diagnostiek en de uitkomst van de operatie. De invoering van een PET-CT-scan na de gecombineerde preoperatieve chemo- en radiotherapie voorkomt dat patiënten worden geopereerd die tijdens de therapie uitzaaiingen hebben ontwikkeld. Ze constateert verder dat er geen verschil in uitkomst is tussen jonge of oude patiënten en tussen patiënten met een normaal gewicht of overgewicht. De prognose van degenen bij wie slokdarmkanker terugkeert, blijkt de laatste achttien jaar niet verbeterd.
De chirurgische precisie neemt toe door tijdens een borstkankeroperatie een echoapparaat te gebruiken. Hierdoor is het bijna altijd (97%) mogelijk om in 1 operatie het kwaadaardig gezwel in zijn geheel te verwijderen. Hernieuwde operaties of andere aanvullende en vooral belastende behandelingen zoals extra bestraling zijn dan minder nodig. Ook zorgt het echogeleid opereren ervoor dat er zo min mogelijk gezond borstweefsel rondom het gezwel wordt verwijderd. Hierdoor is er na de operatie minder verschil in borstgrootte. Beide conclusies blijken uit onderzoek van artsonderzoeker Nicole Krekel, zij promoveert 18 januari op dit onderwerp bij VUmc. Het onderzoek is gefinancierd door Pink Ribbon en VUmc CCA. Fotobijschrift: Een echobeeld van een borsttumor. Rood omcirkelt de borsttumor. De begrenzing van de tumor is duidelijk te zien. De rode pijl laat zien waar de chirurg al gesneden heeft, op de juiste afstand vanaf de tumor. De kwaliteit van de borstkankerchirurgie wordt aanzienlijk verhoogd door een echoapparaat te gebruiken: alleen de kwaadaardige tumor wordt verwijderd, de borst wordt gespaard. Zonder echogeleiding worden voelbare borsttumoren verwijderd aan de hand van wat de chirurg tijdens de operatie voelt, zonder dat er visuele middelen worden gebruikt. Hierbij bestaat de kans dat er te veel gezond weefsel wordt weggehaald, of kwaadaardig weefsel achterblijft. Verwijderen van teveel gezond borstweefsel, leidt tot een slechter cosmetisch resultaat. Dit kan voor de vrouw psychisch en sociaal belastend zijn. Krekel: "Opmerkelijk is het hoge percentage, 97%, waarbij de tumor met behulp van de echo in één keer in zijn geheel verwijderd was, terwijl dit zonder echo maar 83% was. Hierdoor was het minder vaak nodig om opnieuw te opereren, soms zelfs een borstamputatie, of te bestralen. Zonder gebruik van de echo werd twee maal teveel weefsel verwijderd. Bij gebruik van de echo was de hoeveelheid verwijderd weefsel precies goed." Tijdens het onderzoek bleek ook dat de procedure relatief eenvoudig te leren is. Echografie is een makkelijk hanteerbare, betrouwbare en zeer patiëntvriendelijke methode. Na ongeveer 8 operaties onder supervisie, beheerst de chirurg de echogeleide procedure voldoende om deze resultaten te behalen. Krekel: "Deze manier van opereren is landelijk snel in te voeren omdat elk ziekenhuis over echoapparatuur beschikt. Zeker als vrouwen er naar gaan vragen, zal dit tot snellere invoering leiden. Omdat er minder aanvullende behandelingen nodig zijn, zullen de behandelkosten verminderen en dus een besparend effect hebben. Wellicht is ook dat een reden om landelijk m.b.v. echo te gaan opereren." Stichting Pink Ribbon heeft geld beschikbaar gesteld voor de studie, waaraan behalve VUmc ook MCA Alkmaar, RKZ Beverwijk, KG Haarlem, de Gelderse Vallei in Ede en het Waterlandziekenhuis in Purmerend meewerkten.
Mw. drs. Rafli van de Laar, “Surgical treatment of epithelial ovarian cancer”. Dit proefschrift belicht de chirurgische behandeling van eierstokkanker op het moment dat de ziekte ontdekt wordt maar ook als deze terugkeert na eerdere behandeling. Het voorspellen van de uitkomst van de chirurgische behandeling moet bij voorkeur plaatsvinden binnen een ervaren multidisciplinair oncologisch team en niet primair op basis van predictiemodellen bestaande uit klinische en CT scan parameters. Als chirurgie bij teruggekeerde eierstokkanker wordt uitgevoerd lijkt er een toename van de overleving ten opzichte van patiënten die enkel met chemotherapie worden behandeld. In Nederland is het helaas niet mogelijk gebleken de waarde van chirurgie bij het recidief ovariumcarcinoom gerandomiseerd te onderzoeken.
Bron: UM
Rond genetisch gemanipuleerde voeding heerst nog veel onduidelijkheid. Uit een Franse studie zou blijken dat het eten van genetisch gemodificeerde maïs kanker bij ratten veroorzaakt. Maar de studie kan de wetenschappelijke toets der kritiek niet doorstaan, zeggen onderzoekers van de Europese Voedselautoriteit (EFSA) en van zes Europese lidstaten. Ook het bureau Risicobeoordeling en onderzoeksprogrammering van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was hierbij betrokken. Ze hebben veel kritiek op het Franse onderzoek. Zo zou het aantal geteste ratten te klein zijn om wetenschappelijk gezien voldoende onderbouwde conclusies te kunnen trekken over eventuele verbanden tussen de genetisch gemanipuleerde maïs en kanker.
Hannah van Meurs: ‘Improving treatment strategies in overian cancer. Towards individualized patient care’. Bij vrouwen met een kwaadaardig gezwel in de wand van de eierstokken is een verwijdering van de baarmoeder niet nodig als er bij de diagnose geen afwijking is in het slijmvlies van de baarmoeder. Chemotherapie heeft een matig gunstig effect bij patiënten bij wie de tumor niet kan worden weggesneden. Dit zijn de belangrijkste conclusies van Van Meurs over de verbetering van de behandeling van eierstokkanker. Voor haar onderzoek keek de promovendus welke standaardbehandelingen effectief zijn. Ze onderzocht met name de mogelijkheden om de behandeling af te stemmen op de individuele patiënt. Het doel is de beste behandelwijze te vinden voor de verschillende vormen van deze ziekte. Andere conclusie uit haar onderzoek is dat hormoontherapie onderbelicht is bij deze groep van patiënten. Ook kan ze op basis van haar onderzoek voorspellen dat de overleving van patiënten met eierstokkanker kan worden voorspeld aan de hand van de BMI van de patiënt en het stadium van de ziekte. Patiënten bij wie de ziekte is uitgegroeid tot stadium IV (ernstig) hebben baat bij chemotherapie. Bepaalde fase III-patiënten kunnen het best worden geopereerd. Dit onderzoek is volgens Van Meurs van belang omdat zo betere therapieën voor patiënten met een ovariumcarcinoom worden ingezet waardoor overbodige behandelingen worden voorkomen, wat kan leiden tot een betere overleving en kostenbesparing.
Sinds enkele jaren voert het retinoblastoomcentrum van VUmc - als enige in Nederland - een bijzondere behandeling van oogkanker uit. Via een buisje door de lies van de patiënt komt de chemo direct in de oogtumor. 'Met deze techniek is minder chemotherapie nodig en is de werking ervan in het oog beter', aldus prof.dr. Annette Moll. In haar oratie op vrijdag 7 februari vertelt zij meer over de zorg voor kinderen met retinoblastoom. Er zijn inmiddels acht jonge patiënten behandeld met deze nieuwe behandeling van retinoblastoom, 'directe intra-artriële chemotherapie' genoemd. Het multidisciplinaire team dat deze therapie uitvoert bestaat uit professionals van de afdelingen neurointerventieradiologie, oogheelkunde, kinderoncologie, anesthesie en de apotheek van VUmc. Prof.dr. Annette Moll: 'We bieden maatwerk door teamwerk. Dat betekent dat we als oogartsen bepalen wat voor elke individuele patiënt de beste therapie is, met de minste bijwerkingen op de lange termijn. Is dat intra-arteriele chemotherapie, dan doen we dat. Soms is het laser of cryotherapie (bevriezen tumor) bij kleinere tumoren. Als het oog helemaal vol met tumoren zit en het leven van het kind loopt gevaar, moeten we een oog verwijderen.' Retinoblastoom is kanker van het netvlies bij kinderen. Het kan erfelijk zijn. Het is belangrijk dat het op tijd gediagnostiseerd en behandeld wordt om blindheid en sterfte te voorkomen. Hoe eerder de aandoening ontdekt wordt, hoe groter de kans is om dat het oog en het gezichtsvermogen behouden blijft. De eerste symptomen zijn vaak een witte pupil of scheelzien. De meeste ouders en zorgverleners kennen de aandoening echter niet. In het VUmc retinoblastoomcentrum vindt diagnostiek, behandeling en follow-up van alle Nederlandse retinoblastoompatiënten plaats. Daarnaast doet het centrum onderzoek op het gebied van vroegdiagnostiek en late effecten van retinoblastoom en de behandeling. Annette Moll: 'Zo heeft mijn onderzoeksteam, als onderdeel van een internationaal consortium,onlangs een nieuw type retinoblastoom ontdekt.' Op vrijdag 7 februari spreekt Moll haar oratie 'Oog voor de mens. Over maatwerk en teamwerk' uit.
Maria Vosjan beschrijft in haar proefschrift de ontwikkeling van een nieuwe, meer eenvoudige manier om een radioactieve stof die geschikt is voor PET-scanning te koppelen aan antilichamen. Deze vinding is van belang zowel bij het efficiënter ontwikkelen als bij het effectiever gebruik van dure geneesmiddelen. Vosjan promoveert op 29 november aan VUmc. Sinds enige tientallen jaren is het mogelijk om tumoren op te sporen in het menselijk lichaam met behulp van beeldvormende technieken, waaronder de PET-scan. Bij een PET-scan krijgt de patiënt een radioactief gelabelde stof toegediend die in de tumor ophoopt, waarna er een scan wordt gemaakt. Het is mogelijk om hiervoor tumorspecifieke antilichamen te gebruiken die gelabeld zijn met een radioactieve stof. Tot op heden was het een ingewikkelde procedure om de radioactieve stof te koppelen aan antilichamen. Maria Vosjan beschrijft in haar proefschrift de ontwikkeling van een nieuwe, meer eenvoudige koppelingsreactie waarbij in twee stappen de radioactieve stof stabiel gekoppeld kan worden. Deze vinding kan grote invloed hebben op het gebruik van PET in antilichaamonderzoek, zowel bij het efficiënter ontwikkelen als bij het effectiever gebruik van deze dure geneesmiddelen. Vosjan beschrijft in haar proefschrift ook een nieuwe categorie antilichamen, de Nanobodies. Dit zijn therapeutische eiwitten, die zijn gebaseerd op zogenaamde enkel-domein-antilichamen, zoals die voorkomen bij lama's en kamelen. Deze Nanobodies hebben veel voordelen ten opzichte van de klassieke antilichamen. Ze kunnen sneller en goedkoper gemaakt worden, dringen dieper de tumor binnen en kunnen gemakkelijk met elkaar gecombineerd worden binnen een soort van kralensnoer. Dit laatste blijkt met name een interessante optie bij de toepassing in kankertherapie. Met de nieuwe koppelingreactie kan zowel een stevige stap worden gezet op gebied van het vroeg opsporen van tumoren als op gebied van het efficiënter ontwikkelen van nieuwe Nanobodies . Het bleek namelijk niet alleen mogelijk om met de radioactieve stof gemerkte Nanobodies kort na toediening betrouwbare PET-scans te verkrijgen, maar ze ook in te zetten voor de behandeling van kanker. Met name door het eenvoudig met elkaar verbinden van meerdere Nanobodies, gericht tegen verschillende tumorgroeifactoren of groeifactorreceptoren, kunnen er mogelijk effectievere behandelingen uitgevoerd worden in de toekomst.
Het UMC Utrecht lanceert op 18 december 2013 een spin-offbedrijf, Quirem Medical, om een nieuwe kankerbehandeling voor levertumoren geschikt te maken voor toepassing bij patiënten. Het onderzoeksteam heeft hiervoor twee subsidies gekregen. Het bedrijf verwacht eind volgend jaar de eerste producten op de markt te brengen. Het gaat om de zogenaamde holmiumtherapie die de afgelopen vijftien jaar in het UMC Utrecht is ontwikkeld en nu voor het eerst ter wereld bij mensen wordt toegepast. Hoofdonderzoeker dr. Frank Nijsen kreeg samen met zijn team twee subsidies toegekend voor de verdere commercialisering van de holmiumtherapie. Het gaat om de NGI Life Sciences Pre-Seed Grant en de STW Valorisation Grant fase-2. Beide subsidies moeten het team helpen om het ‘gat’ te overbruggen tussen onderzoek in een academische setting en het komen tot een succesvol medisch bedrijf. Hiervoor is het spin-off-bedrijf Quirem Medical opgericht. Het bedrijf moet de behandeling van levertumoren met radioactieve holmiumbolletjes beschikbaar te maken voor patiënten wereldwijd. Bij de nieuwe behandeling draait het om radioactieve bolletjes die na injectie vastlopen in bloedvaten rondom de levertumoren. Ze bestralen zo de tumor heel gericht, zonder grote bijwerkingen. Vooral patiënten met darmkanker die uitgezaaid is naar de lever, kunnen hier baat bij hebben. Vooralsnog komen alleen patiënten in aanmerking voor de behandeling in het geval dat opereren en andere standaardbehandelingen niet meer mogelijk zijn. Het bijzondere aan de holmiumbolletjes is dat ze goed zichtbaar zijn op zowel SPECT/CT als een MRI-scan. Hierdoor kan de arts goed zien of de bolletjes op de juiste plaats in het lichaam hun werk doen. Een behandeling met holmiumbolletjes bestaat uit twee fasen. Eerst kijkt een arts met een veilige lage dosis of de radioactiviteit zich goed binnen de lever ophoopt. Als dat zo is, volgt de uiteindelijke behandeling met een hogere dosis. Nijsen: “We verwachten dat in de toekomst de microsferen met grote precisie in en rond tumoren gebracht kunnen worden. Hierdoor zal de effectiviteit van de therapie toenemen en zullen patiënten minder last hebben van bijwerkingen.” Momenteel loopt er een klinisch onderzoek (de HEPAR II studie) naar de veiligheid en effectiviteit van de behandeling. Vorig jaar zijn de resultaten van de fase I-klinische trial gepubliceerd in het tijdschrift Lancet Oncology. Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben toen vijftien patiënten behandeld; de behandeling bleek veilig te zijn. In de volgende fase, die nu loopt, zullen zo’n veertig nieuwe patiënten behandeld worden binnen het Centrum voor Beeldgestuurde Oncologische Interventies van het UMC Utrecht. “Deze beeldgestuurde behandeling is minder ingrijpend dan een operatie en geeft minder bijwerkingen dan de meeste chemotherapieën”, zegt prof. dr. Maurice van den Bosch, die het klinische onderzoek leidt. “Het is daarom een belangrijke aanvulling op het arsenaal van de behandeling van lever tumoren.“
Patiënten met een vergevorderd stadium van kanker hebben een verhoogd risico op ondervoeding. Wanneer sprake is van een verminderde eetlust, verlies van lichaamsgewicht en verlies van spiermassa bij de patiënt, als gevolg van veranderingen in de stofwisseling door de tumor, wordt ondervoeding ook wel cachexie genoemd. Cachexie is lastig te herkennen in de praktijk, onder andere omdat er nog geen goede methode bestaat om cachexie eenduidig vast te stellen. Susanne Blauwhoff-Buskermolen deed onderzoek naar cachexie en promoveert op 24 november bij VUmc. Blauwhoff bestudeerde de waarde van het meten van spiermassa en eetlust en leverde een bijdrage aan het verbeteren van de methode om cachexie vast te stellen. Uit het onderzoek bleek ook dat patiënten met veel verlies van spiermassa mogelijk een slechtere uitkomst van de behandeling hebben. Door in de toekomst cachexie eerder op te sporen en sneller met een behandeling te starten hopen de onderzoekers dit te verbeteren. Op dit moment loopt in VUmc en in vier andere ziekenhuizen een vervolgstudie waarbij de onderzoekers bestuderen of vroeg ingrijpen kan helpen gewichtsverlies en verlies van spiermassa te voorkomen. De hoop is dat het behoud van spiermassa resulteert in minder bijwerkingen van de chemotherapie zodat patiënten beter kunnen worden behandeld en ook een betere kwaliteit van leven hebben. Dit onderzoek wordt ondersteund door KWF Kankerbestrijding. Susanne Blauwhoff pleit voor een vroege begeleiding van de patiënt door een diëtist in het vaak multidisciplinaire behandelteam: "Een diëtist heeft specifieke deskundigheid op het gebied van cachexie en kan inspelen op specifieke klachten en smaakvoorkeuren van patiënten. Met begeleiding van een diëtist kan het optreden van cachexie mogelijk uitgesteld of afgewend worden."
Bron: VUmc
Een aparte groep witte bloedcellen, de zogeheten neutrofielen, kunnen de activatie van een ander type witte bloedcel, de T-cel, remmen. Dat ontdekte onderzoekster V. Kamp van de UU tijdens haar promotieonderzoek naar het immuunsysteem. Meer kennis over deze remmende witte bloedcellen zou inzicht kunnen geven in ziekteprocessen waar het immuunsysteem tekortschiet of juist afgeremd zou moeten worden, zegt zij. Deze remmende neutrofielen zouden belangrijk kunnen zijn bij de ontwikkeling van kanker. Doordat de witte bloedcellen worden afgeremd, zijn die niet in staat om de tumor op te ruimen. Door het bestuderen van remmende neutrofielen wordt het in de toekomst misschien mogelijk om het immuunsysteem te activeren wanneer iemand kanker heeft ontwikkeld.
Bijwerkingen uitstrijkje voor het eerst onderzocht en vergeleken met de VS. Elk jaar hebben ongeveer honderdduizend vrouwen in Nederland na het afnemen van het uitstrijkje milde klachten als lichte pijn, bloedingen en afscheiding. Rond de vijftienduizend vrouwen voelen zich bovendien gespannen gedurende de maanden nadat ze te horen hadden gekregen dat de uitslag van het uitstrijkje afwijkend was, en dat vervolgonderzoek moest plaats vinden. Ook hebben de biopten en behandelingen die volgden na een afwijkend uitstrijkje tienduizenden tijdelijke lichamelijke klachten als gevolg. Het betreft lichte of matige pijn, bloedingen en afscheiding. Dat concluderen onderzoekers Dik Habbema van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg (MGZ), en patholoog Folkert van Kemenade, beiden verbonden aan het Erasmus MC. Zij brachten de ‘bijwerkingen’ van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker zo goed mogelijk in kaart. MGZ werkte in de studie nauw samen met Amerikaanse onderzoekers, aangezien de bijwerkingen in Nederland werden vergeleken met de Amerikaanse situatie. De resultaten van de studie zijn vandaag gepubliceerd in het artikel ‘Harms of cervical cancer screening in the United States and the Netherlands’ in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift International Journal of Cancer. Ondanks de grote aantallen klachten steekt Nederland gunstig af ten opzichte van de Verenigde Staten. Daar hebben vrouwen circa drie keer zo vaak last van de genoemde klachten, doordat er meer uitstrijkjes worden afgenomen, en er meer biopten worden genomen en behandelingen plaatsvinden. In Nederland krijgen vrouwen van dertig tot zestig jaar elke vijf jaar een uitnodiging voor een uitstrijkje. In de Verenigde Staten wordt er op jongere leeftijd begonnen met de screening, en er wordt langer mee doorgegaan. Ook is de tijdsinterval tussen uitstrijkjes korter. Het bevolkingsonderzoek in de twee landen is overigens even succesvol gebleken in het terugdringen van het aantal baarmoederhalskankers en de sterfte daaraan. De veel intensievere praktijk van bevolkingsonderzoek in de Verenigde Staten heeft wat dat betreft blijkbaar weinig meerwaarde. De onderzoekers concluderen dat bij het herzien van aanbevelingen meer dan tot nu toe rekening moet worden gehouden met lichamelijke klachten die door het bevolkingsonderzoek worden veroorzaakt. Om de aantallen daarvan beter te kunnen schatten en monitoren zullen biopten en behandelingen moeten worden geregistreerd en de klachten daarvan verder onderzocht. Dit geldt ook voor de nieuwe opzet van het bevolkingsonderzoek waarin de uitstrijkjes worden onderzocht op de aanwezigheid van het Humaan Papilloma Virus (HPV) in plaats van afwijkende celstructuren. Onlangs werd door onderzoekers van het Erasmus MC berekend dat in de nieuwe opzet op termijn het aantal uitstrijkjes fors omlaag zal gaan, maar dat er tevens meer afwijkingen zullen worden gevonden, en meer behandelingen ingezet.
Bron: Erasmus MC
In LUMC is een nieuw camerasysteem getest dat fluorescerende tumoren bij kankerpatiënten zichtbaar maakt tijdens de operatie. De beelden maken het mogelijk om heel nauwkeurig het aangetaste tumorweefsel weg te snijden. De cameratechniek is ontwikkeld door het Nederlandse bedrijf Quest Medical Imaging BV en het LUMC. Patiënten worden ingespoten met een fluorescerende stof, die via de bloedvaten doordringt in de lever. Daar vormt de stof een voor de camera duidelijk zichtbare groene ring, precies om de tumor heen. Vervolgens kan de chirurg nauwgezet het aangetaste weefsel wegsnijden. Inmiddels is de eerste patiënt met kankeruitzaaiingen in de lever succesvol geopereerd met de nieuwe cameratechniek. Vervolgonderzoek zal zich richten op opsporing van kleine uitzaaiingen.
Een langdurige infectie met hoog-risicotypen van het Humaan Papillomavirus (hrHPV) kan voorstadia van baarmoederhalskanker veroorzaken. Vroege opsporing van voorstadia van baarmoederhalskanker door hrHPV-screening als primaire test is, goed te organiseren en uit te voeren. Dit blijkt uit een zogeheten uitvoeringstoets naar dit bevolkingsonderzoek, uitgevoerd door het Centrum voor Bevolkingsonderzoek. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebruikt de toets bij de besluitvorming of het voorgestelde bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd. Het voorgestelde bevolkingsonderzoek is bedoeld voor vrouwen van 30 tot en met 60 jaar. Zij worden iedere vijf jaar door de screeningsorganisaties uitgenodigd om bij de huisartsenvoorziening een uitstrijkje te laten maken. Vrouwen die niet reageren, ontvangen een zelfafnameset om zelf lichaamsmateriaal af te nemen. Het afgenomen materiaal wordt getest op de aanwezigheid van hrHPV. Vrouwen van 40 en 50 jaar die hrHPV-negatief getest zijn, krijgen pas na tien jaar een nieuwe uitnodiging. Als hrHPV aanwezig is, wordt gekeken of er ook sprake is van afwijkende cellen (cytologische beoordeling). Afhankelijk hiervan vindt verwijzing naar de gynaecoloog of vervolgonderzoek bij de huisartsenvoorziening plaats. Vrouwen die in aanmerking komen voor vervolgonderzoek, ontvangen een uitnodiging van de screeningsorganisaties. De hrHPV-test en de cytologische beoordeling vinden plaats in een beperkt aantal screeningslaboratoria. Het voorgestelde bevolkingsonderzoek levert extra gezondheidswinst op en de uitvoeringskosten zijn lager dan het huidige bevolkingsonderzoek. De uitvoeringstoets is in samenwerking met de betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisaties, screeningsorganisaties en andere stakeholders tot stand gekomen. Onder hen is voldoende draagvlak om hrHPV-screening en de zelfafnameset in te voeren. Voor de uitvoeringstoets is in kaart gebracht hoe het primaire proces, de organisatie, het kwaliteitsbeleid, de communicatie, de monitoring en evaluatie ingericht moeten worden. Om het voorgestelde bevolkingsonderzoek in te kunnen voeren, is twee jaar voorbereiding nodig. Het opstellen van de kwaliteitseisen, de aanbestedingen en de ICT-ontwikkelingen zijn belangrijke aandachtspunten in de voorbereiding. Het voorgestelde bevolkingsonderzoek wordt direct volledig ingevoerd. Alle vrouwen die in aanmerking komen voor een uitnodiging, krijgen een hrHPV-test aangeboden. Intensieve monitoring van mogelijke nadelige effecten, zoals overbehandeling, is belangrijk.
In het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) is een nieuw camerasysteem in gebruik genomen dat fluorescerende tumoren bij kankerpatiënten zichtbaar maakt tijdens de operatie. Dit camerasysteem is het eerste met een commercieel Europees CE-keurmerk. Prof. Clemens Löwik van het LUMC spreekt van een ‘internationale doorbraak’. De beelden maken het de chirurg mogelijk om heel nauwkeurig het aangetaste tumorweefsel weg te snijden. De cameratechniek is ontwikkeld door het Nederlandse bedrijf Quest Medical Imaging BV in samenwerking met onderzoekers van het LUMC, onder de paraplu van het publiekprivate samenwerkingsverband CTMM (Center for Translational Molecular Medicine). Bij de nieuwe cameratechniek worden patiënten ingespoten met een fluorescerende stof. Die stof dringt via de bloedvaten door in de lever en vormt daar een met de camera duidelijk zichtbare groene ring, precies om de tumor heen. Tijdens operaties kan de chirurg hierdoor nauwgezet het aangetaste weefsel wegsnijden. Dit is een enorm verschil met de technieken die nu gangbaar zijn. Inmiddels is de eerste patiënt met kankeruitzaaiingen in de lever succesvol geopereerd met gebruikmaking van de nieuwe camera. Het LUMC onderzoekt hoe vaak kleine uitzaaiingen - die anders worden gemist – nu wel gevonden kunnen worden. Wereldwijd, ook onder de vlag van CTMM, wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van fluorescerende stoffen die in combinatie met het nieuwe camerasysteem tumoren zichtbaar maken. De fluorescerende stoffen worden in dat geval gekoppeld aan deeltjes die zich specifiek hechten aan tumorcellen. Hoofdonderzoeker Clemens Löwik: “Zo verwachten we snel en efficiënt in te kunnen grijpen. Dat is belangrijk voor de patiënt en werkt kostenbesparend voor de gezondheidszorg, omdat de verwachting is dat het aantal heroperaties afneemt.” Het camerasysteem beschikt over een zogenaamde CE-goedkeuring, waardoor het in de ziekenhuispraktijk kan worden toegepast. Tot op heden was er geen CE-goedgekeurd systeem waarmee de chirurg tegelijkertijd het kleurenbeeld kon zien en het fluorescente beeld. Beide beelden zijn nodig om goed te kunnen opereren. Wat het camerasysteem verder uniek maakt is dat het extreem gevoelig is, en tegelijk zichtbaar en nabij-infrarood licht waarneemt. In een handomdraai is het systeem ook te gebruiken bij sleutelgatoperaties. Richard Meester van Quest Medical Imaging: “Bij deze operaties kan de chirurg het tumorweefsel niet meer voelen. Het voelen wordt vervangen door fluorescentie. Daarom hebben we de camera ook meteen geschikt gemaakt voor deze steeds vaker voorkomende werkwijze.” Ook kan met deze technologie eenvoudig de poortwachterklier, de eerste lymfeklier waarop de tumor zijn afvoer heeft, worden opgespoord. Bij eventuele uitzaaiingen gaan tumorcellen daar als eerste heen. Om snel de poortwachterklier te vinden wordt vlakbij de tumor een fluorescerende stof ingespoten die via lymfevaten naar de poortwachterklier gaat en zich daar tijdelijk ophoopt. De chirurg kan na het maken van een kleine snede het lichtgevende ‘bolletje’ vinden en dat eenvoudig verwijderen voor verdere pathologische inspectie. CTMM is een publiekprivaat samenwerkingsverband. De ontwikkeling van de camera vindt plaats binnen het MUSIS onderzoeksproject, één van de 22 CTMM-projecten. Binnen MUSIS werken het LUMC, Quest Medical Imaging, ARA, Percuros, Luminostix, DEAM, TU Delft, Erasmus MC en Westburg nauw samen. De Nederlandse overheid draagt 4,6 miljoen euro bij aan het totale onderzoeksbudget van 9,2 miljoen euro.
(Robert-Jan Coelen: ’Risk assessment and perioperative care in Perihilar Cholangiocarcinoma’)
Perihilair cholangiocarcinoom (PHC) is een zeldzame vorm van kanker die ontstaat rond de samenkomst van de grote galwegen in de lever. Het is een van de meest complexe vormen van kanker in het maagdarmstelsel. Daardoor kent de behandeling vele knelpunten. Coelen wil met zijn onderzoek aanbevelingen formuleren voor het bepalen van het stadium van PHC, voor de risicoinschatting en de zorg rondom de operatie. Op die manier kunnen de patiëntselectie en veiligheid van de operatie worden verbeterd.
Bron: AMC
Wanneer mannen in de leeftijdsgroep van 55 tot zeventig jaar worden gescreend op Prostaatkanker , levert dat twintig procent minder sterfte aan deze ziekte op. Dat blijkt uit de ERSPC, een Europese studie naar Prostaatkanker die werd gecoördineerd door het Erasmus MC.
Borstkankerpatiënten die acetylsalicylzuur slikken hebben 64 tot 71% minder kans te sterven aan de ziekte dan borstkankerpatiënten die dat middel niet gebruiken. Dit blijkt uit een observationele studie die is gepubliceerd in de onlineversie van het Journal of Clinical Oncology. Bron: PW 2010;145(9):37.
In zijn promotieonderzoek bekijkt Sander Idema het gebruik van genetisch gemodificeerde verkoudheidsvirussen (adenovirussen) bij de behandeling van het Glioblastoma multiforme (GBM). Deze vorm van hersenkanker is momenteel niet behandelbaar. De onderzochte vorm van gentherapie, oncolytische virotherapie, lijkt preklinisch veelbelovend. Toch is de klinische toepassing vooralsnog beperkt vanwege de complexiteit ervan. Nader onderzoek is inmiddels gestart. Het Glioblastoma multiforme (GBM) is een vorm van hersenkanker die zich kenmerkt door zowel snelle groei als uitgebreide infiltratie van het normale hersenweefsel. Dit maakt het GBM een tot op heden onbehandelbare ziekte. Sander Idema onderzocht het gebruik van genetisch gemodificeerde verkoudheidsvirsussen bij de bestrijding van het GBM. De virussen zijn zo gemanipuleerd dat zij enkel tumorcellen kunnen infecteren en vervolgens alleen in deze tumorcellen kunnen repliceren en zo de cel doden. Het onderzoek richt zich op verbeteringen in zowel de toediening van het virus, onder andere middels continue infusie in de hersenen (convection-enhanced delivery, CED), als de effectiviteit van het virus al dan niet gecombineerd met radiotherapie. Hiernaast worden de PET scan en wiskundige modellen gebruikt om het effect van de virussen te beoordelen en te voorspellen. Inmiddels worden onderdelen van dit proefschrift reeds gebruikt in een fase I/II studie waarbij GBM patiënten met behulp van CED worden behandeld met oncolytische adenovirussen.
De helft van de Belgische longkankerpatiënten moet het stellen zonder informatie over palliatieve zorg en levenseindebeslissingen, ondanks het feit dat zij de wens hadden deze informatie wél te krijgen. Dat zeggen onderzoekers van de VUB en UGent. Het is hierbij niet duidelijk of patiënten hun wens voldoende duidelijk maken aan artsen, of dat artsen gesprekken hierover liever vermijden. 67 patiënten met longkanker in een gevorderd stadium werden tijdens hun ziekte drie keer geïnterviewd over hun informatie- en communicatiewensen rond palliatieve zorg en levenseindebeslissingen. Een derde van deze patiënten had een duidelijke, stabiele informatiewens over levenseindebeslissingen. Slechts de helft zei ook daadwerkelijk te zijn geïnformeerd door hun artsen.
Volgens Britse deskundigen is bewerkt vlees een belangrijke veroorzaker van Darmkanker . Miljoenen kinderen krijgen dagelijks boterhammen met ham, spek, salami of ander bewerkt vlees. Maar daarmee leer je hen ongezonde eetgewoonten aan en lopen ze meer kans op Darmkanker op latere leeftijd, zegt het World Cancer Research Fund Charity.
Kankerpatiënten in het Erasmus MC hebben sinds kort baat bij een nieuwe manier om pijn in kaart te brengen en te behandelen. Het oncologische pijnprotocol zal worden toegepast door afdelingen op verschillende locaties in het Erasmus MC. Het pijnprotocol is mede mogelijk gemaakt door steun van het ministerie van VWS. Het is een van de initiatieven in een offensief tegen pijn bij kankerpatiënten. Het protocol biedt artsen houvast bij het herkennen van pijn bij patiënten. Die kunnen dan tijdig de expertise van specialisten inschakelen. Wetenschappelijk onderzoeker Wendy Oldenmenger van de afdeling Interne Oncologie: "We zijn met het pijnprotocol gestart op de poliklinieken van een aantal afdelingen, door patiënten te vragen of ze pijn hebben. Dat levert scores op. De arts kan op basis van die cijfers de pijn beter inschatten, waarna behandeling kan worden toegepast volgens het pijnprotocol. "Het implementeren van het protocol is een doel op zich", legt Oldenmenger uit: "Nu moeten we het pijnprotocol breed introduceren en afdelingen gaan bijscholen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat bij alle oncologische patiënten pijn wordt geregistreerd en ze worden behandeld volgens het protocol. Het is leuk om te zien dat ons protocol niet alleen intern, maar ook buiten het Erasmus MC als voorbeeld wordt gebruikt."
Darmkanker keert na een operatie bij 30 op de 100 patiënten terug. Artsen zouden daarom een grotere hoeveelheid lymfeklieren op uitzaaiïngen moeten controleren. Dit stellen artsen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch en het Leids Universitair Medisch Centrum na een onderzoek waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het tijdschrift Medisch Contact. In Nederland wordt jaarlijks bij 11.000 mensen darmkanker vastgesteld.
Proefschrift: drs. Roy I. Lalisang, titel: Chemotherapy dose-intensification in breast cancer: is more better? Bij dosisintensificatie wordt de hoeveelheid toegediende chemotherapie per tijdseenheid verhoogd om een zo optimaal mogelijk antitumor effect te bereiken. Dit proefschrift beschrijft drie methoden van dosisintensificatie bij borstkankerpatiënten: 1/ standaard dosering chemotherapie waarbij het kuurinterval wordt verkort (densificatie), 2/ standaard kuurinterval waarbij de dosering van de chemotherapie wordt verhoogd (dosisescalatie) en 3/ hoge dosis chemotherapie met autologe (eigen) beenmergtransplantatie (AuBMT). In vergelijking met dosisescalatie resulteert densificatie in een hogere dosisintensiteit, een kortere totale behandelingsduur, een gunstiger bijwerkingprofiel, een lagere totale dosis chemotherapie en een gelijkwaardig antitumor effect. De resultaten van hoge dosis chemotherapie met AuBMT waren teleurstellend. Een onderzoek naar de toepassing van donor beenmergtransplantatie (van zus of broer) als antitumor behandeling bij uitgezaaide borstkanker, laat zien dat deze techniek toepasbaar is, maar de effectiviteit vooralsnog beperkt lijkt.
Carlos Reis deed onderzoek naar de cytokine TRAIL (Tumour necrosis factor Related Apoptosis-Inducing Ligand), die de laatste jaren veel aandacht heeft getrokken vanwege de mogelijke therapeutische toepassing in antikankertherapie. Deze cytokine behoort tot de TNF-superfamilie en kan in veel kankercellijnen een bepaald type celdood (apoptose) induceren zonder de gezonde cellen aan te tasten. Carlos Reis (Portugal, 1980) studeerde Biotechnology Engineering aan de universiteit van Algarve. Zijn promotieonderzoek voerde hij uit bij de afdeling Farmaceutische biologie van de Rijksuniversiteit Groningen.
Glioblastoma (GBM) is een zeer agressieve vorm van hersenkanker. Met de huidige behandelmethoden is GBM moeilijk te bestrijden en dus is de overlevingskans van patiënten erg laag. Anneke Niers ontwikkelde in haar onderzoek nieuwe hulpmiddelen waarmee het ontstaan en de ontwikkeling van de tumoren beter in beeld kunnen worden gebracht. Dit opent de mogelijkheid om in de toekomst specifiekere therapieën tegen deze tumor te ontwikkelen. Niers promoveert op 5 oktober aan VUmc. In haar onderzoek heeft Niers biosensoren ontwikkeld die het mogelijk maken verschillende biologische processen zoals apoptose (het afsterven van cellen) en NFkB activiteit (een belangrijke transcriptiefactor in kanker) van de tumor te volgen. Ook heeft ze een reporter ontworpen die een tumor met verschillende beeldvormende technieken in beeld kan brengen en daarnaast een assay die de migratie van tumorcellen registreert.
Ook haaien krijgen een kleurtje als ze dicht onder het zeeoppervlak in de zon zwemmen. In tegenstelling tot andere vissen krijgen haaien geen huidkanker, zeggen onderzoekers van de universiteit van Newcastle. Bij bijvoorbeeld zeebaarzen worden wel vaker huidtumoren vastgesteld, onder invloed van de sterkere uv-straling van zonlicht. De huid van haaien wordt dan wel donkerder bij veel zonlicht, maar huidkanker blijken de vissen nauwelijks te ontwikkelen. Wat de onderzoekers hebben ontdekt, is dat de haaienhuid zeer veel melanine aanmaakt. Ze hopen dat inzicht in dit soort mechanismen ook nieuwe methoden oplevert om de menselijke huid tegen schadelijke effecten van zonlicht te beschermen.
Vrouwen zijn mogelijk gevoeliger voor kankerverwekkende stoffen in sigaretten. Dat zeggen Zwitserse en Spaanse onderzoekers op basis van onderzoek onder Longkanker patiënten over de periode 2000-2005.
Gerandomiseerde, gecontroleerde klinische studies laten een verhoogd risico op de ontwikkeling van kanker zien bij het langdurig gebruik van calcitonine in vergelijking met patiënten behandeld met een placebo, variërend van 0,7% tot 2,4% bij langdurige behandeling. Het advies aan de artsen is om de behandeling met calcitonine voor alle indicaties zo kort mogelijk te houden en de laagst mogelijke werkzame dosering te geven. it schrijft de firma Novartis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, reumatologen, internisten, orthopedisch chirurgen, oncologen en geriaters. Calcitonine is in Nederland geregistreerd voor de volgende kortdurende behandelingen, waarbij de balans tussen werkzaamheid en risico’s positief blijft: Behandeling van patiënten met de ziekte van Paget die niet reageren op alternatieve behandelingen of voor wie dergelijke behandelingen niet geschikt zijn, bijvoorbeeld patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie. De behandeling dient niet langer dan 3 maanden te duren. In uitzonderlijke gevallen, zoals bij patiënten met dreigende pathologische fracturen, kan de behandeling worden voortgezet tot maximaal 6 maanden. Preventie van acuut botverlies als gevolg van plotselinge immobilisatie, zoals bij patiënten met recente osteoporotische fracturen. De behandeling dient niet langer dan twee tot vier weken te duren. Behandeling van een hoge calciumwaarde in het bloed (hypercalciëmie) als gevolg van kanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Het UMC Utrecht heeft een robot ontwikkeld, waarmee in de toekomst verschillende diagnose- en behandelmethodes van prostaatkanker in de MRI-scanner kunnen worden uitgevoerd. Onderzoeker M. van den Bosch ging na of de robot bruikbaar is bij de behandeling van prostaatkanker. Met de robot kunnen op exact de juiste plaats radioactieve deeltjes ingebracht worden die de prostaat zeer lokaal bestralen. De robot is klein, past tussen de benen van de patiënt en maakt gebruik van een speciaal tikmechanisme om weefselvervorming tijdens het prikken van de naald te voorkomen. Tijdens de implantatie kan de naaldverplaatsing ten opzichte van de anatomie goed worden gevolgd met MRI.
Steeds meer mensen worden getroffen door mond-, keel- en slokdarmkanker. Met name bij jongere mensen is die ontwikkeling zichtbaar. Dat zeggen onderzoekers van de Schotse Aberdeen University. Oorzaken zijn ongezonde voeding, alcohol en roken. Uit hun onderzoek blijkt dat negen van de tien gevallen waarin een van deze vormen van kanker sprake is, veroorzaakt worden door roken, overmatig alcoholgebruik en een gebrek aan groenten en fruit. De grootste stijging is zichtbaar bij jongvolwassenen en vijftigers. De trend onder jongeren om veel te veel te drinken, het zogenaamde comazuipen, noemen de onderzoekers uitermate schadelijk. De gevolgen daarvan moeten nader worden onderzocht.
In het wetenschappelijke tijdschrift Science Translational Medicine (2010; 2; 1-8) staat een artikel waarin een groep onderzoekers (Ming-Heng Wu c.s.) schrijven dat ze hebben ontdekt hoe het komt dat leverkanker vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen. Volgens de onderzoekers kunnen androgeenreceptoren bij mannen, die geïnfecteerd zijn met het hepatitis-B-virus (HBV), de ontwikkeling van leverkanker bevorderen.
Baarmoederslijmvlieskanker is een langzaam groeiend gezwel dat ontstaat aan de binnenzijde van de baarmoeder, en vanuit het slijmvlies doorgroeit in de spierwand van de baarmoeder. De diagnose wordt in Nederland ongeveer 1400 maal per jaar gesteld. De ziekte komt vooral voor op oudere leeftijd, zelden voor het 40e jaar. De gemiddelde leeftijd is ongeveer 65 jaar. De standaard behandeling, wanneer de ziekte in een vroeg stadium wordt ontdekt, is chirurgische verwijdering van de gehele baarmoeder en beide eierstokken. Deze ingreep kan op verschillende manieren uitgevoerd worden. Promovenda Claudia Bijen vergeleek de zogenoemde totale abdominale hysterectomie (TAH; verwijdering door een snede in de buik) met de totale laparoscopische hysterectomie (TLH; een minimaal-invasieve methode). Uit het onderzoek blijkt dat de behandelingen niet van elkaar verschillen wat betreft het aantal complicaties. TLH is echter goedkoper, sneller, minder pijnlijk en zorgt dat de patiënt sneller na operatie haar dagelijkse activiteiten weer kan hervatten. De onderzoeker raadt TLH daarom aan als standaardbehandeling voor patiënten met vroegstadium baarmoederslijmvlieskanker, mits de procedure wordt verricht door bewezen laparoscoopvaardige chirurgen. Claudia Bijen verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd door ZonMW. Bijen werkt inmiddels als tropenarts in opleiding in het Bronovo Ziekenhuis te Den Haag.
Een kauwtest kan helpen om een beeld te krijgen van het verschil in kauwvermogen bij patiënten met diverse soorten protheses (met en zonder implantaten). Orofaciale fysiotherapeut Caroline Speksnijder van het UMC Utrecht bedacht daarom tweekleuren-kauwgom: een stuk kneedwas van rood en blauw.
Het gekauwde stuk kneedwas laat zien hoe goed de proefpersoon heeft gekauwd. Is het stuk vrijwel egaal paars, dan is de kauwfunctie optimaal. Zijn er nog duidelijk rode en blauwe stukken zichtbaar, dan is het resultaat al wat minder. Bij sommige patiënten zijn niet alleen de kleuren nauwelijks vermengd, maar is zelfs de oorspronkelijke ronde vorm nog zichtbaar. Het gekauwde stuk wordt ingescand en via Photoshop geanalyseerd. Het kauwvermogen kan daardoor in een getal uitgedrukt worden.
Andere ziekenhuizen en universiteiten gebruiken de kauwtest ook al. Speksnijder: ‘Zij gebruiken hem voor patiënten met verschillende aandoeningen. Niet alleen mondkanker, maar ook jeugdreuma, spierziekten en kaakbreuken.’
Bij vrouwen die na de overgang hormoongevoelige borstkanker krijgen, werkt tamoxifen gevolgd door een aromataseremmer even goed als behandeling met alleen aromataseremmers. Dat laat een internationaal consortium onderzoekers, onder leiding van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) zien in The Lancet (18 januari online). Vroeger kregen vrouwen met borstkanker die gevoelig is voor vrouwelijke hormonen alleen tamoxifen, een medicijn dat de werking van vrouwelijke hormonen blokkeert en zo de groei van nieuwe tumorcellen remt. Maar onderzoek wees uit dat post-menopauzale patiënten beter af zijn met tamoxifen gevolgd door een aromataseremmer, of met alléén een aromataseremmer. Niet duidelijk was welke van die twee strategieën de beste was. Een groot internationaal onderzoeksconsortium onder leiding van het LUMC publiceert nu in The Lancet een vergelijkende studie tussen deze twee behandelstrategieën: een groep vrouwen kreeg 2,5 jaar tamoxifen, gevolgd door 2,5 jaar exemestaan, de andere groep kreeg vijf jaar de aromataseremmer exemestaan. Er werd geen verschil gemeten tussen de twee groepen, zowel wat betreft de overleving als wat betreft terugkeer van de ziekte. Beide behandelingen zijn dus even goed bij vrouwen na de overgang. Wel hebben de medicijnen verschillende bijwerkingen. Zo vergroot tamoxifen de kans op trombose en kunnen aromataseremmers osteoporose in de hand werken. "Iemand met een verhoogde kans op trombose kan daarom beter de aromataseremmer krijgen en iemand met osteoporose in de familie kan beter kiezen voor tamoxifen", aldus eerste auteur prof. dr. Cock van de Velde. "Tot nu toe denken veel oncologen dat vijf jaar aromataseremmer beter is dan de opeenvolgende behandeling", zegt oncoloog prof. dr. Hans Nortier. "Wij tonen nu aan dat dat niet zo is. De laatste behandeling is echter wel goedkoper."
Mensen herkennen tekenen die kunnen wijzen op Kanker onvoldoende. Dat blijkt uit een onderzoek in opdracht van de Stichting tegen Kanker onder 1039 meerderjarige Belgen.
Het individueel genetisch profiel en de individuele variatie in blootstelling aan het medicijn zijn van belang bij kankertherapie. H.J. Klümpen van de UU heeft hier onderzoek naar gedaan, om preventie, diagnose en behandeling te verbeteren. Hij richtte zich op enkele moleculair-gerichte antikankermedicijnen, die veelal worden gebruikt in een standaarddosering. Uit zijn onderzoek blijkt dat er een grote variatie aan blootstelling aan het medicijn bestaat, zodat de behandeling niet optimaal is of ernstige bijwerkingen optreden. De bijwerkingen kunnen soms ook de werkzaamheid van het medicijn voorspellen en helpen de individuele dosis te bepalen. Verder kan het nieuwe middel rapamycine-remmer in een individueel bepaalde dosis de celdeling remmen.
Margriet de Haan: ‘CT-colonography in population-based colorectal cancer screening’. In een proefbevolkingsonderzoek naar dikke-darmkanker is coloscopie (onderzoek met een dunne flexibele slang met camera om de darm van binnenuit te bekijken) met CT-colografie (onderzoek waarbij de darmen worden onderzocht zonder slang) vergeleken wat betreft opkomst, opbrengst, belasting en reden voor deelname. De opkomst voor CT-colografie was hoger dan voor coloscopie, maar de opbrengst per deelnemer was lager, waardoor het resultaat vergelijkbaar was. Tegen de verwachting werd coloscopie vaker als niet belastend ervaren dan CT-colografie. De meest genoemde reden om mee te doen was: ‘opsporen van darmkanker en/of voorlopers’. De reden om CT-colografie te weigeren was: ‘geen tijd/te veel moeite’. Voor coloscopie was dit: ‘vervelend onderzoek’.
Waarom bij sommige kinderen een kwaadaardige vorm van leverkanker ontstaat, is onduidelijk. Falix onderzocht de rol van twee eiwitten, DLK1 en Notch2, tijdens de leverontwikkeling. Het DLK1-eiwit is normaal alleen aanwezig in de embryonale lever. Het verschijnt ook bij een hepatoblastoom (kwaadaardige leverkanker bij kinderen) maar lijkt geen rol te spelen bij het ontstaan daarvan. Transgene muizen met verhoogd DLK1-eiwit in de lever ontwikkelden namelijk geen levertumoren. Dit eiwit kan wel worden gebruikt om de ziekte vast te stellen. Falix heeft verder aangetoond dat het Notch2-eiwit, dat ook belangrijk is in de embryonale fase, eveneens geen rol speelt bij het ontstaan van een hepatoblastoom. Het blijkt wel onmisbaar te zijn voor de aanleg van de galwegen. Proefschrift: Farah Falix: ‘DLK1 and the Notch pathway in the liver’.
Behandeling met sunitinib bij uitgezaaide niercelcarcinoom heeft geleid tot een betere overleving van patiënten, maar over de eigenschappen van dit middel was nog veel onduidelijkheid. In dit proefschrift beschrijft internist-in-opleiding Astrid van der Veldt verscheidene klinische en farmacodynamische aspecten van de behandeling met sunitinib die zijn waargenomen bij patiënten met uitgezaaid niercelcarcinoom. De ontwikkeling van medicijnen die specifiek gericht zijn tegen de kankercel, ook wel 'targeted' therapie genoemd, heeft de overleving van de patiënt met uitgezaaid niercelcarcinoom belangrijk verbeterd. Sunitinib is een veelgebruikt middel dat de groei van bloedvaten rond de tumor bij niercelkanker helpt tegengaan. Sunitinib is beschikbaar als capsule die patiënten thuis kunnen innemen. Hoewel behandeling met sunitinib heeft geleid tot een betere overleving van patiënten, was er enkele jaren geleden nog veel onduidelijk over de eigenschappen van dit middel. In dit proefschrift beschrijft Astrid van der Veldt verscheidene klinische en farmacodynamische aspecten van de behandeling met sunitinib die zijn waargenomen bij patiënten met uitgezaaid niercelcarcinoom. De verschillende studies geven inzicht in het vakkundig voorschrijven van sunitinib, het vermijden van ernstige bijwerkingen en het begrijpen van de effecten in het tumorproces en het vaatstelsel. De gegevens bieden handvatten voor vervolgonderzoek om de behandeling voor patiënten met uitgezaaid niercelcarcinoom verder te verbeteren.
Het aantal mensen dat Slokdarmkanker ontwikkelt is de laatste twintig jaar ruim verdubbeld. Dat zegt de Maag Lever Darm Stichting, die deze maand collecteert te bate van onderzoek naar deze vaak niet te genezen vorm van kanker.
Met een nieuwe screening is beter te voorspellen of patiënten met longkanker zullen reageren op therapie met het middel crizotinib. Dat concludeert Anthonie van der Wekken in zijn proefschrift. Hij onderzocht veranderingen in het DNA die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor resistentie tegen verschillende middelen die voorgeschreven worden bij kanker. Zijn onderzoek leidt ertoe dat de screeningmethode voor gevoeligheid voor crizotinib verandert, zodat patiënten effectiever behandeld kunnen worden. Het was al bekend dat het DNA van sommige tumorcellen verandert als reactie op het geneesmiddel. De tumor wordt daardoor resistent voor het middel. Van der Wekken onderzocht welke veranderingen in het DNA oorzaak zouden kunnen zijn van deze resistentie. Hij onderzocht hierbij mutaties in twee genen, namelijk EGFR en ALK. Van der Wekken kon geen direct verband aantonen tussen gebruik van het middel afatinib en het ontstaan van een bepaalde mutatie in EGFR of nieuwe mutaties in andere genen. Wel liet hij zien dat mensen die met een ander middel, namelijk erlotinib waren behandeld, een dubbele mutatie vaker hadden dan mensen die behandeld waren met het middel gefitinib. Verder toont hij aan dat een deel van de patiënten die met crizotinib behandeld worden, een verandering in het DNA krijgen op het ALK gen. Als zo’n DNA verandering niet optreedt lijkt het dat er meer DNA mutaties ontstaan in genen die betrokken zijn bij celvormverandering. Als belangrijkste toont hij aan dat het uitmaakt of de DNA breuk in het ALK gen gebruikt wordt om er een eiwit van te maken. Van der Wekken concludeert dan ook dat het effectiever is om met een ALK-IHC test te meten of het gen ook vertaald is naar een eiwit, en op basis daarvan te voorspellen of ALK-remmers nodig zijn bij behandeling met crizotinib, dan met een ALK-FISH test. Anthonie van der Wekken (1980) is longarts in het UMCG. Zijn onderzoek valt binnen onderzoeksprogramma DARE (Damage and repair in cancer development and cancer treatment) van onderzoeksinstituut CRCG. De titel van zijn proefschrift luidt Resistance mechanisms in lung cancer patients with EGFR or ALK aberrations treated with kinase inhitibors.
Bron: RUG
Niercelkanker heeft een onvoorspelbaar beloop. Ondanks de wetenschappelijke vooruitgang de afgelopen jaren blijft de behandeling van niercelkankerpatiënten verre van volmaakt en is er veel ruimte voor verbetering. Het werk beschreven in dit proefschrift biedt nieuwe inzichten in de manier van epigenetisch DNA-onderzoek doen, in de biologie van de heldercellige nierceltumor en heeft geleidt tot de identificatie van veelbelovende biomarkers die de prognose van patiënten met een heldercellige nierceltumor kunnen voorspellen. In de toekomst zullen deze markers gevalideerd dienen te worden om hun waarde voor de kliniek te bevestigen. Proefschrift: mw.drs. Iris J.H. van Vlodrop, “The renal cell cancer methylome: tumor biology and clinical applications”.
Het doel van dit proefschrift is inzicht verwerven in de manier waarop ouders de diagnose en behandeling van kanker bij hun kind verwerken. De mate waarin ouders psychisch lijden en hun vermogen om met deze ervaring om te gaan wordt onderzocht door hun psychosociale aanpassing gedurende een periode van vijf jaar te vervolgen. De studieopzet is prospectief en longitudinaal met vier meetpunten: van tijdstip van diagnose tot vijf jaar na diagnose. Ouders vulden vragenlijsten in over psychologische distress, symptomen en angst; coping; sociale steun; huwelijkse tevredenheid en communicatie binnen het huwelijk. Informatie over sociodemografische en ziektegerelateerde variabelen werd ook gevraagd. Op basis van onze bevindingen tekent zich het volgende beeld af: een groot deel van de ouders lijkt zich goed aan te passen aan het feit dat een van hun kinderen kanker heeft gehad. Echter, een significant groter percentage (27%) ouders dan in de normale populatie (15%) heeft last van psychische distress op klinisch verhoogd niveau vijf jaar na diagnose. De in deze studie onderzochte variabelen verklaarden het psychologisch functioneren van ouders vijf jaar na diagnose in beperkte mate. Vervolgonderzoek zou zich op andere dan deze factoren moeten richten, bijvoorbeeld op persoonlijkheidskenmerken en ’positive adaptive qualities’, zoals hoop en het beschikken over en ontwikkelen van veerkracht. In de klinische praktijk zou het regelmatig screenen op psychische distress en zorgbehoefte van ouders nuttig kunnen zijn om tijdig die ouders op te sporen die mogelijk baat zullen hebben bij een psychosociale interventie en die daar ook voor openstaan.
Bron: RUG
De opkomst van "targeted therapies", zoals trastuzumab, zal de farmacotherapie voor kankerpatiënten duidelijk verbeteren. De indicatiegebieden breiden zich gestaag uit en de farmaceutische zorg verplaatst zich naar de eerste lijn. Ook openbare apothekers krijgen te maken met werking, bijwerkingen en interacties van deze therapieën. Kenmerkend voor "targeted therapies" is een zeer gerichte werking op een "target" die al dan niet aanwezig kan zijn; bij aanwezigheid ervan ontstaat een veelal krachtig effect. Een bekend voorbeeld is trastuzumab, dat de HER2-receptor als "target" heeft en dat brede toepassing heeft gevonden bij het mammacarcinoom. Mede dankzij de "targeted therapies" is kanker steeds meer een chronische ziekte geworden. Het gunstige effect van de "targeted therapies" lijkt over het algemeen slechts voort te duren zolang de therapie wordt gecontinueerd. Hierdoor is vaak een langdurige behandeling nodig. De "targeted therapies" behelzen relatief nieuwe geneesmiddelen die gedurende lange perioden zullen worden toegepast bij grote groepen patiënten. Daarom is van belang dat elke zorgverlener ten minste een basale kennis heeft van deze middelen. Deze "nieuwe" groep van geneesmiddelen omvat zowel monoklonale antilichamen als tyrosinekinaseremmers en andere niet-eiwitgeneesmiddelen. Mogelijke aangrijpingspunten zijn intra- en extracellulaire signaalcascaden die aanzetten tot tumorproliferatie of tot angiogenese. Door de verschillende werkingsmechanismen geeft combinatie met conventionele oncolytica veelal een additief effect. Een bijkomend voordeel is het geheel eigen bijwerkingenprofiel van "targeted therapies"; combinatietherapie heeft dan het voordeel van een krachtiger effect zonder versterking van de dosislimiterende bijwerkingen van oncolytica, zoals beenmergsuppressie. De "target", de HER2-receptor, maakt deel uit van de familie van transmembrane receptoren voor de humane epidermale groeifactor. Stimulatie van deze receptor leidt tot activatie van een tyrosinekinase die de signaalcascade activeert, wat resulteert in groei en ontwikkeling van de cel. Trastuzumab is een monoklonaal IgG-antilichaam dat is gericht tegen het extracellulaire gedeelte van de HER2-receptor. Het blokkeert de activatie van de signaalcascade en remt daardoor de celproliferatie. Het oncogen dat codeert voor HER2 is aanwezig in normaal weefsel en kan in toegenomen hoeveelheid (geamplificeerd) aanwezig zijn bij het mammacarcinoom. Deze amplificatie leidt veelal tot een overexpressie van het HER2-receptoreiwit. Bij ongeveer 20-30% van de patiënten met een mammacarcinoom is sprake van overexpressie (eiwitniveau) of sterke amplificatie (genniveau) van HER2. Uit een grote gerandomiseerde studie bleek in 2001 dat toevoeging van trastuzumab aan chemotherapie bij het gemetastaseerde mammacarcinoom de progressievrije overleving verlengt en de sterfte binnen een jaar vermindert van 33% naar 22%. Dit heeft geleid tot structureel gebruik van trastuzumab bij het gemetastaseerde HER2- positieve mammacarcinoom. In 2005 bleek dat trastuzumab ook na of in combinatie met adjuvante chemotherapie de ziektevrije overleving en waarschijnlijk ook de totale overleving significant verbetert. Daarom werd trastuzumab onderdeel van de adjuvante behandeling van het mammacarcinoom. De laatste jaren is gebleken dat ook bij progressie van gemetastaseerde ziekte het gebruik van trastuzumab resulteert in een betere overleving. Behalve bij het mammacarcinoom is inmiddels ook bij andere kwaadaardige nieuwvormingen HER2-overexpressie aangetoond. Klinisch de meest relevante bijwerking van trastuzumab is cardiotoxiciteit. Verondersteld wordt dat de binding van trastuzumab aan HER2 de fysiologische respons van de spiercel op stress remt, waardoor cardiotoxiciteit ontstaat. Dit uit zich meestal in een (reversibele) afname van de linkerventrikelejectiefractie, maar kan bij voortgezet gebruik ook leiden tot hartfalen. Cardiotoxiciteit komt vooral voor bij de combinatie van antracyclinederivaten en trastuzumab. Juist bij het HER2-positieve mammacarcinoom zijn antracyclines effectiever dan de meeste andere oncolytica. De mate van reversibiliteit van myocardschade is onbekend. Symptomatisch hartfalen dat is geïnduceerd door trastuzumab reageert meestal goed op "kortdurende" behandeling met diuretica en ACE-remmers. Door deze toename zal naast de ziekenhuisapotheker ook de openbare apotheker steeds vaker in contact komen met patiënten die deze middelen gebruiken. Naarmate de behandeling met trastuzumab steeds vaker een chronisch karakter krijgt, vindt controle in de tweede lijn wellicht minder frequent plaats. Juist hier heeft de ziekenhuisapotheker, maar ook de openbare apotheker, een toegevoegde waarde. Deze heeft het beste overzicht omtrent het actuele medicatiegebruik. Bron: PW 2010;145(14):16-19 + FUS.
Naast het vaccin tegen door hpv veroorzaakte baarmoederhalskanker is er zicht op een effectieve behandeling. Dat meldt het UMC Groningen. Al eerder ontdekten onderzoekers van het UMCG dat rSFV mogelijkheden biedt in de strijd tegen baarmoederhalskanker. M. Walczak onderzocht of het afweersysteem de effectiviteit van rSFV kan beïnvloeden. Tumoren kunnen cellen aantrekken die de effectiviteit van immuuntherapie verminderen. Walczak laat echter zien dat deze cellen de effectiviteit van het nieuwe rSFV-vaccin nauwelijks beïnvloeden. Ook blijkt dat door aanvullende gerichte bestraling de hoeveelheid hpv-specifieke T-cellen in de tumor, opgewekt met rSFV, toeneemt. Bestraling lijkt de effectiviteit van immuuntherapie dus te verbeteren.
Tot voor kort was een operatie de standaardbehandeling van kleinere longtumoren zonder uitzaaiingen. Veel patiënten komen vanwege hun algemene conditie en bijkomende ziekten niet in aanmerking voor een operatie. Worden zij wel geopereerd, dan geeft een longoperatie vaak blijvende klachten, en 2 tot 10% van de patiënten overlijdt direct na operatie. Sinds 2003 bestaat er in VUmc als eerste ziekenhuis in Nederland een alternatief voor een operatie, namelijk stereotactische radiotherapie. Dat is een veel preciezere manier van bestralen dan voorheen, met een veel hogere dosis in een kortere tijd. David Palma deed onderzoek naar de resultaten van stereotactische radiotherapie bij longtumoren en naar een aantal nieuwe technische ontwikkelingen die het mogelijk maken dat de behandeling eenvoudiger toegepast kan worden. In VUmc zijn sinds 2003 meer dan 750 longkankerpatiënten behandeld met stereotactische radiotherapie. Dit is wereldwijd de grootste serie. Stereotactische radiotherapie blijkt zeer goed te werken, met veel minder bijwerkingen dan een operatie en zonder directe sterfgevallen als gevolg van de behandeling. Patiënten met een zeer slechte longfunctie, die een 10% risico op overlijden hebben na een operatie, kunnen nu veilig worden behandeld met stereotactische radiotherapie. Nadat stereotactische radiotherapie op grote schaal was geïntroduceerd, werden veel meer oudere patiënten behandeld voor longkanker en nam het percentage onbehandelde patiënten significant af. De introductie van stereotactische radiotherapie leidde tot een toename van de overleving. Promovendus: D.A. Palma, titel proefschrift: Stereotactic radiation therapy for stage I non-small cell lung cancer: measuring outcomes in patients and populations.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Centre for Human Drug Research (CHDR) zijn een unieke samenwerking aangegaan om fluorescerende stoffen sneller beschikbaar te maken voor chirurgen. Het LUMC en het CHDR gaan dat traject vanaf 1 januari versnellen door het test- en productieproces zoveel mogelijk op dezelfde plek te laten plaatsvinden. Het gerenommeerde Amerikaanse National Institute of Health moedigt deze opzet aan met een subsidie van ruim 3,1 miljoen euro, waarvan 800.000 euro bedoeld is om 2 nieuwe veelbelovende stoffen te onderzoeken. v.l.n.r.: Rob Valentijn, Taryn March, Alexander Vahrmeijer, Koos Burggraaf en Anton Terwisscha van ScheltingaFluorescerende stoffen die specifieke organen of weefsels op laten lichten tijdens een operatie maken het leven van een chirurg een stuk makkelijker. Kankercellen die licht geven, zijn bijvoorbeeld veel beter zichtbaar en daardoor nauwkeuriger te verwijderen. Het nadeel van deze stoffen is dat het lang duurt om ze te ontwikkelen en goed te testen. Bovendien gebeurt dat vaak op verschillende plekken door verschillende partijen en dat kost tijd. De vernieuwende opzet van het LUMC en het CHDR moet daar verandering in brengen. Stel, er wordt een nieuwe veelbelovende lichtgevende stof ontdekt. Deze kan direct in het LUMC geproduceerd worden, omdat het hiervoor een speciale vergunning heeft. Dit gebeurt door dr. Rob Valentijn, dr. Taryn March en dr. Anton Terwisscha van Scheltinga van de afdeling klinische Farmacie en Toxicologie. De productie vindt bovendien plaats onder zogeheten good manufacuring practice-condities. Dit houdt in dat de stof onder goed gecontroleerde omstandigheden wordt geproduceerd. Vervolgens wordt de stof uitvoerig op bijwerkingen getest. Is het productieproces klaar, dan kan de stof door naar het CHDR, op steenworp afstand van het LUMC. Het CHDR zorgt ervoor dat de stof onder strikte richtlijnen - good clinical practice (GCP) - voor de eerste maal aan mensen wordt gegeven. Dit kunnen zowel vrijwilligers als patiënten zijn. Dr. Alexander Vahrmeijer, oncologisch chirurg in het LUMC en hoofd van de Image Guided Surgery-groep van de afdeling Heelkunde: “Aan het slot van het proces worden de stoffen in patiënten onderzocht waarbij de precieze klinische toepassing wordt vastgesteld. Dit gebeurt in het LUMC ook onder GCP-condities. Doordat we alle stappen binnen een kleine straal uitvoeren en nergens vertraging oplopen, kunnen we een stof veel sneller beschikbaar maken. Overigens heeft deze unieke integratie van gemotiveerd personeel, kennis en diensten geleid tot een aanzienlijk aantal publicaties en is er ook veel belangstelling van de farmaceutische industrie.” Dr. Vahrmeijer en prof. Koos Burggraaf van het CHDR gaan samen met het bedrijf Curadel, een spin-off van de Harvard University, de nieuwe opzet direct testen met behulp van de verkregen subsidie. De 2 stoffen die met dat geld worden onderzocht, zijn ontwikkeld om darm- en alvleesklierkanker, lymfeklieren en urineleiders goed zichtbaar te maken. Curadel levert als onderdeel van de subsidie voor deze studies ook meerdere nieuwe camera’s aan, die de lichtgevende stoffen nog beter kunnen zien.
Bron: LUMC
Nederlandse vrouwen hebben 25 procent meer kans om kanker te krijgen voor hun 70ste levensjaar dan de gemiddelde Europese vrouw. Dat meldde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onlangs. Grootste boosdoener is een ongezonde leefstijl. Een vijfde van de Nederlandse vrouwen rookt bijvoorbeeld. Dat is aanzienlijk meer dan het Europees gemiddelde. Daarnaast zijn Nederlandse vrouwen vaker te zwaar. Ze zouden gezonder moeten eten en meer bewegen. Nederlandse mannen hebben overigens ook 15 procent meer kans om voor hun 70ste levensjaar kanker te ontwikkelen, ten opzichte van het Europees gemiddelde.
Proefschrift Universiteit Maastricht: mw. drs. C. Magkoufopoulou, “Predictive Toxicogenomics for the Identification of Chemical Carcinogens: Application to human hepatic cell lines” Om te testen of chemicaliën bij mensen kanker veroorzaakt, worden talloze proefdieren gebruikt. Bestaande methoden die geen dieren gebruiken, leveren vaak foutieve resultaten. Deze dissertatie beschrijft de ontwikkeling van een nieuwe methode, die succesvol en nauwkeurig chemicaliën identificeert die kanker verwekken door beschadiging van het genetisch materiaal van cellen. Deze methode gebruikt geen proefdieren. Voor de ontwikkeling van deze methode werd een toxicogenomische aanpak toegepast – veranderingen van genuitdrukking veroorzaakt door chemicaliën – op menselijke levercellen. Dit leverde meer relevante resultaten op dan dierproeven. Deze dissertatie toont aan dat de toepassing van deze aanpak op menselijke levercellen ons helpt begrijpen hoe chemicaliën normale celfuncties aantasten.
Volgens promovendus Jan-Bart Koorstra (MC) kan alvleesklierkanker in de toekomst waarschijnlijk beter behandeld worden dan nu het geval is.Koorstra was vooral geinteresseerd in de ontstaanswijze van alvleesklierkanker en dus naar aanknopingspunten om de ziekte in een vroegtijdig stadium te ontdekken.
Wanneer mannen in de leeftijdsgroep van 55 tot zeventig jaar worden gescreend op Prostaatkanker , levert dat twintig procent minder sterfte aan deze ziekte op. Dat blijkt uit de ERSPC, een Europese studie naar Prostaatkanker .
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben een KWF-subsidie ontvangen van 550.000 euro. Zij gaan hiermee onderzoek doen naar een nieuwe behandeling van endeldarmkanker. Doel van deze internationale studie is om na te gaan of deze nieuwe behandeling een hogere kans op overleving en minder bijwerkingen voor patiënten oplevert. De huidige behandeling bestaat uit bestraling gedurende vijf weken met chemotherapie. Daarna wordt de tumor operatief verwijderd. ‘Bij de nieuwe behandeling krijgen patiënten in de eerste week een intensieve bestraling. Gevolgd door 18 weken chemotherapie. Dit om mogelijke uitzaaiingen te bestrijden en het gezwel verder te laten slinken. De kleiner geworden tumor kan vervolgens met een minder uitgebreide operatie verwijderd worden. Tot vijf jaar na de operatie worden de patiënten gevolgd om na te gaan of de patiënten goed zijn hersteld en of de ziekte niet is teruggekomen.’, aldus hoofdonderzoeker prof. dr. Cock van de Velde. De studie is een samenwerkingsverband tussen het LUMC, het Universitair Medisch Centrum Groningen, het Karolinksa Institutet en de Uppsala Universitet in Zweden. De studie is in Zweden al van start gegaan. Onderzoekers uit verschillende disciplines op het gebied van darmkanker uit Nederland, Zweden, Spanje, Ierland, Noorwegen en Denemarken gaan in het kader van deze studie 850 patiënten behandelen. Hoofdonderzoekers van de studie uit het LUMC zijn prof. Cock van de Velde van de afdeling Heelkunde en prof. Corrie Marijnen van Klinische Oncologie / Radiotherapie. Het Datacenter Heelkunde van het LUMC coördineert de gegevensverzameling.
Omdat ziektekostenverzekeraars niet op de hoogte zijn van de voordelen van robotoperatie boven een conventionele operatie bij prostaatkanker, willen zij de extra kosten van de robotoperatie niet betalen. In zijn oratie op 2 december waarschuwt prof.dr. Jeroen Van Moorselaar dan ook voor het gevaar dat een dergelijke operatie met de robot binnenkort in Nederland niet meer mogelijk zal zijn. Er is veel discussie of robotchirurgie beter is dan conventionele laparoscopie in de behandeling van prostaatcarcinoom. In twee artikelen is er nu bewijs voor betere resultaten met de operatierobot. Onderzoek van het ICER (Institute for Clinical and Economic Review, Boston, USA) wijst bijvoorbeeld uit dat de kans dat de patiënt een complicatie of negatieve bijwerkingen krijgt veel kleiner is bij een robotoperatie. De ziektekostenverzekeraars kennen deze getallen echter nog niet en beweren dat er geen verschil is tussen een robotoperatie en gewone laparoscopie en willen de extra kosten van robotoperaties niet bekostigen. Het is van groot belang dat de financiering van deze soort ingrepen gewaarborgd blijft, anders is deze operatie voor prostaatkanker binnenkort in Nederland niet meer mogelijk. Operaties worden vaak in Duitsland of België gedaan en wel vergoed door de ziektekostenverzekeraars. Er is dan echter geen goede follow-up van de patiënten. Dit is een van de onderwerpen die prof.dr. Jeroen van Moorselaar naar voren brengt in zijn oratie, die hij 2 december uitspreekt. Een ander onderwerp dat in zijn inaugurale rede naar voren komt is concentratie van urologische patiëntenzorg als gevolg van de bezuinigingen in de zorg. Er geldt momenteel voor blaasverwijderingen een norm van minstens tien operaties per ziekenhuis. Dit betekent dat er in 35 Nederlandse ziekenhuizen geen cystectomieën meer plaatsvinden en deze patiënten verdeeld moeten worden over andere ziekenhuizen. Optrekken van de norm naar twintig is voor de aankomende jaren nog niet mogelijk. Naast centralisatie van patiëntenbehandeling is bundeling van onderzoek van belang. Hiervoor is de studiegroep DUOS (Dutch Uro-Oncology Studygroup) met een startsubsidie van het KWF opgericht. Doel van de studiegroep is het opzetten en uitvoeren van goed en relevant klinisch onderzoek voor blaas- en prostaatcarcinoom. Het gehele spectrum van vroegklinisch tot fase III-onderzoek zal worden verricht binnen uro-oncologisch geïnteresseerde ziekenhuizen in Nederland en in de toekomst ook samen met buitenlandse centra. Tot slot bespreekt Van Moorselaar een nieuw concept in de behandeling van prostaatcarcinoom, namelijk gedeeltelijke behandeling, zogenaamde focale therapie. Ook in de behandeling van het uitgezaaide prostaatcarcinoom zijn er vele effectieve nieuwe medicamenteuze ontwikkelingen.
Bij vrouwen die draagster zijn van de BRCA1/2-genmutatie – bekend als het ‘borstkankergen’ – neemt de vruchtbaarheid niet eerder af dan bij vrouwen zonder die mutatie. Er is onvoldoende bewijs voor de suggestie dat zij minder (lang) vruchtbaar zijn. Speciale voorlichting voor hen over vruchtbaarheid is daarom niet nodig, zo blijkt uit het proefschrift van ANIOS klinische genetica dr. Charine van Tilborg. De veroudering van de eierstokken is complex. Genetische en niet-genetische factoren hebben invloed op het proces. Kenmerken van de veroudering van de eierstokken zijn de afname van het aantal eicellen en de kwaliteit van de resterende eicellen. In het verleden is gesuggereerd dat vrouwen die draagster zijn van een BRCA1/2-genmutatie minder eicellen in hun eierstokken hebben. Daar is echter onvoldoende bewijs voor. Vrouwen met een BRCA1/2 gen-mutatie zijn, zoals uit die proefschrift en eerdere publicaties blijkt, gedurende hun leven niet korter vruchtbaar dan andere vrouwen. Er is dus geen aanleiding om de voorlichting aan gezonde draagsters van een BRCA1/2-genmutatie uit te breiden met informatie over eventuele vruchtbaarheidsproblemen, constateert ANIOS klinische genetica dr. Charine van Tilborg in haar proefschrift ‘Ovarian reserve testing; From BRCA mutations to individualised dosing’. Ze promoveerde hierop gistermiddag, 13 juni, aan de Universiteit Utrecht.
Bron: UMC
Het is mogelijk om met een lage resolutie 2D-detectorsysteem bij de bestraling van kanker te controleren of de juiste 3D stralingsdosis toegediend wordt. Daarnaast resulteert het gebruik van extra dosis criteria in een patiënt geïndividualiseerde kwaliteitscontrole. Dat concludeert Ruurd Visser in zijn proefschrift. Met goede controle van de juiste dosis tijdens radiotherapeutische bestraling kunnen tumoren effectief bestraald worden waarbij gezond omliggend weefsel gespaard wordt. Bij radiotherapie – of bestraling – probeert men een tumor te bestrijden door de tumor te bestoken met straling. Door deze straling sterven de tumorcellen af. Deze methode is het meest effectief als er een hoge stralingsdosis wordt toegediend. Hierbij is echter het gevaar voor beschadiging van omliggende weefsels ook groter. Als de straling niet op de juiste plaats terecht komt, sterven gezonde cellen af of is de behandeling niet effectief genoeg. Met zogenaamde IMRT-bestralingsplannen wordt berekend hoe de straling in een 3D-model van het lichaam gericht en gedoseerd moet worden. Om omliggend weefsel te beschermen en een zo hoog mogelijke dosis te kunnen gebruiken, is het nodig om de berekende dosis tijdens het geven van bestraling goed te verifiëren. Huidige meetmethoden bleken enigszins beperkt, waardoor de fout kan worden overschat en de dosis onnodig wordt aangepast. Visser testte een nieuwe meetopstelling gebruik makend van lage resolutie 2D-metingen. Met behulp van rekenmodellen was hij in staat daarmee de dosis op 3D-niveau te bepalen en aan te passen indien nodig. Daarnaast werden nieuwe verificatie criteria geïntroduceerd wat resulteerde in een patiënt geïndividualiseerde kwaliteitscontrole. Door deze patiënt-geïndividualiseerde dosisverificatieprocedure wordt de betrouwbaarheid van de behandeling verhoogd. Ruurd Visser (1983) combineerde sinds september 2009 zijn werkzaamheden als docent onderzoeker bij de MBRT aan de Hanzehogeschool met zijn promotieonderzoek op de afdeling radiotherapie van het UMCG. Zijn onderzoek past binnen onderzoeksprogramma DARE (Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatment) van onderzoeksinstituut CRCG van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Visser is werkzaam als docent-onderzoeker bij de Hanzehogeschool Groningen. De titel van zijn proefschrift luidt Pre-treatment 3D dose verification for intensity modulated radiotherapy (IMRT).
Bron: 3D
Tumoren – zowel kwaadaardig als niet-kwaadaardig- in de slokdarm, maag, lever, galwegen en alvleesklier komen relatief weinig voor. Om ervoor te zorgen dat specialisten zich meer specialiseren in de behandeling hiervan en dus voor betere uitkomsten voor patiënten zorgen, is recent het Regionaal Academisch Kankercentrum Utrecht (RAKU) opgezet. Binnen het RAKU werken drie ziekenhuizen samen om patiënten de beste en snelste zorg voor deze zeldzame tumoren te bieden volgens de nieuwste behandelmethoden. Het RAKU is een samenwerking van het St. Antonius Ziekenhuis Utrecht/Nieuwgein, Meander Medisch Centrum Amersfoort en het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht. Deze samenwerking heeft als doel: ‘zorg dichtbij huis als het kan, verder weg als het moet’. Tot nu toe werden de behandelingen voor deze aandoeningen in alle drie de ziekenhuizen apart uitgevoerd. Met de nieuwe samenwerking zijn regionale teams gevormd van specialisten uit de drie ziekenhuizen die gezamenlijk zorgen voor alle patiënten met een bepaalde tumorsoort. De operaties per tumorsoort worden door regionale operatieteams in één van de ziekenhuizen uitgevoerd. “De regionale teamvorming is echt uniek. Hiermee zorgen we ervoor dat een vast team van specialisten alle patiënten met een bepaalde tumorsoort behandelen, wat onherroepelijk tot betere uitkomsten voor de patiënt zal leiden”, aldus chirurg Quintus Molenaar. Nadat bij een patiënt een diagnose is gesteld, wordt hij of zij besproken in het multidisciplinaire overleg en uitgenodigd op de aansluitende RAKU poli in het UMC Utrecht. Hierbij zijn alle zorgverleners (bv. chirurgen, maag-darm-leverartsen, oncologen, verpleegkundig specialisten) uit de drie samenwerkende ziekenhuizen aanwezig. De zorgverleners en patiënt bespreken samen wat het best passende behandelplan is. Veel voorkomende leveroperaties worden in alle drie de ziekenhuizen verricht. Uitgebreide lever- en galwegoperaties en operaties voor maag-, slokdarm- en neuro-endocriene alvleeskliertumoren vinden in het UMC Utrecht plaats. De alvleesklieroperaties zijn gecentreerd in het St. Antonius Ziekenhuis. Als patiënten andere behandelingen nodig hebben dan een operatie, zoals chemotherapie, dan krijgen ze die gewoon in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Het kan dus voorkomen dat een patiënt in meerdere ziekenhuizen terecht komt voor zijn behandeling. Meneer Groenestein is een van de eerste patiënten die is behandeld in het RAKU-verband: “Ik vond het reizen geen probleem. Je wil gewoon de beste behandeling, waar dat dan ook is.” Chirurg Hjalmar van Santvoort vult aan: “We bundelen de kennis en expertise van drie ziekenhuizen, waardoor we echt kunnen werken aan betere overlevingskansen voor patiënten. Daarnaast worden patiënten sneller geholpen, doordat we efficiënt gebruik maken van de faciliteiten op de drie locaties.” De patiënt hoeft niet op iedere locatie weer opnieuw onderzoeken te ondergaan. De zorgverleners alle drie de ziekenhuizen beschikken over dezelfde gegevens van de patiënt. Door de samenwerking is het RAKU één van de centra geworden die de meeste patiënten met deze zeldzame tumoren in Nederland behandelt. Hierdoor komen ook meer gegevens beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek en kunnen binnen het RAKU voor alle tumorsoorten de nieuwste technieken worden aangeboden zoals robotchirurgie en nieuwe behandelingen in het kader van wetenschappelijke studies. Ook hiermee zullen de overlevingskansen in de toekomst hopelijk stijgen.
Volgens een artikel in de Journal of the National Cancer Institute zorgt het uitvoeren van screeningsmammogrammen bij vrouwen onder de 40 jaar voor veel verwijzingen. Het aantal kankercellen dat wordt opgespoord is echter laag.
Uit de eerste landelijke opkomstcijfers blijkt dat inmiddels 53 procent van de 12-jarige meisjes de eerste vaccinatie tegen baarmoederhalskanker heeft gehaald. Dat meldt het RIVM. In totaal zijn 13 GGD" s nu klaar met de eerste vaccinatieronde en kon ongeveer 36 procent van de meisjes de eerste vaccinatie halen. Tot nu toe is sprake van een grote spreiding in de opkomstcijfers, variërend van 40 tot 65 procent. RIVM en GGD Nederland verwachten half mei de totale cijfers over de eerste prikronde te kunnen geven. Meisjes die zijn geboren in de periode 1993 tot en met 1996 en die vorig jaar nog niet (volledig) waren gevaccineerd, kregen een nieuwe uitnodiging. In die gebieden waar de GGD"s deze vaccinatieronde inmiddels hebben afgesloten, kwam ongeveer 16 procent van deze meisjes alsnog voor een prik. Dit betrof vrijwel altijd een eerste prik.
Koffie en regelmatige beweging helpen tegen Prostaatkanker . Dat is bekend gemaakt door de American Association for Cancer Research.
Omdat pancreascarcinoom (alvleesklierkanker) een slechte prognose kent, worden nieuwe behandelmethoden onderzocht zoals gentherapie met behulp van een adenovirus (verkoudheidsvirus). Conditioneel Replicerende Adenovirussen (CRAds) zijn in staat om zich alleen te vermeerderen in tumorcellen en deze te vernietigen zonder gezonde cellen kapot te maken. De lage expressie van de adenovirusreceptor CAR op tumorcellen remt echter de opname van het therapeutische virus en daarmee de effectiviteit van de behandeling. Van Geer onderzocht een verkoudheidsvirus dat een alternatief receptoreiwit gebruikt om binnen te komen in tumorcellen. Deze cellen bleken het virus inderdaad beter op te nemen als het YSA-peptide tot expressie werd gebracht op het virusoppervlak. Onderzoek met muizen toonde echter aan dat de lever nagenoeg al het virus weer afbreekt. Wil het Ad-YSA gebruikt kunnen worden voor behandeling dan zullen dus eerst manieren moeten worden gevonden om die opname door de lever te remmen. Proefschrift: Michael van Geer: "Adenovirus targeting for gene therapy of pancreatic cancer"
Baris Karakullukcu: ‘New insights into photodynamic therapy of the head and neck’. Bij mondkanker werkt fotodynamische therapie even goed als een operatie. Analyse van het licht dat daarbij wordt gereflecteerd en uitgezonden door tumorweefsel geeft belangrijke informatie, die kan bijdragen aan betere behandeling. Fotodynamische therapie is een relatief nieuwe methode om onder andere tumoren in hoofd en hals te behandelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zichtbaar licht en een stof die de cellen daarvoor zo gevoelig maakt dat ze afsterven.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Maxillofaciale Oncologie houdt prof. dr. Ludwig Smeele zijn oratie met de titel ‘Complexiteit en hyperspecialisatie, een toekomstvisie op de hoofd-halsoncologie in 2020’. In 2020 zijn bij de behandeling van hoofd-halskanker de afwegingen subtiel en gedurende een lange periode van het ziekteproces relevant. Gerandomiseerde studies zullen een minder grote rol spelen. Het ziekteproces wordt gezien als een complex systeem dat een deels intuïtieve en deels rationele benadering vereist. Door toepassing van ICT kan het rationeel te benaderen gedeelte worden uitgelicht en door zeer gespecialiseerde kenniswerkers worden geanalyseerd, waarbij tijd en plaats onbelangrijk zijn geworden. Tumorwerkgroepen bestaan uit diverse deskundigen die rationele en intuïtieve elementen integreren tot behandelingen die voor de individuele patiënt op maat gesneden zullen zijn.
De CHMP, verantwoordelijk voor Europese registraties van geneesmiddelen, heeft een positief advies uitgebracht over een nieuwe toepassing voor het dexamethason bevattende geneesmiddel Posurdex voor de behandeling van macula oedeem en het generieke geneesmiddel Leflunomide Medac bij actieve reumatoïde artritis. Voor Orencia (abatacept) is ingestemd met de uitbreiding van de indicatie met matige tot ernstige reumatoïde artritis. Voor Taxotere (docetaxel) is een uitbreiding van de indicatie aanvaard met combinatietherapie bij een vorm van borstkanker.
Jaarlijks worden in Nederland tienduizenden nieuwe gevallen van basaalcelcarcinoom geconstateerd. Het grootste deel hiervan kan operatief worden verwijderd. Toch zouden dermatologen de oorzaak, ontregelde genen, liever bij de bron aanpakken. Dermatologen van het Maastricht UMC hebben hier onderzoek naar gedaan. In het wetenschappelijke tijdschrift PLoS One beschrijven zij zogeheten epigenetische veranderingen, die mogelijk een rol spelen. Mogelijk is de tumor aan te pakken door deze chemische veranderingen ongedaan te maken en kan de groei ervan worden tegengegaan. Op epigenetisch niveau naar huidkanker kijken is echter nog vrij nieuw. Het onderzoek heeft vooral nieuwe inzichten in het ontstaan van basaalcelcarcinoom opgeleverd. bron: maastricht umc
Lange tijd was amputatie vrijwel de enige beschikbare behandeling voor patiënten met botkanker in arm of been. Tegenwoordig krijgt de patiënt preoperatieve chemotherapie, gevolgd door verwijdering van de tumor (resectie) en tenslotte nogmaals chemotherapie. In circa negentig procent van de gevallen blijft het aangedane ledemaat na de operatie behouden. De mogelijkheden voor reconstructie en het aanmeten van prothesen zijn sterk verbeterd. Bramer ging na welke factoren een indicatie geven van overlevingskansen na behandeling, en wat de waarde daarvan is voor de individuele patiënt. Alleen grootte van de tumor en respons op chemotherapie blijken van voorspellende waarde. Late effecten van behandeling komen veel voor en worden voornamelijk veroorzaakt door chirurgische procedures bij resectie en reconstructie. Proefschrift: Jos Bramer, titel: "Prognostic factors and late effects of treatment in localised high grade extremity osteosarcoma".
Vrouwen die gevaccineerd zijn tegen het humaan papillomavirus (HPV), hebben geen verhoogd risico op miskramen ten opzichte van niet-gevaccineerde vrouwen. HPV-typen 16 en 18 veroorzaken wereldwijd 70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker. In Europa is dit zelfs 75%. Dit blijkt uit Brits onderzoek. De onderzoekers schrijven dat het onwaarschijnlijk is dat het vaccin het risico op miskramen verhoogt, maar durven een effect op zwangerschap binnen drie maanden na vaccinatie ook niet helemaal uit te sluiten. Bron: NTvG 2010;154(12):529.
Om patiënten met slokdarmkanker zo goed en snel mogelijk te helpen, is het van groot belang dat artsen snel duidelijkheid hebben over de grootte van de tumor en mogelijke uitzaaiingen. Liesbeth Schreurs laat in haar promotieonderzoek zien hoe en in welke volgorde zulk beeldvormingsonderzoek het beste kan worden uitgevoerd om patiënten zo min mogelijk te belasten en om zo snel mogelijk de juiste therapie te starten. Slokdarmpatiënten ondergaan nu nog standaard verschillende onderzoeken: een echografie aan de binnenkant van de slokdarm (EUS), een CT-scan waarmee ‘plakjes’ tumor worden afgebeeld (md-CT) en – alleen op indicatie – een PET-scan met gelabeld glucose (FDG-PET). Om onnodige onderzoeken en kosten te voorkomen, is het belangrijk om deze onderzoeken in een goede volgorde te verrichten. Schreurs berekende hoe precies iedere beeldvormingstechniek kan vaststellen of een tumor chirurgisch te verwijderen is. De promovenda concludeert dat het geen zin heeft om standaard een halsechografie te maken na eerder onderzoek (FDG-PET, md-CT en EUS). Ook stelt ze vast dat, door het onderzoek met een FDG-PET-scan te starten, 15% van de belastende EUS-onderzoeken voorkomen kan worden. Deze volgorde kan bovendien met meer precisie en gevoeligheid vaststellen of de tumor chirurgisch te verwijderen is dan de volgorde die nu gevolgd wordt. De bevindingen kunnen helpen om patiënten eerder duidelijkheid te geven over de beste behandeling. Liesbeth Schreurs (Born, 1978) studeerde tegelijkertijd Geneeskunde en Biomedische wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Cancer Research Centre Groningen (CRCG) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw. Schreurs werkt als chirurg in opleiding in het Medisch Spectrum Enschede.
Training in communicatieve vaardigheden laat oncologieverpleegkundigen beter communiceren met oudere kankerpatiënten. Dat blijkt uit onderzoek door het NIVEL en de universiteiten van Amsterdam en Sydney. Voor de training was het voorlichtingsgesprek voor aanvang van chemotherapie vooral eenrichtingsverkeer. Nu is veel meer sprake van een werkelijk gesprek, waarin de patiënt ook een inbreng heeft, zeggen de onderzoekers. Verpleegkundigen zijn beter gaan inspelen op de emoties. Als je een gesprek voert in een emotionele periode, kan het zijn dat patiënten door alle emoties informatie minder goed onthouden. Vooral het praten over de prognose maakt veel emoties los, waardoor de rest van de informatie minder beklijft.
Mannen lopen meer risico te overlijden als gevolg van Kanker dan vrouwen. Oorzaken zijn de vaak ongezondere leefgewoonten van mannen en het feit dat ze minder snel tot bezoek aan de dokter zijn te bewegen. Dat blijkt uit onderzoek door het Britse NCIN.
De sterfte aan hart- en vaatziekten is in Nederland verder afgenomen tussen 1980 en 2007. Daardoor is Kanker als doodsoorzaak een belangrijker plaats in gaan nemen.
Kappers: ‘Surgery after neoadjuvant treatment for non-small cell lung cancer: decision making and patient outcome’. Patiënten met longkanker hebben een slechte prognose. Doorgaans is ongeveer 15 procent van de patiënten vijf jaar na de diagnose nog in leven. Oorzaak daarrvan is dat de diagnose veelal wordt gesteld in een laat stadium van de ziekte, met als gevolg dat een minderheid van de patiënten in aanmerking komt voor een chirurgische behandeling. Ondanks verbeteringen in de zorg in de laatste dertig jaar schommelt de overleving van patiënten bij wie het tumor is weggesneden nog altijd tussen de 36 en 73 procent. Kappers onderzocht of remming van een groeifactor in longtumoren met een medicijn de uitkomst van een operatie verbetert. In het tweede deel van haar proefschrift bespreekt ze de behandeling van tumoren in de buurt van kwetsbare organen. Aanvankelijk werden deze tumoren behandeld met bestraling en chirurgie. Nu geldt gelijktijdig gegeven radiotherapie en chemotherapie als de gouden standaard. De promovendus constateert dat er geen internationale consensus is over het optimale behandelschema voor gelijktijdige radio- en chemotherapie.
Ties Hoomans, onderzoeker aan de Universiteit Maastricht, heeft met zijn publicatie in het tijdschrift Value in Health de ISPOR Research Excellence Award 2010 gewonnen. Op 18 mei neemt hij de prijs in ontvangst tijdens de jaarlijkse ISPOR conferentie in Atlanta (VS). Hoomans publiceerde in 2009 een onderzoek naar de kosteneffectiviteit van de invoering van nieuwe behandelmethoden voor uitgezaaide prostaatkanker. Bij de invoering van zorginnovaties (nieuwe diagnostische instrumenten, behandelmethoden of klinische richtlijnen) moeten de gezondheidseffecten worden afgezet tegen de kosten ervan. Deze kosteneffectiviteit is alleen vaak niet 100% zeker. Daarnaast moet worden geïnvesteerd in voorlichtingscampagnes, cursussen, financiële prikkels of andere implementatieactiviteiten om ervoor te zorgen dat artsen en patiënten innovaties in de zorg daadwerkelijk gaan toepassen. Omdat zorgbudgetten beperkt zijn, moeten volgens Hoomans de kosteneffectiviteit van zorginnovaties en de waarde van implementatie en verder onderzoek integraal worden bepaald. Op basis van zo"n integrale analyse kan optimale zorg voor patiënten worden gerealiseerd. Hij toont daarmee niet alleen aan welke behandeling kosteneffectief is (mitoxantrone of docetaxel gecombineerd met prednison/prednisolon gedurende drie weken), maar laat ook zien dat het loont om nader onderzoek te doen naar de verschillende behandelmethoden en dat het waardevol is om extra te investeren in implementatieactiviteiten.
Eierstokkanker is de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen met een tumor van het vrouwelijke geslachtsorgaan. Het hoge sterftecijfer wordt verklaard doordat de ziekte vaak pas in een vergevorderd stadium ontdekt wordt, omdat deze vrouwen doorgaans geen klachten hebben. Het doel van dit proefschrift is betere tumorclassificatie en diagnosemogelijkheden te ontdekken voor twee soorten tumoren (carcinomen en borderline tumoren). Onderscheid tussen deze tumoren is klinisch zeer relevant, omdat behandeling en prognose aanzienlijk verschillen. De onderzoekers vonden inderdaad een aantal markers die onderscheid kunnen maken tussen borderline tumor en carcinoom. Ook bleek dat de markers die genetische of epigenetische veranderingen hebben ondergaan, voornamelijk betrokken zijn bij invasie (het verspreiden van tumorcellen naar omliggend weefsel). Hopelijk kunnen de geïdentificeerde markers in de toekomst gebruikt worden in de kliniek als diagnostisch hulpmiddel. proefschrift: mw. Ingrid T.G.W. Bijsmans, “Molecular profiling of ovarian serous neoplasms: defining the borderline”
Het vaccin tegen door hpv veroorzaakte baarmoederhalskanker verhoogt niet het risico op een miskraam. Dat schrijven onderzoekers van het Amerikaanse National Cancer Institute in het British Medical Journal. Rond de vaccinatie tegen hpv doen soms allerlei verhalen de ronde, onder andere over een verband tussen het vaccin en miskramen. Aan het Amerikaanse onderzoek deden 26.130 vrouwen tussen 15 en 25 jaar mee. De onderzoekers vonden geen aantoonbaar verband tussen het vaccin en een verhoogde kans op miskramen. Ook een zorgvuldig uitgevoerde secundaire analyse bracht een dergelijk verband niet aan het licht.
7500 mensen van 54 tot zeventig jaar uit de regio"s Rotterdam en Amsterdam worden uitgenodigd voor deelname aan een proef-bevolkingsonderzoek naar Darmkanker .
Uitgezaaide melanoom, een agressieve en moeilijk behandelbare vorm van huidkanker, kan men in principe bestrijden door kunstmatig een andere huidaandoening op te wekken: vitiligo. Bij deze auto-immuunziekte valt de eigen afweer pigmentcellen (melanocyten) in het lichaam aan. Die worden afgebroken en er ontstaan witte vlekken op de huid. Bij melanoom is sprake van woekering van melanocyten; afbraak daarvan is dan ook gunstig. Met behulp van het schadelijke (want vitiligo-bevorderende) huidbleekmiddel monobenzon kan deze afbraak door het immuunsysteem worden gestimuleerd. Dit blijkt uit het proefschrift waarop AMC-onderzoeker in opleiding Jasper van den Boorn op 6 juli hoopt te promoveren. Van den Boorn bedacht een nieuwe vorm van immuuntherapie - MIC - die bij muizen met melanoom goede resultaten oplevert.
Onderzoekers van het LUMC hebben een KWF-subsidie ontvangen van 550.000 euro voor onderzoek naar een nieuwe behandeling van endeldarmkanker. Doel is om na te gaan of deze nieuwe behandeling een hogere kans op overleving en minder bijwerkingen voor patiënten oplevert. De huidige behandeling bestaat uit bestraling, gedurende vijf weken, met chemotherapie. Daarna wordt de tumor operatief verwijderd. Bij een nieuw ontwikkelde behandeling krijgen patiënten in de eerste week een intensieve bestraling, gevolgd door 18 weken chemotherapie. Dit om mogelijke uitzaaiingen te bestrijden en het gezwel verder te laten slinken. De kleiner geworden tumor kan vervolgens met een minder uitgebreide operatie verwijderd worden. Tot vijf jaar na de operatie worden de patiënten gevolgd.
De mogelijkheden om borstkanker vroegtijdig op te sporen nemen toe. Beeldvormende technieken spelen hierbij een grote rol, maar kennen nog beperkingen: in twijfelgevallen is een punctie nodig. Hierbij wordt een klein beetje borstweefsel weggenomen. Door een nieuwe analysemethode van scans zijn minder vaak puncties nodig, zo blijkt uit het promotieonderzoek van Monique Dorrius. Mammogrammen en mamma-MRI "s worden gecodeerd aan de hand van de categorieën van de ACR-BI-RADS lexicon. BI-RADS-3 afwijkingen zijn de moeilijkst te interpreteren afwijkingen. De kans op een kwaadaardige tumor is in deze categorie minder dan 2procent, maar Dorrius laat zien dat het percentage kwaadaardige tumoren in deze categorie de afgelopen jaren is toegenomen. Ook toont ze aan dat mamma-MRI kan worden ingezet als probleemoplossend diagnostisch onderzoek voor patiënten met mammografische BI-RADS-3 afwijking zonder microcalcificaties. In een meerderheid van de patiënten kan een kwaadaardige afwijking worden uitgesloten. Deze vrouwen hoeven dus geen biopsie te ondergaan. Verder blijkt uit het onderzoek dat de modernste computertechniek CAD (computer-aided detection) nauwelijks iets toevoegt aan de visuele analyse door een ervaren radioloog. Tot slot stelt Dorrius vast dat met een kortdurende, niet-belastende scan (een "MR-spectroscopieonderzoek ") invasief onderzoek bij knobbeltjes groter dan 1 cm3 voorkomen kan worden. Monique Dorrius (Delfzijl, 1977) studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Radiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waar ze in opleiding is tot radioloog. Proefschrift: mw. M.D. Dorrius, New diagnostic developments to prevent unnecessary invasive procedures in breast cancer diagnostic work-up
Bij vrouwen tussen de 70 en 75 jaar worden veel vaker kleine borsttumoren ontdekt sinds zij meedoen aan het bevolkingsonderzoek. Het aantal gevorderde, agressieve tumoren is in deze groep echter nauwelijks gedaald. Dat blijkt uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Sinds 1998 worden vrouwen tot 75 jaar uitgenodigd voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Het aantal kleine tumoren dat ontdekt wordt is enorm toegenomen. Maar het is waarschijnlijk dat deze vroege tumoren lang niet allemaal uitgroeien tot agressieve tumoren die zich uitzaaien. Maar voor de zekerheid worden ook deze vroeg-stadium-tumoren standaard behandeld, zegt onderzoekster N. de Glas. Overbehandeling van kleine en waarschijnlijk ongevaarlijke tumoren ligt dan op de loer.
In dit proefschrift is onderzocht of borstkankerchirurgie in dag- of 24-uursopname veilig en efficiënt is en er is gekeken naar de ervaringen van patiënten. In vier Nederlandse ziekenhuizen werd een kort opnameprogramma geïmplementeerd. Het percentage patiënten dat werd behandeld in korte opname nam na implementatie significant toe van 45% tot 82%, terwijl het aantal complicaties, heropnames, reoperaties of bezoeken aan de Spoed Eisende Hulp niet toenam. Het programma is goedkoper dan de gebruikelijke zorg, ook als de kosten van implementatie worden meegenomen. Uit onderzoek naar de ervaringen van patiënten bleek dat vooral de informatievoorziening verbetering behoefde. Op basis van deze onderzoeksresultaten wordt grootschalige implementatie van het programma aangeraden. Proefschrift: mw.drs. Mascha de Kok, titel: Costs and effects of implementation of a short admission programme following breast cancer surgery in the Netherlands.
Eline Aukema: ‘Care for consequences in children treated for leukemia or brain tumor’. In Nederland krijgen ongeveer zeshonderd kinderen per jaar de diagnose kanker, van wie 110 een hersentumor hebben en 140 leukemie. Als gevolg van de steeds betere behandelingsmogelijkheden is de overlevingskans van deze kinderen aanzienlijk hoger dan voorheen, maar dit succes heeft helaas wel een prijs, constateert Aukema. Kinderen hebben na succesvolle genezing van een hersentumor en leukemie vaak last van zogenoemde “late effecten” van de behandeling - niet alleen lichamelijke -, maar vaak ook neurocognitieve en psychosociale problemen. Meer dan één op de drie kinderen loopt bijvoorbeeld het risico op verminderde kwaliteit van leven; daarbij kan het gaan om verminderd fysiek, psychisch of sociaal functioneren. De behoefte voor nazorg bij deze ex-patiënten is groot maar wordt niet altijd op tijd onderkend. Aukema constateerde bij sommige van de behandelde kinderen schade aan de witte stof in de hersenen; dit leidt tot een tragere informatieverwerking. Zij pleit voor meer onderzoek naar interventiemogelijkheden als neurofeedback om de neurocognitieve late effecten bij kinderen die behandeld zijn voor een hersentumor te verminderen. Uit haar onderzoek blijkt verder dat nazorg nodig is voor alle kinderen die behandeld zijn voor een hersentumor. Ze pleit dan ook voor systematische nazorg na de behandeling.
Behandelingen tegen kanker worden steeds doelgerichter, maar werken vaak alleen maar voor een subgroep van patiënten. Lang niet altijd zijn goede methoden beschikbaar om vast te stellen welke patiënten zullen reageren op een behandeling. UMCG-onderzoeker Martine den Hollander probeerde met verschillende methoden patiënten te selecteren voor bepaalde behandelingen. Het doel hiervan is om in beeld brengen voor welke subgroepen behandelingen effectief zijn en daarmee onnodige behandelingen met ernstige bijwerkingen te voorkomen. Allereerst onderzocht Den Hollander de effectiviteit van nieuwe middelen die tumorcellen aanzetten tot ‘zelfdoding’ (apoptose). Zij vergeleek verschillende studies die met deze middelen zijn uitgevoerd, en concludeert dat de effectiviteit ervan nog tegenvalt. Van een ander middel, imatinib, onderzocht Den Hollander bij patiënten met een GIST tumor of het mogelijk is om met behulp van FDG-PET scans te voorspellen bij welke patiënten het middel niet zal werken. De FDG-PET scan die vroeg na start van imatinib werd gemaakt, bleek hier niet geschikt voor te zijn. Voor het maken van onderscheid tussen progressie en pseudoprogressie na behandeling met chemoradiotherapie bij glioblastomen bleek een FLT-PET-scan op dit moment nog niet goed bruikbaar. Ook onderzocht Den Hollander of het middel fresolimumab gebruikt kan worden om een hersentumor te bestrijden. Met behulp van het middel met radioactief label kon zij aantonen dat fresolimumab hersentumoren inderdaad kan bereiken. Helaas bleken de patiënten in deze studie geen baat te hebben bij behandeling met fresolimumab. Martine den Hollander (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek bij de afdeling Medische Oncologie van het UMCG. Het onderzoek valt binnen het onderzoeksprogramma Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients dat onderdeel is van Onderzoeksinstituut CRCG. Het beschreven onderzoek in het proefschrift werd mogelijk gemaakt door derde geldstroom financiering, industrie financiering van vroeg klinische studies en EU-subsidies. Inmiddels is De Hollander als AIOS geriatrie werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis in Arnhem.
De rol van thoron in de totale stralingsbelasting binnenshuis is waarschijnlijk groter dan steeds gedacht. Radonconcentraties in Nederlandse woningen zijn lager dan in het verleden gerapporteerd, doordat gangbare meettechnieken van toen radonconcentraties opleverden die, naar nu blijkt, gedeeltelijk moeten worden toegeschreven aan thoron. Dit volgt uit onderzoek van het RIVM naar de stralingsbelasting in Nederlandse nieuwbouwwoningen en de invloed van ventilatie hierop. In Nederland leidt blootstelling aan radon en thoron binnenshuis jaarlijks tot enkele honderden gevallen van longkanker. Het onderzoek bevestigt de verwachting dat ventileren bijdraagt aan een lagere radonconcentratie in woningen. Thoron (220Rn) en radon (222Rn) zijn isotopen van het chemische element radon (Rn) die van nature voorkomen in de bodem en uit bodemmateriaal vervaardigde bouwmaterialen. Omdat dit element gasvormig is, komt een deel ervan in de binnenlucht terecht. Voor zowel radon als thoron geldt dat de vervalproducten, die zelf ook weer radioactief zijn en zich hechten aan stofdeeltjes, na inademing schadelijk zijn voor de gezondheid. Het is nog onduidelijk in welke mate bewoners vervalproducten van thoron inademen. Er is daarom nader onderzoek nodig naar de concentratie van thoron en de vervalproducten in Nederlandse woningen. Hiermee kan meer inzicht worden verkregen in de totale stralingsdosis die mensen binnenshuis oplopen. Dit is het eindrapport van de eerste survey in het project Ventilatie en Radon (VERA). Het belangrijkste doel van dit project is om de standstill van de stralingsbelasting in Nederlandse nieuwbouwwoningen te evalueren. Er zijn geen aanwijzingen dat de dosis door radon en externe straling uit bouwmaterialen in woningen gebouwd tussen 1994 en 2003 significant is veranderd.
Mw. Milou H. Martens, MSc: "Organ-preservation in rectal cancer; can new MRI-techniques improve patient selection". Patiënten met lokaal voortgeschreden endeldarmkanker worden standaard behandeld met bestraling en chemotherapie, gevolgd door een operatie waarbij de endeldarm wordt verwijderd. Dit is een ingrijpende operatie, waarbij patiënten vaak een (tijdelijk) stoma krijgen. In ongeveer 15% blijkt na de operatie dat de tumor al volledig verdwenen was door de bestraling en chemotherapie. Indien we deze patiënten goed kunnen selecteren voorafgaand aan de operatie zou een afwachtend beleid zonder operatie ('wait-and-see’) een minder ingrijpend alternatief kunnen zijn. Dit proefschrift heeft bevestigd dat ‘wait-and-see’ inderdaad een goede behandeloptie is en bovendien uitgezocht hoe een MRI-scan kan bijdragen aan de selectie van de juiste patiënten.
In 2010 heeft ruim 52 procent van alle meisjes die geboren zijn in de periode 1993 tot en met 1996 zich laten vaccineren tegen baarmoederhalskanker. Dit is het resultaat van de HPV-inhaalcampagne, die startte in maart 2009. Uit de recent gepubliceerde rapportage van het RIVM-RCP blijkt dat het percentage meisjes dat uiteindelijk driemaal is gevaccineerd gestegen is van 47 procent in juli 2010) naar 52,2 procent 31 december 2010. Dit is volgens het RIVM te beschouwen als het eindresultaat van de inhaalcampagne, afgezien van een zeer beperkt aantal vaccinaties dit voorjaar. Bij de groep meisjes die voor het eerst binnen het reguliere Rijksvaccinatieprogramma worden ingeënt (jaarcohort 1997) staat de teller nu op 51,9 procent.
De behandeling van borstkanker bestaat in principe uit chirurgie met of zonder radiotherapie. Op grond van klinische en pathologische kenmerken van de tumor wordt een schatting gemaakt van de kans op het krijgen van uitzaaiingen. Op grond daarvan krijgt de patiënt het advies om wel of geen aanvullende behandeling te ondergaan. Het 70-genen profiel is een nieuwe prognostische test die op grond van de expressie van 70 genen in het tumorweefsel een betrouwbaardere uitspraak kan doen over de neiging tot uitzaaien van een tumor. Het profiel blijkt in verschillende patiëntgroepen betrouwbaar en bruikbaar. Naast het 70-genenprofiel onderzocht Mook ook de waarde van het computerprogramma Adjuvant!. Dit bepaalt op grond van klinisch-pathologische kenmerken de prognose van een patiënt en de te verwachten winst van een aanvullende behandeling. Proefschrift: Stella Mook: "Prognostic factors in breast cancer. One fits all?"
De consumptie van rood vlees zorgt voor een hoger risico op Kanker en hart- en vaatziekten. Dat zegt het Amerikaanse nationaal gezondheidsinstituut NIH op basis van onderzoek onder 545 duizend Amerikanen.
Matthanja Bieze: ‘Imaging of hepatic hypervascular tumors and clinical implications’. Met MRI is het mogelijk goedaardige levertumoren te onderscheiden van mogelijk kwaadaardige gezwellen. De MRI moet dan worden gebruikt met een speciaal levercontrastmiddel. Op een PET/CT-scan kan hetzelfde onderscheid worden gemaakt. Dit constateert Matthanja Bieze in haar proefschrift over het opsporen van leverkanker met beeldvormende technieken. Patiënten met goedaardige levertumoren, zoals leveradenomen, krijgen zo meer duidelijkheid over diagnose en het risicoprofiel van eventuele complicaties. De arts kan beter adviseren over een (preventieve) behandeling. Uit haar onderzoek blijkt dat het risico op complicaties als bloedingen voor patiënten met leveradenomen is verhoogd als de gezwellen groter zijn dan 35 millimeter, als ze liggen aan de buitenkant van de lever, als er een voedend bloedvat in de buurt is en als de patiënt overgewicht heeft. Uit haar studie blijkt ook dat de omvang van levertumoren met behulp van de PET/CT goed vastgesteld kan worden. Hierdoor kan de behandeling beter aansluiten op de individuele patiënt.
Bij sociale uitsluiting kunnen tumoren sneller groeien en kan Kanker eerder dodelijk uitpakken. Dat blijkt uit proeven door de universiteit van Chicago met muizen.
Vulvacarcinoom, ofwel kanker aan de schaamlippen, wordt in Nederland jaarlijks bij gemiddeld 320 vrouwen vastgesteld. Gynaecoloog M. Oonk van het UMCG heeft onderzoek gedaan naar minder belastende methoden om vast te stellen of er sprake is van uitzaaiingen (metastasen) in de lymfklieren in de lies. Een minder ingrijpende procedure, waarbij de schildwachtklier wordt onderzocht, blijkt geschikt. Wanneer geen uitzaaiingen worden gevonden in de schildwachtklier, hoeven de overige lymfklieren niet te worden verwijderd. De gebruikelijke behandeling bestaat uit operatieve verwijdering van de tumor, met verwijdering van alle lymfklieren uit de liezen en veel complicaties.
Merel Breijer: ‘Management of endometrial abnormalities in postmenopausal women, an individualized approach’. Het is niet nodig om bij vrouwen met bloedverlies na de overgang een biopt te nemen van het baarmoederslijmvlies om de aanwezigheid van kwaadaardig weefsel uit te sluiten. Een vaginale echo voldoet, ook als het slijmvlies dikker is dan 4 millimeter. Dit blijkt uit het proefschrift van Maria Breijer. Tot nu toe wordt bij bloedverlies een echo gemaakt en als het baarmoederslijmvlies dikker is dan 4 millimeter een biopt genomen. De reden daarvoor is dat vrouwen met bloedverlies na de overgang een grotere kans hebben op baarmoederkanker. Breijer concludeert dat het doen van deze laatste test slechts een minimale winst in (kosten)effectiviteit oplevert en daarom geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van alleen echoscopische meting van het baarmoederslijmvlies en rekening houden met het risicoprofiel van de vrouw. Van invloed op dat laatste zijn onder andere suikerziekte, een zwangerschap hebben doorgemaakt en overgewicht. Vrouwen van 50 jaar of jonger met maximaal één risicofactor kunnen worden gerustgesteld zonder verder onderzoek met echo. Bij vrouwen na de overgang zonder bloedverlies worden vaginale echo’s gemaakt voor andere indicaties, zoals buikpijn. Hierbij meet men soms een baarmoederslijmvlies van meer dan 4 mm. Ook deze vrouwen adviseert Breijer geen biopt van het baarmoederslijmvlies te laten nemen vanwege de lage kans op de aanwezigheid van kwaadaardig weefsel. Artsen moeten deze vrouwen aanraden om zich bij bloedverlies, net als iedere vrouw na de overgang, te melden voor verder onderzoek.
Chronische en uiteindelijk terminale aandoeningen zijn steeds vaker de oorzaak van sterfgevallen in Nederland. Kanker is nu met veertigduizend sterfgevallen per jaar de belangrijkste doodsoorzaak. Daarna volgen chronische aandoeningen als COPD, herseninfarct en hersenbloeding, Dementie en Hartfalen . Dat zeggen onderzoekers van NIVEL.
Kankerpatiënten, en dan vooral ouderen en mensen met een slechte prognose, onthouden weinig van gesprekken met arts of verpleegkundige. Dat blijkt uit onderzoek door NIVEL.
Bestraling,ofwel radiotherapie, wordt ingezet om kankercellen te vernietigen. Voor een optimale behandeling moet de radiotherapeut een zeer hoge stralingsdosis aan de volledige tumor geven, wat flinke bijwerkingen voor de patiënt met zich mee brengt. Onderzoeksteams van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie en de Vrije Universiteit Brussel hebben een techniek ontwikkeld om die regio’s in de tumor te visualiseren die het best opgewassen zijn tegen radiotherapie. Door onderscheid in zones met een hoge en lage resistentie tegen radiotherapie, kan de bestraling worden verfijnd. Alleen de resistentere regio’s hebben een hoge dosis bestraling nodig, terwijl voor de andere regio’s een lagere dosis kan volstaan. De onderzoekers hopen dat bestraling zo minder belastend kan worden.
Xiangfei Chai: ‘Building tools for image guided adaptive radiotherapy of bladder cancer’. Een van de belangrijkste factoren die nauwkeurige bestraling van blaastumoren verhindert, is orgaanbeweging. Als gevolg van veranderingen in het volume van de blaas en omliggende organen kan de beweging van de blaaswand oplopen tot drie centimeter. Door de introductie van een cone-beam CT (CBCT) systeem op de lineaire versneller kunnen beelden gemaakt worden van het te bestralen gebied voorafgaande aan de radiotherapie. Bij patiënten met blaaskanker wordt de tumor zichtbaar gemaakt op de CBCT met de contrastvloeistof lipiodol. Hierdoor kan voor heftige orgaanbeweging en deformaties tijdens radiotherapie worden gecorrigeerd. Dit maakt beeldgeleide radiotherapie mogelijk.
Proefschrift dhr. Rudi G.P.M. van Stiphout, MSc.: “Predictive modeling of treatment outcome in rectal cancer”. Dit proefschrift behandelt het ontwikkelen van slimme computer programma’s die voorspellingen kunnen doen over het ziekteverloop van endeldarmkanker patiënten. De eerste drie studies tonen aan dat klinische informatie, beeldvorming vóór en tijdens de bestraling en verschillende stoffen in het bloed samen een grote nauwkeurigheid geven voor de voorspelling of de tumor volledig verdwenen zal zijn na behandeling. Daaropvolgende studies tonen aan dat zowel het risico op het terug groeien van de tumor als de kans op een langdurige overleving van een patiënt met enkel klinische informatie goed voorspeld kan worden. In de nabije toekomst helpen deze voorspellingen bij het geven van een behandeling op maat, zoals het vermijden van een ingrijpende operatie of het geven van een extra dosis bestraling.
Regelmatig eten van verbrand vlees vergroot de kans op kanker aan de alvleesklier. Dat blijkt uit onderzoek van de universiteit van Minnesota.
Met het afnemen van een ademtest kan in slechts zes minuten effectief worden vastgesteld of vrouwen borstkanker en/of een abnormaal mammogram hebben. Dat blijkt uit een studie uitgevoerd door onder andere onderzoekers van Maastricht UMC+. De sneltest is veilig en pijnloos, in tegenstelling tot het laten maken van een mammogram. Een mammogram (een röntgenfoto van de borsten) ondergaan is een onprettige en soms pijnlijke ervaring, in tegenstelling tot de nieuw ontwikkelde ademtest. Gezonde deelneemsters hadden in bijna alle gevallen dan ook een normale ademtest. De test sloot tevens een afwijkend mammogram bij deze vrouwen uit. Daarmee kan een dergelijk belastend onderzoek bij deze groep vrouwen in de toekomst zeer waarschijnlijk achterwege blijven.
Een op de zeven gevallen van maagkanker wordt veroorzaakt door te veel zout. Dat blijkt uit onderzoek door het World Cancer Research Fund in Groot-Brittannië. Professor E. van Cutsem van het UZ Leuven stelt in De Morgen dat de ziekte meestal begint met vage klachten, zoals buikpijn en verminderde eetlust. Daardoor wordt de diagnose in veel gevallen pas laat gesteld. Behandeling is dan al niet meer mogelijk. Uit ander onderzoek blijkt dat Belgen gemiddeld 12 gram zout per dag consumeren, het dubbele van het aanbevolen maximum. Mensen krijgen gemiddeld drie kwart van het zout binnen via kant-en-klaarmaaltijden en bereid voedsel. Punt is dat je dat niet zo duidelijk proeft. Daarom spreken experts wel van verborgen zout.
De overlevingskansen van mensen met lymfeklierkanker zijn de afgelopen de afgelopen 20 jaar met 9 procent gestegen. De overlevingskans van oudere patiënten is in Europa echter lager dan die van patiënten in Amerika. Van patiënten tussen de 55 en 64 jaar was na vijf jaar nog 73 procent in leven, tegenover 65 procent in West-Europa. Dat zegt onderzoekster S. van de Schans van het Erasmus MC. Steeds meer Nederlanders krijgen "non-Hodgkin lymfoom". Dat komt mede door de toenemende vergrijzing. De betere overlevingskansen zijn waarschijnlijk het resultaat van nieuwe en effectievere medicatie. Ook zijn de selectiemethoden verbeterd, zodat meer mensen een goede behandeling krijgen. Daarnaast kunnen meer patiënten de zware chemokuren volhouden door betere ondersteuning.
De Bontius Stichting van het LUMC heeft een nieuwe campagnesite gelanceerd over het LUMC-onderzoek naar botsarcoom. De website geeft informatie over ons onderzoek naar betere behandelmethoden en het verbeteren van de levenskwaliteit voor de vaak jonge patiënten. Ook kunt u via de website het onderzoek steunen. Botsarcoom komt vooral voor bij jonge mensen in de bloei van hun leven; de zogenaamde Adolescents and Young Adults (AYA’s). Van alle patiënten komt uiteindelijk één van de drie binnen 5 jaar te overlijden. LUMC-onderzoekers werken hard om dat percentage omlaag te krijgen. De website vertelt hoe. Ook leert u er Merel kennen, een jonge patiënte met botsarcoom. Jongvolwassenen (18 tot 35-jarigen) vormen een bijzondere groep patiënten met hun eigen uitdagingen en wensen. Dat ontdekken gelukkig steeds meer ziekenhuizen. Het LUMC is lid van het Nationaal AYA ‘Jong & Kanker’ Platform. Dit platform organiseert samen met hyacintenkwekers op vrijdag 13 januari in 10 ziekenhuizen de HAYAcinten-verkoopactie. Ook het LUMC doet mee. Koop tussen 9:30 en 16:00 uur voor 4 euro een hyacint bij de stand op het Leidse Plein, naast het restaurant. De opbrengt wordt ingezet om de behandeling van AYA’s te verbeteren. Er zijn ook stands aanwezig van de LUMC Bontius Stichting en van een groep actieve LUMC’ers die dit jaar meedoen aan Alpe d’HuZes, een sportief evenement waarbij geld wordt opgehaald voor het KWF.
Bron: LUMC
Veel kankerpatiënten vallen extreem af door ontstekingsfactoren, veroorzaakt door de tumor. Het verlies aan spiermassa in dit proces is bepalend voor de conditie van de patiënt. Voeding om dit proces te kunnen remmen zou enerzijds spiergroei moeten bevorderen en anderzijds ontstekingsfactoren moeten tegengaan, zegt onderzoeker S. Peters van de UU.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Chirurgische Oncologie houdt prof. dr. Jean Klinkenbijl zijn oratie getiteld: ‘Over bruggen en overbruggen, de chirurgische oncologie verbonden’. Van oudsher is de behandeling van patiënten met een kwaadaardig gezwel in het maag-darm-leverstelsel een moeilijke procedure. Dat vergt vrijwel altijd een samenwerking tussen diverse specialisten als chirurgen, internist-oncologen en bestralingsartsen. Voor de beste behandeling is het een absolute voorwaarde dat er bruggen geslagen worden tussen deze specialismen. Hierbij is alle zorg rondom de patiënt georganiseerd: professioneel, snel, vriendelijk, gastvrij en van hoge kwaliteit. Deze brug is geslagen, de overbrugging is daar. De individuele patiënt met kanker van het maag-darm-leverstelsel krijgt op deze wijze topzorg geleverd in GIOCA, het Gastro Intestinaal Oncologisch Centrum Amsterdam.
Het beleidskader is een instrument van het RIVM om voorwaarden te stellen aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken naar kanker uitvoeren. Het betreft een aanvulling op wat elders al is geregeld. Dit met het oog op de kwaliteit van de bevolkingsonderzoeken, de gegevensvastlegging voor evaluatie van de bevolkingsonderzoeken en de verbetering van de bevolkingsonderzoeken. De voorwaarden worden als verplichtingen verbonden aan de subsidie die het RIVM toekent aan de organisaties die de bevolkingsonderzoeken uitvoeren. Als voorwaarden worden met name vastgelegd: - Registratie en certificering om op ieder moment te kunnen zien dat aan gestelde eisen voldaan wordt; - Enkele eisen ten behoeve van landelijk uniforme uitvoering van de bevolkingsonderzoeken; - Transparantie zoals die in het kader van Healthcare Governance ook van reguliere zorginstellingen wordt geëist.
Florie Borel: ‘RNAi-based gene therapy of hepatocellular carcinoma: targeting ABC transporters’. Patiënten met een hepatocellulair carcinoom (HCC, een vorm van leverkanker) hebben een slechte prognose: vijf jaar na het stellen van de diagnose is gemiddeld slechts vijf procent nog in leven. Een belangrijke oorzaak daarvoor is het ontstaan van resistentie tegen cytostatica, medicijnen gebruikt voor chemotherapie. Borel onderzocht de rol van ABC-transporters in HCC (membraaneiwitten betrokken bij transportprocessen van en naar het bloed) en ontwikkelde twee strategieën die het niet functioneren van ABC-transporters moeten compenseren. Die lijken veelbelovend hoewel nog problemen met onder andere toxiciteit moeten worden overwonnen voor ze daadwerkelijk gebruikt kunnen worden voor diagnose en therapie.
De veronderstelling dat een PET/CT-scan altijd een betere radiotherapeutische behandeling mogelijk maakt van slokdarmkanker, klopt niet. Dat concludeert Kristel Muijs in haar promotieonderzoek. Ook al wordt de scan in de praktijk al regelmatig gebruikt bij de bestraling van slokdarmtumoren, plaatselijke terugkeer van de tumor kan er niet mee voorkomen worden. Wel kan de scan helpen om zieke lymfeklieren mee te nemen in de behandeling. Muijs onderzocht of het gebruik van een gecombineerde PET/CT-scan resulteert in een adequatere bestraling en daardoor een verbeterde behandeluitkomst. Met zo’n scan is het mogelijk om cellen die veel radioactief gelabeld suiker gebruiken, zoals tumorcellen, af te beelden. Het gebruik van deze beelden resulteert in aangepaste bestralingsplannen. Volgens Muijs kan echter niet met zekerheid gesteld worden dat de PET/CT-scan het werkelijk tumorvolume aangeeft. Zij ontdekte dat bij elf procent van de patiënten die met radiotherapie zijn behandeld, toch nog tumorweefsel terugkeert. In geen van de gevallen was die terugkeer te voorkomen geweest met een PET/CT-planningsscan. Bij een deel van de patiënten groeit de slokdarmtumor in de tijd tussen de diagnostische scan en de PET/CT-scan voor de radiotherapeutische planning. Deze groep kan er volgens Muijs wel belang bij hebben om geselecteerd te worden voor een extra, PET/CT-scan. Ook kan de scan helpen bij het intekenen van zieke lymfklieren. Kristel Muijs (Zwolle, 1983) studeerde Geneeskunde aan de rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Radiotherapie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMW en het UMCG.
Onderzoekers van onder andere het Erasmus MC hebben een manier gevonden om chemotherapie alleen in de tumor te laten werken. Dat kan door de chemo in kleine vetbolletjes te verpakken en in de bloedbaan te brengen. Door de "chemo-bommen" door middel van warmte tot ontploffing te brengen op het moment dat ze zich in de tumor bevinden, kunnen de medicijnen zeer plaatselijk hun werking doen. De resultaten van onder andere deze studie worden in Rotterdam gepresenteerd tijdens een congres waar Europese onderzoekers praten over nieuwe behandelingen van kanker. Het onderzoeksteam is vandaag, 20 mei van 12.30 tot 14.00 beschikbaar voor journalisten. De nieuwe methode combineert twee al langer bestaande therapieën met elkaar: chemotherapie en hyperthermie (waarbij tumorcellen worden gedood door ze te verwarmen). "Juist de combinatie van die twee blijkt heel succesvol in Europese studies met patiënten", zegt fysicus Gerard van Rhoon van het Erasmus MC-Daniel den Hoed. Door de tumor te verwarmen wordt namelijk de doorbloeding ervan beter en kunnen de geneesmiddelen makkelijker hun werk doen in het gezwel. De resultaten van de studies worden gepresenteerd op het congres van de European Society for Hyperthermic Oncology (t/m 22 mei). Een verdere verbetering van deze combinatietherapie wordt nagestreefd in experimenteel onderzoek naar "chemo-bommen" waarbij de chemotherapie wordt verpakt in kleine vetbolletjes (liposomen) die bij een normale lichaamstemperatuur in tact blijven. "Tijdens hun reis door de bloedbaan brengen ze dus geen schade aan in andere gezonde cellen. Door de tumor te verwarmen tot zo"n 42 graden, knappen de bolletjes uiteen zodra ze in de tumor zijn en komt de chemo alleen daar vrij", aldus Timo ten Hagen van het Laboratorium Experimentele Chirurgische Oncologie van het Erasmus MC. Het onderzoek naar de slimme "chemo-bommen" wordt verricht aan het Erasmus MC in samenwerking met onderzoeksgroepen in Duitsland en de Verenigde Staten. Deze aanpak is veelbelovend omdat er, anders dan bij normale chemotherapie, minder van de chemo in de rest van het lichaam terecht komt. Daardoor wordt de kans op bijwerkingen kleiner en zullen patiënten minder last hebben van bijvoorbeeld haarverlies en geïrriteerde slijmvliezen. Tijdens het congres in Rotterdam presenteren Europese onderzoekers hun nieuwste bevindingen op het gebied van hyperthermie, chemotherapie en radiotherapie. Ook wordt een nieuw Nederlands bedrijf gepresenteerd dat zich gaat bezighouden met de productie van apparatuur die nodig is voor hyperthemiebehandelingen.
Koffie drinken lijkt enige bescherming te bieden tegen basaalcarcinoom, een veel voor komende vorm van huidkanker. Dat zeggen wetenschappers op basis van de langdurige onderzoeken Nurses’ Health Study en de Health Professionals Study. De onderzoekers analyseerden gegevens van 112.897 proefpersonen, van wie er 22.786 basaalcelcarcinoom ontwikkelden. Hoe meer koffie deze mensen dronken, hoe kleiner was de kans dat ze de aandoening ontwikkelden. De werkzame stof is cafeïne, wat betekent dat ook chocolade, thee en cola dit effect bieden. Uit andere onderzoeken bleek overigens dat koffie ook een zekere mate van bescherming biedt tegen diabetes type 2 en de ziekte van Alzheimer.
Door tumorcellen in het bloed te tellen en te meten hoe agressief ze zijn, krijgen artsen een beter beeld van welke therapie zal aanslaan bij patiënten met uitgezaaide borst- en darmkanker. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, waarop Bianca Mostert morgen promoveert. Deze bloedtest kan patiënten pijnlijke ingrepen besparen, omdat er geen weefsel meer uit de tumor hoeft te worden gehaald om de overlevingskansen van de patiënt en de beste behandeling te voorspellen. Om te bepalen welke behandeling goed aanslaat bij een patiënt met uitzaaiingen, kijkt de arts nu meestal naar de aard van het weefsel van de oorspronkelijke tumor’, zegt Mostert. Dat gebeurt bijvoorbeeld voor het starten van hormoontherapie. Maar bij zo ’n 30 procent van de patiënten die een hormoonbehandeling krijgt, geldt dat de uitzaaiingen anders reageren op de behandeling dan de oorspronkelijke tumor. ‘Je moet dus eigenlijk weten hoe de uitzaaiingen zich gedragen.’ Met deze bloedtest kan patiënten in de toekomst een vervelende ingreep worden bespaard. Het afnemen van weefsel uit een uitzaaiing kan namelijk een pijnlijke en technisch lastige ingreep zijn. Om tumorcellen uit het bloed te halen, hoeft de patiënt alleen bloed af te staan. ‘Je kunt de tumorcellen vergelijken met een vloeibaar biopt’, zegt de promovenda. Mostert gebruikt een nieuwe geautomatiseerde bloedtest waarmee het tellen van tumorcellen veel gemakkelijker is geworden. Deze test combineert ze met een genentest. Met een zogeheten speciale PCR techniek kan ze vervolgens zien of er agressieve tumorcellen tussen de gezonde bloedcellen zitten. ‘De combinatie van het tellen en de PCR van de tumorcellen is een hele goede voorspeller voor de prognose van de patiënt.’
Mensen die veel groente en fruit eten verminderen zo hun risico op Darmkanker met twintig tot 25 procent. Dat zegt het RIVM op basis van Europees onderzoek.
Met een statistisch rekenmodel is het mogelijk om te voorspellen wanneer patiënten met de ziekte Von Hippel Lindau (VHL) hun eerste tumoren kunnen verwachten. Dat stelt Roeliene Kruizinga in haar onderzoek naar dit zeldzame kankersyndroom. Het onderzoek geeft meer inzicht in het gedrag en de klinische karakteristieken van deze ziekte. Mensen met de ziekte Von Hippel Lindau hebben meer kans op het ontwikkelen van goed- en kwaadaardige tumoren dan andere mensen. Dat komt door een niet goed werkend VHL-eiwit, waardoor verkeerde cellen niet worden opgeruimd, maar er juist nieuwe bloedvaten in worden aangemaakt die de cellen van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Kruizinga onderzocht de rol van de receptor CXCR-4 en de groeifactor VEGFA in dit proces. Ook berekende ze met behulp van een statistisch model, aan de hand van de ziektegegevens van 82 VHL-patiënten, de momenten waarop patiënten gescreend moeten worden. Op basis van het model berekende de promovenda op welke leeftijd de kans 5% was om een bepaalde tumor te ontwikkelen in een orgaan (dat werd de aanbevolen leeftijd om te starten met screenen) en hoelang artsen maximaal kunnen wachten met een volgende scan. Die berekende startleeftijd ligt volgens Kruizinga bijvoorbeeld op de leeftijd van 7 jaar voor de ogen en 14 jaar voor de hersenen. De leeftijden en intervallen wijken soms behoorlijk af van de huidige richtlijnen. Kruizinga ontdekte daarnaast dat VHL-patiënten rondom een zwangerschap extra goed gemonitord moeten worden. Maar liefst 4 van 29 VHL-patiënten werden tijdens hun zwangerschap levensgevaarlijk ziek door tumoren in de bijnieren, hersenen of het ruggenmerg. Roeliene Kruizinga (Groningen, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Interne Geneeskunde, secties Medische Oncologie en Endocrinologie, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door UMCG (Junior Scientific Masterclass), Van der Meer-Boerema Stichting, Ubbo Emmiusfonds (talent grant) en J.K. de Cock Stichting. Kruizinga werkt als internist in opleiding in het VU Medisch Centrum en het Amstelland ziekenhuis.
Dhr. drs. Geert A.A.M. Simkens: “Refining selection criteria for cytoreductive surgery and hipec”. Dit proefschrift richt zich op het selecteren van de juiste patiënten met naar het buikvlies uitgezaaide dikkedarmkanker die in aanmerking komen voor een intensieve chirurgische behandeling. Het natuurlijke beloop van dit ziektebeeld wordt gekenmerkt door een zeer matige overleving van slechts enkele maanden. Met de HIPEC procedure, waarbij alle zichtbare tumor wordt verwijderd en de buik tijdens de operatie wordt gespoeld met verwarmde chemotherapie, kan de overleving van deze patiënten sterk worden verbeterd. Bij de onderzoeken in dit proefschrift zijn verschillende factoren naar voren gekomen die van belang zijn om een juiste afweging te maken of patiënten deze behandeling kunnen ondergaan en daar ook daadwerkelijk baat bij hebben. Dat zijn factoren zoals de locatie van de tumor, roken, de conditie van een patiënt, het optreden van complicaties, het type tumor en het wel of niet ontvangen van chemotherapie voorafgaand aan de HIPEC operatie. Met een aantal van deze factoren werd een model ontwikkeld om de overleving na de operatie te voorspellen.
Bron: UM
Het UMC Utrecht doet in samenwerking met Philips onderzoek naar een nieuwe behandeling voor borstkanker. Daarmee kunnen patiënten behandeld worden zonder operatie. Onlangs is de eerste patiënte met deze techniek behandeld. Bij de nieuwe behandeling verhit ultrageluid borsttumoren tot een temperatuur van 60 tot 90 graden. Tumorcellen sterven daardoor af en worden vervolgens door het lichaam opgeruimd. Via een gelijktijdige MRI-scan kunnen artsen de temperatuur in de gaten houden en de plaats van de tumor precies bepalen. Voor vrouwen is de ultrageluidbehandeling naar verwachting minder ingrijpend dan een operatie. Ze kunnen op dezelfde dag weer naar huis en de behandeling kan onder lokale verdoving of sedatie plaatsvinden.
Rinske Drost: ‘Stepping into the RING: preclinical models in the fight against hereditary breast cancer’. Drost onderzocht de behandeling van erfelijke borstkanker. De oorzaak is vaak een mutatie in het BRCA1-gen. Er bestaan verschillende soorten mutaties in dat gen. Een van de belangrijkste bevindingen van Drosts onderzoek is dat verschillende soorten veranderingen van het BRCA1-gen een ander effect hebben op de werking van (chemo)therapie in muizen. In de toekomst zou dat in de kliniek kunnen betekenen dat de therapie moet worden aangepast aan het type verandering van het BRCA1-gen bij de patiënt.
De medische zorg in Afrika heeft veel last van corruptie. De beste artsen en verpleegkundigen verlaten onder werktijd een overheidsziekenhuis om – veel beter betaald – te werken in een privékliniek. Het gevolg: patiënten krijgen ondermaatse zorg en worden zelfs vaak gedwongen smeergeld te betalen. De rol van het Westen hierbij is dubieus: financiële steun die bedoeld is voor zorg wordt door corrupte bestuurders illegaal weggesluisd naar westerse bankrekeningen. Over deze problematiek publiceren onderzoekers van VUmc en hun Keniaanse collega’s vandaag in het prestigieuze The Lancet Oncology. Corruptie heeft grote gevolgen voor het functioneren van de gezondheidszorg in Afrika. Er zijn geen systemen om gezondheidszorgbudgetten, personeel en voorraden (medicijnen/apparatuur) te monitoren. “Daardoor gebruiken overheidsfunctionarissen zorgbudgetten voor hun eigen gewin. Corrupt gedrag wordt niet bestraft en goed gedrag wordt niet beloond”, schrijven auteurs Saskia Mostert (hoofdonderzoeker) en Gertjan Kaspers (hoogleraar kinderoncologie) van VUmc. Medisch personeel in overheidsziekenhuizen verdient een laag salaris dat niet in verhouding staat met de genoten opleiding. Dit resulteert in ongemotiveerd personeel dat informele betalingen eist van patiënten. Daarnaast werken artsen, ondanks hun fulltime aanstelling in overheidsziekenhuizen, vaak onder werktijd in privéklinieken omdat dit veel beter verdient. Door de afwezigheid van artsen in overheidsziekenhuizen moeten patiënten het hier doen met medische zorg van onervaren personeel zonder supervisie. Het resultaat: lage kwaliteit en beperkte toegang tot zorg voor arme patiënten. In veel Afrikaanse landen wordt de gezondheidszorg in belangrijke mate gefinancierd door internationale financiële instituten, gezondheidszorgorganisaties en westerse donorlanden. Veel Afrikaanse leiders sluizen deze financiële steun illegaal weg naar westerse bankrekeningen. Westerse politici en media zijn hier opmerkelijk zwijgzaam over. Bestaande pogingen om de medische zorg voor arme Afrikaanse patiënten te verbeteren richt zich vooral op het betalen van directe behoeften, zoals medicijnen. Dit heeft echter te weinig effect op de overlevingskansen van kankerpatiënten als er geen ervaren arts aanwezig is die gemotiveerd is om deze patiënten te helpen. Mostert: “De focus moet liggen op het grondig verbeteren van de structuur in ziekenhuizen. De huidige structuur houdt de corruptie alleen maar in stand en verhindert verbetering van de medische zorg. Westerse overheden moeten hun bedrijven en banken verbieden nog langer deel te nemen aan corruptiepraktijken in Afrika. Financiële steun en advies van westerse landen moet juist gebruikt worden om het beleid en de organisatiestructuur in de Afrikaanse gezondheidszorg te beïnvloeden.”
Imatinib, een middel dat onder andere wordt gebruikt bij de behandeling van leukemie, lijkt ook werkzaam te zijn bij een andere, ingrijpende aandoening: vaatlekkage, het weglekken van vocht uit bloedvaten. "Een toevallige ontdekking", vertelt Jurjan Aman van VUmc. Tijdens zijn promotieonderzoek onderzocht Aman het precieze effect van het middel en dat bleek zeer positief. Aman promoveert op 11 april. Endotheelcellen zijn cellen die normaal gesproken een barrière vormen die bloed scheidt van andere weefsels. Als gevolg van een zware ontsteking kunnen er gaten tussen de endotheelcellen ontstaan, waardoor vocht kan weglekken. Deze vorm van ‘vaatlekkage’ komt in Nederland elk jaar bij tienduizenden mensen voor. Het draagt bij aan ziekten als bloedvergiftiging (sepsis)en ARDS, een ernstige longaandoening. Momenteel is voor vaatlekkage geen behandeling voorhanden; de patiënt kan alleen worden ondersteund door bijvoorbeeld beademing. Doordat er geen effectieve behandeling voor vaatlekkage bestaat, overlijdt dertig tot vijftig procent van deze patiënten. “Daarom is het belangrijk dat we een andere benadering proberen” vertelt promovendus Jurjan Aman van VUmc, afdeling fysiologie, onderzoeksinstituut ICaR-VU. Een aantal jaar geleden gebeurde er iets bijzonders. Een patiënt die werd behandeld met imatinib had ook een door vaatlekkage veroorzaakte vochtophoping in de longen. Onverwacht verdween dit vocht binnen enkele dagen na de start van behandeling met imatinib. Aman: “Het gebeurt niet vaak dat dat vocht zo snel verdwijnt, dus toen hebben we besloten om de rol die imatinib hierbij speelt te onderzoeken. ”Uiteindelijk leidde deze toevalstreffer tot het promotieonderzoek van Aman, waarin hij het effect van imatinib op vaatlekkage heeft getest. De onderzoeker bekeek het effect van imatinib op drie manieren: bij gekweekte endotheelcellen in het laboratorium, in muizen en in één patiënt. “Bij al deze tests bleek imatinib de barrièrefunctie van de endotheelcellen te herstellen” aldus Aman. Het is al bekend dat imatinib een regeleiwit onderdrukt in de endotheelcel. Hoe dit eiwit bijdraagt aan vaatlekkage wordt in de komende jaren onderzocht. In die periode moet ook op grote schaal blijken of het effect van imatinib op vaatlekkage bij iedere patiënt hetzelfde is en of het middel veilig is. Aman: “Het voordeel is dat imatinib al lang wordt gebruikt en de bijwerkingen dus al bekend zijn. We moeten echter wel onderzoeken of het bij patiënten met vaatlekkage op de intensive care, die er vaak erg slecht aan toe zijn, ook veilig gebruikt kan worden.”
De GGD Amsterdam gaat onderzoek doen naar de verspreiding van het humaan papiloma virus (hpv) en de vaccinatie tegen infectie met hpv onder zes etnische groepen in de stad. De GGD zal daarbij samenwerken met TNO, het AMC, het Centrum Infectieziektenbestrijding van het RIVM. Het onderzoek staat in het kader van HELIUS (Healthy Life In AN Urban Setting). Belangrijkste doel van de studie is inzicht verkrijgen in etnische gezondheidsverschillen en de oorzaken daarvan. 60.000 mensen uit zes etnische groepen in Amsterdam zullen worden onderzocht. De GGD Amsterdam zoekt nog een aankomend wetenschapper, die de studie bij wijze van promotieonderzoek wil uitvoeren.
In de behandeling van kleine tumoren, uitgaande van de slijmvliezen van het hoofd-halsgebied, isfotodynamische therapie net zo effectief als chirurgische behandeling. Bij uitbehandelde patiënten met grote tumoren kan palliatieve fotodynamische therapie bovendien bijdragen aan de kwaliteit van leven. Dat stelt S. de Visscher van de RUG in zijn promotieonderzoek. Bij fotodynamische therapie worden zogeheten fotosensitizers in de aderen toegediend, waarna het aangedane tumorweefsel belicht wordt om tumorcelschade te veroorzaken. De Visscher ontdekte dat fotodynamische therapie bij uitbehandelde patiënten een goede tumorrespons liet zien. Wel was de respons lager bij dikkere tumoren.
Een nieuwe behandeling van necrotiserende pancreatitis, de zogenaamde step-up behandeling, kan het aantal ernstige complicaties en sterfgevallen aan deze aandoeningen verminderen. Onderzoekers van het UMCG schrijven dit in een artikel, dat is geplaatst in het New England Journal of Medicine.
Mensen bij wie een tumor in het hoofd-halsgebied is weggehaald zijn dikwijls aangewezen op gebitsprotheses of gezichtsprotheses. Voor het bevestigen van de protheses kunnen tandheelkundige implantaten worden gebruikt. Anke Korfage onderzocht de toepassing van deze implantaten in verschillende groepen patiënten met tumoren in het hoofd-halsgebied en in patiënten met het syndroom van Sjögren. Korfage beschrijft onder andere hoe bij patiënten met een tumor in de mondholte implantaten bij voorkeur worden geplaatst tijdens dezelfde operatie waarin de tumor wordt weggehaald. Op die manier kunnen patiënten sneller na de operatie een gebitsprothese krijgen, en de implantaatoverleving is hoog. Over de toepassing van tandheelkundige implantaten in mensen met het syndroom van Sjögren was nog weinig bekend. Uit een groep van 406 UMCG-patiënten met Sjögren rekruteerde Korfage uiteindelijk 50 patiënten met implantaten om mee te werken aan haar onderzoek. Ze onderzocht de patiënttevredenheid en ging na hoe de implantaten er aan toe waren. Deze peri-implantaire gezondheid bleek redelijk goed en de implaatoverleving was na 46 maanden maar liefst 97%. Deze uitkomsten kwamen overeen met die van een in leeftijd en geslacht vergelijkbare gezonde controlegroep. Ook tevredenheid in beide groepen bleek amper te verschillen, al waren Sjögrenpatiënten wel iets minder tevreden en hadden zij vaker bloeding van het tandvlees rondom de implantaten dan gezonde controlepatiënten. Anke Korfage (1978) studeerde tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen het W.J. Kolffinstituut van het Universitair Medisch Centrum Groningen, waar Korfage werkt als tandarts maxillofaciale prothetiek op de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie.
Krijn van Lienden: ‘Radiological aspects of portal vein embolization’. Sommige patiënten van wie de rechter leverkwab moet worden verwijderd vanwege een kwaadaardige tumor, houden te weinig over van de linker leverkwab om te kunnen overleven. Het emboliseren (via de bloedbaan dichtmaken met bolletjes en spiraaltjes) van de rechter poortader veroorzaakt groei van de linker leverkwab, zodat een gedeeltelijke verwijdering na enige tijd toch mogelijk wordt. Van Lienden constateert dat deze behandeling zeer succesvol is, ook bij patiënten met een minder goed functionerende lever. Nadeel is dat embolisatie de groei van de tumor zelf stimuleert. De onderzoeker adviseert de wachttijd tussen de embolisatie en de eigenlijke operatie aan de lever te minimaliseren.
In de behandeling van kleine tumoren, uitgaande van de slijmvliezen van het hoofd-halsgebied, heeft fotodynamische therapie een vergelijkbare effectiviteit als chirurgische behandeling. Bij uitbehandelde patiënten met grote tumoren kan palliatieve fotodynamische therapie bovendien bijdragen aan de kwaliteit van leven. Dat stelt Sebastiaan de Visscher in zijn promotieonderzoek naar de fotosensitizer (een lichtgevoelige stof) mTHPC. Bij fotodynamische therapie worden fotosensitizers in de aderen toegediend, waarna het aangedane tumorweefsel belicht wordt om tumorcelschade te veroorzaken. Er was nog niet eerder een diepgaande literatuurstudie over fotodynamische therapie met mTHPC verricht. Ook werden nog niet eerder de eigenschappen van verschillende liposomale mTHPC “dragers” vergeleken zoals in het onderzoek van De Visscher. De Visscher ontdekte dat fotodynamische therapie bij uitbehandelde patiënten een goede tumorrespons liet zien. Wel was de respons lager bij tumoren met een dikte van meer dan 10mm. Voor goed behandelbare tumoren tot 2 centimeter concludeert De Visscher dat fotodynamische therapie resulteert in dezelfde kans op terugkeer als na chirurgische behandeling. In preklinisch onderzoek toonde de promovendus aan dat de beschikbaarheid van mTHPC in tumorweefsel wordt vervroegd en vergroot wanneer deze in liposomen wordt verpakt. Voor toekomstig klinisch gebruik kan dit leiden tot fotosensitizers die minder bijwerkingen veroorzaken. Sebastiaan de Visscher (Nijmegen, 1981) studeerde zowel Geneeskunde als Tandheelkunde aan de universiteit van Groningen Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Centre of Optical Diagnostics and Therapy, Erasmus University Medical Centre. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. De Visscher werkt als arts-assistent in opleiding bij de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie in het UMCG.
Van der Molen onderzocht twee preventieve slik en kauw revalidatiemethoden bij patiënten met een kwaadaardige tumor in het hoofd-halsgebied die worden behandeld met chemotherapie en bestraling. Een intensief programma van slik- en kauwspieroefeningen is goed uitvoerbaar en de therapietrouw blijft hoog. Deze preventieve revalidatie lijkt de slik- en kaakproblemen te beperken en vermindert stem- en spraakproblemen. De methode is opgenomen in het nieuwe hoofd-hals revalidatieprogramma dat de promovendus in het NKI-AVL ontwikkelde. Promotie: Lisette van der Molen, ‘Preventive rehabilitation in patients treated with chemoradiation for advanced head and neck cancer’.
Martijn de Bruin: Clinical applications of functional optical coherence tomography Met tomografie (een beeldvormende techniek) is het mogelijk een gedetailleerd beeld te krijgen van weefsel. Zonder dat een biopt nodig is (een hapje weefsel) kan daarmee een tumor worden opgespoord. In zijn proefschrift beschrijft De Bruin de mogelijkheden van optische coherentie tomografie (OCT). Die levert tegenwoordig in een paar seconde een gedetailleerd beeld waarmee de diagnose kan worden verfijnd. Optische coherentie tomografie is, simpel gesteld, vergelijkbaar met een echo. Daarmee wordt met geluidgolven een beeld gemaakt, bij deze techniek wordt licht gebruikt. OCT brengt details goed in beeld. De beperking is dat de indringdiepte ongeveer 2 millimeter is. Om ook weefsel in de binnenkant van het lichaam te kunnen bestuderen, wordt OTC daarom gecombineerd met endoscopie waarbij door bestaande lichaamsopeningen de sensor naar binnen wordt geschoven. Op die manier is bijvoorbeeld ook weefsel te onderzoeken in de slokdarm of longen. De arts kan dan in een paar seconden het weefsel beoordelen; een biopt dat een patholoog via de microscoop moet beoordelen is niet meer nodig. Ander voordeel: de behandeling kan eerder beginnen. Als er geen tumor zit blijft het biopt achterwege. Is wel tumorweefsel aanwezig dan kan er alsnog een monster van het weefsel worden genomen voor nader onderzoek of kan de arts besluiten af te wachten en de tumor in de gaten te houden.
De GGD Amsterdam gaat onderzoek doen naar de verspreiding van het humaan papiloma virus (hpv) en de vaccinatie tegen infectie met hpv onder zes etnische groepen in de stad. De GGD zal daarbij samenwerken met TNO, het AMC, het Centrum Infectieziektenbestrijding van het RIVM. Het onderzoek staat in het kader van HELIUS (Healthy Life In AN Urban Setting). Belangrijkste doel van de studie is inzicht verkrijgen in etnische gezondheidsverschillen en de oorzaken daarvan. 60.000 mensen uit zes etnische groepen in Amsterdam zullen worden onderzocht. De GGD Amsterdam zoekt nog een aankomend wetenschapper, die de studie bij wijze van promotieonderzoek wil uitvoeren.
Met een mondspoeling kan infectie met bepaalde typen van het humaan papiloma virus worden opgespoord, zeggen onderzoekers van John Hopkins University.
Macrofagen spelen een belangrijke rol bij infecties en afweer. Uit recent onderzoek blijkt dat het verwijderen of het veranderen van de functie van deze macrofagen in modellen voor dikkedarmkanker zorgt voor een verhoogde groei van deze tumoren. Onderzoeker Marijn Bögels ontdekte dat het omgevingsmilieu van de macrofaag bepaalt of deze cellen kanker groei bevorderen of juist tegengaan. Bögels concludeert dat de kankercellen de functie van macrofagen kunnen beïnvloeden. Hij promoveert 9 november. Macrofagen zijn belangrijke cellen van het eigen afweersysteem en spelen in het lichaam verschillende rollen. Ze dragen bij aan het opruimen van infecties en het herstellen van wonden. Macrofagen spelen echter ook een ingewikkelde rol tijdens de ontwikkeling en uitzaaiing van kanker. In veel types van kanker, zoals borstkanker, ruimen macrofagen niet de kankercellen op maar helpen ze juist om het kankergezwel harder te laten groeien. De aanwezigheid van macrofagen in deze types van kanker is dan ook ongunstig voor de overleving van de patiënt. Wanneer je uit deze kankertypes de macrofagen zou verwijderen (hebben andere onderzoeken laten zien) neemt de tumorgroei juist af. Bij dikkedarmkanker is het andersom: macrofagen zorgen juist voor een remming van kankergroei. Wanneer je ze verwijdert zal de kanker dus sneller ontwikkelen. Conclusie:het heersende idee dat macrofagen in kanker altijd slecht zijn, klopt niet. Borstkankercellen beïnvloeden de macrofagen in zo'n manier dat ze dat ze gunstig zijn voor de kanker zelf. Dikkedarmkankercellen kunnen dit niet en scheiden juist stoffen uit die macrofagen kunnen activeren waardoor deze de kankergroei zouden kunnen remmen. Marijn Bögels vond dat een chirurgische ingreep, onontbeerlijk om de dikkedarmkanker te verwijderen, leidt tot een verhoogde aanhechting van kankercellen en een vergrootte kans op uitzaaiingen. Deze operatie leidt tot een activatie van macrofagen waardoor bloedvaten in de lever beschadigd raken. Hierdoor krijgen vrije kankercellen in het bloed verhoogde kans om aan te hechten. Bögels ontwikkelde een antilichaamtherapie waarbij deze geactiveerde macrofagen worden ingezet om aangehechte kankercellen op te ruimen. Door tijdens de operatie te behandelen met specifieke antilichamen, welke binden aan de oppervlakte van kankercellen, zijn de macrofagen in staat om deze kankercellen te herkennen en kunnen ze deze opeten en doden. Zo kan door de operatie geactiveerde uitzaaiing van dikkedarmkanker worden voorkomen.
Bijna de helft van de kankerpatiënten slikt, zonder het te weten, medicijnen die nadelig kunnen zijn voor hun kankerbehandeling. De medicijnen kunnen de werking van de anti-kankergeneesmiddelen verminderen of de bijwerkingen ervan verergeren. Hierover slaan onderzoekers van Nederlandse ziekenhuizen komend weekend alarm op een Europees oncologiecongres. De onderzoekers pleiten voor een landelijk elektronisch patiënten dossier waarin oncologen kunnen zien of hun patiënten nog andere medicijnen krijgen en of die wel samengaan met de anti-kankerbehandeling, bijvoorbeeld chemotherapie. Veel kankerpatiënten krijgen naast de medicatie van hun oncoloog ook nog andere medicijnen. Dat zijn medicijnen die bijvoorbeeld door een andere specialist of de huisarts worden voorgeschreven. ‘Het gaat onder andere om slaapmiddelen, maagzuurremmers, antidepressiva en bloedverdunners. Die kunnen een wisselwerking hebben met de anti-kankermiddelen, maar ook met de ondersteunende medicatie zoals medicijnen die misselijkheid tegengaan’, zegt Roelof van Leeuwen, ziekenhuisapotheker en onderzoeker van het Erasmus MC. Bijwerkingen kunnen variëren van totaal ongevaarlijk tot ernstig. In ernstige gevallen kan het anti-kankergeneesmiddel bijvoorbeeld helemaal worden uitgeschakeld of kan mogelijk een reactie ontstaan waardoor het anti-kankergeneesmiddel zó toxisch wordt dat de patiënt er zelfs aan kan overlijden. De onderzoekers hebben ontdekt dat 46 procent van de patiënten die orale antikankergeneesmiddelen krijgt (bijvoorbeeld in de vorm van tabletten of capsules) minimaal één wisselwerking heeft tussen het anti-kankergeneesmiddel (of ondersteunende medicatie) en andere medicatie. Hoe meer medicijnen de patiënt gebruikt, hoe groter de kans dat een wisselwerking optreedt. Een deel van de patiënten loopt een verhoogd risico op een ernstige reactie, zegt Van Leeuwen..Bij hormonale behandeling van borstkanker kunnen patiënten bijvoorbeeld beter geen antidepressiva gebruiken zonder dat de oncoloog dit weet. Bepaalde antidepressiva maken het medicijn tamoxifen verminderd werkzaam. Hierdoor ontstaat het risico dat de behandeling niet aanslaat. Bij antikankergeneesmiddelen die via een infuus worden toegediend vond Van Leeuwen in eerder onderzoek vergelijkbare aantallen wisselwerkingen. De onderzoekers pleiten voor een landelijk elektronisch patiënten dossier waarin voorschrijvers te allen tijde kunnen zien welke medicijnen nog meer gebruikt worden door kankerpatiënten, zodat ze rekening kunnen houden met een eventuele wisselwerking tijdens het voorschrijven van anti-kankermiddelen. Nu is het nog zo dat veel ziekenhuizen werken met bijvoorbeeld twee verschillende voorschrijf-systemen. Er is een apart ziekenhuissysteem voor thuismedicatie èn een apart systeem voor anti-kankergeneesmiddelen. De systemen zijn helaas niet gekoppeld, waardoor onvoldoende overzicht is over het totaal aantal medicijnen dat een patiënt krijgt en hoe de medicijnen op elkaar reageren. ‘Ik krijg dagelijks patiënten op mijn spreekuur die van verschillende voorschrijvers medicatie krijgen’, zegt Ron Mathijssen, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog in het Erasmus MC. In het Erasmus MC is inmiddels een wetenschappelijk vervolgonderzoek gestart om dit probleem aan te pakken. Van Leeuwen: ‘We kijken of patiënten die een anti-kankergeneesmiddel krijgt en daarnaast ook andere medicijnen daadwerkelijk last hebben van bijwerkingen en hoe ernstig de bijwerkingen dan zijn. Zo nodig passen we de medicatie aan.’ Aan het onderzoek hebben bijna 900 patiënten meegedaan uit verschillende ziekenhuizen. De resultaten zijn representatief voor Nederland. De onderzoekers presenteren de resultaten van de studie komend weekend op het jaarlijkse congres van The European Society for Medical Oncology (ESMO 2012) in Wenen.
Eén op de vijf Nederlanders krijgt in zijn of haar leven huidkanker. Tijdens de Nationale Huidkankerdag, zaterdag 17 mei, controleren dermatologen van VUmc en AMC gratis je huid op eventuele verdachte plekjes. Inschrijven hiervoor kan tot 7 mei via www.huidkankerdag.nl. Huidkanker is een van de meest voorkomende huidziekten in Nederland en tevens de meest voorkomende vorm van kanker. Het aantal mensen met huidkanker neemt schrikbarend toe: in tien jaar tijd is het aantal mensen dat voor het eerst de diagnose huidkanker krijgt verdrievoudigd van 15.000 naar meer dan 45.000 personen per jaar. Veel Nederlanders hebben een kans op het ontwikkelen van een vorm van huidkanker. Een belangrijke risicogroep wordt gevormd door mensen die vanwege hun beroep vaker worden blootgesteld aan UV-straling. Dit zijn mensen die veel buitenwerk verrichten zoals bouwvakkers en stratenmakers. Ook buitensporters die geen of onvoldoende beschermende kleding dragen, zijn zich vaak onvoldoende bewust van de (extra) risico's die ze lopen. De laatste groep met een grotere kans op huidkanker zijn senioren. Gezien hun leeftijd zijn zij langer blootgesteld geweest aan de schadelijke UV stralen van de zon. Bovendien waren er geen voorlichtings- campagnes over de gevaren van zonlicht toen zij jong waren. De organisatoren willen met de campagne rond de Nationale Huidkankerdag mensen stimuleren regelmatig hun huid te controleren (zelfcontrole), om zo huidkanker in een vroeg stadium te herkennen. Vroegtijdige herkenning geeft de grootste kans op genezing. Daarnaast zijn bewustwording en preventie belangrijke doelstellingen, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting over veilig zonnen. Tijdens de Huidkankerdag wordt de huidcontrole verricht door één van de 165 deelnemende dermatologen in Nederland. In totaal is er plek voor bijna 6.000 mensen om de huid te laten controleren. Hiervoor is vooraf inschrijven noodzakelijk. Inschrijven kan tot en met 7 mei via de speciale website: www.huidkankerdag.nl. Bezoekers die zich hebben ingeschreven zijn zaterdag 17 mei welkom bij VUmc van 10.00 tot 13.00 uur. Het betreft overigens geen regulier consult, maar een voorlichting door een ervaren dermatoloog. Ziet die iets afwijkends dan zal hij of zij de bezoeker doorverwijzen naar de eigen huisarts. Tijdens Nationale Huidkankerdag trekken dermatologen van VUmc en AMC samen op. De afdelingen Dermatologie van beide ziekenhuizen werken intensief samen en vallen zelfs al onder één leidinggevende. De Huidkankerdag is een gezamenlijk initiatief van: Huidfonds, Huidpatiënten Nederland, Stichting Melanoom, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten, LEO Pharma, Roche Nederland en La Roche-Posay.
Prof.dr. Ton Berns ontvangt vandaag de Josephine Nefkens Prijs voor Kankeronderzoek 2011. De prijs wordt toegekend voor zijn baanbrekend onderzoek naar genetische oorzaken van kanker in door hem gemaakte muizenmodellen. Deze bootsen kanker bij de mens nauwkeurig na. Zijn ingenieuze modellen verruimen de mogelijkheden voor onderzoek naar nieuwe moleculaire behandelingsstrategieën voor kankerpatiënten. De 50.000 euro die aan de prijs verbonden is, mag de winnaar naar eigen inzicht besteden voor zijn onderzoek. Berns is voorzitter van de Raad van Bestuur en directeur wetenschapsbeleid van het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Hij is niet alleen een uitmuntend wetenschapper, maar ook een geweldig ambassadeur van het Nederlandse kankeronderzoek. Zo stelde hij zijn muizenmodellen steeds belangeloos ter beschikking van kankeronderzoekers wereldwijd. Dit deed hij veelal nog voor ze waren gepubliceerd. Mede dankzij hem heeft het Nederlands kankeronderzoek internationaal hoog aanzien. Ton Berns studeerde in 1969 in Nijmegen cum laude af in de biochemie. Drie jaar later promoveerde hij aan dezelfde universiteit cum laude bij prof.dr. H. Bloemendal. Postdoctoraal werk deed hij onder andere bij Rudolf Jaenisch in La Jolla, CA, waar hij onderzoek deed naar de rol van retrovirussen bij lymfklierkanker in muizen. In 1976 keerde hij terug naar Nijmegen om onderzoek te doen op het nieuwe, fundamentele terrein van oncogenen, stukjes van het erfelijk materiaal die betrokken zijn bij het ontstaan van tumoren. Daarmee heeft hij bijgedragen aan het begin van de ontrafeling van het mysterie van kanker. In 1985 werd hij benoemd tot onderzoeker in het NKI. Een jaar later werd hij daar hoofd van de Divisie Moleculaire Genetica. De Josephine Nefkens Prijs voor Kankeronderzoek wordt eens in de drie jaar uitgereikt aan een actief wetenschapper in het Nederlandse taalgebied, ongeacht nationaliteit, die excellent kankeronderzoek heeft gedaan. De jury, bestaande uit vijf gerenommeerde wetenschappers, heeft de prijswinnaar geselecteerd uit de voordrachten vanuit universiteiten en onderzoeksinstituten in het Nederlandse taalgebied. Eerdere winnaars van de prijs zijn prof.dr. Jan Hoeijmakers van het Erasmus MC, prof.dr. René Bernards van het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis en prof.dr. Hans Clevers van het Hubrecht Instituut. De prijs wordt uitgereikt onder auspiciën van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De prijs werd in 1998 door ir. Harry Nefkens ingesteld bij de opening van het Josephine Nefkens Instituut (JNI). Het uitzonderlijke niveau van de prijswinnaars laat zien dat de Josphine Nefkens Prijs inmiddels behoort tot de meest prestigieuze prijzen voor kankeronderzoek in het Nederlands taalgebied. Het JNI kon worden gebouwd mede dankzij een grote donatie van de Josephine Nefkens Stichting. Het JNI is onderdeel van Erasmus MC. In het JNI wordt translationeel kankeronderzoek verricht. De prijs wordt uitgereikt door burgemeester Aboutaleb in de Burgerzaal van het Stadhuis van Rotterdam.
Reliable Cancer Therapies (RCT), een Zwitserse non-profit organisatie, heeft uitgebreide gidsen voor kankerpatiënten en hun naasten voltooid, die nu beschikbaar zijn op haar website, www.reliablecancertherapies.com/nl/guides/general. “Wanneer je de diagnose kanker krijgt, stort jouw wereld in” zegt Lydie Meheus, executive director van RCT. “Daarom willen we deze patiënten duidelijke gidsen aanreiken die hen kunnen helpen om beter te begrijpen wat ze meemaken en om hen doorheen deze moeilijke tijden te leiden. Duidelijke en betrouwbare informatie is essentieel om de angst en de paniek, wat vaak voorkomende gevoelens zijn bij kankerpatiënten en hun naasten, te verzachten.” Aangezien de meeste kankerpatiënten met dezelfde problemen te maken hebben en met dezelfde vragen kampen, voorziet RCT nu twee nieuwe gidsen met algemene informatie naast de reeds bestaande gidsen per kankertype. Deze gidsen kunnen de volgende onderwerpen behandelen: vragen om aan uw oncoloog te stellen, de voor- en nadelen van het deelnemen aan klinisch onderzoek, de levenskwaliteit bewaren, informatie terugvinden, tweede opinie, enz. Er zijn momenteel twee algemene gidsen beschikbaar: één voor patiënten die net de diagnose kanker kregen en een andere voor patiënten met gevorderde kanker. Andere nieuwe algemene gidsen zijn beschikbaar over de volgende onderwerpen: Niet-conventionele therapieën, Conventionele therapieën, Integratieve kankerzorg, Voeding en fysieke activiteit, Op energie gebaseerde therapieën, Voedingssupplementen en Mind-body Geneeskunde. “Op basis van onze ervaring in het omgaan met vragen van patiënten, hebben we ondervonden dat er een noodzaak voor begeleiding is in de wildernis aan kankerinformatie”, verklaart Meheus. “Deze informatie ter beschikking hebben in de moedertaal is een must.” De gidsen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs, geschreven in een duidelijke, begrijpbare taal en zijn voorzien van definities en uitleg. De gidsen kunnen gedownload worden van de RCT website, die sinds haar lancering in november 2010 aanzienlijk uitgebreid werd. Het is nu ook gecertificeerd met de HONcode zegel sinds september 2011. De Health on the Net Foundation (HON) erkent aan de hand van deze zegel dat de gezondheidsgerelateerde informatie die aangeboden wordt op www.reliablecancertherapies.com wetenschappelijk correct en betrouwbaar is, alsook efficiënt ingezet wordt. Door de kwaliteit, objectiviteit en transparantie van de medische informatie te verifiëren op het Web, kan de organisatie mensen helpen om een onderscheid te maken tussen betrouwbare en onbetrouwbare informatie. “De HONcode zegel op onze website hebben, betekent veel voor ons”, erkent Luc Verelst, stichter en voorzitter van RCT. “Mensen kunnen er zeker van zijn dat de informatie grondig geëvalueerd werd en betrouwbaar en accuraat geacht werd. Dit is wat we in de eerste plaats willen aanbieden: betrouwbare informatie over kankertypes en therapieën.” RCT onderzoekt de betrouwbaarheid van de informatie over kankertherapieën, zodat op bewijs gebaseerde behandelingskeuzes kunnen worden gemaakt. RCT helpt patiënten hun weg te vinden in de complexe informatie over geregistreerde, aanvullende en alternatieve therapieën. Het RCT team is onafhankelijk en onbevooroordeeld en kan beroep doen op een gereputeerde adviesraad. Het team werkt ook samen met internationale en nationale organisaties (ESMO, CAM-CANCER, Stichting tegen kanker, Vlaamse Liga tegen Kanker) en consulteert betrouwbare bronnen voor informatie (o.a. NCI, MSKcc, Natural Standard). RCT zoekt voortdurend naar kankertherapieën die - gebaseerd op meetbare resultaten- beloftevol zijn, maar nog nooit aan een diepgaand onderzoek werden onderworpen. Wanneer tijdens deze zoektocht nieuwe, veelbelovende kankertherapieën worden gevonden, kan de ontwikkeling van dergelijke behandelingen gefinancierd worden. De RCT-website voorziet dezelfde op onderzoek gebaseerde informatie op het niveau van zowel patiënten en hun familie als van professionelen. Deze informatie kan gebruikt worden tijdens de bespreking van mogelijke behandelingen.
Onderzoekers van het Hubrecht Institute en het UMC Utrecht hebben een biobank opgezet met levende tumorcellen van meer dan 150 borstkankerpatiënten. De biobank maakt onderzoek mogelijk naar de weefsels en genetische kenmerken van borstkankertumoren (organoïden). Hierdoor ontstaat een schat aan informatie over de specifieke eigenschappen van verschillende typen borstkanker en kan de werking van alle beschikbare medicijnen op deze borstkankerorganoïden worden getest. Zo wordt de patiënt niet aan de medicijnen blootgesteld, maar kan deze wel een behandeling op maat krijgen. De wetenschappers presenteren hun onderzoek vandaag in het internationale wetenschappelijke tijdschrift Cell. Borstkanker is de meest voorkomende kankersoort bij vrouwen: ruim een vijfde van alle kankers. Wereldwijd treft de ziekte jaarlijks 1 miljoen vrouwen. Tussen de 30 en 59 jaar is borstkanker voor vrouwen de meest voorkomende doodsoorzaak. Levende tumorcellen Wetenschappers, onder leiding van prof. dr. Hans Clevers (Hubrecht Institute) en prof. dr. Edwin Cuppen (UMC Utrecht), hebben nu een biobank opgezet met organoïden van meer dan 100 verschillende borstkankers. Deze organoïden zijn opgekweekt uit levende tumorcellen die bij borstkankerpatiënten tijdens een operatie zijn verwijderd. De borstkankerorganoïden zijn gekarakteriseerd op weefseltype en genetische kenmerken. De organoïden bieden onderzoekers de mogelijkheid om een breed scala aan mogelijke therapieën per individuele patiënt in het laboratorium te testen en deze te koppelen aan genetische kenmerken. Omdat medicijnonderzoek op het organoïde plaatsvindt en niet in het lichaam van de patiënt, is deze testmethode snel, veilig en ondervindt de patiënt geen last van mogelijke bijwerkingen. Bovendien kunnen zo vele medicijnen worden getest. Gepersonaliseerde therapieën Er zijn ruim twintig verschillende vormen van borstkanker bekend. Daarnaast zijn bij DNA-onderzoek van deze kankercellen honderden genetische variaties ontdekt die bijdragen aan de ontwikkeling en eigenschappen van de tumor, maar welke bij iedere patiënt anders zijn. Bij de huidige behandelingen, die meestal maar bij een deel van de patiënten effect hebben, wordt hier nog maar beperkt op ingespeeld. Er is dan ook een grote behoefte aan gepersonaliseerde therapieën. De biobank is een waardevolle strategie in het onderzoek naar gepersonaliseerde geneesmiddelen, maar heeft vanwege de omvang wel wat voeten in de aarde gehad. “Voor de totstandkoming van de biobank moesten we op het gebied van innovatie en uitvoering grote uitdagingen aanpakken”, aldus Norman Sachs, onderzoeker bij het Hubrecht Institute. “Dat is voor het eerst gelukt in ons instituut, omdat we hier een ideale omgeving hebben voor wetenschappelijke vernieuwing. Daarnaast hebben we samengewerkt met veel externe partners.” Medicijnontwikkeling In hun publicatie in Cell beschrijven de onderzoekers een verzameling van goed gekarakteriseerde borstkankerorganoïden die beschikbaar zijn voor kankeronderzoek en medicijnontwikkeling. Ook zetten zij een strategie uiteen waarmee ze laten zien dat tumoren in het lichaam van patiënten op eenzelfde manier reageren op medicatie als de organoïden in het laboratorium. Daarnaast voorspelden de onderzoekers op basis van patronen in het DNA van de tumor welk medicijn zou kunnen aanslaan. Op deze medicijnen bleken de organoïden inderdaad te reageren. Joep de Ligt, bio-informaticus en geneticaonderzoeker bij het UMC Utrecht: “Deze studie laat zien dat patronen in het DNA een belangrijke rol kunnen spelen bij het bepalen van de juiste medicatie voor een tumor. Het DNA zal zodoende steeds vaker het startpunt voor behandelingen zijn.”
Bron: UMC
Henri Versteeg is per 1 april benoemd tot hoogleraar Interne Geneeskunde, in het bijzonder celbiologie van de bloedstolling. Hij doet vooral onderzoek naar de relatie tussen trombose en kanker. “Het lijkt erop dat kankercellen het bloedstollingssysteem kapen, en het gebruiken om hun eigen groei en verspreiding te bevorderen.” Wie trombose krijgt, heeft lang niet altijd kanker, maar de kans is wel groter. “Kanker kan leiden tot trombose, maar het effect werkt ook de andere kant op: bloedstollingsfactoren kunnen de groei en uitzaaiing van kankercellen bevorderen”, vertelt Henri Versteeg. De jonge hoogleraar (40) is geïntrigeerd door dit verband en wil de vele vragen die er nog zijn helpen beantwoorden. “Hoe komt het dat kanker tot trombose kan leiden en waarom verschilt dat zo per kankersoort? Alvleesklierkanker en hersentumoren leiden vaak tot trombose, borstkanker bijvoorbeeld veel minder vaak.” Risico op trombose Het idee is dat kankercellen de bloedstolling bevorderen om zo in een bloedstolseltje beschermt te zijn tegen cellen van het immuunsysteem. “Het lijkt erop dat kankercellen het bloedstollingssysteem kapen, en het gebruiken om hun eigen groei en verspreiding te bevorderen”, zegt Versteeg beeldend. Hoe dat precies werkt weten we nog niet. Een van de ideeën is dat tumorcellen een molecuul produceren dat de bloedstolling aanzet. Het eiwit tissue factor, waar ik veel onderzoek naar heb gedaan, is een van de ‘verdachten’. Tissue factor zit om bloedvaatjes heen en zet de bloedstolling aan wanneer de vaatjes stuk gaan. Verder zorgt het onder meer voor de vorming van nieuwe bloedvaatjes en kan het tumoren activeren. Versteeg: “Uit patiëntstudies blijkt dat de hoeveelheid tissue factor in het bloed en het risico op trombose niet heel sterk is. Er moeten dus nog meer dingen meespelen.” Uitzaaiingen tegengaan Hoewel Versteeg vooral een fundamenteel onderzoeker is, die de mechanismen achter ziektes bestudeert, wil hij ook graag weten hoe patiënten geholpen kunnen worden. “Welke antistollingsmiddelen zijn het meest geschikt voor kankerpatiënten met trombose? En gaan deze middelen ook de groei en uitzaaiing van de tumor tegen?” Tot nu toe heeft onderzoek naar het effect van antistollingsmiddelen op kanker geen positieve resultaten opgeleverd. Maar mogelijk zijn hiervoor niet de juiste patiëntengroepen onderzocht, denkt de gedreven onderzoeker. “De meeste studies zijn gedaan bij patiënten bij wie de kanker zich al had uitgezaaid. Misschien is het dan te laat, maar kunnen antistollingsmiddelen uitzaaiing wél tegengaan in een stadium daarvoor, wanneer de tumorcellen al in het bloed zitten maar zich nog niet in andere organen hebben gevestigd.” Henri Versteeg (1974) studeerde biologie in Utrecht. Hij promoveerde in 2003 aan het AMC. Na een paar jaar in het buitenland kwam hij in 2007 met een Veni-subsidie naar het LUMC. In 2010 ontving Versteeg een Vidi voor zijn onderzoek.
Het eten van vette voeding of van ‘gezonde’ grapefruit samen met sommige kankermedicijnen, kan leiden tot gevaarlijk hoge concentraties van de medicijnen in het bloed. Medicatie tegen depressies kan de blootstelling aan het anti-kanker middel tamoxifen juist verlagen. ‘En zo zijn er veel meer persoonlijke factoren die de werking van anti-kankermedicatie beïnvloeden en waar artsen en patiënten nu te weinig of geen rekening mee houden. Dat moet veranderen’, zegt prof.dr. Ron Mathijssen, internist-oncoloog en klinisch farmacoloog in het Erasmus MC komende vrijdag in zijn rede bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar Geïndividualiseerde Oncologische Farmacotherapie. Hoewel artsen behandelingen nu al steeds meer afstemmen op het individu, houden zij vooral rekening met opbouw van de tumor van de patiënt en bepalen ze welke medicijnen bij de specifieke tumor het beste zullen werken. ‘Daarnaast moet je echter ook kijken naar tal van patiënt-gerelateerde factoren, zoals voeding, genetische kenmerken, comedicatie, alternatieve medicatie, rookgedrag, alcoholgebruik en de biologische klok. Die kunnen allemaal in belangrijke mate invloed hebben op de concentraties van anti-kankermedicatie bij een individu. Het beste zou zijn de medicijn-concentraties in de bloedbaan regelmatig te meten. Doe je dit niet, dan is het toedienen van de medicatie als autorijden zonder snelheidsmeter. Je denkt dat je 130 rijdt, maar dat doe je mogelijk helemaal niet’, zegt Mathijssen. Voeding kan grote invloed hebben op de blootstelling aan anti-kanker medicatie. Mathijssen: ‘Het eten van grapefruit tijdens een behandeling met een anti-kanker medicijn is bijvoorbeeld uit den boze! Grapefruit kan ervoor zorgen dat enzymen in de lever tijdelijk minder goed werken, met als gevolg dat medicijnen minder goed afgebroken kunnen worden. Als gevolg hiervan kunnen medicijnspiegels verdubbelen, wat voor sommige medicijnen levensgevaarlijk kan zijn! Ziekenhuizen zouden er dus voor moeten zorgen dat er geen grapefruit te krijgen is op plekken waar kankerpatiënten worden behandeld.’ Anti-kankergeneesmiddelen kunnen ook reageren op vet in de voeding. Sommige medicatie lost op in vet, bijvoorbeeld het middel lapatinib, wat gebruikt wordt tegen borstkanker. Het slikken van dit medicijn tijdens het eten van vette voeding verviervoudigt de blootstelling! ‘Patiënten wordt nu geadviseerd lapatinib op de nuchtere maag in te nemen. Door dit kostbare medicijn met voeding in te laten nemen zou je dus een forse kostenreductie kunnen bewerkstelligen.’ Leefstijl beïnvloedt ook de concentratie van anti-kankermedicatie. Roken bijvoorbeeld kan de bloedconcentraties verlagen. Mathijssen: ‘Neem bijvoorbeeld patiënten die tegen darmkanker irinotecan krijgen en tegelijkertijd roken. Roken jaagt de lever aan, waardoor allerlei enzymen worden gestimuleerd om sneller te gaan werken. Ook gaan eiwitten die betrokken zijn bij de uitscheiding van irinotecan en haar afbraakproducten sneller werken. We hebben gemeten dat rokers een 40 procent lagere spiegel van het medicijn in hun bloed hebben dan niet-rokers.’ Naast voeding en leefstijl hebben mogelijk ook andere persoonlijke kenmerken invloed op anti-kankerbehandelingen. ‘De biologische klok bijvoorbeeld.’ In het Erasmus MC loopt momenteel een onderzoek naar het tijdstip waarop patiënten hun medicatie het beste kunnen krijgen. Daarnaast kunnen alternatieve middelen en voedingssupplementen leiden tot gevaarlijke interacties. Mathijssen: ‘Zo’n 14 procent van de kankerpatiënten gebruikt sint janskruid, terwijl dat middel de concentratie van irinotecan met meer dan 40 procent vermindert.’
De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) kent de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award 2016 toe aan de Amerikaanse kankeronderzoeker Bert Vogelstein. Het is de eerste keer dat de KNAW deze prijs toekent. In de tachtiger jaren verhelderde Vogelstein het genetische mechanisme achter het ontstaan van kanker. Nu werkt hij aan kankermedicijnen die gebruikmaken van het immuunsysteem van de patiënt. Ook ontwikkelt hij genetische tests die kanker vroeg opsporen. Bert Vogelstein (Baltimore, Verenigde Staten, 2 juni 1949) is directeur van het Ludwig Center for Cancer Genetics and Therapeutics bij het Johns Hopkins Kimmel Cancer Center en Clayton professor of Oncology and Pathology bij de Johns Hopkins University in Baltimore. Vogelstein studeerde summa cum laude af in de wiskunde en stapte over naar de geneeskunde toen hij tijdens een extra zomerstage bij een kankeronderzoeker ontdekte dat hij in de geneeskunde zijn passie beter kwijt kon. Vogelstein schreef mee aan ruim vijfhonderd wetenschappelijke publicaties en meer dan honderd octrooien. Hij is een van de meest geciteerde wetenschappers ter wereld en ontving tientallen prijzen waaronder in 2013 de Breakthrough Prize in Life Sciences. Vogelstein is onder andere lid van de National Academy of Sciences en de European Molecular Biology Organization. "Vogelstein heeft enorm veel bijgedragen aan 'translationeel’ kankeronderzoek: onderzoek dat een brug slaat tussen fundamenteel onderzoek en de toepassing in de behandeling van patiënten. Hij is een pionier en een lichtend voorbeeld voor veel onderzoekers in de oncologie," aldus juryvoorzitter Bob Löwenberg, hoogleraar hematologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bert Vogelstein ontvangt de KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award uit handen van José van Dijck, president van de KNAW. Dit vindt plaats bij VUmc op dinsdag 6 december ‘s middags, aansluitend aan een wetenschappelijk symposium over kanker getiteld Eerbetoon aan translationeel onderzoek naar kanker. Tijdens dit symposium zullen verschillende toonaangevende onderzoekers spreken over de laatste ontwikkelingen op het gebied van personalized medicine, onder wie: Nilofer Saba Azad (Johns Hopkins University), Jan Paul Medema (AMC), Kees Verhoef (Erasmus MC) en Tanja de Gruijl (VUmc Cancer Center Amsterdam). De middag wordt afgesloten met een keynote lecture van Bert Vogelstein. De KNAW Bob Pinedo Cancer Care Award wordt eens in de twee jaar uitgereikt aan excellente internationale kankeronderzoekers. De prijs is vernoemd naar de befaamde Nederlandse kankeronderzoeker en oprichter van VUmc Cancer Center Amsterdam Bob Pinedo (Curaçao, 1943). De prijs is bestemd voor wetenschappers die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt op het gebied van translationeel onderzoek naar kanker en de zorg voor patiënten met kanker. De prijs is ingesteld door vrienden van Pinedo – vertegenwoordigd door de Stichting Bob Pinedo Cancer Care Award – bij gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar medische oncologie. De winnaar ontvangt 100.000 euro, te besteden aan onderzoek, en een sculptuur. De sculptuur, een afgietsel van de rechterhand van Bob Pinedo, symboliseert kracht en hoop op herstel. De sculptuur is ontworpen door Floris Tilanus. Onderzoeksinstituten en onderzoekers over de hele wereld mogen kandidaten voor de prijs voordragen. Een jury onder leiding van een KNAW-lid beoordeelt de nominaties. Meer informatie over de Bob Pinedo Cancer Care Award staat op de www.knaw.nl/bobpinedoaward.
Bron: LUMC
Een test waarbij vrouwen zelf thuis cellen uit de vagina kunnen afnemen en naar het laboratorium opsturen voor onderzoek op aanwezigheid van HPV, werkt net zo goed om voorstadia van baarmoederhalskanker op te sporen als een uitstrijkje dat bij de huisarts wordt gemaakt. "Hierdoor zullen vrouwen die nu niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhals- kanker dat in de toekomst wellicht wel doen", aldus Maaike Dijkstra van VUmc. Door betere selectie hoeven sommige vrouwen bovendien maar eens in de tien in plaats van vijf jaar te worden onderzocht. Dijkstra promoveert op 19 mei bij VU medisch centrum. Alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar ontvangen iedere vijf jaar een uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Deze ziekte is met wereldwijd een half miljoen nieuwe gevallen per jaar een van de meest voorkomende soorten kanker. Bij de deelnemers wordt een uitstrijkje gemaakt dat vervolgens wordt onderzocht op voorstadia van baarmoederhals- kanker. Deze worden veroorzaakt door bepaalde typen van het humaan papillomavirus, hoog-risico HP (hrHPV), die gedurende meer dan tien jaar kunnen leiden tot baarmoederhalskanker. VUmc-promovenda Maaike Dijkstra onderzocht hoe HPV-tests kunnen worden gebruikt in het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Ongeveer twee derde van de vrouwen neemt deel aan het bevolkingsonderzoek. Aangezien 55% van de gevallen van baarmoederhalskanker worden vastgesteld bij niet-deelnemers is het belangrijk om de deelname te vergroten. Dijkstra onderzocht daarom de effectiviteit van een HPV-thuistest. "Vrouwen die geen uitstrijkje willen laten maken bij hun huisarts kunnen hiermee zelf cellen uit de vagina en baarmoedermond verzamelen en dit opsturen voor onderzoek op aanwezigheid van hrHPV", aldus de promovenda. Uit het onderzoek blijkt dat de gevoeligheid om voorstadia op te sporen van de thuistests vergelijkbaar zijn met die van de reguliere uitstrijkjes. Dijkstra: "De thuistest kan dus worden opgenomen in het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker als middel om vrouwen op te sporen die risico lopen ". Dijkstra concludeert bovendien dat vrouwen van boven de veertig die negatief testen op hrHPV pas tien jaar later, in plaats van vijf jaar, opnieuw hoeven te worden onderzocht. "Uit een analyse van data van de afgelopen vijftien jaar blijkt dat deze vrouwen een zeer laag risico hebben om baarmoederhalskanker te ontwikkelen", aldus Dijkstra. Slechts een minderheid van de vrouwen die hrHPV-positief testen krijgt ook daadwerkelijk baarmoederhalskanker. "Door zogenaamde immunokleuring te gebruiken bij beoordeling van weefsel van deze vrouwen is het mogelijk om vrouwen met een hoog risico te onderscheiden van vrouwen met een laag risico en kan overbehandeling worden voorkomen", aldus de VUmc-onderzoeker. Echter, de kans dat hrHPV-positieve vrouwen met een laag risico op het ontwikkelen van baarmoederhalskanker tóch de ziekte krijgen blijkt te groot om ook hen pas tien jaar later opnieuw te onderzoeken. Dijkstra: "In de toekomst kan dit wellicht wel als het onderscheid tussen vrouwen met een hoog risico en vrouwen met een laag risico nog beter kan worden gemaakt bijvoorbeeld door middel van zogenaamde moleculaire markers."
Als mannen op jonge leeftijd worden gevaccineerd tegen HPV is er per 800 vaccinaties een afname van één gediagnosticeerde kanker te verwachten. Voor vrouwen is er per 200 vaccinaties een afname van één kankerdiagnose. Dit melden onderzoekers van VUmc die nu concluderen dat bescherming van vrouwen niet meer de enige doelstelling van een HPV vaccinatieprogramma zou moeten zijn. Het onderzoek wordt op 13 mei gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift British Medical Journal. Het humaan papillomavirus (HPV) is één van de meest voorkomende seksueel overdraagbare infecties en de veroorzaker van baarmoederhalskanker. Sinds 2009 worden in Nederland meisjes gevaccineerd tegen dit virus. Studies tonen aan dat het HPV vaccin niet alleen beschermt tegen baarmoederhalskanker maar ook tegen andere kankers. Onderzoekers Hans Bogaards (VUmc en RIVM) en Hans Berkhof (VUmc) hebben op basis van verschillende epidemiologische studiesen een dynamisch model voor seksuele overdracht van het virus, de impact geschat van HPV vaccinatie op HPV gerelateerde anus-, penis- en keelholtekanker bij heteroseksuele en homoseksuele mannen. De huidige vaccinatie van meisjes leidt tot een HPV-daling en biedt ook gedeeltelijke bescherming aan mannen. Uit dit onderzoek blijkt dat bij mannen het risico op HPV geassocieerde kanker al met 37 procent daalt omdat 60 procent van de meisjes zich inmiddels laat vaccineren. In de huidige situatie moeten ongeveer 800 jongens worden gevaccineerd om één extra kankerdiagnose bij mannen te voorkomen. Als de vaccinatiegraad bij meisjes stijgt tot 90 procent, neemt bij mannen het risico op HPV geassocieerde kanker af met 66 procent en moeten ongeveer 1700 jongens worden gevaccineerd om één extra kankerdiagnose te voorkomen. De resultaten voor gevaccineerde mannen zijn minder gunstig dan die voor vaccinatie van meisjes. Voor hen geldt dat ongeveer 200 meisjes dienen te worden gevaccineerd om een geval van baarmoederhalskanker te voorkomen. Bij mannen zijn 800 vaccinaties nodig om een geval van kanker te voorkomen. De verwachte gezondheidswinst is echter nog steeds aanzienlijk en duidt erop dat bescherming van vrouwen niet meer de enige doelstelling van een HPV vaccinatieprogramma zou moeten zijn.
De kwaliteit van zorg in de chirurgische oncologie varieert sterk tussen ziekenhuizen en is deels gebaseerd op de hoeveelheid behandelingen die deze ziekenhuizen uitvoeren. Vooral voor minder vaak voorkomende ingrepen met een hoog risico zorgt concentratie in ziekenhuizen voor aantoonbaar betere resultaten. Dat is een van de voornaamste conclusies uit een onderzoek onder elf ziekenhuizen in Zuid-Holland, waarop chirurg Michel Wouters vandaag in Leiden zal promoveren. Zijn onderzoek leidde inmiddels tot nieuwe kwaliteitsnormen in de gehele kankerzorg. Michel Wouters, chirurg in het Antoni van Leeuwenhoek en onderzoeker in het Leids Universitair Medisch Centrum, deed vier jaar lang onderzoek naar de kwaliteit van slokdarmkankeroperaties in de regio van het Integraal Kankercentrum West. Hieronder vallen elf ziekenhuizen in de regio Leiden, Den Haag, Delft en Gouda. Uit dit onderzoek volgde dat er aanzienlijke verschillen in zorgzwaarte zijn tussen ziekenhuizen die slokdarmkankerpatiënten behandelen. Omdat voor dit onderzoek gebruik werd gemaakt van klinische gegevens, verkregen uit de statussen van patiënten die tussen 1990 en 1999 in deze ziekenhuizen behandeld werden, was het mogelijk om de verschillen in zorgzwaarte te corrigeren. Bovendien konden naast postoperatieve sterfte ook andere zorguitkomsten worden onderzocht, zoals complicaties, heroperaties, opnameduur en langetermijnoverleving van patiënten. Wouters vond aanzienlijke verschillen in zorguitkomsten tussen de elf ziekenhuizen in de regio. Betere zorguitkomsten werden gevonden in ziekenhuizen met een hoger volume (meer operaties). Dat gold vooral voor relatief zeldzame ingrepen met een hoog risico. Op basis van deze uitkomsten werd besloten om de suggestie dat het verwijzen van slokdarmkankerpatiënten naar een hoogvolumeziekenhuis zou kunnen leiden tot betere zorguitkomsten, in de praktijk uit te proberen. Omdat er in de regio geen ziekenhuizen waren die meer dan zeven slokdarmoperaties per jaar verrichtten, werd een zogenaamde clinical audit voorgesteld, waarin alle zorguitkomsten werden bijgehouden. Wanneer er verschillen in zorguitkomsten zouden worden geconstateerd, zouden patiënten voortaan verwezen worden naar de ziekenhuizen met de betere uitkomsten. Binnen vijf jaar leidde dit tot het centraliseren van slokdarmoperaties in vier en later drie van de elf ziekenhuizen in de regio. In deze periode verbeterden de zorguitkomsten aanzienlijk. De postoperatieve sterfte werd zelfs verlaagd van 12 naar 4 procent, maar ook de langetermijnoverleving van patiënten verbeterde significant. Met zijn promotieonderzoek heeft Michel Wouters een belangrijke bijdrage geleverd aan het rapport ‘Kwaliteit van Kankerzorg’ van de Signaleringscommissie van KWF Kankerbestrijding, dat in 2010 gepubliceerd werd. De aanbevelingen uit dat rapport hebben inmiddels geleid tot kwaliteitsnormen voor de gehele kankerzorg, welke in december j.l. door de Samenwerkende Oncologische Specialismen (SONCOS) naar buiten werden gebracht. Daarnaast zijn er voor darmkanker, borstkanker, longkanker en slokdarm-maagkanker landelijke clinical audits gestart, gefaciliteerd door het Dutch Institute for Clinical Auditing. Wouters is directeur van het wetenschappelijk bureau van dit kwaliteitsinstituut. Wouters promoveert deze middag om 13.45 uur aan de Universiteit Leiden.
Er sterven meer vrouwen aan de gevolgen van Osteoporose dan aan Borstkanker , Kanker aan de eierstokken en Baarmoederhalskanker tezamen. Ook onder mannen is er meer sterfte ten gevolge van Osteoporose dan door Prostaatkanker . Dat zegt de Canadese reumatoloog en woordvoerster van Osteporosis Canada, Dr. Diane Theriault.
Patiënten met in lever uitgezaaide darmkanker leven gemiddeld 2 jaar langer met onderhuidse chemopomp. Kankerpatiënten die na operatieve verwijdering van uitzaaiingen in de lever een zogenaamde chemopomp geïmplanteerd kregen, leven 2 jaar langer dan patiënten die deze pomp niet kregen. Dat blijkt uit een groot onderzoek onder Amerikaanse kankerpatiënten. Chirurg-oncoloog dr. Bas Groot Koerkamp leidde het onderzoek in het Memorial Sloane Kettering Cancer Center in New York. De resultaten worden vandaag gepubliceerd in de Journal of Clinical Oncolgy. Darmkanker komt veel voor in Nederland. Jaarlijks zijn er rond de 13.000 nieuwe patiënten. Ongeveer de helft van hen krijgt uitzaaiingen in de lever. De uitzaaiingen kunnen vaak operatief worden verwijderd, maar bij 80 procent van de geopereerde patiënten keert de kanker terug. Chemotherapie in pilvorm of via het infuus verkleint die kans niet. Er is op dit moment in Europa geen behandeling om het terugkomen van de kanker na de operatie te voorkomen. Dr. Bas Groot Koerkamp, chirurg-oncoloog in het Erasmus MC Kanker Instituut, heeft in Amerika een grote groep patiënten onderzocht die na operatieve verwijdering van de uitzaaiingen in de lever een pomp onderhuids geïmplanteerd kregen. Die pomp geeft chemotherapie op de plek waar die het meest nodig en effectief is, namelijk rechtstreeks in de lever. Uit het vandaag gepubliceerde onderzoek blijkt dat patiënten met de chemopomp gemiddeld twee jaar langer leven dan patiënten die de pomp na de operatie niet kregen. Groot Koerkamp gaat een soortgelijk onderzoek nu ook in Nederland opzetten en heeft daarvoor al een subsidie van KWF ontvangen. De HAI (Hepatic Arterial Infusion) - pomp dient de chemotherapie, floxuridine, toe in de slagader naar de lever. De kankercellen krijgen een hoge dosis chemotherapie. De gezonde levercellen worden grotendeels gespaard omdat zij vooral bloed krijgen via de poortader. Het gaat hierbij om kankercellen in de lever die op de CT scan en tijdens de operatie onzichtbaar waren en daarom niet door de chirurg zijn verwijderd. Het bijzondere van floxuridine is dat het vrijwel volledig wordt opgenomen in de lever. Hierdoor ontstaat een concentratie in de lever die 400 keer hoger is dan buiten de lever. De chemotherapie werkt dus heel gericht: torenhoge concentratie in de kankercel met minimale bijwerkingen en daardoor een betere kwaliteit van leven. Slechts enkele patiënten hadden bijwerkingen zoals maagklachten of galwegklachten. Groot Koerkamp heeft eind 2016 een grote subsidie van KWF Kankerbestrijding ontvangen om de effectiviteit van de HAI pomp in Nederland te onderzoeken. Voor het onderzoek in Nederland komen patiënten in aanmerking met uitzaaiingen van darmkanker in de lever.
Bron: Erasmus MC
Onderzoek naar kennis over huidveranderingen en risico’s Vandaag start het Erasmus MC een online enquête onder de Nederlandse bevolking naar hun kennis van huidveranderingen en risico’s op huidkanker. Het onderzoek wordt geleid door mr.dr. Ellen de Haas, dermatoloog en dr. Esther de Vries, epidemioloog. Iedere Nederlander kan eraan meedoen op de website www.kenuwhuid.nl. Er worden onder andere foto’s van huidaandoeningen getoond, waarvan men kan aangeven hoe snel deze door een arts gecontroleerd zouden moeten worden. Bovendien willen de onderzoekers te weten komen in hoeverre de Nederlander op de hoogte is van de oorzaken van en de risico’s op huidkanker. Ook wordt gevraagd of ze hun huid wel eens controleren op verdachte veranderingen. Op basis van de resultaten kan men de voorlichting verbeteren over het ontdekken van vroege signalen van huidkanker. Ellen de Haas benadrukt het belang van onderzoek ter voorkoming van huidkanker en onderzoek naar verbetering van de behandeling ervan. “Er is jarenlang voorlichting gegeven over veilig zonnen, maar hoe bewust gaan mensen om met hun grootste orgaan, de huid? Weet men bijvoorbeeld dat er verschillende oorzaken en vormen van huidkanker zijn en dat er meer is dan een veranderende moedervlek? Met de resultaten kunnen we onze voorlichting verbeteren en ontwikkelen. Want als we mensen op tijd behandelen, besparen we veel leed en ziektelast.” Het aantal gevallen van huidkanker groeit explosief naar één op de zes Nederlanders. Esther de Vries: “We weten nu al dat het aantal mensen met huidkanker toeneemt, vanwege toegenomen risico’s maar ook in belangrijke mate vanwege de vergrijzing. Huidkanker komt vaak voor bij mensen op middelbare en oudere leeftijd, waarvan er steeds meer zijn in Nederland. UV-schade aan de huid die in de loop der jaren is opgebouwd manifesteert zich vaak op latere leeftijd in de vorm van huidkanker. In tegenstelling tot andere kankersoorten kun je vroege signalen van huidkanker eenvoudig zien. We willen weten of de Nederlander deze voortekenen ook herkent en er actie op onderneemt, voordat huidkanker zich ontwikkelt of zolang de huidtumoren nog in een vroeg stadium zijn. Het onderzoek loopt tot eind van het jaar en wordt mede ondersteund door het Nationaal Huidfonds en de Stichting Melanoom. Het wordt financieel mogelijk gemaakt door LEO Pharma. www.erasmusmc.nl
Josien Haan van VUmc ontdekte bij patiënten met maag-, dikke- of dunnedarmkanker dat chromosomale afwijkingen informatie bevatten waaruit op termijn bepaald kan worden voor welke patiënt welke behandeling het meest effectief en kansrijk is. Ze vond bijvoorbeeld dat je zeldzame tumoren van de dunne darm veelal het beste kunt behandelen volgens een behandelschema (de volgorde van verschillende chemotherapieën) dat ook bij dikkedarmkanker worden gebruikt. Haan promoveert maandag 17 maart bij VU medisch centrum. Kanker is een ziekte van de chromosomen, waarin alle erfelijke informatie opgeslagen ligt. Tumoren vertonen vaak chromosomale instabiliteit, wat leidt tot een abnormale toe- of afname van het aantal chromosomen. Deze toe- en afnames van DNA is van invloed op de activiteit van genen in de tumoren en daardoor op het verloop van de ziekte en de gevoeligheid voor therapie. Met haar promotieonderzoek bij VU medisch centrum onderzocht drs. Josien Haan (afdeling Pathologie en VUmc Cancer Center Amsterdam) hoe bepaalde afwijkingen aan chromosomen samenhangen met maag-, dunne-, en dikkedarmkanker. In een groep patiënten met dikkedarmkanker vond Haan chromosomale afwijkingen die kunnen bijdragen bij de meest effectieve behandelkeuzes voor de patiënt. Uit Haan's onderzoek bleek verder dat de patronen van chromosomale afwijkingen bij dunnedarmtumoren meer lijken op die van dikke -en endeldarmtumoren dan op die van maagtumoren. 'Met andere woorden: dunnedarmkanker lijkt genetisch meer op dikke darmkanker', vertelt Haan. 'Bij het behandelen van dunnedarmkanker ligt het dus voor de hand om een behandelschema aan te houden gebaseerd op dat voor dikkedarmkanker-patiënten.' Tenslotte laat Haan in een groep maagkankerpatiënten zien dat bepaalde genen, waarvan een extreme toename van het aantal DNA-kopieën aanwezig is, mogelijk nieuwe aangrijpingspunten voor doelgerichte therapie kan bieden. Echter, al deze bevindingen zijn gebaseerd op afwijkingen in de primaire tumoren, terwijl de uitzaaiingen juist vaak de boosdoeners zijn bij maag-darm tumoren. 'Daarom hebben we ook de patronen van chromosomale afwijkingen in uitzaaiingen (naar lever, lymfe, long, eierstok of buik) vergeleken met de originele tumor in de dikke darm, vertelt Haan. 'Daaruit blijkt dat deze genetisch erg vergelijkbaar zijn. Zowel de genetische profielen van de primaire tumoren alsook van de uitzaaiingen kunnen dus gebruikt worden bij het maken van de meest effectieve behandelkeuzes voor de patiënt.' Dit proefschrift laat zien dat chromosomale afwijkingen in maag-darm tumoren belangrijke informatie herbergen voor beloop van ziekte en behandelkeuze. Vervolgstudies moeten verder aantonen hoe en of deze bevindingen klinisch toepasbaar gemaakt kunnen worden. Het onderzoek van Josien Haan werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding en CTMM (Center for Translational Molecular Medicine).
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder 1 weesgeneesmiddel.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Cyltezo is een biosimilar van Humira (adalimumab) bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriasis, psoriasis, plaque psoriasis bij pediatrische patiënten, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
- Elebrato Ellipta en Trelegy Ellipta zijn vaste dosis combinaties van fluticasonfuroaat, umeclidinium en vilanterol bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Nyxoid (naloxon) is een opioïde antagonist bestemd voor de behandeling van een bekende of vermoede overdosering van opioïden, zich manifesterend door ademhaling en/of depressie van het centraal zenuwstelsel. Zubsolv (buprenorfine / naloxon) is een combinatie van een opioïdagonist en een opioïdantagonist bestemd voor de behandeling van afhankelijkheid van opioïden, binnen een kader van medische, sociale en psychologische behandeling.
Nyxoid en Zubsolv zijn hybride aanvragen. Dit betekent dat de handelsvergunning voor een deel gebaseerd was op de resultaten van preklinische testen en klinische onderzoeken met een referentiegeneesmiddel en voor een deel op nieuwe gegevens. - Ontruzant (trastuzumab) is een biosimilar bestemd voor de behandeling van borstkanker in een vroeg stadium of gemetastaseerde borstkanker en gemetastaseerde maagkanker. Ontruzant is de eerste biosimilar met trastuzumab dat van de CHMP een positief advies krijgt.
- Tookad (padeliporfine) is bestemd als monotherapie voor de fotodynamische behandeling van niet eerder behandeld, unilateraal, laag risico adenocarcinoom van de prostaat met specifieke kenmerken van de patiënt en de tumor die beschreven staan in de IB tekst.
- Tremfya (guselkumab) is een gehumaniseerd IgG1-monoklonaal-antilichaam dat de werking van interleukine-23 (IL-23) blokkeert bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- VeraSeal (humaan fibrinogeen / humaan trombine) is een weefsellijm bestemd als chirurgie-ondersteunende behandeling in volwassenen in het geval dat standaard chirurgische technieken niet volstaan. Het wordt gebruikt bij de verbetering van de bloedstolling en als ondersteuning van de hechtingen bij vasculaire chirurgie.
- Zejula (niraparib) is een antineoplastisch weesgeneesmiddel en als monotherapie bestemd voor de onderhoudsbehandeling van volwassen patiënten met platina-gevoelig recidief hooggradig sereus epitheel ovariumkanker, eileiderkanker of primaire peritoneaal kanker in response (compleet of partieel) na platina-gebaseerde chemotherapie.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Benlysta (belimumab) is een humaan IgG1λ monoklonaal antilichaam en is nu ook beschikbaar als een oplossing voor injectie voor subcutaan gebruik.
- Firazyr (icatibant) is een selectieve bradykinine B2 receptor antagonist en is nu ook beschikbaar voor kinderen vanaf 2 jaar.
- Stribild (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir disoproxil) is een antiretroviraal middel en is nu ook beschikbaar voor adolescenten van 12 tot en met 18 jaar met een gewicht vanaf 35 kg.
- Tasigna (nilotinib) is nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten met nieuw gediagnostiseerde Philadelphia-chromosoom positieve chronische myeloide leukemie (CML) in de chronische fase. Het middel is ook bestemd voor pediatrische patiënten met chronische fase Philadelphia-chromosoom positieve CML met resistentie of intolerantie voor eerdere therapie, inclusief imatinib.
Uitkomst herbeoordeling negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen
De aanvragers voor Adlumiz (anamorelinehydrochloride), Humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa XBiotech (humane IgG1 monoklonale antistof specifiek voor humane interleukine-1 alfa) en Masipro (masitinib) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van mei 2017. Het comité heeft de eerste adviezen opnieuw beoordeeld en bevestigt de adviezen, die eerder zijn uitgebracht, om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen.
Het comité geeft verder een negatief advies voor een aanpassing van de therapeutische indicatie van Raxone.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor de handelsvergunning voor Fulphila (pegfilgrastim), Ogivri (trastuzumab) en Tigecycline Accord (tigecycline) zijn ingetrokken.
Fulphila zou bestemd zijn voor de vermindering van neutropenie bij patiënten die kankerbehandelingen krijgen.
Ogivri zou bestemd zijn voor de behandeling van borstkanker en maagkanker.
Tigecycline Accord zou bestemd zijn voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen (cSSTI), uitgezonderd diabetische voetinfecties en gecompliceerde intra-abdominale infecties (cIAI).
Een aanvraag om de indicatie van Opdivo (nivolumab) uit te breiden naar de behandeling van leverkanker is eveneens ingetrokken.
Uitkomst heronderzoek factor VIII geneesmiddelen
De CHMP concludeert dat er geen duidelijk en consistent bewijs is van een verschil in de ontwikkeling van remmers tussen de twee klassen factor VIII-geneesmiddelen. Dit zijn geneesmiddelen verkregen uit plasma en geneesmiddelen gemaakt met behulp van recombinant-DNA-technologie.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Committee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 11-14 september 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Wanneer een infectie met het Humaan Papillomavirus (HPV) noodzakelijk is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker, is het dan ook mogelijk aanwezigheid van HPV te gebruiken voor het opsporen van baarmoederhalskanker (BMHK) en voorstadia daarvan? 'Ja', concludeert Dorien Rijkaart in haar onderzoek. 'Het testen op HPV is superieur aan het traditionele uitstrijkje als primaire screeningstest naar baarmoederhalskanker voor vrouwen van 30 jaar en ouder.' Rijkaart promoveert op 1 maart aan VUmc. In twee grote prospectieve studies in het Nederlandse bevolkingsonderzoek met ieder meer dan 40.000 deelnemende vrouwen onderzoekt Rijkaart of het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker verbeterd kan worden door gebruik te maken van de HPV-test.De test detecteert klinisch relevante voorstadia van BMHK eerder dan het gebruikelijke uitstrijkje. Een negatieve HPV-test biedt in de volgende screeningsronde (na 5 jaar) een 50% betere bescherming tegen ernstige voorstadia van baarmoederhalskanker dan het uitstrijkje. De test geeft een significant betere bescherming tegen baarmoederhalskanker. Hierdoor kan het screeningsinterval verlengd worden zonder dat het gepaard gaat met een verhoogd risico op (pre)kankers. De meeste HPV-infecties zijn zogenaamde voorbijgaande infecties, die spontaan genezen. Slechts een minderheid van de HPV-positieve vrouwen (~3-5%) ontwikkelt daadwerkelijk (pre)kanker. Een goede risicoselectie van HPV-positieve vrouwen door middel van een aanvullende test is daarom van groot belang om voorbijgaande infecties te onderscheiden van (pre)kanker inducerende infecties. Hiermee worden onnodige vervolgonderzoeken en behandelingen voorkomen. Uit het onderzoek blijkt dat risicoselectie van HPV-positieve vrouwen met behulp van een uitstrijkje direct en na 12 maanden een haalbare strategie is. In het recent verschenen advies van de gezondheidsraad over baarmoederhals screening is de hier geadviseerde manier van screenen op baarmoederhalskanker door middel van een HPV-test overgenomen.
Het UMC Utrecht krijgt donderdag een apparaat waarmee maag en darm zeer nauwkeurig te onderzoeken zijn. Met de “endomicroscoop” is het mogelijk tot in cellen te kijken en daarmee kanker in een vroeg stadium op te sporen. Maag-, darm-, leverarts prof. dr. Peter Siersema neemt het apparaat in ontvangst van Willem-Jaap van Boxel. Die zamelde geld in nadat zijn moeder overleed aan maagkanker. De moeder van Willem Jaap en Hubert-Jan van Boxel overleed in 2007 aan maagkanker. Tussen het eerste ziekenhuisbezoek en het overlijden zaten slechts twee maanden. De familie Van Boxel wil daarom graag de medische wetenschap helpen bij de vroege opsporing van maag- en darmkanker. Ze zoeken sponsoren en die geld doneren als zij de halve marathon lopen. Zo halen de broers 40.000 euro op. In overleg met maag-, darm-, leverarts prof. dr. Peter Siersema van het UMC Utrecht komen ze tot de aanschaf van de nieuwe endomicroscoop. Het gaat om een zeer kleine en zeer sterke microscoop die aangesloten wordt op een colonoscoop waarmee artsen darmen onderzoeken. De microscoop is zo sterk dat individuele cellen en celkernen ermee zichtbaar zijn. De arts kan daardoor al tijdens het darmonderzoek inschatten of poliepen in de darm misschien kankercellen bevatten. Kankercellen hebben meestal een onregelmatige vorm. (Technisch: het is een confocale laser-endomicroscoop waarmee details van enkele duizendsten van millimeters zichtbaar zijn.) Willem-Jaap van Boxel: “Het snelle overlijden van onze moeder heeft een enorme impact gehad op de familie. Het gaf ons een heel machteloos gevoel. Via deze microscoop hopen wij een heel klein steentje bij te kunnen dragen aan het bestrijden van maag- en darmkanker. Hoe eerder dat ontdekt wordt, hoe beter de vooruitzichten voor de patiënt.” Jaarlijks krijgen circa 1600 mensen maagkanker en ruim 12.000 dikkedarmkanker. Wetenschappelijk onderzoek moet nog uitwijzen hoe goed de nieuwe microscoop voorstadia van kanker op kan sporen. Het UMC Utrecht start daarom een onderzoek waarbij de MDL-arts met de nieuwe microscoop poliepen in de dikke darm bekijkt en de patholoog ter controle een biopt analyseert. Wellicht is het dankzij de microscoop in de toekomst minder vaak nodig om biopten door de patholoog te laten bekijken. Via de microscoop kan de MDL-arts het werk van de patholoog deels al in de darm doen. Het geld van de familie Van Boxel wordt via de Stichting Vrienden UMC Utrecht, die geld werft voor medisch onderzoek en innovatie, beschikbaar gesteld.
Het KWF heeft 7 oncologische onderzoeksprojecten van het Leids Universitair Medisch Centrum beloond met een totale subsidie van ruim 2,6 miljoen euro. Dankzij de subsidie kunnen 7 LUMC-onderzoekers volgend jaar van start met onderzoeken naar onder meer baarmoederkanker, darmkanker en leukemie. Dr. Wilma Mesker start in 2017 samen met prof. Rob Tollenaar met een onderzoek naar tumor-stroma in darmkanker. Doel van dit onderzoek is te voorkomen dat een patiënt met darmkanker onder- of juist overbehandeld wordt door een betere herkenning van agressieve en niet-agressieve tumoren. Gynaecoloog Mariëtte van Poelgeest doet onderzoek naar vulvacarcinoom (schaamlipkanker), patholoog Tjalling Bosse ontvangt een Bas Mulder Award (Young Investigator Grant) voor onderzoek naar baarmoederkanker. Ook prof. Hendrik Veelken, afdelingshoofd Hematologie, start in 2017 een nieuw onderzoek dankzij het KWF. Zijn onderzoek richt zich op lymfklierkanker (Hodgkin en non-Hodgkin). Interventieradioloog Arian van Erkel zet zijn subsidie in voor onderzoek naar leverkanker. Het KWF kende landelijk subsidies toe aan 9 ‘unieke hoogrisicoprojecten’ voor baanbrekende onderzoeksideeën. Twee van die subsidies gingen naar LUMC-onderzoekers. Dr. Marieke Griffioen gebruikt haar subsidie voor onderzoek naar leukemie, dr. Franck Lebrin zet in op een verbetering van de behandeling bij hersentumoren, borstkanker en darm- en endeldarmkanker. KWF selecteerde de onderzoeksprojecten op basis van hun wetenschappelijke kwaliteit, haalbaarheid en relevantie.
Bron: VUmc
Lange tijd zijn tumoren gezien als massa"s van sneldelende cellen. Deze visie op kanker is niet langer correct. Tumoren blijken veel gemeen te hebben met normale organen. Net als bij gezond weefsel houdt een klein deel van de kankercellen langdurig de groei in stand. Dit zijn de kankerstamcellen. Deze vondst heeft grote gevolgen voor de manier waarop tegen tumoren wordt aangekeken, en hoe therapieën tegen kanker kunnen worden verbeterd. Vermeulen beschrijft het onderzoek naar de verschillende aspecten van het kankerstamcel-model in dikkedarmkanker. Zoals de manier waarop één enkele kankerstamcel in staat is om een tumor te vormen, de relatie van de kankerstamcel met zijn omgeving en de manier waarop het kankerstamcel-model tumor-evolutie beïnvloedt. Promotie: Louis Vermeulen: "Cancer stem cells - a numbers game?", AMC Amsterdam
De beeldvormende techniek 'positron emissie tomografie' (PET) maakt het mogelijk om de werking en het gedrag van medicijnen tegen kanker te volgen in het lichaam. Dat kan waardevol zijn bij het opstellen van een geïndividualiseerd behandelplan voor patiënten met kanker. Dit staat in één van de proefschriften die Astrid van der Veldt op 4 juli verdedigt. Omdat anti-kankermiddelen niet werkzaam zijn in een groot aantal patiënten en een behandeling met deze middelen vaak gepaard gaat met (ernstige) bijwerkingen, is er behoefte aan een techniek die kan aangeven welke patiënten baat hebben bij een bepaalde behandeling en welke patiënten niet. Positron emissie tomografie (PET) is een beeldvormende techniek die waardevol zou kunnen zijn bij het opstellen van een geïndividualiseerd behandelplan voor patiënten met kanker. Daartoe wordt een dosis van een anti-kankermiddel gelabeld met een positron emitter zodat het betreffende anti-kankermiddel met de PET-scanner zichtbaar gemaakt kan worden in het lichaam. Dergelijke radioactief gelabelde anti-kankermiddelen worden dan gebruikt om de processen diedeze middelen in het lichaam van patiënten ondergaan via beeldvorming te meten. In dit proefschrift wordt het gebruik van een nieuw radioactief gelabeld anti-kankermiddel, [11C]docetaxel, onderzocht in patiënten met longcarcinoom. Het gebruik van PET-scans en radioactief gelabeld docetaxel maakt het mogelijk om de opname van een therapeutische dosis docetaxel in de tumor te voorspellen. Verder toont het proefschrift aan dat toediening van de angiogeneseremmer (remmer van bloedvatgroei) bevacizumab de opname van het daarna gegeven radioactief docetaxel in tumoren significant doet verminderen. Dat zou betekenen dat toediening van bevacizumab vóór docetaxel de effectiviteit van de behandeling met docetaxel zou verminderen. De studies in dit proefschrift bieden een goed raamwerk voor de klinische validatie van andere gelabelde anti-kankermiddelen. Daarnaast is het van belang dat toekomstig onderzoek wordt gericht op het definiëren van de optimale tijdstippen voor de toediening van angiogeneseremmers, zodat deze middelen zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet bij de behandeling van patiënten met een kwaadaardige aandoening.
Vier onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben bij elkaar ruim 2,8 miljoen subsidie gekregen van KWF Kankerbestrijding. Dat geld wordt onder meer ingezet voor onderzoek naar begeleiding van patiënten met gynaecologische kanker en voor onderzoek over stamceltransplantatie bij leukemie. Dr. Moniek ter Kuile van de afdeling Gynaecologie kreeg de subsidie samen met prof. Carien Creutzberg van de afdeling Radiotherapie en collega’s van het Erasmus MC in Rotterdam. In het gezamenlijke project onderzoeken ze of het patiënten met seksuele problemen na bestraling voor gynaecologische kanker helpt om begeleid te worden door een gespecialiseerde verpleegkundige. De studie wordt uitgevoerd in samenwerking met alle 11 Nederlandse gynaecologische kankercentra en is een vervolg op een eerder door KWF gefinancierd onderzoeksproject. Prof. Sjoerd van der Burg van de afdeling Medische Oncologie kreeg subsidie voor twee projecten. In het eerste project gaat hij met zijn team op zoek naar het antwoord op de vraag of afweercellen een tumor wel maximaal herkennen. Dit doen ze door te zoeken naar mutaties, zogeheten neo-epitopen. Dit is belangrijk, want hoe meer mutaties in een tumor aanwezig zijn, hoe sneller deze herkend en opgeruimd wordt door het immuunsysteem. Ook willen de onderzoekers uitzoeken of er veranderingen zijn in deze neo-epitopen bij patiënten bij wie dezelfde tumor na de behandeling terugkeert. In het tweede project bepalen Van der Burg en zijn team de rol van specifieke afweercellen bij kanker in het hoofd-halsgebied. De tumoren van patiënten die goed reageren op chemotherapie en bestraling bevatten witte bloedcellen van het afweersysteem. Een groot aantal van deze witte bloedcellen hebben het eiwit CD161 op hun oppervlak. Met de subsidie willen de onderzoekers achterhalen wat de rol is van deze cellen en of hun aantal kan worden vergroot door vaccinatie. Dr. Marieke Griffioen en haar team van de afdeling Hematologie krijgen de subsidie voor een onderzoek naar stamceltransplantatie bij leukemiepatiënten. Het succes van deze behandeling is te danken aan afweercellen van de donor die structuren op de kankercellen van de patiënt herkennen. Helaas kunnen de afweercellen, naast gewenste structuren op kankercellen, ook ongewenste structuren op gezonde lichaamscellen van de patiënt herkennen. Dit kan leiden tot ernstige bijwerkingen. De onderzoekers brengen de gewenste en ongewenste structuren grootschalig in kaart. Hopelijk leidt dit tot een effectievere behandeling en minder bijwerkingen. Dr. Alfred Vertegaal kreeg de subsidie voor zijn onderzoek naar SUMO-eiwitten. Dit zijn kleine eiwitten met een groots effect. Als ze worden gekoppeld aan andere eiwitten kan dit bijvoorbeeld effect hebben op de celdeling. Samen met zijn team van de afdeling Moleculaire Celbiologie en prof. Huib Ovaa van de afdeling Chemische Immunologie en prof. Judith Bovee van de afdeling Pathologie, onderzoekt Vertegaal hoe het SUMO-systeem kan worden gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe behandelingen voor kanker. In totaal kende KWF Kankerbestrijding op 1 mei 2017 26,2 miljoen euro toe aan 52 onderzoeksprojecten, uit te voeren door 13 verschillende onderzoeksinstituten in Nederland. De aan het LUMC toegekende bedragen varieerden van 513.061,55 tot 620.638 euro per project. De projecten zijn geselecteerd op basis van hun wetenschappelijke kwaliteit, haalbaarheid en relevantie, en gaan binnen 6 maanden van start.
Bron: LUMC
Connie Jimenez, Hoogleraar Translationele OncoProteomics VUmc, spreekt op 14 december haar inaugurele rede uit. Biologische processen zoals de groei en het overleven van cellen worden gereguleerd door nauw verweven eiwitnetwerken die binnen de cel routes voor signaaloverdracht vormen. In deze signaalestafettes is een centrale rol weggelegd voor kinases. Dit zijn eiwitten die andere eiwitten van één of meer fosfaatgroepen voorzien (fosforyleren) en daardoor hun activiteit, subcellulaire lokatie en/of voortbestaan beïnvloeden. Wanneer kinases afwijkende activiteit vertonen, veroorzaken ze een abnormaal niveau en/of patroon aan fosfoeiwitten, met ontspoorde signalering en de ontwikkeling en progressie van kanker tot gevolg. Kankercellen hebben dus een ongewone '(fosfo)eiwit fingerprint' als handtekening. Door de invulling van de leerstoel translationele oncoproteomics wil prof. dr. Connie Jimenez de grootschalige analyse van (fosfo)eiwit fingerprints in cellen en weefsels vertalen naar nieuwe kennis over tumorbiologie en, met name, toepassen bij de diagnostiek en behandeling van kanker. De leerstoel is ingebed in de afdeling medische oncologie van VUmc. In haar oratie legt Jimenez uit hoe (fosfo)eiwit fingerprints gegenereerd worden met massaspectrometrie en hoe deze techniek in de toekomst een rol kan spelen bij (vroege) diagnostiek van kanker en de ontwikkeling van de geïndividualiseerde behandeling-op-maat van patiënten met kanker. De nieuwe strategie is een specifieke toepassing van het relatief jonge onderzoeksveld van de 'proteomics', dat zich richt op grootschalige en brede analyse ('omics') van eiwitten, en sterk complementair is aan veelbelovende genomicsbenaderingen die zich concentreren op DNA en RNA. Omdat celgedrag uiteindelijk voor het leeuwendeel door eiwitten wordt bepaald, is een focus zoals die op (fosfo)eiwit fingerprints essentieel om te begrijpen waarom kanker ontstaat, waarom anti-kankermiddelen alleen effectief zijn in een klein aantal patiënten en waarom patiënten die aanvankelijk reageren op den duur altijd ongevoelig worden voor het middel. Tijdens haar oratie bespreekt Jimenez de verschillende vertaalslagen die nodig zijn om het doel van translatie naar de kliniek te bereiken: 1. Van massaspectrum naar eiwit naar dataset; 2. Van dataset naar nieuwe kennis naar kandidatuur van biomarkers en drug targets; 3. Van kandidaat naar gevalideerde biomarker of drugtarget; 4. Van 'go it alone' monodiscipline naar multidisciplinaire samenwerking naar integrale kankerbestrijding. Haar visie is dat globale (fosfo)eiwit analyses van tumoren een belangrijke plaats in zullen nemen in een multi-omicsbenadering van kanker als ziekte, teneinde een precieze diagnose en therapie-op-maat mogelijk te maken.
Bron VUmc
Jaarlijks krijgen meer dan 51.000 mensen in Nederland te horen dat ze huidkanker hebben en overlijden ruim 900 mensen aan de gevolgen ervan. Sinds 1990 is het aantal gevallen verviervoudigd. Deze stijging is veel sterker dan bij andere vormen van kanker, en een verdere stijging dreigt (met een factor 2 tot 5). De gevaarlijkste vorm van huidkanker komt in Nederland relatief vaak voor, en binnen Europa behoort Nederland tot de koplopers. Blootstelling van de huid aan UV-straling is de voornaamste oorzaak van het ontstaan van huidkanker, en dan vooral door onverstandig zongedrag. De vergrijzing en de aantasting van de ozonlaag blijken slechts een deel van de toename aan huidkanker te verklaren. Het blootstellingsgedrag lijkt de hoofdrol te spelen en daarbij zijn het dragen van minder bedekkende kleding, meer vrije tijd en langere (zon/strand) vakanties van belang, maar ook klimaatverandering en het gebruik van kunstmatige UV-bronnen voor bruining dragen mogelijk bij. De belangrijkste manier om huidkanker te voorkomen is dan ook ervoor te zorgen dat de huid niet verbrandt door de zon of zonnebank. Maar ook zonder te verbranden kan de huid beschadigd raken. Daarom is het verstandig om de huiddelen die veelvuldig worden blootgesteld extra te beschermen en om daarbij rekening te houden met de zonkracht en de duur van het verblijf in de zon. Bij een hoogstaande (zomer)zon tussen 11 en 16 uur is meer bescherming nodig dan 's morgens vroeg en in de namiddag. Behalve aan huidkanker draagt UV-straling bij aan de vorming van staar en veroorzaakt het huidveroudering en sneeuwblindheid. Het is niet wenselijk om de zonblootstelling volledig te vermijden, omdat UV-blootstelling van de huid ook de voornaamste bron is van vitamine D. Deze vitamine is essentieel voor gezonde botten en spieren. Bovendien zijn er aanwijzingen dat vitamine D de kans op darmkanker kan verkleinen. Momenteel is er een felle wetenschappelijke discussie gaande welke hoeveelheid vitamine D de meeste gezondheidswinst oplevert. De kosten van de medische behandeling van huidkanker bedragen naar schatting circa 325 (250-400) miljoen euro per jaar. De kosten voor de behandeling van door UV veroorzaakte staar, worden geschat op 75-150 miljoen euro per jaar. De kosten zijn grotendeels vermijdbaar door verstandiger (zon)gedrag. De actuele zonkrachtmetingen (www.rivm.nl/zonkracht) en betere kennis over (ontwikkelingen in) blootstellingsgedrag en gezondheidseffecten dragen bij aan een goede voorlichting en preventie. Er is alle reden de kennisopbouw met betrekking tot UV-stralingsbescherming te versterken.
Bron: RIVM
Een casestudy naar valdempende tegels. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn schadelijke stoffen die onder andere in artikelen van rubber kunnen voorkomen. Voor een veilig gebruik van rubberen artikelen, zoals valdempende tegels, moeten producenten zich houden aan de Europese norm voor PAK’s in consumentenproducten. Valdempende rubbertegels worden meestal gemaakt van afgedankte autobanden en bevatten PAK’s. Het RIVM is gevraagd te onderzoeken of de huidige productnorm voor PAK’s in rubbertegels gebruikers voldoende beschermt tegen het ontstaan van kanker. Op dit moment kan alleen een indicatie van het risico op kanker worden gegeven. Dat komt doordat veel betrouwbare gegevens ontbreken over de mate waarin kinderen in contact komen met de PAK’s uit de tegels (via contact van de huid en via hand-mondcontact). Het gaat onder andere om gegevens over de duur van het contact tussen de tegel en de huid en de mate waarin PAK’s dan uit de tegels vrijkomen. Deze informatie is wel nodig om de onzekerheden in de huidige risicobeoordeling te verkleinen. Aanvullend onderzoek hiernaar kon binnen het tijdbestek van dit onderzoek niet worden uitgevoerd. Daarnaast is er geen overeenstemming binnen Europa over de hoogte van zogeheten veiligheidsfactoren voor kankerverwekkende stoffen. Veiligheidsfactoren worden gebruikt om het risico op effecten op de gezondheid voor mensen te kunnen afleiden uit de resultaten van dierstudies. In de huidige studie is een standaard veiligheidsfactor voor kankerverwekkende stoffen gebruikt. Het RIVM beveelt daarom aan om op Europees niveau een discussie te initiëren om hierover overeenstemming te bereiken. In het algemeen worden de risico’s van de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen uitgedrukt in het extra aantal mensen dat kanker krijgt per miljoen blootgestelden; de term ‘extra’ wordt gebruikt omdat mensen ook zonder blootstelling aan deze stoffen het risico lopen om kanker te krijgen. Een extra risico van 1 op de miljoen blootgestelde mensen wordt bij de risicobeoordeling van kankerverwekkende stoffen als verwaarloosbaar beschouwd. In dit onderzoek wordt, vanwege de doorgerekende onzekerheden, het extra risico op kanker weergegeven als een bandbreedte, wat betekent dat het extra risico tussen twee uiterste waarden ligt. Als de PAK-concentratie in rubbertegels gelijk is aan de norm voor consumentenproducten, ligt, bij de huidige kennis, deze bandbreedte rond het verwaarloosbare risiconiveau van 1 op de miljoen. Bij de hoogste uiterste waarde van de bandbreedte wordt het verwaarloosbare risiconiveau licht overschreden. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt bij de evaluatie van de norm voor PAK’s voor alle plastic en rubberen consumentenproducten door de Europese Commissie in 2017. Bij deze evaluatie is het van belang ook rekening te houden met de blootstelling aan PAK’s uit andere consumentenproducten.
Bron: RIVM
Het UMCG en MAASTRO Clinic hebben ruim 1,5 miljoen euro subsidie ontvangen van KWF Kankerbestrijding. Hiermee gaan zij samen met HollandPTC in Delft, met alle andere universitair medische centra, het NKI/Antonie van Leeuwenhoek en het Prinses Máxima Centrum (PMC) een onderzoekinfrastructuur opzetten voor protonentherapie (ProTRAIT). Deze infrastructuur is wereldwijd uniek en biedt ongekende mogelijkheden om het onderzoek naar de effectiviteit en meerwaarde van deze nieuwe bestralingsbehandeling optimaal te ondersteunen. Het project wordt geleid door prof. Hans Langendijk, afdelingshoofd Radiotherapie UMCG, en prof. André Dekker, manager onderzoek/onderwijs en klinisch fysicus bij MAASTRO Clinic, en zal drie jaar duren. De centra gaan een gezamenlijke database opzetten waarin de klinische uitkomsten worden opgenomen van alle patiënten die in Nederland met protonentherapie worden behandeld. Het gaat onder meer om gegevens over dosisverdeling, toxiciteit, complicaties en kwaliteit van leven. De gegevens worden door de centra eerst individueel verzameld en kunnen dan via een geavanceerde ICT-structuur automatisch aan elkaar worden gekoppeld. Daarna worden de gegevens samengebracht in een bestaande landelijke database voor kankeronderzoek (TRAIT). Onderzoekers kunnen met de gegevens vervolgens studies uitvoeren naar de effectiviteit en meerwaarde van protonentherapie ten opzichte van de bestaande bestraling met fotonen (radiotherapie). De combinatie van de samenwerking met alle centra en ProTRAIT leidt er toe dat Nederland internationaal een leidende positie in kan nemen in het wetenschappelijk onderzoek rond protonentherapie. Protonentherapie is in Nederland vanaf eind 2017 voor het eerst beschikbaar in centra in Groningen en Delft, Maastricht volgt later. Minister Schippers gaf in 2014 vergunningen af voor de bouw van vier protonencentra in Amsterdam, Delft, Groningen en Maastricht, voor in totaal 2200 behandelingen per jaar. Met protonentherapie kan de dosis straling heel nauwkeurig worden toegediend aan een tumor, waardoor er minder straling komt in de omliggende gezonde weefsels. Hierdoor neemt de kans op bijwerkingen af. Een arts bepaalt op basis van landelijke indicatieprotocollen of een protonenbehandeling voor een patiënt meerwaarde biedt boven de huidige bestralingsbehandeling met fotonen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van rekenmodellen en planningsvergelijkings-studies. Protonentherapie biedt vooral meerwaarde voor kinderen met kanker en patiënten met schedelbasistumoren en oogtumoren. Daarnaast kunnen ook andere patiënten baat hebben bij protonentherapie, zoals patiënten met borstkanker, prostaatkanker, hoofdhalskanker, slokdarmkanker en longkanker. Bron: UMCG
Uit epidemiologisch onderzoek onder 1143 jonge borstkankerpatiënten blijkt dat borstsparende behandeling bij jonge vrouwen steeds betere resultaten oplevert. De kans op terugkeer van de tumor in de gespaarde borst (lokaal recidief) is de afgelopen jaren spectaculair gedaald. Dit hangt samen met het toegenomen gebruik en de toegenomen effectiviteit van aanvullende behandeling met chemo- en/of hormonale therapie na een borstsparende behandeling. Met name de invoering van immuuntherapie voor een bepaalde vorm van borstkanker in 2005 heeft tot een verdere risicoreductie geleid. De resultaten van de studie zijn online gepubliceerd in het European Journal of Cancer. De studie is uitgevoerd door geneeskundestudent Lotte van Laar en radiotherapeut Maurice van der Sangen, onder begeleiding van dr. Adri Voogd (epidemioloog) en prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen (hoogleraar medische oncologie) van de Universiteit Maastricht. Met behulp van de kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven verzamelden zij gegevens van 1143 patiënten van 40 jaar of jonger bij wie in de periode 1988-2010 de diagnose borstkanker was vastgesteld en die een borstsparende behandeling ondergingen. De behandeling vond plaats in ziekenhuizen in Noord-Limburg en Noord Brabant. De patiënten werden ingedeeld in drie groepen, op basis van het moment van hun eerste behandeling: 1988-1998, 1999-2005 en 2006-2010. Deze indeling hangt samen met belangrijke wijzigingen in de behandelrichtlijnen: in 1999 werd voortaan aan vrijwel alle jonge vrouwen aanvullende behandeling (chemotherapie en/of hormoontherapie) voorgeschreven en vanaf 2005 kregen vrouwen met een bepaalde vorm van borstkanker (HER2-positief) naast chemotherapie ook nog trastuzumab (immuuntherapie). Vijf jaar na hun behandeling was bij respectievelijk 9,8%, 5,9% en 3,3% van de vrouwen sprake van lokaal recidief; een risicodaling van meer dan 60%. De resultaten van deze studie staan in contrast met het huidige behandelbeleid bij jonge vrouwen. De laatste 20 jaar is het percentage borstsparend behandelde patiënten in deze leeftijdsgroep in Nederland geleidelijk afgenomen (van 65% in 1990 tot 35% in 2010), terwijl dit percentage bij vrouwen boven de 50 jaar juist is toegenomen. Dr. Adri Voogd: ”Bij chirurgen leeft nog steeds het gevoel dat borstsparende behandeling bij jonge vrouwen met borstkanker geen veilige behandeloptie is, vanwege de veronderstelde hoge kans op lokaal recidief. De resultaten van dit nieuwe onderzoek, waarin ook na 2005 behandelde patiënten zijn opgenomen, lijken dit te weerleggen. Met deze studie hopen wij die trend te kunnen keren.” Borstsparende behandeling is in medische kringen inmiddels een geaccepteerd alternatief voor borstamputatie bij borstkanker in een vroeg stadium. Voor beide behandelingsvormen zijn bij tumoren tot vijf centimeter vergelijkbare overlevingskansen gemeten in verschillende grote studies. Borstsparende behandeling heeft echter voordelen voor het seksueel functioneren en leidt tot een geringere aantasting van het eigen lichaamsbeeld, en zou daarom met name voor jonge vrouwen een voor de hand liggende keuze zijn.
Prof. Martin Taphoorn is per 1 juni benoemd tot hoogleraar neuro-oncologie in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Hij gaat twee dagen per week in het LUMC en werken blijft daarnaast werkzaam als neuro-oncoloog in MCH-Bronovo. Neuro-oncologische zorg is complex, vertelt prof. Martin Taphoorn. “Een hersentumor komt gelukkig niet heel vaak voor, maar de zorg is intensief en er zijn verschillende disciplines bij betrokken. De neuro-oncologische zorg wordt met de samenwerking met het LUMC naar een nog hoger plan getild doordat meer patiënten gezien worden en meer wetenschappelijk onderzoek mogelijk is." Door de samenwerking met het LUMC zien de neuro-oncologen een groter aantal patiënten, waardoor hun expertise toeneemt. Zij kunnen meer wetenschappelijk onderzoek doen en het onderwijs zal er ook van profiteren. Taphoorn: “Samen met het LUMC kunnen we de neuro-oncologie uitbouwen en versterken; we doen het al goed, maar samen kan het nog beter.” De coördinatie van de regionale neuro-oncologische zorg met andere zorgaanbieders ligt ook bij MCH-Bronovo en het LUMC. MCH-Bronovo en het LUMC zijn recent het Universitair Kankercentrum Leiden | Den Haag (UKC) gestart waarin zij intensief samenwerken om de zorg voor patiënten met kanker beter en toegankelijker te maken. Het UKC heeft twee vestigingen: MCH Antoniushove in Leidschendam en het LUMC in Leiden. Het kankercentrum richt zich op verschillende groepen patiënten met kanker, zoals darmkanker, borstkanker en huidkanker. Voor elke kankersoort werkt een gespecialiseerd team van artsen en verpleegkundigen vanuit beide locaties aan de beste behandeling voor iedere patiënt. Het voornemen is om neuro-oncologie op termijn ook onder te brengen binnen het UKC.
Uit onderzoek van onder andere het Erasmus MC is vast komen te staan welk gen precies betrokken is bij het ontstaan van de zogeheten Barrett’s slokdarm, een aandoening die (ook) in Nederland steeds vaker voorkomt en bij sommige patiënten uitmondt in een dikwijls dodelijke vorm van slokdarmkanker. De uitkomst van het onderzoek is een doorbraak, zegt bijzonder hoogleraar prof. dr. Maikel Peppelenbosch, tevens hoofd van het laboratorium Maag- Darm-, Leverziekten van het Erasmus MC. De weg naar preventieve screening van potentiële Barrett’s-patiënten ligt nu namelijk open. Het onderzoek, uitgevoerd met medewerking van het Erasmus MC en andere (universitaire) centra uit heel de wereld, toont voor het eerst aan welk gen precies zorgt voor de ontwikkeling van de Barrett’s slokdarm. De studie, gepubliceerd samen met twee toonaangevende medische centra in Engeland, wordt vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Genetics. Barrett’s slokdarm is een aandoening waaraan uitsluitend blanke mannen lijden. Symptomen zijn onder meer chronische oprispingen met brandend maagzuur. Een Barrett’s slokdarm ontstaat door een genetisch defect in het slijmvlies van de slokdarm. Door dat defect wordt in de slokdarm weefsel van de lever, darmen en alvleesklier gevormd. Mannen die aan een Barrett’s slokdarm lijden, hebben jaarlijks 1 procent meer kans dat ze slokdarmkanker ontwikkelen. Barrett’s slokdarm komt bovendien steeds vaker voor: 0,3 procent van de blanke mannen krijgt er jaarlijks last van en dat percentage neemt snel toe. De afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het Erasmus MC heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een belangrijk expertisecentrum op het gebied van slokdarmkanker. Eerder dit jaar werden in het Erasmus MC goede resultaten geboekt bij de behandeling van een andere soort slokdarmkanker, de zogenoemde plaveiselcel variant. De bevindingen die vandaag in Nature Genetics staan, bieden de afdeling MDL van het Erasmus MC handvatten om de behandeling van slokdarmkanker waaraan de Barrett’s slokdarm te grondslag ligt, te verbeteren. Op dit moment overlijdt nog een groot deel van de patiënten met deze vorm van slokdarmkanker. Bovendien ligt nu de weg naar preventieve screening van potentiële Barrett’s-patiënten open, zegt bijzonder hoogleraar prof. dr. Maikel Peppelenbosch, tevens hoofd van het laboratorium MDL. ,,Als iemand een vader heeft die aan deze vorm van slokdarmkanker is overleden, kunnen wij bij zijn zoon gaan kijken of hij dit specifieke gen heeft. Als wij deze zoon dan al op jonge leeftijd maagzuurremmers geven, ontwikkelt zich geen Barrett’s slokdarm en dus ook geen slokdarmkanker. Je kunt moeilijk de gehele mannelijke blanke bevolking maagzuurremmers geven.’’ Het Erasmus MC leverde een belangrijke bijdrage aan het onderzoek in Nature Genetics omdat het al jaren lang zorgvuldig alle weefselmonsters en gegevens van Barrett’s-patiënten documenteert. In totaal bracht het laboratorium MDL ruim 800 weefselmonsters in. Ook andere Nederlandse universitaire centra als het UMC Utrecht (75 monsters), AMC (63 monsters) en UMC St Radboud Nijmegen (115 monsters) waren betrokken bij de studie.
Stichting Pink Ribbon heeft gisteren bekend gemaakt aan twee VU/VUmc projecten subsidie toe te kennen. Nelly van Uden-Kraan ontving subsidie voor het project 'Borstkankermodule voor het OncoKompas' en Annemieke van Straten kreeg een subsidie voor het project 'Zelfmanagement voor slaapproblemen'. De projecten worden uitgevoerd met de onderzoeksgroep 'Samen leven met kanker' van VU en VUmc. Een belangrijke doelstelling van 'Samen leven met kanker' is om onderzoeksresultaten direct te vertalen naar de praktijk om de zorg voor patiënten met kanker en hun dierbaren te verbeteren. Patiënten met kanker houden na behandeling vaak last van klachten, zowel lichamelijk en mentaal. Het is van belang om deze klachten in een vroeg stadium te signaleren en adequate nazorg te leveren. OncoKompas is een e-health portaal waar patiënten hun kwaliteit van leven zelfstandig kunnen monitoren. Dit project maakt de OncoKompas nu ook geschikt voor borstkanker. Bovendien zal het OncoKompas 'postcodespecifiek' worden gemaakt. Zo wordt regionale zorg beter in kaart gebracht. Vrouwen die behandeld zijn voor borstkanker hebben meer dan gemiddeld last van slaapproblemen. Daarvoor krijgen ze regelmatig medicijnen voorgeschreven. Die helpen wel op korte termijn, maar hebben ook vervelende bijwerkingen en kunnen verslavend werken. De Vrije Universiteit Amsterdam heeft daarom een internetcursus ontwikkeld, gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. Doel van dit project is om deze cursus aan te passen op borstkankerpatiënten en vervolgens te implementeren in de reguliere GGZ.
Hij wilde beroepsmuzikant worden. Het liep anders en Haico van Attikum maakte razendsnel carrière als onderzoeker in de celbiologie. Met als voorlopige hoogtepunt zijn benoeming tot hoogleraar Humane Genetica, in het bijzonder chromatine en DNA-reparatie, aan het LUMC. “Chromatine is het complex van eiwitten waarin ons DNA verpakt zit. Het is fascinerend om te zien hoe cellen daarin DNA-schade kunnen repareren.” Je merkt er niks van, maar elke dag krijgt iedere cel van je lichaam tussen de 10.000 en 100.000 schades aan het erfelijk materiaal te verwerken. Dat moet allemaal worden hersteld. Als dat niet gebeurt, kan het leiden tot ziektes zoals kanker. Hoe cellen dit klusje klaren is de vraag die Van Attikum wil beantwoorden, om de opgedane kennis vervolgens te gebruiken voor een betere diagnose en behandeling van kanker. Van Attikum volgde geen standaard carrièrepad. Hij wilde eigenlijk beroepsdrummer worden. Die droom liet hij varen, maar muziek maken is nog altijd zijn passie. Na zijn studie aan het hoger laboratoriumonderwijs en een promotieonderzoek op het gebied van DNA-reparatie kwam hij in aanraking met het toen nog onontgonnen onderzoeksgebied van het verpakkingsmateriaal van DNA: chromatine. Als hoogleraar chromatine en DNA-reparatieschade onderzoekt Van Attikum wat de rol is van dit verpakkingsmateriaal bij DNA-reparatie. “Ik wil precies weten wat er gebeurt met chromatine tijdens DNA-reparatie. Door dit te ontrafelen begrijpen we hoe veranderingen in chromatine bijdragen aan de reparatie en daarmee het behoud van ons erfelijk materiaal.” Die kennis wil hij vervolgens toepassen om ziektes zoals kanker beter te behandelen. Als voorbeeld noemt hij de behandeling met chemotherapie, die er op gericht is om kankercellen te doden door schade aan te brengen in hun DNA. Van Attikum: “Als we beter begrijpen hoe DNA-reparatie werkt, kunnen we in de toekomst misschien nieuwe en betere manieren vinden om dit proces in een kankercel uit te schakelen. Zo hopen we de kankercel gevoeliger te maken voor chemotherapie en de behandeling effectiever te maken voor de patiënt.” Bovendien kan zijn kennis helpen om kankerpatiënten meer te vertellen over hun diagnose en prognose, denkt de hoogleraar. “Opvallend veel genen waarin we afwijkingen vinden bij kankerpatiënten, hebben een functie bij DNA-reparatie. Mijn onderzoeksgroep is druk bezig met het ontwikkelen van een test waarmee we kunnen bepalen wat de verschillende afwijkingen in deze genen betekenen voor DNA-reparatie, en het mogelijke verloop en de behandeling van de ziekte.”
Bron: LUMC
Met het hijsen van honderd jubileumvlaggen op de Boompjes in Rotterdam start maandag 1 september de najaarscampagne van het eeuwfeest ‘100 jaar Daniel den Hoed’. Tot 31 oktober, wanneer de grote inzameldag in het Erasmus MC plaatsvindt, wordt iedereen uit Rotterdam en omstreken opgeroepen in actie te komen in de strijd tegen kanker. Onderdelen van de campagne zijn acties op basisscholen, een grote spaarpottenactie in de winkels en horeca en een bedrijfsestafette waarbij de Hoed van Daniel van het ene naar het andere bedrijf gaat om in actie te komen. In september komen duizenden leerlingen van verschillende basisscholen in actie met het knutselen en versieren van de Hoed van Daniel. Canon Nederland maakt het mogelijk dat alle kinderen met hun zelfgemaakte hoed op de foto gaan en een eigen campagneposter krijgen. Met de posters en de hoeden voeren de kinderen met de school actie voor ‘100 jaar Daniel den Hoed’. In Rotterdam en omstreken zal de Hoed van Daniel overal zichtbaar zijn. Bekende Rotterdammers roepen met het ophouden van de hoed mensen op in actie te komen en/of te doneren. Een bijdrage leveren is mogelijk via sms of de website, maar ook door een bijdrage te doen in een van de 1500 ‘hoedspaarpotjes’ die te vinden zullen zijn in de winkels en horeca. Ook het bedrijfsleven komt met de hoed in actie. Tot eind oktober maakt de Hoed van Daniel een tour langs de verschillende bedrijven. Belandt de hoed bij een bedrijf, dan betekent dit het startsein voor medewerkers, relaties en/of klanten om in actie te komen voor ‘100 jaar Daniel den Hoed’. Rotterdam Topsport is de eerste deelnemer aan de estafette met de organisatie van een golftoernooi op 1 september voor relaties. Vrijdag 31 oktober vormt de grote inzameldag in het Erasmus MC het sluitstuk van de campagne. Alle deelnemers aan de verschillende acties komen bij elkaar om de opbrengst van hun acties kenbaar te maken. De inzameldag valt samen met het Open Huis van het Erasmus MC Kanker Instituut. Zowel op de centrumlocatie als de locatie Daniel den Hoed is het mogelijk nader kennis te maken met de verschillende onderdelen van zorg, onderwijs en behandelingen op het gebied van kanker. Met ‘100 jaar Daniel den Hoed’ wordt uitgebreid stilgestaan bij het ontstaan van oncologische zorg in Rotterdam. Honderd jaar geleden opende het Rotterdamsch Radio-Therapeutisch Instituut haar deuren. Onder leiding van radioloog Daniel den Hoed groeide later deze kliniek uit tot een internationaal zeer gerenommeerd multidisciplinair kankerinstituut. In 2014 is alle oncologische zorg, behandeling, onderwijs in Rotterdam gebundeld onder de naam Erasmus MC Kanker Instituut. Met de opbrengst van de campagne ‘100 jaar Daniel den Hoed’ moet meer baanbrekend onderzoek ‘kanker kansloos maken’. Meer informatie over Erasmus MC Kanker Instituut is te vinden op www.erasmusmc.nl/kankerinstituut
Het lichaam produceert een stof die kankercellen ongevoelig maakt voor veelgebruikte chemotherapie. Onderzoekers van het UMC Utrecht schrijven dit in het tijdschrift Cancer Cell van 12 september. Dezelfde stof zit ook in visoliecapsules die veel patiënten met kanker gebruiken. De onderzoekers raden het gebruik van visolie af voor patiënten die chemotherapie ondergaan. Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben een stof gevonden die kankercellen ongevoelig maakt tegen vrijwel alle vormen van chemotherapie. De stof die tumoren resistent maakt zit ook in commercieel verkrijgbare visolie-supplementen met omega-3 en omega-6 vetzuren en in sommige algenextracten. In de experimenten werden tumoren in muizen ongevoelig voor chemotherapie door toediening van normale hoeveelheden visolie. Kankerpatiënten gebruiken regelmatig visolie en andere natuurproducten als ondersteuning. Prof. dr. Emile Voest, medisch-oncoloog in het UMC Utrecht leidde het onderzoek. “Bij resistentie tegen chemotherapie denken we meestal dat de kankercel veranderd is. Wij laten nu zien dat het lichaam zelf beschermende stoffen in het bloed kan brengen die krachtig genoeg zijn om het effect van chemotherapie te blokkeren. Deze stoffen zijn ook in sommige vormen van visolie te vinden. In afwachting van verder onderzoek, raden wij het gebruik van deze middelen tijdens de chemobehandeling af.” De onderzoekers van het UMC Utrecht vonden een stof die kankercellen ongevoelig maakt tegen chemotherapie. Een voorbeeld hiervan is cisplatina, een veelgebruikte vorm van chemotherapie, onder meer tegen kanker in de longen en bij eierstoktumoren. Het effect van deze chemotherapie neemt vaak af in de loop van de tijd. Hoe dat komt was onduidelijk. Chemotherapie blijkt onwerkzaam te worden door twee unieke vetzuren die gemaakt wordt door stamcellen in het bloed. Onder invloed van cisplatina-therapie maken de stamcellen deze vetzuren die vrijwel elke chemotherapie onwerkzaam maken. De onderzoekers hebben de stoffen PIFA’s gedoopt: ‘platinum-induced fatty acids’. De onderzoekers komen tot deze conclusies dankzij onderzoek in muizen en menselijke cellen. Ze onderzochten muizen met tumoren onder de huid. Die worden normaal gesproken kleiner na toediening van chemotherapie. Als ze eerst de vetzuren inspuiten, worden de tumoren ongevoelig voor chemotherapie. De onderzoekers isoleerden de vetzuren uit vloeistof waar stamcellen in groeien die blootgesteld zijn aan chemotherapie. Ook stamcellen uit het bloed van patiënten maken de vetzuren die tumoren ongevoelig maken voor chemotherapie. Het blijkt ook mogelijk te zijn deze ongevoeligheid weer op te heffen. De onderzoekers ontdekten verschillende medicijnen met dat effect. Deze medicijnen zouden chemotherapie effectiever kunnen maken doordat ze het optreden van ongevoeligheid voorkomen. Hierna willen de onderzoekers uitzoeken of de medicijnen veilig samen met chemotherapie gegeven kunnen worden. Het onderzoek is uitgevoerd in het UMC Utrecht Cancer Center. Prof. dr. Emile Voest, medisch-oncoloog in het UMC Utrecht initieerde en leidde het onderzoek in samenwerking met dr. Arjan Brenkman (Metabole ziekten, WKZ).
Tim de Meij en Nanne de Boer van VUmc hebben de MLDS Award 2014 gewonnen voor hun onderzoek naar de eNose bij dikkedarmkanker. Zij toonden als eerste aan dat de elektronische neus de poep van een darmkankerpatiënt kan onderscheiden van gezonde ontlasting. Ze kregen de prijs uitgereikt tijdens het voorjaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Gastroenterologie (NVGE) op 19 maart. Foto: Eric Borghs De Maag Lever Darm Stichting (MLDS) heeft de prijs toegekend voor het artikel dat De Meij, De Boer en collega's schreven over de geuranalyse van poepsamples van patiënten met en zonder dikkedarmkanker. Met behulp van een elektronische neus (eNose) waren zij in staat onderscheid te maken tussen de ontlasting van patiënten met dikkedarmkanker en die van gezonde deelnemers. Ook konden zij op deze manier onderscheid maken tussen de geurprofielen van poep van patiënten met gevorderde poliepen (het voorstadium van darmkanker) en gezonde deelnemers. Dit laatste ging met een grotere sensitiviteit en specificiteit dan van de test die momenteel gebruikt wordt in het bevolkingsonderzoek darmkanker. "Deze resultaten zijn veelbelovend en nodigen uit tot vervolgonderzoek naar de rol van geurprofielen in de screening naar darmkanker en andere gastro-intestinale aandoeningen", meldt de MLDS. De MLDS Award vertegenwoordigt een waarde van € 5.000. Dit bedrag kan naar eigen inzicht besteed worden aan wetenschappelijke doeleinden. De MLDS Award wordt toegekend aan het onderzoek dat in het voorgaande jaar in een internationaal tijdschrift gepubliceerd is en dat de meeste impact heeft voor de maag/darm/lever-patiënt. Onderzoekers kunnen zich nog aanmelden voor de MLDS Award 2015 .
Door omhoogkomend maagzuur (reflux) kan de binnenbekleding van de slokdarm veranderen, dit wordt een Barrett-slokdarm genoemd. Daarin kunnen onrustige (afwijkende) cellen ontstaan. Hoe onrustiger de cellen, hoe hoger de kans op het krijgen slokdarmkanker. Het preventief wegbranden van die onrustige cellen kan dat echter voorkomen, óók als alleen sprake is van licht afwijkend weefsel. Dit blijkt uit een studie van Jacques Bergman, hoogleraar Gastro-intestinale endoscopie en arts-onderzoeker Nadine Phoa, beiden werkzaam bij de afdeling Maag-, Darm-, Leverziekten van het AMC. ‘Stel, we noemen Barrett-weefsel wit en slokdarmkanker zwart,’ legt Bergman uit, ‘dan zitten daar een aantal grijstinten tussen. Ons onderzoek concentreerde zich op patiënten in de categorie lichtgrijs. Ook in deze groep daalt de kans op slokdarmkanker enorm als we de licht onrustige cellen wegbranden.’ De resultaten van het onderzoek worden vandaag gepresenteerd tijdens de Digestive Disease Week 2013 in Orlando, Florida. Bij Barrett-patiënten met erg onrustige cellen of een vroege vorm van slokdarmkanker wordt afwijkend slokdarmweefsel verwijderd met behulp van radiofrequente ablatie (RFA). Dat werkt uistekend: bij circa 95% groeide na RFA normaal slokdarmweefsel terug. Bergman en Phoa hebben nu aangetoond dat door RFA óók bij Barret-patiënten met milde afwijkingen (licht onrustige cellen) de kans op slokdarmkanker sterk afneemt. Nu wordt deze patiëntengroep alleen regelmatig gecontroleerd met behulp van een endoscoop (een flexibele slang met camera). Door het onderzoek zal dat wellicht veranderen. In het kader van de SURF-studie (Surveillance vs. RadioFrequency ablation) werden 140 Barrett-patiënten onderzocht met licht onrustig slokdarmweefsel. De helft daarvan (de controlegroep) kreeg alleen de standaardtherapie (regelmatige endoscopische controle), bij de andere helft werd het licht afwijkende weefsel met RFA preventief verwijderd. In de controlegroep ontwikkelden 11 mensen binnen twee jaar erg onrustige cellen en kregen zes mensen slokdarmkanker. In de RFA-groep ontwikkelde slechts één patiënt in diezelfde periode kanker. Behandeling leidde nauwelijks tot complicaties. De SURF-studie werd uitgevoerd door het AMC in samenwerking met ziekenhuizen in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, en gesponsored door Covidien, een bedrijf in medische hulpmiddelen voor onder andere RFA.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Vyndaqel als eerste weesgeneesmiddel voor de behandeling van transthyretine amyloïdose bij volwassen patiënten met symptomatische polyneuropathie.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Dexdor (dexmedetomidine) voor sedatie van volwassen intensive care unit (ICU) patiënten, bij wie diepere sedatie niet nodig is.
- Incivo (telaprevir) voor de behandeling van chronische hepatitis C met genotype 1 bij volwassen patiënten met gecompenseerde leverziekte. Dit is het tweede geneesmiddel in een nieuwe klasse van geneesmiddelen voor de behandeling van chronische hepatitis. De CHMP heeft Teleprevir versneld beoordeeld gezien het belang voor de Europese populatie.
- Plenadren (hydrocortison), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van bijnierinsufficiëntie bij volwassenen. Het gaat om een product met verlengde afgifte, dat eenmaal per dag gegeven kan worden.
- Vyndaqel (tafamidis), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van transthyretine amyloïdose bij volwassen patiënten met symptomatische polyneuropathie, een ernstige en progressieve aandoening. Vyndaqel is de eerste orale farmacologische behandeling die voor deze zeldzame ziekte wordt aanbevolen. De CHMP heeft de handelsvergunning verleend onder uitzonderlijke omstandigheden.
- Zytiga (abirateronacetaat) bedoeld in combinatie met prednison of prednisolon voor de behandeling van gemetastaseerd, castratieresistente prostaatkanker bij volwassen mannen met een progressieve vorm van deze ziekte tijdens of na een chemotherapeutisch regime op basis van docetaxel. De CHMP heeft deze aanvraag versneld beoordeeld vanwege de medische noodzaak.
Tweede positief advies pediatrisch gebruik Mercaptopurine
De CHMP heeft het tweede positieve advies uitgebracht voor de verlening van een handelsvergunning voor pediatrisch gebruik voor het weesgeneesmiddel Mercaptopurine (mercaptopurine-monohydraat), bedoeld voor de behandeling van acute lymfoblastische leukemie bij volwassenen, adolescenten en kleine kinderen. Het gaat om een suspensie, waardoor een betere nauwgezetheid en groter toedieningsgemak wordt geboden, vooral bij gebruik bij kinderen. De ontwikkeling van een leeftijdsgeschikte formulering ter behandeling van deze ziekte is door het Pediatrisch Comité van de Autoriteit als onderzoeksgebied met prioriteit aangewezen.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft negatieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor Sumatriptan Galpharm (sumatriptan). Sumatriptan Galpharm was bedoeld als receptvrij geneesmiddel voor de behandeling van migraineaanvallen. Sumatriptan is een generieke vorm van Imigran.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Afinitor (everolimus) voor de behandeling van patiënten met inoperabele of gemetastaseerd, goed of matig gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren met pancreatische oorsprong bij volwassenen met een progressieve vorm van deze aandoening.
- Enbrel (etanercept) om de onderste leeftijdsgrens bij polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) te verlagen van vier naar twee jaar; en om de onderste leeftijdsgrens bij pediatrische psoriasis en plaque te verlagen van acht naar zes jaar.
- Tarceva (erlotinib) voor uitbreiding met de eerstelijnsbehandeling van patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom met EGFR activerende mutaties.
De CHMP adviseerde negatief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Duloxetine bevattende geneesmiddelen over uitbreiding van de huidige therapeutische indicaties met de behandeling van matige tot ernstige chronische somatische pijn bij patiënten die niet regelmatig NSAIDs (non-steroidal anti-inflammatory drugs) gebruiken.
Herbeoordeling van pioglitazon-bevattende geneesmiddelen afgerond
Na afronding van een beoordeling van de baten-risico balans heeft de CHMP bevestigd dat deze geneesmiddelen een valide behandeloptie blijven voor bepaalde patiënten met diabetes type 2, maar dat er een klein verhoogd risico bestaat op blaaskanker. Conclusie is dat pioglitazon alleen gebruikt zou moeten worden na uitgebreide patiëntenselectie. en –exclusie, waaronder een noodzaak voor periodieke herbeoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van de behandeling van de individuele patiënt.
Voorschrijvers wordt geadviseerd om deze geneesmiddelen niet te gebruiken bij patiënten met huidige of een anamnese van blaaskanker en bij patiënten met niet-onderzochte macroscopische hematurie. Voor aanvang met pioglitazon moeten risicofactoren voor blaaskanker worden beoordeeld.
Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht over Pioglitazon bevattende geneesmiddelen
Herbeoordeling van Pandemrix afgerond
De CHMP heeft aanbevolen dat het vaccin Pandemrix bij personen jonger dan 20 jaar uitsluitend kan worden gebruikt als het aanbevolen trivalente influenzavaccin niet beschikbaar is en als immunisatie tegen H1N1 nog noodzakelijk is (bijv. bij personen met risico voor de complicaties van infectie). Het Comité heeft bevestigd dat de algehele balans werkzaamheid-bijwerkingen van Pandemrix positief blijft.
Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht over Pandemrix
Advies over Vimpat overeengekomen
De CHMP heeft geadviseerd Vimpat 15mg/ml siroop terug te roepen vanwege een kwaliteitsdefect in sommige batches. Artsen ontvangen binnenkort een brief waarin wordt geadviseerd om contact op te nemen met hun patiënten en hen indien mogelijk te laten overstappen op Vimpat filmgecoate tabletten.
Update herbeoordeling baten- risico balans Multaq
De CHMP heeft de herbeoordeling voortgezet van de baten-risico balans van Multaq in afwachting van definitieve gegevens uit een klinisch onderzoek (PALLAS). Uit de voorlopige resultaten bleek een verhoogd risico op cardiovasculaire bijwerkingen zoals cardiovasculaire sterfte, CVA en cardiovasculaire ziekenhuisopname bij patiënten met permanent atriumfibrilleren. In afwachting van het resultaat van de huidige herbeoordeling worden voorschrijvers in de EU eraan herinnerd de aanbevelingen in de productinformatie te volgen voor wat betreft de indicaties, gedefinieerde contra-indicaties en waarschuwingen. Advies is om patiënten regelmatig te controleren om er zeker van te zijn dat zij binnen de toegestane indicatie blijven en geen permanent atriumfibrilleren ontwikkelen. Nader advies wordt gegeven bij de afronding van de beoordeling in september.
Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht over Multaq
Update over Champix
De CHMP heeft bevestigd dat de baten-risico balans voor Champix(varenicline) positief blijft, ondanks de resultaten van een recente meta-analyse. Conclusie is dat het licht verhoogde risico van cardiovasculaire incidenten niet opweegt tegen de voordelen van Champix bij het stoppen met roken.
Aanvoertekort Thyrogen duurt voort
Naar verwachting duurt het aanvoertekort van Thyrogen (thyrotropine alfa) nog tot 2012. Artsen worden ingelicht over herziene tijdelijke behandelaanbevelingen:
- Aan nieuwe patiënten mag geen Thyrogen worden voorgeschreven.
- In landen waar Thyrogen nog verkrijgbaar is, moet de voorraad worden gereserveerd voor patiënten die het geneesmiddel al gebruiken en die staking van schildklierhormoon niet verdragen of bij wie staking van schildklierhormoon niet werkzaam zou zijn.
Thyrogen is geregistreerd voor de diagnose en behandeling van schildklierweefselresten na thyroïdectomie bij patiënten met schildklierkanker.
Arbitrageprocedure Dexamethason afgerond
De CHMP heeft een arbitrageprocedure voor Dexamethasone Alapis(dexamethason) afgerond. Deze procedure werd in gang gezet vanwege een meningsverschil onder EU-lidstaten over de registratie van dit generieke geneesmiddel. Dit geneesmiddel is een ontstekingsremmend, immuunonderdrukkend agens.
Conclusie was dat de ingediende gegevens voldoende waren om aan te tonen dat Dexamethasone Alapis veilig en effectief kon worden gebruikt, op basis van het lang bekende gebruik van dexamethason.
Harmonisatie afgerond
De CHMP heeft de harmonisatie afgerond van de productinformatie vanNorvasc (amlodipine besilaat) en verwante namen. Dit geneesmiddel is een calciumkanaalblokkeerder die wordt gebruikt voor de behandeling van hypertensie, chronische stabiele angina en vasospastische of Prinzmetal’s angina.
Kanker door medicijnen is belangrijke doodsoorzaak bij nierpatiënten na transplantatie Bijna één op de tien niertransplantatiepatiënten ontwikkelt enkele jaren na een transplantatie kanker. Meer dan de helft daarvan overlijdt hieraan. Kanker is na hart- en vaatziekten de meest voorkomende doodsoorzaak bij deze patiënten. Belangrijke aanleiding voor deze complicatie is de afweerremmende medicatie die patiënten krijgen. Nu blijkt dat de dosering van deze medicijnen bij de meeste patiënten onder begeleiding veilig kan worden gehalveerd. Dat concludeert Jacqueline van de Wetering van de afdeling Inwendige Geneeskunde van Erasmus MC in haar onderzoek, waarop zij donderdag promoveerde. Na 42 jaar niertransplantatie in Nederland is duidelijk dat 16 procent van de patiënten overlijdt aan kanker. Het gaat om een verhoogd risico op bijna alle soorten kanker. Deze complicatie ontwikkelt zich op een veel later tijdstip na transplantatie dan andere complicaties, zoals hart- en vaatziekten of infectieziekten. Dit leidt tot een aanzienlijk lagere levensverwachting bij deze patiënten. Bij niertransplantatie patiënten die kanker ontwikkelen wordt de diagnose meestal zes tot zeven jaar na transplantatie gesteld. Zij overlijden ongeveer acht jaar na transplantatie. Kanker is daarmee naast hart- en vaatziekten de meest voorkomende doodsoorzaak bij orgaantransplantatie. Er zijn verschillende factoren die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van complicaties na niertransplantatie. Zo zijn onder andere het geslacht, het ras, de leeftijd en leefstijl van de patiënt van invloed. Maar ook de verscheidenheid aan medicijnen die patiënten krijgen voor en na een transplantatie is verantwoordelijk voor lange termijn complicaties. Het gaat om medicijnen die het immuunsysteem onderdrukken om te voorkomen dat het lichaam van de patiënt het nieuwe orgaan afstoot. “Je vraagt je dan af of je patiënten met goedwerkende nieren na een transplantatie minder medicijnen kunt geven, om zo het risico op lange termijn complicaties te verlagen”, zegt Jacqueline van de Wetering, internist-nefroloog. De eerste resultaten van haar onderzoek bij een kleine groep patiënten zijn gunstig. Binnen de studie met een dergelijke groep stabiele niertransplantatiepatiënten konden de afweer remmende medicijnen veilig worden afgebouwd. Dit kon onder begeleiding tot de helft van de oorspronkelijke dosis worden teruggebracht, zonder dat dit leidde tot acute afstoting van het orgaan. Of deze patiënten op langere termijn geen afstotingsverschijnselen krijgen moet nog blijken. Daarvoor worden zij gedurende 10 jaar na hun transplantatie gevolgd. Op dit moment is ongeveer driekwart van alle niertransplantatiepatiënten stabiel. In een vervolgonderzoek zal gekeken worden of ook zij met minder medicijnen uit kunnen.
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
De CHMP [1] heeft een positief advies uitgebracht over Brinavess (vernakalant) bij atriumfibrilleren, Rapiskan (regadenoson) om de hartdoorbloeding beter zichtbaar te maken bij een scintigrafie (beeldvormende techniek) en Sycrest (asenapine) voor manische episoden bij volwassenen. De CHMP accepteerde twee nieuwe weesgeneesmiddelen: Ruconest (conestat-alfa), voorheen Rhucin, voor de behandeling van angio-oedeem en Vpriv (velaglucerase-alfa) voor de ziekte van Gaucher.
Positieve adviezen
De CHMP heeft een positief advies uitgebracht over:
Brinavess (vernakalant) voor de snelle conversie van recent ontstaan atriumfibrilleren naar sinusritme bij volwassenen;
Rapiscan (regadenoson), een farmacologisch stressagens bij myocardperfusiescintigrafie;
Sycrest (asenapine), voor de behandeling van matig ernstige tot ernstige manische episoden bij bipolaire stoornis type I bij volwassenen;
Ruconest (conestat-alfa) (voorheen bekend onder de naam Rhucin), een weesgeneesmiddel bedoeld voor de behandeling van aanvallen van angio-oedeem. De werkzame stof in Ruconest, conestat-alfa, wordt geproduceerd met behulp van recombinant-DNA-technologie. Het wordt gewonnen uit melk van konijnen waarin een menselijk gen is ingebracht, zodat de konijnen in staat zijn het humane eiwit in de melk aan te maken;
Vpriv (velaglucerase-alfa), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van de ziekte van Gaucher. De CHMP heeft vanwege het grote belang voor de volksgezondheid dit geneesmiddel via een versnelde procedure beoordeeld. In het licht van het voortdurende tekort aan het geregistreerde geneesmiddel voor de behandeling van de ziekte van Gaucher, was de CHMP van mening dat Vpriv als alternatieve behandeloptie beschikbaar moet kunnen zijn.
Positief advies voor een "hybride generiek" geneesmiddel
De CHMP heeft positief geadviseerd over PecFent (fentanyl), voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen die al een onderhoudsbehandeling met opioïden krijgen tegen chronische pijn bij kanker. PecFent is een "hybride generiek" geneesmiddel. In dit geval gaat het om een middel dat een bekende werkzame stof bevat, maar wordt aangeboden in een nieuwe farmaceutische vorm (neusspray). De referentiegeneesmiddelen zijn Actiq zuigtabletten en Effentora buccale tabletten, maar in de SPC wordt gewaarschuwd dat de geneesmiddelen onderling niet uitwisselbaar zijn vanwege een verschillend farmacokinetisch profiel.
Het Comité heeft een positief advies uitgebracht voor de volgende "gewone" generieke geneesmiddelen:
Ibandronic Acid Teva (ibandroninezuur). De tabletten van 50 mg zijn bedoeld ter preventie van pathologische fracturen of botcomplicaties bij patiënten met borstkanker en botmetastasen. De tabletten van 150 mg zijn bedoeld voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een verhoogd risico op botfracturen. Ibandronate Teva 50 mg is een generieke versie van Bondronat en Ibandronate Teva 150 mg is een generieke versie van Bonviva.
Telmisartan Actavis (telmisartan) voor de behandeling van essentiële hypertensie en de reductie van cardiovasculaire morbiditeit. Telmisartan Actavis is een generieke versie van Micardis.
Indicatie-uitbreidingen
Het Comité heeft een positief advies afgegeven voor:
Byetta (exenatide), voor uitbreiding van de indicatie met de behandeling van diabetes mellitus type 2 in combinatie met een thiazolidinedion (met of zonder metformine);
Gardasil (humaan papillomavirusvaccin), toevoeging van de leeftijdscategorie bij de preventie van premaligne genitale laesies, baarmoederhalskanker en externe genitale wratten bij middenvolwassen vrouwen in de leeftijd van 26 tot 45 jaar. Tevens is een waarschuwing opgenomen dat behandeling alleen zinvol is wanneer de vrouw nog niet besmet is met het virus.
Herbeoordelingsprocedure
De CHMP heeft een eerder afgegeven negatief advies bevestigd en een definitief negatief advies afgegeven over Zeftera (ceftobiprolmedocaril), een antibioticum dat is ontwikkeld voor de behandeling van gecompliceerde infecties van de huid en weke delen. Het negatieve advies was een gevolg van geconstateerde manco"s in de uitvoering van de klinische onderzoeken. Hierdoor ontstond twijfel aan de betrouwbaarheid van de resultaten.
Arbitrageprocedures
De CHMP heeft twee arbitrageprocedures afgerond die in gang waren gezet vanwege onenigheid tussen EU-lidstaten met betrekking tot de registratie van Fortipan Combi D (risedronaatnatrium, calciumcarbonaat en colecalciferol). Deze geneesmiddelen zijn geïndiceerd voor de behandeling van postmenopauzale osteoporose. De procedure is in gang gezet vanwege twijfel aan het mogelijke voordeel van de combinatieverpakking en de bewering dat de therapietrouw beter zou zijn in vergelijking tot de afzonderlijke tabletten. Het Comité concludeerde dat de combinatieverpakking het eenvoudiger maakt om het correcte doseringsregime aan te houden en was niet van mening dat het aantonen van verbeterde therapietrouw een absolute voorwaarde was om deze combinatieproducten goed te keuren. Daarom concludeerde het Comité dat de balans werkzaamheid - risico"s van deze geneesmiddelen positief is.
Een andere arbitrageprocedure betrof de uitbreiding van de indicatie van Genotropin (somatropine) en soortgelijke geneesmiddelen. Genotropin wordt gebruikt voor de behandeling van kinderen met een groeistoornis en volwassenen met groeihormoondeficiëntie. De procedure was gestart door bezorgdheid over de mogelijke bijwerkingen op lange termijn van deze geneesmiddelen bij kinderen met een ernstige vorm van juveniele idiopathische artritis (JIA). Het Comité concludeerde dat de balans werkzaamheid - schadelijkheid van deze geneesmiddelen negatief was bij kinderen met JIA onder langdurige behandeling met glucocorticoïden en adviseerde het indicatiegebied niet uit te breiden.
Harmonisatieprocedure
Het Comité heeft geadviseerd de productinformatie van Atacand Plus (candesartan / hydrochloorthiazide) te harmoniseren voor verschillen in de productinformatie in de landen waar de geneesmiddelen op de markt worden gebracht. Atacand Plus is geregistreerd voor behandeling van essentiële hypertensie bij patiënten bij wie de bloeddruk niet optimaal onder controle kan worden gebracht met candesartan of hydrochloorthiazide als monotherapie.
Beoordeling Invirase (saquinavir)
De CHMP is een beoordeling gestart van de baten en risico"s van Invirase (saquinavir) naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek naar het proaritmische effect van met ritonavir gebooste saquinavir bij gezonde vrijwilligers. Uit het onderzoek bleek dat Invirase het QT-interval en het PR-interval duidelijk verlengde. Deze bevindingen zijn inmiddels opgenomen in de productinformatie van Invirase en er is bepaald dat het gebruik gecontraïndiceerd is bij patiënten met een verhoogd risico op aritmie en bij patiënten die andere geneesmiddelen gebruiken die verlenging van het QT- of het PR-interval kunnen veroorzaken. Tevens zijn in de productinformatie waarschuwingen opgenomen over het gebruik ervan bij patiënten met een matig verhoogd risico op aritmie, samen met aanbevelingen voor ecg-monitoring. Met ritonavir gebooste Invirase is geïndiceerd als combinatietherapie bij hiv-geïnfecteerde volwassen patiënten.
Angiotensine-II-blokkers en mogelijk risico op kanker
Het Comité is gestart met de beoordeling van het mogelijke risico op kanker bij patiënten die angiotensine-II-receptorblokkers gebruiken. Dit naar aanleiding van de publicatie van een meta-analyse van negen gerandomiseerde, gecontroleerde klinische onderzoeken met bijna 95.000 patiënten, die erop duidt dat deze geneesmiddelen in verband kunnen worden gebracht met een licht verhoogd risico op nieuw gediagnosticeerde gevallen van kanker in vergelijking tot placebo of andere hartmedicatie. De CHMP zal de meta-analyse grondig bestuderen, samen met andere beschikbare niet-klinische en klinische gegevens over angiotensine-II-receptorblokkers (waaronder gegevens uit klinische onderzoeken en epidemiologische onderzoeken), om duidelijkheid te verschaffen of er inderdaad sprake is van een verhoogd risico op kanker bij patiënten die deze geneesmiddelen gebruiken. Het Comité zal ook een advies uitbrengen of in de toekomst een wijziging van de productinformatie of risicomanagementplannen voor deze geneesmiddelen noodzakelijk wordt geacht.
[1] CHMP = het wetenschappelijke Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europese bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EMA). In dit Comité is het CBG vertegenwoordigd.
Borst vooruit: boek door en voor vrouwen met borstkanker Een op de acht vrouwen krijgt borstkanker. Van het een op het andere moment verandert hun leven in een wereld van verdriet, onzekerheid, angst en boosheid. ‘In het Academisch Borstkankercentrum Erasmus MC-Havenziekenhuis kregen we regelmatig vragen die verder reikten dan vragen over de ziekte. Door onze jarenlange ervaring konden we op veel vragen een antwoord geven, maar soms ook niet. We beseften dat alleen de échte ervaringsdeskundigen, die misschien wel op dat moment in dezelfde ruimte in een behandelstoel zaten, daar wél iets over konden zeggen’, zegt internist-oncoloog Agnes Jager. Vierenzestig vrouwen met borstkanker vertellen hun verhaal over hun angst, onzekerheden, keuzes, kinderen, afscheid nemen, werk, seksualiteit. Allemaal individuen die van elkaar verschillen in achtergrond, leeftijd en in hoe ze hun leven vormgeven, maar verbonden door die ene gemeenschappelijke overeenkomst; borstkanker. Zij hopen met hun verhalen en adviezen andere vrouwen tot steun te kunnen zijn. Indringende zwart-wit portretten illustreren hun ervaringen. Paola Veenstra, senior-oncologieverpleegkundige, en dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, beide werkzaam in het Erasmus MC Kanker Instituut en drs. Marijk Huysman, sociologe en universitair docent, die in april 2012 gediagnosticeerd werd met borstkanker, voerden de eerste gesprekken met patiënten en voerden de regie over het boek. Dankzij de bijzondere gesprekken die wetenschapsjournalist dr. Gert Jan van den Bemd voerde en de prachtige portretten die fotografe drs. Mirjam Letsch maakte, komen de vrouwen die aan dit project meewerkten, figuurlijk en letterlijk heel dichtbij. De presentatie is op vrijdag 2 oktober vanaf 16 uur. Locatie: Erasmus Paviljoen op Campus Woudenstein. ‘Borst Vooruit’ is vanaf die dag ook te koop op www.borstvooruit.nl, www.bol.com én in verschillende boekhandels verspreid over Nederland. Verkoopprijs: € 14,95. ISBN: 978-90-819629-4-0
Genetische screening van de BRCA1/2 genen wordt uitgevoerd op leden van families waarin borst- en/of eierstokkanker al vroeg voorkomt. Identificatie van de BRCA1/2-mutatiedragers (die risico lopen op vroeg optreden van borst- en/of eierstokkanker en andere vormen van kanker in het geval van mannelijke dragers) en niet-dragers (met hetzelfde risico als de algemene bevolking) maakt het mogelijk voor deze personen adequate klinische opties te verschaffen voor preventie van kankerrisico en eventueel preventie van de overdracht van de ziekteveroorzakende varianten op hun nageslacht. Accurate risicobeoordeling wordt echter gehinderd door de moeilijke voorspelbaarheid of een vrouw borst- of eierstokkanker zal ontwikkelen en het hoge aantal varianten met onzekere klinische betekenis die tijdens de genetische screening worden geïdentificeerd. Dit proefschrift is een verzameling van onderzoeken die succesvolle methoden beschrijven voor accuratere beoordeling van kankerrisico bij individuele personen uit families met borst- en/of eierstokkanker.
Het humaan papillomavirus (HPV) kan soms jaren in het lichaam overleven. Soms bouwt het virus zich in het erfelijk materiaal van de gastheercel in en kan dan baarmoederhalskanker veroorzaken. Onderzoekers van de afdeling Klinische Oncologie van het LUMC ontdekten hoe het virus het afweersysteem weet te omzeilen. Het humaan papillomavirus heeft maar zes genen en kan maar één celtype infecteren: menselijke huidcellen van het type keratinocyt. Maar daar is het dan ook heel goed in; ons afweersysteem krijgt er maar moeizaam vat op. Onderzoekers van de afdeling Klinische Oncologie van het LUMC onderzoeken hoe dat komt. Minder cytokines "We hebben ontdekt dat het virus de eiwitproductie van de cel die hij infecteert zodanig manipuleert dat het immuunsysteem minder gealarmeerd wordt", vertelt onderzoeker Bart Tummers. Een ‘alarmcascade’ in de cel wordt lamgelegd met als eindresultaat dat er minder cytokines worden gevormd. Cytokines zijn signaalstoffen die het afweersysteem alert maken. “HPV schroeft de productie op van de EGF-receptor, een receptor voor groeifactoren. Het gevolg hiervan is dat er meer van het eiwit IFRD1 wordt gevormd. Daardoor wordt het NF-kappaB-eiwit geremd, waardoor de cel minder cytokines maakt”, beschrijft Tummers de cascade aan effecten van HPV. Door deze route te kiezen remt het virus zowel de aangeboren als de verworven afweer. Op die manier kan HPV na besmetting zo'n een tot twee jaar in het lichaam blijven. “Na die tijd wordt het virus meestal opgeruimd, omdat het afweersysteem het virus toch in de gaten krijgt. Maar dan heeft het virus zich vaak alweer kunnen verspreiden", aldus Tummers. Baarmoederhalskanker Af en toe bouwt het erfelijk materiaal van HPV zich in in het DNA van de menselijke cel waarin het zit. "Dat zou je kunnen zien als een foutje van het virus, want dat valt dan uit elkaar en kan zichzelf niet meer reproduceren. Het heeft er dus eigenlijk niks aan." Voor de mens is het helemaal vervelend, want dan kan er kanker ontstaan. Meestal is dat baarmoederhalskanker, maar kanker in de hoofd-hals regio komt ook voor. Het gaat dan om zogenoemde hoog-risico HPV. Mildere varianten van HPV veroorzaken bijvoorbeeld wratjes. LUMC-onderzoekers kijken nu of ze met de opgedane kennis een therapie tegen baarmoederhalskanker kunnen ontwikkelen. Tummers: “Er zijn al remmers van de EGF-receptor op de markt tegen andere tumoren. Mogelijk werken deze ook bij baarmoederhalskanker.” Het wetenschappelijke artikel over dit onderzoek is voor iedereen toegankelijk (open access) verschenen in Nature Communications. Het onderzoek is mogelijk gemaakt met subsidie van NWO/ ZonMW. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Met een relatief simpele test kun je het verschil zien tussen ‘vlekjes’ op de luchtwegen die mogelijk tot longkanker zullen ontwikkelen en vlekjes die weinig risico kennen. Dat schrijven Amsterdamse longonderzoekers deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. “Dit is een belangrijke stap op weg naar screening van mensen die een groot risico lopen op longkanker”, zegt longarts dr. Hans Daniels van VUmc. Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%.
De Cozzarelli Prize 2011 voor biomedische wetenschappen is gewonnen door een onderzoeksgroep van het AMC en het Erasmus MC. Deze prijs ‘voor wetenschappelijke uitmuntendheid en originaliteit’ wordt jaarlijks toegekend door het toonaangevende tijdschrift PNAS van de Amerikaanse National Academy of Sciences. De Award-ceremonie vindt plaats tijdens de jaarvergadering van de Academy op 30 april in Washington DC. Het bekroonde onderzoeksartikel maakt duidelijk hoe warmte helpt bij het bestrijden van tumoren. Veel anti-kankerbehandelingen zijn gebaseerd op het kapotmaken van het DNA van de tumorcellen door bestraling of chemotherapie. Zulke behandelingen werken beter als de tumor wordt opgewarmd tot 41-43 °C. Waarom dat verwarmen van het gezwel (zogenoemde hyperthermie) een versterkend effect heeft, was tot voor kort onbekend. De onderzoekers van de twee universitair medische centra, onder wie Przemek Krawczyk (AMC) en Roland Kanaar (Erasmus MC), losten het mysterie op. Cellen in ons lichaam lopen voortdurend schade op, bijvoorbeeld door zonlicht en luchtvervuiling. De cellen kunnen alledaagse schade zelf herstellen omdat ze over DNA-reparatiesystemen beschikken. Diezelfde systemen vormen echter een obstakel bij behandelingen tegen kanker. De onderzoeksgroep ontdekte dat hyperthermie één van de reparatiesystemen uitschakelt, de zogenoemde homologe recombinatie. Als dit reparatiesysteem niet optimaal werkt gaan cellen – dus ook kankercellen –gemakkelijker dood. Met het verwarmen van de cellen blijkt BRCA2 te worden afgebroken, een eiwit dat een belangrijke rol speelt bij het functioneren van het reparatiesysteem. Deze bevinding opent de weg naar een nieuwe kankerbehandeling. Kankercellen waarbij het DNA-reparatiesysteem is verstoord, blijken gevoelig voor nieuwe, nog experimentele, medicijnen, de zogenoemde PARP1-remmers. Als het DNA-reparatiesysteem nu wordt verstoord door opwarming van het weefsel, kunnen ook kankercellen waarin het reparatiesyteem vóór de verwarming nog intact was gevoelig worden voor die PARP1-remmers. In combinatie met verwarming kan deze groep van medicijnen dan in principe worden gebruikt om veel meer typen kanker te behandelen. Het tijdschrift PNAS (Proceedings of the National Academy of Sciences USA) publiceert jaarlijks ruim 3800 onderzoeksartikelen op zes wetenschapsgebieden. Op elk van die gebieden wordt één artikel geselecteerd voor Cozzarelli Prize, genoemd naar voormalig hoofdredacteur Nicholas R. Cozzarelli.
Ouders met een verhoogd risico op een kind met een vorm van oogkanker (retinoblastoom) kiezen relatief vaak voor een invasief onderzoek (vlokkentest) tijdens de zwangerschap. Hoe ouders het risico ervaren speelt hierbij een grotere rol dan het daadwerkelijke risico. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Charlotte Dommering. Zij promoveert 11 februari bij VUmc. Retinoblastoom is een vorm van kanker van het netvlies, die bij 1 op de 17.000 kinderen voorkomt (10-12 nieuwe patiënten per jaar in Nederland). Tumoren kunnen in één oog voorkomen of in beide ogen. Bij ongeveer de helft van de patiënten betreft het een erfelijke aandoening. Bij deze erfelijke vorm is er ook een verhoogde kans op andere vormen van kanker later in het leven. VUmc huisvest het Retinoblastoom Centrum Nederland, het nationale expertisecentrum voor retinoblastoom. Om de klinisch genetische zorg beter te laten aansluiten bij de wensen van ouders met een verhoogd risico op het krijgen van een kind met retinoblastoom, deed Dommering onderzoek naar de beslissingen rond een kinderwens, met behulp van vragenlijsten en interviews. Omdat mensen vaak in de loop van de tijd van mening bleken te veranderen, is laagdrempelige toegang tot een vervolggesprek bij de klinisch geneticus (erfelijkheidsarts) belangrijk, ook bij een relatief klein verhoogd risico. Ook het gebruik van prenatale diagnostiek - in de vorm van een vlokkentest - voor retinoblastoom is onderzocht en vergeleken met het gebruik van die diagnostiek voor andere erfelijke kankersyndromen. Hieruit kwam naar voren dat 11,8% van de families met iemand met erfelijk retinoblastoom heeft gekozen voor een vlokkentest. Dit was veel hoger dan voor bijvoorbeeld erfelijke borstkanker of erfelijke darmkanker. Dommering heeft verder de afwijkingen in het DNA op een rij gezet die zijn aangetoond bij alle 433 geteste retinoblastoom-patiënten in de afgelopen 30 jaar. Ze vond aanwijzingen dat enkele specifieke afwijkingen in het DNA de kans op een andere vorm van kanker later in het leven mogelijk extra verhogen. Dit zou in de toekomst kunnen leiden tot aangepaste controles op andere tumoren voor de groep patiënten met deze specifieke afwijkingen in het DNA.
Bij ongeveer 3% van de patiënten met een langzaam groeiende vorm van lymfeklierkanker transformeert de kanker naar een agressievere vorm. Hierbij verslechtert de levensverwachting sterk. Om de levensverwachting te vergroten, is het van belang om zo snel mogelijk de juiste diagnose te stellen en snel met de juiste behandeling te starten. Hematoloog Mariëlle Wondergem concludeert dat een PET-scan hierbij kan helpen. Op 16 oktober promoveert Wondergem bij VUmc. Een agressievere vorm van lymfeklierkanker vraagt een andere behandeling dan de langzaam groeiende vorm. Wereldwijd reageert ongeveer 30% van de patiënten met getransformeerde lymfeklierkanker niet op de beschikbare therapieën. "Daarom is het van groot belang dat er nieuwe behandelingen worden ontwikkeld", stelt hematoloog Mariëlle Wondergem. "We hebben ontdekt dat een PET-scan een belangrijke rol kan spelen in de diagnose van getransformeerde lymfeklierkanker. Een PET-scan kan helpen de verandering van niet-agressieve lymfeklierkanker naar agressieve lymfeklierkanker te herkennen, door het meten van de opname van een radioactieve tracer. Om daarnaast de resultaten van de behandeling te verbeteren keken we welk effect de toevoeging van radio-immunotherapie had op de autologe stamceltransplantatie (stamceltransplantatie met eigen cellen). Dit bleek tot een lange ziektevrije overleving te leiden voor de patiënt en niet tot veel extra bijwerkingen te leiden. Of dit op de lange termijn beter is dan stamceltransplantatie zonder de toevoeging van radio-immunotherapie moet nog blijken uit vervolgonderzoek", zegt Wondergem.
Patiënten met agressieve lymfklierkanker kunnen beter eerst doelgericht worden bestraald in combinatie met chemotherapie alvorens zij worden behandeld met een stamceltransplantatie. Dit concludeert hematoloog Otto Visser in zijn promotieonderzoek. Hij vond ook dat patiënten die lijden aan een ernstige vorm van glutenovergevoeligheid - coeliakie - een groot risico hebben op een zeldzame vorm van lymfklierkanker van de darm. Stamceltransplantatie in een vroeg stadium vermindert dit risico. Otto Visser promoveert 28 maart bij VU medisch centrum. Autologe stamceltransplantatie kan worden toegepast bij patiënten met een agressieve vorm van lymfklierkanker. Voorafgaand aan deze behandeling worden stamcellen uit het beenmerg van de patiënt verzameld en bewaard. Afhankelijk van de vorm van lymfklierkanker krijgt de patiënt een intensieve voorbehandeling met chemotherapie. Deze voorbehandeling moet de laatste kwaadaardige cellen vernietigen, maar heeft als neveneffect dat ook gezonde beenmergcellen van de patiënt kapot worden gemaakt. Na de voorbehandeling krijgt de patiënt zijn eigen, eerder verzamelde beenmergstamcellen terug. Uit deze teruggegeven stamcellen kunnen weer gezonde bloedcellen uitgroeien. Deze hele procedure wordt autologe stamceltransplantatie genoemd. Hematoloog Otto Visser, werkzaam in VUmc, onderzocht hoe de voorbehandeling bij patiënten met verschillende soorten lymfklierkanker voor stamceltransplantatie kan worden verbeterd. Door doelgerichte bestraling van alleen de kankercellen, gecombineerd met chemotherapie, als voorbehandeling voor stamceltransplantatie, hebben meer patiënten baat bij deze intensieve behandeling. Visser keek ook naar stamceltransplantatie bij patiënten met een ernstige vorm van glutenovergevoeligheid, coeliakie, die niet of onvoldoende reageren op dieetmaatregelen. Deze patiënten hebben een groot risico op het ontwikkelen van lymfklierkanker van de darm. Dat risico kan worden verminderd door ze in een vroeg stadium van hun ziekte te transplanteren.
Ouders met een verhoogd risico op een kind met een vorm van oogkanker (retinoblastoom) kiezen relatief vaak voor een invasief onderzoek (vlokkentest) tijdens de zwangerschap. Hoe ouders het risico ervaren speelt hierbij een grotere rol dan het daadwerkelijke risico. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Charlotte Dommering. Zij promoveert 11 februari bij VUmc. Retinoblastoom is een vorm van kanker van het netvlies, die bij 1 op de 17.000 kinderen voorkomt (10-12 nieuwe patiënten per jaar in Nederland). Tumoren kunnen in één oog voorkomen of in beide ogen. Bij ongeveer de helft van de patiënten betreft het een erfelijke aandoening. Bij deze erfelijke vorm is er ook een verhoogde kans op andere vormen van kanker later in het leven. VUmc huisvest het Retinoblastoom Centrum Nederland, het nationale expertisecentrum voor retinoblastoom. Om de klinisch genetische zorg beter te laten aansluiten bij de wensen van ouders met een verhoogd risico op het krijgen van een kind met retinoblastoom, deed Dommering onderzoek naar de beslissingen rond een kinderwens, met behulp van vragenlijsten en interviews. Omdat mensen vaak in de loop van de tijd van mening bleken te veranderen, is laagdrempelige toegang tot een vervolggesprek bij de klinisch geneticus (erfelijkheidsarts) belangrijk, ook bij een relatief klein verhoogd risico. Ook het gebruik van prenatale diagnostiek - in de vorm van een vlokkentest - voor retinoblastoom is onderzocht en vergeleken met het gebruik van die diagnostiek voor andere erfelijke kankersyndromen. Hieruit kwam naar voren dat 11,8% van de families met iemand met erfelijk retinoblastoom heeft gekozen voor een vlokkentest. Dit was veel hoger dan voor bijvoorbeeld erfelijke borstkanker of erfelijke darmkanker. Dommering heeft verder de afwijkingen in het DNA op een rij gezet die zijn aangetoond bij alle 433 geteste retinoblastoom-patiënten in de afgelopen 30 jaar. Ze vond aanwijzingen dat enkele specifieke afwijkingen in het DNA de kans op een andere vorm van kanker later in het leven mogelijk extra verhogen. Dit zou in de toekomst kunnen leiden tot aangepaste controles op andere tumoren voor de groep patiënten met deze specifieke afwijkingen in het DNA.
Hoewel roken ongezond is, heeft het geen invloed op de manier waarop de twee veelgebruikte chemotherapieën paclitaxel en docetaxel in het lichaam worden omgezet. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC-Daniel den Hoed, dat vandaag wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Eerder was bij een andere chemotherapie gevonden dat rokers een aanzienlijk lagere blootstelling dan niet-rokers hebben en daardoor de kans lopen dat een kuur bij hen minder goed zal aanslaan. De onderzoekers deden ook de opvallende ontdekking dat de onderzochte middelen het beenmerg van rokers minder aantast dan het beenmerg van niet-rokers. Bijna één op de drie patiënten met kanker rookt. De onderzoekers wilden daarom uitzoeken of de verslaving invloed heeft op een behandeling met de veelgebruikte kankermedicijnen paclitaxel en docetaxel. ‘Eerdere onderzoeken met het medicijn irinotecan gaven aanwijzingen dat rokers wellicht een andere dosis nodig hebben, omdat stoffen in sigarettenrook de medicijnen versneld kunnen doen afbreken. “Nu blijkt dat rokers een even hoge blootstelling aan de medicijnen hebben als niet-rokers, hebben oncologen duidelijkheid over de dosis die ze moeten toedienen”, zegt Anne-Joy de Graan van de onderzoeksgroep Translationele Farmacologie. Met blootstelling wordt de hoeveelheid chemotherapie in het lichaam bedoeld. De door haar onderzochte medicijnen worden veelvuldig gegeven aan patiënten met onder andere borstkanker, eierstokkanker, longkanker en prostaatkanker. De onderzoekers deden nog een andere opvallende vondst: het beenmerg van rokers lijkt beter beschermd tegen de nadelige invloeden van de chemokuren. “Rokers houden meer witte bloedcellen over na behandeling met deze chemotherapieën. Omdat deze cellen onderdeel uitmaken van de natuurlijke afweer, zou dit erop kunnen wijzen dat rokers beter bestand zijn tegen infecties”, zegt de Graan. Infecties kunnen levensbedreigend zijn voor mensen met een lage afweer. De rokers uit het onderzoek hadden ook al meer witte bloedcellen dan niet-rokers voor de chemokuur begon. Deze hogere waarden bleven bestaan gedurende de chemotherapie. De onderzoekers benadrukken dat mensen die behandeld worden met deze chemotherapieën nu niet ineens moeten beginnen met roken. De Graan: “Roken heeft nog altijd meer nadelige dan voordelige gevolgen voor de gezondheid.” Wel is ze nieuwsgierig welke werkzame stof uit tabaksrook verantwoordelijk is voor het positieve effect, zodat deze kennis gebruikt kan worden voor het verder verbeteren van behandelingen in de toekomst. “Dat zal uit vervolgonderzoek moeten blijken.” Het onderzoek is uniek omdat de blootstelling aan de chemotherapie in een grote groep patiënten is bestudeerd. De onderzoekers onderzochten 566 patiënten die met de middelen paclitaxel of docetaxel behandeld werden. Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Clinical Cancer Research. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door steun van KWF Kankerbestrijding.
Het UMC Utrecht gebruikt voor darmonderzoek een nieuw soort endoscoop met drie camera’s in plaats van één. Met het apparaat verwachten artsen meer poliepen op te sporen. Poliepen kunnen het begin zijn van darmkanker. Bij een gewoon darmonderzoek blijken artsen zo’n dertig tot veertig procent van de poliepen over het hoofd te zien. Met de nieuwe endoscoop met drie camera’s missen artsen nog slechts acht procent van de poliepen. Anders gezegd: met het nieuwe apparaat sporen artsen zo’n zeventig procent méér poliepen op. Het onderzoek duurt wel één a twee minuten langer dan voorheen. Dit blijkt uit een onderzoek bij 185 patiënten, dat mede uitgevoerd is door het UMC Utrecht. De resultaten zijn dit jaar gepresenteerd op een congres van maag-, darm-, leverartsen (Digestive Disease Week, Orlando, Verenigde Staten), maar moeten nog verschijnen in een wetenschappelijk tijdschrift.Maag, darm-, en leverartsen prof. dr. Peter Siersema en dr. Leon Moons van het UMC Utrecht werkten mee aan het onderzoek. Dankzij drie camera’s kijkt de nieuwe endoscoop niet alleen naar voren, maar ook naar links en rechts. De arts kan daardoor overal in de darm bijna volledig in de rondte kijken. Hij heeft niet slechts de gebruikelijke 170 graden zicht, maar zo’n 330 graden.De arts bekijkt de darm nu via drie schermen in plaats van één. Een opgespoorde poliep kan meteen verwijderd worden. Het bedrijf Endochoice maakt de nieuwe endoscoop. Het UMC Utrecht heeft de endoscoop in bruikleen van het bedrijf. “Vooralsnog zijn wij het enige ziekenhuis in Europa dat deze endoscoop gebruikt”, zegt Siersema. “Het apparaat is veilig en werkt beter dan de bestaande endoscopen, we hopen het meer te gaan gebruiken. De grotere opsporingskans voor poliepen betekent dat patiënten beter af zijn omdat naar verwachting de kans om dikkedarmkanker hierdoor afneemt.” Dikkedarmkanker ontwikkelt zich bijna altijd uit een darmpoliep. Een poliep is een uitstulping of een verdikking van het slijmvlies aan de binnenkant van de darm. Dikkedarmkanker is een van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland, bijna 50.000 mensen hebben de ziekte. Tussen 2013 en 2019 gaat het bevolkingsonderzoek darmkanker geleidelijk van start.Alle mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar krijgen daar iedere twee jaar een uitnodiging voor.Betere opsporing en verwijdering van poliepen leidt tot betere, meestal vroegere, behandeling van dikkedarmkanker. Het UMC Utrecht voert jaarlijks zo’n achtduizend darmonderzoeken uit. Het werkt in het DarmCentrum Midden Nederland samen met het Utrechtse Diakonessenhuis.
In haar proefschrift beschrijft promovenda Els Groeneveld verschillende factoren die de ontvankelijkheid/gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies voor de innesteling van een embryo bij in-vitro fertilisatie (IVF) beïnvloeden. Eén van de conclusies: vrouwen die bij IVF alle embryo's implanteren, wat vaak tot een meerlingzwangerschap leidt, hebben een grotere kans op borstkanker. Groeneveld promoveert 12 december bij VUmc. Het innestelingsproces is een nauwkeurig samenspel tussen baarmoederslijmvlies en het embryo. Een in-vitro fertilisatiebehandeling (IVF) leent zich goed voor het bestuderen van factoren die een rol spelen bij het innestelingsproces, aangezien we bij IVF-patiënten precies de periode van innesteling van het embryo kunnen voorspellen en we ook weten wat de kwaliteit van de geplaatste embryo's is en het aantal geplaatste embryo's bekend is. In theorie hebben vrouwen die na het plaatsen van meerdere embryo's in de baarmoeder meerdere embryo's laten innestelen een grotere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies dan vrouwen die na het plaatsen van meerdere embryo's slechts éénembryo laten innestelen. In haar proefschrift onderzoekt Groeneveld factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies. Ten eerste is de aanleg van bloedvaten in het baarmoederslijmvlies van belang. Na innesteling van het embryo wordt een netwerk van bloedvaten aangelegd rondom het embryo, dat later de placenta vormt. Vascular endothelial growth factor (VEGF-A) , een groeifactor die aanwezig in het baarmoederslijmvlies, stuurt het proces van de aanleg van nieuwe bloedvaten aan. De meest opvallende bevinding in het proefschrift van Groeneveld was dat vrouwen die uiteindelijk een tweeling kregen al hogere concentratie van VEGF-A hadden voor zij startten met de IVF-behandeling. Een hogere concentratie van deze groeifactor heeft dus een gunstig effect op de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies. Verder wordt gedacht dat het falen van het innestelen van een embryo berust op een verminderde doorbloeding van het baarmoederslijmvlies. Behandeling met aspirine zou er voor kunnen zorgen dat het bloed minder klontert, dat de baarmoederlijke bloedvaten minder vernauwen, waardoor de doorbloeding wordt verhoogd. Dit zou kunnen leiden tot een hogere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en een betere aanleg van de placenta. We concludeerden dat aspirine de zwangerschapskans niet bevordert, en ook dat het geen effect heeft op het voorkomen van hoge bloeddrukcomplicaties en vroeggeboorte. De vondst dat vrouwen met een hogere gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies een hogere concentratie van de stof VEGF-A hebben en wetende dat deze stof ook een rol speelt bij de groei van tumoren, door de groei van bloedvaten om de tumor heen te stimuleren heeft geleid tot de vraagstelling of vrouwen met een verhoogde gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies een hoger borstkankerrisico hebben. Wij vonden inderdaad een verhoogd borstkankerrisico bij vrouwen met een meerlingzwangerschap na IVF ten opzichte van vrouwen met een eenling zwangerschap. De kans lijkt het hoogst voor meerlingzwangerschappen die ontstaan uit alle geplaatste embryo's; er lijkt dus een relatie te zijn van verhoogde gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en borstkanker. Aangezien het borstkanker risico voor een 45-jarige vrouw met een meerlingzwangerschap in de voorgeschiedenis toeneemt van 1,2 naar maximaal 3,2 procent, is er onvoldoende reden tot vroegere borstkankerscreening voor deze groep vrouwen. Toekomstige studies moeten aantonen dat de relatie tussen de gastvrijheid van het baarmoederslijmvlies en borstkanker berust op hogere concentratie van VEGF-A.
Een CT-scan om longkanker op te sporen kan ook de kans op de longziekte COPD en vaatziekten voorspellen. Dit maakt het technisch mogelijk om in de toekomst “borstkas-screening” voor longkanker, hart- en vaatziekten en COPD in te voeren. Dat schrijven radiologen van het UMC Utrecht in het tijdschrift JAMA, waarvan de publicatie vandaag online is verschenen. De Verenigde Staten overwegen een bevolkingsonderzoek in te voeren waarbij zware (ex-)rokers gevraagd wordt een CT-scan van de longen te ondergaan. Volgens de Amerikaanse National Lung Screening Trial verlaagt screening van deze groep mensen de sterfte aan longkanker met twintig procent en de algemene sterfte met zeven procent. In het tijdschrift JAMA suggereren radiologen van het UMC Utrecht en het UMC St. Radboud Nijmegen dat het zonde is om screening-CT-scans alleen te gebruiken om longkanker op te sporen. De scans zouden ook beoordeeld kunnen worden op de drie grootste ziekten die verband houden met roken: longkanker, hart- en vaatziekten en COPD. Onderzoek van het UMC Utrecht laat namelijk zien dat uit de preventieve CT-scans van zware (ex-)rokers veel meer informatie te halen valt dan over longkanker alleen. Op de scan zijn ook verkalkingen van de kransslagaderen en de aorta zichtbaar. Hoe meer verkalking aanwezig is, hoe groter de kans is op het optreden van hart- en vaatziekten. Verder kan uit de scans ook de hoeveelheid longemfyseem en de hoeveelheid achtergebleven-lucht-na-uitademing volautomatisch berekend worden. Dat zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van de chronische longziekte COPD. Radioloog in opleiding Onno Mets promoveert hier 16 oktober op aan het UMC Utrecht. Mets gebruikte in zijn onderzoek de gegevens van het Nederlands-Belgische longkankerscreening-onderzoek (NELSON-studie), waarin CT-scans van de longen werden gemaakt bij bijna 8.000 zware (ex-)rokers. Uit Mets’ resultaten blijkt dat speciale software de preventieve CT-scans volautomatisch kan analyseren en het risico op hart- en vaatziekten en COPD kan berekenen. Hoeveel gezondheidswinst dit eventueel zou opleveren moet nog blijken uit verder onderzoek.
Mensen met COPD hebben 1,5 keer zoveel kans om te overlijden aan een vorm van kanker. Dat zegt Y. van Gestel van het Erasmus MC. Naarmate iemands COPD ernstiger is, neemt ook de kans op kanker toe. Mensen met ernstige COPD hebben 3,4 keer zoveel kans om aan longkanker te overlijden. De relatie tussen longkanker en COPD was al bekend. Maar dat COPD ook gerelateerd is aan een grotere kans op andere vormen van kanker was nog niet eerder aangetoond. Bij mensen met milde COPD werd geen verhoogd risico op kanker gevonden. Verder blijken cholesterolverlagende middelen de kans op kanker bij COPD-patiënten sterk te verminderen. Volgens Van Gestel komt dat vermoedelijk door de ontstekingsremmende werking van deze middelen.
Er is geen daling van de kans op darmkanker bij ruime hoeveelheid inname van voedingsvezels. Een relatie met o.a. diverticulosis coli werd eerder wel aangetoond. Colorectale kanker is na prostaat- en longkanker de 3e meest voorkomende kanker bij de man, en na borstkanker de 2e meest voorkomende kanker bij de vrouw. Deze ziekte bezit de 2e plaats in termen van mortaliteit door kanker, met ongeveer 2.000 gerapporteerde sterfgevallen per jaar. Bron: FUS 99-6-86.
Volwassen stamcellen kunnen uitgroeien tot verschillende organen. Daarvoor hebben ze wel helpercellen nodig. De onderzoeksgroep-Burgering van het UMC Utrecht laat nu zien hoe helper- en stamcellen uit de dunne darm samen aan stofwisseling doen. De samenstelling van onze voeding heeft daar duidelijk invloed op. Mogelijk kan het mechanisme ook verklaren hoe voeding een rol speelt bij het ontstaan van darmkanker, aldus de auteurs van het artikel dat 8 maart in Nature is verschenen. Stamcellen kunnen uitgroeien tot gespecialiseerde cellen. Zo vernieuwt een gezonde darm zijn binnenbekleding continu doordat stamcellen uitgroeien tot verschillende soorten darmcellen. Gezonde stamcellen worden daarbij omgeven door helpercellen. De onderzoeksgroep van prof. dr. Burgering (Molecular Cancer Research) heeft nu ontdekt hoe het stofwisselingsproces tussen stamcel en helpercel werkt: samen zorgen ze ervoor dat de stamcel optimaal functioneert. Het was al bekend dat helpercellen signaalmoleculen uitscheiden om de stamcel te helpen. Daarnaast maken de helpercellen ook lactaat (melkzuur), waarmee ze de stamcellen voeden, zo ontdekte Burgerings postdoc Maria Rodriguez Colman. De stamcellen zetten lactaat om in energie. Die gebruiken ze onder meer voor de bouw van nieuwe darmcellen. Maar er gebeurt nog iets in de stamcel. Door het stofwisselingsproces met de helpercel worden in de stamcel vrije zuurstofradicalen aangemaakt. Die zijn erg nuttig, omdat ze kinase p38 activeren, dat vervolgens de productie van nieuwe dunnedarmcellen stimuleert. De stofwisseling tussen helpercel en stamcel heeft dus meerdere voordelen. Recente studies laten zien dat de samenstelling van onze voeding invloed heeft op het aantal stamcellen en hun functioneren. Bij gebalanceerde, gezonde voeding zijn onze stamcellen beter in staat om uit te groeien tot gezonde cellen dan bij een vetrijk dieet. In de praktijk bevat de gemiddelde Westerse voeding echter te veel vetten en calorieën. Een beperking daarvan zou het functioneren van stamcellen en de aanmaak van gezonde cellen kunnen verbeteren. “Onze bevindingen verklaren mogelijk ook hoe voeding een rol kan spelen bij het ontstaan van darmkanker”, aldus Burgering. “Darmkanker is namelijk een ziekte waarbij de stamcellen zijn aangedaan. Mogelijk is de stofwisseling tussen kankerstamcellen en kankerhelpercellen met medicatie te beïnvloeden, zodat ze gevoeliger worden voor behandelingen tegen kanker. Op die manier kunnen we patiënten met kanker op termijn wellicht nog gerichter en beter behandelen.” Maria J. Rodriguez Colman, Matthias Schewe, Maaike Meerlo, Edwin Stigter, Johan Gerrits, Mia Pras-Raves, Andrea Sacchetti, Marten Hornsveld, Koen C. Oost, Hugo J. Snippert, Nanda Verhoeven-Duif, Riccardo Fodde & Boudewijn M.T. Burgering. Interplay between metabolic identities in the intestinal crypt supports stem cell function. Nature, 8 maart 2017.
Bron: UMC
Patiënten met dikkedarmkanker kunnen 2 tot 11 jaar na de diagnose nog steeds veel last hebben van neuropathie klachten als gevolg van de behandeling met chemotherapie. Patiënten met neuropathie klachten hebben een lagere kwaliteit van leven vergeleken met mensen zonder deze klachten. Tot die conclusie komen dr. Floortje Mols (Tilburg University en Integraal Kankercentrum Zuid) en collega’s in een onlangs verschenen artikel in het Journal of Clinical Oncology. Patiënten die deelnamen aan het onderzoek rapporteerden de ‘afgelopen week’ het meeste last te hebben gehad van de volgende neuropathiegerelateerde klachten: erectiestoornissen (42 procent), gehoorproblemen (11 procent), problemen met het openen van een pot of fles door krachteloosheid in de handen (11 procent), tintelende tenen of voeten (10 procent) en problemen met traplopen of opstaan uit een stoel door zwakte in de benen (9 procent). Verder hadden patiënten die behandeld waren met het middel oxaliplatin vaker last van tintelende (29 vs. 8 procent), gevoelloze (17 vs. 5 procent), en stekende of brandende pijn (13 vs. 6 procent) in de tenen en voeten vergeleken met patiënten die nooit chemotherapie hadden gehad. Ze hadden ook vaker tintelende tenen en voeten (29 vs. 14 procent) in vergelijking met patiënten die behandeld waren met een andere vorm van chemotherapie dan met het middel oxaliplatin. Patiënten die veel neuropathieklachten rapporteerden, hadden een beduidend slechtere kwaliteit van leven dan mensen die minder of geen neuropathieklachten hadden. Omdat deze klachten moeilijk te behandelen zijn, zou toekomstig onderzoek zich moeten richten op het voorkomen en behandelen van deze klachten. Mols en collega´s onderzocht de neuropathieklachten en de kwaliteit van leven bij patiënten met dikkedarmkanker die tussen 2000 en 2009 de diagnose dikkedarmkanker kregen. Allen kregen een vragenlijst toegestuurd. Van de benaderde groep (ex-)patiënten (die tussen de 2 en 11 jaar geleden de diagnose dikkedarmkanker kregen), vulden in totaal 1.648 mensen (83 procent) de vragenlijst in. Deze studie maakt deel uit van een grote studie naar kwaliteit van leven en behandelingsgerelateerde klachten bij patiënten met dikkedarmkanker. Naast de publicatie in het toonaangevende Journal of Clinical Oncology zijn de resultaten van deze studie ook gepresenteerd in februari 2013 tijdens het congres van de American PsychoOncology Society (APOS) in Huntington Beach (Californië). Verder verzorgt Floortje Mols in juni 2013 een presentatie tijdens het International Symposium on Supportive Care In Cancer (MASCC) in Berlijn. Referentie: Floortje Mols, Tonneke Beijers, Valery Lemmens, Corina van den Hurk, Gerard Vreugdenhil, Lonneke van de Poll-Franse. ‘Chemotherapy-induced neuropathy and its association with quality of life among 2-11 year colorectal cancer survivors; results from the population-based PROFILES registry’. Journal of Clinical Oncology, 2013.
Artsen moeten een hogere vergoeding krijgen naarmate ze betere zorg leveren, bepleit Johannes Govaert. Hij onderbouwt zijn visie met cijfers over de zorgresultaten en de kosten van de behandeling van darmkanker. Govaert promoveert op 6 april aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op dezelfde dag promoveert zijn tweelingbroer Klaas, eveneens chirurg-in-opleiding, in Utrecht op een onderzoek naar uitzaaiingen bij darmkanker. Medische behandelingen kosten geld en zorgverleners krijgen dat vergoed van ziektekostenverzekeraars. Maar is die vergoeding altijd eerlijk? Voor de operatieve verwijdering van tumoren in dikke darm of endeldarm geldt een tarief dat bijna uitsluitend afhangt van de duur van de ziekenhuisopname. Moet de patiënt langer dan 28 dagen blijven, dan is de vergoeding hoger. “Dat doet geen recht aan het werk van de zorgverleners”, stelt Govaert. “Want de ene patiënt vraagt meer zorg dan de ander omdat hij ouder is, omdat de tumor op een lastigere plaats zit of omdat de ziekte al verder is voortgeschreden.” Govaert onderbrak zijn opleiding tot oncologisch chirurg een jaar om onderzoek op te zetten naar kwaliteit en kosten in de gezondheidszorg. Dat onderzoek deed hij deels bij het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) in Leiden, dat sinds 2009 de klinische resultaten van operaties bij darmkanker registreert. Daarom is zijn onderzoek daarop toegespitst. Met een team berekende hij de kosten van operaties die in 29 ziekenhuizen zijn uitgevoerd en koppelde die per patiënt aan de zorguitkomst. Het blijkt dat de behandeling van darmkanker bij een ‘moeilijke’ patiënt twee keer zo duur is als bij een ‘makkelijke’ patiënt. Ziekenhuizen die zich specialiseren in de behandeling van complexe patiënten of waar toevallig in verhouding veel van zulke patiënten komen, krijgen dus een te lage vergoeding. Dat biedt geen prikkel om de zorg te verbeteren. Een vergoeding op basis van de duur van een ziekenhuisopname, zoals bij darmkanker, kan in theorie zelfs verkeerd uitpakken. Als complicaties optreden die een langere opname nodig maken, stijgt de vergoeding. Geen zorgverlener laat een patiënt langer blijven vanwege het geld dat het oplevert, maar het is geen stimulans om complicaties te voorkomen. Govaert: “Het is eerlijker om op basis van de complexiteit van de behandeling te vergoeden.” Hij ziet dat als eerste stap op weg naar een systeem dat zorg vergoedt op basis van geleverde kwaliteit: hoe beter de zorgresultaten die een ziekenhuis behaalt, hoe hoger de betalingen. Dan komt een ziekenhuis dat complexe patiënten behandelt uit de kosten en blijft er zelfs geld over om de zorg verder te verbeteren. Alle partijen profiteren, zo verwacht hij: patiënten zijn verzekerd van de best mogelijke behandeling, zorgverleners zien hun inspanningen beloond en zorgverzekeraars krijgen waar voor hun geld. Nu al blijkt voor darmkanker dat de zorg verbetert als de klinische resultaten worden vastgelegd, terwijl de kosten tegelijkertijd dalen. Een aangepast beloningssysteem maakt dat effect nog groter. Govaert: “Er zijn meer mensen die hiervoor pleiten, maar wij hebben het met cijfers onderbouwd.”
Bron: LUMC
Philine van Esch heeft een zeldzame granulosaceltumor, een vorm van eierstokkanker. Door de zeldzaamheid van deze kwaadaardige tumor is normaliter geen geld beschikbaar voor onderzoek naar gerichte therapie. Van Esch’ familie schenkt nu 800.000 euro aan het UMC Utrecht om dat onderzoek wel te gaan doen. Met deze unieke donatie kan dr Ronald Zweemer, gynaecologisch oncoloog van het UMC Utrecht, een grote slag slaan in het onderzoeksveld. Hij start op 1 juni 2017 met een team dat de komende vijf jaar de tumor gaat ontleden en op zoek gaat naar een remedie. Zweemer: “Door deze privégift kan ik alle krachten bundelen: geld, patiënten en onderzoekers. Voorheen was Philine van Esch onder behandeling bij professor René Verheijen. Hij is met pensioen en daarom is de behandeling sinds enige jaren in mijn handen. Dat ik nu meer vaart kan maken, is heel bijzonder.” Zweemer voert het onderzoek uit binnen het grote eierstokkankerteam dat het UMC Utrecht Cancer Center al heeft. “Dat maakt dat we het geld effectiever kunnen inzetten.” Van Esch: “Wij vinden het erg belangrijk dat er meer bekendheid komt voor deze zeldzame kankersoort. Daarom hebben wij deze schenking gedaan.” Het GranulosaFonds Philine van Esch, een fonds op naam, is opgericht via Vrienden UMC Utrecht. “Natuurlijk hoop ik dat ik zelf ook nog baat kan hebben bij de uitkomsten van het onderzoek”, voegt Van Esch toe. “Maar het voelt sowieso goed om betekenisvol voor andere vrouwen te kunnen zijn.” Samen met de Stichting Olijf, het netwerk van vrouwen met gynaecologische kanker, probeert Zweemer ook internationaal zoveel mogelijk vrouwen bij zijn onderzoek te betrekken. Eierstokkanker, ook wel ovariumcarcinoom genoemd, is een kwaadaardige aandoening in één of beide eierstokken. In Nederland wordt bij circa 1100 vrouwen per jaar deze kankervorm vastgesteld. Slechts 2% van hen heeft een granulosaceltumor, zo’n 20 vrouwen per jaar.
Bron: UMC
Voor vier ernstig zieke mensen is vandaag een langgekoesterde droom in vervulling gegaan: ze hebben hun held Lance Armstrong ontmoet. De zevenvoudig tourwinnaar die zelf kanker heeft overwonnen, bezocht drie mensen met kanker en een patiënt met een spierziekte in Erasmus MC-Daniel den Hoed Oncologisch Centrum in Rotterdam. Daarnaast bezocht Armstrong de behandelkamer voor hyperthermie. Bij hyperthermie worden kankercellen gedood door ze verwarmen. De patiënten die de Amerikaanse wielrenner hebben ontmoet zijn echte wielerliefhebbers. Bianca Baijens (31) heeft bij het Erasmus MC jarenlang onderzoek gedaan naar baarmoederhalskanker. Twee jaar geleden werd ze zelf getroffen door deze ziekte, waaraan ze niet meer behandeld kan worden. Het was haar laatste en grootste wens om Armstrong te ontmoeten. "Ik heb veel kracht geput uit zijn boek, waarin hij zijn strijd tegen zijn ziekte beschrijft. Ook bij andere patiënten heb ik het boek op hun nachtkastje zien liggen. Waarschijnlijk geeft het hen net zoveel kracht als mij." Eén van de andere patiënten vertelde Armstrong hoe hij in zijn rolstoel alle cols heeft beklommen die bekend zijn uit de wielrennerij. Armstrong bracht ook een bezoek aan de behandelkamer voor hyperthermie. Voor deze behandelmethode zamelt Bianca Baijens nu geld in, via het Erasmus MC Vriendenfonds. Hyperthermie is een behandelvorm waarbij kankercellen worden gedood door ze te verwarmen (vergelijkbaar met de werking van een magnetron). De behandeling veroorzaakt minder bijwerkingen dan chemotherapie. Baijens: "Ik wil dat straks iedereen die ziek wordt er gebruik van kan maken. Maar er is geld nodig om deze methode verder te ontwikkelen." Armstrong begint zaterdag aan zijn laatste Tour de France die van start gaat in Rotterdam. Hij zet zich met zijn Livestrong-organisatie al jaren in voor de strijd tegen kanker. De wielrenner liet na afloop van zijn bezoek aan het Erasmus MC-Daniel Den Hoed via zijn Twitter weten: "Iedereen in het Erasmus MC, patiënten, verplegers, dokters. Dank voor de inspiratie."
Het risico op een zeldzame vorm van kanker van de vagina en baarmoederhals (Clear Cell AdenoCarcinoom, CCAC) is ook na het 40ste levensjaar nog verhoogd aanwezig bij zogenaamde DES-dochters. Dit blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd onder ruim 12.000 DES-dochters in het Antoni van Leeuwenhoek door onderzoekster Janneke Verloop. Verloop promoveert op 20 maart bij VU medisch centrum. Voor andere vormen van kanker zoals baarmoederhalskanker (niet-CCAC) en borstkanker werd geen hoog risico gevonden. Moeders van DES-dochters gebruikten het DES hormoon (diëthylstilbestrol) (DES) tijdens de zwangerschap. Dit hormoon werd vanaf 1948 tot 1975 veelvuldig voorgeschreven aan zwangere vrouwen om miskramen te voorkomen. Destijds waren de bijwerkingen niet bekend. Uit eerder onderzoek was al bekend dat DES-dochters vaak afwijkingen hebben aan hun geslachtsorganen. In verband met hun hoge CCAC risico zijn veel DES-dochters intensief gescreend. Toch bleek het niet mogelijk om CCAC te voorkomen. Wel leek het stadium bij diagnose iets gunstiger in de gescreende groep. Daarom adviseert Verloop om DES-dochters voorlopig nog onder controle te houden. Janneke Verloop: ‘We hebben ook de zonen van DES-dochters onderzocht en vonden een verhoogd risico op een zeldzame, ernstige vorm van hypospadie.’ Bij hypospadie eindigt de plasbuis niet aan het topje, maar ergens halverwege de penis. Verloop suggereert dat mogelijk een afwijkende aanleg van de baarmoeder bij hun moeder, de DES-dochter, hierbij een rol heeft gespeeld. Het onderzoek is bemoeilijkt door de beperkte bewaartermijn van medische dossiers. Deze is nu vastgelegd op een termijn van 15 jaar. Evaluatie van lange termijn effecten van medische handelingen wordt met het huidige bewaarbeleid van medische dossiers ernstig belemmerd. Het hele DES-verhaal, zoals dat beschreven is in het proefschrift, illustreert dat bijwerkingen van een medicijn nog zeer lang na het gebruik ervan kunnen optreden. Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het DES-Centrum en gesubsidieerd door KWF kankerbestrijding. De DES-dochters werden gevraagd een vragenlijst in te vullen. Ook zijn gegevens van de Nederlandse weefselbank (PALGA) en de Nederlandse Kankerregistratie gebruikt. Voorafgaand aan de promotie van Janneke Verloop, die nu werkzaam is als onderzoeker bij het IKNL, zal een DES-symposium plaatsvinden in De Veranda in Amstelveen. Hier zullen de laatste bevindingen worden gepresenteerd van de Amerikaanse NCI-DES follow-up studie, het enige andere DES cohort onderzoek ter wereld. Aanmelden voor dit symposium kan via de website van het DES-centrum.
Proefschrift M.Drost: Development of in vitro and in vivo functional assays to enable diagnosis of Variants of Uncertain Significance in the common cancer predisposition Lynch syndrome Lynch syndroom (LS) is een erfelijk syndroom dat aanleg veroorzaakt voor het ontwikkelen van verschillende soorten kanker, waaronder dikke darm-, endometrium-, maag-, hersenen urologische kankers. Het syndroom wordt veroorzaakt door heterozygositeit voor een mutatie die één van de DNA mismatch herstel (MMH) genen MSH2, MSH6, MLH1 of PMS2 inactiveert. In een significante fractie van individuen die worden verdacht van LS wordt een missense mutatie of een kleine in-frame deletie in een MMH gen geïdentificeerd. Omdat de causaliteit van zulke genetische varianten moeilijk te bepalen is wordt er vaak naar deze varianten verwezen als “varianten met onzekere significantie” (VOS). Het uitblijven van classificatie van VOS verhindert LS diagnose. Als gevolg kan er geen gerichte chemopreventie en chemotherapie worden toegepast. Daarnaast zorgt de detectie van een VOS in een LS verdachte ervoor dat al zijn/haar familieleden in levenslange periodieke screeningsprogramma’s terecht komen, ongeacht hun mutatiestatus. Dergelijke screenings vormen een lichamelijke en psychische last voor die families, maar ook voor de preventieve gezondheidszorg. Om deze redenen is het zeer relevant om breed toepasbare, gevalideerde en gestandaardiseerde toepassingen te ontwikkelen om VOS in MMH genen diagnostisch te kunnen onderzoeken. Dit proefschrift richt zich op het ontwikkelen van in vitro en in vivo functionele assays om VOS in MMH genen te kunnen diagnosticeren. Hoofdstuk 1 introduceert het MMH veld door recent gepubliceerd werk over de biochemie en de genetica van MMH te bespreken. Daarnaast wordt de genetica, het fenotype, de diagnose en de implicaties van LS besproken. Het proefschrift gaat dan verder met een bespreking van de recente ontwikkelingen in de functionele analyse van VOS in MMH genen (Hoofdstuk 2). In Hoofdstuk 3 wordt een in vitro assay gepresenteerd voor de functionele analyse van missense varianten in MSH2 en MSH6. Missense varianten die zijn gevonden in patiënten verdacht van LS worden gerecreëerd als variante cDNAs in twee opvolgende PCR reacties. De PCR producten worden dan gebruikt als template in een in vitro transcriptie/ translatie reactie. De hieruit resulterende eiwitten worden gedimeriseerd met hun partner om een heterodimeer te creëren, en deze dimeer wordt gebruikt om een cel extract te complementeren dat deficiënt is voor die bewuste heterodimeer. Deze mix van cel extract en (variante) heterodimeer wordt gesupplementeerd met een MMH substraat: een plasmide dat een enkele, gedefinieerde G·T mismatch bevat die een HinDIII restrictiesite verstoort. Na de in vitro MMH reactie kan reparatie van de mismatch naar A·T worden bepaald door HinDIII digestie. Omdat het plasmide substraat fluorescent is gelabeld kunnen herstel producten nauwkeurig worden gekwantificeerd door middel van fragment analyse. De assay is technisch gevalideerd door aan te tonen dat de assay reproduceerbaar is, dat de relevante eiwitten in vrijwel stoichiometrische hoeveelheden aanwezig zijn en door aan te tonen dat de assay voldoende resolutie heeft om bekende, pathogene varianten te kunnen onderscheiden van bekende polymorfismen. Het in vitro tot expressie gebrachte eiwit is niet in overmaat, wat het detecteren van subtiele herstel defecten mogelijk moet maken. Wellicht leidt dit in de toekomst tot de mogelijkheid om varianten met intermediaire penetrantie te kunnen diagnosticeren. De assay vereist geen kloneerwerk, geen celkweek en geen bacteriewerk. Door de relatieve eenvoud van de assay, de mogelijkheid de reagentia in grote hoeveelheden te produceren en door de relatieve hoge doorvoersnelheid, voldoet de assay aan de eisen om geïntegreerd te worden in klinisch diagnostische laboratoria, wat uniek zou zijn in het veld van diagnose van varianten in kanker predispositie genen. We hebben de assay tevens aangepast voor de functionele analyse van VOS in de MMH genen MLH1 (Hoofdstuk 4) en PMS2 (Hoofdstuk 5). Door de cel-vrije aard van de assay die hierboven is beschreven, heeft de assay mogelijke nadelen. Defecten in pre-mRNA splicing, in eiwit stabiliteit of nucleaire eiwitlokalisatie worden niet gedetecteerd. Dit kan leiden tot vals negatieven (varianten die herstel proficient zijn in de assay, terwijl ze werkelijk pathogeen zijn). Om deze problemen te omzeilen hebben we een tweede protocol ontwikkeld om VOS in MMH genen te classificeren. We redeneerden dat de allesomvattende kennis van residuen in MMH eiwitten die essentieel zijn voor in vivo eiwitfunctie zou kunnen helpen bij het classificeren van VOS in MMH genen. Dergelijke kennis zou een a priori classificatie van VOS mogelijk maken, zonder verdere noodzaak voor functionele analyses. Om die kennis te verwerven hebben we voor een genetische screen als aanpak gekozen (Hoofdstuk 6). Cellen, heterozygoot voor Msh2 door een gerichte verstoring van één van de allelen, worden behandeld met een puntmutatie-inducerende stof. Vervolgens wordt er geselecteerd voor kloons die een inactiverende mutatie in Msh2 hebben opgelopen, het volledige open leesraam van Msh2 wordt gesequenced om de causale mutatie te identificeren, en hierbij ook het essentiële residu. In dit hoofdstuk beschrijven we de generatie en analyse van 26 van de eerder beschreven cel lijnen, die allen unieke aminozuur substituties dragen in Msh2. Deze substituties hebben betrekking op 23 residuen. We laten zien dat 10 van deze residuen als gemuteerd zijn gerapporteerd in mensen, waarvan 6 substituties identiek zijn op eiwitniveau. Dit ondersteunt de toepasbaarheid van dit protocol op de identificatie van pathogene missense substituties in mensen. We hebben de aanpak verder gevalideerd door aan te tonen dat de gegenereerde cellijnen alle fenotypes hebben die passen bij MMH deficiëntie, waaronder microsatelliet instabiliteit, een spontaan mutator fenotype en sterke tolerantie jegens SN1-methylerende stoffen. Daarnaast tonen we aan dat dit fenotype wordt veroorzaakt door een echt MMH defect, omdat extracten van deze cellijnen een mismatch op een kunstmatig substraat niet kunnen herstellen. Dit defect kan weer gered worden door wild type Msh2/Msh6 aan het extract toe te voegen, wat aangeeft dat het MMH defect wordt veroorzaakt door defecten in Msh2/Msh6 en niet door defecten in andere eiwitten. Omdat de mutaties die we in de lijnen aantonen MMH inactiveren in een in vitro assay, zijn deze causatief voor het fenotype. Bovendien beschrijven we dominant-negatieve effecten voor twee substituties. Een dergelijk fenotype zou zeer relevant kunnen zijn, omdat deze substituties in dragers al voor kanker predispositie zou kunnen zorgen in een heterozygote staat. Dit wordt ondersteund door het fenotype van een drager van één van deze mutaties, die een verlengd tumor spectrum vertoont (dikke darm-, eierstok-, borst- en slokdarmkanker) en een jonge leeftijd waarop deze kankers zich manifesteren. Een andere vinding in dit werk is, dat enkele MMH-deficiënte varianten eiwitstabiliteit behouden. Dit is relevant omdat het genetisch diagnosticeren van LS patiënten vaak vooraf wordt gegaan door een immunohistochemische kleuring van de tumor van de patiënt. Wanneer er normale eiwitexpressie wordt gevonden, wordt er geen verdere genetische test uitgevoerd. Onze data suggereert dat dit ongegrond is. In Hoofdstuk 7 passen we de genetische screen beschreven in Hoofdstuk 6 toe op het MMH gen Msh6. We hebben 51 cel lijnen gegenereerd die unieke aminozuur substituties bevatten in Msh6, die 45 residuen aantasten. Gelijk aan Hoofdstuk 6 laten we zien dat enkele van deze substituties in mensen zijn geïdentificeerd, wat pathogeniciteit voor deze allelen suggereert en de toepasbaarheid van deze assay voor de identificatie van pathogene varianten in MSH6 ondersteunt. Een selectie van deze cellijnen is verder gevalideerd en deze lijnen vertonen een MMH deficiënt fenotype, wat duidelijk wordt door de verhoogde spontane mutatie frequentie en microsatelliet instabiliteit. Om inzichten te verkrijgen in het mechanisme van MMH verlies in deze lijnen, hebben we allereest Msh6 eiwitexpressie onderzocht door middel van Western blotting. Hieruit blijkt dat ~40% van alle substituties Msh6 destabiliseren. Cel extracten van de lijnen met stabiele Msh6 expressie zijn vervolgens getest op het vermogen om mismatches te binden. Dit toonde aan dat, van de 29 mutante extracten die zijn getest, 21 extracten niet in staat zijn om mismatches te binden. Dit suggereert dat een defect in mismatch binding een vooraanstaand mechanisme is voor verlies van MMH activiteit. Het verlies van mismatch binding werd aangetoond voor mutanten met substituties op residuen die eerder zijn geïmpliceerd in mismatch binding in kristallografische studies, maar ook voor residuen waarvan de implicaties in dit proces niet eerder zijn aangetoond. De eiwitten die nog mismatches binden zijn, over het algemeen, proficient in het vormen van een “sliding clamp”, substitutie T1217I uitgezonderd. Dit suggereert dat deze substituties een MMH defect hebben na sliding clamp formatie, zoals in het rekruteren van MutLα. We stellen een model voor, waarin mutaties op residuen (kleine) conformatie veranderingen verhinderen die noodzakelijk zijn vóór mismatch binding. Dit proefschrift eindigt met een discussie en een reflectie op toekomstige perspectieven (Hoofdstuk 8). Het proefschrift beschrijft verschillende methoden om VOS in MMH genen functioneel te kunnen analyseren. Deze methodes stellen ons in staat de pathogeniciteit van zulke varianten te bepalen, kunnen diagnose faciliteren in het opkomende tijdperk van gepersonaliseerde gezondheidszorg, en helpen de toekomst te vormen in de klinisch moleculaire diagnostiek. Daarnaast leveren deze methoden het gereedschap om inzichten in de genetica en biochemie van MMH te verkrijgen.
Peter Kapitein, mede-oprichter en ambassadeur van de Stichting Alpe d'HuZes en Inspire2Live, krijgt het eredoctoraat (Doctor honoris causa) voor zijn uitzonderlijke verdiensten ten behoeve van het onderzoek naar en verbetering van de mogelijkheden van 'Leven met kanker'. Voorafgaand aan de ceremonie vindt het symposium Patients First plaats. VUmc heeft Peter Kapitein voorgedragen vanwege zijn cruciale rol in het creëren van de financiële mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek. Peter Kapitein heeft als initiator van de stichting Alpe d'HuZes een doorslaggevende rol gespeeld in de werving van - tot nu toe - ruim 74 miljoen euro die ten goede zijn gekomen aan wetenschappelijk onderzoek naar kanker. Met de geworven middelen en vanuit de missie van de stichting die door Kapitein is opgericht zijn in Nederland unieke onderzoeksfinancieringsprogramma's op het gebied van sneldiagnostiek, kankerrevalidatie, leven met kanker en voeding bij kanker opgericht. Zo is er bij VUmc een hoogleraar 'Leven met kanker', prof.dr. Irma Verdonck, aangesteld. Daarnaast is een programma van persoonsgerichte beurzen gestart om de meest talentvolle jonge onderzoekers te ondersteunen. Op vrijdag 19 oktober zal het eredoctoraat aan Peter Kapitein worden uitgereikt tijdens de 132e Dies Natalis van de Vrije Universiteit. Ook architect Rem Koolhaas ontvangt die dag dezelfde onderscheiding. VUmc Cancer Center Amsterdam en Alpe d’HuZes organiseren ‘s ochtends het symposium Patients First, connecting patients, clinicians and researchers for our mission against cancer. Tijdens het symposium houdt onder meer Peter Kapitein een lezing. Afsluitend is er een paneldiscussie onder leiding van Frits Barend. Kijk voor meer informatie op de website van VUmc
Geneesmiddelen Nieuwe geneesmiddelen en indicaties in maart 2011 De CHMP heeft een positief advies uitgebracht voor Eliquis (apixaban) voor de preventie van veneuze trombo-embolie, Yellox (bromfenac) voor de behandeling van ontstekingen na cataractextractie en Zoely/IOA (nomegstrol/estradiol) voor contraceptie. Tevens werd een positief advies uitgebracht voor Cinryze (C1-remmer) voor de preventie en behandeling van angio-oedeem. De "Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)" is het wetenschappelijke comitë van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd. De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Eliquis (apixaban), voor de preventie van veneuze trombose bij volwassen patiënten na een heup- of knievervangende operatie, Yellox (bromfenac), voor de behandeling van postoperatieve oculaire ontsteking na cataractextractie bij volwassenen en Zoely en IOA (nomegestrol/estradiol), voor orale contraceptie. Het Comité heeft ook een positief advies uitgebracht voor Cinryze (C1-remmer, humaan). Dit weesgeneesmiddel van ViroPharma dient ter preventie en behandeling van aanvallen van angio-oedeem bij patiënten met een C1-remmerdeficiëntie. De CHMP heeft echter opgemerkt dat ViroPharma dezelfde aanvrager is als Sanquin, die handelsvergunningen bezit in enkele lidstaten van de Europese Unie (EU) voor een geneesmiddel (Cetor) met gelijke samenstelling en farmaceutische formulering en overlappende indicaties als voor Cinryze. Dit kan toekenning van een handelsvergunning voor Cinryze in de weg staan. Het Comité heeft positieve adviezen uitgebracht voor uitbreiding van de therapeutische indicaties voor: Herceptin (trastuzumab); uitbreiding met de behandeling van patiënten met HER2-positieve vroege borstkanker in combinatie met adjuvante chemotherapie, Lucentis (ranibizumab); uitbreiding met de behandeling van slechtziendheid als gevolg van maculair oedeem, secundair aan retinale veneuze occlusie, Remicade (infliximab); uitbreiding van de goedgekeurde indicatie voor ernstige vormen van de ziekte van Crohn naar patiënten met matige tot ernstige activiteit van deze ziekte, Revatio (sildenafil), een weesgeneesmiddel; uitbreiding naar pediatrische patiënten in de leeftijd van 1 tot 17 jaar met pulmonale arteriële hypertensie. Het Comité heeft een negatief advies uitgebracht voor Vectibix (panitumumab), de huidige indicatie kan niet worden uitgebreid met het gebruik van panitumumab in combinatie met chemotherapie bij patiënten met wild type K-RAS met gemetastaseerd colorectaal carcinoom. Het Comité is door de houder van de handelsvergunning voor Thyrogen (thyrotropine alfa) op de hoogte gesteld dat er als gevolg van een fabricageprobleem met dit geneesmiddel tot juli 2011 onvoldoende voorraad zal zijn. Genzyme zal tot en met juli 2011 slechts aan ongeveer 45procent van de vraag naar Thyrogen in de EU kunnen voldoen. Binnenkort wordt een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) verzonden. Het Comité heeft een arbitrageprocedure afgerond die in gang werd gezet door een meningsverschil tussen EU-lidstaten over de registratie van het generieke geneesmiddel Canazole (clotrimazol crème 1procent ). Dit geneesmiddel is een antischimmelmiddel bestemd voor de behandeling van huidinfecties veroorzaakt door schimmels, zoals spruw, ringworm of voetschimmel. De procedure werd in gang gezet uit bezorgdheid over het feit dat therapeutische equivalentie van dit geneesmiddel in vergelijking met het referentieproduct Canesten niet was aangetoond. De CHMP concludeerde dat de data van het bedrijf noch voldoende robuust, noch voldoende uitgebreid waren om het ontbreken van een klinisch onderzoek of een ander gevalideerd model om therapeutische equivalentie aan te tonen te rechtvaardigen. Hierdoor was het onmogelijk om een positieve baten - risico balans vast te stellen. Het Comité adviseerde de betrokken lidstaat, het Vernigd Koninkrijk, geen handelsvergunning te verlenen en de handelsvergunning in Ierland op te schorten tot aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd. Het Comité heeft een aanbeveling gedaan voor harmonisatie van de wetenschappelijke productinformatie bij het voorschrijven van Arimidex (anastrozol). Dit geneesmiddel wordt toegepast bij de behandeling van borstkanker bij postmenopauzale vrouwen. Het Comité is begonnen met de herbeoordeling van de balans werkzaamheid - risico"s van antidiabetica die pioglitazon bevatten, om het signaal van een mogelijk verhoogd risico van blaaskanker bij pioglitazon verder te onderzoeken. Het risico van blaaskanker in relatie tot pioglitazon wordt door het Comité al sinds de toekenning van de eerste handelsvergunning in 2000 nauwlettend gevolgd. De houder van de handelsvergunning voert een aantal post-registratieonderzoeken uit, waaronder een tienjarig epidemiologisch onderzoek dat gericht is op de identificatie van bijkomstige maligniteiten die verband houden met pioglitazonbehandeling in een cohort van diabetespatiënten. Naar aanleiding van een toename van het aantal spontane meldingen van blaaskanker is het Comité echter van mening dat dit, mede door cumulatief bewijs uit preklinische onderzoeken, epidemiologische gegevens en de PROactive-studie (een placebogecontroleerd klinisch onderzoek), samen een klinisch relevant signaal is dat verdere beoordeling vereist. Het Comité is gestart met de herbeoordeling van de baten - risico balans van het weesgeneesmiddel Revlimid (lenalidomide). Dit naar aanleiding van rapporten waaruit blijkt dat lenalidomide mogelijk gepaard gaat met een verhoogd risico van tweede primaire maligniteiten. Revlimid is in de EU geregistreerd voor gebruik in combinatie met dexamethason voor de behandeling van multipel myeloom bij patiënten die ten minste eenmaal eerder zijn behandeld. Deze herbeoordeling volgt op de waarneming van een hogere incidentie van tweede primaire maligniteiten bij patiënten die behandeld werden met lenalidomide in klinische onderzoeken die buiten de geregistreerde indicatie vielen. Er is geen aanleiding om gedurende de herbeoordeling het gebruik van lenalidomide uit te stellen, te wijzigen of te beperken bij patiënten die behandeld worden volgens de geregistreerde indicatie. Lopende onderzoeken waarin lenalidomide wordt gebruikt als experimenteel geneesmiddel staan onder periodieke veiligheidscontrole en de huidige herbeoordeling heeft geen invloed op deelname van patiënten aan deze onderzoeken. Het Comité is gestart met de herbeoordeling van Vivaglobin (humaan normaal immunoglobuline voor subcutaan gebruik) naar aanleiding van rapporten die aangeven dat Vivaglobin mogelijk gepaard gaat met trombose. Vivaglobin is een oplossing voor subcutane injectie die het werkzame bestanddeel humaan normaal immunoglobuline bevat. Het wordt gebruikt om primaire immunodeficiëntiesyndromen te behandelen en als vervangende therapie voor patiënten met secundaire hypogammaglobulinemie en terugkerende infecties als gevolg van myeloom of chronische lymfatische leukemie. Hoewel er gevallen van trombo-embolie bekend zijn bij het gebruik van intraveneuze immunoglobuline als geneesmiddel, zijn ze niet eerder in verband gebracht met subcutane immunoglobulinen. De herbeoordeling omvat onder andere een onderzoek naar de oorzaak van de trombo-embolische potentie van het geneesmiddel. Ook wordt de eventuele overstap onderzocht naar een alternatief fabricageproces met geschikte controles om op effectieve wijze de hoeveelheid verontreinigende stoffen in het product die trombo-embolie veroorzaken te verlagen. Het Comité bestudeert de resultaten van een good clinical practice (GCP)-inspectie, die aangeeft dat de klinische onderzoeken die zijn uitgevoerd als onderdeel van de aanvragen van een handelsvergunning voor Novosis Goserelin, Goserelin cell pharm, Novimp en aanverwante namen (gosereline) niet conform GCP zijn. Gosereline wordt gebruikt bij de behandeling van patiënten met gevorderde prostaatkanker, waarbij een endocriene behandeling geïndiceerd is. In het licht van de GCP-resultaten zijn de handelsvergunningen van deze geneesmiddelen opgeschort in de betrokken lidstaten en zijn de geneesmiddelen teruggeroepen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In Nederland zijn deze geneesmiddelen niet geregistreerd.
Het Europees Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 7 geneesmiddelen, waaronder 2 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Adynovi (rurioctocog alfa pegol) is een gepegyleerd recombinant humaan factor VIII en is bestemd voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (een aangeboren factor VIII deficiëntie) van 12 jaar en ouder.
- Fasenra (benralizumab) is een anti-eosinofiel, humaan, monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van ernstige eosinofiele astma die onvoldoende onder controle is met een hoog gedoseerd inhalatiecorticosteroïd in combinatie met een lang werkend beta-agonist.
- Intrarosa (prasteron) is een steroïde voorloper van oestrogenen en androgenen (dehydroepian drosterone (DHEA)) en is bestemd voor de behandeling van vulvaire en vaginale atrofie bij vrouwen na de overgang die matige tot ernstige symptomen hebben.
- Jorveza (budesonide) is een lokaal werkend corticosteroïd weesgeneesmiddel en is bestemd voor de behandeling van eosinofiele oesofagitis, een zeldzame ontstekingsziekte van de slokdarm. Dit geneesmiddel is beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure die is voorbehouden aan geneesmiddelen die van groot belang zijn voor de volksgezondheid.
- Mvasi (bevacizumab) is een biosimilar en, in lijn met de indicaties van de innovator Avastin, bestemd voor de behandeling van kanker van de dikke darm en de endeldarm, borstkanker, niet-kleincellig longkanker, niercelkanker, epitheliale eierstok-, eileider- of primaire buikvlieskanker en baarmoederhalskanker.
- Ocrevus (ocrelizumab) is een recombinant humaan anti-CD20 monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met een actieve vorm van relapsing multiple sclerose (RMS) of vroege vorm van primair-progressieve multiple sclerose (PPMS) gekarakteriseerd door ziekteduur, klinische verschijnselen en bevindingen bij MRI-onderzoek die kenmerkend zijn voor een hoge ontstekingsactiviteit.
- Prevymis (letermovir) is een antiviraal weesgeneesmiddel ter preventie of behandeling van een reactivatie van het cytomegalovirus en ziekte bij CMV-seropositieve patiënten of bij patiënten die een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie immunosuppressiva krijgen.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Adcetris (brentuximab vedotin) is nu ook bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met CD30-positief cutaan T-cel lymfoom (CTCL) na tenminste 1 eerdere systemische therapie (zie sectie 5.1).
- Genvoya (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir alafenamide), een antiviraal combinatiepreparaat tegen HIV-1, is nu ook bestemd voor de behandeling van kinderen vanaf 6 jaar met een lichaamsgewicht van ten minste 25 kg voor wie alternatieve behandelingen ongeschikt zijn vanwege resistentie of toxiciteit.
- Nplate (romiplostim) is nu ook bestemd voor de behandeling van patiënten met chronische immuun (idiopathische) trombocytopenische purpura (ITP) van één jaar en ouder die refractair zijn voor andere therapieën (bijvoorbeeld corticosteroïden, immunoglobulines)(zie secties 4.2 en 5.1).
- Orkambi (lumacaftor / ivacaftor) is nu ook bestemd voor de behandeling van cystische fibrose bij kinderen ≥ 6 jaar die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen.
Heronderzoek negatieve adviezen Fanaptum en Onzeald
De aanvragers voor Fanaptum (iloperidon) en Onzeald (etirinotecan pegol) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen van de CHMP voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van juli 2017. De CHMP heeft haar eerdere adviezen herbeoordeeld en haar eerdere adviezen om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen, bevestigd.
Uitkomst herbeoordeling Zinbryta
De CHMP heeft de herbeoordeling van het geneesmiddel Zinbryta (daclizumab) voor de behandeling van multiple sclerose afgerond en bevestigt verdere beperkingen om het risico op ernstige leverbeschadiging te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor een handelsvergunningen voor Kyomarc (bevacizumab) en Plivensia (sirukumab)
zijn ingetrokken. Een aanvraag voor uitbreiding van de indicatie Keytruda (pembrolizumab) is eveneens ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 6-12 november 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
De CHMP heeft in de vergadering van januari 2011 positief geadviseerd over vijf nieuwe geneesmiddelen waarvoor een Europese handelsvergunning wordt afgegeven. Gilenya (fingolimod) is geregistreerd voor de behandeling van ernstige multiple sclerose, Jevtana (cazitaxel) voor prostaatkanker, Pravenix (fenofibraat / pravastatine) voor verlaging van het lipidengehalte, Trobalt (retaginine) voor epilepsie en Halaven (eribuline) voor borstkanker. Het Comité adviseerde negatief over een handelsvergunning voor Fampyra (fampridine) bij multiple sclerose.
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Gilenya (fingolimod) is geregistreerd voor de behandeling van ernstige multiple sclerose met een hoge ziekte activiteit. Halaven (eribuline), voor de behandeling van patiënten met lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker, die na minimaal twee chemotherapeutische behandelingen voor gevorderde borstkanker progressie vertoont. Jevtana (cabazitaxel), voor de combinatiebehandeling met prednison of prednisolon van patiënten met hormoonrefractaire, gemetastaseerde prostaatkanker die eerder behandeld zijn met docetaxel.
Pravafenix (fenofibraat/pravastatine), voor de behandeling van volwassen patiënten met gemengde dyslipidemie en een hoog risico van coronaire hartziekte. Trobalt (retigabine) als aanvullende behandeling van partieel beginnende aanvallen bij volwassen epilepsiepatiënten.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor Fampyra (fampridine). Fampyra was ontwikkeld voor verbetering van het loopvermogen van volwassen patiënten met multiple sclerose.
Het Comité bevestigde het eerdere negatieve advies voor Movectro (cladribine) vanwege een verhoogd risico op maligniteiten. De gevraagde indicatie was "relapsing remitting" multiple sclerose.
Nieuwe therapeutische indicaties: Baraclude (entecavir): de indicatie is uitgebreid met de behandeling van volwassen patiënten met chronische hepatitis B-virusinfectie en nu ook gedecompenseerde leverziekte. Voor INOmax (stikstofmonoxide) is de indicatie uitgebreid met de behandeling van pulmonale hypertensie voor, tijdens en na hartchirurgie bij kinderen én volwassenen. Prezista (darunavir); de indicatie is voor de 400 mg sterkte uitgebreid met hiv-infectie bij volwassenen die eerder behandeld zijn met antiretrovirale geneesmiddelen en nog geen mutaties hebben.
Nieuwe aanbevelingen voor het gebruik van Multaq: naar aanleiding van de rapportage van twee gevallen van ernstige leverbeschadiging bij patiënten die het anti-aritmicum Multaq (drodenarone) gebruikten, heeft de CHMP geadviseerd om uit voorzorg de productinformatie aan te passen, om het mogelijke risico van ernstige levercomplicaties te helpen beheersen. Meer informatie vindt u in het bericht van 21 januari 2011.
Nieuwe informatie over mogelijke aanwezigheid van endotoxinen in oplossingen voor peritoneaaldialyse van Baxter: de CHMP werd door Baxter geïnformeerd dat het probleem van endotoxinen in de oplossingen voor peritoneaaldialyse niet was opgelost; de firma kan op korte termijn geen garantie geven voor de productie van endotoxinevrije oplossingen in een productielijn van de fabriek in Castlebar, Ierland. Als gevolg daarvan is de CHMP, op verzoek van de Europese Commissie, een volledige herbeoordeling gestart van de productie van oplossingen voor peritoneaaldialyse in de betreffende fabriek. Het Comité heeft ook zijn adviezen aan artsen en patiënten bijgesteld.
Herbeoordeling calcitonine-bevattende geneesmiddelen: het Comité is een onderzoek gestart naar de verhoogde kans op progressie van prostaatkanker en andere maligniteiten bij patiënten die calcitonine-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de preventie van acute botafbraak. De aanleiding was een herbeoordeling van twee gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde, klinische onderzoeken waarin aanwijzingen werden gevonden voor een toegenomen frequentie van maligniteiten.
Afdeling Radiologie heeft sinds kort een geavanceerd 3D-echo-apparaat voor het opsporen van borsttumoren. Dit apparaat kan afbeeldingen van de hele borst opslaan. Hierdoor kunnen meerdere radiologen het hele borstweefsel bestuderen. Wat de één niet ziet, ziet de ander wel. Radiologen kunnen een gezwel pas zien als het vijf millimeter is. Dat betekent dat bij de diagnose kanker, patiënten de ziekte al vijf jaar onder de leden hebben. Bij een vermoeden op borstkanker maken we eerst een mammogram. Als de radioloog een verdachte plek ziet, doet hij aanvullend een echo-onderzoek. Met de kop van de echo screent hij de borst. Afhankelijk van wat hij ziet, slaat hij afbeeldingen van verdachte plekken op. Radioloog Roel Mus bestempelt dit als een subjectief onderzoek: "Ik zie misschien andere dingen dan mijn collega. We slaan slechts afbeeldingen op van kleine verdachte plekken. De overige gebieden kunnen we dus niet meer terugzien." "Met het 3D-apparaat kunnen we afbeeldingen van de gehele borst opslaan", zegt radioloog Mechli Imhof. "Dat betekent dat we met meerdere collega"s de afbeeldingen van de hele borst nog eens kunnen beoordelen in plaats van kleine opgeslagen gebiedjes." De meerwaarde zit hem dus in een objectiever oordeel en de mogelijkheid om verschillende onderzoeken te vergelijken. Voordeel van het 3D-apparaat is ook dat de radioloog afbeeldingen van bovenaf kan zien, waardoor we tumoren gemakkelijker en sneller op kunnen sporen. "Al met al kunnen we dus veel nauwkeuriger diagnosticeren", aldus Mus. "En het levert een enorme tijdwinst op; we zijn met een echo-onderzoek twee keer zo snel klaar." Ook voor vrouwen met meer dan vijftig procent klierweefsel biedt een echo-apparaat voordelen. Of het nu om het oude of nieuwe apparaat gaat, ze zijn even sensitief. Er is twintig procent meer tumorweefsel mee te zien dan met een mammogram. "Toch zal een echo-onderzoek nooit als onderzoek op zichzelf staan," zegt Imhof. "Op een mammogram zie je ook calcificaties. Dat kunnen beginnende tumoren zijn." "En bij weinig klierweefsel is een mammogram een fantastisch middel, bijna honderd procent gevoeligheid," stelt Mus. Radiologie gaat het 3D-apparaat in eerste instantie gebruiken voor onderzoek bij vrouwen met erfelijke borstkanker. Mus: "Dit zijn vaak jonge vrouwen die een grotere kans hebben op kanker en waarbij de tumor snel kan groeien." Waarom krijgen niet alle vrouwen met een vermoeden van borstkanker een 3D-echo-onderzoek? "Omdat we domweg niet weten of we daadwerkelijk meer tumoren vinden," meent Mus. "Daarom hebben wij het apparaat niet gekocht, maar in bruikleen. Eerst willen we nagaan of er winst mee is te boeken. Dan pas kunnen we de groep patiënten uitbreiden en bijvoorbeeld vrouwen van de mammapoli onderzoeken." Trefwoord: borstkanker
Succes in de kankerbestrijding vereist onderzoek door vele disciplines en samenwerking van deze disciplines. Dat lijkt simpel, maar het gebeurt nog te weinig. Dat kan beter, zegt prof. dr. L.J.A. Stalpers in zijn oratie waarin hij de leerstoel aanvaardt van hoogleraar Translationele radiotherapie bij tumoren in het kleine bekken. Van 1989 tot 2012 is de vijfjaarsoverleving van kanker verbeterd van 47 procent naar 62 procent. Deze vooruitgang is vooral te danken aan medische technologie: vroege herkenning, betere chirurgie, preciezere radiotherapie, en combinatiebehandeling van chirurgie met bestraling en/of chemotherapie. De prognose van vrouwen met baarmoederhalskanker is slechts weinig verbeterd. Kankerbestrijding is een oorlog op vele fronten die we alleen winnen als we kennis en ervaring bundelen. Het huidige wetenschappelijk onderzoek wordt gekenmerkt door verdieping van kennis: we weten steeds meer over steeds minder. Dat is vreemd. De grootste successen in de kankerbestrijding zijn bereikt door verbreding en bundeling van kennis uit vooral de biologie, fysica, kliniek, psychologie en epidemiologie. Stalpers ziet het als zijn leeropdracht om kennis uit verschillende disciplines te bundelen en te vertalen naar de dagelijkse praktijk. In zijn oratie vertelt hij wat er al is bereikt en hoe daarmee de vooruitzichten voor vrouwen met baarmoederhalskanker kunnen verbeteren.
Een zogenaamde ‘elektronische neus’ kan eenvoudig en effectief verschillende vormen van kanker vaststellen, wat grote kostenbesparingen mogelijk maakt. Het afgelopen hebben onder meer het Maastricht UMC en het VUmc goede resultaten geboekt met de E-neus bij het vaststellen van darmkanker en darmpoliepen, longkanker, hoofd- en halskanker en nierkanker. Deze vinding kan de zorg op termijn miljarden euro’s uitsparen, zegt financieel consultant P. Beszelsen in de Telegraaf. Helaas kiezen beleidsmakers nog steeds voor de bekende en kostbare onderzoeksmethoden, zoals het grootschalig bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Volgens Beszelsen zou de overheid veel meer geld moeten vrijmaken voor het verder ontwikkelen van de E-neus.
Het is al langer bekend dat overgewicht en een gebrek aan beweging het risico op colorectaal kanker (dikke darm- en endeldarmkanker) vergroten. In dit onderzoek zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen en mogelijke mechanismen onderzocht. Er is ingezoomd op het insulinegelijkende groeifactorsysteem (IGF) dat groei in het lichaam reguleert en mogelijk ook kanker. Vooral in het laatste deel van de dikke darm was de kans op kanker groter bij mannen naarmate ze meer overgewicht hadden en minder bewogen. De kans op kanker in het eerste deel was verhoogd als mannen ook een bepaalde ongunstige genetische aanleg hadden in IGF genen. Bij vrouwen bleek lengte bepalender voor het risico op dikke darmkanker dan overgewicht. Een ongunstige genetische aanleg speelde minder een rol. Verder onderzoek bevestigde het belang van het IGF systeem als onderliggend mechanisme door te kijken naar moleculaire veranderingen aan IGF genen in tumoren.
De Europese geneesmiddelenautoriteit EMA evalueert op dit moment de resultaten van farmaco-epidemiologische studies, preklinische en klinische data en post-marketing meldingen om te kunnen bepalen of er een relatie is tussen het gebruik van geneesmiddelen met de werkzame stof pioglitazon (Actos, Glustin, Glubrava, Competact, Tandemacten) en het optreden van blaaskanker. Op basis van deze evaluatie zal in juli 2011 worden bepaald of de werkzaamheid en risico "s van pioglitazon nog met elkaar in balans zijn. Dit heeft de CHMP, het wetenschappelijk comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, bekend gemaakt. Het mogelijke risico op blaaskanker in samenhang met pioglitazon wordt sinds de verlening van de handelsvergunning in 2000 zorgvuldig gecontroleerd door de CHMP. De registratiehouder, Takeda, voert een aantal post-registratie-onderzoeken uit, waaronder een 10 jaar durend epidemiologisch onderzoek (Kaiser Permanente Northern California studie) naar het optreden van maligniteiten tijdens het gebruik van pioglitazon in patiënten met diabetes. De drie tussentijdse rapportages hadden tot dusver geen eenduidig verband laten zien tussen het gebruik van pioglitazon en het ontstaan van blaaskanker, maar wel er was wel een eerste aanwijzing van een mogelijk verhoogd risico bij patiënten die pioglitazon langdurig en in een hoge dosering gebruiken. De huidige evaluatie van pioglitazon-bevattende geneesmiddelen is maart jl. gestart op verzoek van de Europese Commissie naar aanleiding van een toename van het aantal spontane meldingen van blaaskanker. Op grond van deze gegevens, samen met de data uit preklinische studies, epidemiologische data en de PRO-active studie, een placebo gecontroleerde studie, heeft de CHMP besloten er een klinisch relevant signaal is dat het noodzakelijk maakt pioglitazon verder te evalueren. De CHMP heeft tijdens de vergadering van 20-24 juni jl. alle relevante data, waaronder ook gegevens uit nieuw Frans onderzoek, waarin een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker wordt gesuggereerd, besproken. De CHMP heeft vastgesteld dat de resultaten van het Franse onderzoek het signaal van een klein verhoogd risico op blaaskanker versterken. De CHMP concludeert echter ook dat de studie een aantal methodologische beperkingen heeft. De CHMP zal alle data opnieuw evalueren. De CHMP bespreekt tijdens de eerstvolgende bijeenkomst in juli 2011 de aanbevelingen van de Scientific Advisory Group (SAG) van de EMA op het gebied van diabetes/endocrinologie. Dan wordt een definitief besluit genomen over de baten-risicobalans van pioglitazon. Pioglitazon wordt gebruikt bij de behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijke) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
Als een chirurg een tumor in baarmoeder of endeldarm verwijdert, geven radiotherapeuten vaak bestraling voor of na de operatie. De vrees bestond dat die aanvullende behandeling de kans op het ontstaan van een nieuwe tumor zou doen toenemen. Onderzoek van het LUMC laat zien dat die vrees ongegrond is. Vergeleken met de gezonde bevolking hebben de patiënten wel een iets hogere kans om (opnieuw) kanker te krijgen, maar dat wordt niet door de bestraling veroorzaakt. Het onderzoek is gepubliceerd in Journal of Clinical Oncology (22 december online). Boven de bestraler een kunstwerk van Harold Strak (collectie LUMC). Foto: Gert Jan van RooijAanvullende bestraling bij een operatieve verwijdering van een tumor verkleint in veel gevallen de kans dat die tumor terugkomt. Maar omdat radiotherapie ook gezonde cellen beschadigt, is er een risico dat er opnieuw kanker ontstaat (het gaat hierbij niet om terugkeer van de oorspronkelijke tumor of uitzaaiingen daarvan). Artsen moeten voor- en nadelen dan ook goed tegen elkaar afwegen. Om dat te kunnen doen, moeten zij wel weten hoe groot de kans op een nieuwe tumor is. Voor aanvullende radiotherapie bij een operatie aan een baarmoedertumor of een endeldarmtumor kende men dat risico niet. “Iedereen nam aan dat bestraling de kans op een nieuwe kanker zou vergroten”, zegt Corrie Marijnen, hoogleraar Radiotherapie. “Maar dat was niet onomstotelijk aangetoond.” Onder haar supervisie heeft Lisette Wiltink dat nu onderzocht, als onderdeel van het promotietraject voor excellente studenten dat zij volgt. De conclusie is verrassend: bestraling verhoogt de kans op een nieuwe tumor niet. Ook niet in het bestraalde gebied, het bekken. Wel bleek dat mensen die baarmoederkanker of endeldarmkanker hebben gehad een wat verhoogde kans hebben op een nieuwe tumor, met name in huid, borst, long of dikke darm. Maar die kans is voor degenen die aanvullende bestraling krijgen even groot als voor hen die alleen geopereerd worden. De oorzaak van het verhoogde risico ligt dus elders, misschien in de leefstijl of in een grotere erfelijke aanleg voor gevaarlijke mutaties. De onderzoekers beschikten over gegevens van drie grote, landelijke studies naar het effect van aanvullende bestraling op oorspronkelijke tumoren in baarmoeder of endeldarm. Deze studies omvatten samen een groot aantal patiënten van wie sommigen wel en anderen niet bestraald waren. Wiltink gebruikte die gegevens nu om te onderzoeken of bestraling op langere termijn een extra risico op nieuwe kanker geeft. Ze verzamelde geanonimiseerde gegevens over hoe het de patiënten was vergaan bij de klinieken, die hun patiënten een bepaalde tijd volgen, en bij het ‘Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief’ (PALGA), dat landelijk alle diagnoses bijhoudt. Marijnen: “Daarmee hadden we de medische geschiedenis van de patiënten volledig in beeld. De gemiddelde follow-up tijd was 13 jaar.” “We kunnen niet stellen dat aanvullende bestraling nooit nieuwe tumoren veroorzaakt”, zegt Marijnen. “Bij mensen die behandeld zijn voor de ziekte van Hodgkin zien we bijvoorbeeld wel een verhoogd risico na bestraling. Die mensen zijn jong als ze worden behandeld, 20 à 30 jaar. Onze patiënten waren gemiddeld 66 jaar oud. We denken dat bij jonge mensen gezonde cellen gevoeliger zijn voor bestraling.”
Tijdens de Nationale Huidkankerdag op zaterdag 30 mei kun je bij VUmc gratis je huid laten checken door dermatologen van VUmc en AMC op eventuele verdachte plekjes. Ook kun je met een speciale UV-camera zien of je wel goed genoeg bent ingesmeerd tegen de zon. Inschrijven kan tot 25 mei via www.huidkankerdag.nl. In tien jaar tijd is het aantal mensen dat voor het eerst de diagnose huidkanker krijgt verdrievoudigd van 15.000 naar meer dan 45.000 personen per jaar. Om hiervoor aandacht te vragen, organiseren dermatologen in Nederland de Nationale Huidkankerdag, dit jaar voor de derde keer. Veel Nederlanders hebben kans op het ontwikkelen van een vorm van huidkanker. Vooral onder 60-plussers in het aantal doden door deze ziekte gestegen. Gezien hun leeftijd zijn zij langer blootgesteld aan schadelijke UV-stralen van de zon. Bovendien waren er in hun jeugd geen voorlichtingscampagnes over de gevaren van zonlicht. Een andere belangrijke risicogroep wordt gevormd door mensen die veel buitenwerk verrichten, zoals bouwvakkers en stratenmakers. Ook buitensporters die geen of onvoldoende beschermende kleding dragen zijn zich vaak onvoldoende bewust van de (extra) risico’s die zij lopen. Vroegtijdige herkenning geeft de grootste kans op genezing. Daarom krijgen bezoekers van de Nationale Huidkankerdag naast de huidcheck ook informatie over hoe zij het beste hun huid kunnen beschermen én zelf kunnen controleren. Speciale camera laat (ontbreken) zonnebrand zien VUmc heeft dit jaar iets bijzonders: een speciale UV-camera die twee dingen laat zien: onderhuidse vlekjes als gevolg van schade door de zon én aangebrachte zonnebrandcrème (zie foto). Dit is vaak best confronterend: veel mensen denken dat zij goed beschermd zijn nadat zij zich hebben ingesmeerd. De UV-camera laat echter vaak zien dat de zonnebrandcrème heel ongelijk is aangebracht. In het YouTube-filmpje van de kunstenaar Thomas Leveritt is dit goed terug te zien. Bezoekers die zich hebben ingeschreven, zijn zaterdag 30 mei van 10.00 tot 13.00 uur van harte welkom bij VUmc. Het betreft overigens geen regulier consult, maar een voorlichting door een ervaren dermatoloog. Ziet die iets afwijkends, dan wordt de bezoeker doorverwezen naar de eigen huisarts.
Eén enkel gen, ERCC4/XPF, blijkt betrokken te zijn bij drie totaal verschillende ziekten. Eerder was al aangetoond dat mutaties in dit gen verantwoordelijk zijn voor de ziekten Xeroderma pigmentosum (overgevoeligheid voor zonlicht) en een vorm van progeria (versnelde veroudering). Nu zijn ook specifieke afwijkingen in het gen ontdekt die leiden tot de ziekte Fanconi anemie, een erfelijke vorm van bloedarmoede. De studie werpt bovendien licht op biologische processen die ervoor zorgen dat erfelijk materiaal ongeschonden wordt doorgegeven, wat kanker kan voorkomen. Wetenschappers van de afdeling klinische genetica VUmc maakten deel uit van het internationaal consortium dat deze studie uitvoerde. De onderzoekers hebben hun ontdekking gedaan door alle naar schatting 20.000 genen in het erfelijk materiaal van een Fanconi-anemiepatiënt te onderzoeken op fouten. Dit deden zij met behulp van nieuwe DNA-analysetechnieken. Zij stuitten op afwijkingen in het gen ERCC4/XPF, die de functie van dit gen verstoren. Tot voor kort werd aangenomen dat mutaties in het gen enkel leiden tot Xeroderma pigmentosum, een zeldzame erfelijke ziekte met overgevoeligheid voor zonlicht en een verhoogde kans op huidkanker, en Progeria, een ziekte met versnelde veroudering. Bij Fanconi-anemiepatiënten worden hele andere symptomen gevonden: bloedarmoede en een hoog risico op leukemie en kanker in de mondholte. Kennis over zeldzame ziekten Deze studie laat zien dat kennis over zeldzame erfelijke ziekten ook bijdraagt aan het begrijpen van belangrijke processen in ons lichaam. De verklaring voor een zo divers spectrum aan symptomen in patiënten met een afwijking in het ERCC4/XPF-gen werd namelijk gevonden in het feit dat dit gen betrokken is bij twee DNA-schadeherstel-mechanismen die op verschillende manieren zorgen voor het intact houden van het erfelijk materiaal. En dat intact houden is cruciaal voor het voorkómen van allerlei aandoeningen, zoals kanker. De balans tussen deze mechanismen bepaalt welke ziekte zich openbaart. In de Fanconi-anemiepatiënten was vooral één van de twee DNA-schadeherstelmechanismen niet meer actief. De studie is niet alleen van belang voor de diagnostiek en behandeling van Fanconi-anemiepatiënten, maar werpt ook meer licht op de rol van ERCC4/XPF bij andere vormen van kanker. Zoals voor andere Fanconi-anemiegenen al is aangetoond, is er mogelijk ook een rol voor dit gen in borst- en ovariumkanker. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in American Journal of Human Genetics.
Kanker is een proces dat niet alleen de patiënt aangaat, maar ook diens partner. Toch is het lastig onderzoek doen naar de invloed van kanker op intieme relaties, want stellen blijken lastig te werven. Meirav Dagan onderzocht in haar promotieonderzoek onder andere hoe succesvol andere onderzoekers waren in het werven van paren en concludeert dat onderzoekers de ‘response rate’ vaak hoger voorstellen dan gerechtvaardigd is. Ze pleit voor een meer accurate en transparante beschrijving van werving en steekproef. In het eerste deel van haar promotieonderzoek onderzocht Dagan de condities waaronder steun van de partner het emotioneel en relationeel welbevinden beïnvloedt van stellen van wie één partner darmkanker heeft. Ze gebruikte daarvoor observationele data van 88 patiënten en hun partners, verzameld 3, 5 en 9 maanden na de diagnose darmkanker. De patiënten werden geworven via de oncologieafdeling van acht ziekenhuizen in Noord-Nederland. De promovenda merkte dat het lastig was om stellen te vinden die wilden meewerken aan het onderzoek. Andere onderzoekers rapporteren dat ook, maar er bestond nog geen systematisch literatuuronderzoek naar de vraag of er inderdaad een wervingsprobleem bestaat, en zo ja, hoe dit dan het onderzoek beïnvloedt. In het tweede deel van haar onderzoek vergeleek Dagan 88 studies naar hoe stellen omgaan met kanker uit de periode 1980 en mei 2011. Van slechts 33 onderzoeken was duidelijk hoeveel patiënten benaderd waren voor onderzoek, en hoeveel stellen daadwerkelijk hadden deelgenomen. Binnen die 33 onderzoeken verschilde de hoogte van de ‘couples’ respons rate’ van 25% tot een onwaarschijnlijk hoge 90%. Nagerekend bleek de respons rate bovendien vaak lager uit te vallen. Dagan veronderstelt dat dit gebeurt om het onderzoek meer gewicht te geven. Ze besluit haar dissertatie met een aantal aanbevelingen om het proces van rapporteren te verbeteren. Meirav Dagan (Israël, 1980) studeerde ‘Health Psychology’ aan The Academic College of Tel-Aviv Yaffo, Israël. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Gezondheidswetenschappen, sectie Gezondheidspsychologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG.
Sinds september gebruikt het UMC Utrecht een nieuw apparaat om röntgenfoto’s te maken voor borstkankeronderzoek. Vrouwen krijgen hierbij een veel lagere stralingsdosis toegediend. Het UMC Utrecht is het eerste ziekenhuis in de Benelux dat het apparaat gebruikt. Het nieuwe digitale röntgenapparaat wordt gebruikt in het onderzoek naar borstkanker. Het gaat om vrouwen met een knobbeltje in de borst die door hun huisarts of via het bevolkingsonderzoek naar het UMC Utrecht verwezen worden. Onderdeel van het onderzoek en de behandeling is een nieuwe borstfoto. Hiervoor gebruikt het UMC Utrecht sinds september een nieuwe mammograaf. Het digitale röntgenapparaat maakt foto’s van de borst, maar gebruikt daarvoor veel minder straling dan de huidige apparaten. Gemiddeld zo’n veertig procent minder. “Het is natuurlijk winst als we even goede foto’s kunnen maken, terwijl patiënten aan een lagere stralingsdosis blootgesteld worden”, reageert radioloog dr. Ruud Pijnappel van het UMC Utrecht Cancer Center. Daarnaast biedt de nieuwe mammograaf mogelijkheden die de oude apparatuur niet heeft. Op termijn zouden de beelden al een indruk kunnen geven van de aard van de afwijking. Niet alleen kan dan bepaald worden óf er een knobbel in de borst zit, maar misschien ook of dat knobbeltje goedaardig of kwaadaardig is. Maar deze toepassing vergt nader wetenschappelijk onderzoek. “Zover is het nog niet”, zegt Pijnappel. “We gaan het apparaat eerst in de dagelijkse praktijk gebruiken. We kijken of het net zo goed bevalt als de huidige apparatuur. Vanwege ervaringen in het buitenland verwachten we van wel. Daarna gaan we proberen extra informatie uit de foto’s te halen. Maar daarvoor is wetenschappelijk onderzoek nodig.” Het UMC Utrecht onderzoekt jaarlijks ongeveer 5000 vrouwen met een knobbeltje in de borst of andere borstklachten. Gelukkig blijkt slechts een minderheid daarvan borstkanker te hebben. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Het nieuwe type mammograaf heet MicroDose SI en wordt gemaakt door Philips.
"Meat consumption and cancer risk; an epidemio-logical analysis from multiple perspectives". Onderzoek toont aan dat een hoge vleesconsumptie mogelijk het risico op bepaalde soorten kanker verhoogt. Om een zo compleet mogelijk beeld van dit verband te krijgen is in dit proefschrift gekeken naar het effect van een vegetarische leefstijl op het ontstaan van kanker en naar mechanismen waarop vlees het risico op kanker mogelijk beïnvloedt. Dit proefschrift laat zien dat het volledig uitsluiten van vlees in ons dieet het risico op kanker niet verlaagt. Wel laten onze resultaten zien dat het belangrijk is om een weloverwogen keuze te maken met betrekking tot het type vlees dat wordt geconsumeerd. Zo wordt heem ijzer, de stof die vlees rood kleurt, in ons onderzoek in verband gebracht met het ontstaan van dikke darmkanker.
Geen enkele hoeveelheid alcohol is veilig, als je kanker wil vermijden. Dat zegt arts en onderzoeker P. Latino-Martel van het Franse nationale onderzoeksinstituut voor de landbouw. De zogezegd veilige grenzen voor alcohol, twee eenheden per dag voor vrouwen en drie voor mannen, zijn enkel gericht op het vermijden van effecten op korte termijn, maar niet om kanker te vermijden. In 2007 waarschuwde het report van World Cancer Research en het Amerikaans instituut voor kankeronderzoek al voor een verband tussen alcohol en mond-, keel-, lever-, borst-, darm- en slokdarmkanker. Alcohol is een vermijdbaar risico op kanker en kan de ziekte intomen, zegt Latino-Martel. De huidige richtlijnen doen mensen geloven dat lage doses alcohol kunnen worden genuttigd zonder risico.
Yank Hazewinkel: ‘Serrated polyps of the colon and rectum’. Ongeveer 5 procent van de mensen die een colonoscopie (onderzoek van de darmen via een flexibele slang door de anus) kregen, heeft een serrated poliep. Volgens Hazewinkel blijkt dat de scopisten deze groep poliepen over het hoofd zien, ook bij gebruik van een speciale lichttechniek. Hij toont in zijn proefschrift aan dat deze poliepen eigenschappen hebben die hen onderscheiden van de andere soorten poliepen. Jaarlijks krijgen ongeveer dertienduizend mensen in Nederland darmkanker, één van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland. De ziekte ontstaat bijna altijd uit een poliep. Lange tijd is gedacht dat slechts één soort poliep, een adenoom, kan uitgroeien tot darmkanker. Maar sinds enige jaren blijkt dat ook een andere soort poliep, de serrated poliep, zich kan ontwikkelen tot darmkanker. Deze poliepen werden tot voor kort beschouwd als goedaardig en ze werden daarom niet verwijderd tijdens een colonoscopie. Dit is mogelijk één van de redenen waarom colonoscopie niet in alle gevallen darmkanker voorkomt. Hazewinkel richt zich op de epidemiologie en de endoscopische kenmerken van serrated poliepen. Daarnaast bevat zijn proefschrift studies naar de optimale behandeling van patiënten met het serrated polyposis syndroom met conventionele en nieuwe endoscopie-technieken.
De wetenschap dat een medische behandeling bij de ene patiënt beter aanslaat dan bij de andere, dringt steeds verder door in de klinische praktijk. Op het moment dat er echter besloten moet worden of een bepaalde behandeling vergoed wordt, wordt deze ‘patiëntenheterogeniteit’ doorgaans genegeerd. Het argument is dan dat er voor de economische evaluaties, voor het informeren van zo’n vergoedingsbesluit door de overheid, onvoldoende data voorhanden zijn om rekening te kunnen houden met individuele variaties. Bram Ramaekers toont met zijn proefschrift aan dat het wel degelijk mogelijk is om subgroepen binnen een patiëntenpopulatie te selecteren voor wie een bepaalde behandeling wel kosteneffectief is. Zoals protonentherapie bij hoofd-halskanker patiënten. “Ik denk dat dit de weg vooruit is.” Als er een nieuwe medische behandeling beschikbaar komt, moet een economische evaluatie uitwijzen welke gezondheidswinst deze oplevert tegen welke kosten. Bram Ramaekers, die op 13 september zijn proefschrift over dit onderwerp verdedigt aan de Universiteit Maastricht: “Nieuwe behandelingen zijn vaak effectiever, maar ook duurder. Gebrek aan voldoende onderzoek naar de lange termijn effecten van een nieuwe behandeling maakt de afweging of die nieuwe behandeling ‘waar voor ons geld’ oplevert, wel eens ingewikkeld.” De maateenheid die gebruikt wordt om de gezondheidswinst uit te drukken is de QALY (Quality-adjusted life years). Eén QALY komt overeen met één levensjaar in volledige gezondheid. “Als een nieuwe behandeling effectiever en duurder is, hangt de doelmatigheid van deze behandeling af van wat wij als maatschappij bereid zijn te betalen per gewonnen QALY.” Protonen vs fotonen Neem nu de recent veelbesproken protonentherapie. Deze bestraling met protonen in plaats van de huidige fotonen is veel preciezer, waardoor er minder gezond weefsel rond het zieke weefsel beschadigd wordt. Dat beperkt de bijwerkingen van bestraling. Hoe groot dat effect echter is, verschilt van patiënt tot patiënt. Ramaekers: “Een droge mond en slikklachten zijn de meest voorkomende bijwerkingen van radiotherapie bij hoofd-halskanker. Dat kan zelfs zover gaan dat patiënten moeilijk kunnen eten, praten, of problemen krijgen met hun gebit. Die bijwerkingen ontstaan doordat niet alleen de tumor, maar ook gezond weefsel beschadigd wordt door de bestraling. De kans op bijwerkingen kan per patiënt verschillen. Wanneer de tumor bijvoorbeeld in de buurt van speekselklieren ligt, is de kans op een droge mond als bijwerking groter. Daarom kan behandelen met protonen in plaats van fotonen, afhankelijk van de grootte, de vorm en de ligging van de tumor, voor de ene patiënt een grotere winst betekenen dan voor een andere patiënt.” Belemmering Tot zover de achtergrond, nu naar het proefschrift. Er zijn weinig tot geen klinische studies die de effectiviteit van die kostbare protonenbehandeling vergelijken met fotonenbestraling voor hoofd-halskanker; één van de tien meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Onder andere daarom koos de onderzoeker juist deze casus. Ramaekers: “Het niet beschikbaar hebben van individuele patiëntendata wordt als belemmering gezien voor het erkennen van de patiëntenheterogeniteit in economische evaluaties. Er zijn echter wel data, maar die worden tot nu toe niet in economische evaluaties gecombineerd. Dat kan wel, zoals mijn proefschrift laat zien.” Op basis van die methode komt hij tot de conclusie dat protonentherapie voor de totale populatie hoofd-halskanker patiënten weliswaar niet kosteneffectief is in vergelijking met bestraling met fotonen, maar dat er wel degelijk subgroepen zijn te definiëren waarvoor dit wel het geval is. Daarbij is puur gekeken naar de vermindering van bijwerkingen bij protonentherapie. Er zijn onvoldoende wetenschappelijk data om een uitspraak te kunnen doen over een eventuele winst in overleving. Deze schattingen op subgroep niveau, zijn gebaseerd op dosis-respons modellen. Ramaekers: “Op basis van jarenlange klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek kunnen we een schatting maken van de verwachte bestralingsdosis in een patiënt en weten we welk effect een bepaalde stralingsdosis heeft op een bepaald weefseltype. Daarmee kan de kans is op bijwerkingen worden geschat zowel voor fotonen als voor protonen.” Meer data Behalve aantonen dat door een slimme combinatie van bestaande data, patiëntenheterogeniteit meegenomen kan en moet worden in economische evaluaties, doet de promovendus ook een paar voorstellen voor hoe meer individuele patiëntendata rond nieuwe behandelingen beschikbaar kunnen worden gemaakt voor onderzoekers. “Grote medicijnentrials worden vaak gesponsord door farmaceutische bedrijven. Vervolgens worden de data door de farmaceut afgeschermd en heeft de maatschappij er geen toegang toe. Terwijl die individuele patiëntengegevens zeer bruikbaar kunnen zijn om de effectiviteit en kosteneffectiviteit in subgroepen te onderzoeken. Bovendien zijn nieuwe medicijnen vaak duurder omdat er een patent op zit: de farmaceut moet zijn onderzoekskosten er natuurlijk uithalen. Door deze hogere medicijnprijs, betalen we als maatschappij indirect dus voor het onderzoek. Daarom zouden we als maatschappij toegang moeten hebben tot individuele patiëntengegevens van die studies.” Trend Daarnaast noemt hij het ‘open data beleid’ van het wetenschappelijke tijdschrift Nature als voorbeeld voor de toekomst. “Onderzoekers die erin publiceren moeten hun achterliggende data openbaar maken. Ik denk dat dat een trend is die door gaat zetten. Tot nu toe schermden onderzoekers hun data liever af, omdat ze zelf optimaal de vruchten wilden plukken van hun werk. Maar als ze openbaar zijn, vergemakkelijkt dat niet alleen de verificatie van hun werk, maar kunnen bijvoorbeeld ook economische evaluaties makkelijker rekening houden met patiënten heterogeniteit. En dat is de weg vooruit.”
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Moleculaire Immuno-hematologie houdt prof. dr. Eric Eldering zijn oratie getiteld ‘De multicellulaire samenleving’. Het afweersysteem beschermt ons tegen micro-organismen. Bij de normale ontwikkeling van immuuncellen die infecties bestrijden, treedt DNA herrangschikking en mutatie op. Deze eigenschappen hebben een keerzijde: ze leiden relatief gemakkelijk tot ontsporing en tot kankercellen. Bestudering en bestrijding van kwaadaardig ontspoorde afweercellen is het terrein van de moleculaire immuno-hematologie. De verschillende typen cellen van het immuunsysteem moeten heel goed samenwerken om infecties te bestrijden in deze ‘multicellulaire samenleving’. Maar kwaadaardige cellen maken misbruik van deze samenwerkingsverbanden om zich in stand te houden, en resistent te worden tegen behandeling. Het goede nieuws is dat, op basis van fundamenteel onderzoek van de laatste tien jaar, nieuwe medicijnen zijn ontwikkeld die deze communicatielijnen blokkeren. Dus ondanks voorspellingen aan het eind van de vorige eeuw dat het wetenschappelijk onderzoek naar kanker min of meer afgerond was, zijn er sindsdien grote doorbraken geweest op het gebied van de kankerbiologie. De nieuwe inzichten hebben geleid tot de ontwikkeling van veelbelovende nieuwe kankermedicijnen. Dit biedt het perspectief dat bepaalde types kanker in plaats van dodelijke ziektes veranderen in chronische aandoeningen die beheersbaar zijn.
Tien jaar na opname zijn de gevolgen van een opname van enkele dagen op de Intensive Care nog merkbaar. Prof. dr. Leenen van het UMC Utrecht deed onderzoek naar de levensverwachting van IC-patiënten: “Artsen en patiënten zouden beter geïnformeerd moeten worden over de langetermijngevolgen van een operatie.” Dit staat in het nieuwste nummer van Uniek, het relatiemagazine van het UMC Utrecht, dat morgen verschijnt. Een IC-opname brengt een lange hersteltijd met zich mee. Dankzij onderzoek van prof. dr. Loek Leenen weten artsen en patiënten beter waar ze aan toe zijn. "Op een gegeven moment moet een chirurg vragen: we kúnnen nog wel ingrijpen, maar wat levert het op?" Het UMC Utrecht opent per 1 oktober als eerste in Nederland een polikliniek speciaal voor mannen met borstkanker. Oncologisch chirurg dr. Arjen Witkamp legt in de Uniek uit waarom. ‘Wij nemen mannen met borstkanker serieus.’ Jaarlijks krijgen zo’n dertienduizend vrouwen borstkanker en slechts honderd mannen. In de Uniek ook het verhaal van Theo de Gooijer (57). Hij had zeven weken radiotherapie en zes chemokuren nodig om borstkanker de baas te worden. Theo wist niet dat mannen borstkanker konden krijgen. ‘Ik voelde me zo gezond als een vis.’
Experimentele middelen remmen mogelijk de uitzaaiing van blaaskankercellen. Onderzoekers van de afdeling Urologie van het LUMC publiceerden hier onlangs over in PLOS ONE. “We denken dat de tumor door deze nieuwe middelen bovendien gevoeliger wordt voor chemotherapie.” Voordat kankercellen zich kunnen gaan uitzaaien moeten ze verschillende stappen doorlopen. Tumorcellen die uitgaan van epitheel (bekledingscellen),zoals bij blaaskanker, zullen bijvoorbeeld eerst beweeglijker moeten worden, vertelt dr. Geertje van der Horst, onderzoeker op de afdeling Urologie van het LUMC. Zij deed onderzoek naar een middel dat verhindert dat strak in het gelid liggende epitheliale cellen overgaan naar veel beweeglijker mesenchymale cellen.Gevoeliger voor chemotherapie De stof die Van der Horst testte, een zogenaamde αv-integrine-remmer, bleek bij proefdieren inderdaad uitzaaiingen tegen te gaan. De onderzoekers zagen dat tumorcellen van de blaas die zich al richting beweeglijke, mesenchymale cellen hadden ontwikkeld, zich na toevoeging van een αv integrine-remmer weer meer als epitheliale cel gedroegen. “We denken dat kankercellen met een meer epitheliaal uiterlijk ook gevoeliger zijn voor chemotherapie dan tumorcellen met meer mesenchymale karakteristieken. Behandeling met de αv-integrine-remmer zou dus niet alleen het proces van uitzaaiing tegengaan, maar er ook voor kunnen zorgen dat chemotherapie beter aanslaat. Dat willen we nu verder gaan onderzoeken." Wat αv-integrine-remmers extra interessant maakt is dat ze op verschillende manieren werken. Ze gaan niet alleen de epitheliale-mesenchymale transitie (EMT) tegen, een proces dat wordt beschouwd als een belangrijke stap in de ontwikkeling en uitzaaiing van blaaskanker. Maar ze vertragen ook de vorming van nieuwe bloedvaatjes. Ook dit hindert de groei van tumoren, die voor hun groei afhankelijk zijn van de aanvoer van voedingsstoffen via het bloed. Remmers van αv-integrine zijn mogelijk ook interessant voor andere tumoren, met name die waarbij EMT waarschijnlijk een belangrijke rol speelt, zoals prostaat-, borst- en alvleeskliertumoren. Het LUMC heeft nog andere middelen in onderzoek die EMT tegengaan. Onderzoeker dr. Gabri van der Pluijm van de afdeling Urologie ontving onlangs een subsidie van de Astellas European Foundation om de werking hiervan verder te onderzoeken. Het wetenschappelijke artikel Targeting of Alpha-V Integrins Reduces Malignancy of Bladder Carcinoma is onlangs verschenen in het open access tijdschrift PLOS ONE. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Onderzoekers van het UZA en de Universiteit Antwerpen zijn er voor het eerst in geslaagd een doeltreffend therapeutisch vaccin te ontwikkelen voor acute leukemie bij volwassenen. Een wereldprimeur. Intussen worden er ook pilootstudies opgestart voor de behandeling van borst- en longvlieskanker. "Het gaat om een gepersonaliseerd vaccin op basis van de eigen afweercellen van de patiënten", leggen professoren Viggo Van Tendeloo en Zwi Berneman uit, die hier tien jaar van research naar deden. Uit hun studie, die gepubliceerd werd in het gerenommeerde Amerikaanse vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences, blijkt dat de helft van de leukemiepatiënten goed reageert op het vaccin. "Het ging om patiënten met een hoog risico op herval. Bij hen werd een terugkeer van de ziekte uitgesteld of zelfs voorkomen. De gemiddelde overlevingsduur ging erop vooruit tot 52 maanden, bij degenen die goed reageerden. Er komt nu een vervolgstudie bij meer patiënten om deze resultaten te bevestigen." Acute myeloïde leukemie (AML) bij volwassenen is een erg agressieve bloedkanker, die vooral oudere mensen boven de 60 treft. Hoewel de ziekte bij de meeste patiënten onder controle wordt gebracht door
chemotherapie, hervalt een groot deel van hen relatief snel. Slechts 26 % overleeft de eerste vijf jaar na de diagnose. Deze immunotherapie is een nieuwe manier om kanker aan te pakken, als een aanvulling op de bestaande behandelingen. Het zal de chemoof radiotherapie dan ook niet gaan vervangen. Wel zijn er aanwijzingen dat het vaccin kan werken voor andere types van kanker. Zo worden pilootstudies opgericht voor de behandeling van borst- en longvlieskanker.
Als eerste ziekenhuis in Nederland start het UMC Utrecht een nieuwe pijnstillende behandeling van uitgezaaide tumoren in het bot. Artsen verhitten hierbij de bottumoren met ultrageluid. De eerste drie patiënten zijn met de nieuwe methode behandeld. Uitzaaiingen in het bot zijn de meest voorkomende oorzaak van pijn bij kanker. Het UMC Utrecht is daarom een vernieuwende behandeling van pijnlijke bottumoren gestart. De behandeling vindt plaats in een MRI-scanner. Daardoor kan de behandelend arts tijdens de behandeling precies zien waar de tumoren zitten. Tijdens de behandeling produceert een transducer ultrageluid dat heel precies kleine stukjes weefsel kan verhitten tot meer dan 55 graden Celsius. Bij die temperatuur sterven zenuwen in het beenvlies af, dat is de buitenbekleding van het bot. De eerste drie patiënten zijn met deze methode behandeld. Het UMC Utrecht kan voorlopig één patiënt per week behandelen. Het gaat om patiënten met ernstige botpijn op één plek. De patiënten zitten in de palliatieve fase van hun kankerbehandeling en zijn al behandeld met radiotherapie. De behandeling werkt alleen pijnstillend en niet genezend. Arts-onderzoeker Merel Huisman voert het onderzoek uit. Prof. dr. Maurice van den Bosch is radioloog en hoofdonderzoeker. “Het is een goed voorbeeld van de vernieuwende manieren waarop we binnen het UMC Utrecht Cancer Center de kwaliteit van leven van kankerpatiënten proberen te verbeteren. De behandeling met ultrageluid is veilig, niet-invasief en vormt een minimale belasting voor de patiënt.” De behandeling met ultrageluid is een veelbelovende methode om pijnlijke botuitzaaiingen te behandelen. Kleinere onderzoeken in buitenlandse ziekenhuizen hebben goede resultaten laten zien. De meeste patiënten hebben tot minstens drie maanden na de behandeling minder pijn. Maar het aantal behandelde patiënten is nog te klein om definitieve conclusies aan te verbinden. De methode is al wel erkend als veilig (het heeft een zogenaamde CE-markering gekregen voor klinische behandeling). Het UMC Utrecht gaat nu samen met vier internationale ziekenhuizen de effectiviteit van de methode in vijftig patiënten onderzoeken. Vooral prostaat-, borst- en longkanker zaaien uit naar bot, maar het kan bij elke tumor voorkomen. Bestraling is de eerste behandeling, maar bij dertig tot veertig procent van de patiënten heeft dat geen effect. Bovendien komt de pijn terug bij de helft van de patiënten waar radiotherapie eerst verlichting brengt. Tweederde van alle terminale kankerpatiënten heeft uitzaaiingen in het bot. De radiologen in het UMC Utrecht behandelen met ultrageluid al vleesbomen in de baarmoeder en voert onderzoek uit naar de bruikbaarheid bij de behandeling van borsttumoren. Officieel heet de methode ‘MRI-geleide High Intensity Focused Ultrasound’ (MR-HIFU). Het UMC Utrecht beschikt over een MR-HIFU systeem dat door Philips is gebouwd. In Medisch Contact van vandaag beschrijven de onderzoekers van het UMC Utrecht de nieuwe behandelmethode.
Onderzoekers van het UMC Utrecht ontwikkelen met behulp van een subsidie van Alpe d’HuZes/KWF van bijna 300.000 euro een vernieuwende behandeling van kanker. Het gaat om het injecteren van radioactieve bolletjes in tumoren, waardoor een zeer precieze lokale bestraling kan worden gerealiseerd. Het direct injecteren van radioactieve bolletjes kan een adequate behandeling vormen van tumoren die moeilijk of niet chirurgisch verwijderd kunnen worden. Dat is het uitgangspunt van medisch bioloog dr. Frank Nijsen, kaakchirurg dr. Robert van Es en nucleair geneeskundige dr. Marnix Lam van het UMC Utrecht. Zij werken samen met dr. Bas van Nimwegen van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht om hoofd- en halstumoren te behandelen met radioactieve bolletjes. De behandeling draait om holmiumbolletjes die zichtbaar zijn op een MRI of nucleaire scan. Via beeldgestuurde injectie zijn de bolletjes heel nauwkeurig en lokaal in een tumor te brengen. In de eerste drie millimeter geven de holmiumbolletjes negentig procent van hun straling af. De behandeling verschilt cruciaal van vergelijkbare aanpakken met radioactieve yttrium-bolletjes. Van de holmiumbolletjes is via zowel MRI, CT en nucleaire beeldvormende technieken aan te tonen waar ze zitten. Daardoor zijn de veiligheid en effectiviteit van de holmiumbehandeling beter te controleren. Samen met de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht wordt de behandeling nu al getest in huisdieren met tumoren. De voorlopige resultaten zijn goed. De afgelopen vier jaar zijn vijftien honden en katten met vooral agressieve tumoren op de tong behandeld. In het merendeel van de dieren werkte de behandeling goed. Gemiddeld werden tumoren tachtig procent kleiner en bleef de tong bruikbaar. "De resultaten in deze dierpatiënten zijn zeer veelbelovend”, vindt prof. dr. Ron Koole van de afdeling Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie van het UMC Utrecht. “Daarom heb ik de wetenschappers die hieraan werken bij elkaar gebracht om deze behandeling ook voor mensen met kanker beschikbaar te maken." Met de recent toegekende subsidie van Alpe d’HuZes/KWF gaan de Utrechtse onderzoekers dit verder uitbouwen. Het moet leiden naar een fase I klinische studie waarbij de behandeling in kankerpatiënten onderzocht wordt op veiligheid. Een van de belangrijkste vragen is hóe de bolletjes dusdanig geïnjecteerd kunnen worden dat ze zich goed verspreiden binnen de tumor om een optimaal effect te kunnen bereiken. Ook moeten eventuele bijwerkingen van de behandeling in kaart gebracht worden. “Hoofd- en halstumoren zijn natuurlijk maar één toepassing van deze behandeling”, stelt dr. Frank Nijsen van het UMC Utrecht. “In principe is het mogelijk om elke vaste tumor die met een naald bereikbaar is te behandelen met holmiumbolletjes. Maar we moeten nu eerst bewijzen dat we herhaaldelijk en gecontroleerd tumoren kunnen injecteren.” Het UMC Utrecht werkt al twintig jaar aan de innovatieve behandeling van kanker met holmiumbolletjes. Patiënten met levertumoren worden er in wetenschappelijke setting al mee behandeld. In het UMC Utrecht hebben reeds vijftig patiënten een palliatieve holmiumbehandeling gekregen. Vorig jaar is het UMC Utrecht spin-off bedrijf Quirem Medical opgericht om deze behandeling wereldwijd beschikbaar te maken voor patiënten. Quirem Medical richt zich op de behandeling van levertumoren met holmiumbolletjes. Levertumoren hebben als het ware hun eigen bloedvaten waardoor ze makkelijk te bereiken zijn via een injectie. De bolletjes lopen vast in de allerkleinste bloedvaatjes in en rond de tumor. Ze geven hun straling daardoor alleen bij de tumor af. Omdat de bolletjes zichtbaar zijn op een MRI-scan kan via een testdosis precies gekeken worden of de bolletjes inderdaad in de tumor terecht komen. De subsidie van Alpe d'HuZes/KWF ‘Unieke kansen’ is speciaal bedoeld voor veelbelovend maar risicovol onderzoek dat niet in de huidige kankeronderzoeksfinanciering wordt ondersteund.
De CHMP heeft in de vergadering van februari onder meer positieve adviezen gegeven over drie nieuwe geneesmiddelen: Hizentra, een gammaglobuline wordt gebruikt bij de behandeling van immunodeficiëntiesyndromen, Proveblue (methylthioniniumchloride) bij de symptomatische behandeling van methemoglobinemie veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën en Rasilamlo (een combinatie van aliskiren en amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP was positief over:
Hizentra (humaan normaal immunoglobuline), een substitutietherapie voor volwassenen en kinderen met primaire immunodeficiëntiesyndromen en voor patiënten met myeloom of chronische lymfatische leukemie met ernstige secundaire hypogammaglobulinemie en recidiverende infecties. Het betreft hier een 20% oplossing voor subcutane toediening, een 10% intraveneuze oplossing was al eerder geregistreerd.
Methylthioniniumchloride Proveblue (methylthioniniumchloride), voor acute symptomatische behandeling van methemoglobinemie, veroorzaakt door geneesmiddelen en chemicaliën bij volwassenen en kinderen ouder dan drie maanden.
Rasilamlo (aliskiren/amlodipine), uitsluitend voor de behandeling van volwassen patiënten met essentiële hypertensie, bij wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met aliskiren of amlodipine alleen. In de wetenschappelijke productinformatie (SPC) wordt opgenomen dat er onvoldoende data zijn bij ouderen.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
DeCHMP heeft positief geadviseerd over de handelsvergunningen voor de generieke geneesmiddelen Ibandroninezuur Sandoz en Ibandroninezuur HEXAL (ibandroninezuur), bedoeld voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen. Beide geneesmiddelen zijn generieke vormen van Bondronat.
Nieuwe therapeutische indicatie
Het Comité heeft positief geadviseerd over uitbreiding van de therapeutische indicatie voor Humira (adalimumab) met "behandeling van juveniele idiopathische artritis bij patiënten van 4 tot 12 jaar oud."
Pandemrix en mogelijk verband met narcolepsie: De CHMP is van mening dat verder onderzoek moet worden gedaan naar een mogelijk verband tussen narcolepsie (slaapziekte) bij kinderen en het griepvaccin Pandemrix. De aanbeveling voor het gebruik van Pandemrix (geregistreerd voor gebruik tijdens een pandemie) wordt op dit moment niet gewijzigd. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 18 februari 2011.
Beperking gebruik Zerit:
Naar aanleiding van meldingen van bijwerkingen bij het gebruik van Zerit (stavudine) heeft de CHMP aanbevolen de therapeutische indicaties van Zerit te beperken. Het geneesmiddel moet zowel bij volwassenen als bij kinderen zo kort mogelijk gebruikt worden en alleen als er geen goede alternatieven beschikbaar zijn. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Beperking gebruik Tygacil: Het Comité adviseerde om het gebruik van Tygacil (tigecycline) te beperken tot de situatie waarin geen andere antibiotica gebruikt kunnen worden. De voorschrijvende artsen worden gewezen op een mogelijk verband tussen het geneesmiddel en verhoogde mortaliteit in klinisch onderzoek bij onder meer niet-goedgekeurde indicaties. Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 20 februari 2011.
Nieuwe contra-indicatie voor Brinavess: De CHMP heeft geadviseerd de contra-indicaties van Brinavess (vernakalant) te herzien na melding van een geval van ernstige hypotensie en cardiogene shock bij een patiënt die deelnam aan een klinisch onderzoek. Met de nieuwe contra-indicatie wordt de tijd waarin patiënten na toediening van Brinavess geen andere intraveneuze antiaritmica (klassen I en III) toegediend mogen krijgen, verlengd tot vier uur na toediening van Brinavess.
Onvoldoende voorraad van Simponi:Het Comité is op de hoogte gesteld van fabricageproblemen met Simponi (golimumab) voorgevulde pennen, die zullen leiden tot een tijdelijk tekort van deze presentatie van Simponi in een aantal Europese landen. Het Comité adviseerde om de betrokken patiënten in plaats daarvan de andere presentatie van Simponi, de voorgevulde spuit, voor te schrijven, of een ander middel op advies van hun arts. Simponi is een geneesmiddel voor de behandeling van reumatoïde artritis, artritis psoriatica en spondylitis ankylopoëtica.
Beroepsprocedure Docetaxel Teva Generics: Het Comité heeft een beroepsprocedure afgerond, die in gang werd gezet wegens verschil van mening tussen EU-lidstaten over het generieke docetaxel-bevattende geneesmiddel Docetaxel Teva Generics. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de behandeling van borstkanker, niet-kleincellige longkanker, prostaatkanker, adenocarcinoom van de maag en kanker in hoofd en hals. De procedure was gestart wegens bezorgdheid over het niet verrichten van bio-equivalentie onderzoek. Het Comité was van mening dat er geen aanvullende gegevens nodig waren en adviseerde daarom positief.
Herbeoordeling buflomedil-bevattende geneesmiddelen: De CHMP is een onderzoek begonnen naar het hoge risico van cardio- en neurotoxiciteit, vooral na onbedoelde of opzettelijke overdosering, bij patiënten die buflomedil-bevattende geneesmiddelen gebruiken voor de behandeling van symptomen van perifere arteriële occlusieve aandoeningen. Aanleiding hiertoe was de schorsing van de handelsvergunning voor deze geneesmiddelen in Frankrijk op grond van herziening van alle beschikbare risico-informatie.
Herbeoordeling van pholcodine-bevattende geneesmiddelen: Het Comité is gestart met een onderzoek naar het mogelijke verband tussen het gebruik van pholcodine-bevattende geneesmiddelen en anafylactische reacties bij patiënten die daarna zijn blootgesteld aan neuromusculaire blokkers (neuromuscular blocking agents, NMBA) die worden gebruikt in de anesthesie. Het onderzoek is een gevolg van de publicatie van onderzoeksgegevens, waaruit mogelijk blijkt dat het gebruik van pholcodine kan leiden tot immunologische stimulatie van blootgestelde patiënten. Bovendien werd in een aantal EU-lidstaten waar pholcodine niet meer op de markt is, een vermindering van de rapportage van NMBA-gerelateerde anafylaxie waargenomen. Pholcodine-bevattende geneesmiddelen worden gebruik voor de behandeling van hoest bij kinderen en volwassenen en is in Nederland niet op de markt.
Hoe groter de verstoring van de levensdoelen bij iemand die de diagnose kanker heeft gekregen, des te lager was hun kwaliteit van leven 18 maanden na de diagnose. Patiënten passen na de diagnose hun levensdoelen aan. Zij doen dit vooral door een ander type doelen te stellen of door hun doelen terug te schalen. Dit blijkt uit onderzoek van Moniek Janse van het UMCG. Als iemand de diagnose kanker krijgt, kan dit zijn of haar hele wereld op zijn kop zetten. Plotseling bestaat het leven uit ziekenhuisbezoeken, medische onderzoeken en het leren omgaan met de fysieke gevolgen van de ziekte en behandeling. Deze levensverandering kan voorheen belangrijke activiteiten, wensen en doelen uit iemands leven, drastisch doorkruisen. In haar onderzoek ging Moniek Janse na wat de impact is van kanker op iemands persoonlijke doelen in het leven en hoe het zich ontwikkelt over tijd. Zij hield hierbij rekening met individuele verschillen in onder andere prognose en behandeling. Janse ging na in hoeverre de doelen van iemand verstoord waren; zij deed dit direct na diagnose en 7 en 18 maanden later. De doelverstoring was het grootst na de diagnose en nam daarna af. Uit haar onderzoek blijkt dat patiënten met een verder gevorderd stadium van kanker, een rectum tumor, een stoma en patiënten die naast een operatie ook nog chemo- of radiotherapie kregen, meer doelverstoring ervaren dan patiënten met een minder ver gevorderd stadium van de ziekte, een tumor in de dikke darm, geen stoma en patiënten die alleen een operatie ondergingen. Hoe hoger de doelverstoring was, des te lager was de kwaliteit van leven en het emotioneel functioneren van patiënten 18 maanden na diagnose. Uit het onderzoek van Janse blijkt verder dat patiënten in de eerste 6 maanden na de diagnose zich meer gezondheidsdoelen stellen en minder sociale doelen. De patiënten gaven aan dat hun doelen in die periode meer haalbaar werden. Janse volgde een groep volwassen patiënten met darmkanker en ging na hoe zij hun doelen aanpasten in twee periodes: de behandelperiode (1-7 maanden na de diagnose) en de follow-up periode (7-18 maanden na de diagnose). Het blijkt dat zij hun doelen vooral aanpassen door andere doelen te kiezen of hun doelen terug te schalen. In de behandelperiode kiezen zij eerder voor kortdurende doelen, in de follow-up periode eerder doelen met een langere tijdspanne. Janse concludeert dat het feit dat patiënten meer de neiging hebben om hun doelen los te laten en flexibel met hun doelen om te gaan, het negatieve effect van doelverstoring kan verminderen tijdens de eerste periode van diagnose en behandeling. Drs M. Janse (Harlingen, 1984) studeerde Engelse Taal & Cultuur en Sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar onderzoek bij het onderzoeksinstituut SHARE van het UMCG. Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de Dutch Cancer Society.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 6 geneesmiddelen, waaronder 2 geneesmiddelen voor een chronische infectie met het hepatitis C-virus.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Fotivda (tivozanib) is een vasculair endotheel groeifactor receptor (VEGFR) kinase remmer en bestemd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met gevorderde niercelkanker. Ook is het middel bestemd voor volwassen patiënten met ziekteprogressie na één eerdere behandeling met cytokine therapie voor gevorderde niercelkanker en die niet eerder behandeld zijn met een VEGF en mTOR remmer.
- Kisqali (ribociclib) is een cycline-afhankelijk kinase 4 en 6 (CDK4/6) remmer en in combinatie met een aromatase remmer bestemd voor de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoonreceptor (HR) positieve, humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2) negatieve lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker als initiële endocrien-gebaseerde therapie.
- Mavenclad (cladribine) is een purine-analoog en bestemd voor de behandeling van zeer actieve relapsing multiple sclerose vastgesteld door klinische testen of beeldvormende technieken.
- Maviret (glecaprevir / pibrentasvir) en Vosevi (sofosbuvir / velpatasvir / voxilaprevir) zijn nieuwe combinatiebehandelingen bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC). Beide geneesmiddelen zijn beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure van de EU.
- Imraldi ((biosimilar van Humera, adalimumab) is bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriatica, psoriasis, plaque psoriasis bij kinderen, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Faslodex (fulvestrant) is een oestrogeenreceptorantagonist en nu ook bestemd voor de behandeling van postmenopauzale vrouwen met oestrogeenreceptor positieve, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker die eerder niet behandeld zijn met endocriene therapie.
- Harvoni (sofosbuvir / ledipasvir acetonsolvaat) is een combinatie van een NS5A remmer en een NS5B polymerase remmer en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij adolescenten (12 tot 18 jaar).
- Kaletra (lopinavir en ritonavir) is een combinatie van twee proteaseremmers en bestemd voor de behandeling van met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv-1) en nu ook bestemd voor de behandeling van kinderen ouder dan 14 dagen.
- Mimpara (cinacalcethydrochloride) is een calcium regulator en nu ook bestemd voor de behandeling van secundaire hyperparathyreoïdie (HPT) bij kinderen vanaf 3 jaar met ernstig nierfalen (End-Stage Renal Disease; ESRD) die gedialyseerd worden.
- Orencia (abatacept) is een immunosupressivum en nu ook bestemd voor, alleen of in combinatie met MTX , de behandeling van actieve psoriatische artritis onvoldoende reagerend op DMARD-therapie, waaronder MTX, en voor wie extra systemische therapie voor psoriatische huidletsels niet noodzakelijk is.
- Soliris (eculizumab) is een gehumaniseerd monoklonaal IgG2/4k antichaam en nu ook bestemd voor refractaire gegeneraliseerde myasthenia gravis (gMG) bij patiënten die anti-acetylcholine receptor (AChR) antilichaam positief zijn.
- SonoVue (zwavelhexafluoride) is een echocardiografisch contrastmiddel en nu ook bestemd voor gebruik in ultrasonografie bij pediatrische patiënten tot 18 jaar om een vesicoureterale reflux te detecteren.
- Stivarga (regorafenib) is een brede kinase remmer en nu ook bestemd als monotherapie voor de behandeling van patiënten met hepatocellulair carcinoom die eerder zijn behandeld met sorafenib.
- Victoza (liraglutide) is een GLP-1 analoog bestemd voor de behandeling van diabetes mellitus type 2. Op basis van de resultaten van de LEADER-studie is de indicatie enigszins gewijzigd. De resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor een handelsvergunning voor Elmisol (levamisol) en Zafiride (NGR-menselijke tumornecrosefactor alfa) zijn ingetrokken.
Elmisol zou bestemd zijn voor de behandeling van een steroïd gevoelig nefrotisch syndroom (SSNS) bij kinderen en adolescenten van 2 jaar tot 18 jaar.
Zafiride zou bestemd zijn voor de behandeling van gevorderde maligne pleuramesothelioom, een kanker van het longvlies die meestal wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest.
Uitkomst herbeoordeling Symbioflor 2
De CHMP concludeerde dat Symbioflor 2 gebruikt kan blijven worden voor de behandeling van prikkelbare darm syndroom bij volwassenen. Het geneesmiddel dient echter niet breder te worden gebruikt voor de behandeling van functionele gastro-intestinale aandoeningen. Deze groep aandoeningen met verschillende oorzaken vergen een andere behandelingsaanpak.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 19-22 juni 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Sascha van Doorn: ‘Monitoring and improving quality of colonoscopy’. Dikkedarmkanker is een van de meest voorkomende kankers in de westerse wereld. Met coloscopie, het inspecteren van de darm met een camera aan een flexibele slang, van hoge kwaliteit kan het ontstaan en de sterfte door dikkedarmkanker verminderen, omdat daarmee darmkanker in een vroeg en nog te behandelen stadium kan worden opgespoord. Ook kunnen met coloscopie poliepen, de voorlopers van darmkanker, worden opgespoord en verwijderd. Op dit moment varieert de kwaliteit van coloscopieën en daarom zijn er verschillende kwaliteitsindicatoren vastgesteld. Om kwaliteit van coloscopieën te optimaliseren, zijn continue monitoring, feedback en benchmarking essentieel. Over het rapporteren, monitoren en verbeteren van de kwaliteit van coloscopie gaat het proefschrift van Sascha van Doorn. Ze beschrijft de ontwikkeling van een nieuw, gestructureerd coloscopie-verslagleggingssysteem waarmee endoscopisten alle kwaliteitsindicatoren en endoscopische bevindingen kunnen beschrijven en gestandaardiseerde verslagen en rapportages kunnen opstellen. Dit systeem kan de basis vormen voor continue kwaliteitsmonitoring, meent Van Doorn, zodat coloscopie geleidelijk een kwaliteitgerichte praktijk wordt. Verder vergelijkt de promovenda een Endocuff (een nieuwe endoscopische cap met twee circulaire rijen plastic haartjes) met conventionele coloscopie. Ook schrijft ze over het verschil tussen endoscopisten wat betreft het percentage patiënten bij wie zij poliepen vinden. Van Doorn onderzocht of deze variatie al tijdens de opleiding tot MDL-arts ontstaat.
Om meer zicht te krijgen in de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht, beveelt het RIVM het volgende aan: 1) Vanaf 2012 starten met epidemiologische analyses in de cohorten EPIC-NL, Nightingale en AMIGO en LRGP van nachtwerk in relatie tot determinanten van borstkanker, HVZ en obesitas. 2) Start in 2012 met analyses in het NEA cohort voor de bepaling of nachtwerk leidt tot een verandering in lichaamsgewicht. 3) Vorm een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' tussen 3 langlopende cohorten (EPIC-NL, MCS en LRGP) en twee recent gestarte cohorten (Nightingale en AMIGO), en inventariseer binnen de cohorten de haalbaarheid voor het verzamelen van meer gedetailleerde informatie van nachtwerk (zoals verzameld in Nightingale); 4) Inventariseer de mogelijkheden en meerwaarde om een extra vragenlijst over nachtwerken binnen het recent gestarte cohort Lifelines te zetten om ook daar de noodzakelijke informatie te achterhalen. Tevens wordt nader onderzocht of Lifelines of andere cohorten met longitudinaal biologisch materiaal in te zetten zijn als onafhankelijk verificatiecohort of voor verdiepende analyses; 5) Inventariseer de mogelijkheid om op een valide manier informatie over nachtwerk af te leiden uit gegevens over huidige baan en beroepshistorie; 6) Inventariseer de mogelijkheid tot mechanistisch onderzoek gebruik makend van verzameld of nieuw te verzamelen biologisch materiaal uit geschikte cohorten Nightingale, AMIGO, LRGP, MCS, EPIC-NL en Lifelines. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen na een inventarisatie van Nederlandse cohorten met informatie over nachtwerk en gezondheid. Gezien de hoeveelheid van voorgestelde aanbevelingen, zullen in overleg met de partners keuzes gemaakt worden. Dit briefrapport bouwt voort op de literatuurstudie naar de gezondheidseffecten van nachtwerk (Rodenburg et al., 2011). In het onderhavige rapport wordt onderscheid gemaakt tussen langlopende en recent gestarte cohorten, waarbij de langlopende cohorten voor 2005 gestart zijn. Echter kan de dataverzameling van nachtwerk blootstelling wel later (bijvoorbeeld in 2011) gestart zijn. Er zijn zes langlopende cohorten en drie recent gestarte cohorten geïdentificeerd, die gegevens (kunnen) bevatten over nachtwerk en gezondheid. Daarbij is een selectie gemaakt van een drietal gezondheidsproblemen: borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht. Op de korte termijn lenen een aantal cohorten zich voor epidemiologische analyses naar de samenhang tussen nachtwerk en mogelijke risicofactoren voor borstkanker, HVZ en overgewicht. De EMV-cohorten, waaronder EPIC-NL, Nightingale en AMIGO bieden hiervoor mogelijkheden. Deze bestanden beschikken tevens vanaf circa medio 2012 over informatie voor het bepalen van de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, HVZ en overgewicht, maar door het retrospectieve karakter bestaat er kans op survival bias. Ook het omvangrijke NEA bestand beschikt reeds over voldoende informatie voor de bepaling van het verband van nachtwerk met HVZ en overgewicht, maar is cross-sectioneel van aard en heeft daarmee geen zeggingskracht over causaliteit. Wel zou het longitudinale NEA cohort ingezet kunnen worden om de relatie tussen nachtwerk en verandering in lichaamsgewicht te bepalen. De aanbeveling om een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' te vormen tussen een vijftal cohorten heeft als uniek doel om in de toekomst relevante analyses naar nachtwerk en gezondheidsproblemen uit te voeren onder een omvangrijke en heterogene groep personen. Tevens kan dan geïnventariseerd worden in hoeverre het haalbaar is om binnen de cohorten meer gedetailleerde informatie over nachtwerk te verzamelen. Op de middellange termijn (5-10 jaar) zal een aanzienlijke hoeveelheid extra relevante informatie beschikbaar komen vanuit EPIC-NL, LRGP, MCS en de recent gestarte cohorten Nightingale, AMIGO, en mogelijk Lifelines. Deze cohorten bieden dan uitstekende mogelijkheden de gezondheidseffecten van nachtwerk te analyseren, waarbij Nightingale nog aanvullende gegevens over nachtwerk heeft verzameld. Vanwege de hoeveelheid verzameld biologisch materiaal, en momenteel informatie over nachtwerk bij Lifelines ontbreekt, behoort het tot de aanbeveling informatie over nachtwerk alsnog te verzamelen.
Onderzoekers van onder meer het Leids Universitair Medisch Centrum, de Universiteit Utrecht, en Genmab BV hebben in kaart gebracht hoe antilichamen de ‘opruimdienst’ van ons lichaam activeren om tumorcellen te vernietigen. Dit kan een aangrijpingspunt zijn voor immunotherapie tegen kanker. De resultaten zijn 14 maart verschenen in het toonaangevende tijdschrift Science . Opruimingsdienst tumorcellen in kaart gebrachtImmunotherapie wordt al toegepast bij verschillende soorten kanker, waaronder borstkanker en leukemie. Hierbij kunnen antilichamen ingezet worden die specifiek aan tumorcellen binden. Deze cellen worden daarmee gemarkeerd waardoor het afweersysteem van de patiënt ze kan herkennen. Een deel van dit afweersysteem bestaat uit een ‘opruimdienst’, het zogenaamde complementsysteem, die deze cellen vervolgens opruimt. Maar nog lang niet alle kankerpatiënten hebben hier baat bij. Er is meer kennis nodig over de hoe antilichamen precies werken en hoe ze effectiever te maken zijn. Daarom onderzochten de wetenschappers het mechanisme achter het activeren van het complementsysteem. “We wisten al decennia lang dat het complementsysteem van groot belang is”, zegt Piet Gros, hoogleraar Biomacromoleculaire kristallografie aan de Universiteit Utrecht. “Maar het was nog niet duidelijk hoe de interactie tussen antilichamen en het complement systeem precies in zijn werk gaat op moleculair niveau. Dit beschrijven we nu voor het eerst in Science, mede dankzij de elektronenmicroscopen in Leiden die promovendus Christoph Diebolder hiervoor gebruikte.” “De cryo elektronen microscopen zoals op het NeCEN in Leiden aanwezig waren cruciaal voor het kunnen afbeelden van de interactie tussen antilichamen en het eiwit dat de het complementsysteem activeert”, zegt Bram Koster, hoogleraar Elektronenmicroscopie aan het Leids Universitair Medisch Centrum. Nano-Eiffeltoren“Het 3D structuur van het eiwitcomplex is verkregen door honderden 3D-beelden op te nemen en met beeldverwerking te middelen. Uiteindelijk is een structuur verkregen die met een scherpte van 6 nanometer afgebeeld de vorm van het complex weergeeft. Het lijkt een beetje op een nano-Eiffeltoren. Christoph Diebolder als promovendus en Roman Koning als begeleidende wetenschapper waren de afgelopen een sterk team die dit voor elkaar gekregen hebben”, aldus Koster. De auteurs onderzochten op welke manier antilichamen zich organiseren wanneer ze aan de tumorcel zijn gebonden. Ze ontdekten dat zes antilichamen samen een ringstructuur vormen op de tumorcel dat als een soort docking station voor het complement-systeem fungeert. Een kettingreactie leidt vervolgens tot vernietiging van de tumorcellen. Op basis van dit inzicht konden de onderzoekers de antilichamen zodanig veranderen dat ze makkelijker deze zesvoudige ringstructuur vormen, waardoor tumorcellen nog effectiever vernietigd kunnen worden. Het beter begrijpen van het mechanisme is een eerste stap naar vernieuwde therapieën tegen kanker. “Aanvullend onderzoek is echter nodig”, zeggen de onderzoekers. Zo willen we weten hoe we deze nieuwe bevindingen optimaal kunnen gebruiken om antilichaamtherapie effectiever en breder toepasbaar te maken.” De geavanceerde elektronen microscopen van de sectie Elektronenmicroscopie binnen de afdeling Moleculaire Celbiologie en het Netherlands Centre for Electron Nanoscopy (NeCEN) hebben belangrijke bijdragen aan het onderzoek geleverd. NeCEN is de open-access faciliteit voor cryo-elektronen microscopie (cryo-EM) in Nederland. NeCEN biedt onderzoeksinstellingen en bedrijven toegang tot de aanwezige twee zeer geavanceerde microscopen, die speciaal zijn ontworpen voor biologisch onderzoek. De faciliteit is mogelijk gemaakt door de partners (RuG, NKI-AVL, AMOLF, UU, TU/e, FEI Company, UMCR UL, LUMC, TUD, EMC), NWO, Europese Structuurfondsen en bijdragen van de Provincie Zuid-Holland en de Gemeente Leiden, Rotterdam en Delft.
Op 4 juli schrijft internist-in-opleiding Astrid van der Veldt geschiedenis: ze verdedigt op één dag twee proefschriften. Zo’n dubbelpromotie komt maar heel zelden voor. Van der Veldt deed zowel onderzoek naar het antikankermiddel sunitinib als naar de beeldvormende techniek 'positron emissie tomografie' (PET) die de werking en het gedrag van medicijnen tegen kanker in het lichaam kunnen volgen. Van der Veldt: ‘Twee keer promoveren klinkt misschien erg ambitieus, maar het is eigenlijk een uit de hand gelopen hobby. Ik ben er ingerold en vind onderzoek doen gewoon heel erg leuk. Na mijn opleiding wil ik me specialiseren tot oncoloog en patiëntenzorg combineren met onderzoek’. Van der Veldt voerde haar onderzoeken uit op twee verschillende afdelingen van VU medisch centrum. Op de afdeling medische oncologie bestudeerde zij de angiogeneseremmer (vaatremmer) sunitinib. Behandeling met sunitinib bij uitgezaaide nierkanker heeft geleid tot een betere overleving van patiënten, maar over de eigenschappen van dit middel was nog veel onduidelijkheid. In haar proefschrift beschrijft Astrid van der Veldt verscheidene klinische en farmacodynamische aspecten van de behandeling met sunitinib die zijn waargenomen bij patiënten met uitgezaaide nierkanker. Op de afdeling nucleaire geneeskunde & PET research werkte ze mee met een studie naar het effect van chemotherapie. Zij keek hoeveel van het chemotherapeuticum ‘docetaxel’ daadwerkelijk in een tumor van patiënten met longkanker aankomt. Met dergelijke PET-scans kan in de toekomst mogelijk beter worden voorspeld wat het effect is van een bepaald middel, welke patiënten daar baat bij hebben en welke niet. Daardoor komt therapie op maat een stap dichterbij.
Recent onderzoek van het Amerikaans Nationaal Kankerinstituut heeft uitgewezen dat koffie beschermt tegen verschillende soorten kanker. Uit deze grootschalige studie, waaraan 400.000 Amerikanen deelnamen, blijkt dat koffieconsumptie vooral de kansen op sterfte aan kanker beïnvloedt. Gemiddeld drie à zes koppen per dag lijkt optimaal. Dat zou voor een 10 à 15 procent langer leven kunnen zorgen, zowel bij mannen als bij vrouwen. Uit dezelfde studie blijkt dat vier à vijf koppen koffie het risico op dikkedarmkanker met 15 procent verlaagt. Ga je nog meer koffie drinken, dan neemt de kans op andere vormen van kanker en nadelige effecten van cafeïne weer toe. Ook moet koffie niet warmer dan 65 graden worden gedronken.
Een internationaal team van onderzoekers, waaronder enkele van VUmc Cancer Center Amsterdam, heeft een nieuw mechanisme ontdekt dat betrokken is bij de bloedvatgroei in tumoren. Dit biedt op termijn uitzicht op nieuwe mogelijkheden voor de behandeling van kanker. Zij publiceren hierover in het gerenommeerde tijdschrift Nature Medicine. Bij kanker is de groei van tumoren en hun uitzaaiingen afhankelijk van de vorming van nieuwe bloedvaten, die de tumor van zuurstof en voedingsstoffen moeten voorzien. Dit proces van nieuwe bloedvatvorming heet angiogenese. Sinds een aantal jaren worden er antikankermiddelen toegepast, die deze bloedvatvorming remmen, met als doel de tumor 'uit te hongeren'. Bij het VUmc Cancer Center Amsterdam proberen onderzoekers steeds het begrip van de bloedvatgroei in tumoren te vergroten. Dit heeft als doel om met die kennis nieuwe antikankermiddelen te helpen ontwerpen, deze middelen te testen in de kliniek en te proberen in een zo vroeg mogelijk stadium te voorspellen bij welke patiënt het middel het beste zal werken. In Nature Medicine (doi:10.1038/nm.3552) schrijven Victor Thijssen en Arjan Griffioen nu over een eiwit (PAI-1) dat in staat is dit mechanisme te reguleren. "Dit eiwit is ook betrokken bij aandoeningen waarbij bloedstolling voor problemen kan zorgen", vertelt Thijssen. "Ons artikel laat zien dat het remmen van dit eiwit mogelijkheden biedt voor de behandeling van kanker en stollingsziektes." Het onderzoek is nog in een fundamentele fase dus het kan nog jaren duren voordat hieruit een medicijn wordt ontwikkeld.
Bast berkenboom als kankermedicijn Lisette Potze: ‘Mechanisms of Betulinic Acid-induced cell death’. Betulinezuur, dat van nature voorkomt in berkenbomen, leidt tot een nieuwe vorm van celdood in kankercellen. Het voordeel van dit zuur is dat het gezonde cellen niet aantast. Het merendeel van de huidige therapieën leidt tot schadelijke bijwerkingen omdat ook gezonde cellen worden gedood. Potze heeft in haar onderzoek ontdekt dat betulinezuur cellen laat afsterven door het vetmetabolisme van de cel te veranderen. Omdat een kankercel een andere vetsamenstelling heeft dan gezonde cellen, is de verandering in vetzuurmetabolisme alleen voor de kankercel dodelijk. De promovenda heeft onderzocht hoe dit mechanisme in celkweken en proefdieren werkt. Haar onderzoek leidt mogelijk tot de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor de behandeling van kanker.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) heeft het heronderzoek afgerond naar haar eerdere herbeoordeling van paracetamol met gereguleerde afgifte. Daarnaast is de PRAC 2 nieuwe herbeoordelingen gestart, voor Esmya en voor Xofigo.
Uitkomst heronderzoek van herbeoordeling paracetamol met gereguleerde afgifte
De PRAC bevestigt haar eerdere aanbeveling om paracetamol-bevattende geneesmiddelen met gereguleerde (of vertraagde) afgifte van de markt te halen. Dit volgt op een heronderzoek van de eerdere aanbeveling van de PRAC van begin september 2017. Het heronderzoek werd aangevraagd door 2 bedrijven die paracetamol met gereguleerde afgifte of paracetamol/tramadol met gereguleerde afgifte in de handel brengen.
Paracetamoltabletten met gereguleerde (of vertraagde) afgifte zijn niet in Nederland op de markt. Dat geldt ook voor deze tabletten die paracetamol in combinatie met tramadol bevatten. In ons land is alleen paracetamol met directe afgifte te koop. Deze tabletten blijven gewoon beschikbaar.
Start herbeoordeling van Esmya voor de behandeling van vleesbomen
De PRAC heeft een herbeoordeling gestart van Esmya (ulipristalacetaat), een geneesmiddel voor het behandelen van vleesbomen. Dit naar aanleiding van 4 meldingen van ernstig leverschade, waarvan er 3 eindigden met een levertransplantatie, bij patiënten die met dit geneesmiddel werden behandeld.
De PRAC heeft een eerste beoordeling van de gevallen van leverschade uitgevoerd en is van mening dat Esmya de oorzaak zou kunnen zijn. Zij gaat nu alle beschikbare gegevens evalueren en bepalen of er gevolgen zijn voor de toepasbaarheid van deze behandeling.
Ulipristal acetaat is ook de werkzame stof in een medicijn voor eenmalige toediening dat goedgekeurd is voor noodcontraceptie, EllaOne. Er zijn geen gevallen van ernstige leverschade gerapporteerd bij EllaOne en er zijn op dit moment geen zorgen over dit medicijn.
Start herbeoordeling prostaatkankergeneesmiddel Xofigo in combinatie met Zytiga en prednison of prednisolon
De PRAC start een herbeoordeling van het verhoogde risico op overlijden en fracturen in een klinische studie met Xofigo (radium-223 dichloride. In een lopend klinisch onderzoek wordt Xofigo vergeleken met een placebo, beide toegediend in combinatie met Zytiga (abirateronacetaat) en prednison of prednisolon. Aan de studie nemen patiënten deel met prostaatkanker zonder of met slechts lichte symptomen, zoals pijn.
Xofigo is momenteel goedgekeurd voor gebruik bij patiënten van wie de prostaatkanker naar de botten is uitgezaaid en klachten veroorzaakt. Zytiga wordt gebruikt bij mannen met gemetastaseerde, castratieresistente prostaatkanker, een type gevorderde prostaatkanker dat resistent is tegen medische of chirurgische behandelingen die het testosterongehalte verlagen en dat naar andere delen van het lichaam is uitgezaaid. Prednison of prednisolon geeft verlichting voor ontstoken delen van het lichaam.
De PRAC zal de volledige resultaten van dit klinische onderzoek en andere beschikbare gegevens beoordelen om de invloed ervan op het goedgekeurde gebruik van Xofigo te evalueren.
Herziene strategie voor het meten van de impact van geneesmiddelenbewaking
De PRAC heeft haar strategie voor het meten van de impact van geneesmiddelenbewakingsactiviteiten herzien. De strategie werd in januari 2016 ingevoerd, met als doel om veiligheidstoezichtpraktijken te verbeteren en te bepalen welke activiteiten het meest succesvol zijn. Deze strategie is nu herzien om, onder andere, inzichtelijk te maken wat de voordelen voor de gezondheid van patiënten zijn van grote regulatoire interventies.
Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 27-30 november 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
Bron: CBG
Prof. Cock van de Velde gaat de komende vijf jaar werken aan beeldvormingstechnieken gebaseerd op tumorspecifieke moleculen. Van de European Research Council (ERC) krijgt hij hiervoor een prestigieuze grant van 2,5 miljoen euro. Prof. Cock van de Velde heeft een droom: dat chirurgen precies kunnen zien wat tumorweefsel is en wat niet. Zulke beeldgestuurde chirurgie maakt het mogelijk om zo veilig en effectief mogelijk te opereren. Niet alleen tijdens de operatie, maar ook vooraf is het belangrijk om de tumor duidelijk in beeld te krijgen. “Dan kunnen we exact zien hoeveel effect chemotherapie en bestraling vóór de operatie op de tumor hadden”, licht Van de Velde van de afdeling Heelkunde van het LUMC toe. “In sommige gevallen blijkt de tumor namelijk al volledig verdwenen. Dat zien we momenteel pas ná een operatie: dat er in het uitgenomen weefsel geen kankercellen meer zitten. Het zou fantastisch zijn als je dat vooraf kon zien, zodat je chirurgie wellicht achterwege kunt laten. Dat bespaart deze mensen veel complicaties en nare gevolgen, zoals een stoma na darmkankerchirurgie.” Bij beeldvormingstechnieken gebaseerd op tumorspecifieke moleculen gaat het om stoffen die speciaal ontwikkeld zijn om te hechten aan kankercellen. Aan gezonde cellen hechten ze niet. Door aan deze moleculen ook stoffen te hangen die zichtbaar zijn met een PET-scanner en/of fluorescentietechnieken, kan de chirurg precies zien waar zich kankercellen bevinden. Van de Velde wil de technieken in eerste instantie gaan testen bij borst- en darmkanker, beide alleen in Nederland al goed voor 13.000 nieuwe patiënten per jaar. Voor zijn onderzoek werkt hij nauw samen met dr. Fijs van Leeuwen en dr. Alex Vahrmeijer, die beiden werken aan beeldgestuurde chirurgie op basis van fluorescentie (zie het artikel Kleurrijk opereren in Cicero nr. 8 van 2012). Ook prof. Clemens Löwik van de afdeling Radiologie is bij het onderzoek betrokken. De Apotheek van het LUMC en het CHDR werken mee aan het ontwikkelen van de merkstoffen. Chirurg Cock van de Velde is voorzitter van de European CanCer Organisation (ECCO) en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de organisatie van het grootste multidisciplinaire congres ter wereld, ECCO 2013, komende september in Amsterdam. Behalve deze ERC advanced grant op persoonlijke titel kreeg onderzoek van Van de Velde eerder al twee andere ERC-grants toegekend. (Bron: LUMC)
Renée Barendse: ‘Minimally invasive strategies in rectal neoplasia’. Twee technieken om grote poliepen uit de dikke darm te verwijderen zijn even effectief, wel zijn er verschillen in het aantal complicaties. Dit blijkt uit onderzoek van Renée Barendse naar endoscopische mucosale resectie (EMR) en transanale endoscopische microchirurgie (TEM), twee vaak toegepaste complexe operatietechnieken bij darmkanker. Dikkedarmkanker, de derde meest voorkomende kankersoort, ontwikkelt zich uit poliepen (adenomen). Wanneer ze met behulp van endoscopie vroeg gedetecteerd en verwijderd worden, leidt dit tot minder darmkanker. Het landelijk bevolkingsonderzoek dikkedarmkanker, dat dit jaar in Nederland van start gaat, moet meer adenomen opsporen. Dit vereist een groei in behandelcapaciteit en optimalisatie van behandelstrategieën. Barendse beschrijft de twee belangrijkste endoscopische en minimaal invasief chirurgische behandelstrategieën voor grote adenomen in de endeldarm. Ze zijn beide even effectief, maar EMR lijkt gepaard te gaan met minder complicaties. Bij TEM was een chirurgische leercurve van invloed op het aantal keren dat de operatie op een andere manier afgemaakt moest worden (conversies), de snijtijd en het complicatiepercentage. De leercurve van EMR is nog onbekend, maar centralisatie van dergelijke behandelingen lijkt aan te bevelen. Noch EMR noch TEM heeft invloed op fecale continentie en defecatiepatronen. In het tweede deel van haar proefschrift bespreekt Barendse de eerste veelbelovende resultaten van een nieuwe techniek, de zogenaamde single port transanal surgery (SPTS). Daarbij worden toegangspoorten, oorspronkelijk ontwikkeld voor laparoscopie, gebruikt voor chirurgie in het anale gebied. Deze techniek zou een alternatief kunnen vormen voor TEM.
Ook jonge vrouwen met borstkanker in een vroeg stadium kunnen veilig behandeld worden met een borstsparende operatie. Dat concludeert Enja Bantema-Joppe, die de kans op terugkeer van tumoren en de overlevingskans na borstsparende borstoperaties vergeleek met behandelingen waarbij de hele borst werd verwijderd. Vrouwen met een tumor in de borst kunnen op twee manieren worden behandeld: bij een mastectomie wordt de hele borst verwijderd, bij een borstsparende operatie wordt alleen de tumor uit de borst verwijderd. Daarna volgt dan radiotherapie (bestraling). Vooral jonge vrouwen hebben een wat hoger risico dat de borstkanker terugkeert, met risico op uitzaaiingen. Daarom is er discussie of jonge borstkankerpatiënten wel behandeld moeten worden met een borstsparende operatie. Is het niet veiliger de hele borst te verwijderen, uit voorzorg? Bantema onderzocht daarom de overleving en gezondheid van zowel jonge als oudere vrouwen na een behandeling voor borstkanker. Zij concludeert dat de overlevingskans na een borstsparende operatie bij jonge vrouwen net zo groot is als na een mastectomie. Ook de kwaliteit van leven, drie jaar na de behandeling, was voor jonge vrouwen en oude vrouwen gelijk en dus geen reden om geen borstsparende operatie te doen. Wel ervaren jonge vrouwen in de eerste tijd na de operatie meer pijn aan de borst, maar dit verschil verdwijnt na verloop van tijd. Daarnaast onderzocht Bantema het effect van radiotherapie bij vrouwen die een borstsparende operatie gehad hebben. Daarbij bleek dat vrouwen die in het UMCG bestraald waren maar 1,1% kans hebben op terugkeer van een tumor in de behandelde borst. Ook daarin vond Bantema vijf jaar na behandeling geen verschil tussen jonge en oudere vrouwen. Al met al concludeert zij, op basis van gegevens over de overlevingskans, kans op terugkeer en kwaliteit van leven na de behandeling, dat jonge vrouwen met borstkanker in een vroeg stadium veilig kunnen worden behandeld met borstsparende therapie. Natuurlijk kunnen er daarnaast andere redenen zijn waarom toch gekozen wordt voor verwijdering van de gehele borst. Enja Bantema-Joppe (1976) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichte haar onderzoek aan de afdeling radiotherapie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek valt binnen het onderzoeksprogramma Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatment van onderzoeksinstituut CRCG. Inmiddels is Bantema werkzaam als AIOS radiotherapie op de afdeling radiotherapie van het UMCG.
Ondanks alle waarschuwingen en voorlichtingscampagnes weegt bruin worden voor veel Amerikanen nog steeds op tegen de gevaren van huidkanker. Sterker nog, 27 procent van de mensen die huidkanker hebben overleefd gaat nog steeds de zon in zonder zich goed in te smeren met zonnebrandcrème. Dat blijkt uit onderzoek door de American Association for Cancer Research. Ook zoeken veel ex-huidkankerpatiënten niet de schaduw op bij felle zon. De onderzoekers zijn geschokt. Ze hadden verwacht dat mensen na een behandeling wegens huidkanker zichzelf voortaan wel goed zouden beschermen tegen de zon. Het Amerikaanse schoonheidsideaal is de belangrijkste oorzaak. Van de mensen die (nog) geen huidkanker hadden gehad, zei ook 35 procent nooit zonnebrandcrème te gebruiken.
Uit onderzoek onder bijna 45.000 vrouwen in de leeftijd van 29-56 jaar blijkt dat een HPV-test beter in staat is om afwijkingen te vinden dan het traditionele uitstrijkje. Daarom biedt een HPV-test significant betere bescherming tegen baarmoederhalskanker en voorloperafwijkingen dan een uitstrijkje. Baarmoederhalskanker wordt veroorzaakt door 15 hoog-risico typen van het humaan papilloma virus (hrHPV) waarvan HPV 16 verreweg het belangrijkste type is. De resultaten van dit onderzoek, onder leiding van prof. Chris Meijer van VU medisch centrum, zijn vannacht gepubliceerd in het prestigieuze The Lancet Oncology. Het longitudinale onderzoek, dat over een periode van meer dan 10 jaar loopt, onderbouwt volledig het recent door de gezondheidsraad afgegeven rapport waarin de minister geadviseerd wordt het uitstrijkje voor cytologisch onderzoek in het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker te vervangen door een HPV-test. De vrouwen die deelnamen aan het bevolkingsonderzoek, waar elke Nederlandse vrouw vanaf 30 jaar een uitnodiging voor krijgt, werden gerandomiseerd over twee groepen, waarvan er in de eerste ronde een groep zowel op HPV als met het traditionele uitstrijkje getest werd, de andere groep alleen met een uitstrijkje. In de tweede ronde werden beide groepen op HPV en met het uitstrijkje getest. Na 5 jaar bleek dat er in de groep vrouwen die op HPV getest waren significant minder baarmoederhalskanker en ernstige voorloperafwijkingen (CIN3) gevonden werd, vergeleken met de groep vrouwen die alleen een uitstrijkje hadden gehad, en waar destijds niets afwijkends gevonden was. HPV-detectie reduceert dus significant de aan baarmoederhalskanker gerelateerde ziekte en sterfte. In de op HPV geteste groep waren in de eerste ronde significant meer ernstige voorloperafwijkingen (CIN2+) gevonden dan in de groep die alleen een uitstrijkje had gekregen. De gevonden ernstige voorloperafwijkingen bleken voornamelijk te worden veroorzaakt door HPV 16. Verder toonde het onderzoek aan dat de HPV-test niet tot overdiagnose leidt van spontaan genezende voorloper afwijkingen bij jonge vrouwen.
Bij de behandeling van meerdere uitzaaiingen in de hersenen is een bestraling van het gehele brein in combinatie met een gelijktijdig toegediende extra bestralingsdosis op de uitzaaiingen een effectieve en veilige manier van behandeling. De resultaten en bijwerkingen van deze behandeling zijn vergelijkbaar met die van zogeheten radiochirurgie (SRS; stereotactic radiosurgery). Dat blijkt uit onderzoek van George Rodrigues aan VU medisch centrum, waarop hij 2 oktober promoveert. Uitzaaiingen van kanker naar de hersenen zorgen bij kankerpatiënten voor een verlaagde kwaliteit van leven en lagere overlevingskansen. Daarom is het heel belangrijk om de juiste manier van behandeling te kiezen. In zijn promotieonderzoek bij VU medisch centrum vergeleek George Rodrigues twee behandelvarianten met elkaar. Bij radiochirurgie worden krachtige röntgenstralen gebundeld en met hoge precisie toegediend op kleine afwijkingen in de hersenen - zoals uitzaaiingen - met als doel de groei van deze afwijkingen te stoppen. Deze techniek werd vergeleken met de combinatie van een bestraling van de gehele hersenen met een gelijktijdig toegediende extra dosis op de uitzaaiingen, over het algemeen toegepast voor de behandeling van meerdere uitzaaiingen in de hersenen. Deze behandeling die sinds enkele jaren onder andere in VU medisch centrum en in het London Health Sciences Centre in Canada wordt uitgevoerd wordt ook wel fractionated stereotactic radiotherapy (fSRT) genoemd, omdat de hoeveelheid straling over verschillende dagen wordt uitgespreid. Op basis van literatuuronderzoek en klinische tests concludeert Rodrigues dat fSRT een gelijkwaardige behandeling kan zijn als radiochirurgie, vooral voor patiënten met meerdere uitzaaiingen in de hersenen. 'Het toedienen van fSRT met geavanceerde bestralingsapparatuur leidt tot een verminderde belasting van het gezonde hersenweefsel zodat dit beter de kans krijgt zich weer te herstellen.' Ook stelde Rodrigues een model op waarmee te voorspellen valt welke uitzaaiingen langdurig gunstig zullen reageren op radiochirurgie en welke niet; van groot belang bij de keuze van de behandeling van patiënten. 'Het is voor het eerst dat een dergelijk model ook eerdere bevindingen uit de literatuur combineert.' Het promotieonderzoek van Rodrigues valt binnen een langdurige samenwerking tussen VUmc en London Health Sciences Centre in Canada. Als bestralingsoncoloog behandelt Rodrigues bij dat ziekenhuis patiënten met longkanker, prostaatkanker en uitzaaiingen in de hersenen. Daarnaast doet hij klinisch onderzoek.
Een lijst met genen die de gevoeligheid van een hoofd-halstumor voor chemotherapie voorspelt. Dit is de opbrengst van het onderzoek van promovenda Sanne Martens-de Kemp bij VUmc. Zij schakelde twintigduizend genen in tumorcellen één voor één uit en bekeek zo welke invloed hebben op de effectiviteit van chemotherapie. Martens-de Kemp promoveert 19 maart. In Nederland krijgt 1 op de 3 mensen enige vorm van kanker. Kanker ontstaat door kleine foutjes in het genetische materiaal van een cel in het menselijk lichaam. Sommige levensgewoonten beïnvloeden de kans op het ontstaan van kanker. Zo kunnen roken en het overmatige gebruik van alcohol bijdragen aan het ontwikkelen van een tumor in het slijmvlies van de mond- of keelholte. De behandeling van deze zogeheten hoofd-halstumoren bestaat uit een combinatie van een operatie met nabestraling of chemotherapie gecombineerd met gelijktijdige bestraling. Dit zijn intensieve combinatietherapieën die veel van de patiënt eisen. Helaas hebben artsen geen methode om op voorhand te voorspellen welke patiënt beter met de ene dan wel de andere combinatietherapie behandeld zou kunnen worden. Die wens is er echter wel: om vóór de start van een behandeling te kunnen voorspellen of de patiënt baat zal hebben bij de gekozen therapie. 'Ook zijn de combinatiebehandelingen voor ongeveer de helft van de patiënten onvoldoende effectief en komt de tumor na enige tijd terug. Voor hoofd-halstumoren is de overleving in de huidige groep patiënten nog lang niet hoog genoeg. Verdere verbetering van de therapie is dus ook gewenst,' verteltSanne Martens-de Kemp, die promotieonderzoek deed bij VU medisch centrum. In haar onderzoek heeft Martens-de Kemp uitgezocht welke genen belangrijk zijn voor de gevoeligheid van een cel voor chemotherapie. Dit heeft zij gedaan door in het lab één voor één twintigduizend genen uit te schakelen in de tumorcellen. 'Dat hoefde ik gelukkig niet met de hand te doen. Daar hebben we een robot voor', vertelt de promovenda. Op een plastic ondergrond worden de tumorcellen neergelegd, waarna door de robot speciaal geprepareerd RNA in de cellen wordt ingebracht. Dit RNA zorgt ervoor dat de eiwitproductie van een bepaald gen tijdelijk stil komt te liggen. Door de cellen vervolgens bloot te stellen aan een klein beetje chemotherapie, kan afgelezen worden welk geremd gende cellen gevoeliger maakt voor deze chemotherapie. Uit deze procedure rolde een lijst genen die kan dienen om de gevoeligheid van tumoren op chemotherapie te voorspellen. Wanneer in een tumor blijkt dat een bepaald gen wel actief aanwezig is, kun je misschien beter kiezen voor de chirurgische behandeling met nabestraling. Daarmee kan de behandeling met chemotherapie doelgerichter worden toegepast. Ook vond Martens-de Kemp genen die essentieel zijn voor de overleving van tumorcellen. Deze kunnen de basis vormen voor geheel nieuwe behandelingen tegen hoofd-halskanker. Daar wordt nu ook verder aan gewerkt.
Veel gevallen van mond- en keelkanker worden veroorzaakt door besmetting met hpv. Mogelijk is besmetting met dit virus zelfs een belangrijker oorzaak voor orale kankers dan roken. Hoofdoorzaak van deze besmettingen is orale seks en dan met name orale seks van mannen bij vrouwen, zeggen onderzoekers van de universiteit van Ohio (VS). Zij bestudeerden het aantal gevallen van keelkanker in de Verenigde Staten tussen 1974 en 2007 en constateerden een toename van 225 procent gedurende die periode. 64 procent van de gevallen van mond- en keelkanker zouden dor hpv zijn veroorzaakt.
Met moleculaire technieken kunnen meer darmpoliepen opgespoord worden dan met een gewone coloscopie. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vandaag in Nature Medicine. Prof. James HardwickOm darmkanker te voorkomen gebruiken artsen een coloscopie: een inwendig onderzoek van de darm met behulp van wit licht. Daarmee sporen ze poliepen op, die meteen verwijderd worden. Daarmee voorkomt de arts dat de poliep uitgroeit tot een darmtumor. Met coloscopieën worden kleine en platte poliepen echter vaak gemist. De onderzoekers ontwikkelden daarom een meer gevoelige techniek, gebruikmakend van een fluorescente stof die zich specifiek hecht aan poliepen. Prof. James Hardwick (Maag-, darm- en leverziekten): “De stof, GE-137 genaamd, bestaat uit twee gekoppelde moleculen. Het ene molecuul fluoresceert en het andere hecht zich aan een groeifactorreceptor die in veel hogere mate voorkomt op poliepen, c-Met genaamd. De patiënt krijgt GE-137 toegediend via het bloed, waarna de stof zich specifiek ophoopt in de poliepen. Tijdens de coloscopie is daarom fluorescentie zichtbaar op de plaatsen waar zich darmpoliepen bevinden - óók als het om kleine, platte poliepen gaat.” De Leidse studie, waaraan onder meer ook prof. Koos Burggraaf van het CHDR meewerkte, paste de nieuwe techniek voor het eerst toe bij mensen. 15 patiënten met een verhoogd risico op darmkanker kregen GE-137 toegediend en ondergingen daarna een gewone en een fluorescentie-coloscopie. De nieuwe techniek identificeerde alle 38 poliepen in een voorstadium van kanker die ook met de standaard-coloscopie gevonden werden, plus nog 9 poliepen die met de standaardmethode onopgemerkt bleven. Hardwick: “Deze studie laat zien dat deze techniek uitvoerbaar en veilig is, en veelbelovend als het gaat om het beter detecteren van poliepen in de dikke darm.” De onderzoekers ontwikkelen de techniek nu verder via fluorescentie-coloscopen met een betere resolutie. “De volgende stap is het opzetten van een veel grotere studie, zowel in Nederland als in Engeland, bij patiënten die zijn opgespoord met het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. We gaan kijken of onze techniek bij die groep patiënten ook toegevoegde waarde kan hebben.”
Dr. Tanja de Gruijl wordt op 19 juni benoemd tot hoogleraar Translationele Tumorimmunologie aan VUmc. Zij richt zich op het vertalen van nieuwe bevindingen uit het lab naar innovatieve immunologische benaderingen bij de behandeling van kanker. Immuuntherapie bij kanker zit in de lift. Recente successen in de kliniek hebben er zelfs toe geleid dat het tijdschrift Science het uitriep tot dé wetenschappelijke doorbraak van 2013. De huidige succesvol toegepaste immuuntherapieën worden in hoge doses in de bloedbaan toegediend. Tanja de Gruijl's onderzoek daarentegen richt zich op het lokaal conditioneren van het immuunsysteem. Het doel: een afweerrespons opwekken die in het hele lichaam bescherming kan bieden tegen tumoruitzaaiingen, zonder gezonde weefsels te beschadigen. Door lokaal te handelen ontstaat zo een globale bescherming, niet alleen qua plaats, maar ook in de tijd. 'Geheugen'-afweercellen, die via de bloedbaan door het hele lichaam circuleren, bieden bij herhaald contact met tumorcellen snel een effectieve afweer tegen uitgezaaide tumoren. Het bewijs voor dit principe werd onlangs geleverd met gerandomiseerde klinische studies, uitgevoerd in het VUmc Cancer Center Amsterdam bij patiënten met melanoom, een agressieve vorm van huidkanker. Door lokaal rond de plek van de tumor een immuun-stimulerende stof in te spuiten, werden lokale lymfeklieren aangesproken en ontstond door het hele lichaam een immuunrespons tegen het melanoom; met als gevolg een langere overleving van de behandelde patiënten, zonder uitgroei van uitgezaaide tumoren. Dit is de grote belofte van immuuntherapie: langdurige bescherming tegen kanker met minimale belasting voor de patiënt; 'think global, act local'.
Dikkedarm- en endeldarmkanker is wereldwijd de op één na meest voorkomende kankersoort. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt uitzaaiingen in de lever. Tot voor kort was wegsnijden de enige optie en de standaardbehandeling. Tegenwoordig kunnen deze tumoren ook bestreden worden door ze via de huid aan te prikken en te 'verhitten'. Onderzoekers Martijn Meijerink (interventieradioloog) en Petrousjka van den Tol (chirurg) van VUmc gaan in hun COLLISION-studie beide behandelingen vergelijken in een groot landelijk onderzoek. Hiervoor hebben zij een subsidie ontvangen van € 580.000, afkomstig van het bedrijf Medtronic Covidien Inc. Meer kans op complicaties bij leveroperatie Als een uitzaaiing van darmkanker in de lever door een chirurg weggesneden wordt, bestaat er een reële kans op complicaties en zelfs overlijden als gevolg van de operatie. Voor de nieuwe methode is geen operatie nodig. De radioloog kijkt met een CT-scan waar de tumor zich in de buik bevindt en prikt een naald door de huid in de tumor, met als doel deze te vernietigen door verhitting. De kans op complicaties van deze ingreep is klein. Bij deze techniek, de zogenoemde radiofrequente ablatie (RFA) en microwave ablatie (MWA) is de ziekenhuisopname kort. De behandeling draagt bovendien bij aan behoud van kwaliteit van leven voor de patiënt. Voordat een dergelijke nieuwe techniek de huidige standaardbehandeling van operatie bij patiënten met dikkedarm- en endeldarmkanker mag vervangen, moet door vergelijkend wetenschappelijk onderzoek bewezen worden dat deze tenminste net zo goed is. In de COLLISION-studie wordt de nieuwe behandelmethode vergeleken met de traditionele chirurgie. De studie loopt in tien ziekenhuizen door heel Nederland. COLLISION is ondergebracht bij de Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG)en wordt gesteund door alle relevante patiëntenverenigingen en medische vakgroepen. De afkorting COLLISION komt van: COLorectal LIvermetastases: Surgery versus thermal ablatION.
Bron; VUmc
AMC-onderzoekers hebben samen met een Canadese onderzoeksgroep uit Vancouver een gen ontdekt dat een sterke voorspeller blijkt te zijn voor hartschade na chemotherapie bij kinderen. Dit publiceren zij deze week in Nature Genetics. Het onderzoek werd gedaan onder 450 kinderen die werden behandeld met chemotherapie. De ontdekking heeft consequenties voor de behandeling van kinderkanker. Jaarlijks krijgen meer dan 500 kinderen in Nederland kinderkanker. Meer dan de helft van deze patiënten wordt behandeld met anthracyclines, een bepaalde vorm van chemotherapie. Eerdere studies van de EKZ/AMC-onderzoeksgroep hebben aangetoond dat twintig jaar na de start van die behandeling 1 op de 20 jongvolwassenen klinisch hartfalen ontwikkelt. Dat is een hoog percentage omdat het jongvolwassenen rond de 30 jaar betreft bij wie hartfalen zeer zelden voorkomt. In het huidige onderzoek, waarbij het gehele genoom is nagekeken, is een variant (rs2229774) in 1 gen (RARG) ontdekt dat een zeer sterke voorspeller blijkt te zijn voor de hartschade. Verder onderzoek in het laboratorium toonde aan dat dit gen een eiwit reguleert dat belangrijk is bij de ontwikkeling van schade van de hartspier na het gebruik van anthracyclines. Normaal gesproken wordt dit eiwit onderdrukt door het gen, maar bij hartcellen met de specifieke variant is deze onderdrukking verstoord, waardoor de gevoeligheid voor schade door anthracyclines toeneemt. De patiënt heeft dan een grotere kans op hartschade als gevolg van de chemokuur. De vondst van deze genvariant heeft consequenties voor de behandeling van kinderen met kanker met anthracycline en vraagt om vervolgonderzoek. “Het doel van het toekomstig landelijk vervolgonderzoek zal zijn dat we kinderen met kanker screenen op de genetische gevoeligheid voor hartschade ten gevolge van anthracyclines. Bij kinderen met een hoog risico op hartfalen moet dan gezocht worden naar alternatieve behandelingen”, zegt Leontien Kremer, kinderarts in het AMC. Noot voor de redactie (niet voor publicatie): Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Interne en Externe Communicatie van het AMC, Marc van den Broek, Edith van Rijs of Loes Magnin, wetenschapsvoorlichters. Telefoon (020) 566 29 29. Voor meer nieuws: www.amc.nl Het AMC maakt onderdeel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). In de acht umc’s bieden 4300 academisch medisch specialisten, inclusief hoogleraren en afdelingshoofden, dagelijks diagnostiek en behandeling aan 15.000 patiënten. Een groot deel van hen is voor een complexe aandoening of ziekte aangewezen op de zeer gespecialiseerde – topreferente - zorg die alleen de umc’s bieden. De umc’s zijn verantwoordelijk voor onderwijs aan 16.000 studenten, leiden jaarlijks 2500 medische specialisten op, en tal van verpleegkundigen en paramedici. Het medisch wetenschappelijk onderzoek van de umc’s is internationaal toonaangevend. Dat geldt in het bijzonder voor het translationeel onderzoek: voor research die bevindingen uit het laboratorium direct toepasbaar maakt voor patiënten. Topreferente zorg, toponderwijs en translationeel onderzoek zijn de drie T's die de umc’s bieden.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht voor Buccolam als eerste geneesmiddel met een specifieke kinderformulering binnen de stimuleringsregeling (PUMA).
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Buccolam (midazolam), voor de behandeling van acute epileptische aanvallen die lang aanhouden bij kinderen van 3 maanden tot 18 jaar.
- Eurartesim (dihydroartemisinine/piperaquinefosfaat), voor de behandeling van ongecompliceerde malaria tropica.
- Trajenta (linagliptine), ter behandeling van diabetes mellitus type 2.
- Votubia (everolimus), ter behandeling van patiënten van 3 jaar en ouder met subependymaal reuscelastrocytoom (SEGA) gepaard gaande met het tubereuze sclerosecomplex. Het CHMP heeft het verlenen van een handelsvergunning onder voorwaardelijke goedkeuring geadviseerd. Dit houdt in dat verder bewijs met betrekking tot het geneesmiddel wordt afgewacht. In het geval van Votubia heeft dit betrekking op het indienen van de definitieve resultaten van essentieel fase-III-onderzoek en de langetermijnfollow-up over de werkzaamheid en veiligheid bij SEGA-patiënten.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft negatieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende weesgeneesmiddelen:
- Bronchitol (mannitol), bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten met cystische fibrose.
- Luveniq (voclosporine), bedoeld voor de behandeling van chronische non-infectieuze uveïtis.
Negatief advies voor geneesmiddel voor ‘advanced therapies’
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het weesgeneesmiddel Glybera (alipogene tiparvovec). Op basis van het advies van het Comité voor geavanceerde therapieën (CAT) heeft het CHMP geadviseerd geen handelsvergunning te verlenen voor dit product.
Glybera is een gentherapieproduct met een ‘adeno-associated’ virale vector bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten die zijn gediagnosticeerd met lipoproteïne-lipasedeficiëntie en die hyperchylomicronemie vertonen of een geschiedenis van acute pancreatitis hebben.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de uitbreiding van de therapeutische indicaties voor:
- Kiovig (humaan normaal immunoglobuline), waaraan de behandeling van multifocale motorische neuropathie wordt toegevoegd.
- Retacrit (epoëtine zeta), waaraan de vermindering van allogene bloedtransfusies wordt toegevoegd bij volwassen niet-ijzerdeficiënte patiënten voorafgaand aan een grote electieve orthopedische operatie.
- Synflorix (polysaccharide pneumokokkenconjugaatvaccin (geabsorbeerd)), om de bovenste leeftijdsgrens voor kinderen te verhogen van 2 tot 5 jaar.
Heroverweging voor Vectibix afgerond
Na heroverweging van het eerdere negatieve advies heeft de CHMP een definitief positief advies uitgebracht voor de uitbreiding van de indicatie voor Vectibix (panitumumab), met het gebruik van panitumumab in combinatie met specifieke chemotherapie bij patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom met wildtype K-RAS.
Meer informatie over Vectibix vindt u in het nieuwsbericht van 25 mei 2011.
Herbeoordeling van pioglitazon-bevattende geneesmiddelen
De CHMP beoordeelt momenteel resultaten van farmaco-epidemiologische onderzoeken, niet-klinische en klinische gegevens en postmarketingrapporten over pioglitazon-bevattende geneesmiddelen en het optreden van blaaskanker. Zo wil de CHMP de impact beoordelen op de baten-risico balans van deze geneesmiddelen. Het CHMP zal de herbeoordeling in juli 2011 afronden en aanbevelingen doen over het toekomstige gebruik van deze geneesmiddelen.
Meer informatie vindt u in het nieuwsbericht van 10 en 24 juni 2011.
Herbeoordeling van systemische nimesulide-bevattende geneesmiddelen afgerond
De CHMP heeft geconcludeerd dat de voordelen van Nimesulide, een NSAID, blijven opwegen tegen de risico’s ervan bij de behandeling van patiënten met acute pijn en primaire dysmenorroe. Deze geneesmiddelen dienen echter niet meer te worden gebruikt voor de symptomatische behandeling van osteoartritis. Nimesulide is in Nederland niet op de markt.
Herbeoordeling van dexrazoxane-bevattende geneesmiddelen afgerond
De CHMP heeft aanbevolen het gebruik van dexrazoxane-bevattende geneesmiddelen te beperken tot volwassen patiënten met geavanceerde of gemetastaseerde borstkanker die al een zekere hoeveelheid van de anthracyclines doxorubicine en epirubicine hebben ontvangen ter behandeling van de kanker. Het Comité heeft ook aanbevolen dit geneesmiddel niet meer bij kinderen te gebruiken vanwege het risico op secundaire maligniteiten.
Harmonisatie afgerond
De CHMP heeft harmonisatie afgerond van de productinformatie voor het antischimmelgeneesmiddel Diflucan (fluconazol). Dit geneesmiddel wordt gebruikt om diverse schimmelinfecties te behandelen, waaronder mucosale en invasieve candidiasis, genitale candidiasis, crypotokokkenmeningitis, dermatomycose, coccidiodomycose en onychomycose.
Herbeoordeling van Novosis Goserelin, Goserelin Cell Pharm, Novimp en aanverwante namen afgerond
De CHMP heeft een herbeoordeling afgerond van de klinische onderzoeken voor de geneesmiddelen Novosis Goserelin, Goserelin Cell Pharm, Novimp en aanverwante namen (gosereline, 3,6 mg implantaat). Allen generics van Zolades. De CHMP heeft geconcludeerd dat de bioanalytische onderzoeken niet konden worden vertrouwd, omdat ze niet in overeenstemming met de vereisten van goede klinische praktijk (GCP) zijn uitgevoerd. Derhalve is de therapeutische equivalentie van deze geneesmiddelen met het referentiegeneesmiddel, Zoladex, niet aangetoond. Als zodanig werd de baten-risico balans voor deze geneesmiddelen als negatief beschouwd. De handelsvergunningen dienen daarom te worden opgeschort in alle EU-lidstaten totdat de bedrijven nieuwe onderzoeken aanleveren die in overeenstemming zijn met GCP en therapeutische equivalentie aantonen.
Gosereline wordt gebruikt om patiënten met geavanceerde prostaatkanker te behandelen bij wie een endocriene behandeling geïndiceerd is. De genoemde generics zijn in Nederland niet op de markt.
Herbeoordelingsprocedure voor antituberculosegeneesmiddelen bij kinderen gestart
De CHMP is begonnen met het onderzoeken van doseringsadviezen van de antituberculosegeneesmiddelen isoniazide, rifampicine, pyrazinamide, ethambutol en rifabutine bij kinderen. Deze herbeoordeling werd in gang gezet door Frankrijk na de publicatie van farmacokinetische gegevens over deze geneesmiddelen bij kinderen, waaruit bleek dat de huidige behandeladviezen in de EU niet meer accuraat zijn. Deze kwestie was al erkend door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die veranderingen had geadviseerd voor het huidige doseringsregime van primaire antituberculosegeneesmiddelen en een verhoging adviseerde van de dosering van de deze geneesmiddelen bij kinderen.
Het Comité zal nu alle beschikbare literatuur herbeoordelen en een advies uitbrengen over het optimale doseringsregime voor pediatrische patiënten in de EU, waarbij rekening wordt gehouden met het huidige WHO-advies.
"Peritoneal carcinomatosis of gastro-intestinal origin". Uitzaaiingen op het buikvlies ontstaan vanuit verschillende soorten kanker, zoals darmkanker en maagkanker. Per type tumor varieert het percentage patiënten dat deze uitzaaiingen ontwikkelt, van 5 tot 14%, zo blijkt uit dit proefschrift. Deze uitzaaiingen zorgen voor een drastisch verslechterde overleving en chemotherapie lijkt hier geen verbetering in te brengen. Patiënten met uitzaaiingen op het buikvlies ontstaan door darmkanker hebben de beste genezingskansen. Hierbij worden uitgebreide operaties uitgevoerd waarbij alle tumor en uitzaaiingen worden weggehaald, waarna de buikholte wordt gespoeld met chemotherapie. Deze behandeling, waarvoor jonge, fitte, gemotiveerde patiënten in aanmerking komen, is op dit moment de enige kans op genezing.
Inge Stegeman: ‘Risk profiling and screening for colorectal cancer’. Met een nieuwe rekenkundige test kan beter worden uitgemaakt of iemand een onderzoek in de dikke darm moet ondergaan dan met de bestaande test. Dat blijkt uit het onderzoek van Inge Stegeman over het opstellen van risicoprofielen bij darmkankerscreening. In het algemeen geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Screening en preventie worden daarom steeds belangrijker, ook omdat ze helpen de snel stijgende zorgkosten in toom te houden. Goede screening is een bruikbaar hulpmiddel om te bepalen wie zorg nodig heeft en wie niet. Stegeman keek eveneens naar preventief gebruik van aspirine om kanker te voorkomen. Ze concludeert dat de nadelen daarvan groter zijn dan de voordelen en dat aspirine alleen moet worden gebruikt door mensen met een verhoogd risico op kanker. Ook onderzocht ze opvattingen over toegang tot de zorg in relatie tot gedrag. Moeten ongezonde mensen langer wachten op zorg of meer betalen? Mensen die meededen aan de proefscreening darmkanker, blijken vaker voorstander van enige vorm van financiële differentiatie tussen mensen met gezond gedrag en met ongezond gedrag, zoals rokers.
In vrijwel alle Nederlandse woningen is de concentratie van zowel radon als thoron laag. Dat blijkt uit onderzoek naar radon en thoron dat het RIVM in 2013 en 2014 in ruim 2500 woningen in Nederland (bouwjaar 1930 en later) heeft uitgevoerd. Het is wereldwijd voor het eerst dat op deze schaal onderzoek is gedaan naar thoron in woningen. Radon en thoron zijn radioactieve edelgassen die van nature ontstaan in de bodem en in daarvan gemaakte bouwmaterialen. Vandaar uit kunnen ze in de woning terechtkomen. De radioactieve stoffen die ontstaan als radon en thoron vervallen, dragen bij aan het risico op longkanker. Bij radon zien we regionale verschillen. Zo is de gemiddelde concentratie in Zuid-Limburg ongeveer tweeënhalf keer zo hoog als het landelijk gemiddelde. Dit heeft waarschijnlijk te maken met verschillen in bodemtype. Maar in vergelijking met andere Europese landen is de radonconcentratie in Nederlandse woningen laag. Verder zien we dat de gemiddelde radonconcentratie in woningen, gebouwd vanaf 2000, ruim twintig procent lager is dan het landelijk gemiddelde. Daarmee is aan de eerder gemaakte afspraken tussen overheid en bouwwereld, om de straling in nieuwbouwwoningen niet te laten toenemen, voldaan. Voor thoron vallen de metingen lager uit dan verwacht. Er zijn enkele uitzonderingen, maar het aantal woningen met een meetwaarde aan de hoge kant is veel kleiner dan het RIVM op basis van een vooronderzoek uit 2012 had ingeschat. Voor thoron zijn nog geen normen of grens- waarden vastgesteld. En omdat dit het eerste grote thorononderzoek in de wereld is, is de onzekerheid in de meetresultaten groter dan bij radon het geval is. Dat maakt het interpreteren en beoordelen van de thoronmeetresultaten ingewikkeld. Ook is het precieze verband tussen de hoeveelheid thoron die vrijkomt uit pleistermaterialen, en de concentratie van vervalproducten van thoron in de woning nog niet duidelijk. Er is extra onderzoek nodig om dit beter uit te zoeken. Van nature veranderen radon en thoron in radioactieve stoffen die zich aan zwevende stofdeeltjes in huis hechten. Na inademen blijven ze achter in de longen en geven daar straling af. Die straling draagt bij aan het risico op longkanker. Hoewel de hier gemeten concentraties radon en thoron in woningen internationaal gezien laag zijn, leidt het toch nog tot zo'n vierhonderd gevallen van longkanker per jaar in Nederland. Het betreft vooral rokers. Dat komt doordat het gezondheidsrisico van radon en thoron voor rokers gemiddeld 25 keer zo groot is als voor nooit- rokers. De nieuwe schatting van het aantal gevallen van longkanker per jaar door radon en thoron valt iets lager uit dan de vorige schatting uit 2000. Ook hebben we nu een beter beeld van de bijdrage door radon (ongeveer 70 procent) en door thoron (ongeveer 30 procent).
Boonstra verzamelde gegevens over twee raadselachtige chronische cholestatische leverziekten (leverziekten die ontstaan door problemen met de gal). In totaal zijn 590 PSC- (Primaire Scleroserende Cholangitis) en 992 PBC- (Primaire Biliaire Cirrose) patiënten in kaart gebracht. PSC komt van de twee het minst voor en de overleving blijkt langer dan eerder beschreven. Het ontwikkelen van darm- of galwegkanker is de belangrijkste risicofactor voor overlijden. Opmerkelijk is dat gebruik van pijnstillers als ibuprofen of aspirine de kans op een levertransplantatie verlaagt. Regelmatig dikkedarmonderzoek verkleint de kans om te overlijden aan darmkanker in PSC-patiënten. De incidentie (nieuwe gevallen) en prevalentie (aantal mensen met de ziekte) van PBC nemen toe. De mortaliteit is vergelijkbaar met die in de algemene bevolking. Echter, mannelijk geslacht, roken, bepaalde bloedwaarden op moment van diagnose, verhogen de kans om aan PBC te overlijden of een levertransplantaat nodig te hebben. Daarnaast hebben PBC-patiënten een negen keer zo hoog risico op het ontwikkelen van kwaadaardige tumoren in de lever, een vijf keer verhoogd risico op blaaskanker en een bijna twee keer zo hoge kans op borstkanker.
Huisartsen en verloskundigen krijgen in toenemende mate vragen over erfelijke ziekten. Om die vragen deskundig te kunnen beantwoorden, hebben zij behoefte aan onderwijs in de genetica. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van huisarts Isa Houwink. Samen met het Nederlands Huisartsen Genootschap en het Erfocentrum ontwikkelde zij zowel nascholingen over 'kanker en erfelijkheid' als de ondersteunende website www.huisartsengenetica.nl . Houwink promoveert 20 december bij VUmc. 'Dokter, mijn moeder kreeg borstkanker op haar 40ste. Heb ik daarom een verhoogde kans op borstkanker?' Steeds vaker stellen patiënten dergelijke vragen aan de huisarts. Huisartsen hebben kennis over genetica nodig om hun patiënten te kunnen helpen. Bovendien willen zij leren inschatten wanneer zij een patiënt naar een klinisch geneticus moeten verwijzen voor verder onderzoek. Huisarts Isa Houwink ontwikkelde twee nascholingscursussen (online en live interactief) over 'kanker en erfelijkheid'. Daarnaast ontwierp zij een ondersteunende website over genetica voor huisartsen in samenwerking met het Nederlands Huisartsen Genootschap en het Erfocentrum. Vervolgens evalueerde zij de cursussen en de website. Aan de deelnemende huisartsen werd gevraagd of zij tevreden waren met het onderwijs en of hun kennis over genetica toenam. Dit werd getoetst met kennistoetsen voor, na en drie maanden na de online nascholing. Getoetst werd of zij beter konden praten over genetische problemen in de dagelijkse praktijk aan de hand van gesprekken met 'simulatiepatiënten'. Uit twee gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken (RCT) bleek dat beide nascholingen geëvalueerd op effectiviteit, ook op de langere termijn leidden tot een verbetering van de genetische kennis en professioneel gedrag van huisartsen. Huisartsen waren erg tevreden over de nascholingen en vonden dat de kennis en consultvaardigheden die ze hadden opgedaan toepasbaar waren in de dagelijkse praktijk. Houwink: 'De bevindingen onderstrepen het belang van genetisch onderwijs. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen welke verantwoordelijkheden zorgverleners in de eerstelijn zouden moeten krijgen ten aanzien van de genetica.' Houwink pleit verder voor registratie van erfelijke diagnoses in het huisartseninformatiesysteem zodat huisartsen de mogelijkheid krijgen patiënten tijdig te kunnen verwijzen: 'Zo zal het daadwerkelijk mogelijk worden als zorgverlener een brug te gaan slaan tussen de toegenomen kennis uit het genetisch lab en dit te brengen naar de maatschappij'.
Belangrijke ontdekking voor verder onderzoek naar kanker en veroudering. Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een nieuwe manier ontdekt hoe cellen zich wapenen tegen DNA-schade. Het was al bekend dat er een alarm afgaat in cellen als er DNA-schade optreedt, bijvoorbeeld door UV licht. Door dit alarm stopt bijvoorbeeld tijdelijk de celdeling waardoor de schade kan worden gerepareerd en fouten worden voorkomen. Onderzoekers van de afdeling Genetica hebben ontdekt dat er bij het aflezen (transcriptie) van genen met DNA schade ook zo’n alarm afgaat. Het nieuwe DNA schade signalerings-mechanisme brengt de onderzoekers dichter bij het oplossen van de complexe puzzel hoe de cel haar DNA intact houdt en ons kan beschermen tegen veroudering en kanker. Dit hebben ze zojuist bekend gemaakt via een publicatie in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Nature. Het DNA in de cel wordt voortdurend beschadigd door chemicaliën en straling zoals zonlicht. DNA schade verstoort het normale functioneren van cellen en zorgt voor permanente veranderingen, of mutaties in de genetische code. Naast het direct herstellen van deze schade door de verschillende DNA reparatiesystemen in de cel, is het minstens zo belangrijk dat het signaleringssysteem aangezet wordt, om de ernstige gevolgen van beschadigd DNA voor de cel te minimaliseren. Het ‘DNA schade alarm’ zorgt o.a. voor een tijdelijke stopzetting van DNA verdubbeling en celdeling, om te voorkomen dat er mutaties en chromosoomafwijkingen gevormd worden en dat beschadigd DNA wordt doorgegeven aan de dochtercellen. Naast DNA verdubbeling heeft ook gen-transcriptie, het aflezen van genen, erg veel last van DNA schade. Tot nu toe was nog niet bekend dat er bij het vastlopen van transcriptie op DNA schade ook een signalering aangezet wordt. Het onderzoek heeft een verrassende nieuwe functie van het ATM eiwit aangetoond. ATM is een belangrijke spil in het overbrengen van signalen naar aanleiding van DNA schade. Aangeboren mutaties in het ATM gen veroorzaken kanker en tot nu toe onbegrepen neurologische problemen bij ‘Ataxia telangiectasia (AT)’ patiënten. Gebleken is dat het ATM-alarm ook wordt aangezet bij transcriptieproblemen veroorzaakt door DNA schade in niet delende cellen. Dit zorgt ervoor dat, door splicing, uiteindelijk andere eiwitten worden gevormd die mogelijk de cel beter beschermen Deze extra functie van ATM zou een verklaring kunnen zijn voor de progressieve neurologische problemen bij AT patiënten. Dit onderzoek heeft geleid tot nieuwe aanknopingspunten om de totale respons op DNA schade te beïnvloeden. Dat is van belang is voor kanker-, en verouderingsonderzoek en biedt de mogelijkheid om in de toekomst in te grijpen in deze belangrijke aandoeningen.
VUmc, AMC en Antoni van Leeuwenhoek zijn een stap dichter bij de realisatie van het Amsterdam Proton Therapy Center (APTC), een centrum voor de behandeling van patiënten met bepaalde vormen van kanker door middel van protonenbestraling. Het Ministerie van VWS heeft de vergunning hiervoor op vrijdag 14 februari verleend. Het APTC heeft hiermee aan de voorwaarden voldaan die de overheid stelt aan het uitvoeren van protonentherapie in het kader van de Wet bijzondere medische verrichtingen. Het APTC kan nu de vervolgstappen zetten. Een daarvan is het sluiten van contracten met de zorgverzekeraars om deze nieuwe kankerbehandeling in Nederland aan patiënten aan te kunnen bieden. Protonentherapie (bestraling met protonen) is een nieuwe behandeling in Nederland voor patiënten met verschillende vormen van kanker. Bij protonentherapie wordt het gezonde weefsel nog beter gespaard en daardoor is het ook bij uitstek geschikt voor de behandeling van kinderen met kanker. Het APTC wil in 2018 de eerste patiëntenbestralingen in Amsterdam uitvoeren. Met een verwachte capaciteit van circa zeshonderd patiënten per jaar kan het Amsterdamse centrum voor protonentherapie ruim een kwart van de door de minister vastgestelde landelijke behoefte voor zijn rekening nemen. De drie Amsterdamse medische centra beschikken over uitgebreide oncologische kennis en passen de laatste technologische ontwikkelingen toe op het gebied van radiotherapie. Het was daarom een logische stap om de krachten op dit gebied te bundelen en het APTC op te richten. Door het combineren van de aanwezige kennis en expertise op dit gebied, en door de onderzoeks- en opleidingsactiviteiten op elkaar af te stemmen en te versterken, worden de mogelijkheden die protonentherapie biedt straks ten volle benut. Bovendien gaan het APTC en het Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie (PMC) in Utrecht intensief samenwerken op dit gebied.
Goed nieuws voor chirurgen en patiënten: één injectie volstaat straks om zowel tumoren als urineleiders zichtbaar te maken. LUMC-onderzoekers publiceren er deze maand over in Annals of Surgical Oncology. “Bij kankeroperaties zijn chirurgen er vaak niet zeker van dat al het tumorweefsel is verwijderd - kijken en voelen hebben nu eenmaal beperkingen”, vertelt eerste auteur Floris Verbeek, promovendus bij prof. Van de Velde en dr. Vahrmeijer van de afdeling Heelkunde. “Een ander probleem is dat bij ingrepen diep in de buik soms de urineleiders beschadigd raken, iets dat meestal pas laat wordt opgemerkt. We hebben nu in proefdiermodellen met succes een methode getest om door injectie van één stofje zowel kankerweefsel als urineleider te laten oplichten. Zo kan de chirurg zoveel mogelijk kankerweefsel verwijderen zonder een urineleider te raken.” De onderzoekers gebruiken een lichtgevend stofje (ZW800) gekoppeld aan een klein eiwitfragment (cRGD) dat specifiek blijft plakken aan integrines. Dat zijn moleculen die naar verhouding veel voorkomen op het oppervlak van tumorcellen en op cellen van groeiende bloedvaatjes rond tumoren. Het uitgestraalde licht met een golflengte nabij het infrarode gebied straalt betrekkelijk gemakkelijk door lichaamsweefsels heen. Bovendien is het onzichtbaar voor het menselijk oog, zodat de chirurg tijdens de operatie toch het vertrouwde beeld blijft zien, tenzij hij of zij het operatiegebied bekijkt met een speciale camera. Zowel cRGD-ZW800 als een detectiesysteem met hypergevoelige camera’s zijn ontwikkeld in het laboratorium van prof. Frangioni, verbonden aan de Harvard Universiteit in Boston. Verbeek: “Uniek is dat cRGD-ZW800 in samenwerking met dr. Valentijn van de afdeling Klinische Farmacie en Toxicologie in het LUMC geproduceerd kan worden op een wijze die straks toepassing bij patiënten toestaat. Nu we in proefdieren hebben aangetoond dat het werkt, hopen we het dit jaar nog te testen in gezonde vrijwilligers, in samenwerking met prof. Burggraaf en prof. Cohen van het Center For Human Drug Research (CHDR).” Er wordt wereldwijd onderzoek gedaan naar toepassingen van kankercelspecifieke fluorescerende stoffen die gekoppeld zijn aan veel grotere antilichamen dan cRGD. Deze antistoffen worden uitgescheiden via de lever en komen vervolgens in galwegen en darm terecht. Lever en darm geven dan hoge achtergrondsignalen, die het onderscheiden van oplichtende tumoren in deze organen ernstig bemoeilijken. Voordeel van cRGD-ZW800 is dat het door de nieren wordt geklaard, met een minimaal achtergrondsignaal in de buik, maar juist wel in de urineleider. “Vanwege hun langzame klaring moeten antilichamen minimaal een etmaal van tevoren worden ingespoten”, weet Verbeek. “Maar bij cRGD-ZW800 is al 2 uur na toediening het achtergrondsignaal buitengewoon laag. Verder beschikken we sinds kort over een laparoscopisch camerasysteem. We hebben hoge verwachtigen van de toepassing van cRGD-ZW800 bij kijkoperaties in het rectumgebied, het zogeheten kleine bekken, waarin de chirurgische manoeuvreerruimte zeer beperkt is.’’ Het artikel is in februari online verschenen in Annals of Surgical Oncology.
De overleving van kinderen met Acute Lymfatische Leukemie is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Toch blijft terugkerende Acute Lymfatische Leukemie een belangrijke kankergerelateerde doodsoorzaak en een verbeterde overleving op basis van de huidige chemotherapieën is niet waarschijnlijk. In haar proefschrift onderzoekt Naomi van der Sligte nieuwe behandelingsopties. Binnen een cel zijn verschillende eiwitten aaneengeschakeld tot zogeheten signaaltransductieroutes. Deze routes reguleren vrijwel alle essentiële eigenschappen van de cel. Bij de activering van een signaaltransductieroute vervult een bepaald soort eiwitten, kinasen genoemd, een sleutelrol. Er wordt gedacht dat veranderingen in signaaltransductieroutes en actieve kinasen een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van kankercellen. De afgelopen jaren zijn er diverse medicijnen ontwikkeld die de activiteit van kinasen afremmen. Deze medicijnen hebben de overleving van patiënten met een specifiek soort leukemie significant verbeterd. Mede vanwege de medisch-ethische beperkingen van het testen van nieuwe medicatie op kinderen en de complexiteit van kanker worden remmers van kinasen nog niet op grote schaal toegepast bij de behandeling van kinderen met Acute Lymfatische Leukemie. Van der Sligte onderzocht actieve signaaltransductieroutes in de leukemiecellen van deze kinderen om nieuwe aanknopingspunten te vinden voor de behandeling. Dit resulteerde in de identificatie van twee eiwitten waarbij afremming leidde tot verminderde groei en overleving van de leukemische cellen. Op basis van haar promotieonderzoek concludeert van der Sligte dat het onderzoeken van actieve signaaltransductieroutes kan helpen bij het gebruik van kinaseremmers voor de behandeling van kinderen met kanker. Naomi van der Sligte (1987) studeert Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek in het kader van een MD/PhD-traject bij de afdeling Kinderoncologie/Hematologie van het Beatrix Kinderziekenhuis van het UMCG. Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Junior Scientific Masterclass en de Van der Meer-Boerema Stichting. Na haar promotie zal Van der Sligte haar studie vervolgen in het Erasmus MC te Rotterdam.
Kankerpatiënten die chemotherapie moeten ondergaan, krijgen vaak te maken haarverlies. Hoofdhuidkoeling kan dit in veel gevallen voorkomen, zegt onderzoekster C. van den Hurk. van het Integraal Kankercentrum Zuid. Uit haar onderzoek blijkt dat kankerpatiënten baat kunnen hebben bij hoofdhuidkoeling. Chemotherapie wordt toegepast om kankercellen het zwijgen op te leggen. Maar ook andere snel delende cellen hebben eronder te lijden, waaronder de haarwortelcellen. Haaruitval kan het gevolg zijn. De enige methode om dat te verminderen is koeling van de hoofdhuid met een koelkap. Koeling verlaagt de activiteit van deze cellen en zorgt voor minder bloedtoevoer. Daardoor nemen de haarwortelcellen minder schadelijke stoffen op. Hoofdhuidkoeling is bovendien veilig.
Onderzoekers van de afdeling medische oncologie van het VUmc Cancer Center Amsterdam hebben een mechanisme ontdekt waardoor kanker ongevoelig raakt voor behandeling met medicijnen. Het blijkt dat zowel gezonde- als tumorcellen in staat zijn het medicijn suninitib op te slaan in blaasjes, waardoor het zijn werking verliest. Nu dát bekend is, is het waarschijnlijk mogelijk de tumorcel te slim af te zijn door de functie van deze blaasjes te remmen. Het onderzoek is gepubliceerd in het prestigieuze tijdschrift Clinical Cancer Research. De afgelopen jaren zijn veel nieuwe medicijnen tegen kanker ontwikkeld die gericht zijn op het remmen van de groei van tumorcellen of het remmen van de bloedvatvorming. Deze nieuwe medicijnen worden tyrosine-kinaseremmers genoemd. Een van de meest succesvolle TK-remmers is sunitinib, ingezet voor de behandeling van onder andere nierkanker. Echter, na verloop van tijd, meestal binnen een jaar, ontstaat altijd ongevoeligheid (resistentie) tegen dit medicijn, en moet de behandeling gestopt worden. Het onderliggende mechanisme van deze resistentie tegen suntinib lijkt nu te zijn opgehelderd. Onderzoeker Kristy Gotink van de onderzoeksgroep van prof.dr. Henk Verheul, medisch oncoloog, vond dat cellen resistent worden tegen suninitib doordat ze het medicijn in steeds grotere hoeveelheden opslaan in kleine blaasjes. Deze zogenaamde lysosomen bevinden zich in cellen, zowel gezonde- als tumorcellen, waardoor het medicijn zijn remmende werking niet meer in de tumorcel zelf kan uitvoeren. Dit mechanisme van resistentie blijkt van voorbijgaande aard, aangezien de resistentie en ook het aantal blaasjes weer afneemt nadat de behandeling is gestopt. De resultaten van dit onderzoek zijn zeer belangrijk voor patiënten die met sunitinib worden behandeld. De onderzoekers verwachten namelijk dat het mogelijk is om de vorming van de blaasjes tegen te gaan, waardoor de resistentie voorkomen kan worden. Bovendien is het aannemelijk dat een behandelpauze nuttig kan zijn voor patiënten met tumoren die ongevoelig zijn geworden voor sunitinib. Tijdens de behandelpauze neemt het aantal blaasjes en de resistentie weer af, en kan na enige tijd opnieuw succesvol worden gestart met het medicijn. De onderzoekers hopen dat de overleving van patiënten met nierkanker in een vergevorderd stadium hiermee verder verbeterd kan worden. Daarnaast is het goed mogelijk dat dit resistentiemechanisme ook zo kan werken bij andere medicijnen van hetzelfde type. Hiernaar is inmiddels vervolgonderzoek gestart.
Relatief veilige stoffen zijn in staat de verouderingsprocessen van een organisme te vertragen. Onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum (AMC) en de École Polytechnique Fédérale de Lausanne schrijven in het wetenschappelijke tijdschrift Cell dat een vitamine en een nieuw middel tegen kanker de levensduur bij wormen met ongeveer een kwart kunnen verlengen. De fundamentele processen die daarbij een rol spelen troffen de onderzoekers eveneens aan in zoogdieren. Ze vermoeden daarom dat ook bij zoogdieren zoals de mens het verouderingsproces op deze manier vertraagd kan worden In mei meldden onderzoekers van de twee universiteiten in het wetenschappelijke tijdschrift Nature dat het dempen van de activiteit van bepaalde genen de levensduur in wormen en muizen met de helft kan verlengen. Daarvoor kunnen antibiotica worden gebruikt, maar vanwege bijwerkingen kunnen die middelen niet voor een langere tijd worden gegeven. ‘We hebben nu twee stoffen gevonden waaraan minder bezwaren kleven en waarvan we weten hoe ze beschermen tegen veroudering’, zegt medisch bioloog in het AMC dr. Riekelt Houtkooper, hoofdonderzoeker van het Cell-artikel. De eerste stof die de onderzoekers in het vizier hebben is een variant van vitamine B3. In tegenstelling tot antibiotica kan deze langdurig worden ingenomen, hoewel Houtkooper nog niet kan zeggen wat de dosis is die bij mensen effect zou hebben op veroudering. In muizen bleek de vereiste dosis daarvoor 400 mg per kilogram per dag; wat omgerekend zou betekenen dat een mens dagelijks dertig gram zou moeten slikken. Houtkooper: ‘Erg veel, we moeten dus kijken naar mogelijkheden om de stof werkzamer te maken zodat je met een lagere dosis toe kunt. ’ De betreffende variant van vitamine B3 zit van nature in producten als melk en gist, maar waarschijnlijk in veel te kleine hoeveelheden om effect te hebben op veroudering. De tweede potentieel bruikbare stof is een experimenteel medicijn tegen kanker (een zogeheten PARP-remmer). Ook deze stof grijpt in – onder andere door het mobiliseren van anti-oxidanten - op eiwitten die een rol spelen bij veroudering. Houtkooper: ‘Op dit moment loopt er een grote studie om te onderzoeken of het nieuwe middel echt effectief is bij sommige vormen van kanker, zoals borstkanker en hersentumoren’. Dit betekent dat de PARP-remmer vrij snel beschikbaar kan komen en al getest is op veilig gebruik in mensen. Wel moet nog worden onderzocht wat de effecten kunnen zijn bij langdurig gebruik. Het onderzoek van Houtkooper heeft niet tot doel de gemiddelde leeftijd van de bevolking te verhogen. ‘Het gaat er om het aantal gezonde levensjaren te verhogen. ’ Het onderzoek is uitgevoerd met een Veni-beurs van NWO.
Marco Guadagnoli: ‘Targeting APRIL’. Het eiwit APRIL, een afkorting voor A Proliferation Inducing Ligand, is betrokken bij groei en ontwikkeling van kanker. Het eiwit activeert lymfocyten en draagt zo bij aan het ontstaan van kankersoorten als chronische lymfatische leukemie, de ziekte van Kahler (woekering van witte bloedcellen) en darmkanker. Guadagnoli probeerde inzicht te krijgen in het werkingsmechanisme van APRIL en in de mogelijkheden om het eiwit te blokkeren. Het onderzoek werd uitgevoerd in proefdieren en op menselijk weefsel in het laboratorium. Op basis van de uitkomsten concludeert Guadagnoli dat blokkade van APRIL wellicht een interessant aangrijpingspunt kan vormen voor behandeling van deze vormen van kanker.
Het Erasmus MC heeft als eerste ter wereld een behandelmethode tegen asbestkanker geïntroduceerd. Daarbij krijgen patiënten cellen uit hun eigen afweersysteem ingespoten die in het laboratorium zijn "getraind". Het doel van de nieuwe behandelmethode is het leven van de patiënt verlengen. Asbestkanker is tot nu toe niet te genezen. Op dit moment zijn de vooruitzichten voor mensen met asbestkanker (mesothelioom) zeer slecht: maar één op de zeven is een jaar na de diagnose nog in leven, ondanks de longoperatie en bestraling die ze krijgen. De nieuwe methode stelt de afweer van de patiënt centraal. Onderzoekers nemen via een bloedprik zogeheten dendritische cellen af. Die behandelen ze in het lab zodanig dat ze beter in staat zijn kankercellen te herkennen en uit te schakelen. Daarna worden de dendritische cellen weer ingespoten. De eerste resultaten van de therapie zijn veelbelovend: het afweersysteem blijkt de woekerende cellen in tegenstelling tot voorheen inderdaad te herkennen en aan te vallen. Bijkomend voordeel is dat deze behandeling vrijwel geen nare bijwerkingen heeft, in tegenstelling tot chemotherapie. Andere onderzoeken moeten de werkzaamheid van de nieuwe behandeling van het Erasmus MC bevestigen, ook op grote schaal. Nog maar tien patiënten zijn in het Rotterdamse onderzoek behandeld. Longartsen in Nederland worden geïnformeerd over de therapie. Het zal naar verwachting nog jaren duren voordat de behandeling in andere ziekenhuizen van start kan gaan.
Uit nieuw onderzoek van het RIVM blijkt dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Dat betekent dat het verantwoord is om op deze velden te sporten. Aanleiding voor het onderzoek is de maatschappelijke bezorgdheid die ontstond na de televisie-uitzending van Zembla ‘Gevaarlijk spel’ in oktober 2016. Het RIVM hoopt met de resultaten bij te dragen aan de beantwoording van de vragen van ministeries, gemeenten, sportclubs en ouders. Om te kunnen beoordelen in hoeverre sporten op granulaat een risico voor de gezondheid vormt, is het belangrijk om eerst te bepalen welke schadelijke stoffen in het granulaat zitten en in welke mate ze eruit kunnen vrijkomen. Vervolgens moet worden gekeken op welke manieren sporters in contact komen met deze stoffen en of dat gevolgen voor de gezondheid heeft. In rubbergranulaat zitten heel veel verschillende stoffen, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), metalen, weekmakers (ftalaten) en bisfenol A (BPA). De stoffen blijken in zeer lage hoeveelheden uit de korrels vrij te komen. Dat komt doordat de stoffen min of meer in het granulaat zijn ‘opgesloten’. Hierdoor is het schadelijke effect op de gezondheid praktisch verwaarloosbaar.
Wat heeft het RIVM onderzocht?
Het RIVM heeft de stoffen onderzocht in rubbergranulaat van 100 sportvelden die representatief zijn voor de kunstgrasvelden in Nederland. Daarnaast zijn drie soorten laboratoriumproeven uitgevoerd om te onderzoeken welke stoffen uit de korrels vrijkomen als de sporter ermee in aanraking komt. Met deze zogeheten migratiestudies is uitgezocht in welke mate stoffen via de huid in het lichaam kunnen terechtkomen, via het spijsverteringskanaal of via de longen. Vervolgens is berekend in hoeverre mensen aan de vrijgekomen stoffen blootstaan en wat dat betekent voor de gezondheid. Verder is de beschikbare informatie in de wetenschappelijke literatuur bestudeerd over de stoffen in rubbergranulaat, de eigenschappen en de gezondheidseffecten ervan.
Is er een verband met leukemie?
In de beschikbare informatie zijn geen signalen aangetroffen die duiden op een verband tussen sporten op kunstgras met rubbergranulaat en het ontstaan van leukemie en lymfeklierkanker. Dit verband is in geen enkel internationaal onderzoek aangetoond. Bovendien blijkt uit de samenstelling van de rubberkorrels dat de chemische stoffen die leukemie of lymfeklierkanker kunnen veroorzaken er niet (benzeen, styreen en 1,3-butadieen) of in heel lage hoeveelheid (2- mercaptobenzothiazol) in zitten. Sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw is er in het algemeen een lichte stijging te zien in het aantal mensen tussen 10 en 29 jaar dat leukemie krijgt. Deze ontwikkeling is RIVM Report 2017-0017 niet veranderd sinds de kunstgrasvelden in 2001 in Nederland in gebruik zijn genomen. Onderzoek in Amerika laat ook geen verhoging zien in het aantal nieuwe gevallen van lymfeklierkanker in gebieden waar relatief veel kunstgrasvelden liggen die zijn ingestrooid met rubbergranulaat. Begin 2017 komt informatie uit nieuw Amerikaans onderzoek beschikbaar. Omdat rubbergranulaat in de Verenigde Staten langer (sinds 1997) op voetbalvelden wordt gebruikt, kan over een langere periode worden geanalyseerd of er een verband is tussen sporten op kunstgras en het krijgen van leukemie. Het RIVM heeft contact met de onderzoekers en volgt dit onderzoek op de voet.
Rubbergranulaat in het milieu
De focus in dit onderzoek ligt op mogelijke gezondheidsrisico’s voor mensen die sporten op velden met ingestrooid rubbergranulaat. Het onderzoek bevestigt eerdere inzichten dat het rubbergranulaat metalen bevat die in de omgeving terecht kunnen komen. Er blijkt vooral zink uit het rubbergranulaat vrij te komen. Dit metaal is niet schadelijk voor de mens, maar kan wel gevolgen hebben voor organismen in de bodem en het oppervlaktewater.
Voldoet het rubbergranulaat aan de norm?
Rubbergranulaat moet voldoen aan de norm voor zogenoemde mengsels. Deze norm schrijft voor hoeveel er maximaal van bepaalde stoffen in mag zitten (er bestaat geen norm voor wat eruit mag komen). Het gaat daarbij om stoffen die kankerverwekkend zijn (zoals PAK’s), schadelijk zijn voor het nageslacht of het DNA beschadigen. De hoeveelheid PAK’s in het rubbergranulaat voldoet ruim aan deze norm. De norm voor consumentenproducten is aanzienlijk strenger: deze staat veel lagere (100 tot 1000 maal minder) gehalten aan PAK’s toe dan de mengselnorm. Het gehalte PAK’s ligt iets boven de norm voor consumentenproducten. Momenteel doet het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) onderzoek om te bezien welke norm voor rubbergranulaat wenselijk is. Het RIVM adviseert om de norm voor rubbergranulaat bij te stellen naar een norm die dichter in de buurt ligt van de norm voor consumentenproducten.
Waarom wordt rubbergranulaat gebruikt voor voetbalvelden?
Rubbergranulaat is fijngemalen rubber en wordt meestal gemaakt van oude autobanden. Als instrooimateriaal op kunstgrasvelden zorgt het ervoor dat het veld vergelijkbare eigenschappen krijgt als een gewoon grasveld. Dat betekent dat de bal niet te snel rolt, niet te hoog stuitert en het kunstgras beter geschikt is om slidings te maken dan zonder granulaat. Kunstgrasvelden kunnen het hele jaar door intensief gebruikt worden en vergen minder onderhoud. Tegenwoordig wordt veel geïnvesteerd om oude producten te hergebruiken als grondstof voor nieuwe producten. Dat geldt ook voor autobanden. De vragen over de veiligheid van rubbergranulaat maken duidelijk dat er een spanningsveld kan bestaan tussen het hergebruik van materialen en de zorgen om de gezondheidsrisico’s van nieuwe producten.
Bron: RIVM
Bij de behandeling van kanker wordt steeds meer gebruik gemaakt van combinatietherapie. Het is de kunst de beste combinatie van medicijnen te vinden voor verschillende soorten kanker. Maar er zijn veel medicijnen beschikbaar in verschillende doses en dit geeft vele duizenden mogelijke combinaties. Een algoritme uit de luchtvaarttechniek blijkt nu ook bruikbaar voor kankeronderzoek. Hierover hebben dr. Patrycja Nowak-Sliwinska en dr. Andrea Weiss in het team van prof. dr. Arjan Griffioen van VUmc recent een artikel gepubliceerd in het Nature tijdschrift Scientific Reports. Professor Arjan Griffioen: "Bepaalde geneesmiddelen remmen bloedvaten die zorgen dat tumoren groeien. De vraag is welke combinatie van medicijnen het beste werkt en in welke dosis. Daar doe ik onderzoek naar. We berekenen de ideale geneesmiddelcombinaties met computers. Ik las een tijd geleden een artikel van een professor van de afdeling Aerospace en Aviation van de Universiteit van California in Los Angeles (UCLA). Hij had een algoritme ontwikkeld om optimale combinaties te vinden binnen extreem grote zoekgebieden. Nu hebben we zijn algoritmen omgewerkt tot een programma dat we gebruiken bij kankeronderzoek. Doel is uiteindelijk te komen tot optimale 'personalized medicine'-strategieën die werken." Voor het vervolg van deze studie hebben de onderzoekers een subsidie ontvangen vanuit het KWF. Het zal naar verwachting nog enkele jaren duren voor de 'medicijnencocktails' die remmend werken op de vorming van bloedvaten van de tumor, op de markt zijn.
Uit nieuw onderzoek van het RIVM blijkt dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Dat betekent dat het verantwoord is om op deze velden te sporten. Aanleiding voor het onderzoek is de maatschappelijke bezorgdheid die ontstond na de televisie-uitzending van Zembla 'Gevaarlijk spel' in oktober 2016. Het RIVM hoopt met de resultaten bij te dragen aan de beantwoording van de vragen van ministeries, gemeenten, sportclubs en ouders. Om te kunnen beoordelen in hoeverre sporten op granulaat een risico voor de gezondheid vormt, is het belangrijk om eerst te bepalen welke schadelijke stoffen in het granulaat zitten en in welke mate ze eruit kunnen vrijkomen. Vervolgens moet worden gekeken op welke manieren sporters in contact komen met deze stoffen en of dat gevolgen voor de gezondheid heeft. In rubbergranulaat zitten heel veel verschillende stoffen, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), metalen, weekmakers (ftalaten) en bisfenol A (BPA). De stoffen blijken in zeer lage hoeveelheden uit de korrels vrij te komen. Dat komt doordat de stoffen min of meer in het granulaat zijn 'opgesloten'. Hierdoor is het schadelijke effect op de gezondheid praktisch verwaarloosbaar.
Wat heeft het RIVM onderzocht?
Het RIVM heeft de stoffen onderzocht in rubbergranulaat van 100 sportvelden die representatief zijn voor de kunstgrasvelden in Nederland. Daarnaast zijn drie soorten laboratoriumproeven uitgevoerd om te onderzoeken welke stoffen uit de korrels vrijkomen als de sporter ermee in aanraking komt. Met deze zogeheten migratiestudies is uitgezocht in welke mate stoffen via de huid in het lichaam kunnen terechtkomen, via het spijsverteringskanaal of via de longen. Vervolgens is berekend in hoeverre mensen aan de vrijgekomen stoffen blootstaan en wat dat betekent voor de gezondheid. Verder is de beschikbare informatie in de wetenschappelijke literatuur bestudeerd over de stoffen in rubbergranulaat, de eigenschappen en de gezondheidseffecten ervan.
Is er een verband met leukemie?
In de beschikbare informatie zijn geen signalen aangetroffen die duiden op een verband tussen sporten op kunstgras met rubbergranulaat en het ontstaan van leukemie en lymfeklierkanker. Dit verband is in geen enkel internationaal onderzoek aangetoond. Bovendien blijkt uit de samenstelling van de rubberkorrels dat de chemische stoffen die leukemie of lymfeklierkanker kunnen veroorzaken er niet (benzeen, styreen en 1,3-butadieen) of in heel lage hoeveelheid (2-mercaptobenzothiazol) in zitten. Sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw is er in het algemeen een lichte stijging te zien in het aantal mensen tussen 10 en 29 jaar dat leukemie krijgt. Deze ontwikkeling is niet veranderd sinds de kunstgrasvelden in 2001 in Nederland in gebruik zijn genomen. Onderzoek in Amerika laat ook geen verhoging zien in het aantal nieuwe gevallen van lymfeklierkanker in gebieden waar relatief veel kunstgrasvelden liggen die zijn ingestrooid met rubbergranulaat. Begin 2017 komt informatie uit nieuw Amerikaans onderzoek beschikbaar. Omdat rubbergranulaat in de Verenigde Staten langer (sinds 1997) op voetbalvelden wordt gebruikt, kan over een langere periode worden geanalyseerd of er een verband is tussen sporten op kunstgras en het krijgen van leukemie. Het RIVM heeft contact met de onderzoekers en volgt dit onderzoek op de voet.
Rubbergranulaat in het milieu
De focus in dit onderzoek ligt op mogelijke gezondheidsrisico's voor mensen die sporten op velden met ingestrooid rubbergranulaat. Het onderzoek bevestigt eerdere inzichten dat het rubbergranulaat metalen bevat die in de omgeving terecht kunnen komen. Er blijkt vooral zink uit het rubbergranulaat vrij te komen. Dit metaal is niet schadelijk voor de mens, maar kan wel gevolgen hebben voor organismen in de bodem en het oppervlaktewater.
Voldoet het rubbergranulaat aan de norm?
Rubbergranulaat moet voldoen aan de norm voor zogenoemde mengsels. Deze norm schrijft voor hoeveel er maximaal van bepaalde stoffen in mag zitten (er bestaat geen norm voor wat eruit mag komen). Het gaat daarbij om stoffen die kankerverwekkend zijn (zoals PAK's), schadelijk zijn voor het nageslacht of het DNA beschadigen. De hoeveelheid PAK's in het rubbergranulaat voldoet ruim aan deze norm. De norm voor consumentenproducten is aanzienlijk strenger: deze staat veel lagere (100 tot 1000 maal minder) gehalten aan PAK's toe dan de mengselnorm. Het gehalte PAK's ligt iets boven de norm voor consumentenproducten. Momenteel doet het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) onderzoek om te bezien welke norm voor rubbergranulaat wenselijk is. Het RIVM adviseert om de norm voor rubbergranulaat bij te stellen naar een norm die dichter in de buurt ligt van de norm voor consumentenproducten.
Waarom wordt rubbergranulaat gebruikt voor voetbalvelden?
Rubbergranulaat is fijngemalen rubber en wordt meestal gemaakt van oude autobanden. Als instrooimateriaal op kunstgrasvelden zorgt het ervoor dat het veld vergelijkbare eigenschappen krijgt als een gewoon grasveld. Dat betekent dat de bal niet te snel rolt, niet te hoog stuitert en het kunstgras beter geschikt is om slidings te maken dan zonder granulaat. Kunstgrasvelden kunnen het hele jaar door intensief gebruikt worden en vergen minder onderhoud. Tegenwoordig wordt veel geïnvesteerd om oude producten te hergebruiken als grondstof voor nieuwe producten. Dat geldt ook voor autobanden. De vragen over de veiligheid van rubbergranulaat maken duidelijk dat er een spanningsveld kan bestaan tussen het hergebruik van materialen en de zorgen om de gezondheidsrisico's van nieuwe producten.
Bron: RIVM
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Ameluz (5-aminolevulaanzuur) 78 mg/g gel, bedoeld voor de behandeling van keratosis actinica in het gezicht en op het hoofd.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cervarix voor de preventie van premaligne cervicale laesies en cervixkanker die een causaal verband hebben met bepaalde oncogene typen van het humaan papillomavirus (HPV). Het gebruik is nu toegestaan bij patiënten vanaf de leeftijd van 9 jaar (voorheen 10 jaar).
- Onglyza (saxagliptine). Voor gebruik in combinatie met insuline (met of zonder metformine), als dit regime alleen met dieet en lichaambeweging, niet tot een voldoende goede glycemische regulering leidt.
Herbeoordeling Bronchitol (mannitol)
Na een eerder negatief oordeel in juni, heeft de CHMP nu een positief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het geneesmiddel Bronchitol 40 mg inhalatiepoeder, harde capsules. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de behandeling van cystische fibrose (CF) bij volwassenen als toevoeging aan de beste standaardzorg. Bronchitol is aangewezen als weesgeneesmiddel. Gebruik bij kinderen en adolescenten wordt nader onderzocht.
Weigering van de handelsvergunning voor Glybera (alipogeen tiparvovec)
Na een eerder negatief oordeel in juni, heeft de CHMP opnieuw negatief advies uitgebracht over een handelsvergunning voor Glybera. Dit geneesmiddel is bedoeld voor gebruik bij patiënten met lipoproteïne-lipasedeficiëntie. De CHMP staat welwillend tegenover de aanpak die Glybera biedt voor deze aandoening, maar vindt dat er op dit moment onvoldoende onderbouwing is voor een positieve baten-risico balans. De CHMP handhaafde daarom de aanbeveling dat er geen handelsvergunning dient te worden verleend voor Glybera.
Herbeoordeling angiotensine-II-receptorantagonisten (ARB’s)
De CHMP rondde een herbeoordeling af van het risico op kanker bij het gebruik van angiotensine-II-receptorantagonisten (ARB’s). De CHMP kwam tot de conclusie dat er geen verhoogd risico is op kanker en dat de voordelen derhalve nog steeds opwegen tegen de risico’s. De herbeoordeling van ARB’s werd in gang gezet na de publicatie van een meta-analyse (een analyse van een aantal klinische studies samen) die een licht verhoogd risico op nieuwe typen kanker aantoonde.
Arbitrage Priligy (dapoxetine)
De CHMP heeft een arbitrageprocedure afgerond na een meningsverschil tussen lidstaten over de registratie van Priligy-tabletten. De CHMP kwam tot de conclusie dat de voordelen van dit geneesmiddel inclusief de tablet van 60 mg opwegen tegen de risico’s. De handelsvergunning voor Priligy die in Zweden is verleend, kan in andere lidstaten van de EU worden erkend.
Start herbeoordeling Protelos / Osseor (strontiumranelaat)
De CHMP is gestart met een herbeoordeling van baten-risico balans van strontiumranelaat na meldingen van veneuze trombo-embolie en allergische reacties.
Protelos en Osseor zijn geïndiceerd voor de behandeling van postmenopauzale osteoporose om de kans op wervel- en heupfracturen te verminderen.
Start herbeoordeling van de cardiovasculaire risico’s van niet-selectieve NSAID’s
In 2006 kwam de CHMP tot de conclusie dat de totale balans werkzaamheid-bijwerkingen nog steeds positief is, maar dat de mogelijkheid van een licht verhoogd risico op trombotische gebeurtenissen, zoals hartaanvallen of beroertes, niet kon worden uitgesloten.
De CHMP zal data uit nieuwe studies, andere beschikbare klinische gegevens (waar onder gegevens uit klinische studies en epidemiologisch onderzoek) en veiligheidsrapporten nauwgezet herbeoordelen om te bepalen of het eerdere advies moet worden herzien.
Bericht EMA Herbeoordeling NSAID's
Terugroeping van Advagraf (tacrolimus)
De CHMP heeft besloten tot de onmiddellijke terugroeping van een aantal partijen van Advagraf (tacrolimus) harde capsules met verlengde afgifte van 0,5 mg uit apotheken en groothandels verspreid over de Europese Unie (EU). Dit gebeurde nadat was ontdekt dat uit de capsules meer werkzame stof vrijkomt dan verwacht.
Zie CBG bericht van 20 oktober 2011: Recall Advagraf (tacrolimus) capsules vanwege kwaliteitsprobleem
Terugtrekking Luvenic (voclosporin)
Voclosporin is bedoeld voor de behandeling van niet-infectieuze posterior uveitis. De werkzaamheid van dit geneesmiddel was onvoldoende aangetoond. De firma heeft de aanvraag teruggetrokken.
Door nieuwe antikankermedicijnen te voorzien van een radioactief of fluorescent label, kunnen onderzoekers beter volgen hoe deze medicijnen worden opgenomen door de tumor en welke factoren daar effect op hebben. Apotheker Martin Pool ontwikkelde een aantal van zulke nieuwe ‘tracers’ op basis van nieuwe geneesmiddelen tegen bepaalde receptoren en eiwitten die vaak ontregeld blijken als iemand kanker heeft: EFGR, HER2, HER3, c-MET en EpCAM. De door Pool ontwikkelde tracers blijken allen goed te werken. Moleculaire beeldvorming is een aantrekkelijk middel voor onderzoekers om vast te stellen hoe goed antikankermedicijnen hun doelwit bereiken, en hoe ze opgenomen en verdeeld worden in de organen en het tumorweefsel. Gelabelde geneesmiddelen kunnen daarbij worden ingezet om de effecten van medicatie en andere factoren op de tumoropname te onderzoeken. Moleculair biologen, artsen en apothekers werken daarom nauw samen bij het ontwikkelen van nieuwe antikankermedicijnen. Een groot voordeel van moleculaire beeldvorming is dat dit onderzoek minder belastend is voor patiënten dan invasief onderzoek zoals het wegnemen van een stukje tumor. Pool concentreerde zich in zijn onderzoek op het ontwikkelen van speciaal gelabelde medicijnen, namelijk zogenoemde Zirconium-89 en IRDye 800CW-gelabelde antilichamen en antilichaamfragmenten. Hij concludeert op basis van preklinische studies dat de nieuwe, oplichtende zoekstoffen geschikt zijn om de effecten van medicatie, resistentie tegen medicatie en van eiwitten in de bloedbaan op de tumoropname en weefseldistributie te kunnen bestuderen. Het onderzoek kan daarmee de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen ondersteunen. Martin Pool (1987) studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen een samenwerkingsverband van de afdelingen Medische Oncologie, Klinische Farmacie en Farmacologie, en Nucleaire Geneeskunde en Moleculaire Beeldvorming van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd betaald door middel van een ERC advanced grant aan Pools promotor, prof. dr. E.G.E. de Vries. Pool werkt als postdoc in het UMCG.
Bron: RUG
Waar voorheen kankeronderzoek zich voornamelijk richtte om fouten in het DNA van agressieve tumorcellen op te sporen, blijkt uit een recente publicatie van het VUmc Cancer Center Amsterdam en het Hubrecht Instituut in het vooraanstaande tijdschrift Cell dat ook tumorcellen zonder deze mutaties agressief kunnen worden. Deze gezamenlijke ontdekking van beide instituten heeft mogelijk vergaande consequenties voor toekomstige diagnostiek en antikankertherapie. Onderzoekers in de laboratoria van VUmc Cancer Center Amsterdam (VUmc CCA), geleid door Michiel Pegtel en Tom Würdinger, zijn al geruime tijd bezig om de communicatie tussen tumorcellen onderling en de communicatie tussen tumoren en gezond weefsel beter te begrijpen. Het is al enige tijd duidelijk dat gezonde cellen in en rond tumoren sterk worden beïnvloed door agressieve tumorcellen, bijvoorbeeld door de bloedvorming van de tumor te bevorderen of immuuncellen te ontregelen. Dat gemuteerde agressieve tumorcellen ook minder agressieve tumorcellen beïnvloeden om uitzaaiingen te bevorderen en dat dit gebeurt door uitwisseling van genetisch materiaal werd tot voor kort niet voor mogelijk gehouden. Fundamenteel onderzoek middels verfijnde microscopische technieken in muizenmodellen, zoals die ontwikkeld worden bij het Hubrecht Instituut, maken het volgens wetenschappers Pegtel en Würdinger mogelijk om veel gerichter onderzoek te doen bij kankerpatiënten. Het onderzoek van VUmc CCA spitst zich vooral toe om de nieuwe vorm van communicatie tussen tumorcellen vervolgens te vertalen naar klinische toepassingen. Voor vele tumortypes was bekend dat er genetisch materiaal in de bloedbaan en urine van patiënten terecht kwam. Het 'hoe' en 'waarom' bleef echter onduidelijk. Tom Würdinger heeft methodes ontwikkeld om deze eigenschap van tumoren te gebruiken om sneller te bepalen welke therapie toegepast dient te worden. Michiel Pegtel heeft aanwijzingen dat genetisch materiaal in de bloedbaan van kankerpatiënten kan voorspellen of een gekozen therapie goed aanslaat of juist niet. Het gepubliceerde onderzoek sterkt het vermoeden dat dit soort methodes, ook wel 'liquid biopsies' genaamd, door onafhankelijk onderzoek zal worden bevestigd, hetgeen toepassingen in de kliniek sneller mogelijk kan maken.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) krijgt, tegelijkertijd en net zoals het UMC Utrecht, het op één na hoogste certificaat voor automatisering van de zorg van de Amerikaanse zorg-ICT-organisatie HIMSS. “Het LUMC is blij met dit certificaat op level zes”, zegt Karel van Lambalgen directeur ICT in het LUMC, “We krijgen dit certificaat onder andere omdat we hoogwaardige ICT-systemen voor de patiëntenzorg hebben die goed geïntegreerd zijn en een hoog functioneel niveau hebben.” De accreditatiecommissie van Healthcare Information and Management Systems Society (HIMSS) zegt verder nog: “Het LUMC voert een langetermijn-ICT-strategie uit waardoor deze level-6 bereikt is. Het ziekenhuis implementeerde onder meer ICT-oplossingen voor de ondersteuning van klinische besluitvorming die op dit moment vijf behandelingspaden ondersteunen: schildklierkanker, colorectale kanker, prostaatkanker, baarmoederhalskanker en staar. Ook het strategisch werken aan een volledige ‘Closed Loop Medication’ dossiervoering in de medische administratie is een vermelding waard.” Karel van Lambalgen is trots op het behalen van dit niveau: “We werken constant aan de beste zorg voor de patiënt: top ICT-processen en -faciliteiten horen daarbij.” In Nederland hebben nu twee UMC’s en drie algemene ziekenhuizen een niveau 6-certificering.
N-acetylcysteïne (NAC) is een antioxidans en neutraliseert vrije zuurstofradicalen die ontstaan als gevolg van normale metabole processen. Vrije zuurstofradicalen zijn hoogreactieve stoffen die schade berokkenen aan proteïnen, lipiden en DNA. In normale omstandigheden is er een evenwicht tussen oxidatieve en antioxidative processen. Wanneer dat evenwicht zoek is, spreekt men van oxidatieve stress. Oxidatieve stress, of een overaanbod in vrije zuurstofradicalen, speelt een rol bij verouderingsprocessen, maar ook in de pathogenese van diverse chronische aandoeningen, kanker, ischemie..... Het teveel aan vrije zuurstofradicalen wordt geneutraliseerd door antioxidanten, zoals het tripeptide glutation, dat ons lichaam zelf aanmaakt, en bepaalde vitaminen. NAC is nuttig om de voorraad glutation op te drijven door aanleveren van cysteïne. Antioxidanten opvoeren door middel van NAC en vitaminen vermindert de oxidatieve stress en, zo wordt vaak aangenomen, kan zowel veroudering als ziekteprocessen terugdringen. NAC werd zo’n 50 jaar geleden als mucolyticum geïntroduceerd. Het wordt vooral gebruikt bij de behandeling van COPD. NAC breekt de disulfidebruggen van glycoproteïnen waardoor de viscositeit van slijm vermindert en het beter opgehoest kan worden. Dat is de theorie, want over her daadwerkelijke nut bestaan tegenstrijdige studies. Van de andere niet-respiratoire indicaties blijft vooral het nut van NAC bij intoxicatie met paracetamol overeind. Ook op het vlak van kankerpreventie ontbreekt evidentie. Uit het EUROSCAN onderzoek, een dubbelblinde, gerandomiseerde gecontroleerde studie bij patiënten - vooral rokers en ex-rokers - met hoofd- en nekkanker of longka nker, vond men geen gunstig effect op de overleving noch op het voorkomen van recidief. Er was zelfs een tendens van meer ‘tweede primaire tumoren’. Ook uit ander biochemisch onderzoek blijkt dat er geen of eerder een ongunstige invloed is van NAC bij kankertherapieën.
Bron: FUS
De behandeling van hoofd-halskanker door middel van radiotherapie kan leiden tot verschillende klachten, waaronder slikproblemen. UMCG-onderzoeker Miranda Christianen ontwikkelde een methode om de bestralingsbehandeling te optimaliseren, die ook met protonentherapie toegepast kan worden. Slikproblemen kunnen daarmee worden verminderd of voorkomen. Bij hoofd-halskanker is het te behandelen gebied groot en complex van vorm. Bovendien wordt het omringd door vitale structuren en organen, zoals ruggenmerg, stembanden, speekselklieren en structuren betrokken bij het slikken. Bestraling in dit gebied levert daarom een groot risico van bijwerkingen op. De radiotherapietechnieken zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd, waardoor bijvoorbeeld de speekselklieren ontzien kunnen worden. Minder patiënten krijgen hierdoor te maken met een droge mond. Welke organen er betrokken zijn bij het slikken, was echter nog grotendeels onbekend. In een stapsgewijze aanpak ontwikkelde Christianen een nieuwe bestralingstechniek. Ten eerste bracht zij de risico-organen voor slikproblemen in kaart. Vervolgens werd een nieuwe, sliksparende radiotherapie ontwikkeld en daarna toegepast bij een groep hoofd-halskankerpatiënten. Hierbij werd de dosis op de risico-organen verlaagd. Na zes maanden bleken slikproblemen bij deze groep patiënten minder voor te komen dan bij de bestaande behandelingsmethoden. Met de huidige bestralingstechniek met fotonen kon slechts bij de helft van de patiënten de dosis op de risico-organen worden verlaagd zonder de dosis op de tumor te verlagen of de dosis op andere omliggende structuren te verhogen. Christianen verwacht dat het aantal patiënten dat baat heeft bij de nieuwe behandelmethode kan worden vergroot wanneer er gebruik wordt gemaakt van protonenbestraling. Miranda Christianen (1980) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Haar promotieonderzoek vond plaats bij de afdeling Radiotherapie van het UMCG en werd gedeeltelijk gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Christianen is radiotherapeut in opleiding bij Maastro Clinic te Maastricht.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) heeft de herbeoordeling van de gadolinium-contrastmiddelen afgerond en is een nieuwe herbeoordeling van valproaat gestart. Er is besloten een eerste openbare hoorzitting te houden, voor valproaat. Ook onderzoekt de PRAC het kankergeneesmiddel docetaxel. Uitkomst herbeoordeling gadolinium-contrastmiddelen. De PRAC heeft aanbevolen de handelsvergunningen voor 4 lineaire gadolinium-contrastmiddelen te schorsen vanwege bewijs van stapeling van kleine hoeveelheden van gadolinium in de hersenen. Er zijn geen aanwijzingen van nadelige gevolgen voor patiënten. Het gaat om gadobeenzuur, gadodiamide, gadopentetinezuur en gadoversetamide voor intraveneuze toediening. Gadolinium-contrastmiddelen zijn diagnostische producten die voor of tijdens een MRI-scan aan patiënten kunnen worden toegediend om artsen te helpen betere beelden van organen en weefsels te verkrijgen. Hoewel er geen symptomen of ziekten in verband zijn gebracht met stapeling van gadolinium in de hersenen, doet de PRAC deze aanbeveling uit voorzorg, in de wetenschap dat data over de langetermijneffecten van gadolinium in de hersenen beperkt zijn.
Nieuwe herbeoordeling gebruik valproaat tijdens zwangerschap en door vrouwen in de vruchtbare leeftijd. De PRAC heeft een nieuwe herbeoordeling gestart van het gebruik van geneesmiddelen die valproaat bevatten bij de behandeling van vrouwen en meisjes die zwanger zijn of zwanger kunnen worden. Deze geneesmiddelen zijn in de Europese Unie (EU) nationaal goedgekeurd voor de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornis en, in sommige landen, migraine. Bij een eerdere herbeoordeling uit 2014 stemde het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) in met maatregelen voor het aanscherpen van de waarschuwingen en beperkingen van het gebruik van valproaat bij vrouwen en meisjes vanwege het risico op misvormingen en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen die in de baarmoeder aan valproaat zijn blootgesteld. Sindsdien zijn er zorgen geuit over hoe doeltreffend deze maatregelen zijn. Daarom heeft het Franse geneesmiddelenbureau, ANSM, de EMA verzocht de maatregelen te herbeoordelen en te overwegen of er verdere EU-brede maatregelen moeten worden aanbevolen om de risico’s voor zwangere vrouwen of vrouwen die zwanger kunnen worden, te minimaliseren.
Eerste openbare hoorzitting wordt georganiseerd rond valproaat. De PRAC heeft besloten een openbare hoorzitting te organiseren als onderdeel van de herbeoordeling van valproaat, om de ervaringen van EU-burgers met deze geneesmiddelen in de aanbeveling te kunnen meenemen. Naar verwachting komt de PRAC hiervoor in juni met een datum, nadat een eerste evaluatie van het beschikbare wetenschappelijke bewijs is afgerond. De hoorzitting zal prominent op de website van de EMA worden aangekondigd, samen met een lijst van specifieke vragen voor het publiek en informatie over de datum, tijd en locatie, en over de inschrijving.
De PRAC onderzoekt kankergeneesmiddel docetaxel. De PRAC onderzoekt het kankergeneesmiddel docetaxel na gevallen van neutropene enterocolitis bij patiënten in Frankrijk. De meeste patiënten werden behandeld voor operabele borstkanker. Uit een voorlopige beoordeling door de PRAC blijkt dat de frequentie van meldingen van deze bekende bijwerking in de afgelopen 2 jaar niet is toegenomen. Er wordt nu een beoordeling van de beschikbare gegevens uitgevoerd. De conclusies daarvan worden gepubliceerd zodra de beoordeling is afgerond.
Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 6 – 9 maart 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
Patiënten met een dodelijke vorm van hersenkanker kunnen baat hebben bij een behandeling waarbij aan de radiotherapie ook chemotherapie wordt toegevoegd. De combinatie kan ervoor zorgen dat de zogenoemde anaplastische oligodendrogliale tumoren minder snel terug komen en dat patiënten jaren langer leven. Dat blijkt uit onderzoek dat onderzoekers van Erasmus MC hebben gepresenteerd op de ASCO, het belangrijkste kankercongres in de wereld. Het onderzoek is uit meer dan 5000 ingediende abstracts geselecteerd voor presentatie. De onderzoekers vonden ook een manier die kan voorspellen bij welke patiënten de gecombineerde behandeling het beste werkt. Vrijwel alle patiënten met anaplastische oligodendrogliale tumoren overlijden aan deze aandoening omdat de tumoren snel groeien. Tot nu toe bestond de behandeling van deze vorm van hersenkanker uit alleen bestraling. Door echter chemotherapie aan deze standaardbehandeling toe te voegen, leven mensen gemiddeld 11 maanden langer zonder dat de ziekte erger wordt. Deze zogenoemde progressievrije overleving was 24 maanden bij patiënten die de combinatietherapie kregen. Als bij de met radiotherapie behandelde patiënten de tumor terugkeerde en ze alsnog chemotherapie kregen, verbeterde ook hun overleving (van 31 naar bijna 42 maanden). Jaarlijks wordt in Nederland deze tumor bij 50 – 100 patiënten vastgesteld. De onderzoekers van het Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum hebben ook een manier gevonden die kan helpen te voorspellen welke patiënten veel baat hebben bij een gecombineerde behandeling. ‘We vonden dat de overlevingswinst van de chemotherapie vooral aanwezig is bij patiënten waarbij de tumor verlies laat zien van delen van de chromosomen 1 en 19. : ‘Hun risico om te sterven daalde in deze groep met 44 procent in vergelijking met de mensen die alleen radiotherapie kregen.’ Dat maakt het mogelijk de behandeling nog beter af te stemmen op de individuele patiënt’, zegt hoofdonderzoeker Martin van den Bent, van de Neuro-Oncologie Unit. Aan het onderzoek hebben 368 patiënten meegedaan die voor het eerst een anaplastische oligodendrogliale tumor hadden. Ze kregen of alleen de standaardbehandeling met radiotherapie, of deze behandeling aangevuld met zes kuren chemotherapie met Procarbazine, CCNU (lomustine) en Vincristine. De studie is het resultaat van 17 jaar inspanning, en werd uitgevoerd door de onderzoekers van het Erasmus MC vanuit de European Organization for Research and Treatment of Cancer (EORTC). Binnen de Brain Tumor Group van deze academische onderzoeksorganisatie speelt het ErasmusMC al jaren een vooraanstaande rol. Eerder stelde deze groep vast dat voor graad IV hersentumoren (ofwel glioblastomen) een combinatie van radiotherapie en temozolomide de meest optimale behandeling is. Dit is nu de wereldwijde behandelingsstandaard voor deze tumor. Het onderzoek is medegefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
Door tijdens een borstkankeroperatie een echoapparaat te gebruiken wordt het mogelijk om de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen. Hierdoor is minder aanvullende therapie nodig zoals een hogere dosis bestraling, opnieuw opereren of zelfs een borstamputatie (11% i.p.v. 28%). Daarnaast wordt er twee keer minder gezond borstklierweefsel verwijderd bij gebruik van echoapparatuur. Dit zal mogelijk leiden tot een verbeterd cosmetisch resultaat en een beter welbevinden van de borstkankerpatiënt. Dit alles blijkt uit onderzoek van VUmc. De resultaten van deze chirurgische studie (COBALT-studie) zijn vandaag verschenen in het toonaangevende tijdschrift The Lancet Oncology. Het onderzoek werd gefinancierd door Stichting Pink Ribbon. Bij de behandeling van borstkanker is volledige chirurgische verwijdering van het gezwel nog steeds het belangrijkste uitgangspunt, waarbij gelukkig in de meerderheid van de gevallen de borst behouden kan blijven. Vooralsnog werd één vijfde van de borstkankertumoren niet in één keer in zijn geheel verwijderd. In die gevallen zijn extra bestraling en/of ingrepen nodig. Ook werd er tijdens de operatie gemiddeld twee tot vier keer te veel gezond borstweefsel weggesneden. De COBALT-studie werd uitgevoerd in meerdere Nederlandse klinieken onder leiding van VUmc. 65 patiënten met een voelbare borsttumor ondergingen de echogeleide operatie en werden vergeleken met 69 patiënten die de traditionele operatie ondergingen (op geleide van de tastzin van de chirurg). Hieruit bleek dat echogeleide chirurgie, waarbij de tumor precies te lokaliseren is, het mogelijk maakte de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen, terwijl dit bij de traditionele methode 83% was. Tijdens het onderzoek bleek ook dat de procedure relatief eenvoudig te leren is. Na ongeveer 10 gevallen onder supervisie, beheerst de chirurg de echogeleide procedure voldoende om deze resultaten te behalen. Deze manier van opereren is landelijk dan ook snel in te voeren omdat elk ziekenhuis over echoapparatuur beschikt. Omdat er minder aanvullende behandelingen nodig zijn, zal dit de behandelkosten verminderen. Vermeldenswaard is dat dankzij het gebruik van de echografie tijdens het opereren er aanzienlijk minder gezond borstklierweefsel werd verwijderd. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een positief effect hebben op het uiteindelijke cosmetische resultaat en dus het welbevinden van de vrouw. De studie hiernaar is nog gaande. Het onderzoeksteam van VUmc bestaat uit Nicole Krekel, Max Haloua, dr. Van den Tol en professor Meijer. Naast VUmc namen vijf andere ziekenhuizen deel aan het onderzoek: Rode Kruis Ziekenhuis (Beverwijk), Kennemer Gasthuis (Haarlem), Medisch Centrum Alkmaar, Waterland Ziekenhuis (Purmerend) en Ziekenhuis Gelderse Vallei (Ede).
Onderzoekers van VUmc hebben in een internationale samenwerking een nieuwe vorm van retinoblastoom, een zich snel ontwikkelende oogtumor bij kinderen, ontdekt. Deze ontdekking is niet alleen van groot belang voor de aangedane kinderen, maar ook voor hun familie. Deze vorm is zeer waarschijnlijk niet erfelijk, waardoor broertjes en zusjes geen kostbare en belastende oogheelkundige onderzoeken hoeven te ondergaan. De resultaten van dit onderzoek worden deze week gepubliceerd in het gerenommeerde medisch-wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Oncology. Retinoblastoom is een zeldzame kwaadaardige oogtumor in het netvlies bij jonge kinderen en is in 40% van de gevallen het gevolg van een erfelijke mutatie. Er werd lang gedacht dat alle retinoblastomen worden veroorzaakt door verlies van het retinoblastoom gen (welke beschermt tegen het ontwikkelen van een retinoblastoom). Zo stond het ook in de medische handboeken. De studie laat zien dat dit niet het complete verhaal is. Deze nieuwe vorm van retinoblastoom wordt niet veroorzaakt door mutaties in het retinoblastoom gen, maar door de aanwezigheid van veel te veel kopieën van het zogenoemde MYCN oncogen. Deze bevinding verandert direct de zorg voor de kinderen met retinoblastoom en hun familie. Omdat de MYCN vorm zeer waarschijnlijk niet erfelijk is, hoeven broertjes en zusjes geen kostbare en belastende oogheelkundige onderzoeken te ondergaan. Het onderzoek laat zien hoe uitgebreid moleculair onderzoek in het laboratorium nieuwe oorzaken van kanker kan ontdekken, die met de gangbare diagnostiek gemist zijn en hoe dit een bijdrage kan leveren aan klinische zorg op maat voor kinderen met kanker en hun familieleden. In VUmc is het Retinoblastoom Centrum Nederland gevestigd. In dit centrum worden alle Nederlandse retinoblastoom patiënten door een multidisciplinair team gediagnosticeerd, behandeld en gezien voor follow-up voor de late effecten van de ziekte en de therapie. De patiëntenzorg voor retinoblastoom wordt gecombineerd met laboratorium onderzoek in nauwe samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut (NKI). Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de Stichting Kinderen Kankervrij (KiKa).
Behandeling van kraakbeen tussen enkel en knie Maartje Zengerink: ‘Osteochondral talar lesions and ankle biomechanics’. De beste wijze om beschadiging van het kraakbeen te behandelen is tijdens een kijkoperatie de aangedane plek te reinigen om daarna het onderliggende bot te doorboren. Vanuit die openingen komt beenmerg bij het kraakbeen waaruit nieuw kraakbeen kan groeien. Dit stelt Zengerink in haar proefschrift over de behandeling van verwondingen en blessures van het kraakbeen tussen voet en knie. Uit haar proefschrift blijkt dat andere technieken zoals implantatie van lichaamseigen cellen en kraakbeentransplantatie goede resultaten levert, maar deze methoden zijn duur en de ingreep is meer belastend voor de patiënt. Veel problemen met het kraakbeen ontstaan vaak door het verzwikken van de enkel. Daarom heeft de promovendus ook gekeken naar technieken om de bewegingsuitslag van de enkel te meten om zo de stabiliteit van het gewricht nauwkeurig in kaart te brengen. Zo kan de operatie van de patiënt beter worden gepland. Ze verwacht dat dit de behandeling van de instabiele enkel kan verbeteren.
Bron: AMC Selma Lekkerkerker: “Improvement of Diagnosis and Treatment of Pancreatic Diseases’. Dit proefschrift bevat de uitkomsten van studies over de diagnostiek en behandeling van alvleesklierontsteking, cysten in de alvleesklier en alvleesklierkanker. Uit haar promotie blijkt dat een nieuwe test voor bepaling van de functie van de alvleesklier in de huidige vorm niet bruikbaar is. Bij patiënten bij wie een zeldzame vorm van alvleesklierontsteking wordt vermoed, moet de arts bedacht zijn op kanker. Indien kanker is uitgesloten, kan een groot deel van de patiënten niet-chirurgisch worden behandeld. Alvleesklierontsteking kan leiden tot een slechte functie van de alvleesklier, waardoor voedsel minder goed wordt verteerd en vitamine D niet goed wordt opgenomen. Doel van haar onderzoek was de evaluatie van een nieuwe test om deze functie te meten. Deze test bleek dus niet bruikbaar te zijn. Ook heeft ze onderzocht hoe vaak een tekort aan vitamine D voorkomt bij deze patiënten. Verder heeft Lekkerkerker gekeken naar de chirurgische behandeling van cystes in de alvleesklier. Uit dat deel van haar proefschrift blijkt dat een operatie bijna nooit nodig is. Ze constateert dat bij ongeveer de helft van de patiënten die een operatie heeft gekregen, een ingreep achteraf niet nodig was. Ten slotte keek ze naar de mogelijkheid van het plaatsen van gouddeeltjes in patiënten met alvleesklierkanker. Daarmee kan bestraling gerichter worden gegeven. De promovendus constateert dat dit technisch haalbaar en veilig is.
Bron: AMC
De afgelopen jaren zijn er vele (semi-)automatische methoden ontwikkeld om vorm en omvang van tumoren in beeld te brengen in een PET-scan. Deze methoden zijn uitermate geschikt om het functioneel actieve gebied van longtumoren te definiëren. Echter, zorgvuldige optimalisatie van de toegepaste beeldkarakteristieken en/of segmentatiemethoden zijn nodig voordat deze methoden klinisch kunnen worden toegepast. Dit concludeert Patsuree Cheebsumon, die op 15 februari 2012 promoveert. Positron Emissie Tomografie (PET) is een functionele/moleculaire beeldvormende techniek die niet alleen de ziekte kan diagnosticeren, maar ook het doelvolume (de vorm en omvang van de tumor) kan bepalen voor bestraling of respons kan meten bij (chemo)therapie. De doelvolumes worden doorgaans handmatig ingetekend door een arts. Echter, de juistheid van het doelvolume is sterk afhankelijk van de ervaring van de arts. Om deze onzekerheid te beperken zijn (semi-)automatische methoden ontwikkeld. Cheebsumon laat zien dat niet alle methoden de juiste doelvolumes op de PET-beelden kunnen bepalen. Hun nauwkeurigheid hangt af van de gebruikte beeldkarakteristieken. Om deze reden waarschuwt ze dat deze methoden alleen onder gestandaardiseerde procedures mogen worden gebruikt. Alleen dan kunnen deze methoden worden toegepast bij radiotherapie of worden ingezet bij trials waarbij verschillende centra deelnemen. Wel laten sommige methoden die rekening houden met de omgeving rondom de tumor al veelbelovende resultaten zien. Kanker vormt een van de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland. In 2009 was longkanker de vierde meest voorkomende vorm van kanker. Hoewel in het afgelopen decennium de kans op longkanker voor mannen met een derde is verminderd, is de kans voor vrouwen juist met 4.5% toegenomen.
De behandeling van kankerpatiënten kan op termijn mogelijk sterk worden verbeterd dankzij een rekentechniek uit de technische wetenschappen. Via deze nieuwe methode kan naar verwachting de dosering van medicatie in de toekomst worden verminderd, waardoor er minder bijwerkingen optreden en de vaak optredende resistentie tegen geneesmiddelen buitenspel wordt gezet. Dat laat Andrea Weiss zien met haar promotieonderzoek bij VUmc (Cancer Center Amsterdam), waarop ze op 5 maart promoveert. Bij kanker maken de tumorcellen gebruik van bloedvaten om te overleven en zich te delen. Ze zijn afhankelijk van zuurstof en voedingsstoffen die via bloedvaten worden aangevoerd. Om voldoende van deze stoffen tot zich te krijgen om te kunnen groeien, moet een tumor nieuwe bloedvaten vormen (angiogenese). Er bestaat inmiddels medicatie die dit proces beperkt, waardoor de tumorgroei vermindert. De patiënt wordt hiermee niet genezen, maar de ziekte blijft wel onder controle. Helaas blijkt deze behandeling alleen bij bepaalde patiënten succesvol. Bij de meeste patiënten is het gewenste effect maar van korte duur doordat de tumorcellen resistent worden tegen de medicatie. Andrea Weiss, onderzoekster in de groep van prof.dr. Arjan Griffioen, VUmc Cancer Center Amsterdam, is ervan overtuigd dat een combinatie van verschillende laag gedoseerde geneesmiddelen de oplossing is. "We weten dat geneesmiddelen elkaars effect kunnen versterken als we ze in een slim gekozen mix toedienen. Daardoor kunnen de doses van elk geneesmiddel afzonderlijk omlaag. En dat zorgt weer voor minder ernstige bijwerkingen voor de patiënt én voor het omzeilen van de resistentie." Het ontdekken van de juiste combinatie geneesmiddelen is echter erg lastig, alleen al door het enorme aantal mogelijkheden. Weiss: "Stel dat je tien middelen hebt die op vijf mogelijke manieren gedoseerd kunnen worden, dan kom je uit op tien miljoen combinaties." Welke combinatie de beste is voor een bepaalde patiënt, is dus uiterst lastig te achterhalen. Daarom heeft de promovenda een algoritme (een set rekenregels) uit de technische wetenschappen gebruikt. Na een aantal stappen van afwisselend in vitro -testen en algoritme-analyses van de uitkomsten volgt hieruit in korte tijd de optimale combinatie van laag gedoseerde middelen die het beste de tumorgroei verminderen. Deze combinatie van geneesmiddelen bleek in preklinische tumormodellen buitengewoon effectief. Dit onderzoek vindt plaats in nauwe samenwerking met dr. PatrycjaNowak-Sliwinska van de Zwitserse École polytechnique fédérale de Lausanne (EPFL). Als eerste klinische toepassing gaan de onderzoekers een verbeterde combinatietherapie tegen niercelkanker ontwikkelen die getest zal worden in patiënten. Dit onderzoek heeft onlangs een subsidie gekregen van KWF Kankerbestrijding .
Tijana Borovski: ‘Cancer stem cell niche - the place to be’. Glioblastoma Multiforme (GBM) is de meest voorkomende en meest agressieve kwaadaardige tumor die ontstaat in de hersenen. Slechts tien procent van de patiënten met een GBM overleeft meer dan vijf jaar, ondanks gecombineerde behandelingen met chirurgie, radiotherapie en chemotherapie. Borovski richtte zich op een kleine groep kankerstamcellen in het GBM, waarvan gedacht wordt dat ze een cruciale rol spelen bij de groei en de verspreiding van de tumor en bij de resistentie tegen de behandeling. De promovenda toont aan dat deze kankerstamcellen een complexe groep vormen en erg weinig op elkaar lijken. Het micro-milieu van de tumor – vooral de endotheelcellen in de bloedvaatjes die de tumor voeden – is belangrijk voor het instandhouden van de kankerstamcellen. Door de interactie met het micro-milieu te verstoren, zou je het beschermende effect op de kankerstamcellen kunnen opheffen en ze gevoelig kunnen maken voor de behandeling.
Wereldwijd worden jaarlijks naar schatting 125 miljoen mensen blootgesteld aan asbest op de werkplek. Jaarlijks sterven wereldwijd ruim 107.000 mensen aan asbestgerelateerde ziekten zoals buikvlies- of borstvlieskanker (mesothelioom), longkanker en stoflongen (asbestose). Hoewel het sinds 1993 in Nederland verboden is om asbest te verwerken of in voorraad te houden, staan mensen er nog steeds aan bloot. Dat komt onder andere doordat het asbest dat in het verleden is gebruikt, nog steeds aanwezig is, bijvoorbeeld in oude gebouwen. Blootstelling aan asbestvezels kunnen we onderverdelen in werkgerelateerde blootstelling en blootstelling via de omgeving. Het RIVM heeft voor Nederland vier mogelijke toekomstscenario's berekend voor het aantal mensen dat mesothelioom en asbestlongkanker kan krijgen. De piek in het aantal mensen dat mesothelioom krijgt, ligt achter ons. In totaal zullen er in de periode 2017-2050 nog zo'n 9.000 tot 12.200 nieuwe gevallen bijkomen. Het nog te verwachten aantal nieuwe gevallen van werkgerelateerde asbestlongkanker wordt voor de periode 2017-2050, afhankelijk van het scenario, geschat op 5.300 tot 10.200. De gezondheidseffecten van asbestblootstelling zijn bijna 25 jaar na het verbod op asbest nog steeds zichtbaar. Tot 2050 zullen in Nederland in totaal nog zo'n 15.800 personen gediagnosticeerd worden met een van de asbestziekten en hieraan overlijden.
Bron: RIVM
Door bevolkingsonderzoek (het uitstrijkje) worden afwijkende cellen in de baarmoederhals al vroeg opgespoord. Hoe kunnen we dit onderzoek verbeteren? En welke moleculaire veranderingen dragen bij aan het ontstaan van baarmoederhalskanker? Baarmoederhalskanker is een veel voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Floor Henken promoveert op woensdag 14 september en zal haar proefschrift, getiteld 'Essential molecular mechanisms contributing to HPV-mediated transformation' verdedigen. De resultaten beschreven in haar proefschrift hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de huidige kennis omtrent DNA veranderingen die functioneel betrokken zijn bij het ontstaan van baarmoederhalskanker.
Op 28 september 2011 opende VUmc de deuren van VUmc Cancer Center Amsterdam – diagnose en behandeling, een hypermodern diagnose en behandelcentrum voor patiënten met kanker. Alles in het nieuwe centrum is gericht op de wensen van de patiënt. Zo kan veel sneller dan voorheen, vaak al binnen 48 uur, een diagnose worden gesteld. Ook wordt meteen gekeken wat de best passende behandeling is. Het centrum is – een unicum! – grotendeels tot stand gekomen dankzij de steun van deelnemers aan de VriendenLoterij (voorheen Sponsor Bingo Loterij). De stichting VUmc Cancer Center Amsterdam is de initiator en groot pleitbezorger van het nieuwe centrum. VUmc wil de onzekerheid waarin iemand verkeert die mogelijk kanker heeft zo kort mogelijk maken. Daarom vindt al het onderzoek in de nieuwe polikliniek zoveel mogelijk in één dag plaats en krijgt 80% van de patiënten binnen 48 uur een diagnose en behandelplan. Voor alle kankersoorten is gekeken hoe de duur van de onderzoeksperiode kan worden bekort tot een absoluut minimum. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe inrichting van de werkprocessen. Voor 24 kankersoorten is per september deze sneldiagnostiek mogelijk. VUmc heeft alles in het werk gesteld om een omgeving te creëren waar patiënten zich prettig en ontspannen voelen. Hiervoor is uitgebreid onderzoek gedaan onder patiënten. Dit heeft geleid tot een nieuw gebouw ontworpen volgens het Brightsite VUmc-principe: de ruimtes zijn helder, hoog en licht, en er is gebruik gemaakt van zachte kleuren en vormen en natuurlijke materialen. Op de zesde verdieping is zelfs een fraai aangelegde daktuin. In de patiëntenlounge staan comfortabele banken, relaxfauteuils en pc’s. Ook is er een aantal bijzondere voorzieningen. Zo kunnen patiënten gebruik maken van psychosociale zorg, workshops huidverzorging en dieet- en fysiotherapiespreekuren. Kortom: een welkome omgeving waar de eigen inbreng en de zelfstandigheid van de patiënt voorop staan. Het centrum heeft meer voordelen. Zo is alle zorg zoveel mogelijk op één locatie geconcentreerd. De medisch specialisten houden hun spreekuren dicht bij elkaar, zodat tussendoor gemakkelijk kan worden overlegd. Ook een spreekuur met meerdere specialisten tegelijk is snel geregeld. VUmc stimuleert de patiënt en zijn naaste om in het proces van zorg en behandeling een actieve rol te spelen. De patiënt maakt als het ware onderdeel uit van het zorgteam. Het gebouw is tot stand gekomen dankzij een groots opgezette actie van stichting VUmc CCA in samenwerking met de VriendenLoterij (tot 2011 Sponsor Bingo Loterij geheten). Door de VriendenLoterij is ruim 19 miljoen euro bijgedragen aan het nieuwe centrum, waarvan het grootste deel is opgebracht door deelnemers van de VriendenLoterij die speciaal voor dit doel een lot kochten. Een aantal jaren geleden realiseerde stichting VUmc CCA ook al het researchgebouw, dat eveneens het resultaat was van een zeer succesvolle publiek-private samenwerking.
Moleculen die betrokken zijn bij het proces om nieuwe tumorbloedvaten te maken, komen verhoogd tot expressie in het aangrenzende orgaanweefsel bij bepaalde menselijke levertumoren. Dat is één van de bevindingen van Gesiena van der Wal in haar promotieonderzoek. Om te kunnen groeien, hebben tumoren doorbloeding nodig. Ze maken daarvoor nieuwe bloedvaten aan, een proces dat angiogenese wordt genoemd. In dit proces speelt niet alleen de tumor, maar ook het omliggende weefsel een rol. Van der Wal onderzocht manieren om dit proces af te remmen in glioblastomen, hersentumoren die uitgaan van het centrale zenuwstelsel, en ook in verschillende soorten kanker in de lever. De promovenda ontdekte dat door het combineren van radiotherapie met het toedienen van een bepaalde ontstekingsremmer (COX-2 remmer) glioblastomen in een muismodel afnamen in grootte. Ook toonde ze in menselijke tumoren aan dat het aangrenzende leverweefsel van verschillende soorten leverkanker meer moleculen tot expressie brengt die betrokken zijn bij angiogenese, ten opzichte van de tumoren zelf. Dat was het geval bij primaire leverkanker, maar ook bij leverkanker door uitzaaiingen van een tumor elders in het lichaam, en zowel voor als na therapie die gericht was op het afremmen van het proces van angiogenese. Van der Wal oppert dat dit zou kunnen komen door het aangrenzend weefsel zelf, dat angiogene prikkels afgeeft die tumorgroei kunnen stimuleren. Deze en andere resultaten uit het proefschrift geven nieuwe inzichten in de moleculaire opbouw voor en tijdens behandeling van primaire tumoren en uitzaaiingen. Gesiena van der Wal (1980) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG. Van der Wal werkt nu als specialist revalidatiegeneeskunde in opleiding.
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
Onderzoekers van VUmc hebben in een internationale samenwerking een nieuwe vorm van retinoblastoom, een zich snel ontwikkelende oogtumor bij kinderen, ontdekt. Deze ontdekking is niet alleen van groot belang voor de aangedane kinderen, maar ook voor hun familie. Deze vorm is zeer waarschijnlijk niet erfelijk, waardoor broertjes en zusjes geen kostbare en belastende oogheelkundige onderzoeken hoeven te ondergaan. De resultaten van dit onderzoek worden deze week gepubliceerd in het gerenommeerde medisch-wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Oncology. Retinoblastoom is een zeldzame kwaadaardige oogtumor in het netvlies bij jonge kinderen en is in 40% van de gevallen het gevolg van een erfelijke mutatie. Er werd lang gedacht dat alle retinoblastomen worden veroorzaakt door verlies van het retinoblastoom gen (welke beschermt tegen het ontwikkelen van een retinoblastoom). Zo stond het ook in de medische handboeken. De studie laat zien dat dit niet het complete verhaal is. Deze nieuwe vorm van retinoblastoom wordt niet veroorzaakt door mutaties in het retinoblastoom gen, maar door de aanwezigheid van veel te veel kopieën van het zogenoemde MYCN oncogen. Deze bevinding verandert direct de zorg voor de kinderen met retinoblastoom en hun familie. Omdat de MYCN vorm zeer waarschijnlijk niet erfelijk is, hoeven broertjes en zusjes geen kostbare en belastende oogheelkundige onderzoeken te ondergaan. Het onderzoek laat zien hoe uitgebreid moleculair onderzoek in het laboratorium nieuwe oorzaken van kanker kan ontdekken, die met de gangbare diagnostiek gemist zijn en hoe dit een bijdrage kan leveren aan klinische zorg op maat voor kinderen met kanker en hun familieleden. In VUmc is het Retinoblastoom Centrum Nederland gevestigd. In dit centrum worden alle Nederlandse retinoblastoom patiënten door een multidisciplinair team gediagnosticeerd, behandeld en gezien voor follow-up voor de late effecten van de ziekte en de therapie. De patiëntenzorg voor retinoblastoom wordt gecombineerd met laboratorium onderzoek in nauwe samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut (NKI).
Onderzoekers van VU medisch centrum gaan patiënten met een niet-opereerbare tumor in de alvleesklier behandelen met een zogeheten NanoKnife. Korte, felle stroomstootjes maken de celwand van de tumorcel kapot, waarna deze afsterft. Doel van het project PANFIRE is om te testen hoe veilig en effectief de methode is. Het VUmc-project wordt ondersteund door een subsidie van 55.000 euro van de stichting Nationaal Fonds tegen Kanker. In de PANFIRE-studie (PAncreatic Neoplasms Feasibility of IRreversible Electroporation) gaan de onderzoekers niet-uitgezaaide, maar lokaal uitgebreide, niet chirurgisch verwijderbare tumoren in de alvleesklier behandelen. Hiervoor gebruiken ze een innovatieve techniek, NanoKnife. Hierbij worden enkele lange naalden in de tumor ingebracht, de elektroden, waarover vervolgens 90 zeer korte (90 microseconden) pulsen met een elektrische spanning tot 3000 volt worden gegeven. Door deze stroomstoten ontstaan kleine gaatjes in de wanden van de tumorcellen, waarna de cellen afsterven en door het lichaam worden opgeruimd. Het grote voordeel van deze techniek is dat het gezonde weefsel rond de tumor gespaard blijft. VUmc heeft al enige tijd ervaring met deze nieuwe beeldgestuurde behandelingsvorm voor alvleesklier-, lever- en andere tumoren. Omdat de alvleesklier een centrale rol speelt in de spijsvertering werken de interventieradiologen van VUmc in het PANFIRE-project samen met collega's van de afdeling voeding en diëtetiek van VUmc. Die gaan nauwgezet kijken naar het effect van een behandeling met het NanoKnife op de algehele conditie, lichaamsgewicht, voedingstoestand en voedselabsorptievermogen van de darmen. Met name dit laatste is een speerpunt van de stichting Nationaal Fonds tegen Kanker (NFtK), die met name onderzoek ondersteunt naar zogenaamde complementaire (aanvullende) behandelingen zoals voeding, beweging, psychosociale begeleiding en andere aanvullende methoden. 'Zo'n geïntegreerde aanpak zal volgens ons de overlevingskansen en de kwaliteit van leven van kankerpatiënten sterk verbeteren', zegt directeur Lon Claassen van de stichting. Het NanoKnife lijkt een veelbelovende techniek voor alvleeskliertumoren die niet te opereren zijn. Maar voordat de techniek breed voor patiënten beschikbaar komt, moeten eerst de veiligheid en effectiviteit afdoende zijn aangetoond.
AMC-onderzoekers zijn een mogelijke behandeling op het spoor voor een teruggekeerd neuroblastoom, een tumor van het zenuwstelsel. Dergelijke tumoren, die vooral bij kinderen voorkomen, zijn uiterst moeilijk weg te krijgen als ze na therapie weer de kop opsteken. Door het volledige genoom van recidief neuroblastoom te ontrafelen, vonden de onderzoekers van de afdeling Oncogenomics een manier om de tumorgroei te remmen. Een publicatie daarover die zij samen met Amerikaanse en Franse collega’s schreven, verschijnt vandaag in het toonaangevende medische vakblad Nature Genetics. Neuroblastoom is een agressieve, moeilijk te behandelen tumor. Het AMC ziet veel kinderen met deze zeldzame vorm van kanker. Als een kind na het tweede jaar een neuroblastoom krijgt, zijn de vooruitzichten slecht. De tumor is verantwoordelijk voor 15 procent van de sterfgevallen aan kinderkanker. De meest ernstige vorm van neuroblastoom vereist zware behandelingen: inwendige bestraling, chemotherapie, chirurgie, uitwendige bestraling gevolgd door een beenmergtransplantatie en tot slot een langdurige behandeling met immuuntherapie. ‘Aanvankelijk reageren veel patiënten goed op de behandeling, de tumor verdwijnt soms zelfs’, vertelt onderzoeker Jan Molenaar. ‘Het probleem is echter dat de tumor in zestig tot zeventig procent van de gevallen terugkomt. En dan is hij bijna niet meer weg te krijgen.’ Molenaar en zijn collega’s wilden weten in hoeverre de oorspronkelijke tumor en het recidief neuroblastoom van elkaar verschillen. Enkele jaren geleden wisten ze als eerste ter wereld het complete genetisch materiaal van het neuroblastoom te ontrafelen. Nu hebben ze ook de teruggekeerde tumor genetisch in kaart gebracht. De verschillen waren enorm: na zijn terugkeer heeft de tumor een razendsnelle evolutie doorgemaakt waardoor hij ongevoelig is geworden voor behandeling. Molenaar: ‘We zagen meer en andere DNA-afwijkingen dan bij het originele neuroblastoom.’ Collega Thomas Eleveld vond een patroon in de mutaties. Dat leidde hem naar een signaalpad dat in lichaamscellen gevolgd wordt om bepaalde boodschappen door te geven. Dit RAS-signaalpad bleek overactief bij teruggekeerd neuroblastoom en stimuleert de groei van de tumor continu. Een meevaller voor de onderzoekers is dat er al stoffen bestaan die het overactieve signaalpad remmen. Eleveld en zijn collega’s testten drie verschillende remmers in het laboratorium. Gemuteerde neuroblastoomcellen bleken goed te reageren op deze stoffen. Muizenstudies lieten eveneens zien dat de remmers effect hebben. Eleveld: ‘Het lijkt een stap in de goede richting.’ De volgende fase is onderzoek bij patiënten. Eén van de bedrijven die de remmers ontwikkelden, gaat een trial opzetten voor kinderen met teruggekomen neuroblastoom. Molenaar: ‘Deze aanpak past in de wereldwijde trend om kankerpatiënten een behandeling op maat te bieden. Eerst brengen we een tumor genetisch in kaart, en dan kijken we welke middelen het best zouden werken. Vervolgens gaan we na waar trials met die medicijnen plaatsvinden zodat de patiënt daaraan kan meedoen.’
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Daklinza (daclatasvir) voor de behandeling (in combinatie met andere geneesmiddelen) van chronisch hepatitis C bij volwassenen.
- Abasria (insuline glargine) is de eerste biosimilar insuline in Europa voor de behandeling van diabetes mellitus.
- Vizamyl (flutemetamol [18F]) kan worden gebruikt voor de detectie van β-amyloïde neuritische plaques in de hersenen.
- Triumeq (combinatie van abacavir, dolutegravir en lamivudine) voor de behandeling van HIV infectie bij volwassenen en adolescenten van 12 jaar en ouder met een lichaamsgewicht van tenminste 40 kg.
- Velphoro (mengsel van polynucleair ijzeroxyhydroxide, sucrose en zetmeel) kan worden gebruikt als fosfaatbinder bij volwassen patiënten met eindstadium nierfalen.
- Clopidogrel / Acetylsalicylzuur Teva is een combinatieproduct voor de preventie van atherotrombotische gebeurtenissen bij patiënten met acuut coronair syndroom in een vaste dosering bestemd voor substitutie wanneer patiënten op een stabiele onderhoudsdosis staan na acuut coronair syndroom.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicatie:
- Avastin (bevacizumab) wordt gebruikt - in combinatie met diverse andere geneesmiddelen – voor onder meer gemetastaseerde borstkanker. Het mag nu ook worden toegepast - in combinatie met paclitaxel, topotecan of liposomaal doxorubicine - voor de behandeling van patiënten met platinum-resistente epitheliale eierstok, eileider of primaire peritoneale (buikvlies) kanker die eerder meer dan twee chemotherapieën hebben gehad en niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF remmers.
- Eliquis (apixaban) wordt gebruikt voor preventie van veneuze trombose, beroerte en systemische embolie bij patiënten na heup of knie chirurgie en van beroerte en systemische embolie bij patiënten met boezemfibrilleren. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van diep veneuze trombose (DVT) en longembolie (PE) en preventie van terugkerende DVT en PE bij volwassenen.
- Enbrel (etanercept) wordt gebruikt bij diverse vormen van artritis (gewrichtsontsteking). Het kan nu ook worden toegepast bij patiënten met ernstige niet-radiografische axiale spondylartritis met kenmerken van ontsteking op geleide van verhoogd C-reactief eiwit en/of onderbouwd met MRI beelden die onvoldoende reageren op non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAIDs).
- Eylea (aflibercept) wordt gebruikt voor patiënten met macula degeneratie (netvliesveroudering) en maculair oedeem (vochtophoping in de ‘gele vlek’ van het oog) t.g.v. centrale veneuze retinale occlusie (CRVO). Het kan nu ook worden toegepast bij patiënten met een verminderd gezichtsvermogen als gevolg van diabetisch maculair oedeem (DME).
- Isentress (raltegravir) wordt gebruikt, in combinatie met andere antiretrovirale therapieën, voor de behandeling van HIV-1 infectie bij volwassenen, adolescenten, kinderen vanaf 2 jaar. Het kan nu ook worden toegepast bij zuigelingen en baby’s vanaf 4 weken.
- Kalydeco (ivacaftor) wordt gebruikt voor patiënten met cystische fibrose (taaislijmziekte) van 6 jaar en ouder met een G551D mutatie in het CFTR gen. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van de aandoening bij een groot aantal andere mutaties (G551D, G1244E, G1349D, G178R, G551S, S1251N, S1255P, S549N, or S549R) in het betreffende gen.
- Stivarga (regorafenib) wordt gebruikt voor patiënten met gemetastaseerde darmkanker. Het kan nu ook worden toegepast voor de behandeling van patiënten met inoperabele of gemetastaseerde gastro intestinale stroma tumoren (GIST) die progressief zijn of intolerant zijn voor eerdere behandeling met imatinib en sunitinib.
Uitkomst arbitrageprocedure
Seasonique is een levonorgestrel en ethinylestradiol bevattende anticonceptiepil die door de fabrikant werd aangemeld in een decentrale procedure. De beoordeling werd verricht door Frankrijk, maar andere lidstaten waren het oneens met de conclusies, met name wat betreft de doorbehandeling gedurende 3 maanden zonder pil vrije periode. De CHMP kwam op basis van alle ingediende gegevens tot de conclusie dat de balans werkzaamheid – risico’s voor Seasonique positief was.
Uitkomst harmonisatieprocedure
Sandostatine en Sandostatine LAR bevatten octreotide dat het lichaamseigen hormoon somatostatine imiteert. Dit hormoon blokkeert de afgifte van groeihormoon. Sandostatine is in een groot aantal Europese lidstaten via een nationale procedure geregistreerd, waardoor er verschillen zijn ontstaan de in de wetenschappelijke bijsluiter, de SmPC. De CHMP heeft deze verschillen geïdentificeerd en de teksten geharmoniseerd.
Terugtrekking registratieaanvraag
De registratieaanvraag voor Faldaprevir (behandeling van hepatitis C) is door de firma teruggetrokken. Als reden wordt aangegeven dat er inmiddels meerdere soortgelijke geneesmiddelen op de markt beschikbaar zijn en dit middel niets toevoegt.
Terugtrekking aanpassing indicatie
Tasigna (nilotinib) wordt gebruikt bij de behandeling van chronische myeloïde leukemie bij patiënten met het Philadelphia chromosoom in de chronische fase. Een nieuwe indicatie was aangevraagd voor patiënten bij wie de moleculaire response op imatinib onvoldoende was. De firma trekt deze indicatie-uitbreiding terug omdat er tot dusver onvoldoende bewijs is verzameld om aanpassing van de indicatie mogelijk te maken.
Overig nieuws CHMP
De CHMP is een harmonisatieronde gestart voor Haldol en Haldol Decanonaat (haloperidol). De procedure is geïnitieerd door de Europese Commissie en heeft als doel de bijsluiterteksten in alle lidstaten te harmoniseren.
De CHMP keurde verder een groot aantal wetenschappelijke en protocol adviezen goed.
De CHMP ontving een overzicht van goed- en afgekeurde namen van nieuwe geneesmiddelen. Nieuwe namen worden bekeken en beoordeeld door de Name Review Group.
Op 1 september gaat het multimediale platform Vrouw in Balans van start. Het UMC Utrecht, AGIS en Alant Vrouw hebben een platform opgericht om vrouwen vanaf 30 jaar beter te informeren over de veranderingen van hun lichaam en de risico"s in verschillende levensfasen. Thema"s die onder de aandacht worden gebracht zijn hart- en vaatziekten, hormonen, blaas en verzakking en kanker bij vrouwen. Het platform bestaat uit een website, nieuwsbrieven en een landelijke publieksdag. UMC Utrecht, Agis en Alant Vrouw vinden elkaar in de ambitie de zorg voor vrouwen te verbeteren. Hoogleraar gynaecologie en verloskunde Bart Fauser (UMC Utrecht): "Ouderdom komt bij vrouwen vaker met gebreken dan bij mannen en vrouwen hebben écht een ander lijf. Dat vraagt dus ook om een andere benadering. De gezondheidszorg in Nederland is nog te weinig ingericht op dit onderscheid in zorg voor mannen en vrouwen." Volgens de partners kan dit beter door meer multidisciplinair inrichten van de organisatie van zorg, waarin de vrouw centraal staat en niet de dokter. Door één loket te creëren voor vrouw en gezondheid zetten zij een eerste stap in de richting van de vrouw als uitgangspunt. "Agis maakt zich sterk voor verbeterde zorg voor vrouwen, samen met artsen en vrouwen zelf. Zo maken we inzichtelijk welke ziekenhuizen goede kwaliteit leveren voor borstkanker zorg of incontinentie bij de vrouw. Ook kunnen vrouwen bij Agis terecht voor extra vergoedingen voor vrouwspecifieke zorg, goede ondersteuning, preventie en nazorg op veel terreinen van de gezondheidszorg voor vrouwen", aldus Marjolein Verstappen, Raad van Bestuur Agis. Vrouwen hebben voor een deel invloed op hun gezondheid. Door het voorkomen van bepaalde aandoeningen of door het verhelpen ervan. Op het platform delen de partners informatie om vrouwen te stimuleren hun eigen gezondheid serieus te nemen. Daarnaast draagt het platform bij aan het doorbreken van taboes rondom vrouwspecifieke aandoeningen. Het platform bestaat naast de website ook uit nieuwsbrieven en een landelijke vrouwendag op zaterdag 13 november in het UMC Utrecht. Er zijn dan allerlei workshops met o.a. Leontien van Moorsel en lezingen van specialisten rondom de thema"s hart en vaatziekten, kanker, hormonen en incontinentie/verzakking. Ook is er een spreekurenplein en kunnen vrouwen health checks laten doen.
Websites waar mensen met een ernstige ziekte ervaringsverhalen kunnen delen, moeten beter doorzoekbaar zijn, zodat patiënten snel de voor hen relevante verhalen kunnen vinden. Dat concludeert onderzoeker Regina Overberg na intensief gebruikersonderzoek. Promotie op 10 september. Overberg spitste haar onderzoek toe op websites voor vrouwen met borstkanker. ‘Ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals een borstkankerdiagnose, verstoren de continuïteit van iemands levensverhaal’, stelt ze. ‘Verhalen van anderen kunnen helpen het eigen verhaal te herformuleren. Patiënten zoeken vooral naar verhalen van anderen met dezelfde persoons- en ziektekenmerken als zijzelf. Die kunnen steun en informatie bieden, en van anderen in wie je jezelf of je situatie herkent kun je het meest gericht leren.’ Wat er bij lotgenotenwebsites vaak aan schort, is dat de zoekmogelijkheden ervan te beperkt zijn. Daardoor is het voor bezoekers lastig om juist die verhalen eruit te pikken die hen de inzichten bieden die ze nodig hebben. Maar hoe moet het dan wel? Om dat te kunnen bepalen, maakte Overberg gebruik van user-centred design: ontwerpen vanuit de gebruiker gedacht. Overberg: ‘We betrokken de patiënt bij elke fase van het ontwikkelen van de zoekmogelijkheden. Eerst inventariseerden we de bestaande situatie: welke patiënten plaatsen hun verhaal online, waarover schrijven ze en welke zoekmogelijkheden zijn er? Daarnaast namen we interviews af onder patiënten waarin we hen vroegen hoe ze willen zoeken. Aan de hand van die resultaten implementeerden we diverse zoekmogelijkheden op een website. Patiënten gebruikten die zoekmogelijkheden en wij brachten in kaart hoe tevreden ze ermee waren en of ze verhalen konden vinden waar ze wat aan hadden.’ Overberg stelt dat we het belang van dergelijke ‘verhalenwebsites’ niet moeten onderschatten: ‘Gezien de kosten van de gezondheidszorg en de zelfredzaamheid die van de burger verwacht wordt, zou het effectief zijn als patiënten steun en informatie kunnen halen uit de gratis beschikbare verhalen op het internet. Om patiënten hierin te faciliteren, zouden patiëntenorganisaties zoekmogelijkheden naar verhalen moeten aanbieden.’ Het onderzoek richtte zich op websites voor borstkankerpatiënten, maar de resultaten zijn ook toepasbaar voor andere groepen patiënten. En het blikveld zou zich niet alleen moeten beperken tot ‘klassieke’ websites. Overberg: ‘Indien de mogelijkheid zich voordoet, zou ik graag onderzoeken hoe patiënten nieuwe communicatievormen op internet, zoals Facebook en Twitter, gebruiken om verhalen met elkaar uit te wisselen.’
Gedurende ons leven staan we constant bloot aan allerlei kankerverwekkende stoffen zoals benzo(a)pyreen. Niet iedereen is echter even gevoelig voor deze stoffen en krijgt hierdoor kanker. Deze studie onderzoekt of bepaalde processen in het menselijk lichaam als oorzaak hiervan aangewezen kunnen worden. Hieruit is gebleken dat zowel zuurstoftekort als een overschot aan vrije zuurstofradicalen in de cel kan leiden tot meer schade aan het DNA veroorzaakt door benzo(a)pyreen. Dit blijkt enerzijds te komen door een verminderde afbraak van de stof, maar anderzijds ook door een verminderd herstel van de schade veroorzaakt door benzo(a)pyreen. Dit onderzoek kan op termijn wellicht gebruikt worden om te voorspellen wie vatbaarder is voor kankerverwekkende stoffen dan anderen en hoe tumoren die hieruit voortkomen beter behandeld kunnen worden.
Prof. Bass HassanProf. Bass HassanMet de traditionele Boerhaavelezing sloot prof. Bass Hassan op 24 juni zijn academisch jaar aan het LUMC af. Hassan was te gast als LUF-Boerhaave-hoogleraar. Het afscheid is tevens het begin van een nauwere samenwerking tussen Hassans groep aan de universiteit van Oxford (Sir William Dunn School of Pathology) en de afdeling Klinische Oncologie. "We werken samen aan een therapie voor het Ewing-sarcoom", zegt prof. Hans Gelderblom. Prof. Bass HassanHassan ontving na zijn lezing de Boerhaave-medaille uit handen van decaan prof. Pancras Hoogendoorn.Het Ewing-sarcoom is een van de soorten kanker waarbij de insuline-achtige groeifactor 2 (IGF-2) een rol speelt. De groeifactor bevordert de transformatie van gewone cellen in kankercellen en de groei van de tumor. Het Ewing-sarcoom is een zeldzame, kwaadaardige bottumor die vooral kinderen en jongeren treft. Hassan legde uit dat IGF-2 een onmisbare rol speelt bij de embryonale ontwikkeling en de groei van de placenta. Daarna circuleert deze groeifactor nog steeds en bindt hij aan de receptor voor de insuline-achtige groeifactor 1 (IGF-1) op de celmembraan, die vervolgens een groeisignaal aan de cel afgeeft. Via deze route kan IGF-2 kanker doen ontstaan. Wetenschappers hebben als therapie antilichamen ontwikkeld die de receptor van IGF-1 blokkeren zodat er vervolgens geen signaal van uitgaat. Deze stoffen werken bij een deel van de patiënten goed, maar bij het merendeel niet. Dat komt, vertelde Hassan, omdat IGF-2 ook bindt aan een andere receptor, de insulinereceptor, en ook via die weg tumorgroei kan bevorderen. Het probleem is nu: als de receptor voor IGF-1 uitvalt, kan een cel ter compensatie extra insulinereceptoren aanmaken. Zo kan IGF-2 via die route alsnog zijn schadelijke werk doen. De tumor is dan ongevoelig voor behandeling met een antilichaam tegen de receptor voor IGF-1. Zo'n stof lijkt nu beschikbaar: linsitinib. Deze stof remt de signaleringsroutes die van de receptor voor IGF-1 en de insulinereceptor uitgaan. Zo loopt IGF-2 als het ware in de val: het bindt wel op beide typen receptoren, maar er gebeurt vervolgens niets. Het middel wordt nu gegeven aan uitbehandelde patiënten met Ewing-sarcoom. Aan deze klinische trial (het LINES-onderzoek) doen vijf centra in Europa mee, waaronder de groepen van Hassan en Gelderblom. "Daarnaast gaan onze groepen samen verder onderzoek doen aan sarcomen, een gebied waar we allebei sterk in zijn", zegt Gelderblom. "Het Ewing-sarcoom is interessant om te onderzoeken omdat hierbij de route via IGF-2 geactiveerd is door een specifieke mutatie." Momenteel kunnen artsen niet alle patiënten met Ewing-sarcoom goed behandelen. Rond een operatie is altijd chemotherapie nodig. Zonder chemotherapie overlijdt 90 procent van de patiënten, mét nog steeds bijna 50 procent. Nieuwe behandelingen voor deze jonge patiëntengroep zijn dus hard nodig.
Genoom-brede genetische studie identificeert nieuwe types van kinderleukemie Onderzoekers van het Erasmus MC hebben twee nieuwe typen van leukemie ontdekt bij kinderen met een T-cel acute lymfatische leukemie (ALL). De ontdekking kan leiden tot een betere diagnose van dit type leukemie bij aanvang van de ziekte zodat daarop de verdere behandeling aangepast kan worden. De onderzoekers publiceren het onderzoek deze week in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Cancer Cell. ALL is de meest voorkomende vorm van kanker op de kinderleeftijd. Bij 1 op de 6 kinderen met ALL betreft het een T-cel ALL, die gepaard gaat met een hoger risico op falen van de behandeling met dodelijke afloop. Uit onderzoek door o.a. het Erasmus MC blijkt dat dit type van leukemie verschillende genetische varianten kent waarbij de gevoeligheid voor behandeling verschilt. Deze genetische variaties zouden in de toekomst gebruikt kunnen worden voor diagnostische testen bij kinderleukemie, waarbij de behandeling afgestemd kan worden op het risicotype. Dr. Jules Meijerink en prof.dr. Rob Pieters, afdeling kinderoncologie in het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis, leiden een onderzoeksteam dat o.a. onderzoek doet naar de genetische oorzaken van het ontstaan van T-cel leukemie bij kinderen. Dit onderzoek heeft nu geleid tot de ontdekking van twee nieuwe genetische varianten van T-cel leukemie, die in ongeveer 20 procent van alle T-cel leukemieën bij kinderen voorkomt, en zelfs kan voorkomen in T-cel leukemie bij volwassenen. Eén van beide varianten met afwijkingen aan het NKX2-1 kankergen lijkt geassocieerd met een juist gunstige response op therapie. De tweede T-cel leukemie variant wordt gekenmerkt door afwijkingen die het MEF2C oncogen activeren. Deze laatste variant lijkt overeen te komen met een type van T-cel leukemie zoals recent beschreven door onderzoekers van het St. Jude Children"s Research Hospital te Memphis, USA, en waarvoor genetische oorzaken nog onbekend waren. Dat type wordt gekenmerkt door een hoog risico op therapie falen en terugkeer van de leukemie. Beide ontregelde genen, NKX2-1 en MEF2C, zijn nieuwe oncogenen die niet eerder zijn beschreven in relatie tot bloedkanker bij de mens. Dr. Jules Meijerink: "Door onderzoek naar genetische oorzaken weten we nu welke oncogenen een belangrijke rol spelen in het ontstaan van meer dan 80 procent van alle T-cell leukemiën bij kinderen. Ons onderzoek dat gefinancierd wordt door o.a. KWF en KIKA, zal zich de komende jaren verder gaan richten op hoe deze oncogenen precies werken, en waar we met nieuwe geneesmiddelen deze leukemiën bij de bron zouden kunnen uitschakelen. Ondanks dat we met huidige chemotherapeutische middelen hele goede genezingspercentages halen bij kinderen is de ontwikkeling van nieuwe medicijnen noodzakelijk. Zo kunnen we nog gerichter de leukemiecel uitschakelen en schade aan normale organen met mogelijk ernstige en langdurige gevolgen bij deze kinderen voorkomen."
E-sigaretten, oftewel elektronische sigaretten, verdampen een vloeistof die meestal nicotine en een smaakstof bevat. De e-sigaret is weliswaar minder ongezond dan tabakssigaretten, maar de damp van e-sigaretten bevat een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat onder andere om nicotine, propyleenglycol en glycerol en aldehydes, nitrosamines en metalen. Inhalatie hiervan kan leiden tot irritatie en schade aan de luchtwegen, hartkloppingen en een verhoogde kans op kanker. Deze gezondheidseffecten zijn wel veel minder ernstig dan die van tabak roken: longkanker, hartinfarct en beroerte, longemfyseem en COPD, en mond-, tong-, slokdarm-, maag- en blaaskanker. Dat blijkt uit onderzoek van het RIVM, waarvoor metingen zijn verricht, risicobeoordelingen zijn gedaan en gebruikers zijn geraadpleegd. Het onderzoek is in opdracht van VWS uitgevoerd vanwege de forse groei van het aantal e-sigaretgebruikers en de onduidelijke gezondheidseffecten van het gebruik. Voor dit onderzoek is het risico voor gebruikers beoordeeld op basis van de stoffen in de damp. In 2015 gaat het RIVM de effecten van stoffen in uitgeademde damp op omstanders onderzoeken. Uit het onderzoek blijkt dat mensen vooral e-sigaretten roken in de veronderstelling dat het minder schadelijk is voor de gezondheid dan een gewone sigaret en helpt om te stoppen met roken. Van de vele merken en modellen zijn navulbare e-sigaretten het meest populair. Vrijwel alle gebruikers rookten tabak voordat ze met de e-sigaret begonnen en de meesten gebruiken tabak naast hun e-sigaret. De 'dampers' verschillen sterk in hun dampgedrag, bijvoorbeeld in het aantal trekjes dat zij per dag gebruiken. De samenstelling van de vele soorten e-vloeistof op de Nederlandse markt en die van de resulterende damp blijken onderling sterk te verschillen. Soms komen de gevonden hoeveelheden nicotine in de vloeistof niet overeen met de gehalten die op de verpakking staan. Van sommige stoffen blijken de concentraties in de damp hoger te zijn dan in de vloeistof. Aldehydes ontstaan bij de opwarming van de vloeistoffen en metalen komen vrij uit de verdamper. Propyleenglycol en glycerol zijn 'dragervloeistoffen' voor nicotine en de smaakstoffen.
De afdelingen Pathologie van het AMC in Amsterdam en van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) bundelen hun krachten in de Samenwerkende Laboratoria voor Moleculaire Pathologie (SLMP). Dit doen zij om de behandeling van kanker beter af te kunnen stemmen op de individuele patiënt. 'De samenwerking is nodig vanwege de grote hoeveelheid nieuwe testen die op ons afkomen', zegt Jan Kees Dunning van de afdeling Pathologie van het AMC. ‘De kennis en ervaring die in de twee universitair medische centra zijn opgebouwd, willen we bundelen en delen zodat de meest geschikte test wordt gebruikt voor een specifiek ziektebeeld’, aldus prof. Hans Morreau, patholoog van het LUMC. De samenwerking vindt plaats op het gebied van de moleculaire pathologie, waarbij een stukje tumorweefsel wordt onderzocht op genetische eigenschappen. Op grond van DNA-veranderingen kan vervolgens worden voorspeld of een behandeling zal aanslaan. Het verrichten van deze nieuwe testen is arbeidsintensief en vereist voortdurende innovatie. Om deze ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden is bundeling van kennis en apparatuur vereist. Door deze samenwerking kan de SLMP zoveel mogelijk testen van hoge kwaliteit tegen scherpe tarieven aanbieden. Het voordeel is verder dat elke patiënt volgens hetzelfde protocol wordt getest. Dunning: ‘Voor een behandeling van een melanoom, een kwaadaardige vorm van huidkanker, is een nieuwe dure behandeling van circa 80 duizend euro beschikbaar. Die behandeling werkt slechts bij 10 tot 15 procent van de patiënten. Met de testen die wij ontwikkelen, vinden we de patiënten die baat hebben bij deze behandeling en zo kan veel geld bespaard worden.’ Inmiddels zijn er al zo'n veertig testen beschikbaar, onder meer voor behandeling van darm- en borstkanker. De initiatiefnemers hopen dat door samenwerking met andere pathologie-afdelingen een landelijk netwerk ontstaat.
Door koppeling van suikermoleculen aan ‘model’ tumoreiwitten kunnen cellen uit ons immuunsysteem deze tumoreiwitten efficiënter herkennen. Hierdoor zijn ze in staat om vernietigers van de tumor beter te activeren. De suikermoleculen, die ‘als een vlaggetje’ aan de modeltumoreiwitten zijn gekoppeld, zouden in de toekomst middels een vaccin kunnen worden toegediend. In haar proefschrift laat Ingeborg Streng-Ouwehand zien hoe dit werkt. Zij promoveert 3 februari bij VUmc. Elke dag worden potentiële kankercellen in ons lichaam opgeruimd door ons afweersysteem. Dit systeem bestaat uit verschillende soorten cellen die ieder een eigen taak hebben. Essentieel zijn de dendritische cellen, deze sporen indringers op en zetten de T-cellen aan om deze indringers te belagen. Onze afweer is ervoor gemaakt om potentieel schadelijke indringers te herkennen en deze op te ruimen. En daar zit nu het probleem, kankercellen zijn geen indringers, maar ontstaan in ons eigen lichaam. Hierdoor hebben de dendritische cellen soms moeite met het herkennen van de kankercellen en een goede respons in gang te zetten, en ontstaat er potentieel een tumor. In haar proefschrift beschrijft onderzoeker in opleiding Ingeborg Streng-Ouwehand een manier om de dendritische cellen zodanig te prikkelen dat ze de T-cellen aanzetten om tóch een tumor te herkennen als indringer, en op te ruimen. Hiervoor is gebruik gemaakt van eiwitten die specifiek op de tumorcellen voorkomen maar niet op gezonde cellen, de zogenaamde tumorantigenen. Streng-Ouwehand koppelde een vlaggetje, bepaalde suikermoleculen, aan modeltumorantigenen om deze vervolgens samen met de dendritische cellen te kweken. Het bleek dat deze suikermoleculen ervoor zorgen dat de dendritische cel de tumorantigenen efficiënter herkent. Ook verandert de dendritische cel, waardoor T-cellen beter worden geactiveerd. Daarnaast onderzocht de onderzoekster de randvoorwaarden die nodig zijn voor de juiste samenstelling van de suikermoleculen in een vaccin. Streng-Ouwehand concludeert dat dit proces, de koppeling van suikers aan tumorantigenen, succesvol zou kunnen worden ingezet bij het ontwikkelen van nieuwe anti-tumortherapieën. Het proefschrift is te downloaden via http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/32727
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Jeroen Bosch Ziekenhuis hebben een nieuw humaan polyomavirus ontdekt. Dat maakten ze gisteren bekend in het online tijdschrift PLoS Pathogens. Het virus is zeer waarschijnlijk de veroorzaker van de zeldzame ziekte trichodysplasia spinulosa. De huidaandoening Trichodysplasia spinulosa (TS) komt wereldwijd slechts bij enkele tientallen patiënten voor. De ziekte treft hen vooral in het gezicht: uit de huidcellen groeien gelige harde stekeltjes, de huid verdikt en wenkbrauwen en wimpers vallen uit. Alleen patiënten die afweerremmende medicijnen slikken, bijvoorbeeld om afstoting van een nieuw orgaan te voorkomen, krijgen deze ziekte soms. De Leidse onderzoekers spoorden het virus op bij een 16-jarige jongen die TS ontwikkelde na een harttransplantatie. Virologen dr. Mariet Feltkamp en Els van der Meijden vermoedden al direct dat het om een polyomavirus ging. De huidcellen van TS-patiënten bleken vol te zitten met virussen van zo"n veertig nanometer in doorsnede. Dat is ook de grootte van de polyomaviridae, een klasse van kleine DNA-virussen die regelmatig problemen geeft bij mensen met afweerstoornissen zoals AIDS- en niertransplantatiepatiënten. Andere onderzoekers hadden al vergeefs geprobeerd het virus te identificeren met behulp van klassieke identificatiemethoden zoals kweek en de zogenoemde PCR-techniek. De Leidse virologen boekten wel succes met een andere techniek: de Rolling-Circle Amplification. Het bleek inderdaad om een polyomavirus te gaan, en wel een nieuw soort. De onderzoekers hebben het virus voorlopig trichodysplasia spinulosa-geassocieerd polyomavirus (TSV) genoemd. TSV is verwant aan een ander humaan polyomavirus dat huidkanker veroorzaakt, het zogenaamde Merkel-cel polyomavirus (MCV). Hoewel met deze identificatie nog niet bewezen is dat het TSV ook de oorzaak is van de zeldzame ziekte TS, is dat wel waarschijnlijk. De virusremmer cidofovir - die als crème op de huid wordt aangebracht - laat de stekeltjes in het gezicht van de patiënt grotendeels verdwijnen en dringt het aantal TSV-deeltjes in de cellen terug.
Feltkamp en Van der Meijden vermoeden dat TSV latent aanwezig is onder de bevolking en alleen bij een zeer slechte afweer tot uiting komt. De Leidse wetenschappers zullen vanwege de verwantschap met het kankerverwekkende virus MCV nagaan of TSV zelf ook iets met kanker te maken heeft. Daarnaast willen zij uitzoeken hoe algemeen het virus voorkomt, hoe het wordt overgedragen en of het nog andere gevolgen kan hebben.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Adcetris (brentuximab), een nieuw geneesmiddel voor de behandeling van volwassen patiënten met terugkerend en persisterend Hodgkin lymfoom (na autologe stam cel transplantatie of volgend op twee eerdere behandelingen of wanneer deze behandelingen geen optie zijn) en voor de behandeling van patiënten met terugkerend of persisterend anaplastisch grootcellig lymfoom. Het product is aanvaard onder voorwaarde dat er nieuwe studiedata aangeleverd worden.
- Dacogen (decitabine) bedoeld voor patiënten met acute myeloïde leucemie, ouder dan 65, en geen kandidaat voor standaard inductiechemotherapie.
- Glybera (alipogene tiparvovec). Een bijzonder dossier deze maand was Glybera voor behandeling van patiënten met de uiterst zeldzaam voorkomende ziekte lipoproteïne lipase deficiëntie (LPLD). Na eerder uitgebrachte negatieve oordelen heeft de CHMP nu met vereiste meerderheid van stemmen besloten tot het advies dit gentherapieproduct toe te laten tot de Europese markt, rekening houdend met ‘zeer bijzondere omstandigheden’. Daartoe is het toegestane indicatiegebied nauwer begrensd en wordt als strikte voorwaarde gesteld dat de producent nauwkeurig aangegeven klinische gegevens gaat overleggen die betrekking hebben op de resultaten van de behandeling. Het College is altijd kritisch geweest ten aanzien van de bewijsvoering voor werkzaamheid van dit product. Nu er een positief CHMP besluit ligt, betekent dit een impuls voor de verdere ontwikkeling en regulering van gentherapie en om de toepassing van dit product in de praktijk nauwlettend te volgen.
- Xalkori (crizotinib), een ALK tyrosinekinaseremmer bedoeld voor volwassen patiënten met, eerder behandelde, ALK positieve, niet-smalcellige lonkanker
De CHMP heeft negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende geneesmiddel:
- Istodax (romidepsin), bedoeld voor de behandeling van perifere T-cellymfomen. Het geneesmiddel is geweigerd omdat er onvoldoende data met betrekking tot de werkzaamheid waren.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Humira (adalimubab), geneesmiddel voor ziekte van Crohn. Indicatie is uitgebreid van ernstig naar matig tot ernstige vorm van Crohn.
- Prezista (darunavir), geneesmiddel voor jonge HIV-patiënten die al eerder behandeld zijn. De toediening is uitgebreid met oral suspension en de indicatie is uitgebreid naar kinderen vanaf 3 jaar (in plaats van 6) en minimaal 15 kg.
Herbeoordelingen
- Calcitonin (recombinant salmon calcetonin). Herbeoordeeld in verband met mogelijk verhoogd risico op prostaatkanker. Bedoeld voor Paget patiënten en patiënten met acuut botverlies bij immobilisatie. Indicatie wordt beperkt tot kortdurend gebruik. Nasale toediening wordt geschorst. Voor patiënten in NL verandert er niets.
- Preflucel(influenza purified antigen). Dit geneesmiddel in in NL wel geregistreerd, maar niet op de markt. Herbeoordeeld nadat firma uit voorzorg batches teruggetrokken heeft in verband met overgevoeligheidsreacties. De oorzaak van de overgevoeligheidsreacties is weggenomen.
- De CHMP heeft zes geneesmiddelen herbeoordeeld naar aanleiding van GMP problemen op de Roche Carolina site. Naar de mening van de CHMP heeft de situatie geen invloed op de kwaliteit en de veiligheid van de eindproducten.
Teruggetrokken geneesmiddelen
- Egrifta (tesamorelin) is bedoeld voor de behandeling van overtollig vet in de buikstreek bij volwassen HIV-patiënten met lipodystrofie.
- Mulsevo (semulparin) is bedoeld voor primaire profylaxe tegen veneuze tromboembolie bij kankerpatiënten die chemotherapie ontvangen voor lokaal vergevorderd of metastatisch solide tumoren.
Afronding arbitrageprocedures
Op 19 juli heeft de CHMP de arbitrageprocedures afgerond van:
- Mometasonfuroaat, 50 mg dosis neusspray, geneesmiddel voor hooikoortspatiënten.
- Glimepiride Pfizer 1/2/3/4 mg tabletten, geneesmiddel voor patiënten met type 2 diabetes.
Meer informatie
Raadpleeg de originele berichtgeving (in het Engels) op de EMA website.
Onderzoek aan de schildwachtklier en verwijdering van lymfeklieren hebben geen negatieve gevolgen voor de kwaliteit van leven van patiënten met een melanoom van de huid. Dat blijkt uit onderzoek van promovendus Mattijs de Vries. En dat is goed nieuws, want steeds meer Nederlanders krijgen te maken met melanoom. In 2011 zal de diagnose waarschijnlijk bij ruim 4000 mensen gesteld worden. Melanoom is een kwaadaardige vorm van huidkanker die kan ontstaan uit moedervlekken. De ziekte kan uitzaaien in het lichaam via het lymfestelsel. De schildwachtklier is de eerste lymfeklier waar kwaadaardige cellen terechtkomen. Daarom wordt deze klier bij patiënten met een melanoom door middel van biopsie onderzocht. Bevat de schildwachtklier geen kankercellen, dan kan worden aangenomen dat er helemaal geen uitzaaiing heeft plaatsgevonden. Bevat de schildwachtklier wel kankercellen, dan worden alle regionale lymfeklieren verwijderd. Uit het onderzoek van De Vries blijkt dat onderzoek aan de schildwachtklier de kwaliteit van leven niet negatief beïnvloedt, en dat het verwijderen van alle regionale lymfeklieren tot weinig complicaties leidt. Na liesklierdissecties bestaat er een verhoogd risico op het ontstaan van een gering lymfoedeem van het aangedane been. Dit heeft echter geen negatieve invloed op de kwaliteit van leven. Verder laat het onderzoek zien dat patiënten zonder uitzaaiing in de schildwachtklier een significante betere ziektevrije en ziektespecifieke overleving hebben dan patiënten met een uitzaaiing in de schildwachtklier (ziektespecifieke 10-jaarsoverleving: 78% versus 60%). Mattijs de Vries (Emmen, 1977) studeerde geneeskunde te Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waar hij de opleiding tot chirurg begon. Inmiddels is hij bezig met het laatste jaar van de opleiding tot chirurg in de Isala klinieken te Zwolle. Proefschrift: dhr. M. de Vries, Results, morbidity, and quality of life of melanoma patients undergoing sentinel lymph node staging
Sinds kort kunnen artsen van VU medisch centrum binnenshuis tumorweefsel laten testen op een heel scala aan genetische afwijkingen. De test, NGS Oncopanel genaamd, geeft snel duidelijkheid over welke medicijnen wel of niet zinvol zijn om te gebruiken. De techniek is gebaseerd op het innovatieve next generation sequencing (NGS), waarbij een apparaat DNA tegelijkertijd op wel tweehonderd verschillende genetische afwijkingen test. Dit is veel sneller dan bestaande methoden, die afwijkingen één voor één identificeren. De NGS Oncopanel-test wordt voor diagnostische doeleinden uitgevoerd door een team van de afdeling pathologie. Daar zijn sinds dit jaar twee Klinisch Moleculair Biologen in de Pathologie (KMBP-ers) gecertificeerd om dit type diagnostiek uit te voeren: Peter Snijders en Daniëlle Heideman. Wanneer bij een patiënt het vermoeden van kanker bestaat, kan de behandelend arts de nieuwe NGS Oncopanel-test aanvragen bij de afdeling pathologie. Eerst wordt een klein stukje tumorweefsel uit de patiënt gewonnen, wat vervolgens naar de moleculaire pathologie gaat voor de NGS Oncopanel-test. 'Wij zorgen ervoor dat alle handelingen in het lab goed verlopen', vertelt Heideman. 'We beoordelen de uitslag, de kwaliteit van de metingen en maken een rapport op waar de patholoog en behandelend arts mee uit de voeten kunnen. Deze laatste maakt tenslotte de keuze voor een bepaalde therapie; een standaardmiddel of indien nodig een medicijn dat nog in de experimentele fase zit.' De nieuwe test opent mogelijkheden om de cellen in een tumor beter te karakteriseren en therapie-op-maat in te zetten, een behandeling met een medicijn dat heel gericht aangrijpt op één genetische afwijking. Hiermee kan de patiënt tijd winnen en kwaliteit van leven, maar helaas zal de kanker meestal niet helemaal verslagen worden. 'Kanker ontstaat door een bepaalde verandering in het DNA van cellen. Die zorgt ervoor dat een afwijkend eiwit wordt gevormd, waar de tumorcellen verslaafd aan raken. Voor zijn groei is de tumor afhankelijk van dat afwijkende eiwit. Een medicijn kan dat eiwit blokkeren, zodat de tumor stopt met groeien', legt Heideman uit. 'Maar helaas treedt na verloop van tijd vaak resistentie op. De tumor vindt een alternatieve route om toch weer te gaan groeien. De uitdaging is om die alternatieve routes in kaart te brengen en vervolgens ook plat te leggen met gerichte medicijnen. Ook hier kan de NGS Oncopanel-test van waarde zijn.'
Een deel van de dierproeven voor de ontwikkeling van nieuwe medicijnen zijn in de toekomst niet meer nodig. Het testen op één diersoort in plaats van op twee is in veel gevallen voldoende om schadelijke effecten van medicijnen tijdens zwangerschap uit te sluiten. Dit is een van de conclusies uit studies van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het RIVM samen met onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. De onderzoeksresultaten zijn een grote stap richting het verminderen van proefdieren bij medicijnonderzoek. De resultaten sluiten aan bij de ambitie van het CBG en RIVM voor patiëntveilige medicijnontwikkeling zonder proefdieronderzoek. Onderzoekers verzamelden gegevens van honderden medicijnen en chemische stoffen in twee databases. Eén database was gericht op schadelijke effecten tijdens zwangerschap, de andere op kankerverwekkende effecten. Uit de gegevens over effecten tijdens zwangerschap blijkt dat ratten en konijnen in grote lijnen dezelfde voorspellende waarde hebben. Proefdiervrije testen met gekweekte cellen kunnen al een eerste indruk geven van mogelijke schadelijkheid van medicijnen. Het testen op één diersoort lijkt voldoende om schadelijke effecten van medicijnen in kaart te krijgen. Dit geldt voor het overgrote deel van de onderzochte medicijnen (70 tot 80%). Naar schatting van het CBG kunnen op jaarbasis tot ongeveer 250.000 proefdieren wereldwijd bespaard worden. Bij het verminderen van proefdieren staat de patiëntveiligheid altijd voorop. De onderzoeksresultaten, gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften, zijn aanleiding om de internationale richtlijn over toxiciteit tijdens de voortplanting aan te passen. Geneesmiddelenautoriteiten en farmaceutische bedrijven in Europa, Amerika en Japan bekijken de nieuwe richtlijn voor de zomer van 2017. Het CBG en RIVM hopen dat alle landen de test in meerdere diersoorten beperken op weg naar een dierproefvrij onderzoek. Als er geen of minder dierproeven nodig zijn, zou een medicijn sneller op de markt kunnen komen. Voor de andere studies naar kankerverwekkende effecten loopt een internationaal regulatoir experiment. Fabrikanten doen voor 50 stoffen een voorspelling, vervolgens bekijken de onderzoekers of de voorspellingen zijn uitgekomen. Als deze goed uitkomen, kan de guideline over kankerverwekkende effecten aangepast worden. Dit betekent dat bij ongeveer de helft van de gevallen de standaard twee jaar durende dierproef komt te vervallen. De kortere test van een half jaar, die nu ook wordt gebruikt, kan in combinatie met farmacologische gegevens voorspellend zijn. Op basis van deze studie komen het CBG en het RIVM tot het advies om dierproeven te verminderen.
Bron: CBG
Technologie ontwikkelen die leidt tot innovatieve, sterk gepersonaliseerde patiëntenzorg: dat is het doel van een intensievere samenwerking van het UMC Utrecht (Regeneratieve Geneeskunde), de Universiteit Utrecht (Faculteit Diergeneeskunde) en de Universiteit Twente (instituut MIRA), bekrachtigd op 4 oktober. ‘Personalized healthcare’ kan betekenen: behandeling tegen kanker, toegesneden op de individuele patiënt, dankzij kankerdiagnostiek tot op celniveau. Het kan ook betekenen: reparatie van beschadigd lichaamsweefsel, zoals bot of kraakbeen, met 3D geprint weefsel van lichaamseigen cellen. Of het kan betekenen: draagbare kunstorganen die natuurlijker passen bij het lichaam. Micro-imaging, biofabrication en bio-artificial organs zijn de drie gebieden waarop UMC Utrecht, UU en de UT (instituut MIRA), hun samenwerking gaan intensiveren. De drie gebieden versterken elkaar ook nog eens, en ze staan hoog op onder meer de Europese onderzoeksagenda Horizon 2020. Dankzij imaging technieken tot op het niveau van de enkele cel, of kleiner, is het mogelijk om te kijken naar die ene circulerende tumorcel die uitzaaiingen tot gevolg kan hebben. Weten we meer over die cel, dan kunnen we ook de remedie testen. Micro-imaging is het project van Dr. Hugo Snipprt (UMC Utrecht) en prof. Leon Terstappen (UT). Kun je gewrichtsschade of –slijtage herstellen met weefsel dat je 3D print met lichaamseigen cellen? Of kun je een mini-gewricht maken op een chip, om onderzoek te doen naar de beste behandeling van bijvoorbeeld artrose, zonder dat daarvoor proefdieren nodig zijn? Biofabrication is het project van prof. Jos Malda (UU, Diergeneeskunde en UMC Utrecht), prof. Renee van Weeren (UU, Diergeneeskunde) en prof. Marcel Karperien (UT). We zijn niet zo ver meer verwijderd van een draagbare kunstnier. Dankzij biofabricage kunnen we kunstorganen dichterbij de natuurlijke processen in het lichaam brengen. Het wordt dan een bio-kunstmatig orgaan dat nog beter past bij het individu. Micro-imaging helpt dan bijvoorbeeld bij het monitoren van de bloedzuivering. Dit is het project van prof Dimitrios Stamatialis (UT) en prof Marianne Verhaar (UU, UMC Utrecht). De samenwerking tussen het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht en het MIRA Instituut van de UT, is op 4 oktober bekrachtigd met een handtekening van prof. Thom Palstra (rector UT), prof. Frank Miedema (vice-voorzitter Raad van Bestuur UMC Utrecht) en prof. Wouter Dhert (decaan faculteit Diergeneeskunde, UU). Bij die gelegenheid was er ook een paneldiscussie waaraan vertegenwoordigers van onderzoeksfinanciers KWF Kankerbestrijding, de Nierstichting en het Reumafonds deelnamen.
Bron: UMC
Concentratie van specialistische zorg bij ziekenhuizen die daar veel ervaring mee hebben, werpt zijn vruchten af. Dat zeggen onderzoekers van het UMC Utrecht in het AD. Zij richtten zich in het bijzonder op de zorg bij alvleesklierkanker. In 2011 voerden nog maar 24 van de honderd ziekenhuizen operaties uit aan de alvleesklier, terwijl dat er in 2004 nog 48 waren. Het aantal patiënten dat overleed aan alvleesklierkanker halveerde sindsdien ook. Volgens de onderzoekers scheelt het concentreren van de behandeling van alvleesklierkanker 35 tot 40 stterfgevallen per jaar. Verdere concentratie kan de sterfte nog meer beperken, denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ook voor andere specialistische behandelingen zou concentratie van de zorg goed zijn.
Bij patiënten met kwaadaardige moedervlekken (melanomen) in het hoofd-halsgebied, bij oudere patiënten en patiënten met een lagere sociaaleconomische status wordt minder vaak een schildwachtklierprocedure uitgevoerd dan bij andere patiënten met een melanoom. Dat concludeert Annemarleen Huismans in haar promotieonderzoek. Een melanoom is een zeldzame, maar ernstige vorm van kanker die begint in de pigmentcellen in de huid. Als de ziekte niet tijdig wordt opgemerkt, zijn de vooruitzichten slecht. Een manier om te kijken of de kanker is uitgezaaid naar aangrenzende lymfeklieren, is de schildwachtklierprocedure. Huismans ging na bij welke patiënten met welke tumorverschijnselen de procedure het vaakst wordt uitgevoerd. Ze bestudeerde hiervoor de gegevens van 2.413 patiënten uit het Noordoosten van Nederland, die in de periode 2004-2011 behandeld werden voor een melanoom met een dikte van meer dan 1 mm. De schildklierwachtprocedure blijkt in deze hele periode gemiddeld bij 42% procent van de patiënten in de onderzoeksgroep te zijn toegepast. De procedure werd volgens Huismans’ onderzoek het meest frequent uitgevoerd bij mensen die in een universitair ziekenhuis gediagnosticeerd werden, of bij mensen met een melanoom van meer dan 2 mm diep, en het minst vaak bij patiënten met een melanoom in het hoofd-halsgebied, oudere patiënten of patiënten met een lagere sociaaleconomische status. Huismans concludeert ook dat het gebruik van de procedure inmiddels wel fors is toegenomen, van zo’n 24% rondom 2004 tot 55% in 2011. Huismans ontdekte ook dat melanomen op de schedel vaker uitzaaien naar de hersenen dan melanomen elders op het lichaam. Deze ontdekking is van belang omdat een vroege opsporing en behandeling van hersenuitzaaiingen mogelijk kan bijdragen aan een betere overleving. Annemarleen Huismans (1986) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen het Cancer Research Centre Groningen, onderzoeksprogramma Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd o.a. gefinancierd door de Haak Bastiaanse-Kuneman Stichting, Stichting Jo Kolk Studiefonds, Stichting Sacha Swarttouw-Heijmans, KWF Kankerbestrijding en Stichting VSB fonds. Huismans is in opleiding tot internist in het Diakonessenhuis te Utrecht.
Een duurdere behandeling voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) leidt tot een betere overleving. Daarmee is deze inmiddels standaardbehandeling bijzonder kosteneffectief. Dat is een van de conclusies van kinderarts in opleiding Raphaële van Litsenburg in haar proefschrift. Zij promoveert 8 mei. Van Litsenburg bestudeerde de kosten die gemaakt zijn bij de behandeling van 50 kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL), een vorm van bloedkanker. Daarbij werd alleen gekeken naar kinderen die chemotherapie ondergingen, niet die een beenmergtransplantatie kregen. Het grootste deel van de kosten van de behandeling bestond uit ziekenhuisopnames en medicijnen. Een van haar bevindingen was dat de duurdere behandeling tot een betere overleving leidt. Deze behandeling omvat duurdere chemotherapie én maakt gebruik van een nieuwe technologie om tussentijds - op submicroscopisch niveau - het effect van de chemotherapie te meten. Daardoor kunnen kinderen met een goede reactie op chemotherapie minder zwaar worden behandeld, en krijgen zij dus minder bijwerkingen. Kinderen met een minder goede reactie op chemotherapie worden juist intensiever behandeld, waarmee zij een betere overlevingskans hebben. Inmiddels is deze behandeling de standaard in het nationale behandelprotocol geworden. Van Litsenburg onderzocht ook de kwaliteit van leven van de behandelde kinderen. Deze is verlaagd tijdens de behandeling, maar verbetert daarna. Bij kinderen die ALL overleven wordt de kwaliteit van leven op de meeste gebieden net zo goed als bij kinderen die niet ziek zijn geweest. Toch rapporteert ongeveer een kwart van de ouders dat de kwaliteit van leven van hun kind is verlaagd. Acute lymfatische leukemie (ALL) is een vorm van bloedkanker en is de meest voorkomende vorm van kanker op de kinderleeftijd. In Nederland worden ongeveer 120 kinderen per jaar gediagnosticeerd met ALL. De overleving is de afgelopen dertig tot veertig sterk toegenomen tot 85%. In de nabije toekomst wordt verwacht dat 90% van de kinderen zal overleven.
Na behandeling van Leukemie met chemotherapie blijven bij de helft van de patiënten nog kankercellen over. Die kunnen weer uitgroeien tot Leukemie . Het immuunsysteem kan een belangrijk deel van deze cellen opruimen, maar kankercellen verdedigen zich. Onderzoekster M. Chamuleau van het VUmc ontdekte dat kankercellen het eiwit dat ze herkenbaar maakt voor het immuunsysteem camoufleren met een ander eiwit.
Er sterven jaarlijks evenveel mensen aan bloedvergiftiging als aan borstkanker. Dat blijkt uit een inventarisatie van het AMC. Toch is bloedvergiftiging (‘sepsis’) een tamelijk onbekend ziektebeeld. Daarom is wereldwijd is vrijdag 13 september uitgeroepen tot World Sepsis Day. Terechte aandacht voor een onbekend, maar levensgevaarlijk ziektebeeld, vindt professor Tom van der Poll. Alleen al in Nederland worden er jaarlijks circa 10.000 mensen opgenomen op een intensive care in verband met sepsis, van wie er naar schatting 3000 overlijden. Dat blijkt uit een inventarisatie van het AMC. 'De term sepsis is onbekend bij het grote publiek, terwijl er in Nederland elk jaar ongeveer net zoveel mensen overlijden aan borstkanker als aan sepsis', zegt professor Tom van der Poll, hoogleraar Interne Geneeskunde in het AMC en voorzitter van het International Sepsis Forum. 'Wereldwijd zijn de getallen nog indrukwekkender met naar schatting 20-30 miljoen gevallen per jaar en een sterfte hoger dan veroorzaakt door borstkanker en HIV/AIDS bij elkaar.’Om meer aandacht te vragen voor dit relatief onbekende ziektebeeld, is 13 september uitgeroepen tot World Sepsis Day. In verschillende landen worden speciale sepsis-activiteiten georganiseerd, op de website www.world-sepsis-day.org worden nieuwsberichten en ontwikkelingen over sepsis gemeld. Tom van der Poll publiceerde onlangs met dr. Derek Angus (University of Pittsburgh, Pennsylvania) een reviewartikel in het toonaangevende vakblad The New England Journal of Medicine over sepsis. In het westen lijdt ongeveer 10 procent van de IC-patiënten aan sepsis. Bij sepsis vallen orgaanfuncties acuut uit als gevolg van een extreem heftige ontstekingsreactie van het hele lichaam. Zo’n levensbedreigende reactie kan optreden na een infectie, bijvoorbeeld bij longontsteking of een urineweginfectie. Als er niet snel wordt ingegrepen, overlijdt de patiënt vrijwel zeker. Het begrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan sepsis is de laatste jaren sterk toegenomen, maar de mortaliteit is nog steeds 20 tot 30 procent. Echt nieuwe inzichten over hoe sepsis kan worden behandeld, zijn er nog niet, vertelt Van der Poll. 'Er overlijden weliswaar minder mensen aan sepsis, maar het zijn er nog onaanvaardbaar veel. Daarnaast kampen de overlevers de rest van hun leven met ernstige gevolgen. We weten al veel, maar nog lang niet genoeg. Daarom is het zo belangrijk om sepsis onder de aandacht te blijven brengen, bijvoorbeeld met deze World Sepsis Day.'
De Dr. Jan Huynen Award voor Life Sciences & Marketing is dit jaar toegekend aan Anna Hagenkort voor haar masterscriptie over het overwinnen van resistentie tegen bepaalde kankertherapieën. De Dr. Jan Huynen Award wordt dit jaar voor de tweede keer door de transnationale Universiteit Limburg (tUL) uitgereikt. Dit gebeurt op woensdag 21 maart tijdens de Life Sciences Career Event, dé jaarlijkse ontmoetingsdag van wetenschap en bedrijfsleven. Het event staat dit jaar ook in het teken van de viering van het 10-jarig bestaan van de opleiding Biomedische Wetenschappen in Maastricht. Het was bekend dat een teveel van het dUTPase enzym in een tumor, resistentie tegen het veelgebruikte antikanker medicijn 5-FU kan veroorzaken. Anna Hagenkort onderzocht met behulp van farmacologische en moleculair genetische technieken hoe de mechanismes die dit veroorzaken, konden worden uitgeschakeld zodat het medicijn zijn werk weer kon doen en de kankercellen kon doden. In de onderzoeksgroep van Dr. Thomas Helleday in Zweden werk ze momenteel mee aan de ontwikkeling van krachtige remmers tegen dUTPase en andere enzymen. Na uitgebreide testen moet dit uiteindelijk leiden tot een klinische toepassing van haar bevindingen. De jury, bestaande uit vertegenwoordigers van de Universiteit Maastricht, de Universiteit Hasselt en het regionale bedrijfsleven prees de scriptie van Anna (afkomstig uit Duitsland, studeerde in Maastricht, en deed het onderzoek in Zweden) vanwege haar duidelijke en gedegen onderzoek en de overtuigende experimentele aanpak. Met de Dr. Jan Huynen Award wil de tUL jong talent stimuleren en verbindingen tot stand brengen tussen de disciplines marketing en levenswetenschappen. De prijs bestaat uit een oorkonde en een bedrag van € 3.000, te besteden aan een studiereis, congresbezoek of verder onderzoek. Hij wordt beschikbaar gesteld door dr. Jan Huynen, directeur van projectbureau Sogecom BV, en van grote betekenis voor Maastricht en de Euregio als initiatiefnemener van o.a. de TEFAF en het MECC.
Mannen moeten veel eerder naar de dokter gaan als ze plasklachten hebben. Uit angst of schaamte steken veel mannen jarenlang hun kop in het zand. Daar is geen enkele reden voor, want veel klachten zijn heel eenvoudig te verhelpen. Maar ook onwetendheid speelt een rol: vooral over de prostaat is nog veel onbekendheid. Dat stelt UMCG-uroloog dr. Igle Jan de Jong, naar aanleiding van de landelijke prostaatdag op woensdag 15 september. Hoe een hart er ongeveer uitziet, weten de meeste mensen wel. En ook bij nieren en longen kunnen veel Nederlanders zich een voorstelling maken. Maar hoe een prostaat er uitziet en wat voor functie hij heeft - de meeste mensen hebben geen enkel idee. Daar moet verandering in komen, vinden de Nederlandse urologen. Om aandacht te vragen voor de "voorstanderklier", zoals het orgaan ook wel genoemd wordt, organiseren zij sinds vijf jaar een prostaatdag. Igle Jan de Jong: "Er moet veel meer openheid komen. De schaamte om over plasklachten te praten moet weg." Maar wat doet dat orgaan dan precies? Alleen mannen hebben een prostaat, legt De Jong uit. "Het is een inwendige klier die net onder de blaas zit en die stoffen aan het sperma toevoegt, om de zaadcellen in een goede conditie te houden." Dus zonder prostaat zouden mannen zich niet kunnen voortplanten. Maar als ze ouder worden, op een leeftijd dat de meesten al ruimschots voor nageslacht hebben gezorgd, wordt de primaire functie van de prostaat overbodig. Juist in die fase beginnen de klachten op te treden. Het gevolg van de "veroudering van de prostaat": plasklachten. De Jong: "De plasstraal verandert, mannen moeten veel vaker naar het toilet, ze moeten "s nachts naar de wc of ze hebben soms het gevoel dat ze niet helemaal leeg kunnen plassen. En ook pijn aan de geslachtsdelen en de liesstreek komt voor." Het zijn veelal onschuldige klachten en toch durven veel mannen er niet mee naar de dokter te stappen. De Jong: "Rondom de voortplantingsorganen zijn nog veel taboes. Mannen schamen zich om met hun "zaak" naar de dokter te gaan. En vaak zijn ze bang voor ingrepen of operaties." In veruit de meeste gevallen is een eenvoudige behandeling voldoende. Met medicijnen kan ervoor gezorgd worden dat de prostaat wat krimpt, of kunnen de spiertjes in en rondom de prostaat wat ontspannen gemaakt worden. Dat verhelpt een groot deel van de klachten. Maar er zijn niet eens altijd medicijnen nodig. Ook voedingssupplementen, fysiotherapie of leefadviezen (zoals minder kruidig eten en oppassen met alcohol) kunnen al flinke opluchting geven. De Jong: "Operaties komen steeds minder voor; dat is tegenwoordig echt een sluitpost bij de behandeling van plasklachten." In een groot aantal gevallen hoeven mannen met plasklachten niet naar het ziekenhuis. De huisarts kan hun problemen verhelpen. Maar ook áls ze in het ziekenhuis terecht komen, staan de mannen eenvoudige onderzoekjes te wachten. Niks geen pijnlijke ingrepen: door het invullen van enkele vragenlijsten wordt de mate van hinder of last vastgesteld. Door in een speciale toiletpot te plassen, wordt de kracht van de plasstraal gemeten. Met een echoapparaat wordt vervolgens gemeten hoeveel urine er in de blaas achterblijft. Alles tijdens één poliklinisch bezoek. De Jong: "Mannen moeten weten dat er geen enkele reden is om zelf te gaan lopen dokteren, of zogenaamd geneeskrachtige Chinese kruiden op internet te bestellen." Veel mannen steken hun kop in het zand, omdat ze bang zijn voor prostaatkanker. Dat is weliswaar een veelvoorkomende aandoening. Jaarlijks wordt de ziekte bij zo"n 10.000 mannen geconstateerd. Toch is die angst ongegrond. De Jong: "Als je plasklachten hebt, zegt dat he-le-maal niets over de kans op prostaatkanker. Mannen met plasklachten hebben een even grote kans op prostaatkanker als mannen zónder plasklachten." Mannen maken elkaar dan ook onnodig bang, vindt de uroloog. In Zuid-Europa en Amerika laten mannen bij het minste of geringste een preventieve PSA-test uitvoeren, terwijl uit onderzoek nog niet blijkt dat dat zin heeft. De Jong: "Nederlanders, en zeker noorderlingen, zijn gelukkig een stuk nuchterder. Maar ook hier zou wat meer kennis over prostaatklachten geen kwaad kunnen."
Mannen moeten veel eerder naar de dokter gaan als ze plasklachten hebben. Uit angst of schaamte steken veel mannen jarenlang hun kop in het zand. Daar is geen enkele reden voor, want veel klachten zijn heel eenvoudig te verhelpen. Maar ook onwetendheid speelt een rol: vooral over de prostaat is nog veel onbekendheid. Dat stelt UMCG-uroloog dr. Igle Jan de Jong, naar aanleiding van de landelijke prostaatdag op woensdag 15 september. Hoe een hart er ongeveer uitziet, weten de meeste mensen wel. En ook bij nieren en longen kunnen veel Nederlanders zich een voorstelling maken. Maar hoe een prostaat er uitziet en wat voor functie hij heeft - de meeste mensen hebben geen enkel idee. Daar moet verandering in komen, vinden de Nederlandse urologen. Om aandacht te vragen voor de "voorstanderklier", zoals het orgaan ook wel genoemd wordt, organiseren zij sinds vijf jaar een prostaatdag. Igle Jan de Jong: "Er moet veel meer openheid komen. De schaamte om over plasklachten te praten moet weg." Maar wat doet dat orgaan dan precies? Alleen mannen hebben een prostaat, legt De Jong uit. "Het is een inwendige klier die net onder de blaas zit en die stoffen aan het sperma toevoegt, om de zaadcellen in een goede conditie te houden." Dus zonder prostaat zouden mannen zich niet kunnen voortplanten. Maar als ze ouder worden, op een leeftijd dat de meesten al ruimschots voor nageslacht hebben gezorgd, wordt de primaire functie van de prostaat overbodig. Juist in die fase beginnen de klachten op te treden. Het gevolg van de "veroudering van de prostaat": plasklachten. De Jong: "De plasstraal verandert, mannen moeten veel vaker naar het toilet, ze moeten "s nachts naar de wc of ze hebben soms het gevoel dat ze niet helemaal leeg kunnen plassen. En ook pijn aan de geslachtsdelen en de liesstreek komt voor." Het zijn veelal onschuldige klachten en toch durven veel mannen er niet mee naar de dokter te stappen. De Jong: "Rondom de voortplantingsorganen zijn nog veel taboes. Mannen schamen zich om met hun "zaak" naar de dokter te gaan. En vaak zijn ze bang voor ingrepen of operaties." In veruit de meeste gevallen is een eenvoudige behandeling voldoende. Met medicijnen kan ervoor gezorgd worden dat de prostaat wat krimpt, of kunnen de spiertjes in en rondom de prostaat wat ontspannen gemaakt worden. Dat verhelpt een groot deel van de klachten. Maar er zijn niet eens altijd medicijnen nodig. Ook voedingssupplementen, fysiotherapie of leefadviezen (zoals minder kruidig eten en oppassen met alcohol) kunnen al flinke opluchting geven. De Jong: "Operaties komen steeds minder voor; dat is tegenwoordig echt een sluitpost bij de behandeling van plasklachten." In een groot aantal gevallen hoeven mannen met plasklachten niet naar het ziekenhuis. De huisarts kan hun problemen verhelpen. Maar ook áls ze in het ziekenhuis terecht komen, staan de mannen eenvoudige onderzoekjes te wachten. Niks geen pijnlijke ingrepen: door het invullen van enkele vragenlijsten wordt de mate van hinder of last vastgesteld. Door in een speciale toiletpot te plassen, wordt de kracht van de plasstraal gemeten. Met een echoapparaat wordt vervolgens gemeten hoeveel urine er in de blaas achterblijft. Alles tijdens één poliklinisch bezoek. De Jong: "Mannen moeten weten dat er geen enkele reden is om zelf te gaan lopen dokteren, of zogenaamd geneeskrachtige Chinese kruiden op internet te bestellen." Veel mannen steken hun kop in het zand, omdat ze bang zijn voor prostaatkanker. Dat is weliswaar een veelvoorkomende aandoening. Jaarlijks wordt de ziekte bij zo"n 10.000 mannen geconstateerd. Toch is die angst ongegrond. De Jong: "Als je plasklachten hebt, zegt dat he-le-maal niets over de kans op prostaatkanker. Mannen met plasklachten hebben een even grote kans op prostaatkanker als mannen zónder plasklachten." Mannen maken elkaar dan ook onnodig bang, vindt de uroloog. In Zuid-Europa en Amerika laten mannen bij het minste of geringste een preventieve PSA-test uitvoeren, terwijl uit onderzoek nog niet blijkt dat dat zin heeft. De Jong: "Nederlanders, en zeker noorderlingen, zijn gelukkig een stuk nuchterder. Maar ook hier zou wat meer kennis over prostaatklachten geen kwaad kunnen."
De behandeling van gevorderde kankers, zoals longkanker, kan enorm verbeteren door het gebruik van de zogenoemde ''doelgerichte therapie'' (targeted therapy). Helaas blijken deze doelgerichte therapieën maar bij een klein deel van de patiënten te werken. Promovendus Paul Slobbe deed onderzoek naar de distributie van deze doelgerichte geneesmiddelen in het lichaam en promoveert op 17 november bij VUmc. Gedurende dit onderzoek is gebruik gemaakt van doelgerichte geneesmiddelen. Dat zijn geneesmiddelen die zich specifiek hechten aan bepaalde tumorcellen. De distributie van deze geneesmiddelen werd gevolgd door middel van een techniek genaamd Positron Emissie Tomografie (PET). Door deze distributie te volgen, kunnen tumoren worden opgespoord en kan de gevoeligheid voor doelgerichte therapie worden voorspeld. Dit gebeurt aan de hand van de scans die gemaakt zijn met de PET-techniek. ''Deze techniek biedt voor patiënten dus een therapie op maat'', zegt Slobbe. Daarnaast is het door deze techniek mogelijk om het ontwikkelingsproces van nieuwe geneesmiddelen te optimaliseren. ''Veelbelovende geneesmiddelen kunnen zo in een vroeg stadium worden geïdentificeerd''. Een resultaat hiervan is dat er een fundament is gelegd voor de zogenaamde TKI-PET tracers. Een tracer zorgt ervoor dat de tumoren worden geïdentificeerd en zichtbaar worden gemaakt. Momenteel zijn er al klinische testen aan de gang die de werking van TKI-PET tracers onderzoeken in patiënten met longkanker.
Bron: VUmc
Eva Schaake: ‘Multimodality approach towards individualized non-small cell lung cancer treatment’. De behandeling van longkanker zal steeds meer op de individuele patiënt toegepast worden, waarbij onder andere gekeken wordt naar genetische gegevens van de tumor. Daarmee ontstaan er vele kleine behandelgroepen, met eigen diagnostiek, behandeling en overlevingscijfers. Zoals bij alle vormen van kanker komt er meer onderscheid in subtypes en zal ook longkanker niet meer één ziekte zijn. Schaake onderzocht bij niet-kleincellige longtumoren onder meer het effect van deze aangepaste behandelingen. Ze concludeert dat het geven van erlotinib voor een operatie bij een deel van de niet-kleincellig longcarcinoompatiënten al na drie weken kan leiden tot een indrukwekkende afname van de grootte van de tumor. Het behandeleffect kan op deze korte termijn het best gemeten worden met de FDG-PET CT-scan. Schaake keek naar individuele voorspellers (markers) die aangeven welke patiënten baat hebben bij de therapie met erlotinib. Dat blijkt te kunnen met behulp van een kinase-activiteitsprofiel op tumorweefsel. Daarnaast onderzocht zij hoe de bestraling van het lokaal gevorderde longcarcinoom verbeterd kan worden. De huidige marge die om de tumor heen wordt aangehouden om zeker te zijn dat al het kwaadaardige weefsel geraakt wordt, is aangepast. Door de carina (splitsing van de luchtpijp in de twee hoofdbronchi) te gebruiken om voor beweeglijkheid te corrigeren, in plaats van de wervelkolom, kunnen de marges veilig verkleind worden tot 27% van het huidige margevoorschrift voor de lymfeklieren en tot 15% van die voor de longtumor.
Een duurdere behandeling voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) leidt tot een betere overleving. Daarmee is deze inmiddels standaardbehandeling bijzonder kosteneffectief. Dat is een van de conclusies van kinderarts in opleiding Raphaële van Litsenburg in haar proefschrift. Zij promoveert 8 mei. Van Litsenburg bestudeerde de kosten die gemaakt zijn bij de behandeling van 50 kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL), een vorm van bloedkanker. Daarbij werd alleen gekeken naar kinderen die chemotherapie ondergingen, niet die een beenmergtransplantatie kregen. Het grootste deel van de kosten van de behandeling bestond uit ziekenhuisopnames en medicijnen. Een van haar bevindingen was dat de duurdere behandeling tot een betere overleving leidt. Deze behandeling omvat duurdere chemotherapie én maakt gebruik van een nieuwe technologie om tussentijds - op submicroscopisch niveau - het effect van de chemotherapie te meten. Daardoor kunnen kinderen met een goede reactie op chemotherapie minder zwaar worden behandeld, en krijgen zij dus minder bijwerkingen. Kinderen met een minder goede reactie op chemotherapie worden juist intensiever behandeld, waarmee zij een betere overlevingskans hebben. Inmiddels is deze behandeling de standaard in het nationale behandelprotocol geworden. Van Litsenburg onderzocht ook de kwaliteit van leven van de behandelde kinderen. Deze is verlaagd tijdens de behandeling, maar verbetert daarna. Bij kinderen die ALL overleven wordt de kwaliteit van leven op de meeste gebieden net zo goed als bij kinderen die niet ziek zijn geweest. Toch rapporteert ongeveer een kwart van de ouders dat de kwaliteit van leven van hun kind is verlaagd. Acute lymfatische leukemie (ALL) is een vorm van bloedkanker en is de meest voorkomende vorm van kanker op de kinderleeftijd. In Nederland worden ongeveer 120 kinderen per jaar gediagnosticeerd met ALL. De overleving is de afgelopen dertig tot veertig sterk toegenomen tot 85%. In de nabije toekomst wordt verwacht dat 90% van de kinderen zal overleven.
Overmatig bruinen onder de zonnebank speelt zeker een rol bij de sterke toename van huidkanker onder jonge vrouwen in de VS. Dat zeggen onderzoekers van de Mayo Clinic. Recent onderzoek laat zien dat mensen die frequent gebruik maken van een zonnebank 74 procent meer kans hebben om melanoom te ontwikkelen. Vooral jonge vrouwen gaan te veel onder de zonnebank, de vele voorlichtingscampagnes rond de gevaren van overmatig zonnebankgebruik ten spijt. Een Amerikaanse studente vertelt op de website van Mayo Clinic dat ze vaak voor belangrijke feesten onder de zonnebank ging, maar ook om alvast voor te bruinen voor de vakantie. Toen ze 21 jaar oud was, werd huidkanker geconstateerd. Na behandeling is ze kankervrij en geeft ze voorlichting.
Bloedplaatjes spelen een cruciale rol in het herstel van de leverfunctie als een deel van de lever operatief verwijderd is. Bovendien hebben patiënten na de operatie een verhoogde bloedstolling, waardoor voorzichtigheid met plasmatransfusie noodzakelijk is. Dat toont Edris Alkozai aan in zijn proefschrift, waarin hij diverse factoren beschrijft die invloed hebben op het herstel na een leveroperatie en de ontwikkeling van levercelkanker. Chronische leverziekte, waarbij uiteindelijk leverfibrose of levercirrose ontstaat, leidt vaak tot overlijden. Medicijnen kunnen de symptomen en ontwikkeling van de ziekte soms remmen, maar de enige echte mogelijkheid tot genezing is een levertransplantatie. Allerlei factoren rondom de operatie, zoals bloedverlies en het herstelvermogen van het achterblijvende deel van de lever, bepalen de prognose na de transplantatie. Alkozai toont met een trombinegeneratietest verhoogde activiteit van het bloedstollingssysteem na leverchirurgie aan. Overmatig gebruik van bloedproducten tijdens leverchirurgie kunnen zorgen voor complicaties, en een terughoudend transfusiebeleid is dus geboden. Ook laat hij zien dat bloedplaatjes een belangrijke rol spelen bij leverfunctieherstel, en dat de hoeveelheid bloedplaatjes een voorspeller kunnen zijn voor het herstel. Alkozai toont daarnaast aan dat de aanwezigheid van serotonine, dat bij muizen ook van belang is voor leverherstel, in mensen geen duidelijke rol speelt. Alkozai onderzocht ook factoren die mogelijk het ontstaan van levercelkanker na een operatie kunnen voorspellen. Hij vond echter geen duidelijk verband tussen de aanwezigheid van die factoren en het ontstaan van levercelkanker. Edris Alkozai (1984) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek valt binnen het onderzoeksprogramma TRIO (institute for transplantation, immunology and inflammation ) van onderzoeksinsituut GUIDE en is gefinancierd door NWO. Alkozai is werkzaam als arts spoedeisende hulp in het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem.
Bron: RUG
Uit internationaal onderzoek blijkt dat de gezondheid van vrouwen met type 2 diabetes slechter is dan die van mannen. Arts-onderzoeker Steven Hendriks onderzocht of dit ook in Nederland het geval is, maar vond geen grote verschillen. Hij concludeert dat de huidige huisartsenzorg in Nederland voor mannen en vrouwen met type 2 diabetes tot goede resultaten leidt. Wel blijkt een geslachtsspecifieke aandacht voor leefstijl van belang. Zowel mannen als vrouwen met type 2 diabetes hebben steeds minder vaak een verhoogde bloeddruk, sterk verhoogde bloedsuikerwaarden en een verhoogd cholesterol. Er zijn echter wel verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft leefstijl. Het percentage rokende vrouwen met diabetes is in de afgelopen jaren onveranderd gebleven, terwijl bij mannen een duidelijke daling zichtbaar is. Extra aandacht voor roken bij vrouwen is daarom zeker van belang. Bovendien is het aantal vrouwen met obesitas in de afgelopen jaren níet gedaald en neemt het aantal mannen met obesitas zelfs alleen maar toe. Ook hier valt dus nog veel winst te behalen voor zowel mannen als vrouwen met type 2 diabetes, aldus Hendriks. Kanker komt vaker voor bij mensen met type 2 diabetes dan in de algemene populatie. Vrouwen met type 2 diabetes hebben zelfs al een verhoogd risico op kanker in de periode voorafgaand aan de diagnose diabetes. Ondanks dit verhoogde kankerrisico leveren mensen met type 2 diabetes steeds minder levensjaren in ten opzichte van mensen in de algemene populatie. Hendriks heeft de levensverwachting voor verschillende subgroepen onderzocht. Hieruit bleek dat mannen met type 2 diabetes maar zonder nierschade waarschijnlijk even lang leven als mannen in de algemene populatie. Vrouwen met type 2 diabetes zonder nierschade leven wel degelijk korter dan vrouwen in de algemene populatie. Hendriks baseert zich in zijn onderzoek op patiënten die deelnamen aan de langlopende ZODIAC-studie, een prospectieve observationele cohortstudie van mensen met type 2 diabetes die in de huisartsenpraktijk zijn behandeld. Zijn boodschap is dat de diabeteszorg in de huisartsenpraktijk in Nederland dusdanig goed is dat het nu niet noodzakelijk lijkt deze drastisch aan te passen op basis van geslacht. Steven Hendriks studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotieonderzoek startte in 2013 en vond plaats binnen het Diabetes Kenniscentrum van de Isala Klinieken. Het vond plaats in het kader van het GUIDE onderzoeksprogramma Lifestyle Medicine van het UMCG. Na zijn promotie gaat Hendriks werken als ANIOS psychiatrie.
Bron: RUG
Veel ziekten zijn geassocieerd met verstoringen in genexpressie door epigenetische mutaties. In tegenstelling tot genetische mutaties, zijn epigenetische mutaties omkeerbaar. Hierdoor is het mogelijk gebleken om abnormale patronen van genexpressie om te draaien. Dit proefschrift heeft betrekking op de ontwikkeling van epigenetische editing-instrumenten om een verstoorde genexpressiepatronen in ziekten te herprogrammeren. Epigenetische editing bestaat uit een DNA-bindend domein (zink vinger, TALEs of CRISPR-Cas) gekoppeld aan het katalytische domein van epigenetische enzymen. Bovendien biedt gen-specifieke epigenetische bewerking de mogelijkheid om de regulatie van genexpessie te bestuderen. In dit proefschrift hebben we de mogelijkheid onderzocht om duurzame genexpressie modulatie te bereiken, door meerdere epigenetische markeringen te combineren en de rol van chromatin micro-omgeving in deze context te evalueren. Door gebruik te maken van verschillende DNA-bindingsplatforms gefuseerd met genexpressie activerende epigenetische enzymen, konden we in verschillende chromatine omgevingen, genexpressieherprogrammering behalen. Met behulp van deze techniek, waren we ook in staat om zowel de functie alsmede de mogelijkheid als nieuw therapeutisch doeleiwit van verschillende genen die betrokken zijn bij ziekten zoals kanker en COPD te onderzoeken. We gebruikten epigenetische editing om aan te tonen dat de overexpressie van TCTN2 een nieuw therapeutisch doeleiwit in kanker is. We hebben de eerste stappen gezet om de dubbele rol van RASSF1-isovormen bij de ontwikkeling van kanker te analyseren. Verder waren we in staat om aan te tonen dat remming van de activiteit van het slijmproductie-gen in COPD cellen inderdaad resulteert in minder slijmproductie. Onze aanpak heeft dus de belofte om verstoorde genexpressie patronen bij vele ziekte te kunnen herstellen.
Bron: RUG
De onderzoeksgroep van Ron Heeren van het topinstituut M4I van de Universiteit Maastricht heeft de afgelopen weken in het eigen laboratorium een technologische doorbraak aangetoond die een ware revolutie kan ontketenen in de kanker-chirurgie. Het gaat om een beeldvormingstechniek die al tijdens de operatie niet alleen de tumoren zelf, maar ook het kwaadaardig weefsel eromheen in het vroegste stadium, preciezer dan ooit in kaart brengt. De doorbraak van M4I maakt het de chirurg mogelijk om dit bedreigde weefsel al in 10 minuten te zien en direct te verwijderen. Met geen enkele andere methode is dat op dit moment mogelijk. Nu nog duurt deze diagnose een maand, waardoor niet tijdens de operatie kan worden ingegrepen. Eerste Amerikaanse onderzoeken met de nieuwe techniek tonen aan dat de kans op een recidief bij maagkanker dramatisch daalt. Voor de patiënt bete! kent dit straks een veel kleinere kans op nieuwe aangroei van tumoren en dus ook minder -belastende en risicovolle- operaties en nabehandelingen en een hogere overlevingskans. Volgens Ron Heeren kan deze nieuwe imaging-techniek over 3 jaar in de operatiekamer staan. Hij heeft deze plannen op woensdag 12 november bekend gemaakt tijdens zijn presentatie als nieuwe universiteitshoogleraar/Limburg Chair aan de Universiteit Maastricht. De technologische doorbraak zal in Maastricht worden verwerkt in een nieuw apparaat dat deze snelle en precieze beeldvorming de komende jaren bij de chirurg zal brengen. Op dit moment wordt de techniek al beperkt gebruikt in combinatie met het zogenoemde 'iKnife', een bijzonder operatiemes dat verschillende weefsels scherp in kaart brengt aan de hand van moleculaire analyse van de vrijkomende rook tijdens het snijden. Het iKnife zal straks in combinatie met de verbeterde imaging-techniek voor de vernieuwde oncologische chirurgie kunnen zorgen. or Ron Heeren legt het basisprincipe uit: 'Als cellen een tumor aan het vormen zijn kun je dat een tijd lang niet waarnemen met de gebruikelijke middelen die de patholoog ten dienste staan. Echter, wij kijken onder de oppervlakte naar het kleinste moleculaire gedrag. En precies dat veranderende moleculaire proces verraadt tumorvorming in het allervroegste stadium. Wij leiden dat af met onze massaspectrometrie waarmee we duizenden moleculen tegelijk ongekend exact kunnen meten. Bij onze metingen zien we inmiddels dus bijna realtime dat de moleculen in overdrive gaan; dat komt doordat -ook een beginnende- tumor veel meer voedsel en zuurstof nodig heeft dan normaal weefsel.' De groep van Ron Heeren staat al jaren aan de wereldtop in de relatief jonge wetenschap van de beeldvormende massaspectrometrie. Heeren: “Massaspectrometrie is in feite het bepalen van de massa van deeltjes. In elke cel zitten moleculen die bepalen hoe die cellen zich organiseren en gedragen. In samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut hebben we met massaspectrometrie tumoren onderzocht. Met deze techniek kunnen we lokaal in een weefselcoupe precies zien welke cellen gezond zijn of ziek, welke cellen dood zijn of op weg om ziek te worden. Hierdoor kunnen we chirurgen adviseren of er voldoende weefsel is weggehaald. Maar ook welke therapie zal werken bij deze tumor en welke niet. Met onze laatste experimenten hebben we nu aangetoond dat onze techniek ook veel sneller de inzichten kan geven die de chirurg nodig heeft tijdens de operatie. Echt heel bijzonder. ” Ron Heeren is een van de grondleggers van imaging met behulp van massaspectometrie. Hij richt zich met zijn groep vooral op toepassingen in de oncologie, neurologie en de cardiovasculaire geneeskunde. De groep van Heeren is onlangs van AMOLF in Amsterdam naar de Universiteit Maastricht verhuisd. Na 25 jaar fundamenteel onderzoek wil hij het onderzoek naar de klinische praktijk brengen. De Brightlands Maastricht Health Campus is hiervoor de aangewezen plek door de aanwezigheid van het MUMC+ en bijvoorbeeld Maastricht Instruments voor het ontwikkelen van apparatuur. Heeren is de derde universiteitshoogleraar aan de UM. De Provincie Limburg verwelkomt de komst van universiteitshoogleraren als prof. dr. Heeren. Wetenschappers van deze statuur slaan volgens de Provincie een brug tussen wetenschap en bedrijfsleven en weten bovendien de waarde van wetenschap aan het grote publiek zichtbaar te maken. Reden voor de Provincie om zich via de titel ‘Limburg Chair’ aan deze leerstoel te verbinden.
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
De overlevingskans voor patiënten met een glioblastoma multiforme (GBM) - de meest voorkomende en tegelijkertijd meest agressieve vorm van hersentumoren - is tot nu toe praktisch nul. Dit komt door het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen na operatie en bestraling: de tumor komt simpelweg terug. De Neuro-oncology Research Group (NRG) van VU medisch centrum, onder leiding van co-director en moleculair bioloog Tom Würdinger, heeft het enzym verantwoordelijk voor dit zelfherstellende vermogen ontdekt: "Door dit enzym uit te schakelen, kunnen we de kankercel ontregelen, waardoor hij zichzelf als het ware opblaast." Hiermee is in potentie een effectieve aanvullende behandelmethode ontdekt voor deze zeer agressieve en vrijwel altijd dodelijke kankersoort. Deze doorbraak is 13 september gepubliceerd in Cancer Cell, wereldwijd een van de meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van oncologisch onderzoek. Tom Würdinger, die eveneens verbonden is aan Harvard, legt het belang van deze ontdekking uit: "Tot nu toe zijn de behandelingen voor deze aandoening palliatief van aard, omdat we simpelweg niet wisten waardoor deze tumoren elke keer weer terugkwamen: na een succesvolle operatie en aanvullende chemotherapie vonden we vrijwel zonder uitzondering na zes maanden weer een nieuwe tumor op de hersenscan. Nu we weten welk enzym hier verantwoordelijk voor is, zijn we een grote stap verder in de ontwikkeling van een potentieel medicijn." Würdinger benadrukt dat de resultaten weliswaar hoopgevend zijn, maar dat er nog een lange weg te gaan is voordat er een effectief medicijn ontwikkeld zal zijn. Würdinger werkt bij dit onderzoek nauw samen met VUmc-artsen Shahryar Mir (kinderoncologie) en Philip de Witt Hamer (neurochirurgie), een op het oog aparte combinatie voor zulk fundamenteel onderzoek. Würdinger: "In VUmc werken medisch specialisten en onderzoekers zo nauw samen, omdat we op elkaars lip zitten. Er is letterlijk een brug geslagen over de Amsterdamse Boelelaan tussen mijn werkplek en het ziekenhuis. Ik krijg van de neurochirurgen kankercellen aangeleverd die een uur geleden uit iemands hoofd zijn verwijderd. Dat is van onschatbare waarde voor ons onderzoek: from bench to bedside, letterlijk."
Mannen moeten veel eerder naar de dokter gaan als ze plasklachten hebben. Uit angst of schaamte steken veel mannen jarenlang hun kop in het zand. Daar is geen enkele reden voor, want veel klachten zijn heel eenvoudig te verhelpen. Maar ook onwetendheid speelt een rol: vooral over de prostaat is nog veel onbekendheid. Dat stelt UMCG-uroloog dr. Igle Jan de Jong, naar aanleiding van de landelijke prostaatdag op woensdag 15 september. Hoe een hart er ongeveer uitziet, weten de meeste mensen wel. En ook bij nieren en longen kunnen veel Nederlanders zich een voorstelling maken. Maar hoe een prostaat er uitziet en wat voor functie hij heeft - de meeste mensen hebben geen enkel idee. Daar moet verandering in komen, vinden de Nederlandse urologen. Om aandacht te vragen voor de "voorstanderklier", zoals het orgaan ook wel genoemd wordt, organiseren zij sinds vijf jaar een prostaatdag. Igle Jan de Jong: "Er moet veel meer openheid komen. De schaamte om over plasklachten te praten moet weg." Maar wat doet dat orgaan dan precies? Alleen mannen hebben een prostaat, legt De Jong uit. "Het is een inwendige klier die net onder de blaas zit en die stoffen aan het sperma toevoegt, om de zaadcellen in een goede conditie te houden." Dus zonder prostaat zouden mannen zich niet kunnen voortplanten. Maar als ze ouder worden, op een leeftijd dat de meesten al ruimschots voor nageslacht hebben gezorgd, wordt de primaire functie van de prostaat overbodig. Juist in die fase beginnen de klachten op te treden. Het gevolg van de "veroudering van de prostaat": plasklachten. De Jong: "De plasstraal verandert, mannen moeten veel vaker naar het toilet, ze moeten "s nachts naar de wc of ze hebben soms het gevoel dat ze niet helemaal leeg kunnen plassen. En ook pijn aan de geslachtsdelen en de liesstreek komt voor." Het zijn veelal onschuldige klachten en toch durven veel mannen er niet mee naar de dokter te stappen. De Jong: "Rondom de voortplantingsorganen zijn nog veel taboes. Mannen schamen zich om met hun "zaak" naar de dokter te gaan. En vaak zijn ze bang voor ingrepen of operaties." In veruit de meeste gevallen is een eenvoudige behandeling voldoende. Met medicijnen kan ervoor gezorgd worden dat de prostaat wat krimpt, of kunnen de spiertjes in en rondom de prostaat wat ontspannen gemaakt worden. Dat verhelpt een groot deel van de klachten. Maar er zijn niet eens altijd medicijnen nodig. Ook voedingssupplementen, fysiotherapie of leefadviezen (zoals minder kruidig eten en oppassen met alcohol) kunnen al flinke opluchting geven. De Jong: "Operaties komen steeds minder voor; dat is tegenwoordig echt een sluitpost bij de behandeling van plasklachten." In een groot aantal gevallen hoeven mannen met plasklachten niet naar het ziekenhuis. De huisarts kan hun problemen verhelpen. Maar ook áls ze in het ziekenhuis terecht komen, staan de mannen eenvoudige onderzoekjes te wachten. Niks geen pijnlijke ingrepen: door het invullen van enkele vragenlijsten wordt de mate van hinder of last vastgesteld. Door in een speciale toiletpot te plassen, wordt de kracht van de plasstraal gemeten. Met een echoapparaat wordt vervolgens gemeten hoeveel urine er in de blaas achterblijft. Alles tijdens één poliklinisch bezoek. De Jong: "Mannen moeten weten dat er geen enkele reden is om zelf te gaan lopen dokteren, of zogenaamd geneeskrachtige Chinese kruiden op internet te bestellen." Veel mannen steken hun kop in het zand, omdat ze bang zijn voor prostaatkanker. Dat is weliswaar een veelvoorkomende aandoening. Jaarlijks wordt de ziekte bij zo"n 10.000 mannen geconstateerd. Toch is die angst ongegrond. De Jong: "Als je plasklachten hebt, zegt dat he-le-maal niets over de kans op prostaatkanker. Mannen met plasklachten hebben een even grote kans op prostaatkanker als mannen zónder plasklachten." Mannen maken elkaar dan ook onnodig bang, vindt de uroloog. In Zuid-Europa en Amerika laten mannen bij het minste of geringste een preventieve PSA-test uitvoeren, terwijl uit onderzoek nog niet blijkt dat dat zin heeft. De Jong: "Nederlanders, en zeker noorderlingen, zijn gelukkig een stuk nuchterder. Maar ook hier zou wat meer kennis over prostaatklachten geen kwaad kunnen."
Met de huidige conventionele anti-kankertherapie worden niet alleen kankercellen aangevallen, maar raken ook gezonde cellen beschadigd. Liever zouden we de tumor te lijf gaan op een geraffineerdere manier, zoals David met zijn slinger de reus Goliath precies op de juiste plek raakte. Immunotherapie maakt het mogelijk om op een specifieke manier tumorcellen te lijf te gaan. In dit onderzoek zijn eiwitten geïdentificeerd die specifiek door tumoren tot expressie worden gebracht. Daarbij werd een vaccin ontwikkeld, dat eiwit-presenterende cellen zodanig stimuleert dat ze killercellen kunnen activeren, die op hun beurt de kankercellen kunnen doden. Het hele immuunsysteem zal samen moeten werken om tumoren op hun zwakke plek te raken en uiteindelijk net als David te kunnen zegevieren. Proefschrift: mw.drs. Catharina H.M.J. van Elssen, “Immunotherapy in the battle against cancer: David versus Goliath?”
Patiënten die chemotherapie krijgen en verandering in smaakwaarneming ervaren, hebben individueel voedingsadvies nodig. Dat concludeert Irene IJpma in haar proefschrift over smaak- en reukveranderingen bij chemotherapie. Ook toont ze aan dat de lichaamssamenstelling al tijdens chemotherapie verandert. De resultaten van dit onderzoek kunnen helpen om patiënten goed te informeren over voeding, lichamelijke activiteit en leefstijl om complicaties van chemotherapie te voorkomen. Patiënten met kanker ervaren vaak veranderingen in smaak- en geurwaarneming tijdens chemotherapie. Dit kan invloed hebben op de voedselinname van patiënten, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan. Uit literatuur is al bekend dat patiënten tijdens chemotherapie een metaalsmaak ervaren, maar IJpma toont aan dat patiënten die doelgerichte therapie of aanvullende radiotherapie hebben gehad, deze metaalsmaak ook ervaren. Dat is dus niet per se een gevolg van chemotherapie. IJpma onderzocht de smaak- en reukfunctie, voedselvoorkeur, voedselinname en lichaamssamenstelling bij patiënten met zaadbalkanker voor, tijdens en na chemotherapie. Ook onderzocht ze patiënten die 1 tot 7 jaar geleden behandeld waren voor zaadbalkanker. Zij constateert dat de smaak- en reukfunctie tussen patiënten en op verschillende momenten heel verschillend is. Patiënten ervaren soms minder smaak, eetlust en hongergevoel en dit lijkt het meest prominent aanwezig aan het begin van een chemokuur. Omdat er verschillen zijn in smaak- en reukveranderingen tussen patiënten, adviseert IJpma dat patiënten individuele voedingsadviezen moeten krijgen. Bovendien moeten interventiestrategieën om cardiovasculaire risicofactoren te beperken al tijdens chemotherapie starten, aangezien het vetpercentage van patiënten al toeneemt tijdens chemotherapie. Irene IJpma (1985) studeerde Voeding en Diëtetiek aan de Hanzehogeschool en Voeding en Gezondheid aan de Wageningen Universiteit. Haar onderzoek voerde ze uit bij de afdeling Medische Oncologie van het UMCG en Neurowetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek is een onderdeel van het project Sensory & Liking van Top Institute Food and Nutrition en is uitgevoerd binnen onderzoeksschool Behavioral and Cognitive Neuroscience (BCN). Het onderzoek werd gefinancierd door Top Institute Food and Nutrition.
Bron: RUG
De helft van de Amerikaanse mannen is geïnfecteerd met hpv, het virus dat baarmoederhals- en andere soorten kanker kan veroorzaken. Dat meldt dagblad Het Laatste Nieuws. Volgens de onderzoekers laat dit zien dat ook jongens gevaccineerd moeten worden tegen hpv. De onderzoekers bestudeerden het aantal infecties bij meer dan 1.100 mannen tussen 18 en 70 jaar in de Verenigde Staten, Brazilië en Mexico. Zes procent van de mannen loopt jaarlijks een nieuwe besmetting met hpv 16 op. Deze virusstam is de voornaamste oorzaak van baarmoederhalskanker. Maar varianten hiervan veroorzaken ook kankers aan de anus, penis, hoofd en hals. Maar hun onderzoek benadrukt vooral de rol van mannen bij de overdracht van hpv op vrouwen, zeggen de onderzoekers.
Mannen moeten veel eerder naar de dokter gaan als ze plasklachten hebben. Uit angst of schaamte steken veel mannen jarenlang hun kop in het zand. Daar is geen enkele reden voor, want veel klachten zijn heel eenvoudig te verhelpen. Maar ook onwetendheid speelt een rol: vooral over de prostaat is nog veel onbekendheid. Dat stelt UMCG-uroloog dr. Igle Jan de Jong, naar aanleiding van de landelijke prostaatdag op woensdag 15 september. Hoe een hart er ongeveer uitziet, weten de meeste mensen wel. En ook bij nieren en longen kunnen veel Nederlanders zich een voorstelling maken. Maar hoe een prostaat er uitziet en wat voor functie hij heeft - de meeste mensen hebben geen enkel idee. Daar moet verandering in komen, vinden de Nederlandse urologen. Om aandacht te vragen voor de "voorstanderklier", zoals het orgaan ook wel genoemd wordt, organiseren zij sinds vijf jaar een prostaatdag. Igle Jan de Jong: "Er moet veel meer openheid komen. De schaamte om over plasklachten te praten moet weg." Maar wat doet dat orgaan dan precies? Alleen mannen hebben een prostaat, legt De Jong uit. "Het is een inwendige klier die net onder de blaas zit en die stoffen aan het sperma toevoegt, om de zaadcellen in een goede conditie te houden." Dus zonder prostaat zouden mannen zich niet kunnen voortplanten. Maar als ze ouder worden, op een leeftijd dat de meesten al ruimschots voor nageslacht hebben gezorgd, wordt de primaire functie van de prostaat overbodig. Juist in die fase beginnen de klachten op te treden. Het gevolg van de "veroudering van de prostaat": plasklachten. De Jong: "De plasstraal verandert, mannen moeten veel vaker naar het toilet, ze moeten "s nachts naar de wc of ze hebben soms het gevoel dat ze niet helemaal leeg kunnen plassen. En ook pijn aan de geslachtsdelen en de liesstreek komt voor." Het zijn veelal onschuldige klachten en toch durven veel mannen er niet mee naar de dokter te stappen. De Jong: "Rondom de voortplantingsorganen zijn nog veel taboes. Mannen schamen zich om met hun "zaak" naar de dokter te gaan. En vaak zijn ze bang voor ingrepen of operaties." In veruit de meeste gevallen is een eenvoudige behandeling voldoende. Met medicijnen kan ervoor gezorgd worden dat de prostaat wat krimpt, of kunnen de spiertjes in en rondom de prostaat wat ontspannen gemaakt worden. Dat verhelpt een groot deel van de klachten. Maar er zijn niet eens altijd medicijnen nodig. Ook voedingssupplementen, fysiotherapie of leefadviezen (zoals minder kruidig eten en oppassen met alcohol) kunnen al flinke opluchting geven. De Jong: "Operaties komen steeds minder voor; dat is tegenwoordig echt een sluitpost bij de behandeling van plasklachten." In een groot aantal gevallen hoeven mannen met plasklachten niet naar het ziekenhuis. De huisarts kan hun problemen verhelpen. Maar ook áls ze in het ziekenhuis terecht komen, staan de mannen eenvoudige onderzoekjes te wachten. Niks geen pijnlijke ingrepen: door het invullen van enkele vragenlijsten wordt de mate van hinder of last vastgesteld. Door in een speciale toiletpot te plassen, wordt de kracht van de plasstraal gemeten. Met een echoapparaat wordt vervolgens gemeten hoeveel urine er in de blaas achterblijft. Alles tijdens één poliklinisch bezoek. De Jong: "Mannen moeten weten dat er geen enkele reden is om zelf te gaan lopen dokteren, of zogenaamd geneeskrachtige Chinese kruiden op internet te bestellen." Veel mannen steken hun kop in het zand, omdat ze bang zijn voor prostaatkanker. Dat is weliswaar een veelvoorkomende aandoening. Jaarlijks wordt de ziekte bij zo"n 10.000 mannen geconstateerd. Toch is die angst ongegrond. De Jong: "Als je plasklachten hebt, zegt dat he-le-maal niets over de kans op prostaatkanker. Mannen met plasklachten hebben een even grote kans op prostaatkanker als mannen zónder plasklachten." Mannen maken elkaar dan ook onnodig bang, vindt de uroloog. In Zuid-Europa en Amerika laten mannen bij het minste of geringste een preventieve PSA-test uitvoeren, terwijl uit onderzoek nog niet blijkt dat dat zin heeft. De Jong: "Nederlanders, en zeker noorderlingen, zijn gelukkig een stuk nuchterder. Maar ook hier zou wat meer kennis over prostaatklachten geen kwaad kunnen."
Door koppeling van suikermoleculen aan 'model' tumoreiwitten kunnen cellen uit ons immuunsysteem deze tumoreiwitten efficiënter herkennen. Hierdoor zijn ze in staat om vernietigers van de tumor beter te activeren. De suikermoleculen, die 'als een vlaggetje' aan de modeltumoreiwitten zijn gekoppeld, zouden in de toekomst middels een vaccin kunnen worden toegediend. In haar proefschrift laat Ingeborg Streng-Ouwehand zien hoe dit werkt. Zij promoveert 3 februari bij VUmc. Elke dag worden potentiële kankercellen in ons lichaam opgeruimd door ons afweersysteem. Dit systeem bestaat uit verschillende soorten cellen die ieder een eigen taak hebben. Essentieel zijn de dendritische cellen, deze sporen indringers op en zetten de T-cellen aan om deze indringers te belagen. Onze afweer is ervoor gemaakt om potentieel schadelijke indringers te herkennen en deze op te ruimen. En daar zit nu het probleem, kankercellen zijn geen indringers, maar ontstaan in ons eigen lichaam. Hierdoor hebben de dendritische cellen soms moeite met het herkennen van de kankercellen en een goede respons in gang te zetten, en ontstaat er potentieel een tumor. In haar proefschrift beschrijft onderzoeker in opleiding Ingeborg Streng-Ouwehand een manier om de dendritische cellen zodanig te prikkelen dat ze de T-cellen aanzetten om tóch een tumor te herkennen als indringer, en op te ruimen. Hiervoor is gebruik gemaakt van eiwitten die specifiek op de tumorcellen voorkomen maar niet op gezonde cellen, de zogenaamde tumorantigenen. Streng-Ouwehand koppelde een vlaggetje, bepaalde suikermoleculen, aan modeltumorantigenen om deze vervolgens samen met de dendritische cellen te kweken. Het bleek dat deze suikermoleculen ervoor zorgen dat de dendritische cel de tumorantigenen efficiënter herkent. Ook verandert de dendritische cel, waardoor T-cellen beter worden geactiveerd. Daarnaast onderzocht de onderzoekster de randvoorwaarden die nodig zijn voor de juiste samenstelling van de suikermoleculen in een vaccin. Streng-Ouwehand concludeert dat dit proces, de koppeling van suikers aan tumorantigenen, succesvol zou kunnen worden ingezet bij het ontwikkelen van nieuwe anti-tumortherapieën.
Een moedervlek kan soms uitgroeien tot melanoom, een agressieve vorm van huidkanker. Onderzoekers van het Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis en het VU mc hebben onlangs een belangrijk ontstaansmechanisme van melanomen ontrafeld. Moedervlekken zijn opeenhopingen van pigment-producerende cellen (melanocyten) in de huid. Deze cellen bieden bescherming tegen de schadelijke invloed van ultraviolette straling. Een defect in tumor-onderdrukkende eiwitten in moedervlekken speelt een rol bij het ontstaan van melanoom. De Consumentengids besteedde onlangs aandacht aan deze vorm van kanker. Ook de Stichting Melanoom, die de belangen van patiënten behartigt, komt aan het woord.
Wetenschappers van de KU Leuven hebben onderzoek gedaan naar de groei van tumoren. Tumoren groeien veel sneller dan normaal weefsel en hebben daardoor een grotere behoefte aan zuurstof en voedingsstoffen. Daarom stimuleren tumorcellen de groei van nieuwe bloedvaten. De gevormde bloedvaten hebben echter een abnormale vorm, waardoor bloed slechter stroomt en kankercellen weinig zuurstof ontvangen. Dat werkt weer uitzaaiing van kankercellen in de hand. Daarnaast verstoort de abnormale vorm van deze bloedvaten de aanvoer en efficiëntie van antikankergeneesmiddelen. Stimulatie van het proteïne HRG bestrijdt de tumorprogressie en verspreiding, blijkt uit het onderzoek. Ook bevordert dit de normalisatie van tumorbloedvaten, wat de efficiëntie van chemotherapie verhoogt.
Patiënten met een onrustige Barrett-slokdarm (voorloper van slokdarmkanker) krijgen steeds vaker meteen een behandeling in plaats van dat ze in de gaten worden gehouden. Voor patiënten met ernstig onrustige cellen worden nu endoscopisch meteen de cellen weggehaald waarna met een andere techniek (radiofrequente ablatie) de restanten worden verwijderd. Een risicofactor bij het krijgen van slokdarmkanker is de zogenoemde Barrett-slokdarm, hierbij wordt de normale bekleding van de slokdarmwand vervangen door cellen die lijken op maagcellen. Vanwege het verhoogde risico op het krijgen van kanker ondergaat elke Barrett-patiënt regelmatig een controle endoscopie. Worden er onrustige cellen aangetroffen (dysplasie), dan zijn er verschillende behandelstrategieën mogelijk. Door de technische ontwikkelingen van de laatste jaren op het gebied van endoscopie is het steeds vaker mogelijk om patiënten met dysplasie in de Barrett-slokdarm endoscopisch te behandelen. Phoa heeft onderzocht of deze endoscopische behandelstrategieën geoptimaliseerd kunnen worden, en of deze ook preventief kunnen worden ingezet. Uit haar onderzoek blijkt dat het meteen behandelen en de combinatie van verwijdering met ablatie bewezen duurzaam zijn, met een kleine kans op terugkeer op de langere termijn. Verder heeft Phoa het behandelprotocol met radiofrequente ablatie (wegbranden van cellen met een naald) versimpeld zodat de behandeling minder belastend is voor de patiënt zonder aan effectiviteit te verliezen.
Drie biomedische wetenschappers van het Erasmus MC krijgen elk een miljoenensubsidie van de Europese onderzoeksraad. Met deze subsidies (ERC-Grants) voor excellente wetenschappers wil de raad het wetenschappelijk onderzoek in Europa bevorderen. De miljoenen zullen worden gebruikt voor onderzoek aan HIV, bloedstamcellen en kanker. Tokameh Mahmoudi (afdeling Biochemie) gaat met haar Starting Grant van 1,5 miljoen euro uitzoeken hoe de behandeling van HIV nog beter kan worden gemaakt. Hoewel HIV tegenwoordig effectief kan worden bestreden, blijven er vrijwel altijd virusdeeltjes in het lichaam achter. Deze houden zich schuil in een aantal bloedcellen, waardoor ze niet vatbaar zijn voor de medicijnen. “Wij gaan uitzoeken hoe we deze latente virusdeeltjes kunnen activeren, zodat ze met de huidige medicijnen kunnen worden bestreden,” aldus Mahmoudi. Elaine Dzierzak (Erasmus Stamcel Instituut) wil de basis leggen voor betere behandeling van bloedziekten, zoals leukemie. Hiervoor worden bloedstamcellen gebruikt die uit beenmerg worden gehaald. Het aantal geschikte donoren is echter volstrekt ontoereikend. Dzierzak: “Sinds een aantal jaren kunnen stamcellen worden gemaakt uit bijvoorbeeld huidcellen. Dit zou het tekort aan bloedstamcellen kunnen opheffen. Wij gebruiken de Advanced Grant van 2,5 miljoen euro om de techniek om bloedstamcellen te maken te optimaliseren, zodat deze uiteindelijk bruikbaar wordt in de kliniek.” Wim Vermeulen (Genetica) ontvangt eveneens een Advanced Grant van 2,5 miljoen euro voor zijn onderzoek naar de reparatie van schade in ons DNA. Beschadigingen in het DNA leiden tot veroudering en zelfs kanker. Verschillende reparatiemechanismen beschermen ons hiertegen. “Deze reparatiemechanismen zijn een belangrijk doelwit voor kankerbehandelingen”, zegt Vermeulen. “Maar om een effectieve therapie te kunnen ontwikkelen, moeten we eerst weten hoe ze worden gereguleerd en hoe ze met elkaar samenwerken. Deze subsidie geeft ons de mogelijkheid hier uitgebreid onderzoek naar te doen.”
Leendert Trouw onderzoekt hoe het komt dat het afweersysteem van reumapatiënten zich tegen het eigen lichaam keert. Hopelijk levert dat onderzoek nieuwe manieren op om reuma gerichter aan te pakken. Trouw krijgt hiervoor de komende vijf jaar een ERC-grant van 2 miljoen euro. Die subsidie gebruikt hij bovendien om te kijken of hij de afweer tegen kanker en infectieziekten juist krachtiger kan maken. Dr. Leendert TrouwBij patiënten met reumatoïde artritis valt het afweersysteem onderdelen van het eigen lichaam aan. “Wat wordt aangevallen zijn eiwitten die, nadat ze gemaakt zijn, nog iets zijn aangepast. We noemen dat post-translationeel gemodificeerde eiwitten. Het zijn normale eiwitten die iedereen wel heeft. Waarom het afweersysteem van reumapatiënten hier dan toch stoffen - antilichamen - tegen maakt, weten we niet. Dat wil ik nu gaan uitzoeken”, vertelt dr. Trouw, onderzoeker op de afdeling Reuma-tologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Als we begrijpen hoe deze antistoffen bij reumapatiënten precies ontstaan, kunnen we er misschien ook iets tegen doen, stelt Trouw. “Nu zijn er medicijnen tegen reuma die redelijk goed werken, maar die remmen het hele afweersysteem. Het is beter om veel specifieker op het ziekteproces te kunnen ingrijpen.” Trouw wil vooral kijken naar de rol van het complementsysteem. Dat is een aangeboren systeem van labels die geplakt worden op indringers. Het complementsysteem kan ook lichaamseigen post-translationeel gemodificeerde eiwitten als vreemd bestempelen, omdat ze net anders zijn dan normaal. “Dat gebeurt waarschijnlijk ook bij iedereen wel, maar bij sommige mensen slaat die reactie te ver door. Vermoedelijk doordat het evenwicht tussen remmende en activerende factoren bij hen verstoord is. Hoe het precies zit, hoop ik de komende vijf jaar te ontdekken”, aldus Trouw. Door met een andere blik naar het onderzoek te kijken, heeft Trouw er bovendien nog een tweede deel aan kunnen toevoegen. “Bij reuma wordt het afweersysteem op een nadelige manier te sterk geactiveerd. Maar soms wil je juist een sterke afweerreactie, bijvoorbeeld tegen virussen of kankercellen. We gaan kijken of we het mechanisme dat bij reuma speelt ook positief kunnen inzetten. In samenwerking met andere afdelingen in het LUMC gaan we onderzoeken of we afweerreacties juist kunnen versterken met post-translationeel gemodificeerde eiwitten. Daarmee zouden bijvoorbeeld vaccins tegen infectieziektes of immuuntherapie bij kanker verbeterd kunnen worden.” Dr. Leendert Trouw studeerde biologie in Leiden en specialiseerde zich tot immunoloog. Hij promoveerde op auto-immuniteit bij nierziekten en werkte als post-doc in Zweden aan complement. Voor zijn reuma-onderzoek ontving hij in 2007 een Veni-subsidie en in 2011 een Vidi van NWO.
Bron: LUMC
Bij patiënten die een verzoek doen om euthanasie is even vaak sprake van ondraaglijk lijden als bij patiënten die geen verzoek om levensbeëindiging doen. Omdat bij het merendeel van alle patiënten (88%) ondraaglijke symptomen aanwezig zijn, wordt aan het voor euthanasie verplichte criterium van ondraaglijk lijden in de meeste gevallen al op voorhand voldaan. Aldus huisarts en onderzoeker Kees Ruijs die onderzoek deed naar ondraaglijk lijden bij terminale kankerpatiënten. Hij promoveert 29 mei bij VUmc. Jaarlijks sterven in Nederland 43.000 mensen als gevolg van kanker, 45% hiervan sterft thuis. Voordat een huisarts mag overgaan tot euthanasie is de arts eerst verplicht vast te stellen dat de patiënt ondraaglijk lijdt. De KNMG ziet euthanasie als een uiterste middel waarin patiënt en arts met hun rug tegen de muur staan. Van de patiënten met kanker die thuis sterven overlijdt ongeveer een op de zeven door euthanasie. Wat verklaart het frequente voorkomen van euthanasie in deze patiëntengroep? Ondraaglijk lijden werd door Ruijs om de twee maanden onderzocht met een methode waarbij aandacht is voor lichamelijke, psychologische, sociale en existentiële aspecten van lijden. Ruijs vond dat patiënten die een verzoek om euthanasie doen even vaak ondraaglijk lijden als patiënten die geen verzoek om levensbeëindiging doen. Ondraaglijke symptomen waren aanwezig bij 94% van de patiënten die om euthanasie vroegen, en bij 87% van de patiënten zonder verzoek om levensbeëindiging. "De uitkomsten van deze studie plaatsen een vraag bij de huidige regeling van levensbeëindiging, waarin ondraaglijk lijden een centraal motief is", aldus Ruijs. Ook rijst de vraag of er bij behandeling niet meer aandacht moet zijn voor het niet-lichamelijk lijden; in de helft van de gevallen werd ondraaglijk lijden bepaald door psychische, sociale en existentiële aspecten. In de VS en Canada zijn behandelingen ontwikkeld gericht op omgaan met de psychische gevolgen van ernstige ziekte."Mogelijk kunnen deze behandelingen helpen bij het verlichten van het lijden van ernstig zieke patiënten die thuis sterven."
Er zijn meldingen over zeer zeldzame gevallen van ernstige huidreacties bij patiënten behandeld met Xeloda (capecitabine), waarvan enkele met fatale afloop. Het betreft onder meer het Stevens-Johnson syndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN). Als dergelijke reacties optreden, moet de behandeling met capecitabine direct worden gestaakt. Artsen wordt geadviseerd extra attent te zijn op deze huidreacties en patiënten hierover goed te informeren. Patiënten wordt aangeraden direct contact met hun arts op te nemen wanneer verschijnselen van een ernstige huidreactie optreden. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, oncologisch chirurgen, radiotherapeuten, MDL-artsen, alle voornoemde specialisten in opleiding, en (ziekenhuis)apothekers. Capecitabine wordt gebruikt voor de behandeling van kanker van de dikke darm, de endeldarm, de maag of van borstkanker. Daarnaast wordt capecitabine gebruikt om het opnieuw ontstaan van kanker van de dikke darm te voorkomen na operatieve verwijdering van de tumor. Capecitabine kan als enige middel in de behandeling gebruikt worden (monotherapie), of in combinatie met andere geneesmiddelen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. Bij urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ hiervan op de hoogte gebracht.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 10 geneesmiddelen, waaronder één geneesmiddel voor geavanceerde therapie.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- ATMP Spherox (menselijke, autologe, matrix-geassocieerde chondrocyten ) bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met symptomatische articulaire kraakbeendefecten van de femurcondyle en de patella van de knie, waarbij de omvang van het aangetaste gebied niet groter is dan 10 cm².
- Blitzima is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Insulin lispro Sanofi, is een biosimilar van Humulog (insuline-analoog) en bestemd voor de behandeling van volwassenen met diabetes mellitus die insuline nodig hebben voor de handhaving van normale glucosehomeostase.
- Kyntheum (brodalumab) is een IL-17 receptor antagonist bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis in volwassen patiënten die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Oxervate (cenegermin) is een recombinante humane zenuwgroeifactor bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige neurotrofe keratitis.
- Reagila (cariprazine) is een partiele dopamine agonist bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
- Ritemvia is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Trimbow is een vaste dosis combinatie van beclometasondipropionaat, formoterolfumaraat-dihydraat en glycopyrronium bestemd voor de onderhoudsbehandeling van matige tot ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte (COPD) in patiënten die niet adequaat worden behandeld door een combinatie van een inhalatiecorticosteroïde en een langwerkende beta2-agonist.
- Tuxella is een biosimilar van MabThera (rituximab) en bestemd voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom, chronische lymfatische leukemie, ernstige, actieve granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
- Veltassa (patiromer) is een kaliumbinder bestemd voor de behandeling van hyperkaliëmie.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Izba (travoprost) is een prostaglandine F2 analoog en nu ook bestemd voor verlaging van de verhoogde intra-oculaire druk bij pediatrische patiënten van 3 jaar tot 18 jaar met oculaire hypertensie of een pediatrische glaucoom.
- Komboglyze (metformine en saxagliptine) en Onglyza (saxagliptine) zijn antidiabetica en kunnen nu ook in combinatie worden gegeven met dapagliflozin.
- Renvela (sevelamer) en Sevelamer carbonate Zenvita (sevelameer) zijn niet-calciumhoudende fosfaatbinders nu ook bestemd voor de behandeling van pediatrische patiënten ouder dan 6 jaar met een BSA > 0.75m2.
- Zykadia (ceritinib) is nu ook bestemd als monotherapie voor de eerste lijnbehandeling van patiënten met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)-positieve gevorderde niet-kleincellig longkanker.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddel (in alfabetische volgorde)
- Adlumiz (anamorelin hydrochloride). Adlumiz was bestemd voor de behandeling van anorexie, cachexie of onbedoeld gewichtsverlies bij patiënten met niet-kleincellige longkanker.
- Menselijke IgG1 monoklonale antistof specifiek voor menselijke interleukine-1 alfa XBiotech. Dit middel was bestemd voor de behandeling van verzwakkende symptomen van gevorderde colorectale kanker.
- Masipro (masitinib). Masipro was bestemd voor de behandeling van systemische mastocytose.
Uitkomst herbeoordeling van vancomycine bevattende antibiotica
In het kader van de strijd tegen antimicrobiële resistentie adviseert de CHMP wijzigingen in de voorschrijfinformatie van geneesmiddelen die het antibioticum vancomycine bevatten. Deze wijzigingen moeten een correct gebruik van deze antibiotica bij de behandeling van ernstige, door grampositieve bacteriën veroorzaakte infecties bevorderen.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 15-18 mei 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Onderzoekers van Indiana University in Bloomington hebben veelbelovende resultaten geboekt met een nieuwe methode om medicijnen effectiever in te zetten. Dat meldt FierceDrugDelivery.com. De wetenschappers veranderden antifolaten, een type medicijn dat al sinds meerdere decennia bij kanker wordt ingezet, op zodanige wijze dat ze zich gaan richten op bepaalde specifieke receptoren in kankercellen gaan richten. Daardoor worden gezonde cellen met rust gelaten door het middel en de bijwerkingen van het medicijn verminderd. De nieuwe behandelmethode is nu ingezet tegen een vorm van eierstokkanker, maar in de toekomst ook inzetbaar tegen chronische ontstekingsaandoeningen als reuma, ziekte van Crohn en psoriasis, schrijven de onderzoekers.
Hoe vernietig je een kankercel? Hoe herstellen hartspiercellen zich? Hoe groeit een hersencel? Vandaag installeert VUmc de meest geavanceerde ‘STED-microscoop voor life sciences’ in de Benelux, waarmee onderzoekers antwoorden denken te vinden op al deze vragen. Met de Leica superresolutiemicroscoop kunnen onderzoekers driedimensionaal bekijken wat er ín een levende cel gebeurt. Daarmee komen zij meer te weten over de mechanismes achter uiteenlopende ziektes en hopen zij betere behandelingen te ontwikkelen. De kersverse hoogleraar 'oncologie en ontsteking' Marjolein van Egmond van VUmc CCA staat te springen om de microscoop te gebruiken: “Met de microscoop gaan we een onderzoek starten naar een nieuwe kankertherapie. Wij proberen het immuunsysteem van het lichaam in te zetten om een tumor aan te vallen. Tot nu toe konden we alleen bestuderen hoe cellen op elkaar reageren in een kweekschaaltje of in dood weefsel. Maar de mens is een black-box: we hebben allerlei theorieën, maar weten simpelweg nog niet precies wat er in een levende cel gebeurt. Dankzij de nieuwe microscoop kunnen we het voortaan met eigen ogen zien.” Breed inzetbaar De Leica TCS SP8 STED 3X superresolutiemicroscoop brengt details in levende weefsels tot 50 miljoenste millimeter driedimensionaal in beeld. Het apparaat - het eerste in de Benelux - is één van de beste en meest geavanceerde optische gereedschappen voor biomedisch onderzoek. De microscoop is zeer breed inzetbaar: bij onderzoek van kanker tot hart- en vaatziekten tot neurodegeneratieve ziekten als dementie of parkinson. Zo kan er een antwoord komen op onderzoeksvragen als • Hoe communiceren zenuwcellen in het brein precies met elkaar? • Wat gaat er mis bij erfelijke hartziekten, op het allerkleinste spiervezelniveau? • Waardoor ontstaan er ziekteprocessen in ons vaatstelsel? Prof.dr. Christine Dijkstra, afdelingshoofd moleculaire celbiologie en immunologie, is enthousiast over het nieuwe apparaat: “Ik denk dat de basis van de vooruitgang in de geneeskunde in de komende jaren ligt in het zichtbaar maken van de interacties tussen cellen en moleculen. Dat is van belang voor het begrijpen van ziektes, voor het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen en voor het effectief toedienen van geneesmiddelen. Alleen de visualisatie van wat er op moleculair niveau in levende cellen of weefsels gebeurt, zal ons het benodigde inzicht geven.” De Leica-microscoop van VUmc is de eerste puur optische nanoscoop in de Benelux: details in levend weefsel tot 50 nm(1 nm is een miljoenste van een millimeter) zijn te onderscheiden. Heel lang dachten wetenschappers dat optische microscopen geen kleinere details in beeld konden brengen dan de halve golflengte van zichtbaar licht (400 – 700 nm). Ruim tien jaar geleden bedacht de Duitse wetenschapper Stefan Hell een aantal slimme trucs, waarmee uiteindelijk de Leica-microscoop is ontworpen. Voor zijn baanbrekende ideeën kreeg Hell dit jaar de Nobelprijs voor scheikunde. De microscoop (catalogusprijs 1,25 miljoen euro) is aangeschaft door een gezamenlijke investering van verschillende instituten en afdelingen binnen VUmc. Het balletje ging aan het rollen met een aanzienlijke particuliere gift aan VUmc Cancer Center Amsterdam (VUmc CCA). Dankzij de bijna 300.000 euro die deelnemers aan de TCS Amsterdam Marathon 2014 voor VUmc CCA hebben opgehaald is de aanschaf van de microscoop sneller dan verwacht werkelijkheid geworden.
Roel Wilting: ‘Inactivate the two-faced HDAC-brake. Cell cycle regulation and tumor suppression by histone deacetylases HDAC 1 and HDAC 2’. Bepaalde eiwitten, die een rol spelen bij het ontstaan van kanker van het immuunsysteem (ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin-lymfoom), moeten bij de behandeling van kanker geheel worden geremd. Uit onderzoek van Wilting in gezonde muizen blijkt dat het gedeeltelijk remmen van de eiwitten juist leidt tot het ontstaan van kanker. Wilting heeft gekeken naar de remmers van histon deacetylase (HDACs). Deze medicijnen worden gebruikt bij de behandeling van lymfomen en getest in onderzoeken. Om de behandeling te verbeteren is kennis over de individuele varianten van de HDACs nodig. Wilting heeft gekeken naar HDAC-1 en HDAC-2 en hun rol in de celcyclus en de ontwikkeling van bloedcellen. Uit het onderzoek in muizen blijkt dat het remmen van beide vormen van HDAC voldoende is om celdeling te stoppen en dat een inactivatie van beide vormen noodzakelijk is omdat gedeeltelijke inactivatie leidt tot het ontstaan van tumoren. De promovendus bepleit het ontwikkelen van potente en specifieke remmers voor HDAC1/2 hoewel die kunnen leiden tot bijwerkingen zoals bloedarmoede en spontane bloeding.
Hidde Braam: ‘HIPEC treatment of peritoneal carcinomatosis in colorectal and gastric cancer’. Patiënten met uitzaaiingen in het buikvlies door dikkedarmkanker hebben baat bij een vroege behandeling met HIPEC. Dit concludeert Braam in zijn proefschrift over de HIPEC-behandeling bij patiënten met buikvliesuitzaaiingen van dikkedarm- of maagkanker. De promovendus onderzocht welke patiënten voor de behandeling in aanmerking dienen te komen. HIPEC staat voor hypertherme intraperitoneal chemotherapie. Het is een combinatie behandeling waarbij eerst alle zichtbare buikvliesuitzaaiingen chirurgisch worden verwijderd en daarna de binnenzijde van de buik gespoeld wordt met verwarmde chemotherapie. De behandeling wordt in Nederland al circa tien jaar toegepast. Braam schrijft dat de HIPEC-behandeling ook effectief lijkt te zijn voor patiënten met uitzaaiingen naar de lever, en voor patiënten die met spoed zijn geopereerd voor dikkedarmkanker of uitzaaiingen hebben die doorgroeien in de urinewegen. Het onderzoek van Braam draagt bij aan een betere selectie van patiënten voor de HIPEC-behandeling. Daardoor kunnen sommige patiënten met buikvliesuitzaaiingen die eerst niet voor de behandeling in aanmerking kwamen, alsnog behandeld worden waardoor de kans groeit om de ziekte te overleven. Anderzijds voorkomt een betere selectie overbehandeling bij patiënten die geen baat hebben van de behandeling. De informatie uit dit proefschrift helpt om patiënten beter voor te lichten over de mogelijke voor- en nadelen die zij kunnen verwachten van de HIPEC-behandeling.
Het risico op hpv16/18-infecties daalt sterk bij meisjes die gevaccineerd zijn in het landelijke hpv-vaccinatieprogramma. Dat zegt promovenda M. Mollers van het VUmc. Zij onderzocht de eerste effecten van dit vaccinatieprogramma bij het RIVM bij 1800 meisjes. Een hpv-infectie kan zich op lange termijn ontwikkelen tot baarmoederhalskanker en andere vormen van kanker. Dit type kanker wordt veroorzaakt door het humaan papillomavirus (hpv). Ongeveer 80 procent van de mensen loopt dit virus ooit op. Het verspreidt zich via seksueel contact. Slechts 3 tot 5 procent van de infecties blijft langdurig aanwezig. Mollers vond in de groep meisjes die zijn gevaccineerd minder risicovolle hpv-infecties dan bij meisjes die nog niet waren gevaccineerd.
Volgens wetenschappers van Stanford University Medical Center overlijden mannen vaker aan melanoom dan vrouwen. Zij publiceerden de resultaten van hun onderzoek onlangs in JAMA Dermatology Melanoom is de meest voor komende en agressiefste vorm van huidkanker. Voor het onderzoek werden 26.107 volwassenen en jongvolwassenen, die in de periode 1989 tot 2009 de diagnose melanoom hadden gekregen, gedurende een periode van gemiddeld 7,5 jaar gevolgd. 1.561 van de onderzochte huidkankerpatiënten overleden aan de ziekte. Mannen bleken 55 procent meer kans te hebben om te overlijden aan melanoom. Melanoom is een van de meest voor komende kankersoorten onder jongvolwassenen. Mannen zouden zich meer bewust moeten zijn van de risico’s, zeggen de onderzoekers.
Samenwerking gespecialiseerde centra op komst. Vier Nederlandse prostaatcentra zijn voornemens een intensieve samenwerking aan te gaan op het gebied van prostaatkankerzorg en –onderzoek, genaamd Prostaat Partners. De betrokken centra zijn het Prostaatcentrum zuidwest Nederland (een samenwerkingsverband van specialisten uit het Erasmus MC en het Sint Franciscus Gasthuis te Rotterdam) en de prostaatcentra in het Leids Universitair Medisch Centrum, Amphia Ziekenhuis in Breda, en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Instituut Verbeeten, met locaties in Tilburg, Breda en Den Bosch, is actief betrokken bij deze samenwerking . De multidisciplinaire behandeling door in prostaatkanker gespecialiseerde urologen, radiotherapeuten en oncologen staat centraal bij de beoogde samenwerking. Betere en snellere zorg wordt mogelijk gemaakt door uitwisseling van kwaliteitsgegevens en afstemming van protocollen, terwijl de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek voor patiënten sneller in de praktijk toegepast kunnen worden. Een identieke werkwijze draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van de zorg voor mannen met prostaatkanker.
Experimentele medicijnen remmen mogelijk de uitzaaiing van blaaskankercellen. Dat schrijven onderzoekers van de afdeling Urologie van het LUMC in PLOS ONE. Voordat kankercellen zich kunnen gaan uitzaaien moeten ze verschillende stappen doorlopen. Tumorcellen die uitgaan van epitheel (bekledingscellen),zoals bij blaaskanker, zullen eerst beweeglijker moeten worden, vertelt onderzoekster G. van der Horst. Zij deed onderzoek naar een middel dat verhindert dat strak in het gelid liggende epitheliale cellen overgaan naar zogeheten mesenchymale cellen, die veel beweeglijker zijn. Uit proefdieronderzoek bleek dat dit middel inderdaad uitzaaiingen tegen gaat. Ook vertraagt het middel de vorming van nieuwe bloedvaatjes in tumoren, waardoor de groei daarvan verhindert.
Een duurdere behandeling voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) leidt tot een betere overleving. Daarmee is deze inmiddels standaardbehandeling bijzonder kosteneffectief. Dat is een van de conclusies van kinderarts in opleiding Raphaële van Litsenburg in haar proefschrift. Zij promoveert 8 mei. Van Litsenburg bestudeerde de kosten die gemaakt zijn bij de behandeling van 50 kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL), een vorm van bloedkanker. Daarbij werd alleen gekeken naar kinderen die chemotherapie ondergingen, niet die een beenmergtransplantatie kregen. Het grootste deel van de kosten van de behandeling bestond uit ziekenhuisopnames en medicijnen. Een van haar bevindingen was dat de duurdere behandeling tot een betere overleving leidt. Deze behandeling omvat duurdere chemotherapie én maakt gebruik van een nieuwe technologie om tussentijds - op submicroscopisch niveau - het effect van de chemotherapie te meten. Daardoor kunnen kinderen met een goede reactie op chemotherapie minder zwaar worden behandeld, en krijgen zij dus minder bijwerkingen. Kinderen met een minder goede reactie op chemotherapie worden juist intensiever behandeld, waarmee zij een betere overlevingskans hebben. Inmiddels is deze behandeling de standaard in het nationale behandelprotocol geworden. Van Litsenburg onderzocht ook de kwaliteit van leven van de behandelde kinderen. Deze is verlaagd tijdens de behandeling, maar verbetert daarna. Bij kinderen die ALL overleven wordt de kwaliteit van leven op de meeste gebieden net zo goed als bij kinderen die niet ziek zijn geweest. Toch rapporteert ongeveer een kwart van de ouders dat de kwaliteit van leven van hun kind is verlaagd. Acute lymfatische leukemie (ALL) is een vorm van bloedkanker en is de meest voorkomende vorm van kanker op de kinderleeftijd. In Nederland worden ongeveer 120 kinderen per jaar gediagnosticeerd met ALL. De overleving is de afgelopen dertig tot veertig sterk toegenomen tot 85%. In de nabije toekomst wordt verwacht dat 90% van de kinderen zal overleven.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cholib (fenofibrate / simvastatine), als aanvullende behandeling op dieet en lichaamsbeweging vbij patiënten met mixed dyslipidemie voor een reductie van triglyceridenwaarden en verhoging van de HDL C als er voldoende effect was op de LDL C met dezelfde dosering simvastatine.
- Evarrest (human fibrinogen / human thrombin), een medicinaal sponsje bedoeld als ondersteunende behandeling voor het stoppen van bloedingen, wanneer hechten alleen niet voldoende is.
- Inflectra (infliximab) / Remsima (infliximab), biosimilars van Remicade, daarom goedgekeurd voor dezelfde indicaties als Remicade. Het is de eerste biosimilar voor een MAB (monoclonaal antilichaam).
- Lemtrada (alemtuzumab), voor de behandeling van actieve multiple sclerose (MS) gedefinieerd door klinische symptomen of door veranderingen op de MRI.
- Nexium Control (esomeprazole), goedgekeurd als niet-receptplichtig geneesmiddel voor een kortdurende behandeling van reflux bij volwassenen.
- Procysbi (mercaptamine), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van cystinose.
- Provenge (autologous peripheral blood mononuclear cells activated with PAP-GM-CSF), bevestiging van de opinie van de CAT (Committee Advanced Therapies), toegelaten voor de behandeling van gemetastaseerde asymptomatisch of minimaal symptomatische hormoon-resistente prostaatkanker waarbij chemotherapie nog niet is aangewezen.
- Stivarga (regorafenib), voor de behandeling van gemetastaseerde darmkanker bij specifieke groepen patiënten, wanneer andere middelen onvoldoende werkzaam zijn geweest of niet gebruikt kunnen worden.
- Tafinlar (dabrafenib), voor de behandeling van patiënten met niet operabele melanomen of melanoommetastasen met een positieve BRAF V600 mutatie.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Aubagio (teriflunomide), de CHMP was al eerder positief over de baten/risico balans. Het middel krijgt nu alsnog de status NAS (New Active Substance) toegewezen.
- Labezenit (budesonide / salmeterol) werd opnieuw beoordeeld. Hierbij kwam de CHMP niet tot nieuwe inzichten en het advies bleef negatief voor de aangevraagde indicaties.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Evicel (human fibrinogen / human thrombin), dit is een weefsellijm die nu ook gebruikt mag worden bij hersenoperaties als ondersteuning om het bloeden te stoppen bij sluiting van de dura mater.
- Onglyza (saxagliptin), mag nu ook als monotherapie gebruikt worden als metformin niet gebruikt kan worden vanwege contra-indicaties of niet goed wordt verdragen vanwege de bijwerkingen.
- Tyverb (lapatinib), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met trastuzumab maar alleen voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerde hormoonreceptor-negatieve borstkanker die niet voldoende reageerden op behandeling met trastuzumab in combinatie met chemotherapie.
- Velcade (bortezomib), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met dexamethason of dexamethason en thalidomide voor de inductie behandeling van de ziekte van Kahler, voor patiënten die in aanmerking komen voor een hoge dosering chemotherapie en stamceltransplantatie. De combinatie met docetaxel is niet aanvaard vanwege onvoldoende onderbouwing.
Terugtrekkingen
- IXinity (trnonacog alfa), was bedoeld voor de behandeling van en het voorkomen van bloedingen bij hemofilie B patiënten. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
- Omontys (peginesatide), was bedoeld voor de behandeling van een laag aantal rode bloedcellen, bij nierpatiënten die dialyse behandelingen ondergaan. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data n.a.v. zorgen over de risico’s niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
Kinderen met kanker hebben een hogere dosering nodig van het antischimmelmiddel fluconazol dan kinderen met een andere onderliggende aandoening, concludeert Kim van der Elst op basis van haar promotieonderzoek. Bij gebruik van de huidige aanbevolen dosering bleek de blootstelling aan het antischimmelmiddel fluconazol significant lager in kinderen met kanker dan in kinderen met een andere onderliggende aandoening. Ook waren bij een hogere fluconazolconcentratie in het bloed de kweken eerder negatief. Daarnaast heeft Van der Elst een analysemethode ontwikkeld waarmee fluconazol in speeksel bepaald kan worden. Het nemen van speekselmonsters kan een niet-belastend en pijnloos alternatief zijn bij kinderen als bloedafname niet wenselijk of niet mogelijk is. In de afgelopen jaren is bij de behandeling van kanker steeds agressievere chemotherapie ingezet, met als gevolg een sterk verzwakt immuunsysteem van de patiënt. Bovendien zorgt het toenemende aantal mogelijkheden op het gebied van orgaantransplantatie voor meer patiënten die geneesmiddelen gebruiken die het immuunsysteem onderdrukken. Deze patiënten met een verzwakt immuunsysteem lopen het risico op een levensbedreigende schimmelinfectie. Bij deze ernstig zieke patiënten kunnen het gedrag van een geneesmiddel in het lichaam en de concentratie van het geneesmiddel in het bloed echter afwijken van die van gezonde mensen. Van der Elst heeft het gedrag van en de blootstelling aan antischimmelmiddelen geëvalueerd en de relatie met het resultaat van de behandeling vastgesteld in ernstig zieke volwassenen en kinderen. De blootstelling aan verschillende antischimmelmiddelen bleek vaak onvoldoende in ernstig zieke volwassenen en kinderen wanneer de standaarddosering antischimmelmiddel werd gegeven. Een adequate blootstelling is essentieel voor een effectieve behandeling en dus voor een beter resultaat van de behandeling. De bevindingen van Van der Elst laten zien dat er een meer geïndividualiseerde dosering moet worden ontwikkeld voor deze patiënten. Deze dosering zou gebaseerd moeten zijn op de kenmerken van de schimmel en op de kenmerken van de patiënt (onderliggende aandoening en behandeling van die aandoening, leidend tot een veranderd gedrag van het geneesmiddel). Met behulp van deze strategie is het mogelijk de behandeling van patiënten met een ernstige schimmelinfectie te verbeteren, gebruikmakend van de huidig beschikbare geneesmiddelen. Kim van der Elst promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij het Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP) van de RUG. Het maakte deel uit van het onderzoeksprogramma Microbes in Health and Disease. Inmiddels werkt zij als ziekenhuisapotheker in opleiding bij Ziekenhuisgroep Twente.
Susana Chuva de Sousa Lopes wil menselijke eicellen laten rijpen in een kunstmatige eierstok buiten het lichaam. Als dit lukt zouden meisjes die onvruchtbaar zijn geworden door kanker later toch met hun eigen eicellen kinderen kunnen krijgen. Dit onderzoek is beloond met een ERC-grant van 2 miljoen euro voor de komende 5 jaar. Dr. Susana Chuva de Sousa LopesVrouwen die als kind kanker hebben overleefd, zijn vaak onvruchtbaar doordat de chemotherapie hun eicellen heeft beschadigd. Tegenwoordig kunnen meisjes daarom eierstokweefsel laten invriezen voor zij met chemotherapie beginnen. Dit weefsel kan worden teruggeplaatst als zij later kinderen willen. “Op deze manier zijn wereldwijd nu bijna 100 vrouwen zwanger geworden, waaronder in het LUMC. Toch is het verre van ideaal, omdat het vaak niet lukt en er een risico is om met het eierstokweefsel ook kankercellen terug te plaatsen”, vertelt dr. Chuva de Sousa Lopes. Zij doet daarom onderzoek naar een alternatief: een kunstmatige mini-eierstok waarin eitjes buiten het lichaam kunnen rijpen. “Hiervoor gaan we eerst de verschillende stadia van menselijk eicellen en de cellen er om heen in kaart brengen. Met die informatie maken we een soort toonladder, waarmee je een zich ontwikkelende eicel uit de kunstmatige mini-eierstok kunt vergelijken en weet waar in de ontwikkeling deze zich bevindt. De volgende stap is gedetailleerd onderzoeken welke cellen en chemische signalen er precies nodig zijn om eicellen uit de kunstmatige mini-eierstok het rijpingsproces nauwkeurig te laten doorlopen.” Rijpe eitjes zouden vervolgens gebruikt kunnen worden voor IVF en na een succesvolle bevruchting kan een embryo teruggeplaatst worden. Als het lukt om deze methode te ontwikkelen, kunnen vrouwen die eierstokweefsel hebben laten invriezen hiervan profiteren. Chuva de Sousa Lopes hoopt dat in de toekomst ook andere onvruchtbare vrouwen geholpen kunnen worden. “We gaan kijken of we volwassen lichaamscellen kunnen omvormen tot eicellen. Dan kunnen we bij vrouwen zonder gezond eierstokweefsel bijvoorbeeld huidcellen gebruiken. Het is ons vorig jaar gelukt om een mini-niertje te kweken.” Susana Chuva de Sousa Lopes studeerde biomedische wetenschappen in Utrecht. Ze ontving een Veni-subsidie in 2006 toen ze bij het Hubrecht Laboratorium werkte. Sinds 2009 is zij onderzoeker op de afdeling Anatomie & Embryologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
Bron: LUMC
VUmc Cancer Center Amsterdam gaat als eerste in Nederland een MRIdian bestralingsapparaat plaatsen. VUmc heeft hiervoor een contract ondertekend met de Amerikaanse fabrikant ViewRay. Het apparaat maakt tijdens het bestralen van een tumor voortdurend MRI-beelden, waardoor extreem nauwkeurige bestraling mogelijk wordt – zelfs als de tumor beweegt, bijvoorbeeld door de ademhaling van de patiënt. Zo wordt de tumor hard aangepakt en gezond weefsel beter gespaard, wat de bijwerkingen sterk zal verminderen. Begin volgend jaar kunnen de eerste patiënten met het apparaat worden behandeld. Radiotherapie – ook bestraling genoemd – wordt steeds beter en daarmee wordt het steeds vaker een alternatief voor chirurgie bij de behandeling van iemand met kanker. Een conventioneel bestralingsapparaat richt een bundel fotonen op het tumorweefsel, waardoor de tumorcellen kapotgaan. De uitdaging hierbij is om zoveel mogelijk het gezonde weefsel te ontzien. Hiervoor wordt tot nu toe gebruik gemaakt van een CT-scanner op het bestralingstoestel om precieze behandeling mogelijk te maken. Deze methode werkt echter niet tijdens de bestraling. Bovendien wordt de tumor of de omliggende gezonde weefsels niet altijd optimaal afgebeeld. De nieuwste ontwikkeling op het gebied van bestralen komt van het Amerikaanse bedrijf ViewRay. Dat heeft de MRIdian ontwikkeld, een bestralingsapparaat met een MRI-scanner aan boord. Hiermee zijn kankerpatiënten te bestralen terwijl er MRI-scans worden gemaakt. Beeldvorming met MRI-scans wordt al veelvuldig toegepast voorafgaand aan de bestraling om de doelgebieden nauwkeurig vast te stellen, aangezien MRI-scans zowel tumoren als normale organen vaak beter weergeven dan een CT-scan. Doordat de MRI-scanner is geïntegreerd in het bestralingstoestel is beeldvorming nu ook mogelijk onmiddellijk voorafgaand aan en gedurende iedere bestraling. De bestralingsgebieden kunnen zelfs dagelijks aangepast worden aan de situatie van dat moment; dit heet adaptive radiotherapy. “We kunnen de bestraling hiermee preciezer op de tumor richten en schade aan omliggende weefsels grotendeels vermijden. Hierdoor kunnen we waarschijnlijk een hogere bestralingsdosis geven aan de tumor zonder dat dit tot onacceptabele bijwerkingen leidt. Anderzijds zal bij een gelijkblijvende tumordosis de kans op ernstige bijwerkingen kleiner worden”, zegt Frank Lagerwaard, radiotherapeut-oncoloog van VUmc. Dit zou kunnen leiden tot een langere (ziektevrije) overleving en een verbeterde kwaliteit van leven van kankerpatiënten. VUmc is het eerste medisch centrum in Nederland dat dit apparaat aanschaft en pas het tweede in Europa. De aanschaf van de MRIdian is in lijn met de goede naam die VUmc heeft opgebouwd op het gebied van hoge-precisie-bestraling. Mede daarom heeft de Amerikaanse fabrikant ViewRay VUmc uitgekozen als locatie in Europa. De MRIdian wordt in het najaar geïnstalleerd bij VUmc.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft vier positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende geneesmiddelen:
- Scenesse (afamelanotide) is een weesgeneesmiddel voor de behandeling van erythropoëtische protoporfyrie (EPP) bij volwassenen. EPP is een zeldzame ziekte die intolerantie voor licht veroorzaakt. Het is voor het eerst dat patiënten zijn betrokken bij de discussie in de CHMP over de voordelen en risico’s van een geneesmiddel.
- Lynparza (olaparib) is een weesgeneesmiddel voor de behandeling van vrouwen met platinum‑gevoelige, gerecidiveerde, BRCA-gemuteerde (germline of somatisch) ovariumkanker.
- Duavive (bazedoxifene) is een vaste combinatie van geconjugeerd estrogeen met een selectieve estrogeen receptor modulator (SERM) voor de behandeling van menopauzale klachten bij vrouwen bij wie combinatie met progestativa niet aangewezen is.
- Rixubis (nonacog gamma) is een recombinant factor IX product, voor de behandeling en profylaxe van bloedingen bij patiënten met hemofilie B.
Aanpassing indicatie
- Xtandi (enzalutamide), voor de behandeling van mannen met metastatische, castratie-resistente prostaatkanker die geen of lichte symptomen hebben na het falen van androgeen deprivatie therapie waarbij chemotherapie nog niet is aangewezen.
Resultaten van twee herbeoordelingen
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van de voordelen en risico’s van Iclusig (ponatinib) dat wordt gebruikt bij de behandeling van therapieresistente chronische myeloïde leukemie (kanker van de witte bloedcellen). De CHMP heeft op basis van het PRAC-advies op zijn beurt geadviseerd de productinformatie aan te scherpen om het risico op trombose en blokkade van de slagaders zo klein mogelijk te maken. Er wordt verder onderzoek gedaan naar de optimale dosis. De indicatie blijft onveranderd.
Verder heeft de CHMP de risico’s en werkzaamheid van geneesmiddelen die de antibiotica colistine of colistimethaatnatrium (polymyxines) bevatten opnieuw beoordeeld. Geadviseerd werd de productinformatie aan te passen om veilig gebruik bij de behandeling van ernstige infecties die resistent zijn tegen standaard antibiotica te waarborgen.
Injectie van of infusie met colistimethaat natrium moet worden beperkt tot de behandeling van ernstige infecties veroorzaakt door hiervoor gevoelige bacteriën bij patiënten waarvoor de behandelopties beperkt zijn, zo mogelijk samen met een ander geschikt antibioticum.
Patiënten die chemotherapie krijgen en verandering in smaakwaarneming ervaren, hebben individueel voedingsadvies nodig. Dat concludeert Irene IJpma in haar proefschrift over smaak- en reukveranderingen bij chemotherapie. Ook toont ze aan dat de lichaamssamenstelling al tijdens chemotherapie verandert. De resultaten van dit onderzoek kunnen helpen om patiënten goed te informeren over voeding, lichamelijke activiteit en leefstijl om complicaties van chemotherapie te voorkomen. Patiënten met kanker ervaren vaak veranderingen in smaak- en geurwaarneming tijdens chemotherapie. Dit kan invloed hebben op de voedselinname van patiënten, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan. Uit literatuur is al bekend dat patiënten tijdens chemotherapie een metaalsmaak ervaren, maar IJpma toont aan dat patiënten die doelgerichte therapie of aanvullende radiotherapie hebben gehad, deze metaalsmaak ook ervaren. Dat is dus niet per se een gevolg van chemotherapie. IJpma onderzocht de smaak- en reukfunctie, voedselvoorkeur, voedselinname en lichaamssamenstelling bij patiënten met zaadbalkanker voor, tijdens en na chemotherapie. Ook onderzocht ze patiënten die 1 tot 7 jaar geleden behandeld waren voor zaadbalkanker. Zij constateert dat de smaak- en reukfunctie tussen patiënten en op verschillende momenten heel verschillend is. Patiënten ervaren soms minder smaak, eetlust en hongergevoel en dit lijkt het meest prominent aanwezig aan het begin van een chemokuur. Omdat er verschillen zijn in smaak- en reukveranderingen tussen patiënten, adviseert IJpma dat patiënten individuele voedingsadviezen moeten krijgen. Bovendien moeten interventiestrategieën om cardiovasculaire risicofactoren te beperken al tijdens chemotherapie starten, aangezien het vetpercentage van patiënten al toeneemt tijdens chemotherapie. Irene IJpma (1985) studeerde Voeding en Diëtetiek aan de Hanzehogeschool en Voeding en Gezondheid aan de Wageningen Universiteit. Haar onderzoek voerde ze uit bij de afdeling Medische Oncologie van het UMCG en Neurowetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek is een onderdeel van het project Sensory & Liking van Top Institute Food and Nutrition en is uitgevoerd binnen onderzoeksschool Behavioral and Cognitive Neuroscience (BCN). Het onderzoek werd gefinancierd door Top Institute Food and Nutrition.
Bron: RUG
De psychologische impact van een borstreconstructie na borstamputatie wordt onderschat. Dat zegt psychologe Jessica Gopie, die op 9 januari promoveerde bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij pleit voor volledige informatie vooraf, zodat vrouwen beter onderbouwd kunnen kiezen voor een eventuele reconstructie en de wijze waarop die plaatsvindt. Soms is ook meer psychologische begeleiding gewenst. Na een borstamputatie vanwege borstkanker of een erfelijk sterk verhoogde kans daarop, kan een vrouw kiezen voor een borstreconstructie. Behalve met een siliconenimplantaat is ook een reconstructie met lichaamseigen weefsel mogelijk. Een van de nieuwste technieken met lichaamseigen weefsel is de DIEP-lap. De plastisch chirurg reconstrueert daarbij een borst uit een lap buikhuid. De DIEP-lap is in slechts enkele ziekenhuizen uitvoerbaar, waaronder sinds dit jaar het LUMC. Gopie onderzocht in meerdere ziekenhuizen vrouwen bij wie een borst was geamputeerd. Zij ondervroeg ze onder andere over hun redenen om te kiezen voor een reconstructie met implantaat, een DIEP-lap reconstructie of géén reconstructie. Vrouwen die kozen voor reconstructie wilden zich vrouwelijk voelen, vonden zichzelf te jong om zonder borst te leven of zagen op tegen het dragen van losse protheses. Bij vrouwen die geen borstreconstructie wensten, waren een hogere leeftijd, acceptatie van het missen van de borst, complicatierisico’s en het opzien tegen (nog meer) operaties veelgehoorde argumenten. Vrouwen die kozen voor een siliconenimplantaat deden dat vanwege de kortere operatie- en hersteltijd en een in hun ogen mooier resultaat, zonder buiklittekens. Wie voor de DIEP-lap koos vond lichaamseigen weefsel juist het mooist, en verwachtte dat een warme en zachte borst meer bij zou dragen aan zelfvertrouwen en intieme relaties. Overigens zijn niet alle mogelijkheden tot reconstructie voor alle vrouwen geschikt. Zo is een DIEP-lap reconstructie alleen uitvoerbaar als een vrouw voldoende buikvet heeft. Onafhankelijkere vrouwen verzamelden meer informatie en kozen vaker voor de DIEP-lap reconstructie, terwijl minder zelfbewuste vrouwen zich eerder lieten leiden door de mening van hun arts. Een groot aantal vrouwen was vooraf niet goed op de hoogte van de diverse borstreconstructiemogelijkheden en complicatierisico’s. Bij 40 procent van de vrouwen traden daadwerkelijk complicaties op, zoals wondontsteking of infecties. Dit zorgde voor een tijdelijke toename van emotionele problemen. Een mislukte reconstructie leidde ook op langere termijn tot emotionele problemen. Vrouwen voelen zich door een borstreconstructie tevredener met hun lichaam dan vóór de reconstructie, maar 30 procent blijft moeite houden met het lichaamsbeeld en intieme relaties. Artsen zouden zich nog bewuster kunnen worden van de kwetsbaarheid van deze patiënten, vindt Gopie. “Deze vrouwen moeten ook al kanker of een familiair verhoogde kans daarop verwerken.” Ze pleit voor volledige informatie. “Laat bijvoorbeeld foto’s zien van goede en minder geslaagde borstreconstructies.” Daarnaast moet er meer aandacht komen voor het mentale welzijn. “Verwijs door naar psychologische begeleiding. En doe dat liefst al vóór de reconstructie als dat nodig lijkt. Vraag ook achteraf hoe vrouwen hun lichaam ervaren; laat ze weten dat zij niet de enigen zijn met aanpassingsproblemen of een weerslag op de intieme relatie.” Dr. Jessica Gopie promoveerde op 9 januari bij prof. dr. Aad Tibben (LUMC Klinische Genetica) op haar proefschrift The psychological impact of breast reconstruction after prophylactic or therapeutic mastectomy for breast cancer. Haar onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
De afdelingen epidemiologie en biostatistiek en pathologie van het VU mc en samenwerkende universiteiten hebben drie miljoen euro EU-subsidie gekregen. Ze gaan een wiskundig model opstellen, waarmee de kosteneffectiviteit van vaccinatie of screening op baarmoederhalskanker in verschillende Europese landen kan worden voorspeld. In zo"n model worden statistische gegevens bijeen gebracht en geclassificeerd voor de verschillende typen hpv. De meeste mensen raken ooit een keer besmet met het hpv. Slechts een klein deel krijgt echter baarmoederhalskanker of een andere kankervorm. In het model kan onder meer de invloed van screening of vaccinatie worden ingebouwd. Zo kan uiteindelijk worden voorspeld hoe zinvol vaccinatie of screening is
Tegenwoordig bedrijft vrijwel iedere arts in hoge mate ouderengeneeskunde. Dat zou dus gewoon basiszorg moeten zijn en geen specialisatie. Dit stelt internist Gerard Jan Blauw in zijn intreerede als bijzonder hoogleraar interne geneeskunde, in het bijzonder ouderengeneeskunde in het LUMC. “Samen met onze patiënten zullen we de beschikbare resources intelligenter moeten gebruiken, nagaan wat nog zinvol is.” Veroudering begint al tussen het 25ste en 30ste levensjaar, dus zodra alle weefsels volgroeid zijn. Afhankelijk van iemands genetische constitutie of leefstijl verloopt dat proces trager of sneller. Het is volgens Blauw onzin mensen boven een bepaalde leeftijd in handen te geven van geriaters. “Eigenlijk is alleen kindergeneeskunde een totaal andere tak van sport. Geriatrie is een weeffout in de geneeskunde. Dat dit zo begroeid is, heeft te maken met demografische ontwikkelingen, stijging van zorgkosten en omdat de geneeskunde zich mettertijd heeft opgesplitst in talloze specialismen en deelspecialismen.” In vroeger tijden was de gemiddelde levensverwachting ongeveer de helft van nu. Door ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en door collectieve maatregelen is de levensverwachting spectaculair gestegen. Was rond 1900 het aantal tachtigplussers nog geen 1 procent, nu is dat 4 procent en halverwege deze eeuw naar verwachting 7 procent. Ongeveer 40 procent van de zorgkosten wordt verbruikt door 65-plussers, 20 procent door tachtigplussers. Richtlijnen niet adequaat Door de toenemende specialisatie is de wetenschappelijke kennis toegenomen. Om iedereen maximaal van de nieuwste ontdekkingen en bewezen behandelingen te laten profiteren bedienen dokters zich van richtlijnen. Maar klinische studies waarop het bewijs gebaseerd is worden vrijwel uitsluitend verricht bij patiënten met maar één ziekte. Juist ouderen hebben heel vaak verschillende aandoeningen tegelijk. “Richtlijnen die gelden voor veertigjarigen zijn waarschijnlijk niet het beste beleid voor tachtigplussers”, stelt Blauw. “Een oudere met hoge bloeddruk, suikerziekte, artrose, osteoporose en COPD zou volgens de verschillende richtlijnen moeten worden behandeld met twaalf verschillende geneesmiddelen in negentien verschillende doseringen op vijf momenten van de dag. Ook krijgt men van de diverse specialisten vaak tegenstrijdige leefstijladviezen mee.” Aandacht voor levenskwaliteit "Men kan een 91-jarige met een hartinfarct succesvol opereren, maar moet men deze dan het resterende leven blootstellen aan een cocktail van middelen die bloedstolselvorming tegengaan, met alle bijwerkingen van dien?" vervolgt Blauw. "Het succes van antikankerbehandelingen wordt doorgaans gemeten als relatieve toename van het aantal patiënten dat na vijf jaar nog in leven is. Maar bij mensen die ouder zijn dan de gemiddelde levensverwachting is dat getal absurd. Het gaat dan om levenskwaliteit en dat is veel lastiger meetbaar en zeer individueel.” Aandacht voor levenskwaliteit, dus voor onder meer sociale contacten, mobiliteit, zelfstandigheid, vraagt om een andere rol van artsen. "Ze moeten veel meer dóórvragen. Een klacht als lusteloosheid kan bij een oudere patiënt voortkomen uit eenzaamheid, een factor die nauwelijks meetbaar en vaak moeilijk bespreekbaar en invoelbaar is." Regiefunctie internist ouderengeneeskunde Het is cruciaal de zorgvraag helder te krijgen, te wegen in hoeverre interventie zinvol is. Wat verwacht de patiënt nog van het leven? "Zo’n gesprek overstijgt het strikt medisch inhoudelijke, maar kan wel voorkómen dat wordt ingezet op nodeloze diagnostiek en behandeling. Echter, tijdrovende gesprekken worden niet vergoed, vallen niet onder een DBC!” Blauw pleit ervoor specialisten te scholen in de kunst van het converseren en dit soort gesprekken op te waarderen tot verrichting. Het is de visie van de Nederlandse Internisten Vereniging dat ouderen recht hebben op hoog gespecialiseerde zorg, en daarbij ook recht op een multidisciplinaire benadering, om zo over- en onderhandeling te voorkomen. Hier ziet Blauw een mooie regiefunctie voor de internist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. "Deze moet niet de behandeling willen overnemen of de patiëntengroep willen claimen, maar een ondersteunende rol vervullen." Oudere patiënt in ieder onderwijsblok In zijn oratie roemt Blauw de samenwerking tussen specialisten ouderen geneeskunde, neurologen, cardiologen, psychiaters, psychologen in het Haagse Bronovo Behandeladviescentrum Ouderengeneeskunde, waaraan hij is verbonden. “Meestal worden patiënten terugverwezen naar de huisarts met een geïndividualiseerd behandelplan. Met zorgverzekeraar CZ en huisartsen wordt nu ook gekeken hoe we dit model kunnen aanbieden in de thuissituatie." Blauw is weinig te spreken over het huidige niveau van onderwijs op het gebied van ouderengeneeskunde in Nederland. “In Leiden krijgen studenten weliswaar een onderwijsblok over de oudere patiënt, maar dat zet deze patiëntengroep toch weer apart. De oudere patiënt zou in ieder onderwijsblok, dus bij de behandeling van ieder ziektebeeld of orgaansysteem ter sprake moeten komen.” Inmiddels is een landelijk project van start gegaan om onderwijs over ouderzorg te ontwikkelen voor de medische vervolgopleidingen. Voor zijn eigen vakgebied, interne geneeskunde, zou Blauw graag zien dat ouderengeneeskunde al vanaf het eerste jaar integraal onderdeel wordt van de opleiding. “Specialisatie in ouderengeneeskunde zou dan vooral meerwaarde hebben voor patiënten met een complexe leeftijd-gerelateerde problematiek.” Wat betreft wetenschappelijk onderzoek wil Blauw zich richten op onderzoek dat de klinische praktijk van ouderengeneeskunde ondersteunt, zoals onderzoek naar de relatie tussen hart- en vaatziekten en hersenfunctie, naar de relevantie van nierdialyse of naar het optimaliseren van de zorg voor de acuut presenterende oudere patiënt (APOP-studie). Ook is hij betrokken bij een onderzoekslijn naar de presentatie van kanker en de gevolgen van antikankerbehandeling bij ouderen. De oprichting van het Leiden University Cancer Center, een samenwerking tussen LUMC en fusieziekenhuis MCH-Bronovo, zal een extra investering in deze onderzoekslijn mogelijk moeten maken. Dit klinische onderzoek zal worden aangevuld met het biomarkeronderzoek. “In de toekomst hopen we bij individuele oudere patiënten te kunnen voorspellen welke ziektebeelden ze mogelijk zullen ontwikkelen.” Het onderzoek van het LUMC is verdeeld in zeven profileringsgebieden. Het onderzoek van prof. Blauw valt binnen het profileringsgebied Ageing. Zijn volledige oratie Van specialisatie naar basiszorg is te lezen op de website van het LUMC.
Door middel van de fluorescentie in situ hybridisatie (FISH) techniek zouden mensen met een agressief B-cel lymfoom (een vorm van lymfklierkanker die uitgaat van de B-afweercellen) standaard gescreend moeten worden op de aanwezigheid van DNA-breuken in het MYC-kankergen. Dat is een aanbeveling van Sietse Aukema, die de rol van het MYC-oncogen onderzocht in het ontstaan en groeien van tumoren. De screening helpt volgens Aukema niet alleen bij het stellen van de juiste diagnose (Burkitt-lymfoom of niet-Burkitt lymfoom), maar is ook van belang omdat mensen met een tumor met een MYC-breuk een veel slechtere prognose hebben, en een andere dan de standaardbehandeling nodig hebben. Het Burkitt lymfoom is een vorm van kanker die per definitie een MYC-breuk heeft en die voornamelijk voorkomt bij kinderen. Aukema en zijn collega’s onderzochten verschillende genetische aspecten van het Burkitt lymfoom. Ze concluderen dat patiënten bij wie de ziekte terugkomt na de eerste behandeling (iets wat niet vaak gebeurt) zeer slechte vooruitzichten hebben vanwege de hoge chromosomale complexiteit van de tumor en/of vanwege terugkerende chromosomale veranderingen. Ook patiënten met een niet-Burkitt lymfoom met een zogeheten ‘dubbel-hit’ lymfoom (tumoren met een MYC-breuk en een breuk in het BCL2 en/of BCL6-gen) hebben een uiterst slechte prognose. Op basis van deze bevindingen concludeert Aukema dat het aanbevelenswaardig is om in de toekomst ieder agressief B-cel lymfoom op de aanwezigheid van een MYC-breuk te onderzoeken. Sietse Aukema (1985) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut CRCG van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door een UMCG-JSM MD-PhD Grant. Aukema is nu als arts-assistent pathologie verbonden aan de Universitätsklinikum Schleswig-Holstein, campus Kiel.
Bron: RUG
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) kende drie veelbelovende wetenschappers van het UMC St Radboud een subsidie toe uit het programma Rubicon. Met Rubicon kunnen pas gepromoveerde Nederlandse wetenschappers onderzoekservaring opdoen in het buitenland. Mw. dr. H. van Dijk van het Donders Centre for Brain, Cognition and Behaviour gaat naar de Heinrich-Heine-Universität, Duitsland. Daar doet zij onderzoek naar aandacht bij Parkinsonpatiënten. Bij deze patiënten denkt iedereen meteen aan de bekende bewegingsproblemen. Maar voor hen is ook het verdelen en controleren van aandacht moeilijk. Dit onderzoek gaat na hoe het hersencellennetwerk van de aandacht verstoord is en hoe het verandert door middel van medicatie. S. Qin MSc van het Donders Centre for Brain, Cognition and Behaviour gaat naar de Stanford University School of Medicine, VS. Hij onderzoekt daar geheugenconsolidatie. Dit is het proces waarbij de hersenen nieuw geleerde informatie opslaan in het langetermijngeheugen en verstrengelen met bestaande herinneringen. Het is cruciaal voor de opbouw van kennis in het brein. De resultaten van dit onderzoek kunnen van groot belang zijn voor het ontwikkelen van betere onderwijsmethoden. Mw. dr. ir. S. Vermeulen van het Nijmegen Centre for Evidence Based Practice vertrekt naar het University College London, Engeland. Daar bekijkt zij de rol van ontsteking bij het ontstaan van blaaskanker. Dit onderzoek gaat na of genen die invloed hebben op ontstekingsprocessen, ook een rol spelen bij het ontstaan van blaaskanker, en bij de prognose na genezing.
Wanneer de gekozen chemotherapie niet aanslaat bij een patiënt moet de oncoloog overstappen op een ander medicijn. Maar eigenlijk wil de arts kunnen voorspellen of het medicijn gaat werken bij iemand of niet. Het lijkt erop dat een PET-scanner geschikt is om te testen of een chemo-middel aanslaat of niet. Dat blijkt uit het onderzoek van Virginie Frings bij VUmc, waarop ze maandag 8 september promoveert. Longkanker is een van de meest voorkomende typen kanker. Patiënten met longkanker presenteren zich in het merendeel van de gevallen in een vergevorderd stadium van de ziekte, waarbij de behandeling is gericht op levensverlenging (palliatieve therapie) in plaats van genezing. De medicijnen die hierbij gebruikt worden, zijn echter niet bij elke patiënt effectief en daarom wordt het effect van de chemotherapie bij voorkeur zo vroeg mogelijk beoordeeld. Op deze manier kan bij een ingezette behandeling die niet effectief is vroegtijdig worden geswitcht naar een andere behandeling (ander medicijn). Met behulp van een PET-scan wordt de activiteit van de tumor bepaald zonder dat er een stukje weefsel van de tumor (biopt) genomen hoeft te worden. Door het maken van een PET scan voor en na therapie, kan het effect van de behandeling beoordeeld worden. In haar proefschrift In vivo quantification of proliferation and glucose metabolism heeft Virginie Frings zich gericht op de mate van uitvoerbaarheid en herhaalbaarheid van het bepalen van de celdelingsactiviteit en het glucoseverbruik van longtumoren door middel van een functionele scan ([18F]FLT of [18F]FDG PET scan)bij patiënten die behandeld werden met chemotherapie. [18F]FLT is een radioactieve stof die wordt opgenomen in delende cellen en maakt deze cellen zichtbaar op de PET-scan. Op deze manier kunnen gebieden met een verhoogde celdelingsactiviteit gekwantificeerd worden en gevolgd worden in de tijd. Zo kan de groei en activiteit van de tumor in kaart gebracht worden voor en na behandeling en zou het effect van de behandeling gemeten kunnen worden. Chemotherapie grijpt vaak aan op de celdeling van de tumor en een daling van [18F]FLT-opname zou een daling in de celdelingactiviteit beteken en daarmee een effectieve behandeling. Door middel van verschillende klinische studies, waarbij er voor en na het starten van behandeling een [18F]FLT PET scan gemaakt werd, is er gekeken naar het effect van de behandeling op de opname van [18F]FLT in tumoren. Hiermee is de basis gelegd voor het mogelijk vroegtijdig detecteren van welke patiënten baat hebben en welke niet bij een ingezette therapie met behulp van [18F]FLT PET scans. Bij patiënten waarbij de PET scan aangeeft dat de behandeling niet aanslaat, zou vervolgens tijdig een andere behandeling (ander medicijn) gestart kunnen worden, zodat de patiënt zo snel mogelijk een optimale therapie ondergaat.
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Dificlir, een geneesmiddel voor de behandeling en preventie van infecties met Clostridium difficile en de daarmee gepaard gaande diaree bij volwassenen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagenschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Dificlir (fidaxomicine) voor de behandeling van volwassenen met een Clostridium difficile-infectie (CDI), die ook wel C. difficile-geassocieerde diarree (CDAD) wordt genoemd.
- Edarbi en Ipreziv (azilsartan-medoxomil ) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. Er bestaan onzekerheden met betrekking tot de dosering en veiligheid bij gecompliceerde patiënten, zoals patiënten > 75 jaar, patiënten met een geactiveerd renine-angiotensine-aldosteronsysteem (bijv. patiënten met hartfalen) en patiënten met nier- en leverinsufficiëntie.
- Komboglyze (saxagliptine / metformine) voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus. Het kan de bloedsuikerspiegel verlagen bij patiënten die met metformine alleen niet goed kunnen worden ingesteld. Daarnaast is het een alternatieve behandeloptie voor patiënten die al met deze twee geneesmiddelen als aparte tabletten worden behandeld.
- Onduarp (Telmisartan / amlodipine) voor de behandeling van essentiële hypertensie bij volwassenen. In dit middel zijn twee antihypertensiva met complementaire mechanismen gecombineerd om de bloeddruk bij patiënten met essentiële hypertensie te reguleren: een angiotensine II-receptorantagonist, telmisartan, en een calciumkanaalblokker van het dihydropyridine-type, amlodipine. De combinatie van deze stoffen heeft een cumulatief effect, waardoor de bloeddruk sterker wordt verlaagd dan met elke component alleen.
- Rasitrio (aliskiren / amlodipine / hydrochloorthiazide) voor de behandeling van essentiële hypertensie als vervangende behandeling voor volwassen patiënten bij wie de bloeddruk goed is gereguleerd op de combinatie van aliskiren, amlodipine en hydrochloorthiazide, gelijktijdig toegediend in dezelfde dosis als in de combinatie. Het kan de bloeddruk doeltreffend verlagen, doordat het bestaat uit een combinatie van drie antihypertensiva die elk op een andere route inwerken.
- Edurant (Rilpivirine-hydrochloride) voor de behandeling in combinatie met andere HIV middelen van infectie met het immunodeficiëntievirus-1 (hiv-1). Dit middel kan bij patiënten die niet eerder behandeld zijn, maar alleen als de viral load < 100.000 copies/ml.
- Eviplera (emtricitabine / rilpivirine / tenofovir-disoproxil). Dit is een vaste combinatie met rilpivirine, bedoeld voor dezelfde patiënten als Endurant.
Uitbreiding indicaties
- Alimta (pemetrexed) Veralgemenisering van eerder gebruikte specifieke therapie naar platinabevattende schema’s bij patiënten met gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom anders dan overwegende plaveiselcelhistologie.
- Avastin (bevacizumab) voor uitbreiding met de eerstelijns behandeling, in combinatie met carboplatine en paclitaxel, van patiënten die zich in een vergevorderd stadium bevinden (FIGO-stadia III B, III C en IV) van epitheliale ovarium-, eileider- of primaire peritoneale kanker.
- Levemir (insulin detemir) Het gaat om twee veranderingen: de leeftijdsgrens voor het gebruik bij kinderen met diabetes is verlaagd naar 2 jaar. Verder kan het in combinatie gebruikt worden met orale antidiabetica of als toevoeging aan een behandeling met liraglutide.
- Prevenar 13 pneumokokkenpolysaccharide-conjugaatvaccin (13-valent, geadsorbeerd) voor uitbreiding naar volwassenen >50 jaar ter preventie van invasieve infectie veroorzaakt doorStreptococcus pneumoniae bij volwassenen van 50 jaar en ouder.
- Soliris (eculizumab) voor uitbreiding van de indicatie met Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS).
- Xarelto (rivaroxaban) voor twee nieuwe indicaties:
- Voor de behandeling van diepe veneuze trombose (DVT) en preventie van recidiverende DVT en pulmonale embolie (PE) na acute DVT bij volwassenen.
- Ter preventie van beroerte en systemische embolie bij volwassen patiënten met niet-valvulaire atriumfibrillatie met een of meer risicofactoren, zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, voorafgaande beroerte of ‘transient ischaemic attack’.
Update Victoza
- Victoza (liraglutide) De CHMP meende, dat de uitbreiding van de indicatie in combinatie met Victoza en insuline onvoldoende was onderbouwd. De beschikbare gegevens zijn wel opgenomen in de productinformatie in sectie 5.1, omdat de informatie van belang werd geacht voor de voorschrijver.
Herbeoordeling Multaq afgerond
In navolging van eerdere besluitvorming is vastgesteld dat de baten-risicobalans van Multaq (dronedaron) positief blijft voor een beperkte patiëntenpopulatie met paroxysmal of persistent atriumfibrilleren (AF). Lees voor meer informatie het bericht op onze website.
Update Revlimid (lenalidomide)
In studies naar onderhoudsbehandeling bij Multiple Myeloom werd een toename van tweede tumoren gezien. Dit leidde tot een nieuwe discussie over de baten en risico’s van Revlimid (lenalidomide). De conclusie is dat deze nog steeds positief binnen de goedgekeurde patiëntengroep. Artsen worden wel gewezen op het risico van nieuwe kankers als gevolg van behandeling met het geneesmiddel. Ook wordt de productinformatie geactualiseerd met een waarschuwing en advies voor artsen over het risico op nieuwe kankers.
Handelsvergunning Vimpat (lacosamide) 15 mg/ml siroop doorgehaald
Vimpat 15 mg/ml siroop is niet meer verkrijgbaar vanwege een kwaliteitsdefect; andere Vimpat-presentaties blijven beschikbaar voor patiënten met epilepsie. Zie voor meer informatie eerdere berichtgeving op onze website.
Onderzoek dialyseoplossingen van Baxter afgerond
Op basis van afgerond onderzoek naar de problemen bij de productie van peritoneaaldialysevloeistoffen van Baxter, is vastgesteld dat de kwaliteit van de dialysevloeistoffen weer gegarandeerd kan worden. Lees voor meer informatie het webbericht.
Update Zetpillen die terpeenderivaten bevatten
Zetpillen met op terpeen gebaseerde hoestmiddelen worden niet langer aanbevolen voor gebruik bij kinderen onder de 30 maanden, kinderen met een voorgeschiedenis van koortsconvulsies of epilepsie, en kinderen met een recente geschiedenis van anorectale laesies. Deze producten zijn niet op de Nederlandse mark verkrijgbaar.
Tekort Apidra (insuline glulisine) patronen
Er is een tekort aan Apidra, een geneesmiddel voor de behandeling van diabetes. Het tekort heeft in een aantal EU-lidstaten invloed heeft op de beschikbaarheid van Apidra 3 ml patronen en Apidra voorgevulde wegwerppennen (OptiSet en SoloStar). Lees voor meer informatie het webbericht en de DHPC.
Productinformatie Revatio uitgebreid
In onderzoek van Revatio, (sildenafil citrate) voor de behandeling van Pulmonale Arteriële Hypertensie (PAH) bij kinderen met doseringen variërend van 10-80 mg driemaal daags werd een hoger risico op overlijden waargenomen bij patiënten die een hogere dosering gebruiken vergeleken met de lagere dosering. Naar aanleiding hiervan is de productinformatie van Revatio uitgebreid.
Mannen staan meer open voor het halen van een vaccinatie tegen hpv wanneer ze begrijpen dat dit virus kanker kan veroorzaken. Dat zeggen onderzoekers van de University of North Carolina. Het virus kan verschillende kankervormen veroorzaken, waaronder aan de anus. 600 mannen in de leeftijdsgroep van 18 tot 59 jaar namen deel aan het onderzoek. Zij werden ondervraagd over hun bereidheid om zich te laten vaccineren tegen hpv. Van de ondervraagde mannen die te horen kregen dat het vaccin beschermt tegen kankers, toonde 60 procent zich bereid te laten vaccineren tegen hpv. Werd alleen maar verteld dat het vaccin beschermt tegen genitale wratten, dan stond slechts 42 procent open voor vaccinatie.
Normaal gesproken beschermt het immuunsysteem het menselijk lichaam tegen kankercellen die zich ongecontroleerd delen. Leukemiecellen weten echter aan de aandacht van het immuunsysteem te ontsnappen. Marvin van Luijn onderzocht welke factoren een rol spelen bij deze verminderde herkenning van leukemiecellen. De resultaten bieden aanknopingspunten voor het creëren van nieuwe immunotherapeutische strategieën. Van Luijn promoveert op 15 februari bij VUmc. Acute myeloïde leukemie (AML) is een type bloedkanker waarbij de ontwikkeling van een bepaald type witte bloedcellen is verstoord. Dit leidt tot een opeenhoping van onrijpe, abnormale bloedcellen (leukemiecellen) in beenmerg en bloed. Deze kankercellen kunnen zich vrij in het bloed bewegen zonder herkend en opgeruimd te worden door cellen van het immuunsysteem die daarin gespecialiseerd zijn, zogenaamde T-cellen. Marvin van Luijn onderzocht welke rol een verstoorde herkenning van leukemiecellen door T-cellen speelt in het ziekteproces van AML. Hierbij concentreerde hij zich met name op het mechanisme dat primair betrokken is bij de presentatie van kleine stukjes eiwit op het celoppervlak, waardoor T-cellen geactiveerd raken. De resultaten onderstrepen de negatieve rol van het lichaamseigen eiwit 'CLIP' in zowel de activatie van effectieve T-cellen als een ziektevrije overleving van AML-patiënten. Dit geeft een belangrijk inzicht in het gedrag van leukemiecellen en daarmee nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van immunotherapie in AML.
Wanneer je behalve radioactiviteit ook fluorescentie gebruikt, lukt het beter om lymfeklieren in beeld te brengen die mogelijk uitzaaiingen van tumoren bevatten. Op 10 november promoveerde Nynke van den Berg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) cum laude op haar onderzoek, dat ze uitvoerde bij het LUMC en het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis. Bij patiënten met kanker kunnen tumoren zich soms uitzaaien naar nabijgelegen lymfeklieren. Maar hoe zie je om welke klieren het gaat? Dat kan bijvoorbeeld met de zogenoemde ‘schildwachtklierprocedure’. De arts spuit een radioactieve of een blauwe vloeistof in het tumorgebied. De lymfevaten zullen het ingespoten vocht afvoeren. Door te kijken welke lymfeklieren blauw kleuren of radioactieve straling afgeven, kan de arts te weten komen in welke lymfeklieren mogelijk uitzaaiingen zitten. Dr. Nynke van den Berg onderzocht bij dr. Fijs van Leeuwen van het Leidse Interventional Molecular Imaging Laboratory een nieuwe aanpak. Daarvoor gebruikte ze een stofje dat niet alleen radioactief is, maar ook fluoresceert. Dat wil zeggen dat het stofje zelf licht van een bepaalde kleur uitstraalt als je het met een andere kleur belicht – zoals een wit T-shirt blauw licht uitzendt onder blacklights in de discotheek. “Deze hybride stof is destijds door dr. Tessa Buckle van het LUMC in het laboratorium ontwikkeld en getest”, vertelt ze. “De radioactiviteit is geschikt om de lymfeklieren vóór de operatie in beeld te krijgen. Met het fluorescente licht kan de chirurg tijdens de operatie controleren of hij of zij de goede klieren te pakken heeft.” Opsporen met een vloeistof die alleen radioactief is, werkt voor veel soorten tumoren prima, merkt Van den Berg op. “Maar soms liggen de lymfeklieren zo dicht bij de tumor, die natuurlijk ook radioactiviteit bevat, dat ze niet goed te onderscheiden zijn. Dat geldt bijvoorbeeld bij prostaatkanker en hoofd-halstumoren. Fluorescentie heeft maar een heel korte reikwijdte, en daardoor kun je die afzonderlijke klieren er juist wél mee onderscheiden.” De onderzoeker vindt dat de richtlijnen voor het opsporen van lymfeklieren moeten worden aangepast. “Maar daarvoor zijn eerst grote, internationale onderzoeken nodig. Daar wordt nu aan gewerkt.” Van den Berg deed ook onderzoek naar betere camera’s voor op de operatiekamer. “Daarmee maak je het voor de chirurg makkelijker”, verklaart ze. Deze nieuwe camera’s zijn niet alleen gevoeliger, maar ook in staat om tegelijkertijd fluorescentie én een gewoon beeld van de patiënt te laten zien. Dat maakt het eenvoudiger om de lymfeklieren te herkennen en te opereren. Van den Berg werkte daarnaast mee aan de verdere ontwikkeling en eerste evaluatie van een detector die naast radioactiviteit ook fluorescentie kan detecteren – alles-in-één dus. Het onderzoek in Leiden gaat gewoon door, maar Van den Berg vertrekt zelf naar het buitenland. Vanaf 2017 gaat ze als postdoc aan de Amerikaanse universiteit Stanford aan de slag.
Bron: LUMC
Melanoom is een kwaadaardige vorm van huidkanker, die meer dan 75 procent van de sterftegevallen van alle huidkankersoorten veroorzaakt. Via het lymfestelsel kunnen uitzaaiingen in het lichaam ontstaan. De schildwachtklier is de eerste lymfklier waar kwaadaardige cellen terechtkomen. Daarom wordt deze bij melanoom door middel van biopsie onderzocht. Bevat de schildwachtklier geen kankercellen, dan kan worden aangenomen dat er geen uitzaaiing heeft plaatsgevonden, zegt onderzoeker S. Kruijff van de UU. Is dat wel het geval, dan worden alle regionale lymfklieren verwijderd. Tijdig verwijderen kan de sterfte door melanoom sterk terugdringen. Verder blijkt het eiwit S-100B een belangrijke biomarker voor uitzaaiingen via het bloed.
Menke Hazewinkel: ‘Pelvic floor function after gynaecological cancer treatment’. Behandeling van baarmoederhals-, baarmoeder- en vulvakanker heeft gevolgen voor de functie van de bekkenbodem en het seksueel functioneren. Hazewinkel onderzocht welke klachten het meest voorkomen na verschillende soorten behandeling en de factoren die ervoor zorgen dat de patiënt ernstige hinder hiervan ondervindt. Zij interviewde patiënten met ernstige bekkenbodemklachten die hiervoor geen medische hulp hadden gezocht. Het bleek dat zij deze problemen minder erg vonden dan kanker, maar ook dat zij niet wisten dat er behandelingen voor bestaan. Een gerandomiseerde studie naar bekkenfysiotherapie na behandeling van baarmoederhalskanker liet geen effect zien op de blaasfunctie in vergelijking met alleen een informatiefolder.
Elke dag overlijden in Nederland gemiddeld vier mensen aan hersenkanker. De meest voorkomende hersenkanker is het glioblastoom. Deze kankersoort is zeer agressief en tot nu toe niet te genezen. Patiënten hebben na het stellen van de diagnose glioblastoom een gemiddelde overlevingsduur van ongeveer 15 maanden. Er is daarom grote behoefte aan nieuwe, meer effectieve behandelmogelijkheden. In het Nijmegen Center for Molecular Life Sciences (NCMLS) en het Radboud Universitair Centrum voor Oncologie (RUCO) wordt door Nijmeegse wetenschappers nauw samengewerkt op het gebied van immunotherapie. Prof. Gosse Adema, tumor-immunoloog in het UMC St Radboud: "De therapie wordt in Nederland op dit moment al succesvol ingezet, maar nog niet voor kwaadaardige hersentumoren. Door de bijdrage van de Stichting STOPhersentumoren.nl kunnen we nu gaan onderzoeken hoe immunotherapie voor hersentumoren zo beloftevol mogelijk ingezet kan worden". "We willen daarmee bereiken dat Nederlandse patiënten voor deze therapie voortaan niet meer naar het buitenland hoeven". aldus Prof. Pieter Wesseling, neuropatholoog in het UMC St Radboud.
De chirurgische precisie neemt toe door tijdens een borstkankeroperatie een echoapparaat te gebruiken. Hierdoor is het mogelijk in één operatie het kwaadaardig gezwel in zijn geheel te verwijderen. Hernieuwde operaties of andere aanvullende en vooral belastende behandelingen zoals bestraling zijn dan minder nodig. Op 18 januari promoveert Nicole Krekel op dit onderwerp. Nicole Krekel maakte deel uit van het onderzoeksteam van de COBALT-studie, die werd uitgevoerd in meerdere Nederlandse klinieken onder leiding van VUmc. 65 patiënten met een voelbare borsttumor ondergingen de echogeleide operatie en werden vergeleken met 69 patiënten die de traditionele operatie ondergingen (op geleide van de tastzin van de chirurg). Hieruit bleek dat echogeleide chirurgie, waarbij de tumor precies te lokaliseren is, het mogelijk maakte de tumor in 97% van de gevallen in zijn geheel te verwijderen, terwijl dit bij de traditionele methode 83% was. Tijdens het onderzoek bleek dat de procedure relatief eenvoudig te leren is. Na ongeveer tien ingrepen onder supervisie, beheerst de chirurg de echogeleide procedure voldoende om deze resultaten te behalen. Deze manier van opereren is landelijk dan ook snel in te voeren omdat elk ziekenhuis over echoapparatuur beschikt. Omdat er minder aanvullende behandelingen nodig zijn, zal dit de behandelkosten verminderen. Dankzij het gebruik van de echografie tijdens het opereren werd er aanzienlijk minder gezond borstklierweefsel verwijderd. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit een positief effect hebben op het uiteindelijke cosmetische resultaat en dus het welbevinden van de vrouw. De studie hiernaar is nog gaande. Bij de behandeling van borstkanker is volledige chirurgische verwijdering van het gezwel nog steeds het belangrijkste uitgangspunt, waarbij gelukkig in de meerderheid van de gevallen de borst behouden kan blijven. Voorheen werd één vijfde van de borstkankertumoren niet in één keer in zijn geheel verwijderd. In die gevallen zijn extra bestraling en/of ingrepen nodig. Ook werd er tijdens de operatie gemiddeld twee tot vier keer te veel gezond borstweefsel weggesneden.
De CHMP heeft positief geadviseerd over het nieuwe influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Dit vaccin is ontwikkeld voor de profylaxe van griep bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De CHMP adviseerde verder positief over de uitbreiding van de indicatie voor Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen als gevolg van diabetisch macula-oedeem. Ook voor Sprycel (dasatinib) werd de indicatie uitgebreid met behandeling van volwassen patiënten met myeloïde leukemie. Voor Sutent (sunitinib) werd uitbreiding van de indicatie goedgekeurd voor behandeling van volwassenen met pancreaskanker.
Positieve adviezen
Het Comité heeft een positief advies uitgebracht over het verlenen van een handelsvergunning voor het influenzavaccin Fluenz (levend verzwakt virus) dat via de neus wordt toegediend. Het vaccin is ontwikkeld voor influenzaprofylaxe bij kinderen vanaf 24 maanden tot 18 jaar. De onderbouwing van de werkzaamheid van dit vaccin voor volwassenen werd nog niet overtuigend bevonden.
Nieuwe indicaties
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor uitbreiding van de therapeutische indicaties van: Lucentis (ranibizumab) met visusstoornissen door diabetisch macula-oedeem. Er zijn afspraken gemaakt met de aanvrager over het doen van onderzoek naar langetermijn effecten; Sprycel (dasatinib) met de eerstelijnsindicatie behandeling van volwassen patiënten met nieuw-gediagnosticeerde, philadelphia-chromosoom-positieve myeloïde leukemie in de chronische fase; Sutent (sunitinib) met behandeling van volwassen patiënten met inoperabele of gemetastaseerde, gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas met ziekteprogressie.
Nieuwe generieke geneesmiddelen
Er is door de CHMP tevens positief geadviseerd over de volgende generica: Iasibon (ibandroninezuur) voor de preventie van skeletaandoeningen bij patiënten met borstkanker en botmetastasen, en voor de behandeling van door de tumor geïnduceerde hypercalcemie met of zonder metastasen. Iasibon is een generieke vorm van Bondronat. Potactasol (topotecan) voor de behandeling van gemetastaseerd ovariumcarcinoom, kleincellig longcarcinoom en cervixcarcinoom. Potactasol is een generieke vorm van Hycamtin. Docetaxel Teva Pharma (docetaxel) voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerd borstkanker, kleincellig longcarcinoom en gemetastaseerd prostaatcarcinoom.
Herziening aanbevelingen voor Fabrazyme
Het Comité heeft eerdere aanbevelingen voor het gebruik van Fabrazyme (algalsidase-bèta) tijdens het huidige leveringstekort herzien. De CHMP adviseert artsen om Fabrazyme weer voor te schrijven in de dosering die wordt aanbevolen in de SmPC, afhankelijk van de beschikbaarheid van enzymsubstituten en de ernst van de ziekte.
Herbeoordeling Invirase afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van Invirase (saquinavir) die werd gestart na aanwijzingen van verlenging van de QT- en PR-intervallen bij gezonde vrijwilligers. Het Comité is van mening dat de klinische balans tussen de baten en de risico"s van de combinatiebehandeling van Invirase plus ritonavir-boosting bij volwassen patiënten met HIV-1-infectie, nog steeds positief is. De CHMP adviseert echter behandelingnaïeve patiënten in de eerste week van behandeling uit voorzorg een lagere dosis Invirase te geven. De CHMP heeft de firma gevraagd onderzoek te starten naar het potentiële risico van hartritmestoornissen bij behandelingnaïeve patiënten die de lagere dosis Invirase krijgen in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Herbeoordeling fibraten afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van bezafibraat, ciprofibraat, fenofibraat en gemfibrozil en komt tot een positief oordeel ten aanzien van de klinische baten-risico balans. Het Comité adviseert wel deze geneesmiddelen niet langer voor te schrijven als eerstelijnsbehandeling, behalve bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie of aan patiënten die geen statines kunnen gebruiken. Fibraten zijn geneesmiddelen die al lang worden gebruikt voor de regulering van de lipidenconcentraties (zoals cholesterol en triglyceriden) in het bloed.
Besluit tot harmonisatie na verwijzing
De CHMP heeft een positief advies uitgebracht over harmonisatie van de productinformatie voor het voorschrijven van drie geneesmiddelen. De beoordeling werd uitgevoerd om de verschillen in de productinformatie binnen Europa te harmoniseren. De betreffende geneesmiddelen zijn: Fortum (ceftazidime), een antibioticum voor de behandeling van infecties, zoals in het ziekenhuis opgelopen longontsteking, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, bot- en gewrichtinfecties, chronische otitis media, gecompliceerde intra-abdominale infecties, meningitis en gecompliceerde urineweginfecties en bij deze infecties optredende bacteriëmie; Tazocin (piperacilline/tazobactam), een antibioticum voor de behandeling van ernstige pneumonie, gecompliceerde urineweginfecties, gecompliceerde intra-abdominale infecties, gecompliceerde infecties van de huid en weke delen, en bij deze infecties optredende bacteriëmie. Vascace Plus (cilazapril/hydrochloorthiazide) voor de behandeling van hypertensie bij patiënten van wie de bloeddruk niet afdoende gereguleerd kan worden met cilazapril alleen.
Herbeoordeling Octagam
De CHMP is de herbeoordeling begonnen van Octagam en verwante producten (humaan normaal immunoglobuline). Dit is het gevolg van de eerdere advies tot schorsing van de handelsvergunning van Octagam vanwege een verhoogde kans op trombo-embolische gebeurtenissen bij patiënten die met dit middel behandeld worden.
Silvano Dragonieri: ‘An electronic nose in respiratory disease’. De elektronische neus analyseert de moleculaire samenstelling van uitgeademde lucht en kan hierin patronen herkennen. Dat maakt het apparaat geschikt voor het vaststellen van long- en luchtwegaandoeningen. Dragonieri onderzocht of de elektronische neus de juiste diagnose kon stellen bij drie soorten longziekten: ontstekingsziekten van de luchtwegen zoals astma en COPD, twee vormen van longkanker en een ziekte van het longweefsel: sarcoïdose. Het apparaat kon patiënten met een lichte en ernstige vorm van astma onderscheiden van gezonde personen op basis van hun uitademingspatroon. Maar het verschil tussen lichte en ernstige astmapatiënten zag hij minder goed. Daarnaast wist de elektronische neus goed het onderscheid te maken tussen (ex-)rokers met COPD en (ex-)rokers met longkanker. Ook kon het apparaat het verschil waarnemen tussen patiënten met mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest en mensen zonder deze vorm van longkanker die evenveel in aanraking waren gekomen met asbest. Bij sarcoïdose bleek de elektronische neus moeite met de diagnose te hebben als patiënten al onder behandeling waren. Concluderend bieden deze resultaten mogelijkheden voor diagnostiek van meerdere typen longziekten aan de hand van moleculaire mengsels in de uitademingslucht.
Kanker en hart- en vaatziekten zijn de voornaamste doodsoorzaken in Westerse landen. Borstkanker is één van de meest voorkomende kankers bij vrouwen. Patiënten die behandeld zijn met radiotherapie vertonen op langere termijn een verhoogd risico op sterfte door een hartaandoening. Aderverkalking is de belangrijkste onderliggende oorzaak van hart- en vaatziekten en wordt gekenmerkt door een chronische ontstekingsreactie in de arteriële vaatwand. Naast het effect van immuun onderdrukking op aderverkalking, lag de focus van mijn proefschrift op onderzoek naar de impact van straling op hart- en vaatziekten. We hebben aangetoond dat straling reeds aanwezige aderverkalking in muizen versnelt en verergert, en dosis-afhankelijke hartschade induceert. Deze bevindingen benadrukken de noodzaak voor het vaststellen van individuele risicoprofielen en de ontwikkeling van klinisch preventieve maatregelen bij patiënten behandeld met thorax radiotherapie.
Edwin van der Pol: ‘Detection of extracellular vesicles: size does matter’. Cellen snoeren ronde blaasjes af, die ‘celblaasjes’ worden genoemd. Deze blaasjes zijn kleiner dan een duizendste millimeter en komen voor in lichaamsvloeistoffen, zoals bloed en urine. Cellen snoeren blaasjes af om afval te verwijderen en om te communiceren met andere cellen. De eigenschappen van celblaasjes veranderen tijdens ziekte, dus het meten ervan heeft veelbelovende klinische toepassingen, zoals op het gebied van kankerdiagnostiek. Maar die klinische toepassingen zijn er nog niet omdat de meeste celblaasjes te klein zijn voor de huidige meettechnieken. Het proefschrift van Van der Pol biedt inzicht in de natuurkundige eigenschappen van celblaasjes. Uit het onderzoek blijkt dat de gerapporteerde waarden van de aantallen in bloedplasma een factor honderd miljoen keer verschillen. Van der Pol verklaart dit uit de verschillen tussen de meettechnieken. Hij toont aan dat de meest gebruikte techniek meerdere kleine celblaasjes telt als één groot celblaasje. Dit fenomeen noemt hij “zwermdetectie". Verder toont Van der Pol aan dat een wereldwijd gebruikte standaardisatieprocedure om celblaasjes te meten geen celblaasjes selecteert, maar grotere partikels, waaronder cellen. Het proefschrift biedt fundamentele kennis over celblaasjes en technieken om celblaasjes te meten. Hiermee zijn diverse wetenschappelijke misstanden rechtgezet. Van der Pols werk vormde de basis voor het gehonoreerde Europese projectvoorstel METVES, waarbij de kliniek samenwerkt met metrologische instituten om metingen aan celblaasjes te verbeteren. Daarnaast droeg zijn onderzoek bij aan het STW-projectvoorstel CANCER-ID, waarbij nieuwe technieken worden ontwikkeld om met behulp van celblaasjes kankerdiagnostiek en kankertherapie te verbeteren.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over uitbreiding van de therapeutische indicatie van 6 geneesmiddelen.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Alecensa (alectinib) is nu ook als monotherapie bestemd voor de eerstelijns behandeling van volwassen patiënten met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)-positief gevorderd niet-kleincellig longkanker (NSCLC).
- Bydureon (exenatide) kan nu ook worden gegeven in combinatie met insuline.
- Cubicin (daptomycine) kan nu ook voor de indicatie S. aureus bacteriemie gegeven worden aan pediatrische patiënten van 1 tot 17 jaar oud.
- Faslodex (fulvestrant) is nu ook bestemd, in combinatie met palbociclib, voor de behandeling van hormoonreceptor (HR)-positief, humaan epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2)-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd borstkanker bij vrouwen die eerder behandeld zijn met hormoontherapie (zie rubriek 5.1). Bij pre- of perimenopauzale vrouwen moet de combinatiebehandeling met palbociclib worden gecombineerd met een luteïniserend hormoon releasing hormoon (LHRH) agonist.
- Pegasys (peginterferon alfa-2a) is nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis B bij kinderen ouder dan 3 jaar en adolescenten met verhoogde transaminase.
- Zytiga (abirateron) is nu ook bestemd voor de behandeling van nieuw gediagnosticeerde hoog risico gemetastaseerd hormoon gevoelige prostaatkanker (mHSPC) bij volwassen mannen in combinatie met androgeen deprivatie therapie (ADT) (zie rubriek 5.1).
Heronderzoek negatief advies Raxone
De CHMP start, op verzoek van de aanvrager, een heronderzoek van het in september uitgebrachte negatieve advies voor Raxone (idebenon).
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 9-12 oktober 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Recente data benadrukken het belang van regelmatig hartonderzoek bij gebruik van het kankermiddel trastuzumab (Herceptin), ook na afloop van de behandeling. Trastuzumab mag alleen worden gebruikt bij de behandeling van volwassen patiënten met uitgezaaide of vroege borstkanker of uitgezaaide maagkanker, bij wie de tumoren HER2-positief zijn. Herhaal cardiologisch onderzoek tijdens de behandeling met trastuzumab iedere 3 maanden. Zorg na het staken van de behandeling voor voortzetting van cardiologisch onderzoek elke 6 maanden, tot 24 maanden na de laatste toediening van trastuzumab. Volg de aanbevelingen op over onderbreking van de behandeling zoals beschreven in de productinformatie. Behandel patiënten bij wie zich hartproblemen voordoen, met de standaardmedicatie voor hartfalen. De firma Roche heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten met specialisatie oncologie (+ in opleiding) en ziekenhuisapothekers (+ in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Melanomen bevatten verschillenden typen afweercellen die gericht zijn tegen de gemuteerde eiwitten in de tumoren. Eerder is aangetoond dat er mutatie-specifieke, tumorceldodende T-cellen in melanomen voorkomen. Nu blijken ook de aanwezige ‘hulpjes’ van deze cellen de tumor te herkennen. Dat blijkt uit onderzoek van het Nederlands Kankerinstituut (NKI) en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Mogelijk heeft dit implicaties voor de experimentele T-celtherapie voor melanoompatiënten met uitzaaiingen. Afweercellen tegen tumoren zijn er in twee soorten: de CD8+ T-cellen en de CD4+ T-cellen,ook wel T-helpercellen genoemd. Eerder is aangetoond dat er CD8+ T-cellen zijn die specifiek reageren op mutaties in de tumor van nature voorkomen in melanomen. Onderzoekers van het NKI en het LUMC laten nu zien dat bij vier van de vijf onderzochte melanoompatiënten ook de CD4+ T-cellen tegen zulke mutaties reageren. Ze beschrijven hun bevindingen in Nature Medicine. Opruimen van tumorcellen “CD4+ T-cellen kun je zien als hulpjes van de CD8+ T-cellen”, vertelt Sjoerd van der Burg, hoogleraar Klinische Oncologie in het LUMC. “Deze T-helpercellen veranderen het micromilieu en produceren cytokines, waardoor CD8+ T-cellen makkelijker het kankergezwel binnendringen en daar de tumorcellen kunnen doden. Helaas lukt dit niet altijd, waardoor het melanoom kan uitgroeien”, aldus Van der Burg, die samen met dr. Els Verdegaal vanuit het LUMC aan dit onderzoek meedeed. Adoptieve T-celtherapie De ontdekking dat melanomen meestal ook mutatie-specifieke CD4+ T-cellen bevatten, kan gevolgen hebben voor de zogenaamde adoptieve T-celtherapie. Dit is een experimentele therapie voor patiënten met een uitgezaaid melanoom, die nog volop in ontwikkeling is. T-cellen worden daarbij uit de tumor van de patiënt gehaald, in het lab vermeerderd en dan weer teruggegeven aan de patiënt. Er is nog veel discussie over welke celtypen het beste zijn voor adoptieve T-celtherapie. “Wanneer je T-cellen uit de tumor opkweekt krijg je meestal een mix van CD4+ en CD8+ T-cellen. Sommige onderzoekers denken dat je beter alleen CD8+ T-cellen kan teruggeven. Maar wij tonen nu aan dat ook de in de tumor aanwezige CD4+ T-cellen zeer specifiek tegen de tumor gericht zijn. Het lijkt aannemelijk dat deze cellen ook bij de anti-tumorreactie betrokken zijn, maar dat aantonen is de volgende stap.” Genezen patiënt Binnen de afdeling Klinische Oncologie zijn nu al meer dan 20 melanoompatiënten behandeld met adoptieve T-celtherapie. “Bij een aantal patiënten remde de behandeling voor langere tijd de groei van de tumor. Eén patiënt is er helemaal door genezen. Het werkt dus, maar ons onderzoek is erop gericht om de therapie nog beter te maken”, aldus Van der Burg. Het wetenschappelijke artikel is verschenen in Nature Medicine. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC. Het onderzoek is gefinancierd door KWF Kankerbestrijding.
De behandeling van een zeldzame, agressieve vorm van hersentumoren bij kinderen schiet tekort. Hoe dat komt, blijkt uit het promotieonderzoek van Marc Jansen bij VUmc. Hij onderzocht of een veel gebruikt medicijn eigenlijk wel aankomt bij de tumor. Dat bleek maar bij een deel van de patiënten het geval te zijn. Een oplossing kan zijn om het medicijn rechtstreeks in de hersenstam in te brengen. Om dat te onderzoeken start VUmc nog dit jaar een behandelstudie. Het ultieme doel is uiteindelijk de overlevingskansen van kinderen met deze ernstige ziekte te verbeteren. Jansen promoveert op 17 maart bij VUmc. Diffuse intrinsieke ponsgliomen (DIPG) zijn zeldzame hersenstamtumoren die voornamelijk bij kinderen tussen de vier en elf jaar voorkomen. Jaarlijks krijgen negen kinderen deze vorm van kanker. De ziekte is niet te genezen en wie de diagnose krijgt, leeft gemiddeld nog slechts negen maanden. Omdat de tumor in de hersenstam zit, is een operatie niet mogelijk, aangezien dan cruciaal hersenweefsel weggehaald zou moeten worden. Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar DIPG. Dit is wel hard nodig om de overlevingskansen van kinderen met kanker te verbeteren. Als eerste ter wereld heeft promovendus Marc Jansen gekeken of een bij DIPG gebruikt medicijn (bevacizumab) wel aankomt bij de tumor. Via een deeltjesversneller wordt elk molecuul van het medicijn voorzien van zirconium-89, een radioactief 'vlaggetje'. Vervolgens krijgt de patiënt het medicijn toegediend en wordt er een PET-scan gemaakt. "Op die scan kunnen we zien waar in het lichaam het medicijn zich bevindt", aldus Jansen. Uit Jansens onderzoek blijkt dat het medicijn maar bij een deel van de patiënten de tumor bereikt, in hele wisselende concentraties. "Dit is belangrijke informatie omdat we zo kunnen zien of een medicijn wel of niet de plaats van bestemming bereikt. Zo niet, dan kunnen we besluiten te stoppen met het medicijn zodat onnodige bijwerkingen worden voorkomen. Of we kunnen wellicht het medicijn op een andere manier toedienen, bijvoorbeeld rechtstreeks in de tumor." Dat het medicijn niet altijd de tumor bereikt, komt waarschijnlijk doordat er een barrière is in de hersenen die medicijnen tegenhoudt. Dit is een natuurlijk mechanisme van het lichaam om gevaarlijke stoffen buiten de hersenen te houden. Jansen: "Bij sommige patiënten heeft de tumor zelf deze barrière doorbroken, waardoor medicijnen er wel kunnen komen. In de toekomst gaan we op zoek naar nieuwe manieren van toediening om medicijnen rechtstreeks in de tumor te brengen. De planning is om nog dit jaar een behandelstudie te openen in VUmc waarbij patiënten met DIPG chemotherapie rechtstreeks in de hersenstam toegediend krijgen." Levende tumorcellen gekweekt Jansen ontdekte ook een aantal factoren die de overlevingsduur van de kinderen met DIPG beïnvloeden: leeftijd, bepaalde kenmerken op de MRI-scan en de duur van de symptomen (bijvoorbeeld hoe lang een patiënt scheel kijkt of coördinatieproblemen heeft). Dit is van belang voor een arts om een patiënt en zijn ouders een indicatie te geven over de te verwachten overlevingsduur. Ook is het voor nieuwe behandelstudies belangrijk om te voorkomen dat een langere overlevingsduur onterecht wordt toegeschreven aan de nieuwe behandeling, terwijl dit eigenlijk aan de groep patiënten ligt die bepaalde gunstige factoren heeft. Tot slot is Jansen erin geslaagd levende tumorcellen te kweken uit tumoren van overleden DIPG-patiënten. Deze tumorcellen bleken na overlijden van de patiënt nog te leven en daarna ook te kweken in het laboratorium. Deze levende tumorcellen worden nu over de hele wereld gebruikt om nieuwe geneesmiddelen op te testen. Het promotieonderzoek van Jansen is gefinancierd door Stichting Semmy en gepubliceerd in internationale vaktijdschriften als Neuro-Oncology .
Sanne Rosekrans: ‘Homeostasis of the esophageal epithelium. A quest for the stem cell’. Stress bij een netwerk van membranen in de cel, (het endoplasmatisch reticulum of ER) dwingt delende cellen in bekleding van de slokdarm te differentiëren. Dat kan een beschermingsmechanisme zijn tegen het ontstaan van kanker. Dit stelt Rosekrans in haar proefschrift over de laag cellen die de binnenkant van de slokdarm bekleedt, het slokdarmepitheel. Door ERstress in muizen toe te brengen, is de onderzoekster 47 mogelijke stamcelmarkers op het spoor gekomen. Een van de 47, Id2, is veelbelovend. De studies van Rosekrans dragen bij aan een beter begrip van processen die een rol spelen bij het in stand houden van slokdarmepitheel. Het vermoeden is dat Id2 de eerste stamcelmarker in de slokdarm is. Het is duidelijk dat er te weinig kennis is op dit gebied. Meer onderzoek is nodig om te bepalen welke genen belangrijk zijn voor de stamcel, de celdeling en celdifferentiatie in de gezonde slokdarm. Als we weten hoe deze processen verlopen in gezond weefsel kunnen we makkelijker onderzoeken waar het misgaat bij het ontstaan van Barrett slokdarm en slokdarmkanker.
De behandeling van een zeldzame, agressieve vorm van hersentumoren bij kinderen schiet tekort. Hoe dat komt, blijkt uit het promotieonderzoek van Marc Jansen bij VUmc. Hij onderzocht of een veel gebruikt medicijn eigenlijk wel aankomt bij de tumor. Dat bleek maar bij een deel van de patiënten het geval te zijn. Een oplossing kan zijn om het medicijn rechtstreeks in de hersenstam in te brengen. Om dat te onderzoeken start VUmc nog dit jaar een behandelstudie. Het ultieme doel is uiteindelijk de overlevingskansen van kinderen met deze ernstige ziekte te verbeteren. Jansen promoveert op 17 maart bij VUmc. Diffuse intrinsieke ponsgliomen (DIPG) zijn zeldzame hersenstamtumoren die voornamelijk bij kinderen tussen de vier en elf jaar voorkomen. Jaarlijks krijgen negen kinderen deze vorm van kanker. De ziekte is niet te genezen en wie de diagnose krijgt, leeft gemiddeld nog slechts negen maanden. Omdat de tumor in de hersenstam zit, is een operatie niet mogelijk, aangezien dan cruciaal hersenweefsel weggehaald zou moeten worden. Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar DIPG. Dit is wel hard nodig om de overlevingskansen van kinderen met kanker te verbeteren. Als eerste ter wereld heeft promovendus Marc Jansen gekeken of een bij DIPG gebruikt medicijn (bevacizumab) wel aankomt bij de tumor. Via een deeltjesversneller wordt elk molecuul van het medicijn voorzien van zirconium-89, een radioactief 'vlaggetje'. Vervolgens krijgt de patiënt het medicijn toegediend en wordt er een PET-scan gemaakt. "Op die scan kunnen we zien waar in het lichaam het medicijn zich bevindt", aldus Jansen. Uit Jansens onderzoek blijkt dat het medicijn maar bij een deel van de patiënten de tumor bereikt, in hele wisselende concentraties. "Dit is belangrijke informatie omdat we zo kunnen zien of een medicijn wel of niet de plaats van bestemming bereikt. Zo niet, dan kunnen we besluiten te stoppen met het medicijn zodat onnodige bijwerkingen worden voorkomen. Of we kunnen wellicht het medicijn op een andere manier toedienen, bijvoorbeeld rechtstreeks in de tumor." Dat het medicijn niet altijd de tumor bereikt, komt waarschijnlijk doordat er een barrière is in de hersenen die medicijnen tegenhoudt. Dit is een natuurlijk mechanisme van het lichaam om gevaarlijke stoffen buiten de hersenen te houden. Jansen: "Bij sommige patiënten heeft de tumor zelf deze barrière doorbroken, waardoor medicijnen er wel kunnen komen. In de toekomst gaan we op zoek naar nieuwe manieren van toediening om medicijnen rechtstreeks in de tumor te brengen. De planning is om nog dit jaar een behandelstudie te openen in VUmc waarbij patiënten met DIPG chemotherapie rechtstreeks in de hersenstam toegediend krijgen." Jansen ontdekte ook een aantal factoren die de overlevingsduur van de kinderen met DIPG beïnvloeden: leeftijd, bepaalde kenmerken op de MRI-scan en de duur van de symptomen (bijvoorbeeld hoe lang een patiënt scheel kijkt of coördinatieproblemen heeft). Dit is van belang voor een arts om een patiënt en zijn ouders een indicatie te geven over de te verwachten overlevingsduur. Ook is het voor nieuwe behandelstudies belangrijk om te voorkomen dat een langere overlevingsduur onterecht wordt toegeschreven aan de nieuwe behandeling, terwijl dit eigenlijk aan de groep patiënten ligt die bepaalde gunstige factoren heeft. Tot slot is Jansen erin geslaagd levende tumorcellen te kweken uit tumoren van overleden DIPG-patiënten. Deze tumorcellen bleken na overlijden van de patiënt nog te leven en daarna ook te kweken in het laboratorium. Deze levende tumorcellen worden nu over de hele wereld gebruikt om nieuwe geneesmiddelen op te testen. Het promotieonderzoek van Jansen is gefinancierd door Stichting Semmy en gepubliceerd in internationale vaktijdschriften als Neuro-Oncology .
Groen deed onderzoek naar non Hodgkin-lymfomen en de ziekte van Kahler. Kanker ontstaat bij fouten in het genetisch materiaal, maar ook de micro-omgeving van de tumor is bepalend voor de groei. Groen bekeek hoe groeifactoren en membraammoleculen bijdragen aan de ontwikkeling van de twee vormen van kanker. De micro-omgeving is een reële target voor therapeutische interventie. Promotie: Richard Groen: "Microenvironmental regulation of Multiple Myeloma and Malignant Lymphoma. The role of HGF, Wnts, heparan sulfate proteoglycans, and N-cadherin", AMC Amsterdam
Het Europees Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 5 geneesmiddelen, waaronder 2 weesgeneesmiddelen. 1 geneesmiddel daarvan is voor geavanceerde therapie.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde):
- Alofisel (darvadstrocel), is een weesgeneesmiddel en een Advanced Therapeutic Medicinal Product (ATMP) en is bestemd voor de behandeling van complexe peri-anale fistels bij patiënten met een niet-actieve/mild-actieve ziekte van Crohn, wanneer fistels een ontoereikende respons laten zien op ten minste één conventionele of biologische therapie.
- Alkindi (hydrocortison), is bestemd voor de behandeling van primaire bijnierinsufficiëntie bij zuigelingen, kinderen en adolescenten.
- Herzuma (trastuzumab), is een biosimilar en bestemd voor de behandeling van vroege of gemetastaseerde borstkanker en gemetastaseerde maagkanker in lijn met de goedgekeurde indicaties voor Herceptin.
- Ozempic (semaglutide), is bestemd voor de behandeling van volwassenen met onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus type 2, als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging. Het kan worden gebruikt als monotherapie als metformine niet geschikt geacht wordt vanwege intolerantie of als aanvulling op andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
Positief advies voorwaardelijke handelsvergunning
Crysvita (burosumab), is een weesgeneesmiddel, bestemd voor de behandeling van X-gebonden hypofosfatemie met radiografisch bewijs van botziekte bij kinderen van 1 jaar en ouder en adolescenten bij wie de botten nog groeien.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Taltz (ixekizumab), is nu ook bestemd voor psoriasis vulgaris.
- Truvada (tenofovir, disoproxil, emtricitabine), is nu ook, in combinatie met andere maatregelen voor veiligere seks, bestemd als profylaxe voor blootstelling om het risico op seksueel verworven HIV-1-infectie bij adolescenten met een hoog risico te verminderen.
- Yervoy (ipilimumab), is nu ook bestemd voor de behandeling van een gevorderd (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom bij adolescenten van 12 jaar en ouder (zie rubriek 4.4).
Negatief advies voor nieuw geneesmiddel
Aplidin (plitidepsine), was bedoeld voor de behandeling van multipel myeloom.
Uitkomst herbeoordeling van mycofenolaat
Mycofenolaat wordt gebruikt ter voorkoming van orgaanafstoting na transplantaties. De CHMP concludeert dat op basis van de huidige gegevens een risico op misvormingen of miskramen tijdens de zwangerschap niet kan worden aangetoond wanneer er door de vader een geneesmiddel met mycofenolaat is gebruikt. Echter, een risico op genotoxiciteit kan niet volledig worden uitgesloten. Het wordt om die reden aanbevolen dat ofwel de mannelijke patiënt dan wel zijn vrouwelijke partner betrouwbare anticonceptie gebruikt tijdens de behandeling met mycofenolaat en gedurende ten minste 90 dagen na het stoppen van de behandeling. De aanbeveling dat mannelijke patiënten naast hun vrouwelijke partners betrouwbare anticonceptie zouden moeten gebruiken is nu verwijderd. Voor vrouwelijke patiënten is het risico ongewijzigd. De van toepassing zijnde beroepsgroepen in de EU zullen schriftelijk geïnformeerd worden over het resultaat van de beoordeling en de aangepaste aanbevelingen.
Intrekking van aanvraag
De aanvraag voor een eerste handelsvergunning voor Qizenday (biotine) is ingetrokken. Dit geneesmiddel was bestemd voor de behandeling van progressieve multiple sclerose.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 11-14 december 2018. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor het volgende nieuwe geneesmiddel:
- Mekinist (trametinib, een MEK-remmer), bedoeld als monotherapie voor de behandeling van patiënten met een melanoom met BRAF V600 mutatie.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Gardasil / Silgard (humaan papillomavirus vaccin), kan nu ook gebruikt worden voor de preventie van premaligne anale laesies en anale kanker.
- Gilenya (fingolimod), kan worden gebruikt voor de behandeling van patiënten die lijden aan zeer actieve multiple sclerose (MS). Het middel kan nu ook zonder bèta-interferon worden voorgeschreven, als patiënten niet reageren op een ander geneesmiddel dat voor MS wordt gebruikt, of als de aandoening ernstig is en snel verergert.
- Invega (paliperidone), kan nu ook gebruikt worden voor de behandeling van schizofrenie bij adolescenten vanaf 15 jaar.
- Nexavar (sorafenib), kan nu ook gebruikt worden voor de behandeling van progressief, lokaal, gedifferentieerd schildkliercarcinoom.
- Pradaxa (dabigatran etexilaat), de 110 en 115 mg dosering kunnen nu ook gebruikt worden voor de behandeling en preventie van diep veneuze trombose en longembolie.
- Prolia (denosumab), kan nu ook gebruikt worden door mannen met osteoporose en een verhoogd risico op fracturen.
Herbeoordeling van adrenaline auto-injectors van start
De CHMP is een herbeoordeling gestart van adrenaline auto-injectors, welke worden gebruikt bij ernstige allergische reacties (anaphylaxie). De herbeoordeling wordt gestart omdat er vragen zijn over de afgifte van adrenaline in de spier.
Uitkomsten herbeoordeling
De CHMP heeft aanbevolen om de handelsvergunningen voor de dentale pasta’s Caustinerf arseen, Yranicid arseen en aanverwante producten, in te trekken in de Europese Unie. Deze middelen zijn niet in Nederland geregistreerd.
De CHMP adviseert, na heroverweging, ten aanzien van Estradiol bevattende crème Linoladiol N dat het middel alleen gebruikt mag worden voor kortdurend gebruik in geval van vaginale atrofie bij postmenopauzale vrouwen. De herbeoordeling van Linoladiol HN, dat tevens prednisolon bevat, werd in december 2013 afgerond. Beide middelen zijn niet in Nederland geregistreerd.
De CMDh onderschrijft met meerderheid de PRAC aanbeveling om de productinformatie van zolpidem-bevattende geneesmiddelen aan te passen. Deze aanpassingen dienen het risico op verminderde rijvaardigheid en een vertraagd reactievermogen op de dag na gebruik van zolpidem te verminderen. Zolpidem wordt kortdurend gebruikt bij het behandelen van ernstige slapeloosheid. Dit standpunt zal nu aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
De CMDh onderschrijft met een meerderheid de aanbeveling van de PRAC naar aanleiding van de uitkomsten van een Europese herbeoordeling van domperidon.
Overig nieuws CHMP
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Votrient (pazopanib), bedoeld voor de behandeling van nierkanker, is ingetrokken. De CHMP was op het moment van de intrekking van de aanvraag van mening dat de voordelen van het gebruik van dit middel niet opwegen tegen de risico’s.
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Ditelos / Issarlos (een combinatiepreparaat van strontium ranelaat en cholecalciferol), bedoeld voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzele vrouwen, is ingetrokken. Op het moment van intrekking was de CHMP van mening dat de firma onvoldoende data had ingestuurd om tot een volledige beoordeling te komen.
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA waarschuwt voor vervalste verpakkingen van het kankergeneesmiddel Herceptin (trastuzumab). De verpakkingen zijn afkomstig van een diefstal in Italië. Gestolen flacons, waaronder ook gebruikte flesjes, zijn na vervalsing opnieuw in de Europese Unie (EU) op de markt gebracht. Twee andere geneesmiddelen, Alimta (pemetrexed), een geneesmiddel voor longkanker en Remicade (infliximab), een geneesmiddel voor reuma, maakten deel uit van dezelfde diefstal. De nummering (batchnummers) van de gestolen en mogelijk vervalste geneesmiddelen is dezelfde als de nummering van de originele verpakkingen. Omdat het daardoor moeilijker is vervalste verpakkingen van originele te onderscheiden, worden uit voorzorg alle Italiaanse verpakkingen met deze nummering teruggehaald bij groothandels en apotheken in Europa. Dat betekent dat er dus ook originele verpakkingen, waar niets mee aan de hand is, uit de handel genomen moeten worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de andere inspectiediensten in Europa onderzoeken samen met de EMA waar in Europa de betreffende partijen zich bevinden. Mochten er in Nederland ook vervalste of originele verpakkingen van de voornoemde geneesmiddelen aangetroffen worden met dezelfde nummering als de gestolen partij, dan onderneemt de inspectie, in samenspraak met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), direct actie. Het gaat hier uitsluitend om geneesmiddelen die altijd door of onder supervisie van een arts per infuus worden toegediend. Mocht u naar aanleiding van dit bericht vragen hebben, neem dan contact op met het meldpunt van de IGZ: meldpunt@igz.nl of 088-1205000.
Pyrrolizidine alkaloïden (PA's) zijn stoffen die van nature in veel plantensoorten voorkomen, onder andere in kruiden. Deze stoffen zijn schadelijk als mensen ze in te grote hoeveelheden binnenkrijgen. Ze hebben kankerverwekkende eigenschappen en kunnen de lever ernstig beschadigen. Er bestaat een productnorm voor de maximaal toegestane hoeveelheid PA's in kruidenpreparaten (1 microgram per kilo). Het RIVM heeft onderzocht of de productnorm nog steeds overeenkomt met de huidige wetenschappelijke inzichten. Voor kruidenthee en voedingssupplementen met kruiden is dat het geval. Vanuit wetenschappelijk oogpunt zou voor deze productgroepen een iets minder strenge norm mogelijk zijn (5 microgram per kilo). Maar vanwege de kankerverwekkende eigenschappen van PA's is het wenselijk om de blootstelling zo laag mogelijk te houden. Behalve voor kruidenthee en voedingssupplementen met kruiden geldt de productnorm ook voor andere levensmiddelen waaraan kruiden(extracten) zijn toegevoegd. Voorbeelden hiervan zijn frisdranken of snoepjes met kruidenextracten. Over de samenstelling en consumptie van deze 'overige kruidenpreparaten' is te weinig bekend om conclusies over een aanpassing van de huidige productnorm te trekken. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM waarin op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten een risicobeoordeling is opgesteld. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Zonnebanken en gezichtsbruiners verhogen het risico op huidkanker. Dat meldt het wetenschappelijk tijdschrift The Lancet Oncology op basis van onderzoek door het Internationale Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) in Lyon.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Lenvima (lenvatinib) is een selectieve VEGF TK remmer, die ook andere pro-angiogenetische en oncogene pathways remt, bestemd voor de behandeling van progressief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd, jodium-resistent gedifferentieerd schildkliercarcinoom.
- Gardasil 9 (humaan papillomavirus; HPV [types 6, 11, 16, 18, 31, 33, 45, 52, 58]) is een vaccin bestemd voor de preventie vanaf 9 jaar van premaligne genitale laesies (cervicaal, vulvair en vaginaal), premaligne anale laesies, baarmoederhalskankers en anale kankers veroorzaakt door bepaalde oncogene Humaan Papillomavirus (HPV) typen of genitale wratten (condylomata acuminata) veroorzaakt door specifieke HPV typen.
- Akynzeo (netupitant / palonosetron) is een combinatie van een selectieve NK1 receptor antagonist en een 5-HT3 receptor antagonist bestemd voor de preventie van door chemotherapie veroorzaakte misselijkheid en braken.
- Synjardy (empagliflozine / metformine) is een combinatiepreparaat van de SGLT2 remmer empagliflozine en de bloedglucoseverlager metformine bestemd voor de behandeling van Type 2 diabetes.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Tamiflu (oseltamivir) is een antiviraal middel dat nu ook bestemd is voor de preventie van influenza bij kinderen jonger dan een jaar.
Uitkomst herbeoordelingsprocedure
De CHMP nam de aanbeveling van de PRAC over om een patiëntenkaart te introduceren om de patiënt beter te informeren over maatregelen die het risico op kaaknecrose tijdens het gebruik van Aclasta (zoledroninezuur) beperken. Ook is de aanbeveling gedaan de productinformatie van Aclasta aan te passen. Voor alle andere bisfosfonaten en denosumab zullen in de komende periodieke herbeoordelingen soortgelijke aanbevelingen worden gedaan.
CMDh
Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen
De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC aanbeveling over nieuwe maatregelen om het risico op hartritmestoornissen te verkleinen voor hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen. Zo wordt het gebruik bij patiënten met een hoog risico op hartritmestoornissen beperkt en wordt hydroxyzine toegepast in de laagst mogelijke werkzame dosis voor een zo beperkt mogelijke periode. De maximale dagdosering wordt verlaagd.
Hydroxyzine-bevattende geneesmiddelen zijn in Nederland geregistreerd voor de indicaties ‘symptomatische behandeling van pruritus (jeuk) bij volwassenen en kinderen vanaf 12 maanden’ en voor ‘symptomatische behandeling van spanning met angstgevoelens bij volwassenen.
Wijziging waarschuwing gelijktijdig gebruik antibiotica en orale anticonceptiva
De CMDh beveelt aan de waarschuwing voor de interactie tussen gecombineerde orale anticonceptiva en breedspectrum antibiotica te verwijderen uit de productinformatie van deze producten. Deze aanbeveling is gebaseerd op het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Hierin wordt gesteld dat de werkzaamheid van orale anticonceptiva niet wordt beïnvloed door het gelijktijdig geven van breedspectrum antibiotica. De CMDh publiceert hierover op korte termijn een publiek beoordelingsrapport.
Acute myeloïde leukemie (AML) is een vorm van kanker die het bloed en het beenmerg aantast. Uit eerder onderzoek is bekend dat STAT5 en KRAS mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van AML. Szabolcs Fatrai bracht deze rol nader in kaart. De inzichten uit het onderzoek kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een nieuwe therapie tegen AML. Fatrai laat zien dat STAT5 de eigenschappen van het stamcelfenotype versterkt zonder duidelijke effecten op de meer uitgerijpte voorlopercellen. Daarnaast toont hij aan dat HIF2 een nieuw STAT5 target-gen is dat een belangrijke rol speelt bij het STAT5-geïnduceerde stamcelfenotype. Een ander STAT5-gereguleerd gen blijkt MUCIN1 te zijn, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in de interacties van primitieve hematopoïetische cellen met zijn micro-omgeving. STAT5 effecten bleken echter niet beperkt te zijn tot stamcellen. Verlaging van STAT5 in voorlopercellen resulteerde in een veranderde balans tussen erythroïde en megakaryocytaire differentiatie, met als gevolg een toename van het aantal megakaryocyten. Overexpressie van het oncogen KRAS in stam- en voorlopercellen veroorzaakte een versterkte uitrijping met verlies van stamceleigenschappen. Szabolcs Fatrai (Hongarije, 1972) studeerde biologie te Pecs, Hongarije. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Hematologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd medegefinancierd door de Wilhelmina Beerepoot Stichting, KWF Kankerbestrijding en NWO. Fatrai is inmiddels onderzoeker in het UMC Utrecht.
Brachytherapie is een effectieve behandeling voor prostaatkanker: met behulp van radioactieve jodium-"zaadjes" wordt de prostaat inwendig bestraald. Vaak krijgt de patiënt wel te maken met complicaties, zoals plasklachten. Onderzoeker Marcel Steggerda, verbonden aan het Nederlands Kanker Instituut, ontwikkelde een methode waarmee goed zichtbaar is hoe de zaadjes liggen ten opzichte van de prostaat en omringende organen. Hierdoor is het mogelijk de stralingsdosis ten gevolge van de zaadjes nauwkeurig vast te leggen. Gevoelige plekken, zoals de blaas, kunnen waar mogelijk vermeden worden. Steggerda promoveert op 21 oktober aan VU medisch centrum in Amsterdam. Door het combineren van echobeelden en CT-scanbeelden is het mogelijk om een goede driedimensionale reconstructie van zowel de ligging van de organen als de ligging van de zaadjes te maken. Wat betreft de veel voorkomende plasklachten is het hierdoor mogelijk om goed te kijken naar de contouren van de prostaat en de ligging ten opzicht van de blaas. Door de zaadjes, als de ligging van de tumor het toelaat, niet te diep te implanteren en bij de blaaswand vandaan te blijven kan een deel van de plasklachten voorkomen worden. Bijkomend voordeel is dat het door deze nieuwe beeldtechniek mogelijk is om de dosisverdeling beter te monitoren. Door op meerdere momenten te controleren wordt duidelijk hoe de zaadjes ten opzichte van de omringende organen liggen. De zaadjes en organen verplaatsen zich ten opzichte van elkaar nog wel eens, waardoor de bestraling aan de tumor verschillend kan zijn. Door dit proces nauwkeurig te volgen kan er een soort optimale dosisbepaling gemaakt worden.
In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, werken operatierobots niet sneller en nauwkeuriger dan mensen. Dat is de essentie van het promotieonderzoek van Jeroen Heemskerk (41). Heemskerk werkt als chirurg in het Laurentiusziekenhuis in Roermond en promoveert op 16 mei aan de Universiteit Maastricht (UM) op ‘Robotgeassisteerde laparoscopische chirurgie’. Heemskerk: ‘Het gebruik van de robot maakt de zorg duurder en misschien wel slechter. En dat terwijl we aan alle kanten bezuinigen op goede zorg.’ ‘Hoewel operatierobots ooit ontwikkeld zijn om chirurgen te helpen bij het opereren, is het gebruik ervan binnen de laparoscopische chirurgie, de kijkoperaties, al enige tijd controversieel,’ stelt Jeroen Heemskerk in zijn proefschrift. ‘Op dit moment is de klinische meerwaarde van het gebruik van robots namelijk niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd terwijl de meeste gebruikers van deze operatierobots en de fabrikanten ervan er wel alles aan doen om de voordelen van hun dure paradepaardje uit te dragen.’ Kijkoperaties zijn bedoeld om te opereren met minder schade aan de patiënt zodat deze sneller herstelt. Omdat een kijkoperatie technisch lastig kan zijn, wordt vaak een operatierobot ingezet die de chirurg helpt bij het opereren. Heemskerk testte tijdens zijn promotieonderzoek de bij kijkoperaties veelgebruikte daVinci operatierobot die sinds 2002 ook wordt ingezet in het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+). De uitkomsten zijn opmerkelijk. ‘Bij gebruik in een testomgeving blijkt het gebruik van een robot ertoe te leiden dat taken zoals het hechten van wonden sneller en nauwkeuriger worden verricht. In een klinische setting - bij gebruik in de operatiekamer dus - blijkt het tegendeel waar.’ De robot blijkt duur en traag zonder dat een beter operatieresultaat wordt bereikt. Heemskerk: ‘Terwijl de robot al ruim tien jaar wordt ingezet, blijven de resultaten erg dubieus, zo blijkt bijvoorbeeld ook uit de Nederlandse prostaatkankerregistratie. Kwaliteitsregistratie laat zien dat na robotchirurgie een significant slechter resultaat wordt gevonden ten opzichte van open chirurgie. In de praktijk zagen we vijf procent meer positieve snijvlakken bij robotchirurgie ten opzichte van conventionele open chirurgie.’ Dat betekent dat aan de randen van het verwijderde weefsel nog tumorcellen zaten; een situatie die met het oog op terugkeer van kanker voorkomen moet worden. Heemskerk plaatst dan ook de nodige kanttekeningen bij het veelvuldig gebruik van operatierobots in de Nederlandse ziekenhuizen en is een groot voorstander van het aangaan van een brede maatschappelijke discussie over nut en noodzaak van de inzet van het middel. ‘We slaan nu door,’ stelt de chirurg onomwonden. ‘Het aantal operatierobots is de laatste jaren dramatisch toegenomen,’ schetst hij de situatie. ‘In ons land maken we momenteel gebruik van negentien robots die anderhalf miljoen euro per stuk in aanschaf kosten. Tel daarbij op de onderhoudskosten van een ton per jaar per robot en de meerkosten van gemiddeld tweeduizend euro per robotoperatie ten opzichte van een conventionele operatie zonder robot-interventie, en we kunnen ons terecht de vraag stellen welke significante voordelen robotchirurgie heeft.’ Gezien het feit dat een hoop ziekenhuizen op het randje van faillissement balanceren, stelde Heemskerk zich de vraag of het maatschappelijk nog wel te verantwoorden is om peperdure robotchirurgie in te zetten waarvan niet is vastgesteld dat deze leidt tot snellere en meer accurate uitvoering van laparoscopische taken. Precies hier wringt de schoen, zo stelt Heemskerk in zijn proefschrift. ‘Zowel de fabrikanten maar ook de gebruikers – de specialisten dus - van de dure operatierobots zijn erbij gebaat om hun robots te promoten in de hoop meer patiënten naar zich toe te trekken. Ondanks het gebrek aan wetenschappelijke meerwaarde lijkt de robot namelijk wel een sterke aantrekkingskracht te hebben op patiënten die denken dat ze beter af zijn als ze zich door een robot laten opereren. In feite geef je patiënten dus valse hoop door te suggereren dat ze beter af zijn als ze geopereerd worden door een robot in plaats van een chirurg van vlees en bloed.’ ‘Een kwalijke zaak,’ stelt Heemskerk. ‘Ziekenhuizen zien zo’n robot als een uitstekend marketinginstrument waarmee ze kunnen sturen op kwantiteit wat weer wordt ingegeven door overheid en zorgverzekeraars die stellen dat ziekenhuizen bepaalde operaties, zoals het verwijderen van de prostaat, niet meer mogen uitvoeren als er te weinig van dit soort operaties verricht worden. Wat is er dan mooier dan een gelikte marketingstrategie inzetten om uit te dragen dat robotchirurgie superieur is om op deze manier aan je quorum te komen?’ Frappant noemt Heemskerk het dan ook dat de theoretische voordelen van de operatierobot voortdurend breed worden uitgemeten terwijl er dus onvoldoende bewijs is dat ze beter werken. ‘Het lijkt me niet zinnig om door te gaan met geld over de balk te smijten.’ Heemskerk is er dan ook groot voorstander van eerst gerandomiseerd onderzoek te doen naar het gebruik van de daVinci-robot in plaats van deze in te zetten in de dagelijkse praktijk. ‘Ik ben niet radicaal voor of tegen het gebruik van een operatierobot. Uiteraard zijn er pro’s te noemen van het gebruik van robotassistentie. Het meest significante voordeel lijkt de verbeterde ergonomie voor de chirurg en dientengevolge de potentieel verminderde mentale belasting van de chirurg. Maar dit voordeel is veel te beperkt om de inzet van de robots op dit moment te kunnen rechtvaardigen.’ De chirurg pleit er dan ook voor om ziekenhuizen die gebruik maken van de robot verplicht deel te laten nemen aan een gerandomiseerd onderzoek waarbij patiëntengroepen die wel en niet met de robot zijn geopereerd, met elkaar worden vergeleken. Makkelijker gezegd dan gedaan, beseft hij. ‘De voorstanders van de operatierobot zijn vrij talrijk. Die willen het instrument niet opnieuw gaan testen. Net zo min als specialisten die zo’n robot in huis hebben. Toch is het noodzakelijk om meer onderzoek te doen naar de werkelijke efficiëntie van het gebruik van operatierobots.’
Het gebruik van lenograstim (Granocyte) is geassocieerd met risico op het capillaire-lek-syndroom (CLS) bij patiënten met kanker en gezonde donoren. De ernst en frequentie van de episoden van CLS variëren en kunnen fataal zijn. Om deze reden is het belangrijk dat artsen en apothekers patiënten en gezonde donoren die lenograstim voorgeschreven krijgen, nauw controleren op symptomen van CLS. Bij het optreden van symptomen van CLS moet er onmiddellijk met een standaard symptomatische behandeling worden gestart. Patiënten en gezonde donoren wordt geadviseerd om direct met hun arts contact op te nemen als zij symptomen krijgen. Deze symptomen zijn onder meer algehele zwelling van het lichaam, een opgezette buik (eventueel gepaard met minder frequent urineren), moeite met ademhalen en vermoeidheid. De balans tussen werkzaamheid en risico’s lenograstim blijft positief binnen de goedgekeurde indicaties. Dit schrijft de firma Sanofi in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, hematologen, gynaecologen, longartsen en ziekenhuisapothekers, alsmede alle genoemde specialisten in opleiding. Lenograstim wordt gebruikt voor de behandeling van een te lage hoeveelheid witte bloedcellen na de behandeling van kanker (neutropenie), bij een tekort aan bloedstamcellen (mobilisatie), en bij donoren die bloedstamcellen geven en hierdoor een tekort ontwikkelen (beenmergtransplantatie). Het geneesmiddel stimuleert het beenmerg om snel nieuwe witte bloedlichaampjes aan te maken. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Kleine hartbloedvaten blijken een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan van hartschade na borstkankerbestraling. De ernst van de hartschade is daarnaast afhankelijk van de tijdsduur en de dosis van de bestraling. Dit ontdekte Ingar Seemann in haar onderzoek, waarop zij 23 april promoveert bij VUmc. Radiotherapie (ofwel bestraling) kan een effectieve manier zijn om borstkanker te behandelen. Het nadeel van deze behandeling is dat radiotherapie zo krachtig is dat normaal en gezond weefsel in de omgeving ook beschadigd kan raken. Omdat het hart en zijn bloedvaten dichtbij de linkerborst liggen, worden zij vaak ook meebestraald. Hierdoor kan zodanig ernstige hartschade ontstaan dat verdere behandeling niet mogelijk is, de levenskwaliteit van de patiënt afneemt en de patiënt in het ergste geval zelfs kan overlijden. Ingar Seemann deed promotieonderzoek bij VUmc en ontdekte dat kleine bloedvaten een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van hartschade na bestraling. "Deze hartschade blijkt af te hangen van tijdsduur en dosis. Dat wil zeggen dat een toename van de dosis en een langer durende bestraling de schade verergert. "Ook lijkt het dat het hart maar een beperkte capaciteit heeft om bloedvatschade te compenseren. Als de schade te erg is geworden, kan het hart plotseling stoppen met kloppen,waardoor de patiënt overlijdt. Tot nu toe was maar weinig bekend over het ontstaan van hartschade als gevolg van bestraling. Seemann: "Mijn proefschrift geeft meer inzicht in dit proces en biedt mogelijkheden om in de toekomst nieuwe strategieën te ontwikkelen die de hartschade verminderen of voorkomen."
Een recent ontdekte manier om DNA-schade te herstellen zorgt voor kleine veranderingen in het erfelijk materiaal. Hiermee is deze vorm van DNA-herstel de motor achter evolutie, zo stellen LUMC-onderzoekers in Nature Communications. Tegelijkertijd tonen zij aan dat hetzelfde mechanisme betrokken is bij het zeer populaire 'genome editing', een methode om het erfelijk materiaal aan te passen. Het erfelijk materiaal van cellen raakt regelmatig beschadigd. Vaak is dat een breuk, die de cel vervolgens probeert te repareren. Dat kan op verschillende manieren, vertelt prof. Marcel Tijsterman van de afdeling Humane Genetica. “De belangrijkste drie zijn niet-homologe end joining, homologe recombinatie en alternatieve end joining”, somt hij op. “Die laatste methode hebben we vorig jaar beschreven. Nu laten we zien dat deze manier van DNA-reparatie een belangrijke drijvende kracht achter de evolutie is.” Welke type DNA-reparatie er plaatsvindt is afhankelijk van de context. Cellen die niet delen kiezen vaak voor niet-homologe end joining (NHEJ), waarbij een enzym de gebroken stukken DNA weer aan elkaar plakt. Hierbij gaan wel stukjes DNA verloren. Voor delende cellen, waaronder geslachtscellen, is foutloze DNA-reparatie extra belangrijk, omdat de fouten kunnen worden doorgegeven aan de dochtercellen, of zelfs aan de nakomelingen als het gaat om ei- of zaadcellen. “Delende cellen maken veelal gebruik van homologe recombinatie: om de DNA-breuk foutloos te repareren gebruiken zij de identieke, maar onbeschadigde informatie gelegen op de zogenaamde zusterkopie of de informatie op het andere chromosoom.” We hebben van bijna al ons DNA immers twee kopieën (een chromosoom van de moeder en een van de vader). Genetische variatie Cellen hebben echter nog een derde mogelijkheid om DNA-breuken te repareren: via alternatieve end joining. Hierbij kopieert het enzym polymerase theta een klein stukje van het DNA aan het breukuiteinde om de twee helften weer aan elkaar vast te kunnen plakken. “De uiteindes groeien als het ware aan elkaar.” Door deze methode krijg je wel mutaties. “Er blijft door het stukje herhaalde code een herkenbaar litteken in het erfelijk materiaal achter. Je kunt dus achteraf zien dat dit mechanisme is opgetreden”, aldus Tijsterman. Robin van Schendel, onderzoeker op de afdeling Humane Genetica en eerste auteur van het artikel, toonde aan dat deze vorm van DNA-breukherstel een bron van genetische variatie is bij de worm C. elegans. Hij liet zien dat in cellen waarin het enzym polymerase theta is uitgeschakeld, deze kleine variaties niet meer optreden. Of datzelfde geldt voor menselijk cellen wordt nu onderzocht, maar Tijsterman denkt van wel. “Je ziet dit soort littekens ook in het menselijk genoom.” Motor achter evolutie Tijsterman is sinds vorig jaar hoogleraar Genoomstabiliteit in het LUMC. Dat het genoom, al ons erfelijk materiaal, niet stabiel is weten we. De ziekte kanker is bijvoorbeeld rechtstreeks te wijten aan veranderingen in het erfelijk materiaal van een cel. Foutjes zou je kunnen zeggen; maar wat in de ene context fout is, hoeft dat niet in de andere te zijn. “Als je een perfect stabiel genoom hebt, krijg je geen kanker. Maar dan waren wij er ook niet, want zonder veranderingen heb je ook geen evolutie. Alternatieve end joining lijkt een belangrijke motor Van Schendel en collega’s laten in hetzelfde artikel bovendien zien dat alternatieve end joining ook komt kijken bij een nieuwe techniek om het genetisch materiaal aan te passen. Bij deze methode, ook wel genome editing genoemd, worden geavanceerde knipenzymen gebruikt om een stukje uit het DNA te verwijderen, en soms te vervangen door een ander stukje. “Deze manier van DNA-verandering is in korte tijd heel populair geworden bij onderzoekers. Er werd aangenomen dat de breuken hier gerepareerd werden via niet-homologe end joining, maar dat was nooit onderzocht. Wij laten nu zien dat dit niet het geval is. Daar zal menig onderzoeker van opkijken.”
De bedoeling van optimale pijnbestrijding bij chronische pijn bij kanker is het zo veel mogelijk terugdringen van de continu aanwezige achtergrondpijn, doorgaans met een zo laag mogelijk gedoseerd opioïd. Naast de voortdurend aanwezige achtergrondpijn ervaart de gemiddelde patiënt vier aanvallen van doorbraakpijn per dag. De duur van een dergelijke aanval van doorbraakpijn varieert van seconden tot gemiddeld dertig minuten en treedt snel en plotseling op. Soms is de pijn voorspelbaar, bijvoorbeeld bij wondverzorging of beweging, maar de pijn kan ook spontaan optreden. Voor de behandeling van doorbraakpijn bij kanker is het essentieel dat de pijnbestrijding snel begint en snel eindigt. Er zijn weinig onderzoeksgegevens beschikbaar over het gebruik van opiaten bij doorbraakpijn van oncogene oorsprong. In Nederland zijn voor de behandeling van doorbraakpijn slechts een beperkt aantal preparaten geregistreerd: morfine (tablet- of drankvorm), fentanyl oromucosaal en fentanyl intranasaal. Een toedieningsvorm waarbij fentanyl on-demand transdermaal werd toegediend (Ionsys) is om producttechnische redenen kort na de introductie van de markt gehaald. Uit het beperkte onderzoek naar de beschikbare formuleringen blijkt dat fentanyl die intranasaal wordt toegediend (Instanyl) het snelste effect heeft op de pijnbeleving, namelijk na elf minuten. De oromucosale toedieningsvorm (Actiq) werkt iets minder snel, namelijk na zestien minuten. Deze toedieningsvorm heeft een uitgebreide gebruikershandleiding en is daarom niet voor iedereen geschikt. Morfine in drankvorm is niet geschikt voor de behandeling van spontane doorbraakpijn, omdat de werking pas laat intreedt, na ongeveer 45 minuten. Als doorbraakpijn te voorspellen is, bijvoorbeeld omdat bekend is wanneer iemand verzorging krijgt of gaat bewegen, kan (vanwege de prijs) wel gekozen worden voor morfine oraal. Dit dient dan minimaal één uur voor de te verwachten pijnaanval ingenomen te worden. Bij spontane doorbraakpijn kan gekozen worden voor fentanyl oromucosaal of intranasaal. Deze laatste toedieningsvorm heeft de voorkeur van de gebruikers, maar de prijs hiervan is aan de forse kant. Bron: PS 2010;26(12):64-7 + FUS
Voor bepaalde chronische myeloïde leukemiepatiënten wordt het mogelijk om veilig te stoppen met hun medicijnen. Daarmee zijn ze ook af van de bijwerkingen van die medicijnen. Ook biedt dit de gezondheidszorg uitzicht op aanzienlijke besparingen. Dit concludeert internist-hematoloog Noortje Thielen op basis van het onderzoek waarop ze 21 mei promoveert bij VUmc. Thielen deed een deel van haar onderzoek bij VUmc Cancer Center Amsterdam. Chronische myeloïde leukemie (CML) is een vorm van kanker in het bloed en beenmerg. Lange tijd overleden de meeste patiënten binnen enkele jaren na de diagnose, maar sinds de introductie van zogeheten tyrosine-kinaseremmers (TKI’s) in 2001, is de overleving van patiënten met CML sterk verbeterd. Er is echter nog maar weinig bekend over CML in Nederland. Promovenda Noortje Thielen bracht daarom deze vorm van leukemie beter in kaart. Thielen onderzocht gegevens over behandeling van de ziekte in de afgelopen decennia. "Hieruit blijkt dat de behandeling en overleving sterk zijn verbeterd, maar dat vooral de behandeling van oudere patiënten nog voor verbetering vatbaar is." Ook onderzocht Thielen hoe vaak CML in Nederland voorkomt: er komen gemiddeld 0,8 nieuwe patiënten per 100.000 inwoners per jaar bij, maar dit verschilt sterk per leeftijdsgroep. Vooralsnog werd aangenomen dat CML-patiënten levenslang behandeld moeten worden met TKI’s om progressie van de ziekte te voorkomen. Thielen toont echter aan dat bijna de helft van de patiënten die een langdurige, sterke terugdringing vertonen van het kankerverwekkende eiwit, veilig kunnen stoppen met de behandeling zonder dat de ziekte weer opspeelt. Thielen: “We verwachten dat uiteindelijk zo’n 15 tot 20% van de CML-patiënten langdurig zal kunnen stoppen met medicijnen. Zij zijn dan ook af van belemmerende bijwerkingen als vermoeidheid en spierkrampen, maar ook ernstige bijwerkingen worden voorkomen.” Voor het zorgsysteem zou dit ook voordelig zijn, aangezien de kosten voor behandeling en monitoring oplopen tot 40.000 tot 60.000 euro per jaar per patiënt. Tot op heden konden patiënten alleen stoppen in studieverband. Er loopt nu een grote Europese studie die tussentijds dezelfde resultaten laat zien als Thielens studie. Thielen: “Zodra die is afgerond, denk ik dat de Europese behandelrichtlijnen worden aangepast.”
De Universiteit Antwerpen werkt samen met spin-off Novosanis aan een methode om hpv-infecties via urinestalen op te sporen. Een infectie met het humaan papillomavirus(hpv) is een veel voorkomende, seksueel overdraagbare infectie. In de meeste gevallen verdwijnt de infectie spontaan, maar soms leidt ze tot baarmoederhalskanker, de derde meest voorkomende kanker ter wereld bij vrouwen. Het gebruik van nieuwe opsporingsmethodes laat toe om hpv in zelf afgenomen vaginale stalen te bepalen. Ook voor detectie van de infectie op basis van urinestalen zijn deze nieuwe methodes bruikbaar. Een groot voordeel bij zelfafname is dat dit ook thuis kan gebeuren. Deze methode is een alternatief voor het zogenaamde uitstrijkje.
Het menselijk afweersysteem tot in de kleinste details in de gaten houden, oftewel immuunmonitoring: dat is de specialiteit van prof. Jacques J.M. van Dongen. “Door afweercellen in het lichaam te observeren krijg je inzicht in ziektebeelden én in het effect van een therapie op het immuunsysteem”, zegt hij. “Immuunmonitoring is mogelijk ook bruikbaar om met een klein beetje bloed vroegtijdig vast te stellen of iemand een ziekte als kanker heeft.” Op 10 november houdt de hoogleraar Medische Immunologie zijn oratie. Een academisch ziekenhuis als het LUMC biedt veel verschillende behandelingen aan, waarvan een deel nogal ingrijpend. “Bijvoorbeeld stamceltherapie, antistoftherapieën en immuuntherapieën”, vertelt Van Dongen. “Zulk soort behandelingen hebben ook effect op het normale afweersysteem. Hoe groot en langdurig is de schade? Hoe kun je de schade beperken, hoe verloopt het herstelproces en kunnen we dat bespoedigen?” Met immuunmonitoring kun je hierop antwoorden vinden, hoopt Van Dongen. Maar er is waarschijnlijk meer mogelijk met immuunmonitoring: vroegtijdig diagnoses stellen en het ziekteproces volgen. “Ik denk vooral aan ziektes die sluipenderwijs ontstaan en dan voortwoekeren, zoals kanker, Lyme en Q-koorts.” Juist zulke ziekten zou je zo vroeg mogelijk willen opsporen en behandelen, nog voordat er veel schade ontstaat. “In het LUMC gaan we kijken naar fragmenten van eiwitten die meereizen met de macrofagen, de ‘vuilniswagens’ van het afweersysteem. Als dat lukt, kan een klein beetje bloed volstaan om te bekijken wat de macrofagen afvoeren, en daaruit zou je moeten kunnen afleiden wat er elders in het lichaam aan de hand is.” Voor dit onderzoek ontving Van Dongen vorig jaar een ERC-Advanced grant. Voor immuunmonitoring is moderne technologie onmisbaar. Met name flowcytometrie voor het bestuderen van de afweercellen in bloed en beenmerg. “We kunnen steeds meer”, vertelt de hoogleraar enthousiast. “Zeer recent toonden we in 4 ml bloed maar liefst 250 verschillende soorten witte bloedcellen aan. Met klassieke flowcytometrie kwamen we voorheen tot slechts ongeveer 20 soorten.” Samen met prof. dr. Frank Staal geeft Van Dongen leiding aan de LUMC Flow cytometry Core Facility (FCF), waar bijna twintig apparaten van verschillende afdelingen bijeen zijn gebracht. “In de afgelopen 1,5 jaar hebben we veel technologie en expertise gebundeld. Dat was een complexe aangelegenheid, maar we kunnen nu veel efficiënter werken. Bovendien kunnen we zo nieuwe inzichten en technieken eenvoudig binnen het ziekenhuis verspreiden.” Bestuurlijke en logistieke zaken kosten Van Dongen veel tijd – tijd die hij niet in zijn eigen onderzoekslijn kan stoppen. Is dat niet jammer? “Ik moet daar een balans in vinden. Echte vooruitgang bereik je alleen door samenwerking, daar moet je dus veel tijd en energie in stoppen.” De hoogleraar vindt het jammer dat onderzoekers vaak nog terughoudend zijn met samenwerking. “Dat andere groepen je data misbruiken is hoogst zeldzaam. Je moet zulke zaken gewoon duidelijk afspreken.” Van Dongen zou daarnaast graag zien dat meer onderzoekers hun eigen weg in slaan. “Probeer altijd nieuwe dingen te doen, hobbel niet achter de massa aan. Dat vergt moed, maar als je overtuigd bent dat je op het goede spoor zit, ga er dan voor!”
Bron: LUMC
Voorlichting over de gevaren van hpv is erg belangrijk, maar kan bij angstige mensen ook averechts uitpakken, zegt onderzoeker G. Leckie van de RUG. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied ligt het risico om baarmoederhalskanker te krijgen zes keer hoger dan in West-Europa. Leckie deed onderzoek in Suriname naar risicogedrag en de invloed van angst voor besmetting op het al dan niet laten maken van een uitstrijkje. Vooral vrouwen die erg jong (voor hun 12de jaar) aan seks begonnen en vrouwen die al jong veel kinderen hebben gekregen, bleken risico te lopen. Vrouwen die erg veel angst hadden voor baarmoederhalskanker, bleken zich juist minder vaak te laten screenen. Meer voorlichting werkt bij angstige mensen soms averechts, concludeert Leckie.
Kushi Kushekhar ontrafelt in zijn promotieonderzoek wie er het meeste risico lopen op het ontwikkelen van de ziekte van Hodgkin, een zeldzame vorm van lymfklierkanker. Hij beschrijft onder andere dat mensen met een bepaald HLA-type (HLA staat voor Humaan Leukocyten-antigen), namelijk de HLA-A1 genvariant, meer risico lopen op een bepaald subtype van het Hodgkin lymfoom dan mensen met een HLA-A2 variant. De ziekte van Hodgkin komt vaker voor in Noord-Europa en Amerika en minder vaak in Azië. Ook leeftijdsgroep, etnische bevolkingsgroep en sociaaleconomische status spelen een rol: jongere mensen (15-40 jaar) krijgen vaker de ziekte van Hodgkin, en de getroffenen komen vaak uit hoger opgeleide gezinnen. Kushekhar bracht in zijn onderzoek alle tot nu toe bekende genetische associaties in kaart. Op basis daarvan zou het mogelijk moeten zijn om aan te geven wie het meest vatbaar is om de ziekte te krijgen. De belangrijkste associatie betreft het HLA-type. Een aantal van die HLA-typen levert volgens Kushekhar een verhoogd risico op in leeftijdsgroepen onder de 45 jaar, andere juist in groepen boven de 45 jaar. De bevindingen maken een risico-inschatting mogelijk op basis van het HLA type, maar zijn vooral belangrijk om het ontstaan van de ziekte van Hodgkin beter te begrijpen. Kushi Kushekhar (1984) studeerde Biotechnologie (MSc) aan de Universiteit van Bangalore, India. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het KWF Kankerfonds.
prof. Pieter Postmus (VUmc) en zijn afdeling houden zich bezig met longziekten in het algemeen met daarbij specifieke interesse en grote ervaring op het gebied van de thoracale oncologie. Dit omvat research en behandeling van: longkanker, mesothelioom, mediastinale tumoren, screening voor longkanker, roken, chemotherapie. Binnen zijn afdeling is grote ervaring met diagnostiek en behandeling van deze aandoening. Recente research richt zich op erfelijke oorzaken zoals het Birt-Hogg-Dubé syndroom.
Marc van der Schee: ‘The volatile metabolome and microbiome in pulmonary and gastro-intestinal disease’. De analyse van vluchtige afbraakstoffen in de uitgeademde lucht of de ontlasting van patiënten biedt mogelijkheden voor diagnose, monitoring en screening van een aantal ziekten. Maar de techniek is nog niet zo ver ontwikkeld om direct toegepast te worden in de kliniek. In zijn proefschrift zegt Van der Schee dat het belangrijk is de volgende stap te zetten om uit te zoeken welke stoffen verantwoordelijk zijn en hoe de techniek gevoeliger is te maken. De promovendus heeft zich bij zijn onderzoek gericht op long- en darmziekten. Hij heeft gekozen voor een scala aan aandoeningen om de volledige potentie van de techniek te kunnen evalueren. Voor de screening heeft hij gekeken naar longkanker, asbest gerelateerde longkanker en een longinfectie door de schimmel aspergillose. Bij de monitoring van ziekten ging zijn aandacht uit naar taaislijmziekte, astma, de ziekte van Crohn/colitis ulcerosa en voor de prognose van het ziekteverloop naar astma bij jonge kinderen. Van der Schee stelt dat de analyse van vluchtige stoffen een grote impact kan hebben. Hij verwacht dat het ‘ruiken’ aan ontlasting op de korte termijn iets eerder bruikbaar is voor patiënten dan de analyse van uitgeademde lucht. Als vervolg werkt de promovendus aan meerdere studies om de techniek te verbeteren en inzicht te krijgen in de exacte origine van deze vluchtige stoffen. Met deze kennis tracht hij de vertaalslag naar de praktijk te maken.
Door bepaalde typen afweercellen bij melanoompatiënten te ‘kalmeren’ worden de tumoren beter behandelbaar. Dat zeggen onderzoekers van Manchester University. Het immuunsysteem van kankerpatiënten reageert op de toediening van chemotherapie. Chemische signalen van afweercellen verstoren de werkzaamheid van de chemotherapie, waardoor de behandeling minder effectief wordt. Volgens de onderzoekers blijkt uit hun bevindingen dat deze afweercellen melanoomcellen kunnen helpen te overleven. Standaard chemotherapie zou daarom moeten worden gecombineerd met immuuntherapie. Melanoom is een vorm van huidkanker die jaarlijks bij gemiddeld 5000 Nederlanders wordt vastgesteld.
Het niet zorgvuldig bereiden en toedienen van leuproreline-acetaat (Eligard depotinjectie) kan leiden tot onvoldoende werkzaamheid. De bereiding –het samenvoegen van de verschillende componenten– en de toediening dienen volgens de instructies plaats te vinden. De componenten moeten voor bereiding op kamertemperatuur zijn. De behandelend arts of verpleegkundige wordt geadviseerd vertrouwd te zijn met de instructies voor de juiste methode van reconstitutie (bereiding) en toediening. Bij een vermoeden van onjuiste toediening zullen de testosteronspiegels moeten worden bepaald. Dit schrijft de firma Astellas Pharma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle oncologen, urologen en urologisch verplegend personeel. Eligard is geïndiceerd voor de behandeling van hormoonafhankelijke gevorderde prostaatkanker en voor de behandeling van hoog-risico gelokaliseerde en lokaal gevorderde hormoonafhankelijke prostaatkanker in combinatie met radiotherapie. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Volgens het rapport "Kwaliteit van kankerzorg" van KWF Kankerbestrijding zijn er tussen de zorginstellingen in Nederland, grote verschillen in de kwaliteit van de oncologische zorg. De kwaliteit is gemiddeld genomen groot.
De ontrafeling van de genetische achtergrond van de ziekte van Dupuytren, een ziekte waarbij de vingers krom gaan staan door een woekering van bindweefsel in de hand, is een stap dichterbij. Guido Dolmans identificeerde in zijn promotieonderzoek negen gebieden in het menselijk DNA die een rol spelen bij het ontstaan van deze ziekte. De ziekte van Dupuytren begint met een knobbeltje in de handpalm. Het kan vervolgens maanden of jaren duren voor het knobbeltje uitgroeit tot een harde streng bindweefsel richting de vingers. Daardoor kunnen de vingers, vooral de pink en ringvinger, dan soms niet meer goed gestrekt worden. De ziekte komt voor bij zo’n 4-39% van de bevolking in Noord-Europa, vaker bij mannen dan bij vrouwen, en gaat vaak samen met andere vormen van fibromatose – woekering van bindweefsel. Dolmans onderzocht de manier van overerven van de ziekte van Dupuytren in elf families, bestaande uit 475 familieleden en 66 patiënten. Dolmans concludeert dat de ziekte waarschijnlijk veroorzaakt wordt door een combinatie van meerdere genen en omgevingsfactoren. Om vast te stellen om welke genen het gaat, voerde hij vervolgens een gen-associatiestudie uit, ditmaal onder 2.325 patiënten en een controlegroep van 11.562 personen. Dat leverde uiteindelijk gen-varianten op in negen verschillende genetische locaties. Zes daarvan bleken genen te bevatten die een biologisch pad vormen dat ook betrokken is bij het ontstaan van verschillende vormen van kanker, zogenaamde Wnt-signaling. Om te komen tot een verbeterde, op de persoon gerichte behandeling, pleit Dolmans voor meer onderzoek waarin patiënten met de ziekte van Dupuytren in de tijd gevolgd worden. Ook maakt hij zich sterk voor meer onderzoek naar het biologische pad dat waarschijnlijk een rol speelt in het ontstaan van deze en vergelijkbare ziekten, en verschillende vormen van kanker. Guido Dolmans (1979) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE in combinatie met zijn opleiding tot plastisch chirurg aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd bekostigd door het UMCG. De titel van het proefschrift van Dolmans is "Genetic origin of Dupuytren’s disease and associated fibromatosis".
Het RIVM heeft onderzocht of de mate waarin leukemie bij kinderen en jongeren voorkwam tussen 1995 en 2010 varieerde tussen regio's en jaren. De verschillen blijken klein te zijn. GGD'en krijgen geregeld meldingen van bezorgde bewoners die vermoeden dat er de laatste jaren in hun buurt opvallend veel kankerpatiënten zijn of die het idee hebben dat een andere ziekte veel voorkomt (clustermelding). Vaak wordt dan een oorzaak in de omgeving verondersteld, zoals industrie, hoogspanningslijnen of bodemverontreiniging. Bij dergelijke clustermeldingen gebruikt de GGD een stappenplan waarbij wordt gekeken of het lokale aantal patiënten afwijkt van het landelijke of regionale gemiddelde. De GGD zoekt uit of blootstelling aan eventuele omgevingsfactoren hier invloed op kan hebben gehad, en besteedt veel aandacht aan de communicatie hierover met de melders. De resultaten van het RIVM-onderzoek bevestigen dat dit een goede eerste aanpak is bij een clustermelding. Als hiermee niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van een cluster, bestaat de mogelijkheid om nader onderzoek uit te voeren. Daarvoor worden dan aanvullende gegevens verzameld en geanalyseerd. In dit RIVM-rapport staan enkele methoden beschreven die daarvoor in aanmerking komen. Er zal naar verwachting niet vaak aanleiding zijn om deze in te zetten, omdat met het stappenplan het merendeel van de meldingen adequaat kan worden afgehandeld. De in het rapport beschreven methoden zijn geschikt om landelijk in beeld te brengen in welke mate ziekten, waaronder leukemie, voorkomen en of daarin variatie optreedt in ruimte en tijd. De gegevens en resultaten uit dit onderzoek kunnen op kaarten worden weergegeven, indien daarbij rekening wordt gehouden met privacy regels. De getoonde informatie mag immers niet tot personen herleidbaar zijn. Een dergelijke presentatie van de gegevens kan bijdragen aan de communicatie door de GGD over de mate waarin leukemie en andere vormen van kanker in Nederland variëren.
De hpv-zelftest als alternatief voor het uitstrijkje door de huisarts kan de deelname aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker flink vergroten. Dat zegt onderzoeker R. Bosgraaf van het Radboud umc. Hij ontdekte dat 80 procent van de gebruikers van een zelftest dit prettiger vond dan een uitstrijkje. Vanaf 1 januari 2016 wordt het bevolkingsonderzoek naar hpv ingevoerd. Vrouwen die worden uitgenodigd voor een uitstrijkje, worden vanaf dan getest op een besmetting met het humaan papillomavirus (hpv). Besmetting met dit virus verhoogt de kans op onder meer baarmoederhalskanker. Nu gaat zo’n 70 procent van de vrouwen die hier voor in aanmerking komen naar de huisarts om een uitstrijkje. Een zelftest kan meer vrouwen over de streep trekken, zegt Bosgraaf.
Aanpassing van de financieringsregeling van dure medicijnen in 2008 leidde tot reacties van verontruste patiëntenverenigingen en zelfs tot Kamervragen vanwege het vermoeden dat patiënten bepaalde dure geneesmiddelen ten onrechte niet meer voorgeschreven zouden krijgen. Deze angst was ongegrond, zo blijkt uit dossieronderzoek van EMGO+ en het NIVEL naar het voorschrijven van geneesmiddelen voor borstkanker en de ziekte van Kahler. Deze dure medicijnen worden ingezet volgens de richtlijnen en patiënten niet ten onrechte onthouden. Specifiek is gekeken naar het gebruik van de dure medicijnen Trastuzumab (voor borstkanker) en Bortezomib (voor de ziekte van Kahler) en welke factoren een rol spelen bij de afweging een patiënt wel of niet met deze geneesmiddelen te behandelen. In beide gevallen bleken de medicijnen terecht voorgeschreven te zijn en waren de redenen, zoals slechte conditie van de patiënt bij mammacarcinoom en alternatieve behandelmogelijkheden bij de ziekte van Kahler, legitiem om van behandeling met deze middelen af te zien. Interviews met internist-oncologen, hematologen en de raden van bestuur van diverse ziekenhuizen ondersteunen de opvatting dat dure medicijnen toegankelijk moeten blijven voor patiënten. Specialisten geven aan dat ze zich bij de behandeling laten leiden door de richtlijnen voor de behandeling van de beroepsgroep. Bij de besluitvorming over het inzetten van de dure medicijnen spelen kostenaspecten geen rol. De raden van bestuur geven bovendien aan dat niet zij, maar de artsen het behandelbeleid bepalen. Verder geven ze aan dat een 100% vergoeding van dure medicijnen gewenst is. Nu moeten ziekenhuizen 20% van de kosten betalen vanuit reguliere budgetvergoedingen. Het gaat hierbij in de regel om nieuwe, veelal innovatieve medicijnen. De verwachting is dat er de komende tijd meer dure medicijnen geintroduceerd worden en dat ook het aantal indicaties voor deze dure geneesmiddelen toeneemt. Het patiëntendossieronderzoek vond plaats bij zeven ziekenhuizen: een universitair medisch centrum, een categoraal ziekenhuis, twee topklinische en drie algemene ziekenhuizen. Onderzocht werd onder meer in hoeverre de patiënten volgens de richtlijnen werden behandeld. De onderzoeksmethodiek kan ook worden ingezet voor onderzoek bij andere dure geneesmiddelen. De generaliseerbaarheid van de resultaten naar andere dure geneesmiddelen is beperkt omdat elk middel zijn eigen specifieke kenmerken heeft.
Wanneer een cel niet het normale aantal chromosomen bevat is de cel aneuploïde. Er zijn meerdere methoden om aneuploïdie te bestuderen. In dit proefschrift wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte methoden met de voor- en nadelen van elke methode. In het ontwikkelend en volwassen menselijk brein zijn met fluorescentie in situ hybridisatie (FISH) aneuploïde cellen gevonden en zelfs nog hogere aantallen in brein dat is aangedaan door een neurodegeneratieve ziekte. In tegenstelling tot deze studies met FISH, worden met single cell sequencing veel lagere aantallen aneuploïde cellen gevonden. Om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van aneuploïde cellen in normaal hersenweefsel en daarmee de mogelijke rol van aneuploïdie in de ziekte van Alzheimer hebben we individuele cellen gesequenced van normaal brein en brein in verschillende stadia van de ziekte van Alzheimer. In tegenstelling tot de met FISH verkregen data, is er uit ons onderzoek gebleken dat er heel weinig aneuploïde cellen in normaal brein aanwezig zijn. Bovendien hebben we vergelijkbare hoeveelheden aneuploïde cellen gevonden in normaal brein als in brein van patiënten met de ziekte van Alzheimer. Aneuploïdie speelt waarschijnlijk geen belangrijke rol in de ontwikkeling en progressie van de ziekte van Alzheimer. In tegenstelling tot het brein, is het bekend dat aneuploïdie een belangrijke rol speelt in kanker. Aneuploïde tumoren zijn geassocieerd met een slechtere prognose voor de patiënt. De heterogeniteit van een tumor kan worden bepaald met single cell sequencen. Wij hebben met behulp van single cell sequencing gekeken naar de rol van heterogeniteit in kleincellige longkanker in de primaire tumor en verschillende metastasen. Hieruit is gebleken dat er grote verschillen zijn tussen de heterogeniteit van de primaire tumor en de metastasen en er binnen één patiënt zowel monoklonale als polyklonale metastasen kunnen ontstaan.
Bron: RUG
Patiënten met een laaggradige gliale hersentumor hebben een onzekere levensverwachting – tussen twee en dertig jaar. Onderzoekers van VUmc hebben nu veranderingen op chromosoomniveau ontdekt, wat op termijn tot een preciezere voorspelling moet leiden. Dit geeft artsen ook meer houvast bij het bepalen van de juiste therapie. Dat melden ze in het toonaangevende tijdschrift Genome Biology. "Dokter, hoe lang heb ik nog te leven?" is een veel gestelde vraag door kankerpatiënten. Voor patiënten met een laaggradige gliale hersentumor ('diffuus laaggradig glioom') is het antwoord van de arts tot nu toe erg onbevredigend: "Tussen twee en dertig jaar". Dit type hersentumor is namelijk als een slapende vulkaan. Hij kan lange tijd rustig en stabiel zijn, maar van het ene op het andere moment kan hij veranderen in een snel groeiende tumor. Vooralsnog kan de behandelend arts niet in een vroeg stadium voorspellen hoe de hersentumor zich zal gaan gedragen en hoe dus de levensverwachting van de patiënt is. Onderzoekers van VUmc Cancer Center Amsterdam hebben nu een belangrijke stap gezet om dit te verbeteren. Promovendi Hinke van Thuijl, Ilari Scheinin en Daoud Sie hebben een nieuwe genetische aanwijzing (een 'biomarker') ontdekt voor diffuse laaggradige gliomen: wanneer bij cellen in de tumor van chromosoom nummer 10 een klein stukje ontbreekt, heeft de patiënt een lagere levensverwachting. Omdat bestaande methoden tekortschoten, moesten de VUmc-onderzoekers eerst een eigen analysetechniek ontwikkelen. Met deze test bepaalden ze van alle chromosomen in de tumor hoe ze afwijken van wat normaal is. Soms zijn extra stukjes in het chromosoom ontstaan en soms ontbreken stukken chromosoom. Hiermee konden ze een grote verzameling tumoren, waarvan sommige tot wel dertig jaar lang in een archief waren opgeslagen, snel en effectief analyseren. Ze beschrijven de nieuwe techniek gelijktijdig in het belangrijke tijdschrift Genome Research . De onderzoekers hebben hun bevindingen gecheckt bij groepen Franse en Amerikaanse patiënten met hetzelfde type hersentumor. Ook daar bleek het ontbreken van het kleine stukje van chromosoom 10 voorspellend voor de levensverwachting. En samen met collega's uit Parijs, Houston en San Francisco hebben ze nog andere genetische biomarkers voor diffuus laaggradige gliomen ontdekt. Hiernaar wordt verder onderzoek gedaan. "De volgende stap is om uit te zoeken welke van deze verschillende biomarkers overlappen en welke toegevoegde waarde hebben voor het bepalen van de prognose", zeggen neuropatholoog Pieter Wesseling, neuroloog Jaap Reijneveld en tumorgenoombioloog Bauke Ylstra, allen van VUmc Cancer Center Amsterdam. "We zullen uiteindelijk uitkomen op een combinatie van enkele verschillende biomarkers, waarmee we de levensverwachting van patiënten met een laaggradig glioom veel beter kunnen voorspellen. Met deze informatie kunnen we vervolgens voor elke patiënt bepalen wanneer we een aanvullende behandeling moeten geven." Patiënten met een agressieve tumor en dus een kortere levensverwachting zullen eerder in aanmerking komen voor een aanvullende behandeling, terwijl bij patiënten met een gunstigere levensverwachting een dergelijke aanvullende behandeling kan worden uitgesteld om ongewenste bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het beschreven onderzoek werd onder meer gefinancierddoor KWF Kankerbestrijding en STOPHersentumoren.
Mensen en wormen hebben meer gemeen dan gedacht. De manier waarop bepaalde wormen schade aan hun DNA repareren, lijkt sterk op de wijze waarop mensen dat doen. Dat hebben onderzoekers van het Erasmus MC ontdekt. Hun vondst levert veel mogelijkheden op voor toekomstige onderzoeken naar DNA-schade. Dat is belangrijk voor patiënten met ziekten waarbij DNA-schade een rol speelt. De onderzoekers hebben hun bevindingen gepubliceerd in het online wetenschappelijk tijdschrift PloS Genetics. Het onderzoek is gedaan met een wormpje van slechts 1 mm lang, de Caenorhabditis elegans. Dit beestje heeft als voordeel dat onderzoekers gemakkelijk kunnen bestuderen wat er tijdens de verschillende levensfasen in de verschillende celtypen gebeurt. "Dit soort onderzoeken zijn bij proefdieren als muizen veel moeilijker, langzamer en duurder", zegt onderzoeker Hannes Lans, werkzaam op de afdeling Genetica. Ieder mens heeft te maken DNA-schade, bijvoorbeeld veroorzaakt door zonlicht. De schade die het DNA oploopt, wordt meestal gerepareerd. Bij het herstel van DNA-schade veroorzaakt door zonlicht zijn twee "hulpteams" van eiwitten betrokken. Team 1 verwijdert alleen schade in delen van het DNA die op dat moment actief zijn. Team 2 probeert alle schade in het DNA te verwijderen, ook in niet-actief DNA. De Rotterdamse wetenschappers laten in hun onderzoek zien dat tijdens de eerste levensfase (van eicel tot embryo) vooral team 2 aan zet is, dat alle schade opruimt. Later in de ontwikkeling neemt het andere team het werk grotendeels over, waardoor niet langer alle DNA-schade wordt hersteld. De onderzoekers schrijven deze wisseling van de wacht toe aan de noodzaak om tijdens de vroege ontwikkeling alle schade op te ruimen. Lans: "In latere stadia is het vooral belangrijk om actieve genen schadevrij te houden. Mogelijk kost de aanpak van team twee te veel energie om een heel leven vol te houden." Kennis over DNA schade en het herstel is belangrijk. Als de schade niet goed wordt gerepareerd, kan dit leiden tot veroudering en kanker. Twee patiëntengroepen hebben extra belang bij de uitkomsten van dit onderzoek. Bij patiënten die ultragevoelig zijn voor zonlicht (Xeroderma Pigmentosum) functioneert team 2 niet goed. Zij hebben een verhoogd risico op huidkanker. Patiënten die snel verouderen (Cockayne Syndroom) missen team 1. De huidige bevindingen helpen de wetenschappers meer inzicht te krijgen in het ontstaan van en de verschillen tussen deze ziekten.
Voor mensen met kanker van bloed, lymfklier of beenmerg zitten er meer gerichte behandelmethoden aan te komen, gebaseerd op het bepalen van DNA-veranderingen. Hoogleraar hematopathologie prof. dr. Daphne de Jong leidt een aantal onderzoeken op dit gebied. Woensdag 10 september spreekt ze haar oratie bij VUmc uit. De hematopathologie bestudeert veel verschillende kwaadaardige ziekten van lymfklier-, bloed- en beenmergziekten, die ieder afzonderlijk relatief zeldzaam zijn, maar die samen jaarlijks zo'n 4500 nieuwe patiënten treft. Tot nu toe werden patiënten met lymfklierkanker behandeld met weinig specifieke standaardbehandelingen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de meest voorkomende soort van agressieve B-cel lymfomen. "In veel gevallen is dit tamelijk succesvol, maar in nog meer gevallen nog lang niet goed genoeg", betoogt patholoog Daphne de Jong van VUmc in haar oratie, op woensdag 10 september. In de afgelopen jaren is er heel veel kennis beschikbaar gekomen over de DNA-veranderingen die de oorzaak zijn van agressieve B-cel-lymfomen. We verwachten dat een behandeling, die specifiek gericht is juist op die DNA-veranderingen, heel effectief zal zijn en de overlevingskansen voor deze patiënten enorm zal verbeteren." Behandeling op maat Deze aanpak heet ook wel 'behandeling op maat'. Door drie grote subsidies van het KWF/Alpe d'Huzes-programma is er nu de mogelijkheid om voor HOVON (samenwerkingsverband voor klinisch hematologisch onderzoek in Nederland) een programma te ontwikkelen om patiënten met agressief B-cel-lymfoom op basis van hun specifieke DNA-veranderingen gericht kunnen behandelen. In dit programma zal er een nieuwe pathologie-service-faciliteit opgericht worden, waarin de DNA-veranderingen, zogeheten biomarkers, snel bepaald kunnen worden. De Jong en haar collega's werken binnen VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA) aan de methodes om voor individuele patiënten de meest geschikte middelen te selecteren - op basis van die biomarkers. Begin 2015 zal het eerste klinische onderzoek, dat hiervan gebruikt maakt, van start gaan.
Jerry de Groot: ‘Pressure-standardized breast compression in mammography’. Door de kracht waarmee een borst samengedrukt moet worden om een mammogram te maken, aan te passen aan de grootte en stevigheid van de borst worden de meeste ernstige pijnklachten voorkomen. Tevens vergroot dat de reproduceerbaarheid van de beelden. Dat stelt De Groot in zijn proefschrift over druk-gestandaardiseerde compressie tijdens het maken van een röntgenfoto van een borst, wat vooral gebeurt bij het screenen op borstkanker. Deze gepersonaliseerde compressie heeft als bijkomend voordeel dat borstfoto’s van opeenvolgende mammografie-rondes beter met elkaar te vergelijken zijn, zodat het ontstaan van eventuele afwijkingen eerder opvalt. De Groot deed zijn onderzoek vanuit de veronderstelling dat het mogelijk is om op een ‘vrouwvriendelijke’ manier een mammogram te maken. Hij zocht uit of de pijn vermindert, de beeldkwaliteit hetzelfde blijft, de stralingsbelasting niet oploopt en of er minder compressievariabiliteit is bij de meting. Om druk-gestandaardiseerde borstcompressie mogelijk te maken, is een nieuwe meettechniek ontwikkeld en klinisch gevalideerd. Een röntgen-doorzichtige sensor-folie meet tijdens de compressie het contactoppervlak van de borst met het aandrukbakje. Door de aandrukkracht te delen door het gemeten oppervlak is de gemiddelde druk bekend en kan het aandrukken stoppen net onder de bloeddruk. Bij elke borst wordt dan alleen het bloed in de aderen weggedrukt ,wat betekent dat iedereen een vergelijkbare compressie krijgt. Onnodig doordrukken met onnodige pijn wordt daarmee voorkomen. Deze techniek wordt verder uitgewerkt door SigmaScreening, een spin-off bedrijf van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam. Op dit moment wordt het nieuwe product ruim een jaar met succes gebruikt in het AMC. Druk-gestandaardiseerde mammografie komt binnenkort beschikbaar op de Nederlandse en Europese markt en kan worden toegepast in het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Hulp bij zelfdoding is voor de meeste artsen niet denkbaar als er sprake is van lijden aan een psychiatrische aandoening, dementie of lijden aan het leven. Dit in tegenstelling tot kanker of andere ernstige lichamelijke aandoeningen, waarbij de meerderheid van de artsen het uitvoeren van euthanasie denkbaar vindt. Dit blijkt uit onderzoek uitgevoerd door VUmc in samenwerking met het AMC en Erasmus MC onder 1456 artsen in Nederland. Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in Journal of Medical Ethics. Wanneer een arts een euthanasieverzoek krijgt, vraagt dit om een zorgvuldige beoordeling. Allereerst moet de arts beoordelen of de situatie voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die gesteld worden in de euthanasiewet. Is er bijvoorbeeld wel sprake van ondraaglijk lijden? Ook zal de arts een persoonlijke afweging maken; kan hij achter het besluit van de patiënt staan, en is het inwilligen van het verzoek zowel emotioneel als moreel aanvaardbaar voor de arts? In het onderzoek van VUmc gaf 86% van de artsen aan het denkbaar te vinden om euthanasie uit te voeren. Dit percentage lag hoger bij huisartsen (93%) en specialisten ouderengeneeskunde (87%), en lager bij ziekenhuisspecialisten (74%). Echter, veel artsen maakten hierbij onderscheid in de aandoening die patiënten hadden. De denkbaarheid was hoog bij kanker en andere ernstige lichamelijke aandoeningen (85% en 82%). Een minderheid van de artsen vond het denkbaar om een euthanasieverzoek in te willigen in geval van lijden door een psychiatrische aandoening (34%), beginnende dementie (40%) en door lijden aan het leven (waarbij er geen sprake is van een ernstige aandoening) (27%). Het uitvoeren van een euthanasie- verklaring in geval van gevorderde dementie vond 29% denkbaar. Opvallend is dat met name specialisten ouderengeneeskunde het vaak ondenkbaar vonden om euthanasie uit te voeren bij gevorderde dementie (14%). Promovenda Eva Bolt: "Dit onderzoek laat zien dat elke arts zelf bepaalt waar zijn grenzen liggen bij beslissingen over euthanasie. Deze grenzen zijn zowel gebaseerd op wettelijke als persoonlijke argumenten. Daarom is het belangrijk dat mensen met een voorkeur voor euthanasie dit tijdig bespreken met hun arts. Op die manier kunnen artsen tijdig een mening vormen en deze bespreken, om teleurstelling of conflicten te voorkomen."
In landen waar langdurige worminfecties veel voorkomen, hebben mensen minder vaak allergische ziekten zoals astma, eczeem en hooikoorts. Regulatoire B-cellen blijken hierbij een belangrijke rol te spelen, ontdekte promovenda Luciën van der Vlugt. Ze hoopt dat haar bevindingen gebruikt kunnen worden bij het ontwikkelingen van een vaccin tegen allergische ziekten. Het afweersysteem staat voor de zware taak schadelijke indringers zoals bacteriën en virussen onschadelijk te maken. De ontstekingsreacties die het daarbij laat ontstaan, kunnen echter ook schade aan het eigen lichaam toebrengen. Om schade door overmatige afweerreacties te beperken heeft het afweersysteem ook een ontstekingsremmende tak, de regulatoire cellen, vertelt promovenda Luciën van der Vlugt. Afweersysteem in balans Ze ontdekte dat bij mensen die besmet zijn met de worm Schistosoma, resulterend in de ziekte Bilharzia, de ontstekingsremmende tak actiever is. “Zij hebben onder andere meer regulatoire B-cellen, die onderdrukken ontstekingsreacties en samen met andere regulatoire cellen houden ze het immuunsysteem zodanig in bedwang dat de worm jarenlang kan overleven in de mens. De infectie verloopt dat vaak redelijk onschuldig, hoewel de worm regelmatig voor vermoeidheid en bij kinderen groeivertraging zorgt. En in het ergste geval krijgen mensen er kanker door of overlijden ze er zelfs aan.” Geen pretje dus, deze wormen. Toch zijn de voordelen ook aanzienlijk. “Ze zorgen voor de aanmaak van regulatoire afweercellen en houden daarmee het afweersysteem in balans. Mensen met allergische ziekten hebben juist minder regulatoire afweercellen”, aldus van der Vlugt. Ze toont een wereldkaart waarop te zien is dat in de gebieden waar het astma het meest voorkomt, chronische worminfecties juist nauwelijks voorkomen. Vaccin tegen astma Van der Vlugt verbleef voor haar promotieonderzoek drie maanden in Gabon. Gabonezen die meededen aan het onderzoek en besmet waren met wormen kregen behandeling aangeboden. “Zo ontdekten we dat de regulatoire B-cellen specifiek door de wormen werden aangemaakt, want het aantal regulatoire cellen nam na behandeling af.” “Mensen mensen met allergische ziekten behandelen met worminfecties is geen goed idee, dit kan leiden tot veel weefselschade”, aldus de promovenda. Zij denkt wel dat het mogelijk is om met behulp van wormmoleculen een vaccin te ontwikkelen tegen ziektes als astma. Haar copromotor dr. Hermelijn Smits onderzoekt dat nu met een VIDI-subsidie en steun van het Longfonds. Uit proefdieronderzoek komen aanwijzingen dat het niet alleen mogelijk is om allergische ziektes te voorkomen, maar dat ook bestaande allergische ziektes behandeld kunnen worden met regulatoire B-cellen. “Belangrijk is wel dat deze cellen specifiek de afweer onderdrukken tegen datgene waar iemand allergisch voor is. Bij de onderdrukking van andere afweerreacties zouden ziekteverwekkers of kanker de kans krijgen om toe te slaan.” Van der Vlugt werkt nu als postdoc op de afdeling Longziekten van het LUMC. Daar onderzoekt ze het effect van boerderijstof op het longepitheel, de cellen die de longen bekleden. “Bekend is dat kinderen die op boerderijen opgroeien minder vaak astma hebben. We denken dat dit samenhangt met blootstelling aan stof met schimmels en bacteriën, en het effect dat dit heeft op het longepitheel.” Geen wormen meer dus, maar er is wel een link met het promotieonderzoek: de hygiënehypothese. Dat is de theorie dat allergische ziektes en auto-immuunziektes in de Westerse wereld tegenwoordig meer voorkomen omdat we minder met ziekteverwekkers in aanraking komen. Luciën van der Vlugt promoveerde op 12 februari op haar proefschrift Regulatory B cells in allergic asthma and schistosomiasis: controlling inflammation.
Door voor de behandeling zaadcellen in te laten vriezen, hebben mannen met een Hodgkin lymfoom twee keer zoveel kans om vader te worden als mannen die dat niet doen. Dat concludeert Marleen van der Kaaij in haar promotieonderzoek naar vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid onder mannen en vrouwen die behandeld zijn voor lymfklierkanker. Hodgkin lymfoom is een relatief zeldzame en doorgaans goed te genezen vorm van lymfklierkanker. De ziekte komt vooral voor bij jongere mensen, zo’n 70% is jonger dan 40 jaar. Hoewel er relatief weinig nieuwe patiënten zijn per jaar, is de groep die de ziekte heeft overleefd vrij groot: zo’n 300.000 patiënten in Europa. Daarom is er steeds meer aandacht voor de problemen die na genezing op kunnen treden als gevolg van de behandeling. Een van die problemen is onvruchtbaarheid. Van der Kaaij concludeert dat de vruchtbaarheidsproblemen samenhangen met de therapie die gebruikt is. Alle oudere chemotherapieschema’s voor Hodgkin-lymfoom bevatten alkylerende middelen, waarvan inmiddels bekend is dat ze erg slecht zijn voor de vruchtbaarheid. Ook een nieuw schema, dat gebruikt wordt voor de gevorderde stadia van de ziekte, bevat alkylerende middelen. 60% van de mannelijke patiënten bij wie de alkylerende therapie was gebruikt, had na 32 maanden nog tekenen van een afwezige of afwijkende spermaproductie, tegenover 3-8% in de groep bij wie geen alkylerende chemotherapie is gebruikt. Bij vrouwelijke patiënten had 60% de menopauze voor het 40ste jaar, tegenover 3-6% zonder alkylerende chemotherapie. Voor mannen bestaat er de mogelijkheid om zaadcellen te laten invriezen. Deze methode blijkt de kans voor mannen om vader te worden te verdubbelen. Voor vrouwen is er nog geen bewezen effectieve, makkelijke en overal beschikbare techniek om vruchtbaarheid te behouden. Voor hen is het volgens Van der Kaaij zaak om, als de menstruatie na behandeling terugkeert, niet te lang te wachten met het krijgen van kinderen. Marleen van der Kaaij (1981) studeerde Geneeskunde en Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Hematologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. Van der Kaaij werkt als internist in opleiding in het VU Medisch Centrum in Amsterdam.
Veroudering van de wereldpopulatie over de laatste jaren correleert met een toenemend aantal mensen met ouderdomsziekten. Tryptofaanmetabolisme is betrokken bij meerdere ouderdomsaandoeningen zoals neurodegeneratie, kanker en diabetes type 2, wat het een kandidaat maakt voor therapeutische interventies. In model-organismen voor kanker en neurodegeneratie zorgt de remming van het tryptofaan-afbrekende enzym, tryptofaan- 2,3 dioxygenase (TDO), voor een verbeterde gezondheid en levensduur. Tryptofaanmetabolieten spelen hierbij een rol, maar kunnen niet alle beschermende effecten verklaren. Dit proefschrift is gericht op het inzicht krijgen in hoe tryptofaan en zijn metabolisme het verouderingsproces beïnvloeden en hoe het werkt op de ontwikkeling van neurodegeneratieve aandoeningen. Bevindingen in dit proefschrift zijn gedaan met behulp van Caenorhabditis elegans, een model-organisme die makkelijk genetisch is te manipuleren en waarin de levensduur snel te meten is. We identificeerden een nieuwe, niet tryptofaanmetabolietenafhankelijke, functie van TDO: de regulatie van de energiemetabolisme in de mitochondriën. Ook andere aminozuur deoxygenases lijken mitochondriële functies, gezondheid en levensduur, op een soortgelijke manier, te reguleren. De mitochondriën spelen een centrale rol in het verouderingsproces en hun ontregeling is vaak karakteristiek voor ouderdomsaandoeningen. Ook hebben we een evolutionair geconserveerde regio in het TDO eiwit ontdekt, die essentieel is voor zijn enzymfunctie en wat gebruikt zou kunnen worden als doel voor het ontwikkelen van nieuwe TDO remmers. Onze resultaten laten zien dat de remming van TDO of andere aminozuur deoxygenases verder onderzocht zou kunnen worden als therapeutische strategie om mitochondrieel metabolisme te beheersen, veroudering te vertragen en ouderdomsaandoeningen te verbeteren.
Bron: RUG
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Jinarc (tolvaptan) is een vasopressine antagonist bestemd voor de vertraging van progressieve nierziekte bij patiënten met autosomaal dominante polycysteuze nierziekte (ADPKD).
- Zykadia (ceritinib) is een proteïne kinase remmer bestemd voor de behandeling van patiënten met ALK-positief, gevorderd niet-kleincellig longkanker die eerder zijn behandeld met crizotinib.
- Ristempa (pegfilgrastim) een immunostimulant bestemd voor het verminderen van de duur van neutropenie en het optreden van febriele neutropenie bij patiënten die worden behandeld met cytostatische chemotherapie tegen maligne aandoeningen.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Adenuric (febuxostat) is nu ook bestemd voor de preventie en behandeling van hyperuricemie in patiënten die chemotherapie krijgen voor hematologische maligniteiten met een gemiddeld hoog risico op het tumorlysis syndroom.
- Avastin (bevacizumab) is nu ook bestemd voor patiënten met metastatisch cervix carcinoom die geen platinum therapie verdragen in combinatie met chemotherapie (paclitaxel en cisplatinum of paclitaxel en topotecan).
- Humira (adalimumab) is nu ook bestemd voor de behandeling van chronische plaque psoriasis bij kinderen en adolescenten vanaf 4 jaar die onvoldoende reageren op, of ongeschikt zijn voor, plaatselijke behandeling en fototherapie.
- Soliris eculizumab is nu ook bestemd voor patiënten met paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie (PNH).
- Sustiva (efavirenz) is nu ook bestemd, in combinatie met andere antiretrovirale medicatie, voor, de behandeling van HIV-1 besmette kinderen van 3 maanden oud en een gewicht van ten minste 3,5 kg.
- Vectibix (panitumumab) is nu ook bestemd voor eerste lijn therapie in combinatie met FOLFIRI (folinezuur, fluorouracil en irinotecan) bij patiënten met wild-type RAS metastatisch colorectaal kanker (mCRC).
Uitkomst herbeoordeling CMDh
De CMDh onderschrijft in meerderheid de aanbevelingen van de PRAC om de productinformatie van ambroxol en broomhexine bevattende geneesmiddelen aan te passen. De aanpassing betreft opname van een klein risico op ernstige allergische reacties en ernstige huidreacties in de productinformatie van alle producten met deze actieve bestanddelen. Broomhexine wordt in Nederland gebruikt bij vastzittende hoest en ambroxol voor het verlichten van de pijn bij acute keelpijn. Dit standpunt zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
Aanbeveling nieuwe formulering antidiabeticum
De CHMP adviseerde een nieuwe formulering te aanvaarden van insuline glargine met een hogere sterkte van 300 eenheden / ml (Toujeo) dan de al geregistreerde sterkte van 100 eenheden / ml (Lantus). De twee sterktes zijn niet bio-equivalent en daarom niet zonder meer uitwisselbaar. Er zijn dus specifieke doseringsadviezen die zowel bij de uitwisseling tussen de twee insuline glargine formuleringen als met andere basale insulines moeten worden gevolgd.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Gazyvaro (obinutuzumab, een monoclonaal gericht tegen CD20 receptor op de B-lymfocyten) weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die van tevoren niet behandeld zijn en met co-morbiditeit, waardoor ze ongeschikt zijn voor een volledige behandeling met fludarabine.
- Translarna (ataluren), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van de nonsense mutatie vorm van Duchenne spierdystrofie bij ambulante jongens ouder dan 5 jaar. Voor meer informatie, zie ook het aparte bericht over de toelating van Translarna.
- Plegridy (peginterferon beta-1a, een interferon β-1a bevattend product) voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerosis bij volwassenen.
- Nuwiq (simoctogog alfa, een 4e generatie rhVIII concentraat) voor de behandeling en ter voorkoming van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII- deficiëntie).
- Simbrinza (een fixed-dose combinatie oogdruppel, die de alfa2-blokker brimonidine en de koolzuuranhydrase remmer brinzolamide bevat ) voor de behandeling van open hoek glaucoom of oculaire hypertensie wanneer onvoldoende resultaat bereikt wordt met monotherapie.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Arzerra bevat ofatumumab, een monoclonaal geregistreerd voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die refractair zijn voor fludarabine en alemtuzumab. Mag nu ook als eerstelijns indicatie voorgeschreven worden in combinatie met chloorambucil of bendamustine voor de behandeling van patiënten met CLL die van tevoren niet behandeld zijn en niet in aanmerking komen voor fludarabine gebaseerde therapie.
- Halaven bevat eribuline, een monoclonaal geregistreerd voor de derdelijns behandeling van patiënten met borstkanker. Mag nu ook gebruikt worden voor de tweedelijns behandeling van deze patiënten.
- Vfend (voriconazole) is actief tegen een breed scala van gisten en draadzwammen, zoals Candida, Aspergillus, Fusarium en Scedosporium. Het middel kan nu ook gebruikt worden voor profylaxe van invasieve schimmelinfecties bij patiënten met AML en bij patiënten die beenmerg stamcel therapie ondergaan.
Uitkomsten herbeoordeling
De CHMP bevestigt de aanbeveling van de PRAC ten aanzien van beperkingen met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renine-angiotensine systeem (RAS)blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine-II-antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden onder meer gebruikt bij de behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) en congestief hartfalen (een aandoening waarbij het hart niet genoeg bloed door het lichaam kan pompen).
Beroepsprocedures tegen eerder negatief CHMP advies
In januari 2014 was de CHMP negatief in het oordeel over Masiviera(masitinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er destijds twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel. Nu volgde een nieuwe beoordeling, waarbij de CHMP opnieuw concludeert dat de werkzaamheid onvoldoende opweegt tegen de risico’s.
De CHMP blijft ook bij het negatieve oordeel ten aanzien van het middel Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam, net als eerder, tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege de toxiciteit bij een beperkte werkzaamheid.
Verder blijft de CHMP ook bij een negatief oordeel met betrekking totReasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde werkzaamheid.
Positieve uitkomst procedure Dexamed
Dexamed (dexamfetamine sulphate), geïndiceerd voor de behandeling van ADHD (aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit) bij kinderen van 6-17 jaar. Op basis van de evaluatie van de beschikbare gegevens en de discussie binnen het Comité, concludeert de CHMP met meerderheid dat de voordelen van Dexamed opwegen tegen de risico’s bij een tweedelijns indicatie en bij de opgelegde risico minimalisatie maatregelen en heeft de CHMP aanbevolen dat de handelsvergunning in alle betrokken lidstaten, waaronder Nederland, kan worden verleend.
Binnen het CBG waren er zorgen over mogelijk misbruik en verslaving. Belangrijk voor het CBG is de tweedelijnsindicatie en de opgelegde leeftijdsbeperking samen met de nu afgesproken risico minimalisatie maatregelen. In Nederland is dit geneesmiddel op dit moment al beschikbaar middels apotheekbereiding.
Overig nieuws CHMP
De aanvraag van een uitbreiding van de indicatie bij de behandeling van osteoartrose van de knie en heup ter vermindering van de slijtage van het kraakbeen bij de handelsvergunning voor Protelos (Osseor) is ingetrokken.
Melanoom, de meest voor komende vorm van huidkanker, komt in Groot-Brittannië nu vijf keer meer voor dan in 1970. Dat meldt BBC News op basis van cijfers van het Cancer Research Institute. Deze toename zou deels zijn te verklaren aan de populariteit van vakanties naar de zon. Ongeveer 17 op elke 100.000 Britten worden nu gediagnosticeerd met melanoom, terwijl dat in 1970 nog maar drie op de 100.000 mensen waren. Goed insmeren met zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor en tijdens de uren met de felste zon in de schaduw zijn de beste manieren om huidkanker te voorkomen, zeggen de onderzoekers.
Nieuwe technieken voor het aflezen van DNA, ook wel ‘next generation sequencing’ (NGS) genoemd, worden steeds meer gebruikt om kanker en erfelijke ziekten te diagnosticeren. Het gebruik ervan biedt vele nieuwe mogelijkheden, maar creëert ook nieuwe ethische dilemma’s. Onderzoekers van het UMC Utrecht publiceerden op 2 maart in Trends in Molecular Medicine een artikel waarin zij bespreken of artsen genetische informatie van een overleden patiënt mogen delen met familieleden. Genetische informatie die bij het gebruik van NGS beschikbaar komt kan van belang zijn voor familieleden van de geteste patiënt, vooral als er een genetische verandering gevonden wordt die een erfelijke ziekte veroorzaakt waarvoor behandeling of preventie beschikbaar is. Zolang een patiënt leeft, kan deze toestemming geven voor het delen van genetische informatie met de familie en kan deze zelf ook een rol spelen in de communicatie. Na het overlijden van een patiënt is dit helaas niet meer mogelijk. Dit brengt ethische uitdagingen met zich mee. Over de vraag of genetische informatie beschikbaar zou moeten zijn voor familieleden van een overleden patiënt zegt medisch ethicus dr. Annelien Bredenoord, verbonden aan het UMC Utrecht het volgende: “Aan de ene kant kan de informatie de gezondheid en het welzijn van familieleden bevorderen en kan het hen helpen om beter beslissingen te kunnen nemen over hun eigen leven. Aan de andere kant zouden het medisch beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid van de gegevens kunnen worden doorbroken, of willen familieleden de informatie misschien helemaal niet weten. Deze informatie kan immers ook negatieve gevolgen hebben”. De onderzoekers concluderen dat er ondanks de nadelen goede redenen zijn om – onder voorwaarden - genetische informatie beschikbaar te stellen aan familieleden. Ook is de vraag relevant of artsen alleen genetische informatie zou moeten delen als de familieleden er om vragen of dat de arts familieleden actief zou moeten benaderen om ze te informeren. Dr. Bredenoord hierover: “Het gaat nu te ver om familieleden actief te benaderen, vanwege de privacy van de overledene én omdat familieleden ook de kans moeten krijgen om genetische informatie niet te willen weten. We pleiten op dit moment dan ook voor een ‘passieve terugkoppeling van genetische informatie na de dood, wat betekent dat de familieleden aan zet zijn en onder omstandigheden toegang krijgen tot genetische informatie.” De onderzoekers vinden ook dat het algemene publiek beter moet worden geïnformeerd over technieken zoals NGS, zodat men over deze vragen kan nadenken. Daarnaast moeten artsen zich bewust worden van het belang van genetische informatie voor familieleden, ook na de dood van hun patiënt. De onderzoekers sluiten zich dan ook aan bij de aanbevelingen van de Gezondheidsraad uit mei 2014 over nevenbevindingen bij diagnostiek in de patiëntenzorg en de aanbevelingen uit februari 2015 over NGS in diagnostiek en roepen artsen en beleidsmakers op te anticiperen op deze ethische dilemma’s en na te denken over richtlijnen en protocollen op dit gebied. Binnenkort gaat het UMC Utrecht onderzoeken welke visies er leven bij kankerpatiënten en hun familie, hoe NGS op een verantwoorde wijze in Nederland kan worden ingevoerd in de klinische praktijk, en op welke wijze genetische informatie het best kan worden teruggekoppeld naar familieleden. Voor deze studie is enkele maanden geleden een subsidie van bijna € 300.000 verleend door Alpe D’Huzes/KWF.
VUmc en de VU hebben samen een nieuwe elektronenmicroscoop in gebruik genomen: de VU/VUmc EM-faciliteit. Het apparaat stelt onderzoekers in staat om de processen in cellen beter te volgen en dus ook te zien wat er misgaat. Daaruit volgt meer begrip over zeer uiteenlopende ziektes als dementie, kanker en hart- en vaatziekten. Het apparaat maakt het mogelijk om cellen letterlijk te bevriezen in hun natuurlijke omgeving, zodat intracellulaire processen in het nauwkeurigste detail te bestuderen zijn. Verder kan de nieuwe elektronenmicroscoop driedimensionale opnamen maken van cellen, waardoor onderzoekers meer inzicht krijgen in hoe onderdelen binnen de cel zijn georganiseerd. Tenslotte combineert de apparatuur elektronenmicroscopie met fluorescentiemicroscopie, zodat analyses van cellulaire processen die gemarkeerd zijn door bijvoorbeeld GFP (green fluorescent protein) direct terug te vinden zijn in de elektronenmicroscoop op een zeer hoge resolutie. "Dit is een belangrijke investering voor alle onderzoekers van VU en VUmc die werken aan de processen die zich afspelen in gezonde en zieke cellen", vertelt Jan van Weering - onderzoeker bij de afdeling klinische genetica van VUmc -, die de faciliteit leidt. "Dit gaat bijvoorbeeld over de organisatie van signaal-contactpunten tussen zenuwcellen (synapsen) in de hersenen van alzheimerpatiënten, het herkennen en doden van kankercellen door witte bloedcellen of de veranderingen in de bloedvaten en spiercellen na een hartinfarct." De nieuwe apparatuur heeft ongeveer 900.000 euro gekost, die werd opgebracht door divisie V van VUmc, Neuroscience Campus Amsterdam en een NWO Middelgroot-beurs, aangevraagd door Heidi de Wit (Klinische Genetica), Rob Beelen (Molecular Cell Biology and Immunology) en Hans Niessen (ICAR-VU) van VUmc. De labs waarin de apparatuur is gehuisvest zijn bekostigd door de Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen van de VU en zitten op de tweede verdieping van de B- & C-vleugel in het Wis & Natuurkundegebouw van de VU.
Onderzoekers van het LUMC hebben meegewerkt aan een wereldwijde studie die uitzocht of 18 maanden extra behandeling met interferon na de standaardbehandeling de uitkomst kan verbeteren bij patiënten met osteosarcoom, een vorm van botkanker. Dat blijkt niet het geval. De resultaten van de EURAMOS-1 trial laten zien dat behandeling met het middel interferon bij patiënten met osteosarcoom niet zinvol is. Verder onderzoek naar de behandeling van deze patiëntgroep is gewenst om de langetermijneffecten van de standaardbehandeling en nieuwe behandelingen in kaart te kunnen brengen. Interferon Ons lichaam maakt zelf interferon aan, de werkzame stof in de aanvullende chemotherapie. In eerdere kleinere studies is eerder al aangetoond dat dit middel goed zou kunnen helpen tegen sommige vormen van kanker. In de EURAMOS-1 studie werd interferon wekelijks geïnjecteerd onder de huid in de hoop uitzaaiingen te voorkomen. De gemiddelde leeftijd van mensen die meededen aan de studie was 14 jaar. De resultaten waren helaas niet beter in de groep die interferon kreeg. Osteosarcoom is de meest voorkomende bottumor bij kinderen en jongvolwassenen. Per jaar wordt de diagnose zo’n veertig keer gesteld in Nederland. De standaardbehandeling is intensieve chemotherapie met drie soorten medicatie, de zogenaamde MAP (methotrexaat, doxorubicine en cisplatine), gevolgd door een operatie en verdere chemotherapie met MAP. De resultaten, die op 1 juni zijn gepubliceerd in het Journal of Clinical Oncology, gelden voor voor de patiënten van wie de tumor goed reageerde op chemotherapie voor hun operatie. EURAMOS-1 is een grote, internationale studie. Het LUMC was het een na grootste centrum in deze studie. De resultaten laten zien dat het mogelijk is om in internationaal samenwerkingsverband ambitieuze onderzoeken uit te voeren die belangrijke vragen beantwoorden over zeldzame ziekten.
Vaccinatie tegen infectie met hpv is een van de meeste effectieve methoden om baarmoederhalskanker en genitale wratten te voorkomen. Dat heeft de vooraanstaande dermatoloog J. Weinberg onlangs gezegd, tijdens het zomercongres van de American Academy of Dermatology. De hpv-typen 6 en 11 zijn volgens hem verantwoordelijk voor naar schatting 90 procent van alle gevallen van genitale wratten en de typen 16 en 18 voor zo"n 70 procent van de gevallen van baarmoederhalskanker. Vaccinatie tegen hpv wordt in de VS aanbevolen voor meisjes en vrouwen van 9 tot 26 jaar oud. Weinberg is zich er echter van bewust dat velen van hen aarzelen om zich te laten vaccineren. Ook de associatie met seksuele activiteiten speelt daarbij een rol, weet hij.
Mw. Johanne (Mirelle) A.J. Huijskens, "Cellular immunotherapy; from stem cell to lymphocyte" Om het aantal kankerpatiënten dat aan een infectie overlijdt na een stamceltransplantatie te verminderen, is onderzoek verricht naar de ontwikkeling van een cellulaire immuuntherapie bestaande uit onrijpe T -cellen om het afweersysteem na behandeling te versterken. Er werd een klinisch toepasbaar systeem ontwikkeld voor de productie van deze cellen vanuit stamcellen en er werd bevonden dat vitamine C deze ontwikkeling aanzienlijk verbetert en ook zorgt voor een grotere celopbrengst voor therapie. Ook bleek dat patiënten met een hematologische maligniteit (bepaalde vormen van kanker, waaronder leukemie) verlaagde vitamine C-waardes hebben. Mogelijk kan vitamine C-toediening het herstel van het afweersysteem bevorderen.
Statinegebruikers hebben een verhoogd risico op staar, leverfunctiestoornissen en nierfalen [BMJ 2010;340:c2197]. Britse onderzoekers hebben de gegevens van ruim 2 miljoen mensen onderzocht. De statinegebruikers hadden geen verhoogd risico op onder meer parkinson, reuma, dementie en diverse soorten kanker. Het risico op slokdarmkanker was zelfs verlaagd bij deze groep. Tussen de verschillende soorten statines was geen verschil in bijwerkingen. Alleen fluvastatine bleek een hoger risico op leverdisfunctie te geven. Ondanks deze resultaten menen de onderzoekers dat de voordelen van statines bij mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten opwegen tegen de nadelen. Bron: PW 2010;145(23):19 + FUS
Het is belangrijk dat medische beroepsbeoefenaren hun patiënten informeren over het risico op potentieel fatale reacties bij infusie met Arzerra (ofatumumab). Dergelijke reacties kunnen ondanks toediening van premedicatie nog steeds optreden, voornamelijk tijdens de eerste infusie. Aanleiding van deze waarschuwing is een melding van een reactie met ernstige afloop. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het wetenschappelijk Comité voor geneesmiddelen voor humaan gebruik (CHMP), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen (i.o.), maag-darm-leverartsen (i.o.) en ziekenhuisapothekers (i.o.), allen werkzaam in academische centra. Ofatumumab wordt gebruikt bij de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL), een vorm van kanker die bepaalde witte bloedcellen, de lymfocyten, aantast. Het geneesmiddel wordt toegediend bij patiënten bij wie de ziekte niet heeft gereageerd op behandeling met fludarabine en alemtuzumab (andere middelen tegen kanker). Arzerra is een geneesmiddel dat onderworpen is aan aanvullende monitoring. Dit is een procedure waarbij extra nauwlettend wordt toegezien op mogelijke bijwerkingen of andere problemen bij het gebruik van het geneesmiddel. Meer informatie over aanvullende monitoring is te vinden op de CBG-website. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Prof.dr. Jonas A. Castelijns van VUmc ontvangt op 29 september in Lissabon de 'Gold Medal life-time achievement award' van de Europese Vereniging voor Hoofd-Hals radiologie. Het is een zeldzame en hoge internationale onderscheiding voor iemand die zich jarenlang voor het vakgebied verdienstelijk heeft gemaakt door baanbrekend onderzoek en vele publicaties. "Deze prijs geeft waardering voor mijn werk; vanaf de eerst MRI-scan tot de huidige functionele MRI-scans en PET-MRI," aldus Jonas Castelijns. Jonas Castelijns verrichte pionierswerk op het gebied van MRI en echogeleide punctie in de tweede helft van de tachtiger jaren: "Ik interpreteerde de eerste, mistige plaatjes van de MRI in 1984, om kanker te detecteren en diagnosticeren. In 1989 was ik samen met onder meer professor Michiel van den Brekel een van de pioniers met echogeleide puncties voor patiënten met kanker in het hoofdhalsgebied, om te ontdekken of er uitzaaiïngen in de lymfeklier zitten. Deze methode heeft grote navolging gevonden en wordt wereldwijd toegepast." Castelijns heeft als (co)auteur ruim 200 artikelen op zijn naam staan, waarvan vele in vooraanstaande tijdschriften. Hij schreef enkele boeken en heeft tientallen promoties begeleid. Hij was redacteur van vooraanstaande radiologische tijdschriften, zoals de American Journal of Neuroradiology en de European Radiology. Hiernaast heeft hij zich verdienstelijk gemaakt bij wetenschappelijk onderzoek op het gebied van MRI van multiple sclerose. Op dit gebied heeft hij ondermeer nauw samengewerkt met professor Jeroen Geurts bij detectie van afwijkingen in de grijze stof. Op dit moment werkt hij nauw samen met Philips bij een studie naar de mogelijkheden van PET-MRI bij vroege evaluatie van effecten van chemoradiatie bij patiënten met hoofdhals-tumoren. Hij heeft een voortrekkersrol gespeeld in de Europese Vereniging van Hoofd-Hals radiologie en was 20 jaar voorzitter van de Nederlandse sectie voor Hoofd-Hals radiologie. Castelijns is in 1953 geboren te Bladel als zoon van een mijnwerker. Hij studeerde aan de UvA Wiskunde en Geneeskunde en promoveerde in 1987 cum laude aan de VU op het onderwerp 'MRI of Laryngeal Cancer'. Hij voltooide in 1992 zijn opleiding tot radioloog bij VUmc, waarna hij werkzaam was aan het AMC, het Catharina-ziekenhuis en in San Francisco. Sinds 1993 werkt hij als radioloog bij VUmc, waar hij in 2001 benoemd werd tot hoogleraar Radiologie, met als aandachtsgebied Hoofd-Hals radiologie.
Bron: VUmc
Door het zelfherstellende vermogen van tumorcellen aan te pakken, moet het in de toekomst mogelijk worden om bestraling en chemotherapie nog effectiever te maken. Dat stelt Malgorzata Krajewska. Zij identificeerde in haar promotieonderzoek nieuwe componenten van de cellulaire signaleringsroute die bepaalt hoe tumorcellen DNA-schade repareren. Om tumorcellen te doden gebruiken artsen bestraling en chemotherapie. Door het veroorzaken van DNA-schade zorgen die behandelmethoden ervoor dat cellen afsterven. Toch is het moeilijk om alle tumorcellen te doden. Tumorcellen blijken namelijk in staat te zijn om DNA-schade heel precies te repareren door homologe recombinatie (HR). Deze foutloze manier van repareren wordt niet door alle tumorcellen gebruikt. Erfelijke eierstokkanker en borstkanker bijvoorbeeld hebben een HR-defect en zijn veel gevoeliger voor bestraling en chemotherapie. Onderzoekers vermoeden daarom dat het therapeutisch inactiveren van HR ervoor kan zorgen dat bestraling en chemotherapie meer effect hebben. Krajewska en haar UMCG-collega’s ontdekten dat de reparatiemethode gereguleerd wordt door de celcyclus. Door deze celcyclus af te remmen, wordt ook het zelfherstellende vermogen van de tumorcellen afgeremd. Daarnaast stelde de promovenda vast welke cellulaire signaleringsroute (een soort celcommunicatie-systeem) het HR-proces beïnvloeden. Deze ontdekkingen bieden nieuwe aangrijpingspunten om bestraling en chemotherapie te verbeteren. Malgorzata Krajewska (1985) studeerde Biotechnologie aan de Universiteit van Adam Mickiewicz in Poznan, Polen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Medische Oncologie binnen het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door UMCG.
“The serrated lesion : endoscopic characterization and clinical implications" Door middel van endoscopie van de dikke darm kunnen we darmpoliepen opsporen en verwijderen en daarmee voorkomen dat poliepen met kwaadaardige eigenschappen kunnen uitgroeien tot darmkanker. In dit proefschrift is aangetoond dat een deel van de ‘serrated poliepen’, welke voorheen als goedaardige poliepen beschouwd werden, toch de potentie heeft uit te groeien tot darmkanker. Om deze poliepen goed te herkennen, zijn in dit proefschrift de endoscopisch kenmerken van serrated poliepen beschreven en ook de risicofactoren. Verder blijkt dat maagdarmleverartsen die endoscopieën verrichten accuraat en correct goedaardige van kwaadaardige poliepen kunnen onderscheiden tijdens het darmonderzoek. Dit kan op termijn kosten besparen omdat dan niet meer alle poliepen door de patholoog hoeven te worden beoordeeld, zoals nu het geval is.
Wie zelf nooit rookte, maar wel ‘meerookt’ met een ander, heeft tot drie keer meer kans om de ongeneeslijke longziekte COPD te krijgen. Dat blijkt uit Zweeds onderzoek waarover het wetenschappelijk tijdschrift Chest publiceert. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) benadrukt dat volledig rookvrije horeca noodzakelijk zijn om gezonde longen gezond te houden. Vanavond behandelt de Tweede Kamer de wet die ook in Nederland de horeca geheel rookvrij maakt, waarvoor breed maatschappelijk draagvlak is. Uit het Zweedse onderzoek onder ruim tweeduizend mensen blijkt dat niet-rokers die ook thuis of op het werk rookvrij bleven, een kans van ruim vier procent hadden op het krijgen van COPD. Die kans stijgt tot bijna 15 procent als zij zowel thuis als op het werk meerookten met anderen. “Het beste dat je kunt doen voor de gezondheid van je longen, is zelf niet roken. Het is vreselijk als andermans rook je ziek maakt”, zegt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds. “In een gastvrije branche als de horeca wil je dat voorkomen, voor personeel én klanten. Invoering van een geheel rookvrije horeca per 1 januari 2015 is mogelijk.” Dat lukt als de Tweede Kamer vandaag instemt met het wetsvoorstel om de uitzondering op het rookverbod in kleine cafés op te heffen. Het is belangrijk dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tijdig goedkeurt, zo is er voldoende tijd om de invoering voor te bereiden. Het Zweedse onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide enquête en op longonderzoek om vast te stellen of iemand COPD had. De kans op COPD blijkt 4,2 procent als niet-rokers nooit meerookten met anderen, thuis of op het werk. De kans was 8 procent als zij ooit thuis langdurig waren blootgesteld aan rook en 8,3 procent als dat op het werk gebeurde. Rookten zij zowel thuis als op het werk mee, dan was de kans op COPD 14,7 procent. “In horeca waar wordt gerookt, loop je een reëel risico voor je gezondheid, ook als je zelf niet rookt”, concludeert Rutgers. In eerder onderzoek is al vaker vastgesteld dat meeroken de kans vergroot op longkanker, hart- en vaatziekten en astma. Dit Zweedse onderzoek laat nu voor het eerste een duidelijk verband zien tussen meeroken en de kans op COPD. COPD is een verzamelnaam voor onder meer chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk. In Nederland hebben ruim 320.000 mensen de diagnose. Daarnaast zijn er nog eens 300.000 mensen met een zeer hoog risico op COPD. Het is nu de vierde doodsoorzaak ter wereld en COPD is de enige chronische ziekte waarbij dit dodental in de toekomst nog verder zal toenemen. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het Zweedse onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen. Het Longfonds, de Hartstichting en KWF Kankerbestrijding zijn partner binnen de Alliantie Nederland Rookvrij!, een actief netwerk dat staat voor een samenleving waarin niemand meer (over)lijdt aan de gevolgen van roken.
Formaldehyde is de werkzame stof in veel desinfecteer- en conserveringsmiddelen, maar deze stof is kankerverwekkend. Daarom zal formaldehyde naar verwachting per 1 januari 2016 op Europees niveau als zodanig worden geclassificeerd (carcinogeen 1B). Dit kan betekenen dat formaldehyde-houdende middelen die momenteel op de markt zijn, niet meer worden toegelaten. Uit een eerste inventarisatie van het RIVM blijkt dat er voor de meerderheid van de toepassingen als desinfecteer- en conserveringsmiddel (biociden) voldoende chemische alternatieven beschikbaar zijn. Wel moet nog specifiek per sector en toepassing worden nagegaan of deze alternatieven daadwerkelijk geschikt zijn. Voorbeelden van toepassingen waar alternatieven voor zijn, zijn stal- en dierruimte ontsmetting, conserveringsmiddelen in wasmiddelen, verven en koelsystemen en slijmbestrijding in de papierindustrie. Voor sommige toepassingen zijn nauwelijks alternatieven gevonden. Dit betreft bijvoorbeeld de ontsmetting van champignonteeltcellen, schoeisel en de hoeven van vee. Hetzelfde geldt voor een aantal conserveringsmiddelen, bijvoorbeeld voor smeermiddelen en metaalbewerkingsvloeistoffen. Voor de desinfectie van afvalbakken voor maandverband (dameshygiëneboxen) blijkt geen enkel geregistreerd chemisch alternatief voor formaldehyde op de markt aanwezig. Dit geldt ook voor het (tijdelijk) conserveren van lichamen, dieren en weefsels. Hoewel dat niet is toegestaan, is het gebruik van formaldehyde voor deze conserveringen nog gangbaar. Vanwege de kankerverwekkende eigenschappen van formaldehyde wordt aanbevolen de blootstelling eraan te beperken of te voorkomen, dit vooruitlopend op mogelijk restrictief beleid. Als er geen alternatieven zijn, moet worden gestimuleerd dat ze worden ontwikkeld (innovatie). Het is van belang hierbij oog te hebben voor niet-chemische alternatieven, zoals verhitting en uv-straling als conserveermethode. Wanneer goede alternatieven beschikbaar zijn, moet worden aangemoedigd om daarop over te stappen, bijvoorbeeld via voorlichting.
Het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker in Nederland gaat op korte termijn veranderen waarbij er primair getest zal worden op de aanwezigheid van het Human Papillomavirus (HPV), de veroorzaker van baarmoederhalskanker. Er is echter behoefte aan specifieke biomarkers die een afwijking van de baarmoederhals herkennen. De meest belovende biomarkers worden in dit proefschrift beschreven. Tevens beschrijft het een HPV test die hoog risico HPV types individueel herkent en laat het zien dat integratie van HPV in het humane DNA en de virale load, nuttige biomarkers kunnen zijn. Deze biomarkers kunnen tegelijkertijd gedetecteerd worden met de HPV MLPA test.
Melania Balzarolo: ‘On the TRAIL of innate immune responses’. Dendritische cellen maken deel uit van het immuunsysteem. Ze kunnen ziekteverwekkers opnemen en hun antigenen (stoffen die in staat zijn een immuunreactie op te wekken) presenteren aan de buitenkant van hun celmembraan. Dat zet andere immuuncellen aan tot verdere actie. Balzarolo onderzocht dendritische cellen in de bloedbaan (plasmacytoid dendritic cells oftewel pDCs). Ze richtte zich op hun vermogen om celdood (apoptose) op te wekken in geïnfecteerde cellen en kankercellen. Dat gebeurt via het molecuul TNF-related apoptosis-inducing ligand (TRAIL). Tevens keek ze hoe pDCs en andere cellen van de aangeboren afweer reageren op aminozuren afkomstig van ziekteverwekkers. Het tot expressie komen van TRAIL blijkt een strikt gereguleerd proces. Daarbij spelen de moleculen NAB2 en EGR1 een belangrijke rol. Sommige delen van het DNA van ziekteverwekkers kunnen de activatie van bepaalde afweercellen versterken. Een beter begrip van pDCs en andere cellen van de aangeboren afweer kan op termijn wellicht bijdragen aan betere behandeling van infecties en kanker, en aan vaccinontwikkeling.
Op het AMC is vorig jaar een patiënt behandeld die na een beet van een teek was besmet met een nog niet eerder in Nederlandse patiënten gevonden variant van de Borrelia-bacterie. Het verslag van de behandeling van de man verschijnt 17 augustus als case report in het wetenschappelijke tijdschrift The Lancet. Uit een nieuwe inventarisatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat deze bacterie in vier procent van de Nederlandse teken te vinden is. In het artikel beschrijft AMC-internist-infectioloog Joppe Hovius, met medewerkers van het AMC en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), een zeventigjarige man met een scala aan neurologische klachten (onder andere geheugenproblemen en een onregelmatig looppatroon) die over de maanden heen verslechterde. Hij werd kort daarvoor behandeld voor een vorm van kanker. Bij het onderzoek bleek dat de man veelvuldig in contact was gekomen met teken. De test naar de ziekte van Lyme, die kan worden overgedragen door teken en wordt veroorzaakt door de bacterie Borrelia burgdorferi, leverde geen duidelijke diagnose op. Toch werd besloten de man te behandelen alsof hij die ziekte had. De patiënt genas. ‘Het was opmerkelijk hoe goed de behandeling aansloeg’, blikt Hovius terug. ‘Waarom dat was begrepen we later.’ Hovius kwam op het idee op zoek te gaan naar een andere bacterie, na publicatie van een artikel over een patiënt uit de VS met een soortgelijk verhaal. Van de Nederlandse patiënt was hersenvocht bewaard en daar kon de bewuste bacterie, Borrelia miyamotoi, worden aangetoond. Hoewel beide bacteriën tot dezelfde familie van Borrelia bacteriën horen, zijn er verschillen. De nieuwkomer wordt niet herkend door de standaardtesten voor Borrelia burgdorferi en hij veroorzaakt geen ziekte van Lyme. Wel reageren ze op dezelfde antibiotica. Hovius: ‘Deze patiënt had vanwege zijn behandeling tegen kanker een sterk verzwakt afweersysteem. Daardoor was het mogelijk dat Borrelia miyamotoi kon toeslaan. Artsen moeten rekening houden met deze bacterie bij patiënten met een verminderde afweer, die zijn gebeten door een teek en zich presenteren met klachten die passen bij een ontsteking van de hersenen/hersenvliezen’ Een eenvoudige test om de bacterie aan te tonen, is er nog niet in Nederland, maar daar wordt aan gewerkt door onder andere het AMC en het RIVM. Op het RIVM werd al langer onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze bacterie in teken. Uit de landelijke inventarisatie via www.tekenradar.nl blijkt dat in vier procent van de Nederlandse teken Borrelia miyamotoi is terug te vinden. Ter vergelijking: voor Borrelia burgdorferi is dat 22 procent. Op de bijgevoegde kaart is te zien dat Borrelia miyamotoi verspreid over heel Nederland voorkomt. Tot op heden was het niet bekend dat mensen in Nederland door tekenbeten worden blootgesteld aan deze nieuwe bacterie. Er is meer onderzoek nodig om te achterhalen of de bacterie ook ziekte veroorzaakt in personen met een normaal functionerend afweersysteem.
De realisatie van het Holland Particle Therapy Center (HollandPTC) in Delft is weer een stap dichterbij gekomen. De nieuwe Regeling Protonentherapie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maakt het mogelijk om maximaal vier vergunningen te verlenen voor de bouw van een protonenkliniek in Nederland. Het HollandPTC, een initiatief van de TU Delft, Erasmus MC en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), zal een van deze vergunningen aanvragen. Het streven is om in 2016 de eerste patiënten in Delft te kunnen behandelen. Meer dan de helft van alle kankerpatiënten heeft bestraling nodig om de groei van de tumor te stoppen. Daarbij gaat het nu standaard om röntgenstralen, maar sinds enkele jaren worden internationaal steeds meer patiënten bestraald met minuscule geladen deeltjes, zoals protonen. Het belangrijkste voordeel daarvan is de zeer nauwkeurige en scherp begrensde dosisafgifte. Die maakt het mogelijk om relatief ongevoelige of ongunstig gelegen tumoren een extra hoge dosis te geven, terwijl het omringende gezonde weefsel gespaard blijft. Dit zijn belangrijke voordelen voor de behandeling van tumoren in kritische gebieden van het lichaam, zoals de hersenen. Wereldwijd zijn er al 70.000 kankerpatiënten met protonen bestraald. Er is momenteel een sterke toename van het aantal bestralingsfaciliteiten voor deze techniek, met name in Duitsland, de VS en Japan.
De afdeling Gynaecologische Oncologie van het UMC St Radboud is een onderzoek gestart naar een thuistest voor baarmoederhalskanker. 34.000 vrouwen die in 2008 werden opgeroepen voor een uitstrijkje, maar daar geen gebruik van hebben gemaakt, worden voor dit onderzoek uitgenodigd. Het onderzoek vindt plaats op advies van de Gezondheidsraad en is goedgekeurd door het ministerie van VWS. In tegenstelling tot het uitstrijkje, waarbij naar afwijkende cellen in de baarmoederhals wordt gezocht, richt dit onderzoek zich op de veroorzakers van die afwijkingen. Het gaat om de aanwezigheid van hpv, met name de hoog risico hpv-types die onder meer baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken. De test is niet bedoeld als vervanging van het uitstrijkje.
Het proefschrift van Qian Li gaat over synthetische equivalenten van antibiotica uit de bleomycinefamilie. Bleomycines (BLM’s) zijn natuurlijke antibiotica die op grote schaal gebruikt worden in de klinische behandeling van bepaalde vormen van kanker. Er wordt verondersteld dat ze de groei van kankercellen voorkomen door het oxidatief knippen van DNA-strengen. Op basis van de structurele kenmerken van het metaal-bindingsdomein van BLM’s, werd het pentadentaat ligand N,N-bis(2-pyridylmethyl)-N-bis(2-pyridyl)-methylamine (N4Py) ontworpen en gesynthetiseerd. Het doel van dit onderzoeksproject was om de mononucleaire Fe(II)N4Py complexen systematisch te evalueren als synthetische nabootsers van Fe(II)-BLM in oxidatieve DNA-splitsing. De studies die zijn uitgevoerd in dit proefschrift hebben aangetoond dat de plasmide-DNA-knipactiviteit van Fe(II)N4Py complexen kan worden beïnvloed door het aanpassen van hun structuur en/of gebruik van verschillende bestralingscondities. De belangrijkste stap in het DNA-knipproces is de vorming van [(N4Py)FeIIIOOH]2+, een analoog van [(BLM)FeIIIOOH]2+, de direct actieve soort of de voorloper van de direct actieve soorten. In levende menselijke cellen induceren Fe(II)-N4Py complexen nucleaire DNA-splitsing net zo efficiënt als Fe(II)BLM, wat de eerste voorbeelden zijn van een synthetisch equivalent van BLM dat in staat is om nucleair DNA te knippen. Alle resultaten bij elkaar bewezen dat de synthetische Fe(II)-complexen N4Py succesvol Fe(II)BLM imiteren, zowel in de reageerbuis als in de meer complexe intracellulaire omgeving. Qian Li (China, 1982) studeerde scheikunde in Utrecht. Het onderzoek werd uitgevoerd bij het Stratingh Institute for Chemistry van de RUG en de afdeling Pathology and Medical Biology van het UMCG.
De mogelijkheden voor genetische testen nemen toe, maar er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de gezondheidswinst die dat oplevert. Juriste Rachèl van Hellemondt stelt dat de wijze waarop screening in Nederland wordt gereguleerd moet veranderen. Proefschrift Genomics and the law Rachel van HellemodtWat was de aanleiding voor het onderzoek? “De laatste jaren is er steeds meer mogelijk op het gebied van genetische screening. Het aanbod van direct-to-consumer (DTC)-testen op de markt is daardoor toegenomen. In veel gevallen leveren deze testen weinig gezondheidswinst op. Ik heb vanuit een juridisch perspectief onderzocht of de overheid kwaliteitseisen moet stellen aan screening. Daarnaast heb ik onderzocht wat de Europese regelgeving betekent voor de Nederlandse wetgeving op het gebied van DTC-testen.” “Mijn eerste bezwaar is dat de claims die bedrijven doen vaak niet kloppen en dat de wijze waarop de aanbieders de consumenten informeren niet adequaat is. Zo’n test biedt je een risicoprofiel van aandoeningen zoals kanker en diabetes. Maar het is soms nog helemaal niet bekend welke genetische factoren daadwerkelijk van belang zijn bij het ontstaan. Daarnaast zeggen risicopercentages de consument niet zo veel. Om die te kunnen interpreteren heb je professionele begeleiding nodig. Die begeleiding bieden bedrijven meestal niet, dat is mijn tweede bezwaar. Daarvoor zijn mensen dan aangewezen op de reguliere gezondheidszorg. Herinterpretaties van testuitslagen, overdiagnostiek en overbehandeling kunnen de gezondheidszorg onnodig duur maken en het kan de betrokkenen schade toebrengen. Ik denk dan ook dat de meeste DTC-genetische testen op dit moment potentieel meer schade kunnen aanbrengen dan dat ze winst opleveren.” “In Nederland hebben we een vrij uniek systeem. De Wet op bevolkingsonderzoek (WBO) bepaalt dat je een vergunning nodig hebt om screening aan te bieden naar kanker en onbehandelbare aandoeningen. In de praktijk blijkt die wet moeilijk te interpreteren. Daar komt bij dat bedrijven alleen strafbaar zijn als ze bepaalde vormen van screening zonder vergunning uitvoeren, niet als ze die zonder vergunning aanbieden. Veel bedrijven adverteren in Nederland voor screening die ze net over de grens in landen als Duitsland uitvoeren.” “DTC-genetische testen vallen onder de regels van de Europese Unie wat betreft de vrije verrichting van diensten. Die regels schrijven voor dat vergunningscriteria duidelijk en vooraf kenbaar moeten zijn. De vergunningscriteria en de definitie van bevolkingsonderzoek in de WBO zijn voor meerdere interpretaties vatbaar en dat schept onduidelijkheid. Vanuit dat perspectief moet de WBO dus worden aangepast.” “Ik raad aan om de term ‘bevolkingsonderzoek’ te reserveren voor de grote landelijke screeningsprogramma’s die in de regel zijn opgenomen in het Nationaal Programma Bevolkingsonderzoek (NPB). Het NPB zou een wettelijke basis moeten krijgen in de Wet publieke gezondheid. Voor alle andere vormen van screening adviseer ik kwaliteitseisen te stellen in een zogenaamde screeningswet. Het uitgangspunt in die wet zou moeten zijn dat screening in principe is toegestaan, mits die wetenschappelijk deugdelijk is en de patiënten- en consumentenrechten worden geëerbiedigd.” “Op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en bij de Gezondheidsraad weten ze dat ik dit onderzoek heb gedaan. Er wordt al een paar jaar gediscussieerd over een herziening van de WBO, maar dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Of dat op korte termijn gaat gebeuren, weet ik niet.”
Müllauer onderzocht de mogelijke anti-kankerwerking van betalinezuur (BetA). De plantaardige stof bleek in tumorcellijnen op effectieve wijze celdood te kunnen veroorzaken. Deze celdood trad op door structurele veranderingen in de mitochondriën (de energiefabriekjes van de cel). Die zorgden voor autofagie (een proces waarbij de cel eigen onderdelen afbreekt en recycled), en voor celdood. De stof cyclosporine A bleek in staat deze autofagie en celdood weer te stoppen. Dierproeven toonden significante afname van long- en darmtumoren na behandeling met BetA zonder toxische bijwerkingen. Betalinezuur zou dan ook een veelbelovend nieuw anti-kankermedicijn kunnen worden.
Dr. Thomas (Tom) Würdinger van VU medisch centrum krijgt een ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro voor zijn onderzoek naar hersentumoren. Met deze Europese subsidie gaat hij onderzoeken hoe een tumor in het brein communiceert met cellen in de rest van het lichaam. Het vermoeden is dat stamcellen uit het beenmerg afreizen naar de tumor, om daar bloedvaten te vormen, waardoor de tumor verder kan groeien. Een hersentumor is één van de meest agressieve vormen van kanker. De tumor zit op een cruciale en kwetsbare plek en is lastig te behandelen. Patiënten met een kwaadaardige tumor hebben, ondanks de huidige behandeling met chirurgie, bestraling en chemotherapie, dan ook een zeer slecht vooruitzicht. Een paar jaar geleden werd ontdekt dat een hersentumor zeer kleine vetbolletjes (20 - 200 nm in diameter) uitscheidt, die via de bloedbaan in het hele lichaam terechtkomen. Vetbolletjes die in het beenmerg terechtkomen, kunnen daar mogelijk de stamcellen aanzetten om af te reizen naar de hersentumor en zo de vorming van nieuwe tumorbloedvaten te bevorderen. ‘We willen begrijpen waarom die stamcellen op reis gaan helemaal naar de hersenen’, zegt dr. Tom Würdinger van de afdeling neurochirurgie van VUmc. ‘Want als we dat beter snappen, dan kunnen we dit proces misschien afremmen of stoppen.’ Ook wil de onderzoeker weten hoe die langeafstandscommunicatie van de tumorcellen precies werkt. ‘De bloedbaan lijkt als een soort glasvezelkabel te fungeren.’ De vetbolletjes die door het lichaam gaan zwerven, zijn trouwens niet alleen maar slecht nieuws. In deze minuscule bolletjes zitten namelijk eiwitten en RNA die informatie bevatten over de aard van de tumor. Het mooie is dat deze vetbolletjes ophopen in de eenvoudig te isoleren bloedplaatjes (thrombocyten) waardoor ons bloed feitelijk een schat aan informatie vervoert. Würdinger: ‘We verwachten dat we met de modernste sequencing-technieken informatie uit de bloedplaatjes kunnen halen over hoe de tumor het beste bestreden kan worden, met welke chemokuur.’ Würdinger krijgt de subsidie van 1,3 miljoen euro toegekend voor zijn onderzoeksvoorstel Glioblastoma Inhibition: Targeting Tumour-derived Extracellular Vesicle driven Cell Recruitment (GLITTER). Het project gaat 60 maanden duren en gaat nog dit jaar van start. De onderzoeker kan met het geld onder meer drie postdoconderzoekers aannemen. Bij het project zijn verschillende disciplines uit VUmc Cancer Center Amsterdam betrokken, waaronder de immunologie, angiogenese (bloedvaten), pathologie, oncologie, en neurochirurgie. Würdinger: ‘Het succes van deze subsidie onderstreept dat het idee van Bob Pinedo zijn vruchten afwerpt.’ Pinedo is de grondlegger van VUmc-CCA, waar alle bij kankeronderzoek betrokken disciplines bij elkaar zitten in één gebouw, de opvallende kleurige blokkendoos langs de A10. Het onderzoek wordt ondersteund door Stichting VUmc-CCA en Stichting STOPhersentumoren.nl. De ERC Starting Grant is een prestigieuze subsidie waarmee de Europese Commissie jonge onderzoekers die nog aan de start staan van hun carrière, de kans wil geven hun innovatieve ideeën richting te geven.
Melanoomcellen hebben een eigen specifieke geur. Aan de hand daarvan kan deze meest agressieve vorm van huidkanker in wellicht op een voor de patiënt niet belastende manier worden gediagnosticeerd. Dat schrijven onderzoekers van onder andere het Monell Center op de specialistische website Journal of Chromatography B. De onderzoekers richtten zich op vluchtige organische stoffen die de huid produceert. Deze produceren zeer specifieke geuren. Gezonde huidcellen blijken hun eigen geur te hebben, maar ook melanoomcellen kennen hun eigen geur. Met speciale sensoren zijn die geuren van elkaar te onderscheiden. Mogelijk geldt deze ontdekking ook voor andere vormen van kanker en zelfs voor andere ziekten.
Oratie: Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Innovatieve Gastrointestinale. Endoscopie houdt prof. dr. B.L.A.M Weusten zijn inaugurele rede met als titel ‘Innovatieve endoscopie: uitkijken en vooruit kijken’. De laatste vijftien jaar is de zorg voor patiënten met vroege vormen van slokdarmkanker sterk verbeterd. Vroeger werd in het beginstadium van deze ziekte de hele slokdarm operatief verwijderd, nu volstaat vaak een locale behandeling waarbij de arts de tumor van binnenuit weghaalt en de rest van de slokdarm behouden blijft. Nieuwe, innovatieve endoscopische technieken worden niet zelden ontwikkeld door firma’s die de benodigde accessoires graag willen verkopen. Het is de verantwoordelijkheid van de endoscopist en wetenschapper om de ontwikkeling hiervan mede te initiëren, te faciliteren, maar vooral te toetsen of ze daadwerkelijk bijdragen aan de verbetering van zorg voor de patiënt. Hierbij is het belangrijk voor patiënten dat ook niet-academische ziekenhuizen participeren in wetenschappelijk onderzoek naar de toepasbaarheid van de uitkomsten van dergelijke studies in de algemene klinische praktijk. Ook draagt het doen van wetenschappelijk onderzoek bij aan verhoging van de kwaliteit van zorg. Het is een verantwoordelijkheid van academische ziekenhuizen om toegepast wetenschappelijk onderzoek in algemene ziekenhuizen te stimuleren door vorming van breed gedragen onderzoeksplatforms. Voor endoscopische innovaties geldt dat ze zowel in de academische als in de algemene ziekenhuizen moeten worden gevalideerd en geïmplementeerd. Voor sommige innovatieve behandelmethoden is centralisatie juist aangewezen. Dit geldt voor hoogcomplexe, risicovolle interventies voor zeldzame afwijkingen. Op het gebied van de behandeling van vroege vormen van kanker van slokdarm en maag valt nog veel werk te verzetten en tegenkrachten te overwinnen. Nieuwe ingewikkelde endoscopische behandelmethoden vinden te gemakkelijk hun weg naar de algemene praktijk. Samen met de beroepsgroep moet worden gewerkt aan landelijke richtlijnen waarin onderbouwde volumecriteria, opleidings- en kwaliteitseisen voor de endoscopist en het ziekenhuis worden vastgelegd.
Inzicht in de werking van pigmentstoornissen is niet alleen belangrijk voor het ontwikkelen van betere behandelingen, maar geeft ook nieuwe aangrijpingspunten voor melanoombehandeling. De autoimmuniteit die bij vitiligo actief is heeft een beschermende werking tegen melanoom. Dit kan als uitgangspunt dienen voor nieuwe vormen van immuuntherapie voor melanoom, aldus prof. dr. Rosalie Luiten in haar oratie naar aanleiding van haar benoeming tot hoogleraar Dermatologie, in het bijzonder pigmentcelstoornissen van de huid. Huidskleur heeft een grote invloed op het dagelijks leven. De wens van sommige donkere mensen om een wat lichtere huid te hebben, en anderzijds het verlangen van lichte mensen naar een gebruinde huid, stimuleert gewoontes met mogelijke risico’s voor de gezondheid. Zo kan het bleken van de huid met speciale crèmes vitiligo veroorzaken, een huidaandoening waarbij witte vlekken in de huid ontstaan. Het overmatig zonnebaden daarentegen verhoogt het risico op huidkanker. Afwijkingen in de huidskleur, zoals donkere of lichte vlekken, zijn goed zichtbaar en kunnen de kwaliteit van leven sterk verminderen. Pigmentstoornissen zijn dus niet alleen een cosmetisch probleem, maar kunnen ook met psychische klachten gepaard gaan. Het onderzoek van Luiten richt zich op de ontstaanswijze en het verloop van deze pigmentaandoeningen, om betere behandelingen te ontwikkelen. Melanoom is de agressiefste vorm van huidkanker en moeilijk te behandelen zodra het is uitgezaaid. Melanoompatiënten krijgen soms ook vitiligo en dat is een gunstig teken voor hun overlevingskans. Luiten onderzoekt de relatie tussen vitiligo en melanoom. Daarin staan de pigmentcellen in de huid centraal: afwezig bij vitiligo of ontspoord bij melanoom. Op basis hiervan kan het uitlokken van vitiligo worden ingezet als nieuwe immuuntherapie voor melanoom.
Bij inspectie van de noordelijke productiefaciliteit van het Amerikaanse Ben Venue Laboratories (BVL) zijn kwaliteitsproblemen aan het licht gekomen. In deze faciliteit worden meerdere geneesmiddelen geproduceerd (Busilvex, Velcade, Vidaza, Caelyx en Vistide) waarbij nu een mogelijk risico op verontreiniging is ontstaan. BVL heeft de productie en distributie op deze locatie inmiddels stilgelegd. Voor producten die reeds op de markt zijn is per geneesmiddel een nieuwe afweging van de baten en risico’s gemaakt en zijn diverse acties voorgesteld. Voor Caelyx wordt geadviseerd de huidige voorraad alleen te gebruiken voor patiënten die op dit moment al met dit geneesmiddel behandeld worden. Uit voorzorg is een Europese recall nodig van eerder bij BVL geproduceerde batches van Busilvex, Velcade en Vidaza. In Nederland zijn van Vidaza geen batches op de markt die zijn geproduceerd door BVL. Voor Bisulvex en Velcade wordt dit momenteel uitgezocht. Vistide blijft beschikbaar. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, op basis van de uitkomsten van de inspectie. De CHMP heeft per geneesmiddel overwogen hoe essentieel het geneesmiddel is voor de patiënt, of er alternatieve producenten of geneesmiddelen zijn en of er leveringsproblemen ontstaan als batches worden teruggeroepen. Caelyx, gebruikt bij de behandeling van kanker, wordt door de CHMP gezien als een essentieel geneesmiddel. Gezien de beperkte beschikbaarheid wordt geadviseerd bestaande voorraad alleen te gebruiken voor patiënten die al met de behandeling met dit geneesmiddel gestart zijn. Voor nieuwe patiënten moet gezocht worden naar alternatieven. De CHMP heeft registratiehouder Janssen-Cilag B.V. gevraagd artsen en apothekers op de hoogte te brengen en hen te vragen bestaande patiënten extra te monitoren en eventuele bijwerkingen direct te melden. Ook de patiëntenvereniging wordt nader geïnformeerd. De CHMP zal de ontwikkelingen rond Caelyx nauwgezet volgen. Van Busilvex, Velcade en Vidaza, tevens geneesmiddelen die bij de behandeling van kanker worden gebruikt, vindt een recall plaats van bestaande voorraad die door BVL is geproduceerd. Er zijn alternatieve producenten beschikbaar. Deze recall leidt naar verwachting niet tot tekorten. Wel zal in geval van Velcade gebruik gemaakt worden van grotere verpakkingseenheden (3,5 mg i.p.v. 1mg). Artsen en apothekers worden hierover geïnformeerd. Vistide, een virusremmer blijft beschikbaar. Dit geneesmiddel wordt in een laat stadium van het productieproces extra gesteriliseerd. In Nederland wordt aanvullende informatie verstrekt via de website van het CBG en via brieven aan artsen en apothekers, zogenaamde Direct Healthcare Professional Communications (DHPCs).
Het Oogziekenhuis Rotterdam en het Erasmus MC starten op 10 november met het Schildklier Centrum Rotterdam. In dit centrum wordt de patiënt op gecombineerde spreekuren door verschillende specialisten gezien. Dit scheelt de patiënt veel tijd en er kan veel sneller een behandelplan met alle specialismen worden opgesteld. In Nederland hebben meer dan 500.000 mensen een aandoening aan de schildklier. De schildklier kan te snel of te langzaam werken, vergroot zijn of een kanker bevatten. Bij de diagnostiek zijn vaak meerdere specialismen betrokken. Het Oogziekenhuis Rotterdam en het Erasmus MC starten op 10 november met een regionaal expertise centrum voor complexe schildklierziekten: het Schildklier Centrum Rotterdam. Het Schildklier Centrum zal zich met name richten op de derdelijns schildklierzorg: schildklierkanker, Graves’ ophthalmopathie (een oogaandoening) en zeldzame afwijkingen in het schildklierhormoonmetabolisme. Het Schildklier Centrum heeft tegelijkertijd als doel om voor medisch specialisten in de regio een gemakkelijk toegankelijk centrum te zijn voor overleg of verwijzing. Zo hoopt het centrum bij te dragen aan een optimale behandeling van patiënten met schildklieraandoeningen in de gehele regio.
Onderzoekers van het VUmc hebben ontdekt waardoor kanker ongevoelig raakt voor behandeling met medicijnen. Zowel gezonde- als tumorcellen blijken in staat om het medicijn suninitib op te slaan in blaasjes, waardoor het zijn werking verliest. De afgelopen jaren zijn veel nieuwe medicijnen tegen kanker ontwikkeld, die gericht zijn op het remmen van de groei van tumorcellen of het remmen van de bloedvatvorming. Deze nieuwe medicijnen worden tyrosine-kinaseremmers genoemd. Een van de meest succesvolle TK-remmers is sunitinib. In de meeste gevallen ontstaat echter ongevoeligheid (resistentie) tegen dit medicijn en moet de behandeling gestopt worden. Waarschijnlijk is het straks mogelijk de tumorcel te slim af te zijn, door de functie van deze blaasjes te remmen.
Longscans die zijn gemaakt om longkanker op te sporen, zijn ook bruikbaar om longziekte COPD te vinden. Dat zegt een onderzoeksteam van het UMC Utrecht. Mensen die roken of hebben gerookt werden in het kader van het NELSON-onderzoek uitgenodigd om een CT-scan van hun longen te laten maken. Daarmee is eventuele longkanker in een vroeg stadium op te sporen. Maar rokende mensen hebben ook een sterk vergrote kans op COPD. De standaardmethode om COPD vast te stellen is een longfunctietest. Tijdens het onderzoek bleek dat 38 procent van de deelnemers ook COP had. Op basis van deze scans en andere factoren, zoals gewicht en aantal gerookte sigaretten, kon het risico op COPD redelijk goed worden voorspeld.
Binnen de Nederlandse gezondheidszorg bestaat te weinig aandacht voor voeding, terwijl voeding de allerbelangrijkste pijler vormt van onze gezondheid. Iedere cel van ons lichaam is opgebouwd uit stoffen die we via voedsel opnemen. Voedingszorg is daarom van groot belang voor de preventie en behandeling van ziekten, zoals ondervoeding bij ouderen. Professionele zorgverleners kampen niet alleen met een tijdgebrek, maar ook met gebrek aan kennis op het gebied van voedingszorg. Daarom is bijscholing nodig en moet voeding, daar waar nodig, een vast onderdeel worden van het standaard zorgbeleid. Dit stelt prof.dr.ir. Pieter Dagnelie in zijn oratie aanstaande vrijdag 21 juni. Hij aanvaardt daarmee het ambt van hoogleraar Voedingsepidemiologie aan de Universiteit Maastricht. Voedingsepidemiologie is de tak van wetenschap die kijkt naar de relatie tussen voeding en gezondheid. Wat is de rol van voeding bij het ontstaan van ziekte, het verloop van de ziekte, en hoe stel je vast of iemand een tekort aan voedingsstoffen heeft? Professor Dagnelie heeft onder andere onderzoek gedaan naar vitamine B12-tekort bij vegetariërs en de relatie tussen ondervoeding en kanker. Zo heeft hij aangetoond dat een regelmatige toediening van de lichaamseigen stof ATP bij longkankerpatiënten leidde tot remming van het gewichtsverlies, betere spiermassa, betere levenskwaliteit, een beter fysiek functioneren en, bij een deel van de patiënten, ook tot een langere overleving. Dagnelie: “Een belangrijk speerpunt in ons huidige onderzoek is het voorkómen en behandelen van ondervoeding bij ouderen en patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen. De huidige aanpak van ondervoeding bij ouderen is gebaseerd op het idee dat het altijd zinvol is ondervoeding te behandelen, omdat lange tijd gedacht werd dat ondervoede mensen minder snel herstellen. Ons onderzoek heeft echter uitgewezen dat patiënten (oudere met een heupfractuur) die intensieve voedingsbegeleiding kregen en extra energie en eiwit in de voeding weliswaar beter op gewicht waren, maar niet sneller herstelden of revalideerden.” Dit wil volgens Dagnelie echter niet zeggen dat er geen behoefte is aan goede voedingsbegeleiding voor ouderen. “Juist omdat er binnen de meeste zorginstellingen nog weinig aandacht voor voeding is, werd onze interventie door de patiënten zelf enorm gewaardeerd. Ook de betrokken zorgprofessionals constateerden tekortkomingen in de voedingszorg, wat de noodzaak naar onderzoek en verandering alleen maar onderstreept.” De komende periode vindt onderzoek plaats bij ouderen die thuis wonen en ‘thuismaaltijden’ krijgen waarbij er vooral aandacht wordt besteed aan een combinatie van goede smaak én hoge gezondheidskwaliteit. Daarnaast zal het onderzoek van Dagnelie en zijn onderzoeksgroep zich richten op de preventie van overgewicht bij kinderen, onder meer in de KOALA-studie. De komende jaren verwacht Dagnelie ook veel van de Maastricht Studie, een onderzoek naar 5000 mensen mét en 5000 mensen zonder diabetes die lange tijd gevolgd worden.
Rokers die vrijwel direct nadat ze wakker zijn geworden hun eerste sigaret opsteken, hebben meer kans om long-, nek- of mondkanker te ontwikkelen. Dat zeggen onderzoekers van het Penn State College of Medicine. Hoe eerder een roker een eerste sigaret opsteekt, hoe afhankelijker oftewel verslaafder is hij of zij is. Bovendien neemt het gehalte nicotine en andere giftige stoffen in het lichaam toe naarmate iemand vroeger rookt. Volgens de onderzoekers vormen de zogenaamde ochtendrokers een groep tabaksverslaafden met een nog beduidend hoger risico op kanker. Een gericht hulpprogramma voor deze groep zwaar verslaafden zou daarom goed zijn, zeggen ze.
Artsen wordt aangeraden voor de start van de behandeling de risicofactoren voor het krijgen van blaaskanker te bepalen. Een goede afweging van gebruik door oudere patiënten vooraf en tijdens de behandeling is nodig. Om te zorgen dat alleen die patiënten pioglitazon voorgeschreven krijgen die er voldoende baat bij hebben, moet de therapie binnen drie tot zes maanden geëvalueerd worden, daarna op regelmatige basis. Dit schrijft Eli Lilly in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidinformatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG vertegenwoordigd is, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers (inclusief ziekenhuisapothekers), internisten, (apotheek houdende) huisartsen, artsen werkzaam in verpleeghuizen/bejaardencentra, geriaters en oncologen. In Nederland zijn deze geneesmiddelen op de markt onder de merknamen Actos (pioglitazone) en Competact (pioglitazone en metformine). Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
Marij Hillen: ‘Cancer patients’ trust in their oncologist’. Kleine aanpassingen in de communicatie tussen oncologen en hun patiënten kunnen leiden tot een substantiële versterking van het vertrouwen van patiënten. De oncoloog kan al in enkele tientallen seconden bijdragen aan dat vertrouwen door aandacht te besteden aan de zorgen van de patiënt, de eigen medische expertise te benoemen en een open en eerlijke informatievoorziening te benadrukken. Dit blijkt uit het proefschrift van Hillen over het vertrouwen tussen kankerpatiënt en arts. Het is van belang dat patiënten hun arts vertrouwen, maar hoe dat vertrouwen tot stand komt was niet bekend. Hillen onderzocht hoe patiënten vertrouwen kregen in hun arts en of dit ook is te meten. Ze spitste het onderzoek toe op de vraag hoe oncologen via hun communicatie kunnen bijdragen aan de band met de patiënt. Voor het onderzoek liet Hillen (ex)-kankerpatiënten kijken naar nagespeelde medische gesprekken waarbij de manier waarop de oncoloog communiceerde steeds iets verschilde. De kijkers stelden zich voor patiënt te zijn en rapporteerden hun vertrouwen in de oncoloog.
De Franse registratieautoriteit Afssaps heeft de handelsvergunning van geneesmiddelen met de werkzame stof pioglitazon (Actos, Competact) opgeschort, in afwachting van de uitkomst van de beoordeling van de balans werkzaamheid/schadelijkheid die op dit moment in Europa wordt uitgevoerd. Afssaps heeft dit besluit genomen op grond van resultaten van een Franse studie die een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker met pioglitazon suggereert. De CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, is in maart 2011 gestart met een evaluatie van het signaal van een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker bij gebruik van pioglitazon. Op dit moment worden alle relevante data beoordeeld. Ook de resultaten van de Franse studie zullen beoordeeld worden. Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
Afssaps heeft dit besluit genomen op grond van resultaten van een Franse studie die een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker met pioglitazon suggereert. De CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is vertegenwoordigd, is in maart 2011 gestart met een evaluatie van het signaal van een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker bij gebruik van pioglitazon. Op dit moment worden alle relevante data beoordeeld. Ook de resultaten van de Franse studie zullen beoordeeld worden. Dit onderwerp zal tijdens de eerstvolgende CHMP-vergadering van 20 tot 23 juni 2011 besproken worden. Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
De Stichting HIV Monitoring meldt dat één op de twintig hiv-geïnfecteerde patiënten die in Nederland in zorg zijn momenteel chronisch geïnfecteerd is met het hepatitis C-virus (HCV), en een verhoogd risico loopt op het ontwikkelen van chronische leverziekte en leverkanker. Een toenemend aantal hiv-patiënten is de afgelopen jaren behandeld met de tot voor kort geldende standaard behandeling voor HCV. Die behandeling gaat gepaard met veel bijwerkingen en is beperkt effectief. Als gevolg hiervan is een groot aantal patiënten met hiv in zorg nog niet of nog niet met succes behandeld voor hun chronische HCV co-infectie. Twee nieuwe middelen tegen HCV zijn begin 2012 geïntroduceerd. Toevoeging van deze middelen aan de reeds bestaande behandeling gaf weliswaar een grotere maar nog steeds onvoldoende kans op genezing van HCV. Bovendien gaat ook het gebruik van deze nieuwe middelen nog steeds gepaard met belastende bijwerkingen. Diverse nieuwere behandelingen met een zeer hoge kans op genezing van HCV en weinig bijwerkingen worden momenteel ontwikkeld. De beschikbaarheid van dergelijke behandelingen voor klinische toepassing wordt met spanning afgewacht. De hoop is dat deze nieuwe behandelingen sterk zullen bijdragen aan het verminderen van het aantal toekomstige gevallen van chronische leverziekte, leverkanker, en de kans voor mensen met hiv om hieraan te overlijden. ____________________
Promotie Dhr. Roger A.J. Habets, MSc (Maastricht University). In deze thesis is onderzoek gedaan naar de basale mechanismen onderliggend aan Notch signalering, met het idee om deze bevindingen te vertalen naar nieuwe therapeutische mogelijkheden. Notch signalering speelt een belangrijke rol tijdens de ontwikkeling van het embryo, maar ook tijdens de instandhouding van verschillende weefsels daarna. Zoogdieren hebben vier verschillende Notch receptoren (Notch 1 – 4) en signalering wordt geactiveerd doordat Notch receptoren in de celwand een interactie aangaan met liganden op ernaast gelegen cellen. Bij kanker komt vaak verhoogde Notch signalering voor, o.a. als gevolg van mutaties. Dit leidt tot ligand-onafhankelijke Notch signalering en voor Notch1 komt dit bijvoorbeeld veel voor bij acute lymfatische leukemie. Wij hebben een nieuwe manier gevonden om de groei van deze leukemische kankercellen en daardoor ook tumoren bij muizen te remmen, door gebruik te maken van een veilig geneesmiddel dat al gebruikt wordt voor andere toepassingen. In tegenstelling tot wat wij aanvankelijk dachten blijken deze effecten niet afhankelijk te zijn van Notch signalering.
Het is belangrijk dat alle patiënten voor de start van de behandeling met rituximab (MabThera) gescreend worden op het hepatitis B-virus (HBV). Patiënten met een actieve hepatitis B-infectie dienen niet behandeld te worden met rituximab. Aanbevolen wordt om patiënten met een positieve hepatitis B-serologie (geen actieve ziekte) door te verwijzen naar een deskundige op het gebied van leverziekten voor er begonnen wordt met de behandeling. Om HBV-reactivatie te voorkomen moeten deze patiënten volgens de gangbare medische standaarden gecontroleerd en behandeld worden. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar dermatologen, nefrologen, longartsen, klinisch immunologen en neurologen in de academische centra, oncologen, hematologen, reumatologen, hepatologen, ziekenhuisapothekers, relevante beroepsorganisaties en de betreffende specialisten in opleiding. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt).
Het is belangrijk dat alle patiënten voor de start van de behandeling met rituximab (MabThera) gescreend worden op het hepatitis B-virus (HBV). Patiënten met een actieve hepatitis B-infectie dienen niet behandeld te worden met rituximab. Aanbevolen wordt om patiënten met een positieve hepatitis B-serologie (geen actieve ziekte) door te verwijzen naar een deskundige op het gebied van leverziekten voor er begonnen wordt met de behandeling. Om HBV-reactivatie te voorkomen moeten deze patiënten volgens de gangbare medische standaarden gecontroleerd en behandeld worden. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar dermatologen, nefrologen, longartsen, klinisch immunologen en neurologen in de academische centra, oncologen, hematologen, reumatologen, hepatologen, ziekenhuisapothekers, relevante beroepsorganisaties en de betreffende specialisten in opleiding. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt).
Hansje Eva Teulings: ‘Melanoma versu vitiligo; Clinical aspects and implications for immunotherapy’. Bij sommige patiënten met melanomen kan het opwekken van vitiligo, het ontstaan van witte vlekken, met een bleekcrème effect hebben op de prognose van de patiënt. Dit stelt Teulings in haar proefschrift over melanoom en vitiligo. Melanoom is een agressieve vorm van huidkanker die ontstaat in een bepaald type huidcel, de melanocyten. Als het immuunsysteem van de patiënt het melanoom herkent, kan de tumorgroei stabiliseren of kan de tumor in omvang afnemen. Immuuntherapie van melanoom is erop gericht de eigen afweer van de patiënt te verhogen om zo de tumor te bestrijden. Vitiligo daarentegen is een autoimmuunziekte gericht tegen de melanocyten, waardoor van witte vlekken in de huid ontstaan. Vitiligo en melanoom zijn tegengesteld aan elkaar, maar meer kennis van de immuunresponsen in vitiligo kan bijdragen aan het verbeteren van de behandeling van melanoom. Teulings heeft de klinische en immunologische eigenschappen van beide ziektebeelden bestudeerd en de mogelijkheden onderzocht om vitiligo op te wekken als nieuwe vorm van immuuntherapie voor melanoompatiënten. Uit haar onderzoek blijkt de relatie tussen de twee aandoeningen. Vitiligopatiënten hebben drie keer minder kans op het ontwikkelen van melanoom of andere vormen van huidkanker dan personen van dezelfde leeftijd zonder vitiligo. Verder blijkt dat het wit worden van de huid van patiënten met gevorderd melanoom die behandeld worden met immuuntherapie, een betere kans hebben op overleving. Ook kan de lokale behandeling van uitzaaiingen van melanomen op de huid met een bleekcrème, gecombineerd met een zalf die de groei van cellen remt, de uitzaaiingen op de huid bij ongeveer eenderde deel van de patiënt verminderen.
In tegenstelling tot de berichtgeving van 23 maart 2011 is het leveringstekort van het product Thyrogen (thyrotropin alfa) nog niet verholpen. De verwachting is dat dit tekort tot in 2012 zal voortduren. Artsen wordt geadviseerd het gebruik van Thyrogen te beperken tot patiënten die onttrekking van schildklierhormoon niet verdragen of waarbij onttrekking van schildklierhormoon niet effectief is en geen behandeling te beginnen bij nieuwe patiënten. Dit schrijft de firma Genzyme in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het Europese geneesmiddelen agentschap (EMA), het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar endocrinologen, chirurgen, nucleair geneeskundigen en ziekenhuisapothekers die schildklierkanker behandelen. Thyrogen wordt gebruikt ter detectie en behandeling van bepaalde soorten schildklierkanker bij patiënten bij wie de schildklier is verwijderd en die schildklierhormonen innemen.
In vervolg op onze berichtgeving van 21 juli, heeft Eli Lilly Nederland de productinformatie van pioglitazon-bevattende geneesmiddelen aangepast. Deze producten mogen niet worden gebruikt in patiënten met (een historie van) blaaskanker of aan patiënten met niet-onderzochte hematurie. Artsen wordt aangeraden voor de start van de behandeling de risicofactoren voor het krijgen van blaaskanker te bepalen. Een goede afweging van gebruik door oudere patiënten vooraf en tijdens de behandeling is nodig. Om te zorgen dat alleen die patiënten pioglitazon voorgeschreven krijgen die er voldoende baat bij hebben, moet de therapie binnen drie tot zes maanden geëvalueerd worden, daarna op regelmatige basis. Dit schrijft Eli Lilly in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidinformatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG vertegenwoordigd is, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers (inclusief ziekenhuisapothekers), internisten, (apotheek houdende) huisartsen, artsen werkzaam in verpleeghuizen/bejaardencentra, geriaters en oncologen. In Nederland zijn deze geneesmiddelen op de markt onder de merknamen Actos (pioglitazone) en Competact (pioglitazone en metformine). Pioglitazon wordt gebruikt ter behandeling van type 2 (niet-insuline afhankelijk) diabetes. Dit is de diabetes die zich voornamelijk ontwikkelt bij volwassenen.
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft negentien afgestudeerden van buitenlandse afkomst een subsidie uit het programma Mozaïek toegekend. De jonge en talentvolle wetenschappers in de dop kunnen met deze financiering vier jaar lang promotieonderzoek uitvoeren. Een van deze wetenschappers is de uit Iran afkomstige Siamack Sabrkhany van de Universiteit Maastricht. In totaal reageerden 156 studenten en afgestudeerden op een oproep van NWO voor onderzoeksvoorstellen. De beste kandidaten mochten bij NWO workshops volgen en hun voorstellen verder uitwerken en presenteren voor een beoordelingscommissie. Van de 44 uitgewerkte aanvragen worden er 19 gehonoreerd met een subsidie. Sabrkhany ontvangt, evenals de achttien andere winnaars, 200.000 euro voor zijn promotieonderzoek, waarin hij de rol van bloedplaatjes in tumorgroei gaat onderzoeken. “Tumorgroei is afhankelijk van de aanleg van bloedvaten. Dit proces (angiogenese) wordt gestimuleerd door bepaalde groeifactoren. Recent onderzoek laat zien dat bloedplaatjes grote hoeveelheden pro- en antiangiogene groeifactoren uit het bloed opnemen en transporteren door de bloedbaan. Wanneer bloedplaatjes in een tumor aan de wand van bloedvaten hechten en daar hun inhoud afgeven, zijn ze theoretisch in staat het proces van angiogenese én de tumorgroei te bevorderen”, legt Sabrkhany uit. Hij zal zich richten op zowel de mechanismen die ten grondslag liggen aan angiogenese in relatie tot bloedplaatjes als de vertaling hiervan naar de klinische praktijk. Zijn onderzoek kan leiden tot een compleet nieuwe en innovatieve manier om de kankerprogressie in patiënten te meten. Daarnaast zou het gebruikt kunnen worden ter screening van patiënten met hoge verdenking op kanker. Bovendien kan het achterhalen van het onderliggende mechanisme dat verantwoordelijk is voor de interactie tussen bloedplaatjes, tumorvaten en tumorgroei, leiden tot nieuwe vormen van therapie. Een voorbeeld hiervan is het preventief beïnvloeden van de bloedplaatjesfunctie bij patiënten met een verhoogd risico. Siamack Sabrkhany werd geboren in Iran en kwam op twaalfjarige leeftijd naar Nederland. Na zijn middelbare schoolopleiding vertrok hij naar Orlando, USA, waar hij een medische bacheloropleiding voltooide. Vervolgens kwam hij naar de Universiteit Maastricht, waar hij de bachelor Moleculaire Levenswetenschappen haalde. Op dit moment is hij bezig met het afronden van de masteropleiding Arts-Klinisch Onderzoeker.
Het gebruik van filgrastim (Neupogen) en pegfilgrastim (Neulasta) is geassocieerd met risico op het capillaire-lek-syndroom (CLS) bij patiënten met kanker en gezonde donoren. De ernst en frequentie van de episoden van CLS variëren en kunnen fataal zijn. Om deze reden is het belangrijk dat artsen en apothekers patiënten en gezonde donoren die filgrastim of pegfilgrastim voorgeschreven krijgen, nauw controleren op symptomen van CLS. Bij het optreden van symptomen van CLS moet er onmiddellijk met een standaard symptomatische behandeling worden gestart. Patiënten en gezonde donoren wordt geadviseerd om direct met hun arts contact op te nemen als zij symptomen krijgen. Deze symptomen zijn onder meer algehele zwelling van het lichaam, een opgezette buik (eventueel gepaard met minder frequent urineren), moeite met ademhalen en vermoeidheid. De balans tussen werkzaamheid en risico’s van filgrastim en pegfilgrastim blijft positief binnen de goedgekeurde indicaties. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd aan oncologen, hematologen, gynaecologen, longartsen en ziekenhuisapothekers. Filgrastim en pegfilgrastim worden gebruikt om bij patiënten met kanker enkele bijwerkingen van de behandeling te verminderen. Deze geneesmiddelen stimuleren het beenmerg om snel nieuwe witte bloedlichaampjes aan te maken. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Vitamine-D-deficientie komt zeer vaak voor en is geassocieerd met diverse aandoeningen. Daarnaast zijn de huidige aanbevolen doseringen niet toereikend. Via de voeding wordt onvoldoende opgenomen, suppletie is daarom nodig. Onder de term vitamine D wordt een groep chemisch verwante lipofiele stoffen verstaan met een aan steroïden verwant skelet. Vitamine D3 (cholecalciferol) is driemaal effectiever dan vitamine D2 (ergocalciferol). De synthese van vitamine D vindt plaats in de huid onder invloed van zonlicht. Vitamine D wordt toegepast ter preventie en behandeling van vitamine-D-deficienties, zoals rachitis en osteomalacie. De laatste jaren is duidelijk geworden dat vitamine D naast de calciumstofwisseling nog andere belangrijke functies heeft, zoals remming van de celgroei en stimulering van differentiatie van cellen. Daarnaast is het belangrijk voor de functie van macrofagen en speelt het een rol bij de insulinesecretie. Een tekort aan vitamine D is in verband gebracht met auto-immuunziekten zoals diabetes mellitus en multiple sclerose en met bepaalde vormen van kanker. Uit onderzoek blijk dat vrouwen die 400 IE vitamine D per dag namen 42% minder kans hadden op multiple sclerose. Vergelijkbare resultaten vond men bij reumatoïde artritis en osteoartritis. Verschillende onderzoeken bij kinderen die extra vitamine D kregen toegediend gaven aanwijzingen op een afname van het risico op diabetes. Op cardiovasculair gebied is vitamine-D-tekort geassocieerd met hartfalen en een toename van ontstekingsfactoren als C-reactieve proteïne en interleukine-10 in het bloed. Een tekort aan vitamine D wordt door de meeste experts gedefinieerd als een 25(OH)-cholecalciferol-spiegel van minder dan 50 nmol per liter. Factoren die aan dit tekort bijdragen zijn een afgenomen gebruik van met vitamine D verrijkte voedingsmiddelen, het gebruik van zonbeschermingsmiddelen en een verminderde blootstelling aan de zon wegens het risico op huidkanker. Bron: PW 2011;146(6):16-7 + FUS
De langdurige blootstelling aan perfluoroctaanzuur (PFOA) in het verleden heeft bij omwonenden van de DuPont/Chemours fabriek mogelijk gezondheidseffecten veroorzaakt. Dit mede omdat het aannemelijk is dat de concentraties PFOA in bloed in het verleden aanzienlijk hoger zijn geweest dan nu worden gemeten. De uitkomst van het bloedonderzoek bevestigt de eerdere modelberekeningen. Omwonenden die lang dichtbij de fabriek wonen hebben hogere concentraties PFOA in bloed dan bewoners die verder weg wonen of minder lang in de omgeving wonen. Deze resultaten zijn in lijn met een eerdere risicoschatting van het RIVM uit 2016. Hierbij werd berekend dat het waarschijnlijk is dat de gezondheidskundige grenswaarde voor PFOA langdurig is overschreden. Uit een analyse van diverse epidemiologische studies blijkt dat er relaties zijn tussen ongewenste veranderingen in het lichaam en de PFOA concentratie in het bloed. Veranderingen worden al waargenomen vanaf relatief lage PFOA bloedconcentraties zoals die voorkomen bij de algemene bevolking. Een relatie is het meest waarschijnlijk voor veranderingen in cholesterol, leverenzymen en geboortegewicht. In de wetenschap is nog veel onzekerheid bij welke bloedconcentraties deze ongewenste veranderingen in het lichaam optreden. Op basis van de beschikbare epidemiologische informatie is het niet mogelijk een oorzakelijk verband aan te tonen tussen de ongewenste veranderingen en PFOA blootstelling. Het RIVM verwacht dat een (individueel) gezondheidsonderzoek onder omwonenden weinig tot geen gezondheidswinst oplevert voor de omwonenden. Herkenning en behandeling van de ongewenste veranderingen in het lichaam die mogelijk als gevolg van PFOA blootstelling optreden, worden in sommige gevallen al ondervangen door standaard controles. De mogelijke ernstige gezondheidseffecten (zoals nierkanker, testiskanker en colitis ulcerosa) komen heel weinig voor. Hierdoor is de kans klein dat bij een screening op deze ziektes extra nieuwe gevallen zullen worden opgespoord. Een aantal van de mogelijke ongewenste veranderingen veroorzaken gezondheidseffecten die men tijdig met de huisarts zal bespreken. Mensen die zich zorgen maken over hun gezondheid wordt aangeraden contact op te nemen met hun huisarts.
Bron: RIVM
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMD(h)) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Prof.dr. Pieter de Graeff (lid) en prof.dr. Hans Hillege (alternate lid) vertegenwoordigen vanaf deze maand Nederland in de CHMP. Dr. Barbara van Zwieten-Boot heeft per 1 september afscheid genomen. Zij blijft wel actief als lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Prof.dr. Bert Leufkens (voorzitter CBG) neemt als co-opted lid deel aan de CHMP. Prof.dr. de Graeff was de afgelopen 6 jaar al alternate lid van de CHMP.
Drs. Kora Doorduyn–van der Stoep (lid) en dr. Marc Maliepaard (alternate lid) vertegenwoordigen Nederland in de CMDh. Drs. Doorduyn–van der Stoep is lid van de CMDh sinds mei 2010. Dr. Maliepaard vanaf september 2013.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Abilify Maintena (aripiprazol), intramusculair depot preparaat voor de onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij patiënten die eerst zijn gestabiliseerd op oraal aripiprazol.
- Fluenz Tetra (quadrivalent nasaal griepvaccin), als preventiemiddel tegen griep bij kinderen en adolescenten van 24 maanden tot 18 jaar oud.
- Invokana (canagliflozin), voor de behandeling van Diabetes Mellitus type II bij volwassenen, alleen of als toevoeging aan andere behandelingen (zoals insuline) indien deze onvoldoende werken.
- Kadcyla (trastuzumab emtansine), voor de behandeling van HER2-positieve niet operabel lokaal gevorderd of gemetastaseerde borstkanker bij patiënten die eerder met trastuzumab en/of een taxaan zijn behandeld.
- Lidocaine / Prilocaine Plethora (lidocaïne / prilocaïne), voor de behandeling van vroegtijdige zaadlozing bij volwassen mannen.
- NovoEight (turoctocog alfa), voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII-deficiëntie).
- Relvar Ellipta (fluticason furoaat / vilanterol), voor de behandeling van astma bij patiënten die onvoldoende controle hebben met een inhalatie corticosteroïd en als zo nodig als kortwerkende bèta-agonist. Verder voor de behandeling van chronische obstructieve longziekte (COPD) bij patiënten die last blijven houden van exacerbaties ondanks reguliere luchtwegverwijdende behandeling .
- Vitekta (elvitegravir), voor de behandeling van HIV-1 infecties bij volwassenen als aanvulling op andere behandeling waaronder tenminste een proteaseremmer in combinatie met ritonavir.
- Xofigo (radium-223 chloride), voor de behandeling van symptomatische botmetastasen bij volwassen mannen ten gevolge van castratie resistente prostaatkanker, zonder bekende viscerale metastasen.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cimzia (certoluzumab pegol), uitbreiding van de indicatie naar patiënten met actieve axiaal spondyloartritis, inclusief patiënten met Bechterew en niet-radiografische axiale spondyloartritis, die onvoldoende reageren op NSAIDs.
- Kineret (anakinra), indicatie uitbreiding naar cryopyrine geassocieerde periodieke syndromen (CAPS) bij volwassenen en kinderen. Hiervoor is een nieuwe sterkte van het product geregistreerd (100 mg / 0,67 ml).
- Votubia (everolimus), mag nu ook gebruikt worden bij kinderen jonger dan 3 jaar met subependymaal reuscelastrocytoom (SEGA) geassocieerd met het tubereuze sclerose complex (TSC).
- Yervoy (ipilimumab), mag nu ook gebruikt worden als eerste lijn behandeling bij patiënten met niet operabel en/of gemetastaseerd melanoom.
Uitkomst van arbitrage procedures
- Didanosine (didanosine), de CHMP heeft positief geadviseerd over een generieke aanvraag middels een decentrale procedure waarover de lidstaten eerder geen consensus konden bereiken.
Herbeoordelingen
- Ergot derivaten (dihydroergotoxine), een van de registratiehouders is het niet eens met de beperkingen in het gebruik van dihydroergotoxine zoals deze door de CHMP van juni werden geadviseerd en heeft bezwaar aangetekend, andere ergot derivaten vallen niet onder de herbeoordeling. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen. Dihydroergotoxine is in Nederland niet geregistreerd.
- Metoclopramide bevattende geneesmiddelen (metoclopramide), een van de registratiehouders heeft bezwaar aangetekend tegen het advies van de CHMP om de dosering en de duur van het gebruik van metoclopramide te beperken om het risico op neurologische en andere bijwerkingen te verminderen. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen.
- Colistimethaat natrium/colistin – op verzoek van de Europese Commissie is een herbeoordeling gestart door de CHMP van deze producten die intraveneus en als inhalatie gebruikt worden. Doel is de productinformatie te actualiseren.
- Numeta – De CMDh volgt de aanbeveling van de PRAC om de handelsvergunning van Numeta G13%E emulsie voor infusie te schorsen. Numeta G13%E wordt gebruikt als parenterale voeding (toediening voedingsstoffen via een ader) bij prematuren, die niet op een andere manier gevoed kunnen worden. De registratiehouder heeft het product reeds vrijwillig terug geroepen. Voor Numeta G16% E, intraveneus voedingspreparaat geïndiceerd bij op tijd geboren baby’s en kinderen tot twee jaar oud, concludeert de CMDh dat de baten-risico balans positief is, mits een aantal risico-beperkende maatregelen wordt uitgevoerd, zoals het aanpassen van de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) met betrekking tot aanbevelingen voor het testen van het magnesiumgehalte en een verdere studie wordt uitgevoerd.
Promotie, Berber Piet: ‘Lymphocytes in the frontline. Local human T cells facing the challenges of the lung environment’. Piet richtte zich op een bepaald soort afweercellen (T-cellen) in de menselijke long en de rol die zij kunnen spelen bij het ontstaan en het voorkomen van longinfecties, longkanker en COPD. Deze ziektes vormen een groot gezondheidsprobleem: ze staan alle drie in de top tien van wereldwijd meest voorkomende doodsoorzaken. Het blijkt dat de T-cellen in de long een plaatselijk geheugen vormen tegen griep. Tot nu toe werd gedacht dat afweercellen vanuit het bloed de rest van het lichaam beschermen tegen infecties. Deze plaatselijke afweercellen kunnen virussen zo snel bestrijden dat veel infecties worden voorkomen. Daarnaast is ontdekt dat T-cellen in de longen van mensen met COPD een gestoorde afweerfunctie lijken te hebben. Dit zou verklaren waarom mensen met COPD bevattelijk zijn voor infecties en waarom ze een grotere kans hebben op het krijgen van longkanker. Een gestoorde afweerfunctie zou zelfs aan de wieg kunnen staan van het ontstaan van de ziekte.
Bij de promotie van het vaccin tegen humaan papilloma virus (hpv) kan de nadruk beter worden gelegd op de bescherming tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s). Dat schrijven onderzoekers van Ohio State University en Texas Tech University in Health Communication. Het vaccin wordt aan jonge meisjes toegediend ter bescherming tegen door hpv veroorzaakte baarmoederhalskanker. Maar baarmoederhalskanker is niet iets waar jonge vrouwen zich heel druk om maken, zeggen de onderzoekers. Uit hun onderzoek bleek dat vrouwen vooral bang zijn voor de door hpv veroorzaakte genitale wratten. De boodschap dat het vaccin ook daar tegen helpt, bleek veel beter over te komen. Daarna vonden de vrouwen het gemakkelijker om met hun huisarts over het vaccin te praten.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bexsero (meningokokken B vaccin) voor de actieve immunisatie tegen meningokokken veroorzaakt door Neisseria meningitis groep B bij personen van twee maanden en ouder, waarbij de impact van de ziekte bij verschillende leeftijdsgroepen alsmede de frequentie van het voorkomen van het virus in de verschillende Europese lidstaten moet worden meegewogen.
- Lyxumia (luxisenatide), voor de behandeling van diabetes type II, in combinatie met orale antidiabetica en/of insuline.
- Zaltrap (aflibercept), voor de behandeling van gemetastaseerde darmkanker in combinatie met chemotherapie (FOLFIRI) na progressie op eerdere chemotherapie.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Istodax (romidepsin). Op verzoek van de firma Celgene heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De CHMP blijft bij haar originele beslissing van juli 2012 en adviseert negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Intelence (etravirine), mag nu gebruikt worden bij HIV patiënten vanaf zes jaar. Etravirine was eerder alleen goedgekeurd voor gebruik bij volwassenen.
- Exjade (deferasirox), mag nu ook gebruikt worden bij niet-transfusie-afhankelijke thalassemie (NTDT) voor het behandelen van een chronisch ijzeroverschot, bij patiënten van tien jaar en ouder, maar alleen wanneer een behandeling met deferoxamine niet afdoende is of niet geschikt is.
- Prevenar 13 (pneumoccal polysaccharide conjugate vaccin), mag nu ook gebruikt worden bij personen tussen zes en zeventien jaar oud.
- Zytiga (abiraterone), mag nu gebruikt worden in combinatie met prednison of prednisolon bij patiënten met gemetastaseerde prostaatkanker die geen of weinig symptomen hebben, die niet hebben gereageerd op hormoon onderdrukkende behandeling en voor wie chemotherapie nog niet is geïndiceerd.
Overig nieuws CHMP
- Evicel (fibrin sealant), na meldingen over een mogelijk verhoogt risico op een gasembolie loopt er een herbeoordeling van de baten/risicobalans van ondersteunende behandelingen met fibrinolytica ter verbetering van de bloedstelping bij operaties. Voor het middel Evicel is deze herbeoordeling afgerond en de baten/risico balans van het product blijft positief. Er zijn een aantal maatregelen voorgesteld om het risico op een gasembolie te minimaliseren. Hierover ontvangen artsen en ziekenhuisapothekers binnenkort een DHPC (Direct Healthcare Professional Communication).
- Protamine wordt gewonnen uit sperma van zalmen. Er werden mogelijk tekorten verwacht, omdat in bepaalde regio’s niet meer gevist mag worden, vanwege de eerdere problemen met de kernreactoren in Japan. Het probleem is oplosbaar door de zalmen uit een ander visgebied te betrekken. Er wordt in Nederland geen tekort verwacht.
Het aantal gevallen van melanoom, een gevaarlijke vorm van huidkanker, neemt onder 65-plussers veel sneller toe dan bij jongere patiënten. Dat zeggen onderzoekers van het UMC Groningen. Melanomen kunnen groter en dikker worden als ze pas in een laat stadium worden ontdekt of herkend. Waarom juist ouderen meer melanomen hebben is nog niet geheel duidelijk. Het kan liggen aan een afgenomen vermogen om bepaalde details te zien, waardoor ze huidkanker niet herkennen. Ook verminderde flexibiliteit en sociaal isolement kunnen een rol spelen. De onderzoekers pleiten voor een landelijke voorlichtingscampagne, speciaal gericht op 65-plussers
Dat te veel uv-straling kan leiden tot huidkanker en vroegtijdige veroudering van de huid was al bekend. Maar over de processen die zorgen dat de huid na verbranding rood en pijnlijk wordt was minder bekend. Volgens onderzoekers van onder meer University of California wordt roodheid van de huid en een pijnlijk gevoel veroorzaakt door schade aan het RNA van huidcellen. Die ontdekking biedt volgens de onderzoekers wellicht mogelijkheden om ontstekingsprocessen te remmen bij aandoeningen die met kunstmatige uv-straling worden behandeld, zoals psoriasis. Door de verhoogde kans op huidkanker is dat nu niet zonder risico. De onderzoekers hopen een behandeling te ontwikkelen die wel de positieve effecten van uv-straling biedt, maar niet de risico’s.
Dhr. Mark A.J. Podesta, MSc., “Time dependent verification of dynamic external beam radiotherapy”. Moderne radiotherapieën om kanker te genezen zijn complex, dynamisch, snel en intens geworden. De oude, veel gebruikte methodes om te controleren hoe nauwkeurig de behandeling is geweest, zijn niet geschikt genoeg voor deze nieuwe behandelingen. Ze houden namelijk geen rekening met de tijd, waardoor sommige patiënten een verkeerde behandeling krijgen. Dit is slecht voor de huidige patiënten, omdat hun kanker mogelijk niet in de hand gehouden wordt, alsook voor toekomstige patiënten, omdat we behandelingen niet kunnen verbeteren als we niet weten waarom sommige minder effectief zijn. In dit proefschrift wordt aangetoond hoe en waarom radiotherapie afhankelijk van tijd zou kunnen en moeten worden geverifieerd, met een betere behandeling voor patiënten als gevolg.
Bron: UM
Herkenning erfelijke factoren bij zeldzame vorm leukemie maken snellere diagnostiek en gerichte therapie mogelijk. Onderzoekers uit het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis en het St. Jude Children’s Hospital hebben het genetische landschap van een zeldzame maar vaak dodelijke vorm van leukemie bij kinderen in kaart gebracht. Hierdoor wordt deze vorm van leukemie beter begrepen en kan de behandeling worden aangepast. Het onderzoek is vandaag gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Nature Genetics. Acute Megakaryocytaire Leukemie komt bijna alleen voor bij kinderen. Deze vorm ontstaat uit de voorlopers van de bloedplaatjes in het beenmerg, de bloedfabriek, en is zeer zeldzaam. De meeste kinderen met deze leukemie hebben slechte vooruitzichten, maar bij ongeveer 40 tot 50% van de kinderen is goede genezing mogelijk. Het onderzoek stelt artsen in staat deze groep te herkennen en te behandelen met chemotherapie zonder beenmergtransplantaie. Aan de andere kant hebben de onderzoekers ook groepen gevonden met een zeer slechte prognose. Deze kinderen kunnen nu ook tijdig worden herkend en kunnen dan zo snel mogelijk worden behandeld bijvoorbeeld door het afsluiten van de chemotherapie met juist wel een beenmergtransplantatie. Een groep van ongeveer 10% van de patiënten met een mutatie in het GATA1-gen bleek zo’n gunstig vooruitzicht te hebben, dat deze patiënten waarschijnlijk toekunnen met minder chemotherapie dan gebruikelijk. Het onderzoek werd mogelijk door nieuwe technieken die het genetische materiaal van de patiënten in groot detail analyseren. Onderzoeker dr. Maarten Fornerod, die het onderzoek vanuit Rotterdam coördineerde, schat dat ongeveer 300 Terabyte aan genetische data is geanalyseerd. "Een van de moeilijkste opgaven in dit soort studies is om niet te verdrinken in die data. Door gebruik te maken van geavanceerde bioinformatica en statistiek konden we de patiënten helder genetisch groeperen. Prof.dr. Michel Zwaan, kinderoncoloog en medecoördinator van de studie, benadrukt daarnaast het belang van de internationale samenwerking: "Zonder de medewerking van artsen en onderzoekers vanuit heel Europa, Azië en de Verenigde Staten was dit nooit gelukt". De onderzoekspartner in de Verenigde Staten is dr. Tanja Gruber, kinderoncoloog en biochemicus in het St. Jude Children's Research Hospital in Memphis. Een van de expertises van haar laboratorium is het kweken van beenmerg, waarmee de nieuwe patiëntengroepen konden worden bevestigd. Naast de directe impact op de behandeling van kinderleukemie geeft de studie ook tal van aanknopingspunten voor het ontwikkelen van nieuwe therapieën. Vanuit Nederland is het onderzoek gefinancierd door de Nederlandse Kankerbestrijding (Koningin Wilhelminafonds), Kinderen Kankervrij (KIKA) en het Kinderoncologisch Centrum Rotterdam (KOCR).
Bron: Erasmus MC
Minister Schippers van Volksgezondheid opent donderdag 10 januari in het Erasmus MC het eerste Hersentumorcentrum van Nederland. In het centrum werken verschillende disciplines, waaronder neurologen, neurochirurgen, neuro-oncologen en radiotherapeuten nauw samen. Daardoor kunnen artsen hun patiënten beter en op heel persoonlijke wijze behandelen. De samenwerking geeft ook het onderzoek naar hersentumoren een nieuwe impuls waardoor snellere innovatie in zorg en wetenschap mogelijk wordt. In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 2500 mensen een hersentumor. Ruim een derde van hen heeft een zeer kwaadaardige variant met een uiterst sombere prognose. Ondanks een intensieve behandeling die bestaat uit operatie, bestraling en chemotherapie is de gemiddelde levensverwachting slechts15 maanden. De overige hersentumoren hebben een betere prognose, maar alleen wanneer de patiënt een hoog specialistische behandeling ondergaat waarbij geen schade aan de hersenen wordt toegebracht. Een kwaadaardige hersentumor is één van de meest agressieve en moeilijkst te behandelen vormen van kanker. Dit type tumor komt vrijwel altijd weer terug. ‘We streven er op dit moment naar patiënten een behandeling te geven waarmee ze zo lang mogelijk een kwalitatief goed leven kunnen leiden en dat vereist een zorgvuldig afgewogen behandeladvies door specialisten met heel specifieke expertise’, zegt neurochirurg Clemens Dirven van het Hersentumorcentrum. Door de komst van het Hersentumorcentrum kunnen patiënten rekenen op betere behandelingen. Nu is de zorg voor patiënten met hersenkanker nog erg versnipperd over verschillende afdelingen en ziekenhuizen. Als de behandelingen op één centraal punt worden gedaan, zien behandelaars meer patiënten en doen ze dus ook meer ervaring op. Dat is belangrijk, want om een hersenoperatie goed te kunnen doen en zoveel mogelijk van een tumor veilig te kunnen verwijderen, moet een chirurg veel ervaring hebben. Maar ook om patiënten goed te bestralen of te behandelen met chemotherapie is veel kennis en ervaring vereist. En niet in de laatste plaats is ervaring met de impact die deze ziekte heeft op de patiënt en zijn of haar omgeving van cruciaal belang voor het geven van adequate psychosociale ondersteuning. Het Hersentumorcentrum stelt te allen tijde de patiënt centraal en gaat daarom ook vanuit het perspectief van de patiënt de uitkomsten en de kwaliteit van de behandeling uitvoerig in kaart brengen. ‘Met deze constante kwailiteitsmonitoring maken we onze zorg meetbaar en dus vergelijkbaar. Zo kunnen straks patiënten, verwijzers en verzekeraars beter beoordelen hoe onze zorgverlening voor de patiënt wordt beoordeelt en groeit’, aldus Dirven. Uniek aan het Hersentumorcentrum is dat het wetenschappelijk onderzoek een prominente plek inneemt en nauw verbonden is met de geleverde zorg. ‘Ook op het onderzoeksgebied bundelen we onze krachten en werken we samen binnen het grote Europese netwerk van de “European Organization for Research and Treatment of Cancer’, en met internationaal gerenommeerde centra zoals MD Anderson Cancer Center in Houston, UCSF Medical Center in San Francisco. Door kennis te delen met deze instituten kunnen we sneller nieuwe innovatieve behandelingen ontwikkelen. We hopen patiënten sneller een langere levensverwachting te kunnen geven met minder klachten’, aldus neuroloog Martin van den Bent. ‘Een belangrijke pijler van het Hersentumorcentrum is onderzoek naar het genetisch profiel van hersentumoren. Daarbij wordt het weefsel van hersentumoren onderzocht en ontstaat dus een beter beeld van hoe de tumoren zijn opgebouwd en welke medicijnen het beste werken’ vervolgt neuroloog Peter Sillevis Smitt. De onderzoekers hopen daarmee in de toekomst bij een individuele patiënt te kunnen vaststellen hoe zijn of haar tumor is opgebouwd en te kunnen voorspellen welke behandeling het beste aanslaat. Patiënten met een hersentumor en hun familieleden zijn kwetsbaar. De behandeling is zwaar en patiënten krijgen daarnaast bijvoorbeeld ook gedragsveranderingen en uitvalsverschijnselen. Dirven: ‘Het is voor veel mensen moeilijk om daarmee om te gaan. Het Hersentumorcentrum zorgt er daarom ook voor dat het hele proces rondom de behandeling goed wordt gestroomlijnd. We stemmen de zorg helemaal af op wat de individuele patiënt nodig heeft.’ Daarnaast biedt het Hersentumorcentrum ondersteuning aan andere instituten. Specialisten hebben bijvoorbeeld nauw contact met neurologen in andere ziekenhuizen, zodat patiënten niet onnodig hoeven te reizen, maar wel verzekerd zijn van de beste zorg.
Uit twee vergelijkende onderzoeken is gebleken dat onder bepaalde omstandigheden behandelingen met lapatinib (Tyverb) minder werkzaam zijn dan behandelingsregimes met trastuzumab (Herceptin). De verminderde werkzaamheid trad vooral op bij patiënten die niet eerder waren blootgesteld aan trastuzumab. Voorschrijvers worden eraan herinnerd dat lapatinib in combinatie met capecitabine pas mag worden voorgeschreven indien de ziekte progressief verloopt tijdens behandeling met trastuzumab. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline (GSK) in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen en ziekenhuisapothekers. Bij de brief is ook de uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) gevoegd. Tyverb wordt gebruikt voor de behandeling van bepaalde vormen van borstkanker (met overexpressie van HER2) waarbij verspreiding van de originele tumor heeft plaatsgevonden (gevorderde of gemetastaseerde borstkanker). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Joep Vissers: ‘Regulation of histone H2A ubiquitination in the maintenance of genome stability’. Ons DNA wordt continu beschadigd, bijvoorbeeld door zonlicht of sigarettenrook. Gelukkig wordt het gerepareerd, want anders krijg je mutaties die tot kanker kunnen leiden. Echter, het DNA in iedere celkern heeft een totale lengte van wel twee meter. Dit maakt het voor de reparatiemachinerie lastig om beschadigd DNA te vinden. Om dit te vergemakkelijken, worden er een soort vlaggetjes bij de schade gezet. Eén zo’n vlaggetje heet ubiquitine. Het proefschrift gaat over enzymen die ubiquitine bij de schade plaatsen, en een enzym dat ubiquitine weg kan halen, USP3. Cellen van muizen die USP3 missen, vertonen breuken in hun DNA. USP3 voorkomt dus DNA-breuken, en misschien ook kanker.
Op verzoek van de firma Lundbeck wordt de handelsvergunning voor het geneesmiddel Lyovac Cosmegen 0,5 mg poeder voor oplossing voor injectie met de actieve substantie actinomycin D per 1 september 2012 in Nederland doorgehaald. Lyovac Cosmegen is noodzakelijk voor de behandeling van verschillende kwaadaardige aandoeningen. Aangezien dit het laatste geregistreerde product met actinomycine D is betekent dit dat er voor de behandeling van een aantal relatief zeldzame soorten kanker geen alternatieven voor Lyovac Cosmogen in Nederland beschikbaar zullen zijn. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) onderkent het belang van Lyovac Cosmogen voor de behandeling van de zeldzame kankergevallen en heeft met de firma afgesproken het product beschikbaar te houden voor de Nederlandse patiënten. Aangezien de registratie van het geneesmiddel in het Verenigd Koninkrijk wel behouden blijft, is in overleg met de firma Lundbeck voorgesteld om het geneesmiddel via de zg. compassionate use on named patient (voorheen de ‘artsenverklaring’) beschikbaar te stellen. Via de registratie in Engeland is het mogelijk om, na goedkeuring van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het geneesmiddel in Nederland te importeren. De NVZA en ziekenhuisapothekers zijn inmiddels geïnformeerd door de firma Lundbeck.
Met het identificeren van de rol van het gen LIN28b is een volgende belangrijke stap gezet op weg naar een mogelijk nieuwe interventie tegen de neuroblastoomtumor. Dat blijkt uit een studie, die onderzoekers van de afdeling Oncogenomics van het AMC zondag publiceren in het toonaangevende medische vakblad Nature Genetics (online). Eerder dit jaar publiceerden dezelfde onderzoekers van het AMC al in Nature dat zij er als eerste in de wereld in geslaagd waren het complete genetisch materiaal van de kindertumor neuroblastoma te ontrafelen. Daardoor werd het mogelijk naar de rol van specifieke genen te kijken en daar nieuwe medicijnen tegen te testen. Neuroblastoma is een agressieve tumorsoort, die moeilijk is te behandelen. Het AMC ziet veel kinderen met deze zeldzame vorm van kanker van het zenuwstelsel. Als kinderen na hun tweede jaar de ziekte krijgen, dan zijn de vooruitzichten slecht. Neuroblastoma is verantwoordelijk voor 15 procent van de sterfgevallen aan kinderkanker. De onderzoekers keken vooral naar het proces van uitrijping van zenuwcellen, iets dat bij jonge kinderen in volle gang is. Mutaties in uitrijpingsgenen zijn mogelijk verantwoordelijk voor het ontstaan van deze kindertumor. Het gen LIN28b voorkomt uitrijping van de zenuwcellen. Het bleek mogelijk in kweekmodellen om LIN28b ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Op die manier ontrafelden ze het volledige mechanisme van tumorgroei en de invloed daarop van LIN28b. Dat leidde tot de conclusie dat LIN28b een veroorzaker is van neuroblastoma. Hiermee is voor het eerst het officiële bewijs geleverd voor oncogene werking van LIN28b. De onderzoekers reconstrueerden de signaalroute van LIN28b. Ingrijpen daarop biedt perspectief op behandeling van neuroblastoma. Voor het tumoropwekkende effect van LIN28b werd namelijk ook een remmend medicijn getest. Deze stof remt het effect van LIN28b en daardoor ook de groei van neuroblastoma. Dat biedt aanknopingspunten voor verder onderzoek en de ontwikkeling van specifieke medicijnen voor neuroblastoma. ‘Het is mogelijk een stap naar betere behandeling’, zegt onderzoeker Jan Molenaar. ‘Dankzij onze genetische data hebben we nieuwe doelen geïdentificeerd, waarvoor we nieuwe medicijnen kunnen gaan testen.’ Het onderzoek is mogelijk geworden dankzij giften van stichting Villa Joep, een organisatie van ouders van neuroblastomapatiënten en stichting KiKa, het Tom Voûte fonds en het KWF.
Roken is wereldwijd de belangrijkste vermijdbare oorzaak van ziekte en vroegtijdige sterfte. Roken veroorzaakt hart- en vaatziekten, ziekten van het luchtwegstelsel en verschillende soorten kanker. Stoppen met roken is belangrijk, maar niet altijd even gemakkelijk. Eline Smit onderzocht of een volledig geautomatiseerd online advies-op-maat voor stoppen met roken effectief kan zijn in het vergroten van het aantal succesvolle stoppers wanneer dit wordt aangeboden via de huisartsenpraktijk. Haar proefschrift laat zien dat zo’n persoonlijk stopadvies via de huisarts (kosten)effectief is. Bovendien worden laag opgeleide rokers, normaal gesproken een lastig bereikbare groep, op deze manier goed bereikt. Eline Smit verdedigt het proefschrift op woensdag 3 oktober aan de Universiteit Maastricht. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Een stopadvies van de huisarts kan rokers van het roken afhelpen. Tijdgebrek van huisartsen noopt echter tot andere maatregelen. Een andere effectieve methode om rokers te helpen bij het stoppen is een online advies-op-maat. Op basis van een online vragenlijst wordt hierbij een individueel en persoonlijk stop-advies gegenereerd. Omdat dit volledig automatisch verloopt, kan het integreren van een dergelijk programma in de huisartsenpraktijk een mogelijke oplossing zijn. Uit het onderzoek blijkt dat online advies-op-maat effectief kan zijn als ook kosteneffectief. Smit onderzocht ook hoe praktijkondersteuners werkzaam in de Nederlandse huisartsenpraktijken het online advies-op-maat beoordelen. Voor hen blijkt dit programma een goede aanvulling op bestaande stoppen-met-roken hulpmiddelen. Bovendien bleek het aanbieden van dit programma via de huisartsenpraktijk succesvol in het bereiken van laag opgeleide rokers, iets dat via massamedia minder goed lukt. Omdat het onderzoek vooral inzicht geeft in de korte termijneffecten van online advies-op-maat voor bepaalde typen rokers, doet het proefschrift ook aanbevelingen voor verbeteringen van het programma, zodat het in de toekomst kan worden ingezet via alle huisartsenpraktijken in Nederland.
VUmc beschikt als eerste ziekenhuis in Nederland over een PET-MRI scanner. Dit nieuwe type beeldvorming brengt nieuwe ongekende mogelijkheden voor de behandeling van patiënten en wetenschappelijk onderzoek. Zo kan veel sneller dan voorheen beoordeeld worden of een behandeling met medicijnen effectief is: komen ze op de juiste plaats aan en doen ze daar hun werk? Een flinke stap vooruit om nieuwe diagnose- en behandelmethoden van onder meer kanker, hart- en vaatziekten, MS (multiple sclerose) en Alzheimer te ontwikkelen. VUmc zet de PET-MRI ook in voor een efficiënte en kosteneffectieve ontwikkeling van nieuwe medicijnen. De PET-MRI scanner van Philips combineert twee bestaande beeldvormingstechnieken: PET en MRI. Met PET is het mogelijk om met behulp van contrastmiddelen, zogeheten tracers, bijvoorbeeld een tumor in beeld te brengen. De tracer hoopt zich in de tumor op, wat te zien is als een vlekje op de scan. MRI levert in aanvulling hierop beelden van organen en bloedvaten. Beide beelden vloeien samen tot één beeld, en dat is bijzonder, omdat daarmee de ziekte beter te lokaliseren is en de aard van de tumor of aandoening beoordeeld kan worden. Nu al is duidelijk dat de PET-MRI technologie de weg opent naar therapie op maat. Van alle voorgeschreven medicijnen blijkt nu maar 40% effectief te zijn, bij kanker is dat slechts 20% tot 30%, zo stelt hoogleraar Guus van Dongen van VUmc. Normaal zie je pas na zes weken tot drie maanden of een medicijn is aangeslagen. Met een PET-MRI scan kan dit al binnen enkele dagen worden vastgesteld en kan een behandeling zonodig effectief worden bijgestuurd. Daarnaast geeft het veel waardevolle inzichten bij het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP heeft een positief advies gegeven voor handelsvergunningen voor de volgende geneesmiddelen. Dit brengt het totale aantal geneesmiddelen dat door de CHMP in 2016 is goedgekeurd op 81.
Positief advies voor voorwaardelijke handelsvergunning
Alecensa (alectinib), is een remmer van het anaplastisch lymfoomkinase (ALK) en is bestemd voor de behandeling van patiënten met ALK-positieve, gevorderde niet-kleincellig longkanker, voorheen behandeld met crizotinib.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
· Ledaga (chlormethine), is een alkylerend geneesmiddel en bestemd voor de behandeling van patiënten met cutaan T-cellymfoom, type mycosis fungoïdes.
· Lifmior (etanercept) is een biosimilar van Enbrel en bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, artritis psoriatica, axiale spondyloartritis, niet-radiografische axiale spondyloartritis, plaque psoriasis en plaque psoriasis bij kinderen.
· Olumiant (baricitinib) is een Janus kinase (JAK) remmer. Het is bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassen patiënten die onvoldoende reageren op, of die intolerant zijn voor een of meer disease modifying anti-reumatische drugs. Olumiant kan gegeven worden als monotherapie of in combinatie met methotrexaat.
· Truxima (rituximab), is een biosimilar van MabThera en bestemd voor de behandeling van patiënten met non-Hodgkin lymfoom, chronische lymfatische leukemie, reumatoïde artritis, granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis.
· Vihuma (simoctocog alfa), is een recombinante factor VIII en bestemd voor de preventie en behandeling van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren tekort aan factor VIII).
· Zinplava (bezlotoxumab), is een humane monoklonale antistof van de IgG1/kappa isotype onderklasse met een hoge affiniteit voor Clostridium difficile. Het is bestemd voor de preventie van recidiverende infecties met Clostridium difficile bij volwassenen wanneer er sprake is van een hoog risico op een recidief.
Aanpassing therapeutische indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
· Ameluz (5-aminolevulinic acid) is een antineoplasticum. Het is nu ook bestemd voor de behandeling van een superficiaal en/of nodulair basaalcel carcinoom, dat niet geschikt is voor andere beschikbare behandelingen door de mogelijk aan de behandeling gerelateerde morbiditeit en slechte cosmetische resultaten.
· Cinryze is een C1-remmer en nu ook bestemd voor de behandeling en pre-procedure preventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 2 jaar met hereditair angio-oedeem (HAE). Daarnaast is het bestemd voor routinepreventie van angio-oedeemaanvallen bij kinderen vanaf 6 jaar met ernstige en recidiverende aanvallen van hereditair angio-oedeem (HAE) die geen orale preventiebehandelingen verdragen of er onvoldoende door beschermd worden, of patiënten die ontoereikend worden behandeld met herhaalde acute behandeling.
· Ilaris (canakinumab) is een interleukineremmer en nu ook bestemd voor de behandeling van Familiaire mediterrane koorts in combinatie met colchicine wanneer dit mogelijk is.
· Jardiance (empaglifozin) is een SGLT2 remmer. Op basis van de resultaten van de EMPA-REG studie is de indicatie enigszins verbreed en de resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
· Jentadueto (linagliptin met metformine) is een DPP4 remmer in combinatie met metformine en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Keytruda is een PD-L1 remmend antilichaam en nu bestemd als monotherapie voor de eerste lijn behandeling van uitgezaaide niet-kleincellig longkanker bij volwassenen van wie de tumor PD-L1 tot expressie brengt met een ≥50% tumor deel score (TPS) score zonder EGFR of ALK positieve mutaties in de tumor.
· Tivacy (dolutegravir) is een integraseremmer en nu ook bestemd, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen, voor de behandeling van een infectie met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv-infectie) bij kinderen vanaf 6 jaar.
· Trajenta (linagliptin) is een DPP-4-remmer en kan nu ook gebruikt worden in combinatie met empaglifozine.
· Votubia (everolimus) is een selectieve mTOR- remmer en nu ook bestemd voor de aanvullende behandeling van patiënten van 2 jaar en ouder bij wie therapieresistente partieel-beginnende insulten, met of zonder secundaire generalisatie, zijn geassocieerd met het tubereuze sclerose complex.
Start herbeoordeling Micro Therapeutic Research Labs, India
Het Europees geneesmiddelenagentschap European Medicines Agency (EMA) is een herbeoordeling gestart van medicijnen waarvoor studies zijn uitgevoerd door het Indiase bedrijf Micro Therapeutic Research Labs op twee plaatsen in India. Aanleiding voor de herbeoordeling zijn resultaten van een inspectie. Hieruit is naar voren gekomen dat er bij bepaalde onderdelen van het onderzoek niet volgens de richtlijnen (zogenaamde Good Clinical Practices) is gewerkt. Dit roept vragen op over de betrouwbaarheid van de studies die zijn gebruikt voor het aanvragen van een handelsvergunning.
Uitkomst van beoordeling van direct werkende antivirale middelen
De CHMP heeft de aanbeveling van de PRAC overgenomen om alle patiënten op hepatitis B te screenen voordat zij starten met de behandeling met direct werkende antivirale middelen voor hepatitis C. Patiënten die zowel een hepatitis B als C-infectie hebben, moeten gecontroleerd en behandeld worden volgens de huidige klinische richtlijnen. Deze maatregelen zijn bedoeld om het risico op reactivering van hepatitis B door direct werkende antivirale middelen te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor handelsvergunningen van de volgende producten zijn ingetrokken:
· Cavoley (pegfilgrastim) en Efgratin (pegfilgrastim), beide generieke aanvragen met als referentieproduct Neulasta.
· Graspa (eryaspase) bestaat uit rode bloedcellen die asparaginase bevatten voor de behandeling van patiënten met acute lymfatische leukemie na ofwel recidiverende of gefaalde eerste lijn behandeling, ofwel met overgevoeligheid voor asparaginase.
· Kepnetic (aceneuraminezuur), een substraat replacement therapie van siaalzuur en bestemd voor langetermijn behandeling van volwassen patiënten met GNE Myopathie.
Een verzoek om uitbreiding van de indicatie van Arzerra (ofatumumab) in een nieuwe combinatie met bendamustine, bestemd voor de behandeling van gerecidiveerde chronische lymfatische leukemie, is ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 12-15 december 2016. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door twee medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Het specialisme mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (MKA) richt zich op het herkennen, voorkomen en behandelen van fracturen, misvormingen enziekteprocessen in en rond de mond, de speekselklieren, het kaakbot en het aangezichtsskelet. De specialistenopleiding MKA staat de komende jaren voor een modernisering, waarbij het competentiegericht opleiden centraal komt te staan. Naast uiteraard vakkennis worden nu ook hogere eisen gesteld aan communicatieve en maatschappelijke competenties. Daarbij blijft binnen de opleiding de traditionele meester-gezelstructuur gehandhaafd: een intensieve één-op-éénbegeleiding van de assistent-in-opleiding tot specialist (aios) dooreen staflid die een voorbeeldfunctie heeft en feedback geeft. Het onderzoek van de afdeling is de komende jaren gericht op mondkanker en voorstadia hiervan. Ook wordt onderzoek gedaan naarhet afsterven van kaakbot als gevolg van bestraling van kanker (osteoradionecrose), chirurgische kaakorthopedie, traumatologie van het aangezichtsskelet en reconstructieve (kaak)chirurgie en implantologie. Bij het laatste richt het onderzoek zich vooral op bot en botvervangers om defecten in de kaak of schedel te reconstrueren. Schulten: "Samenwerking met andere onderzoeksgroepen binnen en buiten ACTA en VUmc is hierbij onontbeerlijk. Zo is er innovatief translationeel onderzoek op het gebied van de orale regeneratieve geneeskunde, een samenwerking met de sectie Orale Celbiologie van ACTA en de afdeling orthopedie van VUmc. Daarbij worden in een één-staps chirurgische procedure bij patiënten vetstamcellen geoogst en uitgezaaid op een dragermateriaal, een botvervanger. Dat wordt direct toegepast bij het verhogen van de bovenkaak, zodat later tandwortelimplantaten kunnen worden geplaatst voor de bevestiging van een prothetische voorziening."
Onderzoekers van de afdeling Toxicogenetica van het LUMC beschrijven in Nature de werking van een eiwit dat het erfelijk materiaal beschermt tegen schade. Defecten in dit eiwit zouden mogelijk kanker en nog onbegrepen syndromen kunnen veroorzaken. Het erfelijk materiaal loopt voortdurend schade op door bijvoorbeeld zonlicht of sigarettenrook. Cellen proberen deze DNA-schade zo goed mogelijk te repareren. Onderzoekers van de afdeling Toxicogenetica onderzoeken hoe cellen dit precies voor elkaar krijgen. In Nature van 9 september beschrijven zij de rol van het eiwit Fun30/ SMARCAD1 bij DNA-reparatie. Fun30 komt voor in bakkersgist. “De naam staat voor Function unknown 30, omdat aanvankelijk onduidelijk was wat dit eiwit deed”, licht dr. Haico van Attikum toe. “We hadden al wel het vermoedden dat het betrokken is bij de reparatie van DNA-schade. En dat zagen we inderdaad: als er een breuk in het DNA optreedt, gaat Fun30 er direct naar toe.” Op de plaats van de breuk zorgt het eiwit ervoor dat dubbelstrengs-DNA wordt omgezet in enkelstrengs-DNA. “Dat is belangrijk voor het herstel van DNA-breuken. Op het enkelstrengs-DNA kunnen hersteleiwitten namelijk goed binden.” Zoogdieren hebben ook het Fun30-gen, maar bij hen heet het anders: SMARCAD1. “Net als Fun30 in bakkersgist, blijkt SMARCAD1 een belangrijke rol te spelen bij de reparatie van DNA-breuken in de mens”, aldus dr. Thomas Costelloe, onderzoeker in de groep van Van Attikum. Het is bekend dat defecten in genen die belangrijk zijn voor DNA-reparatie kunnen leiden tot kanker en humane syndromen. Van Attikum: “We willen nu gaan kijken of SMARCAD1 klinisch relevant is. We zouden graag willen weten of mutaties hierin voorkomen bij de mens en of deze bijdragen aan tumorontwikkeling en nog onbegrepen syndromen.”
De Universiteit Maastricht onderzoekt als eerste in Nederland of financiële beloningen rokers extra kunnen motiveren om te stoppen. Dat doen de onderzoekers door te kijken of het geven van cadeaubonnen aan werknemers die succesvol stoppen met roken een positief effect heeft. Bovendien kijken de onderzoekers naar het economisch effect van werknemers die succesvol stoppen met roken. De Universiteit Maastricht is nog op zoek naar bedrijven die mee willen doen met de studie en hun medewerkers een stoppen-met-rokentraining willen aanbieden. Werknemers kunnen tijdens deze studie door te stoppen met roken een totaalbedrag van €350,- verdienen. De eerste cadeaubon (€50,-) krijgen de deelnemers meteen na afronding van de groepstraining. Als ze drie maanden en zes maanden gestopt zijn, krijgen ze iedere keer €50,-. Na 12 maanden krijgen ze nog eens €200,- aan cadeaubonnen. Deelnemende organisaties betalen alleen voor de groepstraining, verzorgd door het gespecialiseerde bedrijf SineFuma uit Breda. Voorbeelden van de ruim 30 organisaties die zich al hebben aangemeld zijn Bosch Security Systems, het Radboudumc, Deen Supermarkten, de Provincie Limburg en ABN AMRO. In totaal zullen 600 werknemers van meer dan 40 bedrijven en instellingen een stoppen-met-rokentraining volgen. Werkgevers zien een gezonde leefstijl als gedeelde verantwoordelijkheid en willen door concrete projecten, zoals een stoppen-met-rokentraining, graag de duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers verhogen. Loes Kessels, HR-manager van de agrarische coöperatie Vitelia: “Vitelia heeft van het stoppen met roken een gemeenschappelijke uitdaging gemaakt van werkgever en werknemer. Werknemers gaven aan graag te willen stoppen, maar dat niet zonder hulp te kunnen. Daarom hebben we de stoppen-met-rokencursus aangeboden. Met succes: de deelnemers ervaren het als grote toegevoegde waarde om met een groep collega’s samen deze stap te zetten.” Longverpleegkundige Carien Indemans van het deelnemende Laurentiusziekenhuis in Roermond benadrukt dat professionele begeleiding bij het stoppen met roken belangrijk is: “De meeste rokers willen best stoppen maar blijven dit besluit voor zich uit schuiven. Stoppen met roken is niet alleen de sigaret weglaten, het omvat veel meer omdat het verweven is met je hele systeem. Goede voorbereiding en begeleiding zijn dan ook essentieel om dit plan te laten slagen. Het Laurentiusziekenhuis wil haar medewerkers graag deze kans bieden op weg naar een gezonde en rookvrije toekomst.” Bedrijven die interesse hebben om deel te nemen, kunnen meer informatie aanvragen via catch@maastrichtuniversity.nl. Het onderzoek van de Universiteit Maastricht wordt gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Niet roken verkleint de kans op kanker en daarom financiert KWF onderzoek naar manieren om stoppen met roken te stimuleren. Niet-rokers leven gemiddeld 10 jaar langer en hebben meer gezonde levensjaren. In economisch opzicht zijn rokende werknemers een kostenpost. Rokers verzuimen 1,5 keer meer dan niet-rokende collega’s. Daarnaast leidt roken tot productieverlies vanwege rookpauzes en vervroegde werkuitval door ziekte of overlijden.
Bron: UM
Ook voor mensen die al veertig jaar roken heeft het zin om te stoppen. Hun longfunctie gaat daardoor minder hard achteruit. Dat concludeert arts-onderzoeker Firdaus Mohamed Hoesein van het UMC Utrecht in zijn proefschrift. Mohamed Hoesein analyseerde de gezondheid van deelnemers aan de NELSON-studie. Daarin worden ruim 2200 huidige en voormalige zware rokers via een CT-scan onderzocht op longkanker. De deelnemers krijgen tweemaal een longfunctietest, zowel bij het begin van het onderzoek als drie jaar later. Bij patiënten met longziekte COPD gaat de longfunctie snel achteruit. Gemiddeld zijn de deelnemers 60 jaar en hebben ze 40 jaar lang een pakje sigaretten per dag gerookt. De helft van de mensen stopte met roken voor het begin van het onderzoek, ze hadden geen COPD. Van deze zogenaamde ‘gezonde rokers’ vergeleek Mohamed Hoesein de longfunctie in de loop van de tijd. Van deze zware rokers blijkt de longfunctie in de loop van drie jaar aanzienlijk te verslechteren. Die daling gaat echter een stuk langzamer bij de mensen die meer dan een jaar gestopt waren met roken. De daling nam niet nog verder af bij de mensen die meer dan 4 jaar gestopt waren. “Het betekent dat stoppen met roken ook nog zin heeft bij hele zware rokers”, legt Mohamed Hoesein uit. “Ook mensen met veertig pakjaren zouden moeten stoppen. Daardoor verkleinen ze de kans dat ze COPD krijgen. Deze chronische longziekte is soms dodelijk, niet te genezen en leidt vaakt tot ernstige invalideit.” Uit het onderzoek blijkt ook dat zware rokers met een normale longfunctie soms ook al emfyseem hebben dat alleen op een CT-scan zichtbaar is. Emfyseem ontstaat als longblaasjes stuk gaan en is een van de oorzaken van COPD. Bij deze patiënten verslechteren de longen gedurende drie jaar sneller dan gemiddeld. COPD (‘chronic obstructive pulmonary disease’) is een chronische longziekte. Patiënten hoesten veel, geven slijm op en kampen met kortademigheid bij inspanning. Ongeveer eenvijfde van alle rokers ontwikkelt COPD terwijl ongeveer één procent longkanker krijgt. COPD komt in Nederland en wereldwijd steeds vaker voor. In tegenstelling tot andere chronische ziekten sterven ook steeds meer mensen aan de aandoening. In Nederland lijden ruim 300.000 mensen aan COPD [in 2003]. Een goede behandeling bestaat niet, behalve luchtwegverwijdende medicijnen en ontstekingsremmers. Bij een longfunctietest wordt de hoeveelheid lucht gemeten die iemand in een seconde maximaal kan uitblazen.
Julien Karrich: ‘Plasmacytoid dendritic cells: how to control the good, the bad, and the ugly at the molecular level’. Plasmacytoid dendritic cells (pDCs) vormen een wezenlijk onderdeel van het immuunsysteem, cruciaal om ziekteverwekkers als virussen en bacteriën te bestrijden.Na een virale infectie vormen de pDCs de eerste verdedigingslinie, ze moeten een efficiënt antwoord vinden op de indringer. Maar ongecontroleerde werking van deze cellen kan ertoe leiden dat ze zich richten tegen de gastheer (autoimmuniteit). Ook kan kanker ontstaan, waarbij de cellen zich ongecontroleerd gaan delen. Karrich onderzocht hoe pDCs worden gevormd uit stamcellen en hoe die cellen de immuunrespons bewerkstelligen. Doel is het ontwikkelen van nieuwe therapieën voor autoimmuunziekte en kanker.
Met de opening van twee ‘incubators’ geeft de Amsterdamse wethouder Carolien Gehrels van Economische Zaken op vrijdag 17 februari het startschot voor de ontwikkeling van het Medical Business Park AMC. In de incubators krijgen prille spin-offs van het AMC of verwante ziekenhuizen de kans om uit te groeien tot volwassen medisch-technologische bedrijven. Eerste bewoners van de nieuwe broedplaatsen worden ACS Biomarker, Regenesance, Sigma Screening en Crystallics. De incubators zijn gevestigd op twee locaties in het AMC-gebouwencomplex. Het gaat om ruimtes met een totaal oppervlak van 1000 vierkante meter, voorzien van zowel laboratorium- als kantoorfaciliteiten en ingericht naar de specifieke behoeften van de betrokken spin-offs. In elke incubator worden twee of drie van die start-ups samengebracht om de uitwisseling van kennis en expertise te stimuleren. Naar verwachting zullen de meeste start-ups vijf tot zeven jaar in de incubator doorbrengen voor ze op eigen benen kunnen staan. Bij gebleken toekomstperspectief komen ze in aanmerking voor een nieuw, zelfstandig onderkomen in het Medical Business Park, dat gerealiseerd wordt op het zuidelijke deel van het AMC-terrein. Hier is ruimte voor ca. 100.000 vierkante meter medische bedrijfsruimte, te verdelen over dertien gebouwen. De eerste paal voor dit Medical Business Park, waarvan een belangrijke nieuwe impuls wordt verwacht voor de economische ontwikkeling van de Amsterdamse metropoolregio, moet eind 2012 de grond in. Tot de eerste spin-offs die een incubator betrekken behoren ACS Biomarker, Regenesance, Sigma Screening en Crystallics. ACS Biomarker is van oorsprong een spin-off bedrijf van het Maastricht Universitair Medisch Centrum. Het richt zich op het ontdekken en valideren van innovatieve cardiovasculaire biomarkers (proteïnen en micro-RNA's) voor de diagnose en prognose van hartziekten. Daarbij wordt nauw samengewerkt met onder andere het Heart Failure Research Center van het AMC. Bij Regenesance gaat de aandacht uit naar de tot nu toe onbehandelbare ziekte multiple sclerose. Regenesance hoopt de ontwikkeling van werkzame medicijnen te bevorderen met behulp van in het AMC geïdentificeerde stoffen, die de activiteit van het complementsysteem verminderen. Het complementsysteem speelt een cruciale rol in de afweer tegen micro-organismen. Borstkanker is de aandoening waarop Sigma Screening zich richt. Centraal staat de ontwikkeling van nieuwe technologische screeningsmogelijkheden, in het bijzonder ter verbetering van digitale mammografie, de ‘gouden standaard’ in de borstkankerscreening. Crystallics richt zich op het vaststellen van de toedieningsvormen waarin chemische stoffen optimaal werken als medicijn. Daarvoor heeft het bedrijf diverse unieke technologische methodes ontwikkeld, waaronder High Throughput X-ray Powder Diffraction (HT-XRPD) technologie.
Bij het gebruik van het middel rituximab (MabThera) bij patiënten met auto-immuunziekten zijn zeer zeldzame ernstige huidreacties, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN) en Stevens-Johnson-syndroom (SJS), gemeld. Eén van de meldingen was fataal. Bij patiënten met hematologische aandoeningen (aandoeningen van het bloed) zijn zeer zeldzame ernstige bulleuze huidreacties, waaronder fatale gevallen van TEN gemeld. Deze informatie was al aangegeven in de productinformatie van rituximab. Wanneer deze ernstige huidreacties optreden bij het gebruik van rituximab moet de behandeling permanent worden gestaakt. Dit schrijft de firma Roche in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van hematolgie en reumatologie. Bovendien is deze DHPC verstuurd naar oncologen, dermatologen, IC specialisten, als mede in opleiding en ziekenhuisapothekers, huisartsen en relevante beroepsverenigingen. Rituximab wordt gebruikt bij volwassenen voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom (kanker van het lymfatische weefsel), chronische lymfatische leukemie (CLL, kanker van de B-lymfocyten, een soort witte bloedcellen) en reumatoïde artritis (een ziekte die ontsteking van de gewrichten veroorzaakt). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Er zijn geen aanwijzingen dat meisjes en vrouwen die zijn gevaccineerd tegen hpv meer risicovolle seksuele contacten hebben. Dat zeggen onderzoekers van de Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC). Hpv-infectie is de meest voor komende seksueel overdraagbare aandoening in de VS. De hpv-typen 16 en 18 veroorzaken er 70 procent van de gevallen van baarmoederhalskanker. Ook veroorzaken ze andere vormen van anale en genitale kanker en genitale wratten. Nadat vaccinatie tegen deze typen hpv in de periode 2006 tot 2009 werd ingevoerd in de VS, ontstond bij bepaalde partijen angst dat vaccinatie onbeschermde seksuele contacten zou bevorderen. De onderzoekers hebben daar geen bewijzen van gevonden.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Erivedge (vismodegib), voor de behandeling van gemetastaseerd basaalcelcarcinoom, of lokaal gevorderd basaalcelcarcinoom welke niet in aanmerking komt voor chirurgie of radiotherapie. Het gaat om een voorwaardelijke toelating, waarbij na registratie verdere data gegenereerd worden van vooral de gemetastaseerde vorm van deze aandoening.
- MACI (matrix applied characterised autologous cultured chondrocytes), bedoeld voor het herstel van symptomatische defecten (letsel) van het kraakbeen in de knie.
- Nuedexta (dextromethorphan hydrobromide, quinidine sulfaat), bedoeld voor de behandeling van pseudobulbair (labiel) affect (PBA) bij volwassenen met onderliggende neurologische aandoeningen. De studies zijn allen uitgevoerd bij patiënten met multiple sclerose (MS) en amylotrofische lateraal sclerose (ALS).
- Spedra (avanafil), bedoeld voor de behandeling van mannen met erectiestoornissen.
- Xtandi (enzalutamide), bedoeld voor de behandeling van gemetastaseerde castratie-resistente prostaatkanker bij mannen waarbij de ziekte progressie vertoonde tijdens of na behandeling met docetaxel.
Weigering handelsvergunning
- Xeljanz (tofacitinibcitraat), bedoeld voor patiënten met matig tot ernstige reumatoïde artritis, die eerder niet goed reageerden op minstens twee andere behandelingen met DMARD’s. De baten/risico balans was volgens de CHMP negatief omdat de werkzaamheid onvoldoende was aangetoond en er zorgen zijn omtrent de veiligheid.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Revlimid (lenalidomide), mag nu ook gebruikt worden bij patiënten met transfusie-afhankelijke anemie ten gevolge van myeloplastisch syndroom, geassocieerd met specifieke cytogenetische afwijkingen en als andere behandelingen niet geschikt zijn.
- RoActemra (tocilizumab), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met methotrexaat (MTX) bij kinderen vanaf 2 jaar, voor de behandeling van actieve vormen van polyarticulaire juveniele idiopatische artritis die onvoldoende respons lieten zien op een behandeling met MTX alleen. Wanneer MTX niet wordt verdragen of wanneer doorbehandeling met MTX niet is aangewezen, kan tocilizumab ook alleen gegeven worden. Tocilizumab was al goedgekeurd voor gebruik bij kinderen met actieve systemische juveniele idiopathische artritis.
Terugtrekkingen
- Exjade (deferasirox), uitbreiding naar gebruik als eerste lijn (i.p.v. tweede lijn) bij patiënten ouder dan 6 jaar met beta-thalassemia, die weinig transfusies krijgen. De uitbreiding van de indicatie is door de firma teruggetrokken nadat de CHMP had geconcludeerd dat er te weinig data waren om deze wijziging te onderbouwen. Menveo (meningococcal groep A, C, W-135 en Y conjugaatvaccin), aanvraag voor gebruik bij kinderen van 2 tot 23 maanden. Ingetrokken door de firma nadat de CHMP had geconcludeerd dat de ingediende data onvoldoende waren om het gebruik in deze leeftijdsgroep goed te keuren.
- Raxone (idebenone), bedoeld voor de behandeling van patiënten met Leber’s erfelijk optische neuropathie (LHON, erfelijk disfunctioneren van de oogzenuw). De firma heeft het middel om strategische redenen teruggetrokken. De CHMP heeft in januari negatief geoordeeld over dit middel omdat de werkzaamheid onvoldoende was onderbouwd.
Tekorten
- Caelyx (doxorubicin), gebruikt bij de behandeling van kanker. De firma heeft de EMA geïnformeerd dat het middel vanaf nu weer voldoende beschikbaar is.
- Increlex (mecasermin), er komen tekorten door productieproblemen. Het advies is om het middel op dit moment niet aan nieuwe patiënten voor te schrijven en te beperken tot patiënten die nu al het geneesmiddel gebruiken. De CHMP heeft met de firma afgesproken dat er voldoende voorraad wordt aangehouden voor de meest kwetsbare patiënten. Er komt een DHPC om beroepsbeoefenaars te informeren. Increlex wordt gebruikt voor langdurige behandeling van groeistoornissen bij kinderen en adolescenten van 2 tot 18 jaar oud met ernstige primaire insulineachtige-groeifactor-1-deficiëntie (primaire IGFD).
Overig nieuws CHMP
- Protelos/Osseor (strontium ranelate), de CHMP volgt deaanbeveling van de PRAC tot beperkingen in het gebruik van Protelos/Osseor. Op dit moment is de SmPC aangepast. Er volgt nog een aparte discussie of dit invloed heeft op de baten/risico balans van het product.
Jimme Wiggers: ‘Tailored care in resectable perihilar cholangiocarcinoma’. Wiggers heeft een model ontwikkeld dat uitrekent hoe groot de kans is dat een tumor terugkeert bij patiënten die zijn geopereerd aan perihilair cholangiocarcinoom, een zeldzame vorm van galwegkanker. Bij deze vorm van kanker groeit de tumor bij de samenvloeiing van de linker en rechter galweg. Het wegsnijden van deze tumor levert patiënten een groot voordeel in overleving op, maar het is een complexe en riskante procedure. Veel patiënten krijgen geelzucht door de tumor, wat het risico vergroot op leverfalen na de operatie. Wiggers zocht uit wat de beste zorg voor deze patiënten is. Het doel is om op deze manier risico’s van de operatie en aanvullende behandelingen te verkleinen. Vaak wordt de galweg gedraineerd om voorafgaand aan de operatie geelzucht te behandelen, maar dat is waarschijnlijk alleen zinvol als meer dan de helft van de lever wordt weggehaald. Er is een grote studie gaande om te bepalen welke methode van galwegdrainage het best gebruikt kan worden. Bij meer dan zeventig procent van de patiënten komt de tumor teurg, zelfs soms na zeven jaar. Aanvullende chemotherapie zou daarom zinvol zijn. Wiggers heeft een model ontwikkeld dat de kans op terugkeer voorspelt in individuele patiënten, en dus tevens het nut van aanvullende therapie.
Tanja van Harn onderzocht hoe cellen, die een belangrijke blokkade missen, zich delen als er geen groeifactoren aanwezig zijn. Deze cellen blijken hun DNA minder efficiënt te kopiëren, waardoor DNA-breuken ontstaan wat kan leiden tot de vorming van tumoren. Zij promoveert 17 mei bij VU medisch centrum. Celdeling is nodig voor groei en herstel van beschadigingen en wordt door het lichaam in verschillende fases uitgevoerd en nauwkeurig gecontroleerd. Belangrijke fases zijn de verdubbeling van het erfelijk materiaal, DNA, en de daarop volgende verdeling van het DNA over twee dochtercellen. Het celdelingsproces wordt geblokkeerd wanneer de juiste groeisignalen niet aanwezig zijn. In kankercellen is deze blokkade onwerkzaam geworden, waardoor de kankercellen zich wél delen. In veel oogtumoren, retinoblastomen genoemd, wordt de bokkade omzeild door veranderingen in het retinoblastoom-eiwit, pRb. pRb behoort tot de familie van retinoblastoom (Rb)-eiwitten die bestaat uit pRb, p107 en p130. Om de functie van deze eiwitten te kunnen bestuderen zijn cellen bestudeerd die de drie Rb-eiwitten missen door veranderingen die zijn aangebracht in het DNA. Deze cellen, TKO MEFs genaamd, proberen te delen in afwezigheid van groeisignalen, maar blijken dit proces niet goed uit te voeren. Om twee identieke dochtercellen te vormen, moet het DNA exact gekopieerd worden. Echter verloopt het kopieerproces in TKO MEFs zonder groeifactoren traag en ontstaan er breuken in het DNA. Hierdoor stoppen TKO MEFs voordat ze het DNA gaan verdelen. Na het toedienen van groeisignalen vormen deze cellen uiteindelijk wel twee dochtercellen, alleen bevatten deze dochtercellen veranderingen in het DNA.
Het identificeren van nieuwe biomarkers en het stellen van therapeutische doelen ter verbetering van de behandeling is één van de speerpunten van kankeronderzoek. Het is duidelijk dat nauwkeurigere methoden voor het voorspellen van het behandelingsresultaat en het bepalen van de optimale behandeling per individu nodig zijn. Het gebruik van nieuwe technieken zoals genexpressie microarrays (ofwel de genenchip) biedt de mogelijkheid om nieuwe markers te identificeren, de analyse van dit soort data is echter niet eenvoudig. Met toepassing van deze techniek is een biomarker ontwikkeld die gebruikt kan worden voor meerdere kankertypes. Daarnaast zijn methoden ontwikkeld om de kwaliteit van op genexpressie gebaseerde markers te verbeteren, wat zal leiden tot een snellere toepassing in de kliniek. Proefschrift: mw.drs. Maud H.W. Starmans, “Microarray-based expression signatures: potential application for individualized cancer treatment”.
Norman Sachs: ‘The role of CD151 and integrin a3b1 in the pathophysiology of kidney and skin’. Cellen binden stevig aan eiwitten buiten de cel. Dat is belangrijk om georganiseerde weefsels te kunnen vormen, bijvoorbeeld in nier of huid. Sachs stelde vast dat integrine a3ß1 het belangrijkste verankeringseiwit van nierfiltratiecellen is. Zonder a3ß1 worden deze cellen gevoelig voor de inwerking van mechanische krachten tijdens bloedzuivering; dit leidt tot nierfalen. Een ander eiwit – CD151 – regelt de verdeling van a3ß1 op het celmembraan. Bij muizen zonder CD151 is de nierfunctie verstoord, maar ze leven langer als de mechanische filtratiedruk door medicijnen wordt verlaagd. Dit kan belangrijke implicaties hebben voor patiënten met nierziektes en hoge bloeddruk. Ook in de huid spelen a3ß1 en CD151 een belangrijke rol omdat zonder deze eiwitten de levenscyclus van de bovenste huidlaag sneller verloopt (omdat huidcellen slechter hechten). Interessant genoeg leidt deze versnelling na blootstelling aan kankerverwekkende stoffen minder vaak tot vorming van huidtumoren. Naast celdeling en celdood speelt dus ook celadhesie een belangrijke rol bij het ontstaan van kanker.
Vier onderzoekers van het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht krijgen van NWO een prestigieuze VICI-beurs. Elk van de wetenschappers krijgt 1,5 miljoen euro om vijf jaar onderzoek te doen. Prof.dr. Alexander van Oudenaarden is mede-directeur van het Hubrecht Instituut. Hij gebruikt en ontwikkelt de laatste technologieën om de genetische eigenschappen van individuele cellen te bepalen. Hij kan onder meer individuele RNA-moleculen fluorescent labelen en op die manier genexpressie heel nauwkeurig meten. Dat is onder meer van belang om zeldzame cellen, zoals stamcellen, te detecteren en heterogeniteit in tumoren beter te begrijpen. Voor zijn onderzoek heeft Van Oudenaarden vorige week ook een prestigieuze ERC Advanced Grant van 2,5 miljoen euro gekregen. Met deze beurs beloont de Europese Unie toponderzoekers. Dr. Susanne Lens van het UMC Utrecht onderzoekt celdeling in kankercellen. Zij wil weten hoe cellen waarnemen of ze genoeg chromosomen hebben. Als dat fout gaat ontstaan cellen met teveel of te weinig chromosomen. Dat kan een oorzaak van kanker zijn. Prof.dr. Leonard van der Berg van het UMC Utrecht verricht grootschalig onderzoek naar de genetische basis van ALS (‘amyotrofe lateraal sclerose’). Bij patiënten met deze ongeneeslijke ziekte verzwakken de spieren steeds verder. Het vinden van ziektegenen kan de weg wijzen naar mechanismen waarop eventuele nieuwe behandelingen gebaseerd zijn. Prof.dr. René Ketting van het Hubrecht Instituut en de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht onderzoekt hoe kleine RNA-moleculen het aflezen van genen beïnvloeden. Kleine RNA-moleculen besturen op die manier de embryonale ontwikkeling. Maar ze beïnvloeden ook het functioneren van volwassen individuen. Dit jaar schreven 236 onderzoekers een vooraanvraag voor een Vici-beurs. 188 onderzoekers werden uitgenodigd om hun voorstel verder uit te werken. In totaal ontvangen nu 31 wetenschappers een Vici. 13 procent van de aanvragers krijgt dus een Vici toegekend.
Diffuse optical imaging is een beeldvormende techniek waarbij dieper gelegen weefsels zichtbaar worden gemaakt met behulp van licht. De techniek wordt onder andere gebruikt in onderzoek naar de detectie van borstkanker. Borsttumoren kunnen dan optisch gelokaliseerd worden door te kijken naar verhoogde absorptie en verstrooiing van licht in tumorweefsel, hetgeen veroorzaakt wordt door lokale verschillen in hemoglobine- en waterconcentraties. Een probleem is vaak dat de resolutie van de beelden vrij laag is. Bovendien zijn afwijkingen in de borst soms minder goed waarneembaar door het relatief geringe contrast tussen tumorweefsel en gewone klieren. Leproux onderzocht verschillende manieren om de beeldvorming van borstweefsel te verbeteren om zo borstkanker sneller en beter op te kunnen sporen.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor zes geneesmiddelen, waaronder twee biosimilars.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Amgevita en Solymbic (adalimumab) zijn beide biosimilars van Humira en bestemd voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, axiale spondyloartritis, artritis psoriatica, psoriasis, plaque psoriasis bij kinderen, hidradenitis suppurativa, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa en uveïtis.
- Jylamvo (methotrexaat), nu ook beschikbaar als orale oplossing, is bestemd voor de behandeling van actieve reumatoïde artritis bij volwassenen, polyartritische vormen van ernstige, actieve juveniele idiopathische artritis, wanneer de respons op NSAID’s (niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen) onvoldoende is gebleken. Daarnaast is het middel bestemd voor ernstige, therapieresistente, invaliderende psoriasis die niet adequaat reageert op andere vormen van behandeling zoals fototherapie, PUVA en retinoïden; ernstige artritis psoriatica bij volwassenen en voor de onderhoudsbehandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 3 jaar en ouder.
- Xeljanz (tofacitinib),een Janus kinase (JAK) remmer, is bestemd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageren op, of die intolerant zijn voor één of meer disease-modifying anti-rheumatic drugs (DMARDs). Xeljanz moet gegeven worden in combinatie met methotrexaat, maar kan ook als monotherapie worden gegeven wanneer behandeling met methotrexaat ongeschikt is.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Revlimid (lenalidomide) is een immunomodulerend middel en nu ook bestemd als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom die autologe stamceltransplantatie hebben ondergaan.
- Synjardy (metformine/empagliflozine) is een combinatie van metformine met een SGLT2-remmer. Op basis van de resultaten van de EMPA-REG-studie is de indicatie enigszins gewijzigd en de resultaten van de studie staan beschreven in sectie 5.1 van de productinformatie.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor de handelsvergunningen van de volgende producten zijn ingetrokken:
- Zioxtenzo (pegfilgrastim) is een biosimilar van Neulasta en zou bestemd zijn voor de behandeling van neutropenie bij kankerpatiënten.
Een aanvraag voor de uitbreiding van de indicatie van Xgeva (denosumab), voor de behandeling van hypercalciëmie ten gevolge van maligniteit (hoge calciumwaarden in het bloed veroorzaakt door kanker), is ingetrokken.
Herbeoordeling dienogest/ethinylestradiol afgerond
De CHMP adviseert dat geneesmiddelen met een combinatie van dienogest 2 mg en ethinylestradiol 0,03 mg gebruikt kunnen blijven worden voor de behandeling van matig ernstige acne, wanneer passende behandelingen op de huid of orale antibiotica niet werkten. Deze geneesmiddelen, die ook zijn goedgekeurd als hormonale anticonceptiva, mogen alleen worden gebruikt bij vrouwen die kiezen voor orale anticonceptie.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 23 - 26 januari 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Trismus, het slechts zeer beperkt kunnen openen van de mond, is één van de mogelijke bijwerkingen van de behandeling van hoofd-halskanker. MKA-chirurg in opleiding Jolanda Kamstra onderzocht bij wie en onder welke omstandigheden trismus het vaakst optreedt en ontwikkelde hiervoor voorspelmodellen. Ook bestudeerde ze rektechnieken en oefentherapie ter behandeling van trismus. De resultaten van oefentherapie blijken het best te werken bij patiënten die vroeg starten met oefentherapie en die de oefeningen trouw uitvoeren. Maar oefentherapie werkt niet altijd, zo concludeert Kamstra ook. Trismus blijkt evenmin altijd te kunnen worden voorkomen. Patiënten met hoofd-halskanker ondergaan vaak een operatie waarin de tumor wordt verwijderd, radiotherapie en/of chemotherapie. Deze behandelingen kennen verschillende bijwerkingen, zoals een droge mond door aangetaste speekselklieren of een beperkte mondopening. Men spreekt van trismus bij een mondopening van 35 mm of minder. Het kan veroorzaakt worden doordat de tumor is ingegroeid in de kauwspieren, het kaakgewricht of de omliggende weefsels, of door de behandeling waarbij de tumor verwijderd en het tumorgebied bestraald is. Door 641 patiënten 48 maanden lang te volgen na de start van hun behandeling, wist Kamstra verschillende risicofactoren voor het krijgen van trismus te identificeren. Ook ontwikkelde ze een voorspelmodel voor de verandering van de mondopening. Het risico op het krijgen van trismus blijkt onder andere afhankelijk van het geslacht en de leeftijd van de patiënt, de locatie en classificatie van de tumor, de mondopening bij het begin van de radiotherapie, en de bestralingsdosis. Het onderzoek liet ook zien dat trismus zes maanden na de radiotherapie bij 28% van de patiënten ontstond die daarvoor geen beperkte mondopening hadden. Kamstra pleit ervoor om de mondopening tijdens reguliere controles goed in de gaten te houden, om preventieve maatregelen te kunnen nemen bij patiënten met een hoog risico op trismus. Tot slot bestudeerde Kamstra de effectiviteit van verschillende soorten oefentherapieën om trismus te behandelen. Ze deed dat op basis van literatuuronderzoek waarin verslag werd gedaan van verschillende eerdere studies, en op basis van eigen onderzoek naar twee soorten oefentherapie (met eenTheraBite en een Dynasplint Trismus System). Uit de samenvatting van eerder onderzoek kwam niet één oefentherapie duidelijk als beste naar voren. Beide andere vormen van therapie kunnen goed helpen, mits op tijd met de behandeling gestart wordt. Vervolgonderzoek moet volgens Kamstra laten zien welke behandeling beter is. Jolanda Kamstra (1986) studeerde tandheelkunde en geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar onderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd met behulp van een Agiko-stipendium van ZonMw. Kamstra is in opleiding tot MKA-chirurg binnen het UMCG. Proefschrift: http://hdl.handle.net/11370/dcd87d56-817c-4df1-b461-403bc7f559ca
Bron: Rijksuniversiteit Groningen
Om meer zicht te krijgen in de relatie tussen nachtwerk en borstkanker, hart- en vaatziekten (HVZ) en overgewicht, beveelt het RIVM het volgende aan: 1) Vanaf medio 2012 starten met epidemiologische analyses in EPIC-NL voor het bepalen van het verband tussen nachtwerk en de drie genoemde gezondheidsproblemen; 2) Vanaf begin 2012 starten met epidemiologische analyses in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) voor het bepalen van het verband tussen nachtwerk en HVZ en overgewicht; 3) Vorm een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' tussen 2 langlopende cohorten (EPIC-NL en MCS) en drie recent gestarte cohorten (Nightingale, AMIGO en LRGP); 4) Inventariseer de mogelijkheden om een extra vragenlijst over nachtwerken binnen het recent gestarte cohort Lifelines en het Doetinchem cohort uit te zetten om ook daar de noodzakelijke informatie te achterhalen. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen na een inventarisatie van Nederlandse cohorten met informatie over nachtwerk en gezondheid. Dit briefrapport bouwt voort op de literatuurstudie naar de gezondheidseffecten van nachtwerk (Rodenburg et al., 2011). In het onderhavige briefrapport is een overzicht verstrekt van negen Nederlandse cohorten die gegevens (kunnen) bevatten over nachtwerk en gezondheid. Daarbij is een selectie gemaakt van een drietal gezondheidsproblemen: borstkanker, HVZ en overgewicht. Er zijn vijf langlopende cohorten en vier recent gestarte cohorten geïdentificeerd. Op de korte termijn leent EPIC-NL zich voor epidemiologische analyses naar de relatie tussen nachtwerk en de betreffende gezondheidsaandoeningen, rekening houdend met mogelijke verstorende factoren. Tevens kan de jaarlijkse survey onder Nederlandse werknemers (NEA) gebruikt worden voor epidemiologische analyses naar de relatie tussen nachtwerk en HVZ en overgewicht. Het analyseren van de gegevens in EPIC-NL en NEA heeft als toegevoegde waarde om de gevonden resultaten in elk databestand te kunnen verifiëren. De aanbeveling om een samenwerkingsverband 'Nachtwerken & Gezondheidseffecten' te vormen tussen een vijftal cohorten heeft als uniek doel om in de toekomst relevante analyses naar nachtwerk en gezondheidsproblemen uit te voeren onder een omvangrijke en heterogene groep personen. Op de middellange termijn (5-10 jaar) zal een aanzienlijke hoeveelheid extra informatie beschikbaar komen vanuit de recent gestarte cohorten, waaronder Nightingale, AMIGO, LRGP en mogelijk Lifelines. Omdat informatie over nachtwerk momenteel bij Lifelines en de Doetinchem cohort studie ontbreekt, behoort het tot de aanbeveling deze informatie alsnog te verzamelen.
Agressieve tumorcellen blijken de mogelijkheid te hebben om vasculogene structuren te vormen die mogelijk kunnen bijdragen aan de circulatie van bloed en/of de metastasering van tumorcellen. Dit proces wordt vasculogenic mimicry genoemd. Dit onderzoek was gericht op het identificeren van nieuwe moleculen die betrokken zijn bij dit proces. Zo hebben wij aangetoond dat CD44 - een belangrijke marker van kankerstamcellen - tot expressie werd gebracht door vasculogene tumorcellen. Daarnaast is het belang van perivasculaire cellen tijdens vasculogenic mimicry beschreven. Hoewel angiogeneseremmers tot op heden nog niet effectief dit maligne proces hebben kunnen bestrijden, bleek behandeling van vasculogene tumorcellen met imatinib (Gleevec®) hun capaciteit tot het vormen van vasculogene structuren wel te belemmeren. Dit onderzoek vergroot onze kennis over vasculogenic mimicry en kan mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van behandelmethoden tegen kanker.
Mw. Skadi van der Meer, MSc: "Image-guided and adaptive radiation therapy with 3D ultrasound imaging" Radiotherapie, een behandelingstechniek bij kanker, heeft als doel het vernietigen van de kankercellen met behulp van straling. Om er voor te zorgen dan de bestralingsbundels ook werkelijk op de tumor gericht worden tijdens de behandelingssessies kan er aan het begin van de sessie een scan gemaakt worden om de tumor te lokaliseren. Tot nu toe worden de tumor lokalisatie scans vooral met röntgen- of CT-beelden gemaakt. Het is echter ook mogelijk om dit met echografie te doen. Naast dat het een minder schadelijke techniek is, geeft echografie ook een beter beeldcontrast in de zachte weefsels waar de tumor onderdeel van is. In dit proefschrift is de nauwkeurigheid van 3D echografie gestuurde tumor lokalisatie onderzocht voor radiotherapie behandelingen bij prostaat en lever.
Onderzoekers van de afdeling Oncogenomics van het AMC zijn er als eerste in de wereld in geslaagd het complete genetisch materiaal van de kindertumor neuroblastoma te ontrafelen. Analyse van 87 tumoren toonde twee belangrijke oorzaken voor het ontstaan van deze agressieve tumorsoort aan. Het is wereldwijd de grootste serie tumoren waarvan de volledige DNA-volgorde is vastgesteld. De resultaten zijn 22 februari online gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature. Fouten in het DNA kunnen kanker veroorzaken. Meestal wordt bij het onderzoek naar tumoren alleen dat deel van het DNA-genoom geanalyseerd (circa 1 procent) dat codeert voor eiwitten. We hebben er nu voor gekozen het gehele genoom te analyseren, zegt hoogleraar genetica Rogier Versteeg, leider van het onderzoek. ‘Hiermee hebben we een nieuwe weg geopend voor het onderzoek naar deze kindertumor.’ In het AMC worden veel kinderen met neuroblastomen behandeld. Dat is een zeldzame vorm van kanker van het zenuwstelsel. Kinderen op hele jonge leeftijd kunnen genezen, maar als ze de ziekte na hun tweede levensjaar krijgen dan zijn de vooruitzichten slecht. De ontwikkeling van goede geneesmiddelen voor deze ziekte is moeilijk, omdat de oorzaak onduidelijk is. De AMC-onderzoekers hadden voor hun analyse de beschikking over tumoren van 87 kinderen. Bij de volledige analyse van het DNA van de tumoren is sprake van een enorme hoeveelheid aan gegevens. Jan Molenaar en Jan Koster zijn leden van het onderzoeksteam. ‘We hebben de volgorde van 20 biljoen DNA bouwstenen onderzocht of wat beeldender we hadden veertig kilometer telefoonboeken vol met gegevens die we moesten analyseren.’ De uitdaging is om uit die brij aan gegevens conclusies te trekken. Dat is voor het neuroblastoom gelukt. Bij het agressieve neuroblastoom blijken een paar specifieke chromosomen als het ware door de gehaktmolen te zijn gehaald. Honderden breuken vlak bij elkaar hebben de genen kapot gemaakt. Verder zien de onderzoekers dat genen die te maken hebben met de uitgroei van zenuwen, niet goed functioneren. ‘Dit hadden we niet kunnen vinden als we alleen het actieve deel van het DNA hadden geanalyseerd’, zegt Versteeg. Het onderzoek bewijst dat met deze uitvoerige analyse tumoren zijn te karakteriseren. Het levert niet rechtstreeks een methode op om de ziekte te genezen, maar het is een eerste stap op weg naar een betere behandeling van neuroblastomen. De gegevens van de tumor zijn in principe openbaar. Elke gekwalificeerde medische onderzoeker kan toegang krijgen tot de enorme dataset. Het onderzoek is mogelijk geworden dank zij giften van meer dan één miljoen euro van stichting Villa Joep, een organisatie van ouders van neuroblastoma patiënten en stichting KiKa..
Is een dochter bereid haar Marokkaanse of Turkse moeder voor te lichten over het bevolkingsonderzoek naar borstkanker? Een aantal instellingen, waaronder het Erasmus MC, doet hier onderzoek naar. Turkse en Marokkaanse vrouwen nemen minder vaak deel aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker dan andere vrouwen. Dat heeft meerdere mogelijke oorzaken. Ze kunnen de uitnodiging niet lezen, of bang zijn om behandeld te worden door een mannelijke laborant. Kennis- en adviescentrum Pharos is daarom samen met het Erasmus MC een onderzoek gestart, ondersteund door de campagne ‘Duizend Moeders’. Jongeren van Turkse en Marokkaanse afkomst krijgen informatie over de bevolkingsstudie. Doel is dat zij die informatie weer delen met moeders, tantes en oma’s.
Het is belangrijk dat er bij alle patiënten wordt nagegaan of er sprake is van hepatitis-B-infectie (HBV) voorafgaand aan de behandeling met ofatumumab (Arzerra). Patiënten met een HBV-infectie dienen niet behandeld te worden met ofatumumab. Voor patiënten met een positieve hepatitis-B-serologie zonder actieve of aanwezige ziekte wordt aanbevolen om een deskundige op het gebied leverziekten te raadplegen, voor het controleren op en het starten van een antivirale behandeling van HBV. Als een re-activatie van HBV ontwikkeld wordt tijdens de behandeling van ofatumumab, moeten ofatumumab en alle gelijktijdig gebruikte chemotherapie onmiddellijk worden gestaakt en is een andere behandeling nodig. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, MDL-artsen en ziekenhuisapothekers in academische centra, en alle genoemde specialisten in opleiding. Ofatumumab wordt gebruikt bij de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL), een vorm van kanker die bepaalde witte bloedcellen, de lymfocyten, aantast. Het geneesmiddel wordt toegediend bij patiënten bij wie de ziekte niet heeft gereageerd op behandeling met fludarabine en alemtuzumab (andere middelen tegen kanker). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication' op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
In VUmc is een vaccin (DCOne) ontwikkeld en klinisch getest voor Acute Myeloïde Leukemie (AML), een agressieve vorm van bloedkanker. Dit gebeurde onder leiding van Tanja de Gruijl en Arjan van de Loosdrecht van de afdelingen medische oncologie en hematologie. Uit onderzoek onder twaalf patiënten blijkt dat het veilig en haalbaar is om vervolgonderzoek bij meer patiënten te doen. "Het is de eerste keer dat we met ons team een vaccin van ons laboratorium naar de kliniek hebben getild", zegt Tanja de Gruijl, hoogleraar translationele tumorimmunologie. "Dat is op zich al een fantastisch resultaat. Uit een fase 1-trial blijkt nu dat het veilig en haalbaar is om verder te gaan, maar om het echt op de markt te brengen is kostbaar vervolgonderzoek nodig. Daarvoor moeten investeerders aan boord komen. De resultaten zijn veelbelovend, maar we zijn vele jaren en miljoenen euro's verder voordat het vaccin daadwerkelijk op de markt komt." Bij het vaccin gaat het om dendritische cellen. Dit zijn in ons lichaam de waakhonden die het immuunsysteem alarmeren als er iets aan de hand is. De Gruijl: "Uit ons onderzoek blijkt ook, dat het vaccin het afweersysteem activeert. Een aantal patiënten in een gevorderd stadium van AML die aan het onderzoek meededen, leefden langer dan we gezien hun situtatie zouden mogen verwachten. Daar zijn we erg enthousiast over. We hebben er vertrouwen in dat het vaccin daadwerkelijk helpt, maar wetenschappelijk kunnen we die conclusie nog niet trekken. We mogen geen valse verwachtingen wekken. Patiënten met leukemie moeten nu niet VUmc gaan bellen dat ze dit vaccin willen hebben. Zo ver is het nog lang niet." Bij het ontwikkelen van het vaccin en het onderzoek ernaar was ook het VUmc spin-off bedrijf DCPrime betrokken. Een vaccin mag namelijk pas aan patiënten worden toegediend als dit volgens bepaalde richtlijnen is gemaakt. Daar heeft DCPrime voor gezorgd. Ook is dit bedrijf bezig investeerders te vinden voor vervolgonderzoek. "Het is in deze tijd van crisis niet gemakkelijk om geldschieters te vinden", zegt De Gruijl. "Gelukkig wordt de immuuntherapie door recente successen steeds serieuzer genomen, maar de ontwikkeling van dit vaccin kan, ondanks het veelbelovende begin, dus toch nog een stille dood sterven. Dat is de realiteit. Maar dat zou wel doodzonde zijn. Het zou een geweldig succes zijn als ons vaccin ooit daadwerkelijk mensen met deze ernstige vorm van bloedkanker gaat helpen."
- De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) start een nieuwe herbeoordeling van Zinbryta; een geneesmiddel voor multiple sclerose.
- De PRAC is een herbeoordeling gestart van het geneesmiddel Zinbryta (daclizumab) dat bestemd is voor de behandeling van volwassenen met relapsing (recidiverende) vormen van multiple sclerose. De aanleiding voor de herbeoordeling is het overlijden van een patiënte, door acuut leverfalen, die in een lopende studie werd behandeld met Zinbryta. Ook zijn er vier gevallen van ernstige leverbeschadiging gemeld. De PRAC zal alle beschikbare data herbeoordelen en bepalen of er extra maatregelen nodig zijn om het risico op leverbeschadiging tot een minimum te beperken.
- Geen bewijs dat risico op neutropenische enterocolitis bij docetaxel is veranderd De PRAC heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat het risico op een bekende bijwerking van het kankergeneesmiddel docetaxel, neutropenische enterocolitis, is veranderd in de Europese Unie (EU). Neutropenische enterocolitis is een ernstige darmontsteking die voorkomt bij maximaal 1 op de 1.000 kankerpatiënten die met het geneesmiddel worden behandeld. Na het bestuderen van de beschikbare data over docetaxel, concludeerde de PRAC dat de toename van de meldingen van deze bijwerking, zoals alleen gezien in Frankrijk, het gevolg zou kunnen zijn van een betere herkenning door zorgverleners. Het totale aantal meldingen van neutropenische enterocolitis in de EU is niet gestegen.
- Openbare hoorzitting valproaat. De PRAC heeft besloten haar eerste openbare hoorzitting te houden op 26 september 2017 bij het Europees Geneesmiddelenagentschap in Londen, als onderdeel van de herbeoordeling van het gebruik van valproaat voor de behandeling van meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd of tijdens de zwangerschap. Voor de hoorzitting worden EU-burgers uitgenodigd om hun ervaringen met valproaat te delen, zodat deze in de aanbevelingen van het Comité kunnen worden meegenomen. Valproaat is goedgekeurd voor de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornis en, in sommige landen, migraine. Begin juli wordt meer informatie over deze hoorzitting gepubliceerd, met onder meer een lijst met specifieke vragen voor het publiek, een samenvatting van de zorgen over de veiligheid, praktische informatie over deelname en een aanmeldingsformulier. Dit is de eerste keer dat de PRAC een openbare hoorzitting houdt tijdens een herbeoordeling van een geneesmiddel. Openbare hoorzittingen geven EU-burgers een stem in de beoordeling van de veiligheid van geneesmiddelen en stellen hen in staat hun mening te geven over de veiligheid van bepaalde geneesmiddelen en het beheersen van risico's. Hun mening zal een unieke nieuwe dimensie geven aan de beoordeling van geneesmiddelen door de PRAC ten behoeve van de volksgezondheid.
Dit is besloten in de bijeenkomsten van de PRAC van 6 – 9 juni 2017. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in de PRAC vertegenwoordigd.
De pijnstiller alfentanil vermindert pijn en belasting van onderzoek met CT-colografie. Ook de darmontspanner scopolamine butylbromide verlaagt de belasting voor de patiënt. Dat blijkt uit het onderzoek van Boellaard naar manieren om CT-colografie te verbeteren en te verfijnen. CT-colografie is een radiologische techniek om de dikke darm te onderzoeken op poliepen en kanker. De techniek wordt in de klinische praktijk gebruikt wanneer de beeldvormende techniek coloscopie incomplete informatie oplevert, en als alternatief daarvoor. De resultaten van het proefschrift kunnen worden meegenomen in de besluitvorming over het toekomstige bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker, aldus Boellaard.
Nederlandse onderzoekers ontwikkelden een maat waarmee ziekenhuizen hun prestaties kunnen tonen (PLOS ONE, 18 februari). De maat combineert de uitkomst van ingrepen met het aantal keer dat ze jaarlijks worden uitgevoerd. De afdelingen Heelkunde en Medische Besliskunde van het LUMC leidden het onderzoek. Gezondheidsinspectie, zorgverzekeraars, patiënten: allen willen weten welke ziekenhuizen goede resultaten behalen met een bepaalde behandeling, bijvoorbeeld een operatie om een tumor in de dikke darm weg te halen. Maar hoe bepaal je dat? Vroeger beoordeelde men de kwaliteit aan de hand van uitkomsten, bijvoorbeeld hoeveel patiënten door een ingreep overleden. Maar uitkomstmaten op basis van zulke zeldzame gebeurtenissen zijn ongeschikt bij kleine aantallen patiënten, want dan speelt toeval een grote rol. “Als een ziekenhuis een behandeling drie keer uitvoert en alle drie de patiënten komen er goed uit, kan dat een kwestie van geluk zijn”, zegt chirurg Job Kievit, hoogleraar Kwaliteit van Zorg. Daarom heeft de toetsing op uitkomsten plaats gemaakt voor volume-eisen. Men gaat ervan uit dat een ziekenhuis wel goed zal presteren als het jaarlijks voldoende ingrepen doet; voor operaties bij dikkedarmkanker geldt bijvoorbeeld een ondergrens van 50. “Die volumemaat is niet slecht, want door de bank genomen voert een ziekenhuis een ingreep beter uit naarmate het die ingreep vaker doet”, zegt Kievit. “Maar hij is niet waterdicht. Een ziekenhuis dat de volumenorm niet haalt kan toch goed presteren, een ziekenhuis dat erboven zit kan desondanks matige zorg leveren. Bovendien: zolang een ziekenhuis boven de norm zit is er geen prikkel om de kwaliteit op peil te houden of te verbeteren.” Zijn groep ontwikkelde nu een nieuwe kwaliteitsmaat die uitkomst met volume combineert. Daarmee kan een ziekenhuis op overtuigende wijze laten zien dat het goede zorg levert. Promovenda Nikki Kolfschoten voerde het onderzoek uit in samenwerking met de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA). Allereerst vergelijken de onderzoekers de gemeten uitkomsten met de verwachte uitkomsten als het ziekenhuis gemiddeld zou presteren. Ze houden rekening met de samenstelling van de patiëntenpopulatie om te voorkómen dat ziekenhuizen die veel moeilijke gevallen krijgen worden ‘gestraft’. Vervolgens kijken ze naar de onzekerheid die aan de uitkomsten kleeft. Het betrouwbaarheidsinterval, de waarden waarbinnen een uitkomst met 95 procent waarschijnlijkheid ligt, moet smal zijn. Dat interval is smaller naarmate het volume groter is. Kievit: “Tot slot toetsen we op twee manieren. We toetsen of een ziekenhuis niet slechter is dan gemiddeld. En we toetsen of een ziekenhuis beter is dan een in overleg gekozen kwaliteitsminimum. Statistisch vertaald: is de uitkomstmaat bijvoorbeeld klinische sterfte, dan betekent de eerste toets dat het betrouwbaarheidsinterval van de verhouding tussen gemeten en verwachte sterfte een ondergrens heeft die niet hoger is dan 1. De tweede toets betekent dat de bovengrens onder een vooraf bepaalde norm ligt, van bijvoorbeeld twee maal zoveel sterfte als verwacht.” Beter dan een toets op basis van uitkomst of volume alleen blijkt de combinatiemaat in staat om ziekenhuizen op kwaliteit van elkaar te onderscheiden en om de ziekenhuizen eruit te pikken die ofwel bovengemiddeld goed, ofwel ondermaats presteren. De combinatiemaat is ontwikkeld en getoetst met een groot aantal landelijke gegevens over operaties bij dikkedarmkanker. De voorgestelde maat kan ook voor andere ingrepen worden ontwikkeld, stelt Kievit. Hij hoopt dat gezondheidsinspectie en zorgverzekeraars met zulke combinatiematen kwaliteit van zorg gaan meten, in plaats van op basis van volume alleen.
In een infuus met Abraxane zijn draden waargenomen. Het betreft dunne, doorzichtige of witte tot gele eiwitachtige draden (1-2 mm) in de aangemaakte Abraxane-suspensie (formulering waarin paclitaxel gebonden is aan albumine). Uit voorzorg dient de Abraxane-suspensie voor toediening volgens de standaardprocedure visueel geïnspecteerd te worden op deeltjes of verkleuring in de infuuszak. De suspensie dient melkachtig en homogeen te zijn, zonder zichtbare neerslag. Indien er draden zichtbaar zijn in de infuuszak, moet het middel via een infuusset met een 15 µm-filter worden toegediend. Dit filter verwijdert de draden, zonder dat de eigenschappen van het geneesmiddel worden gewijzigd. Dit schrijft de firma Celgene in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers en oncologen, alsmede alle genoemde specialisten in opleiding. Abraxane is een poeder waarmee een suspensie voor infusie (langzame indruppeling in een ader) wordt gemaakt. Het bevat de werkzame stof paclitaxel, die gehecht is aan het menselijke eiwit almbumine. Abraxane wordt gebruikt voor de behandeling van gemetastaseerde borstkanker en gemetastaseerd adenocarcinoom (een soort kanker) van de alvleesklier. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG. Dit is de nieuwsbrief van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. U kunt op deze nieuwsbrief reageren via de button rechtsonder op de pagina of contact opnemen met de afdeling Voorlichting en Communicatie van het CBG, telefoon 088 224 8000.
In een aantal gevallen is vastgesteld dat het etiket met relevante gebruiksinformatie op de verpakking (glazen fles) met Vismodegib-capsules (Erivedge) onleesbaar kan worden. Daarom is het belangrijk dat de patiënt eraan herinnerd wordt de bijsluiter van Erivedge altijd te bewaren zodat deze geraadpleegd kan worden mocht het etiket niet volledig leesbaar zijn. De fabrikant werkt aan oplossingen om het geconstateerde gebrek aan het etiket te verhelpen. Dit schrijft de firma Roche Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar dermatologen, ziekenhuisapothekers, (plastisch) chirurgen en oncologen en alle genoemde specialisten in opleiding in academische centra waar patiënten met uitgebreid basaalcelcarcinoom worden behandeld. Vismodegib wordt gebruikt bij de behandeling van volwassen patiënten met symptomatisch gemetastaseerd basaalcelcarcinoom (een langzaam groeiende vorm van huidkanker die naar andere delen van het lichaam is uitgezaaid) en lokaal uitgebreid basaalcelcarcinoom (huidkanker die zich begint te verspreiden naar nabijgelegen gebieden) dat ongeschikt is voor chirurgie of radiotherapie. Vismodegib is een geneesmiddel dat onderworpen is aan aanvullende monitoring. Dit is een procedure waarbij extra nauwlettend wordt toegezien op mogelijke bijwerkingen of andere problemen bij het gebruik van het geneesmiddel. Meer informatie over aanvullende monitoring is te vinden op de CBG-website.
Haico van Attikum van de afdeling Toxicogenetica krijgt een prestigieuze EU-subsidie, een zogenaamde ERC Consolidator Grant, van 2 miljoen euro. Hij doet onderzoek naar de rol van het verpakkingsmateriaal van DNA bij DNA-reparatie. Haico van AttikumHet vakgebied van dr. Haico van Attikum, reparatie van het erfelijk materiaal, siert meestal niet de wetenschapsbijlagen. Toch hebben velen van ons er dagelijks mee te maken. Als je bijvoorbeeld in de zon zit of blootgesteld wordt aan sigarettenrook of chemische stoffen kun je flink wat DNA-schade oplopen. Die schade moet gerepareerd worden, om te voorkomen dat cellen ontsporen en er kanker ontstaat. “DNA-reparatie is fascinerend om te zien”, zegt de onderzoeker van de afdeling Toxicogenetica van het LUMC enthousiast. “Als je cellen uit je lichaam neemt en daarin een reparatie-eiwit fluorescent maakt en vervolgens breuken maakt in je chromosomen, zie je dat reparatie-eiwitten binnen een split-second naar de schade toe gaan.” Om de DNA-schade te kunnen repareren moeten er allerlei veranderingen in het verpakkingsmateriaal van het DNA plaatsvinden. “De reparatiefactoren moeten namelijk wel goed bij het beschadigde DNA kunnen komen. Dat zit normaal heel compact verpakt rondom eiwitten, histonen”, legt Van Attikum uit. “Het verpakkingsmateriaal en het DNA samen noemen we chromatine.” De rol van chromatine bij schadeherstel van het erfelijk materiaal is de specialisatie van de ERC-laureaat. Waar Van Attikum voor dit ERC-project op focust is de reparatie van DNA tijdens celdelingen. Het DNA moet dan verdubbeld worden, maar dat proces kan belemmerd worden als er schade aan het DNA is. “Hoe kun je die schade verwijderen om de celdeling door te kunnen zetten? En welke rol heeft het verpakkingsmateriaal: zit dat in de weg en moet het verwijderd of veranderd worden? Daar hebben we eigenlijk nog geen idee van.” “We weten inmiddels ook dat er een link is tussen het verpakkingsmateriaal van DNA en sommige vormen van kanker”, zegt Van Attikum. “Ook zijn er in het LUMC een aantal syndromen gevonden die veroorzaakt worden door mutaties in genen die het verpakkingsmateriaal van DNA doen veranderen. We willen begrijpen hoe dergelijke mutaties bijdragen aan deze ziekten om, waar mogelijk, behandeling te kunnen verbeteren.” Van alle aanvragen voor een ERC Consolidator Grant is deze ronde maar 8,5 procent gehonoreerd. “Er waait momenteel een translationele wind; de klappen van bezuiniging vallen met name bij het fundamentele onderzoek. De aanvraagdruk bij persoonsgebonden beurzen, zoals de ERC, voor dit type onderzoek neemt daardoor toe”, aldus Van Attikum. Des te blijer is hij met de toekenning, ook vanwege de erkenning. “Deze beurs is echt bedoeld voor Europese toponderzoekers. Met een ERC zet je je definitief als onafhankelijk onderzoeker op de kaart.”
Het immuunsysteem beschermt ons tegen infectieziekten en kanker. Maar het kan ook onbedoeld geactiveerd worden, waardoor auto-immuunziekten zoals reuma en psoriasis ontstaan. Het immuunsysteem valt dan het eigen lichaam aan. Een onderzoeksteam van C. Figdor van de St Radboud Universiteit Nijmegen doet al jarenlang onderzoek, door kankerpatiënten te vaccineren met een speciaal type immuuncellen, zogeheten dendritische celvaccins. In het Institute for Chemical Immunology (ICI) werkt de top in immunologie en chemie samen op een nieuw vakgebied: chemische Immunologie. Doel is om met behulp van de chemie immuunziekten te begrijpen en aan te pakken, bijvoorbeeld met synthetische vaccins. Dat kan leiden tot geheel nieuwe behandelmethodes.
De aanwezigheid van zuurstofarme tumorcellen bij kankerpatiënten betekenen doorgaans dat iemand een slechtere prognose heeft. Prof. dr. M. Vooijs van Maastricht UMC+ heeft een Europese subsidie van ruim 1,8 miljoen euro ontvangen voor onderzoek naar dit type tumorcellen. Met die nieuwe kennis kunnen wellicht nieuwe medicijnen worden ontwikkeld en bestaande therapieën effectiever worden gemaakt, door een combinatie van biologie en chemie, zegt Vooijs. Zuurstofarme tumorcellen hebben een grotere neiging tot uitzaaiingen. Het lage zuurstofgehalte zorgt er tevens voor dat radio- en chemotherapie veel minder effectief zijn. In sommige typen longkanker is de tumor zelfs resistent. De achterliggende oorzaken zijn nog niet volledig opgehelderd.
Er is een leveringstekort van het product Thyrogen (thyrotropin alfa). De verwachting is dat dit tekort tot juli 2011 zal duren. Artsen wordt geadviseerd het gebruik van Thyrogen te beperken tot patiënten die onttrekking van schildklierhormoon niet verdragen of waarbij onttrekking van schildklierhormoon niet effectief is. Indien mogelijk wordt geadviseerd behandeling van nieuwe patiënten uit te stellen of alternatieve behandelingen te overwegen. Dit schrijft de firma Genzyme in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het Europese geneesmiddelen agentschap (EMA), het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar endocrinologen, chirurgen, nucleair geneeskundigen en ziekenhuisapothekers die schildklierkanker behandelen. Thyrogen wordt gebruikt ter detectie en behandeling van bepaalde soorten schildklierkanker bij patiënten bij wie de schildklier is verwijderd en die schildklierhormonen innemen.
In 2011 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu besloten periodiek te onderzoeken of de luchtkwaliteit in de IJmond de gezondheid van bewoners beïnvloedt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het RIVM en GGD Kennemerland. Het RIVM onderzoekt het medicatiegebruik; GGD Kennemerland verwerkt namens de gemeenten in de regio de gegevens van de lokale gezondheidsmonitor. Het RIVM-onderzoek heeft geen verband gevonden tussen de blootstelling aan luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel en het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie door volwassenen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van luchtwegmedicatie door volwassenen en jongeren. Andere lokale bronnen, waaronder verkeer, zijn mogelijk wel van invloed op dit medicijngebruik. Dit eerste onderzoek betrof de periode 2006-2010. De daaropvolgende jaren worden ook nog onderzocht. Aanleiding voor het onderzoek zijn zorgen van omwonenden over luchtverontreiniging afkomstig van Tata Steel (voorheen Corus en Hoogovens). In 2009 heeft het RIVM de samenhang tussen emissies, lokale milieukwaliteit en de gezondheid van bewoners onderzocht. Daaruit bleek dat de bijdrage van Tata Steel aan de fijnstofniveaus in de lucht zou kunnen leiden tot een lichte verhoging van gezondheidsklachten. Ook werd gekeken naar de mate waarin verschillende vormen van kanker in de regio voorkomen. Het bleek dat er zich in de IJmond relatief meer gevallen van longkanker voordoen, maar het is niet mogelijk om deze zonder meer aan de uitstoot van Tata Steel toe te schrijven. In het vervolgtraject wordt gemonitord in welke mate de maatregelen die Tata Steel heeft genomen om de uitstoot van fijn stof terug te dringen invloed hebben op de gezondheid van de bewoners.
De kennis over de gezondheidsschade door roken en meeroken onder Nederlandse rokers blijft flink achter op andere landen. Dat blijkt uit een vandaag uitgebracht rapport over de kennis van gezondheidsrisico"s van roken en meeroken. Dit rapport is onderdeel van een serie publicaties van het "International Tobacco Control Policy Evaluation Project" (ITC Project) waarin Nederland sinds enkele jaren participeert. Uit het onderzoek blijkt dat slechts 61procent van de Nederlandse rokers zich bewust is van de schade door meeroken. In Mauritius en Frankrijk is die kennis onder rokers het hoogst met 96procent. Nederland scoort hierin het laagst, ruim onder de Verenigde Staten waar 80procent van de rokers zich bewust is van de schade door meeroken. China staat erom bekend geen publieksvoorlichting over roken te geven. Toch weet 68procent van de Chinese rokers dat meeroken kan leiden tot longkanker. Nederland scoort hierin maar iets beter met 70procent tegenover 94procent van de Franse en 79procent van de Engelse rokers. Het wereldwijde tabaksverdrag FCTC beschrijft dat voorlichtingscampagnes een essentieel en effectief onderdeel zijn van tabaksontmoedigingsbeleid. De cijfers tonen aan dat het noodzakelijk is om flink te investeren in het kennisniveau van Nederlandse rokers. Het huidige kabinet heeft daarentegen onlangs besloten dat er geen budget meer vrij wordt gemaakt voor massamediale campagnes over roken. Marc Willemsen, hoogleraar tabaksontmoediging en projectleider van het onderzoek: "Als de kennis toeneemt, neemt het draagvlak voor maatregelen, zoals de rookvrije horeca, ook toe. Dit is één van de oorzaken dat de discussie over het rookverbod hier nog steeds voortduurt. In andere landen is men allang overtuigd van de schade door (mee)roken en worden maatregelen daardoor goed ontvangen." Eind 2010 bracht de Amerikaanse Gezondheidsraad, de Surgeon General, een nieuw rapport uit over schade van (mee)roken. Na het analyseren van heel veel onderzoeken, bleek dat zelfs kortdurend meeroken of af en toe een paar sigaretten per dag roken, al kan leiden tot een hartaanval en directe schade kan toebrengen aan organen. Het inademen van een kleine hoeveelheid tabaksrook kan al leiden tot DNA-schade. En binnen een paar minuten kan rook al schade aan hart- en bloedvaten toebrengen. Tabaksrook bestaat uit meer dan 7.000 chemische stoffen waarvan er honderden giftig en minstens 70 kankerverwekkend zijn. Het ITC Project is een internationaal vergelijkende studie waarin de effecten van tabaksmaatregelen op rokers worden onderzocht in 20 landen. Hiertoe wordt in elk land een groep van ongeveer 2.000 rokers door de tijd heen gevolgd door middel van jaarlijkse vragenlijsten. In Nederland wordt het onderzoek in opdracht van en in samenwerking met STIVORO uitgevoerd door de Universiteit Maastricht (CAPHRI), onder leiding van prof. dr. Marc Willemsen en prof. dr. Hein de Vries. Het veldwerk wordt uitgevoerd door TNS NIPO. Er wordt samengewerkt met de Universiteit van Amsterdam (ASCoR), het Leids Universitair Medisch Centrum en de Universiteit van Waterloo in Canada. Vanuit de Universiteit van Waterloo wordt het ITC Project gecoördineerd.
Zeer kleine gasbelletjes kunnen helpen om medicijnen tegen hart- en vaatziekten en kanker beter te laten werken. Door de belletjes in het lichaam te spuiten en ze te laten "dansen", masseren ze de wanden van cellen. De cellen nemen dan makkelijker medicijnen op, blijkt uit onderzoek van Klazina Kooiman van het Erasmus MC. Woensdag 19 januari promoveert ze op de resultaten. Het onderzoek wordt deze week ook gepresenteerd op een congres van internationale wetenschappers in Rotterdam. Medicijnen tegen hart- en vaatziekten en kanker werken niet optimaal omdat veel cellen lastig medicijnen binnenlaten. De wand van de cellen is lastig doordringbaar. Kooiman wilde cellen zo prikkelen dat ze wèl opengaan. In het laboratorium liet ze microgasbelletjes los in bakjes met gekweekte cellen. Door middel van geluid liet ze de belletjes trillen. "Ze dansten als het ware langs de celranden die daardoor gemasseerd werden. Vervolgens bleken de cellen beter doordringbaar te worden", zegt de onderzoekster van het Thoraxcentrum Erasmus MC. De cellen laten meer medicijnen door als de belletjes harder trillen en dansen. "De testen met de microbellen zijn vastgelegd met een snelle camera die miljoenen beelden per seconde kan opnemen. "Daarop is ook te zien dat de cellen de trillingen overleefden. We kunnen het dus doen zonder dat er schade ontstaan aan gezonde cellen." Kooiman ziet een goede toekomst voor de "dansende bellen". Ze kunnen namelijk ook worden gevuld met medicijnen èn zo worden gemaakt dat ze specifiek aan zieke cellen blijven kleven. "Hierdoor kun je in een lichaam heel plaatselijk medicijnen toedienen. Medicijnen kunnen dan lokaal in hoge dosering worden toegepast terwijl de bijwerkingen toch gering zijn omdat ze niet meer in het hele lichaam terecht komen." Het duurt nog enige jaren voordat de gasbellen gebruikt zullen worden bij patiënten. "Er is nog meer onderzoek nodig om te zien hoeveel geluid en welke medicijn-gasbel combinatie we het beste kunnen gebruiken, maar de eerste testen zijn veelbelovend." De promotie maakt onderdeel uit van een groot Europese congres over Ultrageluid contrast middelen van 19 tot en met 21 januari in Rotterdam. Daar praten internationale wetenschappers over het gebruik van gasbelletjes voor de echografie waarmee de hartinfarcten in beeld kunnen worden gebracht en over de nieuwste therapeutische toepassingen voor het afgeven van geneesmiddelen.
Utrecht, 11 maart 2014 - Onderzoek dat deze week is gepubliceerd in het medische tijdschrift British Medical Journal laat zien dat verwijzing naar het ziekenhuis, de standaardprocedure wanneer de huisarts denkt dat een patiënt een trombosebeen heeft, bij één op de drie gevallen niet langer nodig is. Door het gebruik van een nieuw beslismodel kan een gang naar het ziekenhuis worden bespaard. Dit is beter voor de patiënt én draagt bij aan beheersing van de zorgkosten. Elk jaar wordt in Nederland bij circa 40.000 patiënten een trombosebeen vastgesteld. Een trombosebeen wordt veroorzaakt door een bloedprop die is ontstaan in de aders van het been. Omdat klachten van een trombosebeen soms niet specifiek zijn, bezoeken elk jaar bijna 400.000 patiënten een huisarts met klachten die mogelijk passen bij een trombosebeen. Vaak stuurt de huisarts deze patiënten dan voor vervolgonderzoek door naar het ziekenhuis. Ruim 20 jaar geleden lieten onderzoekers uit Canada zien dat een standaard vragenlijst, samen met een eenvoudige bloedtest (bepaling van het D-dimeer, een stof die alleen in het bloed zit wanneer er een stolsel aanwezig is of is geweest), een trombosebeen veilig kan uitsluiten. De combinatie van vragenlijst en bloedtest geeft aan hoe waarschijnlijk een trombosebeen is. Als deze waarschijnlijkheid laag is, zou een patiënt niet verwezen hoeven te worden naar het ziekenhuis. Deze werkwijze wordt momenteel geadviseerd in richtlijnen, zowel voor huisartsen als voor ziekenhuizen. Veel artsen zijn echter bang dat de huidige methode niet altijd veilig genoeg is bij bijzondere patiëntengroepen, zoals kankerpatiënten of patiënten die eerder een trombosebeen hebben gehad. Ook is er twijfel of huisartsen wel genoeg ervaring hebben om veilig een trombosebeen te kunnen uitsluiten. Eerdere onderzoeken laten zien aan dat de werkwijze ‘over het algemeen’ wel veilig is, maar het is niet duidelijk of dat ook geldt voor specifieke patiëntengroepen. De eerdere onderzoeken waren simpelweg te klein om hier antwoord op te geven. Gevolg was dat huisartsen patiënten toch nog vaak doorsturen naar het ziekenhuis. Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben samen met onderzoekers uit andere landen gegevens van dertien eerdere studies (uitgevoerd over de hele wereld) samengevoegd tot één groot patiëntenbestand van meer dan 10.000 patiënten met een mogelijk trombosebeen. Arts-onderzoeker dr. Geert-Jan Geersing, eerste auteur van het artikel, zegt hierover: “Met dit unieke bestand is het voor het eerst mogelijk verschillende patiëntengroepen met een mogelijk trombosebeen te onderzoeken. Het onderzoek laat zien dat voor bijna alle patiënten met een mogelijk trombosebeen gebruik van de vragenlijst plus bloedtest een veilige manier is om een trombosebeen te kunnen uitsluiten.” Ook in handen van de huisarts blijkt deze diagnosemethode veilig en betrouwbaar. De methode werkt echter niet goed genoeg bij kankerpatiënten en zij moeten daarom alsnog naar het ziekenhuis verwezen worden bij verdenking van een trombosebeen. Met het nieuwe beslismodel kan zorg op maat geleverd worden, waarbij de behandeling van een trombosebeen vaker kan plaatsvinden bij de huisarts: dicht bij huis en bovendien goed om de stijgende kosten in de zorg te verminderen. Referentie: Geersing GJ, Zuithoff NPA, Kearon C, et al. Exclusion of deep vein thrombosis using the Wells rule in clinically important subgroups: individual patient data meta-analysis. British Medical Journal 2014;348:g1340
Verschillende onderzoeksvelden combineren, dat doet biochemicus Thom Sharp het liefst. De komende vijf jaar krijgt hij daar volop de kans toe, want deze week werd officieel bekend dat hij 1,5 miljoen euro subsidie krijgt van de European Research Council (ERC). Sharp wil met het geldbedrag meer te weten komen over een essentieel onderdeel van het immuunsysteem. “Ik was ontzettend blij toen ik in de mail las dat ik de subsidie had gekregen. Ik wist dat ik een heel goed idee had, maar het was de eerste keer dat ik een voorstel schreef voor zo’n grote beurs”, vertelt Sharp. Dat goede idee draait om wat hij ‘DNA nanotemplates’ noemt: driedimensionale bouwwerken van stukjes DNA, waarop hij heel precies een constructie van eiwitten kan maken. Zijn uiteindelijke doel: het afweersysteem heel gericht in actie laten komen om bijvoorbeeld kankercellen te vernietigen. “Ik gebruik DNA omdat ik daarvan precies kan voorspellen hoe de combinatie van de stukjes er driedimensionaal uitziet. Als ik daar vervolgens mijn eiwitten bovenop bouw, weet ik ook precies hoe die constructie er in de ruimte uitziet.” Die voorspelbaarheid van zijn bouwsel is cruciaal, want Sharp denkt dat daar de crux ligt van zijn onderzoek. Hij gebruikt zijn minuscule driedimensionale bouwwerken van DNA en eiwitten om een essentieel deel van het immuunsysteem te activeren: het complementsysteem. “We weten dat de eiwitten in verschillende opstellingen dit systeem activeren, maar we weten niet waarom de ene opstelling beter werkt dan de andere”, aldus Sharp. Door verschillende opstellingen te testen, hoopt hij erachter te komen welke ruimtelijke samenstelling van eiwitten het complementsysteem het beste activeert. Dat testen doet hij onder de microscoop. Maar omdat alles wat Sharp bestudeert zo vreselijk klein is, gebruikt hij een speciale microscoop. Met deze elektronenmicroscoop kan hij zo ver inzoomen dat hij precies kan zien wat er gebeurt tussen zijn 3D-structuur en de onderdelen van het immuunsysteem. Dit is nog vrij fundamentele kennis, maar Sharp ziet al toepassingen voor de patiënt. “Als we weten hoe we het complementsysteem maximaal kunnen activeren, kunnen we die kennis gebruiken om die activatie heel gericht te laten gebeuren.” Zo kan dit deel van het immuunsysteem erop uit gestuurd worden om bijvoorbeeld kankercellen kapot te maken. Het is die combinatie van fundamenteel onderzoek waarin scheikunde, natuurkunde, biologie en geneeskunde samenkomen, waar Sharp zo enthousiast van wordt. “Ik zeg altijd maar: samen ben je meer waard dan de som der delen.”
Bron: LUMC
Voorlichting aan patiënten met chronische darmontstekingen moet veel beter worden
De ruim 55.000 patiënten in Nederland met een chronische darmontsteking hebben hun aandoening beter onder controle als zij meebeslissen over hun behandeling. Om tot een weloverwogen besluit te komen, is het noodzakelijk dat zij voldoende kennis hebben over de ziekte, de behandeling en de risico"s ervan. Deze groep patiënten blijkt echter onvoldoende geïnformeerd te zijn. Judith Baars, onderzoeker van het Erasmus MC, concludeert dit in haar onderzoek waarop zij aanstaande vrijdag promoveert. Zij roept op tot een verbeterde voorlichting aan deze patiënten. De chronische darmontstekingen waarop Baars zich in haar onderzoek heeft gericht betreffen de ziekte van Crohn en "colitis ulcerosa". Bij de laatste aandoening bevindt de ontsteking zich alleen in de dikke darm, terwijl bij de ziekte van Crohn het gehele spijsverteringskanaal, van mond tot anus, aangetast kan zijn. Kenmerkend voor deze aandoeningen zijn de telkens terugkerende onvoorspelbare opvlammingen van de ziekte, die erg pijnlijk zijn. In het onderzoek van Baars geven de patiënten aan dat dit leidt tot een slechte kwaliteit van leven. De aandoening kan ook leiden tot diverse complicaties, zoals het ontstaan van darmkanker, bloedingen met bloedarmoede tot gevolg, vernauwingen van de darm, een gat in de darm, of complicaties als gevolg van het levenslang moeten gebruiken van zware medicijnen. Om de terugkerende opvlammingen en het ontwikkelen van complicaties te voorkomen, is het van groot belang dat patiënten trouw hun medicijnen innemen. Deze zogenoemde therapietrouw wordt veel groter op het moment dat patiënten actief worden betrokken in de besluitvorming over de ziekte en de behandeling ervan. Om een goede beslissing te kunnen nemen moeten ze echter wel voldoende kennis hebben over de ziekte, over de behandeling en de bijwerkingen daarvan en over de complicaties die kunnen ontstaan. Baars: "Uit mijn onderzoek blijkt nu dat deze patiënten onvoldoende op de hoogte zijn van hun ziekte, de behandeling en de daarbij horende risico"s. De meerderheid van de patiënten wist bijvoorbeeld niet waar de ontsteking zich in hun lichaam bevond. Verder had men een verkeerd beeld van de levensverwachting, van het risico op darmkanker en van de voordelen van bepaalde vormen van darmonderzoek. Daarnaast bleken patiënten de voordelen en risico"s van bepaalde medicijnen geheel verkeerd in te schatten." In het onderzoek van Baars geven patiënten met chronische darmontstekingen zelf ook aan een actieve rol te willen hebben in de besluitvorming rond hun behandelingsmogelijkheden. "Het is dan ook de uitdaging om in de toekomst de gezamenlijke besluitvorming van arts en patiënt in te voeren in de zorg aan patiënten met chronische darmontstekingen", aldus Baars. "Om dat goed te realiseren kom ik op basis van mijn onderzoek tot de conclusie dat deze patiënten beter moeten worden voorgelicht. Dat is noodzakelijk om hen op de juiste manier te kunnen betrekken in de besluitvorming rondom hun ziekte en de behandeling ervan." Een opvallende aanvullende uitkomst uit het onderzoek van Baars was overigens dat patiënten die lid zijn van de vereniging voor patiënten met de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa heel trouw zijn in het innemen van hun medicijnen. Baars: "We lijken hieruit te mogen concluderen dat lidmaatschap van een patiëntenvereniging de therapietrouw kan bevorderen."
Een internationaal team van wetenschappers heeft acht stammen van het humaan papilloma virus (hpv) geïdentificeerd, die wereldwijd verantwoordelijk zijn voor zeker 90 procent van de gevallen van baarmoederhalskanker. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het medisch tijdschrift The Lancet. De wetenschappers hebben data onderzocht die betrekking hadden op een periode van ruim 60 jaar en 10.575 gevallen van baarmoederhalskanker uit 38 landen in Europa, Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en Oceanië. Meer dan 90 procent van de gevallen wordt veroorzaakt door de hpv-typen 16, 18, 45, 33, 31, 51, 58 en 35. Ook werden nieuwe, zeldzamere stammen van het hpv geïdentificeerd. Het onderzoek kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe vaccins tegen hpv.
Nobina Mukherjee onderzocht een bacterieel kanaaleiwit, genaamd MscL, dat fungeert als poortwachter. Dergelijke eiwitten reguleren het transport van moleculen die de bacteriële cel in- en uitgaan. Doelstelling van het onderzoek is het vinden van manieren om de kanalen op een gecontroleerde manier te activeren. Kennis daarover kan worden toegepast bij het toedienen van medicijnen. Medicijnen voor de bestrijding van kanker kunnen ernstige schadelijke effecten hebben, omdat ze ook gezonde cellen aantasten. Een mogelijk oplossing voor dit probleem is om het medicijn in cellen te verpakken. Een kanaaleiwit in de celwand, zoals MscL, zorgt ervoor dat het medicijn uit deze verpakking vrijkomt als de bestemming is bereikt. MscL moet dan geprogrammeerd worden om pas open te gaan als het medicijn bij de tumor arriveert. De lage zuurgraad van kankercellen dient daarbij als signaal. In het onderzoek werden zuurgraadgevoelige MscL-dragers getest op muizen met een hersentumor. Uit beelden is waarneembaar dat meer medicijn wordt afgegeven naarmate de zuurgraad lager is. Het onderzoek van Nobina Mukherjee werd uitgevoerd bij het onderzoeksinstituut GBB van de RUG en gefinancierd met een ERC-grant van dr. Armagan Kocer.
Op verzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft het RIVM een overzicht gemaakt van Nederlandse bedrijven die brandstoffen en brandstofadditieven produceren, importeren, distribueren, of deze op industriële schaal gebruiken. Daarnaast is informatie over brandstoffen en de hieraan toegevoegde additieven verzameld zoals welke chemische stoffen hiervoor worden gebruikt, wat de gevaarseigenschappen van deze stoffen zijn en welke stoffen niet meer zijn toegestaan. Ten slotte is informatie verzameld over de naleving van de Europese stoffenregelgeving. De ILT wil dit overzicht gebruiken om aandachtspunten in beeld te krijgen bij het toezicht op de naleving van stoffenregelgeving. Het rapport concentreert zich vooral op de toeleveringsketen van brandstoffen die gemaakt zijn van aardolie. Brandstoffen op basis van aardolie worden in alle sectoren van de economie gebruikt, het meeste in de transportsector. De keten voor brandstoffen en additieven is complex en bestaat uit veel schakels. Sommige schakels in de keten vervullen tegelijkertijd meerdere rollen, bijvoorbeeld die van producent, bereider van mengsels (formuleren) en importeur. Als aardolieproducten en additieven schadelijke (kankerverwekkende) eigenschappen hebben, kunnen ze op internationale stoffenlijsten komen te staan die het gebruik ervan verbieden of beperken. Tegenwoordig worden veel brandstoffen op basis van minerale aardolie niet meer als kankerverwekkend en mutageen geclassificeerd. Ze zijn vaak dusdanig geraffineerd dat ze slechts weinig ongewenste stoffen bevatten. Een uitzondering hierop zijn bijvoorbeeld bunkeroliën voor de scheepvaart en zware stookoliën. Een belangrijk aandachtspunt is dat de kwaliteit van de informatie in de zogeheten veiligheidsinformatiebladen over stoffen en componenten te wensen over laat; producenten van brandstoffen en brandstofadditieven ontvangen deze informatiebladen van hun leveranciers en verwerken die in de veiligheidsinformatiebladen die ze opstellen voor de volgende schakel in de keten. Enkele producenten van brandstoffen en brandstofadditieven hebben daarom aangegeven zelf de juistheid van de informatie te toetsen. Alleen grote bedrijven hebben echter genoeg deskundigheid in huis om dat te kunnen doen.
Er zijn gevallen gemeld van osteonecrose (versterving van het beenweefsel) van de kaak bij patiënten met kanker die behandeld werden met bevacizumab (Avastin). De meerderheid van de patiënten was voorafgaand of gelijktijdig behandeld met bisfosfonaten. Bisfosfonaten vormen een bekend risico voor osteonecrose van de kaak. Voorzichtigheid moet worden betracht wanneer bevacizumab en bisfosfonaten gelijktijdig of opeenvolgend worden toegediend. Artsen moeten tandheelkundig onderzoek en een preventieve tandheelkundige behandeling overwegen vóór aanvang van de behandeling met bevacizumab. Bij patiënten die eerder zijn behandeld of momenteel worden behandeld met bisfosfonaten, moet invasieve tandheelkunde (behandeling in het weefsel), indien mogelijk worden vermeden. Dit schrijft de firma Roche Nederland in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, longartsen, gynaecologen, gastro-enterologen, radiotherapeuten, relevante beroepsverenigingen (waaronder ook beroepsverenigingen voor tandartsen), relevante patiëntenverenigingen en ziekenhuisapothekers. Bevacizumab wordt, in combinatie met chemotherapie, gebruikt voor de behandeling van patiënten met verschillende vormen van kanker.
Er zijn gevallen gemeld van osteonecrose (versterving van het beenweefsel) van de kaak bij patiënten met kanker die behandeld werden met sunitinib (Sutent). De meerderheid van de patiënten was voorafgaand of gelijktijdig behandeld met bisfosfonaten. Bisfosfonaten vormen een bekend risico voor osteonecrose van de kaak. Voorzichtigheid moet worden betracht wanneer sunitinib en bisfosfonaten gelijktijdig of opeenvolgend worden toegediend. Artsen moeten tandheelkundig onderzoek en een preventieve tandheelkundige behandeling overwegen vóór aanvang van de behandeling met sunitinib. Bij patiënten die eerder zijn behandeld of momenteel worden behandeld met bisfosfonaten, moet invasieve tandheelkunde (behandeling in het weefsel), indien mogelijk worden vermeden. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, oncologisch verpleegkundigen, huisartsen, apothekers, tandartsen en ziekenhuisapothekers. Sunitinib wordt gebruikt voor de behandeling van patiënten met niet operatief te verwijderen en/of uitgezaaide gastro-intestinale stromatumoren en bij nierkanker.
HPV-infecties komen veel voor bij zowel mannen als vrouwen. Infecties met een laag-risico type van het virus kunnen genitale wratten veroorzaken; een langdurige HPV infectie met een hoog-risico type kan in zeldzame gevallen leiden tot keelkanker of kanker van de geslachtdelen. Het is bekend dat genitale HPV-infecties seksueel overdraagbaar zijn. Verschillende studies hebben inmiddels aangetoond dat HPV ook aanwezig kan zijn in sperma. Zo wordt een rol van sperma gesuggereerd bij de overdracht van HPV tijdens geslachtsgemeenschap. Arts-onderzoeker Roosmarijn Luttmer van VUmc deed onderzoek naar de aanwezigheid van HPV in sperma van gezonde jonge Nederlandse mannen. In deze (studenten)populatie werd bij ruim een kwart van de mannen HPV gevonden in sperma. Uit het onderzoek blijkt dat aanwezigheid van HPV in sperma sterk gerelateerd is aan HPV-infecties van de opperhuid van de penis. Aanwezigheid van het virus in sperma wordt mogelijk veroorzaakt door het loslaten van peniscellen die met HPV besmet zijn. Omdat HPV veel voorkomt in sperma, lijkt het zinvol om in de toekomst sperma van donoren te testen op HPV. Zo kan overdracht van het virus, aan de vrouw die het donorsperma ontvangt, worden tegengegaan. Luttmer publiceerde haar onderzoek in het Amerikaanse vaktijdschrift Fertility and Sterility.
Radioactieve stoffen worden gebruikt voor de diagnose en behandeling van verschillende soorten kanker. De meeste van deze zogeheten isotopen worden wereldwijd in zes kernreactoren gemaakt, waarvan er één in Nederland (Petten) staat. Zeker tot 2020 en waarschijnlijk tot 2025 zal de markt voor isotopen (zowel voor diagnostiek als voor therapie) fragiel zijn en zouden er bij uitval van één reactor al tekorten kunnen ontstaan. Op de langere termijn zullen isotopen die voor diagnoses worden gebruikt ook met deeltjesversnellers geproduceerd kunnen worden. Het is echter niet zeker of die in voldoende mate en betaalbaar gemaakt kunnen worden om aan de vraag te kunnen voldoen. Dit blijkt uit een analyse van het RIVM naar het gebruik van radioactieve isotopen voor medische doeleinden in Nederland en de wereldwijde productie daarvan. De analyse is in opdracht van het ministerie van VWS uitgevoerd. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 400.000 diagnostische scans uitgevoerd en 4.000 therapeutische behandelingen met radioactieve isotopen verricht bij mensen met kanker of een andere ernstige aandoening. Voor al deze mensen is een diagnose of behandeling met radioactieve isotopen de beste zorg. Zonder deze isotopen krijgen zij een slechtere of helemaal geen diagnose en therapie. Zij zouden dan korter leven, en meer bijwerkingen of meer pijn hebben. De radioactieve stof die het meest voor diagnoses in ziekenhuizen wordt gebruikt, technetium-99m, wordt nu alleen in kernreactoren voor commerciële doeleinden geproduceerd. Op termijn kunnen waarschijnlijk ook deeltjesversnellers deze stof op deze schaal maken. Of de ziekenhuizen dit product willen kopen, hangt af van de prijs-kwaliteitverhouding en of het zeker is dat er voldoende van kan worden geleverd. Er blijven ook isotopen over die niet op deze manier kunnen worden geproduceerd. Op dit moment komt een zeer groot deel van de in de Nederlandse ziekenhuizen gebruikte isotopen uit de reactor in Petten (80 procent). Om de continue levering van isotopen aan Nederlandse ziekenhuizen beter te garanderen zouden nadere afspraken met de producenten over de benodigde levering nodig zijn
Bij patiënten die ibrutinib (Imbruvica) gebruiken en eerder een infectie hebben gehad met het hepatitis B-virus (HBV), kan het virus weer actief worden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert daarom artsen om hun patiënten voorafgaand aan de behandeling met ibrutinib te testen op HBV. Ibrutinib is een in 2014 toegelaten geneesmiddel voor de behandeling van verschillende soorten bloedkanker bij volwassenen: mantelcellymfoom (MCL), chronische lymfatische leukemie (CLL) en de ziekte van Waldenström (WM). Het middel wordt pas ingezet als de kanker is teruggekomen of niet reageert op andere behandelingen. Advies aan artsen Test patiënten op een HBV-infectie vóór aanvang van de behandeling met ibrutinib; Consulteer een hepatoloog bij patiënten met een positieve hepatitis B-serologie, vóór aanvang van de behandeling met ibrutinib; Monitor patiënten met een positieve hepatitis B-serologie die ibrutinib nodig hebben, om reactivatie van het HBV-virus te voorkomen. De samenvatting van de productinformatie (SmPC) en de bijsluiter van Imbruvica worden overeenkomstig aangepast. De firma Janssen-Cilag B.V. heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen (internist-hematologie), oncologen (internist-oncologie) en ziekenhuisapothekers (plus alle genoemde zorgverleners in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Brunolf Lagerveld: Small Renal Mass Cryosurgery: Imaging and vascular changes Het bevriezen van kleine niertumoren leidt tot ertoe dat er na een week geen intacte bloedvaten meer kunnen worden gevonden. Na twee weken kan veilig worden vastgesteld of het bevriezen van een niertumor is geslaagd. Dit stelt Lagerveld in zijn proefschrift naar cryoablatie of bevriezen van nierkanker. Hij deed zijn onderzoek in varkensnieren. Cryoabolatie is een erkende behandelmethode voor de zogenoemde niertumoren kleiner dan vier centimeter. Via een holle naald wordt dan een ijskoud gas naar de tumor geleid. De kou dood de kankercellen, maar het blijkt dat niet alle bloedvaten in de tumor niet tegelijkertijd kapot te krijgen zijn wat je wel zou willen. Lagerveld heeft in zijn onderzoek de vaatbeschadiging door de koude behandeling vastgelegd en komt met de termijn van twee weken waarna het zeker is om vast te stellen dat de bevriezing van de tumor is geslaagd. Verder keek de promovendus naar de ligging van de tumor in de nier en de gevolgen die dat heeft voor de koudebehandeling. Het blijkt dat vooral de grootte van de tumor van belang is. Tumoren die kleiner zijn dan 3,5 centimeter, kunnen via deze methode zonder complicaties worden vernietigd. De na-controle gebeurt met een CT-scan waarbij de patiënt een contrastvloeistof krijgt ingespoten, iets dat bij sommige patiënten tot complicaties leidt. Er zijn alternatieve technieken, zoals contrast echo en PET-CT, maar de gewone CT-scan blijft volgens het onderzoek de eerste keuze.
Wietse Eshuis: ‘Shifting emphasis in pancreatic surgery. Pre-, intra-, and postoperative determinants of outcome’. Bij mensen die geopereerd worden aan alvleesklierkanker moet vaak een nieuwe verbinding worden gemaakt tussen maag en dunne darm. Dit kan leiden tot vertraagde maagontlediging, oftewel een luie of trage maag. Het voedsel blijft daardoor te lang in de maag zitten. Eshuis toont aan dat het niet uitmaakt of de nieuwe maag-darmverbinding vóór of achter de dikke darm langs wordt aangelegd. Patiënten met alvleesklierkanker krijgen een Whipple-operatie (vernoemd naar de Amerikaanse professor die de ingreep voor het eerst beschreef). Daarbij wordt niet alleen de kop van de alvleesklier verwijderd, maar ook de galblaas en galweg, de twaalfvingerige darm (die maag en dunne darm verbindt), en soms ook een deel van de maag. Dit is noodzakelijk omdat deze organen draineren (afvoeren) op dezelfde lymfeklieren. Tijdens de operatie moet de chirurg drie nieuwe verbindingen maken: de maag, het overgebleven deel van de alvleesklier en de hoofdgalweg worden opnieuw aangesloten op de dunne darm. Het verbinden van maag en dunne darm bij een Whipple-operatie kan op twee manieren: via een antecolische of een retrocolische anastomose (een door de chirurg gemaakte verbinding). Antecolisch betekent dat de verbinding vóór de dikke darm wordt aangelegd en bij een retrocolische anastomose achterlangs. Lange tijd werd aangenomen dat het risico op vertraagde maagontleding groter is bij een retrocolische anastomose. Eshuis onderzocht dit retrospectief in de AMC-populatie. Hierin werd geen verschil gevonden, waarna ze een studie in tien ziekenhuizen opzette. Tijdens de operatie bepaalde loting of de patiënt een verbinding voor- of achterlangs kreeg. Beide varianten blijken ook dan even goed te zijn. Promotor: prof. dr. D.J. Gouma Co-promotor: prof. dr. O.R.C. Busch
Jaarlijks krijgen meer dan tienduizend Nederlanders kanker in de dikke darm. De helft van deze patiënten krijgt ook uitzaaiingen in de lever. Onderzoek door het UMC Utrecht laat zien dat met nieuwe combinaties van chemotherapie en chirurgie patiënten met uitgezaaide dikkedarmkanker langer kunnen leven. Operatieve verwijdering biedt de enige kans op genezing, maar slechts 20 procent van de patiënten kan geopereerd worden. Als chemotherapie eerst de levertumoren verkleint komt hier 15 procent bij, zodat 35 procent van de patiënten voor operatie in aanmerking komt. Zo"n 40 procent van de patiënten blijft daarna nog zeker vijf jaar in leven. Volgens professor R. van Hillegersberg zouden veel meer patiënten met leveruitzaaiingen geopereerd kunnen worden.
Vrouwen die zijn behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker zouden niet alleen met een uitstrijkje, maar ook met een hpv-test moeten worden gecontroleerd. Bij meer dan de helft van deze vrouwen kan dan het aantal vervolgbezoeken aan het ziekenhuis worden verminderd. Dat is gebleken uit onderzoek door het VU mc en het Erasmus MC. Alle 6000 vrouwen in Nederland die jaarlijks moeten worden behandeld voor een voorstadium van baarmoederhalskanker, krijgen nu na zes, twaalf en 24 maanden een controle-uitstrijkje in het ziekenhuis. Ruim de helft van deze vrouwen zou echter nog slechts twee vervolgonderzoeken hoeven te ondergaan, zo blijkt uit het onderzoek. Bron: vu mc
‘Mechanisms of Notch signaling in lymphocytes and their leukemic counterparts’. Hoe weten voorlopercellen uit het immuunsysteem – stamcellen waaruit na differentiatie gespecialiseerde cellen ontstaan - in welke richting ze zich moeten ontwikkelen? En hoe kan het dat uit één en dezelfde voorlopercel meerdere soorten afweercellen ontstaan? Dit was de achterliggende vraag in het proefschrift van Gentek. Ze concentreerde zich daarbij op lymfocyten (witte bloedcellen) en hun kwaadaardige tegenpolen: leukemiecellen. NOTCH speelt hierbij een cruciale rol. NOTCH is een signaleringsroute – een netwerk van receptoren en eiwitten die signalen uit de omgeving kunnen opvangen en vertalen in genexpressie in de cel. Direct en indirect beïnvloedt NOTCH de ontwikkeling van voorlopercellen tot diverse soorten immuuncellen: niet alleen Thelpercellen maar ook – en het was tot nu toe niet bekend dat dit niet alleen in de muis gebeurde maar ook in de mens - ILC2, (innate lymphoid cellen type2). Gentek ontdekte bovendien dat er waarschijnlijk ook vormen van leukemie (bloedkanker) bestaan die lijken op ILC2; NOTCH speelt ook hierin een belangrijke (en kankerbevorderende) rol. Het laatste betekent dat NOTCH wellicht ook aangrijpingspunten biedt voor toekomstige leukemiebehandelingen.
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft aan twee genetica-onderzoekers van het UMC Utrecht een Vidi-beurs van 800.000 euro toegekend. Daarmee krijgt onder meer onderzoek naar kanker een extra impuls. Dr. Ruben van Boxtel kreeg een Vidi-beurs voor onderzoek naar welke processen fouten veroorzaken in het DNA van stamcellen. Het is bekend dat zich gedurende het leven fouten opstapelen in het DNA van stamcellen. Dat kan ouderdomsziekten zoals kanker veroorzaken. “Ik zal onderzoeken welke processen deze fouten veroorzaken en wat de gevolgen hiervan zijn voor de stamcel. Daardoor krijgen we meer inzicht in het ontstaan en de bestrijding van ouderdomsziekten”, vertelt Ruben, postdoc bij de genetica-onderzoeksgroep van prof. dr. Edwin Cuppen (CMM, Divisie Biomedische Genetica). Hoofdonderzoeker dr. ir. Jeroen de Ridder benut de beurs om met zijn onderzoeksgroep DNA-mutaties in drie dimensies te bestuderen. “In de zoektocht naar mutaties die menselijke ziekten veroorzaken wordt vaak aangenomen dat DNA een rechte lijn is, maar in werkelijkheid is DNA driedimensionaal. Hierdoor worden belangrijke mutaties gemist”, legt hij uit. Jeroen zal met zijn onderzoekers een atlas maken van de vorm van het DNA. Daarmee kunnen ziekteveroorzakende mutaties beter worden opgespoord. Vidi is gericht op ervaren onderzoekers die na hun promotie al een aantal jaren succesvol onderzoek hebben verricht. Vidi maakt samen met de Veni- en Vici-beurzen deel uit van de Vernieuwingsimpuls van NWO. Binnen de Vernieuwingsimpuls zijn onderzoekers vrij om hun eigen onderwerp voor financiering in te dienen. Op deze manier stimuleert NWO nieuwsgierigheidsgedreven en vernieuwend onderzoek. NWO selecteert onderzoekers op basis van de kwaliteit van de onderzoeker, het innovatieve karakter van het onderzoek, de verwachte wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel en mogelijkheden voor kennisbenutting.
Bron: UMC
In VUmc is een vaccin (DCOne) ontwikkeld en klinisch getest voor Acute Myeloïde Leukemie (AML), een agressieve vorm van bloedkanker. Dit gebeurde onder leiding van Tanja de Gruijl en Arjan van de Loosdrecht van de afdelingen medische oncologie en hematologie. Uit onderzoek onder twaalf patiënten blijkt dat het veilig en haalbaar is om vervolgonderzoek bij meer patiënten te doen. "Het is de eerste keer dat we met ons team een vaccin van ons laboratorium naar de kliniek hebben getild", zegt Tanja de Gruijl, hoogleraar translationele tumorimmunologie. "Dat is op zich al een fantastisch resultaat. Uit een fase 1-trial blijkt nu dat het veilig en haalbaar is om verder te gaan, maar om het echt op de markt te brengen is kostbaar vervolgonderzoek nodig. Daarvoor moeten investeerders aan boord komen. De resultaten zijn veelbelovend, maar we zijn vele jaren en miljoenen euro's verder voordat het vaccin daadwerkelijk op de markt komt." Bij het vaccin gaat het om dendritische cellen. Dit zijn in ons lichaam de waakhonden die het immuunsysteem alarmeren als er iets aan de hand is. De Gruijl: "Uit ons onderzoek blijkt ook, dat het vaccin het afweersysteem activeert. Een aantal patiënten in een gevorderd stadium van AML die aan het onderzoek meededen, leefden langer dan we gezien hun situtatie zouden mogen verwachten. Daar zijn we erg enthousiast over. We hebben er vertrouwen in dat het vaccin daadwerkelijk helpt, maar wetenschappelijk kunnen we die conclusie nog niet trekken. We mogen geen valse verwachtingen wekken. Patiënten met leukemie moeten nu niet VUmc gaan bellen dat ze dit vaccin willen hebben. Zo ver is het nog lang niet." Bij het ontwikkelen van het vaccin en het onderzoek ernaar was ook het VUmc spin-off bedrijf DCPrime betrokken. Een vaccin mag namelijk pas aan patiënten worden toegediend als dit volgens bepaalde richtlijnen is gemaakt. Daar heeft DCPrime voor gezorgd. Ook is dit bedrijf bezig investeerders te vinden voor vervolgonderzoek. "Het is in deze tijd van crisis niet gemakkelijk om geldschieters te vinden", zegt De Gruijl. "Gelukkig wordt de immuuntherapie door recente successen steeds serieuzer genomen, maar de ontwikkeling van dit vaccin kan, ondanks het veelbelovende begin, dus toch nog een stille dood sterven. Dat is de realiteit. Maar dat zou wel doodzonde zijn. Het zou een geweldig succes zijn als ons vaccin ooit daadwerkelijk mensen met deze ernstige vorm van bloedkanker gaat helpen."
Nieuwe technieken zijn gewenst om beter onderscheid te kunnen maken tussen tumorweefsel en gezond weefsel tijdens de borstsparende operatie bij borstkanker. In zijn proefschrift onderzocht Rick Pleijhuis een methode hiervoor, genaamd nabij-infrarood fluorescentie beeldvorming (NIRF). Hierbij worden tumorcellen gemerkt met een fluorescente kleurstof, waardoor de tumor oplicht tijdens de operatie. Tijdens de borstsparende procedure verwijdert de chirurg de tumor inclusief een dun randje van omliggend gezond borstweefsel. Desondanks blijken er in een aanzienlijk deel van de patiënten tumorcellen te reiken tot in het snijvlak. Deze zogeheten positieve snijvlakken vormen een belangrijk risico op het recidiveren van de tumor. Het verwijderen van een grotere hoeveelheid borstweefsel verlaagt weliswaar de kans op positieve snijvlakken, maar verslechtert tegelijkertijd het cosmetisch resultaat van de in opzet borstsparende behandeling. Uit de studie van Pleijhuijs blijkt dat tumorcellen te onderscheiden zijn van omliggend gezond weefsel met behulp van nabij-infrarood fluorescentie (NIRF) beeldvorming. Bij NIRF-beeldvorming wordt gebruik gemaakt van een speciale camera waarmee de tumor tijdens de operatie zichtbaar gemaakt kan worden. Testen die Pleijhuijs uitvoerde laten zien dat dit systeem geschikt is om te gebruiken bij chirurgische procedures. Hij verwacht dan ook dat de NIRF-techniek in de toekomst een bijdrage zal gaan leveren aan de chirurgische behandeling van patiënten met borstkanker. Drs. Rick Pleijhuis (Almelo, 1987) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek bij de afdeling Chirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Vanaf februari 2014 is hij in opleiding tot internist in het Medisch Spectrum Twente
Uit lopende fase 1 en fase 2 klinische studies is een verhoogd risico op arteriële en veneuze trombotische bijwerkingen gebleken bij patiënten behandeld met ponatinib (Iclusig). Het gaat hierbij om cardiovasculaire, cerebrovasculaire en perifere vasculaire bijwerkingen, evenals veneuze trombose. Artsen kunnen ponatinib blijven gebruiken overeenkomstig de goedgekeurde indicatie (zie hieronder), maar worden geadviseerd extra attent te zijn op deze bijwerkingen. De cardiovasculaire status van een patiënt moet voorafgaand aan en tijdens een behandeling met ponatinib worden gecontroleerd en zo nodig behandeld. Dit schrijft de firma Ariad Pharma in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hemato-oncologen, hematologen en ziekenhuisapothekers. Ook artsen en apothekers in opleiding tot deze specialismes en onderzoekers betrokken bij klinische studies met ponatinib ontvingen de brief. Ponatinib wordt gebruikt voor de behandeling van volwassenen met chronische myeloïde leukemie (CML, kanker van de witte bloedcellen). Het geneesmiddel wordt gebruikt bij patiënten die dasatinib of nilotinib (andere middelen tegen kanker) niet kunnen verdragen of er niet op reageren of voor wie een vervolgbehandeling met imatinib niet geschikt wordt geacht. Ponatinib is een geneesmiddel dat onderworpen is aan aanvullende monitoring. Dit is een nieuwe procedure waarbij extra nauwlettend wordt toegezien op mogelijke bijwerkingen of andere problemen bij het gebruik van het geneesmiddel. Meer informatie over aanvullende monitoring is te vinden op de CBG-website. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Dit is de nieuwsbrief van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. U kunt op deze nieuwsbrief reageren via de button rechtsonder op de pagina of contact opnemen met de afdeling Voorlichting en Communicatie van het CBG, telefoon 088 224 8000.
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft aan twee genetica-onderzoekers van het UMC Utrecht een Vidi-beurs van 800.000 euro toegekend. Daarmee krijgt onder meer onderzoek naar kanker een extra impuls. Dr. Ruben van Boxtel kreeg een Vidi-beurs voor onderzoek naar welke processen fouten veroorzaken in het DNA van stamcellen. Het is bekend dat zich gedurende het leven fouten opstapelen in het DNA van stamcellen. Dat kan ouderdomsziekten zoals kanker veroorzaken. “Ik zal onderzoeken welke processen deze fouten veroorzaken en wat de gevolgen hiervan zijn voor de stamcel. Daardoor krijgen we meer inzicht in het ontstaan en de bestrijding van ouderdomsziekten”, vertelt Ruben, postdoc bij de genetica-onderzoeksgroep van prof. dr. Edwin Cuppen (CMM, Divisie Biomedische Genetica). Hoofdonderzoeker dr. ir. Jeroen de Ridder benut de beurs om met zijn onderzoeksgroep DNA-mutaties in drie dimensies te bestuderen. “In de zoektocht naar mutaties die menselijke ziekten veroorzaken wordt vaak aangenomen dat DNA een rechte lijn is, maar in werkelijkheid is DNA driedimensionaal. Hierdoor worden belangrijke mutaties gemist”, legt hij uit. Jeroen zal met zijn onderzoekers een atlas maken van de vorm van het DNA. Daarmee kunnen ziekteveroorzakende mutaties beter worden opgespoord. Vidi is gericht op ervaren onderzoekers die na hun promotie al een aantal jaren succesvol onderzoek hebben verricht. Vidi maakt samen met de Veni- en Vici-beurzen deel uit van de Vernieuwingsimpuls van NWO. Binnen de Vernieuwingsimpuls zijn onderzoekers vrij om hun eigen onderwerp voor financiering in te dienen. Op deze manier stimuleert NWO nieuwsgierigheidsgedreven en vernieuwend onderzoek. NWO selecteert onderzoekers op basis van de kwaliteit van de onderzoeker, het innovatieve karakter van het onderzoek, de verwachte wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel en mogelijkheden voor kennisbenutting.
Bron: UMC
Om lokale uitbreiding bij patiënten met borstkanker te onderzoeken werd begin jaren 90 de schildwachtklier (SWK) procedure geïntroduceerd als minder uitgebreid alternatief voor de okselklierdissectie, waarbij alle lymfeklieren in de oksel verwijderd worden. Introductie hiervan bracht enkele klinische dilemma’s met zich mee. Door uitgebreider onderzoek van de SWK worden meer kleine okselklier uitzaaiingen gevonden, die, naar blijkt uit het beschreven onderzoek, op zichzelf onvoldoende reden zijn om patiënten aanvullende chemotherapie te geven. Daarnaast blijkt uit dit proefschrift dat de herhaalde SWK procedure bij teruggekeerde borstkanker goed toepasbaar en betrouwbaar is. Extra informatie die hierdoor verkregen wordt leidt bij 1 op de 6 patiënten tot een verandering van de behandelstrategie en bij meer dan de helft van de patiënten kan een okselklierdissectie, met de begeleidende risico’s, achterwege blijven.
Oratie dhr. prof.dr. A.P. Wolff: Ander licht op chronische pijn: geen symptoom maar ziekte! In Nederland leven ruim twee miljoen mensen met chronische pijn, meer dan alle patiënten met hart- en vaatziekten én diabetes samen. Hoe kan dat? Pijn is toch alleen een signaal van schade? Dat is slechts ten dele waar. Chronische pijn is veel meer een ziekte van het sensorische zenuwstelsel, stelt prof.dr. André Wolff in zijn oratie. Bij hevige en aanhoudende pijnprikkels past het zenuwstelsel zich aan: het versterkt prikkels en houdt ze in stand, het raakt gesensitiseerd. Dat leidt tot ziekteverschijnselen en beperkingen die de hele mens beïnvloeden: lichaam, geest en sociale omgeving, bio-psycho-sociaal. Dat inzicht vraagt bij de patiënt met chronische pijn een wezenlijk andere benadering. Het huidige zorgstelsel is onvoldoende ingericht om patiënten met chronische pijn doelmatig te begeleiden, waardoor veel patiënten na jaren en vele zorgverleners en behandelingen verder, nauwelijks aan kwaliteit van leven gewonnen hebben. Daarnaast beloont het meer de zorgproductie dan de zorgkwaliteit. Het ontbreken van voldoende betrouwbare en accurate pijndiagnostiek en - therapie leidt in aanzienlijke mate tot onnauwkeurige diagnoses en iatrogene schade, binnen én buiten de pijngeneeskunde. Het UMCG Anesthesiologisch Pijncentrum richt zich daarom bij patiënten met chronische pijn of pijn bij kanker vooral op het beter begrijpen van het sensitiseringsproces, op het verhogen van de betrouwbaarheid en accuratesse van de pijndiagnostiek en op meer doelmatigheid van interne en externe zorgpaden. Op de UMCG-locatie Beatrixoord zal het Pijncentrum samen met het Wervelkolomcentrum, de Pijnrevalidatie en het Bekkenpijncentrum toewerken naar één voordeur met diverse zorgpaden voor pijnpatiënten: het Pijn Expertise Centrum. In samenwerking met de eerste, anderhalve, tweede en derde lijnprofessionals zullen in Noord-Nederland, in het kader van de Health Care Convenant, Chronische Pijnnetwerken worden opgericht, die moeten leiden tot innovatieve samenwerkings- en financieringsmodellen die toekomstbestendig zijn.
Sarah G.J.A. Peeters, MSc.: The hypoxic tumor microenvironment: from imaging to targeting. Een veelvoorkomend fenomeen in tumoren is het gebrek aan zuurstof, veroorzaakt door slecht gevormde bloedvaten. Deze zuurstofarme (hypoxische) gebieden zijn minder gevoelig voor bestaande antikanker behandelingen zoals bestraling en chemotherapie. In dit proefschrift hebben we deze hypoxische gebieden in beeld gebracht door middel van PET beeldvorming. De karakteristieken van drie klinische hypoxie PET tracers werden met elkaar vergeleken in een preklinisch tumor model. Vervolgens werd preklinisch een nieuw medicijn, specifiek gericht tegen deze hypoxische gebieden, getest in combinatie met bestraling. Deze resultaten zijn veelbelovend en binnenkort wordt een fase I studie opgezet om deze combinatie in patiënten te testen.
Amirah Adlia concludeert uit haar promotieonderzoek dat angiogenese optreedt tijdens fibrose, maar dat het geen invloed heeft op de progressie van fibrose in de lever. Zij deed haar onderzoek in vitro, met behulp van dunne leverplakjes. Fibrose in organen gaat vaak gepaard met angiogenese. Het is echter nog onduidelijk of het angiogeneseproces de fibrotische aandoening verergert of juist niet. In haar thesis past Adlia verschillende benaderingen toe om meer inzicht te krijgen in de rol van angiogenese tijdens fibrose. In eerste instantie heeft ze het anti-angiogene cytokine, genaamd interferon-alfa (IFNa), getarget op de hepatocyten in fibrotische levers, met als bijkomend doel het bestuderen van de rol van hepatocyten in fibrose-geassocieerde angiogenese. Het bleek dat zowel IFNa als getarget IFNa de angiogenese remmen, maar geen invloed had op de progressie van fibrose in vivo. Met een andere benadering – het gebruik van dunne leverplakjes - bestudeerde zij vervolgens de rol van de angiogenese in de fibrogeneseen. De pro-angiogene factor VEGF-A bleek wel angiogene genen te stimuleren, maar had geen direct effect op de fibrotische genen in de lever. Ook was er geen correlatie tussen verschillende factoren van deze twee pathologische processen. Dus werd op basis van deze studies geconcludeerd dat angiogenese optreedt tijdens fibrose, maar dat het geen invloed heeft op de fibrose progressie in de lever. De studies met leverplakjes leverden bovendien een nieuw ex vivo angiogenesemodel op. Tot op heden zijn namelijk de meeste angiogenesemodellen ontwikkeld voor kankerstudies en is er gebrek aan methoden om dit proces te bestuderen in andere pathologische reacties zoals fibrose. De resultaten met de leverplakjes geven aan dat dit mogelijk een veelbelovend nieuw ex vivo model voor ziektegeassocieerde angiogenese kan worden, wat gepaard gaat met vermindering, vervanging en verfijning van dierproeven. Amirah Adlia promoveert aan de RUG op onderzoek dat zij uitvoerde bij de afdeling Farmacokinetiek, Toxicologie en Targeting van GRIP. Het werd gefinancierd door het Indonesian Directorate General of Higher Education. Zij vervolgt haar loopbaan als onderzoekster aan het Institut Teknologi Bandung.
Bron: RUG
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) biedt een gratis longtest aan. Daarvoor kunt u op vrijdag 18 november terecht in het Leids umc. Deze zogeheten longfunctietest wordt aangeboden vanwege Wereld COPD-dag, een dag waarop wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor deze chronische longziekte. Het aantal mensen met deze ziekte, maar ook met longkanker, astma en tuberculose, stijgt. Veel longziekten zijn beter te behandelen als ze vroeg worden ontdekt. Bij een longfunctietest krijgt u een knijper op de neus, waarna u in een apparaat blaast. Het doel is om te kijken hoe goed de luchtwegen werken. Als de longen niet naar behoren functioneren, krijgt u een brief mee. Daarmee kunt u langs de huisarts. Iedereen is van harte uitgenodigd om in het LUMC langs te komen voor een gratis longfunctietest. Ook de Leidse wethouder Roos van Gelderen (Jeugd, Zorg en Welzijn) is van de partij. Zij zal ook een test ondergaan. Het initiatief wordt gesteund door het Longfonds. Iemand van deze stichting is aanwezig om informatie over longziekten te verstrekken. Ook een gratis longfunctietest ondergaan? Kom dan op vrijdag 18 november tussen 8.45 en 12.00 en tussen 13.00 en 15.45 uur langs bij de longpoli in het LUMC (locatie B2-Q/route 26).
Bron: LUMC
De anti-angiogenetische eigenschappen van thalidomide lagen aan de basis van het welbekende Softenon-drama uit de jaren zestig van de vorige eeuw: pasgeborenen van moeders die tijdens de zwangerschap dit product gebruikt hadden als slaapmiddel, pijnstiller of middel tegen zwangerschapsbraken, werden geboren zonder ledematen of met de voetjes of handjes rechtstreeks verbonden aan de romp. Diezelfde anti-angiogenetische eigenschappen, samen met anti-inflammatoire en immuno-modulatorische effecten, zijn ook verantwoordelijk voor het huidige hernieuwde, voorzichtige gebruik van thalidomide bij o.a. de ziekte van Kahler en bij ernstige huidaantasting door lupus, de ziekte van Behcet of sarcoïdose. Het gebruik van thalidomide bij personen in de vruchtbare leeftijd is onderworpen aan strenge beperkingen en alle patiënten moeten van nabij gevolgd worden op het ontstaan van neuropathieën. In de jaren zeventig van de vorige eeuw begon men zich te realiseren dat tumoren voor hun groei afhankelijk zijn van angiogenese en dat interferentie met deze angiogenese (via remming van bv. de vasculaire-endotheliale groeifactor (VEGF), de ‘platelet-derived growth factor’ (PDGF) en de fibroblastengroeifactor (FGF) een doeltreffende antitumor strategie kon zijn. In 1994 werd aangetoond dat thalidomide een sterke angiogeneseremmer is via remming van de VEGF en de FGF en op die manier antitumorale eigenschappen zou kunnen hebben. De geboortedefecten die thalidomide veroorzaakt, worden trouwens ook verklaard door interferentie met de angiogenese (remming van de foetale bloedvatvorming in de zich ontwikkelende ledematen). Daarnaast remt thalidomide ook de celadhesie door tumorcellen en de cel-communicatie. In 1964 werd duidelijk dat thalidomide een positief effect heeft op huidmanifestaties van lepra toen dit middel als sedativum aan een lepralijder werd gegeven. Dit werd ook gemeld door andere onderzoekers en later bevestigd door een gerandomiseerde studie. Nadien werden gunstige effecten van thalodomide ook gemeld bij patienten met sarcoïdose, huidlupus, de ziekte van Behcet, inflammatoir darmlijden, ankyloserende spondylitis en zelfs reumatoïde artritis. Thalidomide is ook doeltreffend in de behandeling van chronische graft-versus-hostziekte, maar niet in de preventie daarvan. Het anti-emetische effect van thalidomide kan gebruikt worden in de behandeling van kankercachexie en het hiv-’wasting’-syndroom, maar ook bij andere manifestaties van hiv, zoals bij een kaposisarcoom en afteuze ulcera bij patiënten met hiv.
Bron: FUS
Onderzoek van bioloog Vera Nies toont aan dat het eiwit FGF1, toegediend als medicijn, mogelijk een rol kan spelen in de behandeling van diabetes type 2. Nies maakte deel uit van de UMCG-onderzoeksgroep van Hans Jonker die de rol van dit lichaamseigen eiwit in metabole aandoeningen zoals diabetes type 2 onderzoekt. De eerste resultaten zijn veelbelovend; zo werkt FGF1 alleen bij insulineresistentie: wel bij muizen met diabetes type 2, en niet bij muizen met diabetes type 1. De effecten van het eiwit lijken sterk op die van de Thiazolidinediones, een groep medicijnen die erg effectief zijn tegen diabetes, maar wegens bijwerkingen niet meer in Europa gebruikt worden. FGF1 lijkt deze bijwerkingen niet te hebben, en is daarom een veelbelovende kandidaat voor het behandelen van type 2 diabetes. Voor onze voorouders was het een uitdaging om genoeg voedsel te vinden om te groeien en zich voort te planten. Als een gevolg daarvan zijn mensen genetisch zo geprogrammeerd dat ze efficiënt energie opnemen en opslaan. Inmiddels leven we in een maatschappij waarin voedselschaarste vrijwel niet voorkomt. Als gevolg van deze overvloed en van weinig beweging kampen steeds meer mensen met overgewicht. Die toename leidt weer tot meer hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en sommige soorten kanker. Uit eerder onderzoek is bekend dat het FGF1 een rol speelt in de glucosehuishouding, en het gen TUB in muizen betrokken is bij het ontwikkelen van overgewicht. Nies en haar collega’s wilden beter begrijpen hoe FGF1 en TUB in het vetweefsel bijdragen aan de stofwisseling en energiebalans. De promovenda stelde vast dat toediening van het eiwit FGF1 aan muizen met overgewicht en type 2 diabetes de insulineresistentie opheft, de glucoseopname in de spier verbetert en vetuitscheiding in de lever bevordert. Ze concludeert dat het eiwit mogelijk gebruikt kan worden als medicijn tegen insulineresistentie. Tot slot bestudeerde ze de rol van TUB, een gen waarvan bekend is dat defecten in muizen kunnen leiden tot overgewicht. In mensen blijkt dit gen tot expressie te komen in de hypothalamus (een klein deel van onze hersenen) en in het vetweefsel van mensen. Opmerkelijk is dat mensen met ernstig overgewicht minder TUB in hun vetweefsel aanmaken. Dat maakt TUB een mogelijk risicogen voor het ontwikkelen van extreem overgewicht. Samenvattend draagt het onderzoek bij aan inzicht in een betere behandeling van diabetes type 2, een van de grootste gezondheidsproblemen van onze eeuw. Vera Nies (1987) studeerde biologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Diabetes Fonds.
Bron: RUG
Jongeren die ernstig ziek zijn geweest en dankzij de moderne geneeskunde zijn hersteld, blijven in hun latere leven vaak de gevolgen daarvan ondervinden. Hun levensloop is vertraagd, ze worden later zelfstandig en hun psychoseksuele en sociale ontwikkeling blijft achter bij gezonde levensgenoten. Dit blijkt uit het proefschrift van Eefje Verhoof die vrijdag 1 mei promoveert aan het AMC. Verder ervaren ze als jongvolwassenen een lagere kwaliteit van leven en kennen ze meer gevoelens van angst, depressie en hulpeloosheid. Volgens het onderzoek van Verhoof zijn ze gemotiveerd om deel te nemen aan het arbeidsproces, maar werken ze minder dan ze zouden kunnen en hebben ze vaak ondersteuning nodig bij hun werk. Verhoof: ‘Hier ontstaat een probleem, omdat het de vraag is of de samenleving deze personen aan het werk wil en kan helpen. De behandeling van deze patiënten moet erop gericht zijn dat ze later op een betekenisvolle en bevredigende manier kunnen meedraaien in de samenleving.’ Er zijn wetten, zoals de Wajong, die jongeren bijstaan met een uitkering. Deze wet is vervangen door de Participatiewet, maar volgens de promovendus is onduidelijk hoe de gemeenten deze wet gaan uitvoeren. Vandaar haar vrees dat veel jongvolwassenen die als kind een zware ziekte hebben doorgemaakt, tussen wal en schip gaan vallen. De groep jongeren die na een ernstige ziekte in de kinderjaren volwassen wordt, neemt snel toe. In het verleden waren veel kinderziekten fataal. Als gevolg van verbeterde behandelingsmogelijkheden binnen de kindergeneeskunde zijn artsen in staat om het beloop van nierziekten, kanker, stofwisselingsziekten, aangeboren hartafwijkingen en taaislijmziekte, te verbeteren. Hierdoor is de kans toegenomen om de ziekte te overleven en stijgt het aantal kinderen dat opgroeit met chronische gezondheidsproblemen. Het gaat om een groep van circa een half miljoen Nederlanders. Als reactie op de uitkomsten van het onderzoek hebben de twee promotoren van Verhoof, prof. dr. Hugo Heymans, oud-hoogleraar kindergeneeskunde van het Emma Kinderziekenhuis AMC en prof. dr. Martha Grootenhuis, hoogleraar psychosociale zorg voor het chronisch zieke kind, op 1 mei de Dag van de Arbeid, een brandbrief gestuurd naar minister Asscher van Sociale Zaken en minister Schippers van Volksgezondheid. Volgens de briefschrijvers heeft de maatschappij de plicht om deze groep een zo volwaardig mogelijk plaats te geven om ze werkelijk te laten profiteren van de ‘successen van de kindergeneeskunde’. AMC Voorlichting (020) 5662421 is buiten kantooruren en in het weekend per sematoon oproepbaar via de telefooncentrale (020) 5669111 Dit kan door betere, vroegtijdige en langdurige monitoring, aangepaste begeleiding met nadruk op participatie. Heymans: ‘Het doet pijn als ik iemand spreek die na een lang ziekbed is genezen en dan vertelt: ‘Ik doe eigenlijk niks. Ik heb niks geleerd.’ Dan denk ik als kinderarts: doen we het hiervoor? Om mensen lichamelijk op te knappen en ze vervolgens aan de kant te zien staan?”
Op 8 november gaf professor Leonard Hofstra van VUmc een gastcollege aan tweedejaars studenten van VUmc School of Medical Sciences. Dit college ging over het thema van zijn leerstoel: risicofactoren voor hartziekten. In zijn cardiologiepraktijk heeft hij deze zomer het 'staande consult' geïntroduceerd: een actieve houding is immers beter voor zowel de arts als de patiënt en activeert het brein. Dit in het kader van het idee dat zitten ongezond is en lichaamsbeweging essentieel voor een gezonde leefstijl met minder risico op (hart)ziekten. Hij verzocht de studenten te gaan staan tijdens de les, en ze hielden dat het hele uur vol en namen actief deel aan het college door vragen te stellen en reacties te geven. "Het lijkt erop alsof staand college de interactie met studenten bevordert"'. In zijn college overtuigde hij met veel aantrekkelijk beeldmateriaal de studenten ervan dat hartinfarcten voor 90% zijn gerelateerd aan levensstijl. De door hem mede opgerichte Happy Globally Foundation organiseert wereldwijd evenementen, van India tot Nepal en Nederland (Maastricht), om mensen aan het bewegen te krijgen en te stimuleren na te denken over een gezonde leefstijl. De cijfers zijn dan ook schokkend: elke 3 seconden krijgt iemand ter wereld een hartinfarct en in de toekomst zal dat elke 2 seconden zijn. Grote boosdoeners zijn een ongezond dieet, roken, obesitas, diabetes, stress en te weinig beweging. Hij gaf twee individuele voorbeelden: Jim Fix, de grote auteur van de Complete Guide to Running, die met een relatief gezonde leefstijl toch onverwachts een hartinfarct kreeg en Churchill die 94 werd ondanks overgewicht, roken en drinken. Maar over de gehele populatie zijn de cijfers duidelijk: aderverkalking (atherosclerose) start al op jonge leeftijd. Een ongezonde leefstijl kan niet alleen hartinfarcten veroorzaken maar ook de ziekte van Alzheimer, kanker en diabetes hangen voor een groot deel samen met ongezonde leefstijl factoren. Doordat mensen veel ouder worden, ontstaan so wie so meer ziekten. Ziektes als obesitas brengen verder enorm hoge kosten met zich mee voor de gezondheidszorg. Toch is het proces niet onomkeerbaar: door te stoppen met roken, meer te bewegen, een Mediterraan dieet, meer slaap en af te vallen wordt de kans op een hartaanval veel kleiner. Naast een gezondere leefstijl kunnen allerlei middelen hierbij helpen, zoals bètablokkers, cholestorolverlagers, aspirine en bloedverdunners. Maar gedragsverandering is lastig. Veel gedrag is onbewust. Wat kan werken is een 'personalized' benadering. Verder is educatie belangrijk en 'the internet of things' kan met allerlei electronische (wearables) helpen om ons gedrag te monitoren. Het college van Leonard Hofstra was één groot pleidooi voor preventie (van ziekten). Met een gezondere leefstijl kan iedereen vandaag beginnen. Bijvoorbeeld door vaker te staan en te bewegen dan te zitten.
Bron: VUmc
De transcriptiefactor ZEB1 speelt een cruciale rol bij het invasieve gedrag van de agressieve hersentumor glioblastoom. Dat concludeert Justin Joseph, die op moleculair niveau onderzocht hoe deze hersentumorcellen door hun directe omgeving worden aangespoord tot dit agressieve gedrag. Glioblastoma (GBM) is de meest voorkomende vorm van hersenkanker bij volwassenen. Deze hersentumor groeit snel en diffuus, waardoor de chirurg de tumor vrijwel nooit helemaal kan weghalen. De achtergebleven cellen zorgen ervoor dat de tumor opnieuw kan uitgroeien. Deze cellen kunnen met radio- en chemotherapie alleen niet worden opgeruimd. Daarom proberen wetenschappers beter te begrijpen hoe deze cellen zich verspreiden en overleven – om zo een betere behandeling te ontwikkelen. Joseph onderzocht of het invasieve gedrag van GBM cellen verband houdt met een proces op microniveau dat ‘mesenchymale transdifferentiatie’ heet. Hij ontdekte onder andere dat twee belangrijke micromilieufactoren, ‘TGF- β’ en hypoxie (zuurstofgebrek), ervoor zorgen dat de tumorcellen mesenchymaal worden waardoor ze makkelijker in het omringende normale weefsel kunnen doordringen. De transcriptiefactor (een eiwit dat DNA-transcriptie reguleert) ZEB1 blijkt in dit proces een essentiële rol te spelen. Joseph ontdekte ook dat differentiatie van specialistische GBM-(stam)cellen leidt tot verhoogd invasief gedrag. Remming van ZEB1 en specifieke differentiatieprocessen in GBM-cellen kunnen misschien helpen om nieuwe therapieën te ontwikkelen om deze agressieve hersentumoren beter te behandelen. Justin V. Joseph (1980) studeerde Biotechnologie aan de Bharathiar Universiteit (India) en Moleculaire Biologie (MSc) aan de universiteit van Skövde (Zweden). Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Medische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door het UMCG. Joseph is momenteel als onderzoeker verbonden aan Haukeland University Hospital in Bergen (Noorwegen).
Veel (ziekenhuis)laboratoria sturen het te onderzoeken materiaal van patiënten naar het Centrum Infectieonderzoek, diagnostiek en screening (IDS) van het RIVM. Het gaat dan vooral om bijzondere diagnostiek waarvoor de laboratoria zelf geen test in huis hebben. Ook komen patiëntmaterialen binnen om te monitoren in welke mate bepaalde ziekteverwekkende micro-organismen voorkomen. Met de verkregen resultaten houdt het RIVM een vinger aan de pols hoe vaak en waar deze micro-organismen voorkomen. Op die manier kan snel worden gereageerd op (plotselinge) ontwikkelingen op het gebied van infectieziekten. De resultaten worden jaarlijks beschreven om inzenders van patiëntmaterialen inzicht te geven in wat er is gedaan aan diagnostiek, screening en onderzoek naar infectieziekten. In de jaarrapportage 2014 zijn onder andere de eerste monitoringsresultaten van de vaccinatie tegen het baarmoederhalskankervirus (HPV) te zien: het lijkt erop dat er minder HPV onder de doelgroep voorkomt en dat de opkomst voor de vaccinatie is gestegen. Verder is onderzocht waarom het huidige vaccin tegen kinkhoest minder goed werkt. Ook ondersteunt IDS Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de Caribische Zee (de BES-eilanden) bij de diagnostiek van Chikungunya, een virus dat wordt overgedragen door muggen. Deze eilanden vallen sinds 2010 onder Nederlands bestuur. Het onderzoek bij IDS bestaat er vooral uit om innovatieve laboratoriumtesten te ontwikkelen en te verbeteren, in het belang van de openbare gezondheidszorg.
Ron Hokke is op 1 maart benoemd tot hoogleraar op de afdeling Parasitologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Hij onderzoekt moleculen van parasieten, zoals wormen, die immuunreacties in hun gastheer opwekken. Dit levert ook waardevolle kennis op in de strijd tegen ziektes als diabetes en allergieën. Ron Hokke waarschuwt meteen dat hij weliswaar onderzoek doet aan suikers, maar dat dit niet direct te maken heeft met de suikers die je eet. Hij houdt zich bezig met glycobiologie. ‘Glyco’ verwijst naar suikergroepen die cellen gebruiken om met elkaar te communiceren. Hij bestudeert bijvoorbeeld hoe parasitaire wormen het voor elkaar krijgen om in mensen te overleven. “Deze wormen scheiden allerlei stoffen uit waarmee ze hun gastheer beïnvloeden, zodat de afweer tegen de wormen wordt onderdrukt.” De stoffen waarmee ze dit voor elkaar krijgen bevatten vaak suikergroepen. Het kunnen bijvoorbeeld eiwitten met daaraan gekoppeld suikergroepen (glycoproteïnen) zijn, of ketens van suikers (glycanen). Maar er zitten ook suikergroepen tussen die ervoor zorgen dat de gastheer antilichamen tegen de indringer gaat maken. “Sommige suikergroepen zijn daarom interessante aangrijpingspunten voor de ontwikkeling van een diagnostische tests of vaccin voor darmparasieten. Hiermee kunnen we worminfecties bestrijden waar vele miljoenen mensen op de wereld ziek van zijn.” Over glycobiologie, ook wel ‘glycomics’ genoemd, is nog vrij weinig bekend. “Het onderzoek hiernaar neemt nu wereldwijd wel sterk toe, omdat duidelijk is dat het een belangrijke rol speelt bij allerlei interacties. Dus niet alleen bij de communicatie tussen parasiet en gastheer, maar bijvoorbeeld ook bij kankercellen. Die maken soms vergelijkbare stoffen als wormen om te ontsnappen aan het afweersysteem. Van sommige wormparasieten weten we al dat deze de insulinegevoeligheid kunnen verhogen en dus mogelijk stoffen uitscheiden die diabetes tegengaan”, aldus Hokke. Zijn ambitie gaat daarom verder dan het bestuderen van glycanen om infecties te bestrijden. Hij wil ook andere onderzoekers op andere gebieden enthousiast maken om onderzoek te doen naar glycobiologie. Hij probeert zijn kennis en fascinatie voor dit vakgebied daarnaast over te brengen aan studenten Biomedische Wetenschappen. Hokke verblijft momenteel voor drie maanden aan de universiteit van Aberystwyth in Wales voor een onderzoeksproject. Hij probeert wormen genetisch zodanig te aan te passen dat hun glycobiologie verandert. Hokke: “Het doel is om te kijken wat er gebeurt als we een aantal genen die betrokken zijn bij de glycobiologie veranderen, waardoor de worm bepaalde glycanen niet meer produceert. We denken dat deze glycanen essentieel zijn bij het onderdrukken van de afweer. Daarom is het heel interessant om te kijken wat er met deze aangepaste wormen gebeurt. Ruimt het afweersysteem van hun gastheer ze dan op? Dit is uniek onderzoek dat ik nu in Wales aan het opzetten ben en ga voortzetten in het LUMC.”
Bron: LUMC
Alle informatie die noodzakelijk is om te leven is opgeslagen in ons DNA. Iedere dag worden onze cellen blootgesteld aan omgevingsfactoren die schade kunnen veroorzaken aan het DNA. Bovendien kunnen endogene metabole processen DNA schade veroorzaken. Het onvermogen om DNA schade te repareren leidt tot genomische instabiliteit, een kenmerk van veroudering en kanker. Clémence Claussin onderzocht verschillende mechanismen waarmee de cel breuken in het DNA repareert. Om de genomische integriteit te beschermen hebben cellen DNA reparatiesystemen ontwikkeld. Homologe recombinatie is zo’n systeem voor het repareren van DNA dubbelstrengbreuken. Zo’n breuk is voor een cel het meest dodelijk type van DNA schade, één ongerepareerde breuk is namelijk genoeg om een cel te doden. Claussin onderzocht hoe cellen homologe recombinatie gebruiken voor behoud van de algemene genomische integriteit en de integriteit van telomeren. Deze telomeren zijn beschermende structuren van DNA en eiwit aan het einde van chromosomen, die bij iedere celdeling iets korter worden. Dit verkorten van telomeren is geassocieerd met veroudering. Claussin heeft aangetoond dat eiwitten die zorgen voor homologe recombinatie belangrijk zijn voor het herstellen van telomeerschade. Hierdoor kunnen ze versnelde cellulaire veroudering voorkomen. Een vorm van homologe recombinatie is zusterchromatiden uitwisseling tussen de twee identieke helften van een verdubbelend chromosoom. Een verhoogde aantal van deze uitwisselingen in cellen is een indicatie van verhoogde genomische instabiliteit: hoe meer reparaties er nodig zijn, hoe meer DNA breuken er waren. Claussin heeft in gistcellen echter vastgesteld dat er veel minder dubbelstrengs DNA breuken zijn dan zusterchromatiden uitwisselingen, wat suggereert dat de meeste zusterchromatiden uitwisselingen niet het gevolg zijn van deze breuken. Het promotieonderzoek van Clémance Claussin (1989) vond plaats bij de afdeling Telomeres and Genome Integrity en viel binnen het programma Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatment van het Cancer Research Center Groningen, met financiering van NWO. Claussin werkt nu als postdoc aan het Memorial Sloan Kettering Cancer Center (Iestyn Whitehouse lab).
Bron: RUG
Het onderzoek naar de rol van suikerverbindingen bij de werking van cellen en organismen – oftewel glycobiologie - staat allang niet meer in de kinderschoenen. “Zelf heb ik me vooral gericht op de glycobiologie van infecties met parasieten, maar veel meer vakgebieden zouden er gebruik van kunnen maken”, meent prof. Ron Hokke van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). “Bij infectieziekten, ontstekingen, kanker en hart- en vaatziekten speelt glycobiologie een grote rol. Dat biedt mogelijkheden voor nieuwe therapieën.” Op maandag 16 oktober sprak Hokke zijn oratie ‘Verbindende suikerverbindingen’ uit. Prof. Ron Hokke“In Nederland hebben we er weinig last van, maar mondiaal gezien vormen worminfecties een enorm probleem”, vertelt chemicus prof. Ron Hokke. Hij is gefascineerd door de wapenwedloop die parasitaire wormen zoals schistosomen voeren met hun gastheer. Samen met zijn collega’s werkt hij aan de ontwikkeling van een vaccin tegen schistosomen. “We willen zorgen dat het menselijke afweersysteem de karakteristieke suikerverbindingen van de parasiet herkent en hem vervolgens opruimt.” Net als bij vaccins tegen bacteriën zal een kunstmatige variant van de suikerverbindingen geïnjecteerd worden om het afweersysteem te ‘trainen’. “Het probleem bij wormen is echter dat ze over een hele trukendoos beschikken om het afweersysteem om de tuin te leiden”, aldus de hoogleraar. “Daarnaast is een wormpje, hoe klein ook, veel groter dan een bacterie en dus moeilijker uit te schakelen voor het afweersysteem. Daar moeten we iets op vinden.” Ook bij diagnostiek van worminfecties speelt glycobiologie een grote rol. “De parasieten scheiden bepaalde suikerverbindingen uit die ook in de urine terechtkomen”, licht Hokke toe. “Vanuit het LUMC is een test voor schistosomen ontwikkeld die inmiddels in het veld bruikbaar is. Wellicht lukt het om soortgelijke testen voor andere parasitaire wormen ontwikkelen.” Hoe schadelijk worminfecties ook kunnen zijn: het gebrek aan parasieten in onze westerse wereld kan eveneens nare gevolgen hebben. “Parasieten zetten de afweerreacties van hun gastheer naar hun hand, met als bijeffect dat andere ontstekingsreacties worden onderdrukt”, legt hij uit. “Zonder worminfecties ontstaan er daardoor vaker ziekten die te maken hebben met een overactief afweersysteem, zoals allergisch astma.” In het LUMC proberen onderzoekers de suikerverbindingen te identificeren die parasitaire wormen gebruiken om het afweersysteem van hun gastheer bij te sturen. De hoop is dat deze suikerverbindingen kunnen worden ingezet tegen ontstekingsziekten. Voor onderzoek naar suikerverbindingen is veel technologie nodig. “In het LUMC lukt ons dat heel goed door samenwerking met ons Centrum voor Proteomics en Metabolomics. Daardoor, én doordat we nauw samenwerken met andere onderzoeksgroepen die aan infectieziekten werken, zijn wij uitgegroeid tot een expertisecentrum voor de glycobiologie van parasieten en andere ziekteverwekkers.” De hoogleraar wil graag dat meer specialismen zich gaan bezighouden met glycobiologie, want de suikerverbindingen spelen bij veel aandoeningen een rol. Hokke pleit dan ook voor meer onderwijs over glycobiologie. “Studenten weten precies hoe DNA werkt en hoe eiwitten worden opgebouwd, maar de meesten weten nauwelijks iets over suikerverbindingen en wat die allemaal doen. Die lacune moeten we opvullen.”
Bron: LUMC
Nitraat en nitriet mogen als conserveermiddel aan bepaalde voedingsmiddelen worden toegevoegd, zoals aan salami of ham (nitriet) en aan kaas (nitraat). Hierdoor bederven de producten minder snel en is de consument beter beschermd tegen ziekteverwekkers. Daarnaast zorgen ze ervoor dat de kleur behouden blijft en dragen ze bij aan de smaakvorming van de producten. Uit berekeningen van het RIVM blijkt dat in Nederland de inname van nitraat voor mensen tussen de 2 en 79 jaar binnen de veilige marge ligt. Voor nitriet lijkt dat niet het geval te zijn. Het is mogelijk dat de inname van nitriet in de praktijk lager is dan berekend omdat voor dit onderzoek conservatieve aannames zijn gebruikt. Verfijning van de berekening is nodig om een realistischere innameschatting te krijgen. De innameberekeningen van nitraat en nitriet zijn berekend op basis van zogeheten maximum toegestane waarden, die zijn vastgelegd in de Europese additievenverordening. Dit zijn veelal de maximum hoeveelheden die aan een product mogen worden toegevoegd. De toegevoegde hoeveelheden kunnen echter veranderen tijdens opslag en bereiding van de producten. Zo verdwijnt een deel van het nitriet, maar kunnen afgeleide stoffen (zoals nitrosamines) juist worden gevormd. Metingen van de hoeveelheden nitriet in vleesproducten zijn gewenst om de innameberekeningen in Nederland te kunnen verfijnen. Meetwaarden van nitriet worden soms door andere Europese landen gebruikt voor innameberekeningen. Deze schattingen vallen doorgaans veel lager uit en vallen wel binnen de veilige marge. Als consumenten langdurig te veel nitraat, nitriet en daarvan afgeleide stoffen binnenkrijgen (waaronder nitrosamines), kan dat schadelijk zijn voor de gezondheid. Nitraat kan dan de groei van jonge kinderen remmen en nitriet kan mogelijk effecten hebben op het functioneren van de longen en het hart. Sommige nitrosamines (maar niet alle) kunnen kankerverwekkend zijn. Van deze stoffen zijn echter geen innameberekingen gemaakt omdat het aan actuele meetgegevens van nitrosamines in voedingsmiddelen ontbrak. Daarom zijn ook van nitrosamines nieuwe meetwaarden gewenst om goed te kunnen beoordelen of ze bij het huidige gebruik van nitraat en nitriet een probleem vormen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. Het draagt bij aan de ontwikkeling van een efficiënt systeem om de inname van levensmiddelenadditieven te monitoren (conform artikel 27 van Verordening 1333/2008).
Bron: RIVM
Veel vrouwen met gynaecologische klachten blijven hiermee te lang rondlopen. En als ze dan medische hulp zoeken wordt de onderliggende oorzaak hiervan regelmatig over het hoofd gezien. Dat stelt prof. dr. Judith Huirne in haar oratie als hoogleraar benigne gynaecologie. Huirne pleit voor specialistische centra voor benigne gynaecologie. Het gaat hier om de behandeling van alle 'goedaardige' aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen, dus niet om kanker. Huirne:" Bij deze centra krijgen vrouwen de juiste zorg en vinden optimale beeldvormende onderzoeken plaats. Het te laat ontdekken van de onderliggende oorzaak kan problemen geven bij vrouwen die zwanger willen worden." Judith Huirne spreekt op vrijdag 8 december haar oratie uit. Rond gynaecologische klachten bestaan nog veel taboes. Vrouwen wachten daardoor te lang met het bespreken van deze klachten. Menstruatieklachten worden vaak niet serieus genomen. Huirne: "Vrouwen, vraag aandacht voor uw gynaecologische problemen! Nog altijd is de behandeling van gynaecologische klachten teveel gericht op symptoombestrijding. Jarenlang was de behandeling beperkt tot het voorschrijven van hormonen of het verwijderen van de baarmoeder. Maar inmiddels zijn er voldoende nieuwe technieken beschikbaar waarbij de onderliggende oorzaak effectief behandeld kan worden op een minimaal invasieve wijze." Professionalisering van de benigne gynaecologie Huirne pleit voor expertisecentra waar vrouwen met benigne gynaecologische problemen de zorg krijgen die ze nodig hebben. In deze centra vindt innovatieve diagnostiek plaats en worden behandelingen aangeboden die op basis van onderzoek wetenschappelijk bewezen zijn. Artsen leren betere diagnoses stellen met behulp van de juiste echoscopische technieken. Huirne richtte recent het uterine repair center op voor vrouwen met afwijkingen van de baarmoeder. Vrouwen met myomen (vleesbomen), adenomyose (endometriose van de baarmoeder), niches (defect in het keizersnede litteken) of aangeboren baarmoederafwijkingen kunnen hier terecht voor een second opinion. Huirne heeft de laatste jaren ook veel patiënten behandeld met niche-klachten die ontstaan na een keizersnede. Ongeveer 60% van de vrouwen krijgt na een keizersnede een defect in de baarmoeder en bij 25% is er sprake van een groot defect. Vrouwen met deze niches hebben een drie keer hogere kans op abnormaal bloedverlies na de menstruatie. Ook kan een niche vruchtbaarheidsproblemen geven. Huirne: "Wekelijks melden zich vrouwen uit heel Nederland in ons centrum voor een second opinion over bloedingsklachten of vruchtbaarheidsproblemen die zijn ontstaan na een keizersnede. Als er een niche is, kan een baarmoederherstellende operatie overwogen worden. De eerste onderzoeksresultaten zijn positief. De bloedings- en pijnklachten nemen af en veel vrouwen worden na de ingreep spontaan zwanger. In een internationale studie onderzoeken we het effect van deze ingreep op de zwangerschapsuitkomsten."
Bron: VUmc
Voor een zeer agressieve hersentumor bij kinderen, DIPG, bestaat nog altijd geen behandeling. Een internationaal onderzoeksteam, met onderzoekers van VUmc, zet nu een flinke stap om dit te veranderen. Ze hebben medicijnen geïdentificeerd die mogelijk te gebruiken zijn als therapie. Daarover publiceerden ze in het gezaghebbende Nature Medicine, editie 4 mei. Elk jaar wordt in Nederland bij zo’n tien kinderen (meestal jonger dan tien jaar) een tumor in de hersenstam ontdekt. Dit zogeheten diffuus intrinsiek ponsglioom (DIPG) betekent voor het kind een zeer slecht vooruitzicht: een behandeling is er niet en gemiddeld leeft de patiënt dan nog maar negen maanden. De behandelend arts kan alleen tijd winnen door de tumor te bestralen. Dit type hersentumor is zo zeldzaam dat een studie in alleen Nederland te weinig data zou opleveren. Daarom hebben onderzoekers wereldwijd de handen ineengeslagen om samen gericht te zoeken naar nieuwe medicijnen. “Omdat kankeronderzoekers in dit onderzoeksveld niet graag hun schaarse tumorcelmateriaal met anderen deelden, bedacht projectleider Charles Keller van het Children's Cancer Therapy Development Institute een slimmigheid”, vertelt onderzoeker dr. Esther Hulleman van VUmc Cancer Center Amsterdam, dat mede aan de basis stond van de internationale samenwerking. “Hij stuurde testplaten met de te testen medicijnen er al in naar alle deelnemende labs in de wereld. Zo konden de onderzoekers in hun eigen lab, volledig gestandaardiseerd, de tests uitvoeren met medicijnen op de levende tumorcellen van hun eigen patiënten.” De resultaten van deze samenwerking zijn nu beschreven in Nature Medicine. De onderzoekers hebben een klasse van medicijnen gevonden die mogelijk gebruikt kan worden als therapie. Tegelijk hebben ze meer fundamenteel begrip opgedaan over de ziekte. Hulleman:“We hebben een genetische mutatie ontdekt die in 80% van de gevallen van DIPG aanwezig is. Dat is goed nieuws, want nu kunnen we hopelijk gericht aanvullende medicijnen gaan ontwikkelen.” Het onderzoek van Hulleman en collega’s wordt mede mogelijk gemaakt door Stichting Semmy. Het artikel “Functionally-defined Therapeutic Targets in Diffuse Intrinsic Pontine Glioma--A Report of the Children’s Oncology Group DIPG Preclinical Consortium” door Grasso, Tang, Truffaux et al. verschijnt 4 mei in Nature Medicine
Corticosteroïden (medicijnen die ontstekingen of zwellingen onderdrukken) geven vaak psychische bijwerkingen, zoals slaapproblemen en depressie. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum en collega’s gaan onderzoeken hoe ze deze bijwerkingen kunnen voorkomen. Zij krijgen voor hun onderzoek een subsidie van ZonMw en de Hersenstichting. Ruim 800 duizend Nederlanders gebruiken corticosteroïden. “Een deel van hen krijgt te maken met psychische bijwerkingen zoals een sombere stemming en slaapproblemen”, vertelt hoofdonderzoeker prof. Onno Meijer (LUMC). “Soms gaat het zelfs om zeer ernstige depressieve of angstklachten, psychose of (gedachten aan) zelfmoord.” “Ons doel is het testen van een behandeling om deze psychische problemen te verminderen”, zegt Meijer. “We richten ons daarbij op dexamethason, een veel voorgeschreven corticosteroïd. Patiënten die een hersenoperatie ondergaan, gaan we behalve dexamethason ook het lichaamseigen hormoon cortisol toedienen. Het idee is dat cortisol het normale hormonale evenwicht in de hersenen kan herstellen, waardoor de psychische bijwerkingen sterk zullen verminderen.” De onderzoekers bestuderen ook tumoren en hersenweefsels die tijdens een deel van de operaties verwijderd worden. “Zo kunnen we in het laboratorium kijken hoe cortisol gewerkt heeft op het niveau van cellen en moleculen.” De toediening van cortisol kan ook positieve effecten hebben op andere ziekten waarbij synthetische corticosteroïden worden gegeven, zoals astma, reuma, sarcoïdose en bepaalde vormen van kanker. Dat veel patiënten baat kunnen hebben bij dit onderzoek, blijkt ook uit het feit dat de aanvraag is ondersteund door vier patiëntenverenigingen. Meijer: “Het zijn patiëntenverenigingen voor heel verschillende ziektes, die allen het probleem van de bijwerkingen herkennen. Dat laat zien dat er behoefte aan dit soort onderzoek is bij de patiënt, en dat is voor ons zeer motiverend.” De subsidie van 300 duizend euro komt van het ZonMw-programma Translationeel Onderzoek en de Hersenstichting. Naast het LUMC zijn ook het ErasmusMC en het Universitair Medisch Centrum Utrecht bij het onderzoek betrokken.
Bron: LUMC
Mw. Karin van den Hurk, MSc: Epi)genetic profiling of cutaneous melanoma: Diagnostic, prognostic, and biological relevance. Het melanoom is de meest dodelijke vorm van huidkanker en vanwege het snel toenemende aantal melanoom patiënten een steeds groter wordend gezondheidsprobleem. De huidige klinische evaluatie van het melanoom is voornamelijk gebaseerd op histopathologie. Er is echter nog veel ruimte om de diagnose te verbeteren en het ziektebeloop van melanoom patiënten beter te voorspellen. In dit proefschrift zijn moleculaire veranderingen in het DNA van melanomen in kaart gebracht. Dit heeft geleidt tot een beter begrip van melanoom biologie. Tevens zijn nieuwe biomarkers geïdentificeerd die de arts kunnen helpen bij het stellen van een juiste diagnose en het voorspellen van het beloop van de ziekte. Deze nieuwe markers kunnen bijdragen aan het bepalen van de meest optimale behandeling van de patiënt.
Bij een zwaar ongeval met kernreactoren kan radioactief jodium vrijkomen. Wanneer dat wordt ingeademd, hebben vooral kinderen een groter risico om schildklierkanker te krijgen. Door tijdig een jodiumtablet te slikken, wordt voorkomen dat het lichaam radioactief jodium opneemt. Om voorbereid te zijn op zo'n ongeval, zijn jodiumtabletten verstrekt aan mensen tot 40 jaar die in de buurt van een kerncentrale wonen. Ons land heeft in juli 2014 besloten dat jodiumtabletten ook beschikbaar moeten zijn voor personen tot 18 jaar en zwangere vrouwen die tot een afstand van 100 kilometer van een kerncentrale wonen. Dit rapport laat zien hoe de communicatie over stralingsongevallen, stralingsincidenten en verspreiding van jodiumtabletten beter kan aansluiten bij de informatiebehoefte van mensen en de beelden die bij hen leven. Het blijkt dat mensen behoefte hebben aan duidelijke informatie over wie de tabletten moeten innemen, waarom en op welk moment ze dat moeten doen. Ook blijkt dat het voor de meeste mensen in Nederland onduidelijk is wat de gezondheidseffecten zijn van een kernongeval en welke maatregelen hen daartegen kunnen beschermen. Anders dan deskundigen, verwachten de meeste mensen bij een kernongeval veel sterfgevallen en misvormingen, zelfs op grote afstand. Daarom is het belangrijk om effecten waar mensen zich zorgen over maken te bespreken. Ook weten mensen weinig over beschermingsmaatregelen. Velen denken bijvoorbeeld dat direct vertrekken naar een veilig gebied de beste maatregel is, maar afhankelijk van de straling kan schuilen ook volstaan. Voor een juist gebruik wordt aanbevolen om de jodiumtabletten aan de doelgroep te verstrekken met een begeleidende brief op naam en daarin aan te geven dat nadere instructies moeten worden afgewacht.
Diabetes mellitus type 1, oftewel ‘jeugddiabetes’, kan ontstaan doordat bètacellen onder stress een nonsens-eiwit maken in plaats van insuline. Dat schrijven LUMC-onderzoekers in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Medicine. "Dit geeft ons een heel nieuwe kijk op deze ziekte", zegt senior auteur Bart Roep, hoogleraar Diabetologie. Bij mensen met diabetes mellitus type 1 keert het afweersysteem zich tegen bètacellen in de alvleesklier die insuline maken, het hormoon dat de suikerhuishouding regelt. De gedachte was tot nu toe dat het afweersysteem zich vergist en de insuline producerende cellen aanpakt. LUMC-onderzoekers hebben nu ontdekt dat het afweersysteem in veel gevallen reageert op een foutief eiwit dat bètacellen soms maken in plaats van insuline. Niet het afweersysteem, maar de bètacellen vergissen zich dus. Hoe die fout kan ontstaan, ontdekte Arnaud Zaldumbide (LUMC, Moleculaire Celbiologie). Het gen dat codeert voor insuline wordt eerst overgeschreven tot boodschapper-RNA, dat vervolgens wordt vertaald tot een eiwit, een keten van aminozuren. Daarbij coderen drie letters van het RNA voor één aminozuur. De vertaling begint bij een startpunt - een bepaalde lettercombinatie - in het RNA. Zaldumbide: "We vonden in het RNA echter nóg een lettercombinatie die als startpunt kan dienen als het normale startpunt wordt gemist. Alleen: dan verschuift het leesraam en worden verkeerde drietallen van letters afgelezen en verkeerde aminozuren ingebouwd. Er ontstaat een nonsens-eiwit." Dat bètacellen af en toe een verkeerd eiwit maken is niet zo vreemd. Bart Roep: "Het zijn hoogproductieve fabrieken. Als de vraag naar insuline groot is, kan één bètacel per minuut één miljoen insulinemoleculen maken. Ook al is de kans dat het misloopt uiterst klein, dan nog heb je al gauw een aantal verkeerde eiwitten." De onderzoekers laten zien dat de bètacellen vaker de fout in gaan als ze onder stress staan, bijvoorbeeld vanwege een virusinfectie of darmbacteriën die zijn aangetast door (veelvuldig toedienen van) antibiotica op jonge leeftijd. Het verkeerde eiwit dat ontstaat als het verkeerde startpunt wordt gekozen, wekt een afweerreactie op, blijkt uit experimenten. Roep: "Met het afweersysteem van deze mensen is dus niets mis, integendeel. Het doet precies wat het moet doen: cellen aanpakken die een verkeerd eiwit maken. Want dat kunnen geïnfecteerde cellen of kankercellen zijn." "Dit nieuwe inzicht heeft consequenties voor de behandeling", zegt Zaldumbide. "Een optie kan zijn om de stress van bètacellen weg te halen zodat ze beter functioneren en minder fouten maken. Of misschien is het mogelijk mensen tegen diabetes te vaccineren met fragmenten van het verkeerde eiwit." "Bovendien is het de moeite waard om na te gaan of ook andere auto-immuunziekten, ziekten waarbij het afweersysteem ten onrechte cellen aanvalt, ontstaan doorat die cellen onder druk een verkeerd eiwit maken," voegt Roep toe. "Als je bètacellen rust gunt en daarmee redt, is je kans op complicaties aanzienlijk kleiner, zo niet nul! Zonder dat je het realiseert, help je je lichaam hiermee en geef je de onderzoekers de tijd en de kans om therapieën te vinden om de ziekte te stoppen." Dit onderzoek van prof. dr. Bart Roep en dr. Arnaud Zaldumbide werd gefinancierd door het Diabetes Fonds, JDRF Nederland (Juvenile Diabetes Research Foundation) en Stichting DON (Diabetes Onderzoek Nederland).
Bron: LUMC
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 8 geneesmiddelen, waaronder 5 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Bavencio (avelumab) is een antineoplastische antistof en weesgeneesmiddel, als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd merkelcelcarcinoom.
- Dupixent (dupilumab) is een humaan monoclonaal antilichaam dat interleukine-4 en interleukine-13 inhibeert en bestemd is voor de behandeling van matige tot ernstige atopische dermatitis bij volwassen patiënten die kandidaat zijn voor systemische therapie.
- Lutathera (lutetium-[177Lu]-oxodotreotide) is een radiotherapeutisch weesgeneesmiddel gericht tegen de somatostatine-receptor subtype 2, bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met niet resectabele of gemetastaseerde, progressieve, goed-gedifferentieerde (G1 en G2) somatostatine receptor positieve gastro-enteropancreatische neuro-endocriene tumoren (GEP-NET).
- Rydapt (midostaurine) is een kinase remmend weesgeneesmiddel,
- bestemd voor de behandeling van patiënten met acute myeloïde leukemie met een FLT3-mutatie in combinatie met daunorubicine en cytarabine inductietherapie en hoge dosis cytarabine consolidatietherapie, gevolgd door Rydapt monotherapie onderhoudsbehandeling voor de patiënten die in complete remissie zijn gekomen.
- als monotherapie voor de behandeling van patiënten met agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische mastocytose met een geassocieerde hematologische maligniteit (SM-AHN) en mestcelleukemie (MCL). - Symtuza (darunavir / cobicistat / emtricitabine / tenofoviralafenamide) is een combinatietablet en bestemd voor de behandeling van HIV-1-infectie bij volwassenen en adolescenten (12 jaar en ouder).
- Tecentriq (atezolizumab) is een antineoplastisch antistof en
- als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom na eerder platinum-bevattende chemotherapie of van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom die niet geschikt zijn voor cisplatinum.
- als monotherapie voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig long carcinoom na eerdere chemotherapie. Patiënten met EGFR-activerende mutaties of ALK-positieve tumor mutaties moeten een mutatie gerichte therapie hebben gehad voordat ze in aanmerking komen voor Tecentriq. - Verkazia (ciclosporine) is een weesgeneesmiddel, bestemd voor de behandeling van ernstige vernal keratoconjunctivitis bij kinderen vanaf 4 jaar en adolescenten. Dit geneesmiddel werd beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure.
- Xermelo (telotristat ethyl) is een enzym remmend weesgeneesmiddel, bestemd voor de combinatiebehandeling met somatostatine analoog therapie (SSA) van volwassen patiënten met carcinoïd syndroom-gerelateerde diarree welke inadequaat gecontroleerd wordt door SSA therapie.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Bydureon (exenatide) is een lang werkend GLP1-receptor agonist en nu ook bestemd voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus in combinatie met een SGLT2-inhibitor.
- Gazyvaro (obinutuzumab) is een anti-CD20 antistof en nu ook bestemd voor de behandeling van patiënten met eerder onbehandeld gevorderd folliculair lymfoom in combinatie met chemotherapie, gevolgd door onderhoudsbehandeling voor die patiënten in response.
- Humira (adalimumab) is een ontstekingsremmer uit de groep van de tumornecrosefactor blokkers en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische niet-infectieuze uveitis bij kinderen vanaf 2 jaar die onvoldoende reageren op of intolerant zijn voor confessionele therapie.
- Keytruda (pembrolizumab) is een antineoplastisch antistof en nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom na eerder platinum-bevattende chemotherapie of van volwassen patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom die niet in aanmerking komen voor behandeling met cisplatinum-bevattende chemotherapie.
- RoActemra (tocilizumab) is een IL-6 receptor blokker en nu ook bestemd voor de behandeling van reuscelartritis en artritis temporalis bij volwassen patiënten.
- Signifor is een analoog van het natuurlijke hormoon somatostatine en nu ook bestemd voor de ziekte van Cushing bij patienten die niet in aanmerking komen voor chirurgie of onvoldoende hebben gereageerd op chirurgie.
- Sovaldi (sofosbuvir) is een nucleotide analoog en nu ook bestemd voor de behandeling van chronische hepatitis C (CHC) bij adolescenten vanaf 12 jaar oud.
- Vimpat (lacosamide) is een anti-epilepticum en beschikbaar als adjuvante therapie voor de behandeling van partieel beginnende aanvallen, met of zonder secundaire generalisatie en nu ook beschikbaar voor kinderen vanaf 4 jaar.
Negatieve adviezen voor nieuwe geneesmiddelen (in alfabetische volgorde)
- Fanaptum (iloperidon). Fanaptum was bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
- Onzeald (etirinotecan pegol). Onzeald was bestemd voor de behandeling van patiënten met borstkanker met hersenmetastasen, die eerder lokale behandeling hebben ondergaan (chirurgie en/of radiotherapie) en systemische anthracycline, taxaan en capecitabine, tenzij de patiënten niet geschikt waren voor deze behandelingen.
Intrekking van aanvraag
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Infinia (alfa-1-antitrypsine) is ingetrokken. Dit geneesmiddel was bestemd voor de behandeling van volwassenen met een longziekte als gevolg van een aangeboren tekort aan alfa-1-antitrypsine.
Inperking gebruik van gadolinium contrastmiddelen bij MRI-scans
In een Europese herbeoordeling is aangetoond dat bij gebruik van gadolinium- contrastmiddelen bij MRI-scans, een restant achterblijft in de hersenen. Dit speelt vooral bij zogenaamde lineaire gadolinium-contrastmiddelen. Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat dit schadelijk is.
Uit voorzorg beveelt het Europees geneesmiddelenagentschap EMA aan om een deel van de contrastmiddelen te schorsen of het gebruik ervan in te perken. De definitieve beslissing over deze voorzorgsmaatregel ligt nu bij de Europese Commissie.
In Nederland is het gebruik van deze lineaire contrastmiddelen laag. De Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) heeft aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) laten weten dat de radiologen vooral andere gadolinium-contrastmiddelen gebruiken bij MRI-scans.
Van de producten waarvan EMA adviseert te schorsen zijn Omniscan en Optimark op de Nederlandse markt.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen bespreekt in de komende vergadering de gevolgen van deze EMA-aanbeveling voor de Nederlandse situatie.
Heronderzoek van arbitrageprocedure
De aanvrager voor Alcover 750 mg, 1250 mg, 1750 mg granules (natriumoxybaat) heeft verzocht om een heronderzoek van het CHMP-advies van juni 2017. Na ontvangst van de redenen voor het verzoek zal de CHMP het advies heronderzoeken en een definitief advies uitgeven.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 17-20 juli 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
De groei en ontwikkeling van een kind tijdens de eerste duizend dagen - van het moment van conceptie tot de leeftijd van 2 jaar - vormen de basis van gezondheid in het verdere leven. Tijdens deze periode ontwikkelen alle organen in het lichaam zich en wordt de werking van fysiologische systemen zoals het energiemetabolisme bepaald. Deze pre- en postnatale ontwikkeling van het kind hangt nauw samen met de gezondheids- en voedingsstatus van de moeder voor en tijdens de zwangerschap. Prof.dr. Eline van der Beek richt zich in haar onderzoek op de rol van voeding in groei en ontwikkeling van het kind en op de invloed van voeding op het risico op latere ziektes zoals diabetes en obesitas. Cardiovasculaire ziekten, diabetes, kanker, obesitas en Alzheimer vormen de belangrijkste doodsoorzaken wereldwijd. Voeding die optimale groei en ontwikkeling tijdens de eerste duizend dagen ondersteunt, vermindert het risico op deze ziektes in het latere leven. ‘Preventie van deze chronische ziekten valt binnen het ‘Healthy Ageing’-onderzoek van het UMCG. Het is mijn droom om met deze bijzondere leerstoel “Nutritional Programming” bij te dragen aan een meer geïntegreerde aanpak tussen verschillende disciplines’, zegt Van der Beek. Voedingstoffen leveren niet alleen de energie en bouwstenen voor groei, maar vormen ook signalen die de orgaanontwikkeling en -functie kunnen (bij)sturen. Eigenlijk wordt de software van het lichaam geschreven door voeding. Te snelle of te langzame groei tijdens de foetale en/of postnatale periode kan bijvoorbeeld het risico op obesitas vergroten door aanleg van meer vetweefsel. Zwangerschapscomplicaties zoals zwangerschapsdiabetes, overgewicht van de moeder voorafgaand aan de zwangerschap en een ongezond voedingspatroon vormen risicofactoren voor te snelle groei van het kind. Ook te veel eiwit of te weinig vet in het dieet van jonge kinderen vergroot het risico. Daarnaast heeft de samenstelling en structuur van bijvoorbeeld vet in de voeding effect op de ontwikkeling van vetweefsel bij het kind. Via preklinisch en epidemiologisch onderzoek bestudeert Van der Beek de invloed van vroege voeding, en meer specifiek de rol van de kwaliteit van nutriënten, op latere gezondheid en risico’s op ziekte. De sectie ‘Laboratory for molecular medicine & nutrition’ van de afdeling Kindergeneeskunde van het UMCG biedt daarvoor unieke mogelijkheden door de combinatie van fundamenteel wetenschappelijke en klinische expertise.
Bron: RUG
De vooruitzichten van patiënten met acuut hartfalen kunnen beter worden ingeschat door gebruik te maken van meerdere biomarkers, in plaats van slechts één marker. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Biniyam Demissei. Zijn promotieonderzoek laat verder zien dat een specifiekere onderverdeling van hartfalen patiënten kan helpen om subgroepen te identificeren die wel of juist niet baat hebben bij behandeling met een bepaald medicijn. Dat is een eerste stap naar een behandeling-op-maat waarbij alleen patiënten die baat hebben bij een bepaalde behandeling deze ook krijgen. Hartfalen treedt op wanneer het hart onvoldoende bloed kan rondpompen om te voldoen aan de behoeften van ons lichaam. Artsen spreken van acuut hartfalen wanneer er plotseling symptomen van hartfalen optreden die snel behandeld moeten worden om te voorkomen dat iemand overlijdt. Acuut hartfalen vertoont samenhang met een slechte overleving, vaak slechter dan vormen van kanker, en is erg duur doordat patiënten soms meerdere keren in het ziekenhuis moeten worden opgenomen. Wetenschappers willen daarom graag weten welke patiënten de beste vooruitzichten hebben na zo’n ziekenhuisopname, maar ook welke patiënten een hoog risico hebben op heropname in het ziekenhuis of op overlijden. Die inzichten kunnen gebruikt worden om een behandeling-op-maat te kunnen geven en de juiste controles na ontslag uit het ziekenhuis. Voor een goede risico-inschatting is de manier waarop patiënten op dit moment in verschillende risicocategorieën worden ingedeeld volgens Demissei onvoldoende. De promovendus richtte zich in zijn onderzoek daarom op een verbetering van deze risicostratificatie. Hij concludeert dat het zeer onwaarschijnlijk is dat één enkele biomarker de pathofysiologische en hemodynamische processen kan weergeven die de vooruitzichten van patiënten met acuut hartfalen bepalen. Multimarker-geleide biomonitoring is volgens hem een betere benadering. Wel moeten daarvoor ook apparaten worden ontwikkeld die tegelijkertijd meerdere biomarkers kunnen meten. Vervolgonderzoek moet ook laten zien of een behandeling op basis van zo’n nieuwe risicostratificatie en op basis van de juiste monitoring de overleving kan verbeteren. Biniyam Demissei (1987) studeerde geneeskunde aan de Jimma University (Ethiopië) en Clinical and Psychosocial Epidemiology (CPE) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Epidemiologie en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Demissei blijft als onderzoeker verbonden aan de afdeling Cardiologie van het UMCG.
Bron: RUG
'Gezonde leefstijl ook van belang om bestand te zijn tegen ziekten'. Aan de hand van de omvang van de skeletspiermassa van patiënten kan in de toekomst worden voorspeld hoe de patiënt zijn operatie zal doorstaan. Arts-onderzoeker en chirurg in opleiding Jeroen van Vugt ontdekte dat patiënten met een lage spiermassa na een operatie meer complicaties ontwikkelen, minder snel opknappen, en grotere kans hebben om te overlijden na de ingreep. Van Vugt promoveert op 20 december aan het Erasmus MC. Van Vugt deed onderzoek bij patiënten die op de wachtlijst staan voor een levertransplantatie en bij patiënten die aan kanker in het maagdarmstelsel lijden, en daaraan geopereerd moesten worden. Hij zette de diagnostische CT-scans van de buik van alle patiënten op een rij en kleurde daarin de buik- en rugspieren aan. Die geven een goede indicatie van de gehele spiermassa. Hij verdeelde de patiënten in verschillende groepen, al naar gelang van de hoogte van hun spiermassa. In de groep mensen met de laagste spiermassa ontdekte hij significant meer postoperatieve complicaties zoals wondinfecties. Bij de mensen die op de wachtlijst staan voor een levertransplantatie overleden bovendien significant meer mensen met lage spiermassa aan hun leverziekte, voordat zij getransplanteerd konden worden. De spiermassa zegt iets over de algehele conditie van de patiënt: hoe minder goed ontwikkeld de spieren zijn, hoe slechter de conditie is. “Natuurlijk hangt het verlies van spiermassa samen met de ziekte die deze mensen hebben. Maar de conditie die zij hebben voordat ze ziek worden, is waarschijnlijk ook van invloed. Voldoende beweging, gezonde voeding en gezond gewicht zijn dus niet alleen belangrijk om gezond te blijven, maar ook om beter bestand te zijn tegen ziekten.” De resultaten van Van Vugts onderzoek zijn belangrijk omdat nu tijdig kan worden gekeken naar de spiermassa van patiënten. Als die laag blijkt te zijn, kan de patiënt voor en na de operatie worden aangemoedigd om de spiermassa te versterken. Bijvoorbeeld met een combinatie van psychosociale begeleiding en gezonde leefstijl (voeding en beweging). “Maar ons lab onderzoekt ook of medicatie kan worden ontwikkeld die aangrijpt op de ontstekingsprocessen die ervoor zorgen dat spiermassa verloren gaat.” Van Vugts uitkomsten zijn ook van belang omdat ermee wordt aangetoond dat de vergoedingen die aan ziekenhuizen worden betaald voor de behandeling van ziekten eigenlijk niet te standaardiseren zijn. “Dit onderzoek toont aan dat een lage skeletspiermassa ervoor zorgt dat meer kosten worden gemaakt voor de behandeling. Dat kan oplopen tot duizenden euro’s per patiënt. Universitaire ziekenhuizen krijgen relatief veel kwetsbare, gecompliceerde patiënten, maar ontvangen nu dezelfde vergoedingen als ziekenhuizen die voornamelijk veerkrachtiger patiënten behandelen.” Probleem is voorlopig nog wel dat er geen standaard waarden zijn vastgesteld voor een gezonde spiermassa. Wat voor een 45-jarige vrouw van van 1.78 meter lang, of voor een 57-jarige man van 1.98 meter een optimale hoeveelheid spiermassa is, is nog niet bekend. “We zijn wel druk bezig om te komen tot een soort gemiddelde. Zoals het consultatiebureau beschikt over een groeicurve aan de hand waarvan wordt bekeken of een kind groeit zoals mag worden verwacht. Maar dat is methodologisch gezien een heel grote uitdaging.” Jeroen van Vugt gaat na zijn promotie in het IJsselland Ziekenhuis werken, waar hij wordt opgeleid tot chirurg.
Bron: EUR
Met behulp van nieuwe technologie is het mogelijk om met behoud van beeldkwaliteit de stralingsbelasting bij een CT scan dusdanig te verlagen dat deze in de buurt komt van die van een normale röntgenfoto, aldus arts-onderzoeker Martin Willemink van het UMC Utrecht die op 12 juni op dit onderwerp promoveert. Een techniek die ‘iteratieve reconstructie’ wordt genoemd, kan de stralingsdosis van CT scan verminderen met 25-80 procent zonder aantasting van de beeldkwaliteit. CT scans leveren dan bij een vergelijkbare stralingsbelasting als een röntgenfoto een net zo scherp en contrastrijk 3D-beeld als normale dosis CT scans. Hierdoor zullen CT scans minder risico’s met zich meedragen, met name voor jonge patiënten. Het proefschrift sluit goed aan bij het onderzoek van het RIVM in opdracht van de IGZ dat vorige week werd gepubliceerd. In dat onderzoek werd gerapporteerd dat in Nederland het aantal CT-scans bij kinderen de afgelopen jaren sterk is gestegen waardoor deze een ongewenst hoge stralingsbelasting kunnen opgelopen. CT scans zijn vandaag de dag niet weg te denken uit de medische praktijk. De mogelijkheid om haarscherpe 3D-beelden te maken van alle lichaamsdelen heeft ertoe geleid dat het aantal scans in Nederland verdubbeld is van ongeveer 600.000 in 2002 tot meer dan 1,2 miljoen scans in 2010. Door dit hoge aantal is medische beeldvorming nu verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de jaarlijkse blootstelling aan straling in Nederland. Teveel straling kan echter het erfelijk materiaal (DNA) beschadigen en mogelijk kanker veroorzaken. Vooral bij kinderen en volwassenen onder de 40 jaar is gebruik van een lage stralingsbelasting daarom van groot belang. “Vooral voor kinderen is deze techniek interessant, aangezien zij extra gevoelig zijn voor de schadelijke effecten van röntgenstraling,” aldus arts-onderzoeker Martin Willemink. De onderzoekers denken dat brede toepassing van iteratieve reconstructie op alle CT scanners in Nederland naar schatting enkele tientallen tot honderden doden per jaar kan voorkomen. Het onderzoek van Willemink – waarbij vooral scans zijn gemaakt van hart en longen - toont aan dat de stralingsdosis van een CT scan zo’n 25-80 procent lager kan zonder verlies van belangrijke informatie. Het gevolg is dat er met een vergelijkbare stralingsbelasting als een röntgenfoto een scherp en contrastrijk 3D-beeld kan worden verkregen. Voordeel voor de patiënt is dat hij aan minder schadelijke röntgenstraling wordt blootgesteld zonder dat de diagnose en behandeling worden beïnvloed.
Het team van dr. Jacqueline Cloos en dr. Elisa Giovannetti publiceerde recent een artikel met de titel 'The link Using RNA-sequencing to Detect Novel Splice Variants Related to Drug Resistance in In Vitro Cancer Models' en produceerde een video om het beschreven onderzoeksprotocol te demonstreren. Dit is een nieuwe methode om onderzoek te presenteren en kennis te delen met anderen. Het betreft publicaties in the Journal of Visualized Experiments, JoVE. joveHet filmpje is bedoeld voor onderzoekers die het mechanisme van resistentie van kankermedicijnen willen ontrafelen. Te zien zijn de leden van het onderzoeksteam Rocco Sciarrillo en Anna Wojtuszkiewics, research analisten Johan van Meerloo en Floortje Kessler en de teamleiders dr. Elisa Giovanetti en dr. Jacqueline Cloos, allen werkzaam op het CCA. Ze laten de analyse zien van tumoren en hematologische afwijkingen in een reageerbuis via technieken van cytotoxische screening en RNA-sequencing-methoden. Doel hiervan is om de moleculaire mechanismen te ontdekken die ten grondslag liggen aan niet-werkende chemotherapie en om resistentie tegen medicijnen in een vroeg stadium te kunnen opsporen. De onderzoekstechniek die ze laten zien, bestaat uit een procedure die in het lab in 3 tot 4 weken is uit te voeren volgens het protocol dat op de video getoond wordt.
Bron: VUmc
Onderzoekers van het AMC hebben een manier ontdekt om hiv zichtbaar te maken voor het afweersysteem. Met deze kennis is het lichaam beter te bewapenen tegen het virus. Deze vondst, gedaan door Sonja Gringhuis en Theo Geijtenbeek, is van groot belang bij het aanzetten van afweerreacties tegen hiv in een vroeg stadium van de infectie. Daarnaast speelt deze bevinding een rol bij de ontwikkeling van een hiv-vaccin. De resultaten worden 26 december gepubliceerd in het toonaangevende blad Nature Immunology. Het is de tweede keer deze maand dat de afdeling Experimentele Immunologie met een belangwekkende publicatie komt over hiv. Het is bekend dat hiv ontsnapt aan ons afweersysteem, maar hoe het virus dit doet was onbekend. De AMC-onderzoekers hebben een alarmsysteem in cellen van het afweersysteem geïdentificeerd dat door hiv wordt uitgeschakeld. De onderzoekers waren in staat dit alarmsysteem weer aan te zetten, wat leidde tot een efficiënte afweerreactie tegen hiv, die de infectie onderdrukte. Het klinische belang van de vondst kwam aan het licht na een studie in een groep hiv-geïnfecteerde deelnemers van een groot cohort in Amsterdam (Amsterdam Cohort Studies). De onderzoekers ontdekten dat sommige personen een genetische variatie hebben in dit alarmsysteem, waardoor hiv dit niet meer kan uitzetten. Het blijkt volgens Gringhuis dat deze genetische variatie bij ongeveer twee procent van mensen voorkomt. “Bij deze personen wordt hiv beter onder controle gehouden en in de chronische infectiefase was het aantal virusdeeltjes in het bloed veel lager dan bij de personen die deze genetische variatie niet hebben.” Deze kennis opent de weg om ons lichaam te bewapenen tegen het virus. De onderzoekers verwachten dat deze bevinding praktische toepassingen heeft. “Er zijn al medicijnen die voor kanker ontwikkeld zijn, die ook op dit proces ingrijpen. Ze kunnen misschien worden gebruikt om te voorkomen dat hiv het alarmsysteem uitzet tijdens de besmetting.”
Bron: AMC
In Nederland nemen weinig mensen meer vitamine D in dan het maximum dat wordt aanbevolen. Wel zijn er supplementen in omloop die meer vitamine D bevatten dan volgens de wet is toegestaan. De supplementen met een hoge dosering worden vooral via internet aangeschaft. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM, dat in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is uitgevoerd. Tot voor kort was weinig bekend over wie in welke mate supplementen met vitamine D gebruikt. Vitamine D stimuleert de opname van calcium uit de darm en zorgt voor sterke botten. Het wordt door de huid aangemaakt onder invloed van zonlicht, maar ook voeding is een bron van vitamine D, zoals vette vis en margarine. De laatste jaren wordt vitamine D in verband gebracht met bijvoorbeeld een verbeterde spierfunctie, een sterker immuunsysteem en een lager risico op (darm)kanker. Wanneer mensen lange tijd heel veel vitamine D innemen, kan dit schadelijk zijn voor de gezondheid. Er kunnen dan nierstenen ontstaan en kalkafzetting rondom organen en weefsels. De Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft daarom bepaald dat volwassenen maximaal 100 microgram per dag mogen binnenkrijgen. In de Nederlandse wet is vastgelegd dat een voedingssupplement maximaal 25 microgram mag bevatten. Voor dit onderzoek hebben meer dan 55.000 volwassenen online een vragenlijst ingevuld. Hierbij is aanvullende informatie verzameld over persoons- en leefstijlkenmerken. Van de ondervraagden namen 43 mensen (0,08 procent) elke dag meer dan 100 microgram vitamine D in via supplementen. Het zijn vooral vrouwen, vaak met een gemiddeld opleidingsniveau (bijvoorbeeld MBO), die vaker alternatieve genezers bezoeken. Ze gebruiken vaak supplementen die meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid vitamine D bevatten.
Bijna 70% van de patiënten die een stamceltransplantatie ondergaan hebben cognitieve of emotionele klachten maar er is nauwelijks behoefte aan aanvullende psychische zorg. De meeste patiënten lossen het liever zelfstandig op of met behulp van hun naasten. Dit blijkt uit onderzoek van Annemarie Braamse. Zij promoveert op 17 april bij VUmc. Patiënten met hematologische ziekten als kanker in het bloed, beenmerg en/of lymfeklieren die een stamceltransplantatie ondergaan, ondervinden na de behandeling vaak psychische klachten, zoals angst of depressie. Annemarie Braamse deed onderzoek naar de effecten van en behoefte aan ondersteunende psychische zorg bij deze patiënten. Zij vond dat 68% van de patiënten in de vijf jaar na de behandelingcognitieve/emotionele problemen heeft, maar dat slechts 7 % van de patiënten behoefte heeft aan aanvullende, ondersteunende zorg voor deze klachten. Stamceltransplantatie wordt binnen de oncologische zorg gezien als een van de meest belastende en stressvolle behandelingen. Hoewel stamceltransplantatie tot betere overlevingskansen leidt gaat de behandeling gepaard met beperkingen in de kwaliteit van leven van de patiënten. Psychische, fysieke, cognitief-emotionele en praktische problemen worden door patiënten vaak gemeld na de transplantatie. Uit het onderzoek van Braamse blijkt dat de behoefte aan ondersteunende zorg afhankelijk is van de wens van patiënten om hun problemen zelfstandig of met behulp van naasten aan te pakken. De meeste patiënten blijken in staat om ondersteund door naasten, artsen en verpleegkundigen met de veelal zware gevolgen van hun ziekte en behandeling om te kunnen gaan. Braamse: “Er moet een goede balans worden gezocht tussen enerzijds het ondersteunen van de veerkracht van patiënten en hun wens om problemen zelfstandig op te lossen en anderzijds hun eventuele behoefte aan aanvullende psychische zorg”.
Judith Vogelzang: ‘Effects of initiating chronic renal replacement therapy in children, now and later in life’. LERIC (Late Effects of Renal Insufficiency in Children) is een langetermijnstudie naar de late effecten van nierinsufficiëntie bij kinderen. De studie omvat alle Nederlandse patiënten (geboren voor 1979) die tussen 1972 en 1992 zijn begonnen met chronische dialyse en niertransplantatie. Vogelzang onderzoekt de gezondheidsstatus van die patiënten, met een focus op hart- en vaatziekten, infecties, kanker en kwaliteit van leven.
VUmc-promovenda Cynthia Fehres heeft een vaccin, dat gebruikt wordt bij de behandeling van melanomen (een vorm van huidkanker), zodanig veranderd dat bepaalde cellen uit ons immuunsysteem het vaccin beter opnemen. Dit zorgt ervoor dat er een sterkere aanval ingezet kan worden tegen de tumorcellen. Fehres promoveert op 2 juli bij VUmc. Onze huid bevat verschillende soorten immuuncellen, waaronder dendritische cellen. Dendritische cellen zijn cellen in ons afweersysteem die potentiële huidtumorcellen (melanomen) opsporen en T-cellen activeren om deze indringers te belagen. Dendritische cellen hebben soms alleen moeite met het herkennen van de tumorcellen en het starten van een immuun reactie, omdat tumorcellen in feite geen indringers zijn omdat ze in ons eigen lichaam ontstaan. De T-cellen worden dan niet geactiveerd, waardoor de huidtumorcellen vrij baan hebben. Cynthia Fehres, promovenda bij VUmc, heeft daarom onderzocht hoe dendritische cellen geholpen kunnen worden met het opstarten van een immuunrespons tegen huidtumorcellen door middel van vaccinatie. Het doel van het onderzoek van Fehres was om het vaccin te voorzien van specifieke suikermoleculen zodat de dendritische cellen het vaccin beter opnemen en een sterkere aanval kunnen opwekken tegen de tumorcellen. Fehres ontdekte dat bepaalde receptoren (een receptor is een eiwit waaraan een specifiek molecuul kan binden) de dendritische cellen helpen met het herkennen van de suikers. Ook toont ze aan dat de combinatie van het vaccin met de immuun activerende crème Aldara de dendrische cellen beter prikkelt de T-cellen te activeren. De standaardbehandeling is vaak niet voldoende voor melanoom-patiënten en deze tumorsoort is uitermate geschikt voor immuuntherapie. "Onze resultaten tonen aan dat de koppeling van suikers aan het vaccin leidt tot een verbetering van de prikkeling van dendritische cellen. Hierdoor worden vervolgens de T-cellen beter gestimuleerd om huidtumorcellen kapot te maken", concludeert Fehres.
Moleculaire beeldvormingstechnieken maken het mogelijk het functioneren van het lichaam goed in beeld te brengen. Ook de groei van tumoren en de effectiviteit van chemotherapie tegen kanker kan met moleculaire beeldvorming goed worden gevolgd. Daarvoor zijn specifieke tracers nodig die binden aan eiwitten, receptoren, aan de buitenkant van cellen. UMCG-onderzoeker Siddanna Hartimath beschrijft geschikte tracers om in een vroeg stadium uitspraken te kunnen doen over het effect van chemotherapie en immunotherapie op een tumor. Hartimath gebruikte voor zijn onderzoek tracers die binden aan de CXCR4-receptor, die in tumorcellen in grote hoeveelheden aanwezig is. De tracer is gelabeld met een ‘vlag’, die een signaal, dat door de PET (Positron Emissie Tomografie) of SPECT (Single Foton Emissie Computed Tomografie) opgevangen wordt. De tracer hoopt op in tumoren en zendt van daaruit dus veel signalen uit. Zo ontstaat er een afbeelding van het lichaam, waarbij de plaatsen waar de tumorcellen zitten, extra oplichten. Daardoor is de plaats van de tumor vast te stellen en de grootte. Hartimath testte verschillende nieuwe tracers en stelde vast welke het beste gebruikt kan worden om tumoren tijdens een behandeling te volgen en de effectiviteit van een geneesmiddel te meten. Bovendien vond hij een tracer die heel geschikt is om de effectiviteit van immunotherapie tegen tumoren te bestuderen. Met goede tracers kan in een eerder stadium de effectiviteit van een behandeling vastgesteld worden en kan de kwaliteit van de behandeling van een tumor sterk verbeteren. Siddanna Hartimath (1982) studeerde Farmacie aan de Rajiv Gandhi University in Bangalore. Hij verrichte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Nucleaire Geneeskunde en Nucleaire Beeldvorming (NGMB) in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek valt in het onderzoeksprogramma Guided Treatmaent in Optimal Selected Cancer Patients van onderzoeksinstituut CRCG en is gefinancierd door GUIDE en GSMS. Na zijn promotie is Hartimath werkzaam als Postdoc aan de Universiteit van Saskachewan.
Het vakgebied van de urologie omvat de diagnostiek en behandeling van aangeboren of in het latere leven ontstane aandoeningen aan de urinewegen en de mannelijke geslachtsorganen. Voor velen is het beeld van de urologie beperkt waarbij de typische plasklachten van de oudere man vaak als meest bekende naar voren komt, stelt prof.dr. Igle de Jong in zijn oratie. Een belangrijk kenmerk van de academische urologie is de nauwe relatie met andere vakgebieden waarbij organen zijn betrokken die nabij de urinewegen liggen. Als voorbeeld de gynaecologische oncologie en de chirurgische oncologie als het gaat om de behandeling van tumoren in het bekken of in de omgeving van de nieren en de urineleiders. Daarnaast is de urologie in de academie betrokken bij de (na)zorg rondom niertransplantaties, bij complexe aangeboren aandoeningen en bij kinderen met een onduidelijk geslacht bij de geboorte. In het UMCG zal de groep van hoogleraar Igle Jan de Jong de komende jaren de zorg voor de urologische patiënt beter zichtbaar maken, met specifieke expertise op vier gebieden: behandeling van kanker, reconstructieve urologie bij volwassenen en kinderen, interventie urologie en complexe functiestoornissen door ziekte en handicap. Het wetenschappelijk onderzoek zal op ieder van de genoemde expertisegebieden verder groeien om zo daadwerkelijk de rol als expertcentrum in de volle breedte waar te blijven maken. Voor zeldzame urologische aandoeningen en voor de behandeling van complicaties zal de taak als referentiecentrum verder toenemen. Voor de minder complexe zorg zal in de toekomst een spreiding gewenst zijn via structurele samenwerking met de ziekenhuizen in de regio. Op deze wijze zal de afdeling Urologie in de komende jaren de complexe zorg in het UMCG verzorgen met behoud van een excellent opleidings- en onderzoekklimaat en tegelijkertijd een partner blijven
Vanaf nu geldt er voor Xgeva een contra-indicatie bij patiënten die wonden hebben na kaak- of mondchirurgie. Bij behandeling van deze patiënten met dit middel is er meer kans op het ontstaan van botbeschadiging in de kaak. Deze informatie wordt toegevoegd aan de bijsluiter en de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). De werkzame stof van Xgeva is denosumab. Denosumab remt de botafbraak en versterkt hierdoor de botten. Xgeva wordt voorgeschreven aan patiënten met botproblemen door uitzaaiingen van kanker in de botten. Nieuw: herinneringskaart Het was al bekend dat bij gebruik van denosumab botbeschadiging in de kaak (ONK) kan ontstaan. Het is belangrijk dat patiënten voor én tijdens de behandeling met denosumab hun gebit goed in de gaten houden. Daarom krijgen ze naast de bijsluiter ook een herinneringskaart. Deze kaart geeft informatie en tips om het risico op ONK te verminderen. De herinneringskaart wordt ook gegeven aan gebruikers van een ander geneesmiddel met denosumab: Prolia. Advies aan voorschrijvers Het CBG adviseert: Bij patiënten een tandheelkundig onderzoek te doen vóór ze starten met gebruik van denosumab. Een behandelplan op te stellen voor alle patiënten die ONK ontwikkelen, samen met een tandarts of kaakchirurg met expertise op het gebied van ONK. Dit schrijft de firma Amgen B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, urologen, internisten, longartsen, tandartsen, kaakchirurgen, orthodontisten en ziekenhuisapothekers.
Met scheikundig knip- en plakwerk is het onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Antoni van Leeuwenhoek gelukt de actieve versie van een bepaald enzym te vissen uit een mengsel van celonderdelen. Handig, want nu kunnen anderen hun hengeltje gebruiken voor verder onderzoek naar de enzymen. De wetenschappers beschrijven hun nieuwe methode in het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift Angewandte Chemie. Het kan een uitkomst zijn voor scheikundige onderzoekers die geïnteresseerd zijn in zogeheten deubiquitinerende enzymen, of kortweg DUBs. Ze weten dat deze enzymen belangrijke processen in lichaamscellen regelen, maar van verschillende types DUBs is onbekend hoe ze dat precies doen. Als je daarachter wilt komen, wil je het enzym van dichtbij bekijken in zijn natuurlijke vorm. En dat is waar het tot nu toe misging. Eerder konden DUBs wel uit een soep van celonderdelen worden gevist, maar bleef de hengel permanent hangen aan het enzym. Dat is daarmee inactief geworden en ongeschikt voor verder onderzoek. In hun artikel beschrijven de AVL- en LUMC-onderzoekers hoe ze een nieuw type hengel hebben bedacht en in elkaar gezet die dit euvel niet heeft. “Onze methode is zo ontworpen dat we actieve DUBs kunnen isoleren uit hun natuurlijke omgeving in de cel. Vervolgens kunnen we met een scheikundige reactie de hengel weer losmaken van het enzym”, legt onderzoeksleider Huib Ovaa uit. Wat je dan overhoudt is een actieve versie van het enzym, waaraan vervolgens verder onderzoek kan worden gedaan. Zo zijn wetenschappers benieuwd op welke manieren de activiteit van DUBs wordt beïnvloed. Geen onbelangrijke vraag, want het antwoord hierop kan deuren openen voor medicijnen op maat voor verschillende ziektes, waaronder kanker.
Bron: LUMC
Patiënten met een sterk verzwakte afweer zijn extra vatbaar voor levensbedreigende invasieve schimmelinfecties. Apotheker Marjolijn van Wanrooy onderzocht in deze kwetsbare patiëntengroep wat het lichaam precies doet met twee antifungale geneesmiddelen, voriconazol en anidulafungin. Invasieve schimmelinfecties zijn binnendringende infecties op plekken dieper in het lichaam, zoals in de bloedbaan, de longen, lever of hersenen. Ze kunnen levensbedreigend zijn voor patiënten met een sterk verzwakte afweer: mensen met bloedkanker, mensen die een transplantatie hebben gehad, of op de intensive care (IC) liggen. Door nieuwe behandelingen wordt deze groep groter. Van Wanrooy ontdekte dat de blootstelling aan anidulafungin in IC-patiënten aan de lage kant is, maar toch afdoende omdat de gevonden schimmels nog gevoelig genoeg zijn voor het middel. Het afnemen van veel bloedmonsters is niet altijd mogelijk en bovendien vaak niet wenselijk bij ernstig zieke patiënten. Van Wanrooy ontwikkelde daarom ook een methode om de afname van het aantal bloedmonsters te beperken tot nog maar één monster. Van het geneesmiddel voriconazol is bekend welke concentraties in het bloed optimaal zijn om de schimmel effectief te bestrijden. De concentraties variëren sterk in de praktijk waardoor het belangrijk is om de concentraties bij patiënten te meten. Bij een afwijkende concentratie kan een advies voor dosisaanpassing worden gegeven. Van Wanrooy stelde vast dat er soms onvoldoende informatie beschikbaar was om een goed advies te geven, dat de geadviseerde dosering niet altijd werd opgevolgd, en dat de momenten van bloedafname vaak te snel op elkaar volgden. Ze benadrukt daarom het belang van een goede samenwerking tussen de verschillende betrokken afdelingen. Ook stelde de promovenda vast dat tijdens een sterke ontstekingsreactie de afbraak van voriconazol verminderd is – en daarbij de bloedconcentraties hoger zijn. Deze kennis kan goed toegepast worden om de voriconazol-dosering bij individuele patiënten te optimaliseren. Marjolijn van Wanrooy (1978) studeerde Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Klinische Farmacie en Farmacologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Van Wanrooy werkt nu als apotheker in Service Apotheek Coevering in Geldrop.
De onderzoeksgroep van dr. Tuna Mutis (VUmc CCA) heeft subsidie gekregen van KWF Kankerbestrijding. Zij doen onderzoek naar een nieuwe vorm van immunotherapie. Bij een van de huidige vormen van deze baanbrekende behandeling krijgen patiënten opgekweekte afweercellen van zichzelf toegediend, maar deze techniek is tijdrovend, arbeidsintensief en niet altijd mogelijk. Tuna Mutis onderzoekt daarom of afweercellen ook geproduceerd kunnen worden uit stamcellen. Op die manier zou men op grote schaal een kant-en-klare voorraad afweercellen kunnen aanleggen en deze zo ‘vanaf de plank’ kunnen leveren. Op de website van KWF zijn alle subsidietoekenningen te vinden.
Van alle kinderen onder de 15 jaar die gediagnostiseerd worden met kanker, heeft 25% acute leukemie. Door een verbeterde behandeling is momenteel de 5-jaars overleving 85%. Helaas krijgt 1 op de 5 kinderen vóór hun 18e een terugval, waarna kans op herstel erg klein is. Opgebouwde resistentie tegen de behandeling is het grootste probleem hierbij. Anna Wojtuszkiewicz deed onderzoek naar de onderliggende mechanismen van deze resistentie en promoveert 24 november bij VUmc. Het resistent worden van leukemiecellen tegen de huidige chemotherapieën is een groot probleem in de behandeling van kinderen met acute leukemie. Cellen die resistentie ontwikkelen kunnen dat doen door een proces genaamd mRNA splicing. Dit proces is betrokken bij de vertaling van genetische informatie in het DNA naar eiwitten. Veranderingen in mRNA splicing hebben als gevolg dat de in het DNA gelegen genetische informatie niet correct kan worden vertaald. Dit kan resulteren in een verandering van een bepaald eiwit. Wojtuszkiewicz zegt: ''wij hebben aangetoond dat afwijkende mRNA splicing plaatsvindt in leukemiecellen en dat dit effect heeft op de werking van chemotherapeutica'' Daarnaast blijkt dat resistent geworden leukemiecellen hun buurcellen kunnen beïnvloeden. ''Het beïnvloeden van buurcellen gebeurt door het uitscheiden van kleine blaasjes. In deze blaasjes blijken eiwitten te zitten die betrokken zijn bij het proces van mRNA splicing'', aldus Wojtuszkiewicz. Ook heeft Wojtuszkiewicz inhet laboratorium nieuwe potentiële medicijnen getest, die aangrijpen op het proces van mRNA splicing. Deze middelen bleken in staat de resistentie van leukemiecellen te kunnen terugdraaien en de leukemiecellen weer gevoelig te laten zijn voor chemotherapeutica. De chemotherapeutica die op dit moment gebruikt worden in ziekenhuizen hebben veel nadelige neveneffecten. ''Vervolgonderzoek is gericht op het bekijken of de nieuw geteste potentiële medicijnen specifiek leukemiecellen doden en minder bijwerkingen hebben''.
Bron: VUmc
Uit het grootste onderzoek ooit naar resistentie bij patiënten besmet met het hepatitis B-virus (HBV) in Europa blijkt dat de helft van de patiënten bij wie HBV niet volledig door de behandeling wordt onderdrukt een resistent virus heeft. Dit komt doordat artsen in Europa nog steeds oude antivirale middelen voorschrijven, waardoor óók resistentie tegen moderne middelen kan ontstaan. De onderzoekers melden deze resultaten in de nieuwe uitgave van The Journal of Infectious Diseases, dat in deze week verscheen. In Europa zijn volgens de WHO circa 13 miljoen mensen chronisch geïnfecteerd met het hepatitis-B-virus (HBV). Deze patiënten krijgen vaak een ernstige vorm van leverontsteking en hebben een verhoogde risico op leverkanker. De eerste keus voor behandeling van chronische HBV-infectie is met behulp van antivirale geneesmiddelen. Het CAPRE-onderzoek (Combined Analysis of the Prevalence of drug-Resistant HBV in Europe) is uitgevoerd door de HEPVIR Working Group van de European Society for Translational Antiviral Research (ESAR), een internationaal samenwerkingsverband van onderzoekers dat wordt gecoördineerd vanuit het UMC Utrecht en het Erasmus MC. In het onderzoek, dat werd uitgevoerd in 17 Europese landen en Israël, waren 1.568 patiënten met chronische HBV-infectie opgenomen bij wie een behandeling met antivirale geneesmiddelen het virus niet volledig kon onderdrukken. Bij 52,7 procent van deze patiënten waren resistente virusstammen aanwezig. Dankzij de introductie van nucleos(t)ide analogen (NA’s) zijn er de laatste twee decennia enorme vorderingen gemaakt met de behandeling van chronische HBV-infectie. Langdurige behandeling met NA’s kan de vermenigvuldiging van het virus blijvend onderdrukken en de ontwikkeling van leverziekte stoppen. Bij behandeling met de eerste NA’s (lamivudine, telbivudine en adefovir) was er een hoge kans op het ontstaan van resistentie tegen de medicatie. Sinds de introductie van nieuwere NA’s (entecavir en tenofovir) is het gebruik van de oudere NA’s voor de behandeling van chronische HBV-infectie achterhaald. Onderzoek heeft aangetoond dat er zeer beperkte dan wel geen resistentie tegen deze nieuwere medicijnen voorkomt. Uit het CAPRE-onderzoek blijkt echter dat HBV-resistentie tegen medicatie onder Europese patiënten ondanks deze ontwikkelingen nog steeds een probleem vormt. Voordat de nieuwe medicijnen op de markt kwamen, werden veel Europese patiënten behandeld met de oudere NA’s, voornamelijk met lamivudine. Door behandeling met lamivudine kan echter ook resistentie ontstaan tegen entecavir, een van de twee nieuwere medicijnen. Viroloog en hoofdonderzoeker van de studie dr. Annemarie Wensing van het UMC Utrecht legt uit: “Tijdens het CAPRE-onderzoek was 34 procent van de patiënten die zowel met lamivudine als met entecavir werden behandeld geïnfecteerd met een tegen entecavir resistente virusstam. Voor deze patiënten is tenofovir de laatst beschikbare optie. Hoewel dit geneesmiddel doorgaans veilig is, kan het niet bij alle patiënten worden gebruikt. Voor patiënten met een nierziekte bijvoorbeeld is het middel meestal niet geschikt.” Het onderzoek toont ook aan dat de oudere NA’s nog steeds worden voorgeschreven in Europese landen waar de nieuwere NA’s slechts in beperkte mate verkrijgbaar zijn. De auteurs wijzen er met klem op dat de ontwikkeling van het resistente hepatitis B-virus alleen kan worden tegengehouden door met het gebruik van deze oudere, suboptimale geneesmiddelen te stoppen. Hermans LE, Svicher V, Pas SD, Salpini R, Alvarez M, Ben Ari Z, et al. Combined Analysis of the Prevalence of drug Resistant HBV in antiviral therapy Experienced patients in Europe (CAPRE). J Infect Dis 2015. doi: 10.1093/infdis/jiv363
De nieuwe DNA-techniek Strand-seq geeft gedetailleerd inzicht in oorzaken van genoominstabiliteit. Dat concludeert Niek van Wietmarschen in zijn proefschrift. De nieuwe inzichten die deze techniek biedt, dragen mogelijk bij aan het ontwikkelen van een behandeling voor de erfelijke ziekte Bloom syndroom. Bovendien kunnen gekweekte stamcellen met deze techniek beter bestudeerd worden. Die stamcellen kunnen mogelijk gebruikt worden voor de ontwikkeling van nieuwe weefsels en organen. Een instabiel genoom kan de oorzaak zijn van diverse aandoeningen, bijvoorbeeld Bloom syndroom. Deze ziekte, die veroorzaakt wordt door mutaties in één gen, leidt tot een zeer ernstig ziektebeeld waarbij onder meer sprake is van extreme gevoeligheid voor zonlicht en kanker op zeer jonge leeftijd. De patiënten worden gemiddeld ongeveer 26 jaar oud. Ook bij het ontwikkelen van nieuwe stamcellen, die in de toekomst gebruikt kunnen worden om nieuwe organen of weefsels te laten groeien, speelt genoominstabiliteit een grote rol. Wetenschappers proberen momenteel met behulp van dergelijke stamcellen complete nieuwe muizen te ontwikkelen. Door genoominstabiliteit van de cellen lukt dat nog niet goed. Van Wietmarschen toont met behulp van de nieuwe techniek Strand-seq aan hoe en waar genoominstabiliteit bij het Bloom syndroom plaatsvindt. Dit is niet eerder zo gedetailleerd ontrafeld en kan bijdragen aan de ontwikkeling van een goede behandeling voor dit syndroom. Bovendien achterhaalt hij met de techniek welke fouten er ontstaan in het DNA van de nieuw gevormde stamcellen, waardoor deze niet kunnen uitgroeien tot levensvatbare muizen. Niek van Wietmarschen (1986) studeerde Biomedical Sciences aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut CRCG. Het onderzoek is onderdeel van het onderzoeksprogramma Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatmant (DARE) en is gefinancierd door de European Research Council (ERC). Begin 2017 vervolgt hij zijn onderzoek naar genoominstabiliteit als postdoc bij het National Cancer Institute van de National Institutes of Health (NIH), in Bethesda (VS).
Bron: RUG
Een tandheelkundig focusonderzoek bij patiënten die radiotherapie ondergaan bij een tumor in het hoofd-halsgebied, kan problemen voorkomen. Voor patiënten met hematologische aandoeningen is tandheelkundig ingrijpen voor een behandeling niet altijd noodzakelijk, waardoor er meer tanden en kiezen behouden kunnen worden. Dat concludeert Marleen Schuurhuis in haar proefschrift, waarin zij de noodzaak van een tandheelkundig onderzoek voorafgaand aan een oncologische behandeling onderzoekt. Radiotherapie bij een tumor in het hoofd-halsgebied kan leiden tot blijvende schade aan de speekselklieren waardoor een droge mond ontstaat. Dit geeft meer kans op gaatjes en tandvleesontsteking. Bij het trekken van een tand of kies na de bestraling is er kans op slechte genezing van het kaakbot. Ook chemotherapie voor de behandeling van bloedkanker kan schade veroorzaken, maar dat is meestal tijdelijk. Om afwijkingen in het gebit op te sporen die tijdens of na een behandeling van een tumor voor problemen kunnen zorgen, wordt voor de behandeling een zogenaamd focusonderzoek uitgevoerd. Tot nu toe was het effect van dit onderzoek echter niet bewezen. Schuurhuis toont in haar proefschrift aan dat tandvleesontsteking (parodontitis) de kans op stoornissen in de botgenezing na radiotherapie verhoogt. Daarnaast toont zij aan dat het voor patiënten met leukemie niet noodzakelijk is om voor een behandeling met chemotherapie chronische problemen in de mond te behandelen. Dat is goed nieuws, omdat dat betekent dat zij meer kans hebben dat ze hun tanden en kiezen kunnen behouden. Marleen IJzerman-Schuurhuis (1984) studeerde tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek valt binnen het onderzoeksprogramma GUTS (Guided Treatment in Optimal Selected Cancer Patients) van onderzoeksinstituut CRGG bij het UMCG. Zij is werkzaam als zelfstandige tandarts.
Bron: RUG
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Opdivo (nivolumab) is een antineoplastisch monoklonaal antilichaam dat zich bindt aan de PD-1 receptor bestemd voor de behandeling van patiënten met progressief (inoperabel of metastatisch) melanoom.
- Hetlioz (tasimelteon) is een melatonine receptor agonist bestemd voor de behandeling van 24-uurs slaap-waak stoornissen bij blinden. Tasimelteon interacteert op het circadiaanse slaap-waak ritme door het resetten van de ‘master klok’ in de suprachiasmatische kern. De ‘master klok’ regelt de circadiaanse ritmen van hormonen zoals melatonine en cortisol en synchroniseert de fysiologische processen van de slaap-waak cyclus.
- Lixiana (edoxaban) is een direct oraal anticoagulans (DOAC) bestemd voor de preventie van cerebrale en systemische embolieën bij patiënten met atrium fibrilleren en voor de behandeling en preventie van veneuze trombose en longembolie bij risico patiënten.
- LuMark (Lutetium (177Lu) chloride) is een radiofarmaceutische voorloperstof bestemd voor de radioactieve labeling van specifieke dragermoleculen.
Negatieve opinie
De CHMP was negatief over de aanvraag voor Lympreva(dasiprotimut-T), een autoloog immuunglobuline vaccin bestemd voor de behandeling van patiënten met folliculair non-Hodgkin lymfoom.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicaties:
- Esmya (ulipristal) is een selectieve progesteron receptor modulator die nu ook bestemd is voor de chronische, intermitterende, behandeling van matig tot ernstige symptomen van uteriene vleesbomen bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd.
- Invega (paliperidon) is een psycholepticum dat bestemd is voor de behandeling van schizo-affectieve stoornis bij volwassenen. De vermelding is komen te vervallen dat geen werkzaamheid is aangetoond op depressieve symptomen.
- Levemir (insuline detemir) is een insuline die nu ook bestemd is voor de behandeling van diabetes mellitus als de GLP-1 analoog liraglutide wordt toegevoegd.
- Relistor (methylnaltrexon bromide) is een perifere opioïdreceptor antagonist die nu ook bestemd is voor de behandeling van opioïd-geïnduceerde obstipatie bij volwassen patiënten, 18 jaar en ouder, met chronische niet-kanker pijn.
- Resolor (prucalopride) is een selectieve serotonine receptoragonist die nu ook bestemd is voor de symptomatische behandeling van chronische obstipatie bij mannen.
- Tygacil (tigecycline) is een antibioticum dat nu ook bestemd is voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen, uitgezonderd diabetische voetinfecties en gecompliceerde intra-abdominale infecties bij kinderen en adolescenten tussen 8 en 18 jaar.
PRAC aanbevelingen
De CHMP heeft een signaal bevestigd van een potentieel risico op ernstige bradycardieën (vertraagde hartslag) en hartblok (problemen met de geleiding van elektrische signalen in het hart) bij gelijktijdig gebruik van een aantal geneesmiddelen voor hepatitis C en amiodarone (een anti-aritmicum). Het gaat om het combinatiepreparaat Harvoni (sofosbuvir / ledipasvir) of een combinatie van Sovaldi (sofosbuvir) en Daklinza (daclatasvir).
Om het risico zo klein mogelijk te houden wordt aanbevolen amiodarone uitsluitend te geven aan patiënten die Harvoni of een combinatie van Sovalidi en Daklinza gebruiken wanneer andere anti-aritmica niet gebruikt kunnen worden. Wanneer gelijktijdig gebruik van amiodarone niet kan worden vermeden, moeten patiënten nauwkeurig worden gevolgd. Een ‘Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)’, met deze inhoud wordt op korte termijn verstuurd aan de relevante beroepsgroepen.
CMDh
Codeïne-bevattende geneesmiddelen
De CMDh bekrachtigt met consensus de PRAC aanbeveling over nieuwe maatregelen om het risico op ernstige bijwerkingen, waaronder ademhalingsmoeilijkheden, te beperken bij codeïne-bevattende geneesmiddelen die worden gebruikt voor hoest en verkoudheid bij kinderen. Het gebruik van codeïne voor hoest en verkoudheid (stroop en tabletten) is nu gecontra-indiceerd voor kinderen jonger dan 12 jaar. Gebruik van codeïne voor hoest en verkoudheid wordt afgeraden bij kinderen en adolescenten van 12 tot 18 jaar die al ademhalingsmoeilijkheden hebben. De contra-indicaties bij kinderen jonger dan 12 jaar voor codeïne bij hoest en verkoudheid zijn in lijn met de eerder genomen maatregel voor codeïne gebruikt bij pijn.
De contra-indicatie voor vrouwen in alle leeftijden die borstvoeding geven is van toepassing voor alle codeïne-bevattende geneesmiddelen die zijn aanvaard voor volwassenen. Het maakt daarbij niet uit voor welke indicatie de geneesmiddelen zijn geregistreerd. De CMDh vraagt de handelsvergunninghouders van deze producten de productinformatie aan te passen en deze contra-indicatie op te nemen. Dit kan via een zogenoemde type IA-variatie wanneer geen verdere wijzigingen nodig zijn.
De instructies voor het klaarmaken van het leukemiemiddel decitabine (Dacogen) zijn gewijzigd. De nieuwe instructies zorgen voor minder variatie in de concentratie van het eindproduct. De wijziging is het gevolg van een Europese aanscherping van de maximale toegestane dosis van endotoxine pyrogenen per vierkante meter lichaamsoppervlak, bij gebruik van parenterale vloeistoffen. De wijziging gaat per direct in. Decitabine wordt gebruikt bij de behandeling van volwassenen met acute myeloïde leukemie (AML). AML is een soort kanker die de bloedcellen aantast. Decitabine wordt voorgeschreven als AML voor de eerste keer wordt vastgesteld. Verdun de gereconstitueerde oplossing van decitabine vanaf nu tot een uiteindelijke concentratie tussen 0,15 en 1,0 mg/ml. Volg hiervoor de nieuwe instructies voor het klaarmaken van decitabine (bijlage bij de DHPC) De productinformatie (SmPC en bijsluiter) zullen met deze nieuwe instructies worden aangepast. De firma Janssen Cilag B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, oncologen en ziekenhuisapothekers. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Zorgverzekeraars DSW en Zilveren Kruis hebben HollandPTC gecontracteerd voor protonentherapie. Deze relatief nieuwe vorm van bestraling komt hiermee beschikbaar voor ruim 4,5 miljoen verzekerden. De verzekeraars contracteren HollandPTC voor een periode van 3 jaar, met als doel geleidelijke introductie van protonentherapie in Nederland. De ruim 4 miljoen verzekerden van Zilveren Kruis en de 600.000 van DSW - van oudsher sterk vertegenwoordigd in de Randstad - zijn nu verzekerd van deze nieuwe behandeling tegen kanker. Rob Florijn, algemeen directeur HollandPTC: “Met beide verzekeraars hebben we al geruime tijd intensieve gesprekken gevoerd over de introductie van protonentherapie in Nederland en over de patiënten die in aanmerking moeten kunnen komen voor deze geavanceerde behandeling. Met medisch collega Van Vulpen ben ik trots op het vertrouwen dat uit het driejaarscontract spreekt.” DSW-directeur Chris Oomen: “DSW is gezond kritisch op nieuwe, dure technologieën in de gezondheidszorg. Maar we hebben 3 jaar geleden al gezegd dat als onze verzekerden dat écht nodig hebben, zij deze moderne behandeling moeten kunnen krijgen. Ik ben blij dat met onze steun het protonencentrum er ook gekomen is.” Mariska Koster, voorheen longarts, nu medisch adviseur van Zilveren Kruis, staat achter het driejaarscontract: “Er is nog het nodige uit te zoeken over protonentherapie. In onze gesprekken en in hun aanpak bleek HollandPTC daar ook heel realistisch in. Samen introduceren we nu protonentherapie geleidelijk in Nederland. Patiënten hoeven als ze ervoor in aanmerking komen, niet meer naar het buitenland”. Marco van Vulpen, medisch hoofd van HollandPTC, en Florijn: “Protonentherapie is geen panacee. Dit meerjarig contract geeft ons de mogelijkheid om samen met ziekenhuizen, patiëntenverenigingen én deze verzekeraars te onderzoeken voor welke patiënten protonentherapie bij uitstek geschikt en kosteneffectief is”. Protonentherapie is een vorm van bestraling waarbij de dosis heel nauwkeurig in de tumor terecht komt en er sprake is van lagere radioactieve belasting. Hierdoor komt er minder straling in omliggend weefsel terecht, waardoor de kans op bijwerkingen afneemt. Voor bijvoorbeeld mensen met tumoren in het hoofd- en halsgebied en in en rond de ogen heeft bestraling met protonen voordelen. Patiënten kunnen vanaf het najaar van 2017 bij HollandPTC terecht, uitsluitend na verwijzing door een medisch specialist. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt over verwijzing met onder meer het Erasmus MC, het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Reinier de Graaf ziekenhuis en MCH-Bronovo Groep. Ook zijn er besprekingen gaande met Antoni van Leeuwenhoek, AMC en VUMC. Het aanbieden van protonentherapie gaat geleidelijk van start. Naar verwachting zullen bij HollandPTC in Delft op termijn jaarlijks 600 patiënten worden behandeld. Op dit moment wordt protonentherapie alleen buiten Nederland aangeboden. Naast HollandPTC in Delft, komt er ook een centrum voor protonentherapie in Groningen en later een in Maastricht. HollandPTC is ontstaan uit een samenwerking tussen het Erasmus MC, het LUMC en de TU Delft. Naast patiëntenzorg zal binnen HollandPTC grensverleggend wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden en wordt kennis over protonentherapie gedeeld in binnen en buitenland.
Bron: VUmc
Voor studenten Geneeskunde en Biomedische wetenschappen is het een grote uitdaging om al tijdens hun studie veelbelovend wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Als zij hier intensief bij betrokken zijn, kunnen zij zich na hun studie beter ontwikkelen tot internationaal erkende wetenschappers. Binnen het huidige systeem van financiering van onderzoek is er vaak geen mogelijkheid om dit te realiseren, terwijl het verrichten van wetenschappelijk onderzoek door studenten voor zowel de studenten als voor het wetenschappelijk onderzoek veel kansen biedt. Juist getalenteerde studenten kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Daarom vragen wij u te doneren om het voor een student mogelijk te maken veelbelovend wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling van een nieuw levend geneesmiddel te verrichten. De student krijgt de mogelijkheid om betaald een jaar lang onderzoek te doen binnen de afdeling Hematologie van het Leids Universitair Medisch Centrum. Een belangrijk speerpunt van deze afdeling is het ontwikkelen van levende geneesmiddelen die ingezet kunnen worden in de behandeling van leukemie, lymfeklierkanker en het multipel myeloom. Met een levend geneesmiddel worden geselecteerde of bewerkte afweercellen (T-cellen) van een gezonde donor bedoeld die kunnen worden ingezet voor het bestrijden van de kwaadaardige ziekte van de patiënt. Informatie over het huidige onderzoek is te vinden op onze campagnesite. De ontwikkeling van een nieuw levend geneesmiddel is van grote waarde voor patiënten met kwaadaardige ziekten van bloed of beenmerg. De student zal in het laboratorium afweercellen van een gezonde donor zo bewerken dat deze afweercellen kunnen worden ingezet als effectieve behandeling van de kwaadaardige bloed- of beenmergziekte van de patiënt, zonder schadelijke bijwerkingen te veroorzaken. De student voert dit onderzoek uit in de laatste fase van de studie. Om dit baanbrekend onderzoek mogelijk te maken is geld nodig. Voor de mogelijkheid die de student krijgt om zich te ontwikkelen als onderzoeker op een overzichtelijk project binnen een goed lopend onderzoeksprogramma vragen wij u om uw steun! Voor de behandeling van de bloed- of beenmergziekte van een patiënt is vaak een allogene stamceltransplantatie nodig. Hierbij wordt de zieke bloedvorming van de patiënt vervangen door de gezonde bloedvorming van de stamceldonor. Toch is dit vaak niet voldoende om de ziekte te genezen. Naast het geven van donorstamcellen, is hiervoor het toedienen van afweercellen (T-cellen) van de donor nodig. De werking van deze donor T-cellen is dat deze alles zullen aanvallen wat voor hen lichaamsvreemd is. Omdat ze komen uit een donor en worden toegediend aan een patiënt, kunnen de T-cellen vrijwel alles aanvallen in hun nieuwe omgeving, omdat voor de T-cellen vrijwel alles lichaamsvreemd is. Het gunstige effect van donor T-cellen bestaat uit het aanvallen van resten van de ziekte van de patiënt. Een veelvoorkomende ongunstige bijwerking ontstaat wanneer donor T-cellen ook gezonde weefsels van de patiënt aanvallen. Als na stamceltransplantatie onbewerkte donor T-cellen worden gegeven, kan zowel het gunstige effect als het ongunstige effect optreden. De student gaat een nieuw levend geneesmiddel ontwikkelen dat bestaat uit een selectie van donor T-cellen die zich richten tegen een structuur die zich op de zieke bloedcellen van de patiënt bevindt, maar niet op andere, gezonde organen van de patiënt. Hierdoor kan de ziekte van de patiënt worden onderdrukt zonder daarbij schade aan te richten aan gezonde weefsels. Uit ons onderzoek is al duidelijk geworden welk soort structuren moeten worden aangevallen om ervoor te zorgen dat donor T-cellen zich alleen richten tegen de zieke bloedcellen van de patiënt. De methode om ook daadwerkelijk deze structuren in patiënten aan te vallen, zal verder uitgewerkt worden. De student zal de structuren namaken en donor T-cellen blootstellen aan deze structuren. De donor T-cellen die in staat zijn deze structuren te herkennen, zullen veranderen en bepaalde eiwitten op hun celoppervlak brengen, waardoor juist alleen deze cellen kunnen worden geselecteerd. Dat zal gebeuren met behulp van een magneet en magnetisch geladen antilichamen. De student zal de procedure tot in detail gaan ontwikkelen en testen. Uiteindelijk zal het onderzoek moeten leiden tot de start van een klinische studie waarbij patiënten na een stamceltransplantatie behandeld worden met bewerkte donor T-cellen die alleen de zieke cellen van de patiënt aanvallen en de gezonde weefsels met rust laten.
Bron: LUMC
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert om bij het gebruik van Xalkori (crizotinib) extra alert te zijn op symptomen van hartfalen. Daarbij wordt geadviseerd vooral te controleren op symptomen als benauwdheid, oedeem en snelle gewichtstoename door vasthouden van vocht. Dit geldt ook voor patiënten zonder bestaande hartaandoening. Bij een recente beoordeling van de risico’s zijn ernstige gevallen van hartfalen gemeld. Deze waarschuwing wordt toegevoegd aan de patiëntenbijsluiter en uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). Crizotinib wordt voorgeschreven bij de behandeling van volwassenen met niet-kleincellige longkanker (NSCLC) met een genetische afwijking, abnormale anaplastisch lymfoom kinase (ALK)gen. De firma Pfizer B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar longartsen, internisten-oncologen, cardiologen, ziekenhuisapothekers (en genoemde zorgverleners in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Met twee nieuwe wiskundige modellen en door het gebruik van de tracers –FDOPA en raclopride kan de tijd die een PET-hersenscan duurt flink worden verkort, namelijk van twee uur naar twintig minuten (voor –FDOPA, een tracer om onder andere de ziekte van Parkinson op te sporen) en van een uur naar twintig minuten (voor raclopride). In beide gevallen leveren de scans even betrouwbare kwantitatieve informatie als langere scans. Tot die conclusie komt Isadora Lopes Alves in haar promotieonderzoek. Als het onderzoek in de klinische praktijk wordt toegepast, heeft dat grote gevolgen voor patiënten. Iedereen die wel eens een PET-scan heeft ondergaan, weet dat zo’n scan twee tot drie uur in beslag kan nemen. PET-scans worden gebruikt om kanker op te sporen, maar ook voor andere ziektes zoals Parkinson, dementie of sommige hart- en vaatziekten worden ze ingezet. Een groot voordeel van deze afbeeldingstechniek ten opzichte van andere beeldvormende technieken is dat een PET-scan kwantitatieve (telbare) informatie oplevert over fysiologische processen in het lichaam. Zo’n kwantitatieve analyse krijgen artsen door wiskundige modellen te gebruiken, gebaseerd op farmacokinetische analyse, dat wil zeggen op de analyse van de manier waarop het lichaam lichaamsvreemde stoffen (zoals tracers) opneemt, verwerkt en uitscheidt. Deze wiskundige modellen zijn echter niet geschikt voor alle situaties, en het ontwikkelen van optimale modellen is nog niet zo gemakkelijk. Daarom beoordelen artsen PET-scans in de praktijk vaak visueel of met simpele methoden. Lopes Alves onderzocht in haar proefschrift de uitdagingen en mogelijkheden voor de kwantificatie van PET-hersenscans. Ze keek daarbij onder andere naar het verkorten van de scantijd. Dat bleek mogelijk door twee opeenvolgende PET-hersenscans van ieder tien minuten uit te voeren en door de gegevens die dat opleverde vervolgens te gebruiken in twee nieuwe wiskundige modellen. Beide modellen bleken betrouwbare kwantitatieve informatie op te leveren, in tegenstelling tot het in de praktijk veelgebruikte statistische model Standard Uptake Value (SUV). Het onderzoek laat zien dat de kloof tussen korte scans en kwantificeerbare PET-beelden heel goed overbrugd kan worden. Isadora Lopes Alves (1990) studeerde Health/Medical Physics (BSc) aan de Pontifícia Universidade Católica do Rio Grande do Sul (Brazilië). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling Nucleaire Geneeskunde & Moleculaire Beeldvorming. Lopes Alves werkt nu als wetenschappelijk onderzoeker in het VUmc. De titel van haar proefschrift is: “Challenges and opportunities in quantitative brain PET imaging”.
Bron: RUG
Onderzoeker Esther Hulleman van Hersentumorcentrum Amsterdam van VUmc en haar collega’s hebben drie subsidies ontvangen voor onderzoek naar een zeldzame, ongeneeslijke vorm van hersentumoren bij kinderen: het Diffuus Intrinsiek Pons Glioom (DIPG), ofwel hersenstamtumor. De Cure Starts Now foundation heeft bijna een ton subsidie gegeven voor onderzoek naar hersenstamtumoren. Deze subsidie zal worden gebruikt om bloedtesten te ontwikkelen die afwijkingen in de tumor vaststellen en aangeven of therapie aanslaat. Dit is voor kinderen met een hersenstamtumor van groot belang, omdat het nemen van een biopt (stukje hersenweefsel) bij hen zeer lastig is vanwege de complexe locatie van de tumor. Verder hebben de onderzoekers een subsidie ontvangen van Stophersentumoren.nl voor het uittesten van een mogelijk nieuwe behandeling voor D Op de foto vlnr: Hans Meel, Esther Hulleman en Klaske van Hofstee IPG in muizen (15 duizend euro). En de Stichting Kinderen Kankervrij (KiKa) stelde recent 95 duizend euro beschikbaar om te onderzoeken of externe factoren wellicht een rol spelen bij het ontstaan van DIPG. Jaarlijks wordt bij circa 260 tot 400 patiëntjes in Europa de diagnose DIPG gesteld. Helaas is er geen behandeling voor de genezing van DIPG: de meeste kinderen overlijden binnen 9 maanden na diagnose. Er is nog maar weinig over de ziekte bekend. De onderzoekers proberen antwoorden te geven op de vele vragen die er zijn rond deze vreselijke ziekte. Vorige maand hebben onderzoekers van VUmc ook al een grote subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een registratiesysteem voor DIPG.
Dankzij een unieke samenwerking tussen chirurgen en het nieuwe UM imaging instituut M4I wordt in Maastricht gewerkt aan de ‘oncologische operatiezaal van de toekomst’. Nieuwe beeldvormingstechnieken, die inzicht geven in de metabole karakteristieken van tumoren, maken het mogelijk om al tijdens de operatie, ín de OK, te bepalen of de chirurg in tumorvrij gebied opereert. Een van de drijvende krachten achter deze samenwerking, chirurg Steven Olde Damink, spreekt op 4 september zijn inaugurele rede uit, getiteld ‘Dissecting boundaries’. De samenwerking brengt klinische en basaalwetenschappelijke onderzoekers bij elkaar in een geïntegreerd onderzoekslaboratorium, dat voorafgaand aan de oratie van Olde Damink wordt geopend. In dit lab wordt o.a de iKnife verder ontwikkeld, samen met het Imperial College in London en de Britse firma Waters. De iKnife maakt gebruik van de aerosolen die vrijkomen als de chirurg het weefsel doorsnijdt. Massaspectrometrie maakt zeer snelle analyse van de stofwisselingsproducten (metabolieten) in deze aerosolen mogelijk, waardoor snel vastgesteld kan worden of er nog tumorweefsel aanwezig is. Daarnaast wordt gewerkt aan de CUSA (cavitron ultrasonic surgical aspirator) technologie om direct in de operatiezaal het snijoppervlak te scannen. Moderne beeldvormende massaspectroscopie is in staat om zo’n analyse, waar de patholoog nu nog enkele dagen voor nodig heeft, binnen 10 minuten uit te voeren. Olde Damink, chirurg in het Maastricht UMC+, werd op 1 juli 2015 benoemd tot hoogleraar Translationeel Onderzoek Gastro-Intestinale Chirurgie. Hij speelde een belangrijke rol bij de vestiging van het massaspectrometrie lab van prof. dr. Ron Heeren in Maastricht. Heeren, in september vorig jaar benoemd tot universiteitshoogleraar aan de UM, verhuisde met zijn onderzoeksgroep van AMOLF in Amsterdam naar Maastricht. Hier krijgt hij de kans om 25 jaar fundamentele onderzoekservaring naar de klinische praktijk te brengen. In zijn oratie behandelt Olde Damink nog enkele onderzoekslijnen waar hij samen met M4I aan gaat werken, zoals het ontwikkelen van een 4D beeldvormende techniek om stofwisseling in de loop van de tijd in kaart te brengen. Zo wordt niet alleen een 3D snapshot gemaakt maar wordt ook de aanmaaksnelheid van deze metabolieten in beeld gebracht. Deze nieuwe analysetechniek geeft informatie om ziekteprocessen te doorgronden en de effecten van bepaalde behandelingen en/of preventieve maatregelen beter te begrijpen. Deze onderzoekstechniek kan in de toekomst ook gebruikt worden om het metabolisme, met name de heterogeniteit van tumoren, beter te kunnen visualiseren. Dat kan tijdens de behandeling van de individuele patiënt een hulpmiddel zijn om chemotherapieschema’s aan te passen en behandeling te personaliseren. De leerstoel van Olde Damink richt zich verder nog op een aantal onderzoeksthema’s, zoals de zogenaamde ‘entero-hepatische kringloop’ van galzouten in de lever, galwegen en darm. Verstoring van deze kringloop heeft een negatieve invloed op het functioneren van de darm en de lever. Recent is aangetoond dat de galzoutgevoelige nucleaire receptoren van cruciaal belang zijn voor het herstel van de lever na een operatie. Een ander onderzoeksthema binnen de leerstoel betreft de effecten van chirurgie op oudere patiënten, morbide obesitas en kankergerelateerde cachexie (extreme vermagering en verlies van spiermassa). Ook hier dient verstoring in darm- en leverfunctie als leidraad.
Het LUMC heeft samen met Europese partners 12 miljoen euro subsidie binnengehaald voor oogheelkundig onderzoek. De subsidie komt van Horizon2020, een van de belangrijkste Europese subsidieprogramma’s. Het geld gaat naar twee innovatieve projecten: de behandeling van uitzaaiingen bij oogmelanoompatiënten en de behandeling van patiënten met een beschadigd hoornvlies. Dr. Martine Jager en haar team kunnen de subsidies goed gebruiken, want er is een groot tekort aan geld voor oogheelkundig onderzoek. "En dat terwijl er door de vergrijzing steeds meer mensen zijn met visuele problemen. Blindheid voorkomen, oogkanker te lijf gaan; ons onderzoek is er heel direct op gericht al binnen een paar jaar onze patiënten beter te kunnen helpen." Het project Arrest Blindness is gericht op het ontwikkelen van een kunstmatig hoornvlies als alternatief voor donorweefsel. Een beschadigd hoornvlies kan gehele of gedeeltelijke blindheid tot gevolg hebben. Een transplantatie kan het zicht terugbrengen. Er is echter wereldwijd een groot tekort aan menselijk donorweefsel. Samen met het Leidse bedrijf Aeon Astron werkt het LUMC al een aantal jaren aan de ontwikkeling van een kunstmatig hoornvlies op basis van vissenschubben. Jager: "Om dit onderzoek naar een hoger plan te tillen, zijn we op zoek gegaan naar Europese partners. Nu werken we met belangrijke Europese centra in meer dan vijftien landen samen aan verschillende soorten kunsthoornvliezen. Met deze Horizon2020 subsidie hebben we geld om de ontwikkelingen te versnellen." In het tweede project, UM Cure, staat de zoektocht naar een goede behandeling van oogmelanoomuitzaaiingen centraal. "Het LUMC is gespecialiseerd in de behandeling van oogmelanoom", vertelt Jager. "Het is tegenwoordig heel goed mogelijk om tumoren in het oog te behandelen. Maar er is nog geen efficiënte behandeling voor uitzaaiingen van oogmelanoom." Het LUMC heeft een consortium opgezet met de belangrijkste andere Europese centra, zoals het Instituut Curie, de Universiteit van Liverpool en de Champalimaud Foundation in Lissabon. Ook patiëntenorganisaties zijn betrokken bij de subsidieaanvraag. "Samen gaan we onderzoeken hoe immunotherapie of targeted therapie kan worden ingezet om uitzaaiingen te behandelen", zegt Jager. "Zo zoeken we uit of bestaande middelen ook kunnen worden ingezet om oogmelanoomcellen doelgericht te bestrijden. Het bestuderen van oogmelanoom bij zebravissen moet ons daarnaast meer kennis opleveren over de manier waarop de ziekte zich ontwikkelt." De twee projecten zijn goede voorbeelden van waar het LUMC goed in is, zegt Jager. "Het gaat om translationeel onderzoek, met een intensieve wisselwerking tussen onderzoekers en artsen. Patiënten kunnen hierdoor al heel snel profiteren van het onderzoek." Bovendien zijn beide projecten innovatief en multidisciplinair. Naast oogartsen werken er ook genetici, biologen en klinisch oncologen aan mee. "Bij de aanvraag hadden we vanaf het begin een sterk Leids team, met Aart Jochemsen, Ellen Kapiteijn, Ewa Snaar en Pieter van der Velden", zegt Jager. "Ik ben erg trots op het gehele team van onderzoekers. Samen met de andere topcentra kunnen we het oogheelkundig onderzoek nu een flinke boost geven."
Martine van Keimpema: ‘The FOX and the mutants in mature human B cells and DLBCL’. FOXP1 is een transcriptiefactor, een eiwit dat het aflezen van bepaalde genen en daarmee de aanmaak van eiwitten, remt of stimuleert. FOXP1 komt veel voor in bepaalde B-cel lymfomen, een vorm van kanker van witte bloedcellen. In dit type cel is de NF-κB signaleringroute, die celgroei en overleving regelt, continue actief. Van Keimpema onderzocht de rol van FOXP1 bij het ontstaan van lymfomen en de differentie van B-cellen. Ze ontdekte dat FOXP1 het aflezen remt van genen die normaal gesproken de differentiatie stimuleren van B-geheugencellen tot antilichaam uitscheidende bloedcellen. Ook blijkt FOXP1 de expressie te remmen van genen die celdood stimuleren. Van Keimpema ontdekte verder dat FOXP1 daadwerkelijk de vorming van de antilichaam uitscheidende bloedcellen remt en overleving en groei van de B-geheugencellen stimuleert. Ook vond ze dat FOXP1 voor zijn overlevings-stimulerende en celgroei-inducerende effect afhankelijk is van activatie van de NF-κB signaleringroute. Van Keimpema deed onderzoek met biopten van een bepaald type B-cel lymfoom, diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL), en keek naar mutaties in de genen CD79B en MyD88. Van die mutaties is bekend dat ze de NF- κB signaleringroute activeren. Van Keimpema onderzocht of de mutaties aanwezig waren en of ze correleerden aan de lymfoom subgroep, de locatie en andere moleculaire eigenschappen van deze lymfomen. Uit de resultaten bleek dat de mutaties in Cd79 en MyD88 voornamelijk voorkomen in DLBCLen in het centrale zenuwstelsel en de testis.
Door patiëntkenmerken en de uitslag van een bloedtest slim te combineren, hoeven veel minder patiënten met een mogelijke longembolie een CT-scan te ondergaan. Deze manier van diagnostiek is veilig en bespaart dure en potentieel schadelijke CT-scans. Dat schrijven onderzoekers van de afdeling Interne Geneeskunde, sectie Trombose en Hemostase van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet. Een groot onderzoek met 3465 patiënten in 12 Nederlandse ziekenhuizen wees uit dat het algoritme veilig en effectief is. Vergeleken met de huidige manier van werken, werden 14 procent minder CT-scan uitgevoerd zonder dat dit extra gemiste diagnoses opleverde. “Dit is een heel belangrijke bevinding, want CT-scans verhogen bijvoorbeeld het risico op borstkanker. Bovendien zijn de scans duur en tijdrovend”, vertelt Menno Huisman, internist-vasculaire geneeskunde en hoogleraar Interne Geneeskunde aan het LUMC. “In Europese landen is het credo: als je geen CT-scan hoeft te doen, doe het dan niet.” Longembolie komt vaak voor, maar is lastig vast te stellen omdat de symptomen erg verschillend zijn tussen patiënten, leggen promovendus Tom van der Hulle en staflid Erik Klok uit. Van der Hulle: “Soms ben je zo zeker dat iemand geen longembolie heeft, dat je achteraf danig verrast bent als het toch een longembolie blijkt te zijn – en omgekeerd.” Het probleem met de oude diagnosemethode was dat er vaak onnodige CT-scans werden gedaan, doordat het protocol te ingewikkeld was of helemaal niet werd gevolgd. Van der Hulle: “Het YEARS-algoritme is een heel praktische oplossing die daadwerkelijk de praktijk verandert en nu in diverse Nederlandse ziekenhuizen de standaard is.” Ook bij internationale experts blijven de resultaten van de LUMC-onderzoekers niet onopgemerkt. In een begeleidende editorial in The Lancet noemt dr. Konstantinides van de Johannes Gutenberg Universiteit in Mainz het YEARS-algoritme “een belangrijke mijlpaal” voor een optimale diagnosestelling voor longembolie en “de vervulling van een behoefte in de dagelijkse praktijk”. De studie werd uitgevoerd in samenwerking met elf Nederlandse ziekenhuizen: AMC in Amsterdam, HagaZiekenhuis in Den Haag, Gelre ziekenhuis in Apeldoorn, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis in Amsterdam, Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk, Rijnstate in Arnhem, Medisch Centrum Haaglanden in Den Haag, UMC Utrecht, Erasmus MC Rotterdam, Alrijne Ziekenhuis in Leiderdorp en Leiden en het Flevoziekenhuis in Almere.
Bron: LUMC
Door met een eenvoudige ingreep een beknelde zenuw in de enkel van diabetespatiënten los te maken, ontdekte prof. dr. Henk Coert, afdelingshoofd Plastische Chirurgie UMC Utrecht, dat wonden aan tenen en amputaties van voeten en onderbenen te voorkomen zijn. “Dit is een belangrijke stap voor ruim één miljoen diabetespatiënten in Nederland. Zij krijgen door deze ingreep gevoel en kracht in hun voet terug. Bovendien voelen zij zich erkend in hun chronische pijnklachten zoals doofheid en tintelingen in hun tenen.” Samen met de Amerikaanse plastisch chirurg prof. dr. Lee Dellon van het Johns Hopkins Hospital in Baltimore, is Coert grondlegger van deze behandeling van beknelde zenuwen. Naar verwachting heeft 7 procent van de wereldbevolking in 2035 suikerziekte. In Nederland loopt dat aantal op tot 1,5 miljoen in de komende twintig jaar. Bijna de helft van hen heeft last van beknelde zenuwen (neuropathie), zowel in handen als in voeten, en in de meeste gevallen verergert het. Deze zenuwbeknelling zorgt vaak voor zweren, wonden en infecties in de voet. Het verlies van tenen en in vergevorderde gevallen is ook amputatie van de voet of het onderbeen het gevolg. Tot op heden is niet duidelijk wat de oorzaak is van het optreden van zenuwbeknelling. Coert sprak vandaag zijn oratie uit ter ere van zijn hoogleraarschap plastische chirurgie aan de Universiteit Utrecht. Hij bekwaamde zich de afgelopen jaren als plastisch chirurg onder andere in zenuwcompressie en zenuwchirurgie. Komende zomer wil hij beginnen met grootschalig onderzoek naar het gevoel in de voet van diabetici nadat een beknelde zenuw is losgemaakt. Hij verwacht subsidie te krijgen van de overheid om de resultaten van deze ingrepen te monitoren. “Als het geld er komt, kunnen we samen met zeven andere Nederlandse ziekenhuizen ingrepen starten en resultaten vastleggen. Het is nuttig informatie te verzamelen via een grote kwaliteitsmeting voor plastische chirurgie wereldwijd.” Chronische pijn door zenuwbeknelling bij diabetici blijkt een grote kostenpost voor de maatschappij. In Nederland ligt de schatting op 20 miljard euro jaarlijks: medische kosten en indirecte kosten zoals ziekteverzuim. Een grote studie in de Verenigde Staten toont aan dat de kosten voor gezondheidszorg bij patiënten met pijnlijke aandoeningen aan zenuwen op jaarbasis tussen de 560 en 635 miljard dollar liggen. Beduidend meer dan voor de behandeling van hartziekten (309 miljard dollar) en kanker (234 miljard dollar).
Bron: UMC
Nederlands rookbeleid schiet tekort, blijkt uit internationaal onderzoek. Nederlandse rokers maken zich na jaren van tabaksontmoediging nog nauwelijks zorgen over de gevaren van roken en meeroken. Vergeleken met vijftien andere onderzochte landen telt ons land het laagste percentage rokers dat vaak nadenkt over de schade van roken voor henzelf (22%) of voor anderen (9%). Ook beseffen relatief weinig Nederlandse rokers dat hartaandoeningen, beroertes en longkanker veroorzaakt kunnen worden door roken en dat hartaandoeningen bij niet-rokers kunnen worden veroorzaakt door meeroken. Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek dat op zaterdag 12 september in Maastricht wordt gepresenteerd tijdens een internationaal wetenschappelijk congres over tabaksverslaving, SRNT-E 16th Annual Conference. Nederland heeft zich vanaf 2005 verplicht maatregelen te nemen om het roken terug te dringen. In dat jaar tekende Nederland het Kaderverdrag Tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie. Maar hoe effectief is het rookbeleid van Nederland nu eigenlijk? In een vergelijkend onderzoek – het International Tobacco Control (ITC) Project – onder rokers in 22 landen worden de resultaten vergeleken. De landenstudie over Nederland wordt dit weekend gepresenteerd in Maastricht. Onderzoekers van universiteiten in Maastricht, Amsterdam (UvA) en Waterloo (Canada) presenteren daarin aanbevelingen naar aanleiding van zeven metingen van 2008 tot 2014 onder tweeduizend Nederlandse rokers. Nederland kan en moet veel meer doen dan de huidige aanpak, zo luidt het oordeel van de onderzoekers. Op sommige onderdelen is sprake van vooruitgang, maar er is nog veel winst te boeken. Zo staan rokende Nederlanders in vergelijking met rokers in andere landen minder afwijzend tegenover roken. Slechts 21% van de rokers denkt er negatief over, het één na laagste score van dertien vergelijkbare landen. Ook de geringe kennis van de gevaren van roken en meeroken noemen de onderzoekers verontrustend. In elk ander onderzocht land was het risicobesef groter. De onderzoekers zien hierin een rechtstreeks gevolg van bezuinigen op voorlichtingscampagnes. Zij roepen de Nederlandse overheid daarom op structureel en stevig te investeren in voorlichting.
Dierproeven overbodig maken door een nieuwe test te ontwikkelen om kwaadaardige tumoren op te sporen. Dat is LUMC-onderzoeker Daniela Salvatori van plan met haar ZonMw-subsidie van 250.000 euro in het kader van het project ‘Meer kennis met minder dieren’. Haar onderzoek draait om stamcellen, die zich onbeperkt kunnen delen en zorgen voor de aanmaak van gespecialiseerde cellen. “In 2006 is er een methode ontwikkeld waarmee je zelf deze stamcellen kunt maken door wat weefsel bij bijvoorbeeld de neus van een patiënt weg te halen. Die cellen herprogrammeer je en vorm je tot stamcellen. Dan kun je er alles van maken, van bloed tot hartweefsel. Het hangt af van wat een patiënt nodig heeft”, legt Salvatori, dierenarts en dierpatholoog, uit. “We noemen dit geïnduceerde pluripotente stamcellen.” Het grote struikelblok is dat deze nieuw gevormde cellen niet meteen nuttig zijn voor een patiënt. “Ze kunnen in het lichaam een goed- of kwaadaardige tumor vormen”, aldus Salvatori. “Daarom worden de cellen eerst getest in proefdieren. Dat zorgt bij hen voor veel ongemak.” Salvatori zocht contact met Leendert Looijenga. Hij onderzoekt in het Erasmus MC in Rotterdam kwaadaardige tumoren die ontstaan in de testis van jonge mannen. Als zo’n tumor is verwijderd, haalt Looijenga wat bloed weg bij een patiënt om te onderzoeken of er uitzaaiingen zijn. “Hij kijkt of bepaalde biomarkers in het bloed aanwezig zijn waarmee je kanker kunt aantonen. De tumoren die Looijenga onderzoekt, lijken erg veel op de kwaadaardige gezwellen die stamcellen vormen”, zegt Salvatori. “Ik dacht: kunnen we de dierproeven overbodig maken en met behulp van biomarkers bepalen of stamcellen een goedaardige of juist een kwaadaardige tumor vormen?” Dat gaat ze de komende drie jaar onderzoeken in samenwerking met Jan-Bas Prins, hoogleraar Proefdierwetenschappen, en Christine Mummery, hoogleraar Ontwikkelingsbiologie. De eerste resultaten zijn alvast veelbelovend. Salvatori: “We hopen dat de oude dierproeftest straks niet meer nodig is.”
Bron: LUMC
Gezondheidsverschillen tussen mensen zijn complex en hangen onder meer samen met erfelijke factoren, sociaaleconomische factoren, opleidingsniveau en gedrag. De gezondheid van een baby (en daarmee ook van een latere volwassene) begint voorafgaand aan de bevruchting, met ouders die hun erfelijk materiaal, via eicel en zaadcel, doorgeven aan de volgende generatie. Maar zij geven niet alleen het erfelijk materiaal door. Met de eicellen en zaadcellen, en daarna in het embryo en de foetus in de baarmoeder, worden allerlei processen geprogrammeerd die in meer of mindere mate de gezondheid van het toekomstige individu bepalen - en ook de kwetsbaarheid voor hart- en vaatziekten, diabetes, kanker en andere chronische aandoeningen. Gynaecologen die werken binnen de voortplantingsgeneeskunde staan aan de voorzijde van deze levenscyclus. Zij begeleiden paren waarbij een zo gewenste zwangerschap uitblijft. Voor paren met een zeer lage of zelfs afwezige kans op natuurlijke voortplanting kan een vruchtbaarheidsbehandeling de mogelijkheid van een zwangerschap scheppen. Het bevorderen van de natuurlijke zwangerschapskansen en het bevorderen van de gezondheid van de toekomstige zwangere en haar kind (al dan niet na een vruchtbaarheidsbehandeling) heeft bij professionals en patiënten binnen de voortplantingsgeneeskunde nog niet de aandacht gekregen die het verdient. Daar is winst te boeken, stelt hoogleraar Annemieke Hoek in haar oratie, door paren te begeleiden om risicovol gezondheidsgedrag als roken, overmatig alcoholgebruik en ernstig overgewicht te helpen voorkomen of te behandelen door leefstijlinterventie. Zwanger worden is een belangrijk doel, stelt Hoek, maar het uiteindelijke doel van de paren die een gezin willen stichten is om gezond zwanger te worden en een gezond kind te krijgen. Haar onderzoeksgebied ‘reproductieve gezondheid’ richt zich op de vraag hoe en op welke manier paren kunnen worden begeleid om de kansen op een gezonde zwangerschap zo groot mogelijk te maken, hetzij via een natuurlijke zwangerschap hetzij via een vruchtbaarheidsbehandeling.
Bron: RUG
Sommige kinderen groeien op met een ouder die aan een ernstige erfelijke hersenaandoening lijdt, zoals de ziekte van Huntington. Zij hebben als volwassenen vaker hechtingsangst dan anderen en staan daardoor onzekerder in relaties. En als ze willen laten testen of ze de ziekte zelf krijgen, dan kunnen mensen met hechtingsangst de spanning van de test moeilijker aan. Dat blijkt uit onderzoek waarop psycholoog Lucienne van der Meer (Klinische Genetica) op 3 september promoveerde. “Het zou goed zijn als clinici hier alert op zijn en zo nodig extra hulp bieden”, zegt ze. Cover proefschrift Lucienne van der MeerVan der Meer, die ook patiëntenzorg doet op de afdeling Klinische Genetica, vroeg mensen die opgroeiden met een ouder die de ziekte van Huntington, CADASIL of de Katwijkse ziekte (HCHWA-D) had of zij als kind ingrijpende gebeurtenissen hadden meegemaakt. Alle drie de ziekten uiten zich in neurologische problemen, cognitieve achteruitgang en psychiatrische problemen, vanaf middelbare leeftijd. Ruim de helft (53 procent) van de ondervraagden rapporteerde een of meer negatieve jeugdervaringen, bijvoorbeeld huiselijk geweld, middelenmisbruik of een psychiatrische ziekte van moeder of vader. Van de algemene bevolking maakt een veel kleiner deel als kind zoiets mee, namelijk 25 procent. In hun latere leven kampen deze mensen vaker dan gemiddeld met hechtingsangst, blijkt uit het onderzoek. “Dat is begrijpelijk”, zegt Van der Meer. “Kinderen leren van hun ouders hoe ze om kunnen gaan met stressvolle situaties. Maar ouders die een hersenaandoening hebben, kunnen hun kinderen niet altijd goed begeleiden. Opgroeiende kinderen raken daardoor verward, onzeker en angstig over wat ze kunnen verwachten als ze hulp nodig hebben. Dat uit zich later in angst dat anderen onvoldoende steun zullen bieden, met moeizame relaties en emotionele en psychische problemen tot gevolg.” Ter vergelijking ondervroeg Van der Meer ook mensen van wie de moeder een erfelijke vorm van borst- of eierstokkanker had gehad. Ook veel van deze mensen maakten als kind een dramatisch voorval mee; dat was meestal het verlies van de moeder op jonge leeftijd. Maar hoe triest ook, deze situatie schept geen verwarring over de rol van de ouders en leidt volgens het onderzoek niet tot een grotere kans op hechtingsangst later. Kinderen van een ouder met de ziekte van Huntington, CADASIL of de Katwijkse ziekte hebben een kans van 50 procent dat ze de aandoening erven. Voor dragers van de ziekteveroorzakende genmutaties zijn er geen mogelijkheden om aan de ziekte te ontkomen en er is tot nu toe geen genezing mogelijk. “Als iemand zich bij ons laat testen, dan is dat vrijwel altijd een stressvolle periode die gepaard kan gaan met sombere of angstige gevoelens”, zegt Van der Meer. “De meeste mensen kunnen die spanning aan, bijvoorbeeld door sociale steun te zoeken. Maar mensen met hechtingsangst hebben er meer en langer problemen mee. Ze schrikken ervoor terug om anderen bij hun stressvolle situatie te betrekken. Ze zijn bang dat hun partner hen onvoldoende zal steunen of zelfs zal verlaten en dat vrienden hen niet begrijpen.” Ze raadt clinici daarom aan alert te zijn op hechtingsproblemen, en om mensen die kwetsbaar blijken extra steun te bieden. Daarbij is het goed om aandacht te geven aan wat vroeger in het leven is voorgevallen. “Een erfelijke aandoening in de familie kan gedurende het hele leven een rol spelen, van generatie op generatie.”
Met twee nieuwe wiskundige modellen en door het gebruik van de tracers –FDOPA en raclopride kan de tijd die een PET-hersenscan duurt flink worden verkort, namelijk van twee uur naar twintig minuten (voor –FDOPA, een tracer om onder andere de ziekte van Parkinson op te sporen) en van een uur naar twintig minuten (voor raclopride). In beide gevallen leveren de scans even betrouwbare kwantitatieve informatie als langere scans. Tot die conclusie komt Isadora Lopes Alves in haar promotieonderzoek. Als het onderzoek in de klinische praktijk wordt toegepast, heeft dat grote gevolgen voor patiënten. Iedereen die wel eens een PET-scan heeft ondergaan, weet dat zo’n scan twee tot drie uur in beslag kan nemen. PET-scans worden gebruikt om kanker op te sporen, maar ook voor andere ziektes zoals Parkinson, dementie of sommige hart- en vaatziekten worden ze ingezet. Een groot voordeel van deze afbeeldingstechniek ten opzichte van andere beeldvormende technieken is dat een PET-scan kwantitatieve (telbare) informatie oplevert over fysiologische processen in het lichaam. Zo’n kwantitatieve analyse krijgen artsen door wiskundige modellen te gebruiken, gebaseerd op farmacokinetische analyse, dat wil zeggen op de analyse van de manier waarop het lichaam lichaamsvreemde stoffen (zoals tracers) opneemt, verwerkt en uitscheidt. Deze wiskundige modellen zijn echter niet geschikt voor alle situaties, en het ontwikkelen van optimale modellen is nog niet zo gemakkelijk. Daarom beoordelen artsen PET-scans in de praktijk vaak visueel of met simpele methoden. Lopes Alves onderzocht in haar proefschrift de uitdagingen en mogelijkheden voor de kwantificatie van PET-hersenscans. Ze keek daarbij onder andere naar het verkorten van de scantijd. Dat bleek mogelijk door twee opeenvolgende PET-hersenscans van ieder tien minuten uit te voeren en door de gegevens die dat opleverde vervolgens te gebruiken in twee nieuwe wiskundige modellen. Beide modellen bleken betrouwbare kwantitatieve informatie op te leveren, in tegenstelling tot het in de praktijk veelgebruikte statistische model Standard Uptake Value (SUV). Het onderzoek laat zien dat de kloof tussen korte scans en kwantificeerbare PET-beelden heel goed overbrugd kan worden. Isadora Lopes Alves (1990) studeerde Health/Medical Physics (BSc) aan de Pontifícia Universidade Católica do Rio Grande do Sul (Brazilië). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling Nucleaire Geneeskunde & Moleculaire Beeldvorming. Lopes Alves werkt nu als wetenschappelijk onderzoeker in het VUmc. De titel van haar proefschrift is: “Challenges and opportunities in quantitative brain PET imaging”.
Bron: RUG
In Nederland bevinden zich naar schatting 24.000 woningen met een jaargemiddelde radonconcentratie boven 100 becquerel (Bq) per kubieke meter. Vooral in eengezinswoningen met natuurlijke ventilatie in Zuid-Limburg en het Rivierengebied worden vaker overschrijdingen aangetroffen: 80 procent van de woningen met meer dan 100 Bq radon per kubieke meter bevindt zich daar. Dat komt doordat in deze gebieden gemiddeld genomen meer radon vanuit de bodem in de woning terechtkomt dan elders in Nederland. Het gaat hier om woningen uit 1930 of later; van oudere woningen zijn geen radongegevens bekend. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM. Hieruit volgt ook dat 100 Bq radon per kubieke meter in woningen voor Nederland haalbaar is als nationaal referentieniveau. Vanwege Europese regelgeving is elke lidstaat verplicht een nationaal referentieniveau vast te stellen om de gezondheidsrisico's door blootstelling aan radon in woningen te beperken. Omdat de radonconcentraties in Europa door verschillen in omstandigheden sterk uiteenlopen, moet elk land een eigen referentieniveau bepalen. De gekozen waarde mag echter niet hoger zijn dan 300 Bq per kubieke meter. Lidstaten moeten ook een nationaal actieplan radon opstellen met acties om uit te zoeken waar hogere radonconcentraties verwacht worden. Verder moeten zij aangeven welke maatregelen nodig zijn om radonconcentraties boven het gestelde referentieniveau terug te dringen. Radonconcentraties in woningen boven 200 Bq per kubieke meter komen in Nederland nauwelijks voor. Dit maakt het mogelijk om met relatief simpele maatregelen een overschrijding van de radonconcentratie terug te brengen tot onder het referentieniveau. Welke maatregel in welk geval passend is, zal per situatie beoordeeld moeten worden. Radon is een radioactief edelgas dat van nature ontstaat in de bodem en in daarvan gemaakte bouwmaterialen. Vanuit deze materialen kan radon in gebouwen terechtkomen. Als radon vervalt, ontstaan radioactieve stoffen die na inademing het risico op longkanker vergroten. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
Bron: RIVM
Kinderen met t(8;21)-AML, een vorm van leukemie, die een extra afwijking hebben in hun leukemiecellen lijken een hogere kans te hebben op terugkeer van de leukemie en een kleinere kans op overleving. Dit concluderen promovenda drs. Kim Klein en prof. dr. Gertjan Kaspers van VUmc. De resultaten van hun onderzoek werden deze week gepubliceerd in de Journal of Clinical Oncology. Kim Klein en Gertjan Kaspers van VUmc doen onderzoek naar de kans op genezing van een groep kinderen met een vorm van acute leukemie (bloedkanker). In Nederland krijgen circa 140 kinderen per jaar acute leukemie. Grofweg gezien bestaan er twee vormen: acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloide leukemie (AML). AML komt veel minder vaak voor dan ALL, maar is wel veel moeilijker te behandelen. AML wordt veroorzaakt door afwijkingen in het DNA (erfelijk materiaal) van cellen in het beenmerg. Een bekende afwijking die in leukemiecellen kan worden gevonden, is een verplaatsing van twee stukjes van chromosoom 8 en 21: t(8;21). "Kinderen met t(8;21)-AML én een extra afwijking (een extra chromosoom 4) in hun leukemiecellen lijken een hogere kans te hebben op terugkeer van de leukemie", zeggen Klein en Kaspers. "Ook overleefden de kinderen met deze afwijking in onze studie minder vaak. Na vijf jaar was nog maar 33% van deze kinderen in leven, tegenover 75% van de kinderen zonder de extra afwijking. Kinderen met een andere extra afwijking (een stukje ontbrekend chromosoom 9) reageerden tijdens de eerste kuren minder goed op chemotherapie dan kinderen zonder deze afwijking, maar zij blijken uiteindelijk gelijke overlevingskansen te hebben". Ook blijkt dat kinderen met t(8;21)-AML vooral baat lijken te hebben bij relatief hoge doseringen etoposide en cytarabine in de eerste chemokuur. Een hoge dosering van deze chemo's lijkt ook tijdens de hele behandeling belangrijk. "We adviseren wel om in de toekomst nog meer onderzoek te doen naar de bijwerkingen en nadelen van deze hoge doseringen", aldus Klein en Kaspers. De bevindingen uit deze studie zijn belangrijk voor het ontwikkelen van nieuwe behandelprotocollen en toekomstig onderzoek naar de beste manier om kinderen met AML, die bij voorbaat een slechte overlevingskans hebben, toch optimaal te kunnen behandelen. bron: Persbericht
Patiënten die worden behandeld met cobimetinib (Cotellic) hebben een grotere kans op ernstige bloedingen in de hersenen en het maagdarmstelsel. Ook bestaat bij deze patiënten het risico op snelle afbraak van spiercellen en verhoogde creatininefosfokinase (CPK).
Het is bekend dat cobimetinib bloedingen kan veroorzaken. Uit onderzoek en uit de praktijk blijkt nu dat er een grotere kans is op ernstige bloedingen bij patiënten die cobimetinib gebruiken.
Cobimetinib wordt gebruikt in combinatie met het medicijn vemurafenib voor de behandeling van volwassenen met niet operabele of uitgezaaide huidkanker met een BRAF V600-mutatie. De behandeling vindt plaats in een beperkt aantal gespecialiseerde ziekenhuizen.
Advies aan patiënten
- Bespreek met uw arts hoe u signalen van ernstige bloedingen of snelle afbraak van spieren kunt herkennen.
- Neem direct contact op met uw arts als u ongewone bloedingen heeft of één van de volgende klachten: hoofdpijn, duizeligheid, zwakheid, bloed in de ontlasting of het speeksel.
- Neem direct contact op met uw arts bij één van de volgende klachten: spierpijn, spierspasmen, spierzwakte, donkere of roodgekleurde urine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van cobimetinib met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Wees voorzichtig met het gebruik van cobimetinib bij patiënten met een verhoogd risico op bloedingen, zoals bij hersenmetastasen. Wees ook alert bij gelijktijdig gebruik van middelen die het risico op bloedingen verhogen, zoals anti-aggregantia of anticoagulantia.
- Onderbreek de behandeling met cobimetinib bij ernstige bloedingen. De behandeling mag niet worden hervat bij zeer ernstige bloedingen of cerebrale bloedingen die toegeschreven kunnen worden aan cobimetinib.
- Bepaal voor de start van de behandeling met cobimetinib, en daarna maandelijks of indien geïndiceerd, de serum CPK en creatininewaarden.
- Staak de behandeling bij ernstig of symptomatisch verhoogde CPK en tevens rabdomyolyse, voor ten minste 4 weken.
- Alleen bij verbetering van de symptomen mag na die 4 weken de behandeling met cobimetinib, onder strikte voorwaarden, worden hervat.
- U kunt de behandeling met vemurafenib zo nodig voortzetten als de behandeling met cobimetinib wordt onderbroken of aangepast.
De firma Roche heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten met subspecialisatie oncologie (+ in opleiding) en ziekenhuisapothekers (+ in opleiding), allen werkzaam in de 14 ziekenhuizen waar gemetastaseerde melanoomzorg plaatsvindt.
Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
In 2016 kregen ongeveer 760.000 kinderen van 0 tot 19 jaar samen 2.140.000 vaccinaties vanuit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). De deelname aan het RVP is hoog (afhankelijk van het vaccin meer dan 90 procent), maar is voor het derde achtereenvolgende jaar met ongeveer 0,5 procent gedaald onder pasgeborenen. Het aantal meisjes dat zich tegen het humaan papillomavirus (HPV) heeft laten vaccineren, is gedaald van 61 naar 53 procent. Het aantal meldingen (1483) van mogelijke bijwerkingen (in totaal 3665) van vaccins in 2016 is vergelijkbaar met het aantal meldingen in 2015. Wederom waren er weinig meldingen van mensen die een ziekte kregen waartegen via het RVP wordt ingeënt. Wel was het aantal zieken door Haemophilus influenzae type b (Hib) in 2016 hoger (44) dan in de afgelopen 5 jaar (22-34), vooral onder kinderen jonger dan 5 jaar. Het aantal mensen met kinkhoest in 2016 paste in het normale patroon. Toch overleden dat jaar 6 mensen aan deze ziekte. Het aantal mensen met baarmoederhalskanker is gestegen in 2016 (9,3 per 100.000 vergeleken met 7,7 per 100.000 in 2015). In 2017 zijn twee volledig gevaccineerde werknemers blootgesteld aan wild poliovirus type 2 (WPV2). Door hen strikt te isoleren heeft de ziekte heeft zich niet verder verspreid. Het aantal mensen met Meningokokkenziekte (Men) neemt toe nadat het meer dan twee decennia is gedaald. Een aanhoudende sterke stijging wordt gezien in Meningokokken serogroep W-ziekte (9, 50 en 34 patiënten in respectievelijk 2015, 2016 en de eerste 5 maanden van 2017). Het RIVM faciliteert de Gezondheidsraad voor hun adviezen over vaccinatie en verzamelt daarvoor nationale en internationale informatie over rotavirus, meningokokkenziekte en HPV. De Gezondheidsraad heeft eerder geadviseerd om alle zwangere vrouwen tijdens de zwangerschap een kinkhoestvaccinatie aan te bieden. De minister van VWS staat hier positief tegenover maar moet nog een besluit nemen. Aanvullend heeft de Gezondheidsraad in 2017 geadviseerd om alle werknemers die tijdens hun werk in contact staan met pasgeborenen vaccinatie aan te bieden tegen kinkhoest. Verder adviseerde de Gezondheidsraad in september 2017 positief over vaccinatie tegen rotavirus en besloot de minister diezelfde maand om in 2018 te gaan vaccineren tegen Meningokokkenziekte veroorzaakt door typen A, C, W en Y.
Bron: RIVM
Per 1 juni 2017 is het Kwaliteitsvenster van het UMC Utrecht uitgebreid met kwaliteitscijfers over baarmoederhalsafwijkingen, galblaasverwijdering, geboortezorg, longkanker, prostaatoperaties, staar, vernauwde halsslagader en verwijde buikslagader. Voor een breed publiek is te zien hoe het UMC Utrecht presteert op deze behandelingen. Daarnaast geeft het kwaliteitsvenster inzicht in de algemene kwaliteit van zorg en de revalidatiezorg. Zo is bijvoorbeeld te zien dat patiënten het UMC Utrecht een 8,1 geven en dat er specifieke aandacht en zorg is voor de oudere patiënt. In het kwaliteitsvenster ziet u in één oogopslag hoe wij scoren op dertig onderwerpen die belangrijk zijn voor de kwaliteit van zorg in ons ziekenhuis. Deze onderwerpen worden al meerdere jaren geregistreerd. U kunt ook de kwaliteitsvensters van andere ziekenhuizen bekijken. De cijfers tussen ziekenhuizen zijn niet direct vergelijkbaar. In niet alle gevallen zijn de gepresenteerde cijfers gecorrigeerd voor complexiteit van de patiënten (casemix), en zelfs waar dit wel zo is blijft vergelijken moeilijk. De winst voor patiënten is dat zij prestaties van ziekenhuizen op een eenduidige manier kunnen vinden. Per onderdeel krijgt de patiënt niet alleen cijfers te zien, maar ook informatie over wat een score zegt over de kwaliteit.
Bron: UMC
Patiënten die worden behandeld met cobimetinib (Cotellic) hebben een grotere kans op ernstige bloedingen in de hersenen en het maagdarmstelsel. Ook bestaat bij deze patiënten het risico op snelle afbraak van spiercellen en verhoogde creatininefosfokinase (CPK).
Het is bekend dat cobimetinib bloedingen kan veroorzaken. Uit onderzoek en uit de praktijk blijkt nu dat er een grotere kans is op ernstige bloedingen bij patiënten die cobimetinib gebruiken.
Cobimetinib wordt gebruikt in combinatie met het medicijn vemurafenib voor de behandeling van volwassenen met niet operabele of uitgezaaide huidkanker met een BRAF V600-mutatie. De behandeling vindt plaats in een beperkt aantal gespecialiseerde ziekenhuizen.
Advies aan patiënten
- Bespreek met uw arts hoe u signalen van ernstige bloedingen of snelle afbraak van spieren kunt herkennen.
- Neem direct contact op met uw arts als u ongewone bloedingen heeft of één van de volgende klachten: hoofdpijn, duizeligheid, zwakheid, bloed in de ontlasting of het speeksel.
- Neem direct contact op met uw arts bij één van de volgende klachten: spierpijn, spierspasmen, spierzwakte, donkere of roodgekleurde urine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van cobimetinib met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Wees voorzichtig met het gebruik van cobimetinib bij patiënten met een verhoogd risico op bloedingen, zoals bij hersenmetastasen. Wees ook alert bij gelijktijdig gebruik van middelen die het risico op bloedingen verhogen, zoals anti-aggregantia of anticoagulantia.
- Onderbreek de behandeling met cobimetinib bij ernstige bloedingen. De behandeling mag niet worden hervat bij zeer ernstige bloedingen of cerebrale bloedingen die toegeschreven kunnen worden aan cobimetinib.
- Bepaal voor de start van de behandeling met cobimetinib, en daarna maandelijks of indien geïndiceerd, de serum CPK en creatininewaarden.
- Staak de behandeling bij ernstig of symptomatisch verhoogde CPK en tevens rabdomyolyse, voor ten minste 4 weken.
- Alleen bij verbetering van de symptomen mag na die 4 weken de behandeling met cobimetinib, onder strikte voorwaarden, worden hervat.
- U kunt de behandeling met vemurafenib zo nodig voortzetten als de behandeling met cobimetinib wordt onderbroken of aangepast.
De firma Roche heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten met subspecialisatie oncologie (+ in opleiding) en ziekenhuisapothekers (+ in opleiding), allen werkzaam in de 14 ziekenhuizen waar gemetastaseerde melanoomzorg plaatsvindt.
Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Nino Demetrashivili ontwikkelde een nieuwe statistische berekeningsmethode om betrouwbaarheidsintervallen beter vast te stellen voor een maat die intraclass correlatie heet. Deze correlatie wordt berekend uit de spreidingselementen van een statistisch model, het zogenoemde variantiecomponenten-model, en kan gebruikt worden in verschillende soorten studies voor medisch onderzoek: “agreement studies”, “meta-analyse studies”, en “overerving studies”. Op basis van betrouwbaarheidsintervallen kunnen onderzoekers concluderen hoe accuraat of onzeker bepaalde schattingen zijn. Een betrouwbaarheidsinterval geeft aan tussen welke waarden een onderzoeksuitkomst waarschijnlijk gevonden kan worden. Betrouwbaarheidsintervallen zijn niet eenvoudig te construeren voor sommige maten in medisch onderzoek waarin sommige gegevens onbekend zijn, en waarin patiëntengroepen onderling enorm kunnen verschillen. Demetrashvili onderzocht medische studies uit verschillende wetenschapsgebieden. Ze bestudeerde bijvoorbeeld hoe accuraat haar berekeningsmethode werkt als artsen orgaanvolumes in het hoofd en de nek van kankerpatiënten beoordelen. Verder keek ze naar de heterogeniteit tussen studies in een meta-analyse naar de relatie tussen de dosis antipsychotica en een biologische uitkomst voor patiënten. Een ander voorbeeld was een meta-analyse studie naar de effectiviteit van griepvaccins. In die laatste studie ontdekte ze dat één van de huidige statistische methoden (DerSimonian en Laird) in deze situatie behoorlijk onzuivere schattingen geeft en dus beter niet gebruikt kan worden. Het door Demetrashvili en haar collega’s ontwikkelde statistische driedimensionele model blijkt in alle studies goed te functioneren. Een laatste voorbeeld van een medische studie die Demetrashvili heeft gebruikt in haar onderzoek is de drie-generatie studie LifeLines, waarin ze sociale en genetische componenten van overerving voor kwaliteit van leven probeerde vast te stellen. Nino Demetrashvili (1976) studeerde Biomedical Engineering aan de Georgian Technical University (Georgië), Bioinformatica aan de Chalmers University of Techology (Zweden) en Statistiek/Biostatistiek aan de universiteit van Toronto (Canada). Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut SHARE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat het onderzoek ook financierde.
Rosa de Groot: ‘On Human Dendritic Cell Subsets Harnessing Cytotoxic T-cell Responses’. De Groot richt zich op de processen op celniveau die het afweersysteem van het menselijk lichaam beschermen tegen schadelijke indringers als bacteriën en virussen. In het bijzonder bestudeert zij de activatie van cytotoxische T-cellen door dendritische cellen, een essentieel onderdeel van antivirale en antikanker-immuunreacties.
Patiënten met melanoom ≥1 mm dik ondergaan een schildwachtklierprocedure, waarbij de eerste lymfeklier, waarheen kankercellen uitzaaien wordt verwijderd en onderzocht op uitzaaiingen. Een systematisch onderzoek toonde aan dat de schildwachtklierprocedure een stadiërende ingreep is die niet leidt tot een verhoogd risico op intralymfatische uitzaaiingen. Voor sommige patiënten met uitzaaiingen is geen systemische behandeling nodig. Patiënten met vooral uitzaaiingen in de huid kunnen injecties in de tumor krijgen en wanneer uitzaaiingen beperkt zijn tot lever en/of ledematen is regionale perfusie/infusie mogelijk een optie. Deze technieken zijn effectief en hebben minder bijwerkingen dan systemische behandeling. Ongeveer 50% van de patiënten met uitgezaaid melanoom heeft een BRAF V600E mutatie en kan BRAF remmers krijgen. Dit proefschrift presenteert een kleine serie patiënten die neoadjuvant (d.w.z. vòòr hun operatie) werden behandeld met BRAF remmers. Een deel van de patiënten overleefde langer dan verwacht, maar meer (gerandomiseerd) onderzoek is nodig om deze stelling te bewijzen. Bovendien hebben BRAF remmers bijwerkingen en kunnen deze leiden tot nieuwe (huid)tumoren. Dit risico is lager met het toevoegen van MEK remmers. Ook werd specifiek onderzoek gedaan naar patiënten die uitzaaiingen in de hersenen ontwikkelen. Hun overleving vanaf het moment van diagnose van uitzaaiingen was 7.2 maanden voor patiënten gediagnosticeerd tussen de 2000-2008 en 22.8 maanden voor patiënten gediagnosticeerd sinds 2011. Behandelopties en prognose voor melanoompatiënten zijn de laatste jaren verbeterd en zullen naar verwachting de komende jaren nog verder verbeteren door verbeterde inzichten in het tumorbiologisch gedrag van het melanoom. Er is echter nog steeds een groep patiënten voor wie geen genezing mogelijk is en onderzoek blijft onverminderd belangrijk.
Bron: RUG
Behandeling met het kankermedicijn bendamustine (Levact) kan leiden tot ernstige infecties. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert zorgverleners hier alert op te zijn. De vergrote kans op ernstige infecties, soms met dodelijke afloop, blijkt uit studies en uit een recente analyse van de risico’s bij gebruik van bendamustine. De nieuwe informatie wordt opgenomen in de productinformatie en in de bijsluiter. Bendamustine (Levact) is, alleen in specifieke gevallen, goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie, non-hodgkinlymfoom of multipel myeloom. Het medicijn wordt via een infuus gegeven. Advies aan artsen: Gebruik bendamustine alleen binnen de bestaande indicaties en alleen in combinatie met daarvoor geregistreerde middelen; Wees, ook bij behandeling binnen de huidige indicaties, alert op (opportunistische) infecties en cardiale, neurologische en respiratoire toxiciteit; Bendamustine kan leiden tot een tekort aan witte bloedcellen (lymfocytopenie), waardoor patiënten extra vatbaar zijn voor infecties; Wees ook alert bij behandeling van patiënten die eerder zijn geïnfecteerd met hepatitis B op reactivering van het virus; Infecties kunnen optreden tot ten minste 7-9 maanden na afloop van de behandeling met bendamustine, vooral in combinatie met rituximab; Overweeg bij een optredende infectie tot het staken van de behandeling met bendamustine en/of het geven van aanvullende medicatie.
Bij studies met bendamustine buiten de huidige indicaties en met ongeregistreerde middelen is een verhoogde mortaliteit waargenomen als gevolg van toxiciteit. De firma Astellas heeft over dit onderwerp een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen (+ in opleiding), oncologen (+ in opleiding), ziekenhuisapothekers (+ in opleiding), de Nederlandse Verenigingen voor Hematologie, Oncologie en Neurologie, de KNMP en de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een DHPC op de hoogte gebracht.
Bron: CBG
Behandeling met epoëtines, tegen bloedarmoede bij een specifieke groep patiënten, kan in zeer zeldzame gevallen leiden tot ernstige uitslag en blaarvorming van de huid. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert patiënten die deze verschijnselen krijgen bij gebruik van epoëtines, onmiddellijk contact op te nemen met hun arts en te stoppen met het medicijn. De nieuwe bijwerking is naar voren gekomen uit een analyse van gemelde bijwerkingen en komt zeer zelden voor. Epoëtines worden gebruikt bij patiënten met ernstige bloedarmoede (anemie). Behandeling vindt plaats bij volwassen patiënten met chronisch nierfalen of bij volwassen patiënten met niet-myeloïde kanker die gelijktijdig chemotherapie ontvangen. In Nederland gaat het om de volgende producten met epoëtines: Abseamed, Aranesp, Binocrit, Biopoin, Eporatio, EPREX, Mircera, NeoRecormon en Retacrit. De productinformatie van alle geneesmiddelen met epoëtines zal worden aangepast om dit nieuwe risico op te nemen.
Advies aan patiënten
- Bent u gestart met een epoëtine en krijgt u last van een ernstige huidreactie? Denk hierbij aan wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel of de geslachtsdelen. Dit leidt vaak tot het vervellen en loslaten van de aangetaste huid wat er uitziet als een ernstige brandwond. Had u kort voor deze huidreactie griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn?
- Neem bij deze symptomen onmiddellijk contact op met uw arts en stop de behandeling met epoëtine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van epoëtine met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Stop onmiddellijk de behandeling met epoëtine bij het optreden van ernstige cutane bijwerkingen.
- Een patiënt die door gebruik van een epoëtine een ernstige cutane huidreactie heeft ontwikkeld, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), mag nooit meer een epoëtine krijgen toegediend.
De betrokken firma’s hebben over dit onderwerp een gezamenlijke brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar de volgende zorgverleners: oncologen, nefrologen, pediatrische nefrologen, hematologen, dermatologen, anesthesiologen, ziekenhuisapothekers en alle genoemde specialismen in opleiding.
Bron: CBG
Behandeling met epoëtines, tegen bloedarmoede bij een specifieke groep patiënten, kan in zeer zeldzame gevallen leiden tot ernstige uitslag en blaarvorming van de huid. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert patiënten die deze verschijnselen krijgen bij gebruik van epoëtines, onmiddellijk contact op te nemen met hun arts en te stoppen met het medicijn. De nieuwe bijwerking is naar voren gekomen uit een analyse van gemelde bijwerkingen en komt zeer zelden voor. Epoëtines worden gebruikt bij patiënten met ernstige bloedarmoede (anemie). Behandeling vindt plaats bij volwassen patiënten met chronisch nierfalen of bij volwassen patiënten met niet-myeloïde kanker die gelijktijdig chemotherapie ontvangen. In Nederland gaat het om de volgende producten met epoëtines: Abseamed, Aranesp, Binocrit, Biopoin, Eporatio, EPREX, Mircera, NeoRecormon en Retacrit. De productinformatie van alle geneesmiddelen met epoëtines zal worden aangepast om dit nieuwe risico op te nemen.
Advies aan patiënten
- Bent u gestart met een epoëtine en krijgt u last van een ernstige huidreactie? Denk hierbij aan wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel of de geslachtsdelen. Dit leidt vaak tot het vervellen en loslaten van de aangetaste huid wat er uitziet als een ernstige brandwond. Had u kort voor deze huidreactie griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn?
- Neem bij deze symptomen onmiddellijk contact op met uw arts en stop de behandeling met epoëtine.
Advies aan artsen
- Bespreek de mogelijke risico’s bij gebruik van epoëtine met uw patiënten en hun verzorgers, en informeer hen over de symptomen van mogelijk ernstige bijwerkingen.
- Stop onmiddellijk de behandeling met epoëtine bij het optreden van ernstige cutane bijwerkingen.
- Een patiënt die door gebruik van een epoëtine een ernstige cutane huidreactie heeft ontwikkeld, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), mag nooit meer een epoëtine krijgen toegediend.
De betrokken firma’s hebben over dit onderwerp een gezamenlijke brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar de volgende zorgverleners: oncologen, nefrologen, pediatrische nefrologen, hematologen, dermatologen, anesthesiologen, ziekenhuisapothekers en alle genoemde specialismen in opleiding.
Bron: CBG
Dr. Saskia Lesnik Oberstein en dr. Marieke Wermer van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben beiden een Vidi-beurs gekregen. Deze prestigieuze subsidies - van maximaal 800.000 euro - worden jaarlijks uitgereikt door wetenschapsfinancier NWO. De LUMC-onderzoekers zetten hun beurzen in voor onderzoek naar CADASIL en herseninfarcten. Dr. Lesnik Oberstein van de afdeling Klinische Genetica gaat verder onderzoek doen naar CADASIL. Dit is een erfelijke ziekte van de bloedvaten in de hersenen, die kan leiden tot beroertes op relatief jonge leeftijd. Patiënten met deze aandoening kampen ook vaak met een afnemend denkvermogen vanaf middelbare leeftijd. In de loop der jaren leidt dit tot vaak tot dementie. Onlangs ontdekte de onderzoeksgroep van Lesnik Oberstein dat het stuk DNA dat deze erfelijke vorm van dementie veroorzaakt, onverwacht vaak voorkomt in de samenleving. Nu willen zij onderzoeken of deze genafwijking ook de oorzaak is van geheugenproblemen bij mensen die normaal gesproken nooit de diagnose CADASIL krijgen. Dr. Wermer van de afdeling Neurologie zet haar subsidie in om de relatie tussen migraine en herseninfarcten nader te onderzoeken. Vrouwen krijgen vaker een herseninfarct dan mannen en herstellen vervolgens slechter. Migraine verhoogt het risico op een herseninfarct bij vrouwen. Dat risico wordt nog hoger door andere oorzaken, zoals zwangerschapsvergiftiging en stollingsstoornissen. Wermer gaat grote groepen vrouwen met migraine en andere risicofactoren onderzoeken. Ook is zij van plan om bloedvatmodellen te bestuderen. Het uiteindelijke doel is om vrouwen op te sporen die een hoog risico op een herseninfarct lopen en om nieuwe therapieën te ontwikkelen. Aandoeningen als CADASIL zijn complex en komen weinig voor. Het LUMC biedt voor een groot aantal van dit soort zeldzame aandoeningen gespecialiseerde zorg. Topreferente zorg noemen we dat, en patiënten uit heel Nederland komen hiervoor naar Leiden. Maar ook vaker voorkomende aandoeningen zoals een herseninfarct, migraine of blaaskanker vragen vaak om een specialistische aanpak en vallen daarom onder onze topreferente zorg.
Bron: LUMC
Protonentherapie is een vorm van radiotherapie die steeds meer wordt toegepast bij de behandeling van kanker, in het bijzonder bij kinderen en patiënten met tumoren in het hoofd/hals gebied. Met protonentherapie is het mogelijk de tumor te bestralen met minder schade aan de omliggende gezonde weefsels en kritieke structuren dan bij gewone bestraling. Om optimaal gebruik te kunnen maken van dit voordeel wil je de energie die protonen afgeven in het weefsel (de dosis) heel nauwkeurig kunnen berekenen. Hiervoor wordt voor elk weefsel het specifieke energieverlies van de protonen bepaald op basis van beeldvorming via röntgen computer tomografie (CT). In de huidige klinische praktijk gebruiken radiologen hiervoor een fenomenologisch model, gebaseerd op een afbeelding verkregen met een enkel röntgenspectrum (single energy CT, SECT). De voorspellingen van dit model zijn niet specifiek voor de patiënt en erg onnauwkeurig voor materialen die qua samenstelling en dichtheid afwijken van de materialen die gebruikt zijn voor het bepalen van de modelparameters. Joanne Abbema heeft een methode ontwikkeld die gebruik maakt van twee röntgenspectra (dual energy CT, DECT). Met deze methode kan zij uit twee afbeeldingen de elektronendichtheden en effectieve atoomgetallen berekenen, die het specifieke energieverlies van protonen in een materiaal bepalen. Dit gebeurt op basis van fundamentele theorie voor de wisselwerking van röntgenstraling. Deze methode levert patiënt specifieke voorspellingen met een nauwkeurigheid beter dan 2 procent. Dit is een sterke verbetering in nauwkeurigheid en stabiliteit van de methode ten opzichte van de klinisch toegepaste SECT methode en kan daarmee klinisch voordeel opleveren voor protonentherapie. Het promotieonderzoek van Joanne Abbema vond plaats haar bij de onderzoekgroep Medische Fysica van het KVI-CART, met financiering van het Ubbo Emmius fonds.
Bron: RUG
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert om voorzichtig te zijn met het gebruik van Zelboraf (vemurafenib) als dit voor, tijdens of na radiotherapie gegeven wordt. Er zijn ernstige bijwerkingen, waaronder fatale, gemeld bij volwassenen die radiotherapie kregen voor, tijdens of na behandeling met vemurafenib. Bij een recente analyse van bijwerkingen door radiotherapie tijdens het gebruik van vemurafenib, bleek dat dit middel kan zorgen voor versterking van radiotoxiciteit. De meeste meldingen gingen over ernstige huidschade. Bij een paar gevallen waren de inwendige organen betrokken. Enkele patiënten zijn door deze bijwerkingen overleden. Aan de patiëntenbijsluiter en uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) wordt een waarschuwing toegevoegd. Vemurafenib wordt voorgeschreven bij de behandeling van volwassenen met niet te opereren of uitgezaaide huidkanker die positief is voor de BRAF V600-mutatie. De firma Roche Nederland B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, radiotherapeuten, ziekenhuisapothekers en dermatologen (en genoemde zorgverleners in opleiding). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische
Het LUMC krijgt een vergunning van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een permanent steunhart te plaatsen bij patiënten met chronisch hartfalen die niet in aanmerking komen voor een harttransplantatie. Het LUMC is het enige niet-transplanterend centrum in Nederland dat een dergelijk steunhart bij deze groep patiënten plaatst. Het is 5 jaar geleden dat artsen van het LUMC voor het eerst een steunhart plaatsten als definitieve oplossing bij een patiënt met ernstig hartfalen. De man was afgewezen voor een harttransplantatie en zijn conditie was erg slecht. Inmiddels hebben 35 patiënten in Leiden zo’n permanent steunhart gekregen. De ingreep blijkt veilig en geeft deze mensen een hogere overlevingskans en een betere kwaliteit van leven. Maar door onbekendheid verwijzen cardiologen nog lang niet alle patiënten door voor wie een steunhart een oplossing zou zijn. “De patiënten die bij ons een permanent steunhart kregen, spreken van een nieuwe geboorte”, vertelt thoraxchirurg dr. Meindert Palmen. “Deze mensen waren zeer ziek en raakten van een paar passen al uitgeput. Er zijn heftige verhalen bij. Bijvoorbeeld van jonge mensen die voor kanker waren behandeld, maar van wie het hart beschadigd was door de chemotherapie en die een slechte prognose hadden. Nu pakken zij hun leven weer op.” Tot vijf jaar geleden konden Nederlandse artsen niets doen voor patiënten met uitbehandeld hartfalen die te slecht waren voor een harttransplantatie. Toen bedacht cardiologe dr. Harriette Verwey dat een permanent steunhart voor hen wellicht een oplossing was. “Elders implanteren artsen een steunhart bij mensen die op de wachtlijst staan voor transplantatie, ter overbrugging. Wij ontwikkelden als eersten in Nederland een procedure om zo’n steunhart als definitieve behandeling te geven”, vertelt zij. Bij hartfalen is het meestal de linkerhartkamer die slecht functioneert. De linkerhartkamer krijgt zuurstofrijk bloed binnen en pompt dat via de aorta door het lichaam. Het steunhart neemt de pompfunctie over. Palmen: “We plaatsen het in de punt van de linkerkamer. Het pompje staat onder regie van een kleine computer en is daarmee verbonden via een aandrijflijn die door de buik naar binnen gaat.” Grote gezondheidswinst Uit een evaluatie, eerder dit jaar gepubliceerd, blijkt dat de ingreep veilig en effectief is. “Deze zieke mensen reageren heftig op de operatie en de behandeling er omheen is intensief en langdurig”, zegt Palmen. “Maar is die periode eenmaal achter de rug, dan is de prognose goed. Een nadeel is dat deze mensen altijd de computer mee moeten dragen. Daarbij komt het risico dat er bij de aandrijflijn een infectie ontstaat, of dat er stolsels ontstaan of juist bloedingen door de antistollingstherapie. Maar daar staat een grote gezondheidswinst tegenover. Met de eerste patiënt gaat het, na 5 jaar, nog altijd goed.” Hij stelt dat er veel meer patiënten zijn voor wie een permanent steunhart een goede laatste optie zou zijn, maar dat veel cardiologen deze mogelijkheid niet kennen en dus niet doorverwijzen. “Wij kunnen meer patiënten behandelen dan we nu krijgen. Maar ik hoop dat zij op termijn ook in andere ziekenhuizen terecht kunnen.” Vier keer per jaar geven Verwey, Palmen en collega’s internationale trainingscursussen voor centra die de behandeling willen gaan aanbieden. Aan de orde komen onder meer de selectie van patiënten en een soepele procedure. “Want er komt veel bij kijken en dat vereist een goed ingespeeld team”, zegt Palmen. “Wij zijn succesvol dankzij een toegewijde groep van medewerkers die speciaal voor deze ingreep geschoold zijn, zoals verpleegkundigen en perfusionisten.”
De gezondheid van de Nederlandse bevolking kan aanzienlijk verbeteren als mensen gezonder eten. Als iedereen voldoende groente, fruit, vis, en niet te veel verzadigde vetzuren eet, kan de gemiddelde levensverwachting met ongeveer een half jaar toenemen. Als iedereen een gezond gewicht zou hebben, zou eenzelfde gezondheidswinst te behalen zijn. Nederlanders eten echter niet optimaal en slechts een klein deel van de bevolking eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad uit 2015. Zo haalt ongeveer 10 procent van de 19-50 jarigen de richtlijn om 200 gram groente per dag te eten en ongeveer 8 procent de richtlijn van 200 gram fruit. Ook heeft 54 procent van de mannen en 46 procent van de vrouwen overgewicht. Dit percentage was 10 jaar geleden lager. Een gezond voedingspatroon vermindert het risico op overgewicht en chronische ziekten, waaronder hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en sommige soorten kanker. Met verschillende initiatieven worden Nederlanders gestimuleerd om gezonder te eten. De focus daarvan is dat het consumenten gemakkelijker wordt gemaakt om voor gezonde producten te kiezen. Zo heeft de levensmiddelenindustrie diverse programma’s uitgevoerd om de samenstelling van hun producten te verbeteren. Ook hebben programma’s en richtlijnen ervoor gezorgd dat het aanbod van voedsel in school, sport- en bedrijfskantines is verbeterd, alleen is dat nog niet overal het geval. Een ander voorbeeld is de ruim honderd zogeheten JOGG-gemeenten (Jongeren Op Gezond Gewicht). Hierin werken gemeenten samen met verschillende partners (scholen, winkels, enzovoort) om kinderen te laten opgroeien in een omgeving waarin ‘de gezonde keuze’ de normaalste zaak van de wereld is. Daarnaast geeft het Voedingscentrum consumenten wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke informatie over gezonde voeding, bijvoorbeeld via de Schijf van Vijf. Ook bieden zij hulpmiddelen voor persoonlijk voedingsadvies, zoals de eetmeter. Dit rapport is een achtergrondstudie voor de rapportage 'Wat ligt er op ons bord? Gezond, veilig en duurzaam eten in Nederland’ van het RIVM die op 24 januari 2017 is verschenen. Hierin worden de aspecten van gezond, veilig en ecologisch duurzaam voedsel geïntegreerd weergegeven.
Bron: RIVM
Voor het bepalen van de juiste behandeling van ziekten is het van groot belang dat deze goed kunnen worden gekarakteriseerd. De activiteit van bepaalde enzymen kan daar een steentje aan bijdragen. Onderzoeker Nathalie Matusiak ontwikkelde nieuwe speurstoffen voor de enzymen en testte de bruikbaarheid ervan voor PET-scans. Bij veel aandoeningen, zoals ontstekingen en kanker, wordt de activiteit van bepaalde enzymen in het lichaam ontregeld. Deze enzymen behoren tot de groep van zogeheten metalloproteasen. Voor het in kaart brengen van de ziekten zou het nuttig zijn als de ontregelde enzymactiviteit zonder operatie in beeld kon worden gebracht. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door bij PET-scans radioactief gemerkte synthetische stoffen toe te passen als tracers, oftewel speurstoffen. Matusiak ontwierp, ontwikkelde en evalueerde vier nieuwe speurstoffen, die ze zowel in het laboratorium testte als op kleine proefdieren met tumoren of een chronische longaandoening. Alle vier de nieuwe stoffen deden het in de laboratoriumtests uitstekend. Helaas waren de resultaten bij de proefdieren teleurstellend. Zo werd een van de stoffen weliswaar goed opgenomen, maar bleek de concentratie te laag om deze op PET-scans te kunnen detecteren. Matusiak concludeert dat de stoffen niet geschikt zijn om de activiteit van de metalloproteasen door middel van PET in beeld te brengen. Wel kunnen de door haar ontwikkelde structuren worden gebruikt bij de verdere zoektocht naar geschikte tracers voor de enzymen. Nathalie Matusiak (1984) behaalde haar masterdiploma in Chemical Engineering aan de European Engineering School for Chemistry, Polymers and Materials Sciences van de Universiteit van Straatsburg, Frankrijk. Haar promotieonderzoek maakt deel uit van het programma Northern Netherlands Oncology Centre, een onderdeel van onderzoeksinstituut GUIDE. Het werd gefinancierd door STW. Matusiak werkt momenteel als R&D PET-radiochemicus bij Imanova Limited.
Birgit Honrath beschrijft in haar proefschrift de activatie van calcium-geactiveerde kaliumkanalen als therapeutisch aangrijpingspunt om neuronale cellen te beschermen in neuropathologische omstandigheden, zoals bij de ziekte van Alzheimer of Parkinson. Neurodegeneratieve ziektes, zoals de ziekte van Alzheimer of Parkinson, worden gekarakteriseerd door een verlies van neuronen in verschillende hersengebieden. De bestaande medicatie bestrijdt alleen symptomen, maar niet de onderliggende pathologie van de ziekte. Calcium-geactiveerde kaliumkanalen met lage geleidbaarheid (KCa-kanalen) reguleren neuronale exciteerbaarheid, een belangrijke bijdragende factor bij neurodegeneratie. Honrath verkende nieuwe behandelingsstrategieën voor neurodegeneratieve ziektes door KCa-kanalen te onderzoeken en ook de daarbij betrokken signaaltransductieroute van calcium. Zo vond zij dat farmacologische activatie van KCa-kanalen neuronale cellen beschermden tegen celdood geïnduceerd door oxidatieve stress en mitochondriale dysfunctie doordat KCa -kanaal activatie mitochondriale respiratie en mitochondriale calcium opname reguleert. Mitochondriale calciumopname is belangrijk voor het functioneren van mitochondria en de cel. Mitochondriale calciumniveaus zijn vooral afhankelijk van de calciumoverdracht vanuit het endoplasmatisch reticulum (ER). Zo toonde Honrath aan dat het blokkeren van deze calciumoverdracht oxidatieve celdood voorkwam. Aan de andere kant leidde het bevorderen van interacties tussen het ER en mitochondria juist tot verhoogde mitochondriale calciumopname, verslechterde mitochondriale respiratie en versnelde celdood. Tijdens deze verhoogde ER-mitochondria connectiviteit bood KCa-kanaal activatie alsnog bescherming tegen oxidatieve stress geïnduceerd door de neurotransmitter glutamaat, maar niet door het anti-kanker middel auranofin. Dit impliceert dat KCa-kanaal activatie niet alleen neuroprotectief werkt. Bovendien vond Honrath dat KCa-kanalen bijdragen aan de ontwikkeling van epilepsie, een neurologische ziekte gekenmerkt door neuronale hyperactiviteit. Niet-coderende microRNA’s zijn hier bepalend voor de regulatie van de KCa-kanalen. Kortom, in deze thesis wordt KCa-kanaal activatie beschreven als therapeutisch aangrijpingspunt om neuronale cellen te beschermen in neuropathologische omstandigheden. Het onderzoek werd gefinancierd door de German Research Foundation.
bron: RUG
De lever heeft een enorm regeneratief vermogen nadat een deel van de lever verwijderd is of nadat schade door toxines is ontstaan. Rond 70% van de lever van een mens kan veilig verwijderd worden door middel van een partiële leverresectie. Dit zou noodzakelijk kunnen zijn bij patiënten met leverkanker. Terwijl de lever in sommige gevallen dankzij het regeneratief vermogen kan herstellen, zijn er patiënten die uiteindelijk aan leverinsufficiëntie overleiden omdat de therapeutische opties erg gelimiteerd zijn. Daarom is er belangstelling om nieuwe therapeutische opties voor patiënten met leverinsufficiëntie te ontwikkelen. Bloedplaatjes staan bekend voor hun hemostatische functies toch is er recent ontdekt dat bloedplaatjes ook betrokken zijn bij de stimulatie van leverregeneratie. De moleculaire mechanismes achter bloedplaatjes gemedieerde leverregeneratie zijn grotendeels nog onduidelijk. In dit proefschrift worden de resultaten van verschillende in vitro en in vivo studies beschreven waarbij de onderliggende moleculaire mechanismes van bloedplaatjes gemedieerde leverregeneratie onderzocht worden. Op dit moment wordt er aangenomen dat groeifactoren, die in bloedplaatjes opgeslagen zijn leverregeneratie bevorderen. In tegenstelling, hebben wij in een prospectieve klinische studie aangetoond dat er geen bewijs te vinden is dat deze groeifactoren daadwerkelijk betrokken zijn bij leverregeneratie. In een in vitro studie hebben wij een nieuw mechanisme opgehelderd, waarbij bloedplaatjes de groei van levercellen stimuleren. Wij hebben ontdekt dat bloedplaatjes (die geen celkern hebben en dus ook geen DNA) hun RNA kunnen overdragen aan de levercellen, die hiervan weer eiwitten kan maken. Dit proces is essentieel voor de stimulatie van levercellen door bloedplaatjes. Verder hebben wij in vivo modellen bloedplaatjes interactie met de regenererende lever bestudeerd. Deze studies hebben een “sleutel molecuul” te voorschijn gebracht dat cruciaal is voor de bloedplaatjes influx in de resterende lever en de leverregeneratie. De studies die in dit proefschrift beschreven worden hebben voor beter inzicht in de moleculaire mechanismes betrokken bij bloedplaatjes gemedieerde leverregeneratie gezorgd en potentiële nieuwe therapeutisch opties te voorschijn gebracht.
Bron: RUG
Een kleine groep patiënten met een niet-erfelijk retinoblastoom hebben geen defect in het gen RB1, maar een toename van het gen MYCN in de tumorcellen. Deze MYCN retinoblastoom bleek ook andere kenmerken te hebben vergeleken met RB1 retinoblastoom, zo krijgen MYCN retinoblastoom patiënten de diagnose meestal rond 3,5 maand in plaats van rond hun tweede levensjaar zoals bij patiënten met RB1 retinoblastoom. Onderzoeker Berber Mol concludeert dit in haar proefschrift waarmee zij op 18 november promoveert bij VUmc. Retinoblastoom is een oogkanker aan het netvlies en komt voornamelijk voor bij kleine kinderen van nul tot vijf jaar oud. De ziekte wordt veroorzaakt door defecten in het retinoblastoom gen RB1, wat een belangrijke rol speelt in het remmen van de celdeling. Wanneer er defecten in het RB1 gen optreden en deze rem dus wegvalt, kunnen cellen ongecontroleerd delen. Dit kan leiden tot tumorvorming. In 60% van de gevallen is retinoblastoom niet-erfelijk, deze patiënten hebben de ziekte altijd aan één oog. Een kleine groep patiënten met een niet-erfelijk retinoblastoom waarbij geen defect in RB1 gen werd gevonden, bleken toename van het MYCN gen te hebben in de tumor. Een toename van het MYCN gen kan leiden tot tumorvorming. 'Voorheen dachten we dat retinoblastomen alleen veroorzaakt werden door defecten in het RB1 gen, maar tijdens dit onderzoek ontdekten we dat toename van het MYCN gen ook de oorzaak kan zijn. We zagen dat de MYCN tumoren ook andere kenmerken hadden in vergelijking met RB1 tumoren. Zo wordt de diagnose bij patiënten met MYCN tumoren gemiddeld gesteld bij 3,5 maand, terwijl dat bij RB1 tumoren op gemiddeld tweejarige leeftijd is. Tijdens het onderzoek vonden we aanwijzingen dat MYCN tumoren agressief kunnen zijn en mogelijk ook snel uitzaaien,' zegt Mol. Daarnaast deed Berber Mol onderzoek naar verschillen in de achtergrond van moleculen van retinoblastoomtumoren met RB1 defecten. Mol vertelt: 'We voerden een RNA-analyse uit, waarbij we bepaalden of genen aan of uit staan. Als een gen uit staat, betekent het dat het bijbehorende eiwit niet gemaakt wordt waardoor er tumorvorming kan ontstaan. Tumorvorming kan ook ontstaan als er te veel genen aanstaan. In dit onderzoek zagen we dat sommige tumoren veel genen aan hadden staan die belangrijk zijn in de lichtgevoelige cellen van het netvlies, terwijl andere tumoren veel genen aan hadden staan die een rol spelen in de celdeling. We stelden vast dat deze verschillen gerelateerd waren aan de leeftijd van patiëntjes tijdens de diagnose, en de chemotherapiegevoeligheid van de tumoren.' De resultaten van het onderzoek van Mol hebben gevolgen voor de diagnose en behandeling van patiënten met niet-erfelijke retinoblastoom met MYCN vermeerdering. 'Op dit moment is verwijdering van het oog de beste therapie voor deze patiënten. In de toekomst kunnen MYCN patiënten, bij wie de tumor nog niet te groot of uitgezaaid is, mogelijk behandeld worden met chemotherapie gericht tegen het MYCN gen netwerk. Daarnaast zagen we dat RB1 tumoren verschillen in de achtergrond van de moleculen en bovendien dat deze verschillen gerelateerd waren aan chemotherapie gevoeligheid, deze informatie is mogelijk in de toekomst ook van belang bij het bepalen van chemotherapie behandeling op maat voor iedere retinoblastoom patiënt,' aldus Mol.
Voor patiënten ouder dan 75 jaar is de startdosering thalidomide verlaagd naar 100 mg/dag. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) adviseert ook een lagere startdosering melfalan wanneer patiënten ouder dan 75 jaar beide middelen gebruiken. Reden hiervoor is dat patiënten boven deze leeftijd mogelijk een verhoogd risico lopen op ernstige bijwerkingen. De nieuwe aanbevelingen voor de dosering zijn gebaseerd op de resultaten van een nieuw fase-3 onderzoek. Daaruit blijkt dat het aantal ernstige en fatale bijwerkingen hoger is bij oudere patiënten (boven de 75) in vergelijking met jongere patiënten (tussen 65 en 75 jaar). Gebruik van Thalidomide Celgene Thalidomide Celgene wordt gebruikt voor de behandeling van volwassenen van 65 jaar en ouder met een type kanker dat multipel myeloom wordt genoemd. De firma Celgene B.V. heeft hierover een brief verstuurd, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). Deze brief is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle internisten met hematologie-registratie en ziekenhuisapothekers, alsmede alle genoemde zorgverleners in opleiding. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
De meerderheid (86%) van de Nederlanders denkt ten onrechte dat kanker bij vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak is, terwijl het hart- en vaatziekten zijn. Ruim 60% denkt dat mannen vaker sterven aan hart- en vaatziekten, terwijl hieraan meer vrouwen overlijden. Het is bij 51% van de Nederlanders ook onbekend dat in de medische sector meer kennis is van het mannenlichaam dan van het vrouwenlichaam. Ook is het bij 69% van de ondervraagden onbekend dat vrouwen meer kans hebben op bijwerkingen van medicijnen dan mannen. 62% van de Nederlanders vindt dat ze veel weten over hart- en vaatziekten, maar hun kennis over man/vrouw-verschillen bij hart- en vaatziekten blijkt in werkelijkheid beperkt. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Nederlanders weinig weten over M/V-verschillen als het gaat om hun gezondheid. Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van VUmc, uitgevoerd door Motivaction, ter gelegenheid van Dress Red Day 2017 op 29 september a.s. Op deze dag wordt aandacht gevraagd voor het vrouwenhart. Van alle Nederlanders zegt 47% zelf te maken te hebben met hart- en vaatziekten en weet 68% dat de ziekte gevaarlijk is. Opvallend is dat 60% van de bevolking niet denkt dat hart- en vaatziekten vooral voorkomen bij mensen met een ongezonde levensstijl. In werkelijkheid heeft meer dan 80% van de hart- en vaatziekten een relatie met leefstijl. De ziekte komt vooral door hoge bloeddruk, roken, overgewicht, te weinig bewegen, alcohol en stress. Bij vrouwen speelt verder dat zowel diabetes als roken meer negatieve gevolgen voor het hart hebben dan bij mannen. Van de Nederlanders met hart- en vaatziekten geeft slechts 25% aan dat ze gezonder zijn gaan eten en drinken. Bijna 50% van hen zegt minder te werken, maar ook minder leuke activiteiten te doen. Ook in de medische beroepspraktijk is nog steeds te weinig kennis over het vrouwenhart Interventiecardioloog bij VUmc dr. Yolande Appelman naar aanleiding van deze resultaten: "Het is heel herkenbaar dat er veel misverstanden zijn over vrouwen en hart- en vaatziekten. Ik zie veel jonge vrouwen die na een lange reis door het medisch circuit met soms onduidelijke klachten bij mij komen. Regelmatig blijkt dan dat ze een serieuze hartkwaal hebben, die eerder ten onrechte werd verklaard als oververmoeidheid, maagklachten of overgangsklachten. Mijn ervaring is dat veel artsen nog onbekend zijn met hoe hart- en vaatziekten bij vrouwen eruit zien en wat de invloed is van hormonale veranderingen. Het gaat bij relatief jonge vrouwen (45-60 jaar) vaker om problemen met de kleine vaatjes van het hart in plaats van met de kransslagader, zoals bij mannen, en is daarom nog lastig vast te stellen met de huidige technieken. Meer kennis hierover is ook economisch noodzakelijk omdat de groep actieve vrouwen op de arbeidsmarkt van deze leeftijd steeds groter wordt en er echt sprake is van een enorme gender-gap. Meer onderzoek naar de specifieke werking van hart en vaten bij vrouwen en nieuwe vormen van diagnostiek is noodzakelijk en moet topprioriteit worden!"
Bron: VUMC
De Nederlandse overheid pakt Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) met voorrang aan. Het RIVM heeft daarom onderzocht welke stoffen binnen de ZZS direct aandacht vragen. Dat is het geval als ze vrijkomen of in Nederland in het milieu aanwezig zijn. Bij het merendeel van de onderzochte ZZS kan dat niet op voorhand worden uitgesloten. Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn gevaarlijk voor mens en milieu, bijvoorbeeld omdat ze kankerverwekkend kunnen zijn, het voortplantingsproces kunnen schaden of zich in de voedselketen kunnen ophopen. Voorbeelden van ZZS zijn het oplosmiddel benzeen en broomhoudende vlamvertragers. Doel van het overheidsbeleid is om deze stoffen zoveel mogelijk uit de Nederlandse leefomgeving te weren. Dit gebeurt onder meer door ZZS door minder gevaarlijke stoffen te vervangen, of door in vergunningen regels te stellen om lozingen op water en uitstoot naar de lucht te beperken. Voor Nederland relevante ZZS vragen als eerste aandacht. Deze stoffen worden gemeten in het milieu, of komen mogelijk vrij als gevolg van productie en gebruik, of ze ontstaan en komen vrij als onbedoeld bijproduct. Ze kunnen op allerlei plaatsen worden ingezet in de keten van ontwikkeling, productie en gebruik van producten en op uiteenlopende manieren. Dit maakt het moeilijk om aan te geven welke specifieke stoffen of stofgroepen direct aandacht vanuit het beleid vragen om zo risico's voor mens en milieu te verminderen. Het RIVM draagt daarom verschillende suggesties voor vervolgonderzoek aan. Dit betreft onder andere onderzoek naar de beleidsmogelijkheden om mogelijke risico's verder te beperken van ZZS in het algemeen, en de groep (grondstoffen voor) kleurstoffen in het bijzonder. Ook stelt het RIVM voor om de diverse prioriteringsmethoden die nu voor verschillende categorieën stoffen bestaan (zoals consumentenproducten en stoffen op de werkvloer) te combineren. Op die manier zou preciezer kunnen worden aangegeven welke ZZS voor Nederland relevant zijn. Op verzoek van de opdrachtgever zijn voor deze screening uitsluitend openbare bronnen over stoffengegevens gebruikt en is de industrie niet om bedrijfsgevoelige informatie gevraagd.
Veroudering kenmerkt zich door de afname van cellulaire functies en uiteindelijk de dood. Bij de mens gaat veroudering gepaard met ziektes zoals kanker, hart- en vaatziekten en neurologische aandoeningen. Veel van onze huidige kennis over veroudering is afkomstig van onderzoek aan eenvoudige kortlevende organismen. In zijn promotieonderzoek gebruikte Sanjeev Kumar gist als modelsysteem om de rol van peroxisomen bij veroudering te onderzoeken. Samen met mitochondriën zijn peroxisomen de grootste producenten van zuurstofradicalen, moleculen die vitale macromoleculen in de cel beschadigen en daardoor bijdragen aan veroudering. Met fluorescentiemicroscopie laat Kumar zien dat de verschillende peroxisomen in gist niet even oud zijn. Als de cel deelt blijven de oudere organellen in de moeder achter terwijl jonge organellen naar de dochter gaan. Hij bestudeerde ook de rol van het metabolisme in peroxisomen bij veroudering en liet zien dat groei op substraten die in het peroxisoom worden gemetaboliseerd, zoals bijvoorbeeld methylamine, de levensduur van gist kan verlengen. Dit komt omdat oxidatie van methylamine in peroxisomen extra energie oplevert voor de cel. Er was al gepubliceerd dat gisten langer leven wanneer het gen DNM1 is uitgeschakeld. Dit effect werd toegewezen aan het feit dat hierdoor deling van mitochondriën in deze cellen is geblokkeerd. Dnm1 is echter ook betrokken bij deling van peroxisomen. De resultaten die Kumar verzamelde lieten zien dat de blokkade in deling van peroxisomen, en niet van mitochondriën, de reden is voor de langere levensduur van gistcellen waarin DNM1 afwezig is. Sanjeev Kumar verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Moleculaire Celbiologie van het Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology Institute (GBB), met financiering van NWO. Hij werkt nu als Postdoctoral fellow bij het Institute for Systems Biology, Seattle, VS.
Het RIVM beschrijft jaarlijks de ontwikkelingen binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), zowel inhoudelijk als organisatorisch. Vanaf dit jaar zijn de belangrijkste gebeurtenissen en de ontwikkelingen op het gebied van de vaccinatiegraad gebundeld. Belangrijke gebeurtenissen In 2016 waren er geen opvallende uitbraken van RVP-ziekten. Wel stijgt sinds oktober 2015 het aantal patiënten met meningokokkenziekte W, terwijl in het RVP tegen meningokokkenziekte C wordt ingeënt. Opvallend was het stevige debat dat in november 2016 in diverse media is gevoerd tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie. Verder heeft het RIVM factsheets gemaakt voor zowel professionals als het publiek met informatie over vaccinaties tegen ziekten die wel beschikbaar zijn maar niet in het RVP zijn opgenomen. Voorbeelden zijn waterpokken, gordelroos en het rotavirus (www.rivm.nl/vaccinaties). Vaccinatiegraad De vaccinatiegraad, oftewel het aandeel zuigelingen, kleuters en schoolkinderen dat de vaccinaties uit het RVP krijgt, is nog steeds hoog. De vaccinatiegraad voor bof, mazelen en rodehond (BMR) daalt al een paar jaar licht. De norm van 95 procent van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die nodig is om mazelen uit te bannen, wordt in Nederland bij de eerste BMR-vaccinatie niet meer gehaald. Voor de tweede BMR-vaccinatie was dit al langer zo. Ook bij andere vaccinaties in het RVP is een lichte daling te zien. De deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is voor het eerst afgenomen, van 61 naar 53 procent. Een hoge vaccinatiegraad zorgt ervoor dat kwetsbare en (nog) niet gevaccineerde kinderen tegen ziekten worden beschermd (groepsbescherming). Een dalende vaccinatiegraad vergroot de kans dat in de toekomst ziekten zoals mazelen uitbreken.
Bron: RIVM
Wie een jeugdtrauma doormaakt, heeft een grotere kans op depressies op latere leeftijd. Veranderingen van ons erfelijk materiaal (het DNA) als gevolg van een jeugdtrauma, blijken daar mee te maken te hebben. Het UMC Utrecht Hersencentrum start een onderzoek om te kijken of dit proces met behulp van een voedingssupplement ook voordelig benut kan worden. Als dat lukt, is dat mogelijk een nieuwe therapie tegen depressies na een jeugdtrauma, ook op latere leeftijd. “Eigenlijk gaat het erom dat onze veerkracht bepaald wordt door hoe we ons DNA gebruiken. Als die veerkracht is beschadigd, krijgen aandoeningen als een depressie meer kans. Die veerkracht proberen wij te herstellen”, stelt psychiater Marco Boks. Dit is - afgezien van onderzoek naar kanker - de eerste studie ter wereld waarbij het stimuleren van DNA-aanpassingen wordt ingezet voor behandeling. Hevige stress in de kindertijd leidt tot moleculaire veranderingen in het DNA. Bij dit biologische proces, epigenetica genoemd, verandert de DNA-activiteit door omgevingsinvloeden, zoals nare ervaringen in de jeugd. Bij de meeste mensen past het DNA zich aan een jeugdtrauma aan. ”We ontdekten dat bij mensen die depressies of post traumatische stress kregen deze aanpassingen niet plaatsvonden. Dit gebrek aan aanpassing in het DNA oefent levenslang invloed uit. De genen die zo belangrijk zijn voor onze veerkracht zijn dan eigenlijk ‘uitgezet’. Wij proberen ze met behulp van voedingssupplementen op dezelfde manier weer aan de praat te krijgen zoals veel mensen dat automatisch doen.” Waar door deze veranderingen in eerste instantie de betreffende genen zijn ‘uitgezet’, kan dit proces ook omgedraaid worden en genen weer ‘aanzetten’. In het onderzoek, waarvoor Boks onlangs subsidie heeft gekregen van ZonMw en de Hersenstichting, krijgen patiënten het voedingssupplement S-adenosylmethionine (SAMe) toegediend in combinatie met een wekelijkse therapie voor trauma (EMDR). Het voedingssupplement bevat essentiële lichaamseigen co-enzymen. Juist de combinatie van de trauma-therapie met voedingssupplementen moet ervoor zorgen dat de gezonde reactie op jeugdtrauma alsnog kan plaatsvinden. Hierdoor wordt de veerkracht als het ware weer hersteld. In een studie op cellen in een reageerbuis leidde deze methode tot goede resultaten. Aan het onderzoek gaan 100 mensen deelnemen. Zij krijgen allemaal de trauma-therapie en vijftig van hen krijgen daarnaast het voedingssupplement. De overige 50 krijgen een placebo. De onderzoekers verwachten de eerste resultaten in 2020 te kunnen delen. Voor patiënten die hun hele leven kampen met een overgevoeligheid voor psychiatrische aandoeningen zou zo’n nieuwe therapie een uitkomst zijn. Een gebruikersgroep – met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen - denkt mee over de inhoud en opzet van het onderzoek en is betrokken bij de uitvoering ervan. De 35-jarige Marjolein, die twee keer een depressie heeft gehad, is een van de groepsleden: “De invloed van mijn jeugd op mijn klachten was voor mij kraakhelder. Deze nieuwe methode pakt niet de symptomen maar de oorzaak aan. Ik hoop op positieve resultaten van dit onderzoek. Dan kan ik de effecten van ervaringen in mijn jeugd eindelijk echt achter me laten.”
Bron: UMC
De Dag van de Logopedie staat vandaag, 6 maart, in het teken van slikproblemen. De afdeling Logopedie van het Radboudumc, onderdeel van Revalidatie, behandelt patiënten met slikstoornissen uit het hele land en werkt hierbij nauw samen met veel afdelingen binnen het Radboudumc. Hanneke Kalf, logopedist en universitair docent, is in het Radboudumc expert op het gebied van slikproblemen bij volwassenen. ‘Bij volwassenen ontstaat het probleem vaak na een beroerte. Maar ook mensen met de ziekte van Parkinson, een spierziekte of kanker in de mond of keel kunnen slikproblemen krijgen. Door deze aandoeningen raken de structuren en spieren of zenuwen die zorgen dat je kunt slikken beschadigd.’ Bij kinderen met slikproblemen spelen weer andere oorzaken, vertelt Lenie van den Engel-Hoek, eveneens werkzaam als logopedist bij het Radboudumc, universitair docent en expert op het gebied van slikproblemen bij kinderen. ‘Het probleem komt vaak voor bij kinderen die te vroeg geboren zijn. Maar ook bij kinderen met een (aangeboren) handicap of spierziekte. Soms kan er ook iets anders aan de hand zijn en is het tijdelijk van aard. Een kind dat borstvoeding krijgt, weigert bijvoorbeeld om uit de fles te drinken. Andere kinderen hebben moeite met het leren zuigen, eten van de lepel of kauwen. Voor weer andere kinderen is het slikken een probleem. Hierdoor kan het kind zich regelmatig verslikken of gaan spugen. Soms kan een kind helemaal niet eten of drinken. In dat geval wordt er sondevoeding geven om te voorkomen dat het kind ondervoed raakt. Daarna moet het weer geholpen worden bij de overgang naar weer gewoon eten en drinken.’ De impact van slikproblemen is groot. Hanneke: ‘Wanneer volwassenen niet meer goed kunnen kauwen of slikken, eten ze minder, kunnen ze ongewenst gewicht verliezen en zelfs ondervoed raken. Ook kunnen ze een longontsteking krijgen wanneer bij het verslikken vocht of voeding in de luchtpijp komt.’ Maar ook op sociaal gebied hebben slikproblemen volgens haar grote gevolgen. ‘Ik hoor in mijn spreekkamer vaak verhalen van mensen die niet meer naar een verjaardagsfeestje of een etentje durven, omdat ze bang zijn zich te gaan verslikken.’ ‘Een logopedist kan het slikprobleem niet altijd helemaal oplossen’, vertelt Lenie. ‘Wel kunnen we ervoor zorgen dat een patiënt met het slikprobleem om leert gaan.’ Hanneke: ‘In de eerste plaats kun je de patiënt helpen de slikspieren intensief te trainen om zo weer makkelijker of veiliger te leren slikken. Is dat niet mogelijk is, dan ga je met de patiënt – vaak samen met de mantelzorger en andere zorgverleners - op zoek naar oplossingen om zo goed en veilig mogelijk te eten en te drinken. Bijvoorbeeld door een andere sliktechniek aan te leren of aangepaste, makkelijke voeding te adviseren. Hierdoor wordt het leven voor de patiënt en de omgeving weer een stuk aangenamer.’
Bron: Radboudumc
In 2016 heeft het VUmc Fonds een groot aantal projecten kunnen ondersteunen. Zo ging er ruim € 1,7 miljoen naar lopend onderzoek van VUmc en ruim € 2 miljoen aan toezeggingen voor nieuwe projecten. Deze nieuwe bestedingen waren mogelijk dankzij de stijging van de bijdragen van particulieren, bedrijven en vermogensfondsen. Prof. dr Jan Rauwerda, voorzitter VUmc Fonds: “Het VUmc Fonds heeft een bijzonder sterk jaar achter de rug met meer ontvangsten dan ooit. Zo is het mogelijk om nog meer belangrijk onderzoek van VUmc te ondersteunen. Deze financiële bijdragen zijn uiterst belangrijk om VUmc-onderzoek naar nog hoger plan te tillen. Wij hopen de opgaande lijn ook in 2017 voort te zetten.” VUmc heeft een leidende positie in wetenschappelijk onderzoek op o.a. neurologie en oncologie. Het VUmc Fonds wil deze ambitie ondersteunen en versterken door het werven van aanvullende financiering. Het VUmc Fonds ondersteunt o.a. onderzoek op het terrein van kinderkanker en neurologie: Ziekte van Alzheimer en MS. Daarnaast draagt het fonds bij aan het Gastenverblijf VUmc en VUmc Kinderstad. Het VUmc Alzheimercentrum voert baanbrekend klinisch-wetenschappelijk onderzoek uit en zoekt samen met (inter)nationale partners naar oplossingen voor dementie. Het VUmc fonds besteedde in 2016 € 1.140.000 aan onderzoek naar de ziekte van Alzheimer. Zo werden de volgende projecten ondersteund:
SCIENCe - opsporen van de eerste hersenveranderingen die uiteindelijk leiden tot Alzheimer;
100-plus onderzoek - zoeken naar het erfelijk geheim van heel oud worden zonder tekenen van dementie;
DLB onderzoek - zoeken naar diagnostische markers en erfelijkheid van deze vorm van dementie verder worden voortgezet.
De noodzaak van steun van particulieren en bedrijven voor aanvullende financiering van wetenschappelijk onderzoek neemt alleen maar toe. Met bijdragen van VUmc Fonds kan VUmc zijn ambities blijven realiseren.
Bron: VUmc
Het LUMC ontvangt 3 miljoen euro subsidie van de Europese Commissie (subsidieprogramma Horizon 2020) om in relatief arme landen te zoeken naar oplossingen voor chronische longaandoeningen. Die komen in deze landen veel voor doordat een groot deel van de bevolking rookt of kookt onder primitieve omstandigheden. “De kracht van dit project is dat we de lokale bevolking erbij betrekken”, aldus prof. Niels Chavannes, principal investigator van de Fresh Air Study, een internationaal consortium van veertien partnerinstituten. Niels ChavannesTwee bronnen van rook bedreigen de longen van miljarden aardbewoners: sigarettenrook en rook die ontstaat bij het koken onder primitieve omstandigheden. Zo’n drie miljard mensen (meestal vrouwen) koken dagelijks binnenshuis op brandstof als hout, koeienmest of steenkool, waarbij veel rook vrijkomt die de longen kan beschadigen. Daarnaast woont zo’n driekwart van de tabaksrokers in de armere landen. “Inmiddels zijn chronische longziekten de derde doodsoorzaak ter wereld, na hart- en vaatziekten en kanker", vertelt Niels Chavannes, hoogleraar Huisartsgeneeskunde bij de afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde (PHEG) van het LUMC. Nu infectieziekten effectief bestreden worden in landen met lage inkomens, blijkt de chronische longziekte COPD een groot probleem. Hier is nog weinig kennis over, al zijn er in een aantal landen al pilotonderzoeken gedaan: Uganda, Vietnam, Kirgizië en Griekenland. “Daar hebben we een netwerk opgebouwd van betrokken lokale onderzoekers die nu meedoen aan dit grote project. We gaan het probleem van longziekten verder in kaart brengen, maar ook gericht naar oplossingen zoeken. Als die werken, willen we ze ook meteen kunnen implementeren.” Die oplossingen kunnen per land verschillen en het is belangrijk de bevolking te vragen om zelf mee te denken en inspraak te geven, blijkt uit eerder onderzoek. Een project van een andere onderzoeksgroep in India mislukte bijna omdat de grote ketels die mensen daar gebruiken om voor de hele familie te koken, niet pasten op de schone kooktoestellen waarin het project oorspronkelijk voorzag. In Ethiopië faalde een ander project omdat de zeer efficiënte kooktoestellen een te dure brandstof vereisten, waardoor alle toestellen uiteindelijk op de zwarte markt belandden om te worden verkocht als oud ijzer. Chavannes heeft ook zo’n ervaring. “In Vietnam wilden we schoorstenen laten bouwen in de huizen, zoals ook in China al eerder met succes was gedaan. Maar uiteindelijk bleken mensen dit niet te willen vanwege bijgeloof. Er zouden geesten door naar binnen kunnen komen. Koken onder afdakjes in de tuin bleek hier een veel betere oplossing.” De onderzoekers hopen een matrix te ontwikkelen waarin een aantal variabelen, zoals lokale kookgewoontes, culturele gebruiken en beschikbare brandstof, bepalen welke oplossing het meest geschikt is voor een bepaald land. “Waar we in eerder onderzoek achter kwamen is dat je de link moet leggen met de gezondheid van het kind. Dat vinden alle mensen heel belangrijk en de gezondheid van het kind wordt ook bedreigd door de rook, omdat ze vaak op schoot zitten bij hun moeder wanneer zij kookt. Soms raken hun longen zelfs al in de baarmoeder beschadigd.” Kinderen onder de vijf jaar krijgen gemiddeld twee antibioticakuren voor luchtwegklachten. De Fresh Air Study gaat onderzoeken of dit niet minder kan, omdat een deel van deze ‘luchtweginfecties’ helemaal geen infecties zijn, maar rookvergiftiging. “We gaan veel inzetten op educatie, met bijvoorbeeld voorlichtingsfilms, animatie en sms. En we gaan een app testen waarmee mensen zelf hun longfunctie kunnen meten door te blazen in de luidspreker van de smartphone. Voorlichting is hierbij heel belangrijk, omdat zelfs gezondheidswerkers in de landelijke gebieden in arme landen slecht zijn opgeleid en vaak niet eens weten dat roken en ‘kitchen smoke’ ongezond zijn”, aldus Chavannes.
De productinformatie (SmPC en bijsluiter) van diverse geneesmiddelen moet worden aangepast als gevolg van periodieke veiligheidsrapportbeoordelingen (PSUR’s). De CMDh heeft dit besloten op basis van de aanbevelingen van het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC en de bijbehorende beoordelingsrapporten.
Het gaat om geneesmiddelen met de volgende werkzame stof
- Finasteride. Toevoeging van een waarschuwing voor het optreden van depressie en suïcidale gedachten voor producten die 5 mg finasteride bevatten en worden gebruikt bij benigne prostaathyperplasie (goedaardige prostaatvergroting).
Aanvullend is de CMDh van mening dat de wijzigingen die voor finasteride 1 mg tabletten zijn vastgesteld in een worksharing variatie voor het innovator product, deel uitmaken van de uitkomst van de PSUR beoordeling voor finasteride 5 mg tabletten.
Meer informatie over de vastgestelde teksten voor de productinformatie van bovengenoemde producten en het tijdschema van de implementatie worden gepubliceerd op de website van het Europees geneesmiddelenagentschap EMA.
Daarnaast heeft de CMDh de volgende aanbevelingen gedaan
Update CMDh aanbeveling voor PSUSA procedure voor budesonide
Volgend op de uitkomst van de PSUR beoordeling voor budesonide heeft de CMDh in de berichtgeving van januari 2017 handelsvergunninghouders van producten uit dezelfde klasse (corticosteroïden) verzocht om de PSUR uitkomst ook te implementeren. Reden hiervoor is dat de PRAC stelt dat wazig zicht en centrale sereuze chorioretinopathie (CSC) een risico vormen bij alle corticosteroïden. De handelsvergunninghouders worden eraan herinnerd om de productinformatie van alle producten met corticosteroïden aan te passen conform de uitkomst van de PSUR beoordeling. De frequentie van de bijwerkingen, genoemd in de PSUR uitkomst, is echter alleen van toepassing op budesonide. Voor andere corticosteroïden en/of formuleringen die niet onder de PSUR beoordeling vallen, dient de frequentie "niet bekend" te worden vermeld.
CMDh aanbeveling voor PSUSA voor zoledroninezuur (gebruikt bij kanker en botbreuken)
De PRAC heeft in april 2017 geadviseerd om de productinformatie van producten met zoledroninezuur aan te passen. Het gaat om toevoeging van een waarschuwing voor osteonecrose van andere lichaamsdelen en toevoeging van osteonecrose als bijwerking met de frequentie ‘zeer zelden’. Als gevolg hiervan wordt handelsvergunninghouders van andere bisfosfonaten (zoals alendroninezuur, clodroninezuur, pamidroninezuur, risedroninezuur) verzocht om onderstaande punten te adresseren. Alle beschikbare gegevens uit klinische onderzoeken, meldingen van bijwerkingen en gepubliceerde literatuur over osteonecrose van de heup en het dijbeen in relatie tot bisfosfonaten dienen hierbij te worden meegenomen. Indien van toepassing dient ook informatie over osteonecrose van andere lichaamsdelen (met uitzondering van de kaak en de uitwendige gehoorgang) te worden meegenomen:
A. Informatie over toegepaste criteria voor diagnostiek en resultaten van diagnostisch onderzoek.
B. Discussie over de mogelijke invloed van de anatomie van het lichaamsdeel.
C. Discussie over het onderliggende pathofysiologische mechanisme en mogelijke risicofactoren. Hierbij dienen overeenkomsten/verschillen met de pathofysiologie van osteonecrose van de kaak (of de uitwendige gehoorgang) te worden meegenomen.
Op basis van bovenstaande informatie moet de handelsvergunninghouder bij de volgende PSUR indiening beargumenteren of het nodig is om de productinformatie aan te passen en of het nodig is om aanvullende risicominimalisatiemaatregelen te nemen. Als de PSUR DLP later is dan over 6 maanden (vanaf heden), moet de productinformatie - indien van toepassing - worden aangepast via een variatie procedure.
Deze onderwerpen zijn besproken in de bijeenkomst van de CMDh (Co-ordination group for Mutual recognition and Decentralised procedures human) van 18-19 april 2017.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in dit Europese orgaan vertegenwoordigd.
Bron: CBG
Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden door de Nederlandse overheid met voorrang aangepakt, omdat ze gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Voorbeelden zijn stoffen die kankerverwekkend zijn of de voortplanting belemmeren. Momenteel zijn ongeveer 1400 van dit soort stoffen bekend en op een lijst geplaatst. Vergunningverleners en het ministerie van IenM hebben echter behoefte aan een handzamere ZZS-lijst, met een nadere prioritering die nauwer aansluit bij de Nederlandse situatie. Deze focus is echter lastig aan te brengen, wijst RIVM-onderzoek uit. Voor Nederland ontbreekt voor de meeste ZZS eenvoudig toegankelijke informatie over productie, gebruik en emissies. Dit vormt een belemmering om ZZS aan te wijzen waar extra aandacht voor nodig is, bijvoorbeeld via een aanpak bij de bron of via het stimuleren van onderzoek naar veilige alternatieven. Het RIVM doet daarom aanbevelingen om meer grip op deze stoffen te krijgen, zoals een nationaal stoffenregistratiesysteem, waarin wordt vastgelegd welke ZZS in omloop zijn in Nederland. Deze aanbevelingen zijn onder andere gebaseerd op twee analyses naar mogelijkheden om focus aan te brengen in de lijst van ZZS-stoffen. De eerste analyse bouwt voort op de lopende RIVM-projecten over 'nieuwe en opkomende risico's van stoffen'. Deze bieden een goede systematiek om nieuwe risicovolle stoffen te identificeren, maar ook voor deze stoffen ontbreekt kennis over het gebruik in Nederland. De tweede analyse laat zien dat voor een deel van de ZZS-kleurstoffen en grondstoffen voor kleurstoffen geen Europese wetgeving bestaat met specifieke eisen om emissies in te perken. Deze stoffen zijn in principe kandidaten voor een gerichter ZZS-beleid. Het RIVM vraagt daarnaast aandacht voor (vervangende) stoffen die (nog) niet als ZZS zijn aangemerkt vanwege een gebrek aan data, maar waarover een soortgelijke zorg bestaat op basis van hun chemische structuur en gebruik.
Bron: RIVM
Evan Santo: ‘Forkheads In Neuroblastoma & Human Longevity: From The Womb To The Tomb’. Santo heeft de activiteit in kaart gebracht van een familie van genen in neuroblastomen, een ernstige vorm van kinderkanker. Hij constateert dat deze genen afgekort als FOXO3A2 van invloed zijn op de levensduur. De genen bepalen hoe efficiënt het lichaam suiker verwerkt in relatie met insuline. Hij doet de bevinding in zijn proefschrift waarin hij de rol van de zogenoemde Forkhead transcriptie factoren bestudeert bij neuroblastomen en de ontwikkeling van het skelet. Hij zegt met zijn uitkomsten een stap te zetten naar methoden die de suikerstofwisseling beter reguleren. Mogelijk leidt het tot medicijnen die de veroudering kunnen vertragen en waarmee ziektes als diabetes zijn te behandelen.
Leukemie is de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen. Van de twee varianten die er van de ziekte zijn, biedt de ene variant goede overlevingskansen, terwijl de vooruitzichten bij de andere variant veel minder gunstig zijn. Onderzoekster Kim Kampen bekeek of de aanpak van deze tweede variant verbeterd kan worden met combinatietherapieën. Acute myeloïde leukemie (AML) is een hardnekkige aandoening. Niet alleen is het sterfterisico aanzienlijk, ook keert de ziekte na een succesvolle behandeling vaak terug en zijn er verschillende langetermijneffecten, zoals concentratieproblemen en verminderde vruchtbaarheid. Om de overlevingskansen te verbeteren en de langetermijneffecten te verminderen, zijn nieuwe therapieën nodig die de leukemiecellen aanpakken zonder de gezonde cellen te beschadigen, waardoor ook het herstel van patiënten sneller zal verlopen. De prognose van AML is afhankelijk van vele genetische factoren. Afwijkingen in bepaalde genen kunnen ertoe leiden dat de AML-cellen, die zich in het beenmerg bevinden, ongevoelig zijn voor bepaalde behandeling. Voor het behandelen van AML is het dus niet alleen van belang dat de AML-cellen zelf worden aangepakt, maar ook de factoren die ervoor zorgen dat de AML-cellen niet (meer) op de behandeling reageren. Kampen bekeek voor verschillende genafwijkingen welke combinatietherapieën in aanmerking komen om de resistentiemechanismen van de AML-cellen uit te schakelen. De onderzochte therapieën blijken elk op hun eigen wijze succesvol. Omdat de genetische factoren die een rol spelen per individu zo sterk uiteenlopen, moet volgens Kampen voor elke patiënt worden bekeken welke aanpak het meest geschikt is. Kim Kampen (1985) voerde haar promotieonderzoek uit bij de afdeling Pediatrische oncologie/hematologie van het Cancer Research Centre Groningen, bij het UMCG. Het werd gefinancierd door SKOG, de Jan Kornelis de Cock-stichting, KWF en Stichting Vrienden Beatrix Kinderziekenhuis. Zij zet haar loopbaan voort als postdoctoraal onderzoeker aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Neuro-endocriene carcinomen van het hoofd-hals gebied (NCHN) vormen een zeldzame subgroep van hoofd-hals kanker met klinische kenmerken die verschillen van die van plaveiselcelcarcinomen (SCC). NCHN komen het meest frequent voor in de larynx en de neusbijholten. Ze kunnen worden onderverdeeld op basis van differentiatiegraad in goed, matig en slecht gedifferentieerde neuro-endocriene carcinomen. De laatstgenoemde groep wordt verder opgedeeld in een klein- en gemiddeld tot grootcelllige variant. Vanwege de lage incidentie en het daaruit voortvloeiende gebrek aan richtlijnen ten aanzien van de behandeling, wordt er vaak gebruik gemaakt van behandelprotocollen ontwikkeld voor SCC van het hoofd-hals gebied (SCCHN). Dit resulteert in suboptimale behandelresultaten, omdat er belangrijke verschillen bestaan in de respons op behandeling tussen NCHN en SCCHN. In dit proefschrift brengen we deze verschillen in kaart en bieden we richtlijnen voor de behandeling van elk subtype, door onze eigen ervaring met deze tumoren te analyseren en te combineren met de beschikbare data in de literatuur. Daarnaast evalueren we infectie met het humaan papillomavirus als een mogelijke prognostische marker in neuro-endocriene carcinomen van de larynx.
Bron: RUG
Bij zijn aantreden riep de Amerikaanse president George W. Bush een steunprogramma in het leven dat een bijdrage zou moeten leveren aan wereldwijde HIV-bestrijding en zorg voor HIV-patiënten, met name in Sub-Saharisch Afrika. Sinds 2004 ging er in het kader van dit zogeheten PEPFAR-initiatief ruim 500 miljoen Amerikaanse dollar naar de verbetering van bloedveiligheid. Tijdens een verblijf van drie jaar in Namibië bekeek UMCG-onderzoeker John Pitman wat de effecten zijn van de grote toestroom van geld op de bloedtransfusievoorziening in dit land. Namibië is een land met een relatief sterke economie, dat desondanks net als de omringende landen te maken heeft met grote problemen op het gebied van bijvoorbeeld ongelijkheid van inkomens, moedersterfte, onderwijs en ondervoeding bij kinderen. Ook in de gezondheidszorg wordt deze tweeslachtigheid duidelijk: aan de ene kant zijn er in Namibië voorzieningen voor complexe zaken als kankerbehandeling en hartchirurgie, aan de andere kant zijn er chronische tekorten aan personeel, voorzieningen en apparatuur. Uit de bevindingen van Pitman blijkt dat de PEPFAR-gelden een enorme invloed hebben gehad op de Namibische bloedtransfusiedienst. Zo groeide het aantal plaatsen waar bloedtransfusie mogelijk is, met name in gebieden waar voorheen nauwelijks of geen voorzieningen waren. Ook is de wijze waarop bloedcomponenten worden verkregen radicaal gewijzigd, met spectaculaire gevolgen: er wordt een grotere hoeveelheid bloedplaatjes verzameld, terwijl het aantal individuele donoren enorm kon worden teruggebracht. Deze verlaging van het aantal bloeddonoren levert een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van de beschikbare bloedvoorraden, omdat er vanwege het kleinere aantal donoren een veel lagere kans is dat het bloed besmet is met het Hiv-virus. Uit de in Namibië opgedane ervaringen kunnen volgens Pitman belangrijke lessen worden geleerd voor eventuele vergelijkbare financieringsprogramma’s in andere landen. In het laatste deel van zijn proefschrift bespreekt hij een tiental aanbevelingen. Zo moet er volgens hem worden opgepast voor nieuwe ongelijkheid: grote aandacht voor één bepaalde ziekte, zoals HIV/AIDS, kan een positief effect hebben op de gezondheidszorg in het algemeen, maar kan er ook toe leiden dat financiële middelen worden onttrokken aan andere belangrijke gezondheidsthema’s, zoals moeder- en kindersterfte. John Pitman (1968) studeerde onder andere Franse literatuur en journalistiek. Aan de Universiteit van Yale (VS) behaalde hij een masterdiploma in Public Health. Zijn onderzoek voerde hij uit in het kader van het onderzoeksprogramma Methods in Medicines Evaluation & Outcomes Research (M2O) bij SHARE. Momenteel is hij als epidemioloog werkzaam bij de Centers for Disease Control & Prevention in de Verenigde Staten.
Net als in voorgaande jaren is in verslagjaar 2015 de deelname aan de verschillende vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) met 92 tot 99 procent hoog. Uitzondering hierop vormt de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker, waaraan de deelname overigens wel verder blijft stijgen ten opzichte van het verslagjaar 2014 (tot 61 procent). De hepatitis B-vaccinatiegraad voor kinderen geboren in 2012, het eerste jaar waarin alle zuigelingen in aanmerking kwamen voor hepatitis B-vaccinatie, ligt op 94 procent. Ook de deelname onder zuigelingen in Caribisch Nederland aan de DKTP-, BMR- en pneumokokkenvaccinatie is hoog. De BMR-vaccinatiegraad voor schoolkinderen (93 procent) is dit keer identiek aan de DTP-vaccinatiegraad; meestal ligt de BMRvaccinatiegraad iets lager. Dit is een verbetering maar de gewenste deelname wordt er niet mee bereikt. Een deelname van minimaal 95 procent is belangrijk vanwege het streven van de World Health Organization (WHO) om mazelen wereldwijd uit te roeien. Zo'n hoge vaccinatiegraad is nodig om de bevolking als geheel te beschermen tegen uitbraken (groepsimmuniteit). Om zuigelingen effectief te kunnen beschermen tegen ziekten uit het RVP is het ook van belang de vaccinaties tijdig te geven. Het deel van de zuigelingen dat de eerste DKTP-vaccinatie op tijd krijgt, dat wil zeggen voordat ze 10 weken oud zijn, is verder gestegen naar 89 procent. Daarnaast is de tijdige en volledige deelname aan de volledige primaire DKTP-serie (de eerste drie vaccinaties) verbeterd van 60 procent voor kinderen geboren in 2007 naar 69 procent voor kinderen geboren in 2012. In Nederland wordt met de systematiek van vrijwillige vaccinatie een hoge vaccinatiegraad bereikt.
Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 5 geneesmiddelen, waaronder 3 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Axumin (fluciclovine (18F)), is een synthetisch aminozuur en een diagnostisch middel uitsluitend bestemd voor het detecteren van een recidief van prostaatkanker met behulp van een PET-scan (positronemissietomografie) in het geval van een verdenking op een recidief door verhoogde bloedwaarden van het prostaat specifiek antigeen (PSA) na de primaire curatieve behandeling.
- Dinutuximab beta Apeiron (dinutoximab beta), is een antilichaam gericht tegen GD2 en bestemd voor de behandeling van hoog-risico neuroblastoom bij patiënten van 12 jaar en ouder die eerder inductiechemotherapie hebben ontvangen en hierbij ten minste een gedeeltelijke respons hebben bereikt gevolgd door beenmerg-ablatieve therapie en stamceltransplantatie, en bij patiënten met een recidief of therapieresistent neuroblastoom, met of zonder residuele ziekte. Voorafgaand aan de behandeling van het recidief neuroblastoom moet eventuele actieve ziekte worden gestabiliseerd door andere geschikte maatregelen.
- Elmiron (pentosan polysulfaat natrium), is bestemd voor de behandeling van blaaspijnsyndroom dat wordt gekenmerkt door glomerulaties of Hunnerse laesies (kleine bloedingen of duidelijke laesies in de blaaswand).
- Refixia (nonacog beta pegol), is een recombinant factor IX en bestemd voor de behandeling en profylaxe van bloedingen bij patiënten van 12 jaar en ouder met hemofilie B (aangeboren tekort aan factor IX).
- Trumenba (bivalent vaccin tegen meningokok serogroep B) is bestemd voor de actieve immunisatie van personen van 10 jaar en ouder tegen invasieve meningokokkenziekte veroorzaakt door Neisseria meningitidis groep B.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Keytruda (pembrolizumab), is een PD-L1 remmer en nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van een recidief of therapieresistent klassiek Hodgkin lymfoom na het falen van autologe stamceltransplantatie en brentuximab vedotin, of in het geval dat er geen transplantatie mogelijk is na het falen van brentuximab vedotin.
- Opdivo (nivolumab), is een PD-L1 remmer en nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van plaveiselcelcarcinoom van het hoofd en de nek bij progressie op of na platinum-gebaseerde therapie.
- Zebinix (eslicarbazepine) is een anti-epilepticum en kan nu ook worden gebruikt als monotherapie.
Intrekking van aanvragen (in alfabetische volgorde)
De aanvragen voor een handelsvergunningen voor Blectifor (cafeïnecitraat) en Enpaxiq (pacritinib),
zijn ingetrokken.
Een verzoek om uitbreiding van de indicatie van Translarna (ataluren) voor de behandeling van cystic fibrosis is ingetrokken.
Uitkomst herbeoordeling Micro Therapeutic Research Labs, India
De CHMP adviseert schorsing vanwege twijfels over de betrouwbaarheid van studies van Micro Therapeutic Research Labs (MTR). Het gaat om een aantal nationaal goedgekeurde geneesmiddelen waarvoor onderzoek naar bio-equivalentie was gedaan door MTR op 2 locaties in India. De schorsing kan worden opgeheven zodra vervangende adequate gegevens worden aangeleverd die de bio-equivalentie bevestigen. Voor Nederland gaat het om 1 middel dat op de markt is.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 20-23 maart 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Alle informatie die noodzakelijk is om te leven is opgeslagen in ons DNA. Iedere dag worden onze cellen blootgesteld aan omgevingsfactoren die schade kunnen veroorzaken aan het DNA. Bovendien kunnen endogene metabole processen DNA schade veroorzaken. Het onvermogen om DNA schade te repareren leidt tot genomische instabiliteit, een kenmerk van veroudering en kanker. Clémence Claussin onderzocht verschillende mechanismen waarmee de cel breuken in het DNA repareert. Om de genomische integriteit te beschermen hebben cellen DNA reparatiesystemen ontwikkeld. Homologe recombinatie is zo’n systeem voor het repareren van DNA dubbelstrengbreuken. Zo’n breuk is voor een cel het meest dodelijk type van DNA schade, één ongerepareerde breuk is namelijk genoeg om een cel te doden. Claussin onderzocht hoe cellen homologe recombinatie gebruiken voor behoud van de algemene genomische integriteit en de integriteit van telomeren. Deze telomeren zijn beschermende structuren van DNA en eiwit aan het einde van chromosomen, die bij iedere celdeling iets korter worden. Dit verkorten van telomeren is geassocieerd met veroudering. Claussin heeft aangetoond dat eiwitten die zorgen voor homologe recombinatie belangrijk zijn voor het herstellen van telomeerschade. Hierdoor kunnen ze versnelde cellulaire veroudering voorkomen. Een vorm van homologe recombinatie is zusterchromatiden uitwisseling tussen de twee identieke helften van een verdubbelend chromosoom. Een verhoogde aantal van deze uitwisselingen in cellen is een indicatie van verhoogde genomische instabiliteit: hoe meer reparaties er nodig zijn, hoe meer DNA breuken er waren. Claussin heeft in gistcellen echter vastgesteld dat er veel minder dubbelstrengs DNA breuken zijn dan zusterchromatiden uitwisselingen, wat suggereert dat de meeste zusterchromatiden uitwisselingen niet het gevolg zijn van deze breuken. Het promotieonderzoek van Clémance Claussin (1989) vond plaats bij de afdeling Telomeres and Genome Integrity en viel binnen het programma Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatment van het Cancer Research Center Groningen, met financiering van NWO. Claussin werkt nu als postdoc aan het Memorial Sloan Kettering Cancer Center (Iestyn Whitehouse lab).
Bron: RUG
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Urologische Oncologie prof. dr. M. Laguna Pes haar oratie onder de titel Meer is Beter en Minder is Meer. Urologie wordt als een van de kleinere chirurgische specialismen gezien. De toegenomen levensverwachting, veranderde verwachtingen van patiënten en de behoefte aan behoud van kwaliteit van leven bij behandeling, onderschrijven het toekomstige belang van onze specialisatie. We bevinden ons op een kruispunt in de tijd waar belangrijke veranderingen in de gezondheidszorg plaatsvinden. Superspecialisatie en het bewustzijn dat centralisatie van zorg ten faveure van patiënten komen, spelen hierin een belangrijke rol. Om die veranderingen te realiseren, zullen alle partijen hierin moeten samenwerken: artsen, verzekeraars en belangenbehartigers voor patiënten. Deze veranderingen vereisen niet alleen persoonlijke en institutionele inzet maar bovenal een nieuwe kijk op ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg waarbij samenwerking centraal staat. ‘Meer is beter’ in die zin dat centralisatie van ingrepen resulteert in optimalisatie van behandelresultaten. Dit is in het bijzonder van toepassing op hoogcomplexe oncologische ingrepen waaronder de behandeling van prostaat-, nier, en blaaskanker. Anderzijds is ‘minder is meer’. Urologie is een specialisme met een sterke verbondenheid met technologieën. De introductie van minder invasieve (orgaansparende) behandelingen heeft het behoudt van kwaliteit van leven duidelijk vergroot.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Besponsa (inotuzumab ozogamicine) is een antistof gericht tegen CD22 en bestemd als monotherapie voor de behandeling van volwassenen met recidief of refractaire CD22-positieve acute lymfatische leukemie (ALL). Het middel is ook bestemd voor volwassenen met Philadelphia chromosoom positieve (Ph+) gerecidiveerde of refractaire B-cel voorloper ALL die gefaald hebben op ten minste 1 tyrosine-kinaseremmer.
- Brineura (cerliponase alfa) is een enzymvervanger en bestemd voor de behandeling van neuronale ceroid lipofuscinose type 2 dat wordt veroorzaakt door een defect in het enzym tripeptidyl peptidase 1. Het middel is aanvaard op grond van ‘buitengewone omstandigheden’.
- Cuprior (trientine tetrahydrochloride) is een chelaatvormer en bestemd voor de behandeling van de ziekte van Wilson bij volwassenen, adolescenten en kinderen van 5 jaar en ouder die een behandeling met D-penicillamine niet goed kunnen verdragen.
- Erelzi (biosimilar van Enbrel, etanercept) is een TNF alpha-remmer en bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis, artritis psoriatica, axiale spondyloartritis, plaque psoriasis bij volwassenen en kinderen.
- Kevzara (sarilumab) is een IL-6 receptor antagonist en bestemd voor de behandeling van reumatoïde artritis.
- Rixathon en Riximyo (biosimilars van MabThera, rituximab) zijn antistoffen gericht tegen CD20 en bestemd voor de behandeling van non-hodgkinlymfoom, reumatoïde artritis, granulomatose met polyangiitis en microscopische polyangiitis. Rixathon is daarnaast ook bestemd voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie.
- Skilarence (dimethylfumaraat) is een ontstekingsremmer en bestemd voor de behandeling van psoriasis.
- Spinraza (nusinersen) is een antisense oligonucleotide en bestemd voor de behandeling van kinderen met spinale musculaire atrofie (SMA). Het is het eerste geneesmiddel dat direct aangrijpt op de aandoening.
Aanpassing therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de uitbreiding van de indicaties voor:
- Avastin (bevacizumab) is een antistof gericht tegen vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) en nu ook bestemd voor de combinatiebehandeling met carboplatin en paclitaxel van volwassen patiënten met een eerste recidief van platina-gevoelige epitheliale eierstok-, eileider- of primair buikvlieskanker die niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF-remmers of VEGF receptor–gerichte geneesmiddelen.
- Celsentri (maraviroc) is een CCR5-antagonist geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen die geïnfecteerd zijn met CCR5-troop HIV-1 en nu ook bestemd voor kinderen vanaf 2 jaar met een minimum lichaamsgewicht van 10 kg. Het middel is ook beschikbaar als 20 mg/ml oplossing en 25 mg en 75 mg tablet
- Opdivo (nivolumab) is een antistof gericht tegen PD-L1 en is nu ook als monotherapie bestemd voor de behandeling van lokaal gevorderd, niet-operabel of gemetastaseerd urotheliaal carcinoom bij volwassenen na het falen van eerdere platina-bevattende therapie.
Intrekking van aanvraag
De aanvraag voor een handelsvergunning voor Solithromycin Triskel EU Services (solithromycine) is ingetrokken. Dit geneesmiddel is bestemd voor de behandeling van ‘community-acquired’ pneumonie (CAP), antrax (via inhalatie) en tularemie (via inhalatie).
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 18 – 21 april 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Mannen met plasklachten blijken vaak ook erectieproblemen te ontwikkelen. Daarnaast komen hart- en vaatziekten regelmatig samen met plasklachten voor. Inge Bouwman onderzocht de relatie tussen plasklachten bij mannen, erectieproblemen en hart- en vaatziekten. Bij een oorzakelijk verband zou de huisarts patiënten met plasklachten preventief op de andere aandoeningen kunnen screenen. Plasklachten komen veelvuldig voor. Tot voor kort werd gedacht dat een vergrote prostaat bij mannen de belangrijkste veroorzaker van plasklachten was. Inmiddels is bekend dat plasklachten diverse oorzaken kunnen hebben, zoals blaasproblemen, urineweginfecties en medicijngebruik. Met dit inzicht is de behandeling verschoven van de uroloog naar de huisarts. Mannen zijn terughoudender dan vrouwen in het bezoeken van de huisarts. Bij plasklachten zijn gebrek aan nachtrust, pijn bij het plassen en angst voor (prostaat-)kanker redenen om toch naar de huisarts te stappen. Aangezien de huisarts in toenemende mate een centrale rol vervult in de preventieve zorg, zou dit een gelegenheid kunnen zijn eventuele erectieproblemen bespreekbaar te maken en hart- en vaatziekten vroegtijdig op te sporen. In eerder onderzoek is aangetoond dat er een relatie bestaat tussen plasklachten en erectieproblemen. Ook tussen erectieproblemen en hart- en vaatziekten is een relatie vastgesteld. Bouwman vond in haar onderzoek echter geen bewijs voor een direct oorzakelijk verband tussen plasklachten en hart- en vaatziekten. Wel stelde zij vast dat de erectieproblemen zich ook enkele jaren na het optreden van de plasklachten nog kunnen ontwikkelen. Het lijkt dus raadzaam dat huisartsen mannen met plasklachten wijzen op het verhoogde risico van erectieproblemen, maar een preventieve screening op hart- en vaatziekten is niet nodig. Inge Bouwman (1980) studeerde Geneeskunde en rondde haar opleiding tot huisarts af aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het UMCG, bij onderzoeksinstituut SHARE. Het werd gefinancierd door het UMCG en SBOH. Momenteel is Bouwman werkzaam als waarnemend huisarts.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Giotrif (afatinib), een pan-ErbB tyrosinekinaseremmer, voor de behandeling van patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom met activerende EGFR mutaties. De behandeling is beperkt tot patiënten die niet eerder tyrosinekinaseremmers gehad hebben.
- Grastofil (filgrastim), een biosimilar van Neupogen en derhalve goedgekeurd voor dezelfde indicaties.
- Vipidia (alogliptin), Incresync (alogliptin/pioglitazon), Vipdomet (alogliptin/metformin),
goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met diabetes type 2. - Tybost (cobicistat), goedgekeurd als farmacokinetische versterker van darunavir of atazanavir te gebruiken bij de behandeling van HIV-1 patiënten.
- Ultibro en Xoterna Breezhalers (glycopryrronium/indacaterol), goedgekeurd voor luchtwegverwijdende onderhoudsbehandeling van COPD om de symptomen van de aandoening te verlichten.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Defitelio (defibrotide). Op verzoek van de firma werd deze aanvraag opnieuw beoordeeld. Hierbij kwam de CHMP tot een positief oordeel, maar heeft het product alleen goedgekeurd voor de behandeling van ernstige hepatische veno-occlusieve aandoeningen (VOD) na beenmergtransplantatie.
- Xeljanz (tofacitinib), bedoeld voor de behandeling van reumatoïde artritis. De aanvraag werd op verzoek van de firma opnieuw beoordeeld. Het advies van de CHMP blijft negatief.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Eylea (aflibercept), uitbreiding van de indicatie met maculaoedeem ten gevolge van central retinal vein occlusion (CRVO).
- Ilaris (canakinumab), mag nu ook gebruikt worden (als monotherapie of in combinatie met methotrexaat) voor de behandeling van actieve systemische juveniele idiopathische artritis bij kinderen vanaf 2 jaar, die onvoldoende reageren op NSAID’s en systemische corticosteroïden.
- Prezista (darunavir), mag nu ook gebruikt worden bij niet eerder behandelde adolescenten vanaf 12 jaar met een gewicht van ten minste 40 kg.
- Revolade (eltrombopag), mag nu ook gebruikt worden bij volwassen patiënten met chronische hepatitis C infectie ter behandeling van trombocytopenie waarbij het aantal trombocyten zo laag is dat een behandeling met interferon niet gestart kan worden.
- Simponi (golimumab), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van matig tot ernstige vormen van colitis ulcerosa bij volwassenen, die onvoldoende reageerden op standaardtherapie.
- Stelara (ustekinumab), de indicatie wordt uitgebreid naar de behandeling van artritis psoriatica, al dan niet samen met methotrexaat na andere DMARDs (Disease-modifying antirheumatic drugs).
- Zonegran (zonisamide), mag nu ook gebruikt worden als aanvullende behandeling van partiële epileptische aanvallen bij adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar.
Weigering handelsvergunning
- Delamanid (delamanid), was bedoeld voor de behandeling van multiresistente Tuberculose in combinatie met een andere behandeling. De CHMP oordeelde dat de werkzaamheid van het geneesmiddel onvoldoende is aangetoond.
Uitkomst herbeoordelingen
- Ketoconazole bevattende producten (ketoconazole) was eerder goedgekeurd voor de behandeling van schimmelinfecties. De CHMP is van mening dat vanwege de bijwerkingen op de lever en de beschikbaarheid van andere behandelingen de baten/risico balans niet langer positief is, voor gebruik als antischimmelmiddel.
- Metoclopramide bevattende producten zijn bedoeld voor de behandeling en het tegen gaan van misselijkheid en braken. Gezien de neurologische bijwerkingen heeft de CHMP de aanbeveling gedaan metoclopramide bevattende producten alleen kortdurend te gebruiken (maximaal 5 dagen) en niet voor te schrijven aan kinderen tot 1 jaar. Bij kinderen vanaf 1 jaar zou het alleen gebruikt mogen worden bij de behandeling van misselijkheid en braken na narcose en/of als gevolg van chemotherapie als andere behandelingen onvoldoende effect hebben.
Terugtrekkingen
- Effentora (fentanyl citrate) De indicatie uitbreiding voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen met chronische pijn niet ten gevolge van kanker, is door de firma terug getrokken. De CHMP heeft aangegeven dat de baten/risico balans niet langer positief is.
- Eviplera (emtricitabine, rilpivirine hydrochloride, tenofovir disoproxil fumarate) De indicatie uitbreiding naar patiënten met een hogere virale belasting (i.e. van 100.000 copies per ml naar 500.000 per ml) is door de firma ingetrokken. De CHMP was van oordeel dat het risico op resistentie te groot was om tot een positief oordeel te komen.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Cellulaire Immuunregulatie houdt prof. dr. Esther de Jong haar oratie onder de titel ‘Receptuur voor Respons’. Een goede balans van het immuunsysteem is van groot belang voor het welbevinden van de mens. Een goedwerkend immuunsysteem helpt in het verweer tegen binnendringende ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en schimmels. Anderzijds leidt te veel activiteit van het immuunsysteem tot chronische inflammatoire aandoeningen zoals autoimmuunziekten en allergieën. In haar oratie zal De Jong toelichten hoe de dendritische cel, de poortwachter cel van het immuunsysteem, deze processen aanstuurt. Het bestuderen van de functie van de dendritische cel leidt tot de ontwikkeling van nieuwe immunotherapie. Immunotherapie wordt al toegepast in de kliniek in de behandeling tegen kanker. Maar ook chronisch inflammatoire aandoeningen kunnen in de toekomst worden behandeld met immunotherapie door de inductie van tolerantie-opwekkende dendritische cellen. In haar rede zal De Jong een vergelijking maken tussen de verschillende immunologische processen, het doen van wetenschappelijk onderzoek, de smaakbeleving en het creëren van topgerechten.
n In vervolg op eerdere berichtgeving over Ben Venue Laboratories (BVL), bericht het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over gevolgen voor de nationaal geregistreerde geneesmiddelen. Het gaat om vier geneesmiddelen (Virazole, Hexvix, Amphocil en Dantrium IV) die op dit moment in Nederland op de markt zijn. Het CGB heeft voor deze geneesmiddelen een nieuwe afweging gemaakt van de baten en risico’s en met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) overlegd over te ondernemen acties. Virazole en Dantrium IV blijven beschikbaar. Bij de behandeling met Hexvix wordt artsen en apothekers aangeraden de flacons voor gebruik te inspecteren. Voor Amphocil vindt een recall plaats van eerder bij BVL geproduceerde batches. Deze activiteiten stelt het CBG in nauwe samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vast. Het CBG heeft per geneesmiddel overwogen hoe essentieel het geneesmiddel is voor de patiënt, of er alternatieve producenten of geneesmiddelen zijn en of er leveringsproblemen ontstaan als batches worden teruggeroepen. Het CBG beschouwt Virazole, een antiviraal middel, als essentieel voor de patiënt. Daarom blijft de bestaande voorraad beschikbaar. BVL is de enige producent. Artsen en apothekers worden bij uitlevering van het product op de hoogte gebracht via een brief. Hen wordt gevraagd patiënten extra te monitoren en eventuele bijwerkingen direct te melden. Het CBG zal de ontwikkelingen rond Virazole nauwgezet volgen. Ook Hexvix, gebruikt bij de detectie van blaaskanker, wordt als essentieel geneesmiddel beschouwd. De bestaande voorraad blijft daarom beschikbaar. BVL is ook hier de enige producent. Wel wordt artsen en apothekers aangeraden de flacons voor gebruik goed te bekijken om mogelijke verontreiniging met deeltjes tijdig te signaleren. Amphocil wordt toegepast ter behandeling van ernstige schimmelinfecties. Voor dit geneesmiddel zijn alternatieven beschikbaar. Daarom vindt uit voorzorg een recall plaats bij apotheken van bestaande voorraad die door BVL is geproduceerd. BVL is de enige producent. Dantrium IV wordt gebruikt ter behandeling van een ernstige en levensbedreigende reactie bij het gebruik van bepaalde typen geneesmiddelen. Dantrium IV wordt daarom als essentieel geneesmiddel beschouwd. Verder wordt het gemaakt in een andere faciliteit van BVL dan waar de problemen zijn geconstateerd. De bestaande voorraad blijft daarom beschikbaar. Aanvullende informatie wordt verstrekt via de website van het CBG en via brieven aan artsen en apothekers. Bij Hexvix gebeurt dit via een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) brief.
In vervolg op eerdere berichtgeving over Ben Venue Laboratories (BVL), zijn ook bij inspectie van de zuidelijke productiefaciliteit van dit bedrijf kwaliteitsproblemen aan het licht gekomen. Deze problemen hebben vooral te maken met de mogelijke aanwezigheid van deeltjes in het eindproduct. In deze faciliteit worden meerdere geneesmiddelen geproduceerd (o.a. Ecalta, Luminity, Ceplene, Torisel en Mepact). Voor middelen die reeds op de markt zijn, is per geneesmiddel een nieuwe afweging van de baten en risico’s gemaakt en moeten diverse acties ondernomen worden. Eerder werden kwaliteitsproblemen geconstateerd bij de noordelijke productiefaciliteit van BVL. Uit voorzorg is een Europese recall nodig van eerder bij BVL geproduceerde batches van Luminity en van Ecalta met het oplosmiddel van BVL. De betreffende batches zijn niet in Nederland op de markt. Voor de geneesmiddelen Ceplene en Torisel wordt artsen en apothekers aangeraden de flacons voor gebruik te inspecteren. Bij Mepact is dat niet nodig. Dit concludeert de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd, op basis van de uitkomsten van de inspectie. De CHMP heeft per geneesmiddel overwogen hoe essentieel het geneesmiddel is voor de patiënt, of er alternatieve producenten of geneesmiddelen zijn en of er leveringsproblemen ontstaan als batches worden teruggeroepen. Luminity, een diagnosticum, wordt door de CHMP niet beschouwd als essentieel geneesmiddel voor de patiënt. Voor Ecalta, een middel tegen systemische schimmelinfecties, is een alternatief beschikbaar zonder oplosmiddel. De CHMP beschouwt Ceplene, Torisel en Mepact, gebruikt bij de behandeling van kanker, als essentiële geneesmiddelen voor de patiënt. Daarom blijft de bestaande voorraad beschikbaar. Voor deze geneesmiddelen is BVL de enige producent. Artsen en apothekers wordt aangeraden de flacons van Ceplene en Torisel voor gebruik goed te bekijken om mogelijke verontreiniging met deeltjes tijdig te signaleren. De CHMP heeft de registratiehouder gevraagd om hen op de hoogte te brengen. Voor Mepact is dit niet nodig omdat dit product wordt gefiltreerd bij de voorbereiding tot toediening, zoals al aangegeven in de productinformatie. Het CBG brengt in nauwe samenwerking met IGZ de gevolgen voor nationaal geregistreerde producten in kaart. In Nederland wordt aanvullende informatie verstrekt via de website van het CBG en via brieven aan artsen en apothekers, zogenaamde Direct Healthcare Professional Communications (DHPCs).
In vervolg op eerdere berichtgeving over Ben Venue Laboratories (BVL), heeft de firma GE Healthcare B.V. een brief over hexaminolevulinaat (Hexvix) verstuurd aan artsen en apothekers. Het is belangrijk de oplossing, bereid uit poeder en oplosmiddel, voorafgaand aan het gebruik goed te bekijken. Een mogelijke verontreiniging met deeltjes kan dan tijdig worden gesignaleerd. Deze oplossing dient vrij te zijn van met het blote oog waarneembare deeltjes. Hexaminolevulinaat wordt beschouwd als een essentieel product voor patiënten. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) acht het risico voor de patiënt als deze het middel niet krijgt, groter dan wanneer het geneesmiddel met een eventueel kwaliteitsrisico wordt toegediend. Dit schrijft de firma GE Healthcare B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar urologen en ziekenhuisapothekers. Hexvix wordt gebruikt bij de diagnose van blaaskanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Bij de bereiding van een infusieoplossing met Taxotere (docetaxel) met een 19 Gauge naald, zijn in de spuit deeltjes gezien. Het blijkt te gaan om rubberen deeltjes, afkomstig van de stop van de 1-vial injectieflacons. Voor de bereiding van de infusievloeistof moet daarom een 21 Gauge naald gebruikt worden bij het optrekken van de juiste hoeveelheid van het geneesmiddel uit de 1-vial Taxotere injectieflacon. Dit schrijft de firma Sanofi-Aventis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers. Taxotere (docetaxel) wordt (veelal in combinatie met andere middelen) gebruikt bij de behandeling van verschillende typen kanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Eerder dit jaar meldde het CBG een leveringstekort aan injectieflacons van gepegyleerd liposomaal doxorubicine (Caelyx). Inmiddels is tijdens een inspectie bij Ben Venue Laboratories gebleken dat deze producent de steriliteit van dit geneesmiddel niet kan waarborgen. Gepegyleerd liposomaal doxorubicine wordt beschouwd als een essentieel geneesmiddel voor patiënten. De CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd, acht het risico voor de patiënt als deze het middel niet krijgt, groter dan wanneer het geneesmiddel met een eventueel kwaliteitsrisico wordt toegediend. Gezien de beperkte beschikbaarheid wordt artsen geadviseerd de aanwezige voorraad uitsluitend te gebruiken voor patiënten die al met een behandeling met dit geneesmiddel zijn gestart. Vooralsnog mogen er geen nieuwe patiënten met dit product worden behandeld. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). Deze brief met belangrijke informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, oncologen, hematologen en internisten met als specialisatie oncologie. Gepegyleerd liposomaal doxorubicine wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende typen kanker. Bij een mogelijk kwaliteitsprobleem maakt de CHMP per geneesmiddel een nieuwe beoordeling van de baten-risico balans en weegt, naast het risico voor de patiënt, ook mee hoe essentieel het geneesmiddel is voor de patiënt, of er alternatieve producenten of geneesmiddelen zijn en of er tekorten voor de patiënt ontstaan als batches worden teruggeroepen.
Het vaccin Cervarix tegen de hpv-typen 16 en 18 werkt goed bij meisjes die ten tijde van hun inenting nog niet seksueel actief waren. Dat meldt Medisch Contact op basis van publicaties in The Lancet. Wetenschappers van de universiteit van Tampere (Finland) deden onderzoek onder 18.644 gezonde meisjes en jonge vrouwen in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. Bij nog niet seksueel actieve meisjes en vrouwen bleek de beschermingsgraad tegen door hpv typen 16 en 18 veroorzaakte baarmoederhalskanker 100 procent te zijn. Wanneer andere typen van het hpv werden meegerekend lag de beschermingsgraad op 93,2 procent. Ook als vrouwen uit het onderzoek wel al seksueel actief waren, bleek een inhaalvaccinatie nog een zeker effect te hebben.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Caprelsa (vandetanib), bedoeld voor de behandeling van agressief en symptomatisch medullair schildkliercarcinoom (MTC) bij patiënten met niet te opereren lokaal gevorderde of gemetastaseerde tumor.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Erbitux (cetuximab) was al geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom met epidermale groeifactorreceptor (EGFR)-expressie die niet KRAS-gemuteerd (wild- type) is. Nu kan Erbitux voor deze indicatie ook worden gebruikt in combinatie met Folfox.
- Herceptin (trastuzumab) voor vroegbehandeling van borstkanker.
- Nevanac (nepafenac) voor de vermindering van het risico op postoperatief macula-oedeem bij cataractchirurgie bij patiënten met diabetes.
- Rebif (interferon bèta-1a) voor de behandeling van patiënten met een enkele demyeliniserende gebeurtenis met een actief ontstekingsproces, wanneer alternatieve diagnoses zijn uitgesloten, en wanneer is vastgesteld dat ze een hoog risico lopen voor het ontwikkelen van de klinische diagnose multiple sclerose.
Weigering van de handelsvergunning voor Sumatriptan Galpharm 50 mg tabletten
Op 21 juli 2011 bracht de CHMP het advies uit geen handelsvergunning te verlenen voor het geneesmiddel Sumatriptan Galpharm. Dit geneesmiddel is bedoeld voor de verlichting van migraineaanvallen. De aanvrager verzocht om herbeoordeling van het negatieve advies voor niet-receptplichtige status. Tijdens deze heroverweging zijn de belangrijkste bedenkingen van de CHMP niet weggenomen. De CHMP bevestigde de weigering van de handelsvergunning.
- Eerdere berichtgeving over Sumatriptan, juli 2011
- EMA Questions and answers on the refusal of the marketing authorisation for Sumatriptan Galpharm 50 mg tablets, 17 november 2011
Weigering van een wijziging in de handelsvergunning voor Ariclaim, Cymbalta en Xeristar (duloxetine)
Op 21 juli 2011 adviseerde de CHMP de wijziging in de handelsvergunning te weigeren voor de duloxetine-bevattende geneesmiddelen Ariclaim, Cymbalta en Xeristar. De wijziging betrof de toevoeging van een nieuwe indicatie, de behandeling van matige tot ernstige somatische pijn bij patiënten die niet regelmatig NSAID's gebruiken. Na een heroverweging bevestigde de CHMP deze weigering.
- Eerdere berichtgeving over duloxetine, juli 2011
- EMA Questions and answers on the refusal of a change to the marketing authorisations for Ariclaim, Cymbalta and Xeristar (duloxetine), 17 november 2011
Schorsing handelsvergunning buflomedil-bevattende geneesmiddelen
De CHMP heeft een herbeoordeling afgerond van de veiligheid en werkzaamheid van zowel orale als injecteerbare buflomedil-bevattende geneesmiddelen. Deze herbeoordeling werd gestart na meldingen van ernstige bijwerkingen. De CHMP is tot de conclusie gekomen dat de voordelen niet opwegen tegen de risico’s en heeft aanbevolen dat alle handelsvergunningen voor buflomedil-bevattende geneesmiddelen moet worden geschorst in de hele Europese Unie (EU).
- Eerdere berichtgeving over buflomedil, mei 2011
- EMA Press Release, 17 november 2011
- EMA Questions and answers on the suspension of buflomedil-containing medicines, 17 november 2011
Update risico op bloedingen bij gebruik Pradaxa (dabigatran etexilaat)
Gevallen van (fatale) bloedingen bij het gebruik van dabigatran etexilaat (Pradaxa) zijn bekend bij de Europese registratieautoriteiten. Het risico op bloedingen is extra onder de aandacht gebracht van artsen en apothekers. Met deze maatregel blijft de baten-risico balans positief.
Promotie, Christina Lavini: ‘Development and clinical applications of the time intensity curve shape analysis in dynamic contrast enhanced MRI: a pixel-by-pixel approach’. Lavini beschrijft een nieuwe methode om een MRI-beeld te interpreteren, waarbij pixel voor pixel wordt geanalyseerd volgens de time intensity curve shape analysis. Deze nieuwe methode is gebruikt om de beelden te beoordelen bij kanker, artritis en de ziekte van Crohn. De methode, waarbij gebruik is gemaakt van een Dynamic Contrast Enhanced MRI, blijkt effectief veranderingen vast te kunnen stellen na de behandeling van tumoren en ontstekingsziektes.
Op 16 januari gaat Crocokids van start. Het betreft een nieuw goed doel voor kinderen met de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. Op een ouderbijeenkomst wordt de website www.crocokids.nl officieel gelanceerd. Crocokids, het nieuwe goede doel voor kinderen met de ziekte van Crohn en colitis, wordt op 16 januari officieel gelanceerd. Het initiatief is van het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis en zet zich in voor een betere behandeling van deze kwetsbare doelgroep. Crocokids gaat fondsen werven voor de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek, maar ook eigen evenementen en acties organiseren speciaal voor deze kinderen en hun ouders. De wetenschappelijke onderzoeken die door het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis worden gehouden zijn gericht op de oorzaak, behandeling, voorkoming, bestrijding en genezing van deze ziekten. Ook richt Crocokids zich op een betere voorlichting aan de directe omgeving van deze kinderen, bijvoorbeeld op scholen. In Nederland komen er ieder jaar ongeveer 250 kinderen met Crohn of colitis bij. Colitis ulcerosa betreft ontstekingen aan de dikke darm. Bij de ziekte van Crohn kan het gehele spijsverteringskanaal, aangetast zijn. Kenmerkend voor deze aandoeningen zijn de telkens terugkerende onvoorspelbare opvlammingen van de ziekte, die erg pijnlijk zijn. Patiënten ervaren een slechte kwaliteit van leven. De aandoening kan ook leiden tot diverse complicaties, zoals bloedingen met bloedarmoede tot gevolg, vernauwingen van de darm, een gat in de darm, het ontstaan van darmkanker of complicaties als gevolg van het levenslang moeten gebruiken van zware medicijnen. Initiatiefnemers zijn dr. Lissy de Ridder en dr. Hankje Escher, beiden kinderarts met als specialisatie maag-, darm- en leverziekten. In hun werk behandelen ze dagelijks kinderen die lijden aan de heftige gevolgen van de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. De Ridder: “Onderzoek naar oorzaak, behandeling en genezing zorgt voor een beter inzicht in de ziekten. Er is weinig geld beschikbaar voor dit soort onderzoek, reden waarom we op zoek zijn gegaan naar alternatieve bronnen. Crocokids gaat ons helpen, in de toekomst nog meer onderzoek te kunnen doen.” Op www.crocokids.nl is alle informatie over dit goede doel beschikbaar. Crocokids is tevens actief op Facebook, Twitter en Hyves.
Moeders vormen tijdens de zwangerschap afweercellen tegen hun kind. Deze zijn gericht tegen genetische kenmerken die het kind van de vader geërfd heeft. Ze zijn in staat leukemie te genezen, zelfs in de kleine hoeveelheden waarmee ze in het navelstrengbloed aanwezig zijn, zo blijkt uit een PNAS-publicatie van prof. Jon van Rood, verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Veel leukemiepatiënten krijgen stamcellen uit het beenmerg van een donor nadat hun eigen zieke beenmerg door chemotherapie grotendeels van leukemiecellen gezuiverd is. Tegenwoordig kan dit ook met stamcellen uit navelstrengbloed. In beide gevallen is het belangrijk dat de donor genetisch niet te veel verschilt van de ontvanger, met name wat betreft de zogenaamde weefselgroepen of HLA-factoren. Een donor met precies dezelfde HLA-factoren werd altijd beschouwd als ideaal. Recent is echter aangetoond dat de cellen van een donor met een HLA-profiel dat niet helemaal identiek is met dat van de patiënt de achtergebleven kankercellen beter kunnen opruimen. “Je moet kiezen tussen twee kwaden”, zegt eerste auteur prof. Jon van Rood. “Wanneer de HLA-factoren van donor en ontvanger te veel verschillen kun je een graft-versus-host-reactie krijgen, waarbij de gedoneerde cellen het weefsel van de ontvanger aanvallen en dat kan dodelijk zijn. Maar als ze te weinig verschillen is er meer kans op terugkomst van de leukemie.” Tijdens de zwangerschap komen er cellen van het kind in de moeder terecht. Door dit zogenaamde microchimerisme bouwt zij afweer op tegen genetische kenmerken van de vader. Het was al bekend dat een kind met leukemie beter beenmerg van zijn moeder kan krijgen dan van zijn vader, omdat de moeder tijdens de zwangerschap immuniteit heeft opgebouwd tegen de vaderlijke HLA-factoren. Er is dan veel minder kans op terugkeer van de tumor, en de graft-versus-host-reactie is niet sterk verhoogd. Van Rood en medewerkers laten nu in de Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS) zien dat die moederlijke cellen met immuniteit tegen de vader ook in minieme hoeveelheden in navelstrengbloed voorkomen. Wanneer dat navelstrengbloed getransplanteerd wordt kunnen de cellen van de moeder de leukemiecellen van een onverwante patiënt herkennen en er voor zorgen dat de leukemie niet terugkomt. “Toen navelstrengbloed voor het eerst bij leukemiepatiënten gebruikt werd was men verbaasd dat de leukemie meestal niet terugkwam, omdat werd aangenomen dat cellen van het pasgeboren kind geen immuniteit kunnen ontwikkelen. Nu begrijpen we dat een gering aantal cellen van de moeder met immuniteit tegen de vader in het getransplanteerde navelstrengbloed, de leukemie onder controle houdt, aldus Van Rood, inmiddels 85 jaar, maar nog altijd als onderzoeker actief bij Europdonor, de Nederlandse stamceldonorbank.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Nimenrix (Meningococcal group A, C, W138 and Y conjugate vaccine) voor actieve immunisatie van personen ouder dan 12 maanden tegen meningokokken, veroorzaakt door Neisseria meningitidis groep A, C, W-135 and Y.
- Pixuvri (pixantrone dimaleate) voor de behandeling van non-Hodgkins B-cel lymfoom. Dit geneesmiddel kan gebruikt worden bij agressieve vormen van kanker en bij onvoldoende resultaat van eerdere chemotherapie. De handelsvergunning is verleend onder voorwaarde dat er nog nader vergelijkend onderzoek gedaan wordt.
- Sancuso (transdermale pleister met granisetron) voor de preventie van misselijkheid en overgeven bij middelmatige of hoge emetogene chemotherapie wanneer orale toediening niet mogelijk is.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Byetta (exenatide) nieuw als combinatiebehandeling met insuline voor volwassenen die onvoldoende resultaat hadden van een behandeling met insuline, al dan niet met metformine en/ of pioglitazon.
- Humira (adalimumab) uitbreiding met de behandeling van matige tot ernstige colitis ulcerosa bij volwassenen die geen baat hadden bij conventionele behandelingen.
Advies Pyramax World Health Organization
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Pyramax (pyronaridine tetraphosphate / artesunate) voor de behandeling van acute en ongecompliceerde malaria bij volwassen en kinderen zwaarder dan 20 kilo. Vanwege het risico op levertoxiciteit en het ontbreken van langetermijndata is het advies dit geneesmiddel slechts een keer te geven en daardoor alleen in gebieden met lage transmissie van malaria, waar ook aanwijzingen zijn voor artemisinine resistentie. Het advies is uitgebracht volgens een artikel 58 procedure, die de EMA in staat stelt in samenwerking met de WHO te adviseren over geneesmiddelen voor buiten de EU.
Nieuwe contra-indicaties en waarschuwingen aliskiren-bevattende geneesmiddelen
De CHMP heeft de herbeoordeling afgerond van de baten-risicobalans van aliskiren-bevattende geneesmiddelen. Artsen werd eerder al aangeraden deze geneesmiddelen niet voor te schrijven aan patiënten met type 2 diabetes in combinatie met ACE-remmers of ARB’s (bloeddrukverlagers). Nieuw is de contra-indicatie voor gebruik bij patiënten met nierproblemen in combinatie met deze producten. Daarnaast is de algemene aanbeveling aliskiren niet te combineren met ACE-remmers of ARB’s opgenomen onder de rubriek waarschuwingen van de productinformatie.
- 6 januari 2012: Risico op cardiovasculaire en nierbijwerkingen aliskiren-bevattende geneesmiddelen bij bepaalde diabetespatiënten
- Persbericht EMA
- Q&A EMA
Definitieve aanbevelingen centrale producten Ben Venue Laboratories
De CHMP heeft, in vervolg op de beoordeling van de kwaliteitsproblemen bij Ben Venue Laboratories, definitieve aanbevelingen gedaan voor 12 van de 14 centrale producten die bij deze faciliteit geproduceerd werden. Vibativ en Luminity zijn geschorst omdat er tot op heden geen alternatieve fabrikant geregistreerd werd. Voor andere producten zijn alternatieve fabrikanten en/of formuleringen geregistreerd: Angiox, Busilvex, Vidaza, Velcade, Ecalta, Soliris, Cayston, Mepact, Torisel en Vistide. Deze producten blijven beschikbaar.
Dosisaanbevelingen anti-tuberculosemedicijnen bij kinderen
Na nieuwe dosisaanbevelingen van de World Health Organization (WHO) voor eerstelijns anti-tuberculosemedicijnen bij kinderen, heeft de CHMP alle beschikbare literatuur beoordeeld. Hoewel er op dit moment weinig data beschikbaar zijn, onderschrijft de CHMP de aanbevelingen van de WHO voor ethambutol, isoniazid, pyrazinamide en rifampicin voor kinderen van drie maanden en ouder.
Herbeoordeling antifibrinolytica, waar onder aprotinine, afgerond
De CHMP heeft de herbeoordeling van antifibrinolytica afgerond. De baten-risicobalans van aminocapronzuur en tranexaminezuur blijft positief. Na beoordeling van alle beschikbare data voor systemisch werkende aprotinine- bevattende producten adviseert de CHMP opheffing van de schorsing in de EU en deze geneesmiddelen toe te staan bij een beperkte patiëntengroep: als profylaxe om bloedverlies en bloedtransfusie te reduceren bij volwassenen met een hoog risico op ernstig bloedverlies die een geïsoleerde cardiopulmonaire bypass operatie ondergaan.
Baten-risicobalans Alli en Xenical blijft positief
De CHMP heeft de positieve baten-risicobalans bevestigd van orlistat (Alli en Xenical).
Opleidingen geneeskunde moeten meer aandacht besteden aan de biologische klok. Dat stelt moleculair bioloog B. van der Horst van het Erasmus MC. De biologische klok speelt een onmisbare rol in het menselijk lichaam. Zij reguleert het slaap- en waakritme, maar ook de spijsvertering, bloeddruk en nierwerking. Daarnaast blijkt het lichaam op zekere momenten van de dag gevoeliger voor bepaalde stoffen, waaronder medicijnen. Bij chronotherapie is de behandeling van kankerpatiënten met chemotherapie afgestemd op het lichaamsritme. De chemo wordt toegediend wanneer het lichaam er het meest gevoelig voor is. Dat levert betere resultaten en minder bijwerkingen op. Artsen weten echter nog niet goed wat de invloed is van de biologische klok op het lichaam, meent Van der Horst.
De dosering van eribulin (Halaven) in de EU is niet gelijk aan de dosering in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Zwitserland. Oorzaak is een verschil in de sterkte van de werkzame stof (eribulin of eribulin-mesylaat). Hierdoor ontstaat het risico op doseringsfouten. Artsen moeten hun dosering baseren op de Europese gebruiksvoorschriften (1,23 mg/m2). Dit schrijft de firma Eisai B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen en ziekenhuisapothekers. Eribulin wordt gebruikt voor de behandeling van lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker, wanneer ten minste twee andere behandelingen zijn geprobeerd, maar niet langer werkzaam zijn. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Medische wetenschappers en beleidsmakers hadden op zich het gelijk aan hun zijde, toen ze stelden dat inenting van jonge meisjes tegen hpv, bescherming biedt tegen door dit virus veroorzaakte kanker. Ze hielden echter geen rekening met de dagelijkse praktijk in het moderne gezin, schijven Huub Dijstelbloem en Rob Hagendijk in hun boek ‘Onzekerheid troef: het betwiste gezag van de wetenschap’. De Volkskrant publiceerde onlangs een recensie van dit boek door Marjan Slob. De overheid dwong ouders min of meer tot een moeilijke discussie met hun tienerdochters over seks, ziekten en de noodzaak van de vaccinatie. Dat resulteerde uiteindelijk in een moeilijk te beheersen stroom verdachtmakingen en geruchten op internet over de vermeende gevaren van het vaccin.
Moeders vormen tijdens de zwangerschap afweercellen tegen hun kind. Deze zijn gericht tegen genetische kenmerken die het kind van de vader geërfd heeft. Ze zijn in staat leukemie te genezen, zelfs in de kleine hoeveelheden waarmee ze in het navelstrengbloed aanwezig zijn, zo blijkt uit een PNAS-publicatie van prof. Jon van Rood, verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Veel leukemiepatiënten krijgen stamcellen uit het beenmerg van een donor nadat hun eigen zieke beenmerg door chemotherapie grotendeels van leukemiecellen gezuiverd is. Tegenwoordig kan dit ook met stamcellen uit navelstrengbloed. In beide gevallen is het belangrijk dat de donor genetisch niet te veel verschilt van de ontvanger, met name wat betreft de zogenaamde weefselgroepen of HLA-factoren. Een donor met precies dezelfde HLA-factoren werd altijd beschouwd als ideaal. Recent is echter aangetoond dat de cellen van een donor met een HLA-profiel dat niet helemaal identiek is met dat van de patiënt de achtergebleven kankercellen beter kunnen opruimen. “Je moet kiezen tussen twee kwaden”, zegt eerste auteur prof. Jon van Rood. “Wanneer de HLA-factoren van donor en ontvanger te veel verschillen kun je een graft-versus-host-reactie krijgen, waarbij de gedoneerde cellen het weefsel van de ontvanger aanvallen en dat kan dodelijk zijn. Maar als ze te weinig verschillen is er meer kans op terugkomst van de leukemie.” Tijdens de zwangerschap komen er cellen van het kind in de moeder terecht. Door dit zogenaamde microchimerisme bouwt zij afweer op tegen genetische kenmerken van de vader. Het was al bekend dat een kind met leukemie beter beenmerg van zijn moeder kan krijgen dan van zijn vader, omdat de moeder tijdens de zwangerschap immuniteit heeft opgebouwd tegen de vaderlijke HLA-factoren. Er is dan veel minder kans op terugkeer van de tumor, en de graft-versus-host-reactie is niet sterk verhoogd. Van Rood en medewerkers laten nu in de Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS) zien dat die moederlijke cellen met immuniteit tegen de vader ook in minieme hoeveelheden in navelstrengbloed voorkomen. Wanneer dat navelstrengbloed getransplanteerd wordt kunnen de cellen van de moeder de leukemiecellen van een onverwante patiënt herkennen en er voor zorgen dat de leukemie niet terugkomt. “Toen navelstrengbloed voor het eerst bij leukemiepatiënten gebruikt werd was men verbaasd dat de leukemie meestal niet terugkwam, omdat werd aangenomen dat cellen van het pasgeboren kind geen immuniteit kunnen ontwikkelen. Nu begrijpen we dat een gering aantal cellen van de moeder met immuniteit tegen de vader in het getransplanteerde navelstrengbloed, de leukemie onder controle houdt, aldus Van Rood, inmiddels 85 jaar, maar nog altijd als onderzoeker actief bij Europdonor, de Nederlandse stamceldonorbank.
Een groep onderzoekers onder leiding van het Erasmus MC heeft een deel van het geheim achter de vruchtbare periode van vrouwen ontrafeld. Ze hebben verschillen in het DNA ontdekt die invloed hebben op het moment dat een vrouw in de overgang komt. Een deel van deze verschillen bevinden zich in genen betrokken bij immunologische processen. Dat soort processen kunnen een rol spelen bij extreem vroege overgang. De wetenschappers beschrijven hun doorbraak vandaag in het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Nature Genetics. De overgang of menopauze, het moment waarop de vruchtbaarheid van de vrouw stopt, is een belangrijke hormonale verandering die meestal rond het vijftigste levensjaar optreedt. De overgang hangt samen met hart- en vaatziekten, borstkanker, botontkalking en ouderdomsziekten. Dr. Lisette Stolk, onderzoeker op de afdeling Inwendige Geneeskunde is eerste auteur van de publicatie. Stolk: "Wij hebben een groter inzicht gekregen in de genen die zorgen voor de overgang, waaronder genen betrokken bij DNA-reparatie en het immuunsysteem. Hoe meer wij begrijpen van de start van de menopauze, des te beter kunnen wij later inschatten of iemand risico loopt op allerlei ouderdomsziekten. Maar ook hoe we, op de lange termijn, eventueel vroeg onvruchtbare vrouwen zouden kunnen helpen." De onderzoekers, afkomstig uit Erasmus MC, UMC Groningen en VUmc, alsmede groepen uit andere delen van de wereld (Engeland, Italie, Estland, de VS, Australie), hebben gebruik gemaakt van diverse bevolkingsonderzoeken, waaronder een langlopend bevolkingsonderzoek onder Rotterdammers, het zogenoemde ERGO-onderzoek van het Erasmus MC. In totaal hebben ze bij 50000 vrouwen gekeken welke stukken DNA (zogenoemde SNP’s) een rol spelen bij het bepalen van de leeftijd waarop de menopauze begint.
In 2010 kregen 800.000 kinderen in Nederland vaccinaties binnen het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In het totaal is ruim 1,3 miljoen keer gevaccineerd, met meer dan 7 miljoen vaccins - de meeste prikken bevatten meerdere vaccins. Dit jaar zijn 1380 vermoede bijwerkingen gemeld. Dat is 16 procent minder dan in 2009, een jaar waarin de twee grootschalige vaccinatiecampagnes tegen baarmoederhalskanker en pandemische griep aanzienlijke onrust veroorzaakten, waardoor het aantal meldingen van bijwerkingen toenam. De grote gezondheidswinst van het RVP weegt op tegen de bijwerkingen, ook al zijn deze soms heftig en schrikaanjagend. Veiligheidsbewaking: noodzakelijk onderdeel RVP: Intensieve veiligheidsbewaking is sinds 1962 een vast en noodzakelijk onderdeel van het vaccinatieprogramma. Vanaf 1983 is jaarlijks hierover gerapporteerd, waarbij een onafhankelijke partij meldingen herbeoordeeld. Het gestimuleerde bewakingssysteem heeft een uitermate hoge meldgraad en is door de jaren heen steeds gevoelig gebleken voor signalen. Het laat bovendien toe dat meldingen op langere termijn worden gevolgd, omdat bijwerkingen op naam worden gemeld. In dit laatste jaar van de veiligheidsbewaking bij het RIVM wordt naast de meldingen van 2010 een overzicht gegeven van bevindingen vanaf 1994. Dit toont diverse nieuwe inzichten. Zorgvuldig meldings- en validatiesysteem: Alle meldingen worden gevalideerd en aangevuld met gegevens die nodig zijn om een juist beeld van de situatie te krijgen. Dit gebeurt bij voorkeur ook met een ooggetuigenverslag (92 procent). Daarna worden de meldingen getoetst aan definities voor diagnoses en wordt beoordeeld of er een oorzakelijk verband is met de vaccinaties. De telefonische adviesdienst is een belangrijk instrument van de bijwerkingenbewaking en heeft aanzienlijk bijgedragen aan de kwaliteit van de meldingen. Gemelde bijwerkingen: In 2010 werd 78 procent (1082) van de meldingen daadwerkelijk als bijwerking beschouwd. Daarvan betrof het in 48 procent (523) zogenoemde major ziektebeelden, zoals zeer hoge koorts (vanaf 40,5 °C), langdurig huilen, collapsreacties, verkleurde benen, koortsstuipen of atypische aanvallen met rillingen, schrikschokken, gespannenheid of slapte. Bij 296 meldingen (22 procent) was er een toevallige samenloop van omstandigheden en geen oorzakelijk verband met de vaccinatie. Ook de gemelde ernstige infecties en epilepsie stonden los van de vaccinaties. Bij de vijf kinderen die na een vaccinatie zijn overleden, zijn de vaccinaties daarvan evenmin de oorzaak geweest. Dergelijke ernstige beelden zijn herbeoordeeld door een groep van externe deskundigen.
Er bestaat nog veel onduidelijkheid over een mogelijk verband tussen nachtwerk en het ontstaan van aandoeningen als (borst)kanker, hart- en vaatziekten en obesitas. De huidige epidemiologische studies, waarvoor bij een groep mensen die 's nachts werken is onderzocht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen, geven inconsistente bevindingen en kennen beperkingen. Sommige van deze studies beschrijven een verband tussen nachtwerk en gezondheidseffecten, in andere studies is dat niet aangetroffen. Daarnaast is het onduidelijk of een dag-ennachtritmeverstoring als gevolg van nachtwerk de oorzaak is van gezondheidsschade of dat daarvoor andere factoren gerelateerd aan nachtwerk, zoals veranderde leefstijl, verantwoordelijk zijn. Ook is meer inzicht nodig in de mechanismen die eventuele effecten veroorzaken. Het onduidelijke verband tussen nachtwerk en gezondheidsschade blijkt uit een literatuurstudie van het RIVM, in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In deze literatuurstudie is een overzicht gemaakt van aandoeningen die vaak voorkomen in de Nederlandse (beroeps)bevolking en mogelijk een relatie hebben met werken in nachtdiensten. In Nederland werkt 16 procent van de beroepsbevolking soms of regelmatig in de nachtdienst. Meer inzicht in mogelijke effecten en de onderliggende mechanismen is nodig om te bepalen of het nodig is om maatregelen te ontwikkelen die gezondheidsrisico's van ploegendienstwerk kunnen beperken. Aanbevolen wordt om in studies naar de relatie tussen nachtwerk en gezondheid ook andere factoren te betrekken die gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken. Voorbeelden zijn leefstijlfactoren zoals voeding, roken en alcoholgebruik. Ook is gedetailleerde informatie over roosterkenmerken nodig, omdat er aanwijzingen zijn dat bepaalde roosters schadelijker zijn voor de gezondheid dan andere. Een voorbeeld daarvan is hoeveel nachten achter elkaar er wordt gewerkt. Bovendien is onderzoek nodig naar de invloed van individuele gevoeligheid voor dag-en-nachtritmeverstoring.
In België sterft ongeveer een op drie kankerpatiënten thuis, terwijl dit aantal in Nederland rond de 60 procent ligt. Belgen sterven sowieso vaker in het ziekenhuis dan Nederlanders. Dat blijkt uit onderzoek door de Vrije Universiteit Brussel. Mogelijke verklaring is dat thuis sterven in Nederland meer wordt aangemoedigd. Daarnaast nemen Nederlandse huisartsen vaak zelf de meeste zorgtaken op zich, terwijl Belgische huisartsen eerder een coördinerende rol vervullen, ondersteund door andere zorgverleners. Belgische huisartsen voeren gedurende de laatste levensmaand ook minder vaak gesprekken met hun patiënten. Wel kan zowel in België als Nederland meer dan 90 procent van de patiënten grotendeels thuis verblijven gedurende het laatste levensjaar.
Naar aanleiding van zijn ontdekking van het gen dat betrokken is bij de afbraak van zenuwcellen na een beroerte, ontvangt prof. dr. Harald Schmidt de meest prestigieuze Europese onderzoeksbeurs voor individuele onderzoekers; een ERC Advanced Investigator Grant. Met de 2.3 miljoen euro gaat de UM-hoogleraar proberen zijn vinding verder uit te kristalliseren en snel naar de dagelijkse gezondheidszorg te brengen. Voor ditzelfde onderzoek was hij genomineerd voor de Huibregtsen Award van de Stichting Avond van Wetenschap & Maatschappij, die gisteravond werd uitgereikt aan Prof.dr. Rutger Engels (Radboud Universiteit Nijmegen). De ERC Advanced Grants worden door de European Research Council uitgereikt aan gevestigde, toonaangevende wetenschappers die zeer innovatief, vernieuwend onderzoek doen. Harald Schmidt is farmacoloog en hoogleraar Gepersonaliseerde Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij doet onderzoek naar maatschappelijk belangrijke ziekten en nieuwe geneesmiddelen. Harald Schmidt ontdekte vorig jaar met zijn internationaal onderzoeksteam een gen (NOX4) dat verantwoordelijk is voor de dood van zenuwcellen na een herseninfarct. Het gen produceert het zuurstofradicaal waterstofperoxide in de hersenen. Door muizen een nieuw medicijn toe te dienen, kon de productie van NOX4 geremd worden, waardoor de hersenschade fors verminderde, zelfs als het medicament uren na het infarct werd toegediend. Deze methode is op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische aanpak voor herseninfarcten. Maar ook voor andere ziekten waarbij waterstofpe! roxide of soortgelijke zuurstofradicalen waarschijnlijk een grote rol spelen, verwacht prof. Schmidt implicaties. Denk aan hartinfarcten, hartfalen, kanker en de ziekte van Parkinson of Alzheimer. Schmidt verwacht met behulp van de ERC-subsidie grote stappen te zetten richting ‘personalized medicine’: diagnose, medicatie en behandeling die is afgestemd op de individuele kenmerken van een patiënt. Hij streeft er bijvoorbeeld naar met nieuwe biomarkers en met behulp van een diagnostische chip cardiovasculaire ziektes vroeger op te sporen, namelijk lang voordat de eerste symptomen optreden. Ook de ontwikkeling van een nieuwe generatie medicatie voor eerder genoemde ziektebeelden hoort bij de ambities. De titel van zijn subsidie-aanvraag was dan ook: ‘Radical Medicine: Redefining oxidative stress (RadMed)’
De Diagnose Behandel Combinatie (DBC) werd in 2005 ingevoerd in Nederland om de marktwerking in de zorg te stimuleren. Door productieprikkels te geven, hoopte de overheid ook de efficiëntie te vergroten. Anno 2011 toont promovenda Fleur Hasaart aan dat specialisten en ziekenhuizen niet altijd even zuiver omgaan met de DBC-declaraties. Er worden bijvoorbeeld duurdere behandelingen voorgeschreven dan strikt noodzakelijk, omdat dat het ziekenhuis meer oplevert. Er zijn zelfs ziekenhuizen aan te wijzen waar deze declaratiecultuur het meest voorkomt. “Zorgverzekeraars zullen in de toekomst nog scherper moeten inkopen.” Om te beginnen een klein lesje Diagnose Behandel Combinatie-systeem. Sinds 2005 is alles wat in een ziekenhuis gebeurt rondom één ziektebeeld, geclusterd in één DBC. Een patiënt die een nieuwe heup krijgt, komt bijvoorbeeld een aantal keren op de poliklinkiek, wordt geopereerd, heeft een ziekenhuisopname en een nabehandel-traject. Voor dit hele plaatje staat één DBC met één prijs (dus één vergoeding voor het ziekenhuis). Bij het eerste bezoek wordt de DBC geopend en als het traject is afgerond wordt hij gesloten, waarna de zorgverzekeraar de vergoeding betaalt. In totaal zijn er ongeveer 30.000 verschillende DBC’s. Bij de invoering in 2005 werd 10% van de totale ziekenhuiszorg overgeheveld naar een geliberaliseerd segment met vrije prijzen: het B-segment. Hier konden de ziekenhuizen zelf onderhandelen met zorgverzekeraars over de prijs en de kwaliteit. Zodoende kost een nieuwe heup in ziekenhuis A meer dan in ziekenhuis B, waarbij de ene zorgverzekeraar in ziekenhuis A ook nog duurder uit kan zijn dan de andere. Volgt u het nog? Belangrijkste principe om te onthouden: Extra omzet betekent hier extra inkomsten voor het ziekenhuis. Sinds 2009 valt 34% van alle zorg onder het B-segment en vanaf volgend jaar is dat zelfs 70%. Fleur Hasaart onderzocht onder andere de hypothese dat het DBC-systeem een groei in de ziekenhuisproductie binnen het B-segment uitlokt, omdat dat leidt tot meer inkomsten voor het ziekenhuis. Ze selecteerde tien aandoeningen uit het B-segment die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, zoals de heupprothese, de liesbreuk en spataderen. In het eerste jaar na de introductie bleek de groei van deze tien aandoeningen 8% hoger dan vergelijkbare aandoeningen in het A-segment. Omdat ze hiervoor data uit de Landelijke Medische Registratie gebruikte is de overproductie niet aan specifieke ziekenhuizen toe te wijzen. Voor onderzoek naar een ander fenomeen, ‘upcoding’, kan ze dat wel, omdat ze hiervoor data van zorgverzekeraar CZ (tevens haar huidige werkgever en medefinancierder van het onderzoek) gebruikte. “Upcoding is het fenomeen dat een arts kiest voor een duurdere DBC dan medisch gezien noodzakelijk”, licht Hasaart toe. “Ik ga geen namen noemen, maar we hebben ziekenhuizen kunnen identificeren waar de declaratiecultuur hier meer naar neigt dan elders. Je kunt het niet echt fraude noemen, want de behandeling is hoogst waarschijnlijk wel uitgevoerd, maar het is natuurlijk geen gewenst gedrag. In sommige gevallen kan het zeker nodig zijn, maar op macroniveau blijkt het een trend, die de kosten van de gezondheidszorg opdrijft. Het kan goedkoper en ook minder invasief voor de patiënt.” Een kanttekening die ze wel moet maken bij de bevindingen, is dat ze specifiek heeft gekeken naar DBC’s die zich lenen voor upcoding en overdeclaratie. “Over de noodzaak spataderen nú te verwijderen kun je discussiëren, maar bij bijvoorbeeld de behandeling van kanker speelt dat niet of in ieder geval veel minder. Daardoor kan ik niet precies kwantificeren hoe groot het totale effect in de Nederlandse gezondheidszorg is.” Ook voor het fenomeen ‘overdeclaratie’ vond Hasaart empirisch bewijs. Hierbij worden meerdere DBC’s per patiënt gedeclareerd. “Neem weer het voorbeeld van de nieuwe heupprothese. Via een computeralgoritme spoort CZ situaties op, waarbij eerst een DBC gedeclareerd wordt voor een polibezoek, waarna er ook een DBC voor de operatie en opname wordt geopend. In die laatste DBC is ook het eerste polikliniekbezoek meegenomen, dus die eerste DBC is overbodig.” In zo’n geval worden de extra kosten teruggevorderd bij het ziekenhuis. Ook dit fenomeen blijkt in sommige ziekenhuizen vaker voor te komen dan in andere. “Mijn collega’s van de afdeling zorginkoop spreken deze ziekenhuizen daar zeker op aan. En in de toekomst zullen ze nog scherper moeten inkopen door staffelprijzen en volumelimieten af te spreken. Om het verhaal nog wat ingewikkelder te maken: wat de werkelijke kostprijs is die een ziekenhuis betaalt voor een DBC, is voor een zorgverzekeraar niet duidelijk. Bij de start van het DBC-systeem heeft de Nederlandse Zorgautoriteit richtprijzen bekendgemaakt en door met diverse ziekenhuizen en zelfstandige zorgcentra te onderhandelen, krijgt de zorgverzekeraar daar ook wel een idee van. “Maar heel precies weten we het niet. En dat wordt er vanaf 2012 niet makkelijker op. Dan komt er een nieuw DBC-systeem, DOT genaamd. DOT staat voor ‘DBC’s Op weg naar Transparantie’, maar ik betwijfel juist dat het er transparanter op wordt. Een DBC biedt ons als verzekeraar een supergedetailleerd verslag van de diagnose en de behandeling. Met name die behandeling wordt in DOT versimpeld weergegeven, waardoor de zorgverzekeraar straks niet meer weet of iemand voor bijvoorbeeld een liesbreuk is geholpen in dagbehandeling of opgenomen is. Het kan dus zo zijn dat er in de toekomst vaker mensen in dagbehandeling worden geholpen, wat goedkoper is voor het ziekenhuis, maar dat de zorgverzekeraar dat niet weet en dus te veel betaalt. Als zorgverzekeraar moet je het ziekenhuis blindelings geloven, terwijl de belangen natuurlijk tegengesteld zijn. Vandaar één van mijn stellingen: Ik voel me B-DOT.” DOT biedt natuurlijk ook voordelen. Zo kiest straks niet meer de specialist aan het begin van een traject de DBC, maar bepaalt een computersysteem achteraf welke DBC wordt toegekend. Dat kan het fenomeen overdeclaratie enigszins remmen. Daarnaast komen er multidisciplinaire DBC’s, waardoor er geen verschillende prijskaartjes meer hangen aan bijvoorbeeld de behandeling van spataders door een chirurg of een dermatoloog. “Maar de grootste uitdaging voor zorgverzekeraars volgend jaar zal het monitoren en benchmarken van instellingen zijn, zowel wat betreft de aard van de DBC’s die ze declareren als het volume”, besluit Hasaart. De titel van het proefschrift waarop Fleur Hasaart op 4 november hoopt te promoveren aan de Universiteit Maastricht is: ‘Incentives in the Diagnosis Treatment Combination payment system for specialist medical care – A study about behavioral responses of medical specialists and hospitals in the Netherlands’. Haar promotor is prof. dr. Hans Maarse van de vakgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg (BEOZ) van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences. Fleur Hasaart werkt op de afdeling Projectbureau Zorg van CZ, waar ze onder andere een Expertisecentrum opzet ten behoeve van zorginkoop.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben ontdekt dat het eiwit Wnt essentieel is voor de unieke eigenschappen van embryonale stamcellen, namelijk dat ze kunnen uitgroeien tot elk celtype van het lichaam. De vondst van het eiwit verklaart hoe een embryonale stamcel een stamcel blijft. Het onderzoek wordt deze week gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Nature Cell Biology. Wetenschappers gebruiken embryonale stamcellen bij hun onderzoek, vanwege hun vermogen om alle cellen van het lichaam te vormen. In het laboratorium kunnen wetenschappers verschillende typen lichaamscellen laten ontstaan. In de toekomst moeten de embryonale stamcellen ook geschikt zijn voor transplantatie in patiënten met degeneratieve ziekten zoals de ziekte van Parkinson, of met bepaalde typen kanker zoals leukemie. Tot nog toe was onbekend hoe embryonale stamcellen het vermogen behouden om tot alle celtypen te kunnen uitgroeien. Derk ten Berge, stamcelbioloog bij het Erasmus MC, leidt het onderzoek. Ten Berge: “Embryonale stamcellen hebben de unieke eigenschap dat ze alle cellen van het lichaam kunnen vormen. Het is echter moeilijk ze deze eigenschap te laten behouden. Stamcellen hebben namelijk een sterke neiging om zich te veranderen in meer gespecialiseerde lichaamscellen. Deze verandering gaat in kleine stapjes, maar is een onomkeerbaar proces. Bij elke stap gaat de cel meer lijken op zijn uiteindelijke celtype, en verliest een beetje van zijn vermogen om andere celtypen te vormen. We hebben nu ontdekt dat het eiwit Wnt voorkomt dat een embryonale stamcel de eerste stap zet in het veranderingsproces, waardoor de stamcel het vermogen om in alle cellen te veranderen behoudt.” Onderzoekers zouden het gebruik van embryonale stamcellen het liefst omzeilen. Er bestaan tegenwoordig technieken om volwassen, gespecialiseerde cellen terug te brengen naar een embryonale staat. Men kan dus van lichaamscellen embryonale stamcellen maken. Het grote voordeel hiervan is niet alleen dat er geen embryo’s meer nodig zijn, maar ook dat er van iedere persoon lichaamseigen weefsels kunnen worden gekweekt. Ten Berge: “Het is echter gebleken dat de gevormde stamcellen onthouden van welk gespecialiseerd celtype ze komen, en daardoor toch moeite hebben om andere celtypen te maken. Ze kunnen dan ook niet, zoals echte embryonale stamcellen, tot alle celtypen uitgroeien. Met de ontdekking van het eiwit Wnt als de essentiële factor die de embryonale staat handhaaft kunnen we nu verder zoeken naar mechanismen om van volwassen cellen echte embryonale stamcellen te maken en daarmee het gebruik voor stamceltherapie een stap dichterbij brengen.” Het Erasmus MC maakt deel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De NFU is een samenwerkingsverband van de acht universitair medische centra (UMC's) in Nederland en heeft als algemene doelstelling het behartigen van de gezamenlijke belangen van de UMC's. Andere UMC's die deel uitmaken van de NFU zijn het AMC, azM, LUMC, UMCG, UMC St Radboud, UMC Utrecht en VUmc. In totaal zijn 60.000 medewerkers verbonden aan de acht UMC's.
Selectieve preventie houdt in dat groepen mensen met een verhoogd risico op een chronische ziekte, zoals hart- en vaatziekten, diabetes, kanker, luchtwegaandoeningen, depressie en aandoeningen van het bewegingsapparaat, preventieve interventies krijgen aangeboden. Risicogroepen zijn te definiëren op basis van factoren die het risico op meerdere van deze ziektes verhogen. Deze gemeenschappelijke factoren zijn: hoge leeftijd, vrouw-zijn, niet-westerse afkomst, laagopgeleid, aanwezige familiegeschiedenis, overgewicht, roken, ongezond voedingspatroon (inclusief alcoholgebruik), lichamelijke inactiviteit, eenzaamheid, slechte fysieke inrichting van buurt/wijk, lage sociale cohesie, alleen gaan wonen en verlies/overlijden van partner. Het lijkt veelbelovend om groepen mensen die meer dan een van deze risicofactoren hebben selectieve preventieve interventies aan te bieden. Dergelijke maatregelen, gericht op het individu en de omgeving, verbeteren de gezondheid van een specifieke risicogroep en verminderen de kans op diverse chronische ziekten. Veel van deze chronische ziekten ontstaan pas op oudere leeftijd. Om ze te voorkomen, is het verstandig vroeger in de levensloop in te grijpen. De meest geschikte levensfase verschilt echter per risicofactor. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar selectieve preventie dat in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt ook dat van dit type maatregelen tot nu toe in beperkte mate is onderzocht of ze effectief zijn. Elf interventies bleken (kosten-)effectief op de korte termijn. Onderzoek naar het aantal mensen dat aan deze maatregelen meedoet en naar langetermijneffecten, zou meer kunnen zeggen over de effecten op de volksgezondheid.
Op 11 augustus heeft het CBG gemeld dat er door productieproblemen naar verwachting een tijdelijk tekort ontstaat aan injectieflacons van Caelyx (gepegyleerd liposomaal doxorubicine). Inmiddels is gebleken dat de productieproblemen groter zijn dan aanvankelijk werd aangegeven. Recent zijn de beschikbare voorraden van Caelyx volledig uitgeleverd wat inhoudt dat er in november 2011 een zeer geringe voorraad beschikbaar is. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd naar ziekenhuisapothekers, oncologen, hematologen en internisten met als specialisatie oncologie. Caelyx wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende typen kanker.
Onderzoekers van de UGent hebben de ruimtelijke structuur van de humane Flt3 receptor uit beenmergcellen ontrafeld. Als deze receptor geactiveerd wordt door een specifieke sleutelstof (cytokine ligand), gaan beenmergcellen zich verder vermenigvuldigen en ontwikkelen tot celtypes die belangrijk zijn voor de opbouw van immuniteit. De Flt3 receptor werd al tientallen jaren geleden ontdekt, maar de structuur ervan en zijn interactie met zijn cytokine ligand waren nog niet bekend. De ontdekkingen kunnen de basis vormen voor een nieuwe generatie geneesmiddelen voor de behandeling van bloedkankers, zoals acute myeloïde leukemie (AML). Dergelijke nieuwe medicijnen zijn mogelijk effectiever in het stoppen van de ongeremde productie van bloedcellen dan de huidige medicatie.
Gewone thee is net zo gezond als groene thee. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Westminster. De wetenschappers deden onderzoek op verzoek van de Britse theeproducenten en vergeleken de gunstige effecten van groene en reguliere thee. De wetenschappers zeggen dat het een mythe is dat groene thee gezonder is dan andere soorten. Wie extra betaalt voor groene thee gooit zijn of haar geld weg, menen zij. Een gewone kop zwarte thee, eventueel met een Brits wolkje melk, is net zo goed voor hart en bloedvaten als een kop groene thee. Waarmee natuurlijk niet gezegd is dat die ongezond is of geen effect heeft. Volgens de onderzoekers verminderen zowel groene als zwarte thee de kans op diabetes, kanker, hart- en vaatziekten en gebitskwalen.
Bij gebruik van dexrazoxaan (Cardioxane) door kinderen en jong volwassenen is een verhoogd risico geconstateerd op tweede primaire maligniteiten (vooral acute myeloïde leukemie en myelodysplastisch syndroom), ernstige myelosuppressie en ernstige infectie. Er is onvoldoende bewijs gevonden voor de klinische werkzaamheid bij deze groep. In overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft dit geneesmiddel een contra-indicatie gekregen voor gebruik bij kinderen en jong volwassen tot 18 jaar. De productinformatie van dexrazoxaan is aangepast. Dit meldt Novartis Pharma B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en IGZ gestuurd naar longartsen, ziekenhuisapothekers en internisten (inclusief oncologen). Dexrazoxaan is een analoog van ethyleendiamine tetra-azijnzuur (EDTA) met topoisomerase II remmende activiteit, toegediend aan kankerpatiënten om cardiotoxiciteit als gevolg van anthracyclines te voorkomen.
Voor vrouwen van middelbare leeftijd met een lage ‘gezonde leefstijlscore’ is het overlijdensrisico net zo groot als voor vrouwen zonder ongezonde gedragingen, maar die 15 jaar ouder zijn. Voor mannen bedraagt dit ‘verouderingseffect’ circa 8,5 jaar. Dit blijkt uit een studie waarin een gecombineerde leefstijlscore is gedefinieerd aan de hand van 4 factoren: roken, lichaamsbeweging, voedingspatroon en lichaamsgewicht. De resultaten van dit onderzoek van de Universiteit Maastricht onder ruim 120.000 mensen van 55-69 jaar zijn deze week online gepubliceerd in het American Journal of Clinical Nutrition. In deze zgn. Nederlandse Cohortstudie (NLCS) zijn bij de deelnemers in 1986 voedingsgewoonten en andere leefgewoonten gemeten. Uit deze gegevens werd een score berekend voor gezonde leefstijl, waarin 4 leefstijlfactoren werden gecombineerd: niet roken, meer dan 30 minuten per dag bewegen, een Mediterraan voedingspatroon en een gezond gewicht (BMI tussen 18,5 en 25). Een traditioneel Mediterraan voedingspatroon kenmerkt zich door een hoge inname van groenten, fruit, peulvruchten, noten, vis, volkoren graanproducten, enkelvoudig onverzadigd vet in plaats van verzadigd vet, een lage inname van vlees en een alcoholconsumptie van gemiddeld 0,5-2 glazen per dag. Sinds 1986 is de sterfte onder de NLCS-deelnemers gemeten, en is de relatie tussen leefstijl en sterfte geanalyseerd. Onderzoeker Prof. Piet van den Brandt (hoogleraar Epidemiologie aan de Universiteit Maastricht): “Er zijn maar weinig onderzoeken in de wereld waarbij op deze manier de impact van een combinatie van meerdere leefstijlfactoren op sterfte in kaart is gebracht. Dit onderzoek toont aan dat met een gezonde levensstijl een aanzienlijke gezondheidswinst is te behalen. Niet alleen bleek het risico om te overlijden sterk af te hangen van de gezonde leefstijlscore, maar de grootste verlaging van vroegtijdige sterfte door een gezonde leefstijl was te zien bij mensen met een lage of middelbare opleiding. Verder waren de effecten van Mediterrane voeding duidelijker te zien bij vrouwen dan bij mannen. Van de voedingsfactoren binnen het Mediterrane voedingspatroon bleken noten, groenten en alcohol het duidelijkst gerelateerd aan sterftereductie.” De Nederlandse Cohortstudie is in 1986 opgezet door onderzoekers van de afdeling Epidemiologie van de Universiteit Maastricht en TNO Kwaliteit van Leven. De studie loopt nog steeds, leverde een schat aan gegevens op, en heeft de afgelopen tientallen jaren al tot vele nieuwe inzichten geleid over voeding en andere leefstijlfactoren en hun invloed op kanker en sterfte.
Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de invloed van genetische variatie op de activiteit van genen en het ontstaan en het verloop van ziektes. Het onderzoek van Alice Gerrits laat zien dat variaties in het DNA niet altijd hetzelfde effect hebben op de activiteit van genen, maar dat dit effect sterk afhankelijk is van het celtype. Genetisch onderzoek naar afzonderlijke typen bloedcellen leidt dus tot andere conclusies dan onderzoek naar ‘bloedcellen’ in het algemeen. Toekomstig genetisch onderzoek kan dan ook het best worden uitgevoerd op zoveel mogelijk verschillende en gezuiverde celtypen, of zelfs op individuele cellen. Tevens onderzocht Gerrits de mogelijkheid om het lot van bloedvormende stamcellen en hun nakomelingen na transplantatie in kaart te brengen. Door stamcellen te labelen met unieke stukjes DNA – een soort genetische barcodes – kunnen de nakomelingen van deze stamcellen heel goed in de gaten gehouden worden, zo blijkt. Bij celdeling wordt de barcode namelijk overgegeven van moeder- op dochtercel. Deze techniek lijkt zeer veelbelovend voor het monitoren van de bloedvorming in toekomstige gentherapiestudies, bijvoorbeeld met als doel genetische bloedziekten zoals sikkelcelanemie en thalassemie te genezen. Alice Gerrits (Hardenberg, 1981) nam deel aan het Topmaster programma Medical and Pharmaceutical Drug Innovation van de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Europese Commissie en KWF Kankerbestrijding. Gerrits is inmiddels in opleiding tot klinisch chemicus in de Isala Klinieken in Zwolle.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Pulmonale Oncologie houdt prof. dr. Paul Baas zijn oratie ‘Asbest en roken: een maatschappelijk dilemma’. Op het eerste gezicht lijken roken en asbest twee verschillende onderwerpen, maar er zijn veel overeenkomsten die elk van groot maatschappelijk belang zijn. Zo vormen beide een ernstig gezondheidsrisico. Tabak en asbest worden door mensen gewonnen of bereid en zijn bekende kankerverwekkende stoffen. Ze worden getolereerd door de overheden en er wordt goud geld mee verdiend. Er is een aanhoudende lobby gaande om negatieve publiciteit te pareren en rookgordijnen op te werpen om de ware aard van de producten te verdoezelen. En tot slot: de beste therapie voor de ziekten die tabak en asbest veroorzaken, is preventie. De nadruk van de oratie ligt op de behandelmogelijkheden en wat in Nederland aan onderzoek is verricht.
Van den Esschert onderzocht mensen met levertumoren die niet geopereerd kunnen worden omdat er te veel leverweefsel moet worden weggehaald. Door de poortader dicht te maken naar het deel van de lever waar de kanker zich bevindt, verschrompelt dat stuk en groeit het andere deel van de lever. Na een aantal weken is het gezonde deel groot genoeg om alsnog veilig een operatie uit te kunnen voeren. Embolisatie (afsluiting) van de poortader met niet-oplosbare materialen leidt tot de meeste groei. Promotie: Nienke van den Esschert, ‘Clinical and experimental studies on portal vein embolization. Diagnosis of hepatocellular adenoma and focal nodular hyperplasia’.
De 'hospital standardised mortality ratio' (HSMR) is vooralsnog niet geschikt als meetinstrument om kwaliteitsverschillen tussen ziekenhuizen te bepalen. Dat concludeert Wim van den Bosch in zijn onderzoek, waar hij 2 november op promoveert bij VU medisch centrum. Omwille van de vergelijkbaarheid is in Engeland een sterftemaat voor ziekenhuizen ontwikkeld die statistisch corrigeert voor verschillen in patiëntkenmerken: de 'hospital standardised mortality ratio' (HSMR). IJkpunt is het landelijk gemiddelde van alle ziekenhuizen, gestandaardiseerd op 100. Uit onderzoek van Wim van den Bosch blijkt nu dat niet de kwaliteit van zorg, maar meetfouten de HSMR-scores vooral beïnvloeden. Van den Bosch vond dat variaties in ziekenhuisregistraties, verrichtingen voor hartaandoeningen, heropnames en aandoeningzwaarte aanmerkelijke verschillen in HSMR-scores veroorzaakten. Echter deze factoren, waarvoor niet gecorrigeerd wordt, hangen samen met andere zaken dan kwaliteit. Van den Bosch concludeert dan ook dat de HSMR nu nog onvoldoende corrigeert. Hij pleit voor een aantal verbeteringen voordat het HSMR-instrument effectief kan worden ingezet voor het vergelijken van ziekenhuizen en het werken aan kwaliteit van zorg. In 2010 zijn de ongecorrigeerde ziekenhuissterftecijfers over registratiejaar 2009 gepubliceerd in Nederland. Er was hiervoor veel belangstelling vanuit de politiek, de inspectie, de media en de zorgconsument. Op grond van deze cijfers is de kwaliteit van ziekenhuizen onderling echter niet te vergelijken, omdat geen rekening wordt gehouden met verschillen in aandoening. Een ziekenhuis met uitsluitend kankerpatiënten zal hogere sterftecijfers vertonen dan een regulier ziekenhuis. Ook andere patiëntkenmerken, zoals leeftijd, kunnen tot verschillen leiden in het ziekenhuissterftecijfer. Eind 2011 zullen de HSMR-scores over het jaar 2010 van een groot aantal ziekenhuizen in Nederland openbaar worden gemaakt. Deze cijfers corrigeren wel, maar nog onvoldoende om als betrouwbaar meetinstrument voor kwaliteit van zorg te dienen.
Internationale wetenschappers spreken vandaag hun zorgen uit over het Nederlandse anti-rookbeleid in een ingezonden brief in The Lancet medical journal. Toonaangevende kanker-, astma- en hart- en vaatspecialisten uit Europa, Canada en de VS spreken hun ongeloof uit over het beleid van de Nederlandse regering die momenteel bestaande maatregelen terugdraait of afzwakt. Het rookverbod is alweer afgezwakt in ederland: kleine cafés waar alleen de kroegbaas werkt, zijn niet meer gehouden aan het rookverbod. Een eerder besluit om rokers die willen stoppen een behandeling te geven, is weer teruggedraaid. De subsidies aan Stivoro, het nationale expertisecentrum voor tabakspreventie, worden ingetrokken. En toch beweert de regering ‘allesbehalve’ te stoppen met de bestrijding van tabaksgebruik. Het percentage rokers is in Nederland met 27% hoog in vergelijking met andere westerse landen. Dit resulteert naar schatting in bijna 20.000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar. Uit een internationaal vergelijkend onderzoek, waarbij CAPHRI de gegevens voor Nederland heeft verzameld, blijkt bovendien dat de Nederlandse rokers het minst geïnformeerd zijn over de schade van roken en meeroken van de 12 onderzochte landen. De Nederlandse regering zou met deze wetenschap niet moeten snijden in de subsidie voor tabaksontmoediging. Om te voldoen aan de afspraken in het WHO-kaderverdrag zou er juist meer geld beschikbaar moeten komen. De schrijvers van de brief houden niet alleen de tabaksindustrie verantwoordelijk voor elk sterfgeval als gevolg van roken, maar ook de Nederlandse overheid die dit (blijkbaar) laat gebeuren. Het Nederlandse beleid staat in schril contrast met het Verenigd Koninkrijk. Het Britse Ministerie van Volksgezondheid heeft recent ambitieus tabaksontmoedigingsbeleid gepresenteerd. Professor Marc Willemsen, een van de ondertekenaars van de brief en bijzonder hoogleraar Tobacco Control Research aan de Universiteit Maastricht: "In mijn oratie wees ik al op het feit dat Nederland dramatisch uit de pas loopt bij de internationaal WHO normen. Minister Schippers lapt het verdrag met de WHO aan haar laars. Dit riep bij mij en mijn collega's in het buitenland de vraag op of Schippers de tabaksindustrie of de volksgezondheid dient. Ze heeft zelf de verdenking opgeroepen dat ze de industrie dient. Het is nu aan haar om te laten zien dat ze het roken wél wil aanpakken. Dit kan alleen door met een tabaksbeleid te komen dat aan de internationale (WHO) eisen voldoet." Lees ook de ingezonden brief die vandaag is gepubliceerd in The Lancet. Een van de ondertekenaars is prof. Marc Willemsen, bijzonder hoogleraar Tobacco Control Research bij het Onderzoeksinstituut CAPHRI van de Universiteit Maastricht.
Endoscopische behandeling van een Barrett-slokdarm met vroege vormen van kanker is veilig en effectief. De grootste afwijkingen kunnen eerst in een kijkoperatie worden verwijderd, vervolgens kan men het resterende Barrettslijmvlies veilig en effectief weghalen met radiofrequente technieken. Deze behandelmethode resulteert bij meer dan 90 procent van de patiënten in volledige verwijdering van het Barrettslijmvlies. Promotie: Rosaline Pouw, ‘Endoscopic eradication of Barrett's oesophagus with early neoplasia’.
Gronings onderzoek heeft een techniek opgeleverd die het mogelijk maakt medicijnen gericht in de dikke darm af te geven. Darmziekten zoals collitis ulcerosa en de ziekte van Crohn kunnen hierdoor wellicht effectiever behandeld worden. Ook kan de techniek overgewicht helpen bestrijden en bovendien kunnen medicijnen die nu nog geïnjecteerd moeten worden, in pilvorm worden toegediend. Apotheker Reinout Schellekens promoveert 23 september op dit onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Medicijnen zijn er in allerlei verschillende vormen: als pil, zalf, injectie, spray, enzovoort. Geavanceerde toedieningsvormen zijn ontwikkeld om de werkzame stof zo gericht mogelijk af te geven. Sommige delen van het lichaam, waaronder de dikke darm, zijn met medicijnen echter moeilijk te bereiken. Medicijnen die als tablet of capsule worden toegediend, komen meestal al in de maag vrij en worden vervolgens in de dunne darm opgenomen in het bloed. Zij bereiken de dikke darm daardoor nauwelijks. Door een capsule of tablet van een beschermende laag (coating) te voorzien, kan het uiteenvallen worden uitgesteld tot in het laatste stukje van de dunne darm en het begin van de dikke darm. Deze methode wordt al veel toegepast, maar werkt nog lang niet optimaal. Promovendus Reinout Schellekens: ‘Medicijnen afgeven in de dikke darm is de heilige graal voor farmaceuten, zou je kunnen zeggen. Wij zijn die heilige graal inmiddels heel dicht genaderd.’ Er bestaan verschillende technieken om medicijnen onaangetast het transport door de maag en dunne darm te laten doorstaan. Sommige capsules geven hun werkzame stof pas af na een bepaalde periode na inname. Andere capsules doen dit bij een bepaalde druk of zuurgraad. De kenmerken van de coating bepalen het afgifteprofiel. Schellekens ontwikkelde ColoPulse, een coating die gevoelig is voor variaties in zuurgraad en die niet geleidelijk oplost, maar in één keer openbreekt. Hij deed dit door aan een bestaande coating (Eudragit S) een middel toe te voegen dat in korte tijd enorm opzwelt en daarmee de coating uiteen laat vallen. Dit gebeurt in een milieu met een lage zuurgraad, zoals voorkomt in de dunne darm, in tegenstelling tot de zeer zure maaginhoud. Het zuurgevoelige desintegratieproces van de coating zorgt ervoor dat de werkzame stof heel gericht in de dikke darm, in één plotselinge dosis wordt afgegeven. Schellekens: ‘Bestaande pillen hebben het risico helemáál niet op te lossen. Onze techniek is betrouwbaarder; de kans dat onze pil níet oplost is verwaarloosbaar klein.’ Met de ColoPulse-techniek kunnen ontstekingen in de dikke darm, zoals de ziekte van Crohn en collitis ulcerosa, gericht bestreden worden. Maar de techniek kan ook helpen overgewicht te bestrijden; want zij maakt het mogelijk kleine hoeveelheden vet rechtstreeks naar het laatste segment van de dunne darm te transporteren. Zodra het onverteerde vet daar vrijkomt, geven de darmen het signaal af dat de spijsvertering overbelast is, waardoor het hongergevoel afneemt. In combinatie met dieet kan dit een succesvolle behandeling van overgewicht zijn. Tot slot biedt de techniek mogelijkheden in de strijd tegen onder meer reuma, kanker en suikerziekte. Schellekens: ‘Medicijnen tegen deze ziekten zijn gebaseerd op eiwitten. Nu moeten deze middelen nog als injectie worden toegediend, omdat ze anders in de maag worden verteerd. Straks kunnen patiënten ze wellicht als capsule innemen, zodat ze via de dikke darm in de bloedbaan worden opgenomen.’ Veel van de bestaande middelen die hun werkzame stof in de dikke darm moeten afgeven, zijn niet op mensen getest. Schellekens testte zijn vinding zeer uitgebreid. Niet alleen werd de werking getest in een gesimuleerd maag-darmsysteem in een laboratorium, maar ook op negentien mensen. Diverse studies met gelabelde stoffen (niet-radioactieve stabiele isotopen) toonden aan dat de capsules hun werkzame stof zeer nauwkeurig afgaven en dat de werkzame stoffen zeer effectief werden opgenomen.
Door productieproblemen ontstaat naar verwachting een tijdelijk tekort aan injectieflacons van Caelyx (gepegyleerd liposomaal doxorubicine). Dit kan op korte termijn gevolgen hebben voor de behandeling van patiënten waarvoor dit middel geïndiceerd is. De kwaliteit of veiligheid van dit geneesmiddel staat niet ter discussie. Hoewel de productie weer opgestart wordt, verwacht de producent gedurende de rest van 2011 capaciteitsproblemen. Artsen wordt aangeraden prioriteit te geven aan patiënten die nu al met Caelyx worden behandeld, en geen behandeling met dit geneesmiddel op te starten bij nieuwe patiënten. Ook kunnen alternatieve behandelingen overwogen worden. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd naar ziekenhuisapothekers, oncologen, hematologen en internisten met als specialisatie oncologie. Caelyx wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende typen kanker.
Medewerkers van het VU mc droegen op 21 september rode kledij. Met deze actie vroegen ze om aandacht voor onderzoek naar hart- en vaatziekten, doodsoorzaak nummer een bij vrouwen. Ruim de helft van de Nederlanders denkt dat kanker de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen is. Een op de drie vrouwen overlijdt echter aan hart- en vaatziekten. Daarom is onderzoek specifiek gericht op vrouwen zo belangrijk. Bekend is wel dat vrouwen op latere leeftijd hart- en vaatziekten krijgen dan mannen, maar hun klachten anders tot uiting. Risicofactoren spelen een grote rol en hebben bij vrouwen een veel sterkere impact, vooral na de menopauze. Zo heeft meer dan 60 procent van de oudere vrouwen te hoge bloeddruk. De gevolgen daarvan moeten worden onderzocht.
Vrouwen zijn door de natuur bedeeld met een extra chromosoom, waardoor ze een sterker immuunsysteem hebben. Dat zegt onderzoekster I. Pinheiro van de Universiteit van Gent. Vrouwen hebben een extra kopie van het vrouwelijke X-chromosoom, terwijl mannen er maar één hebben, en daarnaast een kleiner Y-chromosoom. Dat hun lichaam infecties beter kan bestrijden komt waarschijnlijk door het X-chromosoom, zegt Pinheiro. Het chromosoom bevat kleine moleculen, zogeheten microRNA’s, die controle uitoefenen op het immuunsysteem en een rol spelen in de afweer tegen kanker. De grotere hoeveelheid microRNA’s zorgen er echter ook voor dat vrouwen eerder auto-immuunziekten, zoals reuma en psoriasis, ontwikkelen, zegt Pinheiro.
Na nucleaire rampen zoals ongelukken in kerncentrales, maar ook tijdens de behandeling van kanker met radiotherapie/bestralingen, worden mensen blootgesteld aan hoge doses ioniserende straling. In beide gevallen kan de stralingsblootstelling leiden tot schade aan organen. Gezien de ernstige gevolgen van deze schade is het noodzakelijk om medicijnen te ontwikkelen die stralingsschade voorkomen en/of verminderen. In dit proefschrift worden twee nieuwe medicijnen gepresenteerd die stralingsschade in muizen verminderen. Er wordt niet alleen aangetoond dat deze medicijnen werken, maar ook hoe ze werken. Bijzonder is dat één van deze medicijnen schade vermindert, zelfs wanneer de toediening pas twee dagen na de bestraling wordt gestart. Proefschrift: mw.drs. Maaike Berbée, "Novel pharmacological strategies to reduce acute radiation injury”
Digitalisering binnen de radiologie heeft de nodige verbeteringen opgeleverd, onder andere voor de longfoto. Vroege stadia van longkanker en kleine uitzaaiingen naar de longen worden geregeld gemist op scans, maar computerprogramma’s kunnen deze gemiste afwijkingen soms wel detecteren. De programma’s markeren echter ook normale structuren; dat kan leiden tot fout-positieven. Het onderzoek van De Boo concentreerde zich op de interpretatie van resultaten van computerprogramma’s en op de mogelijkheid de radioloog hierin te trainen. Promotie: Diederick Willem de Boo: ‘Advances in digital chest radiography: impact on reader performance’.
Vrouwen die een medische ingreep hebben ondergaan nadat voorloperstadia van baarmoederhalskanker of tumoren in de vagina waren geconstateerd, hebben mogelijk ook baat bij een vaccinatie tegen hpv. Dat schrijven Oostenrijkse wetenschappers in BMJ. Zij deden onderzoek onder in totaal 76.622 meisjes en jonge vrouwen. De wetenschappers wilden nagaan of vaccinatie tegen hpv ook effect heeft na verwijdering van genitale wratten of tumoren. Ze stellen dat het vaccin de kans op het ontstaan van nieuwe hpv-gerelateerde wratten of tumoren met 46,2 procent doet afnemen. Als specifiek wordt gekeken naar zogeheten hooggradige tumoren, zou vaccinatie de kans hierop met 64,9 procent verminderen.
Een klein gebiedje in onze hersenen zorgt er dagelijks voor dat alle processen in ons lichaam op tijd verlopen. Maar hoe werkt onze biologische klok? Werkt een medicijn ’s nachts beter? Wanneer kan je een vat met een giftige stof met de minste gezondheidsrisico’s openen? Is het draaien van ploegendiensten en het hebben van jetlags ongezond? Kortom, moeten we niet meer rekening houden met onze biologische klok? Die vragen staan centraal tijdens de zevende editie van Lof der Geneeskunst op vrijdag 5 oktober in De Doelen in Rotterdam, de gratis publiekslezing van Erasmus MC. De biologische klok speelt een onmisbare rol in ons lichaam. Hij bepaalt niet alleen ons slaap- en waakritme, maar zorgt ervoor dat bijna alle processen in ons lichaam zoals de spijsvertering, bloeddruk en nierwerking efficiënt op elkaar zijn afgestemd en op het juiste moment van de dag actief zijn. Deze klok is ook terug te vinden in de cellen van ons lichaam. Afhankelijk van het tijdstip van de dag is ons lichaam daardoor meer of minder gevoelig voor bepaalde stoffen. Spreker Bert van der Horst, hoogleraar Chronobiologie en Gezondheid van het Erasmus MC vertelt dat de werking van een medicijn of het effect van een giftige stof kan worden beïnvloed door de biologische klok. Zo kan het tijdstip waarop muizen worden blootgesteld aan een giftige stof zelfs het verschil tussen leven en dood uitmaken. Van der Horst: “Die kennis is belangrijk om in de toekomst te kunnen bepalen op welk moment een werknemer een vat met gevaarlijke stoffen met de minste gezondheidsrisico’s kan openen, omdat zijn biologische klok hem dan minder gevoelig maakt. Ook is de informatie waardevol om voor patiënten het meest effectieve moment voor een behandeling uit te rekenen. Uniek is dat Erasmus MC het eerste Nederlandse onderzoek start naar het juiste tijdstip waarop patiënten hun medicijnen tegen kanker innemen.” Gastspreker en chronobioloog prof. Till Roenneberg van de Ludwig-Maximilians-Universität in München neemt het publiek mee naar de invloed van ‘sociale jetlags’ op onze biologische klok en gezondheid. Volgens Roenneberg kunnen mensen door te luisteren naar hun biologische klok veel gezonder leven. Over dit onderwerp schreef hij het boek ‘Het innerlijk uurwerk, alles over ons bioritme’, dat op 5 oktober verschijnt en na de lezing beschikbaar is. Lof der Geneeskunst is volgeboekt. Vanwege de grote belangstelling is de lezing op vrijdag 5 oktober vanaf 14.30 uur live te volgen via www.erasmusmc.nl/lofdergeneeskunst of op elk gewenst moment daarna. Voor laatkomers en mensen die zich niet aangemeld hebben, is een tweede zaal in De Doelen beschikbaar van waaruit de lezing op scherm gevolgd kan worden.
Om het aantal fatale complicaties tijdens de eerste 7 weken van de behandeling van kinderleukemie te verminderen, kregen de meeste patiënten in Yogyakarta 10 jaar geleden het antibioticum ciprofloxacin. In Nederland gebeurde dat niet. Daarom werd in Indonesië een onderzoek uitgevoerd waarbij de standaardgroep ciprofloxacin kreeg en de andere een placebo. Verrassenderwijs ging het de kinderen in de ciprofloxacingroep minder goed dan die in de placebogroep. Dat bleek uit het onderzoek van Pudjo Hagung Widjajanto, die 10 oktober promoveert. Dit proefschrift berust op de gegevens van kinderen met acute leukemie, de meest voorkomende vorm van kinderkanker, die in het academisch ziekenhuis van de Gadjah Mada Universiteit in Yogyakarta opgenomen werden tussen 1998 en 2009, met de follow-up tot 2011. Dit proefschrift beschrijft drie gerandomiseerde studies: kinderen werden ingedeeld door loting in een standaard groep en een groep met een kleine verandering van de behandeling. Een van deze studies betrof het nut van het antibioticum ciprofloxacin tijdens de inductiebehandeling (de eerste 7 weken) vast te stellen. De meeste kinderen met ALL in Yogyakarta kregen dit standaard toegediend om het aantal fatale complicaties te verminderen. Maar de meningen in de literatuur over het nut liepen uiteen. In Nederland behoorde dit bijvoorbeeld niet standaard bij de behandeling. Deze studie was dubbelblind: noch de patiënt, noch de behandelaars waren op de hoogte of groep A of groep B ciprofloxacin kreeg, dan wel capsules met een placebo (een onwerkzame stof). Verrassenderwijs waren de kinderen in de ciprofloxacingroep (n=58) minder goed af dan die in de placebogroep (N=52). De ciprofloxacingroep had vaker koorts (50% tegen 33%, p=0,07), en stierven vaker (19% tegen 6%, p=0,05). In Yogyakarta wordt ciprofloxacin in de beginbehandeling nu niet meer gegeven. In sommige Westerse landen wel, maar de situatie is hier volstrekt anders dan in lagelonenlanden. Om te beginnen is 44% van de kinderen met ALL ondervoed in Yogyakarta, en verder ontbreekt het daar bijvoorbeeld aan een kinder IC en voldoende gespecialiseerde verpleging. De tweede randomisatie betrof een toevoeging van 3 doses van het (dure) middel L-Asparadinase aan de standaard behandeling. Het maakte geen duidelijk verschil, zodat de minder dure behandeling kon worden voortgezet. De derde randomisatie vergeleek het effect van dexamethason met dat van prednison. Dexamethason was standaard. Hoewel dit middel effectiever is tegen leukemiecellen, heeft het ook meer bijwerkingen. Omdat (fatale) bijwerkingen in Indonesië veel meer voorkomen dan in Nederland, was het zinvol dit onderzoek uit te voeren. De voorlopige uitslagen laten een verschil zien ten voordele van prednison. Maar om dit zeker te kunnen vaststellen is een groter onderzoek nodig.
Europese kennisinstituten hebben websites gepresenteerd die informatie bieden over toevoegingen (additieven) die de tabaksindustrie gebruikt bij de productie van sigaretten. Het gaat om een initiatief van het RIVM en het Duitse onderzoekscentrum naar kanker (DKFZ). De bedoeling is dat Europese burgers objectieve informatie krijgen over additieven, zoals hun functie en effecten op de gezondheid. Het RIVM publiceert de informatie op tabakinfo.nl. Eind dit jaar kan de consument hier ook opzoeken welke additieven er aan een bepaald merk worden toegevoegd. Het gaat om 14 additieven, zoals menthol, vanille, drop, cellulose, cacao suikers en glycerine. Ze worden gebruikt om de smaak van sigarettenrook aangenamer te maken of sigaretten aantrekkelijker te maken voor beginnende rokers.
Onderzoekers van de afdeling Toxicogenetica van het LUMC hebben onderzoek gedaan naar een eiwit dat het erfelijk materiaal beschermt tegen schade. Defecten in dit eiwit zouden mogelijk kanker en nog onbegrepen syndromen kunnen veroorzaken. Erfelijk materiaal loopt voortdurend schade op door bijvoorbeeld zonlicht of sigarettenrook. Cellen proberen deze DNA-schade zo goed mogelijk te repareren. Het eiwit Fun30 komt voor in bakkersgist, maar de functie was aanvankelijk vaag. Als er een breuk in het DNA optreedt, gaat het eiwit er direct naar toe. Op de plaats van de breuk zorgt het eiwit ervoor dat dubbelstrengs-DNA wordt omgezet in enkelstrengs-DNA. Dat is belangrijk voor het herstel van DNA-breuken. Zoogdieren hebben een vergelijkbaar gen, maar dan heet het SMARCAD1.
Onderzoekers van de afdeling Toxicogenetica van het LUMC hebben onderzoek gedaan naar een eiwit dat het erfelijk materiaal beschermt tegen schade. Defecten in dit eiwit zouden mogelijk kanker en nog onbegrepen syndromen kunnen veroorzaken. Erfelijk materiaal loopt voortdurend schade op door bijvoorbeeld zonlicht of sigarettenrook. Cellen proberen deze DNA-schade zo goed mogelijk te repareren. Het eiwit Fun30 komt voor in bakkersgist, maar de functie was aanvankelijk vaag. Als er een breuk in het DNA optreedt, gaat het eiwit er direct naar toe. Op de plaats van de breuk zorgt het eiwit ervoor dat dubbelstrengs-DNA wordt omgezet in enkelstrengs-DNA. Dat is belangrijk voor het herstel van DNA-breuken. Zoogdieren hebben een vergelijkbaar gen, maar dan heet het SMARCAD1.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
Mensen, die in ploegendiensten werken, lopen het risico zich slechter te kunnen concentreren als zij onvoldoende rust kunnen nemen na hun werk. Hierdoor kunnen zij op het werk fouten maken, waardoor onveilige situaties ontstaan. Daarnaast bestaat de kans dat medewerkers die tussen hun diensten door te weinig rusten, fysiek chronisch ontregeld raken, wat de kans op 'chronische' aandoeningen als 'burn-out', kanker, cardiovasculaire en psychiatrische aandoeningen vergroot. Dit blijkt uit beperkt literatuuronderzoek van het RIVM naar de benodigde rustperiodes bij ploegendienstmedewerkers. In Nederland werken 1,1 miljoen mensen 's nachts en circa 3 miljoen mensen 's avonds, zoals verpleegkundigen en vrachtwagenchauffeurs. In de Arbeidstijdenwet (ATW) staat onder meer per type werkrooster voorgeschreven hoeveel uren rust werknemers minimaal moeten krijgen. Ploegendienstmedewerkers verdienen daarbij extra aandacht, omdat zij regelmatig in avond- en nachtdiensten werken. Hierdoor raakt hun slaapritme verstoord of ontstaat een slaaptekort omdat ze bijvoorbeeld zorgtaken moeten uitvoeren of overdag slechter slapen als gevolg van geluid, licht en hun kinderen. Slaaptekort is een belangrijke risicofactor voor fysiologische ontregeling en werkgerelateerde ziektelast. Ook kunnen werkdagen van meer dan twaalf uur bij ploegendienstmedewerkers meer ziektelast veroorzaken. Behalve specifiek voor ploegendienstwerk heeft het RIVM andere risicofactoren voor onvoldoende herstel in kaart gebracht. Dat betreft een hogere leeftijd, overwerken, een zwaar beroep (zoals politieagent, arts of verpleegkundige), mantelzorg, 'op afroep'-diensten en een ongunstige thuis-werkbalans. Nieuwe werkvormen De meeste werknemers ervaren nieuwe werkvormen, zoals zelfroostering, telewerken en Het Nieuwe Werken (HNW) als positief, onder andere vanwege de flexibele werktijden en de mogelijkheid om thuis te werken. Door deze werkvormen vervaagt echter de grens tussen 'werktijd' en 'privétijd', bijvoorbeeld als werknemers in privétijd achter de computer gaan zitten. De gezondheidseffecten hiervan op lange termijn zijn niet bekend. Ten slotte kan de herstelbehoefte bij werknemers toenemen als hun werkplek thuis niet optimaal is ingericht.
Meisjes en jonge vrouwen die zijn gevaccineerd tegen de meest voor komende typen humaan papilloma virus (hpv) hebben tot acht keer minder kans op genitale wratten. Dat meldt weekblad Knack op basis van onderzoek door producent Sanofi Pasteur MSD van het middel Gardasil. Belgische meisjes en jonge vrouwen in de leeftijd van 16 tot 20 jaar worden gevaccineerd tegen hpv-typen 6,11, 16 en 18, die onder meer baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken. Infectie met hpv gebeurt via onbeschermd seksueel contact en blijft vaak tientallen jaren onopgemerkt. Genitale wratten zijn een eerste symptoom van zo’n besmetting. Naar schatting twee tot elf procent van de westerse volwassenen loopt ooit zulke wratten op.
Beroepsziekten worden steeds beter erkend en gemeld, maar deze aandacht leidt niet tot een afname van de risico’s op de werkvloer. In 2011 was er sprake van een lichte stijging tot ongeveer 300 meldingen per 100 duizend werkenden. In 2010 was dat nog 260. Dit blijkt uit het rapport ‘Beroepsziekten in Cijfers 2012’ van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid AMC dat vandaag is verschenen. In 2011 zijn het vaakst psychische klachten (102 per 100 duizend) en aandoeningen aan het houding- en bewegingsapparaat (92) gerapporteerd. Daarna volgden gehooraandoeningen (59), huidaandoeningen (15), infectieziekten (15), luchtwegaandoeningen (5) en neurologische aandoeningen (4). De helft van de beroepsziektemeldingen komt voor bij werknemers van 51 jaar en ouder. Bij 36 procent van de werknemers is sprake van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en bij 6 procent van blijvende arbeidsongeschiktheid. Meer aandacht voor werkgerelateerde diagnostiek en bijbehorende preventie is en blijft van belang voor duurzame inzetbaarheid van werknemers. Bij werkgebonden psychische aandoeningen gaat het in de meerderheid van de gevallen om overspannenheid of burnout waarmee mensen relatief lang verzuimen. De meest getroffen sectoren zijn de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, het onderwijs, het openbaar bestuur en defensie, de financiële sector en de bouw. Hoge werkdruk, stress en ongewenst gedrag van collega’s en/of klanten worden als oorzaak genoemd. Uit onderzoek blijkt dat aandacht voor terugkeer naar werk als onderdeel van behandeling van psychische klachten reïntegratie versnelt. Het aantal werkgebonden aandoeningen van spieren en gewrichten evenals de daarvoor verantwoordelijke risicofactoren in het werk (zwaar tillen, bukken, vaak verhaalde beweging, moeilijke werkhoudingen) zijn de afgelopen jaren niet afgenomen. Dat geldt voor de meer traditionele sectoren als de bouw, vervoer en opslag en industrie. Beroepsziekten zijn tot op heden nog onvoldoende ‘vertaald’ in preventieve maatregelen door het bedrijf of de organisatie ter voorkoming van deze aandoeningen. Lawaai op de werkplek is nog steeds een hardnekkig probleem. Preventieve maatregelen lijken werkgevers slechts op kleine schaal toe te passen. Veel brancheorganisaties onderschatten de problemen van gehoorschade op de werkvloer, waarbij het gaat om een balans tussen de eisen die het werk aan het gehoor stelt vanwege bijvoorbeeld de veiligheid en de noodzaak het gehoor te beschermen. Het aantal meldingen van werkgerelateerde astma en van bovenste luchtwegaandoeningen is verdubbeld. Deze toename is toe te schrijven aan het actieve opsporingsprogramma binnen de bakkerssector. Een andere belangrijke bevinding is dat beroepsastma niet alleen door blootstelling aan allergenen kan ontstaan, maar ook na chronische of een eenmalig hoge blootstelling aan irriterende stoffen. Bij infectierisico’s speelt werk doorgaans een belangrijke rol. Deze problemen kunnen alleen goed worden aangepakt door intensievere samenwerking tussen de publieke, veterinaire, curatieve en bedrijfsgeneeskundige gezondheidszorg. Over het verband tussen werk en chronische aandoeningen als hart- en vaatziekten en kanker wordt steeds meer bekend. Het aantal gevallen van diabetes type 2, een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, stijgt wereldwijd sterk. Naast een toename van overgewicht zijn er aanwijzingen dat werkfactoren zoals stress, ploegendienst en beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen tot een verhoogd risico op diabetes type 2 leiden. Reden om daarop te letten bij de preventie en behandeling van deze aandoening. Bij sommige ziekten is wel succes geboekt. Het aantal gediagnosticeerde nieuwe gevallen van CTE, een neurologische ziekte veelal veroorzaakt door organische oplosmiddelen, daalde sterk in de afgelopen jaren. Dit komt door de actieve signalering van deze beroepsziekten en de daaraan gekoppelde nationale wetgeving die heeft geleid tot vermindering van blootstelling aan organische oplosmiddelen in de verschillende branches. Het rapport ‘Beroepsziekten in cijfers‘ wordt jaarlijks opgesteld door het NCvB/Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geeft een overzicht van het aantal en de aard van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen in Nederland. Daarnaast beschrijft het ook wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rond verschillende beroepsziekten.
Nieuwe geneesmiddelen en indicaties in oktober 2012
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Amyvid (florbetapir) wordt gebruikt bij PET-scans, voor het aantonen van β-amyloïde plaques in de hersenen van patiënten bij de diagnosestelling van Alzheimer en andere vormen van cognitieve achteruitgang. Als er geen of nauwelijks plaques worden gezien, kan Alzheimer worden uitgesloten.
- Betmiga (mirabegron), voor de behandeling van de symptomen van overactieve blaas, waaronder aandrang incontinentie.
- Krystexxa (pegloticase), voor de behandeling van chronische ernstige invaliderende jicht bij volwassenen, indien deze geen normale serum ureum spiegels verkrijgen met maximale doseringen xanthine oxidase remmers of voor wie deze laatste zijn gecontra-indiceerd .
- Tresiba (insulin degludec) en Ryzodeg (insulin degludec / insulin aspart) voor de behandeling van diabetes mellitus. Er wordt ook een sterkte geregistreerd die hoger is dan gebruikelijk(200 units/ml t.o.v. 100 units/ml), de injectiepen is aangepast zodat dit onderscheid duidelijk zichtbaar is. Het CBG zal nagaan in hoeverre het veld hierover het beste kan worden ingelicht.
Weigering handelsvergunningen*
- Acrescent / Balaxur (memantine hydrochloride / donepezil), bedoeld voor de behandeling van matige tot ernstige vormen van Alzheimer. Het nut van de combinatie van memantine en donepezil was onvoldoende onderbouwd.
- Qsiva (phentermine/topiramaat), bedoeld voor de behandeling van obesitas. De CHMP heeft deze aanvraag met name afgewezen omdat er zorgen zijn rond de veiligheid.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Humira (adalimumab), nu ook voor de behandeling bij kinderen tussen de 6 en 17 jaar oud met de ziekte van Crohn, die onvoldoende reageren op de standaardbehandeling. De lange-termijn effecten zullen gevolgd worden middels een register.
- Isentress (raltegravir), wordt gebruikt bij de behandeling van HIV, waarbij de minimumleeftijd voor gebruik is verlaagd naar personen van 2 jaar en ouder.
- Thyrogen (thyrotropin alfa), wordt onder andere gebruikt als pre-therapeutische stimulatie in combinatie met radioactief jood bij patiënten bij wie de schildklier operatief verwijderd is (thyroïdectomie) omdat ze kanker hadden. De dosering voor radioactief jood is aangepast en vanaf nu mag het Thyrogen worden gecombineerd met tussen 30 (1.1 GBq) en 100 mCi (3.7 GBq) radioactief jood.
- Xarelto (rivaroxaban), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van diep-veneuze trombose en pulmonaire embolie en voor de preventie van het opnieuw optreden hiervan. Voor deze indicatie zijn lagere sterktes van het product ontwikkeld en contra-indicaties toegevoegd (beschadiging of afwijking met significant risico op grote bloedingen, behandeling met andere antistollingsmiddelen behoudens een paar specifieke situaties).
Overig nieuws CHMP
- Pandemrix: De CHMP heeft gesproken over een academisch onderzoek naar een verband tussen Pandemrix en narcolepsie. De onderzoeksresultaten geven op dit moment geen reden tot zorg en leiden niet tot een andere mening over dit onderwerp. Pandemix is gebruikt bij de vaccinatie voor de Mexicaanse griep in 2009.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Oncologie gerelateerde stem- en spraakstoornissen aan de faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA), houdt prof. dr. Michiel van den Brekel zijn oratie getiteld ‘Hoofd-halsoncologie onder spanning’. Van den Brekel heeft zich binnen de hoofd-halsoncologie toegelegd op verschillende onderzoeksgebieden. Naast studies op het gebied van beeldvorming, moleculaire biologie en prognostische factoren, bestrijkt zijn interessegebied de revalidatie van patiënten met hoofd-halskanker. Patiënten met een tumor in de bovenste lucht- en voedselwegen hebben, mede ten gevolge van de behandelingen, vaak grote beperkingen op het gebied van hun stem, spreken en slikken. De behandeling en preventie van deze functionele beperkingen en meer aandacht voor kwaliteit van leven en patiëntcounseling zijn relatief nieuwe aandachtsgebieden binnen de hoofd-halsoncologie. Van den Brekel ziet het als zijn leeropdracht om meer inzicht te verkrijgen in het voorspellen van de morbiditeit. Ook wil hij tot een betere besluitvorming rondom behandelkeuzes komen en de revalidatie van patiënten optimaliseren. Daarnaast is de communicatie tussen arts en patiënt een belangrijk interessegebied.
Tijdig stoppen met roken kan veel gezondheidsschade voorkomen. Dat blijkt uit een Brits onderzoek onder 1,3 miljoen vrouwelijke rokers, ex-rokers en niet-rokers, gemeten over de periode 1996 tot 2001. Belangrijkste uitkomsten waren dat roken nog schadelijker is voor vrouwen dan werd aangenomen, maar dat tijdig stoppen veel schade kan voorkomen en zelfs compenseren. De in 2005 overleden professor Sir Richard Doll van de University of Oxford leidde destijds het onderzoek. Hij was na de Tweede Wereldoorlog een van de eersten die wist aan te tonen dat roken de oorzaak was van de epidemische toename van longkanker. Doll zou binnenkort honderd jaar zijn geworden, reden voor de universiteit om zijn belangrijke rol op dit gebied nog eens onder de aandacht te brengen.
Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) beschrijven in Nature Genetics (11 november online) een nieuwe erfelijke oorzaak van de spierziekte FSHD. Bijzonder is dat er twee genetische factoren bij betrokken zijn, die alleen in combinatie voor de aandoening kunnen zorgen. “Waarschijnlijk speelt dit principe bij meer ziektes een rol.” De onderzoekers ontdekten dat FSHD veroorzaakt kan worden door specifieke genetische varianten op de chromosomen 4 en 18. “Alleen wanneer deze allebei aanwezig zijn heeft iemand kans om deze progressieve spierziekte te krijgen”, vertelt prof. Silvère van der Maarel van de afdeling Humane Genetica. Het gen op chromosoom 18, SMCHD1, maakt een factor aan die bij gezonde mensen het tot uiting komen van bepaalde genetische informatie onderdrukt. De SMCHD1-varianten van de FSHD-patiënten die Van der Maarel en collega’s bestudeerden, is hier minder goed toe in staat. Dat verhoogt de kans dat een gen op chromosoom 4, DUX4, bij hen in RNA wordt omgezet. Maar alleen dat is niet voldoende om de ziekte te krijgen. “Dat stukje RNA wordt meestal namelijk meteen afgebroken. Iemand moet ook nog een speciale variant van het DUX4-gen hebben, zodat het RNA stabiel blijft en wordt vertaald in het eiwit DUX4.” Om dat eiwit draait het uiteindelijk. In embryo’s heeft het een functie, maar bij volwassenen heeft het een nog grotendeels onbegrepen schadelijk effect op spiercellen. Nu is duidelijk hoe het kan dat gezonde ouders kinderen met FSHD krijgen: het kind erft van de ene ouder de speciale SMCHD1-variant en van de andere ouder de DUX4-variant. Maar er staan ook nog veel vragen open. “In families eindigt de ene persoon in een rolstoel, terwijl de ander nooit bij een neuroloog terechtkomt, terwijl ze dezelfde genvarianten hebben. “Het lijkt erop dat met deze genetische variaties DUX4 op de rand van de afgrond balanceert: er is nog maar een klein duwtje nodig en het gaat mis.”, aldus Van der Maarel. Dit zie je ook terug in de spieren van patiënten: de ene kern produceert heel veel DUX4 eiwit terwijl zijn buurman dat niet doet. “We speculeren er ondertussen wel over dat dit principe van balanceren ook bij andere ziektes een rol kan spelen, zoals kanker.” Facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD) is een progressieve spierziekte waaraan wereldwijd ongeveer 500.000 mensen lijden. Vaak treden de eerste symptomen rond het twintigste levensjaar op, maar ook kinderen kunnen er al last van hebben. De ziekte uit zich in steeds meer verlies van spierkracht in vooral het gezicht, de bovenarmen en bovenbenen.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoogleraar Oncologie gerelateerde stem- en spraakstoornissen aan de faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA), houdt prof. dr. Michiel van den Brekel zijn oratie getiteld ‘Hoofd-halsoncologie onder spanning’. Van den Brekel heeft zich binnen de hoofd-halsoncologie toegelegd op verschillende onderzoeksgebieden. Naast studies op het gebied van beeldvorming, moleculaire biologie en prognostische factoren, bestrijkt zijn interessegebied de revalidatie van patiënten met hoofd-halskanker. Patiënten met een tumor in de bovenste lucht- en voedselwegen hebben, mede ten gevolge van de behandelingen, vaak grote beperkingen op het gebied van hun stem, spreken en slikken. De behandeling en preventie van deze functionele beperkingen en meer aandacht voor kwaliteit van leven en patiëntcounseling zijn relatief nieuwe aandachtsgebieden binnen de hoofd-halsoncologie. Van den Brekel ziet het als zijn leeropdracht om meer inzicht te verkrijgen in het voorspellen van de morbiditeit. Ook wil hij tot een betere besluitvorming rondom behandelkeuzes komen en de revalidatie van patiënten optimaliseren. Daarnaast is de communicatie tussen arts en patiënt een belangrijk interessegebied.
Ter gelegenheid van haar benoeming tot hoogleraar Psychosociale zorg voor het chronisch zieke kind houdt prof. dr. Martha Grootenhuis haar oratie over ‘Zorg voor het zieke kind’. In Nederland groeien meer dan een half miljoen kinderen op met een chronische ziekte of met de late effecten van de behandeling van bijvoorbeeld kanker. Er is nog onvoldoende bekend over de gevolgen op korte en langere termijn. Het is onze taak om hen, maar ook hun familieleden, bij te staan met goede zorg, zowel preventief als ondersteunend. Probleem is dat bezuinigingen deze zorg onder druk zetten. In een modern kinderziekenhuis is ontwikkelingsgerichte zorg beschikbaar, zowel tijdens ziekenhuisopnames en controles als bij de overgang naar de volwassen geneeskunde. Dit kan met innovatieve interventies die Grootenhuis onder de aandacht zal brengen en die ook te vinden zijn op www.zorgvoorhetziekekind.nl.
Onderzoekers van onder meer UGent hebben een genetische oorzaak voor het ontstaan van een tumor van het zenuwstelsel bij kinderen (neuroblastoom) ontdekt. Neuroblastoma is een agressieve en moeilijk te behandelen kindertumor. Vooral bij kinderen ouder dan twee jaar is de ziekte vaak fataal. Deze tumor is verantwoordelijk voor bijna één op de zes sterfgevallen aan kinderkanker. De aandacht van de onderzoekers ging uit naar het uitrijpingsproces van zenuwcellen. Eerder werd al aangenomen dat mutaties in uitrijpingsgenen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor het ontstaan van neuroblastoom. De onderzoekers hebben de ‘signaalroute’ van dit gen in neuroblastoma-cellen gereconstrueerd. Dit kan wellicht leiden tot nieuwe behandelingsstrategieën.
De levering van gepegyleerd liposomaal doxorubicine (Caelyx) 20 mg (2mg/ml) injectieflacons zal worden hervat. Als gevolg van productieproblemen bij Ben Venue was gepegyleerd liposomaal doxorubicine in de afgelopen periode slechts beperkt leverbaar. De CHMP heeft deze maand een wijziging in het registratiedossier goedgekeurd, waarbij het steriel filtreren, afvullen en verpakken zal plaatsvinden in een andere fabriek waardoor het product vanaf deze week weer beschikbaar komt. Het opbouwen van voldoende voorraad kan echter enkele maanden in beslag nemen en naar schatting zal halverwege 2013 een stabiele voorraad beschikbaar zijn. Dit schrijft de firma Janssen-Cilag B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, oncologen, hematologen en internisten met als specialisatie oncologie. Totdat de levering van gepegyleerd liposomaal doxorubricine volledig op peil is, is het advies aan de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg om voorrang te geven aan die patiënten die momenteel met het middel worden behandeld en aan degenen voor wie geen adequate alternatieve behandeling voorhanden is. Om de herintroductie logistiek goed te laten verlopen introduceert de firma als tijdelijke maatregel een zogenaamd Caelyx Managed Access-systeem. Dit systeem zorgt er ook voor dat iedere patiënt die een behandeling met Caelyx start, deze behandeling volledig kan afmaken. Gepegyleerd liposomaal doxorubicine wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende typen kanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Trombose is een frequente complicatie bij kankerpatiënten. Bij patiënten met hematologische kwaadaardige aandoeningen, zoals Essentiële Thrombocythemia (ET) en Polycythemia Vera (PV), zijn trombotische gebeurtenissen een belangrijke oorzaak van verhoogde morbiditeit en mortaliteit. De pathogenese van bloedstollingsactivering in deze patiënten is complex. Bloedplaatjes spelen een belangrijke rol in dit proces. Deze dissertatie presenteert studies die de met bloedplaatjes geassocieerde hypercoagulabiliteit in patiënten met ET en PV onderzoeken. De gevonden JAK2V617F mutatie, die bijna bij alle patiënten met PV en bij de helft van de patiënten met ET werd aangetroffen, is in verband gebracht met de ernst van de ziekte en met verhoogde expressie van oplosbare of cellulaire biomarkers van activering van het coaguleringssysteem. Deze dissertatie bevestigde een hypercoagulabele toestand bij patiënten bij wie de JAK2V617F mutatie werd aangetroffen, geassocieerd met de hoogste waarden voor trombinegeneratie.
Stoppen met roken heeft ook zin als je al wat ouder bent, blijkt uit onderzoek door de universiteit van Oxford onder 1,3 miljoen vrouwen. 20 procent van deze vrouwen rookte, 28 procent had ooit gerookt, terwijl 52 procent had nooit gerookt had. Degenen die voor hun 40ste waren gestopt met roken, leefden gemiddeld negen jaar langer dan vrouwen die door waren gegaan met roken. Als vrouwen waren gestopt met roken voor hun 30ste, betekende dat dat ze 97 procent minder risico liepen op vroegtijdig overlijden. Ook de hoeveelheid sigaretten die ze rookten maakte veel uit. Als rokende vrouwen of vroegere rokers overleden, was dat in twee derde van de gevallen aan het roken te wijten, zeggen de onderzoekers. Het ging om ziekten als langkanker, hartkwalen, beroertes en COPD.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
In sommige Nederlandse woningen is waarschijnlijk meer radioactief thorongas (Rn-220) aanwezig dan tot nu toe werd aangenomen. Onlangs bleek dat zich in nieuwbouwwoningen minder radioactief radongas (Rn-222) bevindt dan eerder werd aangenomen. Nieuw onderzoek van het RIVM laat zien dat deze resultaten verband met elkaar houden: de in het verleden gebruikte radondetectoren blijken een combinatie van de hoeveelheid radon en thoron te laten zien. Om te kunnen bepalen wat de concentraties van beide gassen afzonderlijk in woningen zijn, zijn nieuwe metingen nodig. Dat is sinds kort mogelijk, doordat een detector beschikbaar is gekomen die de schadelijke vervalproducten van thoron registreert. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat is uitgevoerd ter voorbereiding van een survey naar radon en thoron in woningen. De survey gaat halverwege 2012 van start en zal bovenstaande bevindingen nader onderzoeken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Vanaf 2006 hebben al een survey en kleinschalig onderzoek plaatsgevonden naar de stralingsbelasting in Nederlandse woningen die tussen 1994 en 2003 zijn gebouwd. Deze brachten aan het licht dat radondetectoren ook gevoelig zijn voor thoron, waardoor de oudere registraties minder nauwkeurig blijken. Thoron en radon zijn radioactieve isotopen van het element radon. Thoron heeft echter een veel kortere halveringstijd, waardoor het snel vervalt naar radioactieve zware metalen, zoals lood en polonium die aan stofdeeltjes blijven 'plakken'. Als deze stofdeeltjes worden ingeademd, kunnen ze het longweefsel beschadigen en, eventueel nog sterker in combinatie met roken, op termijn longkanker veroorzaken. De dosis door radon veroorzaakt zo naar schatting enkele honderden doden per jaar en voor thoron zou dit van een zelfde orde van grootte kunnen zijn. Voor de volksgezondheid is het daarom van belang ook deze thoronvervalproducten te meten. Nederlandse burgers staan in hun huis bloot aan straling. Dit is ruwweg de helft van de totale stralingbelasting die zij gemiddeld gedurende een jaar oplopen. Een groot deel van de straling binnenshuis is een gevolg van het inademen van de radioactieve vervalproducten van radon en thoron. Deze edelgassen zijn afkomstig uit bouwmaterialen die gemaakt zijn van gesteente waarin radon en thoron van nature voorkomen. Voor thoron gaat het daarbij vooral om de lagen waarmee beton en bakstenen worden afgewerkt.
Net als in voorgaande jaren is in verslagjaar 2012 de gemiddelde deelname aan alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) met 92 tot 99 procent hoog. Uitzondering hierop vormt de deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker (56 procent). De ondergrens van 95 procent voor de BMR-vaccinatie wordt voor schoolkinderen (de tweede BMR-vaccinatie voor 9- jarigen) nog niet gehaald (93 procent). Zuigelingen halen deze ondergrens wel. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft deze ondergrens bepaald om mazelen wereldwijd te kunnen uitroeien. Dit blijkt uit gegevens van het RIVM over de vaccinatiegraad in Nederland in verslagjaar 2012. Het betreft gegevens over zuigelingen die zijn geboren in 2009, kleuters geboren in 2006, schoolkinderen geboren in 2001 en adolescente meisjes geboren in 1997. Voor zuigelingen lag de deelname aan de BMR-, Hib- en meningokokken Cvaccinatie op 96 procent, en aan de DKTP- en pneumokokkenvaccinatie op 95 procent. De deelname onder schoolkinderen voor DTP en BMR was weer iets hoger dan in verslagjaar 2011 (93 versus 92 procent). De vaccinatiegraad voor adolescente meisjes geboren in 1997, die voor het eerst de HPV-vaccinatie binnen het RVP kregen aangeboden, bedroeg 56 procent. Met vrijwillige vaccinatie wordt in Nederland een hoge vaccinatiegraad bereikt. Dat is nodig om zo veel mogelijk mensen individueel te beschermen. Voor de meeste ziekten in het RVP is het ook van belang om de bevolking als geheel te beschermen tegen uitbraken (groepsimmuniteit). Om de Nederlandse kinderen tijdig en volledig te vaccineren blijven continue aandacht en gezamenlijke inspanning nodig van alle bij het Rijksvaccinatieprogramma betrokken partijen.
Door de bijdragen van donateurs en sponsors kan VUmc meer doen dan uit de bestaande middelen mogelijk is. Met deze extra steun kan VUmc al jaren belangrijk onderzoek doen naar bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer en Kinderkanker. En dankzij de duizenden lothouders van de VriendenLoterij is het afgelopen jaar de speciale polikliniek voor oncologie -patiënten - VUmc CCA diagnose en behandeling - gerealiseerd. Zonder de vrijgevigheid van particuliere donateurs, bedrijven en stichtingen die ons steunen, was dit niet mogelijk geweest. Tezamen hebben donateurs en gevers in 2011 bijna 8 miljoen euro bijeengebracht voor projecten in VU medisch centrum. Bij VUmc bepalen de donateurs waaraan het geld wordt besteed. Zo zijn vorig jaar onderzoeken gestart naar vroege diagnose van de ziekte van Alzheimer en konden we comfortrooms inrichten op locaties van GGZ inGeest. En buiten onze grenzen hebben artsen en verpleegkundigen van VUmc hun collega's in Kenia opgeleid. De VU heeft de vierde donderdag van april uitgeroepen tot Dag van de Filantropie. VU medisch centrum grijpt deze dag aan om publiekelijk alle donateurs, sponsors en gevers te bedanken.
Het immuunsysteem reageert bij vrouwen anders dan bij mannen. Dat blijkt uit proefdieronderzoek van Utrechtse immunologen. Dit betekent dat voorzichtigheid is geboden bij de toepassing bij vrouwen van een mogelijk nieuw medicijn tegen kanker. Vrouwtjesmuizen blijken het muizencoronavirus (familie van het SARS-virus) sneller op te ruimen dan mannelijke soortgenoten. Ze maken ook meer van de stof interferon alfa, die het immuunsysteem stimuleert. Het effect is nog sterker bij muizen waar de onderzoekers de ‘rem’ van het immuunsysteem uitschakelden, de zogenaamde CD200-receptor. Vrouwtjesmuizen zonder deze receptor reageren heel heftig op een virusinfectie. Dat blijkt uit het onderzoek van prof. dr. Linde Meyaard van het UMC Utrecht en collega’s van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Zij analyseerden hoe muizen reageren op virusinfecties. Ze beschreven hun resultaten in het tijdschrift PLoS Pathogens van 17 mei. Een heftige immuunreactie is niet altijd een goede zaak. Meyaard en collega’s laten zien dat de vrouwtjesmuizen het virus weliswaar heel effectief opruimen, maar dat ze ook last hebben van de immuunreactie. Dat blijkt als vrouwtjesmuizen zonder de receptor geïnfecteerd worden met een griepvirus. Het immuunsysteem reageert zo agressief dat longschade ontstaat. Het betekent dat immunologen bij hun onderzoek rekening moeten houden met verschillen tussen mannen en vrouwen. Het wil ook zeggen dat een mogelijk nieuw medicijn tegen leukemie verschillende bijwerkingen kan hebben. Momenteel wordt namelijk een medicijn tegen leukemie getest dat gebaseerd is op het uitschakelen van de CD200-receptor. Op basis van haar resultaten voorspelt Meyaard dat het medicijn bij vrouwelijke patiënten schadelijke immuunreacties veroorzaakt als ze tijdens de behandeling een infectie met bijvoorbeeld met het griepvirus oplopen.
Chronische vermoeidheid is niet alleen een ramp voor het individu, maar ook een groot maatschappelijk probleem. Dat zei professor en klinisch psycholoog G. Bleijenberg van het UMC Radboud onlangs bij zijn afscheid. Zo’n 80.000 mensen lijden aan chronisch vermoeidheidssyndroom. Maar er zijn ook andere oorzaken, zoals behandeling wegens kanker en chronische ziekten. Volgens Bleijenberg betekent dit grofweg dat in Nederland tenminste een half miljoen mensen chronisch vermoeid zijn. Bleijenberg verbaast zich erover dat er nog steeds weinig geld wordt uitgetrokken voor behandeling van vermoeidheidsklachten, terwijl er al meerdere werkzame therapieën zijn ontwikkeld. Behandeling en preventie van vermoeidheid zou veel geld uitsparen, zegt Bleijenberg.
De jeugdige patiënten die in het Emma Kinderziekenhuis AMC worden opgenomen voor de behandeling van kanker, komen vanaf deze week op een geheel vernieuwde afdeling te liggen. De vierpersoonskamers zijn verdwenen, er zijn alleen een- of tweepersoonskamers met een extra bed voor de ouders om te overnachten bij hun zieke kind. Het Emma Kinderziekenhuis wordt verbouwd om te kunnen voldoen aan de eisen van deze tijd en om het verblijf van kind en ouders zo aangenaam mogelijk te maken. Prof. dr. Huib Caron, hoofd van de afdeling kinderoncologie: "De renovatie is hard nodig om nog betere zorg te kunnen leveren. We willen dat tijdens de vaak intensieve behandeling van het kind het gezinsleven zoveel mogelijk normaal kan doorgaan. De ziekte is voor de kinderen en het gezin een ingrijpende gebeurtenis. Bedenk daarbij dat van de honderd kinderen die we opnemen er 75 genezen.’ Ouders kunnen blijven slapen op de kamer en er zijn extra voorzieningen als een bureau zodat ouders wat kunnen werken. De verlichting kan worden gedimd in allerlei kleuren, zodat er een meer intieme sfeer ontstaat. Er is internet en de kamers hebben minder de uitstraling van een ziekenhuiskamer, de afdeling lijkt een beetje op een hotel. De wanden zijn vrolijk beschilderd met afbeeldingen van dieren. Op de afdeling Kinderoncologie zijn de vier vierpersoonskamers vervangen door vier tweepersoonskamer en acht eenpersoonskamers. De tweepersoonskamers zijn voor kinderen die kort worden opgenomen, als ze langer moeten blijven krijgen ze een kamer voor zich alleen. Ook zijn er zes plekken voor kinderen die voor een dagbehandeling komen. De verbouwde vleugel is onderdeel van het project Metamorfose waarbij het hele kinderziekenhuis op de schop gaat. Het project duurt tot 2015 en met de volledige renovatie en herinrichting is een bedrag van ruim veertig miljoen euro gemoeid. Tien miljoen daarvan wordt bijgedragen door de Stichting Steun Emma en de Stichting Familieverblijf AMC Amsterdam (het Ronald McDonald Huis). Het AMC betaalt het medische deel, de andere partijen de extra’s zoals de voorzieningen voor de ouders.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een gen ontdekt dat een rol speelt bij overgevoeligheid voor ultraviolette (UV) straling. Mensen bij wie dit gen defect is, reageren heel heftig op zonlicht. De ontdekking brengt de onderzoekers een stap dichter bij de oplossing van aandoeningen die te maken hebben met DNA beschadigingen, zoals kanker of vroegtijdige veroudering. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Nature Genetics. Ultraviolette straling zit in zonlicht en veroorzaakt schade aan het DNA. Bij gezonde mensen kunnen de cellen de schade goed repareren. Het reparatiemechanisme, genaamd Nucleotide Excisie Reparatie (NER), werkt bij patiënten met extreme UV-overgevoeligheid echter minder goed. Dit kan komen door verschillende gendefecten. Afhankelijk van het gen dat defect is, hebben patiënten milde tot zeer ernstige symptomen. Patiënten met het UV-gevoeligheidssyndroom vertonen ‘slechts’ versneld verbranden in de zon en bovenmatige sproetvorming, terwijl patiënten met de nauw verwante aandoening Cockayne Syndroom extreem vroegtijdig verouderen. ‘Dit grote verschil is opvallend omdat het reparatiedefect in UVSS en CS vrijwel identiek is.’, zegt onderzoeker Wim Vermeulen, werkzaam op de afdeling Genetica van het Erasmus MC. Tot nu toe was nog niet bekend wat het veroorzakende gendefect was bij patiënten met het UV-overgevoeligheidssyndroom. Om het defect op te sporen, hebben de onderzoekers een grote eiwitanalyse gedaan. Dat leidde tot de vondst van het onbekende eiwit, dat door de onderzoekers UVSSA is genoemd. Onderzoeker Jurgen Marteijn: ‘UVSSA blijkt het NER-reparatiesysteem te beschermen tegen UV-straling. Want gek genoeg kan deze straling ook het reparatiesysteem zelf beschadigen. Het door ons ontdekte UVSSA eiwit werkt als het ware als een zonnebrandcrème voor het reparatiesysteem. Als bij mensen UVSSA defect is, kunnen cellen de door zonlicht ontstane DNA-schade niet goed repareren.’
Het UMC Utrecht, de Universiteit Utrecht (UU), de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) en Philips bundelen hun kennis, kunde en innovatiekracht om samen te werken aan onderzoek en ontwikkeling van nieuwe diagnose- en behandelmethoden waarbij medische beeldvorming wordt ingezet. Dit hebben zij vandaag bekend gemaakt. Binnen het nieuw op te richten Institute for Diagnostic and Interventional Imaging gaan zij zich richten op het effectiever behandelen van kanker, hersenaandoeningen en hart- en vaatziekten. De publiek-private samenwerking is essentieel om sneller nieuwe medische oplossingen te ontwikkelen die gerichter en sneller kunnen worden ingezet om de patiëntenzorg te verbeteren en efficiënter te maken. Het consortium richt zich op de ontwikkeling van nieuwe beeldgestuurde minimaal ingrijpende behandelingen op basis van hoge precisie MRI- en röntgenbeeldvorming. Daarnaast dragen de 2, 3 en 4D-beelden die met deze technologieën kunnen worden gemaakt steeds meer waardevolle informatie over de patiënt in zich. De partijen willen die medische informatie verder ontsluiten en inzetten bij nieuwe behandelmethoden. Ook de ontwikkeling van navigatietechnologieën om dit soort behandelingen nauwkeuriger en minder complex te maken is onderdeel van de samenwerking. Door medische en technische ontwikkelingen zijn behandelingen met een katheter of naald, of zelfs door zonder het lichaam in te gaan door beeldgestuurde straling van buitenaf met röntgen of ultrageluid, steeds vaker een alternatief voor open chirurgie. Deze behandeling kan nauwkeuriger zijn en is minder belastend voor de patiënt. Dat kan ervoor zorgen dat de patient eerder het ziekenhuis kan verlaten. Daarom speelt medische beeldvorming een toenemende rol van belang bij het vinden van antwoorden op de stijgende zorgvraag, het steeds nijpender tekort aan personeel en de stijgende kosten van de gezondheidszorg. Door de kennis en kostbare, complexe innovatiefaciliteiten van de consortiumpartners te delen, zoals klinische laboratoria in het UMC Utrecht en de onderzoeksfaciliteiten voor scannertechnologieën op de High Tech Campus Eindhoven, wordt samenwerken eenvoudiger en wordt innovatie versneld. De opgebouwde kennis, methodologie, software en technologie van academische wetenschap en industriële R&D zullen worden vertaald naar industriële productie van nieuwe systemen die kunnen worden ingezet in de klinische praktijk. De ontwikkel en productielocatie van Philips in Best zal een belangrijke rol spelen in het naar de markt brengen en bij de patiënt krijgen van de nieuwe oplossingen die het initiatief voortbrengt. De samenwerking zal in de toekomst worden uitgebreid met andere innovatieve private bedrijven. Het IDII maakt deel uit van het Innovative Medical Devices Initiative NL (IMDI.nl). Dit is opgericht na een oproep van de WHO in 2007 om meer technologische innovatie in de gezondheidszorg. Dit heeft als doel de Nederlandse kennisinfrastructuur op het gebied van de medical devices te versterken. Hiermee beoogt het IDMI.nl om bii te dragen aan een veilige, betaalbare en bemensbare gezondheidszorg in Nederland. Ook hoopt het IMDI.nl hiermee een belangrijke bijdrage te leveren aan de economie en de wetenschap in Nederland. Met het initiatief bevestigt Nederland zijn voortrekkersrol op het gebied van innovatie in de gezondheidszorg. De vooraanstaande internationale economische en wetenschappelijke concurrentiepositie van Nederland op het gebied van medische beeldvorming wordt met het initiatief verder versterkt.
Er is een kwaliteitsdefect geconstateerd bij drie batches pemetrexed dinatrium (Alimta) 500 mg flacons. De in Nederland gedistribueerde batch is inmiddels teruggeroepen. Desondanks is er een potentieel risico op een microbiële besmetting met Metholybacterium sp. Artsen wordt aangeraden behandelde patiënten zorgvuldig te monitoren op (voor)tekenen van een infectie. Naar verwachting ontstaan er geen tekorten. Dit schrijft de firma Eli Lilly in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen en ziekenhuisapothekers. Pemetrexed dinatrium is geïndiceerd voor bepaalde vormen van longkanker. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC's.
Het aantal gevallen van non-Hodgekinlymfoom, een vorm van kanker, is in de laatste 20 jaar in de meeste delen van de wereld gestaag toegenomen. Achterliggende oorzaken voor de toename zijn niet duidelijk, maar dat een minder goed functionerend immuunsysteem een belangrijke rol speelt staat vast. Op basis daarvan vermoedt onderzoekster S. Hosnijeh van de UU dat milieu- en arbeidgerelateerde risicofactoren voor de aandoening (deels) samenhangen met verstoringen in het immuunsysteem. Onder ongunstige omstandigheden, zoals chronische ontstekingen of bepaalde verstoringen in het immuunsysteem, kunnen lymfomen gemakkelijker ontstaan. Beroepsmatige en milieufactoren zoals blootstelling aan dioxine en overgewicht kunnen bijdragen aan die ongunstige omstandigheden.
Kirsten Smeele: ‘The role of mitochondrial Hexokinase II in ischemia-reperfusion damage’. Bij een hartinfarct bepaalt de hoeveelheid onherstelbaar beschadigde hartcellen de prognose van de patiënt. Daarom is het noodzakelijk de schade te beperken. In kankercellen is bekend dat ze moeilijk dood gaan door het eiwit hexokinase. Smeele heeft als eerste onderzocht of die beschermende werking bruikbaar kan zijn in het herstel na een hartinfarct. Het blijkt dat in hartspieren van muizen met minder hexokinase meer cellen dood gaan na zuurstoftekort; het eiwit blijkt cruciaal voor de levensvatbaarheid van hartcellen. Het ontrafelen van de onderliggende processen kan leiden tot nieuwe medicijnen die de schade na een hartinfarct door zuurstofgebrek beperken.
Mensen die biologisch sneller verouderen, stapelen meer zogenoemde scenescente cellen in hun huid op dan anderen. Dat schrijven onderzoekers van onder andere het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in vaktijdschrift Aging Cell. Hun bevinding sluit goed aan op een recente publicatie in Nature, waaruit bleek dat muizen bij wie de scenescente cellen werden weggehaald nauwelijks of pas heel laat verouderen. Bij senescente (letterlijk: verouderde) cellen is de celdeling gestopt terwijl de stofwisseling actief blijft. Dat de celdeling stopt, voorkomt het ontstaan van kanker. Senescente cellen hebben echter ook negatieve effecten: de weefselstructuur verandert erdoor. Er zijn sterke aanwijzingen dat opstapeling van senescente cellen tot veroudering leidt. Veroudering gaat bij mensen niet alleen gepaard met uiterlijke veranderingen, zoals grijs haar en rimpels, maar ook met chronische ziekten en functieverlies. Waarom deze veranderingen optreden is grotendeels onbekend, evenals waarom mensen in verschillend tempo verouderen. De onderzoekers van LUMC, Unilever UK en Brown University (VS) keken of aantallen senescente cellen hier meer duidelijkheid in kunnen brengen. Ze maten daartoe bij mensen van middelbare leeftijd de hoeveelheid senescente cellen in een klein stukje huid van de bovenarm. Daaruit bleek dat mensen met chronische ziekten zoals hoge bloeddruk gemiddeld meer senescente cellen bezitten dan mensen zonder chronische ziekten. Mensen uit langlevende families, die een grote kans hebben om heel oud te worden, telden gemiddeld juist minder senescente cellen dan hun partners uit ‘gewone’ families. “Met deze beide bevindingen laten we zien dat senescente cellen niet alleen bij muizen, maar ook bij mensen verband houden met veroudering”, aldus onderzoeker dr. Andrea Maier (LUMC). “Dit is een belangrijke stap voor het begrip van veroudering, én voor het ontwikkelen van interventies tegen veroudering.”
Een eenmalige dosis ondansetron (Zofran), intraveneus toegediend voor de preventie van door chemotherapie geïnduceerde misselijkheid en braken (CINV) bij volwassenen, mag niet hoger zijn dan 16 mg (bij een infusie van ten minste 15 minuten). Ondansetron veroorzaakt een dosisafhankelijke verlenging van het elektrocardiografisch gecorrigeerde QT-interval. Dat kan leiden tot Torsade de Pointes, een potentieel levensbedreigende hartaritmie. Vanwege dit potentiële risico wordt de dosis beperkt tot 16 mg. Dit schrijft de firma GlaxoSmithKline BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen, anesthesisten, ziekenhuisapothekers, internisten, longartsen en kinderartsen. Bij de brief is ook de nieuwe uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) en bijsluiter gevoegd. Ondansetron wordt toegepast om misselijkheid en braken tegen te gaan. Deze kan optreden bij chemotherapie of bestraling bij de behandeling van kanker of na een operatie. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die risicofactoren hebben voor verlenging van het QT-interval of hartaritmieën. Voorafgaand aan de toediening van ondansetron moeten hypokaliëmie en hypomagnesiëmie worden gecorrigeerd. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
De gemiddelde stralingsdosis per inwoner als gevolg van medische diagnostiek neemt sinds 2002 in Nederland toe met circa zeven procent per jaar. Dit blijkt uit een voorlopige analyse van de diagnostische verrichtingen waarbij straling wordt gebruikt. De belangrijkste oorzaak hiervan is het toenemende aantal CTonderzoeken. Medische stralingstoepassingen dragen gemiddeld circa 36 procent bij aan de totale jaarlijkse stralingsdosis. Van alle kunstmatige stralingsbronnen samen is de medische bloostelling veruit dominant. Het RIVM analyseert gegevens over de frequenties en doses van medische verrichtingen en publiceert deze in opdracht van het ministerie van VWS. Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland hiertoe verplicht. Het gebruik van straling bij diagnostisch onderzoek brengt een licht verhoogde kans op kanker voor de patiënt met zich mee. Deze kans wordt groter naarmate de dosis hoger is. De informatie die het RIVM hierover publiceert, moet ertoe bijdragen dat voor- en nadelen bij medische diagnostiek goed zijn afgewogen. De gemiddelde stralingsdosis wordt berekend door de frequentie van verrichtingen te combineren met de dosis van de verschillende verrichtingen. Frequentiegegevens zijn bekend voor de jaren 2002-2010. De meeste dosisgegevens dateren echter van 2002; alleen voor nucleaire geneeskunde zijn recentere gegevens beschikbaar, namelijk uit 2008. Actuele gegevens over CTen overige röntgenonderzoek zijn in 2010 en 2011 bij alle ziekenhuizen opgevraagd. Hiervan zijn de voorlopige resultaten van de CT-doses in de eerste twintig ziekenhuizen in dit rapport opgenomen. Analyse van de overige gegevens volgt naar verwachting dit jaar. In 2010 was de gemiddelde dosis per inwoner van Nederland 0,89 millisievert (mSv). De belangrijkste bijdragen zijn CT-onderzoek, (0,41 mSv), overige röntgenonderzoeken in ziekenhuizen (0,37 mSv) en nucleaire geneeskunde (0,095 mSv). Een veelvoorkomend voorbeeld met een relatief hoge dosis bij gebruik van CT is het onderzoek van gezwollen lymfeklieren in de buik, een symptoom van veel aandoeningen. Bij de overige röntgenverrichtingen zijn onderzoeken naar hart en bloedvaten zo'n voorbeeld. En bij nucleaire geneeskunde zijn dit de onderzoeken van de hartfunctie.
Meer dan de helft van het mannelijke deel van de wereldbevolking rookt, pruimt of snuift tabaksproducten. Tabaksgebruik is daarmee een wereldwijde epidemie aan het worden. Dat zeggen wetenschappers van het Global Adult Tobacco Survey (GATS). Van de vrouwelijke wereldbevolking rookt er één op de tien. De onderzoekers zeggen te zijn geschrokken van de uitkomsten van de studie. Mensen blijken steeds jonger te gaan roken. Jaarlijks sterven nu al zes miljoen mensen aan long- of mondkanker ten gevolge van roken. Als deze trend zich voortzet, overlijden op termijn een miljard mensen vroegtijdig aan de gevolgen van tabaksgebruik. De cijfers verschillen wereldwijd sterk. In Rusland rookt bijvoorbeeld 60 procent van de mannen, tegen nog geen kwart in Brazilië.
Een bloedtest kan voorspellen of mensen chronische darmontsteking krijgen. Dat concluderen onderzoekers van het UMC Utrecht in het tijdschrift Gut. Hiermee zijn mensen met een hoog risico op deze ziekte op te sporen, bijvoorbeeld in families van patiënten met een chronische darmontsteking. In het onderzoek haalden Utrechtse wetenschappers uit het grote Europese EPIC-onderzoek gegevens van 350.000 deelnemers. Van deze mensen hebben EPIC-onderzoekers leefgewoonten en gezondheid in kaart gebracht. Omdat darmontstekingen niet vanaf het begin bijgehouden zijn in EPIC, vergde het veel terugzoekwerk om patiënten met darmontstekingen te vinden. MDL-arts in opleiding en promovenda Fiona van Schaik zocht in het Nederlandse deel van EPIC naar patiënten met chronische darmontstekingen. In totaal spoorden de onderzoekers 244 patiënten op met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Vervolgens brachten Van Schaik en collega’s de concentraties van vier antistoffen in het bloed in verband met de chronische darmontsteking. Het blijkt mogelijk met deze bloedwaarden te voorspellen hoe groot de kans is dat een gezond iemand chronische darmontsteking krijgt. Een positieve uitslag betekent dat mensen hierop ruim vijf keer zoveel kans hebben als gemiddeld. De resultaten zijn 27 juli online verschenen in het tijdschrift Gut. De test lijkt niet bruikbaar om de hele bevolking te onderzoeken. Van Schaik en collega’s hebben de test zo ingericht dat hij niet vaak vals alarm slaat, maar wel iets vaker toekomstige patiënten mist. De test is daarom vooral bruikbaar om mensen te onderzoeken die een grote kans hebben op chronische darmontstekingen. Dat zijn voornamelijk eerstegraads familieleden van patiënten. “In het UMC Utrecht willen we familieleden van patiënten testen zodat we kunnen onderzoeken hoe chronische darmontstekingen ontstaan”, vertelt Van Schaik. “We weten dat erfelijkheid en voeding eraan bijdragen, maar eigenlijk snappen we helemaal niet goed hoe de ziekten precies ontstaan. Hiermee kunnen we ook preventieve behandelingen testen die de ziekte mogelijk voorkomen of minder erg maken.” Van Schaik is eerste auteur van het artikel en promoveert in november op chronische darmziekten. MDL-arts dr. Bas Oldenburg begeleidt haar promotie. In Nederland lijden zo’n 55.000 mensen aan de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. De ernst van de ziekten varieert sterk per persoon, maar het kan betekenen dat patiënten stukken darm kwijtraken. Patiënten lopen bovendien een verhoogd risico op darmkanker. De behandeling bestaat uit ontstekingsremmers.
De behandeling met Vectibix (panitumumab) moet, in het geval van huidreacties met ernstige of levensbedreigende inflammatoire of infectueuze complicaties, worden gestaakt. Er zijn vijf gevallen gemeld van necrotiserende fasciitis (een infectie in het onderhuids vetweefsel). Drie hiervan hadden een fatale afloop en twee waren levensbedreigend. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar internisten, oncologen (ook i.o.), MDL-artsen, ziekenhuisapothekers, oncologieverpleegkundigen en huisartsen. Panitumumab wordt, al dan niet in combinatie met andere geneesmiddelen, gebruikt als therapie voor patiënten met een vorm van darmkanker. Het is bekend dat ernstige huidreacties (graad 3) zeer vaak optreden bij gebruik van panitumumab. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
Luchtverontreiniging door verkeer is slecht voor ons hart, maar verkeerslawaai ook. Dat zeggen wetenschappers van een Deens instituut voor kankeronderzoek. Zij volgden tien jaar lang de gezondheid van zo’n 57.000 mensen van 50 tot 64 jaar oud. De deelnemers verstrekten informatie over onder meer hun woonlocatie, sekse, opleidingsniveau, leefstijl, voedingsgewoonten en lichaamsbeweging. Ook de hoeveelheid verkeerslawaai waar aan zij werden blootgesteld werd meegenomen in het onderzoek. Onafhankelijk van andere risicofactoren bleek het risico op een hartaanval toe te nemen met 1,12 procent per 10 decibel extra verkeerslawaai. Een exacte oorzaak voor dit verband konden de onderzoekers nog niet benoemen, maar stress en slapeloosheid spelen waarschijnlijk een rol.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cuprymina (64CU), gelabelled koper, te gebruiken voor radiolabelling van carriermoleculen die hiervoor speciaal ontwikkeld en goedgekeurd zijn.
- Revestive (teduglutide), nieuw geneesmiddel voor de behandeling van patiënten met short bowel syndrome. Patiënten dienen gestabiliseerd te zijn voor wat betreft parenterale voeding, volgend op chirurgie. De behandeling dient na 6 maanden geëvalueerd te worden en te worden gestopt indien er geen verbetering is opgetreden.
- Enurev Breezhaler / Seebri Breezhaler / Tovanor Breezhaler(glycopyrronium bromide) geneesmiddel voor de symptomatische onderhoudsbehandeling van COPD.
- Zinforo (ceftaroline), antibioticum voor de behandeling van gecompliceerde infecties van huid en weke delen en van lontontsteking opgelopen buiten het ziekenhuis.
- Zyclara (imiquimod), nieuwe variant (3.75 %w/w) voor de behandeling van actinische keratose in het volle gelaat en op het kalende hoofd. Tweedelijns behandeling.
De CHMP heeft negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende geneesmiddel:
- Elelyso (taliglucerase alfa), enzymvervangingstherapie voor de behandeling van Gaucher. Is geweigerd vanwege geen additioneel voordeel ten opzichte van VpRIV, dat de status heeft van weesgeneesmiddel heeft. (Link naar Q&A EMEA).
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Afinitor (everolimus) in combinatie met exemestane voor de behandeling van hormoon receptor-positieve, HER2/Neu negatieve, vergevorderde borstkanker bij postmenopauzale vrouwen, zonder symptomen van viscerale ziekte, die eerder al behandeld zijn met endocriene therapie.
- Cayston (aztreonam), nieuw voor de behandeling van Cystic Fibrosis bij kinderen > 6 jaar. Cayston was al goedgekeurd voor gebruik bij volwassenen.
- Enbrel (etanercept) nieuw voor de behandeling van enthetisis-gerelateerde artritis en artritis psoriatica bij kinderen vanaf 12 jaar en juveniele artritis bij kindertjes vanaf 2. Aangepast aan de nieuwste richtlijnen in het veld.
- Humira (adalimimab), nieuw voor de behandeling van axiale spondyloartritis als aparte groep binnen de al aanvaarde indicatie ziekte van Bechterew, indien er objectieve aanwijzingen zijn voor inflammatie (verhoogd CRP en/of duidelijk zichtbaar door middel van MRI).
Afronden Arbitrageprocedures
Op 22 juni heeft de CHMP de onderstaande arbitrageprocedure afgerond.
- Medabon (mifepriston). De CHMP oordeelde positief over de baten-risico balans van dit product op grond van de eigen klinische data.
- Doribax (doripenem). De CHMP heeft de Benefit/Risk in de indicatie Nosocomiale pneumonie opnieuw bekeken en is tot een positief oordeel gekomen. De artsen en apothekers zullen hierover via een DHPC nader worden geïnformeerd.
Overig
Naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen bij Roche met betrekking tot het melden van bijwerkingen is de EMA in samenwerking met de nationale autoriteiten een onderzoek begonnen. Hierbij wordt ook gekeken of de tekortkomingen van invloed zijn op de baten – risico balans van de betrokken producten.
Twee onderzoeksprogramma’s waar het Erasmus MC een belangrijke rol in speelt, krijgen samen ruim 13 miljoen euro. De technologiestichting STW heeft dat zojuist bekendgemaakt. De gelden zijn afkomstig van zowel overheid als bedrijfsleven en zijn bedoeld voor technologische innovatie. De onderzoekers willen met het geld onder andere instrumenten ontwikkelen die op alle plaatsen in het lichaam kunnen komen. Eén van de onderzoeksprojecten, Population Imaging Genetics, is gelinkt aan bevolkingssudies zoals het langlopende bevolkingsonderzoek Ergo (De Roterdam Studie). Van duizenden deelnemers aan dit soort studies worden beelden (scans) en genetische gegevens verzameld. Door gegevens over het optreden en het verloop van ziekten te koppelen aan de beelden en genetische informatie, komen onderzoekers meer te weten over het ontstaan van belangrijke zieken. ‘Die informatie kan helpen om ziekten als Alzheimer, hart- en vaatziekten en borstkanker sneller op te sporen en het verloop ervan beter te voorspellen. Dit kan weer bijdragen tot een betere behandeling’, zegt Wiro Niessen, programmaleider en hoogleraar biomedische beeldanalyse aan het Erasmus MC en de TU Delft. Het doel van het programma is om nieuwe technologie te ontwikkelen om de beelden en genetische informatie beter te koppelen. Hiervoor stellen STW en het bedrijfsleven samen 6 miljoen euro beschikbaar. Ruim 7,4 miljoen euro gaat naar het onderzoeksprogramma ‘Instruments for minimally invasive techniques’. De onderzoekers willen instrumenten ontwikkelen die overal in het lichaam kunnen komen. ‘Op veel plekken in het lichaam kunnen we nu nog niet komen en zijn er zeer beperkte mogelijkheden voor diagnose en behandeling. We gaan de bestaande instrumenten verbeteren en compleet nieuwe bouwen zodat we nog veel meer operaties met sleutelgat technieken kunnen vervangen. Hierdoor zullen operaties voor patienten veel minder ingrijpend worden', zegt professor Ton van der Steen, hoofd biomedische technologie Erasmus MC. Binnen dit programma komt de biomechanische kennis van de TU Delft samen met de natuurkundige en klinische kennis van verschillende centra en met de bedrijven die uiteindelijk de producten moeten maken. De onderzoekers willen multifunctionele naalden en catheters ontwikkelen waarmee in één behandeling diagnose en therapie kunnen worden uitgevoerd. De onderzoeksgelden maken deel uit van het programma Perspectief voor de Topsectoren waar STW jaarlijks een budget voor vrijmaakt. Dit jaar was in totaal 25 miljoen euro beschikbaar vanuit STW. Het bedrijfsleven draagt nog eens 8 miljoen euro bij. De gelden zijn gegaan naar 5 onderzoeksconsortia die het beste onderzoeksvoorstel hadden ingediend. Onderzoeksgroepen moeten bijdragen aan het oplossen van knelpunten in de innovatie en de samenleving.
In Afrika verdrievoudigt het aantal HIV-patiënten ouder dan 50 jaar tussen nu en 2040. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op zorgvoorzieningen. Er zal steeds meer zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen. Afrikaanse landen moeten zich daarop voorbereiden. Dit en meer publiceren onderzoekers van Erasmus MC in het wetenschappelijke tijdschrift AIDS en op de 19e International AIDS Conference in Washington, het grootste congres over HIV/AIDS wereldwijd. Bij voortzetting van de huidige ontwikkelingen zal het aantal HIV-patiënten van ouder dan 50 jaar verdrievoudigen in de periode 2011 - 2040, van ruim 3 miljoen naar ruim 9 miljoen. Tegelijkertijd daalt het aantal HIV-patiënten onder (jong) volwassenen, waardoor de leeftijdopbouw van de HIV-epidemie drastisch zal veranderen. In 2040 zal 28% van de HIV-patiënten in sub-Sahara Afrika ouder dan 50 zijn, terwijl dat nu nog 13% is. In landen waar de medicijnen het eerste beschikbaar kwamen verwachten wij ook de grootste vergrijzing van de epidemie. In bijvoorbeeld Kenia en Tanzania zal in 2040 rond de 50% van alle HIV-patiënten ouder zijn dan 50 jaar. Van de 34 miljoen mensen die wereldwijd met HIV geïnfecteerd zijn, wonen er 23 miljoen in sub-Sahara Afrika. De AIDS-sterfte is het hoogst in de leeftijdsgroep 25-49 jaar. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling in de levensverwachting in vele delen van Afrika. Met de komst van steeds goedkopere HIV-remmers is HIV niet langer altijd dodelijk, maar vaker chronisch. Door HIV-remmers zijn patiënten gezonder, leven zij langer en zijn zij aanzienlijk minder besmettelijk. Hierdoor zal het aandeel ouderen onder de HIV-patiënten sterk groeien. De epidemie vergrijst. Dit gebeurt al in de Verenigde Staten, waar HIV-remmers al sinds de jaren ‘90 beschikbaar zijn. In 2001 was hier nog 17% van de mensen met HIV ouder dan 50 jaar, terwijl dit in 2008 al was gestegen tot 29%. Omdat HIV-remmers steeds goedkoper worden en er steeds meer geld beschikbaar komt voor behandelprogramma's worden ook in Afrika in de afgelopen jaren steeds meer patiënten behandeld. Tussen 2004 en 2010 is hier het aantal HIV-patiënten onder behandeling gestegen van 300 duizend tot 5 miljoen. De verwachte vergrijzing van de HIV-problematiek zal een steeds groter beslag leggen op de aanwezige zorgvoorzieningen, want steeds meer zal er zorg geboden moeten worden aan HIV-patiënten die tevens lijden aan ouderdomsaandoeningen zoals diabetes, kanker en hart- en vaatziekten, die bovendien bij hen vaak eerder optreden. Dit laatste is een belangrijke bijwerking van de behandeling. Deze vergrijzing zal hoge eisen stellen aan de zorgvoorzieningen in Afrika, mede in aanmerking genomen dat veel risicofactoren voor ouderdomsziekten zoals roken en overgewicht al veel voorkomen in Afrika. Zo is in Zuid-Afrika ongeveer 50% van de vrouwen tussen de 40 en 60 jaar obees en wordt er te veel zout gebruikt in maaltijden. Hoge bloeddruk en diabetes zijn dus al veel voorkomende kwalen. De voorspellingen kunnen bijdragen aan het zich tijdig voorbereiden op vergrijzing van de HIV-epidemie. In samenwerking met Brown en Harvard University in de VS, het Africa Centre for Health and Population Studies in Zuid-Afrika, en Radboud Universiteit Nijmegen, hebben onderzoekers drs. Jan Hontelez en dr. Sake de Vlas van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van Erasmus MC berekend wat de gevolgen zijn van de vergrijzing van de HIV-populatie voor elk van de 43 landen in sub-Saraha Afrika. Hiervoor is een computerprogramma (STDSIM) gebruikt dat een populatie van individuen en hun seksuele relaties simuleert.
Burgers en zorgprofessionals waarderen de euthanasiewet, maar de kennis ervan kan beter. Veel mensen denken ten onrechte dat euthanasie niet is toegestaan bij psychisch lijden bij een depressie of dementie. Dat blijkt uit een onderzoek bij vierduizend burgers en zorgprofessionals, uitgevoerd door het UMC Utrecht, het Erasmus MC in Rotterdam en het UMC Groningen. De drie academische ziekenhuizen in Utrecht, Rotterdam en Groningen onderzochten hoe burgers en zorgprofessionals zoals huisartsen en verpleegkundigen, denken over medische besluitvorming en behandeling aan het einde van het leven. Voor de wet is alom veel waardering. Zelfs tegenstanders van euthanasie vinden het goed dat de wet er is. De wet wordt met name gewaardeerd vanwege de mogelijkheid dat een patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt over het eigen levenseinde kan beschikken. Ook de controle op het zorgvuldig handelen van artsen oogst waardering. Het wil niet zeggen dat alle ondervraagden helemaal tevreden zijn met de wet. Veel burgers vinden dat euthanasie mogelijk moet zijn bij dementie. Een derde van de zorgprofessionals steunt euthanasie bij chronische depressie of beginnende dementie. Ongeveer een derde van de burgers steunt het initiatief ‘Uit vrije wil’ dat pleit voor volledig zelfbeschikkingsrecht rond het levenseinde. Artsen staan hier minder positief tegenover. Veel mensen interpreteren de euthanasiewet te streng. De meerderheid van de burgers denkt ten onrechte dat euthanasie niet is toegestaan bij ondraaglijk lijden voortkomend uit psychisch lijden. Ook veel artsen denken dat lichamelijk lijden verplicht is en lijken niet altijd goed op de hoogte te zijn van het feit dat euthanasie op grond van lijden aan regieverlies (bij kanker, zonder lichamelijke klachten), chronische depressie of beginnende dementie in bepaalde gevallen is toegestaan. Hierbij speelt mee dat artsen het lijden in dergelijke gevallen soms moeilijker invoelbaar vinden. Met name huisartsen vinden dat ze een patiënt moeten kennen en dat ze samen met de patiënt naar de beslissing over euthanasie toe moeten kunnen groeien. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ZonMW, naar aanleiding van een toezegging van de toenmalige staatssecretaris Jet Bussemaker aan de Tweede Kamer in 2008. Het onderzoek werd verricht door prof. dr. Hans van Helden, dr. Agnes van der Heide en dr. Donald van Tol. De onderzoekers ondervroegen tussen 2009 en 2011 via vragenlijsten bijna 2.000 burgers, 800 artsen en ruim 1200 verpleegkundigen en verzorgenden. In aanvulling daarop ondervroegen ze in uitgebreide interviews ruim 80 burgers, artsen en verpleegkundigen en verzorgenden.
De NHG-standaard "Osteoporose" adviseert het gebruik van bisfosfonaten als preventieve medische behandeling voor osteoporose. Tevens zouden patiënten die langdurig corticosteroïden gebruiken ook behandeld moeten worden met bisfosfonaten (alendroninezuur en/of risendroninezuur). De standaard raadt aan bisfosfonaten niet langer dan 5 jaar voor te schrijven aangezien data over effecten op langere termijn ontbreken. Dit geldt volgens dezelfde standaard op dit moment echter niet voor patiënten die corticosteroïden gebruiken. Het advies voor deze patiëntengroep is de bisfosfonaten even lang te gebruiken als de corticosteroïdtherapie. Erkende kortetermijnbijwerkingen zijn misselijkheid, dyspepsie, buikpijn en hypocalciëmie (denk daarom ook aan vitamine D- en calciumsuppletie bij bisfosfonaatgebruik). De bekendste langetermijnbijwerking van bisfosfonaten is osteonecrose van de kaak. Deze bijwerking wordt vooral gezien bij kankerpatiënten die intraveneus hoge doses bisfosfonaten toegediend krijgen. De bijwerkingen bij langdurig bisfosfonaatgebruik lijken de laatste tijd uitgebreid te zijn met een voorheen niet beschreven bevinding: de spontane femurfractuur. De meeste studies laten een duidelijke samenhang zien tussen een specifiek femurfractuurpatroon en bisfosfonaatgebruik. In hoeverre de combinatie met andere medicatie een rol speelt, blijft onbekend. Daarnaast lijkt de incidentie van spontane femurfracturen dusdanig laag dat er geen reden is om bisfosfonaten niet meer te starten, dit zeker in vergelijking met de preventieve waarde van deze middelen. Dit neemt niet weg dat alertheid geboden is bij patiënten met prodromale symptomen bestaande uit dijbeenpijn en een lokale corticale reactie van de laterale cortex van de diafyse van de femur. Bij deze patiënten is het staken van de bisfosfonaten gewenst. Bron: NtvG 2010;154(20):962-6+ FUS
Bijna alle kinderen met een bepaalde vorm van leukemie (ALL) reageren goed op een combinatie therapie waarin glucocorticoïden een hoofdrol spelen. Toch is bij bijna een kwart van de kinderen een klein gedeelte van de leukemiecellen resistent tegen het middel, waardoor de ziekte terugkeert. Lang werd gedacht dat genetische veranderingen in de glucocorticoïd-receptor verantwoordelijk waren voor deze vorm van resistentie. Onderzoekers van het UMC St Radboud beschrijven in het vakblad BLOOD dat glucocorticoïd-resistentie ook kan optreden door verlies van het BTG1-gen. Acute Lymfoblastische Leukemie (ALL), een woekering van de witte bloedcellen, is de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen. Jaarlijks krijgen in Nederland ruim honderd kinderen met deze ziekte te maken. Kinderen met ALL worden behandeld met glucocorticoïden, bijvoorbeeld prednisolon, in combinatie met andere chemotherapie. Hoewel bijna alle kinderen goed reageren op deze behandeling, keert bij een kwart van de kinderen de ziekte terug door vermeerdering en uitgroei van resistente cellen (recidief). Artsen en onderzoekers willen graag weten hoe die resistentie ontstaat en waarom die optreedt bij sommige kinderen en bij andere juist niet. Lang werd gedacht dat de resistentie het gevolg was van mutaties in de glucocorticoïd-receptor. Maar dergelijke mutaties worden zelden gevonden bij de patiënten. Frank van Leeuwen, hoofd van het Laboratorium Kinderoncologie van het UMC St Radboud: "Daarom zijn we dieper in de cel gedoken, om te zien wat daar precies gebeurt. Al gauw eiste het BTG1-gen een centrale rol op. We zagen dat BTG1 zorgt voor veel meer glucocorticoïd-receptoren in de cel, zodra er chemotherapie wordt toegediend. Meer receptoren zorgen voor een grotere gevoeligheid en effectievere therapie. Daarom werkt de behandeling met glucocorticoïden ook zo goed." Maar wanneer BTG1 ontbreekt, zakt dat hele proces onmiddellijk in elkaar. Er worden minder nieuwe receptoren aangemaakt en de nog aanwezige receptoren werken veel minder efficiënt. Van Leeuwen: "Daardoor wordt de leukemiecel ongevoelig voor de chemotherapie en ontstaat resistentie. Daarmee hebben we een nieuwe, onverwachte variant van resistentievorming gevonden." De groep van Van Leeuwen is inmiddels bezig om het resistentiemechanisme nog gedetailleerder in kaart te brengen: "Hoe meer we weten over dit mechanisme, hoe groter de kans dat we op termijn iets kunnen doen aan de resistentie die nu nog bij zoveel kinderen optreedt. Het huidige percentage recidieven moet zo snel mogelijk naar beneden."
Kinderen waarvan de moeder tijdens de zwangerschap alcohol heeft gedronken, hebben in hun eerste levensjaren (0 - 4 jaar) een verhoogde kans op een vorm van bloedkanker die vrij zeldzaam is bij kinderen: acute myeloïde leukemie (AML). Franse onderzoekers zetten de resultaten van alle tot nu toe beschikbare onderzoeken op een rij met betrekking tot alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap en leukemie. Bron: Stichting Alcohol Research.
Het UMC Utrecht neemt op 9 juni een nieuwe operatierobot in gebruik. Het is de derde generatie van de Da Vinci-robot. Met de nieuwe versie kunnen twee operateurs tegelijk de instrumenten bedienen. Daarnaast kan de arts tijdens de operatie röntgen- of CT-beelden van het operatiegebied bekijken. In het UMC Utrecht gebruiken chirurgen de operatierobot voor ingewikkelde operaties zoals het verwijderen van de slokdarm of het weghalen van levertumoren. Naast algemeen chirurgen gebruiken in het UMC Utrecht vooral gynaecologisch en urologisch chirurgen de operatierobot. In het UMC Utrecht worden per jaar ongeveer 100 operaties met een operatierobot uitgevoerd. Prof. dr. Richard van Hillegersberg gebruikt de robot vooral voor slokdarmoperaties. "Het voordeel van de nieuwe robot is dat een collega mee kan kijken tijdens de operatie. We hebben een piloot en een co-piloot. Moeilijke ingrepen kun je samen doen, of je kunt iemand anders de vaardigheden leren." Een ander groot voordeel is de extra operatie-arm. In totaal heeft de nieuwe robot vier armen"; één voor de camera en drie om instrumenten te bedienen. De operatierobot maakt opereren intuïtief omdat de computer de handelingen vertaalt naar bewegingen van de robotarmen. De robotarmen hebben mechanische polsgewrichten met dezelfde vrijheidsgraden als menselijke polsen. Via de besturingsconsole ("cockpit") beschikt de chirurg bovendien over een tien maal vergroot beeld terwijl de computer spiertrillingen corrigeert. De nieuwste versie van de robot beschikt over twee cockpits en maakt het mogelijk röntgen- of CT-beelden over het scherm te projecteren. De operatierobot biedt verder dezelfde voordelen als minimaal invasieve chirurgie via kijkoperaties. Patiënten verliezen minder bloed, hebben minder pijn, liggen korter in het ziekenhuis, herstellen sneller en kampen met kleinere littekens. Kijkoperaties zijn echter ingewikkelder uit te voeren omdat de chirurg met starre instrumenten werkt en hij slechts beschikt over een tweedimensionaal beeld. Voor patiënten met slokdarmkanker biedt het UMC Utrecht een "one stop shop"-programma waarbij patiënten op één dag alle benodigde onderzoeken ondergaan. Het scheelt de patiënt extra bezoeken aan het ziekenhuis en de behandeling kan na de diagnose meteen starten.
Kinderen waarvan de moeder tijdens de zwangerschap alcohol heeft gedronken, hebben in hun eerste levensjaren (0 - 4 jaar) een verhoogde kans op een vorm van bloedkanker die vrij zeldzaam is bij kinderen: acute myeloïde leukemie (AML).Franse onderzoekers zetten de resultaten van alle tot nu toe beschikbare onderzoeken op een rij met betrekking tot alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap en leukemie en analyseerde deze. Er bleken 21 relevante studies beschikbaar te zijn, waarin de kinderen van vrouwen die hadden gedronken tijdens de zwangerschap werden vergeleken met kinderen van vrouwen die niet hadden gedronken tijden de zwangerschap (case-controle studies). Bij kinderen van de groep vrouwen die alchol had gedronken tijdens de zwangerschap bleek het aantal kinderen met AML 2,5 keer zo groot te zijn dan bij de groep vrouwen die tijdens de zwangerschap niet had gedronken. Er werden geen associaties gevonden met acute lymphatische leukemie (ALL), een vorm van leukemie die zich vaker voordoet bij kinderen (80%) dan AML (15-20%). Op basis van de beschikbare onderzoeks gegevens was het helaas niet mogelijk om uitspraken te doen over het effect van de hoeveelheid alcohol die tijdens de zwangerschap werd geconsumeerd, het trimester van de zwangerschap waarin de alcohol is geconsumeerd en een eventuele veilige drempelwaarde. Ook kon er geen onderscheid worden gemaakt tussen verschillende typen alcoholhoudende drank. Met het bovenstaande is niet aangetoond dat er een causaal verband is. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen zijn aanvullende studies nodig. Op basis van de meta-analyse geven de onderzoekers aan dat het vermijden van alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap een bijdrage kan leveren aan de reductie van het risico op AML bij jonge kinderen. Bron: Latino-Martel P ea. Maternal alcohol consumption during pregnancy and risk of childhood leukemia: systematic review and meta-analysis. Cancer epidemiology, biomarkers and prevention 2010; 19(5):1238-1260.
Uterus Embolisatie (UE) is een relatief nieuwe behandelmethode voor vleesbomen. Hij is effectief en veilig en een goed alternatief voor baarmoederverwijdering. De resultaten van de behandeling op langere termijn zijn goed. Ongeveer een kwart van de behandelde vrouwen moet echter aanvullende embolisatie of baarmoederverwijdering ondergaan. Voorspellende factoren daarvoor zijn het uitblijven van verbetering na één jaar en een beperkte afname van het volume van de vleesboom na UE. Een grote vleesboom of de aanwezigheid van een spiraaltje waren contra-indicatoren voor de ingreep. Er is nog onduidelijkheid over het behoud van vruchtbaarheid na UE. Proefschrift: Albert Smeets, titel: "Clinical aspects of uterine artery embolization". Zie ook o.a.: baarmoederkanker
Proefschrift: Renée Douma, totel: "Pulmonary embolism: advances in diagnosis and prognosis". Promotor is prof.dr. H.R. Büller, hoogleraar Inwendige Geneeskunde in het bijzonder de vasculaire geneeskunde. Co-promotores zijn dr. P.W. Kamphuisen en dr. V.E.A. Gerdes. Bij een longembolie blokkeert een stolsel in de longslagader de bloedtoevoer naar de longen. Om een longembolie uit te sluiten kijkt een arts naar een aantal factoren als hartslag, het ophoesten van bloed, verschijnselen van diep veneuze trombose (een stolsel in de ledematen), of de patiënt kanker heeft of lang bedrust moest houden. Scoort de patiënt hoog op deze factoren, dan wordt een D-dimeer test gedaan. D-dimeer is een stof die vrijkomt bij de afbraak van een bloedstolsel. Normaliter is de concentratie laag - onder de waarde van 500 is er vrijwel zeker geen sprake is van een longembolie. Bij hogere waarden wordt een CT-scan gemaakt die definitief uitsluitsel geeft. Ouderen hebben van nature hoge D-dimeerwaarden in het bloed. Douma richtte zich op het aanpassen van de afkapwaarden aan leeftijd bij vier groepen: 50 tot 60 jaar, 60 tot 70 jaar, 70 tot 80 jaar en boven de 80 jaar. In elke groep schoof de ideale afkapwaarde in gelijke stapjes omhoog. Als je de leeftijd keer tien doet zit je op de juiste waarde, ontdekte ze. Met deze aanpak worden iets meer longembolieën gemist, maar de winst blijkt groot. Van de vijftigplussers kan 35 procent gerustgesteld worden, bij zeventigplussers steeg het percentage van 16 naar 30 procent.
Bepaalde huidcellen (melanocyten) beschermen tegen de schadelijke effecten van ultraviolette straling. Sommige ziekten gaan gepaard met afwijkingen in het aantal melanocyten. Bij melanoom is sprake van woekering (kanker), bij vitiligo verdwijnen juist melanocyten, waardoor witte vlekken ontstaan. Uitgezaaid melanoom is slecht te behandelen omdat het relatief ongevoelig is voor bestraling en chemotherapie. Bij vitiligo ruimen de afweercellen de melanocyten op. Van den Boorn onderzocht of het mogelijk is die afweercellen in te zetten voor immuuntherapie bij melanoom. Hij keek daarbij specifiek naar monobenzon, een stof met een sterk huidblekend effect waarvan bekend is dat het vitiligo kan veroorzaken. Proefschrift: Jasper van den Boorn, titel: "Pathogenesis of vitiligo and its application as melanoma immunotherapy".
Tienermeisjes die regelmatig alcohol drinken lopen een groter risico op het ontwikkelen van een benigne (goedaardige) borstaandoening (BBA) dan meisjes die vrijwel niet drinken. Iedere dagelijks geconsumeerd drankje laat een toename van het risico op BBA zien. Dit blijkt uit een studie die is gepubliceerd in het tijdschrift Pediatrics. Vrouwen met BBA hebben een grotere kans op borstkanker. Bron: Stichting Alcohol Research.
Rituximab even effectief als cyslofosfamide maar zonder de zware bijwerkingen
Deze maand (juli 2010) verschijnt in het prestigieuze tijdschrift de New England Journal of Medicine een studie naar een nieuw geneesmiddel voor een ernstige nierziekte, veroorzaakt door bloedvatontsteking. In deze studie, die door de National Health Service Foundation (UK) gesponsord werd, werden patiënten met bloedvatontsteking behandeld met het middel Rituximab, met zeer goed resultaat. Het middel werd vergeleken met de standaardbehandeling voor deze ziekte, te weten Cyclofosfamide. Cyclofosfamide is een celremmer (cytostaticum) die vooral voor kwaadaardige aandoeningen gebruikt wordt. Dit middel is gebleken erg effectief te zijn voor bloedvatontsteking, maar de behandeling van deze ziekte gaat gepaard met zeer ernstige bijwerkingen, in de zin van ernstige infecties en bij langdurig gebruik het optreden van kwaadaardige aandoeningen zoals blaaskanker.
Het nieuwe middel, Rituximab, is een middel die dit soort bijwerkingen niet geeft. Rituximab behoort tot de biologicals. Biologicals zijn geneesmiddelen die met de allernieuwste technieken gemaakt worden en die in tegenstelling tot de oudere geneesmiddelen heel selectief een bepaald eiwit of cel kunnen uitschakelen. In het geval van Rituximab worden de B-cellen uitgeschakeld. B-cellen zijn cellen van het afweersysteem die bij bloedvatontsteking een zeer belangrijke rol spelen. Uit onderzoek van de groep van Cohen Tervaert in Maastricht is gedurende de afgelopen 25 jaar hard gewerkt om de rol van deze cellen te ontrafelen bij het ontstaan van de ziekte. Uit dit onderzoek is gebleken dat deze cel zeer belangrijk is. Vandaar dat een grote internationale studie naar Rituximab gedaan is waar, behalve de onderzoekers van de Klinische Immunologie uit Maastricht, ook onderzoekers uit Engeland, Zweden, Tsjechië en Australië hebben meegedaan.
In de studie werd aangetoond dat cyclofosfamide grotendeels vermeden kon worden door vier injecties met Rituximab toe te dienen. In de studie werd aangetoond dat Rituximab net zo effectief is als cyclofosfamide infusies in het bestrijden van de ziekte. Dit is een belangrijke doorbraak voor een zeer ernstige aandoening, die als hij niet op tijd behandeld wordt, vaak tot nierfalen leidt, waarvoor dan kunstnierbehandeling en/of niertransplantatie noodzakelijk is. Het nieuwe geneesmiddel heeft echter een belangrijk nadeel. Het behoort tot de zogenaamde dure geneesmiddelen en vergoeding voor dit geneesmiddel is nog niet geregeld in Nederland.
Hoe groter de tailleomvang op middelbare en latere leeftijd, des te hoger is het risico om vroegtijdig te overlijden. Dat zeggen onderzoekers van de American Cancer Society. Het verband tussen tailleomvang en sterfterisico is zichtbaar bij zowel mannen als vrouwen. De onderzoekers analyseerden medische gegevens van zo"n 48.500 mannen en 56.000 vrouwen, die eerder aan een nationaal kankeronderzoek hadden deelgenomen. Mannen met een tailleomvang van 1.20 meter of meer hadden twee keer zo veel kans om voortijdig te overlijden dan de dunste mannen. Voor vrouwen met een tailleomvang van 1.06 meter of meer gold het zelfde. Zelfs bij een normaal lichaamsgewicht betekent vet rond de taille een verhoogd risico.
Twee onderzoekers van het Nijmegen Centre for Molecular Life Sciences (NCMLS) van het UMC St Radboud hebben elk een Veni-subsidie van het NWO ontvangen ter waarde van euro 250.000. Veni is een talentenbeurs die pas gepromoveerde onderzoekers in staat stelt om de komende drie jaar hun ideeën verder te ontwikkelen. Bas Dutilh verricht fundamenteel onderzoek naar hoe in het wild levende micro-organismen samenwerken, bijvoorbeeld in de menselijke darm of in zee. Hij doet dit door te zoeken naar complementaire stappen in hun stofwisseling. Hierdoor ontstaat een beter beeld over de functieverdeling tussen micro-organismen in de complexe microscopische samenleving. Kennis hierover is van belang voor verder onderzoek o.a. op gebied van darmkanker of het gebruik van bacteriën voor biotechnologische processen. Mangala Srinivas gaat een MRI-techniek ontwikkelen die in staat stelt het gedrag van cellen in een patiënt te volgen. Daarmee kunnen beter op maat gerichte celtherapieën worden ontwikkeld. De Veni-subsidie is onderdeel van het programma Vernieuwingsimpuls van het NWO, de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. De Vernieuwingsimpuls richt zich met drie persoonsgebonden subsidievormen op verschillende fasen in de wetenschappelijke carrière van onderzoekers: Veni (pas gepromoveerd), Vidi (ervaren) en Vici (professorabel). De toegekende subsidies geven dan ook een positieve stimulans aan de wetenschappelijke carrière van de UMC-onderzoekers.
Argumenten om het invriezen van eicellen om niet-medische redenen af te wijzen, zijn onvoldoende steekhoudend. Dit stellen de NVOG en de KLEM, de beroepsverenigingen van gynaecologen en klinisch embryologen, in hun standpunt dat zij bepaalden op verzoek van het ministerie van VWS. Het gaat hier om vitrificatie, een nieuwe manier van invriezen, die de eicel niet beschadigt. Vitrificatie maakt het mogelijk, dat vrouwen hun eicellen bewaren voor later gebruik. Vitrificatie van eicellen kan de bestaande ivf-praktijk verbeteren en minder belastend maken. Daarnaast kunnen vrouwen eicellen bewaren voor later gebruik. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn, variërend van duidelijk medische redenen, zoals dreigend verlies van eicellen door een kankerbehandeling, tot niet-medische redenen, zoals dreigend verlies van eicellen door het ouder worden. De voormalig staatssecretaris van VWS heeft de beroepsverenigingen van gynaecologen en klinisch embryologen gevraagd om hun standpunt te bepalen over de toepassing van vitrificatie, ook voor niet-medische doeleinden. De beroepsverenigingen bieden hun standpunt vandaag aan aan de directeur-generaal voor de volksgezondheid, drs. Paul Huijts. Zij onderscheiden twee fasen in de behandeling: de eerste fase is het uitnemen, vitrificeren en opslaan van eicellen, de tweede fase het daadwerkelijk gebruik van deze eicellen. Als de tweede fase is aangebroken, is er altijd sprake van een vruchtbaarheidsprobleem en daarmee van een medische indicatie. Prof. dr. Jan Kremer, gynaecoloog bij het UMC St Radboud en woordvoerder namens de vereniging van gynaecologen zegt: "Er zijn de afgelopen tijd meerdere argumenten aangevoerd om invriezen van eicellen voor later reproductief gebruik niet toe te staan. Wij hebben deze argumenten tegen het licht gehouden en zijn tot de slotsom gekomen, dat ze veelal onvoldoende steekhoudend zijn. Ook als het gaat om niet-medische redenen vinden we het invriezen van eicellen voor later gebruik onder voorwaarden toelaatbaar." De behandeling moet vooralsnog beschouwd worden als experimenteel. Eén van de voorwaarden is dat er een systematische follow-up studie moet plaatsvinden van de kinderen die geboren worden uit gevitrificeerde eicellen. Daarnaast moet er een leeftijdsgrens voor de behandeling komen. Dit omdat de gezondheidsrisico"s van zwangerschap en bevalling toenemen naarmate de vrouw ouder wordt. Het advies is als leeftijdsgrens 45 jaar aan te houden. Dit is ook de grens voor ivf met donoreicellen. De risico"s voor de vrouw van het afstaan van eicellen zijn klein. Er zijn nog weinig gegevens beschikbaar over kinderen geboren na vitrificatie van eicellen, maar deze eerste resultaten geven geen aanleiding tot zorg. De zwangerschapskans na gebruik van gevitrificeerde eicellen is hoger dan na de tot nu toe bekende manier van invriezen (slow freezing) en komt in de buurt van de kans na gebruik van verse eicellen. De mogelijkheid om eicellen te bewaren zou kunnen leiden tot de gedachte, dat invriezen en bewaren van eicellen een simpel recept is voor uitstel van ouderschap. Dit is echter geen reden om vitrificatie van eicellen categorisch af te wijzen. Wel moet de maatschappelijke en financiële druk om het ouderschap uit te stellen verminderen. Kremer benadrukt, dat opslag van gevitrificeerde eicellen beschouwd moet worden als een noodrantsoen. In het rapport staat, dat artsen een verzoek met een niet-medische achtergrond alleen mogen inwilligen na zorgvuldige counseling en marginale toetsing van de hulpvraag. De arts moet ervan overtuigd zijn dat het verzoek berust op voor de vrouw zwaarwegende redenen. De arts moet zich er ook van vergewissen, dat de vrouw zich niet laat leiden door irreële verwachtingen over de kans op succesvol toekomstig gebruik van gevitrificeerde eicellen. De tweede fase van de behandeling is per definitie een ivf-behandeling, die dan ook in één van de dertien Nederlandse ivf-centra zal worden uitgevoerd. Een belangrijke aanbeveling van de beroepsverenigingen is om ook de eerste fase aan deze centra te koppelen. Op die manier is een veilig uitgevoerde behandeling gegarandeerd en blijft de expertise die met de nieuwe behandeling opgebouwd wordt, gebundeld.
Roken verhoogt het risico op abcessen in borsten van vrouwen, volgens onderzoekers van de universiteit van Iowa. Het gaat hier om pijnlijke en moeilijk te behandelen onderhuidse ontstekingen, die bovendien vaak weer terug keren. Eerder toonden dezelfde onderzoekers al aan dat tepelpiercings de kans op abcessen vergroten. 68 vrouwen met borstabcessen werden onderzocht. 43 van hen waren roker en negen vrouwen hadden een tepelpiercing. Geen van de vrouwen was al eens behandeld wegens borstkanker. Evenmin hadden ze de voorgaande twaalf maanden radiologisch borstonderzoek of een borstoperatie ondergaan. Vergeleken met niet-rooksters hadden rokende vrouwen wel zes keer zoveel kans op borstabcessen. 60 procent van de vrouwen met een borstabces was een zware roker.
Multidisciplinaire behandeling en begeleiding is noodzakelijk voor vrouwen met risico op vervroegde overgang. Dit bepleiten hoogleraren De Vos, Devroey (beiden Brussel) en Fauser (UMC Utrecht) in het gezaghebbende tijdschrift the Lancet van 12 augustus. In een overzicht presenteren zij de meest actuele status rondom primaire ovariële insuffientie (vervroegde overgang). Een dergelijk artikel betekent een leidraad voor dokters over de hele wereld die vrouwen met vervroegde overgangsverschijnselen behandelen. Het seminar geeft een compleet overzicht van de stand van zaken rondom deze aandoening en is gebaseerd op uitgebreid literatuuronderzoek. De auteurs beschrijven hoe de aandoening ontstaat, welke oorzaken het kent en welke behandeling voor deze vrouwen het meest optimaal is. Zij vinden dat elke vrouw waarbij de menstruele cyclus 90 dagen of meer duurt óf die minder dan 9 cycli per jaar heeft, verdacht is voor vroegtijdige veroudering van de eierstokken. Zij zou volledig onderzocht moet worden, inclusief genetische analyse. Maar bovenal is het artikel een pleidooi voor onderzoek naar en betere zorg voor deze voor vrouwen zeer ingrijpende aandoening. De ziekte heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen omdat het moeilijk is onderscheid te maken tussen een normale vroege overgang en een tekortschieten van de eierstokken. Zo wordt volgens de auteurs lang niet elke vrouw goed voorgelicht over de mogelijkheden die er zijn om alsnog kinderen te krijgen en zijn de grenzen van die mogelijkheden ook nog niet bereikt. De auteurs signaleren dat het nadelige effect van kankerbehandelingen op eierstokken weliswaar een stimulans is voor onderzoek naar behoud van vruchtbaarheid. Maar het onderzoek staat nog in de kinderschoenen. Eicellen invriezen en het in leven houden van eicellen buiten het lichaam zijn nog in de experimentele fase. prof. dr. Bart Fauser van het UMC Utrecht: "Deze vrouwen moeten niet alleen met een diagnose of medicatie naar huis worden gestuurd, maar moeten multidisciplinair worden begeleid en behandeld." Oorzaken van vervroegde overgang kunnen genetisch zijn of een gevolg van chemotherapie, radiotherapie of een operatie. Het belangrijkste symptoom is het uitblijven van de menstruatie. De gevolgen voor de vrouw zijn groot: verlies van vruchtbaarheid, afname van de botdichtheid en cardiovasculaire of neurologische gevolgen, welzijn en seksuele gezondheid in het bijzonder.
Vaccinatie tegen infectie met hpv biedt ook bescherming tegen genitale wratten en andere minder ernstige gezwellen in de vrouwelijke geslachtsorganen. Dat zeggen wetenschappers van Lund University in Zweden op basis van onderzoek onder 17.622 vrouwen van 16 tot 26 jaar uit 24 landen. Volgens schattingen lopen jaarlijks 500 miljoen vrouwen wereldwijd door hpv veroorzaakte baarmoederhalskanker op. Nog eens 30 miljoen vrouwen lopen jaarlijks genitale wratten en andere minder ernstige gezwellen aan geslachtsorganen op door zo"n infectie. Volgens de onderzoekers biedt vaccinatie tegen hpv een krachtige en langdurige bescherming tegen verschillende typen genitale wratten en andere gezwellen in de geslachtsorganen.
Zijn de extra kosten gerechtvaardigd, oftewel: is het doelmatig voor een patiëntenpopulatie? Maar zo"n populatie bestaat natuurlijk uit heel veel verschillende mensen, waaronder ook patiënten die helemaal geen baat hebben bij het medicijn. Dr. Janneke Grutters gaat onderzoeken hoe je die verschillen voor diverse ziektebeelden op een uniforme manier in kaart kunt brengen, zodat ook het vergoedingsbeleid gerichter op individuen afgestemd kan worden. Ze won hiermee onlangs een beurs van 25.000 euro.
"Op dit moment worden sommige geneesmiddelen voor een grote groep mensen vergoed en dus voorgeschreven, terwijl ze niet eens voor iedereen effectief zijn. Als je die effectiviteit kunt differentiëren, door bijvoorbeeld te kijken naar de ernst van de ziekte of bepaalde risicofactoren, krijgt alleen de doelgroep voor wie het ook effectief is dat medicijn vergoed. Voor de anderen kan het uit het pakket worden gehaald, wat de premie kan verlagen. Op die manier kun je veel "lucht" uit het huidige verzekeringspakket halen."Aan het woord is Janneke Grutters, post-doconderzoeker aan de Universiteit Maastricht. De komende twee jaar doet ze onderzoek naar de manier waarop je diversiteit binnen patiëntenpopulaties op een uniforme manier in kaart kunt brengen, met het doel deze ook in vergoedingsbeleid mee te kunnen wegen. Bij de evaluatie van nieuwe technologieën in de gezondheidszorg (Health Technology Assessments, HTA) speelt de economische evaluatie een grote rol. Dat is tegelijkertijd een lastige meeteenheid, omdat de resultaten per behandeling of medicijn verschillen. Hoe vergelijk je het rendement van een medicijn tegen kanker met een medicijn tegen aderverkalking? "Je hebt maar één budget voor de gezondheidszorg en dat moet je als overheid zo goed mogelijk verdelen. Dat betekent eigenlijk dat je appels met peren moet vergelijken." Maar ook binnen een bepaalde aandoening worden momenteel appels met peren vergeleken. In haar onderzoek draait het er juist om dat niet te doen. De ene patiënt is de andere niet, net zoals een appel geen peer is. Haar theorie is dat als er bij de vergoedingsbeslissingen al rekening gehouden kan worden met deze "heterogeniteit", het de gezondheidszorg zelf kosteneffectiever kan maken. Behalve dat het onnodig is om alle medicijnen voor iedereen te vergoeden, is het op termijn ook onbetaalbaar. Aandacht voor heterogeniteit in patiëntenpopulaties is "hot" in de tegenwoordige geneeskunde, maar is voor beleidsmakers zoals bij het College Voor Zorgverzekeringen vaak een ver-van-het-bed-show. Grutters gaat dan ook veel moeite doen om beleidsmakers te betrekken bij haar onderzoek, al is het maar met het oog op het bewustwordingsproces. "Als je gaat inzetten op heterogeniteit hangen daar consequenties aan vast. Stel een medicijn blijkt vooral effectief bij mensen onder de 65 jaar, of alleen bij vrouwen? Trek je die lijn dan door in je vergoedingsbeleid, of doe je dat niet omdat je niet wilt discrimineren?" Tegelijkertijd hoopt Grutters ook dat meer aandacht voor heterogeniteit geneesmiddelenfabrikanten stimuleert om te onderzoeken voor welke subpopulatie hun medicijn het meest effectief is. "Als uit de HTA blijkt dat een medicijn voor de brede populatie kosteneffectief is, is die prikkel er niet meer. Pas als het niet kosteneffectief is, gaan ze verder op zoek naar een subpopulatie voor wie het wél zin heeft. Op dit moment worden dure geneesmiddelen drie jaar vergoed, waarna het besluit over de definitieve vergoeding wordt genomen. Meer aandacht voor heterogeniteit zou fabrikanten in die drie jaar moeten stimuleren om nader onderzoek te doen naar relevante patiëntkarakteristieken. Dat draagt ook bij aan een beter betaalbare gezondheidszorg." Fabrikant Pfizer stimuleert de ontwikkeling van Health Technology Assessments onder meer via een HTAcademy. Nadat Grutters de beurs van vijfduizend euro voor het beste Nederlandse onderzoeksidee won, sleepte ze begin juli ook de Europese beurs van twintigduizend euro in de wacht. "Dat is natuurlijk geweldig. Het is een bevestiging dat ik op de goede weg ben. Het geld is bedoeld voor je persoonlijke ontwikkeling, dus ik heb nu meer mogelijkheden om cursussen te volgen en werkbezoeken af te leggen." Over twee jaar hoopt ze met de resultaten te komen.
Publicatie in Cell Metabolism: Type I interferonen stimuleren atherosclerose
Een Maastrichtse onderzoeksgroep onder leiding van dr. Menno de Winther heeft aangetoond dat type I interferonen, lichaamseigen eiwitten die ook als geneesmiddelen gebruikt worden, de ontwikkeling van aderverkalking versnellen. Dit roept niet enkel vragen op bij het langdurig gebruik van deze geneesmiddelen maar opent ook mogelijkheden voor een therapie voor deze tot nog toe moeilijk behandelbare ziekte. Hun bevindingen werden vandaag gepubliceerd in het prestigieuze vakblad Cell Metabolism. Naast het aanpakken van de bekende risicofactoren zoals een verhoogd cholesterolgehalte, roken en een hoge bloeddruk zijn er nog maar weinig behandelingsmogelijkheden voor atherosclerose, de oorzaak van de meeste hart- en vaatziekten en daardoor de belangrijkste doodsoorzaak in de westerse wereld. De groep van dr. De Winther, in de afdeling Moleculaire Genetica van het Cardiovascular Research Institute Maastricht (CARIM), concentreert zich op de rol van macrofagen (grote cellen betrokken bij het afweersysteem) tijdens het ontstaan en de ontwikkeling van deze ziekte, in de hoop dat een beter begrip van de moleculaire en cellulaire achtergrond kan leiden tot nieuwe therapieën. De publicatie in Cell Metabolism maakt duidelijk dat daarbij een belangrijke rol is weggelegd voor type I interferonen. Type I interferonen zijn eiwitten die het lichaam aanmaakt in de omgeving van een infectiehaard met als bedoeling de omliggende cellen te waarschuwen voor de aanwezigheid van virussen of bacteriën. Als geneesmiddel wordt interferon, gemaakt met recombinant-DNA technieken, gebruikt tegen onder andere hepatitisvirus-infecties maar ook in patiënten met multiple sclerosis en als therapie bij sommige vormen van kanker. Type I interferonen veroorzaken de productie van een reeks eiwitten die de cellen beschermen tegen de infectie en die het afweersysteem tegen deze virussen of bacteriën stimuleren. De groep van dr. De Winther toonde in deze publicatie aan dat macrofagen ook het eiwit CCL5 aanmaken na stimulatie met deze interferonen. Dit eiwit trekt nieuwe immuuncellen naar de infectie en veroorzaakt een plaatselijke ontstekingsreactie waardoor de infectie efficiënter opgeruimd wordt. In het geval van atherosclerose leidt het aantrekken van nieuwe cellen echter tot de verder! e groei én instabiliteit van de plaque, wat de ziekte versnelt of verergert. Behandeling van verschillende experimentele modellen met interferonen leidde inderdaad tot een versnelde groei van de plaques, met aantoonbaar meer infiltratie van nieuwe cellen. Dit zou betekenen dat patiënten die langdurig met interferonen behandeld worden mogelijk een verhoogd risico op hart- en vaatziekten hebben. Er dient dan ook verder uitgezocht te worden of deze relatie tussen behandeling en risico inderdaad bestaat en of bij deze patiënten een verscherpte aandacht voor het verminderen van de klassieke risicofactoren gewenst is.
De onderzoekers vonden ook aanwijzingen dat lichaamseigen interferonen een rol spelen in de ontwikkeling van atherosclerose en de instabiliteit van de plaques. In biopten van niet-behandelde atherosclerose-patiënten zagen zij een verhoogde expressie van interferon-afhankelijke genen in opengescheurde plaques ten opzichte van stabiele plaques. Dit biedt de farmaceutische industrie nieuwe aanknopingspunten in de zoektocht naar een therapie voor deze tot nog toe moeilijk behandelbare ziekte.
Laat het er niet bij zitten
Voor wie veel zit, zit het leven er mogelijk eerder op. Veel zitten is niet gezond, zeggen Amerikaanse onderzoekers. Wie dagelijks zes uur zit, loopt meer kans vroegtijdig te overlijden dan iemand die maximaal drie uur per dag zittend doorbrengt. De American Cancer Society deed 14 jaar lang onderzoek onder 53.440 mannen en 69.776 vrouwen. Bij aanvang van het onderzoek waren deze mensen 50 tot 74 jaar oud. Ook wanneer rekening werd gehouden met factoren als roken, overgewicht en lengte, bleken mensen die per dag veel tijd zittend doorbrengen gemiddeld gezien meer kans te lopen om vroegtijdig te overlijden. Veel zitten wordt in verband gebracht met een verhoogde kans op kanker, maar vooral op hart- en vaatziekten.
Weefselfactor (TF) ontketent bloedstolling. Hoewel het de taak is van TF om bloedverlies volgend op bloedvatschade te beperken, is aangetoond dat de afwijkende expressie van TF een sleutelrol zou kunnen spelen in pathologische condities zoals hart- en vaatziekten en kanker. Deze dissertatie onderzoekt de rol van TF in verscheidene scenario"s. Het onderzoek toont aan dat leptine, een als hormoon vrijgegeven vorm van vethoudend weefsel, TF in bloedmonocyten opreguleert, een verschijnsel dat de reden kan zijn voor de trombo-embolische episodes die vaak worden geassocieerd met zwaarlijvigheid. Daarentegen werd een omlaagregulatie van TF waargenomen in cellen die waren blootgesteld aan medicijnen zoals remmers die angiotensine omzetten of Clopidogrel, hetgeen een bijkomend mechanisme aanduidt waarmee deze samenstellingen hun beschermende effect uitoefenen tegen hart- en vaatziekten. Niet alleen medicijnen, maar ook natuurlijke stoffen, namelijk polyfenolische samenstellingen in druiven en rode wijn, kunnen TF expressie omlaagreguleren, een nieuw mechanisme om hun rol in het voorkomen van hart- en vaatziekten te verklaren. Proefschrift mw. Emanuela Napoleone, titel: Modulation of tissue factor expression in vascular cells.
Mensen die veel tv kijken, zijn banger om gezondheidsklachten te krijgen dan mensen die weinig of geen tv kijken. Dat zegt onderzoekster Marijke Lemal van de KU Leuven in dagblad De Morgen. Volgens Lemal vullen gezondheidsitems nu tien procent van de zendtijd. Wie veel tv kijkt voelt zich kwetsbaarder, zo blijkt uit haar onderzoek. Vrouwen die veel uitzendingen over borstkanker hadden gezien bleken 7,5 keer zo vaak bang om deze aandoening zelf ook te krijgen. Wat Lemal zorgelijker vindt, is dat behandelmogelijkheden en preventie van gezondheidsklachten nauwelijks aan bod kwamen. Dat terwijl zulke informatie cruciaal is, wil je mensen kunnen aanzetten tot gezonder gedrag.
Economische onzekerheid weegt zwaar op de gezondheid van mensen. Chronische Stress houdt mensen uit hun slaap en onverdraagzaam, maar maakt ze ook vatbaarder voor hart- en vaatziekten, Hoge bloeddruk en kanker. Onderzoeker Dr. J. Block zegt dat mensen die toch al te zwaar waren, bij langdurige Stress nog extra aankomen.
Duitse jongeren onder de achttien jaar mogen niet meer onder de zonnebank. Dat heeft de Duitse Bondsdag bepaald. Onderzoek heeft uitgewezen dat de kunstmatige uv-straling in zonnebanken en solariums schadelijk is en de kans op huidkanker aanzienlijk vergroot.
Een wereldwijd onderzoek van onder andere het Erasmus MC in Rotterdam wijst uit dat de behandeling van hepatitis C levensreddend kan zijn. Het was al bekend dat het virus dat hepatitis C veroorzaakt, niet meer terugkomt na een behandeling met interferon en ribavirine. Nu is ook aangetoond, dat deze patiënten langer leven. Zij krijgen minder vaak leverfalen en leverkanker, waarvan bekend is dat het complicaties zijn hepatitis C.
Meer dan de helft van de Amerikanen is bang om Diabetes of een andere chronische ziekte, zoals hart- en vaatziekten en kanker, te krijgen. Tegelijkertijd zet een meerderheid van deze mensen ongezonde leef- en eetgewoonten voort. Dat blijkt uit onderzoek door de American Diabetes Association (ADA) in het kader van American Diabetes Alert Day.
De vereniging van integrale kankercentra (VKC) heeft deze maand haar vernieuwde richtlijn Ileus gepubliceerd. Bij patiënten met een ileus is er in de helft van de gevallen sprake van een dunne darm-ileus en in een derde van de gevallen van een dikke darm-ileus. In de overige gevallen zijn zowel dunne als dikke darm betrokken. In de palliatieve fase ontstaat een ileus nogal eens geleidelijk (meestal als gevolg van een peritonitis carcinomatosa) en is er meestal geen sprake van een volledige afsluiting.
Het Erasmus MC heeft in samenwerking met diverse Europese en Amerikaanse centra een groot onderzoek afgerond naar de behandeling van de ziekte van Kahler met het middel Bortezomib. Het middel heeft een opvallend gunstig effect op de overleving van deze vorm van kanker. De ziekte van Kahler is een kwaadaardige beenmergaandoening die in Nederland jaarlijks 800 mensen treft. De standaardbehandeling bestaat uit chemotherapie. De gemiddelde overleving bij ouderen is 2,5 jaar en bij jongeren 6 jaar. Genezing van deze ziekte is niet mogelijk. Op het nieuwe middel reageerde 38 procent van de patiënten gunstig, terwijl op de standaardbehandeling slechts 18 procent gunstig reageerde.
Het stijgend aantal patiënten met huidkanker was voor de afdeling dermatologie van het LUMC de aanleiding om een speciale poli te openen: de "Pigmentpoli". Patiënten kunnen hier binnen twee weken terecht. Diagnose en behandeling kunnen op dezelfde dag plaatsvinden. Alle spreekuren voor mensen met bijzondere, verdachte of kwaadaardige moedervlekken zijn nu geclusterd.
Volgens onderzoek van internist Erik Verschuuren kan door de afweerremmende medicatie na een longtransplantatie, het EB-virus (Pfeiffer) opnieuw actief worden. Na een transplantatie kan dit leiden tot PTLD, een op lymfeklierkanker lijkende aandoening. Dit kan dodelijk zijn.
Het roken van sigaretten is de belangrijkste risicofactor voor blaasgezwellen. Dit concludeert drs. Maurice Zeegers in zijn proefschrift naar de oorzaken van blaasgezwellen. Kennis over de mogelijke oorzaken kan een rol spelen bij de preventie van deze vorm van kanker.
Volgens een onderzoek van de Gezondheidsraad vallen er jaarlijks twee keer zoveel doden door asbest dan eerst werd aangenomen. Het gaat jaarlijks om meer dan 700 doden. Ook is er volgens de raad bewijs dat asbest eierstok- en strottehoofdkanker veroorzaakt.
Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE, België) onderzocht in samenwerking met een aantal specialisten van leverziekten de evolutie en de behandelingsmogelijkheden van chronische hepatitis B. De laatste jaren zijn nieuwe virusremmers op de markt gekomen die sinds kort ook worden terugbetaald. Deze dienen dikwijls levenslang te worden ingenomen. Het doel van de behandeling is het vermijden van ernstige verwikkelingen van de infectie op langere termijn, zoals levercirrose en leverkanker. De werkzaamheid en veiligheid van deze geneesmiddelen zijn gekend op korte termijn, maar nog niet bij langdurige inname. In afwachting van deze gegevens blijft het voorlopig moeilijk om in te schatten of de kostprijs opweegt tegen de nog te behalen gezondheidswinst.
De vorming van bloedcellen, hematopoiese, is een complex en strikt gereguleerd proces. Door snelle vermenigvuldiging en uitrijping worden nieuwe bloedcellen gevormd uit stamcellen in het beenmerg. Dit proces wordt aangestuurd door een reeks eiwitten, zogenaamde STAT-eiwitten. Bij patiënten met leukemie gaat er in het proces van aansturing iets mis, waardoor een ongecontroleerde deling van witte bloedcellen optreedt. Bart-Jan Wierenga onderzocht de rol van twee belangrijke aansturingseiwitten, STAT3 en STAT5, in het ontstaansproces van nieuwe bloedcellen. Wierenga ontdekte dat bij patiënten met een bepaalde vorm van bloedkanker, acute myeloïde leukemie, STAT3 continu geactiveerd is. Ook onderzocht de promovendus de rol van STAT5 in het aansturen van de groei en uitrijping van stamcellen uit het beenmerg. De promovendus concludeert dat STAT3 en STAT5 beide belangrijke eiwitten zijn die ons meer kunnen vertellen over het proces van bloedvorming en het ontstaan van leukemie. De bevindingen dragen bij aan een beter begrip van de ziekte, maar geven nog geen direct uitzicht op een betere behandeling. Bart-Jan Wierenga (Emmen, 1970) volgde de opleiding tot medisch analist aan de Hanzehogeschool Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Hematologie Research van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd deels gefinancierd door subsidies van het Koningin Wilhelmina Fonds en deels door de afdeling Laboratorium Geneeskunde van het UMCG. Wierenga werkt als analist aan de afdeling Hematologie Researc.
Hoe bereik je 100.000 Nederlandse hepatitisdragers die dat niet van zichzelf weten en ook nog geen klachten hebben? Dragers die intussen wel besmettelijk zijn voor anderen en van wie de lever steeds verder onherstelbaar wordt aangetast. Voor die opgave ziet het Nationaal Hepatitis Centrum zich gesteld en vraagt het aandacht tijdens de Wereld Hepatitis Dag op 19 mei a.s. Niet alleen van mensen uit risicogroepen, maar ook van politiek Den Haag. In een nieuwe resolutie spoort de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) overheden van Nederland en andere landen aan om virale hepatitis te bestrijden door betere preventie, opsporing en behandeling. De grootste winst is te behalen met preventie en voorlichting. Het Nationaal Hepatitis Centrum (NHC) raadt mensen uit risicogroepen dringend aan om zich te laten testen op hepatitis B en C. Met een snelle en eenvoudige test kan iemand zichzelf op termijn veel onnodige ellende besparen omdat in veel gevallen tijdige behandeling de gevolgen van een chronische hepatitis kan voorkomen. Het gaat daarbij om drugsgebruikers, ontvangers van bloedtransfusies voor 1992, mensen die ooit een operatie of tandartsbehandeling in het buitenland hebben ondergaan, mensen die in het buitenland een tatoeage of piercing hebben laten zetten, mensen van wie de moeder bij hun geboorte was besmet, migranten uit risicolanden en mensen met homoseksuele contacten. "Mensen uit risicogroepen doen er verstandig aan om zich te melden bij hun huisarts om getest te worden. En als hepatitis is vastgesteld moeten zij zich laten behandelen. Huisartsen en GGD"s spelen in Nederland een cruciale rol bij de opsporing en behandeling van hepatitis en het redden van levens", aldus Prof. dr. H.L.A. Janssen, hoogleraar Hepatologie, Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Vaccinatie tegen hepatitis C is nog niet mogelijk. Daarom is het van belang dat mensen de risicofactoren en infectieroutes van het hepatitisvirus kennen en bepaalde leefregels in acht nemen. Vaccinatie is een doeltreffende manier om hepatitis B infectie te voorkomen. Mensen uit risicogroepen moeten hierom vragen bij hun huisarts. Al sinds 1992 pleit de WHO voor een algehele hepatitis B vaccinatie. In maart 2009 heeft de Gezondheidsraad de minister van VWS geadviseerd om alle zuigelingen via het Rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren tegen hepatitis B, in combinatie met een inhaalvaccinatie bij 12-jarigen gedurende 11 jaar. Het NHC vindt het nu hoog tijd dat de minister een besluit neemt en het advies opvolgt. Chronische virale hepatitis wordt veroorzaakt door het hepatitis B of het hepatitis C virus. Nederland telt naar schatting 100.000 dragers van hepatitis B of C. Elk jaar komen daar 700-800 patiënten bij. Die dragers moeten opgespoord en behandeld worden om te voorkomen dat zij een besmettingsgevaar vormen voor anderen of dat zij een chronische hepatitis ontwikkelen, die kan leiden tot levercirrose, leverfalen en/of leverkanker en zelfs de dood.
Afbraakproducten van menselijke eiwitten kunnen een geneeskrachtige werking hebben. Wetenschappelijk onderzoeker Nisar Khan van de afdeling Immunologie van Erasmus MC onderzocht voor zijn proefschrift de rol van het zwangerschapshormoon hCG in de immunologische afweer, bijvoorbeeld bij ontstekingen. Omdat het om lichaamseigen stoffen gaat, verwacht Khan dat bijwerkingen beperkt zullen zijn. Khan promoveert op 26 mei. Nisar Khan onderzocht of het zwangerschapshormoon "humaan choriogonadotropine" of hCG ook andere functies heeft naast de functie als hormoon. hCG wordt tijdens de zwangerschap geproduceerd door de placenta. In serum en urine van zwangere vrouwen komen allerlei afbraakproducten van het eiwithormoon hCG voor. De kleinste afbraakproducten van een eiwit zijn aminozuren. Combinaties van enkele aminozuren heten oligopeptiden. Nooit eerder was onderzocht of bepaalde oligopeptiden uit hCG een geneeskrachtige werking kunnen hebben bij ernstige ontstekingsreacties. Khan toont aan dat die werking daadwerkelijk bestaat bij bloedvergiftiging, het ontstaan van diabetes, nierfalen door slechte doorbloeding en na ernstig bloedverlies. Eén van de oligopeptiden bleek zelfs in staat om het herstel na lichaamsbestraling te versnellen, en daardoor de sterfte van muizen onder die omstandigheden te verminderen. Dit zou van nut kunnen zijn bij radiotherapie, ongelukken bij kerncentrales of na gebruik van kernwapens. Deze resultaten hebben geleid tot diverse wetenschappelijke publicaties en ruim dertig octrooien en octrooiaanvragen voor de ontwikkeling van deze oligopeptiden tot nieuwe geneesmiddelen. Eén van de ontwikkelde peptiden is reeds bij mensen toegepast en bleek ook daar werkzaam. Afbraakproducten van een menselijk eiwithormoon kunnen dus bij mensen een geneeskrachtige werking hebben. Khan: "Onze ambitie is om voor meer medische toepassingen peptidegeneesmiddelen te ontwikkelen, bijvoorbeeld voor de behandeling van kanker." De succesvolle resultaten hebben geleid tot uitbreiding van het onderzoek. Niet alleen bij de afbraak van het zwangerschapshormoon, maar ook bij de afbraak van andere lichaamseigen eiwitten komen oligopeptiden met regulerende eigenschappen vrij. Dit is aangetoond door een serie oligopeptiden te ontwerpen die de celdeling kunnen remmen. Deze tweede serie oligopeptiden is gebaseerd op de structuur van andere menselijke eiwitten dan het zwangerschapshormoon. Deze oligopeptiden zijn eerst getest in een plantenmodel. Veel van de ontworpen peptiden bleken inderdaad in staat om belangrijke genen te remmen die betrokken zijn bij de celdeling. Het feit dat deze oligopeptiden vermeerdering van plantencellen kunnen remmen, suggereert dat deze peptiden door de evolutie heen onderdeel zijn van een tot dusver onbekend geconserveerd regulatiesysteem in de natuur. Zie ook: vrouwelijke geslachtsorganen.
In tegenstelling tot wat altijd wordt aangenomen ontstaat bloedarmoede bij patiënten met Hodgkin-lymfoom níet door ijzergebrek, schrijven onderzoekers van het UMC St Radboud deze week in het Journal of Clinical Oncology. Het is de ontstekingsreactie bij deze patiënten die ervoor zorgt dat de thermostaat in de lever, die de ijzerafgifte aan het bloed regelt, veel te ver wordt dichtgedraaid. Meer ijzer geven helpt dus niet; de thermostaat moet beter worden afgesteld. Veel patiënten met Hodgkin-lymfoom - een vorm van kanker in de witte bloedcellen - hebben last van bloedarmoede. Die bloedarmoede verslechtert de kwaliteit van leven; de patienten hebben weinig energie en zijn doodmoe. De geijkte behandeling tegen bloedarmoede is het geven van extra ijzer. Daardoor kan het lichaam extra rode bloedcellen aanmaken. Maar bij patiënten met Hodgkin-lymfoom werkt die aanpak niet. De vraag is: waarom niet? Dorine Swinkels, hoogleraar klinische chemie aan het UMC St Radboud, presenteert in het Journal of Clinical Oncology het verrassende antwoord. De patiënten hebben geen tekort aan ijzer, maar kunnen het aanwezige ijzer in hun lichaam niet goed gebruiken. Dat komt door een te hoge concentratie hepcidine in het bloed, zo blijkt uit ons onderzoek bij 65 patiënten." Patiënten met Hodgkin-lymfoom ontwikkelen als gevolg van hun aandoening een chronische ontstekingsreactie. Een belangrijk stofje in die ontstekingsreactie is interleukine 6. In samenwerking met (inter)nationale wetenschappers ontdekte Swinkels dat dit interleukine de concentratie van het eiwit hepcidine omhoog jaagt. Met vervelende gevolgen. Swinkels: "De belangrijkste ijzercyclus in het lichaam bestaat uit de aanmaak en afbraak van rode bloedcellen. Bij de aanmaak van nieuwe rode bloedcellen in het beenmerg wordt ijzer ingebouwd. En aan het eind van hun leven worden de rode bloedcellen in de lever en milt weer afgebroken en kan het ijzer via het bloed weer naar het beenmerg. Klaar voor de volgende cyclus. Maar bij patiënten met Hodgkin-lymfoom gaat het mis in dit laatste stukje. De afgifte van het ijzer wordt namelijk geregeld door een klein, maar zeer belangrijk eiwit: hepcidine. Bij een lage concentratie hepcidine gaat er veel ijzer van de lever en milt naar het bloed, maar bij een hoge concentratie wordt die afgifte juist afgeknepen. Daardoor krijgt het bloed te weinig ijzer en ontstaat anemie." De opheldering van dit fundamentele proces heeft belangrijke consequenties voor de therapie. Swinkels: "Bij deze patiënten helpt toediening van ijzer dus niet. Integendeel: de overdosis aan ijzer die zo ontstaat, kan op termijn juist nog meer schade aanrichten. De behandeling moet zich primair richten op het verlagen van de concentratie hepcidine, niet op het verhogen van de hoeveelheid ijzer. Diverse farmaceuten zijn dan ook druk bezig met de ontwikkeling van een hepcidine-remmer." Sinds de ontdekking van hepcidine in 2000, wordt steeds duidelijker dat dit eiwit een belangrijke rol speelt in veel lichaamsprocessen, zoals ontstekingen, infecties en bloedarmoede van de chronische ziekten. Het meten van hepcidine-concentraties is echter nog erg complex. Veel onderzoekers maken daarom gebruik van de testen die worden aangeboden door Hepcidinanalysis.com (www.hepcidinanalysis.com), een spinoff van het UMC St Radboud, waar Swinkels samen met dr. Harold Tjalsma leiding aan geeft. "Op dit moment maken we gebruik van vrij dure testen op basis van massaspectrometrie", zegt Tjalsma. "Op termijn willen we een goedkopere test aanbieden die in vrijwel elk lab is te gebruiken. Dat kan het onderzoek naar hepcidine een nieuwe boost geven."
Volgens onderzoekers van de University of North Carolina kan een verhoogde productie van het eiwit palladin in de cellen die een pancreastumor omgeven, mogelijk als marker dienen voor de diagnose van pancreaskanker in een vroeg stadium. "Wanneer zich verdachte symptomen voordoen, is de ziekte meestal al te ver gevorderd" aldus de onderzoekers.
In de Nederlandse huizen van bewaring komt hepatitis C ruim twintig keer zo veel voor als onder de gewone bevolking. Dit lijkt vooral te komen door relatief grote aantallen drugs- en ex-drugsgebruikers. Hepatitis C is een sluipmoordenaar. Mensen met een hepatitis C-infectie hebben over het algemeen weinig of zeer weinig verschijnselen of klachten en merken nauwelijks dat ze de ziekte bij zich dragen. Tien tot twintig procent krijgt na tien tot twintig jaar levercirrose met een kans van een tot vier procent per jaar op het ontwikkelen van leverkanker. Hepatitis C is dus een traag verlopende en uiteindelijk mogelijk dodelijke aandoening. De ziekte wordt overgedragen via bloed-bloedcontact. Vroeger gebeurde dit nog wel eens bij bloedtransfusies, tegenwoordig gaat het bij de helft van de nieuwe meldingen van hepatitis C om spuitende harddrugsgebruikers. Doordat de ziekte zo onopvallend begint, weten veel mensen niet dat ze met hepatitis C geïnfecteerd zijn. De schattingen van het aantal mensen met een hepatitis C-infectie lopen hierdoor nogal uiteen. In Nederland hebben 15.000 tot 60.000 mensen hepatitis C (0,1 tot 0,4% van de bevolking). In de Nederlandse strafinrichtingen komt, net als in het buitenland, de ziekte veel vaker voor, met 237 tot 1272 geïnfecteerden (2 tot 10,7%), zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL dat is uitgevoerd met subsidie van WODC/ministerie van Justitie.
Ook bij vrouwen met een hoge bloeddruk wordt het risico op hart- en vaatziekten verlaagd wanneer zij een matige hoeveelheid alcohol drinken. Dit blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek (Bos S e.a. Alcohol consumption and risk of cardiovascular disease among hypertensive women. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil 2010;17:119-126.). Bij consumptie tot 7 glazen per week daalt het risico op coronaire hartziekten met 8% en het risico op een beroerte met 35% ten opzicht van niet-drinkers. Ook voor vrouwen met een hoge bloeddruk zijn de huidige algemene richtlijnen voor matige alcoholconsumptie van toepassing, aldus de onderzoekers. De onderzoeksgroep bestond uit 10.530 Nederlandse vrouwen van 20-70 jaar die deel uitmaken van de EPIC-studie, een internationaal onderzoek naar de relatie tussen voeding en kanker. Zij werden gedurende 9,4 jaar gevolgd. Bron: Stichting Alcohol en Gezondheid.
Volgens onderzoek van het University of Michigan Comprehensive Cancer Center kan een gentest onderscheiden welke patiënten die statines gebruiken vanwege een te hoog cholesterolgehalte in het bloed, ook een verminderd risico op darmkanker kunnen verwachten. Statines zijn medicijnen die de aanmaak van cholesterol door het lichaam remmen en daardoor het cholesterolgehalte verlagen.
Acute myeloide leukemie (AML) is een vorm van bloedkanker waarbij kwaadaardige witte bloedcellen in het bloed en beenmerg gevonden worden. Kenmerkend is een ongecontroleerde groei en deling van onrijpe myeloide witte voorlopercellen. Dit heeft tot gevolg dat de aanmaak van de normale rode bloedcellen, bloedplaatjes en witte bloedcellen afgeremd wordt. De behandeling van AML-patiënten bestaat uit chemotherapie, zo nodig afgesloten met een stamceltransplantatie. Eerdere studies toonden aan dat de leukemische stamcel (LSC) verantwoordelijk is voor het ontstaan van AML. Lina Han bestudeerde een nieuw medicijn, dasatinib, in zowel normale alsook in abnormale leukemische cellen van AML patiënten. Verder onderzocht zij welke afwijkende processen een rol spelen bij het ontstaan van de leukemie, gericht op de functie van twee eiwitten. Haar onderzoek geeft nieuwe inzichten over het afwijkend gedrag van AML cellen. Mogelijk zijn Lina"s uitkomsten van waarde voor toekomstige behandelingsvormen voor deze patiëntengroep. Lina Han (China, 1979) studeerde geneeskunde aan de Harbin Medical University. Zij deed haar onderzoek bij de afdeling Hematologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Zij ontving een Bernoulli Beurs van de Rijksuniversiteit Groningen voor haar onderzoek. Zij is nu in opleiding tot hematoloog in China.
Ter gelegenheid van haar benoeming als hoogleraar Gynaecologische Oncologie houdt prof. dr. G.G. Kenter haar oratie getiteld "Ménage à trois".
De afdelingen Gynaecologische Oncologie van het AMC, het NKI-AVL en het VUmc hebben besloten tot een verdergaande samenwerking. Gemma Kenter wordt het hoofd van het nieuwe Centrum Gynaecologische Oncologie Amsterdam (CGOAmsterdam). In haar openbare les "Ménage à trois" gaat Kenter in op de voordelen van deze samenwerking voor zowel de patiëntenzorg als voor de wetenschap en de opleiding. Tevens vertelt ze over de keuzes die het CGOAmsterdam maakt in de zorg voor de patiënt met een gynaecologische kwaadaardige aandoening en belicht ze enkele aspecten van het wetenschappelijk onderzoek. Het CGOAmsterdam, dat gerekend mag worden tot één van de grootste centra in Europa, is voorlopig een virtueel centrum, met drie locaties. Het is wenselijk dat in de nabije toekomst de patiëntenzorg wordt gecentraliseerd: één Amsterdams loket voor patiënten, verwijzers, onderzoekers, studenten en gynaecologen (in opleiding) met extra belangstelling voor de gynaecologische oncologie. Zie ook: kanker
Op de inhoud van dit persbericht rust een embargo tot 22 september, 02.00 uur Een Nederlands-Duits medisch onderzoeksteam onder leiding van Prof. Harald Schmidt (Universiteit Maastricht) en Prof. Christoph Kleinschnitz (Universiteit van Würzburg) heeft de betrokkenheid van een enzym bij de dood van zenuwcellen na een beroerte ontdekt. Het enzym (NOX4) produceert waterstofperoxide, een molecuul dat ook wordt gebruikt in bleekmiddelen. Een experimenteel nieuw medicijn remt de werking van NOX4 bij muizen. Dit zorgt voor aanzienlijk minder hersenbeschadiging en voor het behoud van hersenfuncties, zelfs wanneer het medicijn pas uren na de beroerte wordt toegediend. Deze bevindingen worden volgende week gepubliceerd in de Public Library of Science Biology, een vooraanstaand open-accesstijdschrift. Christoph Kleinschnitz, in 2008 in Duitsland uitgeroepen tot Young Scientist of the Year, doet aan de Universiteit van Würzburg onderzoek naar beroertes. "Ischemische beroertes zijn de op één na grootste doodsoorzaak ter wereld, waarvoor op dit moment nog maar één goedgekeurde therapie bestaat. De therapie is slechts matig effectief en, wat een nog groter probleem is, kan maar bij ongeveer 10% van de patiënten worden toegepast. Bij de overige 90% is de therapie niet mogelijk wegens contra-indicaties. Er is dus een enorme behoefte aan betere therapieën tegen beroertes, die ingrijpen in één van de ontstaansmechanismen van deze ziekten. Een voorbeeld van zo"n mechanisme is oxidatieve stress. Tijdens klinische onderzoeken naar beroerte zijn pogingen om antioxidanten toe te passen echter mislukt. Dit onderzoek volgt een compleet nieuwe strategie, waarbij de productie van waterstofperoxide wordt geremd ", aldus Kleinschnitz. Na de identificatie van NOX4 als verantwoordelijk enzym voor het doden van zenuwcellen na een beroerte, is remming van NOX4-activiteit op dit moment de meest veelbelovende nieuwe therapeutische benadering van deze vaak dodelijke of verlammende ziekte. Farmacoloog prof. Harald Schmidt van de Universiteit Maastricht (School for Cardiovasculair Diseases, CARIM) vermoedt dat de bevindingen "gevolgen kunnen hebben voor andere ziektes waarbij waterstofperoxide of verwante zuurstofradicalen mogelijk een grote rol spelen, maar waarbij antioxidanten- of vitaminetherapieën hebben gefaald. Het remmen van hun productie is mogelijk de lang gezochte oplossing voor de behandeling van hartaanvallen, hartfalen, kanker en andere vormen van zenuwceldegeneratie zoals bij Parkinson en Alzheimer."
Patiënten ondergaan bij diverse klachten aan de borstkas een CT-scan. Radioloog in opleiding Martijn Gondrie van het UMC Utrecht laat zien dat ongevraagde informatie uit deze scans het risico op hart- en vaatziekten kan voorspellen. Hij promoveert 31 maart. De kwaliteit van CT-scans ("driedimensionale röntgenfoto") is sterk toegenomen. Routinematige CT-scans van de borstkast leveren hierdoor vaak meer informatie op dan waar artsen om vragen. CT-scans gemaakt voor longonderzoek beelden bijvoorbeeld ook het hart en omringende bloedvaten haarscherp af. Verkalking van bloedvaten, een belangrijke oorzaak van hart- en vaatziekten, is goed zichtbaar. Toekomstig radioloog-in-opleiding Martijn Gondrie analyseerde meer dan 10.000 patiënten die een borstscan ondergingen voor uiteenlopende klachten. De gegevens van patiënten die verdacht werden van hart- en vaatziekten en van hele zieke mensen, met bijvoorbeeld longkanker, nam hij niet mee in het onderzoek. Op de scans van overige patiënten speurde hij onder meer naar verkalking van de aorta, kransslagaderen en hartkleppen. Dat koppelde hij vervolgens aan de gezondheid van de patiënt gemiddeld anderhalf jaar erna. De ongevraagde informatie blijkt erg nuttig te zijn. Patiënten met ernstige kalkafzettingen in de kransslagaderen hebben bijvoorbeeld een 3,7 maal verhoogde kans op hart- en vaatziekten ten opzichte van patiënten zonder verkalking. Voor patiënten met een ernstig verkalkte aorta was dat risico 2,7 maal zo hoog. In ruim de helft van de gevallen ging dat om een hartaanval. Voor de duidelijkheid: bij deze patiënten was op basis van hun klachten waarvoor de CT-scan gemaakt werd geen aanwijzing voor hart- en vaatziekten. Met deze gegevens ontwikkelde Gondrie een methode om ongevraagde informatie over hart- en vaatziekten bruikbaar te maken. Dankzij een combinatie van vijf simpel waarneembare "ongevraagde" bevindingen, plus leeftijd en geslacht, kan een radioloog betrouwbaar en eenvoudig patiënten identificeren met een hoog risico op hart- en vaatziekten. Als de radioloog een hoog risicopatiënt opspoort kan hij die kennis overdragen aan de behandelend arts, bijvoorbeeld een internist. Voor de patiënt kan het betekenen dat hij preventief medicijnen gaat gebruiken of het advies krijgt zijn leefstijl aan te passen. Het is alleen wel de vraag of deze stappen zich inderdaad vertalen naar een betere gezondheid voor patiënten. Het UMC Utrecht gaat daarom een onderzoek opzetten om te meten of het vermelden van ongevraagde informatie via de methode van Gondrie daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert. Gondrie: "De ongevraagde informatie is "gratis": de kosten zijn al gemaakt en de stralingsbelasting is ook al geweest. Bovendien heeft het duidelijk voorspellende waarde. Dan is het zeker de moeite waard om uit te zoeken of het klinisch bruikbaar is." Martijn Gondrie promoveert op 31 maart aan het UMC Utrecht. Prof. dr. Yolanda van der Graaf en prof. dr. Willem Mali begeleidden zijn onderzoek.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
Er is een verhoogd risico op botbreuken van het dijbeen vastgesteld bij het gebruik van bisfosfonaten, vooral bij patiënten die langdurig worden behandeld met deze geneesmiddelen. Omdat het verhoogde risico bij alle bisfosfonaten wordt gezien, is er sprake van een klasse-effect. De balans tussen de voordelen van bisfosfonaten in de behandeling van botafwijkingen en de risico"s hiervan blijft echter positief; wel moet een waarschuwing worden opgenomen in de wetenschappelijke productinformatie (SPC en bijsluiter) van deze groep geneesmiddelen. Dit concludeert de CHMP, het het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd, na afronding van een herbeoordelingsprocedure voor bisfosfonaat-bevattende geneesmiddelen. Bisfosfonaten (waaronder alendronaat, ibandronaat en risedronaat) worden ondermeer gebruikt bij botproblemen zoals hypercalciëmie, osteoporose, bij preventie van botproblemen bij patiënten met kanker en bij de ziekte van Paget. Patiënten die pijn in de liesstreek, het dijbeen of de heup ervaren wordt geadviseerd deze klachten te melden aan hun arts. Zij dienen onderzocht te worden op (incomplete) femurfracturen (botbreuken van het dijbeen). Artsen moeten periodiek de noodzaak voor behandeling opnieuw beoordelen bij patiënten die behandeld worden voor osteoporose, met name na vijf of meer jaren van gebruik.
Dankzij een speciale camera, de retroscoop geheten, kunnen artsen bijna een kwart meer poliepen opsporen in de dikke darm. Dat is belangrijk, zegt maag, darm-, en leverarts P. Siersema van het UMC Utrecht. Vroegtijdige opsporing van dikkedarmkanker kan mensenlevens redden. Samen met internationale collega"s onderzocht Siersema bij zo"n 400 patiënten de darm met zowel een gewone colonoscoop als met de "third eye"-retroscoop. Met de retroscoop spoorden ze ruim 23 procent meer poliepen op. De speciale colonoscoop heeft niet alleen een naar voren gerichte camera, maar ook een die achteruit kijkt. Dankzij die "achteruitkijkspiegel" kan de arts ook achter darmplooien kijken. Daar kunnen poliepen zitten die via een gewone colonoscoop over het hoofd gezien kunnen worden.
Kinderen met leukemie kunnen soms toe met mildere chemotherapie. Hun immuunsysteem blijft daardoor sterker en de behandeling hoeft minder vaak onderbroken te worden. Kinderarts-in-opleiding Korneel van Tilburg van het UMC Utrecht promoveert 22 maart op dit onderzoek. Dankzij zware chemotherapie overleeft zo"n 90 procent van leukemiepatiënten hun ziekte. Maar het immuunsysteem loopt daardoor wel schade op. Tijdens de behandeling hebben de patiënten daardoor vaker last van infecties en moet de chemokuur soms stopgezet of verlaagd worden. Korneel van Tilburg onderzocht of mildere chemotherapie ook daadwerkelijk minder schadelijk is. Hij vergeleek gedurende twee jaar twee groepen kinderen waarbij rond hun vijfde leukemie was vastgesteld. De ene groep van 117 patiëntjes kreeg de zware, standaardbehandeling. De andere groep van 54 patiëntjes had een gunstig risicoprofiel, hun tumorcellen zijn gevoeliger voor de behandeling. Zij ondergingen daarom een mildere vorm van chemotherapie. Daarbij is de dosering en het aantal doses van de gebruikte medicijnen een stuk lager. Patiënten behandeld met milde chemotherapie blijken tijdens de behandeling minder bijwerkingen te krijgen. Ze hoeven minder vaak in het ziekenhuis te worden opgenomen wegens koorts: dit kwam slechts twintig keer voor. Als ze infecties oplopen, verlopen die minder ernstig. Dit betekent dat ze minder dagen in het ziekenhuis doorbrengen en minder antibioticakuren nodig hebben. Het belangrijkste voordeel hiervan is dat de chemotherapie minder vaak onderbroken of verlaagd hoeft te worden. Er overleden geen kinderen aan infecties tijdens de milde chemotherapie. Mildere chemotherapie heeft dus twee voordelen. Patiënten hebben minder last van infecties als bijwerking en de chemotherapie wordt beter verdragen. "Hiermee maken wij de voordelen van kankerzorg op maat zichtbaar", zegt kinderarts-hematoloog dr. Marc Bierings van het UMC Utrecht. Hij begeleidde het onderzoek. "Door te analyseren hoe tumorcellen op chemotherapie reageren kunnen we de behandeling aanpassen aan individuele patiënten. Bij jonge leukemiepatiënten is genezing natuurlijk het belangrijkst, maar de kinderen moeten daarna nog tientallen jaren met hun immuunsysteem leven. Mildere chemotherapie richt minder schade aan en lijkt de kinderen dus een betere start te geven. In de kinderoncologie strijden we niet alleen tegen de tumor, maar ook tegen de bijwerkingen."
Anno 2010 is de kennis over vitamine D, dat als prohormoon van belang is bij tal van lichaamsprocessen, enorm toegenomen ten opzichte van enkele decennia geleden. Met name de zogenaamde non-calcemische effecten ten aanzien van spierklachten, de werking van het imuunsysteem, het ontstaan van auto-immuunziekten en mogelijk ook bij diverse soorten kanker, tonen aan dat een brede herwaardering van een "simpel vitamientje" op zijn plaats is. Diepe deficiënties, die vaak gepaard gaan met klinisch vage klachten, dienen met een stootkuur behandeld te worden. Gelet op het belang van vitamine D "van de wieg tot het graf" is extra aandacht voor risicogroepen én voor zwangeren noodzakelijk. Vitamine D is in voeding of in supplementen aanwezig als vitamine D3 (cholecalciferol, van dierlijke oorsprong) of D2 (ergocalciferol, van plantaardige oorsprong). Onze belangrijkste bron van vitamine D is de aanmaak in de huid onder invloed van UVB uit zonlicht, dit bepaalt > 90% van onze vitamine D-status. De renale 1-hydroxylering van vitamine D wordt aangestuurd door parathormoon (PTH) en tevens door de calcium- en fosfaatspiegels in het bloed. De actieve vorm 1,25-dihydroxyvitamine D zorgt, al dan niet tezamen met PTH, voor herstel van de calciumhomeostase bij een calciumtekort. Dit gebeurt door mobilisatie van calcium uit botten, verhoogde absorptie uit het maagdarmkanaal en verhoogde terugresorptie in de nieren. Naast het hierboven genoemde calcemisch effect zijn de laatste jaren veel belangrijke niet-calcemische effecten aangetoond. Deze zijn vaak terug te voeren op een essentiële rol van vitamine D bij de synthese van honderden proteïnen, enzymen en peptiden. Vele, zo niet alle weefsels bevatten intracellulair een receptor voor 1,25-dihydroxyvitamine D, de zogenaamde vitamine D-receptor. Hereditaire vitamine D-resistente rachitis berust op een mutatie in deze vitamine D-receptor. Nadat 1,25-dihydroxyvitamine D binnen de cel is gebracht en samen met de receptor een complex heeft gevormd, wordt er een combinatie gevormd met een vitamine A-houdend complex. Deze combinatie bindt aan een vitamine D-"response element" op de betrokken genen, waarna het gen tot expressie kan worden gebracht. Circa 3% van onze genen bevatten een vitamine D-"response element", wat betekent dat de synthese van vele eiwitten in ons lichaam afhankelijk is van een adequate vitamine D-status. Onderzoeken in de laatste decennia leverden toenemend bewijs voor een rol van vitamine D bij onze immunologische afweer, auto-immuunprocessen, spierfunctie, differentiatie van cellen en bij de remming van proliferatie van tumorcellen. Bron: NTvG 2010;154(49):2271-6 + FUS
Chronische pijn is een belangrijk en onderschat gezondheidsprobleem. Voor chronische pijn bestaat onvoldoende aandacht. Zo wachten mensen met chronische pijnklachten vaak 2 jaar of langer op diagnose en behandeling. Dit leidt tot onnodige belasting van het individu, de maatschappij en het zorgsysteem. Dat moet veranderen, zegt prof.dr. Frank Huygen, anesthesioloog en pijnspecialist aan het Erasmus MC in zijn rede bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar Pijngeneeskunde. Huygen spreekt zijn rede uit op vrijdag 18 februari op de Erasmus Universiteit Rotterdam. In Nederland leven 2 miljoen mensen dagelijks met pijn. Voor chronische pijn bestaat onvoldoende aandacht, terwijl voor andere belangrijke, maar veel minder vaak voorkomende aandoeningen bewust beleid wordt gemaakt. Bijna elke arts krijgt met het onderwerp te maken en daarom zouden alle geneeskundigen basiskennis over pijnbehandeling moeten hebben. In zijn oratie pleit prof.dr. Frank Huygen, hoofd van het Pijnkenniscentrum van Erasmus MC, daarom voor een aanpak in drie stappen: uitbreiding van het specialisme pijngeneeskunde, het organiseren van disease management waarbij gezondheidszorgmedewerkers, patiënten, zorgverzekeraars en overheid worden betrokken en uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek. Huygen:"Pijn wordt nog teveel gezien als iets wat bij een aandoening hoort, terwijl het eigenlijk een disease in its own right" - een aandoening op zich - zou moeten zijn. Voor aandoeningen als diabetes, hart- en vaatziekten en kanker wordt allerlei beleid ontwikkeld. Dat is een goede zaak, maar chronische pijn komt bij veel meer mensen voor. Uitbreiding van het specialisme pijngeneeskunde en het wetenschappelijk onderzoek naar chronische pijn is hard nodig." Daarnaast pleit Huygen voor een belangrijke verandering in de hele zorg voor pijn, door middel van disease management. Huygen:"De eerste lijn, maar ook patiënten, zorgverzekeraars en overheid moeten hun verantwoordelijkheid nemen. De zorgverleners moeten zich bewuster worden van het bestaan en ontstaan van pijn, daarover geschoold worden en er moeten goede richtlijnen voor behandeling komen. Op financieel gebied zou zorgverbetering beloond moeten worden, moet er een DBC komen en zou de kwaliteit van zorginstellingen getoetst moeten worden op het gebied van pijnbehandeling."
Chronische ontstekingsziektes, zoals reumatoïde artritis en de ziekte van Crohn, worden steeds vaker behandeld met medicijnen die gericht zijn tegen de biologische processen die ten grondslag liggen aan de ziekte. In tegenstelling tot de traditionele "systemische medicijnen", die overal in het lichaam effect hebben, werken deze biologische medicijnen, bijvoorbeeld antilichamen, alleen op het ziekteproces waardoor deze ontstekingsziekten ontstaan. Antilichamen binden aan bepaalde receptoren op de ontstekingscellen en kunnen zo hun genezende werk ter plekke doen. Het voordeel is dat de patiënt zo heel gericht behandeld kan worden. Maar deze behandeling is erg duur. Ter illustratie: voor een artritispatiënt kost een behandeling met systemische medicijnen ongeveer drieduizend euro per jaar. Behandeling met antilichamen is vijf tot zes maal duurder. Bovendien werkt niet ieder antilichaam goed bij iedere patiënt. Of het medicijn helpt, kan de arts nu pas zien als de antilichamen al een tijdje zijn toegediend. Om tijd en geld te sparen, ontwikkelde Gaurav Malviya tijdens zijn promotietraject diverse "radionucliden". Hij koppelde een lichtradioactief stofje aan de antilichamen, wat ze zichtbaar maakt onder een camera. Zo kan een arts zien of een antilichaam aan de zieke cellen van een patiënt bindt om daar zijn werk te doen. Zo niet, dan kan hij een andere variant van het medicijn testen. Malviya: "Met deze test van honderd euro is te voorkomen dat duizenden euro"s worden gespendeerd aan een medicijn dat niet werkt." Gaurav Malviya (India, 1981) studeerde aan de Bundelkhand University in Jhansi, India. Zijn promotieonderzoek deed hij op de afdeling NGMB van het UMCG en op de afdeling nucleaire geneeskunde van het Sapienza-universiteitsziekenhuis in Rome. Na zijn promotieonderzoek blijft hij als postdoc-onderzoeker werken in het UMCG, waar zijn onderzoek naar gelabelde antilichamen zich zal toespitsen op toepassingen bij kanker.
De firma Pfizer trekt vrijwillig het geneesmiddel Onsenal (celecoxib) terug bij de behandeling van familiale adenomateuze polypose (FAP, poliepen in de dikke darm). De firma kon niet voldoen aan de eisen die na registratie onder uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld aan een verplicht klinisch onderzoek. Er waren te weinig patiënten beschikbaar om de werkzaamheid bij FAP aan te kunnen tonen. Dit schrijft de firma Pfizer in een brief, een zogenaamde "Direct Healthcare Professional Communication (DHPC)". De brief met deze belangrijke informatie is in overleg met het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar onderzoekers. Deze maatregel geldt niet voor het andere celecoxib-bevattende geneesmiddel Celebrex dat wordt toegepast bij indicaties als osteoartritis, reumatoïde artritis bij volwassenen en spondylitis ankylopoetica. Onsenal is geïndiceerd voor de reductie van het aantal adenomateuze intestinale poliepen bij FAP, als adjuvans bij chirurgie en verdere endoscopische monitoring. Het effect van de Onsenal-geïnduceerde reductie van de poliepenmassa op het risico op darmkanker is niet aangetoond.
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor Bydureon (exenatide) voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen en Nulojix (belatacept). Belatacept is bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties na niertransplantaties. De "Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)" is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen: Bydureon (exenatide), voor de behandeling van diabetes type 2 bij volwassenen. Bydureon is een verlengde afgifte-vorm van Byetta (exetanide), Nulojix (belatacept), in combinatie met corticosteroïden en een mycofenolzuur bedoeld voor het voorkomen van afstotingsreacties bij volwassenen die een niertransplantatie ondergaan.
Generieke geneesmiddelen
Het Comité heeft positief geadviseerd over het verlenen van een handelsvergunning voor het generieke geneesmiddel Rivastigmine Actavis. De indicatie voor dit geneesmiddel is de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige alzheimerdementie en lichte tot matig ernstige dementie bij patiënten met idiopathische ziekte van Parkinson. Rivastigmine Actavis is een generieke vorm van Exelon.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen: Carbaglu (cargluminezuur); uitbreiding met "behandeling van hyperammonemie door isovaleriaanacidemie, methylmalonacidemie en propionacidemie", Pradaxa (dagibatran); uitbreiding met "preventie van CVA en embolie bij volwassen patiënten met atriumfibrilleren zonder klepafwijkingen", Ozurdex (dexamethason); uitbreiding met "behandeling van volwassen patiënten met ontsteking van het achterste oogsegment die zich manifesteert als niet-infectieuze uveïtis", Simponi (golimumab); uitbreiding met "vermindering van de progressie van perifere gewrichtsbeschadiging, vastgesteld door middel van röntgenonderzoek, bij patiënten met poly-articulaire, symmetrische subtypes van artritis psoriatica", Nadere bestudering van gegevens Finland, Zweden en Frankrijk over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optrden van narcolepsie hebben geleid tot aanpassing van de wetenschappelijke productinformatie van Pandemrix (pandemisch griepvaccin).
Heroverwegingsprocedure Avastin afgerond: na een heroverweging van het eerdere negatieve advies heeft de CHMP een definitief positief advies uitgebracht waarin de therapeutische indicaties van Avastin (bevacizumab) worden uitgebreid met eerstelijnsbehandeling, in combinatie met capecitabine. Het gaat hier om patiënten met gemetastaseerde borstkanker bij wie behandeling met andere chemotherapeutica zoals taxanen of anthracyclines niet kunnen verdragen.
Herbeoordeling dialyse-oplossingen van de firma Baxter: naar aanleiding van aanwezigheid van endotoxinen in de dialyse-oplossingen van Baxter, die geproduceerd werden in de fabriek in Castlebar, Ierland, heeft het Comité geadviseerd om ook de productielocaties in Canada, Polen en Turkije op te nemen in de bestaande handelsvergunningen van Baxters oplossingen voor peritoneale dialyse. Hierdoor wordt de levering van endotoxinevrije oplossingen in Europa gewaarborgd. Het Comité continueert het onderzoek naar de oorzaak van het probleem en de noodzakelijke veranderingen in het productieproces in Castlebar.
Herbeoordeling celecoxib: de CHMP is gestart met een herbeoordeling van celecoxib bij vermindering van het aantal adenomateuze darmpoliepen bij familiaire adenomateuze polypose. De herbeoordeling was gestart door bezorgdheid dat celecoxib-bevattende geneesmiddelen off-label gebruikt zouden worden voor deze indicatie nu Onsenal (celecoxib) door de firma van de markt is gehaald.
Bisfosfonaten en botbreuken: er is een verhoogd risico op botbreuken van het dijbeen vastgesteld bij het gebruik van bisfosfonaten, vooral bij patiënten die langdurig worden behandeld met deze geneesmiddelen. Omdat het verhoogde risico bij alle bisfosfonaten wordt gezien, is er sprake van een klasse-effect.
In de reconstructieve chirurgie worden zogenaamde vrije lappen toegepast. Dit zijn transplantaten die meestal bestaan uit verschillende weefselsoorten in verschillende samenstelling. UMCG-promovendus Jeroen Smit onderzocht of innovaties in de pre- en post-operatieve fase van het traject van de vrije lap-chirurgie de doorloop en het resultaat kunnen verbeteren. De promovendus richtte zich met name op verbetering van de borstreconstructie, een ingreep die veel wordt toegepast na een operatieve ingreep bij borstkanker. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat computer tomografie angiografie en magnetische resonantie angiografie de beste methoden zijn om het stelsel van bloedvaten op de donorplaats in kaart te brengen. Ook blijkt dat door gebruik van computer tomografie angiografie tijdens de voorbereiding van een borstreconstructie de operatietijd aanzienlijk kan worden teruggebracht. Voorts vond Smit aanwijzingen dat de druk in het oppervlakkige veneuze systeem van zogenoemde DIEP-lappen (buikweefsel dat wordt gebruik voor een borstreconstructie) van voorspellende waarde is voor veneuze stuwing na de ingreep. Jeroen Smit (Breda, 1981) studeerde geneeskunde te Nijmegen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdelingen plastische chirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en het Uppsala Academisch Ziekenhuis te Uppsala (Zweden). Het onderzoek werd mede gefinancierd door het Fonds NutsOhra. Smit is in opleiding tot plastisch chirurg in het Catharina-ziekenhuis Eindhoven. Promotie: dhr. J.M. Smit, The effect of peri-operative innovations in free flap reconstruction
Hodgkin lymfoom (HL) is een soort lymfklierkanker die het meest voorkomt bij jongvolwassenen. In Nederland wordt de ziekte jaarlijks bij ongeveer vierhonderd mensen geconstateerd. 85procent van deze patiënten kan genezen met chemotherapie, soms in combinatie met radiotherapie. Promovenda Huang Xin vergeleek kenmerken van Nederlandse en Chinese HL-patiënten, met als doel nader inzicht te krijgen in de oorzaak van de ziekte. De promovenda toont aan dat er verschillen zijn in onder meer epidemiologie, geslacht en leeftijd. Ook het deel van de patiënten bij wie in de tumorcellen het Epstein Bar Virus (EBV) wordt aangetroffen verschilt tussen beide landen. In China komt EBV-geassocieerde HL vaker voor, en dan met name bij jonge kinderen. Het eerder beschreven beschermende effect van het HLA-A2 type voor EBV+HL in de westerse populatie werd niet gevonden in de Chinese HL-populatie. Ook vond Xin genetische associatie tussen klassiek Hodgkin lymfoom en bepaalde HLA allelen. De conclusies uit dit onderzoek vergroten het inzicht in de oorzaak van HL, maar hebben geen directe invloed op de diagnose, prognose en/of behandeling van de ziekte. Huang Xin verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Pathologie & Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd mede gefinancierd uit een Bernoulli beurs en door de De Cock Stichting. Xin werkt inmiddels aan de universiteit van Peking, China. Proefschrift: mw. X. Huang, Classical Hodgkin lymphoma in Chinese and Dutch populations: epidemiology, EBV and HLA associations.
Het gen BMI1 speelt een belangrijke rol in bloedvormende stamcellen en bij het ontstaan van leukemie. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Aleksandra Rizo. Onze bloedcellen worden gemaakt in het beenmerg tijdens een strikt gereguleerd proces dat hematopoïese genoemd wordt. Aan de basis van dit proces staan de bloedvormende stamcellen, de "moedercellen" van alle bloedcellen. Deze stamcellen kunnen na deling nieuwe stamcellen genereren (zelfvernieuwing ) en daarnaast kunnen voorlopercellen gevormd worden (differentiatie). Hematopoietische aandoeningen zoals leukemieën treden op wanneer de regulatie van de aanmaak van bloedcellen verstoord wordt. Voor haar onderzoek bracht Rizo het BMI1-gen in in menselijke stamcellen uit navelstrengbloed. Overexpressie van het gen zorgde ervoor dat stamcellen langdurig in stand konden worden gehouden. Hierbij verbeterde de zelfvernieuwing van stamcellen en voorlopercellen. Door de expressie van het gen te verminderen werd de zelfvernieuwing van stamcellen juist verslechterd. Tevens ontwikkelde Rizo een diermodel voor leukemie, door BMI1 samen met het kankergen BCR-ABLtot expressie te brengen in menselijke stamcellen, om deze cellen vervolgens te transplanteren naar een muis. Met behulp van dit nieuwe diermodel kan meer inzicht worden verkregen in het ontstaan van leukemie en kunnen nieuwe mogelijkheden voor de behandeling van leukemie worden bestudeerd. Aleksandra Rizo (Macedonië 1974) studeerde geneeskunde te Skopje. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdelingen Celbiologie en Experimentele Hematologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Rizo werkt inmiddels als onderzoeker bij Johnson and Johnson in België. Proefschrift: mw. A. Rizo, The polycomb gene BMI1 in normal hematopoiesis and leukemia.
De mate van verkromming van de wervelkolom bij scoliose kan veilig en nauwkeurig in kaart worden gebracht met 3D-ultrageluid. Dat blijkt uit onderzoek van promovenda Dyah Dewi. Scoliose komt voor bij ongeveer 4 op de 100 personen. Als de vergroeiing niet wordt gecorrigeerd, kan dit onder meer leiden tot problemen aan hart en longen. Om de beste behandelmethode vast te stellen, is frequent scannen noodzakelijk. Nu worden daarvoor nog röntgenfoto "s gebruikt, maar omdat röntgenstraling het risico op kanker vergroot, moet het aantal foto "s beperkt blijven. Monitoring met ultrageluid, waarbij de patiënt niet aan gevaarlijke straling wordt blootgesteld, kan echter een uitstekend alternatief bieden, zo blijkt nu. Door meerdere scans met ultrageluid te maken en deze te combineren, ontstaat een gedetailleerd driedimensionaal beeld van de wervelkolom, laat Dyah Dewi zien. Ontbrekende informatie kan met digitale technieken worden aangevuld, toont ze aan. Ook ontwikkelde Dewi een bewerkingstechniek waarmee driedimensionale reconstructie aanzienlijk verbeterd worden, en een hulpmiddel voor de patiënt om bij scans de juiste houding aan te nemen, zodat scans goed met elkaar vergeleken kunnen worden en de progressie van de ziekte nauwkeurig in kaart kan worden gebracht. Dyah Dewi (Indonesië, 1977) studeerde biomedische technologie en elektrotechniek te Bandung. Ze verrichtte haar promotieonderzoek aan de afdeling BioMedical Engineering van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen het Kolff Instituut. Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Schlumberger Foundation en het Bernoulli fonds. Proefschrift: mw. D.E.O. Dewi, Monitoring scoliosis progression: optimizing positioning and ultrasound imaging
Neuroblastoom is een zeldzame vorm van kinderkanker. Kinderen met een hoog risico om te overlijden hebben meestal uitzaaiingen. Deze groep kan geïdentificeerd worden door tumorcellen op te sporen in het beenmerg (tumorload). Tijdens de therapie zegt tumorload iets over de respons op de behandeling. Is hij laag dan spreekt men van minimale resterende ziekte (Minimal Residual Disease, MRD). Stutterheim zocht naar nieuwe markers om MRD te detecteren en keek naar de klinische relevantie daarvan. Enkele nieuwe markers bleken beter dan bestaande. Ze pleit voor een combinatie van markers omdat niet alle markers in dezelfde mate aanwezig zijn bij verschillende patiënten. Proefschrift: Janine Stutterheim: ‘Minimal residual disease detection and monitoring in children with neuroblastoma’.
Een verblijf op de intensive care duurt slechts dagen, maar de effecten zijn tien jaar later nog merkbaar. Dat stelt chirurg in opleiding Tim Timmers van het UMC Utrecht in zijn proefschrift. Hij vindt dat artsen en patiënten betere informatie moeten hebben over de langetermijngevolgen van een operatie. Timmers vroeg zich af hoe het patiënten vergaat die na een operatie op de intensive care (IC) terecht komen. Hij volgde tien jaar lang de gezondheid van meer dan 1800 patiënten die tussen 1995 en 2000 gemiddeld twee dagen opgenomen waren op de IC van het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. De patiënten hadden een operatie ondergaan vanwege een ongeluk (trauma), vaatproblemen (vasculair), kanker (oncologie) of maagdarmaandoeningen (gastro-enterologie). Timmers analyseerde de overleving en de kwaliteit van leven van voormalige chirurgische IC-patiënten. Na tien jaar leeft nog de helft van de 1800 IC-patiënten. Hun levensverwachting is op dat moment nog steeds slechter dan van de algemene bevolking. Het ligt voor de hand dat IC-patiënten een slechtere gezondheid hebben dan gemiddeld. Dat verschil zou in de loop van de tijd moeten verdwijnen. Na tien jaar is het echter nog steeds meetbaar. Ook bij de kwaliteit van leven zag Timmers langdurige effecten van IC-opname. Gemiddeld acht jaar na hun IC-opname was de kwaliteit van leven bij bijna 600 patiënten een stuk lager dan gemiddeld. De voormalige IC-patiënten kampten met diverse gezondheidsproblemen, onder meer een slechtere cognitie. Terwijl ook hier de verwachting was dat IC-patiënten na enkele jaren weer op het gemiddelde niveau zouden zitten. Met het onderzoek wil Timmers artsen, familieleden en patiënten betere informatie geven over de langetermijngevolgen van een operatie en intensive care opname. “Patiënten worden assertiever en vragen: hoe komt mijn vader eigenlijk uit die operatie? Kan hij daarna bijvoorbeeld nog op zichzelf wonen? We kunnen die vraag lang niet altijd goed beantwoorden. De behandeling van acute, ernstig zieke patiënten zou gebaseerd moeten zijn op kennis over de levensverwachting en de kwaliteit van leven na een operatie. Die kennis is beperkt, we baseren ons op zeer verouderde getallen. Dit onderzoek vormt een begin van een update.” Volgens Timmers zouden ziekenhuizen een database moeten maken met het gezondheidsverloop van duizenden IC-patiënten gedurende jaren na de operatie. Daarmee kunnen artsen een voorspelling doen hoe het nieuwe patiënten zal vergaan. Patiënten en familieleden kunnen dan goed geïnformeerd een beslissing nemen of ze de operatie en IC-opname willen of niet. Tim Timmers is chirurg in opleiding aan het UMC Utrecht. Traumachirurg en intensivist prof. dr. Loek Leenen begeleidde zijn onderzoek. Timmers promoveert op 26 mei.
In zijn oratie gaat prof.dr. Willem van Son in op de recente onderzoeksontwikkelingen naar het voorkomen van afstoting bij niertransplantaties. De eerste succesvolle niertransplantatie bij een eeneiige tweeling werd in 1954 in Boston verricht door Joseph Murray. Omdat het hier een eeneiige tweeling betrof, en er dus geen verschillen in erfelijke eigenschappen tussen donor en ontvanger bestonden, was afweeronderdrukkende medicatie (de zogenaamde immunosuppressiva) niet noodzakelijk. Orgaantransplantatie is, meer dan 50 jaar na deze wereldprimeur, nog steeds niet mogelijk zonder levenslang gebruik van immunosuppressiva. Deze medicamenten hebben echter veel bijwerkingen, zoals infecties die levensbedreigend kunnen zijn, en een verhoogde kans op het krijgen van diabetes en sommige vormen van kanker. Helaas is de lymfocyt, een witte bloedcel betrokken bij afstoting, rooms en recht in de leer: al het vreemde dat het lichaam binnenkomt of het nu een virus is of een getransplanteerd orgaan betreft, wordt onverbiddelijk aangevallen. Om de lymfocyt om de tuin te leiden zijn krachtige immunosuppressiva nodig, die echter voornoemde bijeffecten hebben. Ideaal zou zijn als er tolerantie voor het vreemde bewerkstelligd kan worden, waarbij het vreemde, in dit betoog het getransplanteerde orgaan, gedoogd zou worden. Deze tolerantie zou dan opgewekt dienen te worden door kort aan de patiënt medicamenten toe te dienen, waardoor idealiter levenslang toedienen van immunosuppressiva vermeden wordt. Het onderzoek hiernaar is in ontwikkeling. Verrassenderwijs is, mede door te kijken naar andere vakgebieden, een opening ontstaan die heeft geleid tot het ontwikkelen en uitzetten van onderzoekslijnen die mogelijk kunnen bijdragen tot de ‘Holy Grail’ genaamd: tolerantie. Oratie : dhr. prof.dr. W.J. van Son
Veldhuijzen beschrijft de epidemiologie van het humaan papillomavirus (HPV) en het humaan immunodeficiëntie virus (hiv) in twee verschillende bevolkingsgroepen in Kigali, Rwanda. Hoog-risico (HR)-HPV kan baarmoederhalskanker veroorzaken. Laag-risico (LR)-HPV wordt in verband gebracht met onder andere genitale wratten. Hiv en HPV zijn duidelijk met elkaar verbonden, en niet alleen omdat ze beide tijdens seksueel contact worden overgedragen. Onafhankelijk van het seksueel gedrag, komt HPV vaker voor bij patiënten met hiv. Recent is ook aangetoond dat de kans om hiv te krijgen mogelijk hoger ligt bij personen die een HR-HPV-infectie hebben. Proefschrift: Nienke Veldhuijzen: ‘The epidemiology of HPV and HIV among high-risk women and steady couples in Kigali, Rwanda’.
Doel van het onderzoek was betere classificatie van borsttumoren. Horlings analyseerde genetische veranderingen (zoals het aantal DNA-kopieën of het voorkomen van bepaalde mutaties) en genexpressieprofielen. Normaal borstweefsel onderscheidt zich van invasieve tumoren door verhoogde expressie van microRNA-21. Horlings gebruikte grootschalige RNA-interferentiescreening om genen op te sporen die misschien betrokken zijn bij resistentie tegen Trastuzumab (een middel gebruikt voor de behandeling van borstkanker) en ontdekte een biomarker. Wellicht kan die op termijn gebruikt worden voor identificatie van patiënten die niet reageren op Trastuzumab. Proefschrift: Hugo Horlings: ‘Improved classification of breast cancer by analysis of genetic alterations and gene expression profiling’.
De afdeling Maag-Darm-Leverziekten van het UMC St Radboud gaat maag- en leverkwalen opsporen in de adem van patiënten. Dat gebeurt met een apparaatje dat door diverse bedrijven wordt ontwikkeld. Voor die ontwikkeling hebben het ministerie van Economische Zaken en de provincies Gelderland en Overijssel bijna 750.000 euro beschikbaar gesteld. Als het apparaatje - de Ammonia Breath Analyzer - goed functioneert, kan het leiden tot een aanzienlijke kostenreductie in de eerste lijn. De Ammonia Breath Analyzer meet zeer kleine hoeveelheden ammoniak in de lucht die wordt uitgeademd. Zo kan een infectie van de maag met Helicobacter pylori worden opgespoord, omdat ammoniak een typisch bijproduct is van deze bacterie. Infecties met deze bacterie kunnen leiden tot maagklachten en maagzweren, maar er is ook een verband met maagkanker aangetoond. Analyse van ammoniak in de adem kan ook een gestoorde stofwisseling in de lever aan het licht brengen. Om te bepalen of het apparaatje goed werkt, gaat de afdeling Maag-Darm-Leverziekten de Ammonia Breath Analyzer testen bij patiënten met maagklachten en met leverziekten. In het project wordt ook een handzaam apparaat ontwikkeld voor de huisartsenpraktijk. Met de nieuwe ademtest kan een huisarts namelijk snel zien wat er aan de hand is zonder lastige, tijdrovende en kostbare onderzoeken. Dat kan leiden tot een aanzienlijke kostenreductie in de eerste lijn. Bij het ademonderzoek en de ontwikkeling van de ademtest zijn diverse partijen betrokken, die vrijwel allemaal uit de regio Oost-Nederland komen. Die regionale focus is ook een voorwaarde om in aanmerking te komen voor het programma Pieken in de Delta (PIDON), dat gebiedsspecifieke economische ontwikkelingen stimuleert. In dit programma werkt het ministerie van Economische Zaken nauw samen met de provincies Gelderland en Overijssel. Samen leveren zij met bijna driekwart miljoen euro een bijdrage aan de totale projectkosten van euro 1,5 miljoen. Trefwoord: ademanalyse
Het transporteiwit MRP1 heeft een belangrijke functie in de bescherming van verschillende celtypen in de lever en darm tijdens ontstekingsprocessen. Per celtype kan het effect echter gunstig of minder gunstig zijn. Dit concludeert Axel van Steenpaal op basis van zijn promotieonderzoek. Het transporteiwit Multidrug Resistance-associated Protein 1 (MRP1) is vooral bekend vanwege betrokkenheid bij de ontwikkeling van resistentie tegen geneesmiddelen, met name anti-kanker middelen. Daarnaast heeft het ook een fysiologische functie bij transport van lichaamseigen stoffen bij ontstekingsprocessen. Die mechanismen bestudeerde Van Steenpaal. MRP1 is verhoogd aanwezig in ontstoken darmweefsel van patiënten met de ziekte van Crohn of Colitis Ulcerosa, specifiek in gebieden met veel darmstamcellen en in cellen van het immuunsysteem. MRP1 heeft opmerkelijke verschillen in functie in deze twee celtypen. In de darmstamcellen beschermt MRP1 tegen ontsteking-geïnduceerde celdood, terwijl in de immuuncellen (T-lymfocyten) de gevoeligheid voor ontsteking-geïnduceerde celdood juist wordt verhoogd. Bij ernstige leverschade blijkt dat MRP1 belangrijk is voor het optimaal activeren van de leverstamcellen in een proefdiermodel. Echter, afwezigheid van MRP1 leidde niet tot een significante vertraging van het herstel van de lever na leverschade. Axel van Steenpaal (Emmen, 1979) studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij voerde zijn promotieonderzoek uit bij de afdeling maag-, darm- en leverziekten van het UMCG. Na zijn promotieonderzoek is Van Steenpaal gaan werken bij Intervet/MSD.
Onderzoekers van het Erasmus MC hebben een methode gevonden waarmee het mogelijk wordt om met slechts één druppel bloed een inschatting te maken van de leeftijd van de onbekende persoon van wie deze bloeddruppel afkomstig is. De geschatte leeftijd vormt een aanknopingspunt voor het opsporen van een onbekende dader van een misdrijf of het identificeren van slachtoffers van rampen. De onderzoekers publiceren hun bevindingen in het tijdschrift "Current Biology". Om de leeftijd van een onbekende persoon te achterhalen, was het tot nog toe noodzakelijk om te beschikken over materiaal als tanden of botten. Bij de meeste misdrijven zijn echter alleen bloedsporen te achterhalen. Dat maakte het noodzakelijk om te zoeken naar een manier waarmee uit bloed de leeftijd zou kunnen worden bepaald. Prof. dr. Manfred Kayser, hoogleraar Forensische Moleculaire Biologie van het Erasmus MC: "We hebben gebruik gemaakt van de observatie dat bepaalde DNA-moleculen in sommige bloedcellen met je leeftijd afnemen. Op basis daarvan hebben we een betrouwbare en gevoelige, maar simpele test ontwikkeld waarmee we de leeftijdscategorie van degene van wie het bloedspoor afkomstig is kunnen voorspellen. We werken er nu aan om het bepalen van de leeftijd met behulp van een druppel bloed meer nauwkeurig te maken." De methode biedt naast het opsporen van onbekende daders van een misdrijf, ook aanknopingspunten voor het identificeren van slachtoffers van bijvoorbeeld een treinramp, een natuurramp of een bomaanslag. In tegenstelling tot bijvoorbeeld vliegtuigrampen, is het bij deze rampen over het algemeen niet bekend welke slachtoffers erbij betrokken zijn. Hierbij kan de leeftijd een belangrijke laatste sleutel vormen om de identiteit van een slachtoffer definitief vast te stellen. De moleculen waarop de onderzoekers van de afdelingen Forensische Moleculaire Biologie en Immunologie zich baseren zijn restproducten van ons immuunsysteem. Het gaat om de zogenoemde sjTREC-moleculen. Deze bijzondere DNA-moleculen komen vrij in bloedcellen als gevolg van de aanpassing die nieuwgevormde specifieke immuuncellen, de T-cellen, telkens moeten ondergaan om bacteriën, virussen, parasieten of eventueel kankercellen te kunnen herkennen. Het aantal van deze sjTREC-moleculen neemt in de loop van de leeftijd af in het bloed. De ontwikkelde test maakt gebruik van dit biologisch fenomeen voor het inschatten van de leeftijd. Prof. dr. Ate Kloosterman, van de afdeling Humane Biologische Sporen van het Nederlands Forensisch Instituut: "Een belangrijke uitdaging binnen ons vak is om uit het biologische spoor zoveel mogelijk relevante informatie te halen die van belang kan zijn voor het opsporingsonderzoek en bij identificatie. Deze creatieve wetenschappelijke studie toont opnieuw aan dat Nederland voorop loopt bij het ontwikkelen en toepassen van nieuwe methoden bij het forensisch DNA-onderzoek."
Patiënten die plaveiselcelcarcinoom in het hoofd-halsgebied overleven, hebben een hoog risico op het ontwikkelen van longkanker of uitzaaiingen in de longen. Het proefschrift beschrijft een nieuw model om op genetisch niveau op een snelle en praktische manier een onderscheid te maken tussen deze twee aandoeningen. In bijna de helft van de gevallen waarin artsen vermoedden met een uitzaaiing te maken te hebben, bleek het in werkelijkheid te gaan om een nieuwe longtumor. De overleving in de twee groepen verschilde overigens niet. Screenen op longtumoren bij deze patiëntencategorie bleek niet psychisch belastend. Screening is waarschijnlijk niet kosteneffectief; een nationale studie hiernaar is niet haalbaar gezien het te geringe aantal patiënten. Zo"n onderzoek zal dus in internationaal verband moeten worden uitgevoerd. Promotie AMC/UVA: Thomas Geurts: "Secundary lung cancer after head and neck cancer: diagnosis - differentiation - screening - survival".
Jaarlijks sterven gemiddeld 600 duizend mensen wereldwijd aan de gevolgen van mee roken. Dat zeggen onderzoekers van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in het medisch vakblad The Lancet. Wereldwijd ademen 40 procent van de kinderen, 35 procent van de vrouwen en 33 procent van de mannen onvrijwillig andermans sigarettenrook in. Twee derde van de sterfgevallen door mee roken betreft mensen in Afrika en Azië. De kinderen die ernstige gezondheidsschade oplopen door meeroken zijn vooral afkomstig uit arme landen. De meeste sterfgevallen aan de gevolgen van mee roken zijn het gevolg van hart- en vaatziekten. Ook astma, luchtwegaandoeningen en longkanker zijn veel voor komende oorzaken.
Ook jongens moeten worden ingeënt tegen hpv. Dat zei hoogleraar huisartsengeneeskunde T. Lagro-Janssen van het UMC St Radboud onlangs in personeelsblad De Radbode. Door alleen meisjes tegen hpv in te enten, geef je volgens hem een verkeerd signaal af. De impliciete boodschap is dat degene die de meeste gevolgen ondervindt, de vrouw, zich moet beschermen, meent Lagro-Janssen. Maar geslachtsziekten en seksualiteit zijn volgens haar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Vaccinatie tegen hpv is bij jongens net zo effectief als bij meisjes en zal volgens de Nijmeegse hoogleraar waarschijnlijk ook even veel kosten. Lagro-Janssen voert verder aan dat hpv bij mannen anus- en peniskanker kan veroorzaken.
Haber onderzocht de toepassing van nieuwe operatietechnieken, in het bijzonder de laparoscopie (kijkoperatie), in de urologische oncologie. Toepassing in de behandeling van nier-, prostaat- en blaaskanker resulteerde in minder complicaties en morbiditeit en goede resultaten. Andere innovatieve operatietechnieken zoals NOTES (operatie via natuurlijke toegangsweg) en LESS (toegang via een opening bij laparoscopie) stimuleren verdere verfijning van het chirurgische instrumentarium en de toegepaste operatieve behandeling. Promotie: Georges-Pascal Haber: "Application of emerging technologies to urologic oncology", AMC Amsterdam
Acute lymfatische leukemie (ALL) is de meest voorkomende vorm van kanker onder de leeftijd van 18 jaar. De behandeling van ALL bestaat uit 2 jaar chemotherapie; beenmergtransplantatie en radiotherapie zijn bij slechts zeer weinig patiënten geïndiceerd. De belangrijkste chemotherapeutica in de behandeling van ALL zijn glucocorticoïden (dexamethason, prednison), vincristine, asparaginase, methotrexaat en 6-mercaptopurine. De genezingskans van kinderen en adolescenten is de afgelopen 40 jaar gestegen van vrijwel 0% naar meer dan 80%. Prognostisch belangrijke factoren zijn de leeftijd bij diagnose, genetische afwijkingen in de leukemiecellen en de initiële respons op de therapie. Adolescenten hebben een veel betere prognose wanneer zij behandeld worden volgens een protocol voor kinderen met ALL dan volgens een protocol voor volwassenen. Genomisch onderzoek zal naar verwachting leiden tot een betere classificatie en een meer op maat gesneden behandeling voor iedere individuele patiënt. Bron: NTvG 2010;154(35):1644-9 + FUS
In evaluatieonderzoek naar het effect van behandelingen worden tegenwoordig niet alleen effectiviteit en veiligheid meegewogen, maar ook het oordeel van patiënten over de verandering in hun kwaliteit van leven (KvL). Bloem probeerde meer inzicht te krijgen in de manier waarop kankerpatiënten tot een oordeel komen over (verandering in) hun KvL. Ze concludeert dat die manier niet noodzakelijkerwijs is gebaseerd op cognitieve processen zoals verondersteld wordt door onderzoekers. Patiënten komen tot een voor henzelf betekenisvol oordeel over hun KvL gebaseerd op persoonlijke evaring en de inhoud van de cognitieve processen. Promotie: Elsbeth Bloem: "Understanding changes in quality of life in cancer patients: a cognitive interview approach", AMC Amsterdam
In 1991 werden de eerste laparoscopische darmoperaties (kijkoperaties) uitgevoerd. Halverwege de jaren negentig is een "fast track" ontwikkeld om herstel na de operatie te versnellen. Bij ongeveer een kwart van de patiënten met colitis ulcerosa (chronische ontsteking van de dikke darm) en familiare adenomateuze polyposis (FAP, een erfelijke vorm van darmkanker) wordt de hele dikke darm verwijderd en een "pouch" aangelegd, een anaal reservoir dat direct op de anus aansluit. Vlug bestudeerde de gevolgen. De kans op het ontstaan van kwaadaardige cellen in de pouch bleek laag en daarom is onduidelijk of die routinematig moet worden gecontroleerd. Na de operatie is vaak sprake van seksueel disfunctioneren, waarschijnlijk veroorzaakt door schade aan zenuwen in het kleine bekken. Promotie: M.S. Vlug: "Optimizing strategies in gastrointestinal surgery", AMC Amsterdam
In de komende tien jaar zullen meer dan 2.000 mensen in Nederland overlijden als gevolg van chronische hepatitis B en C. Dat is veel meer dan sterfte aan bijvoorbeeld AIDS. Rotterdamse experts pleiten daarom voor het routinematig testen van risicogroepen op hepatitis B en C. Dit doen zij vandaag tijdens een voorlichtingsdag over de lever in De Doelen in Rotterdam. Vijfhonderd bezoekers krijgen presentaties en voorlichting over leverziektes van top specialisten en persoonlijke verhalen van patiënten. Ze kunnen ook een echo laten maken van hun lever. Er zijn ruim meer dan 100.000 Nederlanders chronisch drager van het hepatitis B en C virus. Door migratie van allochtone bevolkingsgroepen naar Nederland is dit aantal verdubbeld, het gaat dan met name om mensen die afkomstig zijn uit Azië en Oost- en Zuid-Europese landen, waar het hepatitis B virus veel voorkomt. Daarom vindt 70% van de Nederlandse leverartsen dat nieuwkomers uit deze landen routinematig moeten worden getest op deze potentieel dodelijke ziekte. Hepatitis B en C zijn op dezelfde manier overdraagbaar als HIV, wanneer bloed in contact komt met besmet bloed, of door sexuele contacten. Het aantal sterfgevallen van meer dan 2.000 mensen aan hepatitis B en C in de komende 10 jaar ligt veel hoger dan de sterfte aan bijvoorbeeld AIDS, waaraan ongeveer 85 patiënten per jaar overlijden. Indien chronische hepatitis B en C niet afdoende worden behandeld met de therapie die nu succesvol voorhanden is, zal 15 tot 40% van de patiënten littekens in de lever ontwikkelen, met uiteindelijk leverfalen, leverkanker en zelfs overlijden tot gevolg. Vroege opsporing en behandeling kan dit aantal sterfgevallen met 80% reduceren. Tegenwoordig kan 70-90% van de patiënten met chronische hepatitis B en C effectief behandeld worden met antivirale middelen. De kosten van een eventuele levertransplantatie kunnen hierdoor worden uitgespaard. Een levertransplantatie kost de maatschappij minimaal 250.000 euro. Tijdens de publieksdag "Wat heb je op je lever" kunnen bezoekers met behulp van een echo zien hoe hun lever er eigenlijk uitziet. Verder krijgt het publiek een operatie te zien, waarbij een levende donor een deel van zijn lever afstaat aan een patiënt. De leverchirurg en een levende donor lichten de operatie live toe. Harry Janssen, maag- darm- en leverarts van het Erasmus MC en initiatiefnemer van de publieksdag: "We denken dat we met het maken van deze echo"s van de lever de bezoekers meer bewust maken van dit vitale onderdeel van hun lichaam. De Rotterdamse regio richt zich actief op het opsporen en behandelen van hepatitis en de gevolgen daarvan. Succesvolle samenwerkingsprojecten van het Erasmus MC met de gemeente Rotterdam en GGD Rotterdam-Rijnmond worden inmiddels overgenomen door andere steden. Met deze publieksdag en de echo"s willen we een bijdrage leveren aan de voorlichting over leverziektes."
Teriparatide, het actieve fragment van endogeen humaan parathyreoïdaal hormoon, helpt bij botdefecten in de kaak. Dit blijkt uit Amerikaans onderzoek.
Parodontitis komt bij volwassenen vaak voor. Het verhoogt de kans op cardiovasculaire aandoeningen. Goede mondhygiëne en eventueel stoppen met roken zijn voldoende om ernstige complicaties te voorkomen. Sommige mensen ontwikkelen echter een ernstige vorm van de ziekte waarbij chronische ontsteking en verlies van kaakbot optreedt. Hierdoor komen de tanden los te zitten en kunnen zij uitvallen. De meest gangbare therapie voor deze ernstige gevallen is bottransplantatie. Een geneesmiddel om kaakbeen te regenereren zou daarom nuttig zijn. Teriparatide is een anabool werkend middel dat wordt voorgeschreven bij osteoporose. Het mag maximaal twee jaar gebruikt worden vanwege een groter risico op botkanker bij langdurig gebruik. Bisfosfonaten werken voornamelijk door remming van de botresorptie. Teriparatide daarentegen verhoogt de botdichtheid en de botsterkte door het stimuleren van de osteoblasten. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat teriparatide mensen met osteoporose beschermt tegen fracturen. Echter, humane studies van teriparatide bij kaakbotaandoeningen zijn schaars. Preklinische studies suggereren wel dat het anabool werkende teriparatide hierbij geschikt kan zijn. De onderzoekers evalueerden het effect van parodontale chirurgie gecombineerd met dagelijkse injecties teriparatide (20 mcg) of placebo bij veertig patiënten met ernstige chronische parodontitis. Tevens kregen de patiënten een supplement met calcium (1000 mg) en vitamine D (800 IU). De middelen werden zes weken gegeven en de patiënten werden gedurende een jaar gevolgd. Vanaf zes maanden na behandeling was er verschil in botgroei te zien in de teriparatidegroep. De gemiddelde botwinst na een jaar was in deze groep 29% in vergelijking met 3% in de placebogroep. De patiënten meldden geen ernstige bijwerkingen. De studie is klein en veel vragen moeten nog beantwoord worden, zoals of het effect blijvend is en wat de optimale dosering is. Ook moeten studies op harde eindpunten (wat is het effect op tandverlies?) uitgevoerd worden. Bron: PW 2010;145(43) + FUS
Hoe hoger de expressie van het gen VEGFC, hoe slechter acute myeloïde leukemie (AML) te behandelen is. Dat blijkt uit onderzoek van promovendus Henk-Marijn de Jonge. AML is een levensbedreigende vorm van bloedkanker. Door een snelle woekering van kwaadaardige leukemiecellen raakt bij deze ziekte de normale bloedaanmaak verstoord. De afgelopen decennia zijn de vooruitzichten voor AML-patiënten verbeterd: de diagnose is nauwkeuriger geworden en er zijn meer behandelmogelijkheden beschikbaar. Meer inzicht in de onderliggende genetische afwijkingen in AML kan helpen de behandeling verder te verbeteren, zo verwachten onderzoekers. Promovendus Henk-Marijn de Jonge verrichtte onderzoek op dit vlak. Met behulp van genexpressieanalyse ontdekte hij dat het gen, vasculaire endotheliale groeifactor-C (VEGFC) gerelateerd is aan de gevoeligheid voor chemotherapie. Hoe hoger AML-cellen dit VEGFC maken, hoe ongevoeliger ze zijn voor chemotherapie. Uit eerder onderzoek is bekend dat oudere patiënten met AML slechter reageren op chemotherapie en een kortere overleving hebben. De Jonge onderzocht welke genen verschilden tussen AML-cellen van oudere ten opzichte van jongere patiënten. Het tumorsuppresor-gen p16INK4A was een van de genen die sterk verschilden. In gezonde weefsels van ouderen komt dit gen hoger tot expressie dan bij jongeren, maar in AML-cellen van oudere patiënten komt het juist lager tot expressie. Dit wijst erop dat het p16INK4A-gen wellicht een rol speelt in de ontwikkeling van AML in oudere patiënten. Hiernaar moet nader onderzoek worden verricht. Henk-Marijn de Jonge (Groningen, 1984) studeerde geneeskunde te Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Kinderoncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool GUIDE. Voor zijn onderzoek kreeg De Jonge de Nijbakker-Morra prijs, de Hippocrates studiefondsprijs en de dr. I. Snapperprijs toegekend. De promovendus start in 2011 met de opleiding tot MDL-arts in het UMCG.
Een allergische reactie van de huid is een veel voorkomend gezondheidsprobleem onder mannen en vrouwen. Het vinden van potentiële stoffen die allergische reacties kunnen veroorzaken, zogenoemde allergenen, gebeurt nu via dierproeven. Onderzoekster Krista Ouwehand ontwikkelde kunstmatige huid van menselijke cellen. Deze huid reageert hetzelfde op allergenen als menselijke huid en kan het gebruik van proefdieren in het vervolg onnodig maken. Ouwehand promoveert op 4 januari 2011 aan VU medisch centrum. Vanaf 2013 is het gebruik van proefdieren voor het testen van cosmetische producten verboden binnen de Europese Unie. Mede daarom is er een grote noodzaak om nieuwe, dierproefvrije testmethodes te ontwikkelen die potentiële allergenen en irriterende stoffen aan kunnen tonen. Om de natuurlijke situatie beter na te kunnen bootsen ontwikkelde de onderzoekster kunstmatige huid gemaakt van menselijke cellen. Deze huidkweek bootst tijdens blootstelling aan allergenen de situatie in menselijke huid zeer nauw na. Op die manier kunnen dus allergenen worden geïdentificeerd. Maar deze huidkweek heeft ook grote potentie op andere onderzoeksgebieden Het kan bijvoorbeeld ingezet om de veiligheid en effectiviteit van immuno-therapie (zoals vaccinaties) voor diverse ziekten (zoals kanker, malaria, tuberculose) te testen en om zo de mogelijke klinische uitkomst te voorspellen. Allergische aandoeningen behoren tot de meest voorkomende chronische ziekten in Europa. In vergelijking met astma (3-5%), hooikoorts (1,5-3%) en voedselallergie (1-3%) komt huidallergie (contactdermatitis) in Nederland relatief vaak voor. Zo"n 3,7% van de Nederlandse mannen en 5,4% van de vrouwen heeft huidallergie. Dit kan grote impact hebben op het psychologisch welzijn van patiënten. Het geeft directe praktische belemmeringen in het dagelijkse functioneren en dit kan leiden tot sociale beperkingen en psychische klachten. Consumentenproducten zoals cosmetica, speelgoed, kleding, textiel en geurproducten bevatten chemische stoffen die een vorm van huidallergie kunnen veroorzaken.
Hoe krijgt de patiënt optimale zorg die ook optimaal georganiseerd en patiëntgericht is? Hoogleraar Public Health, prof. dr. Guus Schrijvers, laat in "Het zorgpadenboek" aan de hand van voorbeelden uit zestien ziekenhuizen zien hoe zorgpaden dat mogelijk maken. Op vrijdag 28 januari wordt het boek gepresenteerd op het congres "Zorgpaden in ziekenhuizen". Het Zorgpadenboek geeft zestien voorbeelden van goede ziekenhuiszorg waarbij de patiënt centraal staat. Artsen, verpleegkundigen en organisatie-experts beschrijven hoe zij diagnostiek, behandeling en voorlichting zo geregeld hebben dat zij vanuit het belang van de patiënt werken. Dit leidt tot snellere diagnoses en herstel. Zo zorgde de invoering van een zorgpad in het Alkmaar Medisch Centrum ervoor dat mensen met een gebroken heup nu gemiddeld drie dagen korter in het ziekenhuis liggen (van veertien naar elf dagen). De wachttijd voor een liesbreukoperatie in het Canisius Wilhelminaziekenhuis in Nijmegen duurde vroeger meerdere weken. Dankzij de zogeheten "liesbreukstraat" wordt de patiënt nu binnen een week geholpen. En in het UMC Utrecht is het mogelijk om in één dag de diagnose te stellen bij kinderen waarvan men vermoedt dat ze een ernstige neurologische aandoening hebben. Dat is niet alleen goedkoper, maar vooral ook prettiger voor de patiënt. In het Zorgpadenboek staan voorbeelden van zeer verschillende aandoeningen waaronder: gebroken heup, pijn op de borst, darm- en borstkanker, spataderen, staar en een rughernia. Het gaat zowel om eenvoudige als meer complexe behandelingen. De zorgpaden in het boek omvatten alle terreinen van ziekenhuiszorg: acute en planbare zorg, routine- en zeldzame zorg, in grote en kleine ziekenhuizen en in commerciële en non-profit klinieken. Per zorgpad komt aan de orde voor welke patiëntengroep het is bestemd, wat de verbetering was ten opzichte van de bestaande zorg, hoe de verandering tot stand kwam, hoe de kwaliteit wordt geregistreerd en of er een gemeenschappelijk elektronisch dossier wordt gebruikt. Daarnaast is bij iedere "best practice" beschreven wat het zorgpad opleverde aan extra professionele kwaliteit, veiligheid, overzichtelijkheid en zelfmanagement voor de patiënt, snelheid van diagnostiek en behandeling en doelmatigheid van de patiëntenzorg. Een zorgpad geeft aan wie er idealiter wat op welk moment moet doen. Zo is er een vaste agenda mogelijk en kan de patiënt en zijn familie voortdurend juist geïnformeerd worden. Op deze manier weten zowel de patiënt als de artsen en verpleegkundigen wat zij kunnen verwachten en waar zij aan toe zijn. "Hoewel zorgpaden relatief nieuw zijn in de ziekenhuiszorg, worden de principes waarop zij gebaseerd zijn, al tientallen jaren toegepast in de industrie." aldus prof. dr. Guus Schrijvers, hoogleraar Public Health aan het UMC Utrecht. In het boek beschrijft hij de parallel tussen productieprocessen en klantbenaderingen in de industrie en de gestroomlijnde zorg in ziekenhuizen.
Het proteasoom zorgt voor afbraak van eiwitten. Dat gebeurt in stappen - eerst genereert het proteasoom kleine peptiden die peptidases vervolgens verder afbreken tot individuele aminozuren. Een deel wordt gepresenteerd aan het immuunsysteem. Een subgroep daarvan is niet - zoals werd aangenomen - gemaakt door tripeptidyl peptidase II (TPPII) maar door metallopeptidases. Deze bevinding kan implicaties hebben voor het detecteren van kankercellen en cellen die door virussen geïnfecteerd zijn. Raspe onderzocht ook de functie van peptidases bij neurodegeneratieve ziekten als Alzheimer en Huntington die gepaard gaan met ophoping van moeilijk afbreekbare eiwitfragmenten. Bij Huntington bemoeilijkt een lange herhaling van hetzelfde aminozuur de afbraak van die eiwitfragmenten. Raspe vond twee peptidases (PSA en TPPII) die dergelijke ophopingen verminderen. PSA doet dat niet op de gebruikelijke wijze maar door het activeren van een ander opruimmechanisme, autofagie (waarbij de cel zichzelf als het ware opeet). Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Marcel Raspe: "Peptidases in antigen processing and neurodegenerative diseases".
Het cytoskelet bestaat uit eiwitketens (polymeren), waarvan de lengte fluctueert. Het functioneert onder andere als "wegennet" en reguleert het transport van eiwitten naar specifieke plaatsen binnen de cel. Een aantal eiwitten is van belang voor celbeweging, waaronder Rac1. Nethe beschrijft signalering van Rac1 en moleculaire aansturingsmechanismen die Rac1 gebruikt om celbeweging en -hechting te beïnvloeden. Signalering is van belang voor migratie van witte bloedcellen naar de plek van een ontsteking. Endotheelcellen zorgen ervoor dat deze cellen via de bloedvatwand de plaats van de ontsteking kunnen bereiken. Na het verlenen van doorgang moet het contact tussen de endotheelcellen onmiddellijk worden hersteld, zodat er geen "lek" ontstaat dat het achterliggende weefsel alsnog kan beschadigen. Verloopt dit niet goed, dan kunnen ontstekingsziektes ontstaan als astma, Crohn en reuma. Ook kan zo"n lek zorgen voor het uitzaaien van kankercellen. Nethe onderzocht nieuwe eiwitten die aan Rac1 binden. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Micha Nethe: "Rac1 meets ubiquitin; new insights in Rac1 signalling"
Proton radiotherapie is een voor Nederland nieuwe techniek bij het bestrijden van kanker, waarbij men tumoren bestraalt met behulp van protonen in plaats van met de gangbare röntgenstralen (fotonen). Protonen vernietigen een geïsoleerde tumor even goed als röntgenstraling, maar de schade aan het omliggende gezonde weefsel is beduidend minder. Maar wat gebeurt er precies in een tumorcel bij bestraling? Promovenda Sadia Bari werkte als eerste met apparatuur waarmee kan worden onderzocht hoe een eiwitmolecuul door de beschieting met protonen in stukken uiteenvalt. Voor het onderzoek werd een opstelling gebouwd waarin een elektrospray-bron is gekoppeld met een ionen- of een VUV fotonenbundellijn. De eiwitmoleculen worden met magnetische velden in een "trap chamber" vastgezet, waarna ze beschoten worden met waterstof- of helium-ionen met verschillende energieën. Het eiwit valt dan in stukken uiteen. Het spectrum van brokstukken wordt met een massaspectrometrische techniek geanalyseerd. In de eerste experimenten met deze nieuwe opstelling gebruikte Bari een klein eenvoudig model-eiwit, het peptide leucine enkephalin. Dat is een peptide dat uit slechts vijf aminozuren bestaat. Dergelijke experimenten met kleine biomoleculen hebben het voordeel dat men er de initiële ionisatie- en fragmentatiedynamiek goed mee kan bestuderen. Voor onderzoek naar de stralingsschade zijn echter minder realistische modellen. Daarvoor is verder onderzoek nodig met grotere eiwitten. Het onderzoek van Bari laat zien dat het fragmentatiepatroon van leucine enkephalin afhankelijk is van de soort projectielionen waarmee het peptide wordt beschoten. Sadia Bari (Duitsland, 1980) studeerde natuurkunde en sterrenkunde in Groningen. Het onderzoek werd uitgevoerd bij het Kernfysisch Versnellerinstituut (KVI) van de RUG en gefinancierd door het Europese "Ion Technology and Spectroscopy at Low Energy Ion Beam Facilities"-project. Bari gaat door als postdoc bij de Max Planck Advanced Study Group van het Center for Free Electron Laser Science (Universiteit Hamburg).
Een drempelwaarde van 50 nanomol/liter vitamine D is de absolute ondergrens voor patiënten met osteoporose, een waarde van 60 nanomol/liter vitamine D heeft de voorkeur. Dit stelt Natalia Kuchuk in haar proefschrift, waarop zij donderdag 16 december promoveert bij VU medisch centrum. Behandelaars van patiënten met osteoporose kunnen de bevindingen van Kuchuk direct toepassen in het vitamine D-beleid voor individuele ouderen met osteoporose. Osteoporose is een aandoening waardoor de botten dunner en zwakker worden en gemakkelijk kunnen breken. Wanneer osteoporose tijdig wordt behandeld, neemt de kans op verdere botbreuken af. Naast een tekort aan vrouwelijke of mannelijke geslachtshormonen kan ook vitamine D-gebrek op oudere leeftijd bijdragen aan het ontstaan van osteoporose. Dit onderzoek ondersteunt de drempelwaarde van vitamine D die de Gezondheidsraad in 2008 heeft vastgesteld. Kuchuk keek in haar onderzoek naar de relatie tussen vitamine D-waarden en botafbraakmarkers, naar de invloed van vitamine D waarden op de botdichtheid en de kans op botbreuken en naar de invloed van de vitamine D waarde op fysiek presteren. Zij vond dat de botafbraak en de kans op breuken verminderden bij een minimale vitamine D waarde van 50 nanomol/liter. De fysieke prestaties van ouderen werden positief beïnvloed tot een vitamine D waarde van 60 nanomol/liter. Kuchuk haar onderzoek leidt daarmee tot een drempelwaarde van 50 nanomol/liter vitamine D en een voorkeurswaarde van 60 nanomol/liter. Kuchuk deed haar onderzoek deels binnen de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). Het onderzoek van Kuchuk naar diagnostiek van osteoporose leidde tot de oprichting van de fractuur- en osteoporosepolikliniek. Deze polikliniek werd in 2006 in VU medisch centrum geopend. Op deze polikliniek komen mensen van 50 jaar en ouder die in VUmc zijn behandeld voor een botbreuk. Daar wordt onderzocht of de patiënt osteoporose heeft en vinden zo nodig verder onderzoek en behandeling plaats. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de dienst communicatie van VU medisch centrum, Mariet Buddingh (020) 444 3444 fax (020) 444 3450. Persberichten van VU medisch centrum kunt u lezen op www.VUmc.nl/journalisten. VU medisch centrum heeft als kerntaken patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs & opleidingen. Zwaartepunten in zorg en onderzoek zijn: kanker en afweer, hersenen, bewegen, vitale functies en extramurale zorg. Jaarlijks worden 38.000 patiënten opgenomen (al dan niet in dagbehandeling), bezoeken ruim 300.000 patiënten de polikliniek en 40.000 de spoedeisende hulp. Ongeveer 2.000 geneeskunde studenten volgen het medisch onderwijs. De resultaten uit het wetenschappelijk onderzoek worden jaarlijks in ongeveer 2.000 wetenschappelijke publicaties en rapporten gepresenteerd, waaronder 100 promotie-onderzoeken. VUmc en GGZ inGeest werken intensief samen en leveren een compleet zorgaanbod waarin lichaam en geest integraal worden benaderd. In GGZ inGeest verlenen 2.300 medewerkers gespecialiseerde psychische zorg aan ruim 30.000 patiënten. GGZ inGeest is groot in kleinschaligheid, met meer dan 20 locaties in Amsterdam, Amstelveen, Haarlem, Hoofddorp en Bennebroek. Umc maakt onderdeel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). In de acht umc"s bieden 3200 specialisten dagelijks diagnostiek en behandeling aan 15.000 patiënten. Een groot deel van hen is voor een complexe aandoening of ziekte aangewezen op de zeer gespecialiseerde - topreferente - zorg die alleen de umc"s bieden. De umc"s zijn verantwoordelijk voor onderwijs aan 16.000 studenten, leiden jaarlijks 2500 medische specialisten op, en tal van verpleegkundigen en paramedici. Het medisch wetenschappelijk onderzoek van de umc"s is internationaal toonaangevend. Dat geldt in het bijzonder voor het translationeel onderzoek: voor research die bevindingen uit het laboratorium direct toepasbaar maakt voor patiënten. Topreferente zorg, toponderwijs en translationeel onderzoek zijn de drie T"s die de umc"s bieden.
De NHG-Standaard Obesitas geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij volwassenen en kinderen vanaf twee jaar met obesitas en voor volwassenen met overgewicht met ernstig vergrote buikomvang of met comorbiditeit die met het overgewicht samenhangt. Aangezien obesitas samengaat met een verhoogd risico op mortaliteit en morbiditeit (diabetes mellitus type 2, cardiovasculaire aandoeningen, groter risico op kanker en galstenen) en een afname van de kwaliteit van leven (o.a. chronische gewrichtsklachten, slaapapneu) is preventie en behandeling van belang. Bij volwassenen is de taak van de huisarts met betrekking tot obesitas vraaggestuurd, bij kinderen is signalering ongeacht de reden van raadpleging aangewezen. Een gewichtsvermindering van 5 tot 10% bij volwassenen met obesitas geeft al een aanzienlijke gezondheidswinst. Per kilogram gewichtsafname daalt de systolische en diastolische bloeddruk met ongeveer 1mm Hg bij een populatie met een gemiddelde BMI van 30; meer dan 5% gewichtsdaling verlaagt het risico op het krijgen van diabetes met ongeveer 50% in een populatie met een gemiddelde BMI van 34; gewichtsdaling van gemiddeld 16,6 kg verlaagt het totaal cholesterol en LDL-cholesterol in een populatie met een gemiddeld lichaamsgewicht van 98,5 kg. In 2009 had bijna de helft van de Nederlandse volwassen bevolking overgewicht (BMI 25-29,9) en bij ruim 11% was sprake van obesitas (BMI 30-39,9), bij kinderen stijgt de prevalentie van obesitas eveneens (bij jongens naar 2,6% en bij meisjes naar 3,3% in 2002-2004). Een aantal ziektebeelden gaat gepaard met gewichtstoename (hypothyreoïdie, syndroom van Down, syndroom van Cushing). Ook geneesmiddelen kunnen gewichtstoename veroorzaken (antidiabetica, antidepressiva, corticosteroïden), maar zijn zelden de enige oorzaak van obesitas. Niet medicamenteuze behandeling bestaat bij volwassenen en kinderen uit een individueel behandelplan gedurende een jaar: gezond voedingspatroon, verhogen van de lichamelijke activiteit en eventuele psychologische ondersteuning bij gedragsverandering. Medicamenteuze behandeling wordt bij volwassenen en kinderen ontraden. Sibutramine en rimonobant zijn van de markt gehaald. De bewijskracht van het onderzoek naar orlistat is beperkt: de follow-up duur is kort en 30 tot 40% van de deelnemers stopt voortijdig. Het gebruik van orlistat naast leefstijlaanpassingen geeft een gewichtsverlies van ongeveer 3kg bij mensen met obesitas. Op basis van de geringe werking, het risico op bijwerkingen en het ontbreken van gegevens over effecten op de langere termijn wordt behandeling met orlistat door de huisarts afgeraden. Bron: PW 2010;145(45):22 + FUS
Spermatogoniale stamcellen staan aan de basis van de productie van mannelijke zaadcellen. Het is essentieel dat deze stamcellen een goede balans vinden tussen zelfvernieuwing en differentiatie; een verstoring hierin kan leiden tot onvruchtbaarheid of testiskanker. Carlomagno onderzocht welke groei- en omgevingsfactoren die balans beïnvloeden en ontdekte dat de groeifactoren BMP4 en Activine A spermatogoniale stamcellen tot differentiatie aanzetten, net als verhoging van de kweektemperatuur. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Gianfranco Carlomagno: "Factors driving spermatogonial stem cell fate".
Vrouwen die zich tijdens hun zwangerschap te buiten gaan aan frites, chips en andere etenswaren die acrylamide bevatten, hebben meer kans op een kind met een te laag geboortegewicht. Dat schrijven wetenschappers in het tijdschrift Environmental Health Perspectives op basis van het CREAL-onderzoek. Hiervoor werden de eetgewoonten van 1.100 zwangere vrouwen onderzocht. Zwangere vrouwen die veel voeding met acrylamide aten kregen baby’s die gemiddeld 132 gram lichter waren dan baby’s van vrouwen die weinig van deze stof binnen kregen. Acrylamide ontstaat door een chemische reactie bij het bakken van zetmeelhoudende producten. De stof wordt ook in verband gebracht met kanker. Acrylamide zit in lagere doses ook in brood, koffie en ontbijtgranen.
Het bedrijf Soteria Medical BV gaat een nieuwe technologie verder ontwikkelen, waarmee in één keer het juiste stukje weefsel uit de prostaat kan worden genomen. Dat is nodig voor de diagnose en behandeling van prostaatkanker. Nu is het nemen van een biopt nog een pijnlijke ingreep en bovendien ongemakkelijk en tijdrovend. Ook het vinden van een tumor in de prostaat is een lastige zaak. Onderzoekers hebben een kunststof MRI-Compatible Manipulator ontworpen die in staat is in één keer ‘raak te schieten’, zoals zij het noemen. Daardoor zijn minder biopten nodig, wat tijd- en kosten bespaart. Ook is de kans op infecties en bloedingen kleiner. Soteria Medical BV is een spin-off van het UMC St Radboud.
Promotie H. Benditte-Klepetko: ‘Breast Surgery - A Problem of Beauty or Health’. Plastisch chirurg Heike Klepetko onderzocht verschillende aspecten van mammachirurgie. Klepetko stelde in haar onderzoek vast dat borsthypertrofie (vergroting van de borsten) kan leiden tot fysieke en psychische klachten: afwijkingen van de wervelkolom en depressie. Deze duidelijke relatie is van belang in de discussie over de vergoeding voor borstverkleining. Roken kan leiden tot complicaties na deze ingreep, zoals een slechtere wondgenezing. Dat effect wordt minder als de patiënt na de ingreep stopt met roken. Bij vrouwen met borstkanker die een borstoperatie moeten ondergaan, lijkt het direct uitvoeren van een borstreconstructie een periode van psychische onrust te voorkomen. Deze resultaten zijn echter niet eenduidig. Er zijn verschillende technieken voor borstreconstructie. De gebruikte operatietechniek is niet van invloed op de patiënttevredenheid. Zowel lichamelijke als psychosociale beperkingen kunnen een indicatie zijn voor borstchirurgie. Volgens Klepetko kunnen esthetische klachten en de daaruit voortvloeiende psychosociale klachten een gerechtvaardigde reden zijn voor borstchirurgie. Maar onderliggende psychopathologie, zoals body dysmorphic disorder, is een contra-indicatie voor borstchirurgie.
De Nederlandse overheid pakt Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) met voorrang aan. Het RIVM heeft verkend met welke indicator de effectiviteit van dit beleid op eenvoudige wijze kan worden getoetst. De 'ideale' indicator bestaat nog niet, zo blijkt. De effectiviteit van het beleid rond ZZS is niet in een enkele indicator te vatten. Een combinatie van deelindicatoren geeft meer inzicht. Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu, omdat ze bijvoorbeeld kankerverwekkend zijn, het voortplantingsproces schaden of zich in de voedselketen ophopen. Voorbeelden van ZZS zijn het oplosmiddel benzeen en broomhoudende vlamvertragers. Doel van het overheidsbeleid is om deze stoffen zoveel mogelijk uit de Nederlandse leefomgeving te weren. Dit gebeurt onder meer door in vergunningen regels te stellen voor lozingen op water en uitstoot naar de lucht. Het RIVM heeft drie kwantitatieve indicatoren onderzocht, gebaseerd op beschikbare gegevens, om de effectiviteit van het ZZS-beleid te toetsen: aantallen ZZS en tonnageniveaus, de frequentie waarmee de norm voor ZZS worden overschreden, en de omvang van emissies van ZZS. Voor iedere indicator zijn de specifieke voordelen en aandachtspunten beschreven. Daarnaast is bekeken aan welke eisen een indicator moet voldoen om de invloed van ZZS op volksgezondheid te monitoren. De toepasbaarheid van de indicatoren staat of valt met betrouwbare gegevens. Het is echter meestal niet precies bekend wat de productie- en gebruiksvolumes zijn van ZZS in Nederland. Dit soort informatie is vaak vertrouwelijk. Voor de meeste ZZS ontbreken bovendien gegevens over emissies naar en concentraties in het milieu. Aangezien diverse meetnetwerken van de Rijksoverheid eerder zullen krimpen dan groeien, zal de hoeveelheid beschikbare informatie naar verwachting eerder af- dan toenemen. Ook is niet van alle stoffen precies bekend wat de schadelijke eigenschappen van stoffen zijn en bij welke concentraties die zich voordoen. Deze factoren hebben grote invloed op de mogelijkheden voor kwantitatieve indicatoren voor ZZS. Naast kwantitatieve indicatoren kunnen ook kwalitatieve indicatoren worden ontwikkeld om de voortgang van het ZZS-beleid te toetsen. Een kwalitatieve indicator geeft bijvoorbeeld informatie over het bewustzijn onder stakeholders of burgers over de aanwezigheid van stoffen in het milieu, of de bekendheid met het ZZS-beleid onder vergunningverleners.
De mediacampagne over de vergoeding van hulp bij stoppen met roken, heeft ervoor gezorgd dat bijna twee keer zoveel mensen in 2011 stopten met roken als in 2010. Dit blijkt uit onderzoek van de Universiteit Maastricht dat vandaag is gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Tobacco Control. Vooral rokers die 10 of meer sigaretten per dag rookten, waren gebaat bij de vergoeding van stopondersteuning en de campagne. Rokers die de mediacampagne hadden gezien, stopten significant vaker met roken. In januari 2011 is in Nederland ingevoerd dat rokers die willen stoppen vanuit de zorgverzekering een vergoeding kunnen krijgen voor stophulp (bestaande uit gedragsmatige begeleiding en medicatie en/of nicotinevervangers). De invoering van dit beleid werd destijds ondersteund door een mediacampagne. Vanwege overheidsbezuinigingen werd farmacologische stophulp in 2012 niet meer vergoed, maar sinds 2013 is het weer volledig terug in het basispakket. Daarna is er echter niet meer campagnematig over gecommuniceerd. Dr. Gera Nagelhout, eerste auteur van het onderzoek: “We zien heel duidelijk dat mensen in 2011 goed op de hoogte waren van de vergoeding, maar dat dat nu weer afneemt. Een campagne is belangrijk om rokers te laten weten dat er effectieve stophulp beschikbaar is en dat deze wordt vergoed, zodat rokers gestimuleerd worden om een stoppoging te doen.” De informatieve mediacampagne die eind 2010 en begin 2011 is gevoerd, had de slogan: ’Echt stoppen met roken kan met de juiste hulp’. De campagne is gevoerd op televisie, radio, posters, flyers en internet, werd uitgevoerd door STIVORO en gefinancierd door ZonMw en KWF Kankerbestrijding. De boodschap was dat de combinatie van nicotinevervangers of medicatie met gedragsmatige ondersteuning wordt vergoed door zorgverzekeraars, omdat dit aantoonbaar de meest effectieve vorm van stophulp is. Aan het onderzoek namen 2.763 volwassen rokers deel die tussen september 2010 en juni 2011 vier keer werden ondervraagd. Elke drie maanden vulden zij een vragenlijst in. In totaal namen 1.216 rokers deel aan alle metingen. Het onderzoek werd uitgevoerd door dr. Gera Nagelhout van de Universiteit Maastricht (CAPHRI) en de Alliantie Nederland Rookvrij! in samenwerking met onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam (ASCoR), het Trimbos-instituut en de Open Universiteit. Het veldwerk werd uitgevoerd door MarketResponse en het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw.
Therapie via internet is effectief bij het leren omgaan met chronische lichamelijke aandoeningen. Dat blijkt uit een meta-analyse van de onderzoeksgroep van Andrea Evers, hoogleraar Gezondheidspsychologie aan de faculteit Sociale Wetenschappen, en gedetacheerd bij het LUMC. Behandeling via internet is effectiefBij behandeling via internet, ook wel eHealth genoemd, verloopt een groot deel van het contact tussen patiënt en behandelaar via een beveiligde website. Onderzoekster Sylvia van Beugen analyseerde onder leiding van prof. Andrea Evers verschillende studies naar het effect van cognitieve gedragstherapie op chronische lichamelijke aandoeningen, zoals diabetes, borstkanker, prikkelbare darmsyndroom en tinnitus. Uit eerdere meta-analyse blijkt tevens dat therapie via internet niet onderdoet voor reguliere therapie. Cognitieve gedragstherapie via internet werkte op alle onderzochte gebieden: algemeen emotioneel welbevinden, lichamelijk functioneren en de gevolgen van de aandoening voor het dagelijks leven. Vooral de uitkomsten die direct te maken hadden met de aandoening zelf verbeterden dankzij de online therapie, zoals de ervaren kwaliteit van leven of lichamelijke symptomen van de aandoening. “Internettherapie wordt nog niet op heel grote schaal aangeboden, maar dat neemt wel in hoog tempo toe. Naast de effecten in deze meta-analyse is er ook steeds meer bewijs vanuit andere studies dat het een kosteneffectieve manier van behandelen is en kosten in de zorg kan besparen. Een stimulans om ermee verder te gaan”, aldus Evers. Bij behandelingen die gebruik maken van internet is er bijvoorbeeld minder reistijd en werkverzuim voor patiënten. Ook kost de behandeling zorgverleners doorgaans minder tijd. Bij internettherapie in de klinische praktijk vindt overigens vaak een deel van de behandeling via internet, en een ander deel face-to-face plaats. Patiënten zijn vaak erg blij met de extra mogelijkheid van behandeling via internet. “Vooral de praktische aspecten, niet naar het ziekenhuis hoeven en minder reistijd hebben, ervaren mensen als een groot voordeel. Een ander voordeel kan zijn dat internettherapie heel gestructureerd is. Als iemand aan een specifiek doel wil werken, zoals betere therapietrouw of meer beweging, kan dat heel prettig zijn. En het bespaart tijd. Een moeder met drie kinderen, een drukke baan en reuma komt eerder aan internettherapie toe dan aan een reguliere behandeling." "Veel mensen ervaren bovendien een minder grote drempel bij online hulp, je hoeft niet als patiënt naar het ziekenhuis te gaan maar wordt vanuit je thuisomgeving geholpen”, aldus Evers. Zij benadrukt dat het belangrijk is om goed na te gaan voor welke groepen en op welke manier internettherapie een goede aanvulling is op de reguliere behandelingen. Het artikel Internet-based cognitive behavioral therapy for patients with chronic somatic conditions: a meta-analytic review is gepubliceerd in Journal of Medical Internet Research.
Hepatitis C kan op termijn worden genezen met behulp van een vaccin. Dat concludeert Peng Peng Ip in haar promotieonderzoek. In preklinisch onderzoek bleek het namelijk mogelijk om een beschermende immuunrespons op te roepen tegen hepatitis C, een leverontsteking die wordt veroorzaakt door een virus. Als het nieuwe vaccin ook in klinisch onderzoek goed functioneert, is dat veelbelovend voor de behandeling van patiënten met hepatitis C. Hepatitis C wordt overgedragen via besmet bloed. Mensen bij wie hepatitis C (HCV) wordt vastgesteld, krijgen een half jaar tot een jaar lang zware medicijnen. Zonder behandeling kan hepatitis C overgaan in chronische leveronsteking of leverkanker. Peng Peng Ip ontwikkelde een nieuw vaccin tegen hepatitis C op basis van het Semliki Forest virus (SFV). In het laboratorium heeft zij het virus zo gemanipuleerd dat het een heel specifiek eiwit aanmaakt. Een dergelijke aanpak heet immuuntherapie; het lichaam wordt geholpen de ontstekingscellen zelf op te ruimen. De aanmaak van specifieke eiwitten leidt tot het afsterven van cellen die met SFV-virusdeeltjes geïnfecteerd zijn. En dat helpt het lichaam om ook in actie te komen tegen HCV-besmette cellen. De promovenda ontdekte dat een vaccin op basis van SFV in muizen een sterke afweerreactie opriep. Ook liet ze zien hoe je kunt vaststellen welk antigeen in het vaccin ingebouwd moet worden om succesvol te zijn. Het gaat hier om bijzonder fundamenteel onderzoek. Voordat dat in de klinische praktijk kan worden toegepast, is er nog meer onderzoek nodig. Peng Peng Ip (Guangdong, China, 1982) studeerde Microbiologie en Immunologie aan de National Yang-Ming University, Taiwan. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Medische Microbiologie binnen de sectie Tumorvirologie en Immuuntherapie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd met een beurs van het Ubbo Emmiusfonds.
Leverfibrose, een erfelijke leveraandoening, ontstaat mede doordat de antioxidanten in de cellen van de lever zodanig veranderen dat litteken producerende cellen in het voordeel raken ten opzichte van de functionele levercellen. Dat zegt onderzoekster M. Tiebosch van de RUG. Bij leverfibrose reageert de lever op chronische schade aan de levercellen door overmatig littekenweefsel te maken. Dat kan overgaan in levercirrose, waarbij de lever onherstelbaar beschadigd raakt, en leverkanker. Het littekenweefsel wordt vooral geproduceerd door twee soorten levercellen: stellaatcellen en myofibroblasten. Door een ontstekingsreactie als gevolg van de schade gaan de levercellen dood, terwijl de myofibroblasten toenemen en littekenweefsel produceren. Onderzoek naar nieuwe therapieën is noodzakelijk.
De hoogste bieder op het online veilingsitem 'Analyse van je scheet' van inzamelingsactie Serious Request 2013 is woensdag 23 april haar prijs komen innen. Onderzoekers van VU medisch centrum analyseerden met een elektronische neus de geur van de ontlasting van haar man. Ook kreeg de winnares een rondleiding langs onderzoeksfaciliteiten van VUmc. Met een plastic buisje poep in haar tas arriveerde Ada de Kamper woensdag 23 april bij VU medisch centrum. Zij was te gast bij arts Nanne de Boer van de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten (MDL), één van de VUmc-ers die werken aan de eNose, een elektronisch apparaat (zie foto) dat op termijn darmziektes moet kunnen herkennen aan de geur van ontlasting. De Kamper bood tijdens de online veiling van inzamelingsactie Serious Request eind 2013 op het veilingitem 'Wetenschappelijke analyse van je scheet met een elektronische neus' van De Boer en collega's. De Kamper: "Mijn man laat scheten en na meer dan twintig jaar ben ik nog altijd niet aan de geur gewend. Dat fascineert me." De Kamper bleek de hoogste bieder met haar bod van 250 euro, geld dat ten goede kwam aan het Rode Kruis. e Boer vertelde de winnaar eerst iets over de geschiedenis van het ruiken aan adem of ontlasting om ziektes te herkennen. "De oude Grieken roken al aan iemands adem of die tuberculose had. Wij proberen nu een apparaatje geschikt te maken om darmkanker in een vroeg stadium in ontlasting te kunnen ruiken. Maar ook voor de ziekte van Crohn en andere darmziekten biedt dit perspectief." Vervolgens was De Kamper getuige (zie foto onderaan) van een live-analyse van darmgas. Een reageerbuis met ontlasting (van haar man) werd aangesloten op het apparaat. Dat vergelijkt in een meting het geurprofiel van schone lucht met een stroom lucht die langs de ontlasting wordt geleid. Uit een reeks getallen volgt dan een uniek geurprofiel. De MDL-onderzoekers gaan de gemeten waarden omzetten in een grafiek - een zogeheten flatogram - die De Kamper op groot formaat thuisgestuurd krijgt als herinnering aan haar symbolische prijs. "Ik waardeer de scheten van mijn man vast meer als dat kunstwerk straks aan de muur hangt." Een direct ziektebeeld is nog niet uit de getallen af te leiden, maar daar werken De Boer en collega's van de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van VUmc wel hard aan, voor verschillende ziektes. Zo bekijken onderzoekers momenteel of ze uit de ontlasting van veel te vroeg geborenen kunnen afleiden of die bevattelijk zijn voor ernstige ontstekingen in de darmen die soms levensbedreigend zijn.
AMC-onderzoeker prof. dr. Sheila Krishnadath heeft ontdekt hoe een Barrett-slokdarm ontstaat. Dit is een risicofactor voor slokdarmkanker. In een publicatie in Cell Reports die gisteren online verscheen, zet zij uiteen welke moleculaire veranderingen in slokdarmcellen nodig zijn om een Barrett-slokdarm te veroorzaken. De bevinding zal belangrijke gevolgen hebben voor het voorkomen en behandelen van een Barrett-slokdarm. Zo’n twintig procent van de bevolking kampt met reflux (zuurbranden): het periodiek terugvloeien van gal en maagzuur in de slokdarm. Zuur en gal tasten de binnenbekleding van de slokdarm aan. Bij een klein deel van de mensen met reflux ontstaan andere cellen in die binnenbekleding – cellen die normaal gesproken alleen in de darmwand voorkomen. Men spreekt dan van een Barrett-slokdarm. Soms worden die Barrett-cellen onrustig, en dan is er een kans dat ze kwaadaardig worden. Daarom krijgen Barrett-patiënten regelmatig een controle met behulp van een endoscoop, een flexibele slang met camera die tot in de slokdarm wordt geschoven. Sheila Krishnadath van de afdeling Maag-, Darm-, Leverziekten ontdekte dat Barrett-cellen ontstaan door een interactie tussen twee eiwitten. Die eiwitten worden geactiveerd via twee verschillende signaleringswegen, zeg maar een reeks van moleculaire veranderingen in een cel. Beide paden zijn nodig om de veranderingen in het slokdarmweefsel te bewerkstelligen. Voor haar onderzoek gebruikte Krishnadath een uniek diermodel, namelijk een muis waarbij met kleine magneetjes reflux werd opgewekt. ‘Daardoor konden wij het ontwikkelen van een Barrett-slokdarm nauwgezet volgen en beter analyseren.’ De vondst schept nieuwe mogelijkheden, zegt Krishnadath. ‘Met medicijnen die we nu aan het ontwikkelen zijn, hopen we in de toekomst te kunnen ingrijpen in die signaleringswegen, zodat er geen Barrett ontstaat. Ook willen we kijken of we bij mensen die al Barrettcellen in de slokdarm hebben, het proces kunnen omkeren.’
Het wordt tegenwoordig standaard toegepast in de behandeling van patiënten met een slokdarmtumor: chemoradiotherapie. Ondanks dat deze behandeling de overleving lijkt te verlengen, ontdekte Dirk Bosch dat deze additionele therapie een hoger risico geeft op specifieke complicaties voor en na de operatie. Al dan niet gecombineerd met chemoradiotherapie, blijft de meest gebruikte behandelmethode voor slokdarmkanker een chirurgisch verwijdering van de tumor. Die ingreep is niet zonder risico’s. Bosch identificeerde in zijn proefschrift risicofactoren voor de behandeling. Hij concludeert onder andere dat het nog niet mogelijk is om een individuele risico-inschatting te maken bij patiënten die deze chirurgische ingreep ondergaan. Wel blijkt het mogelijk om aan de hand van cytokine concentraties (het aantal actieve ontstekingscellen in het bloed) in een vroeg stadium te voorspellen hoe het lichaam reageert op chemoradiotherapie. Verder ontdekte de promovendus dat bij mensen die chemoradiotherapie ondergaan voor het verwijderen van de tumor vaker bloedpropjes ontstaan die het herstel kunnen vertragen. Ook treden er in deze groep na de operatie vaker longontstekingen en hartritmestoornissen op. Bosch pleit dan ook voor vervolgonderzoek naar stralingsmethoden met minder schadelijke effecten voor de organen, zonder afbreuk te doen aan de gunstige effecten van chemoradiotherapie. Dirk Bosch (1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) door het UMCG. Bosch volgt momenteel de opleiding tot anesthesioloog in het UMCG.
Promotie: Irma van Dijk: ‘Radiation-associated adverse events after childhood cancer’. Drie van de vier kinderen die kanker overleven, krijgen later te maken met één of meer ongewenste effecten, vooral als radiotherapie onderdeel van de behandeling was. Van Dijk analyseerde late effecten in relatie tot de bestralingsdosis. Bijna 90% van de bestraalde kinderen die een Wilms’ tumor overleefden, had tenminste één laat effect, en van de overlevenden die hersenbestraling kregen, had ruim 80% late effecten. Van de 438 overlevenden die bestraald werden op de hersenen en/of de borstkas, kreeg ruim 6% een herseninfarct of -bloeding. Verder toonde Van Dijk aan dat radiotherapie waarbij het hart (deels) in het bestralingsveld ligt, het risico op hartklepafwijkingen verhoogt. Aan de hand van specifieke en gedetailleerde informatie over de bestralingsschema’s wist de promovenda de relatie vast te stellen tussen de bestralingsdosis en late effecten. Het is van belang om dergelijke schade in de toekomst te voorkomen door kleinere lichaamsoppervlakken te bestralen en lagere doses te gebruiken of radiotherapie te vermijden als dat mogelijk is. Tot op heden werden dosis-effect relaties vastgesteld op basis van de totale bestralingsdosis alleen. De dosismaat die Van Dijk toepaste, includeert fractiedoses, en maakt het mogelijk verschillende bestralingstechnieken op uniforme wijze te vergelijken. Gedetailleerde informatie over bestralingsschema’s en -volumes zal leiden tot een toenemend inzicht in het ontstaan van late effecten en een betere voorspelling van risico’s, zodat late effecten op tijd en effectief behandeld kunnen worden.
Regelmatig fastfood en andere vet- en suikerrijke voedingsmiddelen eten vergroot de kans op kanker, ontstekingsziekten en allergieën en kan zelfs je DNA aantasten. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in Nutrition Journal. Volgens Dr. I. Myles van het National Institute of Allergy and Infectious Diseases in Maryland moet het lichaam gezien als een mini-ecosysteem. Langdurig teveel suiker en vet eten verstoort het bacteriële evenwicht in dat systeem. Dat kan de gezondheid van de ingewanden ernstig aantasten, waardoor het immuunsysteem verzwakt wordt. Mogelijk kan dit ongezonde westerse dieet zelfs auto-immuunziekten veroorzaken. Slechte eetgewoonten kunnen ook veranderingen in je erfelijk materiaal veroorzaken, wat een risico betekent voor volgende generaties.
Recent zijn er in Duitsland en in de Verenigde Staten (VS) klachten ontvangen over gebroken of gebarsten flacons van het middel Velcade 3,5 mg (bortezomib). Bij verdere inspectie tijdens het verpakkingsproces, voordat de producten op de markt komen, zijn nog vier gebroken of gebarsten flacons aangetroffen. Er bestaat een risico als patiënten of zorgverleners te maken krijgen met gebroken of gebarsten flacons Velcade 1 mg en 3,5 mg. Zorgverleners wordt aanbevolen om uit voorzorg de flacon grondig op barstjes en/of andere beschadigingen te inspecteren. Als er beschadigingen zijn, gebruik de flacon dan niet en neem contact op met het bedrijf Janssen. Daarnaast is het belangrijk om altijd handschoenen te dragen, een (veiligheids)bril, een mondkapje en andere beschermende kleding. Mocht bortezomib per ongeluk op de huid terecht komen, trek de besmette kleding of schoenen uit en was de huid met water en zeep. Bij aanraking met de ogen dient het oog minimaal 15 minuten met water gespoeld te worden. Raadpleeg in beide gevallen onmiddellijk een arts. Doe dit ook wanneer het geneesmiddel per ongeluk wordt ingeslikt. Dit schrijft de firma Janssen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle Nederlandse ziekenhuisapothekers, groothandels, oncologie- en hematologieverpleegkundigen, hematologen, oncologen en de genoemde specialisten in opleiding. Bortezomib wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom, een kanker van het beenmerg, als monotherapie of in combinatie met andere geneesmiddelen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Om afvalstoffen via de gal te kunnen uitscheiden en afvoeren, beschikt de lever over een ingenieus systeem van buizen en kleinere kanaaltjes. Christiaan Slim onderzocht in zijn promotieonderzoek hoe het unieke kanaalnetwerk tot stand komt en functioneert. Voor een goede leverfunctie en een gezond lichaam zijn de buisvormende cellen van de lever erg belangrijk. Duidelijk is dat deze cellen, hepatocyten, verschillen van andere buisvormende cellen in het lichaam. Onderzoekers begrijpen nog niet precies hoe hepatocyten een netwerk van kanaaltjes kunnen aanleggen, en hoe dat netwerk intact blijft. Slim concludeert dat levercellen op drie belangrijke punten van andere buisvormende cellen verschillen: de manier van celdeling, het milieu waarin de cellen zich bevinden en de wijze waarop deze cellen hun eiwitten binnen de cel vervoeren. Door deze unieke eigenschappen maken hepatocyten geen grote buis, maar kunnen ze meerdere kleine kanaaltjes maken. De inzichten uit het onderzoek helpen om de ontwikkelingsbiologie van de lever beter te begrijpen. Ook kan het onderzoek meer inzicht verschaffen in het ontstaan van leverproblemen zoals levercysten (blaasjes met vocht in de lever), fibrose (overmatig bindweefsel in de lever en verlies van het kanaaltjesnetwerk) en hepatocellulair carcinoom (kanker vanuit de levercellen). Christiaan Slim (1986) studeerde Medische Biologie en Medical Pharmaceutical Drug Innovation aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Graduate School for Medical Sciences.
Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland : Verslagjaar 2014 Net als in voorgaande jaren is in verslagjaar 2014 de deelname aan de verschillende vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) met 92 tot 99 procent hoog. Uitzondering hierop vormt de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker, waaraan de deelname ten opzichte van het voorgaande verslagjaar wel verder is gestegen tot 59 procent. Sinds augustus 2011 is het RVP uitgebreid met de vaccinatie tegen hepatitis B; tot die tijd werden alleen kinderen met een verhoogd risico hiertegen ingeënt. Van de groep zuigelingen zonder verhoogd risico heeft 95 procent deze vaccinatie gekregen. Ook de deelname onder zuigelingen in Caribisch Nederland aan de DKTP-, BMR- en pneumokokkenvaccinatie is hoog (90-100 procent). Punt van aandacht blijft dat de deelname aan het RVP daalt naarmate kinderen ouder worden. Met de tweede BMR-vaccinatie voor 9-jarigen (92 procent) wordt nog steeds niet de gewenste 95 procent deelname bereikt. Een deelname van minimaal 95 procent is belangrijk vanwege het streven van de World Health Organization (WHO) mazelen wereldwijd uit te roeien. Tevens blijft het belangrijk dat alle kinderen van moeders die drager zijn van hepatitis B de eerste extra vaccinatie hiertegen tijdig krijgen. Kinderen die op jonge leeftijd worden besmet met dit virus hebben namelijk een groter risico er drager van te worden. Op de lange termijn kan dit virus ernstige leveraandoeningen veroorzaken. Om zuigelingen effectief te kunnen beschermen tegen ziekten uit het RVP is het van belang de vaccinaties tijdig te geven. Het deel van de zuigelingen dat de eerste DKTP-vaccinatie op tijd krijgt, is verder gestegen naar 88 procent. Doorgaans worden kinderen die minimaal één inenting via een antroposofisch consultatiebureau krijgen minder vaak en minder tijdig gevaccineerd. In Nederland wordt met de systematiek van vrijwillige vaccinatie een hoge vaccinatiegraad bereikt. Hierdoor ontstaat groepsimmuniteit, die voor de meeste ziekten nodig is om de bevolking als geheel te beschermen tegen uitbraken. Momenteel wordt een monitoringsysteem ontwikkeld om in de toekomst de acceptatie van het RVP onder ouders en RVP-professionals te volgen.
Het RIVM heeft deelgenomen aan een project (SLiM) dat eraan wil bijdragen om minder dierproeven te gebruiken bij testmethoden voor geneesmiddelen en chemische stoffen. Uit het project vloeiden vier studies voort. Twee daarvan worden in dit rapport beschreven; de analyses zijn nog gaande en definitieve resultaten worden medio 2014 bekend. De eerste studie betrof een testonderdeel voor de toelating van geneesmiddelen op de markt waarbij wordt getoetst of het middel veilig is voor een zich ontwikkelend embryo. Onderzocht is of het nodig is om geneesmiddelen in twee diersoorten (rat en konijn) te testen of dat er één volstaat, en zo ja onder welke voorwaarden. Dankzij de bereidheid van de farmaceutische industrie is een grote database opgezet met bestaande gegevens over de reacties (gevoeligheid) van de twee diersoorten op een reeks aan stoffen. De tweede studie betrof een testonderdeel voor de toelating van chemische stoffen, en wel de mate waarin stoffen kankerverwekkende eigenschappen hebben. De duur van deze tests verschilt sterk: bij de ene test worden ratten of muizen gedurende twee jaar aan een stof blootgesteld, bij de andere drie tot zes maanden. Op basis van bestaande data wordt geanalyseerd of de twee jaarstudie meerwaarde heeft. Beide studies sluiten aan bij de doelstelling van het RIVM om het gebruik van dierproeven te verminderen. Dit project onderstreept het belang dat alle partijen die te maken hebben met de keten van alternatieve testmethoden (ontwikkelaars, regelgevers, gebruikers; universiteit, overheid en bedrijfsleven) betrokken zijn bij de ontwikkeling van nieuwe methoden. Het RIVM participeerde als overheidspartner om kennis in te brengen over validatie en acceptatie van testprotocollen.
Veel zitten is zo mogelijk nog ongezonder dan te weinig bewegen. Dat blijkt uit Amerikaans onderzoek waarvan de resultaten onlangs werden gepubliceerd in Journal of Physical Activity & Health. Mensen die dagelijks gemiddeld meer dan vier uur zittend doorbrengen zouden aanzienlijk meer risico lopen op kanker, hart- en vaatziekten, diabetes. Bij mensen die gemiddeld tussen de zes en acht uur per dag zitten loopt het risico op deze ziekten nog sterker op. Het is niet zozeer het gebrek aan lichaamsbeweging, maar het zitten op zich, zeggen de wetenschappers. Beter is het om regelmatig even op te staan, bij telefoontjes even te gaan lopen, naar je collega toe gaan in plaats van te bellen of te mailen, de trap te nemen en meer lichaamsbeweging tussendoor te organiseren.
Hepatitis C kan op termijn worden genezen door een vaccin. Dat concludeert onderzoekster P. Peng Ip in haar promotieonderzoek aan de RUG. Hepatitis C wordt overgedragen via besmet bloed. Mensen bij wie hepatitis C (HCV) wordt vastgesteld, krijgen een half jaar tot een jaar lang zware medicijnen. Zonder behandeling kan hepatitis C overgaan in chronische leverontsteking of leverkanker. Uit preklinisch onderzoek bleek dat een beschermende immuunrespons is op te roepen tegen hepatitis C. Deze leverontsteking wordt veroorzaakt door een virus. Onderzocht moet worden of het nieuwe vaccin ook in klinisch onderzoek goed functioneert.
Kinderen met hersentumoren hebben vaak te lijden onder ernstige lange-termijn-bijwerkingen van de tumor en de behandeling ervan. Daarom heeft kinderoncoloog en onderzoeker Dannis van Vuurden van VU medisch centrum met zijn promotieonderzoek gewerkt aan nieuwe therapieën tegen agressieve hersentumoren. Van Vuurden promoveert dinsdag 17 juni bij VUmc. Hersentumoren zijn de meest voorkomende vorm van solide tumoren bij kinderen en na leukemie de meest voorkomende vorm van kinderkanker. Jaarlijks worden in Nederland zo'n 120 kinderen getroffen door een hersentumor. Een aanzienlijk gedeelte van deze hersentumoren is kwaadaardig, wat zorgt voor een slechte prognose. Sommige kwaadaardige hersentumoren, zoals tumoren in de kleine hersenen bij kinderen, kennen een betere overleving, maar kinderen met dit type tumoren hebben vaak te lijden onder ernstige lange-termijn-bijwerkingen van de tumor en de behandeling ervan. "Het is daarom van vitaal belang om nieuwe therapieën te ontwikkelen tegen deze hooggradige hersentumoren", zegt kinderoncoloog en onderzoeker Dannis van Vuurden van VU medisch centrum. Van Vuurden promoveert dinsdag 17 juni op dit onderwerp, met als titel van zijn proefschrift: 'Innovative treatment targets in pediatric high-gradebrain tumors' . Hij deed zijn onderzoek in het laboratorium van de Neuro-Oncology Research Group van het VUmc Cancer Center Amsterdam. Van Vuurden heeft meerdere nieuwe, gerichte behandelingen onderzocht tegen verschillende soorten hooggradige (kwaadaardige en agressieve) hersentumorenzoals medulloblastoom, kwaadaardig ependymoom en hooggradig glioom. Deze tumoren hebben sterk uiteenlopende karaktereigenschappen. Eén van de belangrijke bevindingen in zijn proefschrift betreft therapie gericht tegen het eiwit PARP1. Wanneer dit eiwit in tumorcellen werd geremd, werden deze gevoeliger voor bestraling. "Hiermee zou je dus voor hetzelfde effect uiteindelijk minder bestraling hoeven geven, waardoor de normale zenuwcellen in de hersenen van een zich ontwikkelend kind minder beschadigd worden door de bestraling", aldus Van Vuurden. Dit gold zowel voor cellen van medulloblastoom, ependymoom en hooggradig glioom. Ondersteund door Van Vuurdensbevindingen zijn momenteel in de Verenigde Staten al klinische fase I/II-onderzoeken gaande bij kinderen met dergelijke tumoren. Naast PARP1 ontdekte Van Vuurden een nog niet eerder beschreven eiwit bij gliomen, PBXIP1. Remming van dit eiwitin tumorcellen leidde tot sterke vermindering van groei en beweging / uitzaaiing van glioom-cellen. Deze resultaten openen de deur voor verdere ontwikkeling van medicatie tegen dit tumorspecifieke eiwit. Na zijn promotie zal Van Vuurden het onderzoek naar kinderhersentumoren binnen VUmc voortzetten, met als ultiem doel om zowel de overleving als de kwaliteit van overleving van kinderen gediagnosticeerd met een hersentumor te verbeteren.
Bij een inspectie van de fabrikant van Amsidine (amsacrine) zijn tekortkomingen vastgesteld in het productie- en controleproces. Deze tekortkomingen zouden invloed kunnen hebben op de steriliteit (vrij zijn van micro-organismen zoals bacteriën) van het geneesmiddel, maar zijn niet daadwerkelijk vastgesteld. Zolang dit kwaliteitsprobleem niet is opgelost, wordt geadviseerd geen nieuwe patiënten met amsacrine te behandelen. Patiënten die op dit moment al amsacrine krijgen kunnen met dit middel worden doorbehandeld. De risico’s van het stoppen met dit geneesmiddel of het overgaan naar een ander middel worden met de huidige informatie groter geacht. Als gevolg van het kwaliteitsprobleem kan een tekort ontstaan in de beschikbaarheid van amsacrine. De firma NordMedica zal daarom voortdurend in overleg blijven met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om onnodige onderbreking in de levering van amsacrine te voorkomen. Dit schrijft NordMedica in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het CBG en de IGZ gestuurd naar alle Nederlandse ziekenhuisapothekers. Amsacrine wordt gebruikt voor de behandeling van acute niet-lymfatische leukemie (bloedkanker) die niet heeft gereageerd op andere behandelingen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Het is mogelijk om het ontstaan van lymfklieruitzaaiingen te voorspellen bij patiënten met mondholte- of keelholtetumoren. Op dit moment wordt maar 60-70% van de uitzaaiingen bij deze tumoren op tijd ontdekt. Lieuwe Melchers zocht tijdens zijn promotieonderzoek naar methoden om het verloop van de ziekte en ontstaan van uitzaaiingen beter te voorspellen, zodat de tumoren effectiever behandeld kunnen worden. Daarmee kunnen zorgkosten bespaard worden en wordt de overlevingskans en kwaliteit van leven van patiënten groter. Ieder jaar worden in Nederland ongeveer 1500 nieuwe gevallen van mondholte- en keelholtetumoren vastgesteld. Gemiddeld ontstaan bij de helft van die gevallen uitzaaiingen naar de lymfklieren in de hals, die lang niet altijd ontdekt worden. Daardoor worden deze uitzaaiingen soms pas later in het ziekteproces ontdekt, terwijl in andere gevallen onnodig ingrijpende behandelingen worden toegepast. Melchers onderzocht daarom verschillende factoren die het verloop van de ziekte beter kunnen voorspellen. Het blijkt dat bij patiënten met een tumor die dieper dan 4 millimeter in het omringende weefsel binnendringt, verwijdering van de halslymfklieren noodzakelijk is. Bij minder diepe tumoren volstaan minder ingrijpende behandelingen. Ook stelde hij vast dat het voorkomen van bepaalde eiwitten, of juist een gebrek daarvan, de kans op uitzaaiingen en terugkeer van de tumor kunnen voorspellen. Melchers onderzocht ook keelholtetumoren die waren ontstaan door het Humaan Papillomavirus, HPV, het virus dat ook baarmoederhalskanker veroorzaakt. Hij onderzocht daarvoor alle patiënten uit Noord-Nederland die de afgelopen 16 jaar een keelholtetumor ontwikkelden en constateert dat er meer dan een verdubbeling plaatsvond van het aantal keelholtetumoren die door HPV worden veroorzaakt. Lieuwe Melchers (1983) studeerde Geneeskunde en Tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek in het Universitair Medisch Centrum Groningen bij de afdelingen Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (MKA-chirurgie) en Pathologie. Inmiddels werkt hij in het UMCG als arts in opleiding tot specialist Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft op verzoek van de vergunninghouder de handelsvergunning voor het geneesmiddel UFT in Nederland ingetrokken, ondanks dat dit het enige geneesmiddel is met de combinatie van de werkzame bestanddelen uracil en tegafur. Uit ervaring vanuit de klinische praktijk blijkt dat er nog behoefte is aan dit middel in Nederland. UFT wordt toegepast bij patiënten die toxiciteit ontwikkelen op capecitabine en is bestemd voor de eerstelijns behandeling van uitgezaaid colorectaal kanker in combinatie met calciumfolinaat. Het CBG heeft alle mogelijke alternatieven onderzocht om dit geneesmiddel beschikbaar te houden. Het heeft de voorkeur van het College dat de handelsvergunning wordt overgedragen aan een andere vergunninghouder en daarom wordt de intrekking gepubliceerd op de CBG-website met als voorgenomen intrekking een ingangsdatum over 6 maanden na publicatie.
Patiënten die een contrast-CT moeten ondergaan en bij wie de nieren minder goed werken, hoeven voortaan niet meer twee tot drie dagen te worden opgenomen voor een beschermend infuus. Met een vervangende behandeling is één uur voorbereidingstijd voldoende, zo ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Deze nieuwe aanpak is veel vriendelijker voor de patiënt en geeft minder kans op complicaties. Bovendien kunnen de zorgkosten in Nederland jaarlijks tot 60 miljoen euro dalen. Patiënten met een verminderde nierfunctie die een CT-scan met contrastmiddel moeten ondergaan, krijgen zowel van tevoren als na afloop meestal een liter zoutoplossing toegediend om hun nieren te beschermen. De patiënten moeten hiervoor gedurende twee tot drie dagen in het ziekenhuis aan het infuus. Onderzoekster Judith Kooiman (LUMC) vergeleek het beschermende effect van zo’n infuus met een andere methode, waarbij patiënten slechts een kwart liter zoutoplossing toegediend krijgen. Deze laatste methode vraagt slechts één uur infuustijd. Kooiman onderzocht in samenwerking met het Bronovo Ziekenhuis, het St. Lucas Andreas Ziekenhuis en het St. Antonius Ziekenhuis een groep van 548 patiënten met verminderde nierfunctie. De helft van hen onderging voor de contrast-CT de standaardmethode, de andere helft de nieuwe. Het lang durende infuus bleek géén meerwaarde te hebben boven de korte voorbereiding. Bovendien bleken patiënten met de nieuwe methode geen risico te lopen op acuut hartfalen, een klacht die bij de standaardmethode soms ontstaat door het grote volume aan extra vocht van het infuus dat het hart moet rondpompen. “De nieuwe methode om de nieren te beschermen wordt in het LUMC al geïmplementeerd”, zegt Kooiman. “We hopen dat andere ziekenhuizen snel zullen volgen.” Jaarlijks voeren Nederlandse artsen meer dan 800.000 maal een CT-scan met contrastmiddel uit. Patiënten krijgen een jodiumhoudende stof toegediend om bloedvaten en organen op de scans duidelijk in beeld te brengen. Contrast-CT’s worden onder meer toegepast bij kankerpatiënten, om het effect van chemotherapie te volgen, en bij patiënten die gedotterd moeten worden, om vaatvernauwingen in beeld te brengen. De nieren zorgen ervoor dat het contrastmiddel het lichaam uiteindelijk via de urine weer verlaat. Algemeen wordt aangenomen dat het contrastmiddel schadelijk kan zijn voor patiënten met een verminderde nierfunctie. Vóór een contrast-CT wordt daarom altijd de nierfunctie bepaald met een bloedtest. Bij 16 % van de patiënten – 130.000 maal per jaar - blijkt de nierfunctie inderdaad verminderd, vaak zonder dat patiënten daar last van hebben. Deze groep krijgt voorzorgsmaatregelen aangeboden, waaronder een twee tot driedaags infuus met een zoutoplossing. De gedachte is dat de patiënt door de toediening van veel vocht snel en meer moet plassen, waardoor de nieren kortere tijd met het contrastmiddel in contact komen. Bovendien verdunt extra vocht de concentratie van het contrastmiddel in het bloed.
dhr. Davide Fontanarosa, MSc, “Evaluation of speed of sound aberration and correction for ultrasound guided radiation therapy” Bij radiotherapiebehandelingen moeten kankerpatiënten de juiste positie hebben om een optimale stralingsdosis te verkrijgen. Ultrageluid is een beeldvormingsmodaliteit die hierbij kan helpen, maar moet dan kwantitatief gezien betrouwbaar zijn. In dit proefschrift wordt een correctie gepresenteerd voor een beeldfout die veroorzaakt wordt door de verkeerde aanname dat geluidssnelheid een constante waarde heeft in menselijk weefsel. In plaats daarvan zijn er belangrijke variaties in de plaatselijke waarden van geluidssnelheid. We hebben deze waarden berekend van de hand van de lichamelijke dichtheid binnenin de patiënt. Als deze wordt toegepast, geeft de correctie een betere lokalisatie van het behandelingsdoel (de tumor) en blijven de gezonde weefsels eromheen beter gespaard.
Lange tijd heeft er twijfel bestaan over de veiligheid van een borstsparende behandeling bij jonge vrouwen met borstkanker. Onderzoek van twee decennia laat met name de laatste jaren een sterke verbetering zien van de lokale ziektecontrole met een recidiefkans van slechts 3,3% na 5 jaar. Deze verbetering is vooral een gevolg van de toename van zowel het gebruik als de effectiviteit van aanvullende behandeling met chemotherapie en/of hormonale therapie . De huidige opzet van de nacontrole voor jonge vrouwen na borstsparende behandeling is geen garantie voor een vroegtijdige detectie van terugkeer van ziekte in de borst. Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de patiënten de teruggekeerde tumor zelf ontdekt. Bij een kwart van deze lokale recidieven was de tumor bij ontdekking groter dan 2 cm. Suggesties voor verbeteringen in de diagnostiek worden gegeven.
Kinga Kocemba: ‘The bone marrow niche in the pathogenesis of Multiple Myeloma. A role for Wnt signaling and Adrenomedullin’ Het gen dat codeert voor het eiwit DKK1 speelt een sleutelrol bij de ziekte van Kahler. Die rol blijkt tweeledig. DKK1 is niet alleen betrokken bij botvorming en botziekten, maar remt ook de groei van tumorcellen. Dit blijkt uit het proefschrift van Kocemba over de ziekte van Kahler (Multiple myeloma). Deze ziekte wordt gekenmerkt door een kwaadaardige woekering van een bepaald type witte bloedcellen (plasmacellen) in het beenmerg. De ziekte valt onder de bloedkankers. Kwaadaardige plasmacellen worden overactief in het beenmerg, waardoor de vorming van rode bloedcellen, bloedplaatjes en andere witte bloedcellen in het gedrang komt. Dit kan leiden tot bloedarmoede en infecties en vergemakkelijkt het ontstaan van blauwe plekken. De eerste klacht is veelal pijn in de botten, veroorzaakt door woekerende plasmacellen die een eiwit aanmaken dat leidt tot botafbraak. Tumorgroei neemt toe met de tijd doordat de kwaadaardige cellen minder DKK1 aanmaken. De promovendus kwam daarnaast een ander gen (CYLD) op het spoor dat mogelijk bruikbaar is als prognostische factor voor de ziekte van Kahler. Als dit gen minder actief is worden cellen die verantwoordelijk zijn voor de ziekte een stuk agressiever.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Pulmonale Endoscopie houdt prof. dr. J.T. Annema zijn rede met de titel ‘Kijkonderzoek in de longgeneeskunde biedt nieuwe perspectieven.’ Technologische ontwikkelingen in de longendoscopie bieden aanknopingspunten voor de diagnostiek en behandeling van diverse longziekten, stelt Annema in zijn oratie. Longkanker, sarcoïdose (een chronische ziekte die zich vaak openbaart in de longen), astma en COPD komen vaak voor. Voor het stellen van een juiste diagnose bij een vlek op de long of vergrote lymfeklieren in borstkas, vindt jaarlijks bij meer dan tienduizend patiënten in Nederland endoscopisch weefselonderzoek plaats. Het gebruik van innovatieve apparatuur in combinatie met geluidsgolven heeft de kwaliteit van de diagnostiek sterk verbeterd. Ook kunnen hiermee vaak operaties vermeden worden. Nieuwe endoscopische ontwikkelingen leiden soms tot veelbelovende behandelmethoden voor patiënten met ernstige astma en COPD. Bij sommige patiënten verbetert hierdoor de kwaliteit van leven. De weg van technologieontwikkeling naar succesvolle toepassing in de klinische praktijk is vol hindernissen. Multidisciplinaire en internationale samenwerking zijn bij deze innovatieve onderzoeken de sleutel tot succes. De opleiding van longartsen en de organisatie van de longendoscopische praktijk zijn aan herijking toe om deze complexe zorg op hoog niveau te verlenen en te borgen.
De indicatie voor het gebruik van metoclopramide (Primperan) wordt beperkt. Het is belangrijk dat metoclopramide alleen wordt voorgeschreven voor kortdurend gebruik en met de aanbevolen doses en dosisintervallen. Dit om het risico op neurologische en andere bijwerkingen te minimaliseren. Vanwege het risico op bijwerkingen bij hoge dosis is de metoclopramide zetpil van 20 mg sinds januari 2014 niet meer leverbaar, de registratie is doorgehaald. Voor de orale oplossing zal een doseerpipet geleverd worden om het risico op overdosering te verlagen. Belangrijk is dat volwassen patiënten maximaal 5 dagen metoclopramide gebruiken en de maximumdosis binnen een periode van 24 uur beperkt wordt tot 30 mg (of 0,5 mg/kg lichaamsgewicht). Bij patiënten in de leeftijd van 1 – 18 jaar wordt aanbevolen tot gebruik als een tweedelijnsoptie. Er is een contra-indicatie voor patiënten jonger dan 1 jaar en metoclopramide mag bij deze kinderen in geen geval worden gebruikt. Dit schrijft de firma Sanofi-Aventis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, kinderartsen, oncologen, apothekers, ziekenhuisapothekers, IC-artsen, intensivisten, chirurgen en KNO-artsen. Metoclopramide is bedoeld voor de preventie en behandeling van braken en misselijkheid vanwege verschillende redenen (na de behandeling met chemotherapie tegen kanker, bij radiotherapie, na een operatie, of in relatie met migraine) bij volwassenen en kinderen. Het middel is beschikbaar in verschillende farmaceutische formuleringen (tablet, drank, zetpil en oplossing voor intraveneus gebruik). In bepaalde klinieken werd de 20 mg zetpil vorm van metoclopramide veelvuldig gebruikt. Nu de handelsvergunning voor deze dosering is doorgehaald moet voor deze patiënten individueel worden bekeken welke alternatieven zinnig en mogelijk zijn. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
De weg naar betere voeding begint bij onderzoek naar de voedselinname en voedingsstatus, en leidt zo naar nieuwe voedingsoplossingen. Dat stelt Manfred Eggersdorfer in zijn oratie. Vooruitgang vereist voorlichting over de rol van voeding, gedragsverandering via voorlichting en een wetenschappelijke onderbouwing. Verder bieden wetenschappelijk onderzoek en nieuwe benaderingen op het gebied van gepersonaliseerde voeding uitzicht op gezonder ouder worden en een beter welzijn. Een van de opmerkelijkste successen die de mensheid heeft behaald, is een hogere levensverwachting. Bijna overal ter wereld is de levensverwachting gestegen en doet ze dat nog steeds. Langer leven heeft veel voordelen. Helaas betekent langer leven voor veel mensen niet altijd ook langer gezond leven. We worden steeds vaker geconfronteerd met niet-overdraagbare ziekten zoals osteoporose, diabetes, hart- en vaatziekten en kanker. Maar er is ook goed nieuws. Er zijn steeds meer bewijzen dat voeding en andere leefstijlfactoren de gezondheid en het welzijn sterk kunnen beïnvloeden. Dat biedt kansen om te leren begrijpen hoe voeding inwerkt op de gezondheid, en om voedingsoplossingen te vinden, te ontwikkelen en in de praktijk te brengen die bijdragen aan een gezonder leven en gezonder ouder worden. Micronutriënten zijn essentieel voor het leven en een optimale gezondheid. Toch blijkt steeds vaker uit voedselconsumptiepeilingen dat in veel landen mensen de aanbevolen hoeveelheden micronutriënten niet binnenkrijgen door veranderingen in hun leefstijl en voedingspatroon. Omdat onvoldoende inname van micronutriënten geen directe gevolgen heeft, is er vaak geen aandacht voor de langetermijneffecten op de gezondheid en het welzijn. Zo blijkt dat de vitamine D-status in veel landen, waaronder Nederland, ontoereikend is en niet aan de richtlijnen voldoet. Dat heeft gevolgen voor het risico op botverweking (osteomalacie), maar beïnvloedt ook minder bekende gezondheidsvoordelen van vitamine D, zoals een grotere spierkracht en sterkere afweer.
Een niet eerder beschreven manier van DNA-reparatie biedt nieuwe inzichten in genetische mutaties en evolutie. Het remmen van tumoren zou hiermee ook mogelijk kunnen zijn. Hierover publiceren Marcel Tijsterman en zijn team in het prestigieuze Nature Communications. Nieuwe manier van DNA repareren ontdektDe vermeerdering van DNA is een fascinerend proces. De dubbele helix gaat als een rits open en tegenover beide vrijgekomen enkele strengen wordt een nieuwe complementaire streng gemaakt. Deze DNA-replicatie verloopt nauwgezet. “Onze cellen hebben eiwitten die heel streng nagaan of alles in orde is. Van de zes miljard keer dat een base wordt gekopieerd bij een DNA-replicatie, gaat het hooguit één keertje fout”, vertelt dr. Marcel Tijsterman van de afdeling Toxicogenetica in het LUMC. Tijdens de replicatie kan het gebeuren dat het DNA breekt. Zulke breuken worden meestal keurig gerepareerd. “Over het algemeen gaat dat via homologe recombinatie. Dat wil zeggen dat de cel de identieke, net gemaakte, andere helix als mal gebruikt om de originele situatie te reconstrueren. Breuk gefikst, niets aan de hand.” Maar wat als ook deze mal beschadigd is? Lange tijd dacht men dat zo’n chromosoom dan verloren zou gaan en de cel ten dode was opgeschreven. Dat is niet zo, weet Tijsterman nu. In de modelworm Caenorhabditis elegans zag hij dat het DNA in zo’n geval wél wordt gerepareerd. “Er is een back-upmechanisme. Wanneer een breuk de andere helix niet beschikbaar heeft als mal, proberen basen aan de uiteinden van beide strengen met elkaar te paren. Er blijken enzymen te zijn die daarbij helpen. Zodra dat lukt worden de twee uiteindes van de breuk aan elkaar geplakt.” De genetische informatie is dan niet meer wat het was: ze is gemuteerd. “Het is een noodgreep. Maar op deze manier blijft het chromosoom wel heel, en dat is voor de cel belangrijker dan mogelijk verlies van enkele DNA-basen, waarbij informatie verloren kan gaan”, legt Tijsterman uit. Genetische veranderingen kunnen grote gevolgen hebben. Tijsterman keek naar de totale genetische variatie van C. elegans, een soort die wereldwijd voorkomt. “Het viel op dat we in vrijwel alle veranderingen van het genoom van de worm een ‘vingerafdruk’ van dit mechanisme konden aflezen. Het is dus in het verleden regelmatig opgetreden en is daarmee een heel belangrijke katalysator van genoomveranderende mutaties.” Kortweg: de motor van evolutie. Mutaties zijn niet alleen de brandstof voor evolutie, ze zijn ook de oorzaak van kanker. “Mogelijk heeft het nu ontdekte mechanisme ook een aandeel in de vorming van tumoren”, vertelt Tijsterman. Het enzym dat betrokken is bij deze alternatieve DNA-reparatie is overactief in veel tumoren. Dat zou nuttig kunnen zijn voor tumorcellen, die sneller en minder gereguleerd delen, en daarom meer DNA-breuken oplopen. Een actiever enzym betekent dat al die schade toch gerepareerd kan worden.” Een hoopvol perspectief dus. “In het vervolg willen we naar twee dingen kijken”, zegt Tijsterman. “Ten eerste willen we het mechanisme beter begrijpen. En willen dit type reparatie ook bestuderen in menselijke cellen. Om vervolgens te onderzoeken in hoeverre tumorcellen afhankelijk zijn van dit proces. Mocht dat aanzienlijk zijn, dan kunnen we nadenken over mogelijkheden om de activiteit van het enzym te remmen, om zodanig tumorgroei te verhinderen.” De publicatie van Tijsterman en collega’s is op 5 februari 2014 verschenen in Nature Communcations. Cancer Pathogenesis and Therapy is een van de zeven medical research profiles, de onderzoeksgebieden waar het LUMC zich op toelegt.
Oren Lapid: ‘Topics in Plastic Surgery of the Breast’. Er worden vaak overbodge onderzoeken gedaan om te beslissen borsten operatief te vergroten of te verklein Het klinisch oordeel en de wens van de patiënt moeten het meeste gewicht in de schaal leggen. Dit zegt Oren Lapid in zijn proefschrift waarin hij verschillende aspecten van de plastische chirurgie van de borst heeft onderzocht. Hij bespreekt in zijn proefschrift als eerste borstverkleinende operaties. Vrouwen hebben vaak baat bij zo’n operatie, maar onder meer ziektekostenverzekeraars zijn sceptisch over deze ingreep. Het is ook moeilijk om objectieve criteria te vinden om te besluiten tot de ingreep over te gaan. Bij borstvergrotingen heeft Lapid aangetoond dat deze ingreep de kans op borsstkanker niet toeneemt. De promovendus behandelt ook de mannelijke borst. Ook daarin kunnen zich pathologische verschijnselen of afwijkingen voordoen, de meest voorkomende is een goedaardige vergroting van de borst. Deze patiënten willen graag worden behandeld vanwege de bezorgdheid om hun borstgroei, pijn en gevoelens van onrust vanwege de feminisatie van hun borsten.
Bij iedere patiënt bij wie een melanoom, een vorm van huidkanker, wordt vastgesteld, zou het microscopisch weefselonderzoek gecontroleerd moeten worden door een specialist voordat er een definitieve behandeling wordt opgesteld en gestart. Dat stelt Maarten Niebling in zijn promotieonderzoek. Niebling ging na hoe vaak de diagnose van een melanoom verandert na controle van de pathologie van het melanoom door een specialist. Niebling concludeert dat de diagnose van melanomen preciezer is geworden, doordat verschillende specialisten in multidisciplinaire teams steeds beter samenwerken. Gespecialiseerde pathologen blijken goed in staat om vast te stellen in welk stadium het melanoom zich bevindt. Ondanks deze verbetering blijft het lastig om tot overeenstemming te komen over het pathologisch stadium van het melanoom en dus soms ook over het juiste behandelplan. Niebling pleit er daarom voor dat de pathologie wordt gecontroleerd door een specialist in een gespecialiseerd centrum alvorens een definitief behandelplan wordt opgesteld. Niebling stelt ook dat, om de stadiëring te verbeteren, een gecombineerde PET/CT-scan nodig is bij melanoompatiënten met voelbare lymfeklieruitzaaiingen. Bij deze patiënten zouden vroege uitzaaiingen hiermee kunnen worden opgespoord en behandeld. Volgens de promovendus wordt steeds duidelijker hoe het melanoom zich biologisch gedraagt. Patiënten krijgen daardoor een nauwkeurige prognose. Die prognose, zo ontdekte Niebling, is beduidend slechter als er meerdere kleine huiduitzaaiingen zijn rondom het melanoom, of bij uitzaaiingen in de diepe lymfeklieren in de lies. Maarten Niebling (Maastricht, 1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Chirurgische Oncologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Melonoma Institute Australia in Sydney (Australië). Het onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, Covidien, Takeda, Chipsoft, Mundipharma, Greiner Bio One, en de Stichting Noordelijk Chirurgisch Oncologisch Fonds. Niebling werkt momenteel in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam.
'Het gebruik van PET-imaging met radioactief gelabelde geneesmiddelen geeft de mogelijkheid om het juiste geneesmiddel, in de juiste dosering, op het juiste tijdstip, aan de juiste patiënt toe te dienen. Personalized medicine, ofwel farmacotherapie op maat, in optima forma!' Dat is de kern van de oratie van de eerste hoogleraar klinische radiofarmacologie in Nederland, Harry Hendrikse. Hij spreekt deze uit op 13 maart. Geneesmiddelonderzoek doorloopt verschillende fasen, waarbij het risico aanwezig is dat de ontwikkeling van een betreffend geneesmiddel stagneert of zelfs stopt gedurende de periode van ontwikkeling. Dat kan komen doordat het geneesmiddel niet het gewenste effect heeft, of zelfs onaanvaardbare bijwerkingen heeft. Daardoor wordt het traject van geneesmiddelontwikkeling vaak langdurig, inefficiënt en zeer kostbaar. Om genoemde risico's te verminderen, is het van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van het ontwikkelproces de potentie van een nieuw te ontwikkelen geneesmiddel te bestuderen. Met de benoeming van Harry Hendrikse als de eerste hoogleraar klinische radiofarmacologie in Nederland geeft VUmc een extra aanzet tot dergelijk onderzoek. De leerstoel valt binnen de afdeling klinische farmacologie & apotheek van VUmc. Harry Hendrikse schetst in zijn oratie de mogelijkheden van klinisch radiofarmacologisch onderzoek. Hij focust daarbij op radioactief gelabelde geneesmiddelen met behulp van imaging technieken zoals positron emissie tomografie (PET). Deze zijn zeer behulpzaam om in korte tijd de mogelijkheden van een nieuw te ontwikkelen geneesmiddel vast te stellen. Daarnaast komen ook andere aspecten van PET aan de orde. Zo is PET zeer bruikbaar op andere terreinen van geneesmiddelonderzoek, zoals meten of een geneesmiddel op de juiste plaats van werking terechtkomt (targeting). Ook heeft klinisch radiofarmacologisch onderzoek de mogelijkheid om de effectiviteit van een farmacotherapeutische behandeling te meten (monitoring). Door de farmacokinetiek en farmacologie van een radioactief gelabeld geneesmiddel met behulp van PET vast te stellen, kan bepaald worden of een patiënt al dan niet goed op een therapie reageert. Daarmee kan in een zo vroeg mogelijk stadium van ziekten, zoals kanker, de juiste farmacotherapeutische behandeling ingesteld worden.
Uit onderzoek van University College London blijkt dat mensen die veel groente en fruit eten hun risico op hart- en vaatziekten en kanker verminderen. Het Voedingscentrum biedt daarom een aantal tips. Zo past fruit eten goed bij het ontbijt. Je kunt fruit verwerken in de muesli met yoghurt, aardbei op beschuit doen. Tomaat, komkommer of waterkers is lekker op je brood, maar dat geldt ook voor gebakken paprika of andere groenten. Let bij het avondeten op het verschil in gewicht bij rauwe groente ten opzichte van bereide groente. Zo slinken sommige groentes enorm en valt er bij andere soorten veel af, zoals bij spruitjes en witlof. Tussendoor een groentesalade eten is ook prima. Kies tenslotte voor seizoensgroenten en fruit, of anders in pot, diepvries of conserven. Dat is goedkoper en duurzaam.
Patiënten met de erfelijke tumorsyndromen von Hippel-Lindau (VHL) en Multipele Endocriene Neoplasie type 1 (MEN1) ontwikkelen al in een vroeg stadium tumoren in de alvleesklier. Sophie van Asselt testte tijdens haar promotieonderzoek nieuwe technieken om deze op te sporen, waarvan één inderdaad effectiever blijkt dan de huidige technieken. Met goede opsporingstechnieken kunnen tumoren eerder ontdekt en bestreden worden om uitzaaiing te voorkomen, en daarmee de levensverwachting van deze patiënten te verhogen. Van Asselt onderzocht patiënten met de ziekte VHL en MEN1. Beide zijn zeldzame, erfelijke ziekten, waarbij in het lichaam zogenaamde neuro-endocrine tumoren ontstaan, onder andere in de alvleesklier. Deze patiënten kunnen alleen genezen als de tumoren met een operatie worden verwijderen. Als ze echter te groot zijn of al uitgezaaid, is genezing vaak niet meer mogelijk. VHL- en MEN1-patiënten worden regelmatig onderzocht op de aanwezigheid van tumoren, om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen ingrijpen. Tot nu toe gebeurt dat met een CT- of MRI-scan en een octreotidescan. Deze methoden zijn echter nog niet optimaal, waardoor artsen tumoren nog te vaak te laat ontdekken. Van Asselt vergeleek daarom de huidige opsporingsmethoden met andere technieken. Zij concludeert dat endoscopische echografie een gevoeligere techniek is, waarmee tumoren in de alvleesklier eerder op te sporen zijn. Positron emissie tomografie (PET) bleek juist niet zinvol. Sophie van Asselt (1984) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Endocrinologie en Medische Oncologie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Zij blijft na haar promotie werken in het UMCG bij als maag-darm-leverarts in opleiding.
Leverfibrose, een ernstige leveraandoening, ontstaat mede doordat de antioxidanten in de cellen van de lever zodanig veranderen dat er een voordeel is voor littekenproducerende cellen ten opzichte van de functionele levercellen. Dat concludeert Marjolein Tiebosch in haar promotieonderzoek. Zij onderzocht de rol van twee soorten cellen (stellaatcellen en myofibroblasten) in de vorming van het littekenweefsel. Leverfibrose is een aandoening waarbij de lever reageert op chronische schade aan de levercellen door overmatig littekenweefsel te maken. De ziekte kan overgaan in levercirrose, waarbij de lever onherstelbaar beschadigd raakt, en leverkanker. Het littekenweefsel wordt vooral geproduceerd door twee soorten levercellen: stellaatcellen en myofibroblasten. Door een ontstekingsreactie als gevolg van de schade gaan de levercellen dood, terwijl de myofibroblasten toenemen en littekenweefsel produceren. Tiebosch onderzocht of antioxidantsystemen van de cellen in dit tweeledige proces een rol spelen. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn, en wel door een aanpassing van die antioxidantmechanismen. Dat aanpassingsproces kan met medicijnen (zoals cafeïne of een tussenproduct van cafeïne) worden bestreden. Tiebosch pleit daarom voor verder onderzoek naar dergelijke therapieën, die uiteindelijk een klinische toepassing kunnen hebben. Marjolein Tiebosch (1987) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten, secties Gastroentrologie en Hepatologie, van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd als MD/PhD-traject (Junior Scientific Masterclass) van het UMCG en door de J.C. de Cock stichting.
Proefschrift mw. J.M. Willems: The Triad of renal function, erythropoietin and haemoglobin in old age. Met het ouder worden veranderen de fysiologische processen van het menselijk lichaam. De veroudering van verschillende weefsels en organen gaat gepaard met een toegenomen kwetsbaarheid van ons lichaam. De meeste functies zijn gewoonlijk vlak voor het dertigste levensjaar optimaal en nemen dan langzaam maar zeker af. Maar zelfs met dit verlies blijft de functionaliteit van de verschillende organen tijdens de rest van het leven op een voldoende niveau, aangezien onze organen over aanzienlijk meer functionele capaciteit beschikken dan het lichaam nodig heeft (functionele reserve). Hoewel de afname van de functionele capaciteit van tal van organen slechts weinig invloed heeft op de leefwijze van de mens, kan een dergelijk verlies van grote invloed zijn op de gezondheid, welbevinden en ook overlevingskansen. Veranderingen in de nierfunctie bijvoorbeeld kunnen grote gevolgen hebben voor de mate waarin bij ouderen sommige geneesmiddelen uit het lichaam kunnen worden afgevoerd. Het eerste deel van dit proefschrift richt zich op onderzoek van de veroudering van de nierfunctie, op de capaciteit tot het produceren door de ouder wordende nieren van het hormoon erythropoëtine (EPO) en de aanmaak van hemoglobine door het beenmerg op oude leeftijd. Het tweede deel van dit proefschrift richt zich op de consequenties van de achteruitgang in nierfunctie en het hebben van bloedarmoede (vermindering in hemoglobine) op oude leeftijd. Een belangrijke doelstelling voor dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in de nierfunctie, erythropoëtine productie en het hemoglobine gehalte bij oudere mensen alsmede om te onderzoeken wat het effect van de genoemde determinanten is op de overlevingskans. Het achterliggende idee is om in de klinische praktijk gefundeerde adviezen te kunnen geven dan wel therapieën te kunnen initiëren of juist na te laten bij oudere patiënten met een verminderde nierfunctie, met verminderde erythropoëtine productie als mede bij ouderen met bloedarmoede. Fysiologie : hemoglobine, erythropoëtine en nierfunctie Belangrijk voor het begrijpen van ziekten bij oudere mensen, is te weten hoe de verouderingsprocessen van de diverse orgaansystemen verlopen. Dit is met name van belang omdat het aantal ouderen de komende jaren fors zal toenemen en in 2050 zal een vijfde van de mondiale bevolking ouder zijn dan 85 jaar. (1) De veroudering heeft verschillende invloed op de diverse orgaansystemen. Zo blijft bijvoorbeeld de beenmerg functie, welke onder andere zorgt voor de aanmaak van de rode bloedcellen, over de jaren heen redelijk intact. (2) Bloedarmoede op oudere leeftijd is dan ook niet een normale bevinding. Ondanks dat de gerapporteerde prevalentie van bloedarmoede bij ouderen variabel is, wordt deze geschat op 40% in de algemene populatie van de oudste ouderen. (3,4) Het hebben van bloedarmoede is in algemene zin niet gunstig en wordt op oude leeftijd geassocieerd met afname van vitaliteit, functionele achteruitgang, cognitieve stoornissen en verhoogde sterftekans. (5,6) Van een ander belangrijk orgaansysteem, de nieren, is bekend dat de functie juist lineair afneemt met het vorderen van de leeftijd. Chronische nierziekte, zich uitend in een verminderde nierfunctie, komt veel voor op oudere leeftijd en is voorspellend voor zowel hart-en-vaatziekte als ook voor sterfte. (7,8) Ondanks de afname in nierfunctie, lijkt het door de nieren geproduceerde hormoon erythropoëtine dezelfde spiegels te hebben op oudere leeftijd als op jonge leeftijd. EPO bevordert de vorming van rode bloedcellen en is recent ook, onafhankelijk van andere factoren, geassocieerd met mortaliteit op oude leeftijd.(9) Voor het begrijpen en interpreteren van nierfunctie, EPO spiegels en bloedarmoede bij de oudere patiënt, is de kennis van de gebruikelijke veroudering van deze organen onontbeerlijk. Ook wetenschap met betrekking tot overlevingskansen zou van waarde kunnen zijn bij de klinische besluitvorming bij deze oudste ouderen. Immers, bij beperkte overleving zal kunnen worden afgezien van belastende behandelingen van andere aandoeningen. Dit zal zeker bijdragen aan het welbevinden als ook aan de kwaliteit van zorg voor en kwaliteit van leven van (aller-) oudsten patiënten. Een belangrijk deel van het onderzoek beschreven in dit proefschrift maakt deel uit van de Leiden 85-plus studie. Deze studie is een longitudinaal onderzoek van een cohort Leidse ouderen van 85 jaar oud. Werving van deze ouderen vond plaats tussen 1997-1999. Alle inwoners van Leiden, ook als zij woonachtig waren in een verpleeghuis, werden kort nadat zij 85 jaar geworden waren uitgenodigd om mee te doen aan deze studie. Er werd hierbij niet geselecteerd op gezondheid of demografische kenmerken.(10) In het totaal hebben 599 ouderen deelgenomen aan dit onderzoek en dat is 87 % van alle potentiële deelnemers. Alle deelnemende ouderen werden thuis bezocht en geïnterviewd. Tenslotte werd bloed afgenomen en een electrocardiogram gemaakt. Gedurende 5 jaar werden vervolgens alle nog in leven zijnde deelnemers eenmaal per jaar bezocht. Voor de studie naar de associatie tussen hematologische parameters en overleving bij de oudste ouderen, werden de deelnemers van de Leiden Langleven studie geïncludeerd. In de Leiden Langleven studie namen 420 families deel, bestaande uit langlevende Kaukasische broers en zussen samen met hun kinderen en de partners van de kinderen. (11) De langlevende broers waren tenminste 89 jaar oud en de langstlevende zussen tenminste 91 jaar. Alle deelnemers bezochten het studiecentrum in Leiden alwaar ook bloed werd afgenomen. Ter vergelijking van het hemoglobine gehalte, de EPO spiegels en nierfunctie van de oudste ouderen met jongere individuen werden de deelnemers van de Bronovo studie onderzocht in één hoofdstuk. Het Bronovo cohort was eerder gebruikt om referentie waarden voor de verschillende bloedwaarden voor allerlei verschillende leeftijdsgroepen te bepalen. Dit onderzoek vond plaats in een perifeer ziekenhuis in ‘s-Gravenhage. In totaal werden er bij 275 random geselecteerde vrijwilligers in de leeftijd van 20-85 jaar bloed afgenomen, waarbij er niet werd geselecteerd op gezondheid of demografische kenmerken. (12) Alleen zwangere personen alsmede mensen met diabetes mellitus, gebruik van anticonceptiva, vitamine of foliumzuur suppletie dan wel orale antistolling werden uitgesloten van deelname. Voor het onderzoek naar het effect van de hoogte van het hemoglobine gehalte op de opname duur na heupchirurgie werd de Leiden Heupfractuur studie gebruikt. In deze studie werden 344 patiënten na acute heupchirugie bekeken die ouder waren dan 65 jaar. Allen werden geopereerd in de periode 2005 tot 2006 in het Leids Universitair Medisch Centrum. Het enige exclusie criterium was patiënten met een re-operatie in verband met ernstige bloedingcomplicaties. Het totaal cohort bestond uit 317 ouderen. Hemoglobine waarden en opnameduur werden verkregen uit het patiëntinformatie systeem van het Leids Universitair Medisch Centrum. De glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) is het totale volume van urine wat in een gedefinieerde tijdseenheid gefilterd wordt door alle glomeruli van beide nieren bij mensen met een normale bloeddruk is dat ongeveer 0,12 liter per minuut oftewel ca. 170 liter per dag. De GFR is de belangrijkste factor voor het inschatten van de nierfunctie. Aangezien het nagenoeg onuitvoerbaar is om bij de oudste ouderen de GFR te meten, bijvoorbeeld door inuline toediening, is het zeer belangrijk om deze GFR adequaat te kunnen berekenen. In hoofdstuk 2 wordt de studie beschreven waarin het effect van leeftijd op de meest gebruikte formules om de nierfunctie te berekenen is onderzocht. De resultaten tonen aan dat de Cockroft-Gault formule, waarin het lichaamsgewicht is geïncorporeerd de nierfunctie onderschat bij de oudste ouderen in vergelijking met de MDRD en de CKD-EPI formules. Verder werden er aanwijzingen gevonden dat met implementatie van de nieuwe CKD-EPI formule het aantal oude mensen met chronisch nierlijden zal toenemen. Op basis van deze resultaten werd geconcludeerd dat het belangrijk is om in de klinische praktijk de voor- en nadelen van formules die nierfunctie berekenen te kennen en daarop in te spelen, zeker voor de oudste groep patiënten. Het belang van het adequaat calculeren van de nierfunctie wordt verder ondersteund doordat deze studie aantoonde dat oude mensen met een slechte nierfunctie (< 30ml/min/1.73m2) geassocieerd is met een verhoogd risico op overlijden. De MDRD formule voorspelt dit verhoogd overlijdensrisico het meeste bij oude mensen. Echter meer onderzoek naar de meest adequate berekening voor nierfunctie voor de oudste ouderen is nodig. In hoofdstuk 3 worden de resultaten gepresenteerd van de studie naar de relatie van leeftijd op de spiegels van erythropoëtine en hemoglobine en de nierfunctie in gezonde vrijwilligers. De onderzoekspopulatie bestond uit deelnemers van de Bronovo Studie in de leeftijd van 30 tot 85 jaar. Het onderzoek toonde aan dat het hemoglobine gehalte en het aantal erythrocyten (rode bloedcellen) stabiel blijven over de jaren heen, in tegenstelling tot het aantal reticulocyten (jonge, onrijpe rode bloedcellen) welke dalen met toename in leeftijd. Verder werd ondanks achteruit gaande nierfunctie met toenemende leeftijd, verhoogde erythropoëtine spiegels gevonden op oudere leeftijd. Twee mogelijke hypotheses ten aanzien van deze bevindingen worden beschreven. Kort gezegd is de meest waarschijnlijk verklaring dat het stijgen van de EPO spiegels de nieuwgevormde erytrocyten beschermd tegen afbraak en tevens hun overleving verlengd hetgeen resulteert in een stabiel aantal erythrocyten. Verder worden met het vorderen van de leeftijd de hematopoëtische voorloper cellen minder gevoelig voor erythropoëtine wat resulteert in een verminderd aantal reticulocyten. De hierdoor dreigende anemie leidt tot een stijging van de EPO productie. De tweede hypothese is dat er primair een stijging van de EPO spiegel plaats vindt ten gevolge van lokale hypoxie in de nier door verminderderde nierdoorbloeding ten gevolge van arteriosclerose op oude leeftijd. Door de erythropoëtine geïnduceerde toename van de overleving van de erythrocyten, moet de aanmaak van de rode bloed cellen geremd worden om een stabiel aantal te bereiken. Het is van belang dat verder onderzoek gaat plaatsvinden naar het onderliggend mechanisme achter het gelijk blijven van het hemoglobine gehalte en het aantal erythrocyten op oudere leeftijd ondanks de stijging van het erythropoëtine. De studie waarin gekeken wordt of bij ouderen met familiaire langlevendheid dit overlevingsvoordeel deels toegeschreven kan worden door toegenomen hematopoëtische (beenmerg) capaciteit staat beschreven in hoofdstuk 4. Het onderzoek toonde aan dat ouderen met familiare langlevendheid inderdaad een overlevingsvoordeel hebben, maar dat er geen verschillen waren in aantallen leucocyten, thombocyten en het hemoglobine gehalte in vergelijking met gewone ouderen. Derhalve kan de verklaring van de langlevendheid niet gezocht worden in de hematopoëtische capaciteit. Verder bleek dat alle ouderen met familiaire langlevendheid met bloedarmoede een hoger overlijdensrisico hadden dan dezelfde ouderen zonder anemie. Geen relatie werd gevonden met lage aantallen witte bloedcellen en bloedplaatjes en overlevingskans in ouderen met familiaire langlevendheid. Gezien de verlaagde overlevingskans verdient het aanbeveling om bloedarmoede niet toe te schrijven aan leeftijd maar om verder onderzoek in te stellen naar de oorzaak van het ontstaan van de anemie. Meer studie in families met exceptionele langlevendheid en hematologische veranderingen is uiteraard nodig. De resultaten van de studie ten aanzien van de voorspellende waarden van witte bloed cellen en C-reactive protein (CRP) bij de oudste ouderen wordt beschreven. Verhoogde waarden van witte bloedcellen en CRP is op middelbare leeftijd geassocieerd met een verhoogd risico op ziekte en sterftekans.(13-15) Deze studie laat zien dat ook bij de oudste ouderen zowel CRP als ook witte bloedcellen onafhankelijke voorspellers zijn voor sterfte. Het is onwaarschijnlijk dat onderliggende ziekten bij de start van de studie hieraan hebben bij gedragen, aangezien de resultaten hetzelfde bleven na correctie voor co-morbiditeit. De pathofysiologische verklaring waarom verhoogde aantallen witte bloedcellen sterfte voorspellen is niet goed begrepen. Zijn deze verhoogde witte bloedcellen direct betrokken bij het ontstaan van vasculaire aandoeningen dan wel zijn deze witte bloedcellen meer een risico indicator voor andere factoren die vasculaire schade veroorzaken? (16) Meer onderzoek naar het pathofysiologische mechanisme achter de verhoogde aantallen witte bloedcellen en hun rol bij de verhoging van de mortaliteit zou meer helderheid hier over kunnen opleveren. In de klinische praktijk lijkt het aan te bevelen om meer aandacht te besteden aan de potentie van witte bloedcellen als voorspeller van sterfte bij de oudste patiëntengroep. In hoofdstuk 6 wordt de associatie tussen onverklaarde bloedarmoede en overleving beschreven. De resultaten laten zien dat bij onze oudste ouderen (85 jaar) in 37% van de mensen geen medische verklaring voor hun bloedarmoede werd gevonden. Deze relatieve hoge prevalentie van personen met onverklaarde bloedarmoede betekent dat onder een belangrijk deel van de oudere bevolking geen verklaring gevonden wordt voor hun bloedarmoede. Verder werd geconcludeerd dat de mensen met deze onverklaarde bloedarmoede gelijke overlevingskansen hadden in vergelijking met mensen zonder bloedarmoede. Deze resultaten zouden kunnen betekenen dat als bij oudere patiënten geen oorzaak voor de bloedarmoede kan worden gevonden, geen verregaande klinische onderzoeken hoeven plaats te vinden. Uiteraard zal deze bevinding verder onderzocht moeten worden, bij voorkeur in prospectieve observationele studies als ook in interventie studies. Overigens werd een twee keer zo hoog risco op overlijden gevonden in de groep ouderen met een bloedarmoede waarvoor wel een verklaring was gevonden in vergelijking met de ouderen zonder bloedarmoede en diegene met onverklaarde bloedarmoede. Het lijkt evident dat op basis van bovenstaande bevindingen verder onderzoek noodzakelijk is naar de implicaties van de onverklaarde bloedarmoede bij ouderen met als doel het aantal ziekenhuis bezoeken en belastende onderzoeken tot een minimum te beperken. Bloedarmoede (=laag hemoglobine gehalte) en heup fracturen zijn beiden veel voorkomende aandoeningen bij oudere mensen. De relatie tussen bloedarmoede en een heupoperatie vanwege een gebroken heup is controversieel. De voorspellende waarde van het hemoglobine gehalte rondom een heupoperatie werd onderzocht in een historisch cohort van oudere patiënten met een gebroken heup die in het Leids Universitair Medisch Centrum geopereerd werden en de resultaten zijn beschreven in hoofdstuk 7. Het hemoglobine gehalte dat bepaald wordt na de operatie is om gekeerd gerelateerd aan de opnameduur in het ziekenhuis na een heup operatie, terwijl het uitgangs-hemoglobine gehalte van voor de operatie geen enkele invloed heeft op de opname duur. Deze resultaten zouden kunnen betekenen dat bij oudere patiënten met acuut ontstane bloedarmoede ten gevolge van het bloedverlies bij de heupoperatie dit een negatieve invloed heeft op het post-operative beloop en herstel van deze ouderen. Aangezien er heden ten dage een strenge transfusie richtlijn geldt in ons land voor alle leeftijden, zou indien onze resultaten worden bevestigd in grotere, prospectieve onderzoeken, de huidige richtlijn wat betreft ouderen moeten worden aangepast. Kennis met betrekking tot de fysiologische veranderingen door veroudering van de nierfunctie, EPO en het hemoglobine gehalte is essentieel voor klinici. De resultaten van de hier beschreven onderzoeken geven inzicht in de leeftijdgerelateerde verandering in nierfunctie en de relatie met erythropoëtine productie alsmede het handhaven van de hemoglobine spiegels op oudere leeftijd. Voorts kan er op basis van deze bevindingen gespeculeerd worden over de voorspellende waarde op overlevingskansen van de markers nierfunctie, EPO en hemoglobine bij de oudste ouderen. Het belang van deze kennis is een toegenomen alertheid onder medici op een verhoogd overlijdensrisico voor deze oudere personen. Verder kan deze kennis bijdragen aan de zogeheten “tailor made medicine” wat wil zeggen een behandelingsprogramma op het individu toegesneden. Drie fenomenen bij de oudste ouderen die in dit proefschrift beschreven zijn verdienen in het bijzonder de aandacht voor toekomstig onderzoek: de meest adequate manier om de nierfunctie te berekenen, de waarde van EPO en de rol van onverklaarde anemie. Het begrijpen van de tekortkomingen van de verschillende formules om de nierfunctie te berekenen op hogere leeftijd is een uitdaging. De MDRD formule lijkt de beste schatting te geven voor de oudste ouderen, terwijl het toepassen van de nieuwe CKD-EPI formule ten opzichte van de MDRD formule leidt tot een toename van het aantal ouderen met chronische nierinsufficiëntie, het geen consequenties heeft voor therapeutische besluitvorming en het aantal ziekenhuisopnames. Daarnaast kan een toename in verwijzingen van deze oudste ouderen naar de nefroloog leiden tot andere dilemma’s. Het nut van een nierbiopsie of van nierfunctievervangende therapie bij deze patiënten met comorbiditeit moet opwegen tegen de complicaties. De eventuele meerwaarde ervan op de kwaliteit van leven moet hierin leidend zijn. EPO spiegels in oudere individuen blijken relatief laag indien er sprake is van ernstig nierfalen (< 30ml/min/1.73m2). Meer onderzoek is noodzakelijk om deze resultaten te bevestigen in andere populaties oudere patiënten. Indien dit het geval zou zijn, kan bij ouderen met ernstige nierfunctiestoornis, erythropoëtine substitutie therapie overwogen worden, wat haar waarde al heeft bewezen in het verbeteren van de kwaliteit van leven bij predialyse- en kankerpatiënten. In lijn met de literatuur wijst ons onderzoek ook uit dat anemie bij ouderen niet “normaal” is en daarom ook aandacht verdient. In de benadering van de oudste ouderen met bloedarmoede is het belangrijk om te realiseren dat onverklaarde anemie niet is geassocieerd met meer sterfte. Theoretisch zou het zo kunnen zijn dat in deze groep patiënten met onverklaarde anemie, een relatief laag hemoglobine gehalte onderdeel is van hun “normale” fenotype. Hiervan uitgaande hebben deze mensen, in het licht van veroudering, wellicht een overlevingsvoordeel ten gevolge van hun gunstige reologie? Anderszins zou een onverklaarde anemie veroorzaakt kunnen worden door afgenomen erytrocyten productie ten gevolge van leeftijd gerelateerde capaciteitsafname van de haematopoëtische stamcel. Een myelodysplastisch syndroom (MDS) waarbij slechts een cellijn uitvalt (de erytrocyten) met hierbij een laag risico op verdere verslechtering van het ziektebeeld, kan ook een onverklaarde anemie zonder overlevingsnadeel verklaren. Als één van bovenstaande hypotheses in verder prospectief observationeel onderzoek bevestigd wordt, zal het in de toekomst niet meer nodig hoeven zijn om de oudste ouderen met onverklaarde anemie bloot te stellen aan klinische en/of invasieve evaluatie. Uiteraard zal er naast verder onderzoek, blijvend aandacht besteed moeten worden om de vertaalslag tussen wetenschappelijk onderzoek en de dagelijkse klinische praktijk te kunnen blijven maken. Dit alles om de beste benadering voor onze oudste patiënten te kunnen faciliteren.
Een beroerte op jongere leeftijd is vaak ingrijpender dan tot nu toe werd gedacht. Dat schrijven onderzoekers van het Radboud umc in het wetenschappelijk tijdschrift Stroke. Een derde van de mensen die op jonge leeftijd al een beroerte kregen was tien jaar later overleden of kon niet goed meer voor zichzelf zorgen. Algemeen werd aangenomen dat mensen die een herseninfarct kregen pech hadden en daarna doorgingen met hun leven. Dat blijkt dus niet te kloppen. Zo zijn deze mensen tien keer zo vaak werkloos als gemiddeld, functioneren ze minder goed en overlijden ze vaker aan hart- en vaatziekten, infecties en kanker. Mensen zouden na een beroerte beter moeten worden begeleid en goede medicatie moeten gebruiken om de risico’s te verminderen.
De laatste jaren groeit de zorg dat langdurig werken in ploegendiensten gezondheidsrisico's kan veroorzaken, waaronder kanker, overgewicht en harten vaatziekten. Het merendeel van de wetenschappelijke literatuur toont aan dat werken in ploegendienst ook tot een verhoogd risico op metabole gezondheidseffecten leidt, zoals een toename van lichaamsgewicht of een verstoorde suiker- en vethuishouding; een substantieel deel laat dit verband echter niet zien. Dit blijkt uit een literatuuroverzicht van het RIVM, dat in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is uitgevoerd. De discrepantie tussen de onderzoeksresultaten wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een grote verscheidenheid in de opzet ervan. Zo kan het type van de onderzochte ploegendienst variëren (zoals avond- of, nachtdienst, of wisselende diensten), net als de studiepopulatie (geslacht, beroep en dergelijke). Ook is in sommige onderzoeken niet gekeken naar leefstijlfactoren die de relatie tussen nachtwerk en metabole factoren kunnen beïnvloeden (roken, alcoholgebruik, bewegen en voeding). Het moment waarop wordt gegeten lijkt van invloed op veranderingen in metabole functies als gevolg van werken in ploegendienst. De relatie tussen mogelijke effecten op metabole risicofactoren had tot nu toe minder aandacht in wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van werken in ploegendienst. Meer inzicht hierin is belangrijk, aangezien metabole risicofactoren bijdragen aan het ontstaan van diverse chronische aandoeningen, zoals hart- en vaatzieken en diabetes type II. In Nederland werkt 16 procent van de beroepsbevolking soms of regelmatig in de nachtdienst (1,2 miljoen mensen) en 51 procent geeft aan soms of regelmatig tijdens de avonduren te werken (3,8 miljoen mensen). Aanbevolen wordt onder andere om in onderzoek specifieke aandacht te hebben voor de invloed van de leefstijlfactoren bewegen en eten, roosterkenmerken en individuele variaties in dag- en nachtritmes. Deze factoren bieden aanknopingspunten voor toekomstige interventies.
Peter van Galen: ‘Molecular regulation of human hematooietic stem cells’. Van Galen onderzocht de vraag waarom bloedstamcellen gedurende het hele leven actief blijven. Doel van het onderzoek was een beter beeld te krijgen van de processen en factoren die bloedstamcellen hun unieke eigenschappen geven. Dit zou op termijn het gebruik van bloedstamcellen voor klinische doeleinden, bijvoorbeeld transplantatie, moeten vergemakkelijken en leiden tot meer inzicht in het ontstaan van ziekten als een verminderde immuunfunctie of leukemie (bloedkanker). De promovendus concentreerde zich in zijn onderzoek op moleculen die betrokken zijn bij de regulering van celdeling, vernieuwing en overleving van bloedcellen.
Mensen die regelmatig op ontspannen wijze joggen leven gemiddeld zes jaar langer dan mensen die dat niet doen. Dat meldt het gezondheidsmagazine Body Talk op basis van langlopend onderzoek door de Deense Bispebejerg University School of Medicine. Aan het onderzoek namen ruim 19.000 inwoners van Kopenhagen deel. Zij werden over een periode van 35 jaar gevolgd. Vooral mensen die op zodanige wijze aan jogging doen dat ze tijdens het lopen nog een praatje kunnen maken boeken gezondheidswinst. Mensen die sneller joggen en zichzelf daarmee overbelasten zien juist wat minder gezondheidswinst en scoren zelfs slechter dan niet-joggers. Vooral de kansen op hart- en vaatziekten, kanker, ademhalingsziekten en beroertes nemen af.
Prof.dr. Fred Spijkervet gaat in zijn oratie in op de toekomst van de Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie. De toekomst van de MKA-chirurgie ligt volgens Spijkervet in de continue (door)ontwikkeling van de kennis en behandelmogelijkheden van aandoeningen die uitgaan van de mond, kaken en aangrenzende delen van het aangezicht. Voorbeelden hiervan zijn ontwikkelingen in de 3D-beeldvormende technologie en het vertalen van klinische problemen naar het laboratorium en vice versa. Het op niveau brengen en houden van onderzoek is niet eenvoudig gezien de sterk krimpende overheidsmiddelen voor onderzoek, onderwijs en opleiding. Willen we de MKA-chirurgie blijven verbeteren, vooral op wetenschappelijk gebied, dan zijn kwaliteiten nodig om vakgebiedoverstijgend te werken. Vakgroepoverstijgend kunnen werken, dus open staan voor multidisciplinaire samenwerking, is in het huidige tijdsbeeld essentieel om wervend te zijn voor onderzoek binnen de tweede en derde geldstroom. Een goed voorbeeld hiervan is het Expertise Centrum voor Sjögren in het UMCG, waar mede door de inzet vanuit de MKA-chirurgie toonaangevend onderzoek wordt verricht en substantiële externe financiering voor onderzoek is verkregen. Soortgelijke ontwikkelingen zijn zichtbaar bij het onderzoek vanuit de MKA-chirurgie naar bijwerkingen van kankertherapie op de mond en kaken. De toekomstige zorg wordt - aan de hand van kwaliteits- en prestatie-indicatoren - steeds meer gestuurd door de overheid en zorgverzekeraars. Daarbij is niet altijd de kwaliteit van de zorg leidend, maar spelen economische factoren regelmatig een minstens even belangrijke rol. Om ook voor de toekomst de zorgverlening vanuit de MKA-chirurgie veilig te stellen, en zo mogelijk op een nog hoger niveau te brengen, is het van belang om vanuit de beroepsvereniging in de nabije toekomst voor veel voorkomende aandoeningen en behandelingen, bij voorkeur op wetenschappelijk bewijs gebaseerde, indicatoren op te stellen en te toetsen. Hierbij moet men ook rekening houden met de vergrijzende samenleving. Welke MKA-zorg heeft de oudere mens nodig en in hoeverre bepaalt een goede mondgezondheid ook hoe gezond de oudere mens is? De MKA-chirurgie werkt in de tweede en derdelijnszorg op het grensvlak van de geneeskunde en de tandheelkunde. De komende jaren moet daarom veel worden ingezet om de kennis op het gebied van de mondgezondheid van de ouder wordende patiënt, en de impact hiervan op het gezond ouder worden, én de dagelijkse zorgpraktijk verder te ontwikkelen.
Om afvalstoffen via de gal te kunnen uitscheiden en afvoeren, beschikt de lever over een ingenieus systeem van buizen en kleinere kanaaltjes. C. Slim van de RUG onderzocht hoe het unieke kanaalnetwerk tot stand komt en functioneert. Voor een goede leverfunctie en een gezond lichaam zijn de buisvormende cellen (hepatocyten) van de lever erg belangrijk. Onderzoekers begrijpen nog niet precies hoe hepatocyten een netwerk van kanaaltjes kunnen aanleggen, en hoe dat netwerk intact blijft. Door hun unieke eigenschappen maken hepatocyten geen grote buis, maar kunnen ze meerdere kleine kanaaltjes maken. De inzichten helpen om de ontwikkelingsbiologie van de lever, maar ook om die van aandoeningen als levercysten, leverfibrose en leverkanker beter te begrijpen.
Astma komt minder vaak voor bij mensen die al op jonge leeftijd geïnfecteerd zijn met bepaalde wormen. Dr. Hermelijn Smits onderzoekt hoe dat komt. Mogelijk is er op basis van moleculen van de worm een behandeling voor astma te ontwerpen. Ze ontving voor haar onderzoek onlangs een Vidi-subsidie van NWO. Niemand is blij met een worminfectie, toch kunnen er positieve kanten aan zitten. Dr. Hermelijn Smits onderzoekt het effect van chronische worminfecties op allergische astma. Vanuit de hygiënehypothese – allergieën nemen toe doordat we minder in aanraking komen met ziekteverwekkers – ontstond het idee dat bepaalde infecties bescherming zouden kunnen bieden tegen allergische aandoeningen, zoals astma. “Voor de worm Schistosoma, ook wel Bilharzia genoemd, is daar inderdaad bewijs voor gevonden. Uit Afrikaanse veldstudies blijkt dat kinderen die deze worm bij zich dragen minder allergische klachten hebben”, aldus Smits. Het effect van Schistosoma is ook zichtbaar in het afweersysteem: geïnfecteerden hebben meer regulatoire B-cellen. “Deze cellen onderdrukken ontstekingsreacties. De wormen zorgen er zo voor dat ze soms wel 10 jaar in het lichaam kunnen blijven leven.” Smits onderzoekt welke stoffen hiervoor verantwoordelijk zijn. Mogelijk zijn die te gebruiken voor een therapie tegen astma. Het onderzoek wordt gedeeltelijk gedaan in Gabon, waar Schistosoma veel voorkomt. De B-cellen van mensen met deze infectie worden grondig onderzocht. “We gaan ze moleculair karakteriseren en kijken naar signaaltransductieroutes, epigenetische kenmerken en metabole stoffen”, aldus Smits. Zij hoopt hiermee op het spoor te komen van moleculen die het gunstige effect van wormen kunnen nabootsen. Je laten infecteren met Schistosoma om astma tegen te gaan is geen goed idee. De worminfectie moet waarschijnlijk al op jonge leeftijd plaatsvinden. Bovendien kan de worm zelf ook schadelijk zijn. Vermoeidheid, concentratieproblemen en groeiachterstand komen voor. Bij een klein deel van de besmette mensen treden zelfs zeer ernstige complicaties op, zoals leverfibrose, blaaskanker en onvruchtbaarheid. “Om die reden bieden we alle besmette mensen die meedoen aan het onderzoek wormbehandeling aan”, aldus Smits. Smits richt zich op de B-cellen, maar er is een heel netwerk van afweercellen betrokken bij het onderdrukken van de afweer. “Regulatoire B-cellen activeren regulatoire T-cellen. En dendritische cellen spellen waarschijnlijk ook een rol. Bij dit Vidi-project onderzoeken we ook de communicatie tussen deze type cellen.” Het onderzoek wordt op de voet gevolgd door het Longfonds, dat hoopt op een vaccin tegen astma. “Het is mogelijk dat we stoffen vinden die astma kunnen voorkomen. Waarschijnlijk zullen we daarmee nooit de hele bevolking gaan vaccineren, maar alleen kinderen uit families waarin astma veel voorkomt”, aldus Smits. Zij richt zich op astma, maar de resultaten van het onderzoek kunnen ook interessant zijn voor andere allergische aandoeningen en auto-immuunziektes. Dr. Hermelijn Smits (1971) is onderzoeker op de afdeling Parasitologie van het LUMC. Met een eerdere Veni-subsidie (2006) ontdekte ze het belang van B-cellen bij het tolereren van wormen door het lichaam. Immunity, Infection and Tolerance is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Dhr. Tim Hendrikx, MSc, "Intracellular traffic jam: cholesterol accumulation as cause for chronic inflammatory diseases" Doordat obesitas steeds vaker voorkomt, neemt ook het aantal mensen met een vette lever enorm toe. Sommigen ontwikkelen leverontsteking, oftewel non-alcoholic hepatic steatosis (NASH), wat weer kan leiden tot ernstig leverfalen of leverkanker en momenteel niet te behandelen is. Dit proefschrift onderzoekt de mechanismen die leverontsteking veroorzaken. Het blijkt dat de opeenstapeling van cholesterol in de lysosomen (afvalverwerkers in de cel) van Kupffer cellen gepaard gaat met een verhoogde ontstekingsreactie. Een mogelijke behandeling tegen deze lysosomale cholesterol stapeling bleek effectief. Daardoor kan dit onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke therapieën om die vetstapeling in de macrofagen tegen te gaan en op die manier leverontsteking te voorkomen.
Met een donatie van 33.000 euro van Stichting Roparun heeft VUmc Cancer Center Amsterdam twee nieuwe hoofdhuidkoelers aangeschaft. Die helpen haaruitval bij de patiënt tijdens en na de chemokuur te verminderen of zelfs helemaal te voorkomen. De apparaten zijn eind januari in gebruik genomen en verschillende patiënten die chemotherapie krijgen op de afdeling (long)oncologie hebben er al van geprofiteerd. "We kunnen nu bij veel soorten chemo voorkomen dat al het haar uitvalt", aldus Thecla Raas, verpleegkundige op de dagbehandelingsunit oncologie, hematologie, longenoncologie van VUmc. "We zijn heel blij dat we onze patiënten deze extra service kunnen geven." De patiënt krijgt een kap op zijn/haar hoofd, die de hoofdhuid afkoelt. Hierdoor krijgt de chemo minder vat op het haar. Het koelen begint een half uur voor de chemo, loopt door tijdens de chemo en gaat nog anderhalf uur door nadat de chemo is gestopt. De hoofdhuidkoeling wordt alleen in palliatieve setting aangeboden. Michael Beenhakker, directeur van Stichting Roparun: "We zijn blij dat we op deze manier een bijdrage kunnen leveren aan het belangrijke werk dat VUmc verricht." De Roparun is een estafetteloop van Parijs en Hamburg naar Rotterdam. Duizenden lopers, fietsers, chauffeurs en verzorgers zamelen met deze sportieve prestatie geld in voor goede doelen die zich richten op palliatieve zorg voor mensen met kanker. Dit jaar start de 24e editie van de Roparun op zaterdag 23 mei in Parijs en Hamburg.
Kinderen die een oog moeten missen vanwege bijvoorbeeld oogkanker, krijgen meestal een kunstoog. Dat oog moet meerdere keren vervangen worden door een groter exemplaar. "We ontwikkelen in samenwerking met de afdeling oogheelkunde en de TU Delft nu een 4D-geprint oog, dat is een kunstoog dat in de loop der tijd zelf groter wordt", aldus Tim Forouzanfar, hoogleraar mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie en oprichter van het 3D Innovation Lab VUmc. Het 4D-geprinte oog is één van de innovaties die Forouzanfar donderdag 5 februari naar voren brengt in zijn oratie. Kunstoog gemaakt met de huidige stand van de techniek. Forouzanfar werkt aan een kunstoog dat meegroeit met het kind. Omdat de oogbol van een kind nog groeit, en zijn oogkas door die groei ook groter wordt, is het van belang dat een kunstoog bij een kind van formaat verandert. Nu gebeurt dat door het kunstoog telkens te vervangen door een iets groter exemplaar. Met een 4D-geprint oog hoeft dat wellicht niet meer, omdat dat in de loop van de tijd uitzet. Bij 4D-printing is ‘tijd’ de vierde dimensie. Het geprinte voorwerp verandert gaandeweg vanzelf van vorm. Een ander aspect is dat dit kunstoog een pupil krijgt die van grootte kan veranderen, afhankelijk van de lichtinval. Het is de bedoeling een normaal oog zoveel mogelijk na te bootsen. Forouzanfar verwacht dat het over tweeëneenhalf jaar mogelijk is een dergelijk oog te vervaardigen. Ondertussen lopen er binnen VUmc nog 24 andere onderzoeksprojecten met 3D- en 4D-printing. "Toen ik in 2011 afdelingshoofd werd, hebben we een 3D-printer en software gekocht. Maar al snel merkten wij artsen dat we technische mensen misten. Nu werken we samen met de afdeling fysica en medische technologie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de oprichting van het 3D Innovation Lab VUmc." Het 3D Innovation Lab VUmc kan de clinicus ondersteunen om nauwkeuriger en kosten effectiever complexe operaties uit te kunnen voeren. Denk daarbij aan op maat gemaakte kaak- of schedelimplantaten. Primair is het Lab een omgeving voor multidisciplinair onderzoek, waar medici, onderzoekers, ontwerpers en de industrie samen kunnen komen. Tim Forouzanfar, hoogleraar mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie bij VUmc Tim Forouzanfar (1973) is geboren en getogen in Iran. In december 1984 verhuisde hij naar Nederland. Hij studeerde geneeskunde in Maastricht en tandheelkunde in Leuven en promoveerde op pijnbestrijding bij de afdeling anesthesiologie van het academisch ziekenhuis Maastricht. In december 2004 kwam Forouzanfar naar VUmc voor zijn specialisatie tot kaakchirurg. Vier jaar later werd hij chef de clinique en in juli 2011 hoofd van de afdeling mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie. Sinds september 2014 is hij hoogleraar mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie.
Tablets, smartphones, led-tv, led-lampen en dergelijke geven relatief meer blauw licht af dan traditionelere lichtbronnen, zoals gloeilampen en traditionele computer- en televisieschermen. Er zijn aanwijzingen dat de biologische klok van mensen wordt beïnvloedt wanneer zij dergelijke apparaten 's avonds of 's nachts gebruiken. Dit effect lijkt zich voor te doen vanaf een blootstelling van enkele uren. Het is nog niet bekend in welke mate dat schadelijk is. Daarom wordt aanbevolen om te onderzoeken hoe lang en op welke momenten van de dag mensen zulke apparaten gebruiken. Ook dient te worden onderzocht welke effecten optreden, bij welke blootstelling, en in hoeverre ze schadelijk zijn voor de gezondheid, zowel op de korte als de lange termijn. Meer inzicht is nodig omdat het aantal producten dat relatief veel blauw licht uitzendt toeneemt en ze steeds meer worden gebruikt. Het effect van blauw licht op de biologische klok ontstaat doordat het dag-ennachtritme vooral gevoelig is voor licht in het blauwe deel van het spectrum. De biologische klok heeft een ritme van ongeveer één dag, het zogeheten circadiane ritme. Licht is hiervoor de belangrijkste 'tijdgever' en zorgt ervoor dat de biologische klok een ritme van ongeveer 24 uur houdt. Het circadiane systeem stuurt verschillende processen aan, waaronder de slaapwaak- cyclus, de afgifte van hormonen en de energiehuishouding. Het is al bekend dat een langdurige verstoring van het circadiane ritme (jet lag, nachtwerk) negatieve gezondheidseffecten kan veroorzaken, zoals overgewicht, hart- en vaatziekten en borstkanker. Of deze effecten een verband hebben met een blootstelling aan blauw licht is nog niet bewezen. Dit staat in een verkennende studie van het RIVM, in opdracht van de NVWA Hierin is op een rij gezet wat in de wetenschappelijke literatuur bekend is over blauw licht, de effecten daarvan op de gezondheid en welke kennishiaten er zijn.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positief geadviseerd over het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Saxenda (liraglutide) is een GLP-1 analoog bestemd als aanvulling op een verminderd calorie bevattend dieet en toegenomen lichamelijke activiteit voor patiënten met een Body Mass Index (BMI) van 30 kg/m² of meer (obesitas) of 27 kg/m² of meer (overgewicht) bij ten minste één gewicht gerelateerde aandoening zoals dysglycemie (pre-diabetes en type 2 diabetes mellitus), hypertensie, dyslipidemie, of obstructieve slaap apneu.
- Orbactiv (oritavancine) is een nieuw semi-synthetisch, lipoglycopeptide antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Sivextro (redizolide) is een oxazolidinone antibioticum bestemd voor de behandeling van acute, bacteriële huidinfecties en infecties aan de huidstructuur (ABSSSI's).
- Dutrebis (lamivudine / raltegravir) is een nieuwe combinatie van twee bekende middelen bestemd voor de behandeling van HIV-1 infectie bij volwassenen, adolescenten en pediatrische patiënten vanaf de leeftijd van 6 jaar en met een gewicht van ten minste 30 kg.
- Ikervis (ciclosporine) is bestemd voor de behandeling van ernstige keratitis bij patiënten met het “droge ogen syndroom” dat niet verbeterd is met de standaardbehandeling.
- Kengrexal (cangrelor) is een intraveneuze P2Y12 trombocytenremmer bestemd voor de secundaire preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen bij patiënten met coronaire hartziekte die percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan en die nog geen orale P2Y12 remmer voorafgaand aan de procedure hebben gekregen en bij wie orale behandeling met dit middel niet uitvoerbaar of niet wenselijk is.
- Raplixa (humaan fibrogeen / humaan trombine) is bestemd voor de aanvullende lokale behandeling waar standaard chirurgische technieken onvoldoende zijn, ter verbetering van de hemostase.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Abraxane (paclitaxel) is, in combinatie met carboplatine, bestemd voor de eerstelijns behandeling van niet-kleincellig longkanker (NKCLK) bij patiënten die niet in aanmerking komen voor curatieve chirurgische behandeling en/of bestraling.
- Aloxi (palonosetron) is nu ook bestemd voor kinderen van 1 maand en ouder voor de preventie van acute misselijkheid en braken geassocieerd met hoog-emetogene chemotherapie (HEC) en matig-emetogene chemotherapie (MEC).
- Eylea (aflibercept) is bestemd voor visusstoornis t.g.v. macula oedeem door “Branch Retinal Vein Occlusion (BRVO)”.
- Jakavi (ruxolitinib) is bestemd voor de behandeling van patiënten met polycythemia vera (PV), die resistent zijn voor hydroxyurea of dit niet verdragen.
- Prevenar 13 (pneumokokkenpolysaccharidenconjugaatvaccin) is bestemd voor preventie van community acquired pneumonia (CAP) bij volwassenen ouder dan 18 jaar.
Herbeoordeling GVK Biosciences
De CHMP kwam tot de aanbeveling de handelsvergunning van een aantal geneesmiddelen te schorsen. De onderzoeken met proefpersonen die de basis vormen voor toelating van deze geneesmiddelen, zijn niet goed uitgevoerd door het bedrijf GVK Biosciences. In Europees verband is nu geconcludeerd dat voor deze geneesmiddelen geen andere onderzoeken beschikbaar zijn.
De behandeling van agressieve hersentumoren wordt vaak bemoeilijkt door therapieresistentie en ernstige bijwerkingen. Daarom onderzocht promovenda Lotte Hiddingh nieuwe behandelstrategieën. Die moeten onder andere de resistentie tegen chemotherapie opheffen en de tumorcellen gevoeliger maken voor bestraling. Hiddingh promoveert 7 januari bij VUmc. Agressieve hersentumoren vormen een ernstig probleem voor zowel volwassenen als kinderen. De overleving van patiënten met hooggradige gliomen en bepaalde vormen van medulloblastoom blijft slecht ondanks de huidige behandeling, die bestaan uit chirurgie, bestraling en chemotherapie. Eén van de voornaamste obstakels voor de effectieve behandeling van deze patiënten is therapieresistentie. "Dit is de ongevoeligheid van een tumorcel voor bijvoorbeeld chemotherapie of straling. Therapieresistentie kan worden veroorzaakt door bepaalde processen in de cel die ervoor zorgen dat de cel niet meer reageert op de behandeling. Ik heb geprobeerd de oorzaak van deze resistentie te achterhalen", aldus Hiddingh. Daarnaast gaan de huidige therapieën vaak gepaard met ernstige bijwerkingen. "Zo kan het IQ van kinderen die bestraald worden, achterblijven bij dat van leeftijdsgenoten." Het is daarom noodzakelijk om nieuwe behandelingsstrategieën te ontwikkelen voor deze hersentumoren. In dit promotieonderzoek heeft Hiddingh de mechanismen onderzocht die ten grondslag liggen aan de therapieresistentie van de agressieve hersentumoren, glioblastoom, medulloblastoom en diffuus intrinsiek pons glioom (DIPG). Vervolgens heeft ze geprobeerd in te grijpen in deze resistentiemechanismen, met als doel de huidige behandeling van deze hersentumoren te verbeteren. Het chemotherapeuticum temozolomide is onderdeel van de standaardbehandeling van glioblastomen. Hiddingh en collega's hebben onderzocht welke mechanismen betrokken zijn bij temozolomide-resistentie met behulp van hersentumorcellen die resistent zijn tegen temozolomide. Door te kijken naar de moleculaire verschillen tussen resistente en gevoelige cellen hebben ze signaleringsroutes geïdentificeerd (EFEMP1/Notch; RRM2) die een rol spelen bij resistentie tegen deze chemotherapie. Door in te grijpen in deze routes met behulp van medicijnen (gamma-secretase inhibitor; hydroxyurea) hebben ze de hersentumorcellen gevoeliger gemaakt voor temozolomide. Naast chemotherapie is bestraling een belangrijk onderdeel van de behandeling van hersentumoren. Hiddingh heeft onderzocht hoe je bepaalde hersentumoren (medulloblastoom en DIPG) gevoeliger kunt maken voor radiotherapie. Door middel van het testen van een groot aantal potentiële medicijnen zag ze dat quercetine meduloblastoomcellen gevoeliger kan maken voor bestraling. Collega's van haar lab hadden in een eerder onderzoek al ontdekt dat WEE-1 kinase, een poortwachtereiwit van de celcyclus, betrokken is bij radioresistentie en dat remming van dit eiwit in glioblastoomcellende bestraling effectiever maakt. Ik laat in dit proefschrift zien dat deze combinatie van radiotherapie en WEE-1 kinase-remming ook een interessante optie is voor de behandeling van de zeldzame hersentumor DIPG. De medicijnen die Hiddingh in haar promotieonderzoek heeft bekeken, worden al getest in klinische studies in mensen. Vaak bij andere kankersoorten of ziektes, maar ook al bij hersentumoren. Hiddingh: "Hierdoor komen we al steeds meer te weten over de bijwerkingen en effectiviteit van deze medicijnen. Dit zou het testen van deze medicijnen in combinatie met de huidige behandeling in hersentumoren kunnen versnellen."
De protest bereidheid bij burgers tegen het plaatsen van een zendmast in hun buurt neemt toe naarmate men minder weet over blootstelling van elektromagnetische velden. Promovenda Diana van Dongen deed onderzoek naar EM-velden. Van Dongen: "Mensen staan minder negatief tegenover EM-velden als zij duidelijke informatie krijgen van de overheid over de risico's van blootstelling en wat men zelf kan doen om deze blootstelling te reduceren." Zij promoveert 19 januari bij VUmc. Dit onderzoek is uitgevoerd met subsidie van ZonMw. Bijna iedere Nederlander draagt een mobiele telefoon op zak en het draadloos internet is overal beschikbaar. Mensen lijken dus weinig problemen te hebben met elektromagnetische velden (EM-velden). Toch protesteren bewoners regelmatig tegen de plaatsing van zendmasten in hun wijk omdat men denkt dat je lichamelijke klachten of zelfs kanker zou kunnen krijgen van blootstelling aan EM-velden. Diana van Dongen keek naar waarom mensen zich wel of geen zorgen maken over de straling van mobiele telefoons, zendmasten en andere apparaten. Van Dongen deed onderzoek bij zowel werknemers die worden blootgesteld aan EM-velden als ook bij burgers die hiermee te maken krijgen. Bij werknemers is niet het blootstellingsniveau het probleem, maar lijkt het gebrek aan voorlichting over de blootstelling een probleem. Voor burgers geldt dat naarmate men minder vertrouwen heeft in het overheidsbeleid het risico van bijvoorbeeld zendmasten hoger wordt ingeschat. Van Dongen: "Een minderheid van de Nederlandse bevolking staat negatief tegenover zendmasten en is meer geneigd te protesteren tegen de plaatsing hiervan. De overheid speelt hierbij een belangrijke rol. Als de overheid burgers beter informeert over de risico's van EM-veldenen wat men zelf kan doen aan de blootstelling, en eventuele gezondheidsrisico's dan zal de burger minder negatief op plaatsing reageren. Kennis speelt een belangrijke rol bij het wegnemen van gepercipieerde risico's."
Hodgkin-tumorcellen weten het menselijke immuunsysteem om de tuin te leiden door bepaalde eiwitten uit te schakelen. UMCG-onderzoeker Zheng Liang ontdekte dat dat bijvoorbeeld geldt voor de antigeenpresenterende eiwitten HLA-klassen 1 en 2. Het uitschakelen van deze eiwitten verhindert dat het lichaam een passende afweerreactie aanmaakt. Het klassieke Hodgkin lymfoom (HL) is een vorm van kanker waarin een klein aantal tumorcellen verspreid ligt in een reactieve achtergrond. Deze reactieve cellen zorgen voor een micromilieu dat tumorcellen helpt groeien en overleven. Liang onderzocht welke overlevings- en ontsnappingsmechanismen de tumorcellen daarbij moleculair gezien gebruiken. Een van die ontsnappingsmechanismen is dus het onderdrukken van de expressie van bepaalde eiwitten – moleculen die in staat zijn een reactie van het afweersysteem op te wekken. Een overlevingsstrategie van de tumorcellen, zo ontdekte Liang, is het activeren van de insuline-like groeifactor-1 (IGF-1R). Opmerkelijk genoeg blijkt de aanwezigheid van deze groeifactor ook verband te houden met een verbeterde overleving van patiënten. Zheng Liang (1974) studeerde Geneeskunde aan de Tianjin Medical University in China. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij het Cancer Research Center Groningen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd middels een Abel Tasman Talent fellowship (UMCG). Liang werkt als oncoloog en KNO-arts in de Tianjin Medical University (China).
De ontdekking van de röntgenstraling in 1895 werd, anders dan vaak gedacht, niet direct omarmd door Nederlandse artsen. Het zou tot 1910 duren voordat er een kentering plaatsvond en voordat de elektromagnetische straling algemene toepassing zou vinden in Nederlandse ziekenhuizen – zij het vooral om diagnoses te stellen. De pioniersjaren voor de Nederlandse radiotherapie moesten toen nog beginnen. Dat concludeert Kees Simon, oud-radioloog, op basis van historisch onderzoek in onder andere de archieven van de ‘Nederlandse Vereniging voor Elektrotherapie en Radiologie’, de NVvER. Zijn onderzoek laat zien hoe niet alleen wetenschappelijke ontdekkingen, maar ook persoonlijke belangen en verhoudingen een beslissende rol spelen in wetenschappelijke revoluties. Afbeeldings- en bestralingstechnieken zijn inmiddels een vanzelfsprekend en belangrijk deel van de medische praktijk. Ze stellen behandelaars in staat om, zonder te snijden, een beeld te krijgen van de binnenkant van ons lichaam en om tumoren gericht te bestrijden. Simon, zelf jarenlang werkzaam als radioloog, was benieuwd hoe het allemaal begon. Hij ging daarvoor te rade bij het archief van de NVvER en bij correspondenties tussen Nederlandse pioniers op het gebied van de radiodiagnostiek, zoals de gedegen, maar ‘brave’ Wertheim Salomonson, de erudiete Groninger Wenckebach en de flamboyante Eijkman. In die zoektocht kwam Simon verrassend veel rellen en relletjes op het spoor. Anders dan vandaag de dag was academisch onderzoek nog gescheiden van de klinische praktijk, waardoor het langer kon duren voordat nieuwe wetenschappelijke inzichten in ziekenhuizen werden geaccepteerd. Zo begonnen academische onderzoekers rond 1899 belangstelling te tonen voor mogelijke toepassingen van röntgenstraling, maar zagen artsen het nut ervan eerst niet in. Toevalligheden in het leven van de onderzoekers, zoals vroegtijdig overlijden of benoemingen als hoogleraar elders, zorgden ervoor dat veelbelovende ontwikkelingen stagneerden. Zo vertrok Wenckebach van Groningen naar Straatsburg, nadat hij een Leidse longarts niet had kunnen overtuigen van het nut van röntgendiagnostiek voor het vaststellen van longtuberculose. Op vergelijkbare wijze, zo ontdekte Simon, bleef de radiotherapeut in Nederland lange tijd ondergeschikt aan de chirurg. Alleen als die een klus te gecompliceerd vond, mocht de radioloog proberen radiotherapie toe te passen. Dit was in Duitsland andersom, daar gebruikten gynaecologen liever röntgenstraling om bijvoorbeeld vleesbomen in de baarmoeder te behandelen dan een chirurgisch mes. Pas toen Nederlandse patiënten naar Duitsland vertrokken, werd deze paradigmawisseling ‘vom Stahl zum Strahl’, met in het kielzog het ontstaan van speciale bestralingsinstituten, in Nederland nagevolgd. Dat leidde onder andere tot de oprichting – in 1913 – van het ‘Antoni van Leeuwenhoekhuis’, inmiddels uitgegroeid tot een internationaal toonaangevend ziekenhuis voor de diagnose en behandeling van kanker. Kees Simon (1943) studeerde geneeskunde in Utrecht en Rotterdam en werd tot radioloog opgeleid in Tilburg. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdeling Medische Geschiedenis van de capaciteitsgroep Gezondheidswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Simon werkte tot zijn pensioen als radioloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis (Den Bosch).
Het proefschrift van Kuldeep Kumawat beschrijft de moleculaire signaleringsroutes en factoren die betrokken zijn bij de luchtwegremodeling (structurele veranderingen in de luchtwegen) bij astma die door WNT worden gemedieerd. Zijn onderzoeksresultaten bieden verschillende potentiële aangrijpingspunten die gebruikt kunnen worden voor therapeutische interventie. Astma is een chronische obstructieve longaandoening die miljoenen mensen wereldwijd beïnvloedt. Verschillende genetische factoren en omgevingsfactoren kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van astma. Structurele veranderingen die in de luchtwegen optreden, luchtwegremodeling genoemd, zijn een pathofysiologisch kenmerk van astma, die ertoe kunnen leiden dat de longfunctie afneemt naarmate de ziekte ernstiger wordt. Er is weinig bekend over de factoren en mechanismes die luchtwegremodeling veroorzaken en er is geen behandeling of interventie mogelijk die deze luchtwegremodeling specifiek aanpakt. Kumawat beschrijft de moleculaire mechanismes die betrokken zijn bij luchtwegremodeling waarbij de specifieke focus ligt op WNT-signalering. WNT-signalering is betrokken bij de ontwikkeling van organen zoals de longen en ook bij verschillende ziektes, waaronder kanker en fibrose. Kumawat heeft de rol van WNT-signalering onderzocht met betrekking tot de regulatie van verschillende aspecten van luchtwegremodeling. In gladde luchtwegspiercellen van astmapatiënten heeft hij een verhoogde WNT-5A expressie aangetoond. Mat vervolgonderzoek in gladde luchtwegspiercellen toonde hij aan dat WNT-5A de expressie van extracellulaire matrix en contractiële eiwitten reguleert, wat duidt op luchtwegremodeling zoals dat ook voorkomt in astmapatiënten. Daarnaast beschrijft Kumawat de brede modulatie van WNT-signaaltransductiecomponenten in een muismodel voor allergeen-geïnduceerde chronische luchtwegontsteking. Interessant is dat WNT inhibitory factor 1, een WNT-signaleringsrouteremmer, verlaagd is in de longen van deze allergeen-geprovoceerde muizen. Kuldeep Kumawat deed zijn promotieonderzoek bij de afdeling moleculaire farmacie van het Groningen Research Institute of Pharmacy van de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn promotie is hij als postdoc werkzaam bij de University of California at San Francisco (UCSF).
Mensen gebruiken steeds vaker kruidenpreparaten als voedingssupplement om hun gezondheid te bevorderen. Dit gebeurt als zelfmedicatie, soms als aanvulling op een behandeling met reguliere geneesmiddelen. De kruidenpreparaten mogen volgens de Warenwet in principe niet schadelijk zijn. In combinatie met reguliere medicijnen kan echter een interactie ontstaan die de werking van geneesmiddelen kan versterken of kan verminderen. Dit kan ongewenste gevolgen voor de gezondheid hebben. Het RIVM heeft in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) een top tien samengesteld van kruidenpreparaten waarvan de interactie met geneesmiddelen mogelijk gezondheidsrisico's kan veroorzaken. De lijst bevat onder andere Sint Janskruid, knoflook, ginkgo biloba, valeriaan, geelwortel en groene thee. Daarnaast worden voorstellen gedaan hoe de resultaten kunnen worden gecommuniceerd via de NVWA. In dit onderzoek zijn de effecten van de interactie van de nummer één van deze lijst onderzocht: Sint Janskruid - de overige negen volgen de komende jaren. Van Sint Janskruid, dat veelal wordt gebruikt tegen innerlijke onrust en neerslachtigheid, zijn de meeste en ernstigste interacties bekend. Concreet verminderen ze de werking van een aantal geneesmiddelen die worden voorgeschreven bij de behandeling van onder andere schimmel- of virusinfecties in het lichaam, bij kanker (chemotherapie), en van middelen die het afweersysteem (zoals bij transplantaties) onderdrukken. De werking van bepaalde bewustzijns verlagende en bewustzijns stimulerende middelen wordt juist (ongewenst) versterkt. De ernst van deze bijeffecten is afhankelijk van zowel de dosis van de geneesmiddelen als de dosis van het kruidenpreparaat. Uit voorzorg wordt geadviseerd geen Sint Janskruid te gebruiken (in de vorm van thee of supplementen) bij het gebruik van deze medicijnen. Vanwege de gevolgen van de interacties is het van belang dat consumenten, artsen en apothekers op de hoogte zijn van de eventuele risico's en elkaar hierover kunnen informeren. Hierin is verbetering gewenst om ongewenste interacties door het gebruik van kruidenpreparaten te kunnen voorkomen.
Het eiwit BubR1 blijkt een regulator te zijn in het natuurlijke proces van veroudering in zowel de mens als de muis. Dat stelt Tobias Wijshake, die samen met zijn collega’s onderzoek deed naar het verouderingsproces. Onze levensverwachting neemt alleen maar toe, en helaas wordt niet iedereen gezond oud. De kans op hart- en vaatziekten, diabetes en kanker wordt groter als we ouder worden. Om de levenskwaliteit van ouderen te verbeteren, willen wetenschappers het verouderingsproces graag beter begrijpen. Eén van de processen die ze daarvoor bestuderen is cellulaire senescence – het proces dat cellen niet meer kunnen delen door schade of stress. Wijshake en zijn collega’s ontdekten dat dit proces bijdraagt aan de ontwikkeling van verouderingsgerelateerde ziekten, en dat het verwijderen van senescent cellen in muizen veroudering in een aantal weefsels kan vertragen. Daarnaast ontdekten ze dat een continue hoge expressie van het eiwit BubR1 samenhing met een langere levensverwachting. Een hoge expressie van dit eiwit bleek in muizen de levensverwachting te verlengen, de ontwikkeling van tumoren te verminderen en veroudering in bepaalde weefsels te vertragen. Een lage expressie van dit eiwit hing juist samen met versnelde veroudering en een kortere levensduur. Hieruit concluderen ze dat BubR1 een belangrijke regulator is in het proces van veroudering. Deze bevindingen helpen om het verouderingsproces en de bijkomende risico’s op het ontwikkelen van chronische ziekten beter te begrijpen. Tobias Wijshake (1981) studeerde Biomedische wetenschappen (MSc) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen de afdelingen Pediatrics van het Universitair Medisch Centrum Groningen en Pediatrics and Adolescent Medicine, Mayo Clinic in Rochester (USA). Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG en de Noaber Foundation.
Bijna 70% van de patiënten die een stamceltransplantatie ondergaan hebben cognitieve of emotionele klachten maar slechts 7% heeft behoefte aan aanvullende psychische zorg. De meeste patiënten lossen het liever zelfstandig op, of met behulp van naasten. Dit blijkt uit onderzoek van Annemarie Braamse. Zij promoveert op 17 april bij VUmc. Patiënten met hematologische ziekten als kanker in het bloed, beenmerg en/of lymfeklieren die een stamceltransplantatie ondergaan ondervinden na de behandeling vaak psychische klachten, zoals angst of depressie. Annemarie Braamse deed onderzoek naar de effecten van en behoefte aan ondersteunende psychische zorg bij deze patiënten. Zij ontdekte dat 68% van de patiënten cognitieve/emotionele problemen heeft in de vijf jaar na de behandeling, maar dat slechts 7% van de patiënten behoefte heeft aan aanvullende, ondersteunende zorg voor deze klachten. Stamceltransplantatie wordt binnen de oncologische zorg gezien als een van de meest belastende en stressvolle behandelingen. Hoewel stamceltransplantatie tot betere overlevingskansen leidt gaat de behandeling gepaard met beperkingen in de kwaliteit van leven van de patiënten. Psychische, fysieke, cognitief-emotionele en praktische problemen worden door patiënten vaak genoemd na de transplantatie. Uit het onderzoek van Braamse blijkt dat de behoefte aan ondersteunende zorg afhankelijk is van de wens van patiënten om hun problemen zelfstandig of met behulp van naasten aan te pakken, hun copingstrategiëen en hun kennis van beschikbare hulp. De meerderheid van de patiënten die stamceltransplantatie heeft ondergaan blijkt in staat om met ondersteuning van naasten, artsen en verpleegkundigen met veelal zware de gevolgen vanhun ziekte en behandeling om te kunnen gaan. "In de aanvullende ondersteunende zorg moet er een goede balans worden gezocht tussen enerzijds het ondersteunen van de veerkrachten van patiënten en hun wens om problemen zelfstandig op te lossen, en anderzijds hun eventuele behoefte aan professionele zorg", aldus Braamse.
Het National Institute of Standards and Technology (NIST) heeft de primaire standaardisatie van radium-223 herzien. Dit betekent een verandering in de manier waarop het gehalte aan radioactiviteit en de dosis van radium-Ra-223 dichloride (Xofigo) worden uitgedrukt. De daadwerkelijke radioactiviteit van het middel verandert niet. De verandering heeft dan ook geen invloed op de werkzaamheid en risico’s van Xofigo. Radium Ra-223 dichloride kan worden voorgeschreven aan patiënten met een vorm van prostaatkanker waarbij de hormoonbehandeling niet of onvoldoende tot resultaat leidt; castratieresistent prostaatcarcinoom. Blijf het huidige referentiemateriaal (2010 NIST-traceerbaar RM) gebruiken voor het kalibreren van de ionisatiekamer. Voor het einde van 2015 moet een extra instelling voor de herziene standaardisatie van radium-223 worden toegevoegd aan de ionisatiekamers voor het controleren van de dosis. U wordt verzocht de nieuwe instelling pas toe te passen nadat de productinformatie van radium Ra-223 dichloride is aangepast. Daarover zullen behandelcentra in het tweede kwartaal van 2015 nader geïnformeerd worden. Dit schrijft de firma Bayer Pharma AG in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle nucleair geneeskundigen, nucleair geneeskundigen in opleiding en onderzoekers werkzaam in de ziekenhuizen met een licentie voor dit middel. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie of geneesmiddelenbewaking genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Het National Institute of Standards and Technology (NIST) heeft de primaire standaardisatie van radium-223 herzien. Dit betekent een verandering in de manier waarop het gehalte aan radioactiviteit en de dosis van radium-Ra-223 dichloride (Xofigo) worden uitgedrukt. De daadwerkelijke radioactiviteit van het middel verandert niet. De verandering heeft dan ook geen invloed op de werkzaamheid en risico’s van Xofigo. Radium Ra-223 dichloride kan worden voorgeschreven aan patiënten met een vorm van prostaatkanker waarbij de hormoonbehandeling niet of onvoldoende tot resultaat leidt; castratieresistent prostaatcarcinoom. Blijf het huidige referentiemateriaal (2010 NIST-traceerbaar RM) gebruiken voor het kalibreren van de ionisatiekamer. Voor het einde van 2015 moet een extra instelling voor de herziene standaardisatie van radium-223 worden toegevoegd aan de ionisatiekamers voor het controleren van de dosis. U wordt verzocht de nieuwe instelling pas toe te passen nadat de productinformatie van radium Ra-223 dichloride is aangepast. Daarover zullen behandelcentra in het tweede kwartaal van 2015 nader geïnformeerd worden. Dit schrijft de firma Bayer Pharma AG in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle nucleair geneeskundigen, nucleair geneeskundigen in opleiding en onderzoekers werkzaam in de ziekenhuizen met een licentie voor dit middel. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie of geneesmiddelenbewaking genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
De hoeveelheid sub-visible particles (bijna niet zichtbare deeltjes) in Mitomycin-C Kyowa 40 mg neemt toe gedurende de houdbaarheidsperiode van het geneesmiddel. Dit blijkt uit recent onderzoek en geldt voor de nieuwe batches (voorraden). Daardoor is er een kans dat er, tegen het einde van de houdbaarheidsdatum van het product, meer van deze deeltjes in het geneesmiddel aanwezig zijn dan toegestaan is bij intraveneus gebruik. Aangeraden wordt om de huidige batches Mitomycin-C Kyowa 40 mg uitsluitend intravesicaal (met een katheter in de blaas) toe te dienen en niet intraveneus. De hierboven beschreven voorraden worden door de fabrikant terug gehaald zodra er weer voorraden beschikbaar zijn zonder deze beperking. De verpakkingen waarvoor de voornoemde beperking geldt zijn herkenbaar aan een rode sticker met de volgende tekst: UITSLUITEND voor INTRAVESICAAL gebruik. De toedieningswijze van Mitomycin-C Kyowa 2 mg blijft ongewijzigd. Dit product mag zowel intraveneus, intra-arterieel (in de slagader) als intravesicaal worden gebruikt. Dit schrijft de firma Takeda in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers en urologen. Mitomycin-C wordt gebruikt voor de behandeling en preventie van bepaalde vormen van kanker.
Anna Dinkla: ‘Stepping source prostate brachytherapy: from target definition to dose delivery’. Er is nieuwe software nodig om snel een behandelplan op te stellen voor inwendige bestraling van kanker aan de prostaat. Dit is volgens Dinkla nodig omdat er een nieuwe methode is ontwikkeld voor het plannen van de behandeling, waarmee men snel en eenvoudig goede resultaten behaalt. Onduidelijkheid blijft bestaan over het meest wenselijke behandelplan. Hierover zijn de meningen tussen artsen verdeeld. Vanwege dit meningsverschil blijft het moeilijk te kwantificeren hoe een goede, of de beste, dosisverdeling eruit ziet. De bestaande variatie van behandelplannen tussen artsen en laboranten is nog niet opgelost. Volgens de promovenda is nieuwe software nodig die leidt tot een eenvoudige workflow zodat dit geen knelpunt vormt in het behandelproces. Voordeel is dat de patiënt tijdig kan worden bestraald wanneer er snel een goed behandelplan wordt opgesteld. Dit is voor de patiënt van belang, maar ook voor de efficiëntie in de zorg in het algemeen.
Sofie Mooij: ‘The epidemiology of human papillomavirus in HIV-negative and HIV-infected men who have sex with men’. Humaan papillomavirus( HPV)-infecties van de anus, penis en mondholte komen vaker voor onder hiv-geïnfecteerde dan onder hiv-negatieve mannen die seks hebben met mannen (MSM), ook wanneer gecorrigeerd wordt voor een verschil in seksueel gedrag tussen beide groepen. In haar proefschrift constateert Mooij dat ze geen verband ziet tussen hiv-gerelateerde immunosuppressie (een laag aantal CD4-cellen in het bloed) en HPV-infectie. Langdurige anale HPV-infecties hebben de grootste kans om een type-specifieke antistofrespons in het bloed op te wekken. Deze natuurlijk gevormde antistoffen lijken geen bescherming te bieden tegen nieuwe HPV-infecties. Er is nog relatief weinig bekend over hoe vaak HPV-infecties voorkomen onder mannen die seks hebben met mannen, en wat de risicofactoren zijn. Ook speelt de vraag of hiv-geïnfecteerde MSM meer HPV-infecties hebben vanwege meer seksueel risicogedrag, of vanwege een minder goed functionerend immuunsysteem ten gevolge van hiv. Ten slotte is niet bekend in welke gevallen er - na HPV infectie - HPV antistoffen worden gevormd door het lichaam, en of deze antistoffen beschermend zijn tegen nieuwe HPV-infecties. Met behulp van het onderzoek van Mooij is meer inzicht verkregen in het natuurlijke beloop van HPV-infecties en de rol van hiv-infectie. Dit is van groot belang voor de nationale én internationale discussie over HPV-preventie strategieën, zoals HPV-vaccinatie. HPV-vaccinatie van zowel jongens als meisjes is een veelbelovende primaire preventiestrategie om de circulatie van HPV - en daarmee ook de ontwikkeling van HPV-gerelateerde kanker - in de gehele populatie, inclusief MSM, op de langere termijn sterk te verminderen.
Veel mensen krijgen te maken met problemen bij het bewegen door ziektes als MS, cerebrale parese, beroerte en artrose die bewegingsmogelijkheden verminderen. Die bewegingsproblemen hebben bij iedere ziekte een andere oorzaak en vereisen dus een andere behandeling. De kersverse hoogleraar revalidatiegeneeskunde VUmc Vincent de Groot kiest voor therapie op maat. "We weten steeds beter hoe we mensen aan het lopen houden en weer aan het lopen krijgen na ziektes waarbij men eerder blijvend 'van de been raakte'. Door ons te richten op bewegen, kunnen mensen ook blijvend zelfstandig functioneren en dat verhoogt hun autonomie." Vincent de Groot spreekt donderdag 19 maart zijn oratie uit. Volgens de Wereldgezondheids-organisatie hebben naar schatting 110 tot 190 miljoen volwassenen en ongeveer 93 miljoen kinderen matige tot ernstige problemen met bewegen. Ter vergelijking: er zijn wereldwijd ongeveer 33 miljoen mensen met kanker. Het gaat hier vaak om problemen bij het lopen als gevolg van een ziekte of ongeval. Vincent de Groot: ”Voor veel patiënten heeft het opnieuw leren lopen een hoge prioriteit in de revalidatiebehandeling. Hoewel we goed weten hoe het normale lopen werkt, is er nog veel onbekend over de precieze oorzaken van afwijkend lopen en over de beste behandeling van deze loopproblemen.” De afdeling revalidatiegeneeskunde VUmc doet al jaren onderzoek naar afwijkend lopen en weet steeds beter hoe deze problemen precies ontstaan. Zo blijkt bij MS-patiënten dat de afzet bij het lopen in de loop van de ziekte steeds meer tekortschiet waardoor het lopen meer energie kost. Door speciale spalken rond de enkel is het mogelijk om het energieverbruik tijdens het lopen te verminderen, waardoor de patiënt weer makkelijker kan lopen. Toch blijkt dit nog niet de ideale behandeling te zijn. De Groot: “Door onderzoek te doen op een lopende band in ons speciale ‘virtual reality’ laboratorium kijken we of we door stimulatie van de kuitspieren met kleine stroomstootjes nog grotere verbeteringen kunnen bereiken. In dit zelfde laboratorium zoeken we ook naar verbeteringen bij patiënten met andere aandoeningen.“ Op de afdeling van De Groot wordt ook veel onderzoek onder kinderen met cerebrale parese gedaan. Door de uitdagende omgevingen in het Virtual Reality laboratorium van VUmc wordt het oefenen van deze kinderen veel leuker en dus ook beter. Ook is het veel specifieker gericht op het probleem van deze kinderen. “We onderzoeken of we door een speciale behandeling de klachten kunnen verminderen. Het uiteindelijke doel is om heel exact vast te stellen wat er precies mis is en vervolgens een behandeling op maat aan te bieden.”
Door het stopzetten van een bepaald eiwit (macroH2A1) is het misschien mogelijk om de lever te beschermen tegen schade als gevolg van een dieet met te veel vetten en suikers. Dit stelt Fareeba Sheedfar in haar promotieonderzoek. Muizen met een gebrek aan dit eiwit bleken beter beschermd tegen overgewicht door een verstoorde stofwisseling en een verkeerd dieet. Deze bevinding biedt mogelijk aangrijpingspunten om schade door obesitas te voorkomen. Overgewicht komt wereldwijd steeds vaker voor, net als gerelateerde ziekten zoals diabetes type 2 en niet-alcoholische leververvetting (NAFLD). Deze laatste aandoening kan uitgroeien tot leverontsteking en leverkanker, ziekten die moeilijk te behandelen zijn. Patiënten met extreem overgewicht worden allereerst aangespoord om meer te bewegen en gezonder te eten. Maar omdat die veranderingen niet altijd voldoende resultaat hebben, zijn er ook medicijnen nodig die de gevolgen van extreem overgewicht bestrijden. Tot nu toe is er nog geen enkel medicijn goedgekeurd voor de behandeling van NAFLD. Dat komt ook omdat er nog te veel onduidelijk is over het ontstaan en de progressie van deze ziekte. Sheedfar bestudeerde de gevolgen van ouderdom en langdurig overgewicht op het ontwikkelen van niet-alcoholische leververvetting. Ze concludeert onder andere, op basis van proefdieronderzoek, dat het genetisch verwijderen van eiwit macroH2A1 bescherming biedt tegen overgewicht en metabole schade door een vetrijk dieet. Dat zou aangrijpingspunten kunnen bieden voor een nieuwe therapie tegen de schadelijke gevolgen van overgewicht. Fareeba Sheedfar (1982) studeerde Diergeneeskunde aan de Universiteit van Urmia, Iran. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, het Center for Translational Molecular Medicine, PREDICCt en de Jan Kornelis de Cock Stichting. Sheedfar werkt inmiddels als onderzoeker in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen.
​Een internationale onderzoeksgroep, geleid door het Julius Centrum van het UMC Utrecht en de Universiteit van Oxford, heeft een richtlijn gemaakt waaraan wetenschappelijke publicaties over rekenmodellen die het optreden van ziekte en sterfte voorspellen moeten voldoen. De richtlijn verschijnt op 6 januari gelijktijdig in maar liefst elf vooraanstaande medisch-wetenschappelijke tijdschriften. Het gaat om zogenoemde voorspelmodellen waarbij artsen en andere zorgverleners via allerlei patiënteigenschappen zoals leeftijd, geslacht, symptomen en testuitslagen de kans schatten of iemand een bepaalde ziekte of complicatie gaat krijgen, of zelfs gaat sterven binnen een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld, een model dat de kans schat dat een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap complicaties krijgt? Of dat een man met prostaatkanker overlijdt binnen 2 jaar wanneer hij niet behandeld wordt, of wanneer hij wel behandeld wordt? Wildgroei “De afgelopen decennia heeft een wildgroei aan deze klinische voorspelmodellen plaatsgevonden. Zorgverleners zien door de bomen het bos niet meer”, stelt prof. dr. Carl Moons van het Julius Centrum van het UMC Utrecht. Hij is één van de initiatiefnemers van de richtlijn. “Er bestaan bijvoorbeeld meer dan 200 modellen om het optreden van hart- en vaatziekten bij mensen in de algemene bevolking te voorspellen. Zorgverleners hebben geen idee welk model nu meest geschikt is in welke situatie. En dit is maar één voorbeeld: zo kan ik er nog vele opnoemen.” De nieuwe richtlijn bestaat uit een checklist van 22 items. Een wetenschappelijke publicatie over een klinisch voorspelmodel zou al deze items moeten bevatten. De richtlijn stelt eisen aan het rapporteren over de opzet, uitvoer en gegevensanalyse van een onderzoek. Dat zijn bijvoorbeeld transparantie over selectie van de onderzochte onderzoeksdeelnemers, over eventuele uitval van onderzoeksdeelnemers, over de tijdshorizon van de voorspelling, en over de gebruikte statistiek. "Dat moet allemaal kloppen en volledig zijn om onderzoeken over klinische voorspelmodellen op waarde te kunnen schatten. Andere onderzoekers kunnen de resultaten dan controleren, reproduceren of eventuele fraude beter opsporen. Maar belangrijker nog: zonder transparante rapportage weten zorgverleners, maar ook schrijvers van medische richtlijnen, niet goed of, welk en hoe een gepubliceerd model toegepast kan worden in de praktijk.” Gebrekkig onderbouwde modellen kunnen nadelig zijn voor patiënten, zegt Moons. “Het kan leiden tot het verkeerd inlichten van patiënten en hun familie over bijvoorbeeld het beloop van hun ziekte, tot het verkeerd voorschrijven van medicijnen, of het onterecht niet-behandelen van patiënten. Wanneer je patiënten bijvoorbeeld langdurige cholesterol- of bloeddrukverlagers moet geven, wordt mede bepaald door de kans op hart- en vaatziekten binnen 10 jaar. Deze kansschatting gebeurt door zo’n klinisch voorspelmodel, en moet dus wel accuraat zijn.” Als onderzoekers en tijdschriften zich houden aan deze nieuwe richtlijn wordt veel duidelijker hoe bruikbaar nieuwe voorspelmodellen echt zijn. Moons: “Het zal de acceptatie van goede modellen vergroten en een schifting creëren met slechte of slecht onderbouwde voorspelmodellen. Dat is hard nodig, want we zien deze modellen steeds vaker lukraak op het internet of in medische apps verschijnen waarna ze voor iedereen beschikbaar zijn.” TRIPOD De TRIPOD-richtlijn (Transparent Reporting of a prediction model for Individual Prognosis Or Diagnosis) verschijnt in de volgende tijdschriften: Annals of Internal Medicine, BJOG, British Journal of Cancer, British Journal of Surgery, BMC Medicine, British Medical Journal, Circulation, Diabetic Medicine, European Journal of Clinical Investigation, European Urology and Journal of Clinical Epidemiology.
– Van 6–9 oktober vond de maandelijkse bijeenkomst van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) plaats. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd in de PRAC. De PRAC voltooide de herbeoordelingen van testosteron-bevattende geneesmiddelen, Iclusig (ponatinib), en valproaat-bevattende geneesmiddelen.
Herbeoordelingen PRAC
Testosteron-bevattende geneesmiddelen (Andriol, Androgel, Nebido, Sustanon, Testim, Tostran) – De PRAC heeft de herbeoordeling afgerond van testosteron-bevattende geneesmiddelen naar aanleiding van zorgen over ernstige bijwerkingen op hart en bloedvaten, inclusief hartaanval. Het comité vond geen consistent bewijs dat het gebruik van testosteron het risico op hartproblemen vergroot bij mannen die zelf niet voldoende testosteron produceren (hypogonadisme). De PRAC is van mening dat de voordelen van testosteron-bevattende geneesmiddelen blijven opwegen tegen de risico’s en dat deze middelen uitsluitend moeten worden ingezet wanneer een tekort aan testosteron is bevestigd door zowel symptomen als laboratoriumtesten.
Iclusig (ponatinib) – Iclusig wordt gebruikt bij de behandeling van bepaalde vormen van leukemie (kanker van de witte bloedcellen). Deze herbeoordeling door de PRAC vond plaats om het risico op trombose (bloedstolsels) of blokkade van de (slag)aders te onderzoeken en na te gaan of maatregelen noodzakelijk zijn om dit risico te verkleinen. De PRAC is van mening dat de voordelen van Iclusig blijven opwegen tegen de risico’s, maar dat de productinformatie aangepast dient te worden met betrekking tot het risico op trombose en blokkade van de slagaders. De PRAC heeft geconcludeerd dat, hoewel het risico waarschijnlijk dosisafhankelijk is, er onvoldoende gegevens zijn om een dosisverlaging aan te bevelen. Bovendien is een lagere dosis mogelijk niet voldoende effectief. De aanvangsdosering is derhalve onveranderd.
Valproaat-bevattende geneesmiddelen (Depakine, Orfiril, natriumvalproaat, valproïnezuur) - De PRAC heeft de aanbeveling gedaan de beperkingen van het gebruik van valproaat-bevattende geneesmiddelen door vrouwen en meisjes verder aan te scherpen en vrouwen beter te informeren over de risico’s van gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap. Zie voor de volledige informatie het webbericht over deze herbeoordeling.
De PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) speelt als geneesmiddelenbewakingscomité een belangrijke rol bij het toezicht op de risico’s van humane geneesmiddelen in Europa en komt maandelijks bijeen bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA). De PRAC geeft aanbevelingen en advies aan de CHMP (Committee on Medicinal Products for Human Use), het geneesmiddelenbeoordelingscomité en de CMDh (Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures), omtrent de risico’s van geneesmiddelen toegelaten in de Europese Unie.
Julian Alvarez Zarate: ‘The phagocyte inhibitory receptor SIRPα in the immune system’. Dit proefschrift beschrijft een aantal tot nu toe onbekende functies van de werking van de fagocyt, een witte bloedcel die een belangrijke rol speelt in het immuunsysteem. Het werk is van belang voor de zoektocht naar therapieën voor de behandeling van kanker. Dit zou het gebruik van niet-specifieke chemotherapie kunnen terugdringen. Het proces dat Alvarez Zarate bestudeerde, heeft als voordeel dat de bijwerkingen gering zijn.
Het middel radium Ra-233 dichloride (Xofigo) is door productieproblemen bij de fabrikant tijdelijk slecht tot niet verkrijgbaar. Patiënten die momenteel gebruik maken van het middel zullen hun behandeling tijdelijk moeten staken. De verantwoordelijk arts dient te overwegen of het noodzakelijk is om over te stappen op een alternatieve behandeling. De fabrikant kan nog niet overzien wanneer de distributie van Xofigo kan worden hervat. Dit schrijft de firma Bayer Pharma AG in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle oncologen, urologen, nucleair geneeskundigen en ziekenhuisapothekers werkzaam in de ziekenhuizen met een licentie voor dit middel. Radium Ra-233 dichloride kan worden voorgeschreven aan patiënten met castratieresistent prostaatcarcinoom. Castratieresistent prostaatcarcinoom is een vorm van prostaatkanker waarbij de hormoonbehandeling niet of onvoldoende tot resultaat leidt.
Onderzoeker Tom Würdinger (1978) van VUmc heeft dinsdag 7 oktober de Galenus Researchprijs 2014 gekregen. Hij wordt onderscheiden voor zijn belangrijke werk aan hersentumoren en de diagnostiek van kanker via het bloed. Met zijn onderzoek bij VUmc Cancer Center Amsterdam wil Würdinger bloedtests ontwikkelen die voor iedere patiënt de beste behandeling van de tumor bepalen. Würdinger wordt onder meer bekroond voor het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen tegen hooggradig glioom, een agressieve hersentumor. Ook heeft hij (mede) ontdekt dat tumorcellen kleine vetblaasjes uitscheiden met genetisch materiaal erin, dat informatie bevat over de aard van de tumor. Deze blaasjes komen in het bloed terecht, waar het genetische materiaal zich ophoopt in de bloedplaatjes. Op basis hiervan heeft de onderzoeker bloedtesten ontwikkeld die laten zien welke patiënt wel en welke niet gevoelig zal zijn voor een geneesmiddel. Nu hoort de patiënt nog vaak van de arts: “We zullen de komende maanden moeten afwachten of de therapie aanslaat”, maar Würdinger verwacht dat daar verandering in komt. “Binnen een paar jaar kunnen we vooraf uit bloed bepalen welke behandeling zeker een effect zal hebben en welke zeker niet.” Om diagnostische technieken op basis van bloedplaatjes door te ontwikkelen, heeft Würdinger het bedrijf thromboDx BV opgericht. Tom Würdinger (München, 23 oktober 1978) studeerde Biomedische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. Hij werkte fulltime als postdoctoraal onderzoeker aan Harvard Medical School in Boston en ook nu hij bij VUmc werkt, loopt zijn aanstelling bij Harvard door. Würdinger neemt zo goede ideeën mee naar VUmc en stuurt uitblinkende Nederlandse studenten voor een stage naar Harvard. Voor zijn werk ontving hij o.a. een Vidi-beurs van NWO en een ERC Starting Grant (1,3 miljoen euro). Uit het juryrapport: “Dr. Thomas Würdinger is hét voorbeeld van een excellente wetenschapper. Hij is gedreven door de ambitie om patiënten met hersentumoren een betere behandeling en prognose te bieden. Würdinger is daarnaast een krachtige persoonlijkheid en een doorzetter. Zo heeft hij tweemaal aan Alpe d’HuZes meegedaan met een ministep om het onderzoek naar hersentumoren te promoten.” Würdinger kreeg de prijs dinsdag 7 oktober uit handen van René Bernards, tijdens de FIGON Dutch Medicine Days in Ede. De prijs bestaat uit een gouden penning en 5.500 euro. De Galenus Researchprijs is een prestigieuze jaarlijkse prijs voor jonge onderzoekers op het gebied van geneesmiddelonderzoek.
Roosmarijn Cuperus: ‘Modulation of fenretinide induced cell death in neuroblastoma’. Een stof nauw verwant met vitamine A is in staat om bij patiënten met een neuroblastoom celdood op gang te brengen. Neuroblastoom is een kanker die ontstaat in het zenuwstelsel bij heel jonge kinderen. De ernstige variant van de ziekte kent, ondanks een intensieve behandeling, een erg slechte prognose. In haar onderzoek heeft Cuperus gekeken naar een stof die lijkt op vitamine A, fenretinide. Ze heeft het werkingsmechanisme van deze stof ontrafeld en ontdekt dat het vermogen om celdood op gang te brengen, kan worden versterkt met andere anti-tumormiddelen. Hiermee is een stap gezet in de zoektocht naar het vinden van geneesmiddelen tegen neuroblastoom.
Ernstige hypocalciëmie en osteonecrose van de kaak zijn bekende bijwerkingen bij patiënten die met denosumab (XGeva/Prolia) behandeld worden. Het risico op deze aandoeningen kan worden verkleind door goede mondhygiëne en regelmatige tandartscontrole. Patiënten moeten bovendien door hun arts op risicofactoren worden gecontroleerd en zo nodig een preventieve tandheelkundige behandeling ondergaan en eventuele mondproblemen direct melden bij de behandelend arts. Het risico op hypocalciëmie kan bovendien worden verkleind door suppletie van calcium en vitamine D en door regelmatige controle van de calciumspiegels. Het risico op hypocalciëmie is groter bij een slechtere nierfunctie. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle relevante medisch specialisten. Denosumab remt de botafbraak en versterkt hierdoor de botten. Denosumab wordt voorgeschreven aan patiënten met botproblemen door uitzaaiingen van kanker in de botten (Xgeva), osteoporose en botverlies gerelateerd aan hormoonablatietherapie (Prolia). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
De darmwand (darmepitheel) laat de opname van voedingsstoffen toe en vormt een barrière van slechts één cellaag die het menselijk lichaam beschermt tegen de darmbacteriën. De wetenschappers N. Takahashi en P. Vandenabeele van de UGent hebben hier onderzoek naar gedaan. Het darmepitheel intact houden vraagt om een strikte controle die alleen mogelijk is door een subtiel evenwicht tussen celvernieuwing, celoverleving en celdood. Het lichaam kan niet goed functioneren als er teveel cellen afsterven, maar als er te weinig cellen afsterven kan weer kanker ontstaan. Het eiwit RIPK1vervult de een belangrijke rol bij de bescherming van het darmepitheel, zeggen de onderzoekers. Dit inzicht is belangrijk voor de behandeling van chronische darmontstekingen, zoals de ziekte van Crohn.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Harvoni (combinatiepreparaat van sofosbuvir en ledipasvir) voor de behandeling van chronische hepatitis C bij volwassenen.
- Ketoconazol HRA (ketoconazol) voor de behandeling van patiënten met het syndroom van Cushing. Met deze positieve opinie komt er een officiele handelsvergunning voor de behandeling van het syndroom van Cushing met ketoconazol als weesgeneesmiddel.
- Vargatef (nintedanib), in combinatie met docetaxel, voor de behandeling van patiënten met voortgeschreden niet-kleincellig adenocarcinoom van de long (NKCLK) na eerdere behandeling met chemotherapie.
- Cyramza (ramucirumab) is een weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met voortgeschreden maagcarcinoom in combinatie met paclitaxel of als monotherapie wanneer paclitaxel niet in aanmerking komt.
- Lymphoseek (tilmanocept) is een diagnosticum en geïndiceerd voor de beeldvorming en intraoperatieve schildwachtklier detectie bij volwassen patiënten met borstkanker, melanoom of plaatselijk plaveiselcarcinoom in de mondholte.
- Egranli (balugrastim) is geïndiceerd voor de behandeling van door chemotherapie geïnduceerde neutropenie.
- Rezolsta (combinatiepreparaat van darunavir en cobicistat) voor de behandeling van HIV-1 bij volwassenen (18 jaar of ouder).
- Trulicity (dulaglutide), bedoeld als add-on therapie de behandeling van diabetes mellitus type 2 en mono-therapie als metformine niet gebruikt kan worden.
- Moventig (naloxegol) voor de behandeling van opioïd-geïnduceerde constipatie bij volwassen patiënten die onvoldoende reageren op laxantia.
Aanpassing indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende aanpassingen van de indicatie:
- Voor Prezista (darunavir) werd de indicatie uitgebreid met de behandeling van HIV-1 infectie bij ART-naïeve pediatrische patiënten (3 tot 17 jaar en met een lichaamsgewicht van ten minste 15 kilogram). Daarnaast werd, in combinatie met andere retrovirale geneesmiddelen, de gelijktijdige toediening met Cobicistat toegestaan.
- Signifor (pasireotide) is bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten met acromegalie bij wie chirurgisch ingrijpen niet mogelijk of niet succesvol is geweest en die onvoldoende reageren op behandeling met een andere somatostatine analoog. (pasireotide) is bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten met acromegalie bij wie chirurgisch ingrijpen niet mogelijk of niet succesvol is geweest en die onvoldoende reageren op behandeling met een andere somatostatine analoog.
Start herbeoordelingsprocedure bioequivalentie onderzoeken GVK Biosciences Hyderabad, India
Deze herbeoordelingsprocedure is gestart omdat na inspectie is gebleken dat de firma GVK Biosciences niet altijd volgens ‘good clinical practice’ (GCP) heeft gehandeld. Er zijn vooral twijfels aan onderzoeksgegevens die zijn gebruikt als ondersteuning voor registraties van generieke geneesmiddelen.
De CHMP bekijkt nu op verzoek van de Europese Commissie op welke registratiedossiers de inspectiebevindingen van invloed zijn en of de handelsvergunningen van deze geneesmiddelen gehandhaafd, veranderd, geschorst of doorgehaald moeten worden in de EU-lidstaten.
Sluiting productieplaats MACI
De Europese productieplaats voor het geneesmiddel MACI (matrix applied characterised autologous cultured chondrocytes) is per 5 september 2014 gesloten door de eigenaar. Dit betekent dat deze ‘advanced therapy’ niet langer beschikbaar is voor nieuwe patiënten totdat een nieuwe productieplaats is gevonden. De productieplaats is gesloten uit commerciële overwegingen, de veiligheid en werkzaamheid van MACI zijn niet in het geding. MACI is in Nederland niet op de markt (geweest).
Rianne Vriend: ‘Interventions for STI control: vaccination and testing’. Het testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) is goed georganiseerd in Nederland, maar met name bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen is ruimte voor verbetering. Daarnaast zijn extra inspanningen nodig om risicogroepen te bereiken die een hoge kans hebben op het oplopen van een soa of hepatitis C-infectie en die zich niet op eigen initiatief laten testen. Dit blijkt uit het proefschrift van Vriend. Zij keek onder andere naar soa’s bij mannen die seks hebben met mannen (msm). In die groep komen soa’s naar verhouding veel voor. Vriend adviseert om de soa- en hiv-zorg gedeeltelijk samen te voegen en mannen die zorg krijgen in een hiv-behandelcentrum jaarlijks een gecombineerde test op chlamydia en gonorroe aan te bieden. Een ander deel van het proefschrift gaat over HPV, het humaan papillomavirus dat verschillende vormen van kanker kan veroorzaken. Daarom is de inenting tegen twee varianten van HPV (type 16 en 18) opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma. Uit Vriends onderzoek blijkt dat meer dan de helft van heteroseksuele mannen en vrouwen tussen de 16 en 24 jaar is besmet met HPV, vrouwen vaker dan mannen.
Het promotieonderzoek van Lalita Nanduri brengt de toepassing van stamceltherapie een stap dichterbij voor patiënten die door bestraling van de speekselklieren lijden aan het droge mond syndroom. Dat speekselklierstamceltherapie een oplossing zou kunnen zijn hiervoor was al bekend, maar tot nu toe belemmerde het lage aantal stamcellen uit weefsel de toepassing. Tijdens de radiotherapeutische behandeling van hoofd- en halskanker liggen de speekselklieren vaak in het bestralingsgebied. Daardoor krijgen veel patiënten te maken met problemen aan de speekselklieren, zoals een droge mond (xerostomie). Monddroogte klinkt onschuldig, maar een tekort aan speeksel beïnvloedt de eetlust, manier van spreken en slapen, en emoties en kan daardoor een grote impact hebben op de gezondheid en kwaliteit van leven. De schade aan de speekselklieren is tot nu toe onomkeerbaar. Wetenschappers zoeken al langer naar manieren om de door bestraling veroorzaakte schade aan de speekselklieren te herstellen. Nanduri identificeerde in haar onderzoek, dat ze uitvoerde in muizen, een nieuw type cellen (CD24hi/CD29hi) die speekselklierstamcellen bevatten. Deze cellen bleken in het laboratorium makkelijk vermeerderd te kunnen worden, Van één cel konden duizenden nieuwe cellen gemaakt worden die elk ook nog in staat waren om uit te groeien tot een mini-speekselkliertje. Bovendien waren deze cellen zelf beter in staat door straling beschadigde (muizen)speekselklieren te herstellen dan de eerder gevonden cellen. De bevindingen kunnen helpen om stamceltherapie voor de klinische praktijk te ontwikkelen, zodat patiënten die lijden aan xerostomie beter behandeld kunnen worden. Lalita Nanduri (1985) studeerde Microbiologie aan de Acharaya Nagarjuna Universiteit in Guntur, India. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door de Dutch Society for Cancer Research, NIRM en Zon. Mw. Nanduri werkt nu als onderzoeker bij Miltenyi Biotec GmbH in Bergisch Gladbach, Duitsland.
Ploegendiensten doen het brein sneller verouderen. Dat blijkt volgens de Volkskrant uit een tien jaar durend onderzoek onder 3000 Franse werknemers, waarvan de uitkomsten onlangs zijn gepubliceerd in het British Medical Journal. Onregelmatige werktijden werden al in verband gebracht met een grotere kans op slaapstoornissen, maagzweren, diabetes type 2, hart- en vaatziekten, beroerte en mogelijk zelfs kanker. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat tien jaar lang onregelmatig werken het brein 30 tot 40 procent sneller doet verouderen. Vermoedelijk speelt het stresshormoon cortisol een rol. Wetenschappers van het Maastricht UMC doen nu onderzoek naar een minder belastend ritme. Goed nieuws is dat het functioneren van het brein kan worden hersteld met een gewoon dagritme.
Onderzoeker Geerten van Nieuw Amerongen van VUmc is een van de winnaars van de GSK Discovery Fast Track Challenge 2014, een competitie om fundamenteel onderzoek sneller richting bruikbare therapieën te krijgen. Samen met onderzoekers en met behulp van faciliteiten van GSK (GlaxoSmithKline) gaat Van Nieuw Amerongen een beter medicijn tegen vaatlekkage ontwikkelen. Zijn voorstel werd, samen met 14 andere voorstellen, gekozen uit die van 428 deelnemers. Als gevolg van een zware ontsteking kunnen gaten ontstaan tussen de endotheelcellen die in bloedvaten de barrière vormen tussen het bloed en andere weefsels. Hierdoor kan vocht weglekken. Deze vorm van 'vaatlekkage' komt elk jaar bij tienduizenden mensen voor. Het draagt bij aan ziekten als sepsis (bloedvergiftiging) en ARDS, een ernstige longaandoening. Er is nog geen goede behandeling beschikbaar voor vaatlekkage. Enkele jaren geleden werd aan VUmc ontdekt dat een antikankermedicijn, imatinib, ook vaatlekkage kan remmen – een gelukkige toevalstreffer. Met behulp van een beurs van de Nederlandse Hartstichting wordt in de komende jaren onderzocht of deze therapie werkzaam is bij acute vormen van vaatlekkage op de intensive care. “Helaas heeft dit geneesmiddel een aantal bijwerkingen”, vertelt Geerten van Nieuw Amerongen van de afdeling fysiologie van VUmc en instituut ICaR-VU. “Bij langdurig gebruik treedt vaatlekkage op, waartegen je juist wilde behandelen. We zijn nu op het spoor waar deze bijwerkingen mogelijk vandaan komen.” Tegelijkertijd willen Van Nieuw Amerongen en collega’s in het nieuwe project met GSK een opvolger vinden voor imatinib bij vaatlekkage; maar dan zonder de bijwerkingen van dat geneesmiddel, of in ieder geval minder. “We gaan dan ook niet imatinib een beetje bijschaven, maar we willen een volledige nieuwe ‘high throughput screening’ doen. Daarom is deze prijs zo welkom: GSK heeft een ‘bibliotheek’ met twee miljoen stoffen. Daarmee gaan we een nieuwe laboratoriumtest opzetten waarmee die moleculen gescreend worden op hun werking bij vaatlekkage. Daaruit komen hopelijk moleculen die beter zijn dan imatinib.” Uitgaande van positieve resultaten uit de laboratoriumtests zullen de stoffen dan verder getest worden. De prijs van GSK komt voor Van Nieuw Amerongen op een uitstekend moment. “We waren al van plan via een academische samenwerking met Duitse collega’s om een dergelijke screening te doen, maar dan in het klein. Nu gebeurt het allemaal veel professioneler, met state-of-the-art technieken.” Meer informatie over de prijs is te vinden op de website van de GSK Discovery Fast Track Challenge 2014 .
Matthijs Kruis: ‘Motion compensation for 4D PET/CT’. Als een kankerpatiënt moet worden onderzocht of bestraald, moet rekening gehouden worden met de ademhaling . De borstkas gaat namelijk een centimeter of twee omhoog en omlaag en mogelijk ook de tumor. Uit het proefschrift van Kruis blijkt dat een tumor hierdoor een kwart groter kan lijken. Door de beweging kunnen kleine tumoren zelfs worden gemist. Kruis heeft een methode ontwikkeld (4-dimensionele meting) waarbij zo veel mogelijk wordt gecorrigeerd voor de beweging door de ademhaling. Hij heeft de methode ontwikkeld en gekeken of die in de praktijk bruikbaar is. Het blijkt dat de beelden van de tumor scherper en beter worden. Kleine tumoren worden zichtbaar en de grenzen van grote tumoren duidelijker. Hiervan kan vooral de radiotherapie profiteren. Om een tumor zo exact mogelijk te bestralen, is het van belang de grens van de tumor zo precies mogelijk vast te stellen op scans. Daarnaast zijn scherpe scans van belang om de dosis te kunnen aanpassen aan de lokale verschillen die zichtbaar zijn binnen een tumor.
De huidige standaardmethode om de zeldzame schildkliertumor ‘medullair thyroïd carcinoom’ (MTC) in een vroeg stadium op te sporen, leidt te vaak tot een vals-positieve uitslag. Dat concludeert UMCG-onderzoeker Hans Verbeek. Hij ontdekte dat een verhoogd calcitoninegehalte in het bloed, graadmeter in de huidige routinetest, alleen in een minderheid van de gevallen betekent dat patiënten ook daadwerkelijk zo’n zeldzame schildkliertumor hebben. MTC gaat uit van de calcitonine producerende cellen in de schildklier, en is verantwoordelijk voor ongeveer 5% van alle soorten schildklierkanker. Calcitonine is een van de drie hormonen die de schildklier afscheidt. Omdat MTC vaak pas wordt opgemerkt als de ziekte al is uitgezaaid, en omdat de tumor alleen chirurgisch behandeld kan worden, is het belangrijk om MTC zo snel mogelijk vast te stellen en te behandelen. Voordat er een stukje uit de tumor wordt gehaald met een dunne naald, wordt in een aantal landen standaard gekeken of het calcitonine-gehalte in het bloed verhoogd is. Deze screeningsmethode is niet onomstreden, omdat wetenschappers van mening verschillen over welke afbreekwaarden gehanteerd moeten worden en wat de betekenis is van een verhoogde calcitoninetest. Verbeek ging daarom op basis van eerdere studies na hoe effectief de calcitoninetest is. Verbeek vergeleek zestien studies waarin schattingen worden gemaakt van de gevoeligheid en precisie van verschillende calcitoninetesten. Hij ontdekte dat testen met een hogere afbreekwaarde weliswaar preciezer zijn, maar dat ook deze testen slechts in een minderheid van de gevallen (7,5%) daadwerkelijk een MTC opsporen. Omdat MTC een zeldzame ziekte is, is de positief voorspellende waarde volgens de promovendus laag. Deze en andere resultaten uit het onderzoek helpen om de diagnose en behandeling van patiënten met een MTC te verbeteren. Hans Verbeek (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen, binnen het onderzoeksprogramma Damage and Repair in Cancer Development and Cancer Treatment. Verbeek is internist in opleiding in het Deventer Ziekenhuis.
Mannelijke patiënten met hart- en vaatziekten zouden graag meer aandacht voor seksuele problemen krijgen dan cardiologen er op dit moment aan schenken. Dat ontdekte arts-onderzoeker Melianthe Nicolaï, die op 27 november promoveert bij de afdeling Urologie van het LUMC. Cardiologen stellen het onderwerp nog niet voldoende aan de orde. Nicolaï stelde daarnaast vast dat cardiologen nog meer kennis kunnen gebruiken over effecten van medicijnen die deze patiënten slikken op het seksuele functioneren. Seksualiteit is een belangrijke factor voor de kwaliteit van leven. Het is echter bekend dat patiënten met hart- en vaatziekten vaak met seksuele problemen kampen, onder andere door de medicijnen die zij gebruiken. Melianthe Nicolaï verspreidde vragenlijsten onder hartpatiënten én cardiologen om enerzijds te onderzoeken welke problemen en behoeften er bestaan bij patiënten en anderzijds vast te stellen in hoeverre cardiologen in die behoeften (kunnen) voorzien. De vragenlijst voor patiënten werd ingevuld door 296 mannen en 163 vrouwen met hart- en vaatziekten. Minstens twee derde van de mannelijke cardiologische patiënten bleek met erectieproblemen te kampen. De helft van hen zou hiervoor graag door de cardioloog of een gespecialiseerd verpleegkundige behandeld willen worden. Van de vrouwelijke patiënten rapporteert 35 procent seksuele problemen, maar slechts 6 procent van die groep zou het waarderen als de cardioloog daarover met hen in gesprek zou gaan. In totaal 414 Nederlandse cardiologen en cardiologen in opleiding (aios) retourneerden de vragenlijsten. Slechts twee procent zei seksualiteit vaak te bespreken met de patiënt. Twee derde doet dat regelmatig of soms. Bijna een op de drie cardiologen bespreekt het onderwerp zelden of nooit met patiënten. Cardiologen weten dat ze op dit gebied tekortschieten. Zij noemen gebrek aan training, kennis en tijd als redenen waarom zij het onderwerp niet vaker bespreken. Een deel van de cardiologen voelt zich daarnaast niet verantwoordelijk voor deze taak. Zij zien meestal de huisarts als de aangewezen persoon om met de patiënt over seksuele problemen te spreken. Veel patiënten met hart- en vaatziekten slikken medicijnen tegen hoge bloeddruk. Een deel van deze medicijnen kan negatieve effecten op de seksuele functies hebben (bètablokkers, plastabletten, digoxine), een ander deel is in dit opzicht neutraal (calciumantagonisten, ACE-remmers en alfablokkers) en er bestaan ook medicijnen die juist positieve effecten op de seksuele functie hebben (angiotensinereceptorblokkers en statines). De kennis die cardiologen hebben over deze effecten laat te wensen over. Zo wisten cardiologen meestal niet dat de nieuwste generaties bètablokkers géén negatieve effecten op seksuele functie geven. “Een gemiste kans”, vindt Nicolaï. “Een overstap naar een andere bètablokker zou voor sommige patiënten kunnen leiden tot een verbetering van het seksuele functioneren.” Ongeveer 30% van de mannelijke hartpatiënten bleek een medicijn te gebruiken of gebruikt te hebben om erecties te bevorderen, zoals Viagra. Dat kan gevaarlijk zijn in combinatie met sommige andere medicijnen. Aangezien de overgrote meerderheid van de mannen het middel niet via de cardioloog had verkregen, is het zorgwekkend dat minder dan de helft van de cardiologen naar het gebruik van zulke medicijnen informeert. Nicolaï pleit op basis van haar onderzoek voor meer aandacht voor seksuele functie bij patiënten. “Het is geen onwil vanuit de artsen”, benadrukt ze. “Het is vooral een gebrek aan tijd en kennis. Cardiologen willen zelf ook graag meer onderwijs over dit onderwerp.” De aandacht voor seksueel functioneren zou in de opleiding Geneeskunde dan ook veel meer aan de orde moeten komen, vindt Nicolaï. “En niet alleen voor cardiologiepatiënten. Ook patiënten met bijvoorbeeld nierziekten, de ziekte van Parkinson of borstkanker ondervinden vaak seksuele problemen.”
Maarten.van den Berg: ‘Endoscopic stent placement throughout the gastrointestinal tract’. Het plaatsen van een stent biedt snel verlichting bij patiënten met pijn door een kwaadaardige obstructie van slokdarm of maaguitgang. Uit het onderzoek van Van den Berg blijkt dat het gebruikte nieuwe type stent complicaties die het meest optreden – weefselingroei en migratie – niet voorkomt. Uit het tweede deel van zijn promotie blijkt dat het plaatsen van een stent om acute kwaadaardige obstructie van de dikke darm te behandelen, leidt tot een lager percentage aangelegde stoma’s dan acute chirurgie. Deze behandeling biedt echter geen voordeel ten aanzien van complicaties en sterfte. Daarnaast lijkt het erop dat er na het optreden van een perforatie van de darmwand als gevolg van de stent, een verhoogde kans op terugkeer is van de kanker.
Veel problemen die gerelateerd zijn aan geneesmiddelen, zoals bijwerkingen en resistentie, worden veroorzaakt doordat medicijnen altijd actief zijn. Geneesmiddelen zijn actief in het hele lichaam, waardoor bijwerkingen optreden, én in het milieu, waardoor bacteriële resistentie kan ontstaan. In zijn proefschrift beschrijft Wim Velema een nieuwe methode waarmee de activiteit van medicijnen op afstand kan worden gecontroleerd met behulp van licht. Door zogenaamde lichtschakelaars in te bouwen in de moleculaire structuur van medicijnen worden deze gevoelig voor licht, waardoor het medicijn als het ware aan- en uitgeschakeld kan worden. Voorbeelden hiervan zijn antibiotica en cytostatica. Velema laat op celniveau zien dat het mogelijk is om de activiteit van medicijnen heel precies te controleren, waardoor het lukt om bacteriën en kankercellen te doden door middel van licht. Door deze methode verder te ontwikkelen kan het in de toekomst mogelijk worden om geneesmiddelen heel precies, lokaal aan te zetten in het lichaam, waardoor vervelende bijwerkingen vermeden zouden kunnen worden. Het onderzoek van Wim Velema werd uitgevoerd aan het Stratingh Institute van de RUG en gefinancierd door ERC en NWO.
Aanvullend moleculair onderzoek kan helpen om de diagnose weke delen sarcoma –kwaadaardige tumoren in de weke delen van het steun- en bewegingsapparaat – te bevestigen. Zo zijn twee van zulke moleculaire technieken (RT-PCR en FISH) inmiddels niet meer weg te denken bij het stellen van de uiteindelijke diagnose synoviaal sarcoom, een van die kwaadaardige tumoren. Dat stelt Suzan ten Heuvel in haar promotieonderzoek. Kwaadaardige zwellingen in de weke delen zijn met 1,5% procent van alle kankersoorten zeldzaam. Ze ontstaan als de celdeling ontspoort tijdens de ontwikkeling van steun- of spierweefsel of perifeer zenuwweefsel. De overleving van weke delen sarcoma is slecht. Dat komt omdat de zwelling vaak pas wordt opgemerkt als de tumor al is uitgezaaid. Dat maakt een snelle diagnose en een juiste inschatting van de fase waarin de ziekte zich bevindt des te belangrijker. Suzan ten Heuvel onderzocht de betrouwbaarheid van twee van zulke diagnostische moleculaire methoden, real time polymerasekettingreactie (RT-PCR) en fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH), in het stellen van de diagnose synoviaal syndroom. Ze deed dit door beide methoden te testen op 50 synoviaal sarcomen en 12 tumoren die erg op het synoviaal sarcoom lijken. Ten Heuvel concludeert dat beide methoden zeer betrouwbaar zijn om het synoviaal sarcoom juist te diagnosticeren. Wel had RT-PCR had een iets hogere gevoeligheid dan FISH. Suzan ten Heuvel (1980) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Oncologische chirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Ten Heuvel werkt sinds 2010 bij Lentis, sinds 2012 als psychiater in opleiding.
Het middel radium Ra-223 dichloride (Xofigo) waarvan de firma Bayer Pharma AG eerder meldde dat het nauwelijks tot niet verkrijgbaar is vanwege productieproblemen, is vanaf heden weer beschikbaar voor huidige patiënten. In een aantal batches werden vaste deeltjes in het middel aangetroffen. De firma heeft toestemming gekregen voor het leveren van een batch waarbij voor de behandeling een tijdelijke bereidingsinstructie geldt: het middel dient voor toediening gefilterd te worden. Met deze maatregel kan op dit moment de kwaliteit van het product voldoende geborgd worden. Hierdoor hoeven patiënten die al met Xofigo werden behandeld niet over te stappen op een alternatieve behandeling. Deze week informeert de firma de betreffende specialisten werkzaam bij de ziekenhuizen waar patiënten met Xofigo worden behandeld. De informatie over de voorgeschreven bereidingsmethode is afgestemd met het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Radium Ra-223 dichloride kan worden voorgeschreven aan patiënten met castratieresistent prostaatcarcinoom. Castratieresistent prostaatcarcinoom is een vorm van prostaatkanker waarbij de hormoonbehandeling niet of onvoldoende tot resultaat leidt.
De darm is een kunstig orgaan: door allerlei vouwen en darmvlokken is de oppervlakte van de darm enorm groot, zo ongeveer ter grootte van een tennisveld. Dit zorgt ervoor dat er voldoende oppervlakte is om voedsel en vocht op te nemen, maar ondertussen moet de darmwand er ook voor zorgen dat de bacteriën die zich in de darm bevinden niet het lichaam indringen. De scheiding tussen de buitenwereld (dus eigenlijk de binnenkant van de darm met alle bacteriën) en ons lichaam en ons eigen immuunsysteem is precies 1 cellaag dik. En daar bestaat er in het maagdarmstelsel een fascinerend evenwicht tussen ons afweersysteem enerzijds en de enorme hoeveelheid bacteriën anderzijds. Bij chronische darmziekten zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa ontstaat door een combinatie van erfelijke aanleg en omgevingsfactoren een verstoorde afweerreactie waarschijnlijk in reactie op de bacteriën in de darm. Het onderzoek naar de erfelijke component en de bacteriele flora in de darm leidt tot betere inzichten in het ontstaan van deze ziekten en in de toekomst tot aangrijpingspunten voor de behandeling of meer zorg op maat voor specifieke uitingen van de ziektes. Het vak van de maag-, darm- leverarts is hard gegroeid en er is nog steeds een groot tekort in Nederland met name ook in het noorden. Daarnaast zijn er bewegingen waarbij de druk alleen maar toeneemt; zoals het bevolkingsonderzoek naar darmkanker, steeds meer langdurige moeilijke endoscopische verrichtingen en bv. steeds complexere zorg voor Crohn en colitis ulcerosa patiënten. In het UMCG werken we binnen vijf speerpunten: i) de inflammatoire darmziekten en dunne darm transplantatie, ii) de (preventie en behandeling) van kwaadaardige ziekten, iii) de leverziekten en levertransplantatie, iv) de gecompliceerde ziekten van de alvleesklier en v) de geavanceerde endoscopieën. Voor al deze speerpunten zijn we een verwijscentrum voor alle noordelijke provincies en in sommige gevallen voor heel Nederland. We zullen hard moeten werken om de komende jaren zowel de complexe zorg in het UMCG te verzorgen, een excellent opleidings- en onderzoeks-klimaat te handhaven en de reguliere MDL zorg in de noordelijke provincies te waarborgen. Rinse Weersma (Delfzijl, 1972) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en volgde zijn opleiding tot maag-, darm- leverarts in het Martini Ziekenhuis Groningen, het Medisch Spectrum Twente in Enschede en het Universitair Medisch Centrum in Groningen. In 2007 promoveerde op het proefschrift Genetic Susceptibility for inflammatory bowel disease bij prof dr. J.H.Kleibeuker en prof dr. C. Wijmenga. Hij verwierf prestigieuze ZonMw klinische fellow en VIDI beurzen voor zijn onderzoek naar de erfelijke achtergrond van chronische darmontstekingen. In 2011 kreeg hij de “Rising Star in Gastroenterology” award van de Europese Gastroenterologie Federatie als meest veelbelovende onderzoeker onder de 40 jaar. In 2011 werd hij benoemd tot Universitair Hoofddocent en in 2013 tot hoogleraar in de Faculteit Medische Wetenschappen met de leeropdracht Maag-, Darm- en Leverziekten, i.h.b. complexe immuun-gemedieerde Maag-, Darm- en Leverziekten.
Om nucleair geneeskundige afbeeldingstechnieken optimaal te kunnen benutten, is het nodig dat nucleair geneeskundigen consensus bereiken over welke techniek gebruikt wordt op welk moment van de ziekte. Dat stelt Andor Glaudemans in zijn promotieonderzoek. Hij ging daarin na wat de beste manier is om nucleaire scans uit te voeren en te analyseren. Nucleair geneeskundigen zijn medisch specialisten die radioactieve stoffen gebruiken voor het vaststellen en behandelen van ziekten, zoals bijvoorbeeld kanker en infectieziekten. Ze spelen ook een rol in de geïndividualiseerde behandeling van patiënten. Met nucleaire afbeeldingstechnieken kunnen patiënten geselecteerd worden voor een specifieke therapie, kan voorspeld worden hoe patiënten op deze therapie zullen reageren, en kan de respons op de ingestelde therapie gevolgd worden. Glaudemans beschrijft in zijn studie verschillende nucleair geneeskundige methoden bij verschillende soorten infecties en ontstekingen. Eén van die methoden is de leukocytenscan die gebruikt maakt van radioactief gelabelde witte bloedcellen om een infectie op te sporen. Glaudemans concludeert dat verkeerde diagnoses voorkomen kunnen worden door deze scan op een correcte en uniforme manier uit te voeren. Bovendien kan toekomstig onderzoek zo vergeleken worden. Andere methoden die de promovendus bestudeerde zijn de FDG-PET scan en de interleukine-2 (IL-2) scan. Ook bij deze technieken, zo benadrukt Glaudemans, is het belangrijk dat het juiste scanprotocol gevolgd wordt en de interpretatie van de scans eenduidig is. Andor Glaudemans (’s-Hertogenbosch, 1976) studeerde Geneeskunde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdeling Nucleaire Geneeskunde en Moleculaire Beeldvorming van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Glaudemans werkt sinds 2008 op deze afdeling als nucleair geneeskundige.
Door gebruik te maken van doelgerichte fluorescentiebeeldvorming kan een chirurg ‘live’ extra informatie krijgen over bacteriële infecties en kwaadaardige tumoren. Tot die conclusie komt Marleen van Oosten in haar promotieonderzoek. Zij bestudeerde de mogelijke toepassingen van deze nieuwe beeldvormingstechnieken. Chirurgen werken tijdens operaties vaak al met verschillende beeldvormingstechnieken, waarvan CT, MRI en PET wel de bekendste zijn. Het probleem van deze beeldvormingstechnieken is dat ze niet specifiek ontwikkeld zijn om informatie te geven over bijvoorbeeld bacteriële infecties en kwaadaardige tumoren. Van Oosten stelt dat het hierdoor vaak lastig is om zo’n bacteriële infectie of tumor te onderscheiden van andere weefsels. Met behulp van specifieke bacteriële infectie- en kankergerichte beeldvormingstechnieken kan dat wel. Van Oosten ging na hoe doelgerichte fluorescentiebeeldvormingstechnieken kan helpen om bacteriën en tumoren op te sporen. Ze concludeert dat deze techniek het zieke weefsel duidelijk in beeld brengt, waardoor de chirurg preciezer kan snijden. Ook kan het gebruik van de techniek helpen om bacteriële infecties in een vroeg stadium op te sporen. Tot slot ontwikkelde de promovenda een bepaald antibioticum (vancomycine), gelabeld met een fluorescent molecuul, om bacteriële infecties op te sporen. Marleen van Oosten (Winschoten, 1984) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Chirurgie en Medische Biologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), en participeerde in de onderzoeksschool GSMS. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. Van Oosten werkt als arts-microbioloog in opleiding voor het UMCG.
Nittaya Phanuphak: ‘Promoting early detection of HIV and anal dysplasia in Thai men who have sex with men’. Doordat homoseksuele mannen in Thailaned weinig condooms gebruiken grijpt de besmetting met hiv in dat land snel om zich heen. De belangrijkste besmettingsbron zijn mannen die net zijn geïnfecteerd. Hun virale load in het bloed is dan het hoogst, en vanwege het niet-consequente gebruik van condooms worden veel andere mannen besmet. In haar onderzoek bepleit Phanuphak voor het gebruik van innovatieve methoden om hiv-besmetting in een vroeg stadium op te sporen en besmette mannen goede zorg aan te bieden. Alleen dan kan de hiv-epidemie onder mannen die seks hebben met mannen onder controle worden gebracht. In het tweede deel van haar onderzoek keek Phanuphak naar de sporen van anuskanker bij hiv-positieve mannen. De kans om deze ziekte op te lopen is groter voor seropositieve mannen. Ze pleit voor het gebruik van biomarkers om de voorloper van de ziekte op te sporen. Normaal gebeurt dat met een onderzoek van de anus met een scope (anusscopie) maar die techniek is in Thailand beperkt beschikbaar. Ze wijst erop dat mensen met een hiv-besmetting door de medicatie langer leven. Dan kan deze ziekte vaker de kop op steken. Ze adviseert effectieve programma’s voor screening en behandeling van de ziekte op te zetten.
Het RIVM geeft jaarlijks een overzicht hoe vaak ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voorkomen en welke veranderingen daarin plaatsvinden. Het overzicht geeft ook aan welke vaccins zijn gebruikt en welke bijwerkingen na vaccinaties optraden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen over nieuwe vaccins die eventueel in de toekomst in het RVP worden opgenomen. De vaccinatiegraad is al vele jaren hoog, waardoor weinig mensen ziekten krijgen waartegen zij via het RVP worden gevaccineerd. Het vaccinatieprogramma is bovendien veilig omdat er relatief weinig bijwerkingen voorkomen, die doorgaans niet ernstig van aard zijn. Voor een optimaal programma blijft continue monitoring nodig. In 2011 is het vaccin tegen pneumokokkenziekte uitgebreid met drie typen van deze bacterie. Het is nog te vroeg om daar effect van te zien. Het aantal meldingen van acute hepatits B-infecties is nog nooit zo laag geweest sinds de ontdekking van het virus eind jaren zestig van de vorige eeuw. Met de invoering van het hepatitis B-vaccin in 2011 voor alle zuigelingen (voorheen was dat een beperktere doelgroep) hoopt het RVP nog meer hepatitis B te voorkomen.In 2012 deed zich in Nederland een kinkhoestepidemie voor, hoewel het vaccin in 2005 is verbeterd en een extra booster op 4-jarige leeftijd aan het vaccinatieschema is toegevoegd. De ziekte kwam het meest voor bij baby’s tussen 0 en 2 maanden oud, kinderen van 8 jaar en ouder, en volwassenen. De toename vanaf 8-jarige leeftijd is onder andere te verklaren doordat het vaccin vanaf die leeftijd minder effectief wordt.De bofuitbraak die begon in 2009 onder doorgaans gevaccineerde studenten, hield aan tot in 2012. Wel was het aantal meldingen lager dan in 2011 en 2010. In totaal zijn er 50 gevallen van mazelen gemeld in 2011. Het aantal nietgeïmporteerde gevallen (34 gevallen) was hoger dan de doelstelling die de WHO daarvoor heeft opgesteld (één per miljoen inwoners). In 2011 waren de inentingen tegen baarmoederhalskanker (HPV) voor de eerste groep 12-jarigen afgerond. Van hen had 56 procent zich volledig laten inenten (3 doses). Van de ziekten die in de toekomst mogelijk onder het RVP gaan vallen, kwam meningokokken B in 2011 steeds minder vaak voor, maar meningokokken juist vaker. Maagdarminfecties veroorzaakt door het rotavirus namen niet verder toe. Het aantal hepatitis A-gevallen was in 2011 het laagst sinds de ziekte in 1999 meldingsplichtig is geworden. Voor waterpokken en gordelroos zijn geen grote veranderingen waargenomen.
Hoogleraar en cardioloog Jos Widdershoven hield op 19 april zijn inaugurele rede over de verbinding tussen psychologie en cardiologie. Hij ging daarbij in op het effect van stress, depressie en persoonlijkheid op hart- en vaatziekten. Widdershoven, ook verbonden aan het TweeSteden Ziekenhuis bekleedt sinds 1 januari 2012 de leerstoel ‘Integrative Cardiology’ ingesteld om de verbinding te maken tussen cardiologie en psychologie op het gebied van onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg. De leerstoel valt onder het onderzoeksinstituut CoRPS (Center of Research on Psychology in Somatic diseases). Voorafgaand aan de oratie vindt er een symposium plaats: Cardiologie en Psychologie, Living apart together. Na kanker zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Het merendeel van de patiënten overlijdt aan ischemische hartziekten en als gevolg van kransslagaderlijden. Kransslagaderlijden (vernauwingen in de kransslagaders rond het hart) wordt bevorderd door de klassieke risicofactoren zoals hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol, diabetes, roken en familiaire belasting. Daarnaast blijken de psychologische risicofactoren ertoe te leiden dat de prognose slechter is bij patiënten die de ziekte reeds hebben. Patiënten met psychologische risicofactoren hebben een verhoogde kans op eerder overlijden, meer heropnames en een slechtere kwaliteit van leven. Het onderzoek binnen de leerstoel Integrative Cardiology zal zich richten op de effecten van de psychologische risicofactoren op de prognose van patiënten met kransslagaderlijden maar ook op de prognose van patiënten met hartfalen. Het doel is om de hoog-risico patiënt te identificeren die extra behandeling en wellicht specifieke counseling behoeft. Daarnaast concentreert het onderzoek zich op het netwerk van psycho-biologische mechanismen die de relatie tussen de psychologische risicofactoren en het ontstaan van hartziekten en de prognose daarvan verklaren. Widdershoven stelt zich ook tot doel om de medisch psycholoog integraal te laten participeren bij de dagelijkse patiëntenzorg op de afdelingen en de poliklinieken om op die manier het beste van beide werelden te verenigen. Jos Widdershoven (1958) is sinds 1 januari 2012 hoogleraar Integrative Cardiology aan Tilburg University. Hij studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werd opgeleid tot cardioloog in het academische ziekenhuis Maastricht. In 1987 promoveerde hij in Maastricht op het onderwerp “Acute coronaire syndromen in de Maastricht area”. Vanaf 1998 is hij werkzaam als cardioloog in het TweeSteden ziekenhuis te Tilburg. Hij is opleider cardiologie en gespecialiseerd in pacemaker- en ICD implantaties.
Hidde Jan Veenstra: ‘Melanoma surgery and the impact of sentinel node biopsy’. Om te kunnen beoordelen of een kwaadaardige vorm van huidkanker (melanoom) is uitgezaaid, kan de zogeheten schildwachtklier (de eerste lymfeklier waar vocht uit een tumor naar toe gaat) worden verwijderd. Er bestonden twijfels over deze methode omdat kort na de introductie in 29 procent van de gevallen de uitzaaiingen niet werden opgemerkt. Dat percentage is ondertussen gedaald tot drie procent. Volgens Veenstra was er sprake van een leerfase die nodig was om de techniek goed onder de knie te krijgen. Belangrijkste doel van de schildwachtklier-procedure is het identificeren van patiënten met uitzaaiingen in de lymfeklieren, zodat deze vroegtijdig aanvullend behandeld kunnen worden. De procedure blijkt niet te leiden tot lokale uitzaaiingen. Misschien kan overwogen worden, suggereert Veenstra, om aanvullend lymfklieronderzoek achterwege te laten bij patiënten met minimale uitzaaiingen in de schildwachtklier. Aanvullende beeldvorming met SPECT-CT verbetert de procedure nog verder. Veenstra bracht ook lymfedrainagepatronen van melanomen in hoofd-halsgebied en romp in kaart.
In Nederland wordt op het genoom gebaseerde kennis en technologie nog weinig toegepast in de publieke gezondheidszorg. De ontwikkelingen op dit vakgebied, dat public health genomics wordt genoemd, gaan ook in Nederland langzamer dan verwacht. Deskundigen hebben hier verschillende verklaringen voor, waaronder de biologische complexiteit van het genoom en de interacties met de omgeving, en de vaak lage voorspellende waarde van genetische variaties voor chronische ziekten. Daarnaast ervaren deskundigen de trage besluitvorming en maatschappelijke discussies over nieuwe mogelijkheden op het gebied van public health genomics als vertragend. Toch zijn er veelbelovende ontwikkelingen voor toekomstige toepassingen van public health genomics. Dit geldt met name voor ziektepreventie, bijvoorbeeld het gebruiken van genetische risicoprofielen bij kankerscreening, het toepassen van prenatale testen die meer zekerheid en minder risico's bieden dan de huidige testen, en het screenen van paren met een kinderwens op dragerschap van erfelijke aandoeningen. Van genomics-toepassingen bij gezondheidsbevordering zijn minder hoge verwachtingen. Zo lijkt het communiceren van genetische risicoinformatie over ziekten als diabetes of hart- en vaatziekten maar beperkte toegevoegde waarde te hebben bij leefstijlinterventies. In opdracht van ZonMw heeft het RIVM de stand van zaken van public health genomics in Nederland en de kansen voor preventie in kaart gebracht. Het onderzoek bestond uit literatuurinventarisatie, deskundigenconsultatie en een viertal casestudies. Voor de deskundigenconsultatie werden deskundigen in Nederland op het gebied van public health genomics, of een gerelateerd vakgebied, uitgenodigd om aan een online discussieplatform deel te nemen. Hierbij konden zij reageren op stellingen over huidige toepassingen en toekomstverwachtingen van public health genomics.
Onderzoekers die samenwerken in het Netherlands Consortium for Healthy Ageing (NCHA) en de University of Leicester in Engeland hebben met een uitgebreide genoomwijde associatiestudie (GWAS) nieuwe genen in kaart gebracht die van invloed zijn op telomeerlengte. In het UMCG en in Leicester werd de telomeerlengte bepaald van Nederlandse deelnemers uit grote onderzoeksprojecten van het Erasmus MC, het Nederlands Tweelingen Register van de VU, de Leiden Lang Levenstudie van het LUMC en de PREVEND studie van het UMCG. Voor een groot aantal genetische varianten werd onderzocht of ze waren geassocieerd met telomeerlengte. Er werden nieuwe genen gevonden die de telomeerlengte bepalen. Ook vonden de onderzoekers dat deze genen verband houden met het risico op hart en vaatziekten. Deze kennis is van belang om de genetica van telomeren en hun rol in veroudering en ziekte te bestuderen. De onderzoekers publiceerden hun resultaten op 27 maart 2013 in het toonaangevende tijdschrift Nature Genetics. Telomeren vormen de uiteinden van chromosomen in ons erfelijk materiaal en worden korter bij het ouder worden. De telomeerlengte werd bepaald in het bloed van grote aantallen ouderen. Een korte telomeerlengte waargenomen in bloed houdt verband met een snelle biologische veroudering, een groter risico op hart en vaatziekten en kanker en een kortere levensduur van ouderen. De Nederlandse onderzoekers vonden eerder dat erfelijke factoren en schade aan erfelijk materiaal bij het ouder worden de lengte van telomeren bepalen. Om verbanden tussen telomeerlengte, de kans op ziekte, en onderliggende biologische mechanismen verder te kunnen onderzoeken, is het belangrijk om de telomeerlengte heel precies vast te stellen. De gebruikelijke manier om de telomeerlengte te bepalen is door gebruik te maken van bloedmonsters die vers bij mensen worden afgenomen. Daarmee lukt het echter niet om grote groepen patiënten te bestuderen, zoals voor een genoomwijde associatiestudie nodig is. De techniek die in deze studie werd toegepast maakte dat wel mogelijk. Nederlandse onderzoekers zijn expert in epidemiologisch onderzoek in grote onderzoekspopulaties en in het bestuderen van de functie van telomeren. Op basis van hun resultaten hebben de onderzoekers in deze grote studiecohorten vijf nieuwe genetische regio’s vastgesteld die een rol spelen in de regulering van de werking van telomeren.
De schildwachtklierprocedure is geïntroduceerd bij borstkankerpatiënten om minder vaak okselklierdissecties te hoeven verrichten. Hierbij worden de eerste lymfeklieren die lymfe ontvangen van de borsttumor, geïdentificeerd, verwijderd en onderzocht op uitzaaiingen. Door intensievere bewerking van de schildwachtklieren worden vaker kleinere uitzaaiingen (micrometastasen) geïdentificeerd. Indien de schildwachtklier geen uitzaaiingen bevat, wordt geen okselklieroperatie verricht. De vraag is of dit ook veilig is bij micrometastasen in de schildwachtklier. Het achterwege laten van een okselklieroperatie bij deze groep wordt in verband gebracht met verhoogde kans op terugkeer van uitzaaiingen binnen 5-jaar. Okselbehandeling wordt aanbevolen bij patiënten met schildwachtklier micrometastasen en ongunstige kenmerken van de tumor, die geen ondersteunende systemische therapie krijgen.
Onderzoekers van de afdeling klinische chemie, VU medisch centrum hebben in samenwerking met buitenlandse onderzoekers de genetische oorzaak van de zeldzame stofwisselingsziekte geïdentificeerd: "gecombineerde D-2- en L-2-hydroxyglutaaracidurie". Dit is een ernstige neurometabole aandoening, waarbij ongeveer de helft van de kinderen overlijdt binnen het eerste levensjaar. Met deze identificatie kan men op zoek naar een therapie voor deze ziekte. Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in het gezaghebbende wetenschappelijk tijdschrift American Journal of Human Genetics. De aandoening D-2- en L-2-hydroxyglutaaracidurie wordt gekenmerkt door verhoogde concentraties van 2-hydroxyglutaarzuur in de urine. 2-hydroxyglutaarzuur is een metaboliet geassocieerd met de citroenzuurcyclus en kan in twee vormen voorkomen; de rechtsdraaiende (D) en de linksdraaiende (L) vorm. Er zijn al meerdere genetische oorzaken bekend die gepaard gaan met verhoging van of alleen de D vorm of alleen de L vorm in de urine. Tot nog toe was de genetische oorzaak van gecombineerde verhoging van beide vormen nog onbekend. Met behulp van moderne genomics technieken (whole-exome sequencing) werden er mutaties in het citroenzuur-transporter (SLC25A1) gen geïdentificeerd. Hierdoor ontstaat een defect in het transport van citroenzuur vanuit de mitochondriën naar het cytoplasma. In alle 12 patiënten uit 12 verschillende families afkomstig uit Europa, het Midden-Oosten, en de Verenigde Staten werden mutaties aangetoond. De identificatie van de genetische oorzaak van deze ziekte kan de eerste stap zijn in de ontwikkeling van een therapie. Hierbij kan in eerste instantie gedacht worden aan citroenzuursuppletie. Verder kunnen deze resultaten van belang zijn voor kankeronderzoek, 2-hydroxyglutaarzuur is namelijk ook verhoogd in bepaalde tumoren.
De eerste ongesteldheid treedt bij Nederlandse meisjes steeds eerder op. In 1997 bij de vierde landelijke groeistudie was de gemiddelde leeftijd 13,15 jaar, in 2009 was dit gedaald naar 13,05 jaar. Bij meisjes van Turkse origine daalde de leeftijd van 12,8 jaar in 1997, naar 12,5 jaar in 2009. Datzelfde geldt voor de meisjes van Marokkaanse herkomst: van 12,9 jaar in 1997, naar 12,6 jaar in 2009. Deze cijfers komen uit de landelijk groeistudies uitgevoerd door Emgo+ instituut van het VUmc i.s.m. TNO Leiden en het LUMC. De uitkomsten zijn deze week gepubliceerd in PLOS one, een internationaal wetenschappelijk tijdschrift, aan toetsing onderworpen en met open access. In 2009 heeft de vijfde landelijke groeistudie plaatsgevonden (0-21 jaar). Eerdere studies waren in 1997, 1980, 1965 en 1955. In de studies is ook aandacht voor de leeftijd van de eerste ongesteldheid van meisjes. Opnieuw blijkt nu de gemiddelde leeftijd van de eerste menstruatie bij Nederlandse meisjes significant vervroegd. In 1997 zijn voor het eerst kinderen/adolescenten met een Turkse en Marokkaanse achtergrond in de groeistudie opgenomen. Meisjes van Turkse en Marokkaanse origine hebben hun eerste menstruatie op een jongere leeftijd en bij hen is er de afgelopen 12 jaar sprake van een nog grotere daling. Er is een verband aangetoond tussen vroege menstruatie en de vergrote kans op borstkanker, metabool syndroom, hartvaatziekten en depressie op latere leeftijd. Ook kan het problemen in de emotionele ontwikkeling (psychosociale ontwikkeling) geven. De problemen bij de psychosociale ontwikkeling spelen sterker bij meisjes met Turkse of Marokkaanse achtergrond. Opvallend was dat een derde van Turkse meisjes al op de basisschool ongesteld wordt. Basisscholen zullen met het treffen van voorzieningen, zoals een afvalemmer in de WC en het geven van seksuele vorming met deze vervroeging rekening moeten houden.
Het verbod op het kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek moet zo snel mogelijk van de baan. Dat vindt hoogleraar Genetica en Celbiologie Joep Geraedts, die op 26 april afscheid neemt van de Universiteit Maastricht. Aan alle voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan: het maatschappelijk draagvlak is toegenomen, er zijn steeds meer landen waar het verbod is opgeheven en de behoefte aan researchembryo’s is nog steeds aanwezig. De grondlegger van de afdeling Klinische Genetica van het azM, het enige Nederlandse ziekenhuis waar embryoselectie plaatsvindt, blikt in zijn afscheidsrede terug en probeert nog één keer de aandacht te vestigen op deze kwestie. Zowel op het gebied van de klinische genetica als dat van de menselijke voortplanting zag Joep Geraedts de afgelopen dertig jaar een ongekende vooruitgang. “Het ontrafelen van de oorzaak van veel erfelijke aandoeningen heeft zich ontwikkeld van het spreekwoordelijke zoeken van de speld in een hooiberg naar de analyse van de volledige encyclopedie van het erfelijke materiaal, en dat ook nog eens voor een acceptabele prijs”, zegt hij in zijn afscheidsrede ‘Afscheid van dezen en genen?’. Dankzij de kennis van het humane genoom is er aan het begin van de 21e eeuw een enorm optimisme ontstaan over de bijdrage die deze wetenschap kan bieden bij tal van vragen op het gebied van de gezondheidszorg. De nieuwe genoomkennis maakt het mogelijk om bijvoorbeeld de hielprikscreening van baby’s uit te breiden, of de screening voor en tijdens de zwangerschap. Ook wordt er veel verwacht van de mogelijkheid om in de toekomst te kunnen voorspellen of een bepaald medicijn zal aanslaan bij een bepaalde persoon, op basis van genetische toetsing. Geraedts mengde zich regelmatig in het debat op tv en in de gedrukte media, zoals in 2008 bij de discussie over embryoselectie met het oog op borst- en eierstokkanker. En nog steeds zijn er zaken die verbeterd kunnen worden. “Je mag bijvoorbeeld wel embryo’s gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek die overschieten bij behandeling, maar je mag ze niet kweken. Ik hoop dat de politiek nu eindelijk inziet dat voordat je iets gaat toepassen in de zorg, er eerst zorgvuldig onderzoek nodig is. De wetenschappelijke behoefte is groot en het maatschappelijk draagvlak groeit. Het verbod moet overboord.”
Oscar Brouwer: ‘Innovating image-guided surgery: Introducing multimodal approaches for sentinel node detection’. Nieuwe technieken zijn waardevol om de schildwachtklier op te sporen in patiënten met een complexe anatomie of als de schildwachtklier gelegen is vlak bij plekken waar is geïnjecteerd. De aanwezigheid van lymfeklieruitzaaiingen is van groot belang voor de prognose en beïnvloedt de therapiekeus bij kanker. Daarom is het van belang om de lymfeklierstatus betrouwbaar vast te stellen. De schildwachtklier is de eerste lymfeklier waarop de tumor draineert (afvloeit). Als de schildwachtklier bij pathologisch onderzoek tumorvrij blijkt te zijn, kan patiënten een uitgebreide klierdissectie (ontleding van de lymfeklier) en de mogelijke bijwerkingen hiervan worden bespaard. Met SPECT-CT kan meestal voor de operatie nauwkeurig de plek van de schildwachtklieren, soms niet groter dan een speldenknop, vooraf in beeld worden gebracht. Tijdens de operatie is het knap lastig om de klier te vinden. Dat lukt beter met nieuwe technieken zoals radio- en fluorescentiegeleiding tijdens de operatie. De toevoeging van intraoperatieve hoge resolutie beeldvorming met een mobiele gamma-camera, een optische fluorescentiecamera, en intraoperatieve 3D beeldgeleide navigatie is met name waardevol om een schildwachtklier te vinden in patiënten waarbij die klier vlakbij een injectieplaats ligt of in een gebied met complexe anatomie. De succesvolle introductie van deze benadering opent mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van tumorgerichte hybride contrastmiddelen en (hybride) camerasystemen.
Onderzoekers van de Universiteit Maastricht starten met een nieuw project waarbij voor de eerste keer in Nederland wetenschappelijk onderzoek gedaan gaat worden naar openbaar gemaakte documenten over de Nederlandse tabakslobby. Het gaat om ruim 700 documenten uit de periode 2000-2011, bestaande uit correspondentie tussen de Nederlandse tabaksindustrie en de Nederlandse overheid, die afgelopen week toegankelijk zijn gemaakt door de Legacy Tobacco Documents Library (LTDL) van de Universiteit van Californië. Later dit jaar zullen naar verwachting nog veel meer documenten openbaar worden gemaakt die de periode 1990 – 2000 betreffen. De documenten zijn afkomstig uit de archieven van verschillende ministeries waaronder VWS, Economische Zaken en Financiën, en zijn in 2011 vrijgekomen naar aanleiding van twee grootschalige WOB-verzoeken van onderzoeksjournalist Joop Bouma van Dagblad Trouw. Uniek is dat deze documenten nu, op initiatief van prof. dr. Marc Willemsen, hoogleraar Tabaksontmoediging bij de vakgroep Health Promotion van onderzoeksinstituut CAPHRI en hoofd van de onderzoeksafdeling bij STIVORO, door de bibliotheek van de Universiteit Maastricht zijn gedigitaliseerd, systematisch geïndexeerd en toegevoegd aan de grote database van LTDL. Daarmee zijn de documenten toegankelijk geworden voor onderzoekers wereldwijd en zijn ze op elk zoekwoord te raadplegen, zoals auteur/organisatie, soort document en publicatiejaar. Op basis van specificaties voor de invoer in de LTDL is gezocht naar een goede manier van opslag en uitwisseling van grote hoeveelheden data. Er is maatwerk geleverd voor een goede koppeling tussen de Nederlandse correspondentie en de LTDL. “Door de unieke koppeling aan de andere LTDL-documenten, worden de dwarsverbanden van lobbyactiviteiten op wereldwijd niveau zichtbaar”, aldus Willemsen. Jessamina Lie, verbonden aan de vakgroep Health Promotion, gaat de wetenschappelijke analyse van de documenten uitvoeren. Marc Willemsen: “Nu de documenten geïndexeerd zijn, kan het archiefonderzoek van start gaan. Lie zal de documenten per ministerie onder de loep nemen en naar aanleiding van haar bevindingen aanvullen met interviews met relevante stakeholders zoals Eerste- en Tweede Kamerleden, ambtenaren en medewerkers van lobbybureaus. Op deze manier krijgen we een vollediger en rijker beeld van de communicatie tussen de tabaksindustrie en de Nederlandse overheid. Dit is onder meer belangrijk omdat de overheid volgens artikel 5.3 van het Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging van de WHO uiterst terughoudend moet zijn in haar communicatie met tabaksvertegenwoordigers.” Het onderzoek zal, naar verwachting begin 2015, resulteren in een eerste wetenschappelijke rapportage. De bevindingen worden bovendien in een internationaal perspectief geplaatst om de Nederlandse tabakslobby te vergelijken met de industrie in het buitenland. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door KWF Kankerbestrijding.
Net als in voorgaande jaren is in verslagjaar 2013 de gemiddelde deelname aan alle vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) met 92 tot 99 procent hoog. Uitzondering hierop vormt de deelname aan de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker, die met 58 procent twee procent gestegen is ten opzichte van vorig jaar. De deelname aan de pneumokokkenvaccinatie (95 procent) en de tweede BMRvaccinatie voor 9-jarigen (93 procent) is ook licht toegenomen ten opzichte van vorig jaar (beide met 0,3 procent). Deze laatste bevinding is belangrijk vanwege het streven van de World Health Organization (WHO) mazelen wereldwijd uit te roeien. Verder zijn er minder gemeenten waarin een of meerdere vaccinatiepercentages (HPV en hepatitis B uitgezonderd) onder de ondergrens van 90 procent liggen (80 gemeenten in verslagjaar 2013 versus 90 gemeenten in verslagjaar 2012 en 107 gemeenten in verslagjaar 2011). Daarnaast verdient vaccinatie van te vroeg geboren kinderen bijzondere aandacht. Het blijkt dat zij minder vaak op tijd worden gevaccineerd, waardoor zij een groter risico lopen op ziekten waartegen het RVP bescherming biedt. In 2013 zullen deskundigen van Caribisch Nederland en het RIVM samenwerken om het vaccinatieprogramma op deze eilanden zo veel mogelijk te harmoniseren met het RVP van Nederland. In Nederland wordt met de systematiek van vrijwillige vaccinatie een hoge vaccinatiegraad bereikt. Dat is nodig om zo veel mogelijk mensen individueel te beschermen. Voor de meeste ziekten in het RVP is het ook van belang om de bevolking als geheel te beschermen tegen uitbraken. Deze bescherming ontstaat door groepsimmuniteit.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Imvanex (niet replicerend Ankara Virus), een vaccin voor actieve immunisatie tegen pokken bij volwassenen.
- Lojuxta (lomitapide), bedoeld als middel voor de behandeling van patiënten met homozygote familiale hypercholestrolemie in aanvulling op dieet en andere lipide verlagende middelen met of zonder lipidapherese. Dit betreft een weesgeneesmiddel, welke onder uitzonderlijke omstandigheden toegelaten.
- Lonquex (lipegfilgrastim), bedoeld voor de verkorting van de duur van neutropenie en het verminderen van het risico op febriele neutropenie bij patiënten die behandeld worden met cytotoxische chemotherapeutica tegen kanker met uitzondering van chronische myeloide leukemie en myelodysplastische syndromen.
- Pomalidomide Celgene (pomalidomide), in combinatie met dexamethason bedoeld voor de behandeling van volwassen patiënten met terugkerende niet op andere behandeling reagerende multipel myeloom (ziekte van Kahler), die tenminste twee andere behandelregimes hebben gehad (inclusief lenalidomide en bortezomib) en die progressie hebben op de laatste behandeling. Voor dit geneesmiddel geldt een vergelijkbaar zwangerschapspreventieprogramma als bij lenalidomide.
- Somatropin Biopartners (somatropin), voor de behandeling van groeiachterstand door een tekort aan een groeihormoon bij kinderen vanaf 2 jaar en adolescenten en vervangingstherapie bij volwassenen die zelf te weinig groeihormoon aanmaken. Dit middel hoeft maar één keer per week gegeven te worden.
- Voncento (Human coagulation factor VIII, human Von Willebrand factor), voor de behandeling van bloedingen en de preventie en behandeling van bloedingen na chirurgische ingrepen bij patiënten met de ziekte Von Willebrand wanneer behandeling met desmopressine onvoldoende werkt of is gecontra-indiceerd. Voor de preventie en behandeling van bloedingen bij patiënten met hemofilie A.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Glivec (imatinib), mag nu ook gebruikt worden als onderdeel van chemotherapie bij kinderen voor de behandeling van Philadelphia chromosoom-positieve chronische lymfatische leukemie. De firma zal wel met behulp van een patiëntenregister aanvullende gegevens moeten verzamelen op het gebied van de effectiviteit en bijwerkingen.
- Lucentis (ranibizumab), gaat om uitbreiding van de indicatie met gezichtsverlies ten gevolge van littekenvorming onder het netvlies (choroidale neovascularizatie (CNV)) secondair aan pathologische myopathie.
- Prevenar 13 (pneumococcal polysaccharide conjugaat vaccin), mag nu ook gebruik worden voor actieve immunisatie ter preventie van invasieve ziekten veroorzaakt door Streptococcus pneumoniae bij volwassenen van 18 jaar en ouder. Dit product was al goedgekeurd voor gebruik bij kinderen en volwassenen vanaf 50 jaar.
- Tysabri (natalizumab), voor de behandeling van relapse-remitting Multiple Sclerose (MS) bij patiënten van 18 jaar ouder met een hoge ziekteactiviteit ook na behandeling met glatiramer acetaat. De uitbreiding van de indicatie naar de behandeling van minder actieve vormen van MS is door de firma teruggetrokken.
Restricties van indicatie
- Trobalt (retigabine), vanwege ernstige bijwerkingen bij langdurig gebruik (verkleuring van de huid, nagels, lippen en oogweefsel, inclusief het netvlies) wordt het gebruik van retigabine beperkt tot laatste redmiddel voor patiënten bij wie andere geneesmiddelen tegen epilepsie niet werken of hier onvoldoende op reageren. Artsen en apothekers zullen middels een brief (DHPC) worden geïnformeerd.
Terugtrekkingen
- Lysodren (mitotane), er was een aanvraag ingediend voor de behandeling van niet-functionele bijnierschorscarcinoom. De ingeleverde data zijn volgens de CHMP onvoldoende om deze indicatie-uitbreiding toe te kennen. Wel hebben de data nieuwe inzichten gegeven over de werking en bijwerkingen, waardoor de productinformatie wel zal worden aangepast.
- Belviq (lorcaserin hydrochloride), was bedoeld voor de behandeling van obesitas. Deze aanvraag is door de firma ingetrokken omdat zij aangaf de gevraagde extra data niet op tijd te kunnen aanleveren. De CHMP was van mening dat er sprake was van een negatieve baten/risico balans bij dit middel.
Marieke Peuscher: ‘Identification of novel factors controlling DNA damage responses at uncapped telomeres’ Marieke Peuscher identificeerde genen en eiwitten in cellen die belangrijk zijn voor de reactie op telomeerschade. Telomeren zijn structuren aan de uiteinden van chromosomen die helpen het genetisch materiaal (DNA) te beschermen. Wanneer telomeerfunctie verloren gaat kan dit in bepaalde cellen leiden tot genoominstabiliteit. Aangezien genoominstabiliteit een rol speelt bij kanker en veroudering kan een beter begrip van de moleculaire signaalroutes die aan dit proces ten grondslag liggen helpen om nieuwe aangrijpingspunten voor therapie te ontdekken. Peuscher heeft drie nieuwe factoren geïdentificeerd die nodig zijn voor het ontstaan van instabiliteit van het genoom als gevolg van schade aan telomeren. Verder onderzoek aan deze factoren gaf aanvullende informatie over hoe de respons op telomeerschade wordt gereguleerd en leverde nieuwe inzichten op in de signaalroutes waarin ze werken.
Er is groeiend bewijs dat hop beschermt tegen kanker en ontstekingen, en een gunstig effect hebben bij stofwisselingszieken. Hopbloemen worden gebruikt om bier zijn karakteristieke bitterheid en aroma te geven, maar ook vanwege de houdbaarheid van de drank. Extracten van hopzuren worden ook verkocht als voedingssupplement. Onderzoeker K. Catoor van de Universiteit Gent deed onderzoek naar de opname van hopzuren in maag en darmen. Hopbitterzuren die in de bierbrouwerij worden gebruikt, blijken goed te worden opgenomen en lijken gunstige gezondheidseffecten te kennen. Het is wel problematisch om voldoende van deze stoffen via bierconsumptie binnen te krijgen. Je zou dan al snel enkele liters per dag moeten drinken en dat heeft weer nadelige gezondheidseffecten.
Patiënten met lokaal voortgeschreden endeldarmkanker worden standaard behandeld met langdurige chemo en bestralingstherapie (‘chemoradiatie’), gevolgd door operatieve verwijdering van de endeldarm. In reactie op de chemoradiatie kan de tumor grotendeels of zelfs geheel verdwijnen. Voor deze patiënten zou een vervolgoperatie mogelijk veilig achterwege gelaten kunnen worden, maar alleen wanneer we de respons op de chemoradiatie betrouwbaar in kaart kunnen brengen. Dit proefschrift heeft aangetoond dat ten opzichte van hedendaagse standaard beeldvormende technieken de respons evaluatie na chemoradiatie met behulp van nieuwe MRI technieken ̶ diffusie-gewogen MRI en MRI met behulp van een nieuw contrastmiddel, gadofosveset-trisodium ̶ sterk kan worden verbeterd.
Door omhoogkomend maagzuur (reflux) kan de binnenbekleding van de slokdarm veranderen. Dit wordt een Barrett-slokdarm genoemd. Daarin kunnen zogenaamde ‘onrustige’ cellen ontstaan. Hoe onrustiger de cellen, hoe groter de kans op het ontstaan van slokdarmkanker. Het preventief wegbranden van die onrustige cellen kan dat echter voorkomen, óók als alleen sprake is van licht afwijkend weefsel, zeggen J. Bergman, hoogleraar Gastro-intestinale endoscopie, en arts-onderzoeker N. Phoa van het AMC. Na wegbranden van afwijkend slokdarmweefsel met radiofrequente ablatie (RFA) groeide bij zo’n 95 procent van de patiënten normaal slokdarmweefsel terug.
Bij gebruik van bevacizumab (Avastin) zijn in zowel klinische studies als door spontane meldingen na markttoelating, gevallen gemeld van necrotiserende fasciitis, waaronder fatale gevallen. Necrotiserende fasciitis is een zeldzame maar levensbedreigende infectie van het zachte weefsel, gekarakteriseerd door een snel verspreidende necrose van de oppervlakkige fascie en het subcutane weefsel. Patiënten met een immuundeficiëntie hebben een hoger risico om necrotiserende fasciitis te ontwikkelen. Het wordt aanbevolen om de behandeling met bevacizumab permanent te stoppen en direct een geschikte behandeling te starten nadat de diagnose ‘necrotiserende fasciitis’ is vastgesteld. De productinformatie (SmPC en bijsluiter) zal worden aangepast. Dit schrijft de firma Roche in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen + kinderoncologen, longartsen, oogartsen, ziekenhuisapothekers alsmede genoemde specialisten in opleiding. Bevacizumab is geregistreerd voor de behandeling van verschillende soorten kanker in combinatie met andere geneesmiddelen en chemotherapieën.
Wout Rohof: ‘Reflux Disease and Achalasia: Failure of the Gatekeeper’. Zuurremmers werken goed tegen brandend maagzuur doordat ze inwerken op zuur dat normaal gesproken boven in de maag drijft maar bij patiënten met maagzuurklachten bij de opening van de slokdarm zit. Een bepaald type antibioticum en alginaten (stoffen uit zeewier) verminderen op dezelfde manier het optreden van zure reflux. De overgang tussen de slokdarm en de maag zorgt ervoor dat voedsel wordt toegelaten in de maag, terwijl terugvloed van maaginhoud (reflux) vermeden wordt. Wanneer deze poortwachter niet goed functioneert, kan een veel voorkomen slokdarmaandoeningen ontstaan: gastro-oesofageale refluxziekte (brandend maagzuur). Bij refluxziekte stroomt maagzuur in de slokdarm; dit leidt tot klachten of schade. Bovenop het voedsel in de maag drijft maagzuur dat niet gebufferd wordt door voedsel. Deze zogeheten ‘acid pocket’ genoemd, fungeert als een reservoir van waaruit zuur in de slokdarm kan stromen. Sommige medicijnen blijken de klachten te verminderen door inwerking op de acid pocket. Een tweede ziekte die ontstaat door een falende poortwachter is achalasie. Daarbij zijn zenuwen van de slokdarm aangedaan, waardoor voedsel en vocht de slokdarm slechts moeizaam kunnen passeren. De behandeling bestaat uit het opheffen van de obstructie, chirurgisch dan wel endoscopisch. Rohof toonde aan dat het succespercentage van beide behandelingen hoog is en ongeveer gelijk. De follow-up van patiënten met achalasie is van groot belang omdat symptomen op de lange termijn vaak terugkeren, en omdat onderbehandelde patiënten een verhoogde kans hebben op slokdarmkanker.
Onderzoeker Jasper Koning bestudeerde het ontstaan en gedrag van 'stromale cellen'. Dat zijn steuncellen in de lymfeklier die ervoor zorgen dat de immuuncellen hun werk goed kunnen doen. Hij ontdekte dat er één type cel aan de basis ligt van alle verschillende stromale cellen. Bacteriën, virussen, en andere ziekteverwekkers, ons lichaam loopt ongemerkt continu gevaar. Ons immuunsysteem zorgt ervoor dat we ons tegen deze pathogenen kunnen verweren en lymfeklieren spelen een belangrijke rol bij het tot stand brengen van deze afweer. Hoewel de lymfeklier hoofdzakelijk gevuld is met verschillende typen immuuncellen (ongeveer 95%) spelen de cellen die structuur geven aan het orgaan een belangrijke rol bij het effectief tot stand brengen van een immuunrespons. Deze steuncellen noemen we ook wel 'stromale cellen'. Zij voorzien de immuuncellen van voedsel om te overleven en vertellen de cellen waar ze naar toe moeten om een infectie te lijf te gaan. Daarnaast spelen deze stromale cellen een rol in het bepalen of lichaamsvreemde stoffen die een mens binnen krijgt, gevaarlijk zijn (bacteriën of virussen) of niet (broodje kaas). Er zijn verschillende soorten stromale cellen. Koning en zijn collega's gingen op zoek naar de voorloper van al deze stromale cellen. Zij ontdekten dat deze voorlopercel vroeg tijdens de ontwikkeling van lymfeklieren aanwezig is, en dat één type voorlopercel uiteindelijk zorgt voor de verschillende soorten stromale cellen. Belangrijk is dat stromale voorlopercellen ook in volwassen lymfeklieren nog aanwezig zijn. Tijdens een kortdurende ontsteking blijkt dat het aantal voorlopercellen in de lymfeklier toeneemt en dat deze cellen afkomstig zijn uit vetweefsel dat om de lymfeklier ligt. De opgedane kennis over de identiteit van de stromale voorlopercel alsmede hun gedrag tijdens ontsteking is belangrijk. Het schept mogelijkheden tot verder onderzoek naar de functie van deze cellen tijdens ziektes waarbij ons immuunsysteem te heftig reageert (allergische reactie), ons eigen lichaam aanvalt (autoimmuunziekte) of wanneer het niet reageert terwijl het wel zou moeten (bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van kanker).
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Adasuve (loxapine), een inhaler voor de behandeling van milde tot matige agitatie bij volwassen patiënten met schizofrenie of bipolaire stoornis, bij wie snel effect nodig is. Loxapine is een bekend antipsychoticum.
- Perjeta (pertuzumab), bedoeld voor de behandeling van patiënten met HER2+ gemetastaseerde borstkanker of een niet operabel recidief, samen met trastuzumab en docetaxel. Het gaat om patiënten die niet eerder behandeld zijn met trastuzumab.
- Selincro (nalmefene). Dit middel kan gebruikt worden bij patiënten met een alcoholverslaving die een hoog risico hebben op te veel drinken, maar die geen fysieke onthoudingsverschijnselen tonen en die niet acuut detoxificatie nodig hebben. Het middel is bedoeld om de alcohol inname te reduceren. Het product dient alleen als onderdeel van een gestructureerd psychosociaal programma te worden voorgeschreven, voor patiënten die twee weken na het eerste gesprek nog een hoog risico hebben op veel alcoholconsumptie.
Weigering handelsvergunningen*
- Fanaptum (iloperodine), bedoeld voor de behandeling van schizofrenie, geweigerd vanwege matige effectiviteit en zorgen rond de veiligheid.
- Kynamro (mipomersen), bedoeld voor de behandeling van familiaire hypercholesterolemie, geweigerd vanwege zorgen rond de veiligheid van het middel en daarmee samenhangend een hoog percentage patiënten die voortijdig stopt met gebruik van het middel
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Abilify (aripiprazole), mag nu gebruikt worden bij patiënten vanaf dertien jaar met bipolaire stoornis voor de behandeling van matige tot ernstige manische periodes. De maximale behandelingsduur is twaalf weken. De indicatie was al goedgekeurd voor volwassenen.
- Ilaris (canakimumab), verlaging van de leeftijdsgrens van 4 jaar tot 2 jaar bij patiënten met cryopyrine geassocieerd periodiek syndroom (CAPS) met een maximum dosering van 8 mg/kg iedere 8 weken.
- Ixiaro (Japans encephalitis vaccin), dit ‘reizigersvaccin’ mag nu ook gebruikt worden bij kinderen van twee maanden en ouder. Tot de leeftijd van 3 jaar wordt een halve dosering gegeven, daarboven de volwassen dosering.
Nieuwe contra-indicaties
- Pradaxa (dabigatran). Nieuw is dat het middel niet gebruikt mag worden bij patiënten met een prothetische hartklep. De baten/risico balans van dabigatran blijft positief mits voorgeschreven volgens de uitgebreide productinformatie voor arts en apotheker (SmPC).
Terugtrekkingen
- Jenzyl (ridaforolimus), was bedoeld voor patiënten met een gemetastaseerd weke delen syndroom. Het middel is ingetrokken vanwege het voorlopige oordeel van de CHMP dat het product een matig effect had en dat er zorgen waren om de veiligheid.
- Combimarv, Isomarv medium, Solumarv (biosimilar insuline), de firma heeft de insuline ingetrokken vanwege vragen van de CHMP over de kwaliteit en vergelijkbaarheid.
Overig nieuws CHMP
- Tisseel, Tissucol, Artiss, Beriplast B, naar aanleiding van de discussie over Evicel over een mogelijk verhoogd risico op een gasembolie, is er ook gekeken naar deze middelen. Er zijn maatregelen voorgesteld om het risico op een gasembolie te minimaliseren. Hierover ontvangen artsen en ziekenhuisapothekers binnenkort een DHPC (Direct Healthcare Professional Communication).
De bestaande samenwerking tussen AMC en VUmc gaat een nieuwe fase in nu beide partners een alliantie willen vormen waarin zij op een aantal gebieden zeer intensief gaan samenwerken. De beoogde alliantie zal worden geleid door één raad van bestuur, die ontstaat door samenvoeging van de huidige twee raden van bestuur. De plannen hiervoor zijn vandaag in Amsterdam gepresenteerd. VUmc en AMC streven naar verdere verbetering van complexe patiëntenzorg, excellentie op Europees niveau in onderzoek en onderwijs én een doelmatiger gebruik van mensen en middelen. Op lange termijn overwegen AMC en VUmc huisvesting op één locatie. In de tussentijd blijven de twee instellingen bestaan, maar worden in belangrijke mate aanvullend aan elkaar. In een reactie zegt bestuursvoorzitter Marcel Levi van AMC: ‘We stevenen af op een intensieve samenwerking met de bedoeling dat we uiteindelijk op één plek gaan werken. Die samenwerking leidt ertoe dat we op sommige onderdelen een enorme kwaliteitssprong maken.’ Bestuursvoorzitter Fred Plukker van VUmc zegt in een commentaar: ‘We hebben veel mensen die zowel in VUmc als in het AMC werken. In de dagelijkse gang van zaken is er nauwelijks verschil. Als we respect voor elkaar opbrengen, komen we een heel eind.’ Na vandaag volgt een adviestraject, waarbij onder meer de raden van toezicht, de ondernemingsraden, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), de Nederlandse Zorgautoriteit, de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen, banken en verzekeraars zich uitspreken over de alliantieplannen. De huidige planning van beide partners voorziet in een voorgenomen besluit over de alliantie in de zomer van 2013 en een afronding van de procedure bij de NMa in de maanden daarna. Samen hebben AMC en VUmc 15.000 medewerkers en behandelen ze jaarlijks 500.000 patiënten. Aan de twee instellingen studeren ruim 5000 geneeskundestudenten. Er komt een nauwe samenwerking op vier gebieden: (1) Het Vrouw-Kindcentrum komt in het AMC. Daar kunnen in de nabije toekomst alle patiënten terecht voor verloskunde, gynaecologie, voortplantingsgeneeskunde en kindergeneeskunde. VUmc houdt een deel kindergeneeskunde om andere specialismen (zoals KNO) te ondersteunen. Ook zullen er poliklinische activiteiten op het gebied van de kindergeneeskunde in VUmc blijven plaatsvinden. (2) Klinische neurowetenschappen (neurologie en neurochirurgie) wordt geconcentreerd in VUmc. (3) Op het terrein van de oncologie vormen AMC en VUmc één academisch centrum op twee locaties. Patiënten met veelvoorkomende tumoren kunnen op beide locaties behandeld worden; de zorg voor patiënten met meer zeldzame vormen van kanker wordt geconcentreerd op één van beide locaties. (4) De acute zorg en afdelingen Spoedeisende Hulp van AMC en VUmc volgen de patiëntverschuivingen van verloskunde, kindergeneeskunde, neurologie en neurochirurgie. Dat betekent twee academische SEH’s, met elk een specifiek profiel. Ook op een flink aantal andere specialismen werken zorgverleners nauw samen. Zo krijgt bijvoorbeeld de samenwerking op het gebied van dermatologie en klinische genetica al gestalte. AMC en VUmc leveren dus niet meer op beide locaties precies hetzelfde aanbod, maar worden voor belangrijke delen aanvullend. Binnen de alliantie ontstaat een bundeling van medische kennis en ervaring waarmee veel zeldzame aandoeningen en uiteenlopende patiëntgroepen deskundig en doelmatig kunnen worden behandeld. VUmc en AMC kunnen zo centers of excellence creëren die tot de Europese top behoren. AMC en VUmc ervaren een groeiende zorgvraag in tijden van economische krimp en forse bezuinigingen. Door intensief samen te werken willen beide instellingen de beschikbare menskracht, bedden, infrastructuur en voorzieningen beter benutten. Binnen de beperkte budgettaire groeiruimte kunnen AMC en VUmc hun ambities op het gebied van academische patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs op lokaal, regionaal en (inter)nationaal niveau realiseren.
De kans op genezing voor kinderen met een bepaald type leukemie, teruggekeerde AML, is met een nieuwe behandeling in twintig jaar tijd gestegen van 16% naar 36%. Dat blijkt uit een net verschenen publicatie in het toonaangevende tijdschrift Journal of Clinical Oncology. Het onderzoek betrof ruim 500 kinderen die behandeld waren voor acute myeloide leukemie (AML), maar bij wie de ziekte toch was teruggekeerd. In de jaren tachtig en negentig overleefde slechts 16% van deze kinderen, maar twintig jaar later is dat percentage gestegen naar 36%. ‘En dat betekent dat er elk jaar in Europa tientallen kinderen meer genezen van deze ziekte’, aldus Gert-Jan Kaspers, hoogleraar kinderoncologie VUmc. Het onderzoek werd uitgevoerd in 20 landen wereldwijd, waaronder Nederland, Duitsland, Frankrijk en andere Europese landen, maar ook in Israël, Argentinië en Amerika. Bij de nieuwe behandeling werd een nieuw en effectief medicijn geïntroduceerd, liposomaal daunorubicine. Er zijn sterke aanwijzingen dat dit medicijn minder hartschade veroorzaakt, een bij kinderen gevreesde bijwerking op lange termijn: een zogenaamd ‘laat effect’. Na de behandeling met geneesmiddelen volgde bij alle patiënten een beenmergtransplantatie, een essentieel onderdeel van de behandeling als AML is teruggekomen, en nodig voor definitieve genezing. Binnenkort start de groep van Kaspers een Europees vervolgonderzoek waarbij een ander nieuw geneesmiddel, gemtuzumab ozogamicine, zal worden onderzocht om de kansen op genezing van kinderleukemie nog verder te verbeteren. Dit geneesmiddel is namelijk in staat heel doelgericht AML-cellen aan te vallen. Het is van groot belang ook bij kinderen de werking van nieuwe geneesmiddelen te bestuderen. Kinderen blijken namelijk vaak een medicijn anders af te breken of andere bijwerkingen te hebben, maar ook de effectiviteit kan anders zijn dan bij volwassenen. Klinisch onderzoek moet voldoen aan strenge eisen en wordt heel zorgvuldig uitgevoerd. Acute myeloide leukemie is een vorm van bloedkanker en treft in Nederland elk jaar dertig kinderen, wereldwijd meer dan tienduizend. De kans op genezing is de laatste decennia gestegen van minder dan 10% in de jaren zeventig naar 70% vandaag de dag. Een belangrijk deel van die stijging kan worden verklaard door de verbeterde behandelingmogelijkheden als onverhoopt de leukemie toch terugkomt.
De in 2002 ingestelde Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding vergroot de zorgvuldigheid en transparantie rond levensbeëindigend handelen door artsen en draagt bij aan hun rechtszekerheid. Dit concludeert de onderzoeksgroep die de wet heeft geëvalueerd in opdracht van ZonMw. Het rapport over het onderzoek is vandaag door de minister van VWS aangeboden aan de Tweede Kamer. In 2002 is de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking getreden. Doel van de wet is de zorgvuldigheid van levensbeëindigend handelen door artsen te vergroten en artsen een wettelijk kader te bieden om verantwoording af te leggen over dat handelen. De wet werd voor de tweede maal geëvalueerd door een multidisciplinaire groep onderzoekers. De belangrijkste conclusie is dat de wet goed functioneert. De zorgvuldigheidseisen voor euthanasie worden steeds meer ingevuld, waarbij ook de ruimte die de wet biedt voor patiënten met dementie, psychiatrische aandoeningen of een stapeling van ouderdomsklachten steeds duidelijker wordt. Het aantal uitdrukkelijke verzoeken is gestegen van 9700 in 2001 naar 13400 in 2011. De meeste verzoeken worden aan de huisarts gericht. Het overgrote deel van de gevallen betreft patiënten met uitbehandelde kanker. Uit de enquête onder circa 2.000 artsen blijkt dat 85 procent van de artsen het denkbaar vindt om levensbeëindiging op verzoek uit te voeren. In geval van lijden door dementie, een psychiatrische aandoening of ‘klaar-met-leven’-problematiek vindt minder de helft van de artsen uitvoering van een verzoek denkbaar. Artsen verwijzen een patiënt desgewenst meestal door als zij een verzoek tot levensbeëindiging niet zelf willen uitvoeren. Twee procent van de artsen geeft aan nooit te zullen doorverwijzen. Uit het onderzoek komt een aantal aanbevelingen naar voren. Zo zouden de regionale toetsingscommissies hun uitspraken bijvoorbeeld op internet beter moeten bijhouden, zodat behandelaars en het publiek er kennis van kunnen nemen. Gezien het toenemende aantal gemelde gevallen, moeten de praktijk van levensbeëindigend handelen door artsen en de kwaliteit van het toetsingssysteem goed in de gaten worden gehouden. Dr. Agnes van der Heide van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC is een van de projectleiders van de evaluatie. Van der Heide: “Er is een grijs gebied tussen levensbeëindiging enerzijds en intensieve symptoombestrijding in de stervensfase anderzijds. Dit grijze gebied betreft toediening van morfine of palliatieve sedatie met de hoop of verwachting dat het stervensproces wordt verkort. Deze gevallen worden meestal niet gemeld als euthanasie maar lijken er soms wel op. Artsen moeten het onderscheid goed maken, in het belang van zorgvuldigheid en transparantie van medisch handelen rond het levenseinde.” Het evaluatieonderzoek werd uitgevoerd door een multidisciplinaire groep van onderzoekers van vijf universitaire medische centra: VUmc, AMC, UMC Utrecht, UMC Groningen en Erasmus MC. Er werden drie deelonderzoeken verricht: een juridisch onderzoek, een praktijkonderzoek en een evaluatie van het functioneren van de regionale toetsingscommissies. Het volledige rapport is te vinden op de website van ZonMw (http://www.zonmw.nl/evaluatieregelgeving).
De nieuwste generatie virusremmers tegen de zeer besmettelijke chronische leverziekte hepatitis B werkt niet alleen krachtiger, maar voorkomt ook dat de schade aan de lever na verloop van tijd verergert. Dat blijkt uit onderzoek van Roeland Zoutendijk, arts-onderzoeker van de afdeling Maag- Darm- en Leverziekten. Hij heeft een groot Europees effectiviteitsonderzoek gedaan naar deze nieuwe generatie virusremmers. Artsen die de nieuwste generatie virusremmers voorschrijven, hoeven niet te snel te concluderen dat het middel niet werkt, aldus Zoutendijk. Het aantal patiënten bij wie het virus volledig wordt onderdrukt, neemt namelijk nog aanzienlijk toe na het eerste jaar van de therapie. Ook de kans op resistentie tegen het geneesmiddel is bij de nieuwe generatie fors kleiner dan bij de oudere medicatie. Het virus wordt bij de grote meerderheid van patiënten na drie jaar zo ver onderdrukt dat het niet meer wordt aangetoond in bloedmetingen. Door het krachtig onderdrukken van het virus blijft de lever in betere conditie. Uit zijn onderzoek blijkt voor het eerst bij deze nieuwe generatie virusremmers dat leverkanker en gedecompenseerde levercirrose (ernstige schade aan de lever) minder vaak voorkomen en dat de patiënt een kleinere kans heeft op overlijden. Met deze bevindingen kunnen patiënten worden gemotiveerd tot trouwe inname van hun medicatie omdat de virusonderdrukking dus verergering van de schade voorkomt. In Nederland is momenteel 0,2 procent van de bevolking chronisch geïnfecteerd met het hepatitis B virus. Migranten die de afgelopen decennia in Nederland zijn komen wonen, hebben echter een 13 keer grotere kans drager te zijn van het hepatitis B virus. Gevreesd wordt bovendien dat een grote groep mensen het virus ongemerkt bij zich draagt. Een besmetting verloopt namelijk dikwijls zonder symptomen. Hepatitis B wordt overgedragen van moeder op kind (vooral buiten Europa), via seksueel contact en via bloedcontact. Hepatitis B geneest bij veel volwassen patiënten spontaan, maar bij een deel ontwikkelt een besmetting zich tot een chronische ziekte. Roeland Zoutendijk verdedigt op 21 december zijn proefschrift ‘Long-term clinical outcome of antiviral therapy for chronic hepatitis B’ aan de faculteit geneeskunde van de Erasmus Universiteit.
Onderzoeker Arjan W. Griffioen, hoogleraar angiogenese en opleidingsdirecteur master Oncology, is een Marie Curie grant van de Europese Unie toegekend. Deze prijs ontvangt hij voor het bezoek van een Zweedse onderzoeker die zich bezig houdt met het maken van een kankervaccin, gericht tegen de bloedvaten rond een tumor.
Volgens Noorse onderzoekers zijn de geruchten dat je van de elektromagnetische straling van gsm’s en smartphones en andere apparaten kanker zou kunnen krijgen een fabeltje. Dat meldt De Morgen. De onderzoekers vonden geen enkel bewijs hiervoor. Wat wel mogelijk is, is het bestaan van elektromagnetische gevoeligheid. Hoofdpijn, vermoeidheid, stress, slaapstoornissen, huidproblemen en spierpijn kunnen wel degelijk het gevolg zijn van een overdosis blootstelling aan elektromagnetische velden, zeggen de onderzoekers. Daarom zou dit sterk moeten worden beperkt.
Bij patiënten die werden behandeld met lenalidomide (Revlimid) in combinatie met dexamethason (een ontstekingsremmend geneesmiddel) voor de behandeling van multipel myeloom is een aantal ernstige gevallen van leverbeschadiging, inclusief fatale gevallen, gerapporteerd. Het gaat dan om acuut leverfalen en cholestase, toxische hepatitis, cytolytische hepatitis en gemengde cytolytisch/cholestatische hepatitis. Lenalidomide wordt uitgescheiden door de nieren. Het is belangrijk om de dosis van het middel bij patiënten met een nierfunctiestoornis aan te passen om hoge plasmaspiegels te vermijden. Bewaking van de leverfunctie wordt aangeraden, zeker als er een voorgeschiedenis is van een bestaande virale leverinfectie, of wanneer lenalidomide wordt gecombineerd met geneesmiddelen waarvan bekend is dat leverfunctiestoornissen kunnen veroorzaken, zoals paracetamol. Dit schrijft de firma Celgene in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, ziekenhuisapothekers, oncologen, cardiologen en internisten. Revlimid is een geneesmiddel voor de behandeling van volwassenen met multipel myeloom, die in het verleden ten minste één andere behandeling hebben ondergaan. Multipel myeloom is een vorm van kanker van de plasmacellen in het beenmerg.
Hepatitis B-infectie kan chronisch worden en levercirrose en leverkanker veroorzaken. Maar infectie met dit virus wordt bijna nergens ter wereld zo goed in toom gehouden als in Nederland. Onderzoekster S. Hahné van de Universiteit Utrecht ging na hoe dat komt. De sleutel ligt bij het bereiken van risicogroepen. Migranten blijken veel vaker chronisch geïnfecteerd dan autochtone Nederlanders. Daarnaast hebben mannen die seks hebben met mannen een hoog risico op hepatitis B-infectie. Hahné stelt dat het vaccinatieprogramma voor gedragsgebonden risicogroepen effectief is. Vooral omdat op die manier infecties bij mannen die seks hebben met mannen worden voorkomen. Het vaccinatieprogramma voor kinderen van geïnfecteerde moeders is ook effectief.
De kans op genezing voor kinderen met een bepaald type leukemie, teruggekeerde AML, is met een nieuwe behandeling in twintig jaar tijd gestegen van 16% naar 36%. Dat blijkt uit een net verschenen publicatie in het toonaangevende tijdschrift Journal of Clinical Oncology. Het onderzoek betrof ruim 500 kinderen die behandeld waren voor acute myeloide leukemie (AML), maar bij wie de ziekte toch was teruggekeerd. In de jaren tachtig en negentig overleefde slechts 16% van deze kinderen, maar twintig jaar later is dat percentage gestegen naar 36%. 'En dat betekent dat er elk jaar in Europa tientallen kinderen meer genezen van deze ziekte', aldus Gert-Jan Kaspers, hoogleraar kinderoncologie VUmc. Het onderzoek werd uitgevoerd in 20 landen wereldwijd, waaronder Nederland, Duitsland, Frankrijk en andere Europese landen, maar ook in Israël, Argentinië en Amerika. Bij de nieuwe behandeling werd een nieuw en effectief medicijn geïntroduceerd, liposomaal daunorubicine. Er zijn sterke aanwijzingen dat dit medicijn minder hartschade veroorzaakt, een bij kinderen gevreesde bijwerking op lange termijn: een zogenaamd 'laat effect'. Na de behandeling met geneesmiddelen volgde bij alle patiënten een beenmergtransplantatie, een essentieel onderdeel van de behandeling als AML is teruggekomen, en nodig voor definitieve genezing. Binnenkort start de groep van Kaspers een Europees vervolgonderzoek waarbij een ander nieuw geneesmiddel, gemtuzumab ozogamicine, zal worden onderzocht om de kansen op genezing van kinderleukemie nog verder te verbeteren. Dit geneesmiddel is namelijk in staat heel doelgericht AML-cellen aan te vallen. Het is van groot belang ook bij kinderen de werking van nieuwe geneesmiddelen te bestuderen. Kinderen blijken namelijk vaak een medicijn anders af te breken of andere bijwerkingen te hebben, maar ook de effectiviteit kan anders zijn dan bij volwassenen. Klinisch onderzoek moet voldoen aan strenge eisen en wordt heel zorgvuldig uitgevoerd. Acute myeloide leukemie is een vorm van bloedkanker en treft in Nederland elk jaar dertig kinderen, wereldwijd meer dan tienduizend. De kans op genezing is de laatste decennia gestegen van minder dan 10% in de jaren zeventig naar 70% vandaag de dag. Een belangrijk deel van die stijging kan worden verklaard door de verbeterde behandelingmogelijkheden als onverhoopt de leukemie toch terugkomt.
Maarten Wildeman: ‘Current problems and possible solutions in the treatment of nasopharyngeal carcinoma in Indonesia’. Het nasopharynxcarcinoom is een kwaadaardige tumor in de keel-neusholte. Deze vorm van kanker is zeldzaam in de westerse wereld, maar komt veel voor in Indonesië. De ziekte is goed te genezen met radiotherapie in combinatie met chemotherapie, maar in Indonesië zijn de behandelresultaten teleurstellend. Wilderman heeft onderzocht wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Daarnaast beschrijft hij oplossingen daarvoor. Tevens testte hij het effect van training voor huisartsen waarin zij uitleg krijgen zodat ze in de toekomst patiënten sneller zullen verwijzen.
De Nederlandse overheid streeft ernaar om vóór 2030 de schadelijkste chemische stoffen uit te bannen en te vervangen door schonere en minder gevaarlijke alternatieven (het prioritaire stoffenbeleid). Een mogelijkheid is om stoffen uit biomassa van planten en dieren te halen en daarmee zogeheten biobased stoffen te maken. Naar verwachting kan hiermee zelfs een aantal kankerverwekkende stoffen worden vervangen. Deze biobased alternatieven worden de komende jaren verder ontwikkeld. Het RIVM heeft geïnventariseerd welke alternatieven er al zijn en heeft tientallen biobased stoffen in kaart gebracht. Deze lijst is niet uitputtend. Daarnaast is een overzicht gemaakt van methoden waarmee de gezondheids- en veiligheidsrisico's voor mens en milieu worden beoordeeld, én de mate waarin de productie en het gebruik van die stof duurzaam is. Niet elke biobased stof is namelijk gezonder of duurzamer dan een stof die van aardolie is gemaakt. Zo zijn sommige biobased stoffen ook giftig, of kan er veel land of water nodig zijn om de grondstoffen te verbouwen. De bestaande beoordelingsmethoden blijken nogal divers en vaak ingewikkeld. Het streven is om op basis van de huidige methoden een handzame aanpak te ontwikkelen waarmee snel en gemakkelijk de beste stof kan worden gekozen. Daaraan kunnen ook beleidsvoorkeuren worden toegevoegd om het gebruik van bepaalde grondstoffen te stimuleren of te ontmoedigen. Hoewel een 'harde' definitie van biobased stoffen vooralsnog ontbreekt, is inmiddels duidelijk dat ze voor de regelgeving als gewone chemische stoffen moeten worden beschouwd. Ze moeten aan dezelfde wettelijke gezondheids- en veiligheidseisen voldoen. In de dagelijkse praktijk van registratie, etikettering en risicobeoordeling blijkt dit niet altijd duidelijk te zijn. Het RIVM licht daarom toe hoe enkele wettelijke regels moeten worden geïnterpreteerd. Het huidige stoffenbeleid draait vooral om de beoordeling van gezondheid en veiligheid, waarbij REACH ook nadrukkelijk innovatie wil vergroten. Met de opkomst van innovatieve biobased stoffen komen duurzaamheidsaspecten duidelijker in beeld. Een integrale beoordeling geeft een completer inzicht in de voor- en nadelen van stoffen. Het RIVM vindt dat een dergelijke afweging nodig is voor alle, dus niet alleen biobased, stoffen.
Bij patiënten die werden behandeld met lenalidomide (Revlimid) in combinatie met dexamethason (een ontstekingsremmend geneesmiddel) voor de behandeling van multipel myeloom is een aantal ernstige gevallen van leverbeschadiging, inclusief fatale gevallen, gerapporteerd. Het gaat dan om acuut leverfalen en cholestase, toxische hepatitis, cytolytische hepatitis en gemengde cytolytisch/cholestatische hepatitis. Lenalidomide wordt uitgescheiden door de nieren. Het is belangrijk om de dosis van het middel bij patiënten met een nierfunctiestoornis aan te passen om hoge plasmaspiegels te vermijden. Bewaking van de leverfunctie wordt aangeraden, zeker als er een voorgeschiedenis is van een bestaande virale leverinfectie, of wanneer lenalidomide wordt gecombineerd met geneesmiddelen waarvan bekend is dat leverfunctiestoornissen kunnen veroorzaken, zoals paracetamol. Dit schrijft de firma Celgene in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, ziekenhuisapothekers, oncologen, cardiologen en internisten. Revlimid is een geneesmiddel voor de behandeling van volwassenen met multipel myeloom, die in het verleden ten minste één andere behandeling hebben ondergaan. Multipel myeloom is een vorm van kanker van de plasmacellen in het beenmerg.
In het jaar 2000 brachten wetenschappers het menselijk genoom in kaart. Nu heeft een internationale groep wetenschappers een nieuwe stap gezet door de volledige stofwisseling van de mens in kaart te brengen. In deze 'biochemische kaart' staan alle manieren waarop de mens zijn voedsel om kan zetten in stoffen die nodig zijn om te leven. Die informatie is belangrijk voor onderzoek naar stofwisselingsziektes en nieuwe behandelmethodes voor overgewicht, diabetes en kanker. De biochemische kaart is gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature Biotechnology. In Nederland werkten wetenschappers van de Vrije Universiteit Amsterdam, VU medisch centrum, Universiteit van Amsterdam, Academisch Medisch Centrum en UMC St Radboud aan het onderzoek. De biochemische kaart is een verbeterde versie van eerdere pogingen om de stofwisseling van de mens te ordenen. Het gaat om een kennisdatabank die goed van pas zal komen bij toekomstig biomedisch onderzoek naar stofwisselingsziektes. In de databank staat informatie over de manieren waarop de mens zijn voedsel om kan zetten in het grote aantal stoffen dat hij voor zichzelf nodig heeft. Bijvoorbeeld suikers die onze hersenen nodig hebben, eiwitten die allerlei processen in het lichaam regelen en de bouwstenen van onze huid en ons DNA. VU-hoogleraar Hans Westerhoff: "Tot nu toe waren alleen fragmenten van de menselijke stofwisseling bekend. Nu is voor het eerst alles goed op een rijtje gezet in een totaal overzicht, vergelijkbaar met een wegenkaart van de mens. Daarmee kun je voorspellen wat voor ziektes mensen krijgen als ze bepaald voedsel eten en veel preciezer geneesmiddelen ontwerpen." De kaart is beschikbaar via humanmetabolism.org.
Biologisch verantwoord geteelde tomaten zijn gezonder dan ‘gewoon’ geteelde tomaten. Dat schrijven Braziliaanse onderzoekers in het wetenschappelijk tijdschrift PLoS One. Biologische tomaten worden aanzienlijk minder groot dan gewone tomaten, maar bevatten wel 57 procent meer vitamine C tegen de tijd dat ze geschikt zijn voor de verkoop. Ook bevatten ze twee keer zoveel polyfenolen, een type antioxidant dat onder meer ontstekingsreacties, hart- en vaatziekten en kanker tegen gaat. Ook van andere gezonde componenten bevatten de biologische tomaten veel hogere gehaltes. Bij de teelt van gewone tomaten worden vaak kunstmest en pesticiden gebruikt, waardoor die niet de weerstand opbouwen die biologische tomaten wel hebben.
Palliatieve zorg is breder dan terminale zorg alleen en er kan al eerder mee worden begonnen. Echter, bij patiënten met een andere ziekte dan kanker - bijvoorbeeld patiënten met COPD of kwetsbare ouderen - wordt de huisarts zich vaak geleidelijk en pas relatief kort voor het overlijden bewust van de behoefte aan palliatieve zorg. Dit blijkt uit onderzoek bij het NIVEL en EMGO+ van arts Susanne Claessen, waarop zij 28 februari promoveert bij VUmc. Palliatieve zorg richt zich niet op genezing, maar op de kwaliteit van leven van mensen met een levensbedreigende, ongeneeslijke ziekte. Claessen onderzocht of palliatieve zorg al in een vroeg stadium van een levensbedreigende ziekte wordt gegeven. Dit blijkt nog lang niet het geval te zijn. Terwijl het wel belangrijk is, om onnodige ziekenhuisopnames en crisissituaties te voorkomen. Claessen maakte gebruik van vragenlijsten en interviews onder huisartsen om dit te onderzoeken. Huisartsen blijken de behoefte aan palliatieve zorg te herkennen op basis van een combinatie van veelal subtiele signalen van patiënten, zoals een toenemende afhankelijkheid van zorg en uitblijven van herstel na bijkomende infecties. Ook door signalen van familieleden of informatie van de medisch specialist kunnen huisartsen bij een patiënt een behoefte aan palliatieve zorg vaststellen. Susanne Claessen: “Huisartsen weten dat palliatieve zorg al voor de terminale fase kan beginnen. Maar bijvoorbeeld bij patiënten met hartfalen of COPD is het voor huisartsen soms lastig om te zien wanneer zij ermee moeten beginnen. Daarbij speelt mee dat bij deze ziektes slechte periodes vaak worden afgewisseld met betere periodes.” Claessen pleit voor een aanpak waarbij huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief nemen om het gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun zorgbehoeften in de laatste levensfase. In het proefschrift wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren voor palliatieve zorg. Kwaliteitsindicatoren zijn meetbare aspecten van zorg die een indicatie geven over de zorgkwaliteit. Uit het onderzoek van Susanne Claessen blijkt dat relatief slecht wordt gescoord op de kwaliteitsindicatoren voor nazorg aan nabestaanden. “De palliatieve zorg heeft de laatste jaren veel ontwikkelingen doorgemaakt”, stelt ze, “maar er is nog meer aandacht nodig voor patiënten met chronische aandoeningen en voor de nazorg aan nabestaanden.”
Het drinkwater in Nederland kan restanten van chemische stoffen zoals geneesmiddelen bevatten. De concentratie van deze stoffen is dermate laag dat ze afzonderlijk geen risico voor de volksgezondheid vormen. Maar ook als de berekende risico's van de stoffen bij elkaar worden opgeteld (mengseltoxiciteit) vormt het drinken van drinkwater geen risico. Dit blijkt uit een eerste verkenning van het RIVM. Het onderzoek is uitgevoerd omdat voorheen niet werd uitgesloten dat de afzonderlijke stoffen gezamenlijk wel schadelijk kunnen zijn. Drinkwaterbedrijven analyseren het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor drinkwater op meer dan honderd stoffen. Voor dit onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van 1996 tot en met 2008. Toekomstige ontwikkelingen zoals een veranderend klimaat zijn niet in deze verkenning meegenomen. Gemiddeld werden in één jaar 2 tot 9 stoffen aangetroffen in het gezuiverde drinkwater. Bij de berekeningen is uitgegaan van het ongunstigste scenario dat alle aangetroffen stoffen gelijktijdig in het water zitten. Om meer zekerheid te krijgen over de bevindingen is het raadzaam om de berekeningen nogmaals uit te voeren met meer en actuelere data, en op basis van meer winningen. In het verlengde van dit onderzoek zijn de risico's van afzonderlijke stoffen nader beschouwd. De resultaten bevestigen de bestaande bevinding dat de stoffen afzonderlijk geen gezondheidsrisico vormen. Wel is van twee stoffen (broomdichloormethaan en 1,2,3-trichloorpopaan) enkele malen het Verwaarsloosbare Risiconiveau (VR) overschreden. Het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) is niet overschreden, waardoor ze ook geen risico vormen voor de gezondheid. Deze bevindingen worden echter vermeld vanwege de kankerverwekkende eigenschappen van deze stoffen. Deze stoffen ontstaan ondermeer door het gebruik van chloorproducten bij de drinkwaterzuivering. Inmiddels worden deze chloorproducten niet meer gebruikt.
Bij het gebruik van het middel denosumab (Prolia) zijn bij de behandeling van patiënten met postmenopauzale osteoporose zeldzame gevallen gemeld van atypische heupfracturen. Patiënten die met dit geneesmiddel behandeld worden, wordt geadviseerd om nieuwe of ongebruikelijke pijn in de dij, heup of lies te melden. Patiënten met dergelijke symptomen dienen onderzocht te worden op een onvolledige heupfractuur. Bij patiënten die met denosumab zijn behandeld en bij wie een heupschachtfractuur is opgetreden, dient de contralaterale heup onderzocht te worden. Bij het vermoeden van een atypische heupfractuur dient overwogen te worden om de behandeling met denosumab te staken in afwachting van verder onderzoek. Voor iedere patiënt moet hiervoor door de arts een individuele afweging worden gemaakt van de voordelen en risico’s van deze behandeling. Denosumab is ook verkrijgbaar onder de naam XGEVA, voor de preventie van botcomplicaties bij volwassenen met botmetastasen van solide tumoren. Het risico op atypische heupfracturen bestaat ook voor dit geneesmiddel. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van osteoporose -zoals endocrinologen, reumatologen, gynaecologen, internisten, huisartsen en apothekers, als mede in opleiding. Denosumab wordt gebruik voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een verhoogd risico op fracturen en bij mannen met prostaatkanker die een verhoogd risico lopen op fracturen voor de behandeling van botverlies gerelateerd aan hormoonablatietherapie.
Bij het gebruik van het middel denosumab (Prolia) zijn bij de behandeling van patiënten met postmenopauzale osteoporose zeldzame gevallen gemeld van atypische heupfracturen. Patiënten die met dit geneesmiddel behandeld worden, wordt geadviseerd om nieuwe of ongebruikelijke pijn in de dij, heup of lies te melden. Patiënten met dergelijke symptomen dienen onderzocht te worden op een onvolledige heupfractuur. Bij patiënten die met denosumab zijn behandeld en bij wie een heupschachtfractuur is opgetreden, dient de contralaterale heup onderzocht te worden. Bij het vermoeden van een atypische heupfractuur dient overwogen te worden om de behandeling met denosumab te staken in afwachting van verder onderzoek. Voor iedere patiënt moet hiervoor door de arts een individuele afweging worden gemaakt van de voordelen en risico’s van deze behandeling. Denosumab is ook verkrijgbaar onder de naam XGEVA, voor de preventie van botcomplicaties bij volwassenen met botmetastasen van solide tumoren. Het risico op atypische heupfracturen bestaat ook voor dit geneesmiddel. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar specialisten op het gebied van osteoporose -zoals endocrinologen, reumatologen, gynaecologen, internisten, huisartsen en apothekers, als mede in opleiding. Denosumab wordt gebruik voor de behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met een verhoogd risico op fracturen en bij mannen met prostaatkanker die een verhoogd risico lopen op fracturen voor de behandeling van botverlies gerelateerd aan hormoonablatietherapie.
Yme van der Velden heeft de functie van twee eiwitten, Lkb1 en Ring1b, in zebravissen bestudeerd. Deze dieren worden voornamelijk ingezet in de ontwikkelingsbiologie, maar steeds vaker worden ze ook gebruikt voor het onderzoeken van menselijke ziektes, zoals in de Lkb1-studie. Mutaties in het Lkb1-gen veroorzaken bij mensen het zeldzame Peutz-Jeghers syndroom, dat wordt gekenmerkt door pigmentvlekken op de lippen, darmpoliepen en een grote kans op kanker. Van der Velden heeft aangetoond dat het verlies van Lkb1 in de zebravis niet leidt tot defecten aan de bekleding van de darmwand, maar dat het eiwit essentieel is bij de aanpassing van de stofwisseling als een voedselbron wegvalt. In het tweede deel van zijn onderzoek heeft de promovendus het eiwit Ring1b onder de loep genomen. Als muizen dit eiwit niet aanmaken, worden de embryo’s niet goed geïmplanteerd in de baarmoeder. Als zebravissen het eiwit missen, verloopt de vroegste embryonale ontwikkeling vrij normaal. Toch treden er grote defecten op tijdens de verdere ontwikkeling van het embryo. Zo leidt het gemis van Ring1b ertoe dat er geen borstvinnen, kraakbeen en bot worden gevormd. Ring1b blijkt essentieel voor de aanmaak van bepaalde groeifactoren die nodig zijn voor de ontwikkeling van borstvinnen.
Sarcoïdose (een veelvoorkomende ontstekingsziekte van - vooral - de longen) kan beter worden aangetoond met behulp van geluidsgolven dan door het nemen van een biopt (een weefselhapje uit de longen). Volgens de geldende richtlijnen gebeurt de diagnostiek nu nog door een brochoscoop (een flexibele buis) in de luchtwegen te brengen en daarmee een stukje longweefsel weg te nemen voor nader onderzoek. Het alternatief: via een bronchoscoop met behulp van geluidsgolven (echo) vergrote lymfeklieren in de borstholte aanprikken en onderzoeken op ontstekingshaarden. Op die manier wordt circa 80 procent van de mensen met sarcoïdose gevonden, met de traditionele methode ligt dat percentage net boven de 50. Dit blijkt uit een groot internationaal onderzoek onder leiding van Jouke Annema, AMC-hoogleraar Pulmonale endoscopie. De resultaten verschijnen vandaag in het wetenschappelijke tijdschrift JAMA (Journal of the American Medical Association). De hoogleraar verwacht dat door het onderzoek op termijn de internationale richtlijnen zullen veranderen. Annema onderzocht ruim 300 mensen met een verdenking op sarcoïdose. De overgrote meerderheid – 91 procent – bleek de aandoening inderdaad te hebben; bij negen procent hadden de klachten een andere oorzaak. Door het nemen van een biopt kon 53 procent van de sarcoïdosepatiënten worden geïdentificeerd, bij onderzoek met geluidsgolven was dat 80 procent. Nederland telt circa 6000 patiënten met sarcoïdose. Bijna altijd zijn longen en lymfeklieren in de borstholte aangedaan. Vaak gaat de ziekte vanzelf over en hoeft de diagnose niet per se met zekerheid te worden gesteld. In sommige gevallen echter is diagnostiek wel vereist, bijvoorbeeld om mogelijke andere oorzaken van de klachten (zoals longkanker) uit te sluiten. Diagnostisch onderzoek op basis van een longbiopt (nu nog de standaard) kan in zeldzame gevallen leiden tot bloedingen of een klaplong. Sarcoïdose (ook bekend als de ziekte van Besnier-Boeck) is een ontstekingsziekte waarvan de oorzaak niet bekend is. Kenmerkend voor de ziekte zijn zogeheten granulomen (kleine opeenhopingen van ontstekingscellen), met name in de longen. Sarcoïdose treft vooral jong-volwassenen (tussen de 20 en 40 jaar). Belangrijkste symptomen zijn moeheid, hoesten, onverklaarbaar gewichtsverlies en kortademigheid. Meestal verdwijnen de klachten vanzelf maar bij circa één op de vijf patiënten wordt de ziekte chronisch. Bij het onderzoek van Annema waren 14 ziekenhuizen in zes landen betrokken.
Proefschrift: mw. A.M. Hooijkaas, Preclinical optimization of melanoma treatment Melanoom is de meest agressieve vorm van huidkanker en ontstaat uit de pigment producerende cellen in de huid. De blootstelling van de huid aan de zon is een van de meest belangrijke oorzaken van melanoom, omdat de UV-straling in het licht leidt tot DNA schade. Melanoom komt wereldwijd steeds vaker voor en voor patiënten met uitzaaiingen waren er tot voor kort niet veel behandelingsmogelijkheden. Recentelijk zijn er echter twee middelen officieel goedgekeurd voor de behandeling van melanoom. Het eerste middel heet vemurafenib en is een zogeheten ‘gerichte’ therapie. Dit middel kan een foutief eiwit (genaamd BRAFV600E), wat alleen in de tumorcellen aanwezig is, remmen in zijn activiteit. Dit BRAFV600E eiwit zorgt er samen met andere foutieve eiwitten voor dat de tumorcellen blijven delen en niet sterven. Daarom is het belangrijk de werking van dit eiwit te verstoren. Het tweede middel heet ipilimumab en dit middel kan reacties van het immuunsysteem die gericht zijn tegen de tumor in hun werking versterken. Deze immuuntherapie zorgt ervoor dat T-cellen (onderdeel van het immuunsysteem) die tegen de tumor werken beter gaan functioneren door de functieremmende factor CTLA-4 op deze T-cellen te blokkeren. Op het moment worden meer en meer gerichte therapieën (zoals vemurafenib) en immuuntherapieën (zoals ipilimumab) ontwikkeld voor de behandeling van melanoom. Beide soorten behandelingen hebben hun eigen voor- en nadelen zoals besproken in hoofdstuk 2. Bij gerichte therapieën zie je vaak dat na start van de behandeling bij bijna alle patiënten de tumor eerst krimpt in grootte, maar dat deze na verloop van tijd (ongeveer na een half jaar) weer begint te groeien. De tumorcellen die ongevoelig zijn voor de behandeling krijgen dan de overhand. Bij immuuntherapieën is het vaak andersom: weinig patiënten reageren op de behandeling, maar zij die reageren blijven heel lang tumorvrij of stabiel. Aangezien de behandelingen vaak intensief zijn voor de patiënt en duur zijn, is het belangrijk factoren te vinden waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen patiënten die wel wat aan de behandeling hebben en zij waarbij dit niet zo is (en die dus niet behandeld zouden moeten worden). Deze factoren, die een behandelingsrespons kunnen voorspellen, worden ook wel biomarkers genoemd. Op het moment zijn er nog maar weinig biomarkers bekend voor de verschillende gerichte therapieën en immuuntherapieën. Met het oog op de soms hevige bijwerkingen en de hoge kosten van deze behandelingen, is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de identificatie van biomarkers. Een ander probleem van zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën is dat deze behandelingen vaak toxisch kunnen werken waardoor soms de veiligheid van de patiënt in het geding kan komen. Bij gerichte therapieën wordt vaak een eiwit geremd dat belangrijk is voor de overleving of deling van de tumorcel. Hierdoor kunnen de tumorcellen afgeremd of zelfs gedood worden. In veel gevallen is dit eiwit ook belangrijk voor het functioneren van normale cellen. Als gevolg hiervan worden vaak ook normale cellen in het lichaam met de gerichte therapie geremd. Afhankelijk van het eiwit dat geremd wordt kan dit leiden tot verschillende klachten zoals uitslag, hoofdpijn en diarree. Deze bijwerkingen zijn vaak zo ernstig van aard dat de dosering van de behandeling verlaagd moet worden. Helaas heeft het middel in deze lagere dosering vaak ook minder effect op de tumor. Immuuntherapieën hebben vaak de ontwikkeling van auto-immuunziekten als bijwerking. Dit betekent dat het afweersysteem van de patiënt zich niet alleen tegen de tumor gaat richten, maar ook tegen normale cellen in het lichaam. De patiënt kan daardoor bijvoorbeeld colitis (afweerreactie tegen de eigen darmen resulterend in hevige diarree) of vitiligo (afweerreactie tegen de pigment producerende cellen resulterend in een witte huid) ontwikkelen. Deze autoimmuun bijwerkingen zijn gelukkig goed te behandelen zonder dat de antitumor werking van het medicijn wordt verminderd. Bij een heel specifieke vorm van immuuntherapie, namelijk T-cel reeptor (TCR) gentherapie, kan een speciaal soort bijwerking optreden. De T-cel receptor bevindt zich op het oppervlak van een T-cel en is verantwoordelijk voor het herkennen van ‘foute’ cellen zoals onder andere tumorcellen. De genetische informatie voor deze T-cel receptor kan geïsoleerd worden uit T-cellen die de tumor kunnen herkennen. Vervolgens kunnen deze genen ingebracht worden in andere T-cellen van een patiënt. Het gevolg hiervan is dat deze T-cellen opeens allemaal de tumor kunnen herkennen omdat ze allemaal (naast hun eigen T-cel receptor die ze al hadden) dezelfde extra antitumor T-cel receptor op hun oppervlakte hebben. Om te zorgen dat TCR gentherapie veilig is moet hetgeen de T-cel receptor herkent het liefst alleen op tumorcellen voorkomen. Op deze manier zullen normale cellen in het lichaam met rust gelaten worden door de T-cellen. Zij worden immers niet herkend door deze T-cellen met een nieuwe T-cel receptor. Wanneer normale cellen toch herkend kunnen worden door de T-cellen spreekt men van on-target toxiciteit en ontwikkelt er een autoimmuun reactie. Bij TCR gentherapie kan er echter ook sprake zijn van de ontwikkeling van zogenaamde off-target toxiciteit als bijwerking. In dit geval vormen delen van de nieuwe T-cel receptor samen met delen van de oude T-cel receptor (die er al was voordat de genen werden ingebracht) een unieke nieuwe T-cel receptor. Deze nieuwe extra T-cel receptor kan vaak normale cellen in het lichaam herkennen. Deze normale cellen worden dan aangevallen door de T-cellen en dit zou tot hevige toxiciteit kunnen leiden. Om de patiënten veilig te kunnen behandelen met gerichte therapieën of immuuntherapieën is het van belang de bijwerkingen en het mechanisme daarachter goed in kaart te brengen om vervolgens op zoek te kunnen gaan naar oplossingen. Om de behandeling van melanoom verder te verbeteren kan men verschillende behandelingen met elkaar combineren. Door de grote hoeveelheid van gerichte therapieën en immuuntherapieën die momenteel in ontwikkeling zijn zal het moeilijk zijn om alle mogelijke therapiecombinaties uit te proberen in patiënten tijdens zogenaamde klinische studies. Het is echter wel mogelijk om zulke combinatiebehandelingen uit te proberen in muizen. Het is daarbij belangrijk dat het gebruikte muismodel tumoren kan ontwikkelen die lijken op een melanoom bij mensen. De tumoren moeten bijvoorbeeld dezelfde soort genetische veranderingen hebben zoals gezien bij menselijke melanomen en de muis moet beschikken over een goed immuunsysteem. In deze muismodellen kunnen vervolgens zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën uitgetest worden. Vervolgens kan bepaald worden welke combinatiebehandelingen veelbelovend zijn en kan er gekeken worden waarom juist deze combinaties goed lijken te werken. Overzicht van de verschillende onderwerpen in dit proefschrift Dit proefschrift beschrijft voor zowel gerichte therapieën als immuuntherapieën zaken die van belang zijn voor de identificatie van biomarkers, de toxiciteit en de veiligheid van de behandelingen en de potentiële effectiviteit van combinatiebehandelingen. De resultaten van de beschreven studies kunnen bijdragen aan de verbetering van de behandeling van melanoompatiënten in de toekomst. Naast het zoeken naar biomarkers die voorspellen of een patiënt baat zal hebben bij een zekere therapie, wordt er ook vaak gekeken of bepaalde factoren kunnen voorspellen wat de overlevingskans van een patiënt zal zijn. In hoofdstuk 3 hebben wij gekeken of de aanwezigheid van het eiwit PD-L1 op tumorcellen een dergelijke voorspellende waarde heeft. PD-L1 op de tumorcellen kan inwerken op T-cellen en op die manier hun activiteit remmen. Zo proberen de tumorcellen te vermijden dat ze herkend en vervolgens vernietigd worden door de T-cellen. Wanneer tumorcellen PD-L1 op hun oppervlakte hebben proberen ze dus het immuunsysteem te ontwijken, wat vaak betekent dat er T-cellen aanwezig zijn die de tumor herkennen. Ons onderzoek heeft laten zien dat patiënten met PD-L1 op de tumorcellen een betere overlevingskans lijken te hebben dan zij die geen PD-L1 op hun tumor hebben. Dit effect was echter niet significant. Later onderzoek heeft wel bevestigd dat de aanwezigheid van PD-L1 op de tumorcellen daadwerkelijk kan voorspellen of de patiënt een betere overlevingskans heeft. In hoofdstuk 3 hebben wij ook nog laten zien dat de aanwezigheid van biomarkers zoals PD-L1 verschilt per tumor. De eerste (primaire) tumor van een patiënt kan negatief zijn voor aanwezigheid van de biomarker, terwijl de uitzaaiingen van deze patiënt misschien wel positief zijn. Ook kan het uitmaken of er ingevroren tumormateriaal geanalyseerd wordt of materiaal dat geconserveerd is met behulp van formaline. Onze bevindingen laten zien dat door dit soort verstorende factoren er voor sommige patiënten gedacht wordt dat een biomarker afwezig is terwijl de patiënt eigenlijk positief is voor de biomarker. Wij concluderen daarom dat het voor biomarker onderzoek belangrijk is om per patiënt meerdere tumoren te analyseren en goed te bepalen of het soort tumormateriaal (bevroren of chemisch geconserveerd) geschikt is om te kijken naar aanwezigheid van deze biomarker. Het onderzoek naar biomarkers die voorspellen of een patiënt baat zal hebben bij gerichte therapie staat momenteel nog in de kinderschoenen. Wij verwachten dat het bepalen van de genetische veranderingen in de tumor van iedere patiënt zal helpen bij het identificeren van biomarkers die voorspellen of de tumor ongevoelig gaat worden voor de behandeling. Er is echter nog veel onderzoek nodig voordat het zover is. Zoals eerder besproken hebben veel van de immuuntherapieën de ontwikkeling van auto-immuunziekten als bijwerking. Wanneer TCR gentherapie gericht is op iets dat ook op de oppervlakte van normale cellen voorkomt, kan er zogeheten on-target toxiciteit optreden. Normale cellen in het lichaam worden dan herkend door de T-cellen en vervolgens vernietigd. Om dit te voorkomen is het belangrijk om voor ontwikkeling van de behandeling zeker te weten dat de T-cellen met de nieuwe T-cel receptor alleen de tumorcellen herkennen en geen normale cellen. In hoofdstuk 4 hebben wij een dergelijke veiligheidsanalyse uitgevoerd. Wij wilden TCR gentherapie ontwikkelen gericht op het eiwit Nodal, dat vaak op de oppervlakte van melanoomcellen te vinden is. Tijdens onze studie ontdekten wij dat dit eiwit ook voorkomt op de oppervlakte van cellen in de nier. Dit zou betekenen dat TCR gentherapie gericht op Nodal zou kunnen leiden tot destructie van nierweefsel. De T-cellen met de nieuwe T-cel receptor die Nodal kan herkennen zouden dan namelijk niet alleen de tumorcellen aanvallen, maar ook de niercellen. Op basis van deze resultaten hebben wij besloten dat TCR gentherapie zich niet zou moeten richten op het eiwit Nodal. Het is namelijk belangrijk dat hetgeen waar de TCR gentherapie zich op richt niet aanwezig is op normale cellen in het lichaam. Voor Nodal was het aanvankelijk niet bekend dat dit eiwit ook voorkwam op normale cellen in het lichaam. Behalve on-target toxiciteit kan TCR gentherapie ook leiden tot de besproken off-target toxiciteit. In hoofdstuk 5 laten wij zien dat deze off-target toxiciteit inderdaad kan voorkomen en dat dit fatale gevolgen kan hebben. In deze studie tonen wij aan dat delen van de nieuwe T-cel receptor samen met delen van de oude T-cel receptor (voor de gentherapie had de T-cel immers zelf ook al een T-cel receptor) een geheel nieuwe T-cel receptor kan vormen. De T-cellen met deze zogenaamde ‘mixed dimer’ T-cel receptor bleken normale cellen in bijvoorbeeld het beenmerg van een muis te kunnen herkennen. Als gevolg hiervan werden deze cellen vernietigd met fatale gevolgen. In dit hoofdstuk worden ook verschillende strategieën besproken waarmee de vorming van deze ‘mixed dimer’ T-cel receptoren voorkomen kan worden. Gerichte therapieën leiden regelmatig tot bijwerkingen omdat deze behandelingen vaak belangrijke eiwitten remmen die behalve voor de tumor ook voor normale cellen van belang zijn. Remmers van het eiwit MEK kunnen het delen en overleven van tumorcellen tegengaan. Aangezien het eiwit MEK ook van belang is voor de normale cellen in de huid, leidt een behandeling met deze gerichte therapie vaak tot ernstige huidtoxiciteit. In hoofdstuk 6 laten wij zien dat MEK-remmer behandeling van muizen met melanoom leidt tot een stop in de tumorgroei, maar ook tot de huidtoxiciteit. Het verlagen van de dosering van de behandeling leidt tot een vermindering van de huidtoxiciteit, maar het antitumor effect van de behandeling wordt dan ook minder. Wanneer de MEK-remmer behandeling wordt gecombineerd met vemurafenib behandeling, zien we dat deze huidtoxiciteit veel minder vaak en in veel minder ernstige mate voorkomt. De vemurafenib behandeling lijkt dus te beschermen tegen de huidtoxiciteit die vaak ontwikkelt wanneer MEK-remmers worden gebruikt. De resultaten van deze studie laten zien dat wanneer deze twee middelen samen worden gebruikt, de MEK-remmer in hogere doseringen kan worden gegeven dan normaal gebruikelijk. Dit leidt hoogstwaarschijnlijk tot een beter antitumor effect van de behandeling. Om te bepalen welke combinaties van gerichte therapieën en immuuntherapieën veelbelovend zijn voor de behandeling van melanoom zijn goede muismodellen nodig. De melanomen die groeien in deze muizen moeten op menselijke melanomen lijken wat betreft de genetische veranderingen in de tumorcellen. Bovendien moet het muismodel over een functionerend immuunsysteem beschikken. In hoofdstuk 7 beschrijven wij de ontwikkeling van een dergelijk muismodel, namelijk de Tyr::CreERT2;PTENF-/-;BRAFF-V600E/+ muis. Muizen van deze soort kunnen melanomen ontwikkelen (op een door ons gekozen moment en lokatie) die lijken op het menselijke spoelcelvormige melanoom. In deze tumoren zijn twee belangrijke genetische veranderingen aanwezig die ook vaak bij menselijke melanomen worden gezien, namelijk de aanwezigheid van het BRAFV600E eiwit en het verlies van het PTEN eiwit. In deze muizen kan het effect van combinatiebehandelingen worden bestudeerd. De combinatie van het op BRAFV600E gerichte medicijn vemurafenib en het T-cel stimulerende medicijn ipilimumab is veelbesproken aangezien dit twee behandelingen zijn die officieel zijn goedgekeurd. Deze combinatiebehandeling kan worden uitgetest op het zojuist beschreven melanoom muismodel. In hoofdstuk 8 hebben wij dit gedaan en hierbij zagen wij dat er geen behandelingssynergie was. Wanneer muizen behandeld werden met vemurafenib zagen wij dat er minder immuuncellen in de tumor aanwezig waren dan bij onbehandelde muizen. Dit bleef het geval, zelfs als wij de immuuntherapie ipilimumab toevoegden aan de behandeling. De combinatie van deze twee behandelingen lieten dan ook geen extra remmend effect op tumorgroei zien. Het onderzoek dat wordt beschreven in dit proefschrift kan bijdragen aan de verbetering van de behandeling van melanoom vanwege de volgende redenen. Ten eerste laten wij zien dat bij biomarker onderzoek het van groot belang is meerdere tumoren in overweging te nemen en goed te bepalen of het soort tumormateriaal geschikt is voor het onderzoek. Ten tweede tonen wij aan dat het belangrijk is om een uitgebreide veiligheidsanalyse uit te voeren wanneer men TCR gentherapie ontwikkelt om uit te sluiten dat hetgeen waar de therapie zich tegen richt ook voorkomt op normale cellen. Ten derde hebben wij bewezen dat na TCR gentherapie T-cellen ‘mixed dimer’ T-cel receptoren kunnen hebben en vervolgens normale cellen in het lichaam kunnen aanvallen. Wij laten in onze studie zien dat er strategieën bestaan die deze vorm van toxiciteit kunnen tegengaan. Ten vierde demonstreren wij dat huidtoxiciteit als gevolg van behandeling met MEK-remmers kan worden tegengegaan door tegelijk een behandeling met vemurafenib toe te dienen. Dit betekent dat MEK-remmers in hogere (en waarschijnlijk effectievere) doseringen gegeven kunnen worden dan op het moment gebruikelijk is. Ten vijfde is het nu mogelijk het effect van vele verschillende combinatiebehandelingen te bestuderen door het ontwikkelen van een nieuw melanoom muismodel. Op deze manier kan weloverwogen worden besloten welke therapiecombinaties daadwerkelijk uitgeprobeerd moeten worden in patiënten. Tot slot hebben wij laten zien dat de combinatie van vemurafenib en ipilimumab behandeling mogelijk niet tot synergie zal leiden bij patiënten met het BRAFV600E eiwit en het verlies van het PTEN eiwit in hun melanoom. Verder preklinisch onderzoek zoals dat beschreven in dit proefschrift zal leiden tot verdere verbeteringen van de behandeling van melanoom.
Wel of niet vergoeden? Die vraag wordt bij nieuwe behandelingen in de gezondheidszorg steeds belangrijker, en daarom spelen kosteneffectiviteitsanalyses een steeds belangrijkere rol. Leyla Mohseninejad verkende in haar promotieonderzoek manieren om de onzekerheid rondom zulke analyses in kaart te brengen en ze vertaalde deze theoretische concepten naar besluitvorming. Mohseninejad legt uit dat een kosteneffectiviteitsanalyse de extra kosten van een nieuwe behandeling koppelt aan de gezondheidswinst ten opzicht van de oude behandeling. Deze berekening wordt bemoeilijkt doordat de kosten en de gezondheidswinst lastig te voorspellen zijn, bijvoorbeeld doordat er gegevens uit verschillende bronnen worden gecombineerd of doordat er gewoonweg nog te weinig gegevens zijn. Dat betekent dat beslissingen die gebaseerd zijn op zo’n analyse, ook onzeker zijn. De promovenda paste enkele theoretische kostenberekeningsmethoden toe op concrete voorbeelden uit de gezondheidszorg, namelijk preventie van depressie door een “e-health”-behandeling, screening op coeliakie (glutenintolerantie) bij mensen met een prikkelbare darm, behandeling van uitgezaaide darmkanker en de behandeling van schimmelinfecties bij mensen met een ernstig verminderde afweer. Ze concludeert onder andere dat het mogelijk is, door een systematische analyse van kosten en opbrengsten in de tijd, om het tijdstip vast te stellen waarop verder verlengen van de evaluatieperiode van een bepaald duur geneesmiddel niet meer opweegt tegen de kosten. Deze resultaten kunnen zorgverzekeraars mogelijk helpen bij het vaststellen van een nieuwe leidraad. Leyla Mohseninejad (Mashhad, Iran, 1984) studeerde Industrial Engineering aan de Polytechnic University van Teheran Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd deels gefinancierd door ZonMW (programma Dure Geneesmiddelen, 2010) en het Rijksunistituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Mohseninejad werkt als junior onderzoeksconsultant voor PhatMerit Rotterdam.
‘Continuously tagged mri of non-periodic motion’. Met een op MRI gebaseerde techniek is het mogelijk om de natuurlijke en grillige bewegingen van de darm (peristaltiek) vast te leggen zonder de patiënt te belasten. De patiënt hoeft niet op de nieuwe techniek te worden voorbereid en het is niet nodig om de adem in te houden tijdens het meten, stelt Sprengers in zijn proefschrift. Voor het meten van darmperistaltiek moet de patiënt veelal contrastvloeistof drinken om de darm beter zichtbaar te maken. De zogenoemde continously tagged MRIsequentie creëert zelf het contrast. Dit maakt het mogelijk om de beweging van de darmen te meten tijdens alle fases van de vertering. Omdat het met de nieuwe methode ook niet meer nodig is de adem in te houden kan er bovendien over een langere periode worden gemeten. Sprengers testte de methode door vervorming van zacht menselijk weefsel te meten, zoals spieren van een gezonde vrijwilligers. Om een goed beeld te krijgen bleek slechts een beperkt aantal metingen toereikend. De promovendus verwacht zelfs dat door nieuwe ontwikkelingen in MRI –acceleratietechnieken in de toekomst wellicht met één meting kan worden volstaan. Beweging in de dunne en dikke darm is een relatief onbegrepen verschijnsel. Een beter begrip hiervan kan bijdragen aan vroegere en specifiekere diagnoses en betere behandeling van aandoeningen als de ziekte van Crohn en IBS (Irritable Bowel Syndrome). Ook kan meer kennis over peristaltiek bijdragen diagnostiek en behandeling van darmkanker.
Ernstig overgewicht leidt tot een grotere kans op gezondheidsklachten en overlijden, ook als je bloeddruk, cholesterol en bloedsuiker op dit moment gezond zijn. Dat blijkt uit onderzoek door het Canadese Mount Sinaï Hospital onder ruim 60.000 mensen. Het bevestigt de noodzaak van een gezond lichaamsgewicht. Ook bij matig overgewicht neemt de kans op hart- en vaatziekten al toe. Zwaarlijvige mensen lopen 25 procent meer risico op een hartaanval of beroerte. Bovendien hebben ze een verhoogd risico om diabetes type 2, gewrichtsklachten en bepaalde vormen van kanker te ontwikkelen. Matig overgewicht heb je als je body mass index (BMI) 25 tot 30 is. Er is sprake van ernstig overgewicht bij een BMI van 30 of meer.
Patiënten met bepaalde bloedziekten krijgen mogelijk langer dan nodig antibiotica toegediend. Om resistentie, vervelende bijwerkingen en onnodige kosten te voorkomen, moet dit zoveel mogelijk worden vermeden. Maar wanneer en bij wie kan dat veilig? Dat gaan VUmc-ers nu onderzoeken. Jonne Sikkens, arts-onderzoeker bij de afdeling interne geneeskunde van VUmc, heeft in samenwerking met de afdeling hematologie een subsidie van 256.000 euro hiervoor ontvangen. Daarmee gaat het team een klinische trial uitvoeren naar de optimale behandeling van patiënten die koorts krijgen, terwijl ze door een vorm van bloedkanker (zoals leukemie) tijdelijk geen witte bloedlichaampjes hebben en dus uiterst kwetsbaar zijn voor infecties. Deze patiënten worden nu vaak langdurig met antibiotica behandeld die werken tegen een breed spectrum aan bacteriën. In de meeste gevallen worden echter geen aanwijzingen voor een bacteriële infectie gevonden. Om bacteriële resistentie, bijwerkingen en onnodige kosten te voorkomen, is het belangrijk om alleen antibiotica te gebruiken wanneer dat echt nodig is. Hoewel studies suggereren dat bij deze patiënten de antibiotica snel gestaakt kunnen worden, is nooit grondig onderzocht of dit wel veilig kan. De trial gaat onder leiding van internist-hematoloog Jeroen Janssen en internist-infectioloog Michiel van Agtmael onderzoeken of drie dagen lang behandelen net zo veilig is als de nu gebruikelijke langdurige behandeling van vaak minimaal negen dagen. De subsidie voor dit project komt uit een samenwerking tussen ZonMw (programma Goed Gebruik Geneesmiddelen) en Fonds NutsOhra
Er komt een herbeoordeling voor het gebruik van het geneesmiddel tegen kanker Iclusig (ponatinib). In november 2013 heeft de PRAC een aantal maatregelen aanbevolen om de risico’s bij het gebruik van ponatinib te verminderen. Een herbeoordeling wordt noodzakelijk geacht om vast te stellen of verdere aanpassingen noodzakelijk zijn. Overig nieuws
Het Ministerie van VWS heeft aan het Holland Particle Therapy Centre (HollandPTC) een vergunning verleend in het kader van de Wet op Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV). De verlening van deze vergunning betekent dat behandelingen met protonentherapie in het nog te bouwen Delftse centrum voor behandeling en onderzoek uitgevoerd mogen worden. HollandPTC zal de komende tijd voorbereidingen gaan treffen voor het openen van dit centrum, dat naar verwachting in 2016 de eerste patiënt zal behandelen. De TU Delft, het Erasmus MC en LUMC werken samen om het eerste behandelingscentrum voor protonentherapie in Nederland te starten: het HollandPTC. Eind juli 2013 publiceerde het Ministerie VWS de ‘Regeling Protonentherapie’, waarin de criteria staan voor de verlening van een WBMV vergunning. Deze vergunning is nu verleend aan HollandPTC. De centra die een vergunning hebben gekregen, hebben zes maanden om de financiering en overige vergunningen van onder andere het Ministerie van Economische Zaken, rond te krijgen. Daarnaast worden de komende tijd de tarieven per behandeling vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Meer dan de helft van alle kankerpatiënten heeft behandeling door middel van bestraling nodig. Op dit moment vindt bestraling standaard met röntgenstralen (fotonen) plaats. Sinds enkele jaren worden internationaal echter steeds meer patiënten bestraald met minuscule geladen deeltjes, zoals protonen. De meerwaarde van protonentherapie zit met name in het feit het gezonde weefsel rondom de tumor bij sommige patiënten minder beschadigd wordt. Daardoor vermindert het risico op complicaties als gevolg van bestraling of kan in bepaalde gevallen de tumor intensiever bestraald worden. In de praktijk wordt voor iedere individuele patiënt nagegaan of protonentherapie de meest geschikte vorm van radiotherapie is in vergelijking met andere bestralingstechnieken.
De afdelingen medische oncologie en hematologie van het VUmc hebben een vaccin ontwikkeld en klinisch getest voor acute myeloïde leukemie (AML), een agressieve vorm van bloedkanker. Uit onderzoek onder 12 patiënten blijkt dat het veilig en haalbaar is om vervolgonderzoek bij meer patiënten te doen. Bij dit nieuwe vaccin draait het om de werking van dendritische cellen, die als waakhonden van het immuunsysteem fungeren. Uit een zogeheten fase-1 trial blijkt dat het veilig en haalbaar is om verder te gaan met de ontwikkeling van het vaccin. Omdat de kosten daarvan naar verwachting hoog zullen zijn, zoekt het VU mc investeerders.
Ziektepreventie en een gezonde leefstijl worden steeds belangrijker gevonden, meldt onderzoeksinstituut NIVEL. Niet roken, gezond eten, regelmatig bewegen en matig alcoholgebruik kunnen hart- en vaatziekten, COPD, kanker en diabetes tegen gaan. Gezonde leefgewoonten kunnen de levensverwachting en het aantal gezonde jaren vergroten. Het ministerie van VWS ziet ook een rol weggelegd voor zorgverzekeraars. Als verzekerden gezonder leven, kunnen de kosten over een langere periode lager zijn. Verzekerden staan in grote meerderheid positief tegenover het stimuleren van gezond gedrag. Maar 86 procent vindt het niet redelijk dat mensen die ongezond leven ook meer betalen. Punten sparen met gezond leven zien de meesten ook niet zitten.
Het onderzoek van Gjalt Wybenga heeft tot doel het bepalen van de 3D structuren van drie enzymen (MesAT, VpAT and PAM) op atomaire resolutie met behulp van eiwit kristallografie. De enzymen katalyseren de overdracht van een aminogroep en kunnen zo β-aminozuren produceren. Dat zijn bouwstenen van stoffen met een potentieel nuttige medische activiteit, zoals voorbeeld taxol, dat wordt gebruikt in de bestrijding van kanker. Het bepalen van de 3D structuren van MesAT, een enzym dat β-aminozuren maar ook α-aminozuren accepteert, leidde tot het inzicht dat een β-aminozuur in een omgekeerde oriëntatie bindt in het katalytisch centrum van MesAT ten opzichte van een α-aminozuur. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat de carboxylaat- en zijketen-bindingsholtes tweevoudige functionaliteit hebben. Het bepalen van de 3D structuur van VpAT stelde de onderzoekers in staat om een aminozuur sequentie motief te formuleren waarmee nieuwe aromatische β-aminotransferases kunnen worden geïdentificeerd uit een collectie van aminotransferase aminozuursequenties. Dit kan behulpzaam zijn bij het identificeren van nieuwe aromatische β-aminotransferases met nieuwe eigenschappen. Het oplossen van 3D structuren van PAM (geïsoleerd uit Taxus chinensis), een enzym dat een reversibele isomerisatie reactie katalyseert, heeft geleid tot meer inzicht in de stereochemie van de PAM gekatalyseerde reactie. Galt Wybenga (Leeuwarden, 1981) studeerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek werd uitgevoerd bij de afdeling Biofysische Chemie en gefinancierd door B-Basic en BioNexGen.
VUmc-onderzoekers hebben op de veiling van Serious Request 2013 een scheetanalyse aangeboden. Met behulp van een elektronische neus (eNose) meten zij het geurprofiel van het lichaamsgas. De ludieke actie sluit naadloos aan bij het thema van Serious Request, ernstige diarree bij kinderen. Op termijn hopen de VUmc-ers de eNose te kunnen gebruiken om in onder meer India uitbraken van cholera te helpen opsporen en voorkomen. MDL-artsen (maag-, darm- en leverziekten) Nanne de Boer en Tim de Meij van VU medisch centrum presenteerden eerder dit jaar hoopgevende resultaten van de eNose. Dat apparaat zal op termijn darmkanker, en de voorstadia ervan, kunnen herkennen door aan poep te "ruiken". Daardoor kunnen mensen mogelijk eerder behandeld worden, met een grotere kans op overleving. De Boer en De Meij gaan de eNose nu inzetten voor Serious Request, de jaarlijkse inzamelactie van radiostation 3FM en het Rode Kruis. Die is dit jaar gewijd aan het terugdringen van kindersterfte door diarree. Op de veiling van Serious Request 2013 kunnen mensen bieden op een zogeheten flatogram, een analyse van hun scheet door de eNose. 'Een scheet zelf opvangen is technisch heel moeilijk en daarom gaan we de geur direct afkomstig van ontlasting opvangen en analyseren', zegt De Boer. Ieder individu heeft zijn eigen geurprofiel, waarvan de onderzoekers een grafiek maken die de koper van het flatogram mee naar huis krijgt. De eNose sluit dus perfect aan bij het thema van Serious Request. De VUmc-onderzoekers willen met het apparaat in 2014 een studie doen in India onder cholerapatiënten. 'We gaan daar testen of de eNose uit de geur van ontlasting de stoffen kan onderscheiden die vrijkomen bij cholera en die ernstige diarree veroorzaken', zegt De Meij. 'Als dat lukt, is de eNose in de toekomst mogelijk in te zetten om uitbraken van cholera te helpen voorkomen. De apparaatjes komen dan bijvoorbeeld bij waterputten of open riolen te staan, waar ze alarm slaan zodra ze cholera ruiken.'
Verschillende delen van de long zijn meer of minder gevoelig voor stralingsschade door radiotherapie. Dat ontdekte Erwin Wiegman in zijn promotieonderzoek. Hij testte een nieuwe, in een preklinisch model ontwikkelde methode waarmee stralingsschade aangetoond kan worden, en concludeert dat deze beter longschade kan aantonen dan reeds bestaande methoden. Stralingsgeïnduceerde longschade, in het Engels Radiation Induced Long Toxicity (RILT), is één van de belangrijkste, mogelijke bijwerkingen van radiotherapie bij tumoren gelegen in de borstholte. Het ontstaat in twee fasen. Acute radiatie pneumonitis treedt doorgaans na zes tot twaalf weken na de bestraling op, longfibrose ontstaat pas maanden na de behandeling. Wiegman onderzocht hoe RILT ontstaat en hoe het voorkomen kan worden. Hij ontdekte dat er regionale verschillen bestaan in de stralingsgevoeligheid van de long, en dat chemotherapie een invloed kan hebben op het ontstaan van RILT. Verder testte hij een nieuwe methode die met behulp van een CT-scan longschade kan laten zien en die nog niet in de klinische praktijk gebruikt wordt. Hij stelt vast dat deze methode in een patiëntenpopulatie beter longschade kan aantonen dan andere methodes. Deze bevindingen kunnen gebruikt worden om nieuwe modellen te ontwerpen waarmee door straling veroorzaakte longschade beter voorspeld kan worden. Het moet daardoor mogelijk worden om de stralingsdosis veilig te verhogen en zo de overleving van longkankerpatiënten te verbeteren. Erwin Wiegman (Groningen, 1977) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de afdelingen Radiotherapie en Celbiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Met een KWF-stagebeurs kon Wiegman een deel van het onderzoek uitvoeren in Tübingen, Duitsland. Wiegman is thans werkzaam als radiotherapeut-oncoloog in de Isala Klinieken, Zwolle.
Een kleine hoeveelheid alcohol, vergelijkbaar met één a twee glazen bier of wijn, heeft al een nadelig effect op de darmbarrière. Dat blijkt het promotieonderzoek van E. Elamin van het Maastricht UMC+. Hij onderzocht de effecten van een minimale hoeveelheid alcohol bij een groep vrijwillige proefpersonen. De doorlaatbaarheid van de dikke en dunne darm neemt toe na alcoholgebruik, waardoor ook de kans op bacteriële infecties in het lichaam en ziektes als dikke darmkanker. Daarnaast worden de kansen op leveraandoeningen en leververvetting vergroot. Ziekteverwekkers krijgen al bij matig alcoholgebruik meer kans om door de natuurlijke beschermlaag van de heen te dringen. Met name de stof acetaldehyde, het afvalproduct van alcohol, is giftig voor veel typen cellen.
Marjolein Leeuwenburgh: ‘MRI in suspected appendicitis’. MRI is een alternatief voor echo en CT om de diagnose blindedarmontsteking te stellen. Volgens de huidige richtlijnen wordt bij patiënten met een verdenking op een blindedarmontsteking eerst een echo gemaakt en daarna zo nodig een CT-scan om de diagnose te bevestigen. Echter, echo heeft als nadeel dat veel blindedarmontstekingen worden gemist, bij een CT wordt de patiënt blootgesteld aan kankerverwekkende röntgenstraling. Volgens de promovenda vormt MRI een goed alternatief. MRI heeft als voordeel dat het nauwkeuriger is dan echo en dat niet, zoals bij CT, röntgenstraling vrijkomt. Leeuwenburgh deed enkele studies om de nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid van MRI vast te stellen. Voor haar onderzoek kregen patiënten met een verdenking op een blindedarmontsteking op de spoedeisende hulp naast echo en CT, ook een MRI. Een panel van deskundigen stelde de uiteindelijke diagnose, na eventuele operatie. Bij volwassen patiënten werd MRI vergeleken met echo gevolgd door CT; MRI bleek minstens even accuraat als de gebruikelijke diagnostiek. In een studie bij kinderen werd eveneens een hoge nauwkeurigheid van MRI gevonden.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Adempas (riociguat, versterkt vorming cGMP en daarmee nitriet-oxide), weesgeneesmiddel voor de behandeling van chronische trombo-embolische pulmonaire hypertensie (CTEPH) en pulmonaire arteriële hypertensie (PAH).
- Eperzan (albiglutide, een GLP-1 analoog), bedoeld als add-on therapie bij de behandeling van diabetes type II en mono-therapie als metformine niet gebruikt kan worden.
- Latuda (lurasidone, een antipsychoticum), voor de behandeling van schizofrenie.
- Bemfola (follitropin alfa, een FSH product), een nieuwe biosimilar voor de behandeling van onvruchtbaarheid.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Masiviera (mastinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel.
- Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege toxiciteit bij een beperkte effectiviteit.
- Reasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde effectiviteit.
- Translarna (ataluren), bedoeld voor de behandeling van de ziekte van Duchenne. De werking kon onvoldoende worden aangetoond.
Bij bovenstaande weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Advies Hemoprostol
De CHMP heeft positief advies uitgebracht over Hemoprostol(misoprostol, een prostaglandine- analoog), voor de behandeling van haemorrhagia postpartum als gevolg van baarmoeder-atonie wanneer intraveneuze oxytocine niet voorhanden is. Het advies is uitgebracht volgens een artikel 58 procedure, die de EMA in staat stelt in samenwerking met de WHO te adviseren over geneesmiddelen voor buiten de EU.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassing:
- NovoThirteen (catridecacog), mag nu ook gebruikt worden voor (langdurige) behandeling van bloedingen bij kinderen jonger dan 6 jaar met een tekort aan factor XIII A.
- Stelara (ustekinumab), mag nu gebruikt worden voor de behandeling van psoriasis vulgaris bij patiënten die eerder niet hebben gereageerd op één van de volgende systemische behandelingen: ciclosporine, methotrexaat of PUVA (psoralen en ultraviolet A).
- Xolair (omalizumab), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van chronisch spontaan urticaria, bij patiënten van 12 jaar en ouder.
Herbeoordelingen
- De aanbeveling van de PRAC dat Protelos/ Osseor(strontiumranelaat) niet langer gebruikt zou moeten worden voor de behandeling van osteoporose ligt nog ter beoordeling bij de CHMP. Er zijn aanvullende vragen gesteld aan de firma. Een definitief oordeel van de CHMP wordt komende maand (februari 2014) verwacht.
- Nood anticonceptiemiddelen, zie bericht: Start herbeoordeling noodanticonceptiemiddelen
Schorsing Vibativ en Luminity opgeheven
De schorsing van de handelsvergunning van de geneesmiddelenVibativ (telavancine) en Luminity (perflutren) is opgeheven. De eerder geconstateerde kwaliteitsproblemen zijn opgelost.
--------------------------
Roken lijkt volgens onderzoek door de Amerikaanse Centers for Disease Control and Preventionnu veel ongezonder dan vroeger. Mannen die in 1959 rookten liepen drie keer meer kans op longkanker dan niet-rokers. Vandaag de dag is die kans 26 keer zo groot. Waarom roken nu zoveel ongezonder lijkt, kunnen de onderzoekers niet verklaren. Het zou kunnen liggen aan extra toevoegingen aan sigaretten, maar dat staat niet onomstotelijk vast. Roken vergroot de kans op een groot aantal aandoeningen, waaronder tuberculose, diabetes, buitenbaarmoederlijke zwangerschap, erectiestoornissen, hart- en vaatziekten en auto-immuunziekten. Maar rokers zijn ook over het algemeen ongezonder dan niet-rokers, zeggen de onderzoekers.
Stamceltransplantatie is een belangrijke behandeling voor bloedkanker en –ziekten, maar gaat nog steeds samen met veel complicaties. Om complicaties zoveel mogelijk tegen te gaan worden patiënten en donoren gematcht op basis van HLA-A, -B, -C, -DRB1 en –DQB1. Helaas krijgt nog steeds 30-40% van de patiënten te maken met afstotingsreacties tegen de patiënt cellen, genaamd Graft-versus-Host (GVH) ziekte. Dit proefschrift toont aan dat HLA-DPA1 de mate van immuun activatie kan beïnvloeden en een rol speelt bij GVH ziekte na stamceltransplantatie. Daarnaast hebben we aangetoond dat verschillen in HLA-E tussen patiënt en donor het risico op GVH ziekte verhogen en dat HLA-E genotypes als voorspellende markers voor GVH ziekte en infecties kunnen dienen. Dit proefschrift benadrukt dat zowel HLA-DP als HLA-E een relevante rol spelen bij de transplantatie gerelateerde immuunreactie, welk het belang benadrukt om deze moleculen mee te nemen in de donorselectie voor stamceltransplantatie.
Een internationaal onderzoeksteam heeft 42 nieuwe genvariaties ontdekt die een verhoogd risico op reumatoïde artritis geven. Op Eerste Kerstdag publiceerde Nature over dit onderzoek, waarbij ook vijf Nederlandse onderzoekscentra betrokken waren. Dankzij de analyse van DNA-materiaal van meer dan 100.000 mensen is veel duidelijk geworden over het ontstaan van reuma en de exacte werking van een aantal bekende reumamedicijnen. Ook konden de onderzoekers drie medicijnen, die voor andere aandoeningen worden gebruikt, aanwijzen als bruikbaar voor de behandeling van reuma. Bij het onderzoek zijn bijna dertigduizend patiënten en ruim zeventigduizend gezonde mensen uit Europa en Azië betrokken. Met de 42 nieuwe genen komt het totaal van bekende reumagenen op 101. Van deze 101 genen wijzen de onderzoekers er 98 aan die het doelwit zijn van al bekende therapieën tegen reuma. Daarnaast vinden ze een aantal genen waar medicijnen op aanslaan die momenteel niet gebruikt worden voor de behandeling van reuma, maar voor bijvoorbeeld borstkanker. Het grote voordeel is dat deze medicijnen al zijn toegelaten op de markt en dus snel beschikbaar zijn. Aan het onderzoek is bijgedragen door acht onderzoeksgroepen van het Radboudumc, Universiteit Twente, UMC Groningen, het AMC en het LUMC. Daarnaast waren er 64 onderzoeksgroepen van over de gehele wereld bij het onderzoek betrokken. Door de brede internationale samenwerking was het mogelijk om grote hoeveelheden genetische data te analyseren. Door de combinatie met al aanwezige biologische kennis konden de onderzoekers zonder aanvullend laboratoriumonderzoek nieuwe mogelijkheden voor medicijnen tegen reuma identificeren.
Er zijn meldingen van leverbeschadiging, waaronder fataal leverfalen, bij patiënten die temozolomide (Temodal) gebruikten. Deze bijwerking kan enkele weken of langer na aanvang of stopzetting van de behandeling met temozolomide optreden. Het advies aan de behandelend specialist is om leverfunctieonderzoek uit te voeren voorafgaand aan en na elke behandelingscyclus. Bij abnormale uitslagen moet de (voortzetting van de) behandeling met temozolomide zorgvuldig worden overwogen, door voor elke patiënt de voordelen en risico’s tegen elkaar af te wegen. Bij patiënten die een behandelingscyclus van 42 dagen ondergaan, is het advies de leverfunctieonderzoeken halverwege de behandelingscyclus te herhalen. Dit schrijft de firma Merck Sharp & Dohme B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar neurologen en oncologen die hersentumoren behandelen in specialistische centra en ziekenhuisapothekers. Temozolomide is een kankerremmend middel dat gebruikt wordt om de groei van bepaalde tumoren in de hersenen af te remmen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication' op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
Het UMCG en het UMC Utrecht zijn bijzonder verheugd over het besluit van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) om stamceltransplantatie bij de ernstige huidziekte EB (epidermolysis bullosa, ook wel blaarziekte) voortaan vanuit het basispakket te laten vergoeden. Het gaat hierbij om een behandeling met vreemd navelstrengbloed dat immunologisch past bij de patiënt. De stamceltransplantatie bij kinderen wordt uitgevoerd in het UMC Utrecht, in het UMCG is het landelijk centrum voor patiënten met EB gevestigd. Nederland is het eerste land in Europa waar deze behandeling wordt aangeboden. EB is een erfelijke huidziekte waarbij vanaf de geboorte levenslang blaren ontstaan op de huid en slijmvliezen. De patiënten worden ‘vlinderkinderen’ genoemd, omdat hun huid zo fragiel is als de vleugels van een vlinder. Bij de ernstigste vormen is de pijn van de wonden ondraaglijk en ontstaan er op den duur misvormingen en huidkanker. De ziekte is niet te genezen. De levensduur van de patiënten bedraagt maximaal ongeveer 35 jaar bij de twee ernstigste vormen. In Nederland zijn er ongeveer 30 mensen met ernstige EB. De stamcelbehandeling kost eenmalig €200.000,-. In Amerika is deze behandeling al enige tijd mogelijk en zijn hiermee gunstige resultaten geboekt. Deze behandeling bestaat er uit dat het beenmerg van de patiënt wordt vernietigd door middel van chemotherapie. Vervolgens worden de stamcellen van navelstrengbloed met een infuus aan de patiënt gegeven, waarna na 2-3 weken beenmergherstel optreedt. Na de procedure wordt de patiënt gedurende een aantal maanden met immunosuppressiva behandeld om afstoting te voorkomen. De opname duurt minimaal 6 weken. De gedachte van stamceltransplantatie is dat stamcellen het vermogen hebben om in andere celtypen (bv epitheel in de huid) te veranderen. De hypothese is dat chronische huidschade door de blaarvorming donorstamcellen naar de huid aantrekt. Hier produceren zij het afwezige eiwit, wat leidt tot afname van blaarvorming en verbetering van de wondgenezing. Met de toepassing van stamceltransplantatie eindigt het tijdperk dat EB patiënten per definitie ondraaglijk, uitzichtloos lijden en hun natuurlijke dood moeten afwachten of dat het leven wordt beëindigd door euthanasie. Voor mensen met ernstige EB kan stamceltransplantatie het levensperspectief radicaal veranderen. Voor kinderen met ernstige EB in Nederland (en Europa) is er weer hoop door de samenwerking tussen de twee Nederlandse UMC's. Het wetenschappelijk onderzoek in Nederland naar EB wordt gesteund door patiëntenverenigingen DEBRA Nederland en DEBRA België, Vlinderkind en het Zeldzame Ziekten Fonds.
Mensen die langdurig in ploegendienst werken, lopen gezondheidsrisico’s. De oorzaak ligt waarschijnlijk in een verstoring van het dag/nachtritme dat door de biologische klok wordt bepaald. Chronobioloog Maan van de Werken ontdekte dat ’s nachts werken bij geel licht de minste verstoring van de fysiologie oplevert. Ook zag zij dat het stresshormoon cortisol in de vroege ochtend sterk reageert op prikkels. Zij promoveert morgen, 6 december 2013, op haar onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. In een 24-uurs economie is het steeds normaler om ’s nachts te werken. Maar wie langdurig in ploegendienst werkt, heeft een verhoogd risico op bijvoorbeeld kanker, suikerziekte, overgewicht of depressie. ‘Daarom is het belangrijk te begrijpen waar die risico’s door ontstaan’, zegt Maan van de Werken. Een bekende factor bij de reactie van ons lichaam op nachtdiensten is kunstmatig licht. ‘De blauwe component in wit licht houdt mensen beter wakker dan geel licht’, vertelt Van de Werken. Zij liet daarom proefpersonen een nacht wakker blijven bij geel licht, wit licht en in het schemerdonker. Het lichaam maakt alleen ’s nachts melatonine aan, waardoor het de naam van ‘slaaphormoon’ heeft gekregen. Onterecht, vindt Van de Werken: ‘We zagen wel dat wit licht het hormoon melatonine sterk onderdrukt, maar ik vond geen enkele relatie tussen slaperigheid en de melatonineconcentratie.’ Die relatie was er wel met de huidtemperatuur. Deze neemt normaal gesproken ’s nachts toe. Bij wit licht lag de huidtemperatuur echter aanzienlijk lager dan bij geel licht. Dat gele licht voorkwam ook de daling van de melatonineconcentratie. ‘Mijn conclusie is dat het lichaam van de proefpersonen bij geel licht een veel normaler nachtpatroon vertoonde dan bij wit licht.’ Geel licht verstoort de reacties van het lichaam in de nacht dus minder dan wit licht en het is daarmee mogelijk ook gezonder. ‘Ik zou bij nachtwerk zeker geel licht aanraden’, zeg Van de Werken. Er is wel een belangrijke uitzondering: ‘Met geel licht voelden de proefpersonen zich iets minder alert en dit strookt ook met de hogere huidtemperatuur. Voor werk dat grote alertheid vraagt, bijvoorbeeld bij luchtverkeersleiders, zou wit licht daarom beter kunnen zijn.’ De concentratie van het stresshormoon cortisol begint vanaf een uur of vier ’s morgens te stijgen, om uiteindelijk een half uur na het wakker worden te pieken. Die piek vertelt aan het lichaam dat de actieve periode is begonnen. Van de Werken ontdekte echter dat het lichaam tijdens deze fase van de biologische klok (een groepje cellen in de hersenen) gevoeliger is voor prikkels die het cortisol nog verder doen stijgen. ‘Daar treedt een vermenigvuldigingseffect op. Wanneer je aan het eind van een nachtdienst zou gaan eten, of iets doet dat stress veroorzaakt, kan je dus een extreme verhoging van cortisol krijgen.’ Langdurige verhoging van de cortisolconcentratie kan leiden tot dezelfde klachten die het werken in ploegendienst veroorzaakt. Verstoorde cortisolregulatie zou dus kunnen bijdragen aan de verhoogde gezondheidsrisico’s van mensen in ploegendienst. ‘In de vroege ochtend zou je prikkels die cortisol doen toenemen dus mogelijk beter kunnen mijden.’ Van de Werken vond bovendien sterke individuele verschillen tussen mensen in de onderdrukking van melatonine door licht. ‘Sommige mensen reageren met een zeer sterke daling van melatonine. Dat kan je meten in het speeksel. Diezelfde mensen bleken ook te verschillen in het niveau van een moleculaire reactie op een stimulus in hun huidcellen.’ Een sterke daling van het melatonine door licht kan dus betekenen dat iemand gevoelig is voor het ontwikkelen van gezondheidsklachten tijdens ploegendienst. ‘Door huidcellen van mensen te testen kunnen we mogelijk uiteindelijk bepalen wie daar geschikt voor zijn.’ Van de Werken testte ook de bekende ‘Wake Up Light’ van Philips. Die laat het licht langzaam opkomen, een half uur voor de wekker afgaat. ‘We zagen onder meer aan de hand van de huidtemperatuur dat mensen hierdoor sneller volledig wakker zijn.’
Longcarcinoïden zijn een zeldzame, minder sterk aan roken gerelateerde vorm van longkanker. Alhoewel de meeste longcarcinoïdpatiënten een gunstig ziekteverloop kennen, zal een klein deel uiteindelijk aan de ziekte overlijden. Bij diagnose is echter moeilijk in te schatten welke patiënten extra risico lopen. Dit proefschrift geeft meer inzicht in de biologie van longcarcinoïden en beschrijft de identificatie van betere indicatoren voor prognose. Met name afwezigheid van de eiwitten CD44 en OTP in de tumoren bleek sterk geassocieerd aan een ongunstige ziekte-uitkomst. Deze markereiwitten zouden in de diagnostiek gebruikt kunnen worden om voorspelling van prognose te verbeteren.
Met de installatie van de CyTOF 2 is het LUMC een imposant stuk techniek rijker. Dit apparaat kan zeer uitgebreide celanalyses uitvoeren, zodat onderzoekers de rol van het afweersysteem bij ziekten als coeliakie en autoimmuunziekten beter kunnen gaan begrijpen. Het LUMC kocht het circa 600.000 euro kostende instrument gezamenlijk met het Nederlands Kanker Instituut (NKI), Sanquin en het Erasmus MC. NWO financierde de aanschaf. Een medewerkster van de producent van de CyTOF 2 instrueert LUMC-onderzoekersDe nieuwste technologie ziet er best behapbaar uit. Een niet al te grote, mooi afgewerkte doos met een oranje voorfront die in een rustige onderzoeksruimte van het LUMC staat. Maar achter dit onschuldige uiterlijk bevindt zich een gloeiendheet plasma, dat cellen een voor een tot op de atomen uit elkaar rijt. Een massaspectrometer scheidt die atomen vervolgens op basis van hun gewicht, zodat onderzoekers kunnen bepalen welk type cel er zojuist voorbij is gekomen. “Dat is mogelijk omdat we metalen aan antilichamen hebben gekoppeld. Die antilichamen hechten zich aan specifieke eiwitten op het celoppervlak en de truc is dat elk antilichaam aan een ander metaal gekoppeld is”, legt prof. Frits Koning (Immunohematologie) uit. Door te kijken welke metalen zich aan een bepaalde cel gehecht hebben, is terug te redeneren welke eiwitten die cel op zijn oppervlak moet hebben gehad en dus om welk soort cel het ging. De CyTOF 2 kan ongeveer tweeduizend cellen per seconde analyseren. De nieuwe techniek is een grote verbetering ten opzichte van de gangbare methode, die gebruikmaakt van fluorescentie (FACS). “Daarmee kun je maximaal tien tot twaalf verschillende eiwitten tegelijk onderscheiden”, zegt Koning. “Met de CyTOF kunnen we nu al 34 eiwitten tegelijk bepalen, en in de toekomst valt dat aantal zelfs nog uit te breiden naar meer dan honderd.” Dankzij de CyTOF kunnen onderzoekers ook veel te weten komen over de verschillende soorten cellen als er maar weinig weefsel beschikbaar is, bijvoorbeeld bij een biopt van de dunne darm. Om het apparaat veilig te kunnen gebruiken, is de onderzoekskamer speciaal ingericht met extra ventilatie en controles op de luchtkwaliteit. Medewerkers van de Canadese fabrikant verzorgden de instructie voor de onderzoekers die ermee gaan werken. Behalve het LUMC zullen ook wetenschappers van het NKI, Sanquin en het Erasmus MC met de CyTOF 2 komen experimenteren. Binnen het LUMC gaan onder meer de afdelingen Immunohematologie, Reumatologie en Parasitologie ermee aan de slag.
Tom Würdinger van de afdeling neurochirurgie krijgt een ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro voor zijn onderzoek naar hersentumoren. Met deze Europese subsidie gaat hij onderzoeken hoe een tumor in het brein communiceert met cellen in de rest van het lichaam. Dankzij extra aangelegde bloedvaten ontvangt een tumor de bouwstoffen om verder te groeien Een hersentumor is één van de meest agressieve vormen van kanker. De tumor zit op een cruciale en kwetsbare plek en is lastig te behandelen. Patiënten met een kwaadaardige tumor hebben, ondanks de huidige behandeling met chirurgie, bestraling en chemotherapie, dan ook een zeer slecht vooruitzicht. Sinds een paar jaar is bekend dat een hersentumor vetbolletjes met een diameter van 20 tot 200 nanometer uitscheidt, die via de bloedbaan in het hele lichaam terechtkomen. Vetbolletjes die in het beenmerg terechtkomen, lijken daar stamcellen aan te zetten om af te reizen naar de hersentumor en zo de vorming van nieuwe tumorbloedvaten te bevorderen. "We willen begrijpen waarom die stamcellen op reis gaan helemaal naar de hersenen", aldus Würdinger. "Als we dat beter snappen, dan kunnen we dit proces misschien afremmen of stoppen." Ook wil Würdinger weten hoe die langeafstandscommunicatie van de tumorcellen precies werkt. "De bloedbaan lijkt als een soort glasvezelkabel te fungeren." De vetbolletjes die door het lichaam gaan zwerven, zijn niet alleen maar slecht nieuws. In deze minuscule bolletjes zitten namelijk eiwitten en RNA (een heel lang spiraalvormig molecuul, essentieel bij het kopiëren van DNA, red.) die informatie bevatten over de aard van de tumor. Würdinger: "Het mooie is dat deze vetbolletjes ophopen in de bloedplaatjes, die we eenvoudig kunnen isoleren. Met onze modernste sequencing-technieken hopen we informatie uit de bloedplaatjes te kunnen halen over hoe de tumor het beste bestreden kan worden, bijvoorbeeld met welke chemokuur." De ERC Starting Grant van 1,3 miljoen euro die Würdinger krijgt, is een prestigieuze subsidie waarmee de Europese Commissie jonge onderzoekers in de beginfase van hun carrière in staat stelt hun innovatieve ideeën richting te geven. De onderzoeker kan met het geld onder meer drie postdoconderzoekers aannemen. Het onderzoek heeft de naam GLITTER gekregen, een acroniem van Glioblastoma Inhibition: Targeting Tumour-derived Extracellular-vesicle driven cell-Recruitment. Bij het project zijn verschillende disciplines uit VUmc Cancer Center Amsterdam betrokken, waaronder de immunologie, angiogenese (bloedvaten), pathologie, oncologie, en neurochirurgie.
Onderzoekers van VUmc pleiten voor verstandig gebruik van medische informatie uit genetische analyses waarbij gezocht wordt naar andere aandoeningen. Deze ‘bijvangst’ wordt in Amerika vaak wel direct ingezet en met de patiënt gedeeld. VUmc-onderzoekers bepleiten in Europees verband om meer terughoudendheid en om vooraf met de patiënt te overleggen of zij deze extra informatie willen weten. Of met de ouders als het onderzoek bij kinderen wordt gedaan. De onderzoekers publiceren hierover in het belangrijke tijdschrift Science. Ruim tien jaar geleden werd het humane genoom in kaart gebracht. Nu kan ook het hele genoom in de kliniek worden onderzocht. Bijvoorbeeld als meerdere kinderen in een gezin een onbegrepen ernstige ontwikkelingsstoornis hebben, wordt dit onderzoek gedaan. Dat levert soms belangrijke informatie over een ‘andere’ erfelijke aanleg, bijv. kanker of hart- en vaatziekten. Die aanleg en dus gezondheidsrisico’s gelden dan niet alleen voor de onderzochte kinderen maar ook voor de ouders. Het kan gaan om goed behandelbare aandoeningen. Amerikaanse wetenschappers bepleitten altijd naar dergelijke sterk voorspellende genvarianten te kijken, ongeacht wat de patiënten of ouders er zelf van vinden. VUmc-onderzoekers kiezen in Europees verband voor meer prudentie over deze ‘bijvangst’. In ieder geval dient de patiënt, of ouders in het geval van kinderen, gevraagd te worden of hij/zij over ‘onverwachte nevenbevindingen’ wil worden geïnformeerd. En waar mogelijk dient het onderzoek van het genoom zich te richten op genvarianten die waarschijnlijk met de gezondheidsproblemen te maken hebben zodat de kans op extra informatie afneemt. Toch zien de onderzoekers ook dat de arts in een conflict van plichten kan komen wanneer bepaalde informatie wordt gevonden. Dan zal een arts de ouders toch ongevraagd informeren. De standpunten van ouders en artsen dienen bij de beleidsontwikkeling rond dit onderwerp betrokken te worden.
Voordat er begonnen wordt met de behandeling met panitumumab (Vectibix) is het van belang om de RAS status van de tumor vast te stellen. Dit moet worden bepaald door een ervaren laboratorium met een gevalideerde testmethode. Panitumumab moet alleen gegeven worden aan patiënten met wild-type RAS gemetastaseerd coloncarcinoom. De contra-indicatie voor panitumumab in combinatie met oxaliplatine-bevattende chemotherapie betreft nu alle patiënten met gemuteerd RAS of met onbekende RAS-status. Een verkorting van de progressievrije overleving (PFS) en de totale overleving (OS) zijn ook waargenomen bij patiënten met andere RAS-mutaties dan alleen KRAS-exon 2, die pantimumab kregen in combinatie met FOLFOX versus FOLFOX alleen. Dit schrijft de firma Amgen in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar oncologen die pantimumab voorschrijven, pathologen verantwoordelijk voor het onderzoeken van de RAS status van tumoren en ziekenhuisapothekers. Panitumumab wordt voorgeschreven voor de behandeling van gemetastaseerd colorectaal carcinoom, d.w.z. kanker van de dikke darm en endeldarm die is uitgezaaid naar andere delen van het lichaam. Panitumumab wordt gebruikt bij patiënten wier tumorcellen een niet-gemuteerd (wild) ‘RAS’ bevatten. Als RAS gemuteerd is, wordt het inhiberende effect van panitumumab op de tumorgroei, omzeilt.
Het molecuul TRPV4 is verantwoordelijk voor het ontstaan van roodheid en pijn bij zonnebrand. Dat meldt Science Daily op basis van onderzoek door Duke University School of Medicine. De resultaten daarvan zijn onlangs gepubliceerd in Proceedings of the National Academy of Science. Zonnebrand wordt veroorzaakt door uv-straling. Die zorgt ook voor het bruinen van de huid en de aanmaak van vitamine D door het lichaam. TRPV4 komt voor in huidcellen. Uit proeven met genetisch gemanipuleerde muizen zonder het molecuul bleek dat die geen verbrandingsverschijnselen vertoonden na blootstelling aan uv-licht. De huid op de achterpoten van muizen is onbehaard en lijkt op die van mensen. Het blokkeren van TRPV4 zou wellicht huidveroudering en huidkanker kunnen tegen gaan.
Het ALS Centrum Nederland heeft een grootschalig en grensverleggend internationaal onderzoek opgestart naar de genetische oorzaak van de dodelijke aandoening amyotrofische laterale sclerose (ALS). In ‘project MinE’ verzamelen, onderzoeken en vergelijken onderzoekers zoveel mogelijk DNA profielen van zowel ALS-patienten als gezonde vrijwilligers. Het onderzoek wordt gecoördineerd door het UMC Utrecht en is een eerste stap in de zoektocht naar een effectieve behandeling van ALS. In project MinE worden - met behulp van DNA-chips – eerst delen van het DNA van 15.000 ALS-patiënten en 20.000 gezonde mensen geanalyseerd. Dit betreft een ongekend groot aantal patienten en gezonde personen. Onderzoekers vergelijken de verkregen data, op zoek naar genetische verschillen (ook wel het “graven” in data genoemd, of “mining” in het Engels). De gegevens van de deelprofielen worden vervolgens gecombineerd met de volledige DNA-profielen van deze 15.000 patiënten en die van duizenden controles, verkregen middels ‘whole genome sequencing’ technieken. Juist de combinatie van deze twee processen is bijzonder: Het zal miljoenen genetische varianten in het DNA opleveren waarvan precies kan worden vastgesteld of deze al dan niet met ALS te maken hebben. Het uiteindelijke doel is een concreet aanknopingspunt te vinden voor nieuwe behandelingen van deze dodelijke aandoening. Een bijkomend voordeel van het project is dat de DNA-gegevens van de controlegroep ook van onschatbare waarde kunnen zijn voor het oplossen van andere aandoeningen, zoals dementie, autisme, ziekte van Parkinson, suikerziekte, hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Professor Leonard van den Berg van het UMC Utrecht Hersencentrum, neuroloog en coördinator van het ALS Centrum Nederland: “project MinE is op dit moment in opzet wereldwijd de grootste genetische studie naar ALS. Met dit onderzoek willen we een concreet aanknopingspunt vinden voor behandelingen van deze ziekte, die momenteel onherroepelijk de dood tot gevolg heeft. Voor ALS bestaat op dit moment nog geen medicijn en dit onderzoek kan bijdragen aan het vinden van mogelijke aangrijpingspunten voor de ontwikkeling van een behandeling.” Vanwege de ambitieuze opzet en de nauwe internationale samenwerking tussen wetenschappers is project MinE uniek op het gebied van ALS-onderzoek. De DNA monsters die geanalyseerd worden komen niet alleen uit Nederland, maar uit heel Europa. “Hoe meer DNA monsters we kunnen analyseren, hoe krachtiger project MinE zal zijn en hoe betrouwbaarder de resultaten. Dankzij onze goede betrekkingen met vooraanstaande ALS-centra in Europa - via het European Network for the Cure of ALS (ENCALS) - konden we project MinE snel opzetten en uitrollen.”, aldus prof. Van den Berg. Het project zal zich het komend jaar blijven uitbreiden. Er wordt ook gewerkt aan samenwerking met wetenschappelijke instituten in, onder andere, Engeland en de Verenigde Staten. Het project is een initiatief van Stichting ALS Nederland en enkele gedreven ALS-patiënten, die samen de benodigde fondsen voor het project werven. ALS is een zeer ernstige en invaliderende zenuw-/spierziekte. De ziekte leidt tot toenemende spierzwakte doordat de motorische zenuwcellen in het ruggenmerg, de hersenstam en de hersenen langzaam afsterven. De ziekte kan op elke volwassen leeftijd ontstaan en is in alle gevallen dodelijk. Patienten met ALS overlijden gemiddeld binnen 3 jaar na de eerste ziekteverschijnselen. ALS komt overal voor en jaarlijks overlijden er wereldwijd zo’n 125.000 mensen aan de ziekte (in Nederland rond de 500 per jaar). Omdat over de precieze oorzaak van ALS nog maar weinig bekend is, is er nog geen goed medicijn tegen de aandoening gevonden.
Voor het gebruik van het geneesmiddel lenalidomide (Revlimid) zijn met oog op een aantal bijwerkingen waaronder de teratogene werking, myelosuppressie, trombo-embolische voorvallen en het risico op progressie tot acute myeloïde leukemie (AML), additionele risico minimalisatie maatregelen opgesteld. Deze maatregelen hebben het doel de genoemde risico’s te verlagen en bevatten onder andere een zwangerschapspreventieprogramma, activiteiten voor het monitoren van risico's die in verband zijn gebracht met lenalidomide en het verspreiden van informatie- en voorlichtingsmaterialen naar professionele zorgverleners en patiënten. Dit schrijft de firma Celgene BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar hematologen, oncologen en ziekenhuisapothekers. Lenalidomide is onlangs goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met transfusie-afhankelijke bloedarmoede als gevolg van de beenmergstoornis ‘myelodysplastische syndroom’ (MDS). Lenalidomide was al goedgekeurd voor behandeling van volwassenen met multipel myeloom, die in het verleden ten minste één andere behandeling hebben ondergaan. Multipel myeloom is een vorm van kanker van de plasmacellen in het beenmerg, ook wel de ziekte van Kahler genoemd. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht. Klik hier voor een overzicht van DHPC’s.
Antioxidanten, zoals vitamine C en vitamine E, neutraliseren of verminderen de extreem schadelijke werking van zuurstofradicalen op het lichaam. Van nature komen ze veel voor in groente, fruit en noten. Ook zitten ze in voedingssupplementen en worden ze toegevoegd aan allerlei producten. Maar hoe meer antioxidanten, hoe beter, dat is een misvatting, zeggen de toxicologen A. Balt en G. Haenen van het Maastricht UMC. Bij grotere hoeveelheden kunnen ze soms zelfs schadelijk zijn. Een dagelijks supplement van 20 milligram bètacaroteen zou de kans op longkanker bij rokers doen toenemen. Vitamine E kan het risico op een hersenbloeding verhogen, maar helpt ook tegen rimpels. Verder is de werking van de diverse antioxidanten niet eenduidig en verschilt de behoefte per persoon.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) stelt in een vandaag verschenen persbericht haar onderzoek naar op GLP-1 diabetesmiddelen te hebben afgerond. De commissie concludeert op basis van dit onderzoek dat de huidige beschikbare data de recente zorgen over een toegenomen risico op bijwerkingen op de alvleesklier bij gebruik van deze middelen tegen diabetes type 2 (suikerziekte), niet bevestigen. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd De CHMP heeft het onderzoek gestart na publicatie van een studie die een toename suggereerde van ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis) en celveranderingen in de pancreasgang (pancreasgang metaplasie) in patiënten met type-2 diabetes die werden behandeld met zogeheten GLP-1-gebaseerde therapieën. Deze omvatten twee groepen medicijnen: GLP-1 receptoragonisten en DPP4-remmers. Na beoordeling van de publicatie en consultatie van een expertpanel, heeft de CHMP vastgesteld dat de studie een aantal methodologische tekortkomingen kent. Dit bemoeilijkt een relevante interpretatie van de resultaten ervan. De CHMP heeft ook, na onderzoek van alle beschikbare niet-klinische en klinische data, vastgesteld dat er geen verandering in bewijs is op het risico van bijwerkingen van de alvleesklier geassocieerd met het gebruik van GLP-1 gebaseerde therapieën. Waarschuwingen voor alvleesklierontstekingen staan voor alle GPL-1- diabetesmiddelen al in de productinformatie opgenomen, maar harmonisatie van de bewoordingen wordt zinvol geacht om te komen tot een consistent advies aan zowel patiënten als zorgprofessionals. Voor wat betreft alvleesklierkanker wijzen data van klinische studies niet op een toegenomen risico bij gebruik van deze medicijnen. Echter, het aantal meldingen is te klein om hieraan definitieve conclusies te kunnen verbinden. De registratiehouders van deze medicijnen monitoren bijwerkingen, inclusief de effecten op de alvleesklier, en rapporteren hun bevindingen regelmatig aan het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA) voor beoordeling. Daarnaast loopt/staat een aantal studies gepland naar de risico’s bij deze medicijnen en, sinds 2011, twee grote studies voor de bestudering van de risico’s van diabetesbehandeling in het algemeen en in relatie tot de alvleesklier. In de tussentijd gaat de EMA door met het monitoren en beoordelen van alle informatie die beschikbaar komt over deze medicijnen om er zeker van te zijn dat de balans werkzaamheid-veiligheid positief blijft.
Het middel vismodegib (Erivedge) heeft teratogene effecten. Het kan embryo-foetale sterfte of ernstige geboorteafwijkingen veroorzaken. Het middel kan tijdens een zwangerschap niet worden gebruikt en daarom geldt er een zwangerschapspreventie-programma (ZPP) voor dit geneesmiddel. Zwangerschapspreventiemaatregelen zijn, tijdens en na behandeling, vereist voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd en ook voor mannen, omdat vismodegib in het sperma terecht kan komen. Voorschrijvers worden gevraagd om er op toe te zien dat alle patiënten volledig geïnformeerd zijn over deze effecten. Het middel mag niet aan andere personen worden gegeven en ongebruikte capsules moeten aan het einde van de behandeling worden teruggebracht naar de apotheek. Het is belangrijk dat alle patiënten, ook mannen en vrouwen in de niet vruchtbare leeftijd, de brochure en herinneringskaart voor patiënten krijgen. Verder behoren alle patiënten een voorlichtingsverklaring in te vullen en te ondertekenen. Dit schrijft de firma Roche in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar plastisch chirurgen, KNO-artsen gespecialiseerd in hoofd- en hals chirurgie, dermatologen, internisten gespecialiseerd in oncologie en (ziekenhuis)apothekers, alsmede in opleiding tot deze vakgebieden. Vismodegib wordt gebruikt voor de behandeling van volwassenen met basaalcelcarcinoom (een langzaam groeiende vorm van huidkanker) in gevorderde stadia. Vismodegib is een geneesmiddel dat onderworpen is aan aanvullende monitoring. Dit is een nieuwe procedure waarbij extra nauwlettend wordt toegezien op mogelijke bijwerkingen of andere problemen bij het gebruik van het geneesmiddel. Meer informatie over aanvullende monitoring is te vinden op de CBG-website. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Voor de eerstvolgende Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) in 2014 en het Nationaal Kompas Volksgezondheid is een nieuwe selectie gemaakt van de ziekten op basis waarvan de volksgezondheid in Nederland kan worden beschreven. Hiervoor zijn er 59 geselecteerd. Voor deze nieuwe selectie zijn niet alleen veranderende ziektepatronen in Nederland van belang, maar ook veranderingen in maatschappelijke discussies over de gezondheidszorg. Zo gaat het nu bijvoorbeeld ook om maatschappelijke participatie van mensen met een chronische aandoening. De eerste systematische selectie van ziekten is in 1991 gemaakt voor de eerste VTV-editie. De nieuwe selectie is de eerste systematische herselectie sindsdien. Net als de vorige is de nieuwe selectie gebaseerd op sterftecijfers, hoe vaak een ziekte voorkomt, preventie, kosten en beleid. Daarnaast zijn de volgende criteria toegevoegd: de gevolgen voor individu en samenleving, het aantal ziekenhuisopnamen, en belemmeringen voor maatschappelijke participatie van mensen met een chronische aandoening. Ten opzichte van de vorige selectie zijn zestien ziekten verdwenen (zoals maagkanker omdat deze ziekte nu minder vaak voorkomt dan twintig jaar geleden, en verkoudheid omdat de gevolgen ervan voor een individu niet groot zijn). Elf ziekten zijn nieuw in de lijst, zoals burn-out en persoonlijkheidsstoornissen vanwege belemmeringen voor participatie. Sinds 1993 brengt het RIVM elke vier jaar de VTV uit waarin de volksgezondheid in Nederland staat beschreven. Het ministerie gebruikt deze informatie om de landelijke nota Volksgezondheidsbeleid op te stellen. Belangrijke maatstaven voor de volksgezondheid zijn de omvang van ziekten en aandoeningen en de gevolgen hiervan voor patiënt en samenleving.
Het aantal mensen met hiv in Nederlandse behandelcentra neemt gestaag toe. Dit rapporteert de Stichting HIV Monitoring (SHM) in haar jaarlijkse Monitoring Report. Dit wordt niet alleen veroorzaakt doordat patiënten een hogere leeftijd bereiken, maar ook door aanhoudend nieuwe infecties. In de periode tussen juni 2012 en juni 2013 rapporteert de SHM 1.100 nieuwe hiv-diagnoses; dat is vrijwel gelijk aan de groei die de laatste drie jaar werd gemeten. Van de naar schatting 25.000 met hiv geïnfecteerde mensen in Nederland waren in juni 2013 17.006 patiënten in zorg bij een van de 26 gespecialiseerde behandelcentra. Dus ongeveer dertig procent van de met hiv geïnfecteerde mensen is nog niet gediagnosticeerd en is naar alle waarschijnlijkheid zich er ook niet van bewust geïnfecteerd te zijn. Het is waarschijnlijk vooral deze laatste groep die de epidemie blijft aanwakkeren. Voor individuele hiv-geïnfecteerden is bovendien hiermee de kans groter dat bij hen de diagnose hiv pas later wordt vastgesteld. In de afgelopen twee jaar was bij ongeveer vier op de tien patiënten op het moment dat zij in zorg kwamen al sprake van een duidelijk beschadigd afweersysteem of aids. Een latere diagnose blijft ook belangrijk bijdragen aan een grote kans op voortijdig overlijden aan aids. De groep mensen met hiv die wél in zorg zijn wordt met toenemend succes behandeld. Als gevolg hiervan neemt het aantal oudere hiv-patiënten steeds verder toe. Zij krijgen daarbij steeds meer te maken met bekende ouderdomsziekten. Dergelijke ouderdomsziekten – in het bijzonder hart- en vaatziekten en (niet aan aids gerelateerde) vormen van kanker – komen vaker voor bij hiv-patiënten dan gemiddeld. Late vaststelling van hiv zou ook de kans op dergelijke ziekten kunnen vergroten ten gevolge van langdurige nadelige effecten van een onbehandelde hiv-infectie en een beschadigd afweersysteem op andere delen van het lichaam. “De zorg voor mensen met hiv wordt weer toenemend complex en vergt een brede medische kennis,” zegt professor Peter Reiss, directeur van de SHM en klinisch specialist (AMC-UvA) die zich toelegt op onderzoek naar veroudering en hiv. “Vergrijzing trekt in het algemeen een steeds zwaardere wissel op de gezondheidszorg. Onderzoek naar veroudering bij mensen met hiv kan bruikbare kennis opleveren om beter te begrijpen hoe mensen in het algemeen gezond oud kunnen worden.” De Stichting HIV Monitoring pleit ervoor de virusinfectie zo vroeg mogelijk vast te stellen. Daarmee kunnen mensen met hiv eerder behandeld worden. Vroege diagnose en behandeling kan de patiënt een gunstiger vooruitzicht bieden zowel op korte termijn als op lange termijn (een langer en ook gezonder leven). Daarnaast kan het eerder vaststellen van een hiv-infectie ook bijdragen aan de afname van de epidemie.
Karien Bloem toonde aan welke suikerstructuren, ziekteverwekkers en lichaamseigen cellen DCIR kan herkennen en hoe DCIR en DC-SIGN hierin van elkaar verschillen. Zij promoveert 26 november. De C-type lectine receptoren DCIR en DC-SIGN zijn aanwezig op het oppervlakte van dendritische cellen. Dendritische cellen zijn de poortwachters van het immuunsysteem: zij herkennen als eerste gevaren en activeren vervolgens het immuunsysteem. C-type lectines zijn betrokken bij het herkennen van suikerstructuren die aanwezig zijn op ziekteverwekkers, maar ook op lichaamseigen cellen. Het is belangrijk om te weten welke suikerstructuren herkend worden door de verschillende C-type lectines en op welke ziekteverwekkers deze suikerstructuren voorkomen, zodat we meer inzicht hebben in de manier waarop ziekteverwekkers het menselijke lichaam aanvallen en hoe we dit tegen kunnen gaan. Verder kunnen we ook gebruik maken van deze C-type lectines als aangrijpingspunt voor het ontwikkelen van vaccins en andere therapiën om het immuunsysteem te activeren of te onderdrukken We hebben aangetoond welke suikerstructuren, ziekteverwekkers en lichaamseigen cellen DCIR kan herkennen en hoe DCIR en DC-SIGN hierin van elkaar verschillen. DCIR kan zelf ook suikerstructuren op het oppervlak hebben, welke de binding van DCIR aan andere suikerstructuren bemoeilijken en signalen in de cel kan afgeven. DCIR lijkt een grote rol te spelen in het reguleren van het immuunsysteem door middel van de signalen die het kan afgeven aan de dendritische cel, die zowel een stimulerend als regulerend effect kunnen hebben, terwijl DC-SIGN heel goed is in het opnemen van de deeltjes waarna de T-cellen geactiveerd worden die de ziekteverwekkers uit het lichaam kunnen verwijderen. Door onze kennis van de karakteristieken van DCIR en DC-SIGN, kunnen we deze C-type lectines gebruiken als aangrijpingspunt in therapieën voor ziektes waarbij het immuunsysteem niet optimaal functioneert. DC-SIGN wordt momenteel gebruikt als aangrijpingspunt om vaccins te ontwikkelen tegen verschillende vormen van kanker, terwijl we DCIR zouden kunnen gebruiken als aangrijpingspunt om het overactieve immuunsysteem in het geval van auto-immuunziektes te remmen. Met behulp van dendritische cellen die we gemaakt hebben uit monocyten uit bloed van gezonde donoren hebben we de karakteristieken van DCIR en DC-SIGN kunnen bestuderen. Verder hebben we cellijnen gemaakt die DCIR of DC-SIGN op het oppervlakte hebben en ook hebben we cellijnen DCIR en DC-SIGN moleculen laten produceren, zodat we de karakteristieken in detail konden bestuderen.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en deCoordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMDh) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Cholic Acid FGK (cholic acid), voor de behandeling van bepaalde aangeboren stoornissen in de aanmaak van galzuur.
- Para-aminosalicylic acid Lucane (para-aminosalicylic acid), voor de behandeling van multiresistente tuberculose (tbc) in combinatie met andere geneesmiddelen, als een andere behandeling onvoldoende effectief is of onvoldoende wordt getolereerd.
- Sovaldi (sofosbuvir), voor de behandeling van chronische hepatitis C, in combinatie met andere geneesmiddelen.
- Tivicay (dolutegravir), voor de behandeling van HIV.
- Xigduo (dapagliflozine/metformine), voor de combinatiebehandeling van diabetes type 2.
De CHMP heeft een negatief advies uitgebracht voor het verlenen van een handelsvergunning voor het volgende nieuwe geneesmiddel:
- Masican (masitinib), bedoeld voor de behandeling van gastro-intestinale stroma tumoren (GIST). Vanwege twijfels over de opzet van de ingediende studies en onvoldoende gegevens over de risico’s, kon de CHMP (nog) niet tot een positieve baten/risicobalans komen.
- Herbeoordeling eerder CHMP advies
- Deltyba (delamnid), voor de behandeling van multiresistente pulmonaire tuberculose (tbc) in combinatie met andere geneesmiddelen, als een andere behandeling onvoldoende effectief is of onvoldoende wordt getolereerd. De CHMP vereist aanvullende studies om ook de werkzaamheid op lange termijn vast te stellen.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Abraxane (paclitaxel), mag nu ook gebruikt worden in combinatie met gemcitabine voor de behandeling van gemetastaseerd pancreaskanker.
- Pradaxa (dabigatran etexilaat), de indicatie met betrekking tot de inclusie van patiënten met atriumfibrilleren is aangepast, waardoor deze meer in lijn is met deze indicatie bij andere NOAC’s.
- Erbitux (cetuximab), de indicatie voor gemetastaseerd coloncarcinoom is beperkt tot RAS-positieve patiënten.
Herbeoordelingen
- Gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen, zieapart website bericht CBG.
- Iclusig (pontainib), de CHMP heeft het advies van de PRACovergenomen om het gebruik te beperken en daarmee het risico op arteriële of veneuze trombose te verminderen. Er volgt binnenkort een DHPC (Direct Healthcare Professional Communication).
- Thiocolchicoside bevattende geneesmiddelen - deze middelen zijn niet in Nederland op de markt. Het middel mag alleen nog als add-on gebruikt worden voor de behandeling van pijnlijke spieren. Onder andere wordt de duur, gebruik en dosering van het middel sterk beperkt en het gebruik daarnaast gecontra-indiceerd bij zwangerschap en borstvoeding.
Een op de drie Noorse vrouwen van middelbare leeftijd sterft vroegtijdig als gevolg van roken. Dat meldt het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde op basis van onderzoek door de universiteit van Tromsø onder ruim 85.000 Noorse vrouwen. De resultaten zijn gepubliceerd in het European Journal of Epidemiology. De vrouwen, die toen tussen de 31 en 70 jaar oud waren, tussen 1991 en 1997 vragenlijsten in over leefstijl en roken. Gedurende de daarop volgende 14 jaar werden ze gevolgd. Rokende vrouwen overleden drie keer zo vaak voortijdig als niet-rokers en dan vooral aan kanker, longaandoeningen en hart- en vaatziekten. Dat verband was nog steeds zichtbaar wanneer rekening werd gehouden met hun leeftijd, gewicht, opleidingsniveau, alcoholgebruik en overige aandoeningen.
Bereidingsfouten met cabazitaxel (Jevtana) kunnen leiden tot overdosering, waarbij de dosis 15 tot 20% hoger is dan de voorgeschreven dosis. Dit komt doordat het nominaal volume van de injectieflacon met het oplosmiddel (4,5 ml) wordt overgebracht naar de injectieflacon met het concentraat, in plaats van de volledige inhoud zoals vereist (feitelijk vulvolume 5,67 ml). Overdosis kan leiden tot een toename van bijwerkingen, zoals beenmergsuppressie en gastro-intestinale aandoeningen. Cabazitaxel wordt verdund in twee stappen. Het is belangrijk om goed de bereidingsinstructie in de productinformatie te volgen. Dit schrijft de firma Sanofi-aventis in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar ziekenhuisapothekers, oncologen, urologen en gespecialiseerde oncologieverpleegkundigen. Ziekenhuisapothekers zijn in september ook via een CMR Alert (Stichting Portaal voor Patiëntveiligheid / CMR) op dit risico gewezen. Cabazitaxel wordt in combinatie met prednison of prednisolon gebruikt voor de behandeling van patiënten met hormoon refractair gemetastaseerde prostaatkanker (mHRPC) die eerder behandeld werden op basis van een docetaxel-behandelingsschema. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ‘Direct Healthcare Professional Communication’ op de hoogte gebracht.
Onderzoekers van de Erasmus Universiteit in Rotterdam onderzochten de verschillen tussen mannen en vrouwen in de progressie en de overleving van het melanoom van de huid. Hiervoor voerden ze vier epidemiologische studies uit met databases van de München kankerregistratie, de European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC) Melanoma Group en het Melanoma Institute Australia (MIA) in Sydney, Australië. Daarnaast werden twee literatuurstudies uitgevoerd. In alle genoemde databases vonden ze een zeer consistent voordeel voor vrouwelijke melanoompatiënten in vergelijking met mannen: zij hadden een 30% voordeel voor zowel de kans op uitzaaiingen én voor overleving bij een gelokaliseerd melanoom. Daarnaast hadden vrouwen na een uitzaaiing naar lymfeklieren of organen nog steeds een voordeel van 15-20% voor overleving. Dit voordeel was zeer consistent in de verschillende databases en bleef significant na aanpassing voor alle andere belangrijke prognostische factoren (o.a. de dikte, lokalisatie, ulceratie en het histologisch subtype van de tumor en de leeftijd van de patiënt). Er wordt vaak gesteld dat dit verschil verklaard wordt doordat vrouwen eerder naar de dokter gaan met een verdachte moedervlek en daarom eerder gediagnosticeerd worden. De onderzoekers stellen echter dat dergelijke gedragsverschillen niet de oorzaak kunnen zijn: vrouwen hadden immers een voordeel voor zowel dikke als dunne melanomen, en zowel voor gelokaliseerde of reeds uitgezaaide melanomen. De conclusie is daarom dat niet gedrag, maar een biologische factor dit verschil veroorzaakt. In de Australische database tonen ze aan dat mannen geen agressiever melanoom krijgen (gemeten door ‘mitotic rate’, het aantal celdelingen te zien onder de microscoop). Daarom stellen de onderzoekers dat niet de tumor zélf, maar een biologisch verschil van de ‘gastheer´ de verklaring moet zijn: óf een eigenschap van mannen zorgt ervoor dat hun melanomen zich makkelijker uitzaaien, óf een eigenschap van vrouwen beschermt juist hen tegen uitzaaiingen. In twee reviews is geprobeerd dergelijke biologische verklaringen te vinden. In de eerste review stelden de onderzoekers op basis van wetenschappelijke literatuur de hypothese dat vrouwen zuurstofradicalen efficiënter kunnen neutraliseren, wat leidt tot minder progressie en uitzaaiingen van hun melanomen in vergelijking met mannen. In een tweede literatuurstudie beschreven ze vervolgens nog andere mogelijke verklaringen: verschillen in mannen en vrouwen in hormonale factoren (oestrogenen, androgenen, oestrogeen-receptoren), het immuunsysteem, fysiologie van de huid, vitamine D, obesitas, autofagie en matrix metalloproteinase-2 (MMP-2) zouden allemaal –in meer of mindere mate- een oorzaak kunnen zijn voor dit overlevingsverschil tussen mannen en vrouwen met een melanoom.
Sinds kort gebruikt het UMC Utrecht een nieuw apparaat om röntgenfoto’s te maken voor borstkankeronderzoek. Het UMC Utrecht is het eerste ziekenhuis in de Benelux dat het apparaat gebruikt, dat ook wel een mammograaf wordt genoemd. Het wordt toegepast bij vrouwen die vanwege een knobbeltje in de borst door hun huisarts of via het bevolkingsonderzoek naar het UMC Utrecht verwezen worden. Onderdeel van het onderzoek en de behandeling is een nieuwe borstfoto. Het apparaat gebruikt daarvoor 40 procent minder straling, waardoor de vrouwen ook aan lagere stralingsdoses worden blootgesteld. Daarnaast biedt het nieuwe mogelijkheden voor onderzoek. Niet alleen kan worden bepaald of er een knobbeltje zit in de borst, maar ook of dat goedaardig of kwaadaardig is.
Het RIVM heeft een handreiking geschreven waarmee belanghebbenden stap voor stap kunnen bepalen of een chemische stof als "zeer zorgwekkend" wordt aangeduid. Zeer zorgwekkende stoffen zijn onder andere kankerverwekkende stoffen en stoffen die slecht afbreken, ophopen in organismen en giftig zijn (persistent, bioaccumulerend en toxisch, oftewel PBT-stoffen). Voorbeelden zijn het oplosmiddel benzeen of gebromeerde brandvertragers. De handreiking is bedoeld als praktisch hulpmiddel bij het gebruik van een systematiek die het RIVM in 2011 heeft opgesteld. Deze systematiek bevat criteria om te bepalen wanneer een chemische stof als zeer zorgwekkend wordt bestempeld. Hierbij is aangegeven welke internationale regelgeving geraadpleegd moet worden om te achterhalen of een stof aan deze criteria voldoet. Als duidelijk is dat een zeer zorgwekkende stof in Nederland in het milieu aanwezig is of daarin terecht kan komen, wordt een dergelijke stof bestempeld als Nederlandse prioritaire stof. Prioritaire stoffen worden door de overheid met voorrang aangepakt omdat zij zeer gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Het streven is om prioritaire stoffen uit de leefomgeving te weren, of tenminste beneden het verwaarloosbaar risiconiveau te brengen (of te houden).
Iclusig (ponatinib) – De PRAC heeft nieuwe informatie over het geneesmiddel tegen kanker Inclusig (ponatinib) beoordeeld. De informatie suggereert dat bijwerkingen, zoals vasculaire occlusieve (trombose) bijwerkingen, mogelijk vaker voorkomen dan eerder bekend was. De PRAC adviseert om de waarschuwingen in de productinformatie met betrekking tot cardiovasculaire risico’s aan te scherpen en het advies op te nemen dat de cardiovasculaire behandeling van de patiënt geoptimaliseerd dient te worden voordat een behandeling met ponatinib wordt gestart.