Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Hoe merk ik het?
- Grote moeite de aandacht te houden bij bezigheden, zomaar iets anders gaan doen
- Dingen niet afmaken
- Impulsiviteit
- Reageren op iedere gedachte die door het hoofd schiet
- Hyperactiviteit
- Niet stil kunnen zitten, niet stil zijn, altijd bezig zijn
Hoe werkt het?
ADHD is een afkorting van de Engelse benaming van de aandoening: Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Vrij vertaald in het Nederlands: aandoening gekenmerkt door gebrek aan concentratie en door sterke rusteloosheid. Dat geeft al aardig weer wat de ziekte inhoudt. Kinderen met ADHD reageren op alle prikkels die bij hen aankomen. Kunnen geen onderscheid maken tussen belangrijke en onbelangrijke prikkels. Het lijken dus heel lastige kinderen: ze willen niet luisteren, maken hun werk niet af, blijven niet op hun plaats zitten. Toch zijn het de kinderen zelf die er het meest onder lijden. Ze zouden best wel anders willen, maar dat ongeorganiseerde, onrustige zit nu eenmaal in hen. Ze hebben er geen controle over en kunnen er niets aan doen. Het is een aandoening waar je mee geboren wordt en die niet over gaat als je volwassen bent. Hoogstens heb je er wat mee leren omgaan. Volwassenen met ADHD hebben vaak grote moeite met het plannen van hun werk of studie. Beginnen te laat, vergeten belangrijke dingen, hebben geen overzicht en het lukt hen ook niet dat te organiseren. Ze zijn vaak met meer dingen tegelijk bezig, zonder één daarvan af te maken. Hun kamer is vaak een chaos. Hun impulsiviteit speelt hen parten. Ze kunnen ondoordacht beslissingen nemen, in hun relaties, met het werk, bij het doen van aankopen. Ze kunnen erg gevoelloos overkomen doordat ze er zomaar allerlei, soms kwetsende opmerkingen uitflappen. Ze zijn geneigd om naar roesmiddelen te grijpen (alcohol, drugs), om maar wat rust in hun hoofd te krijgen. Hebben vaak sterke minderwaardigheidsgevoelens. Dat komt omdat ze zich bewust zijn van hun capaciteiten, maar zich tegelijk realiseren dat ze te chaotisch zijn om die waar te maken.Hoe ontstaat het?
Er is sprake van een stoornis in de signaalverwerking in de hersenen, maar hoe precies, dat is niet bekend. Wel staat vast dat de ziekte erfelijk is. Drie procent van de kinderen lijdt eraan (dat is één per klas!) en één procent van de volwassenen ervaart er hinder van.Hoe ga ik er zelf mee om?
Regelmaat en structuur is de basis in de omgang met kinderen met ADHD. Vaste afspraken en regels en daar niet van afwijken. Daarin vinden kinderen houvast. Vooral lichte vormen van ADHD zijn hiermee al erg geholpen. Tevens is van belang zich te realiseren dat het geen kwaadwilligheid van het kind is, maar onmacht waardoor hij zich zo gedraagt. Straffen leidt alleen maar tot meer frustratie.Hoe gaat de arts er mee om?
Als u of uw kind verschijnselen vertoont als beschreven, raadpleeg dan uw arts. Deze zal ook niet met zekerheid kunnen zeggen of sprake is van ADHD en u verwijzen naar een gespecialiseerde kinderarts of kinderpsychiater. Deze kunnen de diagnose met zekerheid stellen en een behandeling starten. Er zijn medicijnen waarmee de verschijnselen van ADHD een stuk verbeteren en waarmee de patiëntjes (patiënten) zich een stuk beter voelen. Deze moeten blijvend worden ingenomen. Ook worden adviezen gegeven over hoe met de kinderen om te gaan en welke school het meest geschikt is.Wetenschappelijk nieuws
ADHD blijkt bij bijna 3% van de Nederlandse 60-plussers voor te komen. Bij ouderen typeert ADHD zich door depressiviteit, angstigheid en eenzaamheid. Er is nog weinig onderzoek naar ouderen en ADHD beschikbaar. Ook in de klinische praktijk blijft het onderbelicht. Dit concludeert onderzoeker Marieke Michielsen in haar proefschrift waarmee ze op 16 november promoveert bij VUmc. ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is een chronische psychiatrische ontwikkelingsstoornis die bij ongeveer 5% van de kinderen en 4% van de volwassen voorkomt. Bij kinderen en jongere volwassenen kenmerkt de stoornis zich door beperkingen op verschillende gebieden, zoals sociaal, academisch, relationeel en werk. Volwassenen met ADHD zijn vaker gescheiden en ervaren vaker dat ze onderpresteren op studie en werk. Hoewel er de laatste jaren veel onderzoek is gedaan en aandacht is geweest voor ADHD bij volwassenen, is er nog maar weinig onderzoek gedaan onder 60-plussers. "Gezien de chronische aard van ADHD en de problemen die kinderen en volwassenen met ADHD ervaren, valt te verwachten dat ook ouderen de stoornis kunnen hebben", zegt onderzoeker Marieke Michielsen. "Uit onze onderzoeken blijkt dat 2,8% van de Nederlandse 60-plussers ADHD heeft. Ook blijkt dat ouderen met ADHD meer last hebben van eenzaamheid, depressiviteit en angstklachten dan ouderen zonder ADHD. Verder zagen we ook dat ouderen met ADHD vaker gescheiden zijn en een lager inkomen hebben. De meeste 60-plussers gaven aan dat zij de negatieve gevolgen van ADHD op hogere leeftijd steeds minder storend vinden omdat onder andere de druk van werk en gezinsleven is weggevallen", aldus Michielsen. Omdat er in de klinische praktijk bij ouderen nog weinig aandacht is voor ADHD wil Michielsen dat er meer bewustwording komt voor het feit dat ADHD ook bij ouderen kan voorkomen. Bij de behandeling van 60-plussers dient er aandacht te zijn voor eenzaamheid, depressie en angst. Voor haar proefschrift heeft Michielsen gebruikgemaakt van gegevens uit de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) van VU/VUmc.
Biologische en gezinsfactoren hebben, ook los van genetische aanleg, invloed op de ontwikkeling van de stoornis ADHD bij kinderen. Een hoog geboortegewicht, een moeder die rookt tijdens de zwangerschap en complicaties tijdens zwangerschap en bevalling zijn omstandigheden die samenhangen met ADHD-symptomen bij kinderen. Dit blijkt uit een onderzoek van Cathelijne Buschgens, dat zij verrichtte bij de afdeling Psychiatrie van het UMC St Radboud. Zij promoveert op 9 september tot doctor in de medische wetenschappen. De laatste jaren is er bij onderzoekers en anderen veel belangstelling voor de genetische achtergrond van ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), een stoornis die gekenmerkt wordt door aandachtproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit. Dat ook "de omgeving" invloed heeft op ADHD, is weliswaar altijd verondersteld, maar gedegen onderzoek naar het belang van specifieke omgevingsfactoren, waarbij gelijkertijd rekening wordt gehouden met genetische aanleg, is nog weinig gedaan. "Dat is jammer", vindt orthopedagoog Cathelijne Buschgens (UMC St Radboud), "vooral omdat omgevingsfactoren handvatten kunnen bieden voor preventie en behandeling." Buschgens analyseerde onder andere enquêtegegevens die verzameld zijn in een Nederlandse studie onder enkele duizenden kinderen en hun ouders en leerkrachten. Zij zocht naar een eventuele onderlinge samenhang tussen omstandigheden tijdens zwangerschap en geboorte enerzijds en symptomen van ADHD anderzijds. Binnen dit onderzoek is ook het familierisico in beschouwing genomen; dat is een benadering van de erfelijke kwetsbaarheid voor ADHD binnen het gezin. Buschgens ontdekte dat een hoog geboortegewicht van het kind (negen pond of hoger), een moeder die rookt tijdens de zwangerschap en complicaties tijdens zwangerschap en bevalling een voorspellende waarde hebben voor ADHD-gedrag van het kind. Dit verband blijft overeind, ook als rekening wordt gehouden met het familierisico. Het verband is sterker, als er ook een familierisico bestaat. Buschgens noemt het opvallend, dat een hoog geboortegewicht gevonden is als risicofactor voor ADHD. "Van een laag geboortegewicht is bekend dat het schadelijk kan zijn voor de gezondheid van een kind. Maar van een hoog geboortegewicht zijn veel minder lange termijn risico"s bekend." De gezondheidszorg zou extra alert moeten zijn, als rondom een geboorte een combinatie van deze risicofactoren aanwezig is. Ze onderzocht ook de relatie tussen ADHD en diverse gezinsfactoren. Een weinig warme, overbeschermende en afwijzende opvoeding hangt samen met meer ADHD-kenmerken bij het kind. Daarnaast heeft ADHD bij ouder(s) ook effect op de ouder-kind relatie, en wordt de verhouding tussen broertjes en zusjes onderling beïnvloed door ADHD-gedrag van één van de kinderen. Een belangrijke aanbeveling van het proefschrift is dan ook om bij de behandeling van ADHD van een kind, of van een ouder, alle gezinsleden te betrekken.
Volwassenen met ADHD hebben beperkingen in alle cognitieve domeinen, zoals aandacht, retrospectief geheugen, prospectief geheugen en executief functioneren. Anselm Fürmaier deed hier onderzoek naar. Het blijkt dat volwassenen met ADHD problemen hebben met het plannen van taken die in de toekomst moeten worden uitgevoerd. Gedragsinterventies zouden zich daarom moeten richten op het verbeteren van organisatorische en planningsvaardigheden van patiënten met ADHD zodat hun geheugenfuncties in het dagelijks leven kunnen worden verbeterd. Fürmaier deed onderzoek naar het cognitief functioneren van volwassenen met ADHD vanuit verschillende perspectieven en met verschillende methoden: (1) objectief neuropsychologisch onderzoek naar het geheugen, (2) zelfrapportages van patiënten met ADHD die zijn gebruikt om cognitieve klachten te inventariseren en de relatie met objectief vastgestelde beperkingen te bepalen, (3) Whole Body Vibration (WBV) om cognitieve dysfuncties bij volwassenen met ADHD te behandelen en (4) een vragenlijst om overtuigingen en attitudes van de bevolking ten opzichte van ADHD te bepalen (stigmatisering). Twee studies toonden stoornissen in verschillende aspecten van het geheugen (het discrimineren van bronnen van informatie en het prospectief geheugen) aan bij volwassenen met ADHD. De relevantie van deze componenten van het geheugen werd benadrukt en de implicaties voor het klinische werkveld werden besproken. De cognitieve klachten van volwassenen met ADHD werden in kaart gebracht door zelfrapportages te verzamelen. Daarnaast werden volwassenen met ADHD onderzocht met objectieve neuropsychologische tests. Geconcludeerd werd dat beide benaderingen niet-redundante informatie opleveren en hun eigen implicaties voor de klinische praktijk hebben. Subjectieve en objectieve assessments van het cognitief functioneren werden ook gebruikt om de effecten van WBV (een trainingsmethode die het volledige lichaam van een individu blootstelt aan vibratie) op het cognitief functioneren te exploreren. De klinische significantie van de effecten van WBV op het cognitief functioneren werd besproken. Ten slotte werd een vragenlijst gericht op stigmatisering van volwassenen met ADHD ontwikkeld. Geconcludeerd werd dat speciale onderwijsprogramma’s die de algemene bevolking informeren over ADHD de potentie kunnen hebben om stigmatisering van volwassenen met ADHD te reduceren. Anselm Fürmaier studeerde psychologie aan de universiteit van Regensburg, Duitsland. HIj deed zijn promotieonderzoek bij de afdeling Klinische en Ontwikkelingsneuropsychologie van de RUG en is inmiddels werkzaam als assistant professor aan de universiteit van Regensburg.
Inzicht in het onderliggende mechanisme van het verband tussen ADHD en atopische aandoeningen als astma, hooikoorts of eczeem kan leiden tot verbetering van zorg voor beide aandoeningen, concludeert Jurjen van der Schans uit zijn onderzoek. Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) is een veel voorkomende chronische aandoening. Gebrek aan kennis over de oorzaak van ADHD brengt vragen over de mogelijke verbinding met andere aandoeningen. Om deze reden was het hoofddoel van het onderzoek van Van der Schans om de mogelijke associatie tussen met medicatie behandelde atopische stoornissen (astma, allergische rhinitis of eczeem) en ADHD te bepalen. Allereerst onderzocht Van der Schans de effectiviteit en impact van ADHD-gerelateerde medicatie bij kinderen. Ondanks de beschikbaarheid van effectieve behandelingen blijven veel met ADHD geassocieerde problemen bestaan bij zowel patiënten als in de maatschappij. Meer factoren moeten in overweging worden genomen bij onderzoek naar de effectiviteit van medicijnen zoals methylfenidaat (de werkzame stof in onder meer Ritalin en Concerta), gebruikt voor de behandeling van ADHD. Net als alle medicatie moet worden bepaald in hoeverre de werkzaamheid, die in gecontroleerde omgeving wordt vastgesteld, buiten het formele onderzoek houdt. Dit geldt vooral voor lange termijn effecten en complexe uitkomsten zoals schoolprestaties. Daarnaast deed Van er Schans zowel onderzoek naar het verband tussen ADHD en atopische ziekten bij kinderen als bij volwassenen. ADHD en atopie zijn beide veel voorkomende ziekten. Hij concludeert: ‘Hoewel het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD niet duidelijk is, is de associatie aanwezig bij zowel kinderen als volwassenen. Meer kennis is nodig over het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD. Voor de klinische praktijk zou de associatie tussen atopie en ADHD potentieel kunnen bijdragen tot de verbetering van de zorg voor individuen met ofwel atopie of ADHD.’
Bron: RUG
Zorgverzekeraars zouden ook langwerkende ADHD-medicatie volledig moeten vergoeden. Dat vindt kinder- en jeugdpsychiater Els van den Ban. Zij promoveert donderdag 24 april op onderzoek naar ADHD-medicatie. In haar promotieonderzoek bracht Els van den Ban het medicatiegebruik van patiënten met ADHD in Nederland vanaf 2001 in kaart op basis van informatie van apotheken. Tussen 2001 en 2006 nam het gebruik van ADHD-medicatie met een factor 6,5 toe. De toename was zichtbaar bij zowel mannen als vrouwen. Het betekent overigens niet dat ADHD tegenwoordig veel meer voorkomt. Wel blijkt medicatiegebruik onder kinderen in het algemeen, voor allerlei ziekten, toe te nemen in Nederland. Van den Ban maakte ook een onderverdeling in type ADHD-medicatie. In 2003 en in 2005 zijn er langwerkende ADHD-medicijnen op de markt gekomen. Daarvan hoeft een patiënt slechts één tablet per dag te nemen. Het voordeel van deze langwerkende medicatie is een grotere therapietrouw en minder bijwerkingen. De medicijnen zijn daardoor effectiever. Patiënten met ernstigere vormen van ADHD gebruiken vaak de langwerkende medicijnen, net als pubers die langere schooldagen maken. Binnen enkele jaren na de introductie van deze medicijnen gebruikte 20 procent van de patiënten de langwerkende middelen. Echter, vrijwel geen enkele zorgverzekeraars vergoedt de langwerkende medicatie in het basispakket. De langwerkende medicatie is per jaar ongeveer 3,5 tot 6 keer zo duur als de kortwerkende medicijnen (€ 600 tot € 1.080 per jaar ten opzichte van € 180 per jaar). Van den Ban vindt het zorgelijk dat vrijwel geen ziektekostenverzekeraar de langwerkende ADHD-medicatie via het basispakket vergoedt. “Niet alle ouders of patiënten kunnen de langwerkende medicijnen zelf betalen. Dit zorgt ervoor dat niet alle patiënten dezelfde medicamenteuze behandelingsmogelijkheden geboden krijgen. Gebruik van kortwerkende middelen lijkt in eerste instantie wel goedkoper, maar dat is maatschappelijk gezien niet het geval. De langwerkende medicijnen werken vaak beter, juist bij ernstigere vormen van de aandoening. Zeker omdat vergeetachtigheid een kenmerk is van ADHD, is het voor hen lastig om meerdere keren per dag medicijnen te slikken. Niet goed behandelde ADHD leidt op de lange duur juist tot hogere maatschappelijke kosten. Dan zijn de directe kosten voor kortwerkende medicatie wel lager, maar door staken en slecht innemen zijn ze minder effectief.” ADHD (Attention-Deficit Hyperactivity Disorder) is een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. De diagnose wordt bij kinderen vanaf 6 jaar, bij jongeren, volwassenen en senioren gesteld. De belangrijkste kenmerken zijn: slechte concentratie, overbeweeglijkheid, rusteloosheid en impulsiviteit. Van de kinderen, volwassenen en ouderen lijdt naar schatting 3 tot 5 procent aan ADHD.
Op 1 december aanstaande gaat de Academische Werkplaats ADHD en druk gedrag van start. Doel van dit samenwerkingsverband is het beantwoorden van vragen vanuit de samenleving en de wetenschap over gepaste zorg bij ADHD en druk gedrag. In 2014 verscheen een rapport van de Gezondheidsraad naar aanleiding van het sterk toegenomen gebruik van medicatie voor de behandeling van ADHD bij kinderen. Terwijl er geen aanwijzingen zijn dat het gedrag van kinderen in de afgelopen decennia is veranderd, blijkt een groeiend aantal jeugdigen met ADHD-achtige problemen in het hulpcircuit terecht te komen. Een belangrijke conclusie van de Gezondheidsraad was dat meer kennis noodzakelijk is om te bepalen of kinderen de hulp krijgen die ze nodig hebben, zonder daarbij in een te zwaar zorgtraject terecht te komen (“gepaste zorg”). De Academische Werkplaats betreft een samenwerking tussen Accare Kinder- en Jeugdpsychiatrie, de afdeling Klinische Neuropsychologie van de Vrije Universiteit, de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen. Ook diverse gemeenten, andere afdelingen van de Rijksuniversiteit Groningen, verschillende onderwijsorganisaties, oudervereniging Balans en tal van zorginstellingen voor jeugd nemen deel aan het project, dat onderzoek, onderwijs, beleid en praktijk dichter bij elkaar moet brengen. Samen hopen de partijen met een subsidie van ZonMW bij te dragen aan het realiseren van passende zorg voor alle kinderen binnen het spectrum van druk gedrag tot ernstige ADHD. Druk gedrag hoeft niet altijd medicamenteus behandeld te worden. Een van de deelprojecten binnen de Academische werkplaats betreft het ontwikkelen en verspreiden van voorlichting over (de aanpak van) druk gedrag en ADHD. Er bestaan meerdere effectief bewezen gedragstherapeutische programma's voor de aanpak van druk gedrag en ADHD. Niet iedere instelling en school is echter bekend met deze programma's. Daarnaast blijkt in sommige voorlichting aan ouders, kinderen, leerkrachten en professionals een biomedische visie op ADHD te overheersen. Door ADHD te omschrijven als een aanwijsbaar hersendefect kan wellicht het geloof en vertrouwen in pedagogische en psychologische interventies afnemen. Om het effect van die interventies te optimaliseren is juiste voorlichting over ADHD en druk gedrag noodzakelijk. Binnen de Academische Werkplaats worden laagdrempelige programma’s voor leerkrachten en ouders ontwikkeld die een minimale inzet van professionals vereisen voor de aanpak van druk gedrag. Er zijn programma’s voor ouders van kinderen bij wie ADHD gediagnosticeerd is, en programma’s voor ouders van kinderen met druk gedrag, zonder dat daarbij een diagnose is gesteld. Deze interventies kunnen zowel voorafgaand als tijdens medicamenteuze behandeling ingezet worden. Er is ook aandacht voor het toegenomen gebruik van methylfenidaat (bijvoorbeeld Ritalin, Concerta) door kinderen en jongeren met een ADHD diagnose. Een belangrijke oorzaak van deze toename is gelegen in het feit dat kinderen en jongeren methylfenidaat steeds langer zijn gaan gebruiken. Er zijn echter met name op de langere termijn belangrijke twijfels met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid van deze middelen. Binnen de Academische Werkplaats zal daar onderzoek naar gedaan worden. Ook gaat de Academische Werkplaats onderzoeken of het in de klinische praktijk haalbaar is om jeugdigen die al langere tijd methylfenidaat gebruiken hun medicatie te laten afbouwen. De projecten binnen de werkplaats passen in het zogenoemde “Stepped Diagnosis model”. Dit model is bedoeld om overdiagnostiek te voorkomen zonder onderbehandeling te riskeren en het beschrijft vijf stappen (probleeminventarisatie, normaliseren, watchful waiting, zelfhulp, groepscursussen) die genomen kunnen worden alvorens een kind door de sturen naar de geestelijke gezondheidszorg voor diagnostiek en specialistische behandeling. De doelen van “Stepped Diagnosis” zijn het normaliseren van opvoedproblemen, het optimaal gebruik maken van de mogelijkheden en krachten van ouders en leerkrachten, het terugdringen van onnodige diagnostiek en behandeling en het daarmee bewaren van specialistische zorg voor kinderen en gezinnen met de meest ernstige en hardnekkige problemen.
Bron: RUG
Leraren kunnen het drukke en afgeleide gedrag van kinderen met ADHD verminderen door gericht in te grijpen, zo blijkt uit een grootschalige literatuurstudie van de Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Psychologie. Het beste werkt een klasseninterventie waarbij gewenst gedrag wordt beloond in combinatie met corrigeren van ongewenst gedrag. Bovendien helpt het om deze kinderen te leren hun eigen gedrag te beoordelen of hoe ze een taak moeten aanpakken. Hun klasgenoten hebben ook baat bij deze aanpak. Drie verschillende soorten klasseninterventies die allemaal effectief zijn, komen in het onderzoek naar voren. De eerste interventie verandert de omgeving waarin wordt geleerd, zoals de inrichting van de klas, taak of instructie. Dit heet de antecedent-gebaseerde interventie. Voorbeelden zijn de plaats van het kind in de klas, samenwerkend leren of instructie met behulp van de computer. Een tweede interventie is de consequent-gebaseerde interventie. De basis daarvan is beloning van gewenst gedrag, door bijvoorbeeld complimenten of prijzen te geven. Vaak is is het ook nodig om ongewenst gedrag te corrigeren met terechtwijzingen of door punten af te trekken. Zelfregulatie is de derde interventie. Daarbij leren leerlingen manieren om hun eigen gedrag en taakaanpak zelf te regelen. Ze leren bijvoorbeeld hoe ze een opdracht in stapjes kunnen opdelen (zelfinstructie) en te beoordelen hoe goed ze hebben gewerkt bij een taakje (zelfmonitoring). De tweede en derde interventie hebben het sterkste effect. Het onderzoek – dat vooral over het primair onderwijs ging – wijst bovendien uit dat de interventies het effectiefst zijn in reguliere klassen. Dat is volgens de onderzoekers gunstig omdat meer kinderen met ADHD in het gewone onderwijs terecht zullen komen, vanwege passend onderwijs. Bijkomend voordeel is dat deze interventies ook goed zijn voor de andere leerlingen in de klas. Leerkrachten hebben vaak het idee dat het niet eerlijk is voor de andere kinderen als ze ADHD-kinderen speciale aandacht geven. Maar deze interventies zijn niet alleen bedoeld voor het kind met ADHD, maar geschikt voor de hele groep. Op welke manier een leraar ingrijpt, hangt af van de kenmerken van het kind en de functie van zijn of haar ADHD-gerelateerd gedrag. Als de taken bijvoorbeeld te moeilijk zijn, dan zijn antecedent-gebaseerde interventies (bijvoorbeeld de instructies of de moeilijkheid van de taak aanpassen) wellicht handig. Zelfregulatie is waarschijnlijk geschikter voor oudere kinderen of kinderen met minder ernstige ADHD-symptomen omdat daar ingewikkelder vaardigheden voor nodig zijn. Het is dus van belang om goed te bekijken wat een specifiek kind nodig heeft. Kinderen met ADHD die medicijnen slikken, profiteren mogelijk meer van klasseninterventies dan degenen zonder medicatie. De interventies hebben voor hen dus een nog groter voordeel. Leerkrachten hebben vaak niet genoeg kennis en vaardigheden om kinderen met ADHD goed te helpen. De onderzoekers pleiten er dan ook voor om leerkrachten te trainen in de genoemde effectieve klasseninterventies. Bij lastige gevallen hebben zij ondersteuning nodig van een psycholoog of orthopedagoog. De training komt niet alleen de ADHD-kinderen ten goede, maar ook de andere leerlingen en de leerkrachten zelf omdat zij meer vertrouwen krijgen in hoe ze met deze kinderen omgaan. G.F. Gaastra, Y. Groen, L. Tucha, O. Tucha, Doen wat werkt: interventies in de klas voor kinderen met symptomen van ADHD. Rijksuniversiteit Groningen, 2014. Deze reviewstudie werd gefinancierd vanuit het fundamentele onderwijsonderzoek (PROO) van het NRO.
De kans dat iemand ADHD-klachten ontwikkelt kan afhangen van een samenspel tussen stress en bepaalde genvarianten. Dit concludeert neurowetenschapper Dennis van der Meer in zijn promotieonderzoek. Hij laat zien dat risicofactoren voor ADHD niet geïsoleerd van elkaar werken, maar elkaar beïnvloedende onderdelen zijn van de complexe biologische ‘machinerie’ die gedrag produceert. Als we deze machinerie echt willen leren begrijpen moeten we daarom rekening houden met dit soort interacties. Het bestuderen hiervan is waardevol en levert een meer genuanceerd beeld op van de invloed van genen en omgevingsfactoren op ADHD en de hersenen, aldus Van der Meer. Menselijk gedrag ontstaat doorgaans door een wisselwerking tussen omgevingsinvloeden en genen. Sommige kinderen kunnen onder invloed van stress bijvoorbeeld ADHD ontwikkelen, terwijl dit bij andere kinderen niet gebeurt. Het onderzoek van Dennis van der Meer richtte zich op deze relatie tussen genen, stress en ADHD. ADHD is in belangrijke mate erfelijk, maar welke genen een rol spelen is nog grotendeels onduidelijk. Het meeste bewijs is er voor betrokkenheid van genen die de signalen van de neurotransmitter dopamine in de hersenen reguleren, wat ondersteund wordt door het feit dat ADHD-medicijnen ingrijpen op dit neurotransmittersysteem. Ook is er waarschijnlijk invloed van genen die betrokken zijn bij de regulatie van een andere neurotransmitter, serotonine. Van der Meer laat in zijn onderzoek zien dat stressgevoeligheid gedeeltelijk verklaard kan worden door bepaalde varianten van genen die betrokken zijn bij de reactie van de hersenen op stress. Zo vond hij een sterkere relatie tussen blootstelling aan stress en ADHD-symptomen bij mensen met specifieke varianten van het gen voor de serotonine transporter (5-HTT) en het gen voor een glucocorticoide receptor (NR3C1). Deze relatie hing verder samen met volume en activiteit van frontale hersengebieden die belangrijk zijn voor regulatie van gedrag. Verder vond Van der Meer dat bepaalde statistische technieken, die in staat zijn om rekening te houden met gelijktijdige interacties tussen diverse genen en stressvolle gebeurtenissen, goed zijn in het voorspellen van het optreden van ADHD. Dennis van der Meer (1987) studeerde moleculaire neurowetenschappen en neuroimaging aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotieonderzoek werd gefinancierd door Accare en werd uitgevoerd in het UMCG binnen onderzoeksprogramma ANDDI (Abnormal Neurological Development: Early Diagnosis and Intervention) van de onderzoekschool Behavioural and Cognitive Neurosciences (BCN). Hij werkt nu als Research Fellow aan de universiteit van Oslo.
Bron: RUG
Bij mensen met ADHD werkt het systeem van ‘response inhibitie’ (nadenken voor je iets doet) anders omdat de direct betrokken hersengebieden in mindere mate geactiveerd worden. Dat geldt opvallend genoeg ook voor hun directe verwanten zonder symptomen van ADHD. Dat ontdekte Daan van Rooij. Hij concludeert dat het bestuderen van neurale activiteit en functionele connecties in de hersenen kan helpen om het biologische raadsel van ADHD beter te begrijpen. Zijn onderzoek laat tegelijk zien welke praktische en methodologische moeilijkheden verbonden zijn aan dit type onderzoek. Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder, ofwel ADHD, is een veelvoorkomende maar complexe ontwikkelingsstoornis. Onderzoek naar ADHD is niet gemakkelijk, omdat patiënten een heterogene groep vormen met verschillende symptomen. Wetenschappers denken daarom dat een beter inzicht in de biologische en genetische achtergrond kan helpen om betere definities, diagnoses en behandelingen van ADHD te ontwikkelen. Daarvoor bestuderen ze onder andere cognitieve processen en hun connecties met bepaalde hersengebieden. Van Rooij bestudeerde zo’n cognitief proces waarvan bekend is dat mensen met ADHD er moeite mee hebben, response inhibitie, in een groep van 185 adolescenten met ADHD, 124 van hun broers en zussen zonder symptomen van ADHD, en een gezonde controlegroep van 111 adolescenten. Response inhibitie behelst niet alleen het vermogen om iets niet te doen, maar ook de capaciteit om een reeds in gang gezette actie af te breken. Samenvattend stelt Van Rooij dat er meer neurale netwerken betrokken zijn bij dit proces dan tot nu toe werd gedacht. Het onderzoek laat ook zien dat er hele grote datasets nodig zijn om effecten beter te kunnen bestuderen, en geeft aanwijzingen voor toekomstig neuropsychiatrisch onderzoek. Daan van Rooij (1985) studeerde Psychologie en Cognitieve Neurowetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek binnen onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het UMCG. Van Rooij is als onderzoeker verbonden aan het Donders Centre for Cognitive Neuroimaging, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Het is op dit moment onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd of er een verband is tussen voeding en ADHD. Daardoor kunnen er geen concrete voedingsadviezen worden gegeven om symptomen van ADHD te verminderen. Deze conclusie is gebaseerd op enkele onderzoeksactiviteiten die het RIVM in opdracht van het Ministerie van VWS in de afgelopen vier jaar heeft uitgevoerd op dit terrein. Het RIVM beveelt gedegen wetenschappelijk onderzoek aan dat antwoord kan geven op de vraag of met voeding daadwerkelijk ADHDsymptomen te beïnvloeden zijn. Hiervoor worden suggesties gedaan. Deze onderzoeksactiviteiten zijn uitgevoerd vanwege aanwijzingen uit het veld dat er een relatie zou zijn tussen ADHD en voeding, vooral bij diëten waarin bepaalde voedingsmiddelen worden vermeden. Mocht dit verband er daadwerkelijk zijn, dan kunnen voedingsadviezen eraan bijdragen dat kinderen minder ADHD-medicatie hoeven te gebruiken. In vervolgonderzoek is het van belang dat kinderen en hun ouders niet mogen weten of ze een ADHD-dieet volgen of een placebo-dieet. Hiermee wordt voorkomen dat ouders van kinderen met een ADHD-dieet het gedrag van hun kinderen positiever beoordelen dan ouders van kinderen uit een controlegroep. Daarnaast moet uitgesloten worden dat een eventueel effect wordt veroorzaakt door andere veranderingen dan die in voeding die tijdens het onderzoek plaatsvinden. Zo kunnen kinderen gedurende het onderzoek meer structuur in hun eetgedrag of meer aandacht krijgen. Ook is het belangrijk om te weten in hoeverre de groep kinderen met ADHD die deelneemt aan het onderzoek een representatieve afspiegeling is van alle kinderen met ADHD.
Geurt van de Glind: ‘ADHD in treatment seeking patients with a substance use disorder’. Bij volwassen die zijn verslaafd aan alcohol of drugs komt ADHD vaker voor dan in de nietverslaafde bevolking. Uit het onderzoek van Van de Glind blijkt dat 5 tot 22 procent van de alcoholverslaafden en 12 tot 57 procent van de drugsverslaafden ADHD hebben. Bij de gezonde volwassen bevolking is dat ongeveer 2,5 procent. De promovendus geeft aan dat het niet mogelijk is om met één percentage te komen, omdat het aantal verslaafden met ADHD varieert per geografische regio, de organisatie van de verslavingszorg en de gebruikte medicatie. Van de Glind onderzocht tevens een methode om verslaafden te kunnen screenen op ADHD. De test pikte de meeste mensen met ADHD eruit, maar had als nadeel dat veel mensen die geen ADHD hadden ook een positieve uitslag krijgen.
Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) en autisme spectrum stoornissen (ASD) worden in psychiatrische handboeken strikt van elkaar gescheiden. Pas de laatste jaren wordt duidelijk dat er overlap tussen beide aandoeningen is. Judith Nijmijer bracht deze overlap nader in kaart. Kinderen kunnen in de toekomst sneller één heldere (combinatie)diagnose krijgen. Dat scheelt frustratie en verwarring, zeker ook voor de ouders. Voor haar proefschrift onderzocht Nijmeijer aard en oorsprong van ASD-symptomen bij kinderen met ADHD. Zij deed dat in een grote internationale databank met gegevens over kinderen met ADHD en hun familie. Kinderen met ADHD en hun broertjes en zusjes hebben meer ASD-symptomen dan gezonde controlekinderen, zo blijkt. Niet alleen hebben zij problemen in sociale interactie, maar ook communicatieproblemen en stereotype en rigide gedrag kwamen vaak voor. Ook blijkt dat broers en zussen op elkaar lijken wat betreft de ernst van de ASD symptomen. De kans dat kinderen behalve ADHD ook ASD-symptomen hebben, is groter bij kinderen die bepaalde varianten van risicogenen hebben, maar alleen bij kinderen van wie de moeder rookte tijdens de zwangerschap, of die een laag geboortegewicht hadden. Deze bevindingen laten zien dat de interactie tussen genen en omgeving belangrijk is bij het ontstaan van ASD symptomen bij kinderen met ADHD. Judith Nijmeijer (Hoogeveen, 1978) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek bij de afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool BCN. Het onderzoek werd medegefinancierd door NWO, ZonMW, de Sophia Stichting, het ministerie van Veiligheid en Justitie en het Amerikaanse National Institute of Health. Nijmeijer is in opleiding tot psychiater in het UMCG. Proefschrift: mw. J.S. Nijmeijer, ASD symptoms in children with ADHD familial and genetic underpinnings.
Het proefschrift van Saleh Mohamed richt zich op de lateralisatie van hersenprocessen en ADHD symptomen bij volwassenen, gebruikmakend van de dimensionele benadering. In de dimensionele benadering wordt verondersteld dat ADHD symptomen normaal verdeeld zijn in de algemene populatie. Mensen die in het hoge deel van de verdeling vallen hebben meer risico om met ADHD gediagnosticeerd te worden. ADHD symptomen van volwassenen zijn aan de hand van vragenlijsten gemeten. Hij onderzocht de relatie tussen de ernst van de gemeten symptomen met gedragsindices voor lateralisatie van de hersenen, de snelheid van interhemisferische interactie, toestandsregulatie en het verwerken van fouten. In de eerste twee onderzoeken zijn geen dimensionele relaties gevonden tussen de ADHD symptomen en interhemisferische interactie en het functioneren van zowel de rechter- als linker- hemisfeer. Er is wel een aanwijzing gevonden dat bij een groep volwassenen met hoge scores op de inattentie schaal de rechter hemisfeer minder optimaal functioneert vergeleken met een groep volwassenen met lage scores. De derde en vierde studie laten zien dat hogere scores op de ADHD lijst samengaan met een minder optimale regulatie van motorische activatie. Dit is met name het geval wanneer stimuli aangeboden worden aan de linker hemisfeer tijdens een trage aanbiedingssnelheid. Onder deze condities is tevens een minder optimale verwerking van fouten gevonden. Samengevat, de bevindingen bevestigen de rol van atypische hersen lateralisatie in verschillende ADHD symptomen bij volwassenen. Saleh Mohamed voerde zijn onderzoek uit bij de afdeling Neuropsychologie van de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, waaraan hij als onderzoeker/docent verbonden blijft. Het werd gefinancierd door het Egyptische ministerie van Hoger Onderwijs.
Bron: RUG
Een belangrijke oorzaak van ADHD is overgevoeligheid voor normale voeding, stelt onderzoekster L. Pelsser van het ADHD Research Centrum Eindhoven. Diagnostiek en behandeling moeten volgens haar worden vernieuwd. Erfelijke en omgevingsfactoren spelen beide een rol bij ADHD, maar de exacte oorzaak is niet duidelijk. Meestal wordt de aandoening met medicatie behandeld. Uit het onderzoek van Pelsser blijkt dat zowel ADHD als opstandig en brutaal gedrag (ODD) bij 60 procent van de kinderen door gevoeligheid voor gewone voedingsmiddelen worden veroorzaakt. Binnen- en buitenlands onderzoeken bevestigen dit vermoeden. Pelsser vindt daarom dat onderscheid moet worden gemaakt tussen door voeding veroorzaakte ADHD en ‘klassieke’ ADHD.
In 2009 verstrekten de Nederlandse openbare apotheken 865.000 keer een geneesmiddel dat bij ADHD wordt gebruikt. Dat is 120.000 keer vaker dan het jaar daarvoor. Deze stijging is absoluut gezien even hoog als in 2008. Op basis van de cijfers van het eerste kwartaal van 2010 ligt het, aldus de Stichting Farmaceutische Kerngetallen (SFK), in de verwachting dat de toename ook dit jaar van dezelfde grootte zal zijn. De stijging in 2009 komt volledig voor rekening van het geneesmiddel methylfenidaat. Het gaat in 2009 om methylfenidaatverstrekking aan 139.000 mensen. In 2007 waren dit er nog 100.000. De groep van 10- en 11-jarigen telt de meeste gebruikers. Tot de leeftijd van 20 jaar gebruiken 3,7 keer zoveel jongens als meisjes ADHD-middelen. Maar het gebruik door meisjes neemt de afgelopen jaren toe, want in 2007 was deze verhouding nog 4,3. Vorig jaar werd in totaal 35,1 miljoen euro uitgegeven aan ADHD-middelen. Hiervan werd 13,3 miljoen euro vergoed uit de basisverzekering. De rest - 21,8 miljoen euro - moest door de verzekerden zelf worden opgebracht of werd vergoed vanuit de aanvullende verzekering. Eerder berichtten wij dat ADHD-medicatie korter werkt dan tot nu toe werd aangenomen. Dit blijkt uit de grote "Multimodal treatment study of children with ADHD". De uitkomst daarvan is dat een therapie langer dan 2 jaar voor de meeste kinderen geen voordeel biedt. Het standaard aandringen op een medicamenteuze behandeling van ADHD lijkt niet langer verdedigbaar. Bron: NTvG 2010;154(19):890 + FUS.
ADHD bestaat niet als aandoening, maar de symptomen zijn zeker geen fabeltje. Dat zegt de Amerikaanse neuroloog R. Saul, die gespecialiseerd is in gedragsproblemen. Steeds meer kinderen worden behandeld wegens ADHD. Dat uit zich in onder andere lichamelijke onrust, gebrek aan focus en impulsief gedrag. Die symptomen trekt Saul in zijn boek ‘ADHD Does Not Exist’ niet in twijfel, maar wel de diagnose ADHD en de behandeling met middelen als Ritalin. Volgens Saul ligt er een hele reeks aan onderliggende oorzaken ten grondslag aan het gedrag dat nu vaak ADHD wordt genoemd. Zo bleek een jongen met ADHD ernstig ijzertekort te hebben ten gevolge van suikerrijke, maar ijzerarme junkfood. Door andere voeding verbeterde het gedrag van de jongen sterk.
Biologische en gezinsfactoren hebben, ook los van genetische aanleg, invloed op de ontwikkeling van ADHD bij kinderen. Dat zegt onderzoekster C. Buschgens van het UMC St Radboud. Zij ontdekte dat een hoog geboortegewicht van het kind (negen pond of meer), een moeder die rookte tijdens de zwangerschap en complicaties tijdens zwangerschap en bevalling een voorspellende factor zijn voor ADHD-gedrag van het kind. Het verband is sterker als er ook een familierisico bestaat. Ook een weinig warme, te beschermende of afwijzende houding van de ouders hangt samen met meer ADHD-kenmerken. Daarnaast heeft ADHD bij ouder(s) effect op de ouder-kindrelatie en wordt de verhouding tussen broertjes en zusjes onderling beïnvloed door ADHD-gedrag van één van hen.
Kinderen met ADHD en/of taalontwikkelingsstoornissen hebben vaak ook leesproblemen. Barry de Groot deed hier onderzoek naar. Problemen met klankverwerkings- en benoemprocessen blijken hierbij een belangrijke rol te spelen, evenals problemen met het verschuiven van de aandacht in de ruimte (aandachtsoriëntatie). Uit het onderzoek blijkt dat met de ernst van een leesprobleem de betrokkenheid van klankverwerkings- en benoemprocessen groter wordt. Een bovengemiddeld goede technische leesprestatie wordt juist veel minder door deze processen bepaald. Verder blijkt dat het hebben van een bijkomende taalontwikkelingsstoornis aanwezige leesproblemen vaak aanzienlijk verergert, terwijl daar bij ADHD nauwelijks sprake van lijkt te zijn. De vaardigheid om de namen van cijfers en letters snel uit het lange termijngeheugen te kunnen ophalen en te benoemen kan mogelijk differentiaal-diagnostisch ingezet worden bij kinderen met een ernstige lees- en/of taalontwikkelingsstoornis. Een deficiënte klankverwerkingsvaardigheid bleek daarentegen een gemeenschappelijk kenmerk te zijn van deze stoornissen. Klankverwerkings- en benoemprocessen zijn duidelijk sterker gerelateerd aan leesproblemen dan aan ADHD. Echter, gegeven de overeenkomsten tussen kinderen met specifieke leesproblemen en kinderen met leesproblemen en ADHD, zowel wat betreft het lezen zelf en leesgerelateerde cognitieve verwerking, lijkt er in dit geval geen empirische basis te zijn voor een verder differentiaal-diagnostisch onderscheid. Selectieve aandacht – en in het verlengde mogelijk ook het werkgeheugen – blijkt een relevante bijdrage te leveren aan de technische leesvaardigheid naast klankverwerkings- en benoemprocessen. Bovendien blijkt dat selectieve aandacht een relevante controlevariabele vormt bij het vaststellen van klankverwerkings- en benoemvaardigheden. Kinderen met een ernstige leesstoornis hebben specifieke problemen met het verschuiven van de aandacht in de ruimte (aandachtsoriëntatie). Door aan te tonen dat aandachtsoriëntatie een gemeenschappelijk aspect is van lezen en het snel (continu) benoemen van cijfers en letters, draagt dit onderzoek bij aan een verbeterd theoretisch inzicht in de (sterke) relatie tussen deze processen. Barry de Groot voerde zijn promotieonderzoek uit bij de afdeling Orthopedagogiek, onderzoekslijn Leer- en Onderwijsproblemen via de onderzoeksschool Behavioural Cognitive Neurosciences. Hij blijft bij Orthopedagogiek werkzaam als Assistent Professor Special Needs Education/Learning Disorders.
Gebruik van methylfenidaat is niet zonder risico’s. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is samen met andere Europese landen akkoord gegaan met het gebruik van Medikinet (methylfenidaat) bij volwassenen. Dit medicijn was tot nu toe alleen goedgekeurd voor kinderen tot 18 jaar maar het wordt in de praktijk wel voorgeschreven aan volwassenen. Het gebruik van methylfenidaat is niet zonder risico’s. Het kan psychiatrische bijwerkingen geven en gebruikers hebben een verhoogde kans op hart- en vaatziekten. Omdat er kans is op deze ernstige bijwerkingen vraagt het CBG psychiaters terughoudend te zijn in het voorschrijven, patiënten regelmatig te controleren zoals in de productinformatie staat en het gebruik regelmatig opnieuw te bekijken. Er is Europese overeenstemming gekomen over het gebruik van methylfenidaat bij volwassenen nadat het CBG zich heeft ingezet om ook een aantal voorwaarden aan het gebruik van dit medicijn te stellen. Zo moet het medicijn voorgeschreven worden door een psychiater, de risico’s op hart en vaatziekten van de patiënt in kaart worden gebracht en de patiënt moet regelmatig worden gecontroleerd. Ook heeft de fabrikant van Medikinet de opdracht gekregen een studie te doen naar de cardiovasculaire en psychiatrische risico’s bij volwassenen met ADHD. Op dit moment gebruiken naar schatting 90.000 volwassenen methylfenidaat terwijl het daar tot nu toe niet voor was toegelaten (off-label gebruik). Collegevoorzitter Ton de Boer zegt hierover: “Vanuit de praktijk merkten we een grote behoefte aan dit middel, wat zich uit in een groot off label gebruik. Aan de andere kant zijn er zorgen over de veiligheid. Dat was de reden voor ons eerdere negatieve standpunt. Nu zijn er in Europees verband afspraken gemaakt om meer grip te krijgen op het gebruik van het middel in de praktijk en daarnaast beter inzicht te krijgen in de omvang van de risico’s als methylfenidaat langdurig wordt gebruikt”. Het CBG is in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en patiëntenvereniging Impuls/Woortblind om zo verantwoord gebruik in de praktijk te verbeteren. Gezien de ernstige bijwerkingen vraagt het CBG psychiaters terughoudend te zijn met het voorschrijven en de aanwijzingen in de productinformatie goed op te volgen. Voorschrijvers, apothekers en patiënten worden opgeroepen om bijwerkingen te melden bij het Bijwerkingencentrum Lareb. Methylfenidaat wordt gebruikt bij aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, ook wel bekend als ADHD (attention deficit hyperactivity disorder). ADHD is een aandoening die zich kenmerkt door onoplettendheid, hyperactiviteit en impulsiviteit. Deze aandoening komt vooral voor bij kinderen, maar is ook op volwassen leeftijd nog steeds aanwezig. Het medicijn kan helpen om de aandacht en concentratie te verbeteren en impulsief gedrag te verminderen. Ook kinderen met ADHD worden met methylfenidaat behandeld. Er is geen nieuwe informatie die leidt tot gewijzigde adviezen voor kinderen.
Bron: CBG
PDD-NOS (Pervasive Development Disorder - Not Otherwise Specified) en ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) worden in het diagnostisch handboek voor psychische stoornissen beschreven als twee afzonderlijke categorieën. Beide stoornissen worden bovendien geassocieerd met verschillende gedragskenmerken, zoals beperkingen in de sociale interactie (PDD-NOS), concentratieproblemen en overbeweeglijkheid (ADHD). In de praktijk blijkt het echter vaak lastig om op klinische gronden een onderscheid te maken. Promovenda Karin Gomarus onderzocht of het verschil kon worden aangetoond op basis van informatieverwerkingsvaardigheden. Gomarus bestudeerde de functie van het werkgeheugen en de visuele, selectieve aandachtsfunctie van kinderen met PDD-NOS en ADHD. Aan groepen kinderen met PDD-NOS, ADHD, of kenmerken van beide ontwikkelingsstoornissen werd gevraagd computertaken uit te voeren terwijl er een EEG van hun hersenen werd gemaakt. De onderzoekster vergeleek de uitkomsten met die van een controlegroep. Ze ontdekte dat de patiëntgroepen meer tijd nodig hadden dan de controlekinderen naarmate het werkgeheugen extra belast werd. Tussen de klinische groepen onderling bleken echter op de scans geen statistisch significante verschillen te bestaan. Deze uitkomsten komen overeen met het beeld uit de klinische praktijk dat het lastig is om mogelijke verschillen tussen de betreffende ontwikkelingsstoornissen aan te wijzen.
Een aangepast dieet heeft 64 procent van de kinderen met ADHD een gunstig effect op hun probleemgedrag. Ook opstandig en brutaal gedrag verbeterde sterk. Dat zeggen onderzoekers van onder meer het ADHD Research Centrum Eindhoven, Karakter Kinder- en Jeugdpsychiatrie en het UMC St Radboud. Het Restricted Elimination Diet (RED) is een op het individuele kind gericht hypoallergeen dieet. Alle voedingsmiddelen waarop het kind zou kunnen reageren, werden gedurende vijf weken weggelaten. Zo kon bij een kind met ADHD worden vastgesteld of voeding z"n gedrag beïnvloedt. Als dat zo is, worden afzonderlijke voedingsmiddelen stuk voor stuk weer aan het dieet toegevoegd en blijkt op welk specifiek voedingsmiddel een kind reageert.
Lange tijd dacht men dat neurale netwerken in de hersenen, de zogenaamde cortico-striatale-thalamo-corticale netwerken (CSTC-netwerken), bij zowel het syndroom van Gilles de la Tourette als bij Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) betrokken waren. Natalie Forde toont in haar promotieonderzoek echter aan dat de structuur en chemische kenmerken van deze netwerken bij kinderen met deze aandoeningen niet verschillen van de structuur van kinderen zonder deze aandoeningen. Het syndroom van Gilles de la Tourette en ADHD beginnen in de kindertijd en komen vaak samen voor. Omdat men vermoedde dat de CSTC-netwerken in de hersenen hierbij betrokken waren, richtte Forde zich op deze hersengebieden, die ze onderzocht met behulp van MRI. Opvallend genoeg bleek er geen verschil in structuur te zijn tussen kinderen met en zonder deze stoornissen. Ook de concentratie glutamaat, een stof die belangrijk is voor communicatie tussen de hersencellen in deze gebieden, bleek niet anders. Wel zag ze dat de glutamaatconcentratie in een gebied dat betrokken is bij cognitieve controle, aandacht en emotie-regulatie, bij kinderen met obsessief-compulsieve aan symptomen gerelateerd was. De celdichtheid in datzelfde gebied bleek anders te zijn bij symptomen van autisme. Forde concludeert dus dat deze CSTC-netwerkstructuur vermoedelijk niet betrokken is bij het syndroom van Gilles de la Tourette of ADHD. Ze denkt dat eerder gevonden verschillen in deze netwerken bij volwassenen geen oorzaak zijn van deze stoornissen, maar een gevolg door compensatiemechanismen. De kenmerken die ze vond voor dwangstoornissen en autisme vragen meer onderzoek naar neurobiologische kenmerken van kinderen met deze symptomen. Natalie Forde (1987) studeerde chemie aan de University College Cork en neurofarmacologie aan National University of Ireland Galway in Ierland. Haar onderzoek is onderdeel van onderzoeksprogramma Abnormal Neurological Development: Early dianosis and Intervention van onderzoeksinstituut BCN-BRAIN en werd gefinancierd door TS-Eurotrain, een europese subsidie. Forde is straks werkzaam als postdoctoraal onderzoeker bij het Centre for addiction and mental health in Toronto, Canada. De titel van haar proefschrift luidt: Sturctural and neurochemical correlates of Tourette’s disorder and attention-deficit hyperactivity disorder.
Bron: RUG
ADHD speelde mogelijk een rol bij creatieve genieën als Kurt Cobain van Nirvana, filmsterren James Dean en Clark Gable, revolutionair Che Guevara, schrijver Oscar Wilde en uitvinden Thomas Edison. Dat zeggen onderzoekers van het Trinity College in Dublin.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft met zorg kennis genomen van de meest recente cijfers over bijwerkingen van methylfenidaat bij volwassenen met ADHD. Methylfenidaat is de werkzame stof in onder meer Ritalin en Concerta. Gebruik door volwassenen is niet goedgekeurd door CBG vanwege onder meer een verhoogd risico op cardiovasculaire (hart- en vaatziekten) en psychische bijwerkingen. Uitleg van dit besluit staat in de samenvatting van het Openbaar Beoordelingsrapport van het CBG. Bijwerkingencentrum Lareb deelde de laatste cijfers recent met het CBG en daaruit blijkt onder meer dat in 2015 meer dan 57.000 mensen van 25 jaar en ouder dit geneesmiddel gebruiken. Dit is één derde van het totale gebruik van methylfenidaat in Nederland. Hoewel het gebruik van methylfenidaat bij volwassenen met ADHD in lijn is met de richtlijn van de beroepsgroep van psychiaters, wijst het College er nogmaals op dat de beperkte werkzaamheid niet opweegt tegen de bijwerkingen. Wel heeft het CBG besloten dat bij jongeren na hun 18e levensjaar de arts kan bepalen of het gebruik kan worden voortgezet als in individuele gevallen de voordelen van het gebruik duidelijk opwegen tegen de nadelen. De zorgen die het CBG heeft, worden door de bevindingen van Lareb bevestigd. Anderzijds is het College zich er van bewust dat in bepaalde behandelingen van volwassenen met ADHD er weinig alternatieve geneesmiddelen voorhanden zijn. Het CBG is hierover inmiddels met behandelaars en patiëntenvertegenwoordigers in gesprek. Het CBG zet in deze gesprekken met name in op de bewustwording van de risico’s bij zowel patiënten als behandelaars. Methylfenidaat is een middel dat wordt gebruikt bij aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, ook wel bekend als ADHD ('Attention Deficit Hyperactivity Disorder'). Dit is een aandoening die vooral bij kinderen voorkomt. Kinderen met ADHD zijn vaak heel beweeglijk, snel afgeleid en impulsief. Voor een patiënt met ADHD kan het belangrijk zijn om de aandoening te behandelen. Daarvoor bestaan verschillende (gedrags)therapieën en hulpmiddelen. ADHD wordt dus niet alleen met medicijnen behandeld. ADHD gaat niet bij iedereen over: soms blijven de klachten ook op volwassen leeftijd bestaan. Als een patiënt veel baat heeft bij behandeling met medicijnen, kan het gebruik ook na de 18e verjaardag worden voortgezet. Het CBG raadt patiënten, die nooit eerder methylfenidaat hebben gehad, af om op volwassen leeftijd te beginnen met methylfenidaat.
Bron: CBG
Cleo Crunelle: ‘Development of new neurobiological strategies to treat patients with cocaine dependence’. Middelen tegen roken (varenicline) en afslanken (rimonabant) kunnen de beschikbaarheid van bepaalde dopamine-receptoren in de hersenen verhogen. Deze eigenschap is mogelijk bruikbaar in de behandeling van cocaïneverslaving. Crunelle ontdekte dat ongeveer één op de vier patiënten met een drugsverslaving ook ADHD heeft, en dat hun verslaving de werkzaamheid verkleint van het kortwerkende ADHD-medicijn methylfenidaat. Zij vond echter geen verband tussen de bezetting van de dopamine-transporter door gebruik van het langwerkende ADHD-middel Concerta en verbetering van ADHD-symptomen in patiënten die ook verslaafd zijn aan cocaïne. Dat geeft aan dat hogere doseringen waarschijnlijk niet effectief zullen zijn in deze patiënten. Bij cocaïneverslaafde ADHD-patiënten ligt het voor de hand de werkzaamheid van geneesmiddelen te evalueren die niet primair op de dopamine-transporter aangrijpen.
Ruim 40.000 Nederlandse kinderen met ADHD of een angststoornis of depressie slikken ritalin of prozac zonder dat bekend is hoe deze geneesmiddelen inwerken op jonge hersenen. Wat zijn de effecten op het zich ontwikkelende brein? Kleven er risico’s aan het gebruik op jonge leeftijd, of misschien juist onverwachte voordelen? Beeldvormend onderzoek in het AMC moet antwoord geven op deze vragen. Binnenkort gaan jongeren en volwassenen daarom in de MRI-scanner. Ritalin en prozac beïnvloeden boodschapperstoffen (neurotransmitters) in de hersenen. Ritalin neutraliseert dopamine (onder andere betrokken bij concentratie) waardoor die langer actief blijft. Dit heeft een gunstige uitwerking op mensen met de aandachts- en concentratiestoornis ADHD. Maar wellicht heeft het middel nog andere effecten op met name jonge hersenen. ‘We weten uit eerder onderzoek dat ADHD-patiënten die als kind zijn behandeld met ritalin minder vaak in aanraking komen met politie en justitie,‘ aldus radioloog dr. Liesbeth Reneman, leider van het onderzoek. ‘Ook blijken ze minder gevoelig voor verslaving. Wel is het mogelijk dat ze vatbaarder worden voor angststoornissen en depressies.’ Het medicijn prozac remt de heropname van een andere boodschapperstof: serotonine (onder andere betrokken bij geheugen en stemming). ‘Er zijn aanwijzingen dat jongeren die met prozac zijn behandeld kort na de behandeling impulsiever handelen. Misschien vergroot dat de kans op zelfmoord.’ Twee nieuwe studies proberen de (lange termijn-)effecten van ritalin en prozac op het brein van jongeren in kaart te brengen. Ritalin wordt onderzocht bij jongens van 10 t/m 12 jaar met ADHD en mannen van 23 t/m 30 jaar met dezelfde aandoening. De studie naar prozac richt zich op meisjes van 12 t/m 14 jaar en volwassen vrouwen (van 23 t/m 30 jaar) met een ernstige depressie of angststoornis. Deelnemers aan beide onderzoeken zijn nog niet eerder met medicijnen behandeld en krijgen 16 weken lang ritalin of prozac, of een placebo (een neppil). Daarnaast worden MRI-scans van de hersenen gemaakt aan het begin, tijdens en na afloop van het onderzoek. Arts-onderzoeker Marieke Schouw, betrokken bij de ritalinstudie: ‘We kijken of het brein in ontwikkeling anders reageert op behandeling dan uitgegroeide hersenen. Bij volwassenen zijn dergelijke onderzoeken wel al uitgevoerd en daarom is er al veel bekend over het effect van dergelijke medicijnen op de hersenen. Het is van groot belang dat ook bij jongeren vergelijkbaar onderzoek wordt gedaan.' De studies naar ritalin en prozac maken deel uit van een groot onderzoeksproject gericht op de effecten van psychotrofe stoffen: drugs en geneesmiddelen die invloed hebben op de hersenen. Uiteindelijke doel is te komen tot een betere diagnostiek en behandeling. In het project participeren drie instellingen: het AMC, De Bascule (academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie) en Triversum in Alkmaar. Voor de studies naar ritalin en prozac worden nog proefpersonen gezocht (zowel jongeren als volwassenen). Meer informatie is te vinden op: www.epod-study.nl
Aandoeningen hebben invloed op het zelfvertrouwen van het kind en op hun ouders Kinderen met een chronische aandoening hebben een minder goede kwaliteit van leven dan kinderen die gezond zijn. Dat komt onder andere doordat ze lichamelijke klachten hebben als pijn of psychosociale problemen zoals minder zelfvertrouwen. Er kan ook een negatieve invloed zijn op de ouders en het gezin. Dat blijkt uit gezamenlijk onderzoek van het Erasmus MC en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De studie is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Plos One. In de studie is gekeken naar de invloed van chronische aandoeningen als astma, eczeem, dyslexie, ADHD en migraine op de gezondheidsbeleving van kinderen. Als kinderen meerdere van deze aandoeningen hebben, hebben ze een slechtere kwaliteit van leven dan wanneer ze één aandoening hebben. ‘’Doordat we in Nederland goede zorg en behandelingen bieden, zijn het meestal geen dramatisch grote verschillen. Maar dit onderzoek laat wèl zien dat astma, eczeem, dyslexie, adhd en migraine echt invloed hebben op het leven van de kinderen èn hun ouders. Extra aandacht is daarom gewenst. Leerkrachten op school zouden bijvoorbeeld extra alert kunnen zijn bij een leerling die één of meer chronische aandoeningen heeft’’, zegt hoogleraar jeugdgezondheidszorg Hein Raat, werkzaam bij de afdeling Maatschappelijke gezondheidzorg van het Erasmus MC. Wanneer een kind een chronische aandoening heeft, kan dat ook zijn weerslag hebben op het emotionele welzijn van de ouders en op het functioneren van het gezin. Vooral bij kinderen met ADHD, geven de ouders aan dat zij zich zorgen maken, dat gezinsactiviteiten worden beïnvloed en dat er gevolgen kunnen zijn voor het hele gezin. Het onderzoek is gedaan onder 5300 Nederlandse kinderen van 4 tot 11 jaar met en zonder een chronische aandoening. Hun ouders hebben vragen beantwoord over onder andere de aandoeningen en de gezondheidsbeleving van hun kinderen. De antwoorden zijn omgezet in een score op een internationaal gebruikte lijst (Child Health Questionnaire Parent Form 28), om te meten hoe het staat met de kwaliteit van leven van kinderen.
Bron: EUR
Studie onderschrijft noodzaak van vroege detectie en interventie. Een psychiatrische stoornis in de kindertijd verhoogt de kans dat iemand later een alcohol- drugs- of rookverslaving ontwikkelt. Dit blijkt uit onderzoek van postdoc Annabeth Groenman van het UMCG, Tieme Jansen en Jaap Oosterlaan van de VU. Zij publiceren hierover in het wetenschappelijk magazine Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry (JAACAP). Het is al langer bekend dat ADHD een risico factor is voor latere verslavingen, maar dit onderzoek gaat voor het eerst na of dit voor andere psychiatrische stoornissen in de kindertijd ook zo is. Volgens Annabeth Groenman was er tot nu toe geen systematische evaluatie uitgevoerd van het verband met andere psychiatrische stoornissen in de kindertijd. De onderzoekers hebben de gegevens uit 37 eerdere studies opnieuw aan een analyse onderworpen. Het betreft hier de data van in totaal 762.187 mensen, waarvan 22.029 met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), 434 met disruptieve gedragsstoornissen als opstandigheid of antisociale gedragsstoornissen (resp. ODD en CD), 1433 met een angststoornis en 2451 met depressies. De onderzoekers hebben gekeken naar studies over het verband tussen psychiatrische stoornissen in de kindertijd en latere verslavingen. De bevindingen van Groenman en Oosterlaan laten zien dat mensen die in hun kindertijd de diagnose ADHD, ODD/CD of depressie kregen, een verhoogd risico hebben op een middelenverslaving op latere leeftijd. Volgens Groenman maken de resultaten van dit onderzoek duidelijk dat het van groot belang is dat psychiatrische problemen bij een grotere groep kinderen zo vroeg mogelijk worden opgespoord. Groenman: ‘Zeker nu blijkt dat ook andere psychiatrische stoornissen in de kindertijd het risico op verslaving verhogen. Verslaving gaat gepaard met een enorme belasting voor de verslaafde, voor de familie van de verslaafde en voor de maatschappij als geheel. Preventie is daarom een belangrijk doel.’ Zij pleit er voor om ouders, behandelaars en overheid te attenderen op de risico’s die gevolg kunnen zijn van de stoornissen. Hierdoor zijn in samenwerking met alle direct betrokkenen de risico’s te verkleinen op verslaving op latere leeftijd met alle negatieve gevolgen van dien.
Bron: VU
Veel Belgische studenten gebruiken geneesmiddelen die eigenlijk zijn bedoeld voor de behandeling van ADHD. Uit onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel blijkt dat dit geen invloed heeft op de concentratie en het geheugen van gezonde studenten. Het middel verbetert de concentratie bij jongeren met ADHD. De wetenschappers voerden een onderzoek uit bij gezonde studenten zonder leermoeilijkheden. De helft kreeg het echte middel en de andere helft een placebo. Er werden geen verschillen waargenomen wat betreft leercapaciteit, waakzaamheid en vermoeidheidsgevoel. Studenten die echter dachten dat ze een werkzaam middel kregen, terwijl dat niet zo was, presteerden beter dan degenen die meenden een placebo te hebben gekregen. Ook voelden ze de dag nadien vermoeider.
Het aantal informatieverzoeken over acute vergiftigingen is in 2010 gestegen met ruim 2% in vergelijking met 2009. Een deel van deze stijging werd veroorzaakt door de toename van het aantal vergiftigingen door een te hoge dosis van een geneesmiddel tegen ADHD. Dit meldt het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) in het jaaroverzicht van 2010. Het NVIC, dat onderdeel is van het UMC Utrecht, werd in 2010 via de 24 uurs-telefoon en de website Vergiftigingen.info 42.347 keer geraadpleegd over acute vergiftigingen van mensen en dieren. Deze informatieverzoeken gingen over 55.508 blootstellingen aan giftige stoffen, waarvan 3822 bij dieren. Honden en katten waren het vaakst slachtoffer van een acute vergiftiging. Het NVIC was meer dan 60 keer betrokken bij kleinere en grotere calamiteiten in Nederland waarbij giftige stoffen vrijkwamen. Dit varieerde van het vrijkomen van ammoniak uit een gesprongen leiding bij een kunstijsbaan tot een gekantelde tankwagen met zwavelwaterstof. Meer dan 5300 kinderen tot en met 4 jaar en ruim 10.000 volwassenen waren in 2010 slachtoffer van een geneesmiddelenvergiftiging. Bij volwassenen worden veel vergiftigingen veroorzaakt door te hoge doses rustgevende middelen, antidepressiva en pijnstillers. Kinderen worden vaak blootgesteld aan een te hoge dosis pijnstillers, vitaminepreparaten of de anticonceptiepil. Sinds medio 2007 is paracetamol breder verkrijgbaar. Deze algemene verkoop heeft echter niet geleid tot een extra toename van het aantal gemelde paracetamolvergiftigingen. Het aantal meldingen over methylfenidaat, een middel voor de behandeling van ADHD, is in 2010 wel gestegen, met 34% (2009: 467 blootstellingen, 2010: 627). Het aantal gemelde vergiftigingen door inname van teveel van het hoestmiddel dextromethorfan is bijna verdubbeld (tot 75). Dextromethorfan is een zelfzorggeneesmiddel dat wordt gebruikt bij verkoudheid. Het kan echter ook misbruikt worden als hallucinogeen en geestverruimend middel. De stijging is met name veroorzaakt door een grote toename van het aantal meldingen over jongeren van 13 tot en met 17 jaar. Het NVIC werd in 2010 geconsulteerd over 3773 blootstellingen aan drank en genotsmiddelen. Tabaksvergiftigingen komen vooral voor bij jonge kinderen (390 blootstellingen, dat is 86% van de meldingen) en worden vaak veroorzaakt door het eten van peuken uit een asbak. Dit kan leiden tot een nicotinevergiftiging. Het aantal alcoholvergiftigingen bij jongeren van 13 tot en met 17 jaar is na een piek in 2007 langzaam gedaald. Deze daling heeft zich in 2010 doorgezet (2007: 172, 2010: 118). Omdat artsen over het algemeen goed bekend zijn met het klinisch beeld en de behandeling van een alcoholvergiftiging, worden lang niet alle alcoholvergiftigingen bij het NVIC gemeld. Deze cijfers betreffen daarom waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg. Na een daling in de voorgaande twee jaar, is het aantal meldingen over paddo’s in 2010 toegenomen bij personen van 13 jaar en ouder (35 meldingen). Het aantal gemelde intoxicaties door nootmuskaat is in 2010 verdrievoudigd. Er is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen voor deze plotselinge toename.
Conventionele economische gezondheidsevaluaties richten zich voornamelijk op het rendement van de gezondheidszorgservice-begroting en richten zich zelden op de bredere gevolgen. Het onderzoek van Niko Kotsopoulos biedt een kader dat programma-analyse integreert met fiscale boekhouding. Zo kan bepaald worden hoe investeringen in de gezondheidszorg – zoals voor HPV-vaccinatie of behandeling van ADHD - toekomstige belastinginkomsten kunnen beïnvloeden. Dat is relevant voor de duurzaamheid van gezondheidszorgsystemen die gefinancierd worden op basis van belastinggeld. De bredere gevolgen die Kotsopoulos benoemt, ontstaan door een variatie aan externe effecten, de impact van ziektes op kennis en prestaties op school en ook gedragseffecten die economische beslissingen kunnen veranderen. Hij stelt dat het benaderen van economische evaluaties in de gezondheidszorg in een breed perspectief, rekening houdend met de bredere voordelen van gezondheidszorg-interventies voor welzijn en externe effecten, een nieuwe beeldvorming vereist en nieuwe methoden voor de meting van de voordelen. Kotsopoulos presenteert in zijn proefschrift een kwantitatief analytisch-methodologisch kader voor het beoordelen van het perspectief van de overheid van de fiscale invloed van gezondheidsproblemen en de fiscale voordelen van preventieve en therapeutische ingrepen (interventies) en immunisaties. In deel twee betrekt hij de methode op pediatrische jongeren en volwassenenimmunisering. Deel drie richt zich op het meten van de bredere voordelen van het behandelen van ADHD in Duitsland. Aanvullend stelt Kotsopoulos voor dat er een overgangsdomein is, dat de micro- en macro-economische verbeteringen toegeschreven aan welzijnsveranderingen verbindt. De tegenwoordig beschikbare economische evaluatiemethoden laten doorgaans deze gevolgen achterwege, maar zij kunnen worden aangepast om deze overgangsgevolgen te integreren. Ondanks de kanttekeningen en de praktische uitdagingen voor het uitvoeren van een bredere economische analyse, stelt Kotsopoulos dat verruiming van het scala voordelen waar rekening mee wordt gehouden in een economische evaluatie, het waarschijnlijker maakt dat welzijnsmaatregelen gekozen worden met bredere voordelen en/of externe effecten. Niko Kotsopoulos deed zijn promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de vakgroep Farmaco-epidemiologie en Farmaco-economie van het Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP). Hij werkt inmiddels als partner en gezondheidseconoom bij Global Market Access Solutions.
Veel Belgische studenten gebruiken geneesmiddelen die eigenlijk zijn bedoeld voor de behandeling van ADHD. Uit onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel blijkt dat dit geen invloed heeft op de concentratie en het geheugen van gezonde studenten. Het middel verbetert de concentratie bij jongeren met ADHD. De wetenschappers voerden een onderzoek uit bij gezonde studenten zonder leermoeilijkheden. De helft kreeg het echte middel en de andere helft een placebo. Er werden geen verschillen waargenomen wat betreft leercapaciteit, waakzaamheid en vermoeidheidsgevoel. Studenten die echter dachten dat ze een werkzaam middel kregen, terwijl dat niet zo was, presteerden beter dan degenen die meenden een placebo te hebben gekregen. Ook voelden ze de dag nadien vermoeider.
Het rusteloze benen syndroom is een veel voorkomend probleem onder kinderen van acht jaar en ouder in de VS en het Verenigd Koninkrijk, volgens onderzoeker Daniël Picchietti van de universiteit van Illinois. Ouders zijn volgens hem nogal eens verrast, als ze vernemen dat ook ADHD en depressies bij kinderen samen gaan met RLS. Het is bekend dat een verstoord slaappatroon de symptomen van ADHD en depressies kunnen verergeren. Dat is een gedeeltelijke verklaring voor het verband, maar mogelijk zijn er nog andere redenen daarvoor, zegt Picchietti. Nader onderzoek moet daar antwoord op geven.
In de wijk Merseyside in Liverpool roken relatief veel zwangere vrouwen. Koshy onderzocht de effecten hiervan op de gezondheid van het kind. Hij keek onder andere naar moeders met astma. Zij lopen een grotere kans op vroeggeboorte, en dat verhoogt weer de kans op het krijgen van kinderen met astma. Roken tijdens der zwangerschap bleek echter niet geassocieerd met astma. Wel vond hij een verband met een kleine lichaamslengte en ernstig overgewicht. Dat laatste verhoogde ook de kans op ADHD. Ook het roken zelf van de zwangere verhoogt de kans op een kind met ADHD. Hoe meer de moeder rookte, hoe groter de kans op die aandoening. Vrouwen die roken kregen ook vaker een meisje.
Promotie Mw. Yvonne T.M. Vanneste-van Zandvoort, MSc. "Reported sick from school; A study into addressing medical absenteeism among students". Dit proefschrift onderzoekt de methode M@ZL (Medische Advisering van de Ziekgemelde Leerling), die het ziekteverzuim onder vmbo-leerlingen terug blijkt te dringen door het regelen van goede zorg, begeleiding en eventueel onderwijskundige aanpassingen. Uit het onderzoek blijkt dat op het vmbo iets minder dan de helft van de regelmatig verzuimende leerlingen een diagnose heeft als astma, migraine, Pfeiffer of ADHD. Tweederde van deze groep ervaart tegelijkertijd problemen thuis of op school. Bij meer dan de helft van alle leerlingen wordt het ziekteverzuim veroorzaakt door psychische of lichamelijke klachten, vaak in combinatie met problemen thuis of op school. Een gepersonaliseerde benadering vanuit biopsychosociaal perspectief blijkt noodzakelijk om individuele leerlingen echt te kunnen helpen. Voor het in gesprek gaan met ouders en leerlingen over regelmatig ziekteverzuim geven mentoren aan extra training nodig te hebben.
Het advies voor zwangere vrouwen in de bijsluiter van paracetamol hoeft niet te worden aangepast. Dit heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in de vergadering van 27 juli 2017 vastgesteld. De afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar paracetamolgebruik tijdens de zwangerschap en mogelijke effecten later bij het kind. Alle wetenschappelijke gegevens samenvattend, is er geen overtuigend bewijs voor een verband tussen paracetamolgebruik tijdens de zwangerschap en ontwikkelingsstoornissen bij het kind, zoals autisme of ADHD. Het College benadrukt dat gebruik tijdens de zwangerschap altijd afgewogen moet worden tegen de ernst van de klachten. Dit geldt voor elk medicijn en geldt ook voor paracetamol. Advies aan zwangere vrouwen is daarom: gebruik paracetamol alleen als het echt nodig is, zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke dosering, Paracetamol is het middel van voorkeur bij koorts en pijn tijdens de zwangerschap. Dit is in lijn met het advies van de Teratologie Informatie Service (TIS). Bij twijfel of vragen: overleg met uw arts of apotheker. Deze recente data over het gebruik van paracetamol tijdens de zwangerschap zijn ook in Europees verband besproken, onder meer door het geneesmiddelenbewakingscomite PRAC. In Europa werd dezelfde conclusie getrokken als nu in Nederland.
Bron: CBG
Patiënten zonder het eiwit dystrofine ontwikkelen de ernstige ziekte Duchenne spierdystrofie. Nu blijkt dat het eiwit ook een belangrijke rol speelt in het brein: het tekort aan dystrofine is mogelijk ook de aanstichter van leer- en gedragsproblemen bij deze patiënten. Dat ontdekten onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de TU Delft en het centrum voor neurologische leerstoornissen Kempenhaeghe. In de studie waarvan de resultaten staan beschreven in het wetenschappelijke tijdschrift Scientific Reports, bekijken de onderzoekers de activiteit van het eiwit dystrofine in gezonde hersenen. Dystrofine vervult in de spieren een belangrijke rol bij het voorkomen van spierschade. In de hersenen blijken bepaalde vormen van dystrofine actief te zijn tijdens verschillende levensfasen en op verschillende plekken in de hersenen. In de hersenen van een foetus zijn andere vormen actief dan in de hersenen van volwassenen. Ook zien de onderzoekers een overlap in het activiteitpatroon van het dystrofine-gen en dat van genen die betrokken zijn bij bijvoorbeeld autisme en ADHD. Deze aandoeningen komen ook vaker voor bij patiënten met Duchenne spierdystrofie. Volgens onderzoekster Nathalie Doorenweerd wijzen de resultaten van de studie erop dat dystrofine een belangrijke rol speelt bij de hersenontwikkeling en het dus goed kan dat een defect in dit eiwit hersenproblemen veroorzaakt. “Onze bevindingen kunnen helpen bij het begrijpen waarom en hoe deze hersenproblemen ontstaan.” Doorenweerd: “Ouders van kinderen met de ziekte van Duchenne zien vaak dat hun kinderen naast problemen met de spieren ook leer- en gedragsproblemen hebben.” De onderzoekers pleiten daarom voor meer aandacht voor de hersenen bij onderzoek naar de ziekte van Duchenne. “We moeten de hersenen niet over het hoofd zien bij het ontwikkelen en testen van nieuwe medicijnen”, aldus prof. Annemieke Aartsma-Rus, specialist op het gebied van Duchenne spierdystrofie. Ook willen ze graag meer onderzoek doen naar het mechanisme achter het tekort aan dystrofine en de hersenproblemen. Om de rol van het dystrofine-gen bij het ontstaan van hersenproblemen te bepalen, gebruikten de onderzoekers de Allen Brain Atlas: een online atlas van het Allen Institute in Seattle met een schat aan informatie over waar in de hersenen genen actief zijn in diverse levensfasen van gezonde personen. Ahmed Mahfouz van het Computational Biology Center kon de vertaalslag maken tussen de Allen Brain Atlas en het LUMC Duchenne-onderzoek, wat leidde tot deze nieuwe inzichten. Naast reguliere zorg kunt u in het LUMC terecht voor de behandeling van complexe en zeldzame ziektebeelden. Topreferente zorg noemen we dat. Dit is zorg voor patiënten die een zeer specialistische behandeling nodig hebben. Wij bieden ook dergelijke zorg voor patiënten met Duchenne spierdystrofie.
Bron: LUMC
Hartafwijkingen, een gehemeltespleet, verminderde weerstand tegen infecties, epileptische aanvallen, ziekte van Parkinson, scoliose, spraak-taal problemen, nierafwijkingen en ontwikkelings- en gedragsstoornissen waaronder ADHD, autisme, angst- en stemmingsstoornissen en schizofrenie. Mensen geboren met het 22q11.2 deletiesyndroom kunnen van al deze zaken in meer of mindere mate last hebben. Herkend worden de symptomen echter niet altijd. In de week van 16 tot 22 november wordt dan ook extra aandacht besteedt aan het 22q11.2 deletiesyndroom (22q11DS), dat, na het Downsyndroom, het meest voorkomende syndroom van Nederland is. “De diagnostisering is best lastig”, aldus kinderpsycholoog dr. Sasja Duijff van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (onderdeel van het UMC Utrecht) en expert op het gebied van de intellectuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met het 22q11DS. “Zo is het Down-syndroom qua uiterlijke kenmerken een goed te herkennen syndroom, terwijl bij 22q11DS dit veel subtieler is. Je zou het wat dat betreft een ‘onzichtbare handicap’ kunnen noemen” Kinderarts Michiel Houben slaat een fotoboek open en wijst verschillende portretten aan van kinderen. Voor de leek zijn er weinig opvallendheden, maar Michiel wijst op een aantal veel voorkomende kenmerken: “Lange gezichten komen vaak voor, net als lange vingers. Ook oren die laag op het gezicht staan, een kleine mond en amandelvormige ogen kunnen indicatoren zijn.” Het syndroom, dat naar schatting bij ongeveer 1 op de 2000-4000 mensen voor komt, en zich zoals gezegd in vele vormen en variaties openbaart, kan dan ook alleen vastgesteld worden door genetisch onderzoek. “Het is ook niet te genezen”, licht Michiel toe. “We kunnen slechts bepaalde symptomen behandelen. Een operatie voor het gehemelte en de hartaandoeningen bijvoorbeeld, of logopedie om spraak en taalbeheersing te ondersteunen.” “Bij gedragsproblemen kan psychologische begeleiding helpen,” voegt Sasja toe. Dat het WKZ inmiddels al 10 jaar over een landelijk gespecialiseerde, NFU erkend, multidisciplinaire polikliniek voor kinderen met 22q11DS beschikt, biedt veel voordelen op het gebeid van begeleiding en behandeling. Michiel: “Omdat we hier multidisciplinair samenwerken kunnen we, bijvoorbeeld, behandelingen en operaties optimaal op elkaar afstemmen. We hebben dan wel onze eigen specialisme, maar delen natuurlijk een doel: het leveren van een stukje maatwerk, de best passende individuele behandeltrajecten.” De ruim 400 kinderen die inmiddels in behandeling zijn genomen door de WKZ-poli vormen ook een bijzonder interessante onderzoeksgroep. “Zo ontwikkelt 1 op de 4 kinderen op latere leeftijd scoliose (vergroeiing van de rug). Door de 22q11-poli kunnen we kinderen al vanaf hele jonge leeftijd volgen in hun ontwikkeling en daardoor beter inzicht krijgen in hoe scoliose zich ontwikkelt. Ook voor kinderen zonder 22q11DS en scoliose is dit waardevol. De 22q11DS groep dient als het ware als een ‘model’ om aandoeningen beter te leren begrijpen.”, legt Michiel uit, “hoe meer we weten, hoe beter we hopelijk kunnen behandelen.” Datzelfde geldt voor de veel voorkomende psychisme problemen waar de jonge patiëntjes, vaak op latere leeftijd mee te kampen krijgen. Zo ontwikkelt 1 op de 4 kinderen schizofrenie (vergeleken met 1 op de 100 in de algemene bevolking). Sasja: “We hebben de afgelopen jaren veel geleerd. Bijvoorbeeld door ervoor te waken dat kinderen niet ‘overvraagd’ worden, en het schoolniveau aan te passen, we psychische klachten op latere leeftijd wellicht kunnen verminderen.” De complexiteit en veelzijdigheid van het syndroom maken dat de medische wereld nog lang niet is uitgeleerd. Sasja heeft bijvoorbeeld onlangs een NWO beurs van 750.000 euro ontvangen om onderzoek te doen naar de taalontwikkeling bij kinderen met 22q11DS met als verwachting dat dit informatie gaat opleveren over taalontwikkelingsproblemen in het algemeen, een steeds nijpender aandachtspunt binnen de vroegkinderlijke ontwikkeling in Nederland. “Hoe vroeger we dit soort zaken kunnen vaststellen hoe beter we de verwachtingen van kind en ouders kunnen schetsen en behandelplannen kunnen afstemmen. Want dat is wat we willen. De best mogelijke behandeling voor ieder kind.”
Bron: UMC
In haar proefschrift "Childhood constipation. New insights in testing, treatment and cost" onderzocht Olivia Liem obstipatie bij kinderen. Deze ziekte komt veel voor en lang niet altijd is er een duidelijke oorzaak. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen met obstipatie veel vaker een beroep doen op de gezondheidszorg. De kosten komen ongeveer overeen met die voor kinderen met astma of ADHD. Liem concludeerde o.a. dat Kinderen met overgewicht, vaker last hebben van obstipatie. Een duidelijke oorzaak vond zij niet.
Er zijn meldingen gedaan, waaronder bij Lareb en KNMP, van gebarsten tabletten van Methylfenidaat Mylan. Het gaat om de tabletten voor verlengde afgifte, van 18, 36 en 54 mg. De oorzaak voor het ontstaan van de barsten is nog niet bekend. Zolang het onderzoek hiernaar loopt, is het advies om de tabletten in de oorspronkelijke verpakking te bewaren. Op dit moment is er geen aanwijzing dat de werkzaamheid en veiligheid van de tabletten in het geding is. Methylfenidaat HCL Mylan Retard is een medicijn tegen aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Het wordt voorgeschreven aan kinderen en jongeren in de leeftijd van 6 tot 18 jaar. De gebruikelijke dosering is één tablet per dag. Advies aan apothekers: Informeer patiënten en hun verzorgers over het mogelijk barsten van tabletten nadat deze uit de oorspronkelijke verpakking (flacon) zijn gehaald. Geef het advies om de tabletten in de flacon te bewaren. Benadruk het belang van het goed sluiten van de flacon na ieder gebruik. Door patiënten teruggebrachte en gebarsten tabletten kunt u omruilen.
Advies aan patiënten en hun verzorgers: Het is belangrijk de tabletten te bewaren in de oorspronkelijke verpakking (flacon). Sluit de flacon na ieder gebruik direct goed af. Gebarsten tabletten kunt u inruilen bij de apotheek. Bent u op vakantie en heeft u alleen nog gebarsten tabletten? Vraag dan advies aan apotheek of arts.
De firma Mylan B.V. verstuurt over deze meldingen een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar apothekers, ziekenhuisapothekers en apotheekhoudende huisartsen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht.
De afgifte van lichaamseigen cannabinoïden en opioïden spelen in de hersenen een belangrijke rol bij het al dan niet onderdrukken van impulsief gedrag. Deze stoffen lijken op respectievelijk marihuana en morfine. Daarom zal medicatie tegen overmatige impulsiviteit en/of verslavingsgedrag zich moeten richten op het herstellen van een normaal afgiftepatroon van lichaamseigen cannabinoïden en/of opioïden in de hersenen. Dit concludeert onderzoeker Joost Wiskerke. Hij promoveert donderdag 14 maart bij VU medisch centrum. Impulsief gedrag, het overkomt ons allemaal wel eens: Je zegt iets en je realiseert je onmiddellijk dat je dat niet had moeten doen. Of je koopt een paar dure schoenen, hoewel je het geld eigenlijk niet kunt missen. Als iemand zich overmatig impulsief gedraagt, kan dat negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld baanverlies, relatieproblemen of gezondheidsproblemen. Onder andere mensen die lijden aan ADHD, maar ook drugsverslaafden, in de fase nadat ze gestopt zijn en een terugval in drugsgebruik moeten voorkomen, hebben moeite met het onderdrukken van impulsen. Zowel bij overmatig impulsief gedrag als bij een terugval in drugsgebruik functioneren de hersenen niet helemaal goed. Wat er precies misgaat blijft echter vooralsnog onduidelijk waardoor een effectieve behandeling van dit probleemgedrag belemmerd wordt. Joost Wiskerke deed onderzoek naar de neurobiologie van impulsief gedrag en terugval in drugsgebruik. Hij vond dat de afgifte van lichaamseigen cannabinoïden en opioïden in de hersenen een belangrijke rol speelt bij het al dan niet kunnen onderdrukken van impulsief gedrag. Daarnaast toont Wiskerke voor het eerst aan dat er tijdens een terugval in verslavingsgedrag in de hersenen te veel lichaamseigen cannabinoïden worden afgegeven. Toekomstige medicatie tegen overmatige impulsiviteit en/of verslavingsgedrag moet zich richten op het herstellen van een normaal afgiftepatroon van lichaamseigen cannabinoïdenen/of opioïden in de hersenen, aldus de onderzoeker.
Het psychiatrisch zorgsysteem is dringend aan een evaluatie toe. Met name de strikte leeftijdsgrens van 18 jaar tussen de Kinder- en Jeugdpsychiatrie en de Volwassenenpsychiatrie moet worden losgelaten. Prof. dr. Therese van Amelsvoort, bijzonder hoogleraar Transitiepsychiatrie, zegt dit in haar inaugurele rede ‘Transitiepsychiatrie – bridging the gap’, die ze uitspreekt op vrijdag 18 januari. Van Amelsvoort is in maart 2012 benoemd op de leerstoel Transitiepsychiatrie aan de Universiteit Maastricht. De transitiepsychiatrie bestudeert het grensgebied tussen Kinder- en Jeugdpsychiatrie en Volwassenenpsychiatrie. Formeel ligt de grens tussen deze domeinen bij 18 jaar, maar dat is volgens de hoogleraar onterecht: “Ruim 25% van de wereldbevolking bestaat uit jongeren tussen 10 en 24 jaar oud. Juist bij deze doelgroep wordt de grootste ziektelast veroorzaakt door psychische stoornissen. Bovendien ontstaan 75% van alle psychiatrische stoornissen voor het 24e levensjaar. Ook zijn de hersenen op deze leeftijd nog volop in ontwikkeling en wordt er door de maatschappij veel van de jongeren gevraagd.” De overstap naar de volwassenenpsychiatrie op 18-jarige leeftijd verloopt in de dagelijkse praktijk niet altijd vloeiend. Van Amelsvoort: “Niet zelden wordt een jeugdige als hij 18 wordt naar een compleet andere organisatie en locatie met nieuwe gezichten verwezen. Dit is geen eenvoudige zaak als je een autisme spectrum stoornis hebt, en dus moeite met verandering hebt; of als je achterdochtig bent, en niet zo snel van vertrouwen bent.” Ook worden voor en na het 18e levensjaar verschillende instrumenten voor diagnostiek en effectmeting gehanteerd, wat aansluiting van behandelingen niet makkelijker maakt. Prof. van Amelsvoort pleit daarom voor speciale jeugdpsychiatrische programma’s. Recente onderzoeken laten bovendien zien dat het verschil tussen zorgbehoefte en zorgconsumptie in deze leeftijdsgroep groot is. Vooral schaamte en verlegenheid vormen een belemmering voor het vragen van hulp. De transitiepsychiatrie onderzoekt de mogelijkheden om de doelgroep beter te bereiken en de drempel voor het zoeken van hulp te verlagen. Goede preventie en opsporingsstrategieën zijn nodig om de continuïteit van de hulpverlening te bevorderen in de levensfase waarin de psychische kwetsbaarheid op zijn grootst is. In haar oratie schetst prof. van Amelsvoort ook haar onderzoeksagenda voor de komende jaren. Zo wordt onderzoek gedaan bij ruim 200 jeugdigen met subklinische klachten in de regio Zuid-Limburg naar de effectiviteit van ‘self management’ technieken op depressieve, psychotische en angstsymptomen. Deze studie maakt ook gebruik van de nieuwe fMRI-faciliteiten in het neuro imaging centrum Brains Unlimited. In een andere studie wordt gekeken naar cognitieve symptomen bij jonge mensen met een beginnende eerste psychose. Deze cognitieve symptomen treden vaak eerder op dan bijvoorbeeld wanen en hallucinaties en zijn vaak het meest invaliderend. Tegelijk zijn juist deze cognitieve symptomen niet goed behandelbaar met de huidige antipsychotica. Met dit onderzoek wordt gezocht naar nieuwe behandelingsmogelijkheden die het cognitief vermogen bij psychose kunnen verbeteren. “Als we er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat deze jongeren aan het werk blijven of schooluitval voorkomen kan worden doordat ze minder last hebben van geheugen- en concentratieproblemen, zou dit een mijlpaal zijn”, aldus Van Amelsvoort. Ten slotte zal de nieuwe hoogleraar zich ook richten op praktijkonderzoek (muziektherapeutische bandcoaching bij jeugdigen met een autisme spectrum stoornis en de invloed van een therapeutisch spel op aandacht, concentratie en planningsvermogen van jongeren met ADHD) en genetische syndromen en verstandelijke beperkingen, met speciale aandacht voor het 22q11 deletiesyndroom. Deze patiënten vormen een unieke onderzoekspopulatie omdat bij hen de werking verzwakt is van juist die genen die een rol spelen bij schizofrenie.
Op 7 november 2012 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan in het hoger beroep van zowel het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) als het Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens (NCRM) gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2011. De Raad van State heeft het hoger beroep van het CBG gegrond verklaard. Het hoger beroep van het NCRM is ongegrond verklaard. Het hoger beroep van het CBG spitst zich toe op het oordeel van de rechtbank voor zover dat betrekking heeft op de namen van auteurs van expert opinions over bijwerkingen van het ADHD geneesmiddel Strattera. De Raad van State is van oordeel dat het CBG openbaarmaking van deze namen in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het algemeen belang bij het openbaar maken van de namen van de auteurs weliswaar zwaarwegend is, maar dat aan de hand van de wel openbaar gemaakte informatie uit het rapport zonder meer is na te gaan op welke wijze en op grond van welke door de desbetreffende farmaceutische bedrijven verschafte informatie het CBG tot zijn oordeel over de toelating van het geneesmiddel is gekomen. Ook hecht de Raad van State waarde aan de omstandigheid dat de auteurs er blijkens de Britse praktijk op mochten vertrouwen dat hun namen niet aan de openbaarheid zouden worden prijsgegeven. Het betrof namelijk gegevens welke door de Engelse zusterorganisatie van het CBG, de MHRA, ter beschikking van het CBG waren gesteld. Het hoger beroep van het NCRM is ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het CBG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de leeftijd en geslacht van de - nog in leven zijnde - patiënten en de bijwerkingen in hun totaliteit niet openbaar gemaakt konden worden, nu deze op zichzelf, in onderlinge combinatie of in samenhang met uit andere bron bekende informatie zonder onevenredige inspanning aan de betrokken patiënten kunnen worden gerelateerd. De Raad van State verklaart het beroep van het NCRM tegen de beslissing op bezwaar van het CBG van 22 maart 2010 ongegrond. Het besluit van het CBG van 22 maart 2010 blijft ongewijzigd in stand.
In dit rapport is geinventariseerd welke langdurige ziekten, klachten en gezondheidsproblemen bij kinderen (0-18 jaar) veel voorkomen. Voor eczeem, astma, hooikoorts, allergie, hoofdpijn, vermoeidheid, slaapproblemen, rugklachten, depressieve klachten, hyperactiviteit en ADHD, buikpijn, obstipatie en overgewicht is in kaart gebracht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen en wat de gevolgen ervan zijn voor het dagelijks leven van kinderen. Dit rapport borduurt voort op eerder onderzoek, waaruit blijkt dat in Nederland een op de vijf kinderen een chronische aandoening heeft. Veel voorkomende chronische aandoeningen waarvoor jonge kinderen (tot 11 jaar) het vaakst bij de huisarts komen, zijn astma, eczeem, buikpijn en obstipatie. Oudere kinderen komen het vaakst voor astma, hoofdpijn/migraine, vermoeidheid, rugklachten en buikpijn. Per jaar komt zo"n 2%-5% van de kinderen met één van deze aandoeningen bij de huisarts. Kinderen gaan echter niet altijd naar de huisarts. Het aantal kinderen dat in vragenlijsten klachten zoals hoofdpijn/migraine en langdurige vermoeidheid meldt, is vele malen groter dan het aantal dat ermee bij de huisarts komt. In sommige studies rapporteert meer dan de helft van de tienermeisjes zulke =malaiseklachten". Ook buikpijn, hooikoorts, slaapproblemen, depressieve klachten en overgewicht komen aanzienlijk meer voor dan registraties van huisartsen laten zien. Over de gevolgen van de verschillende aandoeningen schiet de huidige kennis tekort. Twee tot drie procent van alle kinderen wordt door een chronische aandoening in sterke mate belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Studies rapporteren uiteenlopende problemen, waaronder combinaties van lichamelijke en psychische klachten, verminderde kwaliteit van leven en schoolverzuim. Hoewel honderdduizenden kinderen last hebben van de onderzochte aandoeningen, hebben we echter onvoldoende kennis om te kunnen beoordelen in welke mate ze de ontwikkeling, de maatschappelijke participatie en dus de toekomst van kinderen beïnvloeden.
Het gebruik van atomoxetine (Strattera) kan de hartslag en bloeddruk verhogen. Dit geneesmiddel is daarom gecontra-indiceerd voor patiënten met een ernstige cardiovasculaire en/of cerebrovasculaire stoornis. Het product dient met voorzichtigheid te worden gebruikt door patiënten wiens onderliggende medische aandoening kan verergeren door verhogingen van bloeddruk of hartslag. Artsen wordt aangeraden voorafgaand aan de behandeling met atomoxetine hier goed rekening mee te houden en ten minste iedere zes maanden tijdens de behandeling met atomoxetine de hartslag en bloeddruk van de patiënt te meten. De productinformatie (SPC) is in vrijwel alle rubrieken aangepast. Dit schrijft de firma Eli Lilly Nederland BV in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke veiligheidsinformatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar huisartsen, psychiaters, kinderartsen en apothekers. Atomoxetine wordt gebruikt door patiënten van 6 jaar en ouder en adolescenten bij de behandeling van aandachtsstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een ' Direct Healthcare Professional Communication' op de hoogte gebracht.
Een internationaal samenwerkingsverband gaat onderzoek doen naar de genetische oorzaken van schizofrenie. De komende vier jaar wordt 12 miljoen US dollar beschikbaar gesteld voor onderzoek bij mensen met het 22q11.2 deletiesyndroom. Dit is een genetische afwijking waarbij een stukje ontbreekt op chromosoom 22 en die wordt gekenmerkt door onder anderen een verhoogd risico op psychiatrische stoornissen. In Nederland bestaat al vele jaren specifieke expertise op dit gebied bij het UMC Utrecht en Maastricht UMC+. Het ‘International Consortium on Brain and Behavior in 22q11.2 Deletion Syndrome’ is een grootschalig internationaal samenwerkingsverband van gezondheidsinstellingen (waaronder het UMC Utrecht Hersencentrum en Maastricht UMC+). De onderzoekers zullen zich richten op de genetische oorzaken van schizofrenie en andere aandoeningen bij mensen met het 22q11.2 deletiesyndroom. Door het ontbreken van een stukje van chromosoom 22 zijn een aantal genen aangedaan die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van verschillende organen, waaronder de hersenen. Mensen met dit syndroom hebben daardoor een hoog risico op psychiatrische aandoeningen, in het bijzonder schizofrenie; ongeveer één op de vier patiënten met de 22q11.2 deletie ontwikkelt deze ernstige psychiatrische stoornis. "De 22q11.2 deletie is de grootste genetische risicofactor voor schizofrenie die we kennen, maar we begrijpen nog niet goed hoe deze aandoening ontstaat," aldus onderzoeker dr. Jacob Vorstman, kinderpsychiater van het UMC Utrecht Hersencentrum en lid van de stuurgroep van het internationale consortium. “Door nu het hele genoom te bestuderen van patiënten met dit syndroom hopen we genen te vinden die een rol spelen bij het ontstaan van schizofrenie", vervolgt Vorstman. “We willen met dit project meer inzicht krijgen in een ernstige verschijningsvorm van het 22q11.2 deletiesyndroom waardoor we de behandeling voor deze groep patiënten kunnen verbeteren. Daarnaast zullen de resultaten helpen om de processen op te sporen die in de bevolking als geheel schizofrenie veroorzaken, hetgeen kan bijdragen aan nieuwe behandelmethoden. De deelnemende instellingen hebben veel ervaring met strategieën om bij mensen met een 22q11.2 deletie en schizofrenie de samenhang tussen genoom en hersengedrag te onderzoeken. Samen hebben zij bij 1000 patiënten genetische gegevens en andere kenmerken verzameld; wereldwijd de grootste dataset tot nu toe”, zegt kinderpsycholoog dr. Sasja Duijff van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (onderdeel van het UMC Utrecht) en expert op het gebied van de intellectuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met het 22q11.2 deletiesyndroom. ‘’Schizofrenie bij mensen met 22q11.2 deletiesyndroom kan soms zulke ernstige vormen aannemen dat de behandelaars met de rug tegen de muur staan. De urgentie om meer kennis te verkrijgen over deze vorm van schizofrenie is erg groot en dat wordt nu internationaal erkend door toekenning van deze subsidie’’, aldus prof. dr. Therese van Amelsvoort, psychiater van het Maastricht UMC+ en gespecialiseerd in schizofrenie en 22q11.2 deletiesyndroom bij volwassenen. De subsidie wordt verstrekt door het National Institute of Mental Health (NIMH), onderdeel van de National Institutes of Health (NIH) in de Verenigde Staten. Er wordt nu wereldwijd op 22 locaties klinisch onderzoek en op 5 locaties fundamenteel onderzoek gedaan, met als doelstelling patiënten betere zorg en een beter langetermijnperspectief te kunnen bieden. Het 22q11.2 deletiesyndroom komt voor bij ongeveer 1 op de 4000 mensen en kan leiden tot allerlei gezondheidsproblemen zoals ontwikkelings- en gedragsstoornissen (waaronder schizofrenie, angst- en stemmingsstoornissen, ADHD en autisme), hartafwijkingen, een gespleten gehemelte, verminderde weerstand tegen infecties, epileptische aanvallen, ziekte van Parkinson, scoliose, spraak-taal problemen en nierafwijkingen.
Variaties in een aantal genen bepalen samen met omgevingsfactoren de kans op het ontstaan van anorexia nervosa. Dit zijn de eerste resultaten van een wereldwijd genetisch onderzoek bij bijna drieduizend patiënten met deze ziekte. De online publicatie is onlangs verschenen in het gerenommeerde tijdschrift Molecular Psychiatry. Genen ontdekt die de kans op anorexia nervosa vergrotenHet is al langer bekend dat anorexia nervosa vaker binnen families voorkomt. Een groot consortium zocht daarom naar genetische risicofactoren. In Nederland zijn het Centrum Eetstoornissen Ursula van Rivierduinen, het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Altrecht Eetstoornissen Rintveld en het UMC Utrecht bij dit omvangrijke onderzoek betrokken. Uit het onderzoek komt niet duidelijk één gen naar voren dat anorexia nervosa veroorzaakt. Zoals verwacht gaat het om een combinatie van variaties in vele genen waarbij het nog onduidelijk is welke genen echt belangrijk zijn voor het ontstaan van de ziekte en het beloop ervan. Wel is duidelijk dat enkele van deze in totaal 76 gevonden genen een rol spelen bij het vormen van neurale netwerken en synapsen, en niet alleen gevonden worden bij anorexia, maar ook al eerder bij autisme en ADHD in beeld zijn gekomen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of en hoe deze genen een rol spelen bij anorexia. “We denken dat dit nog maar het topje van de ijsberg is. De volgende stap is DNA verzamelen van meer dan 25.000 patiënten met anorexia. Dat vraagt om wereldwijde samenwerking”, aldus prof. Eric van Furth (LUMC). “Vergelijkbaar onderzoek bij schizofrenie is al wat verder: bij 35.000 patiënten met schizofrenie is nu genetisch onderzoek gedaan en dat heeft inmiddels geleid tot tientallen plekken in het genoom waar genen liggen die bijdragen aan het ontstaan van schizofrenie”, reageert prof. Roger Adan (UMC Utrecht). Prof. dr. Annemarie van Elburg (Altrecht en Universiteit Utrecht) vult aan: “We hebben nu wel sleutels in handen waarmee we gericht verder onderzoek kunnen doen om te ontrafelen welke processen en risicofactoren essentieel zijn in het ontstaan van eetstoornissen. Begrip hiervan is essentieel om nieuwe therapieën te vinden voor deze ernstige psychiatrische stoornissen.”
Henk Jan Mutsaerts: ‘Arterial spin labeling perfusion MRI: Inter-vendor reproducibility and clinical applicability’. Mutsaerts onderzocht de bruikbaarheid van arterial spin labeling in de klinische praktijk. Dit is een methode die wordt toegepast in de MRI waarbij bloed wordt gelabeld met een magnetisch deeltje voordat het bloed het te onderzoeken weefsel bereikt. De conclusie van Mutsaerts is dat de resultaten sterk worden beïnvloed door variaties tijdens de meting. Het is belangrijk om scan parameters van arterial spin labeling zo gelijk mogelijk te houden, dit is belangrijker dan andere verschillen tussen MRI-scanners of ziekenhuizen. Bovendien is de variatie in de doorbloeding groot en dat kan volgens de promovendus worden gereduceerd door fysiologische condities gelijk te houden. Een voorbeeld hiervan is het verbieden van het drinken van koffie vóór de scan. Voorts kan de invloed van perfusievariatie worden verminderd door onderdrukking van het signaal van grote vaten. Mutsaerts stelt dat voor degelijk klinisch onderzoek met arterial spin labeling meer zorgvuldige voorbereiding nodig is. Door het verminderen van de invloed van technische en fysiologische variatie kan de statistische waarde van de scans toenemen. Hier is dus winst te behalen. Het is belangrijk om dit te beseffen, omdat de techniek artsen meer inzicht kan geven in veelvoorkomende aandoeningen zoals een infarct, bloeding, epilepsie, tumor, dementie, Parkinson en sikkelcelziekte. Ook kan het onderzoek gebruikt worden om de effectiviteit van medicijnen voor hersenziekten als ADHD te testen.
Als promovendus Dennis Hernaus de afgelopen weken in een PET-scanner had gelegen, was waarschijnlijk zichtbaar geworden dat de dopamineniveaus in zijn brein tot ongekende hoogtes stegen. De neurotransmitter dopamine is vooral bekend vanwege zijn rol bij het ervaren van geluk. “Het afronden van het proefschrift, toewerken naar de promotie op 22 januari en de Kootstra Talent Fellowship die ik in december kreeg, waren belangrijke beloningservaringen”, lacht hij. Dat dopamine ook een rol speelt in het ervaren van stress is sinds ongeveer tien jaar een wetenschappelijk inzicht, waarop zijn proefschrift voortbouwt. In de toekomst hoopt hij een bijdrage te kunnen leveren aan medicatie voor stress gerelateerde psychische klachten. Waarom zijn sommige mensen stressgevoeliger dan anderen? Dat was het uitgangspunt voor het promotietraject waaraan Dennis Hernaus vier jaar geleden begon. Na zijn bachelor en (research)master in Maastricht te hebben volbracht, kon hij in Londen aan de slag bij het Kings College, waar hij voor zijn master leerde hoe het dopaminesysteem in kaart gebracht kan worden met beeldvorming als fMRI. “Toen zag ik dit klinisch relevante project in Maastricht, over stress en dopamine, en besloot ik te solliciteren.” Dopamine is een neurotransmitter, oftewel een stofje dat ervoor zorgt dat hersencellen met elkaar communiceren. Stress zou gezien kunnen worden als een versterkte vorm van aandacht en breinfuncties gericht op aandacht hadden al jaren zijn sterke interesse. “Waarom herinneren mensen zich het een wel en het ander niet? Ook daarin speelt dopamine een belangrijke rol.” Conclusie Lage dopamine-niveaus (DA-niveaus) in het brein tijdens stress hangen samen met een verhoogde stressgevoeligheid en psychische klachten als gevolg van stress; dat is de belangrijkste conclusie uit zijn onderzoek. Hoge DA-niveaus werken beschermend tegen stress. Voor dit onderzoek lagen proefpersonen in een PET-scanner terwijl ze rekensommen moesten maken die gemanipuleerd waren. In de experimentele conditie kreeg men vervolgens negatieve feedback op hoe men gepresteerd had en tot slot beantwoordden ze een aantal vragen om aan te geven hoe gestrest ze zich voelden. In de controleconditie gebeurde hetzelfde, maar kreeg men geen negatieve feedback en gaf men dus aan minder stress te voelen. Hernaus vat de uitkomst samen: “Hoe meer gestrest je bent, hoe lager je DA-niveaus. En ook in het dagelijks leven, waar we proefpersonen een paar keer per dag lieten noteren wat ze deden en hoe gestrest ze zich voelden, bleken mensen met lage niveaus meer stress te ervaren.” Kip of ei Daarmee is helaas nog niet de vraag beantwoord of stress de DA-niveaus doet dalen, of dat mensen meer stress ervaren doordat hun DA-niveau laag is. “Voor zo’n causaal verband zou je mensen over zeer lange tijd moeten volgen, vanaf de kindertijd. Het lijkt logisch dat als mensen continu stress ervaren, er een verandering in hun brein optreedt. Dat mensen dus gevoeliger worden voor stress doordat het DA-niveau hoger of lager wordt, maar daar kunnen we op basis van dit onderzoek geen uitspraken over doen.” Voor zo’n ‘causaal verband’ zijn farmacologische studies nodig. Dennis Hernaus zou ze dolgraag uitvoeren en heeft daarom diverse subsidieaanvragen lopen. “Ik zou graag kijken of gezonde vrijwilligers onder invloed van medicatie stressgevoeliger of –resistenter worden. Ik wil weten of het dopaminesysteem echt zo belangrijk is als we denken.” Daarvoor hoeft geen nieuwe pil ontwikkeld te worden, aangezien veel bestaande medicatie al inwerkt op het dopaminesysteem. Denk aan Ritalin, het ADHD-medicijn, of medicatie voor psychose- of schizofreniepatiënten. Doping Natuurlijk zou zo’n ‘anti-stress-pil’ ook interessant zijn voor de gestreste manager die met 120 werkuren per week te veel ballen in de lucht probeert te houden. “Of de wetenschapper die steeds vaker naar medicatie grijpt om beter te presteren”, weet Hernaus. “Dat is een vorm van doping die we niet moeten willen. Je pakt niet de bron van stress aan met zo’n pil. Als dat je niet op eigen kracht lukt, kan therapie helpen. Onze afdeling onderzoekt ook of meditatie of mindfulness mensen stressbestendiger kan maken. Ik denk persoonlijk dat in het voorbeeld van de manager, de stress hem uiteindelijk toch zal pakken, daar is geen pilletje tegen opgewassen.” Een toepassing die hij wel voor de anti-stress-pil van de toekomst ziet, is ter ondersteuning van therapie. Stress is een belangrijke factor bij het ontwikkelen van een psychose. “Als je mensen met een ultrahoog risico mede met medicatie kunt behoeden voor een psychose, is dat natuurlijk mooi.” Zo’n ‘klinische toepassing’ van wetenschappelijk onderzoek is wat Dennis Hernaus drijft. Hij ziet zijn toekomst dan ook in de wetenschap. “Daar krijg ik de meeste energie van, daar gaan mijn DA-niveaus inderdaad van omhoog”, besluit hij. Dennis Hernaus verdedigde zijn proefschrift ‘Dopayours is not dopamine: Genetic, environmental and pathological variations in dopaminergic stress processing’ op donderdag 22 januari aan de Universiteit Maastricht. Zijn promotor was prof. dr. Inez Myin-Germeys. Hernaus werkt aan de vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie van de UM.
Op basis van de conclusies van een Europese herbeoordeling van valproaat-bevattende geneesmiddelen (natriumvalproaat, valproïnezuur, valproaatseminatrium en valpromide), zijn de waarschuwingen ten aanzien van het gebruik van deze geneesmiddelen aangescherpt. De conclusies van deze herbeoordeling bevestigen dat kinderen die in de baarmoeder aan valproaat werden blootgesteld een grotere kans hebben op vertraging in de vroege ontwikkeling, een lager IQ en een hogere kans op een autisme (spectrumstoornis). Mogelijk is er ook een hogere kans op het ontwikkelen van ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit). Vrouwen die op dit moment valproaat gebruiken wordt geadviseerd bij vragen met hun arts te overleggen. Artsen wordt geadviseerd vrouwen in de vruchtbare leeftijd niet te behandelen met valproaat tenzij andere behandelingen niet helpen of niet worden verdragen. Vrouwen die behandeld worden met valproaat-bevattende geneesmiddelen dienen beter geïnformeerd te worden over de risico’s van valproaat, de noodzaak van doeltreffende anticonceptie en de noodzaak van regelmatige evaluatie van de behandeling, zeker als de patiënte zwanger wordt of wil worden. Dit schrijven de firma’s Apotex Europe B.V., Centrafarm B.V., Pharmachemie B.V., Sandoz B.V., sanofi-aventis Netherlands B.V. en Teva Nederland B.V. in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico-informatie is in overleg met de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar alle specialisten gynaecologie-obstetrie, neurologen, psychiaters, huisartsen, jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en betrokken specialisten in opleiding. Valproaathoudende geneesmiddelen kunnen worden voorgeschreven voor de behandeling van epilepsie of bipolaire stoornissen. Valproïnezuur beïnvloedt de informatieoverdracht via zenuwen in de hersenen. Het signaleren en analyseren van bijwerkingen gedurende de gehele levenscyclus van een geneesmiddel wordt geneesmiddelenbewaking of farmacovigilantie genoemd. Dit is een kerntaak van het CBG. In geval van urgente en/of belangrijke veiligheidsissues worden medische beroepsbeoefenaren door middel van een Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) op de hoogte gebracht. Een overzicht van DHPC's is te vinden op de website van het CBG.
De Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven.
De CHMP is het geneesmiddelenbeoordelingscomité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De CMDh is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar het geneesmiddelenbewakingscomité Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voor discussie.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Gazyvaro (obinutuzumab, een monoclonaal gericht tegen CD20 receptor op de B-lymfocyten) weesgeneesmiddel voor de behandeling van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die van tevoren niet behandeld zijn en met co-morbiditeit, waardoor ze ongeschikt zijn voor een volledige behandeling met fludarabine.
- Translarna (ataluren), een weesgeneesmiddel voor de behandeling van de nonsense mutatie vorm van Duchenne spierdystrofie bij ambulante jongens ouder dan 5 jaar. Voor meer informatie, zie ook het aparte bericht over de toelating van Translarna.
- Plegridy (peginterferon beta-1a, een interferon β-1a bevattend product) voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerosis bij volwassenen.
- Nuwiq (simoctogog alfa, een 4e generatie rhVIII concentraat) voor de behandeling en ter voorkoming van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII- deficiëntie).
- Simbrinza (een fixed-dose combinatie oogdruppel, die de alfa2-blokker brimonidine en de koolzuuranhydrase remmer brinzolamide bevat ) voor de behandeling van open hoek glaucoom of oculaire hypertensie wanneer onvoldoende resultaat bereikt wordt met monotherapie.
Aanpassingen indicaties
CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-aanpassingen:
- Arzerra bevat ofatumumab, een monoclonaal geregistreerd voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die refractair zijn voor fludarabine en alemtuzumab. Mag nu ook als eerstelijns indicatie voorgeschreven worden in combinatie met chloorambucil of bendamustine voor de behandeling van patiënten met CLL die van tevoren niet behandeld zijn en niet in aanmerking komen voor fludarabine gebaseerde therapie.
- Halaven bevat eribuline, een monoclonaal geregistreerd voor de derdelijns behandeling van patiënten met borstkanker. Mag nu ook gebruikt worden voor de tweedelijns behandeling van deze patiënten.
- Vfend (voriconazole) is actief tegen een breed scala van gisten en draadzwammen, zoals Candida, Aspergillus, Fusarium en Scedosporium. Het middel kan nu ook gebruikt worden voor profylaxe van invasieve schimmelinfecties bij patiënten met AML en bij patiënten die beenmerg stamcel therapie ondergaan.
Uitkomsten herbeoordeling
De CHMP bevestigt de aanbeveling van de PRAC ten aanzien van beperkingen met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renine-angiotensine systeem (RAS)blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine-II-antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden onder meer gebruikt bij de behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) en congestief hartfalen (een aandoening waarbij het hart niet genoeg bloed door het lichaam kan pompen).
Beroepsprocedures tegen eerder negatief CHMP advies
In januari 2014 was de CHMP negatief in het oordeel over Masiviera(masitinib), bedoeld voor de behandeling van metastatische alvleesklierkanker. De CHMP maakte zich zorgen over de effectiviteit en de risico’s van het geneesmiddel. Verder waren er destijds twijfels over de kwaliteit van het geneesmiddel. Nu volgde een nieuwe beoordeling, waarbij de CHMP opnieuw concludeert dat de werkzaamheid onvoldoende opweegt tegen de risico’s.
De CHMP blijft ook bij het negatieve oordeel ten aanzien van het middel Nerventra (laquinimod), bedoeld voor de behandeling van relapse/remitting Multiple Sclerose (MS). De CHMP kwam, net als eerder, tot een negatieve baten/risico balans, met name vanwege de toxiciteit bij een beperkte werkzaamheid.
Verder blijft de CHMP ook bij een negatief oordeel met betrekking totReasanz (serelaxin), bedoeld voor de symptomatische behandeling van acuut hartfalen. De voornaamste overweging hierbij is een niet voldoende aangetoonde werkzaamheid.
Positieve uitkomst procedure Dexamed
Dexamed (dexamfetamine sulphate), geïndiceerd voor de behandeling van ADHD (aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit) bij kinderen van 6-17 jaar. Op basis van de evaluatie van de beschikbare gegevens en de discussie binnen het Comité, concludeert de CHMP met meerderheid dat de voordelen van Dexamed opwegen tegen de risico’s bij een tweedelijns indicatie en bij de opgelegde risico minimalisatie maatregelen en heeft de CHMP aanbevolen dat de handelsvergunning in alle betrokken lidstaten, waaronder Nederland, kan worden verleend.
Binnen het CBG waren er zorgen over mogelijk misbruik en verslaving. Belangrijk voor het CBG is de tweedelijnsindicatie en de opgelegde leeftijdsbeperking samen met de nu afgesproken risico minimalisatie maatregelen. In Nederland is dit geneesmiddel op dit moment al beschikbaar middels apotheekbereiding.
Overig nieuws CHMP
De aanvraag van een uitbreiding van de indicatie bij de behandeling van osteoartrose van de knie en heup ter vermindering van de slijtage van het kraakbeen bij de handelsvergunning voor Protelos (Osseor) is ingetrokken.
Door zwangere vrouwen standaard te screenen op psychische problemen, kunnen langetermijnproblemen voor moeder én kind worden voorkomen. Een nieuw screen- en adviesinstrument biedt uitkomst. Dat blijkt uit onderzoek van Erasmus MC, waarop Chantal Quispel dinsdag 9 september promoveert. Een kwart van alle zwangere vrouwen in Nederland heeft last van één of meerdere psychische of daaraan gerelateerde problemen. Het gaat dan om problemen zoals depressie, angststoornissen of psychosen, maar ook om problemen op psychosociaal gebied zoals relatieproblemen, mishandeling of financiële zorgen. Minder dan de helft van deze vrouwen komt bij een hulpverlener terecht. Ongeveer 5 tot 10 procent van de zwangeren heeft last van ernstige psychische problemen, waarvoor behandeling noodzakelijk is. Een deel van de zwangeren blijft roken, alcohol drinken of drugs gebruiken. “Deze problemen kunnen grote gevolgen hebben voor het kind. Denk aan vroeggeboorte en een laag geboortegewicht, waardoor problemen in de ontwikkeling kunnen ontstaan. Deze kinderen kunnen bijvoorbeeld ADHD en autisme ontwikkelen en hebben op latere leeftijd een groter risico op een hoge bloeddruk en diabetes. Met een nieuw screen- en adviesinstrument kunnen deze problemen al vroeg in de zwangerschap worden opgespoord”, zegt onderzoekster Chantal Quispel van het Erasmus MC. Quispel deed onderzoek naar het digitale Mind2Care screen- en adviesinstrument. Hiermee kunnen zwangeren zichzelf testen voorafgaand aan de controle bij de verloskundige of gynaecoloog. De zwangere vult online een vragenlijst in en krijgt direct een behandeladvies in beeld. Dit advies bespreekt zij met de verloskundige of gynaecoloog die hen dankzij de tool voor extra begeleiding kan doorverwijzen naar een maatschappelijk werker, GGD-instelling of psychiater. De resultaten van het instrument vergeleek de promovenda met de uitkomsten van gesprekken met een deel van de zwangeren. Daaruit blijkt dat zwangeren geneigd zijn om psychische klachten eerder te uiten via de tool dan persoonlijk aan een hulpverlener. Quispel: “Het screen- en adviesinstrument is betrouwbaar en een praktische aanvulling op de huidige zorg. Alle zwangere vrouwen worden standaard getest op hiv, maar nog niet op psychische of psychosociale problemen. Door deze problemen op tijd te signaleren en de vrouw de juiste zorg te bieden, kunnen langetermijnproblemen voor moeder en kind worden voorkomen.” Aan het onderzoek deden 2300 zwangeren mee uit verschillende regio’s in Nederland, waaronder Apeldoorn, Breda, Meppel, Rotterdam en Zwolle. Het screen- en adviesinstrument is ontwikkeld door de afdeling Psychiatrie en Verloskunde & Gynaecologie van het Erasmus MC in nauwe samenwerking met de Verloskunde Academie Rotterdam, GGD Rotterdam - Rijnmond en Stichting Achmea Gezondheidszorg. Voor geïnteresseerde zorgverleners is een webbased versie beschikbaar. Meer info: mind2care@erasmusmc.nl.