Zottegemstraat 24
9688 Schorisse
T. 055 45 56 81
info@apotheekvelghe.be
APOTHEEK VELGHE RONSE
Peperstraat 19
9600 Ronse
T. 055 21 26 72
ronse@apotheekvelghe.be
Wetenschappelijk nieuws
Mensen met ernstig overgewicht die astma hebben profiteren nog meer van een operatieve maagverkleining dan obese mensen zonder astma, ontdekte Astrid Aardenburg. De astmatische klachten verdwijnen, de longen functioneren aanzienlijk beter. “Bij zwaarlijvige mensen met astma zou men eerder tot zo’n operatie over moeten gaan”, stelt ze dan ook. Aardenburg promoveerde op 13 oktober. Ernstig overgewicht en astma gaan vaak samen, zo lijkt het. AstridAardenburg, longarts in opleiding in het Franciscus Gasthuis in Rotterdam, wilde daarom weten of de astmatische klachten na een maagverkleiningsoperatie verminderen. “Na zo’n operatie is het gewicht immers blijvend verlaagd”, zegt ze. Van 27 patiënten met overgewicht die een operatieve maagverkleining zouden ondergaan mat ze de longfunctie om te bepalen of zij aan astma leden en zo ja, in welke mate. Na de operatie mat ze de longfunctie opnieuw. Ter controle bepaalde ze longfuncties bij obese mensen zonder astma voor en na de operatie en bij obese mensen met astma die geen operatie ondergingen. Zulk onderzoek was al eerder gedaan, maar alleen met kleine patiëntgroepen en zonder uitgebreide controles. De uitkomst verraste haar: “Na de operatie verdween de astma als sneeuw voor de zon. De longfunctie was veel beter dan we hadden verwacht en patiënten hadden geen astmatische klachten meer. Een operatieve maagverkleining levert mensen met ernstig overgewicht altijd al een enorme gezondheidswinst op, maar voor de groep die ook astma heeft is de winst extra groot.” Mensen komen in aanmerking voor zo’n operatie als hun BMI (body mass index) 40 is of hoger. Maar wie, naast overgewicht, ook suikerziekte, hoge bloeddruk of slaapapneu heeft, kan al bij een BMI van 35 worden geopereerd. Aardenburg pleit ervoor om astma in dit rijtje op te nemen. Er is een kleine tegenvaller: de kans op allerlei complicaties na de operatie, waaronder longontsteking en longfalen, is juist groter voor mensen die een slechte longfunctie hebben. “Maar dat risico is laag. Het weegt niet op tegen de enorme gezondheidswinst. Zwaarlijvigheid kan tot allerlei ziektes lijden en zelfs tot de dood.” En misschien is er iets aan te doen. Aardenburg werkt mee aan het onderzoek van een collega die nagaat of longrevalidatie voor de operatie zinvol is. Mensen trainen hun conditie dan onder leiding van een fysiotherapeut en verbeteren zo hun longfunctie. Of overgewicht en astma inderdaad vaak samengaan is tot nu toe moeilijk vast te stellen. Een hypothese is dat buikvetweefsel een lage ontsteking in het hele lichaam opwekt die de kans op een chronische luchtwegontsteking - de definitie van astma - vergroot. Aardenburg nam weefselmonsters van de luchtwegen van obese mensen met astma voor en een jaar na de operatie en onderzocht die op ontstekingsverschijnselen. Tegen haar verwachting in vond ze geen sporen van ontsteking. Hebben deze mensen dan wel astma? “Astma heeft vele vormen en astma die samengaat met obesitas is een apart type. Dat heeft misschien andere ontstekingskenmerken dan de kenmerken die we onderzocht hebben”, denkt ze. “Ik ga vanuit dat er een verband is tussen overgewicht en astma. Dat een maagverkleining helpt tegen astma is een aanwijzing daarvoor.” Astrid Aardenburg-van Huisstede promoveerde op 13 oktober op het proefschrift Morbid obesity and asthma - co-morbidity or causal relationship?
Elke dag horen 35 Nederlandse kinderen dat zij allergisch astma hebben: astma door een allergie. Zij kunnen achterop raken in hun ontwikkeling, op school of in hun groei en ze moeten dagelijks medicijnen gebruiken. Jaarlijks gaat het om 13.000 nieuwe diagnoses. Dat meldt het Longfonds (voorheen Astma Fonds) vandaag, op Wereld Astma Dag (7 mei). Directeur Michael Rutgers: “Een vaccin moet voorkomen dat jonge kinderen allergisch astma krijgen.” Voor de meeste mensen zijn prikkels als stof of pollen onschadelijk. Maar bij mensen met allergisch astma zetten ze het afweersysteem ‘op scherp’. Dat betekent benauwdheid, hoesten en een piepende ademhaling. Astma heeft een grote invloed op het leven van een kind. Nienke (10) uit Almere heeft door haar astma soms een tekort aan zuurstof. “Ik heb dan hoofdpijn of ik word duizelig”, zegt Nienke. Ze werd ook opgenomen in het ziekenhuis. Nienke liep een achterstand op in haar groei en ze gebruikt dagelijks medicijnen. Dennis (7) uit Dedemsvaart had als baby al longklachten. “Ik krijg het benauwd van dieren zoals poezen en honden”, zegt Dennis. Hij houdt van voetbal en zwemmen, maar moet wel rekening houden met zijn astma. Ook Dennis gebruikt dagelijks medicijnen. Hij werd voor zijn astma al vier keer opgenomen in het ziekenhuis. “We willen longziekten voorkomen, liefst al op jonge leeftijd”, zegt Rutgers. “Duizenden kinderen zijn geholpen met een vaccin dat hun afweersysteem koest houdt. Het is onze droom dat er een vaccin komt. Nederlandse wetenschappers werken daar hard aan, maar we zijn er nog niet.” Volgende week (13-18 mei) collecteert het Longfonds, onder meer voor wetenschappelijk onderzoek naar longziekten. In Nederland treft allergisch astma elk jaar 13.000 kinderen tussen 0 en 8 jaar. Dat maakt het Longfonds bekend op basis van resultaten uit het PIAMA-onderzoek naar astma en allergie bij kinderen. Daarvoor zijn ruim 4.000 pasgeboren kinderen in Nederland gevolgd sinds 1996. “Ongeveer de helft van alle astma bij kinderen is allergisch astma”, zegt dr. Alet Wijga van het RIVM, partner in het onderzoek dat mede door het Longfonds is gefinancierd. Allergisch astma is de soort astma die het meest voorkomt. Bij deze variant krijgen mensen het benauwd zodra zij prikkels inademen waarvoor ze allergisch zijn. Zoals stuifmeel, huisstofmijt of huidschilfers van (huis)dieren. Ook voedingsstoffen of bestanddelen van medicijnen kunnen een aanval uitlokken. Allergisch astma verschilt per persoon. Andere vormen van astma kunnen worden uitgelokt door niet-allergische prikkels (als uitlaatgassen, rook, parfum), door weersomstandigheden (als kou, mist, vocht) of door inspanning. Ernstig astma is met medicatie maar moeilijk onder controle te houden. Van 13 tot en met 18 mei is de collecte van het Longfonds (voorheen Astma Fonds). Met de steun van veel Nederlanders kan het Longfonds blijven strijden voor een wereld zonder longziekten. Vanaf je geboorte zorgen je longen voor zuurstof. Zodat je hart blijft kloppen en je hersenen blijven werken. “Het Longfonds strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden”, zegt Rutgers. “Want gezonde longen zijn van levensbelang.” In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte.
Vrouwen boven de 35 hebben een grotere kans om astma te krijgen dan mannelijke leeftijdsgenoten. Dat blijkt uit een groot Europees bevolkingsonderzoek. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in het internationale tijdschrift Thorax. “Dit onderzoek laat zien dat astma op latere leeftijd nog onbekend terrein is”, zegt professor Liesbeth Bel, longarts aan het Amsterdamse Academisch Medisch Centrum. Voor de European Community Respiratory Health Survey werden ruim 9.000 willekeurige personen langdurig gevolgd. Van de groep tussen 35 en 45 bleek 4,4 % van de mannen astma te hebben, tegenover 5,3% van de vrouwen. Daarmee is de kans voor vrouwen om astma te ontwikkelen ongeveer 20% groter. Onder de mensen die aan het begin van de studie nog helemaal geen symptomen hadden was het verschil nog groter. In de acht tot tien jaar van de studie ontwikkelden bijna twee keer zoveel vrouwen als mannen astma. “Astma dat niet tijdens de kinderjaren is ontstaan is nog relatief onontgonnen terrein”, zegt de Amsterdamse longarts professor Liesbeth Bel. “De meeste onderzoekers richten zich op allergisch astma dat tijdens de kinderjaren is ontstaan. Maar van de astmapatiënten die ik op de polikliniek zie heeft de helft als kind helemaal geen klachten gehad. Bovendien heeft een groot deel een niet-allergisch astma. Vraag je vervolgens aan huisartsen hoe vaak zij astma zien dat pas op volwassen leeftijd is ontstaan, dan zeggen ze meestal ‘nooit’. Ik denk dan ook dat er heel veel mensen rondlopen met een onterechte diagnose COPD, terwijl ze eigenlijk astma hebbe. Die mensen krijgen in veel gevallen dan ook niet de juiste behandeling”, aldus Bel. Ook Bel ziet een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen in het optreden van astma. Onder de late onset astmapatiënten ziet zij drie groepen: mensen met overgewicht, waardoor de astmaklachten verergeren. In die groep zitten relatief veel vrouwen. In een tweede groep, de groep met allergisch astma zitten vooral mensen die zijn geëmigreerd of verhuisd naar een omgeving met andere allergenen dan ze gewend waren. Een derde groep betreft de mensen met zogenoemd intrinsiek astma, dat pas laat aan het licht komt. Dat is volgens Bel de meest problematische groep waar juist weer meer mannen onder vallen. Die zijn vaak de rest van hun leven afhankelijk van behandeling met zware ontstekingsremmers als prednison. De onderzoekers van de European Community Respiratory Health Survey veronderstellen dat vooral de hormonale verschillen tussen man en vrouw een verklaring kunnen zijn voor het verschil in optreden van late vormen van astma. Professor Bel benadrukt dat, los van het biologische verschil, er vooral ook meer aandacht moet komen voor de verschillen tussen COPD en astma in de spreekkamer, bij zowel mannen als vrouwen. “Op congressen word ik nog steeds wel eens aangevallen. ‘Hoe ik nou toch zo zeker weet dat die late gevallen wel echt astma zijn in plaats van COPD?’ Maar op basis van bijvoorbeeld de eosinofiele granulocyten in bloed of sputum kun je het verschil zien tussen een klassieke rokers-COPD-er en een astmapatiënt. Dat verschil heeft belangrijke consequenties voor de behandeling.”
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
Mensen met ernstige obesitas én astma hebben dubbel baat bij een maagverkleining. Dat schrijven longarts in opleiding Astrid van Huisstede, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam, en collega’s deze maand in het wetenschappelijk tijdschrift Thorax. Wanneer mensen met een Body Mass Index (BMI) van meer dan 35 kg/m2 een operatieve maagverkleining ondergingen, verloren zij niet alleen extreem veel gewicht, maar verbeterde ook hun astma en longfunctie aanzienlijk. Veel astmapatiënten met zogenoemde morbide obesitas (BMI > 40) voldoen niet aan het ‘gewone plaatje’ voor astma, stelt Van Huisstede. ‘De klassieke vorm van astma hangt samen met ontstekingen van de luchtwegen. Bij veel mensen met obesitas en astma ontbreken die ontstekingen. Tegelijk reageren deze patiënten wél overgevoelig op irriterende stoffen die bij wijze van longonderzoek kunnen worden toegediend’, aldus de onderzoekster. ‘Dat betekent dus dat ze aantoonbaar astma hebben, maar dat het geven van ontstekingsremmende medicijnen, wat in dat geval vaak gebeurt, bij deze groep vaak zinloos is.’ Voor haar onderzoek vergeleken Van Huisstede en collega’s 27 obese astmapatiënten die een maagverkleining ondergingen, met 39 obese patiënten die werden geopereerd zonder astma. Daarnaast zaten er 12 obese astmapatiënten in de onderzoeksgroep die niet werden geopereerd. Na de operatie verbeterde de capaciteit van de kleine luchtwegen van de astmapatiënten aanzienlijk. Uiteindelijk hadden ze op dat gebied dezelfde longfunctie als de obese patiënten zónder astma. In Nederland komen mensen met een BMI boven de 40 in aanmerking voor een maagverkleinende operatie. Mensen met een BMI van meer dan 35 komen alleen in aanmerking voor die operatie wanneer ze daarbij ook diabetes hebben of een hoge bloeddruk. Van Huisstede pleit er nu voor om die extra voorwaarden uit te breiden met astma. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat ook mensen met obesitas en astma extra baat hebben bij deze operatie. Ook astmapatiënten met een BMI van tenminste 35 zouden in onze optiek geopereerd moeten kunnen worden. Volgens Van Huisstede is het gunstige effect op de longfunctie meer dan alleen maar een ‘bijvangst’ van de extreme gewichtsafname. ‘We zien dat de operatie ook echt een direct effect heeft op de longfunctie, meer dan bij de obese mensen zónder astma.’ Volgens cijfers van het Nederlands Huisartsengenootschap hebben tussen de 100 en de 150 mensen op iedere duizend Nederlanders ernstig overgewicht (een BMI boven de 30). Daarnaast hebben 10 tot 15 op iedere duizend Nederlanders zelfs morbide obesitas (BMI meer dan 40). Volgens Van Huisstede is de dubbele gezondheidswinst van een maagverkleining niet eenvoudig op een andere manier te behalen. ‘De gewichtsafname na een maagverkleining is echt dramatisch. Dat zal je met een dieet niet snel kunnen evenaren.’
Een goede longfunctie en een positieve allergietest op kinderleeftijd blijken belangrijke voorspellers van complete remissie van astma (‘genezing van astma’) op volwassen leeftijd. Andersom houden kinderen met een piepende ademhaling of kinderen met een allergische moeder, als volwassene vaker astmaklachten. Dat concludeert Maartje Nieuwenhuis in de eerste studie waarin remissie van astma een belangrijk aandachtspunt was. Zij maakte voor het onderzoek gebruik van de gegevens van 62 UMCG-patiënten die als kind astma kregen en daarna tot hun 49ste levensjaar gevolgd werden. Een beter inzicht in remissie kan helpen bij het ontwikkelen van nieuwe behandelingen. Astma komt wereldwijd, en dus ook in Nederland, veel voor. Het wordt vaak bestempeld als een onschuldige ziekte, maar voor patiënten kan de impact op hun leven groot zijn. In zeldzame gevallen is astma zelfs levensbedreigend. Bij 90% van alle patiënten is astma met medicatie goed te controleren, in 10% van de gevallen lukt dat niet. Wat de ziekte lastig te bestuderen maakt, is dat er veel verschillende uitingsvormen van astma bestaan. De ene patiënt krijgt het al op kinderleeftijd, de ander pas op volwassen leeftijd. De een krijgt het in combinatie met een allergie, de ander niet. Naast erfelijke factoren spelen omgevingsfactoren een rol. En tot slot kan de ernst van de klachten zeer verschillen. Wetenschappers vragen zich daarom af of er wel sprake is van één ziekte, of dat het juister is om te spreken van verschillende ziekten. Nieuwenhuis onderzocht dat door verschillende soorten genetische analyse, genetische expressie, bronchiale hyperreactiviteit (overgevoeligheid van de luchtwegen) en remissie van astma. Soms gaat astma vanzelf over. Bij klinische remissie ervaren mensen geen klachten meer, maar wijzen longfunctietesten nog wel op de aanwezigheid van astma. Bij complete remissie is ook dat laatste niet meer het geval. Wetenschappers willen graag begrijpen welke genen betrokken zijn bij complete remissie. Daarvoor zijn data nodig van patiënten vanaf de kinderleeftijd tot volwassen leeftijd. Het UMCG beschikt over zulke gegevens. Nieuwenhuis constateert dat van de 62 mensen in het UMCG-cohort acht mensen ‘complete remissie van astma’ laten zien, voor zes van hen geldt dat al vanaf hun 25ste. Dat maakt het 25ste levensjaar een belangrijke voorspeller voor de toekomst. DNA-onderzoek van deze groep, gekoppeld aan een groter (maar voor genetisch nog steeds bescheiden) cohort van 1.000 UMCG patiënten met astma, liet vervolgens zien welke vijf genen waarschijnlijk verband houden met complete remissie. Maartje Nieuwenhuis (1985) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Longziekten en Tuberculose en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek viel binnen het raamwerk van het onderzoeksprogramma GRIAC, Groningen Research Institute for Asthma and COPD, en werd gefinancierd door het UMCG, het Nederlands Longfonds en de Stichting Astma Bestrijding. Nieuwenhuis blijft als EPD-expert (deskundige op het gebied van het elektronisch patiëntendossier) in het UMCG werken.
Bron: RUG
Aan de sterke stijging van de uitgaven aan geneesmiddelen bij astma en COPD lijkt sinds 2008 een einde gekomen te zijn. Openbare apotheken kunnen sinds mei 2010 deelnemen aan het KNMP-programma Zorgondersteuning Astma/COPD. We lichten enkele cijfers uit. In 2009 verstrekten de openbare apotheken 7 miljoen keer een receptgeneesmiddel bij astma en COPD voor een bedrag van euro 394 miljoen. Dit is 4,0% van het totale aantal verstrekkingen en 8,2% van de totale uitgaven aan receptgeneesmiddelen. De twee belangrijkste soorten geneesmiddelen bij astma en COPD zijn luchtwegverwijders en ontstekingsremmers (corticosteroïden). In 2009 is 3,5 miljoen keer een luchtwegverwijdend middel verstrekt voor in totaal euro 140 miljoen, terwijl ontstekingsremmers 1,2 miljoen keer zijn afgeleverd met euro 50 miljoen aan uitgaven. Combinatiepreparaten van deze twee soorten middelen zijn 2 miljoen keer verstrekt in de openbare apotheken met euro 187 miljoen aan bijbehorende omzet. Bijna de helft van de totale uitgaven aan astma- en COPD-medicatie komt daarmee voor rekening van dergelijke combinatiepreparaten; ten aanzien van de verstrekkingen ligt dit aandeel met iets meer dan een kwart een stuk lager. De uitgaven aan geneesmiddelen die worden toegepast bij astma en COPD vertonen al jaren een sterk opwaartse trend. Deze is sinds 2008 afgezwakt. Namen de uitgaven in 2007 nog met 8% toe, in 2008 en 2009 waren deze toenames slechts respectievelijk 1,7% en 2,7%. In deze periode is de gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal verstrekkingen van dezelfde grootteorde als die van de uitgaven. Sinds mei 2010 biedt de SFK de mogelijkheid aan deelnemende apotheken om de zorg aan mensen met astma en COPD vast te leggen in de webrapportage "Zorgondersteuning Astma/COPD". Deze rapportage toont een aantal specifieke aandachtspunten voor patiënten die extra aandacht behoeven, met daarbij een advies waarmee de apotheker gerichte zorg kan bieden. De apotheken die op dit moment gebruikmaken van deze webrapportage verstrekken aan gemiddeld circa duizend patiënten geneesmiddelen voor astma of COPD. Deze apotheken zijn qua aantal verstrekkingen gemiddeld iets groter (+5%) dan een doorsnee apotheek. Voor deze apotheken geldt dat gemiddeld een op de negen patiënten met COPD-klachten twee of meer exacerbaties per jaar heeft, ondanks het gebruik van een inhalatiecorticosteroïde. Aan gemiddeld een op de achttien patiënten van deze apotheken die ouder zijn dan 75 jaar is in de laatste vier maanden een poederinhalator verstrekt, terwijl die bij deze leeftijdsgroep niet wenselijk is. In de Zorgondersteuning Astma/COPD komt ook een aandachtspunt aan de orde dat aansluit bij een kwaliteitsindicator uit de basisset 2009 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de KNMP. Bij de apotheken die op dit moment deelnemen aan het programma Zorgondersteuning Astma/COPD blijkt dat aan gemiddeld een op de tweehonderdvijftig patiënten die een inhalatiecorticosteroïde gebruiken ook een antimycoticum is verstrekt. Dit duidt erop dat de inhalatietechniek bij die patiënten mogelijk niet optimaal is. Een andere kwaliteitsindicator bij astma en COPD uit de basisset 2009 is gebaseerd op het aandeel van patiënten dat overmatig bronchusverwijders gebruikt zonder gelijktijdig gebruik van inhalatiecorticosteroïden. Patiënten die op basis van deze aandachtspunten voor extra zorg in aanmerking komen, worden niet alleen gesignaleerd in de webrapportage Zorgondersteuning Astma/COPD, maar ook in de SFK webrapportage KISS. Met deze laatste webrapportage kan de individuele apotheek zich spiegelen aan landelijke scores.
Lous Rijssenbeek-Nouwens: ‘Asthma control, patient and environment’. Meer dan de helft van alle astmapatiënten heeft de ziekte niet onder controle. Therapietrouw speelt daarin een ondergeschikte rol. Ook het saneren van één omgevingsallergeen heeft onvoldoende effect. Daarentegen wordt een hoge mate van astmacontrole bereikt in de prikkelarme omgeving van het hooggebergte, in combinatie met gespecialiseerde multidisciplinaire behandeling. Dat geldt voor vrijwel alle patiënten met moeilijk te controleren allergisch en niet-allergisch astma. Deze bevindingen deed Rijssenbeek-Nouwens in haar promotieonderzoek naar de invloed van niet-medicamenteuze factoren op astmacontrole. Ze keek daarbij naar patiënt- en omgevingsgerelateerde factoren en zocht uit in hoeverre het zinvol is om bij de behandeling van astma hiermee rekening te houden. Astmacontrole is de mate waarin de astmaverschijnselen zijn verminderd. Ondanks de beschikbaarheid van geavanceerde medicatie blijft goede astmacontrole een groot probleem. Er zijn namelijk meer factoren van belang dan het consequent gebruiken van de onderhoudsmedicatie. Met name alle omgevingsfactoren die het ontstekingsproces kunnen prikkelen, behoeven aandacht en moeten vermeden worden, schrijft Rijssenbeek-Nouwens. Bij moeilijk te controleren astma is het daarbij belangrijk een goed beeld te krijgen van de verschillende aspecten van de gezondheidstoestand van de patiënt, die de controle kunnen verstoren. De hooggebergtebehandeling in het Nederlands Astmacentrum Davos combineert een unieke prikkelarme omgeving met multidisciplinaire behandeling gebaseerd op de gezondheidstoestand van de patiënt. Voor patiënten met ernstig en moeilijk te controleren astma is hooggebergtebehandeling klinisch effectief. De aanpak biedt optimale mogelijkheden om de astmacontrole weer terug te krijgen en een nieuwe start te maken.
Ernstig overgewicht kan er voor zorgen dat mensen met astma niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Tegelijk kan overgewicht er ook voor zorgen dat mensen ten onrechte het stempel astma krijgen. Dat blijkt uit een onderzoek van longarts in opleiding Astrid van Huisstede en collega’s, van het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam. ‘Wanneer er sprake is van benauwdheid én overgewicht zouden mensen sowieso een longfunctietest moeten krijgen’, zegt Van Huisstede. Voor het onderzoek werden 86 mensen onderzocht die een maagverkleining ondergingen in verband met obesitas. Van deze groep hadden 54 mensen ‘officieel’ geen astma, maar bij nader onderzoek bleek bijna een derde van deze mensen (17 personen, 31%) wel degelijk de objectieve tekenen van astma te vertonen. Zo reageerden hun luchtwegen overgevoelig op prikkelende stoffen en bleek hun longcapaciteit meetbaar toe te nemen wanneer ze een luchtwegverwijder toegediend kregen. De omvang van deze groep was een verrassing voor de onderzoekers, zegt Van Huisstede. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat er de nodige mensen rondlopen met astma, waarvan de huisarts denkt dat de benauwdheid wel door het overgewicht zal komen. Deze mensen krijgen dus niet de behandeling die ze wél van een deel van hun klachten af zou kunnen helpen.’ Omgekeerd zaten er 32 mensen in het onderzoek waarbij de huisarts een officiële diagnose ‘astma’ had gesteld. Bij nauwkeuriger onderzoek bleek evenwel dat slechts 19 van deze mensen (59%) ook daadwerkelijk objectieve tekenen van astma vertoonden. Bij de overige 13 (41%) kon de diagnose astma niet worden bevestigd. ‘Mensen die benauwd zijn krijgen blijkbaar vrij makkelijk het stempel “astma”. Ze krijgen dan pufjes voorgeschreven met ontstekingsremmers die in de praktijk helemaal niet werken omdat ze geen echte astma hebben.’ De onderzoekster adviseert huisartsen om mensen met obesitas én benauwdheidklachten altijd een longfunctietest via de longarts aan te bieden. ‘Op die manier kun je voorkómen dat mensen voor niets inhalatiesteroïden nemen, of dat andere mensen een adequate behandeling wordt onthouden. Tegelijk moeten ook mensen met obesitas zich beter bewust zijn van de mogelijke oorsprong van hun benauwdheid. Niet alle kortademigheid komt door overgewicht en ook niet alle kortademigheid is astma.’ Volgens de Groningse hoogleraar longziekten professor Dirkje Postma geven de Rotterdamse onderzoekers met dit onderzoek een belangrijke waarschuwing af, ‘Ook bij andere longziekten, zoals COPD lopen de nodige patiënten rond met ziekteverschijnselen zonder een goede diagnose’, aldus Postma. ‘Ook daar schrijven patiënten hun klachten soms toe aan overgewicht of roken, terwijl ze eigenlijk een aantoonbare ziekte hebben.’ Tegelijk roept Postma op tot meer onderzoek op dit gebied. ‘Het probleem van zowel onder- als overdiagnose blijkt relatief groot bij mensen met obesitas. Maar de precieze achtergrond van astma bij obesitas is hiermee nog niet opgehelderd.’
Groningen, 26 september 2012 – Als een moeder astma heeft, vergroot dat de kans op astma bij dochters. Heeft de vader astma, dan hebben juist de zonen meer kans op de ziekte. Dat blijkt uit een langlopend onderzoek onder een grote groep kinderen op het Zuid-Engelse Isle of Wight. De resultaten werden gepubliceerd in het jongste nummer van het tijdschrift Journal of Allergy and Clinical Immunology. “Dit werk biedt goede aanknopingspunten voor verder onderzoek naar de genetica achter allergische aandoeningen”, zegt dr. Barbro Melgert, onderzoeker bij de afdeling Farmacokinetiek van de Rijksuniversiteit Groningen.” De onderzoekers volgden 1.456 kinderen uit het zogenoemde Isle of Wight Birth Cohort op de leeftijd van 1, 2, 4, 10 en 18 jaar. De kans op astma op een leeftijd tussen 4 en 18 jaar was voor jongens alleen verhoogd wanneer de vader astma had, en voor meisjes alleen wanneer de moeder astma had. “Het is al langer bekend dat astma en andere allergieën een erfelijke component hebben”, vertelt Melgert. “Dit onderzoek biedt ouders en kinderen in zekere zin enige geruststelling. Als de moeder astma heeft, lopen haar zonen geen verhoogd risico, net zo min als de dochters van een vader met astma.” Melgert noemt de resultaten verrassend, niet alleen vanwege de geslachtsgebonden erfelijkheid van de astma, maar vooral ook omdat dit nu pas naar voren komt. “Het heeft mij verbaasd dat deze geslachtsgebonden overerving nu pas naar voren komt. Het zou ook goed zijn om de gegevens van andere onderzoeken te analyseren op een eventueel geslachtsgebonden overerving. Dit zou een hoop informatie kunnen bieden over de manier van overerving van allergische aandoeningen.”
Promotie mw. D. Ierodiakonou: Genetic and environmental interplay in asthma severity and its underlying airway pathology Astmatische kinderen die langdurig worden blootgesteld aan luchtverontreiniging (koolmonoxide en stikstofdioxide) hebben meer last van luchtwegvernauwing door een ontstekingsreactie in de luchtwegen dan astmatische kinderen die niet opgroeien met vervuilde lucht. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van Despo Ierodiakonou naar de genetische achtergrond van pathologische veranderingen in de luchtwegen. Ierodiakonou stelt voorop dat de vraag of iemand astma ontwikkelt, en in welke mate dat gebeurt, afhangt van genetische factoren en omgevingsfactoren. Zij deed onderzoek onder volwassenen met astma naar de associatie tussen genetische factoren en de ernst van astma. Ze onderzocht de rol van een specifiek gen dat eiwitten ‘aanstuurt’ die betrokken zijn bij het wel of niet intact blijven van de epitheliale barrière van de luchtwegwand – het laagje cellen dat de binnenkant van de luchtwegen bekleedt en beschermt. De promovenda concludeert dat de variaties in dit gen geassocieerd zijn met de mate van luchtwegontsteking, de structurele veranderingen die optreden in de luchtwegen bij astmatici en de ernst van de astma. Dit onderstreept het belang van de epitheliale integriteit bij de ernst van astma. Behalve onderzoek bij volwassenen verrichtte Ierodiakonou ook onderzoek bij kinderen met astma. Zij concludeert dat er een verband bestaat tussen langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging en de ernst van de luchtwegobstructie bij kinderen met astma. Wanneer deze kinderen ontstekingsremmende medicatie namen, bleek dat geen effect te hebben op de effecten van luchtverontreiniging. Wel gaven ook hier genetische factoren de doorslag over hoe kinderen op blootstelling aan vervuilde lucht reageren. Despo Ierodiakonou (Lefkosia, Cyprus, 1983) studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Kreta en Environmental Health aan de Universiteit van Cyprus. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door de European Respiratory Society en het UMCG-onderzoeksinstituut GUIDE. Ierodiakonou werkt als postdoc onderzoeker in het National Heart and Lung Institute, Imperial College, Londen.
Belangrijke stap naar ontwikkeling astmavaccin. Kinderen die opgroeien op een veeboerderij zijn beter beschermd tegen astma en allergieën. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) en de Universiteit Gent (UGent). Zij vonden een causaal verband tussen de blootstelling aan zogenoemd ‘boerderijstof’ en bescherming tegen astma en allergieën en ontdekten ook hoe dat precies in zijn werk gaat. Deze vinding is een grote stap in de richting van een astmavaccin. De onderzoeksresultaten zijn zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science. Dat het drinken van rauwe koeienmelk bescherming biedt tegen allergieën, is een gekende volkswijsheid. Een 14-koppig onderzoeksteam, onder leiding van onder andere Bart Lambrecht, hoogleraar aan het Erasmus MC (ook verbonden aan het VIB en UGent) toonde nu aan dat deze stelling ook een solide wetenschappelijke basis heeft. Het was al langer vastgesteld dat kinderen die opgroeien op een veeboerderij beter beschermd zijn tegen astma en allergieën. Op de vraag waarom dat zo is, tastte de wetenschap tot voor kort in het duister. “Wat wij nu ontdekt hebben, is dat de link tussen boerderijstof en een bescherming tegen astma en allergieën echt bestaat. Daar zijn we achter gekomen door muizen bloot te stellen aan extracten van boerderijstof uit Duitsland en Zwitserland. Tests wezen uit dat deze muizen volledig beschermd waren tegen huisstofmijtallergie, de meest voorkomende vorm van allergie bij mensen’’, zegt Lambrecht. Naast dit causale verband ontdekten de wetenschappers ook het werkingsmechanisme: boerderijstof zorgt ervoor dat het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtwegen minder reageert op allergenen, zoals bijvoorbeeld huisstofmijt. “Dit effect wordt veroorzaakt door het eiwit A20, dat het lichaam produceert na contact met boerderijstof. Als we het A20-eiwit in het slijmvlies van de longen inactiveren, blijkt het boerderijstof niet meer in staat om allergie en astma af te remmen.” Deze bevindingen werden vervolgens ook getoetst bij patiënten. Daaruit bleek dat mensen die last hebben van allergieën en astma een tekort hebben aan het beschermende eiwit A20. Het verklaart waarom zij zo sterk reageren op allergenen. “Bovendien stelden we bij een testgroep van 2.000 kinderen die opgroeien op een boerderij vast dat het grootste deel beschermd is. Zij die echter nog steeds allergieën ontwikkelen en dus niet beschermd zijn, hebben een genetische variant van het A20-gen waardoor A20 niet naar behoren functioneert.” De conclusies van het team bieden openingen voor verder onderzoek. Zo proberen ze nu uit te zoeken welke actieve stof in het boerderijstof zorgt voor de bescherming. Als dat bepaald kan worden, is de ontwikkeling van een preventief medicijn tegen astma een mogelijke volgende stap. “We hebben al een idee dat een deel van het antwoord ligt bij endotoxines, bestanddelen van de celwanden van specifieke bacteriën. Maar ongetwijfeld zijn er nog meer actieve stoffen die een rol kunnen spelen. De ontdekking van de manier waarop boerderijstof beschermt, heeft de wetenschap hoe dan ook op het goede spoor gezet naar de ontwikkeling van een astmavaccin en nieuwe allergietherapieën. Er zijn echter nog verschillende jaren onderzoek nodig voor die tot bij de patiënt komen”, zegt mede-onderzoeksleider Hamida Hammad van het VIB en UGent. Dit onderzoek werd uitgevoerd aan de Universiteit Gent, binnen het Inflammatie Research Center van VIB in samenwerking met onderzoekers uit München, Rotterdam en Marseille.
Astma komt minder vaak voor bij mensen die al op jonge leeftijd geïnfecteerd zijn met bepaalde wormen. Dr. Hermelijn Smits onderzoekt hoe dat komt. Mogelijk is er op basis van moleculen van de worm een behandeling voor astma te ontwerpen. Ze ontving voor haar onderzoek onlangs een Vidi-subsidie van NWO. Niemand is blij met een worminfectie, toch kunnen er positieve kanten aan zitten. Dr. Hermelijn Smits onderzoekt het effect van chronische worminfecties op allergische astma. Vanuit de hygiënehypothese – allergieën nemen toe doordat we minder in aanraking komen met ziekteverwekkers – ontstond het idee dat bepaalde infecties bescherming zouden kunnen bieden tegen allergische aandoeningen, zoals astma. “Voor de worm Schistosoma, ook wel Bilharzia genoemd, is daar inderdaad bewijs voor gevonden. Uit Afrikaanse veldstudies blijkt dat kinderen die deze worm bij zich dragen minder allergische klachten hebben”, aldus Smits. Het effect van Schistosoma is ook zichtbaar in het afweersysteem: geïnfecteerden hebben meer regulatoire B-cellen. “Deze cellen onderdrukken ontstekingsreacties. De wormen zorgen er zo voor dat ze soms wel 10 jaar in het lichaam kunnen blijven leven.” Smits onderzoekt welke stoffen hiervoor verantwoordelijk zijn. Mogelijk zijn die te gebruiken voor een therapie tegen astma. Het onderzoek wordt gedeeltelijk gedaan in Gabon, waar Schistosoma veel voorkomt. De B-cellen van mensen met deze infectie worden grondig onderzocht. “We gaan ze moleculair karakteriseren en kijken naar signaaltransductieroutes, epigenetische kenmerken en metabole stoffen”, aldus Smits. Zij hoopt hiermee op het spoor te komen van moleculen die het gunstige effect van wormen kunnen nabootsen. Je laten infecteren met Schistosoma om astma tegen te gaan is geen goed idee. De worminfectie moet waarschijnlijk al op jonge leeftijd plaatsvinden. Bovendien kan de worm zelf ook schadelijk zijn. Vermoeidheid, concentratieproblemen en groeiachterstand komen voor. Bij een klein deel van de besmette mensen treden zelfs zeer ernstige complicaties op, zoals leverfibrose, blaaskanker en onvruchtbaarheid. “Om die reden bieden we alle besmette mensen die meedoen aan het onderzoek wormbehandeling aan”, aldus Smits. Smits richt zich op de B-cellen, maar er is een heel netwerk van afweercellen betrokken bij het onderdrukken van de afweer. “Regulatoire B-cellen activeren regulatoire T-cellen. En dendritische cellen spellen waarschijnlijk ook een rol. Bij dit Vidi-project onderzoeken we ook de communicatie tussen deze type cellen.” Het onderzoek wordt op de voet gevolgd door het Longfonds, dat hoopt op een vaccin tegen astma. “Het is mogelijk dat we stoffen vinden die astma kunnen voorkomen. Waarschijnlijk zullen we daarmee nooit de hele bevolking gaan vaccineren, maar alleen kinderen uit families waarin astma veel voorkomt”, aldus Smits. Zij richt zich op astma, maar de resultaten van het onderzoek kunnen ook interessant zijn voor andere allergische aandoeningen en auto-immuunziektes. Dr. Hermelijn Smits (1971) is onderzoeker op de afdeling Parasitologie van het LUMC. Met een eerdere Veni-subsidie (2006) ontdekte ze het belang van B-cellen bij het tolereren van wormen door het lichaam. Immunity, Infection and Tolerance is een van de zeven profileringsgebieden van het LUMC.
Onderzoekster: “Niet alleen extreem maar ook net te vroeg geboren kinderen hebben een verhoogd risico”. Kinderen die vóór 40 weken zwangerschap geboren worden, hebben een sterk verhoogd risico op astma. Niet alleen kinderen die extreem vroeg geboren zijn, maar ook kinderen die maar net te vroeg geboren zijn of een snelle gewichtstoename hebben in het eerste levensjaar na de geboorte hebben een verhoogde kans op astma klachten. Dit ontdekten onderzoekers van het Erasmus MC na het bestuderen van gegevens van meer dan 140,000 Europese kinderen. Zij publiceren hun bevindingen vandaag in het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Allergy and Clinical Immunology. Astma is de meest voorkomende chronische ziekte op de kinderleeftijd en komt bij ongeveer 10 procent van de kinderen voor. Hoe astma ontstaat is nog niet precies bekend. Factoren in de zwangerschap en eerste levensjaren na de geboorte lijken een belangrijke rol te spelen. Op basis van gegevens van 147.000 kinderen uit Europa ontdekten onderzoekers van het Erasmus MC dat een kortere zwangerschapsduur (<40 weken) en een versnelde gewichtstoename in het eerste levensjaar een verhoogd risico geeft op astma. Dr. Agnes Sonnenschein-van der Voort. “Deze bevindingen zijn belangrijk omdat nu blijkt dat niet alleen extreem te vroeg geboren kinderen maar ook kinderen die geboren zijn tussen 37 en 40 weken al een verhoogd risico op astma klachten hebben.” Hoe eerder kinderen geboren worden, hoe groter het risico op astma klachten. Bij kinderen die tussen 30 en 32 weken zwangerschap geboren zijn, kan dit risico zelfs 90% hoger zijn in vergelijking met kinderen die na 40 weken zwangerschap geboren zijn. Het risico neemt af. Maar is nog steeds 10% verhoogd bij kinderen die maar net te vroeg geboren zijn. Het grootste risico op astma klachten werd gevonden voor kinderen die te vroeg geboren waren én in het eerste jaar na de geboorte een versnelde gewichtstoename doormaakten. Opvallend was dat een lager geboortegewicht in deze grote groep kinderen niet consistent verband hield met een verhoogd risico op astma. Het unieke van deze studie is dat de Europese geboorte cohorten die zijn opgezet in de afgelopen 20 jaar hun originele prospectief verzamelde gegevens naar ons hebben opgestuurd. Het bij elkaar leggen van al deze gegevens maakt onze bevindingen sterk, betrouwbaar en toepasbaar voor heel Europa. Volgens Dr. Liesbeth Duijts, kinderarts-longziekten en epidemioloog is dit relevant onderzoek. ‘Door de goede gezondheidszorg overleven steeds meer te vroeg en extreem vroeg geboren kinderen die mogelijk op lange termijn luchtweg klachten kunnen ontwikkelen. Uiteraard is meer onderzoek nodig om te kunnen zeggen waardoor precies vroeggeboorte en versnelde gewichtstoename in het eerste levensjaar tot astma klachten leiden en hoe we dat kunnen voorkomen. Toch kunnen consultatiebureaus, huisartsen en kinderartsen de uitkomsten van het onderzoek al wel meenemen in hun beleid. Zij kunnen bijvoorbeeld bij te vroeg geboren kinderen extra alert zijn op de gewichtsgroei en screenen op luchtweg klachten’. De onderzoekers maakten gebruik van gegevens van 147.252 kinderen die participeerden in 31 verschillende Europese geboortecohorten waaronder 5.815 kinderen uit de Generation R studie. De Generation R Studie is het onderzoek vanuit het Erasmus MC naar de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 kinderen in Rotterdam. De kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jongvolwassenheid gevolgd. De publicatie in wetenschappelijk tijdschrift Journal of Allergy and Clinical Immunology staat online, zie: http://www.jacionline.org/article/S0091-6749(14)00063-3/fulltext
Belangrijke stap naar ontwikkeling astmavaccin. Kinderen die opgroeien op een veeboerderij zijn beter beschermd tegen astma en allergieën. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC, het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) en de Universiteit Gent (UGent). Zij vonden een causaal verband tussen de blootstelling aan zogenoemd ‘boerderijstof’ en bescherming tegen astma en allergieën en ontdekten ook hoe dat precies in zijn werk gaat. Deze vinding is een grote stap in de richting van een astmavaccin. De onderzoeksresultaten zijn zojuist gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science. Dat het drinken van rauwe koeienmelk bescherming biedt tegen allergieën, is een gekende volkswijsheid. Een 14-koppig onderzoeksteam, onder leiding van onder andere Bart Lambrecht, hoogleraar aan het Erasmus MC (ook verbonden aan het VIB en UGent) toonde nu aan dat deze stelling ook een solide wetenschappelijke basis heeft. Het was al langer vastgesteld dat kinderen die opgroeien op een veeboerderij beter beschermd zijn tegen astma en allergieën. Op de vraag waarom dat zo is, tastte de wetenschap tot voor kort in het duister. “Wat wij nu ontdekt hebben, is dat de link tussen boerderijstof en een bescherming tegen astma en allergieën echt bestaat. Daar zijn we achter gekomen door muizen bloot te stellen aan extracten van boerderijstof uit Duitsland en Zwitserland. Tests wezen uit dat deze muizen volledig beschermd waren tegen huisstofmijtallergie, de meest voorkomende vorm van allergie bij mensen’’, zegt Lambrecht. Naast dit causale verband ontdekten de wetenschappers ook het werkingsmechanisme: boerderijstof zorgt ervoor dat het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtwegen minder reageert op allergenen, zoals bijvoorbeeld huisstofmijt. “Dit effect wordt veroorzaakt door het eiwit A20, dat het lichaam produceert na contact met boerderijstof. Als we het A20-eiwit in het slijmvlies van de longen inactiveren, blijkt het boerderijstof niet meer in staat om allergie en astma af te remmen.” Deze bevindingen werden vervolgens ook getoetst bij patiënten. Daaruit bleek dat mensen die last hebben van allergieën en astma een tekort hebben aan het beschermende eiwit A20. Het verklaart waarom zij zo sterk reageren op allergenen. “Bovendien stelden we bij een testgroep van 2.000 kinderen die opgroeien op een boerderij vast dat het grootste deel beschermd is. Zij die echter nog steeds allergieën ontwikkelen en dus niet beschermd zijn, hebben een genetische variant van het A20-gen waardoor A20 niet naar behoren functioneert.” De conclusies van het team bieden openingen voor verder onderzoek. Zo proberen ze nu uit te zoeken welke actieve stof in het boerderijstof zorgt voor de bescherming. Als dat bepaald kan worden, is de ontwikkeling van een preventief medicijn tegen astma een mogelijke volgende stap. “We hebben al een idee dat een deel van het antwoord ligt bij endotoxines, bestanddelen van de celwanden van specifieke bacteriën. Maar ongetwijfeld zijn er nog meer actieve stoffen die een rol kunnen spelen. De ontdekking van de manier waarop boerderijstof beschermt, heeft de wetenschap hoe dan ook op het goede spoor gezet naar de ontwikkeling van een astmavaccin en nieuwe allergietherapieën. Er zijn echter nog verschillende jaren onderzoek nodig voor die tot bij de patiënt komen”, zegt mede-onderzoeksleider Hamida Hammad van het VIB en UGent. Dit onderzoek werd uitgevoerd aan de Universiteit Gent, binnen het Inflammatie Research Center van VIB in samenwerking met onderzoekers uit München, Rotterdam en Marseille.
Hoe meer paracetamol kinderen slikken, hoe vaker zij astmatische klachten hebben. Dat blijkt uit nieuw Spaans onderzoek. Paracetamol is de meest gangbare behandeling van koorts bij kinderen. Onder kinderen is astma de grootste chronische ziekte, meldt het Astma Fonds (binnenkort Longfonds). Kinderen die in hun eerste levensjaar waren behandeld met paracetamol hadden twee keer vaker dan normaal klachten, zoals piepende ademhaling en benauwdheid. Ook het gebruik van paracetamol in latere jaren verhoogt aanzienlijk (tot een factor 3) de kans op klachten bij jonge kinderen en jongeren. Er is volgens de onderzoekers een duidelijke relatie en het effect neemt toe als paracetamol vaker wordt gebruikt. Onderzoekers en longartsen uit de Spaanse streek Galicië onderzochten 20.000 kinderen en jongeren, op zoek naar een relatie tussen het gebruik van paracetamol en hoe vaak astma voor komt onder kinderen. In ‘The European Journal of Public Health Advance Access’ beschrijven de onderzoekers hoe ze ook factoren mee wogen als ouders met astma of huisdieren. In Nederland hebben 115.000 kinderen astma. “Het is belangrijk om te voorkomen dat nog meer kinderen deze longziekte krijgen”, zegt directeur Michael Rutgers van het Astma Fonds. “Bijvoorbeeld met een vaccin.” Dit voorjaar werd bekend dat Nederlandse onderzoekers een nieuwe stap zetten op weg naar een vaccin. Wetenschappers in Leiden, Rotterdam en Amsterdam vonden stoffen die bij astma de longen ‘koest houden’ bij onschuldige prikkels als pollen of huisstofmijt. Het Astma Fonds betaalde mee aan dit onderzoek. “Hoe eerder we een vaccin hebben, hoe beter”, zegt Rutgers. “We raden niemand af om te stoppen met paracetamol. Daar is meer onderzoek voor nodig. Bij twijfel over het effect van medicijnen is het altijd goed om te overleggen met je arts.”
Bijna iedereen kent wel iemand met astma. Een internationaal onderzoeksconsortium voor astmapreventie onder leiding van LUMC-wetenschapper Hermelijn Smits gaat de komende jaren op zoek naar manieren om deze longziekte de wereld uit te helpen. Ze zoeken de oplossing bij de commensalen: ‘goede’ micro-organismen die leven in en op ons lichaam. Hermelijn Smits“De afgelopen vijftig tot zeventig jaar is het aantal kinderen met een allergische aandoening, waaronder astma, alarmerend toegenomen. Inmiddels heeft ongeveer een op de tien schoolgaande kinderen in Nederland deze longziekte”, legt Smits uit. Dat is een probleem, want astma heeft een grote impact op je leven en vergroot de kans op andere longproblemen op latere leeftijd. Met het onderzoeksconsortium ‘A World Without Asthma (AWWA)’ wil Smits hier iets aan doen. Het consortium is het eerste onderzoek dat start binnen Longfonds | Accelerate: een vernieuwend en resultaatgericht internationaal samenwerkingsprogramma van het Longfonds. Om de oplossing te vinden gaat Smits terug naar wat waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van de ziekte is: onze moderne levensstijl. “Uit onderzoek weten we dat kinderen die opgroeien op een boerderij veel minder last hebben van allergieën en astma dan kinderen die opgroeien in de stad.” Waarschijnlijk heeft dat te maken met een grotere groep commensalen: ‘goede’ micro-organismen die rondzwerven in een landelijke omgeving. “Hoe meer verschillende commensalen in je omgeving, hoe beter je afweersysteem wordt opgevoed. Het leert niet te heftig te reageren op onschuldige stoffen uit de omgeving”, legt Smits. Eén manier om de populatie van commensalen in je lichaam te laten bloeien of het contact hiermee te vergroten, is door onbewerkte, natuurlijke voeding. Dat is precies wat het consortium gaat proberen. De komende jaren zullen ze bij 2700 peuters testen of het drinken van zo min mogelijk bewerkte boerderijmelk astma kan voorkomen. “We vergelijken kinderen die gewone melk drinken met kinderen die de ‘boerderijmelk’ drinken. In deze vrijwel onbewerkte melk zitten nog veel immuuncomplexen, vet- en suikerketens die goed zijn voor de darmflora en het afweersysteem van de peuter”, aldus Smits. Maar het consortium denkt verder dan alleen boerderijmelk. “Als het zo simpel was om astma de wereld uit te helpen, dan had iemand dat natuurlijk al bedacht en gedaan”, aldus Smits. “We verwachten dat door de boerderijmelk het aantal kinderen met astma 10 procent afneemt. Maar we realiseren dat er meerdere manieren zijn waarop commensalen ons beschermen tegen astma.” Daarom zoekt Smits, samen met Pieter Hiemstra van de afdeling Longziekten en Ron Hokke van de afdeling Parasitologie en de internationale partners, naar aanvullende strategieën. Zo denken ze aan het afremmen van afweersysteem en versterken van de longen door toediening van moleculen afkomstig uit boerderijstof of van parasitaire wormen. En zoekt zij samen met Marcel Reinders en Erik van den Akker van het Leiden Computational Biology Center naar manieren om op basis van genexpressie-patronen te kunnen voorspellen welke kinderen onvoldoende baat hebben bij de boerderijmelk en in aanmerking komen voor een aanvullende strategie. Op initiatief en onder regie van het Longfonds worden binnen Longfonds | Accelerate de krachten gebundeld van vooraanstaande onderzoekers van academische topinstituten, artsen, longpatiënten en maatschappelijke partners. Met het idee om door intensieve samenwerking en kennisdeling een versnelde medische doorbraak mogelijk te maken. Vanuit Longfonds | Accelerate krijgt AWWA de komende twee jaar 2 miljoen euro. Het Longfonds zet zich in om nog eens 4 miljoen voor de jaren daarna bijeen te brengen.
Bron: LUMC
Thuisgeborenen hebben een lagere kans om allergie en astma te ontwikkelen dan kinderen die in een ziekenhuis ter wereld komen. De verklaring hiervoor is dat de darm van pasgeborenen bij een ziekenhuisbevalling vaker wordt gekoloniseerd door de bacterie Clostridium difficile. Dit blijkt uit onderzoek van de Universiteit Maastricht. Het onderzoek, onderdeel van de grootschalige KOALA-studie, is deze week gepubliceerd in The Journal of Allergy and Clinical Immunology (JACI). Het belang van de publicatie wordt nog eens onderstreept door de vermelding van het artikel in de Editor’s highlights. Het onderzoek laat zien dat baby’s waarbij een maand na de geboorte de genoemde bacterie in de darm werd aangetroffen, een verhoogd risico hebben op eczeem en piepende ademhaling gedurende de kinderjaren. Tevens hebben deze kinderen een grotere kans op astma. Vooral bij kinderen met een erfelijke aanleg voor allergie of astma in de familie, zorgt een thuisbevalling voor een lager risico op allergie en astma in vergelijking met een ziekenhuisbevalling. In eerder onderzoek was al een verband aangetoond tussen keizersnede en astma-risico. Deze studie toont nu aan dat het niet zozeer de wijze van bevallen is, maar de plaats van de bevalling die het verschil in risico verklaart. Bovendien konden de onderzoekers voor het eerst aantonen dat kolonisatie met Clostridium difficile dit verschil verklaart, omdat thuisgeboren kinderen minder vaak met deze bacterie gekoloniseerd worden, en aanwezigheid van deze bacterie in de darmflora gepaard gaat met een hoger risico op eczeem en astma. Het onderzoek geeft inzicht in de rol van de darmflora in het vroege ontstaan van allergie en astma, en de mogelijkheden om deze aandoeningen te voorkómen door tijdig de darmflora bij te sturen. In de grootschalige KOALA geboortecohortstudie hebben de onderzoekers door middel van (door ouders ingevulde) vragenlijsten data verzameld over geboortekenmerken, leefstijlfactoren en huid-, luchtweg- en darmklachten vanaf de geboorte tot de leeftijd van zeven jaar. Bij ruim 1000 baby’s werden een maand na de geboorte ontlastingsmonsters afgenomen om de samenstelling van darmflora te bepalen. Op de leeftijden van een, twee, en zes tot zeven jaar werden bloedmonsters verzameld om de zogenaamde IgE-waarden te bepalen, die de mate van allergie aanduiden. KOALA staat voor Kind, Ouder en gezondheid: Aandacht voor Leefwijzen en Aanleg. Het KOALA-onderzoek is een geboortecohort-onderzoek waarin kinderen van ruim 2500 Nederlandse gezinnen worden gevolgd vanaf de zwangerschap. Het onderzoek richt zich op twee thema’s: ‘Allergie en Astma’ en ‘Groei en Ontwikkeling’. Het KOALA-onderzoek wordt uitgevoerd door Universiteit Maastricht in samenwerking met TNO Kwaliteit van Leven, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Louis Bolk Instituut (LBI) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).
Een nieuw middel tegen ernstig astma laat veelbelovende resultaten zien. Het is bedoeld voor patiënten bij wie pufjes niet helpen, waardoor ze langdurig aangewezen zijn op de ontstekingsremmer prednison, die veel nare bijwerkingen heeft. Met het nieuwe middel kon een groot deel van de patiënten helemaal zonder de ontstekingsremmer. ‘Al tientallen jaren wachten we op een beter alternatief voor prednison. Het lijkt erop dat we dat gevonden hebben’, zegt prof. dr. Liesbeth Bel, hoofd van de afdeling Longziekten van het AMC. Zij is eerste auteur van een artikel in The New England Journal of Medicine (NEJM) waarin de resultaten staan van een studie bij 135 patiënten met ernstig astma. Vanmiddag worden de resultaten bekendgemaakt op een congres in München. Het middel waar het om gaat, is mepolizumab, een biological (eiwit dat van nature in het lichaam voorkomt). Dit eiwit remt bepaalde witte bloedcellen die in grote hoeveelheden actief zijn bij mensen met ernstig astma. Mepolizumab is in 14 landen getest bij een groep van 135 patiënten. Het AMC behandelde er 13. ‘De mensen die meededen aan de studie, hebben ernstig astma. Dat betekent dat ze niet op inhalatiemedicijnen reageren. Ze krijgen nog steeds astma-aanvallen en hebben een slechte kwaliteit van leven. Ook hebben ze een minder goede longfunctie’, vertelt Bel. ‘Het enige wat longartsen hen kunnen bieden, zijn tabletten prednison.’ Deze ontstekingsremmer doet wat hij moet doen, maar de bijwerkingen liegen er niet om. Na verloop van tijd krijgt de patiënt een opgezwollen gezicht, botontkalking, een hoge bloeddruk of zelfs diabetes. Prednison maskeert ook infecties. Allemaal redenen waarom artsen het medicijn liever niet voor langere tijd voorschrijven. En ook patiënten gebruiken het niet graag omdat ze zich dan beroerd en depressief voelen. ‘Prednison is voor deze groep het enige middel dat hen uit het ziekenhuis houdt’, zegt Bel. ‘Ik heb in mijn hele carrière geen enkel alternatief gezien dat hen kan helpen. Maar de resultaten van deze studie zijn erg bemoedigend.’ In de dubbelblinde studie kregen patiënten die al vele jaren dagelijks prednison slikken eenmaal in de vier weken een injectie met mepolizumab of een placebo. Vervolgens werd de hoeveelheid prednison over een periode van een half jaar afgebouwd. Dat afbouwen ging door zolang de patiënten meldden dat ze zich goed voelden. Een groot aantal van hen kon helemaal stoppen met prednison. Anderen zijn nog aan het afbouwen of hebben de dagelijkse dosis prednison met gemiddeld vijftig procent kunnen terugbrengen. Bijwerkingen van het nieuwe middel waren er niet; de neveneffecten die gemeld werden, hadden meer met de astma te maken dan met de biological. Het aantal astma-aanvallen dat de patiënten met de prednison nog steeds hadden, verminderde door het nieuwe middel met eenderde. Bel: ‘Aan het eind van het onderzoek wilden de patiënten niet meer stoppen met mepolizumab. In een vervolgstudie kunnen ze daarmee doorgaan, ook degenen die een placebo kregen. Het nieuwe middel is momenteel alleen verkrijgbaar als je meedoet aan een onderzoek. Dit is nodig om de biological te kunnen registreren. Daarna moet mepolizumab nog op de markt worden toegelaten en moet de zorgverzekeraar bepalen wanneer het middel wordt vergoed.’ Voorlopig zijn patiënten met ernstig astma dus aangewezen op een trial. Er zullen nog meer studies komen, weet Bel, want inmiddels zijn meerdere farmaceuten bezig met het ontwikkelen van soortgelijke biologicals. .
Astma komt minder voor bij kinderen die opgroeien op de boerderij. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) zijn een verklaring op het spoor: stof van boerderijen blijkt veel meer bacteriën, schimmels en gisten te bevatten dan stof uit andere woonomgevingen. Hierdoor kan boerderijstof de beschermlaag van de longen versterken en herstel na schade bevorderen. In Nederland hebben een half miljoen mensen astma, meer danhonderdduizend kinderen hebben astma. Onder kinderenvan de boerderij komt astma minder voor. Wetenschappers zoeken naar een verklaring van dit ‘boerderij-effect’. Er zijn aanwijzingen dat het afweersysteem zich anders ontwikkelt als het regelmatig in contact komt met bacteriën, schimmels en gisten van dieren en in rauwe (onbewerkte) melk. Dr. Luciën van der Vlugt van het LUMC ziet in haar laboratoriumonderzoek met gekweekte longcellen dat stof afkomstig van de boerderij de beschermlaag van de longen sterker maakt. Uit ander onderzoek bekend is dat bij mensen met astma die beschermlaag juist is verzwakt. Astma voorkomen en genezen “Wat we leren van het boerderijstof, kan dus veel betekenen voor behandelingen in de toekomst”, zegt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds. “We willen astma voorkomen én genezen.” Van der Vlugt presenteerde haar studie eind april tijdens de Longdagen, het Nederlandse wetenschappelijke congres over longen. De studie was genomineerd voor de Longdagen Publieksprijs, voor veelbelovend onderzoek volgens een breed publiek. In het lab kweekten de onderzoekers cellen op uit de bekleding van de longen van mensen. Deze ‘epitheelcellen’ beschermen tegen ongewenste stoffen – zoals sigarettenrook, bacteriën en stoffen die een allergische reactie kunnen opwekken. Bij allergie en astma kan die beschermlaag gaan ‘lekken’, waarna het afweersysteem in actie komt. De wetenschappers verzamelden en analyseerden stof van de boerderij en stelden de cellen uit de longen daar aan bloot. Het boerderijstof bleek veel meer bacteriën, schimmels en gisten te bevatten dan stof uit andere woonomgevingen. De testen lieten zien dat boerderijstof de beschermlaag van de longen versterkt: er gingen minder ongewenste stoffen doorheen. Bovendien herstelden de cellen zich sneller in de aanwezigheid van boerderijstof.
Promotie: Marijke Amelink: ‘Insights into disease severity in adult asthma’. Astma wordt vaak gezien als een algemene ziekte, maar het wordt steeds duidelijker dat er verschillende subtypen zijn die een verschillende aanpak in behandeling nodig hebben. Van een van de subtypen, astma dat op volwassen leeftijd ontstaat, is nog maar heel weinig bekend. Amelink heeft onderzocht of er verschillende subtypen van dit ‘laat astma’ zijn en wat ernstig laat astma kenmerkt. Daarvoor heeft zij sputum en longfunctietesten afgenomen bij tweehonderd patiënten. Amelink concludeert dat er drie verschillende subtypen van laat astma zijn, waarvan twee ernstige vormen. Een vorm wordt gekenmerkt door weinig klachten maar veel ontstekingscellen in de longen. Een vorm wordt gekenmerkt door overgewicht en veel klachten, maar weinig ontstekingscellen. De patiënten met de meest ernstige vorm van astma worden vooral gekenmerkt door veel ontstekingscellen in de longen die bijna niet reageren op een behandeling, met daarbij ook veel kno-klachten (neuspoliepen). De verschillende subtypen van ernstig laat astma vragen om een hele gerichte en persoonlijke behandeling. Patiënten met veel ontstekingscellen in de longen hebben meer baat bij nieuwe, speciaal daarvoor bestemde medicatie, waarmee onlangs veelbelovende resultaten zijn behaald. In de groep met overgewicht neemt de astma vaak al flink af bij behandeling van het overgewicht en co-morbiditeit (reflux, suikerziekte, slaap-apneu).
De mannitoltest, een test waarbij poeder wordt geïnhaleerd om eventueel aanwezige ontstekingscellen te prikkelen, is een goede manier om uit te sluiten dat kinderen inspanningsastma hebben. Elin Kersten en haar UMCG-collega’s gebruikten de test als alternatief voor de inspanningstest, die niet alleen tijdrovend is en veel inspanning van de kinderen vergt, maar ook tot erge benauwdheid kan leiden. Astma, een chronische ziekte van de onderste luchtwegen, is een van de meest voorkomende chronische ziekten bij kinderen en jonge volwassenen in Nederland. De ziekte vormt niet alleen een belasting voor het kind en diens familie, maar ook voor de gezondheidszorg. Artsen moeten er immers voor zorgen dat kinderen met astma de juiste medicijnen krijgen en dat hun situatie goed gevolgd wordt. Zo’n 80 tot 90% van alle astmatische kinderen heeft ook inspanningsastma: bij hen reageren de luchtwegen overgevoelig op inspanning. De inspanningstest is de meest natuurlijke ‘real life’ test om inspanningsastma vast te stellen, maar er zijn volgens Kersten ook nadelen aan verbonden. Niet alleen is er dure apparatuur en speciaal opgeleid personeel voor nodig, kinderen worden ook blootgesteld aan relatief zware fysieke inspanning en een oncontroleerbare daling in hun longfunctie. Kersten en haar collega’s namen bij 33 kinderen met astma een inspannings- en een mannitoltest af. Ze concluderen dat die laatste test een goed alternatief is voor de inspanningstest. De mannitoltest blijkt vooral geschikt om inspanningsastma uit te sluiten. Kersten ontdekte verder dat luchtwegverwijdende medicijnen (β2-agonisten) de luchtwegen gevoeliger maken voor indirecte prikkels. Kinderen die met die medicijnen stopten, herstelden sneller van een inspannings- of mannitoltest. Dit pleit volgens de promovenda voor meer onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van deze medicijnen bij jonge kinderen. Elin Kersten (1985) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij het Medisch Spectrum Twente en het Universitair Medisch Centrum Groningen, binnen het UMCG-onderzoeksinstituut GUIDE en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD. Het onderzoek werd onder andere gefinancierd door de stichting Pediatrisch Onderzoek Enschede. Kersten werkt als kinderarts fellow- en onderzoeker kinderlongziekten in het UMCG.
Mannen en vrouwen met een milde vorm van astma hebben duidelijke verschillen in hun longen. Dat blijkt uit onderzoek van Groningse immunologen. Wanneer de onderzoekers weefsel uit de luchtwegen van mannen of vrouwen met astma bekeken, vonden ze met name verschillen in een bepaald type ontstekingscellen. ‘Dit onderzoek laat zien dat we bij het zoeken naar andere of betere medicijnen tegen astma veel meer rekening moeten houden met de verschillen tussen mannen en vrouwen’, zegt professor Barbro Melgert, hoogleraar Farmaceutische immunologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voor het onderzoek werden monsters verzameld van 138 astmapatiënten en 50 gezonde controle personen. De verschillen tussen mannen en vrouwen met milde astma zaten met name in de zogeheten macrofagen. Dat zijn afweercellen die resten van vreemde, of eigen dode cellen kunnen opruimen. Eerder lieten de Groningse onderzoekers al zien dat mannen en vrouwen met astma anders reageren op ontstekingsremmers (inhalatie-corticosteroïden). Waar de achteruitgang in longfunctie bij mannen werd gestopt door gebruik van de ontstekingsremmers, was dit bij vrouwen niet het geval. ‘We kunnen deze twee onderzoeken niet één-op-één aan elkaar koppelen’, erkent Melgert. ‘Maar het is wel goed voor te stellen dat het verschil in ontstekingscellen tussen mannen en vrouwen met astma ook gevolgen kan hebben voor de behandeling.’ ‘Tot nu toe zijn er nog niet veel verschillende mogelijkheden om astma goed te behandelen’, stelt Melgert. ‘We hebben de ontstekingsremmers en luchtwegverwijders. Daar komen de laatste tijd heel specifieke geneesmiddelen bij, de zogeheten biologicals, die gericht bepaalde ontstekingsfactoren kunnen uitschakelen. Maar met ons onderzoek laten we zien dat er bij de verdere zoektocht naar andere medicijnen ook goed rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen.’
Bron: NRS, Netherlands Respiratory Society, Maastricht University Medical Centre
Patiënten met ernstige astma hebben een bijna negen keer verhoogde kans op longembolie, bij personen met een milde vorm is de kans ruim drie keer zo groot. Dit blijkt uit een studie van de afdeling Longziekten van het AMC, die vandaag is gepubliceerd in het European Respiratory Journal. Bij een longembolie wordt een belangrijk bloedvat in de longen afgesloten door een bloedpropje en dit kan schade geven aan de longen. Volgens onderzoeker dr. Christof Majoor van het AMC is voor de eerste keer vastgesteld dat dit verband bestaat. ‘Deze bevinding heeft gevolgen voor de behandeling van astma. Een deel van de patiënten wordt behandeld met prednison, een ontstekingsremmer, die mogelijk ook effect heeft op de vorming van bloedstolsels. We onderzoeken nu, via een subsidie van het Astmafonds (binnenkort Longfonds), of prednison inderdaad de bloedstolling versterkt en of het zin heeft om ernstige astmapatiënten ook antistollingsmiddelen voor te schrijven.’ Het verband tussen astma en longembolie werd wel vermoed, maar was nooit in een studie vastgesteld. Majoor en zijn collega’s onderzochten 648 personen met astma tussen de 18 en 88 jaar. Hun medische conditie werd vergeleken met die van de gezonde populatie. Daaruit kwamen de grote verschillen in het ontstaan van bloedpropjes in de longen aan het licht. De precieze oorzaak van die stolsels in het bloed is nog onduidelijk. Het is bekend dat chronische longaandoeningen de kans op embolie vergroten. De ontsteking van de longen kan effect hebben op stoffen die bij de bloedstolling zijn betrokken. Ook de gebruikte medicijnen bij de behandeling van astma, zoals prednison, spelen hierbij mogelijk een rol. Een voor de hand liggende oplossing bij de behandeling van ernstig astma is het voorschrijven van antistollingsmiddelen. Majoor: ‘Daaraan hebben wij ook gedacht en we onderzoeken nu in een kleine groep patiënten of dit zinvol is. Omdat deze behandeling ook nadelen kan hebben, zoals een bloeding elders in het lichaam, bijvoorbeeld de maag, moet je je ook afvragen hoeveel patiënten je ten onrechte gaat behandelen om één longembolie te voorkomen.
De elektronische neus kan voorspellen of behandeling met ontstekingsremmers helpt bij mensen met astma. De eNose analyseert de adem van de patiënt en voorspelt beter dan de bestaande methoden hoe de patiënt reageert op het medicijn. Dat blijkt uit onderzoek door het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) is opgetogen: “Een elektronische neus is snel, is weinig belastend voor patiënten en kan steeds meer”, zegt directeur Michael Rutgers. Bij mensen met astma raken de longen ontstoken – ontstekingsremmers behoren dan ook vaak tot de behandeling. “De eNose kan beter voorspellen wat de reactie zal zijn op ontstekingsremmers dan de ‘gouden standaard’ die nu wordt gebruikt: de meting van ontstekingscellen in opgehoest slijm”, zegt onderzoeker Marc van der Schee. “Soms moet je dat ophoesten stimuleren met behulp van zout water. Dat is bewerkelijk en onaangenaam.” De eNose is een apparaat dat een handvol stoffen kan meten in uitademingslucht. Door ‘training’ leerden de onderzoekers de neus welke combinaties van stoffen bij een bepaald type astmapatiënt horen. Astma kent vele gedaanten, met verschillende behandelingen. Voor een arts is op voorhand meestal niet duidelijk welk middel zal werken. “Patiënten met een specifiek type ontstekingscellen in het slijm uit hun luchtwegen, de eosinofiele bloedcellen, lijken baat te hebben bij het gebruik van ontstekingsremmers, zoals steroïden. Vandaar dat nu nog wordt gezocht naar die cellen in het opgehoeste slijm”, aldus Van der Schee. Het meten aan de uitademing met de eNose is veel sneller en minder belastend voor de patiënt. Voor zijn onderzoek vergeleek Van der Schee de voorspellende waarde van beide methodes. Tot zijn verbazing kon de eNose nog beter dan de sputumanalyse voorspellen of een patiënt baat zou hebben bij behandeling van twee weken met steroïden tabletten. Het Longfonds is opgetogen over elektronische neuzen in de zorg bij longziekten. “Eerder was al duidelijk dat ze helpen bij de diagnose van longziekten. En nu ook bij de keuze voor behandeling. En dat met een eenvoudige methode, die voor mensen met een longziekte weinig belastend is”, zegt directeur Michael Rutgers. Het Longfonds juicht de ontwikkeling van elektronische neuzen van harte toe. Ook professor Peter Sterk, hoogleraar pathofysiologie bij het AMC, is hoopvol gestemd over de eNose. “We hopen dat we op termijn met een eenvoudige ‘spreekkamertest’ voldoende hebt aan wat opgevangen adem voor de diagnose en gerichte behandeling van astma en andere longziekten.” Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen.
Inspanningsastma bij kinderen leidt tot een slechtere kwaliteit van leven. Deze vorm van astma is vaak een teken dat de longziekte niet goed onder controle is. De in Nederland vaak aanwezige droge en koude lucht waarin de inspanning moet worden geleverd, versterkt de obstructie van de luchtwegen waardoor inspanningsastma ontstaat. Dit constateert Jean Driessen in een onderzoek dat hij bij kinderen met astma op een ijsbaan in Enschede heeft uitgevoerd. De lucht boven de ijsvloer is constant en bootst de typische Nederlandse wintersituatie goed na. Kinderen met astma moesten gedurende zes minuten hardlopen op een loopband die op de ijsbaan stond. Voor en na de test werd de longfunctie gemeten. Bij inspanningsastma treedt een vernauwing van alle luchtwegen op, waarna de grote luchtwegen het vlotste herstel laten zien. De luchtwegobstructie ontstaat bij een groot deel van de kinderen tijdens inspanning, wat plezier in sport en spel ernstig kan beperken. De helft van de kinderen ervaart vijftien minuten na het staken van de inspanning nog een beperking van hun inademing. Dit kan een langer durend gevoel van benauwdheid geven. Ten slotte blijkt dat kinderen met astma met een slechte longfunctie én een hoge Body Mass Index (BMI) een grotere kans hebben op inspanningsastma. Hoe deze relatie precies tot stand komt, moet vervolgonderzoek uitwijzen.
Kinderen die rondom de geboorte of in de eerste vier levensjaren blootgesteld zijn aan stress, hebben een grotere kans om voor hun zestiende levensjaar astma te ontwikkelen. Dit blijkt uit onderzoek dat werd gefinancierd door het Longfonds (voorheen Astma Fonds). Onderzoekster Nienke Vink van de Rijksuniversiteit Groningen kwam tot deze conclusie. Zij deed onderzoek naar de hedendaagse toename van het aantal mensen met astma. Welke mechanismen hierbij een rol spelen, is echter nog grotendeels onduidelijk. Of iemand astma ontwikkelt, is afhankelijk van genetische factoren en omgevingsfactoren, zoals blootstelling aan sigarettenrook en huisstofmijt. Toch kunnen deze factoren de toename van het aantal mensen met astma niet helemaal verklaren. Nienke Vink ontdekte met haar onderzoek een nieuwe risicofactor: blootstelling aan psychosociale stress. Het meemaken van een stressvolle gebeurtenis in de eerste vier jaar, zoals het overlijden van een familielid of de scheiding van ouders, bleek vaker tot het ontwikkelen van astma te leiden. Een deel van het effect van stress rondom de geboorte op het ontwikkelen van astma kan echter verklaard worden door het roken van de moeder tijdens de zwangerschap. Voor haar onderzoek maakte Vink gebruik van de gegevens van onderzoeksproject TRAILS, waarin 2.230 jongeren van hun 10de tot hun 25ste jaar worden gevolgd.
Een klein deel van de mensen met astma groeit volledig over die ziekte heen, blijkt uit onderzoek van promovendus Franke Volbeda. Sommige astmapatiënten hebben op een gegeven moment geen klachten of luchtwegafwijkingen meer, ook niet als ze stoppen met hun medicijnen. Of de astma ook echt in "complete remissie" gaat stond tot nog toe niet vast, omdat bij veel patiënten nog steeds overgevoelige luchtwegen werden gevonden als dit werd getest. Volbeda vergeleek de ontstekingsreactie in de luchtwegen na inademen van een prikkelende stof, AMP, bij astmapatiënten met en zonder overgevoelige luchtwegen. De eerste groep liet na het inademen van AMP een toename van ontstekingscellen zien, de tweede niet. "Dit zou erop kunnen wijzen dat deze laatste groep ook echt volledig over de astma is heengegroeid", schrijft Volbeda. Volbeda onderzocht ook biopten uit de luchtwegwand. Hij vond bij patiënten in complete remissie (en zonder reactie op AMP en histamine) relatief weinig eosinofiele ontstekingscellen. Dit zijn cellen die, eenmaal geactiveerd, stoffen uitscheiden die voor veel schade aan de luchtwegen kunnen zorgen. Een opvallende bevinding is verder dat een verdikt basaalmembraan - hét kenmerk van astma - even dik is bij patiënten als bij ex-patiënten. Volgens Volbeda is die dan ook niet bepalend voor de overgevoeligheid van de luchtwegen. Franke Volbeda (Groningen, 1976) studeerde geneeskunde in Groningen. Hij deed zijn promotieonderzoek bij het Groningen Research Institute for Asthma and COPD van het UMCG. Het werd medegefinancierd door het Nederlands Astma Fonds en GlaxoSmithKline. Volbeda is in opleiding tot internist in het Martini Ziekenhuis en zal over een half jaar zijn opleiding voortzetten in het UMCG.
Wie regelmatig levertraan slikt, loopt meer kans op astma. Noorse wetenschappers denken dat er een verband is met de grote hoeveelheid vitamine A in levertraan. Dat meldt het Astma Fonds (in januari Longfonds). Levertraan is een dierlijke olie uit vissen, rijk aan vitamine A, D en andere belangrijke stoffen. Tot halverwege de 20ste eeuw was levertraan een veelgebruikt middel, ook in Nederland. Volwassenen die minstens een maand lang levertraan slikten, hebben een hogere kans op astma. Dat blijkt uit vragenlijsten die elke tien jaar door groepen Noren worden ingevuld over hun gezondheid en leefstijl. Van degenen die dagelijks levertraan slikten, had tien jaar later 4,4 procent astma. Van hen die dat niet deden, bleef het percentage onder de 3 procent. Factoren als leeftijd en rookgedrag zijn meegewogen, maar blijken geen verklaring voor het verschil. In levertraan zit veel vitamine A. Iedereen heeft dat nodig, maar niet teveel. Waarschijnlijk maakt een stof in levertraan de kans op astma groter, zo denken de onderzoekers. Al eerder bleek dat vitamine A een rol speelt bij (ongeneeslijke) ziekten. Andere stoffen in levertraan leiden niet tot astma, bewees eerder onderzoek al. Gelukkig bevatten capsules levertraan tegenwoordig vier keer minder vitamine A dan vroeger. Of de kans op astma nu ook kleiner is dan vroeger, moet nader worden onderzocht.
Lonneke van der Mark: ‘Children with asthma in general practice: the development of the clinical asthma prediction score ‘. Op basis van vijf risicofactoren is astma bij kinderen het beste te voorspellen. Leeftijd, familieonderzoek, een slaapstoornis als gevolg van piepende ademhaling, piepende ademhaling zonder dat er sprake is van griep en bepaalde allergietests zijn voldoende om de klinische astma predict score of CAPS vast te stellen. Huisartsen kunnen zo bij peuters en kleuters gemakkelijk astma constateren. In deze leeftijdsgroep is astma moeilijk te diagnosticeren; in de eerstelijnszorg bestond dan ook behoefte aan betere diagnostiek voor kinderen met aanhoudende klachten aan de luchtwegen. Een CAPS-score ligt altijd tussen nul en 11 punten. CAPS lager dan drie betekent dat de kans op astma kleiner is dan circa 22 procent en een score van zeven of hoger betekent dat het kind een kans heeft van ongeveer 74 procent op astma. Op basis van de CAPs-score kunnen ouders en huisarts dus beslissen of een kind bij een verdenking van astma nader moet worden onderzocht. Bij een lage score kan worden gewacht, bij een hoge score is actie vereist.
Astmapatiënten bij wie de kleine luchtwegen minder goed functioneren, hebben vaker last van ademhalingsklachten na inspanning of na prikkels zoals mist of koude lucht, dan patiënten bij wie die kleine luchtwegen nog wel goed werken. Dat concludeert Erica van der Wiel. Om een beter onderscheid te kunnen maken tussen patiënten met en zonder verminderde kleine luchtwegfunctie, ontwikkelde zij een vragenlijst die nu in een groot onderzoek wordt getest. Bij mensen met astma zijn de luchtwegen chronisch ontstoken. Dat ontstekingsproces kan zowel de grote als de kleine luchtwegen aantasten. Sinds enkele jaren zijn er nieuwe inhalatiemedicijnen beschikbaar met kleine deeltjes. Een voordeel van de nieuwe medicijnen is dat de geïnhaleerde kleine deeltjes niet alleen de grote, maar ook de kleine luchtwegen kunnen bereiken en daar naar verwachting een gunstig effect hebben. Wetenschappers wisten echter nog niet of (en welke) astmapatiënten daadwerkelijk last hebben van vernauwing in deze kleine luchtwegen. Om die vraag te beantwoorden, bestudeerde Van der Wiel eerder onderzoek van anderen en voerde ze zelf nieuw onderzoek uit. Op basis van literatuuronderzoek concludeert ze dat een verminderde kleine luchtwegfunctie bij astma verband houdt met een slechtere controle van de astma, vaker optreden van luchtwegklachten, nachtelijke klachten, inspanningsklachten en ernstiger hyperreactiviteit op allergenen. Deze bevindingen werden vervolgens getest in onderzoek in een kleine groep van 58 astmapatiënten, en een grote studiepopulatie van 3.155 astmapatiënten. Niet alle bevindingen werden in Van der Wiels eigen onderzoek bevestigd, maar dat zou volgens haar ook door de vragenlijsten kunnen komen. Daarom ontwikkelde ze een nieuwe vragenlijst om specifiek afwijkingen aan de kleine luchtwegen te kunnen vaststellen. Deze vragenlijst wordt momenteel op betrouwbaarheid en bruikbaarheid getoetst. Erica van der Wiel (1986) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door een niet-gedefinieerde subsidie van Chiesi Pharmaceutical. Van der Wiel is in opleiding tot longarts in het UMCG en doet nu haar vooropleiding in het Medisch Centrum Leeuwarden.
Bijna één op de drie peuters heeft symptomen van astma, te weten piepen op de borst, benauwdheid of kortademigheid. Hieronder valt ook het gebruik van inhalatiecorticosteroïden. Bij de meeste kinderen gaan de klachten binnen een tot twee jaar over. Ongeveer 5% van de kinderen blijft klachten houden en heeft die nog op 12-jarige leeftijd. Meer jongens dan meisjes hebben astmasymptomen en kinderen van ouders met astma of allergie hebben een sterk verhoogd risico. Kinderen met astmasymptomen hebben vaak ook een allergie, eczeem of neusklachten. Dit blijkt uit het zogenoemde PIAMA-onderzoek, waarin kinderen zijn gevolgd vanaf hun geboorte tot de leeftijd van 12 jaar. PIAMA is een lopend onderzoek dat wordt uitgevoerd door het RIVM, de Universiteit van Utrecht, het UMC Groningen, het Erasmus MC in Rotterdam en Sanquin Research in Amsterdam. Psychisch even gezond. Desondanks zijn kinderen met astmasymptomen psychisch even gezond als kinderen zonder astmasymptomen. Zij zijn ook even tevreden over hun vriendschappen, hun uiterlijk, hun prestaties op school en bij gym en hun vrijetijdsbesteding. Op school presteren zij net zo goed als andere kinderen. Bovendien zijn ze even vaak lid van een sportclub, hoewel 30% van de kinderen met astmasymptomen medicijnen gebruikt bij het sporten. Download rapport.
"Paediatric asthma, obesity, and exercise: secondary Prevention of asthma by a weight reduction intervention". Tijdens het spreekuur van de kinderarts is het kind met astma en obesitas een veel geziene patiënt. Uit dit proefschrift blijkt dat de relatie tussen obesitas en astma het sterkst is bij meisjes. Daarnaast blijkt dat Nederlandse kinderen (met en zonder astma) veel minder bewegen dan geadviseerd wordt. Daarom worden concrete beweegadviezen voor kinderen met astma gegeven. Om te onderzoeken of gewichtsverlies astma positief beïnvloedt, hebben kinderen met astma en overgewicht meegedaan aan een gewichtsverliesprogramma. Zij hadden na 18 maanden een milde gewichtsafname en verbetering in longfunctie en astmaklachten. Dezelfde verbeteringen waren er echter ook in de controlegroep. Uit een kwalitatieve studie bleek dat de afwezigheid van verwachtingen bij de interventie deelnemers, en de moeite om het programma te combineren met de dagelijkse activiteiten redenen waren voor de relatief hoge uitval en lage effectiviteit.
Een niet goed functionerend luchtwegepitheel – het bedekkende weefsel in de luchtwegen met een barrièrefunctie voor allergenen – speelt, samen met beschadigingen in de cel-cel contacten, een cruciale rol in het ontstaan van de ontwikkeling van allergisch astma. Tot die conclusie komt Sijranke Post in haar promotieonderzoek. Omdat de aanleg voor astma erfelijk is, denkt men dat de ontwikkeling van astma het resultaat is van een interactie tussen genetische en omgevingsfactoren. Verschillende studies hebben laten zien dat de ontwikkeling van astma gerelateerd is aan blootstelling op jonge leeftijd aan een virusinfectie en/of allergenen (zoals huisstofmijt). Veel van de onlangs ontdekte astmagevoeligheidsgenen komen tot expressie in het luchtwegepitheel. Sijranke Post ging daarom na welke veranderingen in die laag cellen van belang zouden kunnen zijn voor de ontwikkeling van astma. De promovenda ontdekte dat een bepaald soort huisstofmijtextract de barrièrefunctie van het epitheel het sterkst verminderde. Ook concludeert ze dat dit extract zorgt voor een sterk verhoogde aanmaak van een ontstekingsbevorderend stofje (chemokine CCL20), en voor het verlies van het cel-cel contacteiwit E-cadherine, met celbeschadigingen tot gevolg. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of verlies aan E-cadherine doorslaggevend is voor het ontwikkelen van allergische gevoeligheid en astma.
Pim-1, een eiwit dat een belangrijke rol speelt in de overleving van cellen, beschermt de cellen die onze luchtwegen bekleden tegen schadelijke effecten van sigarettenrook en huisstofmijt. Dat stelde UMCG-onderzoeker Maaike de Vries vast. Maar het eiwit blijkt een dubbele rol te spelen en is ook betrokken bij een verergering van virus-gerelateerde astmaklachten; remming van het eiwit in het laboratorium bleek het vermenigvuldigen van virussen af te kunnen remmen. Deze dubbele resultaten zijn volgens De Vries meer dan voldoende rechtvaardiging voor vervolgonderzoek. Bij mensen met astma reageren de longen overgevoelig op prikkels zoals sigarettenrook, virussen en huisstofmijt. Deze omgevingsfactoren spelen ook een belangrijke rol in het verergeren van astmaklachten. De Vries onderzocht wat de rol is van de drie omgevingsfactoren op de cellen die de luchtwegen bekleden, de epitheelcellen. Ze keek daarbij vooral naar de rol van het eiwit Pim-1. De Vries ontdekte dat het eiwit niet alleen beschermt tegen schadelijke prikkels, maar dat het ook betrokken is bij het vermenigvuldigen van virussen in de luchtwegen. Onderdrukking van het eiwit met medicijnen kan volgens haar mogelijk een nieuwe behandeling zijn voor verergering van astmaklachten door een virus. Hiervoor zijn nu nog amper behandelingen beschikbaar. Maar vervolgonderzoek moet bovenal duidelijk maken wat uiteindelijk zwaarder weegt: onderdrukking van Pim-1 bij astmaklachten door een virus om zo de verspreiding van het virus te remmen, of de beschermende rol die Pim-1 van nature heeft tegen sigarettenrook en huisstofmijt. Maaike de Vries (1985) studeerde Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij onderzoeksinstituut GSMS en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd uitgevoerd in het UMCG en in het General Hospital in Southampton (Verenigd Koninkrijk) en werd onder andere gefinancierd door het UMCG, European Respiratory Society (ERS), Stichting Astmabestrijding en de J.K. de Cock Stichting. De Vries is nu als onderzoeker verbonden aan de afdeling Pathologie van het UMCG.
(Marianne van de Pol: ‘Allergic asthma: environmental factors challenging the immune system’.) Na het gebruik van probiotica is de allergische respons van astmapatiënten die gevoelig zijn huisstofmijt minder dan in patiënten die een placebo kregen. Ook is de dagelijks gemeten longfunctie in de probiotica-groep verbeterd. Dat blijkt uit onderzoek van Marianne van de Pol naar de rol van omgevingsfactoren op het ontstaan van astma. De laatste decennia is er in landen met een Westerse levensstijl een forse toename van het aantal mensen met allergische aandoeningen. Van de Pol onderzoekt de invloed van omgevingsfactoren zoals allergenen, een bacteriële celwand component (LPS) en bacteriën (probiotica) op de ontwikkeling en het voortduren van de allergische ontstekingsactiviteit bij astma. Behalve het onderzoek naar de effecten van probiotica op astma heeft ze de allergische respons bestudeerd van proefdierwerkers die al dan niet overgevoelig werden voor ratten. Doel was inzicht te krijgen in de immunologische mechanismen die ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van allergisch astma. De ontwikkeling van rat-gerelateerde allergische klachten ging gepaard met een toename in de ratallergeen-specifieke allergische respons van witte bloedcellen. Verder bleek dat de witte bloedcellen van allergische astmapatiënten minder responsief zijn op het alom aanwezige LPS dan bij personen zonder allergie. Toevoeging van LPS aan huisstofmijt kon de allergische respons onderdrukken. Het lijkt erop dat LPS een belangrijke sturende rol heeft in de ontwikkeling van allergie en dat allergische individuen minder goed reageren op de huidige lage concentraties van LPS binnenshuis.
Astma is een veelvoorkomende chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen die wordt gekenmerkt door terugkerende symptomen, belemmering van de luchtstroom en bronchospasme. De luchtweg-gladde spier draagt in belangrijke mate bij aan deze toegenomen vernauwing, middels samentrekking, toename in massa, of aanmaak van ontstekingsfactoren. Waar het de gladdespier betreft richten de huidige therapieën voor astma zich voornamelijk op luchtwegverwijding, maar voor de overige kenmerken, waaronder toegenomen massa, bestaat er nog geen specifieke behandelingsstrategie. In zijn proefschrift gaat Tim Koopmans in op de rol van zogenaamde WNT groeifactoren bij deze processen. 'We laten zien dat WNT groeifactoren op vele vlakken kunnen bijdragen aan de pathofysiologie van astma. Dit hebben we aangetoond met luchtweggladdespiercellen die we in kweek hebben gebracht, maar ook met transgene muizen die WNT groeifactoren overproduceren in de spier. Uit deze modellen hebben we geleerd dat de factor WNT-5A, die in de spier bij astma verhoogd aanwezig is, contractiliteit van de spier bevordert, en tevens wordt uitgescheiden door de cel, waar het ontstekingsbevorderende interactie kan aangaan met naburige ontstekingscellen. Ook blijken WNT groeifactoren betrokken bij spierverdikking. In allergeen-behandelde muizen kon spierverdikking worden voorkomen door deze signaaltransductieroute farmacologisch te remmen. Dit onderzoek toont aan dat WNT groeifactoren, in het bijzonder WNT-5A, bijdragen aan de chronische pathologie van allergisch astma. Farmacologische inhibitie van WNT groeifactoren kan zowel luchtwegverwijdend als ontstekingsremmend werken en tevens de spiermassa terugdringen. Zo creëert het onderzoek nieuwe inzichten in mogelijke toekomstige therapieën gericht op de chronische component van astma, waaronder spierverdikking, waarvoor tot op heden nog geen farmacologische behandeling bestaat.'
Bron: RUG
Loes Kistemaker laat voor het eerst zien dat acetylcholine selectief via M3-receptoren bijdraagt aan ontsteking en structurele veranderingen in de luchtwegen bij astma en chronisch obstructief longlijden (COPD). Tevens vond zij de eerste aanwijzing dat ontsteking bij COPD wordt bevorderd door acetylcholine-afgifte uit zenuwen. Dit suggereert dat patiënten met astma of COPD meer baat zouden kunnen hebben bij M3-selectieve blokkers dan aanvankelijk gedacht. Het doel van het promotieonderzoek van Kistemaker was de rol te onderzoeken die acetylcholine speelt bij de chronische ontsteking die kenmerkend is voor astma en COPD. Ook wilde zij achterhalen via welke subtypen muscarine-receptoren dit precies werkt. Dit, om specifiekere behandeling van astma en COPD mogelijk te maken. Astma en COPD zijn veel voorkomende chronische longziekten, die gekenmerkt worden door toegenomen luchtwegvernauwing, wat leidt tot ademhalingsproblemen. De signaalstof acetylcholine, die onder andere wordt vrijgemaakt bij stimulatie van zenuwen in de luchtwegen, draagt in belangrijke mate bij aan deze luchtwegvernauwing door contractie van spieren rond de luchtwegen en slijmproductie. Om deze reden worden patiënten met obstructieve longziekten vaak behandeld met muscarine-receptorblokkers, om de effecten van acetylcholine op deze muscarine-receptoren tegen te gaan. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat acetylcholine tevens bij zou kunnen dragen aan de chronische ontsteking en structurele veranderingen in de luchtwegen die kenmerkend zijn voor astma en COPD. De resultaten van Kistemakers onderzoek laten zien dat de zogenaamde muscarine-M3-receptoren hierin een belangrijke rol spelen. Zowel ontsteking na blootstelling aan sigarettenrook als structurele veranderingen in de luchtwegen na blootstelling aan allergeen zijn verminderd bij muizen die geen M3-receptor bezitten, terwijl dit niet geldt als ze geen M1- of M2-receptor bezitten. Door op een slimme manier gebruik te maken van muizen die de muscarine-M3-receptor alleen missen in structurele cellen dan wel in ontstekingscellen, laten we zien dat dit bij sigarettenrook voornamelijk gemedieerd wordt door M3-receptoren op structurele cellen van de longen, en niet door M3-receptoren op ontstekingscellen. Acetylcholine wordt niet alleen afgegeven door zenuwcellen, maar kan ook geproduceerd worden door andere cellen. Kistemaker toont aan dat dit zogenaamde non-neuronaal acetylcholine betrokken is bij de toename in slijmbekercellen in het epitheel en dus een rol speelt bij overmatige slijmproductie. Bij patiënten met COPD lijkt acetylcholine ook een ontstekingsbevorderende rol te spelen, want blokkade van acetylcholine-afgifte door verbreking van de zenuwbaan in de luchtwegen zorgt voor een afname in luchtwegontsteking. Loes Kistemaker deed haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van het Groningen Institute of Pharmacy. Het werd gefinancierd door het Longfonds. Het onderzoek valt binnen het langlopende onderzoeksproject van Reinoud Gosens en Herman Meurs naar de rol van muscarine-receptoren in luchtwegziekten.
Astma is een veelvoorkomende chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen die wordt gekenmerkt door terugkerende symptomen, belemmering van de luchtstroom en bronchospasme. De luchtweg-gladde spier draagt in belangrijke mate bij aan deze toegenomen vernauwing, middels samentrekking, toename in massa, of aanmaak van ontstekingsfactoren. Waar het de gladdespier betreft richten de huidige therapieën voor astma zich voornamelijk op luchtwegverwijding, maar voor de overige kenmerken, waaronder toegenomen massa, bestaat er nog geen specifieke behandelingsstrategie. In zijn proefschrift gaat Tim Koopmans in op de rol van zogenaamde WNT groeifactoren bij deze processen. 'We laten zien dat WNT groeifactoren op vele vlakken kunnen bijdragen aan de pathofysiologie van astma. Dit hebben we aangetoond met luchtweggladdespiercellen die we in kweek hebben gebracht, maar ook met transgene muizen die WNT groeifactoren overproduceren in de spier. Uit deze modellen hebben we geleerd dat de factor WNT-5A, die in de spier bij astma verhoogd aanwezig is, contractiliteit van de spier bevordert, en tevens wordt uitgescheiden door de cel, waar het ontstekingsbevorderende interactie kan aangaan met naburige ontstekingscellen. Ook blijken WNT groeifactoren betrokken bij spierverdikking. In allergeen-behandelde muizen kon spierverdikking worden voorkomen door deze signaaltransductieroute farmacologisch te remmen. Dit onderzoek toont aan dat WNT groeifactoren, in het bijzonder WNT-5A, bijdragen aan de chronische pathologie van allergisch astma. Farmacologische inhibitie van WNT groeifactoren kan zowel luchtwegverwijdend als ontstekingsremmend werken en tevens de spiermassa terugdringen. Zo creëert het onderzoek nieuwe inzichten in mogelijke toekomstige therapieën gericht op de chronische component van astma, waaronder spierverdikking, waarvoor tot op heden nog geen farmacologische behandeling bestaat.'
Bron: LUMC
Het proefschrift van Kuldeep Kumawat beschrijft de moleculaire signaleringsroutes en factoren die betrokken zijn bij de luchtwegremodeling (structurele veranderingen in de luchtwegen) bij astma die door WNT worden gemedieerd. Zijn onderzoeksresultaten bieden verschillende potentiële aangrijpingspunten die gebruikt kunnen worden voor therapeutische interventie. Astma is een chronische obstructieve longaandoening die miljoenen mensen wereldwijd beïnvloedt. Verschillende genetische factoren en omgevingsfactoren kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van astma. Structurele veranderingen die in de luchtwegen optreden, luchtwegremodeling genoemd, zijn een pathofysiologisch kenmerk van astma, die ertoe kunnen leiden dat de longfunctie afneemt naarmate de ziekte ernstiger wordt. Er is weinig bekend over de factoren en mechanismes die luchtwegremodeling veroorzaken en er is geen behandeling of interventie mogelijk die deze luchtwegremodeling specifiek aanpakt. Kumawat beschrijft de moleculaire mechanismes die betrokken zijn bij luchtwegremodeling waarbij de specifieke focus ligt op WNT-signalering. WNT-signalering is betrokken bij de ontwikkeling van organen zoals de longen en ook bij verschillende ziektes, waaronder kanker en fibrose. Kumawat heeft de rol van WNT-signalering onderzocht met betrekking tot de regulatie van verschillende aspecten van luchtwegremodeling. In gladde luchtwegspiercellen van astmapatiënten heeft hij een verhoogde WNT-5A expressie aangetoond. Mat vervolgonderzoek in gladde luchtwegspiercellen toonde hij aan dat WNT-5A de expressie van extracellulaire matrix en contractiële eiwitten reguleert, wat duidt op luchtwegremodeling zoals dat ook voorkomt in astmapatiënten. Daarnaast beschrijft Kumawat de brede modulatie van WNT-signaaltransductiecomponenten in een muismodel voor allergeen-geïnduceerde chronische luchtwegontsteking. Interessant is dat WNT inhibitory factor 1, een WNT-signaleringsrouteremmer, verlaagd is in de longen van deze allergeen-geprovoceerde muizen. Kuldeep Kumawat deed zijn promotieonderzoek bij de afdeling moleculaire farmacie van het Groningen Research Institute of Pharmacy van de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn promotie is hij als postdoc werkzaam bij de University of California at San Francisco (UCSF).
In landen waar langdurige worminfecties veel voorkomen, hebben mensen minder vaak allergische ziekten zoals astma, eczeem en hooikoorts. Regulatoire B-cellen blijken hierbij een belangrijke rol te spelen, ontdekte promovenda Luciën van der Vlugt. Ze hoopt dat haar bevindingen gebruikt kunnen worden bij het ontwikkelingen van een vaccin tegen allergische ziekten. Het afweersysteem staat voor de zware taak schadelijke indringers zoals bacteriën en virussen onschadelijk te maken. De ontstekingsreacties die het daarbij laat ontstaan, kunnen echter ook schade aan het eigen lichaam toebrengen. Om schade door overmatige afweerreacties te beperken heeft het afweersysteem ook een ontstekingsremmende tak, de regulatoire cellen, vertelt promovenda Luciën van der Vlugt. Afweersysteem in balans Ze ontdekte dat bij mensen die besmet zijn met de worm Schistosoma, resulterend in de ziekte Bilharzia, de ontstekingsremmende tak actiever is. “Zij hebben onder andere meer regulatoire B-cellen, die onderdrukken ontstekingsreacties en samen met andere regulatoire cellen houden ze het immuunsysteem zodanig in bedwang dat de worm jarenlang kan overleven in de mens. De infectie verloopt dat vaak redelijk onschuldig, hoewel de worm regelmatig voor vermoeidheid en bij kinderen groeivertraging zorgt. En in het ergste geval krijgen mensen er kanker door of overlijden ze er zelfs aan.” Geen pretje dus, deze wormen. Toch zijn de voordelen ook aanzienlijk. “Ze zorgen voor de aanmaak van regulatoire afweercellen en houden daarmee het afweersysteem in balans. Mensen met allergische ziekten hebben juist minder regulatoire afweercellen”, aldus van der Vlugt. Ze toont een wereldkaart waarop te zien is dat in de gebieden waar het astma het meest voorkomt, chronische worminfecties juist nauwelijks voorkomen. Vaccin tegen astma Van der Vlugt verbleef voor haar promotieonderzoek drie maanden in Gabon. Gabonezen die meededen aan het onderzoek en besmet waren met wormen kregen behandeling aangeboden. “Zo ontdekten we dat de regulatoire B-cellen specifiek door de wormen werden aangemaakt, want het aantal regulatoire cellen nam na behandeling af.” “Mensen mensen met allergische ziekten behandelen met worminfecties is geen goed idee, dit kan leiden tot veel weefselschade”, aldus de promovenda. Zij denkt wel dat het mogelijk is om met behulp van wormmoleculen een vaccin te ontwikkelen tegen ziektes als astma. Haar copromotor dr. Hermelijn Smits onderzoekt dat nu met een VIDI-subsidie en steun van het Longfonds. Uit proefdieronderzoek komen aanwijzingen dat het niet alleen mogelijk is om allergische ziektes te voorkomen, maar dat ook bestaande allergische ziektes behandeld kunnen worden met regulatoire B-cellen. “Belangrijk is wel dat deze cellen specifiek de afweer onderdrukken tegen datgene waar iemand allergisch voor is. Bij de onderdrukking van andere afweerreacties zouden ziekteverwekkers of kanker de kans krijgen om toe te slaan.” Van der Vlugt werkt nu als postdoc op de afdeling Longziekten van het LUMC. Daar onderzoekt ze het effect van boerderijstof op het longepitheel, de cellen die de longen bekleden. “Bekend is dat kinderen die op boerderijen opgroeien minder vaak astma hebben. We denken dat dit samenhangt met blootstelling aan stof met schimmels en bacteriën, en het effect dat dit heeft op het longepitheel.” Geen wormen meer dus, maar er is wel een link met het promotieonderzoek: de hygiënehypothese. Dat is de theorie dat allergische ziektes en auto-immuunziektes in de Westerse wereld tegenwoordig meer voorkomen omdat we minder met ziekteverwekkers in aanraking komen. Luciën van der Vlugt promoveerde op 12 februari op haar proefschrift Regulatory B cells in allergic asthma and schistosomiasis: controlling inflammation.
Ontstekingsremmers zijn met luchtwegverwijders de twee typen medicijnen die doorgaans bij astma worden voorgeschreven. Beide soorten medicijnen worden meestal geïnhaleerd. Bij ontstekingsremmers is dagelijks gebruik van belang, aangezien deze medicijnen alleen dan optimaal effect hebben. 40% van de ouders geeft hun kind echter alleen ontstekingsremmers tegen astma als het kind kortademig of benauwd is. Ouders die meer kennis hebben over de medicijnen van hun kind houden zich beter aan het voorgeschreven gebruik. Kennis en informatievoorziening aan ouders zijn belangrijk voor een goed medicijngebruik van hun kinderen. Dit blijkt uit een enquête onder de ouders van 229 kinderen die op 8-jarige leeftijd astmamedicijnen gebruikten. De ouders doen mee aan het zogeheten Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie (PIAMA)-onderzoek, waaraan het RIVM een bijdrage levert. Naarmate ouders meer weten over de medicijnen, zijn zij er sterker van overtuigd dat de medicijnen noodzakelijk zijn voor de gezondheid van hun kind. Van de ouders die bijvoorbeeld niet wisten 'dat je ontstekingsremmers altijd moet gebruiken, óók als het goed gaat', gaf slechts 25% hun kind de ontstekingsremmers dagelijks. Van de ouders die deze kennis wel hadden, gaf 84% hun kind de ontstekingsremmers elke dag. Ouders die naar eigen zeggen door hun zorgverleners beter waren geïnformeerd, maakten zich minder zorgen over mogelijke ongunstige effecten van het medicijngebruik. Bij jonge kinderen zijn astma-achtige klachten in de meeste gevallen van voorbijgaande aard. Om onnodig medicijngebruik te voorkomen, wordt aanbevolen om regelmatig de arts te laten controleren of de ontstekingsremmers nog nodig zijn. Regelmatige controle is bovendien gewenst om na te gaan of kinderen hun medicijnen op de juiste, meest effectieve manier gebruiken.
Volgens schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stijgt het aantal mensen in Nederland met astma en COPD de komende 25 jaar sterk, met respectievelijk 28% en 70%. Dit komt vooral door de bevolkingsgroei en de vergrijzing. Het aantal patiënten met respiratoire allergie (zoals hooikoorts) blijft in deze periode ongeveer gelijk. Deze aandoening komt namelijk bij ouderen minder voor. De verwachting is dat de totale medische kosten voor alle drie de aandoeningen over 25 jaar (fors) zijn gestegen. Voor respiratoire allergie zal dat met 73% zijn; voor astma stijgen de kosten met 150%, voor COPD met 220%. Deze percentages zijn inclusief de jaarlijkse stijging van zorguitgaven door onder andere technologische veranderingen (zoals nieuwe medicijnen) en prijsstijgingen, volgens de trendanalyse van het Centraal Planbureau. Het RIVM heeft deze schattingen gemaakt op verzoek van het Longfonds. De cijfers zijn gebaseerd op nieuwe analyses van de kosten in 2007. Voor astma bedroegen de medische kosten in totaal 287 miljoen euro, gemiddeld 530 euro per patiënt. Dit bedrag bestaat voor bijna driekwart uit kosten voor medicijnen. Bij werknemers komt daar nog gemiddeld 1200 euro per persoon per jaar bovenop vanwege extra ziekteverzuim door astma. Van hen verzuimen werknemers die ouder zijn dan 55 jaar het meest. De medische kosten voor COPD in Nederland in 2007 waren 415 miljoen euro, gemiddeld 1400 euro per patiënt. Hierbij waren geneesmiddelen, ziekenhuisopnames en langdurige zorg (zoals thuiszorg en in verzorgingshuizen) de belangrijke kostenposten. Kosten van arbeidsongeschiktheid waren voor werkenden met COPD gemiddeld 1200 euro per persoon. Voor ziekteverzuim waren deze gemiddeld 1900 euro per werkende met COPD. Deze kosten overtreffen veruit de kosten van het zorggebruik voor COPD. De medische kosten voor respiratoire allergie waren 102 miljoen euro, gemiddeld 170 euro per patiënt. Medicatiekosten vormden hierin het grootste deel, 90%. Er waren te weinig data om de ziekteverzuimkosten betrouwbaar te schatten. De gepresenteerde cijfers over de verwachte stijging van het aantal mensen met deze drie aandoeningen en de kosten die hiermee gemoeid zijn, leveren belangrijke informatie op voor het beleid. Preventie en behandeling zijn daarbij onverminderd belangrijk, zoals stoppen met roken en doelmatiger gebruik van geneesmiddelen. Aangezien er steeds meer oudere patiënten met astma en COPD komen, is specifieke ondersteuning ook voor hen van belang.
Onderzoekers hebben stoffen gevonden die bij astma de longen ‘koest houden’. Een nieuwe stap op de weg naar een vaccin om astma bij kinderen te voorkomen, hoopt het Astmafonds. Astma is onder kinderen de meest voor komende chronische ziekte. Het gaat om een overdreven afweerreactie in de longen tegen onschuldige prikkels, zoals pollen, huisdieren of luchtjes. Daardoor ontstaat een ontstekingsreactie. Bekend is al dat speciale cellen dienst doen als ‘poortwachters’ in de longen. Deze zorgen dat de longen reageren op indringers. Bij astma doen de poortwachters dat ook bij onschuldige prikkels. Wetenschappers van onder meer het LUMC doen nu onderzoek met stoffen uit onschadelijke bacteriën, die poortwachters koest kunnen houden.
Selma de Nijs: ‘Clinical and inflammatory markers in asthma and COPD phenotyping’. Patiënten die op latere leeftijd last krijgen van astma zijn in te delen in verschillende groepen. Sommige van deze subgroepen zijn geassocieerd met een ernstige vorm van astma. Deze patiënten komen mogelijk in aanmerking voor nieuwe behandelmethodes. Dit blijk uit het proefschrift van De Nijs naar astma en COPD. Verder heeft ze gekeken of er minder belastende methoden zijn om het ontstekingsprofiel in de luchtwegen bij patiënten met astma en COPD te meten. Ze concludeert ze dat bij patiënten met astma ontstekingscellen gemeten in het bloed de aanwezigheid van ontstekingscellen in sputum (opgehoest slijm uit de die luchtlagen, vermengd met speeksel) kunnen voorspellen met een hoge diagnostische betrouwbaarheid. Bij COPD-patiënten toont ze aan dat luchtweggevoeligheid voor geïnhaleerde medicijn mannitol en markers van luchtwegontsteking in uitademingslucht beide sterk gerelateerd zijn aan ontstekingsmarkers gemeten in sputum.
Christa de Groot: ‘Adult-onset Eosinophilic Asthma’ Astma wordt steeds minder gezien als één enkele ziekte: het is eerder een verzameling van klinische syndromen, longfunctie-afwijkingen en luchtweginflammatie. Deze syndromen worden ook wel astma-fenotypes genoemd. Patiënten die op latere leeftijd astma krijgen, ‘laat-astma’, kennen vaak een ernstiger beloop van hun ziekte. Hun longfunctie gaat sneller achteruit en ze ondervinden vaker blijvende luchtwegschade. De Groot volgt 186 patiënten met laat-astma om de klinische, functionele en inflammatoire kenmerken van dit fenotype te onderzoeken.
Bron: AMC
David Yick: ‘The airway smooth muscle in asthma’. Het zogenoemde gladde spierweefsel in de luchtwegen van astmapatiënten is anders dan dat van gezonde patiënten. Dit blijkt uit een analyse van de genen in het weefsel en onderzoek van dat weefsel onder de microscoop. Het onderzoek van Yick is een eerste poging om gensequencing te gebruiken bij de typering van deze complexe, maar steeds vaker voorkomende ziekte. Tot op heden is niet bekend welk mechanisme ten grondslag ligt aan de klachten die ontstaan bij astma. Yick onderzocht glad spierweefsel (spierweefsel dat niet bewust kan worden aangespannen). Recent is ontdekt dat dit bij astma een belangrijke rol speelt . Er blijken grote verschillen te zijn tussen gezonde mensen en astmapatiënten. Bij die laatstgenoemde groep zijn de gennetwerken die ontstekingsprocessen reguleren anders. Ook longfunctie blijkt te zijn geassocieerd met het genprofiel van het gladde spierweefsel. Glucocorticoïden (hormonen die worden gebruikt voor de behandeling van astma) hebben effect op het genexpressieprofiel van glad spierweefsel.
Bepaalde typen ‘gezonde’ bacteriën bieden wellicht nieuwe behandelmogelijkheden voor chronisch allergisch astma. Dat zegt onderzoekster S. Sagar van de Universiteit Utrecht. Het aantal mensen met allergisch astma, een chronische aandoening van de luchtwegen, is sinds het eind van de vorige eeuw sterk toegenomen. Medicinale behandeling blijkt niet in alle gevallen effectief om de ziekte onder controle te krijgen. Sagar deed daarom onderzoek naar de verstoorde onderliggende immuunrespons bij allergisch astma. Ook richtte ze zich op vernieuwende strategieën om deze respons te moduleren en astmasymptomen te verminderen. Zogeheten gezondheidsbevorderende bacteriën blijken een allergie- en ontstekingsremmende werking te hebben. Dat levert wellicht nieuwe behandelmogelijkheden op.
Bij alle astmapatiënten die zich met een acute exacerbatie op de spoedeisende hulp melden kan men beginnen met toediening van zuurstof en frequente inhalaties van salbutamol. Orale of parenterale toediening wordt niet aanbevolen: dit is niet effectiever en veroorzaakt meer bijwerkingen. Daarnaast is bij ernstige klachten gecombineerde toediening met ipratropium (een kortwerkend anticholinergicum) te overwegen. Toediening van alleen ipratropium beveelt men niet aan. Naast toediening van luchtwegverwijders hebben bijna alle patiënten, behalve zij die zeer snel opknappen op de aanvankelijke behandeling, baat bij toediening van systemische corticosteroïden. Orale toediening verdient de voorkeur want dat is even effectief als intraveneuze toediening. Inhalatiecorticosteroïden kunnen niet worden gebruikt bij de behandeling van een acute exacerbatie; zij kunnen alleen worden gebruikt als onderhoudsbehandeling bij astma. Geneesmiddelen die geen plaats meer hebben in de behandeling van acute exacerbaties van astma zijn methylxanthines, mucolytica en antibiotica. Onzekerheid bestaat er ten aanzien van toepassing van magnesiumsulfaat, Heliox (een combinatie van helium en zuurstof) of leukotrieeenantagonisten. In het geval dat de patiënt goede verbetering toont op de ingestelde behandeling (binnen vier uur op de spoedeisende hulp) en wordt ontslagen, moet deze in ieder geval doorgaan met inhalatie van bèta 2-adrenerge agonisten en drie tot tien dagen met orale corticosteroïden. Daarnaast begint men bij voorkeur meteen met inhalatiecorticosteroïden als onderhoudstherapie. Voortzetting van de behandeling met anticholinergica is niet zinvol. De noodzaak tot behandeling op een spoedeisende hulp van een exacerbatie van astma is vaak een uiting van inadequate onderhoudsbehandeling, gebrekkige kennis en gebrekkig ziekteinzicht bij de patiënt. Daarom is informatieoverdracht over adequaat zelfmanagement ook belangrijk op de spoedeisende hulp. MFM 2011;49(1) + FUS
Astmatische kinderen die langdurig worden blootgesteld aan luchtverontreiniging, hebben meer last van luchtwegvernauwing door ontstekingsreacties in de luchtwegen dan astmatische kinderen die niet opgroeien met vervuilde lucht. Dat is één van de uitkomsten van het promotieonderzoek van D. Ierodiakonou van de RUG. Zij concludeert dat er een verband bestaat tussen langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging en de ernst van de luchtwegobstructie bij kinderen met astma. Wanneer deze kinderen ontstekingsremmende medicatie namen, bleek dat geen effect te hebben op de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Wel bepaalden genetische factoren zeer sterk hoe kinderen op blootstelling aan vervuilde lucht reageren.
Als een grootmoeder rookte loopt haar kleinkind meer kans om astma te krijgen. Dat schrijven wetenschappers Los Angeles Biomedical Research Institute in het Review of Obstratics & Gyneacology. Ze dienden nicotine toe aan zwangere ratten, wat ertoe leidde dat hun baby’s astma kregen. Maar ook de jongen daarvan bleken weer astma te krijgen, hoewel ze nooit direct waren blootgesteld aan nicotine. Volgens de onderzoekers kan nicotinegebruik een genetisch ‘stempel’ achterlaten en zorgen voor een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van luchtwegaandoeningen. Ook andere chemicaliën waaraan mensen of dieren worden blootgesteld kunnen van invloed zijn op het nageslacht.
Kinderen die naar school gaan in de buurt van drukke autowegen hebben tot wel 45 procent meer kans om Astma te ontwikkelen. Dat zeggen wetenschappers van de University of Southern California. Zij hebben onderzoek gedaan bij schoolkinderen in 13 verschillende delen van deze staat over een periode van drie jaar. Blootstelling aan luchtverontreiniging vergroot de kans dat kinderen astma ontwikkelen. Kinderen spenderen een aanzienlijk deel van hun dag op school. Als die school zich in de buurt van een drukke autoweg bevindt, betekent dat dat deze kinderen aanzienlijk meer risico lopen om astma te ontwikkelen. Er moet beleid komen om blootstelling van kinderen aan luchtverontreiniging te voorkomen, zeggen de onderzoekers.
Behandeling van ernstige astma met tiotropium leidt tot verbetering in de longfunctie. Ook is er 21 procent minder kans op een longaanval en neemt het totaal aantal bijwerkingen af. Dit blijkt uit onderzoek onder leiding van longarts H. Kerstjens van het UMC Groningen, dat werd uitgevoerd in samenwerking met 119 ziekenhuizen wereldwijd. Een kleine groep patiënten heeft ondanks optimaal gebruik van bestaande medicatie, nog steeds veel last van altijd vernauwde luchtwegen en krijgt met regelmaat een longaanval. In totaal namen 912 mensen met ernstig astma deel aan het onderzoek. Zij ademden gedurende een jaar ofwel tiotropium ofwel een placebo in naast hun al uitgebreide astmamedicatie. De meest genoemde bijwerking van dit middel was een droge mond.
Er zijn 136 erfelijke varianten in 132 genen geïdentificeerd die de drie veelvoorkomende allergische ziekten astma, hooikoorts en eczeem veroorzaken. Dit blijkt uit een grote internationale studie, waarin het genetisch materiaal van meer dan 360.000 mensen is onderzocht. In deze wereldwijde studie, waarin de UMCG’ers Judith Vonk en Gerard Koppelman samenwerkten met onderzoekers uit Australië, USA en Europa, blijkt voor het eerst een gezamenlijke erfelijke aanleg voor deze drie allergische ziekten; dit verklaart waarom een persoon vaak last heeft van deze drie ziekten tegelijkertijd. De resultaten van deze studie zijn vandaag gepubliceerd in Nature Genetics. Deze studie was de eerste die gezamenlijke erfelijke factoren probeerde te vinden voor astma, hooikoorts en eczeem. Deze drie aandoeningen betreffen drie verschillende lichaamsdelen: de long, de neus en de huid. Volgens de onderzoekers was al wel bekend dat deze drie ziekten gezamenlijke risicofactoren met elkaar deelden, maar was nog niet bekend welke dit precies waren en waar in het menselijk genoom deze te vinden waren. Nadat de onderzoekers van ruim 360.000 mensen het genoom hadden bestudeerd, identificeerden zij 136 erfelijke varianten in 132 genen die een allergische ziekte veroorzaakten. Vrijwel alle erfelijke varianten droegen bij aan al deze drie allergische ziekten; slechts 6 varianten waren specifiek voor eczeem dan wel astma alleen. De genen beïnvloeden allemaal de manier waarop de cellen van het immuunsysteem werken. Volgens kinderlongarts Gerard Koppelman is het belang van deze resultaten erg groot. “Dit onderzoek verdubbelt onze kennis over de erfelijkheid van allergische ziekten. Het geeft aanwijzingen voor nieuwe erfelijke oorzaken van allergie, waardoor we kunnen onderzoeken of bestaande medicijnen een rol kunnen gaan spelen de behandeling van allergie. De Nederlandse inbreng in dit wereldwijde onderzoek bestond naast de data van het grote bevolkingsonderzoek Lifelines, waarmee epidemioloog Judith Vonk en kinderlongarts Gerard Koppelman van het GRIAC (Groningen Research Institute for Asthma and COPD) deze studie deden, uit het Nederlandse Tweeling-onderzoek van de Amsterdamse hoogleraar psychologie Dorret Boomsma.
Bron: RUG
Meer dan honderd genen en vele omgevingsfactoren bepalen of iemand een allergie ontwikkelt. Dat maakt het onderzoek naar het ontstaan van allergische aandoeningen als astma en hooikoorts ook zo complex. Renske Bottema onderzocht de ontstaanswijze van allergie en astma door in biologische signaalroutes meerdere genen tegelijk te bestuderen. Bottema ontdekte dat er allerlei interacties optreden tussen genen onderling en tussen genen en hun omgeving. Een genetische aandoening, zo concludeert de promovenda, ontstaat doordat biologisch en functioneel gerelateerde genen elkaar beïnvloeden. Of kinderen gevoelig zijn voor het krijgen van bepaalde allergieën hangt dus af van een samenspel tussen specifieke genen en hun omgeving. De ontwikkeling van genetisch bepaalde allergieën kan dus door omgevingsfactoren teniet worden gedaan. Deze kennis biedt in de toekomst aanknopingspunten voor preventie of behandeling van allergieën. Renske Bottema (Utrecht, 1976) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling longziekten van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het werd gefinancierd door het Nederlands Astma Fonds en ZonMw, een organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Bottema werkt momenteel als kinderarts in opleiding in het Medisch Spectrum Twente te Enschede.
Een nieuw type vragenlijst stelt de huisarts in staat om de ernst en de verandering van hyperreactiviteit van de luchtwegen bij astmapatiënten te kunnen meten. Dit maakt het mogelijk dat de huisarts in de keten zorg de regiefunctie behoudt bij de behandeling van patiënten met chronische longziekten. Huisarts R. Riemersma heeft voor zijn promotieonderzoek aan het UMC Groningen de nieuwe vragenlijst ontwikkeld en gevalideerd in samenwerking met de vakgroep Huisartsgeneeskunde en het Groningen Research Institute of Astma and COPD van het UMCG/RUG. Tot nu toe wordt hyperreactiviteit van de luchtwegen bij astma in het ziekenhuis gemeten door middel van een kostbare en tijdrovende provocatietest, die ook onprettig is voor de patiënt.
Hoe sneller Astma wordt herkend en hoe sneller patiënten beginnen met inhaleren van medicijnen, des te beter zijn hun vooruitzichten op lange termijn. Dat zegt onderzoekster T. Dijkstra van de RUG op basis van onderzoek onder 281 astma-bij-volwassenenpatiënten.
Bij allergisch astma-bij-volwassenen reageert het afweersysteem te hevig op ongevaarlijke stoffen (allergenen), zoals huisstofmijt, kattenhuidschilfers of stuifmeel en krijgt iemand het benauwd. Tegelijkertijd ontstaat littekenweefsel in de longen, waardoor de kans op benauwdheid toeneemt. Bekend was al dat kinderen van wie de moeders tijdens de zwangerschap rookte vaker astma-bij-volwassenen ontwikkelen. Volgens onderzoekster A. Blacquiere van de RUG vertonen longen van jonge muizen die tijdens de dracht zijn blootgesteld aan sigarettenrook littekenweefsel.
Uit internationaal epidemiologisch onderzoek onder ruim 322.000 13- en 14-jarige kinderen uit vijftig verschillende landen blijkt dat paracetamol een belangrijke risicofactor voor astma, rhinoconjunctivitis en eczeem is. De onderzoekers maakten onderscheid tussen medium gebruik (minimaal een keer gebruikt het afgelopen jaar) en hoog gebruik (maandelijks gebruik). De kans op astma bij medium gebruikers bleek 43% hoger te zijn dan bij niet-gebruikers. Bij hoog gebruik was de kans bijna 2,5 keer zo hoog. Ook de kans op rhinoconjunctivitis en eczeem bleek te zijn verhoogd door paracetamolgebruik. Bron: PW 2010;145(36):39 + FUS
Mensen met astma lopen meer risico op stemmingsklachten en depressies. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in het medisch tijdschrift Chest. Volwassenen met astma hebben 2,5 keer zo vaak ernstige psychische klachten dan volwassenen zonder deze aandoening.
Veel astma-bij-volwassenenpatiënten ondervinden hinder van hun ziekte bij hun seksleven. Dat blijkt uit onderzoek onder 353 astma-bij-volwassenenpatiënten in het Harlem"s Hospital Center in New York.
Ademhalingsoefeningen kunnen de kwaliteit van leven van astma-bij-volwassenenpatiënten verbeteren. Maar ze verminderen niet de behoefte aan inhalators. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Aberdeen (Schotland).
Een genetische mutatie die geldt als "marker" voor de ernst van astma-bij-volwassenen, speelt mogelijk ook een rol bij het ontstaan van de ziekte. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Yale School of Medicine (VS).
Foliumzuur, ofwel vitamine B9, kan verlichting geven bij allergieën en astma-bij-volwassenen. Dat zeggen onderzoekers van John Hopkins University.
Vrouwen met Overgewicht hebben meer kans om een kind te krijgen met astma-bij-volwassenen. Dat heeft de Nederlandse onderzoekster H. Smit bekend gemaakt tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Thoraic Society in San Diego.
De tailleomvang blijkt een belangrijke indicator voor het al dan niet ontstaan van astma-bij-volwassenen. Dat zeggen onderzoekers van de University of California in Berkley.
De Amerikaanse Federal Drugs Administration heeft geen bewijzen kunnen vinden voor een verband tussen astma-bij-volwassenenmedicatie en een verhoogd risico op zelfdoding.
Uitlaatgassen veroorzaken genetische veranderingen bij een kind in de baarmoeder die later de kans opAstma verhogen. Dat zeggen onderzoekers de universiteiten van Cincinatti en Columbia.
Mensen die onvoldoende vitamine A en C binnen lijken een hoger risico te lopen om Astma te ontwikkelen. Dat zeggen wetenschappers van de universiteit van Nottingham (Engeland) op basis van gegevens van veertig onderzoeken in de periode 1980 tot 2007.
Orale therapie met het schimmelwerende product itraconazole kan verlichting bieden voor mensen met ernstige astma-bij-volwassenen. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van Manchester.
Bij kinderen bestaat terughoudendheid om naast een inhalatiecorticosteroïd (ICS) een langwerkend bètasympaticomimeticum (LWBM) toe te voegen aan de behandeling vanwege gebrek aan bewijs voor effectiviteit en de mogelijke bijwerkingen. Nieuw onderzoek ondersteunt het advies in de NHG-Standaard om bij kinderen met persisterend astma LWBM alleen toe te voegen aan een matige dosis ICS indien verhoging van de ICS niet gewenst is. Wat betreft het advies om de LWBM alleen in een gedeelde zorgsituatie toe te voegen i.v.m. de onduidelijkheid over de veiligheid van de LWBM toont dit onderzoek aan dat dit advies in een volgende standaard wellicht aangepast wordt, omdat toevoegen van LWBM aan ICS bij schoolkinderen niet leidt tot een toename van de bijwerkingen. Bron: H&W 2010;53(5):290 + FUS, mei 2010.
Arginaseremmers gaan luchtweghyperreactiviteit en structurele veranderingen in de luchtwegen tegen. Het enzym arginase is betrokken bij de ureumcyclus in de lever. In deze cyclus wordt L-arginine omgezet in L-ornithine en ureum. Maar ook buiten de lever speelt dit enzym een rol. De exacte functie van de extrahepatische arginase is nog niet opgehelderd, wel is duidelijk dat dit enzym belangrijk is in de regulatie van de productie van stikstofmonoxide. Stikstofmonoxide heeft talloze biologische functies, waaronder verwijding van de luchtwegen. In diermodellen is aangetoond dat arginaseremmers therapeutisch effectief kunnen zijn bij de behandeling van allergische astma. Bron: PW 2010;145(16/17):22-3 + FUS, mei 2010.
Astma is niet één ziekte met één aanpak. Er zijn belangrijke verschillen, die kansen bieden voor meer maatwerk in behandeling. Bij mensen met astma zijn er verschillen in onder meer de soort ontsteking, de afweercellen in het bloed, genen en celprocessen. Dat blijkt uit Nederlandse onderzoeken die vandaag en morgen aan de orde komen tijdens de Longdagen in de Jaarbeurs Utrecht, dé wetenschappelijke ontmoeting tussen patiënten en kenners over longziekten. In Nederland zijn een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD en zeldzame longziekten. Maar de variatie in de ziekten is groot. Samenvattingen van bijna 90 wetenschappelijke longonderzoeken zijn ingediend om op de Longdagen te worden gepresenteerd. Een opvallende trend is dat veel studies nu de verschillen in soorten astma opzoeken. Het typeren en de bijbehorende eigenschappen heet ‘fenotypen’. Zo laat een Amsterdams onderzoek zien dat er verschil zit in het soort ontsteking in de longen dat bepaalt of de patiënt wel of niet gevoelig is voor bepaalde ontstekingsremmers (inhalatie corticosteroïde). De wetenschappers toonden het verschil in ontsteking aan, door in de uitademingslucht van patiënten te analyseren of een bepaalde ontstekingscel (eosinofiel) betrokken is. Naast soorten ontsteking, blijken er meer variaties te bestaan in astma. Zo zijn er verschillen te zien in het soort afweercellen in het bloed, zo toont Utrechts onderzoek aan. Nog dieper in het menselijk lichaam blijkt er bij astma ook een verschil te zitten in de genen en in de processen in cellen: op het niveau van moleculen en eiwitten. “Dit betekent in de toekomst gerichte diagnose en gerichte behandelingen”, hoopt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds (voorheen Astma Fonds, één van de organisators van de Longdagen). “Voor ieder type astma een eigen behandeling op maat, in plaats van de zoektocht die artsen en patiënten nu vaak maken.” Bovendien denkt Rutgers dat inzicht in de verschillen in astma perspectief biedt voor mensen met ernstig astma. “Hun astma is nu moeilijk te behandelen, medicijnen schieten tekort. We krijgen steeds beter de vinger achter waarom dat mis gaat. Weten we dat, dan kunnen we de behandeling verbeteren.” Sommige onderzoeksresultaten zijn al meteen te gebruiken in de praktijk. Zo zien onderzoekers dat het mechanisme in de longen bij astma verschilt bij mensen met en zonder overgewicht. Bij mensen met overgewicht zijn de longen veel minder ontstoken. Zij hebben dus minder baat bij de huidige behandelingen met ontstekingsremmende medicijnen. Het vervolgonderzoek laat nu zien dat gewicht verliezen wel een groot effect heeft op het verbeteren van de longfunctie en de kwaliteit van leven. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte.
Astma en chronisch obstructief longlijden (COPD) zijn aandoeningen met een belangrijke morbiditeit en, voornamelijk in het geval van COPD, mortaliteit. GINA (Global Initiative for Asthma) en GOLD (Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) zijn internationale, op evidentie gebaseerde richtlijnen voor de diagnose, behandeling en preventie van deze twee aandoeningen. Deze richtlijnen hebben als doel wereldwijd de bekendheid en de kennis van deze aandoeningen te verbeteren. Ze zijn beschikbaar via internet (www.ginasthma.com en www.goldcopd.com). Regelmatig worden online herziene en bijgewerkte documenten gepubliceerd. Anti-astmageneesmiddelen. Inhalatiecorticosteroïden blijven de hoeksteen van de behandeling van astma. Meermaals is hun doeltreffendheid aangetoond op het vlak van afname van astmasymptomen en bronchiale hyperreactiviteit, reductie van luchtweg-inflammatie, verbetering van levenskwaliteit en longfunctie, vermindering van aantal en ernst van de exacerbaties en reductie van astmagerelateerde mortaliteit. De nieuwe richtlijnen benadrukken dat langwerkende beta-2-mimetica niet als monotherapie, maar wel in combinatie met correct gedoseerde inhalatiecorticosteroïden dienen te worden voorgeschreven. In de SMARTrial werd immers een verhoogde mortaliteit gezien bij astmapatiënten die langwerkende beta-2-mimetica gebruikten maar geen inhalatiesteroïden. Dit fenomeen deed zich voornamelijk voor bij Afro-Amerikaanse patiënten bij wie het astma slecht onder controle was. De nieuwe GINA-richtlijnen wijzen op de mogelijke rol van leukotrieenreceptorantagonisten (LTRA) als controlemedicatie in monotherapie bij volwassen astmapatiënten. Aangezien inhalatiecorticosteroïden (ICS) een grotere werkzaamheid dan LTRA vertonen en daar de kostprijs van ICS in vergelijking met deze van LTRA lager is, blijven ICS duidelijk de eerste keuze van de onderhoudsbehandeling van persisterend astma. Bovendien toont een recente Cochrane-meta-analyse aan dat in termen van preventie van ernstige exacerbaties, de verbetering van de longfunctie, het onder controle houden van het astma en het gebruik van snelwerkende bronchusverwijders, de toevoeging van langwerkende beta-2-mimmetica aan ICS superieur is aan de toevoeging van LTRA"s. Monotherapie met cromonen wordt als alternatief voor lage dosis ICS bij volwassenen niet meer aanbevolen. GINA beveelt anti-IgE-therapie (omalizumab) aan als aanvulling van de conventionele behandeling van volwassenen en adolescenten met een verhoogd IgE-gehalte en een bewezen IgE-gemedieerde overgevoeligheid, bij wie, ondanks een hoge dosis ICS en langwerkende beta-2-mimmetica, het ernstig astma persisteert. De kostprijs is echter hoog. Naast systemische corticosteroïden en anticholinergica vermelden de herwerkte GINA-richtlijnen onder de "relievers" in de eerste plaats snelwerkende beta-2-mimmetica, die het begrip kortwerkende beta-2-mimmetica uit de vroegere richtlijnen vervangt. Onder snelwerkende beta-2 mimmetica rekent men, naast salbutamol, terbutaline en fenoterol, ook formoterol, dat naast een beduidend langere werkingsduur eveneens een snelwerkend effect heeft. Het SMART-principe, d.w.z. "single inhaler for maitenance and reliever therapie", wordt in de GINA-richtlijnen slechts terzijde aangehaald.Volgens deze nieuwe behandelingswijze gebruiken astmapatiënten voor de onderhoudsbehandeling en voor een onverwachte toename van de astmaklachten eenzelfde inhalator die zowel de snelle als langwerkende bronchodilatator formoterol als het ICS budesonide bevat. Het voordeel van deze aanpak is dat elke inhalatie de onderliggende inflammatie bijkomend behandelt. De efficiëntie blijkt uit de afname van de dagelijkse symptomen en uit een gevoelige reductie van de astma-exacerbaties. In de herwerkte GINA-richtlijnen legt men er de nadruk op dat de gunstige resultaten van een langwerkend beta-2-mimmeticum en een ICS volgens het SMART-principe alleen gelden voor het combinatiepreparaat formoterol/budenoside en niet mogen worden geëxtrapoleerd naar om het even welke combinatie van een controler en een reliever. Salmeterol mag niet gebruikt worden voor de behandeling van acute symptomen, aangezien het bronchodilaterend effect slechts langzaam optreedt. Tijdschr. voor Geneeskunde 2010;66(21):1040-8 + FUS
Meer erfelijke gevoeligheid voor allergie en veranderingen in de kleinere luchtwegen spelen mogelijk rol bij het ontstaan van astma. In het ontstaan van astma bij jonge kinderen spelen verschillende oorzaken een belangrijke rol, zoals DNA-varianten die mogelijk te maken hebben met de gevoeligheid voor allergie en veranderingen in de kleinere luchtwegen, de vertakkingen van de grote luchtwegen. Dat is één van de conclusies van Olga Savenije in haar promotieonderzoek. Deze bevindingen zijn van belang voor verder onderzoek naar astma bij kinderen. Savenije bevestigt allereerst dat op dit moment niet te voorspellen is welk jong kind met luchtwegklachten astma heeft. Verschillende bestaande voorspellingsmodellen bleken geen onderscheid te kunnen maken tussen kinderen die later astma ontwikkelen (een derde) en kinderen met tijdelijke luchtwegklachten (twee derde). Dat maakt het ingewikkeld voor dokters om te besluiten of ze wel of niet medicijnen tegen astma moeten voorschrijven. In het tweede deel van haar onderzoek toont de promovenda aan dat DNA-varianten in bepaalde genetische signaalroute (het IL33-IL1RL1 pathway) verband houden met de ontwikkeling van astma en het ontstaan van ‘piepen’ – een piepende ademhaling – mogelijk doordat kinderen dan meer gevoelig zijn voor het ontwikkelen van allergie. Tot slot stelt ze vast dat bronchiale hyperreactiviteit (luchtwegvernauwing na het inademen van bijvoorbeeld kou en mist) een kenmerk is van astma in kinderen. Een vernauwing van de kleinere luchtwegen beïnvloedt bronchiale hyperreactiviteit en is daardoor een indirect kenmerk van astma. Hun rol, zo stelt Savenije, moet nader onderzocht worden. Olga Savenije (Leeuwarden, 1983) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdelingen Epidemiologie, Longziekten en Kinderlongziekten en allergie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek viel binnen het raamwerk van het Groningen Research Insitute of Asthma and COPD (GRIAC) en werd onder andere gefinancierd door het Ubbo Emmiusfonds, GUIDE, ZonMw, en het Longfonds. Savenije begint na haar promotie aan de opleiding huisartsgeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Een opblaasbaar springkasteel in een koude, droge ruimte. Dat zou wel eens de gouden greep kunnen zijn om kinderen met ‘inspanningsastma’ op een betrouwbare manier te herkennen. Dat blijkt uit een onderzoek van kinderarts in opleiding Janneke van Leeuwen en collega’s van het Medisch Spectrum Twente, dat onlangs werd gepubliceerd in het Journal of Allergy and Clinical Immunology. ‘Door kinderen met inspanningastma op deze manier op te sporen, voorkóm je dat er onnodig wordt behandeld, of dat kinderen onnodig passief worden vanwege niet–herkende luchtwegproblemen’, zegt professor Peter Sterk van het Nederlands Respiratoir Samenwerkingsverband. Voor het onderzoek testten de onderzoekers 82 kinderen van gemiddeld 6 jaar oud, die in het verleden wel eens astmatische klachten hadden gehad. De kinderen mochten zes minuten ‘los gaan’ in het springkasteel, waarvan tenminste 4 minuten bij een hartslag van 80% van hun maximum. (Voor kinderen van zes jaar is dat ruim 170 slagen per minuut). Halverwege de test en op verschillende momenten na de springsessie werd hun longcapaciteit gemeten. Op basis van dit onderzoek bleek ruim de helft van de onderzochte kinderen zogenoemde ‘inspanningsgerelateerde bronchoconstrictie’ te hebben, in de volksmond: inspanningsastma. Zeker waneer deze kinderen zich onder koude en droge condities inspannen krijgen zijn ademhalingsmoeilijkheden. ‘Vroeger werd vaak gezegd dat kinderen met inspanningsastma pas ná de inspanning benauwd werden’, zo licht onderzoekster Van Leeuwen toe. ‘Uit onze test blijkt dat ongeveer een derde van de kinderen met inspanningsastma ook tijdens de test al luchtwegobstructie krijgt. Dat was tot nu toe onbekend. Het werd vaak afgedaan als slechte conditie, maar het blijkt echt een vernauwing van de luchtwegen die te behandelen is.’ ‘Deze test lijkt het ei van Columbus’, zegt professor Peter Sterk, hoogleraar en longonderzoeker aan het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam en bestuurslid van het samenwerkingsverband van longartsen en –onderzoekers, NRS. ‘Het is bij jonge kinderen altijd een groot probleem om ze op een goede, gestandaardiseerde manier te laten inspannen voor een longfunctie-onderzoek. Jonge kinderen, en ook hun ouders, kunnen ook moeilijk aangeven hoeveel last ze hebben van eventuele luchtwegklachten. Deze test biedt een even leuke als eenvoudige manier om de kinderen op een hoog inspanningsniveau te krijgen voor een test.’ Bij twijfel over inspanningsastma is testen hoe dan ook geboden, stelt Sterk. ‘Om bij twijfel voor de zekerheid maar medicijnen te geven is een slecht alternatief. Niet dat luchtwegverwijders of ontstekingsremmers zulke schadelijke medicijnen zijn, maar je wilt kinderen gewoon niet onnodig behandelen. Punt. Tegelijk is het wel belangrijk om deze kinderen te behandelen als ze écht astmatische klachten blijken te hebben tijdens inspanning. Wanneer de klachten onbehandeld, of zelfs onopgemerkt blijven kunnen ze lijden tot inactiviteit van de kinderen. Dat is om meerder redenen ongewenst.’ Ondanks zijn enthousiasme voor het onderzoek van Van Leeuwen en collega’s heeft Sterk nog geen springkussen besteld voor zijn afdeling. ‘Het mooie van dit onderzoek was dat het werd uitgevoerd onder koude en droge conditie. Daarmee worden de eventuele symptomen nog sneller opgewekt. Ik kan mij dus voorstellen dat kinderlongartsen in een bepaalde regio eens in de zoveel tijd een springkussen opstellen voor een dergelijke test in een geschiktere ruimte dan een spreekkamer.’
Kinderen die opgroeien op een boerderij zijn beter beschermd tegen allergische aandoeningen zoals bijvoorbeeld allergisch astma, maar hebben juist een hoger risico op het krijgen van niet-allergisch astma. Patricia Robbe concludeert dat dit komt door een verschuiving die de blootstelling aan agrarische stoffen teweegbrengt in het immuunsysteem. Haar onderzoek geeft meer inzicht in het ontstaan van astma en de werking van ons immuunsysteem. Verschillende studies hebben aangetoond dat boeren en mensen met vergelijkbare agrarische beroepen een hoger risico hebben op het ontwikkelen van longziekten, zoals niet-allergisch astma, chronische bronchitis en chronisch obstructieve longziekte (COPD). Maar wetenschappers weten ook dat de omgeving van een boerderij een beschermend effect kan uitoefenen op de ontwikkeling van atopie (allergische aanleg) en allergisch astma. Robbe onderzocht de rol van aanpassingen in het immuunsysteem in de ontwikkeling van beide aandoeningen. Zij voerde haar onderzoek uit onder mensen die op een boerderij werken en met proefdieren. Robbe concludeert dat blootstelling aan het microbenrijke milieu van een boerderij leidt tot een verschuiving in het immuunsysteem. Deze verschuiving biedt volgens haar niet alleen bescherming tegen de ontwikkeling van bijvoorbeeld allergisch astma, maar hangt ook samen met een hoger risico op het krijgen van niet-allergisch astma. Bij de ontwikkeling en ernst van luchtwegovergevoeligheid binnen verschillende typen astma zijn volgens haar verschillende ontstekingsbemiddelaars en –cellen belangrijk. Patricia Robbe-Gonçalves Dias Pereira (1978) studeerde Diergeneeskunde aan de Universiteit van Rio de Janeiro, Brazilië. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Pathologie en Medische Biologie, en onderzoeksinstituut GUIDE van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds.
Astma is de meest voorkomende chronische ziekte op de kinderleeftijd. Er zijn grote problemen bij de diagnostiek van astma bij jonge kinderen. Daarnaast is het onderliggende mechanisme van astma grotendeels onbekend. Het proefschrift toont aan dat ontstekingsstoffen in bloed en uitademinglucht veelbelovende hulpmiddelen zijn om op peuterleeftijd astma betrouwbaar te diagnosticeren. Dit kan leiden tot een snellere en doelgerichtere behandeling. Daarnaast blijkt dat erfelijke variaties in ontstekingsgenen in combinatie met de aanwezigheid van luchtwegbacteriën een rol spelen bij de ontwikkeling van astma bij kinderen. Dit inzicht kan behulpzaam zijn bij de identificatie van kinderen met een verhoogd risico op astmaontwikkeling.
Het RS-virus is de belangrijkste oorzaak van terugkerende piepende ademhalingsklachten bij vroeggeboren baby’s. Deze klachten kunnen de voorbode vormen van astma later in het leven. Dit blijkt uit een landelijk onderzoek van het UMC Utrecht dat gisteren is verschenen in The New England Journal of Medicine. “We hebben een heel oud kip-ei-probleem opgelost.” Na afloop van een longontsteking door het RS-virus ontwikkelt de helft van pasgeborenen piepende ademhalingsklachten. Als deze klachten vele jaren aanhouden kunnen ze het begin van astma zijn. Het is echter niet duidelijk of een infectie met het RS-virus de ademhalingsklachten veroorzaakt, of dat de virusinfectie en de ademhalingsklachten beide het gevolg zijn van een aangeboren kwetsbaarheid. Om deze puzzel op te lossen voerden kinderarts dr. Louis Bont en collega’s van het UMC Utrecht een groot onderzoek uit. Ze gebruikten hierbij een medicijn dat RS-virusinfecties bij kinderen voorkomt. In het onderzoek gaven kinderartsen in vijftien Nederlandse ziekenhuizen de helft van 429 vroeggeboren baby’s vijf maanden lang het medicijn palivizumab tegen het RS-virus, de andere baby’s gaven ze een nepmiddel. Ze volgden de kinderen daarna een jaar lang. Ouders rapporteerden dagelijks welke luchtwegklachten hun kind had. Kinderen in de behandelde groep hadden veel minder piepende ademhalingsklachten, zo bleek uit de resultaten. Ouders in de behandelgroep rapporteerden in totaal 61 procent minder dagen waarop hun kind last had van piepende ademhalingsklachten. Van de kinderen die het medicijn kregen werd 0,9 procent daadwerkelijk in het ziekenhuis opgenomen met een RS-virusinfectie, tegen 5,1 procent in de controlegroep. In de behandelde groep hadden ook minder kinderen luchtwegverwijdende medicijnen nodig: 13 procent, tegen 23 procent in de controlegroep. “Wij hebben een heel oud kip-ei-probleem in de kindergeneeskunde opgelost”, zegt kinderarts en onderzoeksleider dr. Louis Bont van het UMC Utrecht. “We hebben voor het eerst aangetoond dat het RS-virus bij baby’s piepende ademhalingsklachten veroorzaakt. We vermoeden dat het virus daarmee bijdraagt aan het ontstaan van astma later in het leven. Maar om dat te bewijzen moeten we de kinderen langer in de gaten houden, dat gaan we de komende jaren dan ook doen.” Terugkerende piepende ademhaling en benauwdheid bij hele jonge kinderen kunnen een voorbode zijn van astma op latere leeftijd. In Nederland lijden meer dan 400.000 mensen aan astma. Ongeveer vier procent van de kinderen tot veertien jaar heeft astma. Het antilichaam palivizumab voorkomt dat het respiratoir syncytieel virus (RS-virus) menselijke cellen binnendringt en voorkomt zo RS-virusinfecties. Het middel is in Nederland geregistreerd als medicijn, maar wordt niet vergoed. Het RS-virus is de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisopnames bij jonge kinderen.
Onderzoekers van het AMC hebben nieuwe cellen gevonden die waarschijnlijk zijn betrokken bij allergische ontstekingen zoals hooikoorts, neusbijholte-ontsteking en astma. Het bijzondere aan de nieuwe cellen is dat ze vanaf de geboorte aanwezig zijn. De bevindingen zijn zondag on line verschenen in het tijdschrift Nature Immunology. Deze ontdekking opent mogelijk nieuwe wegen om allergische reacties beter te kunnen behandelen. Volgens onderzoeker prof. dr. Hergen Spits, hoogleraar Celbiologie van het Tytgat instituut in het AMC, was dit celtype al in de muis bekend en is het nu ook in de mens gevonden. ‘De cellen maken stoffen aan en beïnvloeden het gedrag van andere cellen en ze veroorzaken zo allergische reacties zoals hooikoorts en astma.’ De cellen zijn onder andere aangetoond in mensen met neuspoliepen, die vaak een chronische bijholte-ontsteking hebben en niet bij gezonde mensen. Met collega-onderzoekers van de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) van het AMC is gekeken naar het gedrag van deze cellen bij mensen. Daaruit blijkt dat eiwitten die de nieuw gevonden cellen afgeven, geblokkeerd kunnen worden door bestaande medicijnen (Lebrikizumab en Mepolizumab). Zo loopt in het AMC al een studie naar de behandeling van neuspoliepen met Mepolizumab. In de Verenigde Staten is net een onderzoek gepubliceerd naar de werking van Lebrikizumab bij astma. Er is hoop dat de genoemde medicijnen werkzaam zullen zijn bij allergische reacties zoals hooikoorts en bijholte-ontsteking en bij astma, zegt prof. P. Sterk, hoogleraar Pathofysiologie en fenotypering van astma en COPD van het AMC.
Tijmen Hommes: ‘TREM receptors in infection and inflammation’. Twee eiwitten spelen een rol bij bacteriële infecties in de long en het ontstaan van astma. Hommes heeft ontdekt dat het zogenoemde TREM-1 eiwit een beschermende rol lijkt te hebben in de antibacteriële respons in de long. TREM-2 lijkt het tegenovergestelde effect te hebben. Volgens Hommes lijkt TREM-1 astma te verergeren waardoor dit een aantrekkelijk aangrijpingspunt is om een medicijn tegen astma te ontwikkelen. Hommes kwam tot zijn conclusie bij zijn onderzoek naar de aangeboren afweer. Die speelt een belangrijke rol in de bescherming tegen bacteriële infecties in de long, zoals longontsteking en astma. Longontsteking is een infectie van de lagere luchtwegen gekenmerkt door symptomen bestaande uit koorts, benauwdheid en hoesten. Astma is een allergische ontsteking van de luchtwegen, gekenmerkt door episoden van benauwdheid, piepende ademhaling en hoesten. Gezien de opkomst van resistente bacteriën doemt er een scenario op waarin onze zogenaamde ‘last-resort’-antibiotica niet meer werkzaam zijn. Derhalve is een goed begrip van het afweersysteem tegen bacteriële infecties van groot belang bij de behandeling van longontsteking. De aangeboren afweer bestaat uit een snelle, niet-specifieke reactie van verschillende afweercellen. In de long, de focus van dit proefschrift, zijn dat witte bloedcellen, uitgerust met eiwitten (receptoren) die kleine stukjes van bacteriën kunnen herkennen. Dit leidt tot een afweerreactie waarbij witte bloedcellen vanuit het beenmerg naar de long gaan om de infectie te bestrijden. Naast een robuuste en adequate afweerreactie is regulatie van dit proces belangrijk omdat een te felle reactie weefselschade met zich mee kan brengen. Derhalve zijn er verschillende mechanismen in het lichaam aanwezig om dit proces te reguleren. Hommes heeft deze in kaart proberen te brengen.
Ontsteking in de luchtwegen is op een eenvoudige manier te meten, zelfs bij kinderen jonger dan zes jaar. Een nieuwe techniek, waarbij ontstekingsfactoren worden gemeten in gecondenseerde uitademingslucht, brengt een heel vroege diagnose van astma bij jonge kinderen binnen bereik. Dat schrijven Maastrichtse onderzoekers van de afdeling Kinderlongziekten in het jongste nummer van het tijdschrift Pediatric Allergy and Immunology. De techniek maakt gebruik van een gekoelde buis, waar de kinderen door ademen. De uitademingslucht condenseert tegen de wand, en in het vocht dat wordt opgevangen kunnen ontstekingsfactoren als IL-2, IL-4, IL-8 of IL-10 worden bepaald. “Er bestaan al enige jaren commerciële instrumenten die uitademingslucht condenseren”, zegt de eerste auteur van het artikel, dr Kim van de Kant. “Die apparaten laten de lucht die niet direct condenseert evenwel ontsnappen. Ons apparaat vangt de niet-gecondenseerde lucht op en voert die opnieuw langs de koele wand. Daardoor is de opbrengst van mogelijke ontstekingsfactoren veel hoger. Met dit nieuwe apparaat kunnen we bij jonge kinderen na slechts tien minuten door de buis ademen al voldoende condensaat opvangen voor een betrouwbare analyse. Bij de tot nu toe beschikbare apparaten zou je de kinderen daarvoor een stuk langer door de buis moeten laten ademen. Voor een peuter van drie met een korte spanningsboog, is de duur van verzamelen een belangrijke factor of een meting slaagt of niet”, aldus Van de Kant. In het onderzoek – waar Van de Kant onlangs op promoveerde aan het Universitair Medisch Centrum Maastricht – werd bij 230 kinderen van gemiddeld ruim 3 jaar oud uitademingslucht opgevangen en geanalyseerd. Daaronder waren kinderen met chronische ‘piepklachten’, kinderen met piepklachten van voorbijgaande aard, en kinderen zonder astmatische klachten. Uit de analyses bleek dat kinderen die op een leeftijd van vijf jaar nog steeds piepten (de chronische piepers), al op jonge leeftijd meetbaar meer ontstekingsfactoren in hun adem hadden dan kinderen zonder piepklachten. Ongeveer 30% van de Nederlandse peuters heeft last van astmatische klachten, zoals piepen of zagen op de borst, maar van die groep ontwikkelt uiteindelijk slechts 30% daadwerkelijk astma, met bijbehorende ontsteking. “Dit onderzoek is een belangrijke stap op weg naar een vroege diagnose”, zegt Van de Kant. “Voor de beste behandeling wil je zo vroeg mogelijk weten welke kinderen met piepklachten uiteindelijk astma zullen ontwikkelen. Met deze nieuwe techniek laten wij zien dat dit door middel van een weinig belastend onderzoek in de toekomst wellicht mogelijk is.” In deze studie konden de onderzoekers nog geen significant verschil aantonen in de hoeveelheid ontstekingsfactoren bij persisterende of voorbijgaande piepklachten. De komende tijd willen de onderzoekers de techniek zo ver verfijnen dat ook dat verschil meetbaar zal worden.
COPD en astma zijn chronische longziekten waarvan op dit moment geen genezing mogelijk is. Bij beide ziekten is sprake van ontsteking in de luchtwegwand resulterend in bindweefseltoename en vernauwing van de luchtwegen. Luchtwegen zijn bekleed met luchtwegepitheel, dat belangrijk is bij de afweer en nauw samenwerkt met onderliggende cellen zoals fibroblasten. Fibroblasten zijn cellen die het bindweefsel maken en de normale structuur hiervan reguleren. Onze hypothese is dat een verstoorde samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten leidt tot veranderingen in de normale regulatie van vorming en structuur van bindweefsel wat bijdraagt aan het ziektemechanisme bij COPD en astma. In dit proefschrift is de samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten bestudeerd met behulp van een nieuw celkweekmodel. Hierbij is gevonden dat de epitheelcellen een ontstekingsmolecuul, IL-1α, produceren dat belangrijk is bij de aansturing van de fibroblast. Ook bleek dat epitheelcellen meer IL-1α produceren na blootstelling aan sigarettenrook, de belangrijkste risicofactor voor COPD. Deze toename in IL-1α zorgde vervolgens voor een toename in de productie van weer andere ontstekingsmoleculen door fibroblasten. Ook bleek dat fibroblasten van COPD-patiënten minder miR-146a-5p produceren, een belangrijk molecuul dat weer IL-1 reguleert in luchtwegontsteking. In epitheelcellen van astma patiënten vonden we meer IL-1α productie ten opzichte van gezonde personen en deze toename was gerelateerd aan de abnormale vorming en structuur van het bindweefseleiwit collageen. Dit onderzoek verschaft nieuwe inzichten in hoe een verstoorde samenwerking tussen epitheelcellen en fibroblasten in de luchtwegen bijdraagt aan het ziekteproces in astma en COPD en biedt nieuwe opties voor onderzoek naar een betere behandeling.
Bron: RUG
Wie zelf nooit rookte, maar wel ‘meerookt’ met een ander, heeft tot drie keer meer kans om de ongeneeslijke longziekte COPD te krijgen. Dat blijkt uit Zweeds onderzoek waarover het wetenschappelijk tijdschrift Chest publiceert. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) benadrukt dat volledig rookvrije horeca noodzakelijk zijn om gezonde longen gezond te houden. Vanavond behandelt de Tweede Kamer de wet die ook in Nederland de horeca geheel rookvrij maakt, waarvoor breed maatschappelijk draagvlak is. Uit het Zweedse onderzoek onder ruim tweeduizend mensen blijkt dat niet-rokers die ook thuis of op het werk rookvrij bleven, een kans van ruim vier procent hadden op het krijgen van COPD. Die kans stijgt tot bijna 15 procent als zij zowel thuis als op het werk meerookten met anderen. “Het beste dat je kunt doen voor de gezondheid van je longen, is zelf niet roken. Het is vreselijk als andermans rook je ziek maakt”, zegt Michael Rutgers, directeur van het Longfonds. “In een gastvrije branche als de horeca wil je dat voorkomen, voor personeel én klanten. Invoering van een geheel rookvrije horeca per 1 januari 2015 is mogelijk.” Dat lukt als de Tweede Kamer vandaag instemt met het wetsvoorstel om de uitzondering op het rookverbod in kleine cafés op te heffen. Het is belangrijk dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tijdig goedkeurt, zo is er voldoende tijd om de invoering voor te bereiden. Het Zweedse onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide enquête en op longonderzoek om vast te stellen of iemand COPD had. De kans op COPD blijkt 4,2 procent als niet-rokers nooit meerookten met anderen, thuis of op het werk. De kans was 8 procent als zij ooit thuis langdurig waren blootgesteld aan rook en 8,3 procent als dat op het werk gebeurde. Rookten zij zowel thuis als op het werk mee, dan was de kans op COPD 14,7 procent. “In horeca waar wordt gerookt, loop je een reëel risico voor je gezondheid, ook als je zelf niet rookt”, concludeert Rutgers. In eerder onderzoek is al vaker vastgesteld dat meeroken de kans vergroot op longkanker, hart- en vaatziekten en astma. Dit Zweedse onderzoek laat nu voor het eerste een duidelijk verband zien tussen meeroken en de kans op COPD. COPD is een verzamelnaam voor onder meer chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk. In Nederland hebben ruim 320.000 mensen de diagnose. Daarnaast zijn er nog eens 300.000 mensen met een zeer hoog risico op COPD. Het is nu de vierde doodsoorzaak ter wereld en COPD is de enige chronische ziekte waarbij dit dodental in de toekomst nog verder zal toenemen. Het Longfonds (voorheen Astma Fonds) strijdt voor mensen met een longziekte en wil gezonde longen gezond houden. Want gezonde longen zijn van levensbelang. In Nederland zijn ruim een miljoen mensen met een longziekte, zoals astma, COPD of een zeldzame longziekte. Het Zweedse onderzoek wordt nu door de Netherlands Respiratory Society (NRS) onder de aandacht gebracht. De NRS is de koepel van Nederlandse wetenschappers op het gebied van gezondheid en ziekten van longen en luchtwegen. Het Longfonds, de Hartstichting en KWF Kankerbestrijding zijn partner binnen de Alliantie Nederland Rookvrij!, een actief netwerk dat staat voor een samenleving waarin niemand meer (over)lijdt aan de gevolgen van roken.
Mensen met astma en COPD zijn tevreden over de verleende medische zorg en de bejegening door zorgverleners. Wel ervaren ze te weinig aandacht voor de invloed die astma of COPD hebben op het dagelijks leven, terwijl ze juist behoefte hebben aan ondersteuning op dat vlak. Dat blijkt uit onderzoek door NIVEL. Zo ervaren mensen met astma of COPD door de luchtwegklachten relatief veel problemen met betrekking tot werk en seksualiteit. Verder rapporteren ze vaker dan gezonde mensen problemen bij dagelijkse bezigheden, sociale contacten en maatschappelijke deelname. Mensen met COPD kampen bovendien vaker met financiële problemen. Zo’n half miljoen Nederlanders kampen met astma en nog eens 320.000 mensen met COPD.
Tabakswet vermindert wereldwijd luchtweginfecties bij kinderen. Bijna twintig procent minder kinderen met ernstige luchtweginfecties. Een daling van tien procent van zware astma aanvallen en minder baby’s die te vroeg geboren worden. Onderzoekers van het Erasmus MC en de Universiteit van Edinburgh concluderen op basis van een grote wetenschappelijke analyse dat wereldwijd veel minder kinderen worden opgenomen in ziekenhuizen na de invoer van rookvrijbeleid. Zij publiceerden deze resultaten zojuist in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Public Health. “Onze studie toont aan dat het rookvrijbeleid wereldwijd effect heeft en dat een goede aanpak veel leed bespaart”, zegt Jasper Been, onderzoeker en kinderarts van het Erasmus MC. “Ook in Nederland worden jaarlijks rond de 8.000 kinderen opgenomen met ernstige luchtweginfecties. Hoewel de Nederlandse wetgeving minder streng is dan in veel andere landen, is dus ook hier veel gezondheidswinst mogelijk. Het is belangrijk dat maatregelen waarvan het effect bewezen is versneld worden ingevoerd, zoals rookvrije omgevingen en het verhogen van de accijns op tabak.” De onderzoekers combineerden de gegevens van 41 onderzoeken uit Noord Amerika, Europa en China, met in totaal 57 miljoen geboorten en 2,7 miljoen ziekenhuisopnamen van voor en na de invoering van het beleid. Been: “Bijna twintig procent minder kinderen met ernstige luchtweginfecties. Een daling van tien procent van zware astma aanvallen en minder baby’s die te vroeg geboren worden. Daarbij zien we dat deze verbeteringen in gezondheid groter zijn naarmate de wetgeving uitgebreider is. De invloed van andere maatregelen op de gezondheid, zoals het verminderen van de prijsverschillen tussen sigarettenmerken, is op dit moment onderwerp van verder onderzoek.” De helft van alle kinderen in de wereld komt regelmatig in aanraking met tabaksrook. Bekend is dat kinderen die regelmatig ‘meeroken’ vaker last hebben van luchtweginfecties, zoals bronchitis, longontsteking en van ernstige astma aanvallen, waarvoor zij moeten worden opgenomen in het ziekenhuis. Daarnaast hebben kinderen van moeders die tijdens hun zwangerschap roken een hoger risico op vroeggeboorte en een lager geboortegewicht met nadelige gezondheidsrisico’s op latere leeftijd tot gevolg. Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt met steun van het Longfonds. De publicatie in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift The Lancet Public Health is online te lezen.
Bron: EUR
Naar schatting lijden 115.000 kinderen in Nederland aan astma. Omdat er vooralsnog geen genezing bestaat, is het belangrijk om deze ziekte al in een vroeg stadium te bedwingen. Het lijkt erop dat preventie met verschillende componenten (meervoudig) klinisch effectiever is dan preventie met slechts één component (enkelvoudig); maar het is niet bekend of deze vorm van preventie ook kosteneffectief is. In dit proefschrift werd er gekeken naar risicofactoren voor astma onder zesjarige kinderen en werd de kosteneffectiviteit onderzocht van verschillende preventieprogramma’s. De conclusie is dat een kind een significant groter risico loopt op astma als eerstegraads familieleden aan de ziekte lijden, een risico dat bijna verdrievoudigt als de ouders tijdens het eerste levensjaar van het kind roken. Belangrijker nog, meervoudige primaire preventie kan kosteneffectief zijn en heeft de voorkeur boven de standaard zorg en enkelvoudige preventie.
Het inhaleren van geneesmiddelen is belangrijk voor patiënten met bijvoorbeeld astma of taaislijmziekte. Anne Lexmond onderzocht hoe het geneesmiddel en het type inhalator zijn af te stemmen op elkaar en op de patiënt. Haar bevindingen sluiten direct aan bij vragen uit de kliniek. Zij promoveert op 5 december aan de Rijksuniversiteit Groningen. Op de afdeling Farmaceutische Technologie en Biofarmacie van UMCG/RUG, waar Anne Lexmond haar onderzoek uitvoerde, is veel ervaring in het ontwikkelen van inhalatoren en inhalatiegeneesmiddelen. Twee modellen die daar ontwikkeld zijn, de Novolizer en de Genuair, worden inmiddels algemeen gebruikt. Een goedkope wegwerpinhalator, de Twincer, is in een vergevorderd stadium van ontwikkeling. 'Dit onderzoek naar geneesmiddelinhalatoren heeft in vier jaar tijd een klinische vraag uit het UMCG omgezet in een nieuwe test. En dat is heel snel,’ vertelt farmaceutisch technoloog Lexmond. Er was vraag naar een test die kan worden gebruikt in het onderzoek naar nieuwe astmamedicijnen. Daarvoor moet eerst heel gecontroleerd een soort astma-aanval oproepen worden, met adenosine. 'De adenosine wordt via een vernevelaar geïnhaleerd. Maar de concentratie is zo hoog, dat dit de grootte van de ingeademde druppeltjes beïnvloedt. Bovendien duurt het relatief lang om de juiste dosis in de longen te krijgen', legt Lexmond uit. In plaats van verneveling van opgeloste adenosine gebruikte Lexmond een poederinhalator die lijkt op de Twincer en die speciaal voor dit onderzoek is ontwikkeld. Hiermee was het mogelijk adenosine in hoge doseringen in de longen te krijgen. ‘Het halveerde bovendien de tijd die nodig is om de dosis toe te dienen, wat prettig is voor de patiënt die het onderzoek ondergaat.’ Daarnaast werkte Lexmond ook aan een betere inhalator voor kinderen. ‘Die gebruiken nu nog inhalatoren die zijn ontworpen voor volwassenen.’ Aan welke voorwaarden moet een kinder-inhalator voldoen? ‘Kinderen hebben een kleiner longvolume en ademen minder krachtig en korter in. Voor hen moet de dosis in ongeveer een halve liter lucht zitten, terwijl voor volwassenen volumes tot anderhalve liter gebruikelijk zijn.’ Een goede dosering is ook belangrijk bij het toedienen van antibiotica in de longen van patiëntjes met taaislijmziekte. Ook dat gaat nu via een vernevelingsapparaat, wat veel tijd kost. En het moet twee keer per dag. Een poederinhalator zou sneller en nauwkeuriger zijn. ‘Er loopt inmiddels een onderzoek met taaislijmziekte patiëntjes’, weet Lexmond. ‘Je moet eigenlijk het geneesmiddel en de inhalator samen afstemmen op de patiënt,’ is de overkoepelende conclusie van Lexmond. Dat gebeurt nog te weinig. ‘Maar er is grote belangstelling voor de manier van werken die we aan de RUG hebben ontwikkeld,’ vertelt de promovenda. Op basis van haar promotieonderzoek wist zij een exclusieve beurs voor farmaceutisch onderzoek aan King’s College London te krijgen. ‘Er worden er jaarlijks maar twee van toegekend,’ zegt Lexmond, die inmiddels naar Londen verhuisd is. ‘En er zit hier bijvoorbeeld een bedrijf voor farmaceutisch contractonderzoek dat erg geïnteresseerd is in het gebruik van de test die we in Groningen ontwikkeld hebben.’ Een poederinhalator is ook te gebruiken voor het toedienen van vaccinaties. ‘Daar is veel belangstelling voor. Je hebt dan geen naalden nodig. Voorwaarde is wel dat de ontwikkeling van het vaccin en de inhalator hand in hand gaan, en dat de inhalator niet veel kost. De Twincer zou heel geschikt zijn.’ De ontwikkeling van een inhalatievaccin was werk van haar collega Wouter Tonnis, die op dezelfde dag als Lexmond promoveert. Zijn onderzoek naar een inhaleerbaar vogelgriepvaccin was twee weken geleden nog in het nieuws.
Daan de Boer: ‘The role of the Protein C system in allergic and non-allergic lung inflammation’. Het proteïne-C systeem, eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van stolling, dragen bij aan de reactie van het lichaam tijdens een allergische en niet-allergische longontsteking. Dit concludeert De Boer in zijn proefschrift over de rol van het anticoagulant proteïne-C systeem in allergische en niet-allergische longontsteking. De Boer deed onderzoek met muizen en mensen. De grootste studie van zijn proefschrift is een onderzoek waarbij astmapatiënten antistollingsmedicatie via een infuus kregen toegediend. Daarna werden ze via een bronchoscoop in de longen aan een kleine hoeveelheid huisstofmijt blootgesteld om allergische longontsteking te simuleren. Astma wordt vaak gekenmerkt door een chronische ontsteking van de luchtwegen met allergische karakteristieken. Van deze allergische longontsteking wordt nog onvoldoende begrepen. Wel wordt steeds duidelijker dat eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van stolling, zoals het anticoagulant proteïne-C systeem, ook betrokken zijn bij allergische longontsteking. De resultaten van het onderzoek van Den Boer geven meer inzicht in de rol van stolling bij astma en kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe anti-inflammatoire therapie.
Maarten Kuethe: Nurse versus physician LED-care for the management of paediatric asthma’ Kinderen met astma kunnen net zo goed gecontroleerd worden door een verpleegkundig specialist als door een arts, zoals nu de gangbare praktijk is. Uit het promotieonderzoek van Kuethe blijkt dat een verpleegkundig specialist op het gebied van astma over voldoende diens kennis beschikt, de protocollen goed volgt en de medicatie zo nodig aanpast. Kuethe adviseert om de verpleegkundig specialist een grotere rol te geven in de zorg voor kinderen met astmaom twee redenen: het is goedkoper om de nazorg over te laten aan verpleegkundigen en dit biedt dit interessante carrièreperspectieven voor de beroepsgroep.
Kinderen met astma krijgen vaak niet de zorg die ze zouden moeten krijgen. Ook wijken huisartsen bij astmazorg aan kinderen vaak af van hun eigen richtlijn. Dat zegt onderzoeker T. Klok van het UMC Groningen op basis van onderzoek op de kinderafdeling van de Isala Klinieken. Hij toont aan dat met intensieve zorg een goede therapietrouw wel degelijk mogelijk is. Volgens de richtlijnen zouden ze dagelijks ontstekingsremmende medicijnen moeten krijgen. Bijna alle kinderen met astma kunnen hun ziekte dan goed onder controle krijgen. De opvattingen van de ouders over de behandeling blijken doorslaggevend voor een goede therapietrouw. Artsen moeten hun voorlichting en begeleiding dus nadrukkelijk op de ouders richten. Dit geldt ook voor andere chronische aandoeningen.
Het CHMP heeft omalizumab geregistreerd als adjuvante therapie ter verbetering van de astmacontrole bij patiënten van 12 jaar en ouder met ernstig persisterend allergisch astma, bij wie nachtelijke apneu (apnoe) en veelvuldige exacerbaties blijven optreden ondanks het gebruik van inhalatiecorticosteroïden en langwerkende bèta-2-agonisten. Bij patiënten moet vaststaan dat de astma IgE-gemedieerd is. Omalizumab is een monoklonaal antilichaam dat selectief bindt aan IgE, waardoor dit immunoglobuline minder beschikbaar is om een cascade op gang te brengen. De meest voorkomende bijwerkingen zijn reacties op de injectieplek en hoofdpijn. Bron: PW 2005;140(43):1339.
Promotie Universiteit Maastricht: mw. drs. K.D.G. van de Kant, “Non-invasive measurements in wheezing preschool children” Ongeveer 30% van de peuters heeft last van astmatische klachten, zoals een piepende ademhaling (wheeze). Slechts 30% van deze kinderen ontwikkelt astma, de rest groeit over de klachten heen. Wheeze is een complexe klacht waarvan onbekend is of het, net als bij astma, met luchtwegontsteking gepaard gaat. Het proefschrift toont aan dat kinderen met wheeze meer ontstekingsstoffen uitademen dat kinderen zonder klachten. Dit duidt op een verhoogde luchtwegontsteking. Ontstekingsstoffen in de uitgeademde lucht zijn bepaald m.b.v. een gepatenteerd apparaat. Het meten van ontstekingsstoffen in de uitgeademde lucht is een innovatieve en niet-invasieve manier om luchtwegontsteking vroeg op te sporen. Hierdoor is een snellere en doelgerichtere behandeling mogelijk van deze veel voorkomende klacht aan de luchtwegen.
Een nieuwe, ‘meedenkende’ vernevelaar blijkt grote gezondheidswinst te boeken bij kinderen met cystic fibrosis, oftewel taaislijmziekte. Als patiënten deze vernevelaar gebruiken, verbetert hun longfunctie aanzienlijk. De vernevelaar zorgt dat medicatie diep doordringt in de kleine vertakkingen van de luchtwegen, die met de conventionele inhaleerapparatuur moeilijk te bereiken waren. Dat blijkt uit onderzoek van Marije van den Beukel-Bakker die onlangs op haar onderzoek promoveerde. Taaislijmziekte is een erfelijke, ongeneeslijke aandoening. Het slijm in de longen, maar ook in de darmen van deze patiënten doet niet wat het hoort te doen. In de longen is dat het afvoeren van bijvoorbeeld bacteriën en stofdeeltjes. Het slijm hoopt zich bovendien op, waardoor in de longen chronische ontsteking ontstaat, met permanente longschade als gevolg. Benauwdheid, vermoeidheid en het ophoesten van veel taai slijm zijn de meest voorkomende symptomen van cystic fibrosis. De nieuwe vernevelaar stuurt door middel van aanwijzingen op een beeldschermpje de snelheid en de diepte van de inademing. Hij coacht de patiënt als het ware tijdens het inademen van de medicatie. Ook bepaalt de vernevelaar zelf tijdens welk gedeelte van de inademing de medicatie wordt geproduceerd. Dankzij deze nieuwe vernevelingsmethode komt veel meer medicatie dan voorheen op de plaats van de bestemming: diep in de longen, waar het slijm zich ophoopt. De vernevelaar houdt bovendien bij wanneer en hoe lang de patiënt vernevelt. Zowel behandelaar als patiënt weten nu dat de medicatie op de juiste tijden en in de juiste hoeveelheden wordt geïnhaleerd. Met de nieuwe medicatietechniek zijn kinderen met taaislijmziekte minder tijd kwijt aan het nemen van hun medicatie en verbetert hun kwaliteit van leven omdat de kleine luchtwegen beter worden behandeld. ,,De slijmophoping in de kleine luchtwegen verminderde, waardoor de longfunctie van de kinderen drastisch verbeterde. Kinderen gaven aan dat ze minder last hadden van hun ziekte,’’ legt promovenda Marije van den Beukel-Bakker uit. Of de nieuwe methode ervoor zorgt dat op den duur minder schade optreedt in de longen, kan zij nog niet zeggen. ,,Je zou verwachten dat de longen er ook op langere termijn minder snel op achteruit gaan. Maar dit onderzoek heeft niet lang genoeg geduurd om dat vast te kunnen stellen.’’ Een op de tien mensen in de Westerse wereld gebruikt dagelijks een vorm van inhalatietherapie, ook wel aerosoltherapie genoemd. Patiënten met aandoeningen als astma of COPD inhaleren hun medicijnen door middel van een puffer, poeder of vernevelapparaat. Of de nieuwe vernevelaar ook de behandeling van kinderen met astma zal verbeteren, moet verder worden onderzocht. Onderzoekster Marije van den Beukel-Bakker: ,,De onderzoeksgroep van de afdeling Kinderlongziekten zou dat nu heel graag bij astma willen onderzoeken. Maar daar moet eerst nog voldoende geld voor worden verzameld.’’
In de wijk Merseyside in Liverpool roken relatief veel zwangere vrouwen. Koshy onderzocht de effecten hiervan op de gezondheid van het kind. Hij keek onder andere naar moeders met astma. Zij lopen een grotere kans op vroeggeboorte, en dat verhoogt weer de kans op het krijgen van kinderen met astma. Roken tijdens der zwangerschap bleek echter niet geassocieerd met astma. Wel vond hij een verband met een kleine lichaamslengte en ernstig overgewicht. Dat laatste verhoogde ook de kans op ADHD. Ook het roken zelf van de zwangere verhoogt de kans op een kind met ADHD. Hoe meer de moeder rookte, hoe groter de kans op die aandoening. Vrouwen die roken kregen ook vaker een meisje.
In dit rapport is geinventariseerd welke langdurige ziekten, klachten en gezondheidsproblemen bij kinderen (0-18 jaar) veel voorkomen. Voor eczeem, astma, hooikoorts, allergie, hoofdpijn, vermoeidheid, slaapproblemen, rugklachten, depressieve klachten, hyperactiviteit en ADHD, buikpijn, obstipatie en overgewicht is in kaart gebracht hoe vaak deze aandoeningen voorkomen en wat de gevolgen ervan zijn voor het dagelijks leven van kinderen. Dit rapport borduurt voort op eerder onderzoek, waaruit blijkt dat in Nederland een op de vijf kinderen een chronische aandoening heeft. Veel voorkomende chronische aandoeningen waarvoor jonge kinderen (tot 11 jaar) het vaakst bij de huisarts komen, zijn astma, eczeem, buikpijn en obstipatie. Oudere kinderen komen het vaakst voor astma, hoofdpijn/migraine, vermoeidheid, rugklachten en buikpijn. Per jaar komt zo"n 2%-5% van de kinderen met één van deze aandoeningen bij de huisarts. Kinderen gaan echter niet altijd naar de huisarts. Het aantal kinderen dat in vragenlijsten klachten zoals hoofdpijn/migraine en langdurige vermoeidheid meldt, is vele malen groter dan het aantal dat ermee bij de huisarts komt. In sommige studies rapporteert meer dan de helft van de tienermeisjes zulke =malaiseklachten". Ook buikpijn, hooikoorts, slaapproblemen, depressieve klachten en overgewicht komen aanzienlijk meer voor dan registraties van huisartsen laten zien. Over de gevolgen van de verschillende aandoeningen schiet de huidige kennis tekort. Twee tot drie procent van alle kinderen wordt door een chronische aandoening in sterke mate belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Studies rapporteren uiteenlopende problemen, waaronder combinaties van lichamelijke en psychische klachten, verminderde kwaliteit van leven en schoolverzuim. Hoewel honderdduizenden kinderen last hebben van de onderzochte aandoeningen, hebben we echter onvoldoende kennis om te kunnen beoordelen in welke mate ze de ontwikkeling, de maatschappelijke participatie en dus de toekomst van kinderen beïnvloeden.
Het UMC Utrecht heeft samen met het bedrijfsleven een apparaatje ontwikkeld dat in een paar ademteugen bij zuigelingen en jonge kinderen de kans op longziekten bepaalt: de Whistler. CCM Beheer heeft de exploitatierechten verkregen en gaat het apparaat op de markt brengen. Het Whistler samenwerkingsverband, bestaande uit het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), WeLL Design en Centre for Concepts in Mechatronics (CCM) heeft een overeenkomst gesloten met CCM Beheer. CCM Beheer verkrijgt de exploitatierechten van de Whistler, om de Whistler te vermarkten. Het apparaatje komt deze zomer op de markt, voorzien van CE keurmerk. Voor het meten van de longfunctie van baby’s, kleine kinderen en volwassenen die niet meer in staat zijn om met kracht in- en uit- te blazen is de gewone longfunctiemeting niet toepasbaar. Toch wil men ook bij deze groep in een zo vroeg mogelijk stadium de longfunctie meten. Vooral baby’s en kinderen hebben in hun jonge jaren regelmatig luchtwegklachten. De Whistler is een nieuw meetinstrument waarmee de longfunctie van deze groep nu wel gemeten kan worden. De Whistler biedt meetmethoden die te gebruiken zijn bij een rustige ademhaling, als ook de klassieke spirometrie meetmethode. De Whistler heeft dan ook een meetbereik voor personen van 0 tot 100 jaar en dat is voor gebruik in de huisartsenpraktijk heel handig. Het is een handheld instrument dat zowel gebruikersvriendelijk als kindvriendelijk is. Kalibratie van het instrument vindt eenmalig plaats in de fabriek, waardoor het niet nodig is voor de gebruiker om zelf te kalibreren. Prof. Dr. C.K. van der Ent, kinderarts van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (onderdeel van het UMC Utrecht), leidt een grootschalig onderzoek naar luchtwegklachten bij kinderen in samenwerking met huisartsen van de Julius Gezondheidscentra in Leidsche Rijn. Met hulp van de gemeten data in dit onderzoek zal het in de toekomst mogelijk zijn om aan de hand van een longfunctiemeting te voorspellen welke kinderen een hoger risico lopen op het krijgen van astma. Daardoor kan er in een vroeg stadium een betere behandeling plaatsvinden. Ongeveer 10% van de mensen heeft astma en het aantal patiënten met astma en andere long- en luchtwegaandoeningen stijgt ieder jaar. Pontes Medical, het medisch-technisch innovatieteam binnen het UMC Utrecht, heeft kinderarts Van der Ent en het cluster Medische Technologie & Klinische Fysica van het UMC Utrecht in contact gebracht met WeLL Design en CCM. Beide mkb-bedrijven hebben hun kennis ingezet voor de ontwikkeling van de Whistler.
Aan kinderen wordt vaak vloeibare medicatie toegediend. Het correct doseren hiervan is moeilijk. Er worden verschillende hulpmiddelen gebruikt zoals druppelaars, maatbekers, spuitjes met of zonder adapter en maatlepels met vollumeaanduiding om de juiste dosering te kunnen toedienen. Uit onderzoek blijkt nu dat bijna 95% van de doseringen met een druppelaar correct zijn, 90% met hulp van spuitjes en 85% met maatbekers die volledig gevuld moesten worden. Met maatlepels was het aantal correcte doses echter laag: 50% voor maatlepels met reliëfaanduiding en met geprinte aanduiding slechts 30%. Bij de maatlepels was een kwart van de doseringen zelfs meer dan 40% boven de voorgeschreven dosis. Het gebruik van maatlepels moet dan ook ontraden worden. Beter is het om geneesmiddelen in vloeibare vorm met druppelaars of spuitjes af te maten. Atopische dermatitis kan een voorbode zijn van andere allergische aandoeningen waaronder astma. Van de kinderen die lijden aan constitutioneel eczeem krijgt uiteindelijk 40% astma. Nu is gebleken dat de samenstelling van de darmflora verschilt tussen kinderen met en zonder atopie. Indien het mogelijk is om de samenstelling van de darmflora te beïnvloeden zou wellicht het ontstaan van allergische ziekten voorkomen kunnen worden. Dit is onderzocht in het kinderziekenhuis van het AMC met een mengsel van probiotica (levende micro-organismen met immunomodulerende effecten) en prebiotica (niet-verteerbare voedselbestanddelen die de groei van voordelige bacteriën bevorderen) de zogenaamde synbiotica. De resultaten suggereren dat synbiotica het ontstaan van astma-achtige symptomen kan voorkomen. Enige zekerheid hierover kan pas worden verkregen als de kinderen na vijf tot zes jaar oud genoeg zijn om longfunctietests te ondergaan. Bron: redactioneel FUS september 2010.
De opsporing en behandeling van arbeidsgerelateerde luchtwegklachten blijft in Nederland achter ten opzichte van ons omringende landen. Nauwere samenwerking tussen bedrijfsartsen, ziekenhuizen en wetenschappers kan dat verbeteren. Frits van Rooy concludeert dat in zijn proefschrift. In Nederland melden bedrijfsartsen minder gevallen van beroepsastma dan op basis van getallen uit ons omringende landen te verwachten is. Bedrijfsarts en promovendus Frits van Rooy denkt dat bedrijfsartsen arbeidsgerelateerde luchtwegaandoeningen niet goed genoeg herkennen en niet goed weten wat ze met de ziekte aan moeten. Het betekent dat diagnose, behandeling en preventie van deze luchtwegklachten achterblijven. In zijn promotieonderzoek analyseerde Van Rooy luchtwegproblemen in diverse bedrijven, onder meer een chemische fabriek, een fabriek voor vloeibare wasmiddelen en een aluminiumgieterij en in de bakkerijbranche . Zijn onderzoek suggereert een rol voor de stof diacetyl bij het ontstaan van de "popcorn-werkerslong", een ernstige longziekte die voorkomt bij werknemers in de voedingsmiddelen-industrie. Verder blijkt blootstelling aan vloeibare wasmiddelenzymen bij te dragen aan allergische astma en piekblootstelling aan irriterende stoffen bij aluminiumgieters aan luchtwegproblematiek. Daarnaast blijkt vroege opsporing van beroepsastma in de bakkerijbranche mogelijk te zijn. In al deze gevallen zochten bedrijfsartsen de samenwerking met wetenschappers omdat zij er niet in slaagden luchtwegklachten terug te brengen tot concrete situaties in het bedrijf. Dankzij samenwerking tussen arbeidsgeneeskunde, arbeidshygiëne, epidemiologie en klinische gezondheidszorg slaagde dat wel. Volgens Van Rooy pleiten zijn resultaten voor betere samenwerking tussen bedrijfsartsen, de academische wereld en de gewone gezondheidszorg. "De huidige bedrijfsgezondheidszorg is zelden gefocust op het herkennen en voorkomen van arbeidsgerelateerde aandoeningen. De bedrijfsarts richt zich nu voornamelijk op ziekteverzuim. Op die manier zal het weinig toegevoegde waarde hebben bij de betere opsporing en behandeling van arbeidsgelateerde luchtwegklachten."
Van Rooy denkt dat luchtwegproblematiek vaak over het hoofd gezien wordt door zowel bedrijfsartsen als artsen in de gewone gezondheidszorg . "Dit geldt voor veel werknemers die tijdens hun werk blootgesteld kunnen worden aan mogelijk schadelijk stoffen in de lucht. Dat is dus heel breed, het varieert van de chemische industrie tot aan de bouwnijverheid." Bedrijfsarts Frits van Rooy werkt bij het Utrechtse Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen en de Arbo Unie. Hij promoveert op 16 november aan het UMC Utrecht.
Steeds vaker worden zowel ibuprofen als paracetamol afwisselend ofwel gecombineerd toegepast bij de behandeling van koorts bij kinderen. Het blijft echter de vraag of deze geneesmiddelen alleen of gecombineerd veilig zijn en of een combinatiebehandeling beter is dan monotherapie bij kinderen. Het artikel beschrijft een literatuuronderzoek waarbij vijf gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken zijn vergeleken. In twee onderzoeken werd gelijktijdige combinatie van ibuprofen en paracetamol vergeleken met monotherapie. De combinatie bleek even effectief te zijn als de behandeling met alleen ibuprofen. In de overige drie onderzoeken werden ibuprofen en paracetamol afwisselend gebruikt om de drie tot vier uur. Dit bleek superieur te zijn aan monotherapie met ibuprofen of paracetamol. Alle onderzoeken waren echter van matige kwaliteit. Er was sprake van kleine aantallen patiënten en er werden verschillende doseringen en doseringsintervallen met elkaar vergeleken. Tevens werd in deze onderzoeken onvoldoende gekeken naar bijwerkingen en toxiciteit aan de hand van laboratoriumgegevens betreffende bijvoorbeeld lever- en nierfunctie. De onderzoeker doet aanbevelingen voor toekomstig onderzoek waarin op bovenstaande tekortkomingen uit eerder onderzoek wordt gelet. In de tussentijd wordt alleen de monotherapie van paracetamol ofwel ibuprofen geadviseerd. Het is een wijdverbreid misverstand dat goede voeding ook zorgt voor een adequate vitamine D-status. Alleen vette vissoorten zoals paling, makreel, zalm en haring, en aan zonlicht blootgestelde paddenstoelen bevatten aanzienlijke hoeveelheden vitamine D. De bijdrage van margarine en braadvet aan de vitamine D-spiegel is bij de huidige lage verrijking slechts marginaal. De gemiddelde dagelijkse vitamine D-inname via de voeding wordt geschat op 3-4 ?g (120-160 IE). Wij bouwen onze vitamine D-voorraad vooral op door voldoende zonexpositie, maar op onze breedtegraad is de zon alleen in de zomer effectief. De Gezondheidsraad adviseert verstandig zonnen als bron voor vitamine D, dat wil zeggen van april tot oktober rond het middaguur minstens 15 min per dag in de zon te zijn met blootstelling van hoofd en onderarmen. Vitamine D versterkt het aangeboren immuunsysteem, moduleert het adaptieve immuunsysteem en vertoont daarmee antibacteriële, anti-inflammatoire en mogelijk antivirale eigenschappen. De heilzame werking van tuberculose-sanatoria berustte deels op verbetering van de vitamine D-status. Een lage vitamine D-status is in verband gebracht met een verhoogd risico op bovensteluchtweginfecties en astma, maar ook met bacteriële vaginosis. De influenzapiek in de winter wordt zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond bereikt tijdens het jaarlijks dieptepunt van vitamine D-spiegels. Een recente gerandomiseerde klinische trial toonde een gunstig effect van vitamine D-suppletie op de incidentie van influenza A-infecties en van astma-aanvallen bij Japanse schoolkinderen. De prevalentie van een aantal auto-immuunziekten stijgt bij hogere breedtegraad. Epidemiologische en case-controleonderzoeken toonden dat een goede vitamine D-status het risico verlaagt op diverse auto-immuunziekten, zoals multiple sclerose, diabetes mellitus type 1, inflammatoire darmziektes, reumatoïde artritis, astma, osteoartritis, en systemische lupus erythematodes. Bezorgdheid bestaat bij medici, apothekers en de Gezondheidsraad over vitamine D-overdosering, maar dit lijkt overdreven. Zonlichtexpositie in badkleding totdat licht erytheem ontstaat, levert 10.000-20.000 IE vitamine D op, ver boven de "aanvaardbare bovengrens van inneming" van 50 ?g dd (2.000 IE dd). Doseren met 25.000 IE/week cholecalciferol FNA bleek effectief en veilig. Meta-analyses vonden geen hypercalciëmie bij concentraties tot circa 650 nmol/l 25-hydroxyvitamine D, maar veiligheidshalve wordt een bovengrens van 250 nmol/l geadviseerd. Bron: MFM 2010;48(10) + FUS
Sara Roscioni beschrijft in haar proefschrift de rol van de cAMP effector Epac (exchange protein directly activated by cAMP) bij (patho)fysiologische processen in de luchtwegen. Astma en COPD zijn chronisch obstructieve longziekten, die gekarakteriseerd worden door luchtwegvernauwing, waarbij ontsteking, hyperreactiviteit en remodelling van de luchtwegen een belangrijke rol spelen. Veelvuldig therapeutisch toegepaste b 2 -agonisten induceren een effectieve bronchusverwijding door relaxatie van de luchtweg-gladde spier, gemedieerd door verhoging van cyclisch AMP (cAMP) en activatie van downstream effectoren. De ontstekingsremmende effectiviteit van b 2 -agonisten - en daarmee hun effectiviteit op het ontstaan van hyperreactiviteit en remodelling - wordt echter gelimiteerd door b 2 -receptordesensitisatie (ongevoeligheid) geïnduceerd door de b 2 -agonist. Daarom is het van belang de drug ability van cAMP effectoren op een postreceptorniveau te bestuderen. Roscioni toonde aan dat directe Epac activatie, via beïnvloeding van specifieke intracellulaire signaalroutes, leidt tot relaxatie van de gladde spieren in de luchtwegen, remming van ontstekingsreacties geïnduceerd door sigarettenrook (een van de belangrijkste risicofactoren van COPD), en remming van gladdespierverdikking veroorzaakt door ontstekingsmediatoren. Epac activatie zou dus van therapeutisch nut kunnen zijn voor de behandeling van luchtwegvernauwing bij astma en COPD. Heel opmerkelijk bleek in longweefsel van COPD-patiënten, mogelijk als gevolg van sigarettenrook, de expressie van Epac afgenomen, hetgeen bij zou kunnen dragen aan de pathofysiologie van deze ziekte. De resultaten die Roscioni beschrijft in haar proefschrift suggereren dat Epac een centrale rol speelt in de regulatie van de luchtwegfunctie en een interessant nieuw target vormt voor de behandeling van astma en COPD. Sara Roscioni (Italië, 1980) studeerde farmacie aan de universiteit van Milaan. Haar promotieonderzoek deed zij aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de afdeling Molecular Pharmacology of the University Centre for Pharmacy in het kader van de Groningen Graduate School for Behavioral and Cognitive Neurosciences (BCN) and the Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Haar onderzoek werd gefincierd met een beurs van het Ubbo Emmius Fonds van de RUG.
Sommige bacteriestammen zijn wellicht bruikbaar om het immuunsysteem bij te sturen en zo bijvoorbeeld astma of eczeem te verminderen. Klinische experimenten om astma of eczeem te voorkomen hebben tot nu toe weinig opgeleverd. Volgens onderzoeker S. de Roock van de UU is de keuze van de juiste bacteriestam van groot belang, wil je het afweersysteem op de gewenste manier te beïnvloeden. Sommige probiotische bacteriestammen zorgen voor de vorming van extra regulatoire T-cellen. Die remmen de activiteit van het afweersysteem af en hebben een potentieel gunstig effect op astma. Maar probiotica kunnen ook een soort T-cellen induceren die niet altijd zo gunstig zijn. Bovendien blijken mensen soms verschillend te reageren op de zelfde probiotische bacteriestam.
Silvano Dragonieri: ‘An electronic nose in respiratory disease’. De elektronische neus analyseert de moleculaire samenstelling van uitgeademde lucht en kan hierin patronen herkennen. Dat maakt het apparaat geschikt voor het vaststellen van long- en luchtwegaandoeningen. Dragonieri onderzocht of de elektronische neus de juiste diagnose kon stellen bij drie soorten longziekten: ontstekingsziekten van de luchtwegen zoals astma en COPD, twee vormen van longkanker en een ziekte van het longweefsel: sarcoïdose. Het apparaat kon patiënten met een lichte en ernstige vorm van astma onderscheiden van gezonde personen op basis van hun uitademingspatroon. Maar het verschil tussen lichte en ernstige astmapatiënten zag hij minder goed. Daarnaast wist de elektronische neus goed het onderscheid te maken tussen (ex-)rokers met COPD en (ex-)rokers met longkanker. Ook kon het apparaat het verschil waarnemen tussen patiënten met mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest en mensen zonder deze vorm van longkanker die evenveel in aanraking waren gekomen met asbest. Bij sarcoïdose bleek de elektronische neus moeite met de diagnose te hebben als patiënten al onder behandeling waren. Concluderend bieden deze resultaten mogelijkheden voor diagnostiek van meerdere typen longziekten aan de hand van moleculaire mengsels in de uitademingslucht.
Ouderdom komt met gebreken. Maar op welke leeftijd iemand ouderdomsziekten, zoals hart- en vaatziekten (HVZ) of chronische obstructieve longziekte (COPD) krijgt en wanneer iemand uiteindelijk sterft, is niet te voorspellen. Toch is uit eerdere onderzoeken bekend dat de levensduur van mensen voor ongeveer 30% door genen bepaald wordt. Sylwia Figarska beschrijft in haar proefschrift diverse genen die samenhangen met sterfte in het algemeen, en sterfte door HVZ en COPD in het bijzonder. Niet iedereen sterft op dezelfde leeftijd. Ook krijgt de één veel eerder last van ouderdomsverschijnselen dan de ander. Onderzoek naar veroudering richt zich niet alleen op de invloed van leefstijl op veroudering, maar ook op genen die daarmee samenhangen. Kennis van genen die samenhangen met het ontstaan van verouderingsziekten en vroege sterfte, kan leiden tot effectieve, gerichte behandeling, zodat het ontstaan van deze ziekten geremd kan worden en de levensverwachting van mensen stijgt. Eén van de factoren die Figarska onderzocht is de geforceerde uitademing in een seconde (FEV1). Die waarde weerspiegelt de fysiologische toestand van de luchtwegen en de longen. Een lage FEV1 is een voorspeller van ziekte en sterfte en is erfelijk. Figarska concludeert echter dat dit niet samenhangt met één gen, maar dat het meten van 11 verschillende genetische factoren samen wel een goede maat is om longziekten te voorspellen. Daarnaast onderzocht zij kortademigheid als voorspeller van ziekte en sterfte. Kortademigheid blijkt wel degelijk sterfte te voorspellen, maar als de kortademigheidsklacht na verloop van de tijd verdwijnt, blijkt ook het sterfterisico weer af te nemen. Sylwia Figarska (1985) studeerde Biologie aan the University of Lodz in Polen. Zij voerde haar onderzoek uit bij de eenheid Chronische luchtwegaandoeningen bij de afdeling Epidemiologie aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. Haar onderzoek werd gefinancierd door GUIDE, UMCG, Stichting Astmabestrijding en het Nederlandse Astmafonds Na haar promotie ze gaat werken bij het Institute of Anthropology, Johannes Gutenberg University, Mainz, Duitsland.
Immunologen Erasmus MC ontwikkelen methode waarmee allergie veroorzakende cellen in bloed worden ontmaskerd. Onderzoekers van de afdeling Immunologie van het Erasmus MC hebben ontdekt hoe je in een bloedmonster de cellen kunt vinden die ervoor zorgen dat mensen ziek worden van onschuldige stoffen, zoals boom- en graspollen, huisstofmijt en andere allergenen. Deze cellen van het immuunsysteem maken Immunoglobuline E (IgE) en waren tot op heden niet te detecteren in het bloed. De ontdekking is belangrijk voor mensen met voedselallergie, astma, hooikoorts en atopisch eczeem. Er zal veel meer inzicht komen in deze cellen en de mechanismen die ervoor zorgen dat patiënten met allergie ziek worden. Het resultaat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat (immuno)therapieën sterk worden verbeterd aangezien het effect nu goed te meten is in het bloed. Op de langere termijn hoopt men ook inzicht te krijgen in de vraag waarom de ene persoon wel een allergie ontwikkelt en de andere niet. Onderzoeker Menno van Zelm en arts-onderzoeker Jorn Heeringa hebben hun bevindingen onlangs gepubliceerd in The Journal of Allergy and Clinical Immunology, het belangrijkste vakblad op dit gebied. IgE is de antistof die ervoor zorgt dat het immuunsysteem reageert tegen onschuldige, niet ziek makende stoffen als boom- en graspollen, huisstofmijt, bepaalde voedingsstoffen en huidschilfers van dieren. Deze afweerreactie zorgt ervoor dat de darmen abnormaal reageren op bijvoorbeeld pinda’s, dat neusslijmvliezen gaan slijmen als er pollen in de lucht zweven of dat er eczeem ontstaat op de huid als er koemelk wordt gedronken. Over IgE is al vrij veel bekend, maar over de afweercellen die het aanmaken juist weinig omdat er heel weinig van zijn en ze moeilijk zijn te detecteren. Zelfs bij mensen met allergieën die juist betrekkelijk veel IgE in hun lijf hebben waren deze cellen nog niet gevonden. IgE wordt gemaakt door B-cellen, die een belangrijk onderdeel vormen van het immuunsysteem. B-cellen maken ook verschillende andere soorten antistoffen. Slechts een heel klein aantal B-cellen maakt IgE. De onderzoekers hebben nu een methode ontwikkeld om de IgE producerende B-cellen te ontdekken in een bloedmonster. Dat detecteren doet men via flow cytometrie. Met deze methode kunnen in het laboratorium witte bloedcellen bestudeerd worden. Met behulp van fluorescente antistoffen worden eiwitten op de membraan van cellen zichtbaar gemaakt. Door vervolgens aan het bloedmonster bepaalde antistoffen toe te voegen die zich aan deze eiwitten hechten, wordt zichtbaar welke moleculen er op zitten en of dat IgE-specifieke moleculen zijn. Een kwestie van deduceren, tot je alleen de cellen over hebt die zijn omgeven met IgE-specifieke moleculen. Wat nu volgt is meer studie. In samenwerking met het Erasmus MC Sophia en het Havenziekenhuis wordt verder onderzoek gedaan naar kinderen met astma, voedselallergie, hooikoorts en eczeem. Ook bij deze patiënten trachten de onderzoekers meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het gedrag van IgE producerende B-cellen. Zo hoopt men te ontdekken waarom de ene persoon wel een allergie ontwikkelt en de andere niet.
De resultaten van het onderzoek van Floris Grasmeijer geven de mogelijkheid om adhesieve mengsels te ontwikkelen die beter te verstuiven zijn, waardoor astma en COPD effectiever met behulp van poederinhalatoren behandeld kunnen worden. Poedervormige geneesmiddelen voor inhalatie bij de behandeling van astma en COPD worden vaak gemengd met de hulpstof lactose om ze nauwkeurig te kunnen doseren. Omdat de geneesmiddelen sterk aan de hulpstof plakken, worden ze niet goed verstoven vanuit de inhalator. Hierdoor bereikt meestal meer dan de helft van de dosering niet de plek van werking in de longen, maar zorgt het voor ongewenste bijwerkingen in de mond- en keelholte, zoals schimmelinfecties en heesheid. Om poeders voor inhalatie te kunnen ontwikkelen die beter te verstuiven zijn en daardoor zorgen voor minder bijwerkingen is door Grasmeijer onderzocht hoe verschillende factoren tijdens het bereiden en inhaleren van zogenaamde adhesieve poedermengsels de verstuifbaarheid van het poeder beïnvloeden en wat hun onderlinge samenhang is. Hoe beïnvloedt bijvoorbeeld het geneesmiddelgehalte in het poeder of het mengproces de verstuifbaarheid? En hoe beïnvloeden deze factoren elkaar? Het onderzoek van Grasmeijer heeft aangetoond dat de invloed van dergelijke factoren op de verstuifbaarheid van het poeder zeer sterk afhangt van de keuze die is gemaakt voor andere factoren. Enkele mengseleigenschappen die cruciaal zijn voor het verklaren van deze complexe samenhang zijn in het onderzoek geïdentificeerd en gedefinieerd. Bovendien zijn nieuwe methoden aangedragen om deze eigenschappen te kunnen meten. Zo verbetert het onderzoek niet alleen het huidige begrip van adhesieve mengsels, maar verhoogt het ook de effectiviteit van toekomstig onderzoek op dit gebied. Floris Grasmeijer deed zijn onderzoek bij het Groningen Research Institute of Pharmacy van de Rijksuniversiteit Groningen, vakgroep Farmaceutische Technologie en Biofarmacie (Department of Pharmaceutical Technology and Biopharmacy). Inmiddels werkt hij als postdoc verder bij de RUG.
Dit advies geeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) na bestudering van een signaal uit 2016 over mogelijk verminderde werkzaamheid van de astmamiddelen salmeterol/fluticason Vincion en Focus. Er zijn geen productdefecten gevonden, toch ervaren mensen problemen bij omzetting. Het CBG neemt deze klachten heel serieus. Salmeterol/fluticason is een inhalatiegeneesmiddel dat wordt gebruikt bij de behandeling van astma en chronisch obstructieve longziekte (COPD). Het CBG heeft het signaal, afkomstig van Bijwerkingencentrum Lareb, zorgvuldig bekeken en de firma bevraagd. Op basis van de beschikbare gegevens concludeert het CBG dat er geen aanwijzingen zijn voor een productdefect. Er zijn geen recente wijzigingen in het productieproces. In andere Europese landen wordt dit middel zonder problemen gebruikt. Mogelijk zijn de klachten ontstaan toen de patiënten op deze middelen zijn omgezet van een ander merk, als gevolg van het preferentiebeleid. Het CBG weet dat er altijd een kleine groep patiënten is die anders reageert op een middel. Ook blijkt uit onderzoek dat een omwisseling onzeker maakt. Het CBG onderstreept daarom nogmaals het belang van goede voorlichting bij wisseling van een medicijn.
Bron: CBG
Marc van der Schee: ‘The volatile metabolome and microbiome in pulmonary and gastro-intestinal disease’. De analyse van vluchtige afbraakstoffen in de uitgeademde lucht of de ontlasting van patiënten biedt mogelijkheden voor diagnose, monitoring en screening van een aantal ziekten. Maar de techniek is nog niet zo ver ontwikkeld om direct toegepast te worden in de kliniek. In zijn proefschrift zegt Van der Schee dat het belangrijk is de volgende stap te zetten om uit te zoeken welke stoffen verantwoordelijk zijn en hoe de techniek gevoeliger is te maken. De promovendus heeft zich bij zijn onderzoek gericht op long- en darmziekten. Hij heeft gekozen voor een scala aan aandoeningen om de volledige potentie van de techniek te kunnen evalueren. Voor de screening heeft hij gekeken naar longkanker, asbest gerelateerde longkanker en een longinfectie door de schimmel aspergillose. Bij de monitoring van ziekten ging zijn aandacht uit naar taaislijmziekte, astma, de ziekte van Crohn/colitis ulcerosa en voor de prognose van het ziekteverloop naar astma bij jonge kinderen. Van der Schee stelt dat de analyse van vluchtige stoffen een grote impact kan hebben. Hij verwacht dat het ‘ruiken’ aan ontlasting op de korte termijn iets eerder bruikbaar is voor patiënten dan de analyse van uitgeademde lucht. Als vervolg werkt de promovendus aan meerdere studies om de techniek te verbeteren en inzicht te krijgen in de exacte origine van deze vluchtige stoffen. Met deze kennis tracht hij de vertaalslag naar de praktijk te maken.
"Preterm birth after antenatal inflammation as underlying cause of bronchial hyperreactivity". Een premature bevalling wordt vaak veroorzaakt door een ontsteking in de baarmoeder (chorioamnionitis). Naarmate deze kinderen ouder worden, ontwikkelen ze vaker bronchiale hyperreactiviteit (een symptoom van astma). Dit proefschrift geeft inzicht in hoe de longontwikkeling en de luchtwegfunctie door een prenatale ontsteking zijn beïnvloed, tijdens de zwangerschap en in de eerste periode na de bevalling. Hiervoor werd een schaapmodel gebruikt. In dit proefschrift is een potentieel verband ontdekt tussen de activering van de prenatale immuunstatus en een beschadigde longontwikkeling, wat postnataal een veranderde luchtwegreactiviteit tot gevolg heeft. Dit verband zou een basis moeten geven voor toekomstig onderzoek naar het begrijpen en behandelen van astma in de eerste kinderjaren na een premature bevalling
Chronische longziekten als astma en COPD vormen een groot probleem voor onze maatschappij. Astma is de meest voorkomende chronische ziekte onder kinderen, terwijl COPD frequent voorkomt bij ouderen en wereldwijd doodsoorzaak nummer 4 is. Gezamenlijk vormen longziekten mondiaal zelfs de belangrijkste doodsoorzaak. De behandeling van chronische longziekten is al decennia gecentreerd rond het verminderen van symptomen door middel van luchtwegverwijding en ontstekingsremming. Ondanks deze behandeling wordt het onderliggend verloop van de ziekte niet tot nauwelijks beïnvloed, zodat de patiënt deze geneesmiddelen meestal permanent moet blijven gebruiken. Structurele veranderingen aan de luchtwegen en longen zijn grotendeels verantwoordelijk voor het chronisch verloop van de ziekte. De geneesmiddelen van de toekomst dienen dan ook juist hierop gericht te zijn. De regeneratieve farmacologie kent als uitgangspunt het bevorderen van herstel van de structurele veranderingen met behulp van geneesmiddelen. Regeneratieve farmacologie kan alleen worden toegepast, of in combinatie met andere regeneratieve strategieën als stamceltherapie of het gebruik van biomaterialen. Het is de ambitie van prof.dr. Reinoud Gosens met behulp van regeneratieve farmacologie de behandeling voor de patiënt te verbeteren. Hiertoe dienen de mechanismen die betrokken zijn bij weefselherstel én de mechanismen die voorkomen dat dit bij mensen met een chronische longziekte adequaat functioneert, in kaart te worden gebracht. Op basis van die inzichten zal Gosens translationeel medisch-farmaceutisch onderzoek initiëren met als doel de patiënt beter te behandelen. De inbedding in de onderzoeksinstituten Groningen Research Institute for Pharmacy (GRIP) en Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) biedt unieke kansen om basaal-wetenschappelijke innovaties naar de klinische praktijk te brengen.
Bron: RUG
Het risico voor kinderen om eczeem en allergie te krijgen is lager als de moedermelk een hoog gehalte van vacceenzuur en rumenzuur bevat. Dat blijkt uit onderzoek bij driehonderd borstvoedende moeders en hun kinderen door onderzoekers van de Universiteit Maastricht. Deze vetzuren zijn hoofdzakelijk afkomstig van herkauwers. Het was al bekend dat omega-3 vetzuren (de visvetzuren) in moedermelk een beschermend effect heeft tegen het ontstaan van eczeem bij jonge kinderen. Op basis van experimenten bij muizen hadden de onderzoekers het vermoeden dat ook een ander vetzuur, rumenzuur, beschermt tegen het ontstaan van eczeem en allergie. Zij hebben dit nu bevestigd bij kinderen. De studie maakt deel uit van het KOALA-onderzoek, en verscheen onlangs in de online uitgave van het wetenschappelijke tijdschrift Allergy. In het KOALA onderzoek worden! 2.800 Nederlandse kinderen gevolgd vanaf de geboorte. Driehonderd deelnemende moeders stonden een klein beetje moedermelk af voor onderzoek naar de samenstelling van immuunfactoren en vetzuren. De kinderen werden (en worden nog steeds) gevolgd om te kijken naar de ontwikkeling van eczeem, allergie en astma. In het huidige artikel worden de resultaten gepresenteerd over de vetzuursamenstelling van de moedermelk en het risico op eczeem en allergie in de eerste twee levensjaren van het kind. De onderzoekers vonden dat de kans op het ontwikkelen van eczeem en allergie lager was als de moedermelk hogere gehaltes bevatte van omega-3 vetzuren, de zogenaamde visvetzuren. Dit was al bekend uit twee vergelijkbare onderzoeken van moedermelk, één in Nederland (PIAMA onderzoek) en één in Australië. Nieuw was echter dat ook andere vetzuren zo"n beschermend effect lieten zien: vacceenzuur en rumenzuur. Vacceenzuur is een transvetzuur dat vooral in melk voorkomt, en waa! rvan de zuivelindustrie beweert dat het minder schadelijk is voor de g ezondheid dan de transvetzuren die ontstaan bij het industrieel harden van vetten. Rumenzuur is een vetzuur dat in de pens van herkauwers wordt geproduceerd door bepaalde bacteriën. Beide vetzuren komen vooral voor in vlees- en melkproducten afkomstig van herkauwers, zoals koemelk, geitenkaas en rund- en lamsvlees. In de Nederlandse voeding zijn koemelkproducten de belangrijkste bron. Vooral zuivelproducten van biologische oorsprong zijn rijk aan deze vetzuren. Deze herkauwersvetzuren komen via de voeding van de zwangere terecht bij het ongeboren kind, en via de moedermelk bij de zuigeling. In een eerdere studie lieten de onderzoekers van de Universiteit Maastricht zien dat de gehaltes van deze vetzuren in de moedermelk hoger zijn naarmate de moeder meer zuivelproducten eet, en vooral als deze van biologische oorsprong zijn. Maar ook bij moeders die geen melkproducten of vlees gebruiken worden nog kleine hoeveelheden van deze vetzuren in de moedermelk gevonden, wat er o! p wijst dat deze ook mondjesmaat door de moeder zelf worden geproduceerd. In het KOALA onderzoek werd eerder al gevonden dat het gebruik van biologische voeding door moeder en kind gepaard gaat met een lager risico op het ontwikkelen van eczeem bij het kind. Dit effect was beperkt tot biologische zuivel en werd niet gezien voor andere biologische producten. Het huidige onderzoek geeft hiervoor een mogelijke verklaring: de hoge gehaltes aan herkauwersvetzuren in biologische zuivelproducten. Talloze onderzoeken wijzen op een beschermend effect van borstvoeding op het ontstaan van eczeem, allergie en astma, maar er zijn ook veel onderzoeken die dit weerspreken. Deze tegenstrijdigheid is te verklaren met het resultaat van de huidige studie. Deze laat immers zien dat het beschermende effect afhangt van de vetzuursamenstelling van de moedermelk, die op haar beurt weer wordt bepaald door de voeding van de moeder. Moedermelk dient als voorbeeld voor de samenstelling van ! kunstvoeding voor zuigelingen, en daarom kunnen de resultaten ook help en bij het bepalen van de optimale vetzuursamenstelling van zuigelingenvoeding. De KOALA Birth Cohort Study ( www.koala-study.nl) staat onder leiding van dr Carel Thijs, universitair hoofddocent bij Maastricht University/ CAPHRI School for Public Health and Primary Care, en NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Metabolism. Hij is tevens de eerste auteur van de huidige studie: Thijs C, Müller A, Rist L, Kummeling I, Snijders BEP, Huber M, van Ree R, Simões-Wüst AP, Dagnelie PC, van den Brandt PA. Fatty acids in breast milk and development of atopic eczema and allergic sensitisation in infancy. Allergy 2010 Jul 23.
Onderzoekers van het UMC Utrecht hebben op basis van biomarkeronderzoek in patiënten met eczeem vier verschillende typen patiënten geïdentificeerd. Deze resultaten laten zien dat eczeem niet één ziekte is maar een aandoening is met een diverse biologische achtergrond. Het onderzoek is deze week gepubliceerd in de Journal of Allergy and Clinical Immunology. In het serum van 193 volwassenen met een matige tot ernstige vorm van constitutioneel eczeem (en in 30 gezonde controles) werden 147 biomarkers, totaal IgE en 130 allergeen-specifieke IgE’s gemeten. Hieruit bleek dat in het serum van patiënten met eczeem een duidelijke bewijs was voor de aanwezigheid van ontsteking. Op basis van het onderzoek werden er vier specifieke clusters van patiënten geïdentificeerd. Dermatoloog dr. DirkJan Hijnen, hoofdonderzoeker van de studie: “De vier clusters die wij hebben gevonden bij eczeempatiënten representeren onderliggende endotypes met unieke biologische kenmerken én geven een inzicht in de pathogenese van de ziekte. Wanneer onze resultaten worden bevestigd in een prospectieve studie, kan deze ontdekking bijdragen aan een behandeling op maat van eczeem.” Eczeem wordt vaak behandeld met basiszalven, lichttherapie en ontstekingsremmers. Een medicamenteuze behandeling op maat van eczeem met de biological dipilumab is in maart 2017 goedgekeurd in de Verenigde Staten en ook in Europa loopt een registratietraject. Het middel werkt goed bij het grootste deel van de patiënten, maar bij een kleiner deel heeft het nauwelijks of geen effect. “Het is teleurstellend wanneer een innovatief medicijn bij een deel van de eczeempatiënten niet werkt,“ zegt Bernd Arents van de patiëntenvereniging VMCE. “Daarom is dit onderzoek van groot belang. Bovendien is er mogelijk niet één vorm van eczeem, maar misschien wel vier. Ik vind dat nogal baanbrekend.” Volgens de onderzoekers kan de identificatie van specifieke patiëntengroepen op basis van biomarkers bijdragen aan het beter selecteren van patiënten die goed zullen reageren op dit nieuwe middel. Hierdoor komt een behandeling op maat binnen bereik tegen lagere kosten. Constitutioneel eczeem (ook atopische dermatitis genoemd) is een veel voorkomende jeukende ontsteking van de huid. De afwijking begint meestal in de eerste levensjaren en verdwijnt vaak weer na de puberteit. Het is een ziekte waarvoor een aangeboren ‘aanleg’ bestaat en die geassocieerd is met astma en hooikoorts. In Nederland hebben volgens het RIVM bijna 400.000 mensen constitutioneel eczeem met een kostenpost voor de gezondheidszorg van € 150 miljoen. Daarmee staat de aandoening op de vierde plaats in de top-10 van chronische aandoeningen. Bij kinderen is het na astma zelfs de belangrijkste chronische aandoening. Eerste auteur van het artikel, Judith Thijs hoopt op 20 september in Utrecht te promoveren op dit onderzoek. PUBLICATIE: Thijs JL, Strickland I, Bruijnzeel-Koomen CAFM, Nierkens S, Giovannone B, Csomor E, Sellman BR, Mustelin T, Sleeman MA, Bruin de-Weller MS, Herath A, Drylewicz J, May RD, Hijnen D. Moving towards endotypes in atopic dermatitis: identification of patient clusters based on serum biomarkers. Journal of Allergy and Clinical Immunology 2017;140:730-737.
Bron: UMC
Beroepsziekten worden steeds beter erkend en gemeld, maar deze aandacht leidt niet tot een afname van de risico’s op de werkvloer. In 2011 was er sprake van een lichte stijging tot ongeveer 300 meldingen per 100 duizend werkenden. In 2010 was dat nog 260. Dit blijkt uit het rapport ‘Beroepsziekten in Cijfers 2012’ van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid AMC dat vandaag is verschenen. In 2011 zijn het vaakst psychische klachten (102 per 100 duizend) en aandoeningen aan het houding- en bewegingsapparaat (92) gerapporteerd. Daarna volgden gehooraandoeningen (59), huidaandoeningen (15), infectieziekten (15), luchtwegaandoeningen (5) en neurologische aandoeningen (4). De helft van de beroepsziektemeldingen komt voor bij werknemers van 51 jaar en ouder. Bij 36 procent van de werknemers is sprake van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en bij 6 procent van blijvende arbeidsongeschiktheid. Meer aandacht voor werkgerelateerde diagnostiek en bijbehorende preventie is en blijft van belang voor duurzame inzetbaarheid van werknemers. Bij werkgebonden psychische aandoeningen gaat het in de meerderheid van de gevallen om overspannenheid of burnout waarmee mensen relatief lang verzuimen. De meest getroffen sectoren zijn de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, het onderwijs, het openbaar bestuur en defensie, de financiële sector en de bouw. Hoge werkdruk, stress en ongewenst gedrag van collega’s en/of klanten worden als oorzaak genoemd. Uit onderzoek blijkt dat aandacht voor terugkeer naar werk als onderdeel van behandeling van psychische klachten reïntegratie versnelt. Het aantal werkgebonden aandoeningen van spieren en gewrichten evenals de daarvoor verantwoordelijke risicofactoren in het werk (zwaar tillen, bukken, vaak verhaalde beweging, moeilijke werkhoudingen) zijn de afgelopen jaren niet afgenomen. Dat geldt voor de meer traditionele sectoren als de bouw, vervoer en opslag en industrie. Beroepsziekten zijn tot op heden nog onvoldoende ‘vertaald’ in preventieve maatregelen door het bedrijf of de organisatie ter voorkoming van deze aandoeningen. Lawaai op de werkplek is nog steeds een hardnekkig probleem. Preventieve maatregelen lijken werkgevers slechts op kleine schaal toe te passen. Veel brancheorganisaties onderschatten de problemen van gehoorschade op de werkvloer, waarbij het gaat om een balans tussen de eisen die het werk aan het gehoor stelt vanwege bijvoorbeeld de veiligheid en de noodzaak het gehoor te beschermen. Het aantal meldingen van werkgerelateerde astma en van bovenste luchtwegaandoeningen is verdubbeld. Deze toename is toe te schrijven aan het actieve opsporingsprogramma binnen de bakkerssector. Een andere belangrijke bevinding is dat beroepsastma niet alleen door blootstelling aan allergenen kan ontstaan, maar ook na chronische of een eenmalig hoge blootstelling aan irriterende stoffen. Bij infectierisico’s speelt werk doorgaans een belangrijke rol. Deze problemen kunnen alleen goed worden aangepakt door intensievere samenwerking tussen de publieke, veterinaire, curatieve en bedrijfsgeneeskundige gezondheidszorg. Over het verband tussen werk en chronische aandoeningen als hart- en vaatziekten en kanker wordt steeds meer bekend. Het aantal gevallen van diabetes type 2, een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, stijgt wereldwijd sterk. Naast een toename van overgewicht zijn er aanwijzingen dat werkfactoren zoals stress, ploegendienst en beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen tot een verhoogd risico op diabetes type 2 leiden. Reden om daarop te letten bij de preventie en behandeling van deze aandoening. Bij sommige ziekten is wel succes geboekt. Het aantal gediagnosticeerde nieuwe gevallen van CTE, een neurologische ziekte veelal veroorzaakt door organische oplosmiddelen, daalde sterk in de afgelopen jaren. Dit komt door de actieve signalering van deze beroepsziekten en de daaraan gekoppelde nationale wetgeving die heeft geleid tot vermindering van blootstelling aan organische oplosmiddelen in de verschillende branches. Het rapport ‘Beroepsziekten in cijfers‘ wordt jaarlijks opgesteld door het NCvB/Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geeft een overzicht van het aantal en de aard van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen in Nederland. Daarnaast beschrijft het ook wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rond verschillende beroepsziekten.
Dat kinderen overgewicht kunnen ontwikkelen als ze te veel friet en fastfood eten, was al wijd en zijd bekend. Nieuw is dat vette hap astma en eczeem kan veroorzaken. Dat meldt het wetenschappelijk tijdschrift British Medical Journal. De onderzoek bestudeerden de gegevens van ruim 300.000 tieners en 180.000 zes- en zevenjarigen, afkomstig uit 31 landen. Tieners die drie keer per week of vaker fastfood eten zouden 40 procent meer kans hebben op astma of eczeem. Voor jongere kinderen ligt die kans 27 procent hoger. De vele transvetten en verzadigde vetzuren in fastfood tasten mogelijk het immuunsysteem van kinderen aan, denken de onderzoekers. Antioxidanten uit groente en fruit versterken de afweer juist.
Twaalfjarige kinderen met overgewicht hebben al een hogere bloeddruk en ongunstigere cholesterolwaarden in hun bloed dan kinderen met een normaal gewicht. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Marga Bekkers van het RIVM. Bekkers analyseerde de gezondheid van 1500 kinderen uit een grotere groep van bijna vierduizend kinderen die al vanaf hun geboorte gevolgd worden. Dat is het PIAMA-onderzoek (Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie ) dat al sinds 1996 loopt. Zo’n elf procent van de twaalfjarige kinderen in dit onderzoek heeft overgewicht. Deze dikke kinderen blijken een hogere bloeddruk en ongunstigere cholesterolwaarden te hebben dan kinderen met een normaal gewicht. Daarnaast hebben ze vaker astma. Het betekent dat overgewicht dus al op jonge leeftijd ongunstige effecten heeft op ondermeer belangrijke risicofactoren voor hart- en aatziekten. “Het onderzoek laat zien dat niet alleen extreem dikke kinderen gezondheidsproblemen hebben”, reageert Bekkers. “Ook bij relatief gezonde, maar wel te dikke kinderen zijn al gezondheidseffecten zichtbaar. Het wil natuurlijk niet zeggen dat we al deze kinderen met medicijnen moeten behandelen.” Het benadrukt volgens Bekkers het belang van het voorkómen van overgewicht bij kinderen. De oplossing lijkt simpel: meer bewegen en gezonder eten, maar het is moeilijk zo’n leefstijlverandering door te voeren. Uit andere onderzoeken blijken langdurige, integrale aanpakken op het niveau van scholen, wijken en gemeentes het meest kansrijk te zijn om overgewicht te voorkomen. In haar onderzoek laat Bekkers ook zien dat de middelomtrek ook bij kinderen een goede maat is voor overgewicht. De middelomtrek heeft ongeveer dezelfde voorspellende waarde als de BMI (body mass index) voor bloeddruk, cholesterol en longfunctie. Bekkers voerde haar onderzoek uit op het RIVM en het Institute for Risk Assessment Sciences (Universiteit Utrecht) en promoveert op 15 mei aan het UMC Utrecht.
Kinderen van welgestelde ouders hebben meer aanleg voor astma en allergieën dan kinderen van armere ouders. Dat stelt S. Dom van Universiteit Antwerpen in haar doctoraatsonderzoek. Als je op jongere leeftijd al bent blootgesteld aan infecties, zal je immuunsysteem zich aanpassen. De kans op astma en allergieën wordt dan kleiner. Als kinderen van minder welgestelde ouders dan toch een piepende ademhaling vertonen, blijkt dat vaak te komen door blootstelling aan tabaksrook. Ook een lager geboortegewicht speelt een rol. Als ouders al aanleg voor allergieën hebben werkt borstvoeding bij hun kind eerder beschermend tegen eczeem. Antibioticagebruik tijdens de zwangerschap en via borstvoeding verhoogt weer het risico op allergie.
Ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Pulmonale Endoscopie houdt prof. dr. J.T. Annema zijn rede met de titel ‘Kijkonderzoek in de longgeneeskunde biedt nieuwe perspectieven.’ Technologische ontwikkelingen in de longendoscopie bieden aanknopingspunten voor de diagnostiek en behandeling van diverse longziekten, stelt Annema in zijn oratie. Longkanker, sarcoïdose (een chronische ziekte die zich vaak openbaart in de longen), astma en COPD komen vaak voor. Voor het stellen van een juiste diagnose bij een vlek op de long of vergrote lymfeklieren in borstkas, vindt jaarlijks bij meer dan tienduizend patiënten in Nederland endoscopisch weefselonderzoek plaats. Het gebruik van innovatieve apparatuur in combinatie met geluidsgolven heeft de kwaliteit van de diagnostiek sterk verbeterd. Ook kunnen hiermee vaak operaties vermeden worden. Nieuwe endoscopische ontwikkelingen leiden soms tot veelbelovende behandelmethoden voor patiënten met ernstige astma en COPD. Bij sommige patiënten verbetert hierdoor de kwaliteit van leven. De weg van technologieontwikkeling naar succesvolle toepassing in de klinische praktijk is vol hindernissen. Multidisciplinaire en internationale samenwerking zijn bij deze innovatieve onderzoeken de sleutel tot succes. De opleiding van longartsen en de organisatie van de longendoscopische praktijk zijn aan herijking toe om deze complexe zorg op hoog niveau te verlenen en te borgen.
Inzicht in het onderliggende mechanisme van het verband tussen ADHD en atopische aandoeningen als astma, hooikoorts of eczeem kan leiden tot verbetering van zorg voor beide aandoeningen, concludeert Jurjen van der Schans uit zijn onderzoek. Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) is een veel voorkomende chronische aandoening. Gebrek aan kennis over de oorzaak van ADHD brengt vragen over de mogelijke verbinding met andere aandoeningen. Om deze reden was het hoofddoel van het onderzoek van Van der Schans om de mogelijke associatie tussen met medicatie behandelde atopische stoornissen (astma, allergische rhinitis of eczeem) en ADHD te bepalen. Allereerst onderzocht Van der Schans de effectiviteit en impact van ADHD-gerelateerde medicatie bij kinderen. Ondanks de beschikbaarheid van effectieve behandelingen blijven veel met ADHD geassocieerde problemen bestaan bij zowel patiënten als in de maatschappij. Meer factoren moeten in overweging worden genomen bij onderzoek naar de effectiviteit van medicijnen zoals methylfenidaat (de werkzame stof in onder meer Ritalin en Concerta), gebruikt voor de behandeling van ADHD. Net als alle medicatie moet worden bepaald in hoeverre de werkzaamheid, die in gecontroleerde omgeving wordt vastgesteld, buiten het formele onderzoek houdt. Dit geldt vooral voor lange termijn effecten en complexe uitkomsten zoals schoolprestaties. Daarnaast deed Van er Schans zowel onderzoek naar het verband tussen ADHD en atopische ziekten bij kinderen als bij volwassenen. ADHD en atopie zijn beide veel voorkomende ziekten. Hij concludeert: ‘Hoewel het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD niet duidelijk is, is de associatie aanwezig bij zowel kinderen als volwassenen. Meer kennis is nodig over het onderliggende mechanisme van de associatie tussen atopie en ADHD. Voor de klinische praktijk zou de associatie tussen atopie en ADHD potentieel kunnen bijdragen tot de verbetering van de zorg voor individuen met ofwel atopie of ADHD.’
Bron: RUG
Aandoeningen hebben invloed op het zelfvertrouwen van het kind en op hun ouders Kinderen met een chronische aandoening hebben een minder goede kwaliteit van leven dan kinderen die gezond zijn. Dat komt onder andere doordat ze lichamelijke klachten hebben als pijn of psychosociale problemen zoals minder zelfvertrouwen. Er kan ook een negatieve invloed zijn op de ouders en het gezin. Dat blijkt uit gezamenlijk onderzoek van het Erasmus MC en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De studie is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Plos One. In de studie is gekeken naar de invloed van chronische aandoeningen als astma, eczeem, dyslexie, ADHD en migraine op de gezondheidsbeleving van kinderen. Als kinderen meerdere van deze aandoeningen hebben, hebben ze een slechtere kwaliteit van leven dan wanneer ze één aandoening hebben. ‘’Doordat we in Nederland goede zorg en behandelingen bieden, zijn het meestal geen dramatisch grote verschillen. Maar dit onderzoek laat wèl zien dat astma, eczeem, dyslexie, adhd en migraine echt invloed hebben op het leven van de kinderen èn hun ouders. Extra aandacht is daarom gewenst. Leerkrachten op school zouden bijvoorbeeld extra alert kunnen zijn bij een leerling die één of meer chronische aandoeningen heeft’’, zegt hoogleraar jeugdgezondheidszorg Hein Raat, werkzaam bij de afdeling Maatschappelijke gezondheidzorg van het Erasmus MC. Wanneer een kind een chronische aandoening heeft, kan dat ook zijn weerslag hebben op het emotionele welzijn van de ouders en op het functioneren van het gezin. Vooral bij kinderen met ADHD, geven de ouders aan dat zij zich zorgen maken, dat gezinsactiviteiten worden beïnvloed en dat er gevolgen kunnen zijn voor het hele gezin. Het onderzoek is gedaan onder 5300 Nederlandse kinderen van 4 tot 11 jaar met en zonder een chronische aandoening. Hun ouders hebben vragen beantwoord over onder andere de aandoeningen en de gezondheidsbeleving van hun kinderen. De antwoorden zijn omgezet in een score op een internationaal gebruikte lijst (Child Health Questionnaire Parent Form 28), om te meten hoe het staat met de kwaliteit van leven van kinderen.
Bron: EUR
Promotie Mw. Yvonne T.M. Vanneste-van Zandvoort, MSc. "Reported sick from school; A study into addressing medical absenteeism among students". Dit proefschrift onderzoekt de methode M@ZL (Medische Advisering van de Ziekgemelde Leerling), die het ziekteverzuim onder vmbo-leerlingen terug blijkt te dringen door het regelen van goede zorg, begeleiding en eventueel onderwijskundige aanpassingen. Uit het onderzoek blijkt dat op het vmbo iets minder dan de helft van de regelmatig verzuimende leerlingen een diagnose heeft als astma, migraine, Pfeiffer of ADHD. Tweederde van deze groep ervaart tegelijkertijd problemen thuis of op school. Bij meer dan de helft van alle leerlingen wordt het ziekteverzuim veroorzaakt door psychische of lichamelijke klachten, vaak in combinatie met problemen thuis of op school. Een gepersonaliseerde benadering vanuit biopsychosociaal perspectief blijkt noodzakelijk om individuele leerlingen echt te kunnen helpen. Voor het in gesprek gaan met ouders en leerlingen over regelmatig ziekteverzuim geven mentoren aan extra training nodig te hebben.
Konda Kurakula: ‘r77 and FHL2: Novel players in vascular and immune disease’. Kurakula richt zich op een beter begrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan vaatziekten. Ook keek hij naar de rol van het immuunsysteem bij diverse aandoeningen. Het proefschrift bevat een aantal studies naar de rol van de nucleaire receptor Nur77 en het ‘LIM-domain only’ eiwit FHL2 in ziekten van de vaatwand, waaronder aderverkalking, restenose (het opnieuw optreden van een vernauwing in een gedotterde ader) en stolling. De promovendus onderzocht dit ook bij de immuunziekten astma, luchtwegontsteking en schistosomiasis (besmetting met wormen). Voor het onderzoek werden verschillende muismodellen gebruikt, alsook relevante cellijnen. Het uiteindelijke doel van deze studies is om nieuwe preventiemethoden en verbeterde behandelingen te ontwikkelen voor vaatwand- en immuunziekten.
Uit een onderzoek van Engelse wetenschappers blijkt dat twee stoffen die worden gevonden in de schil van rode vriuchten, waaronder druiven, beschikken over ontstekingsremmende eigenschappen. Het onderzoeksteam, verbonden aan het Imperial College in Londen, bevestigde de brede ontstekingsremmende activiteit van resveratrol en vond toepassingsmogelijkheden bij ziektebeelden als chronische bronchitis, astma en zelfs artritis. Gewezen werd wel op de noodzakelijke controle op puurheid van de in de vrije verkoop verkrijgbare supplementen. Gelezen in: Donnelly LE et al: "Anti-inflammatory effects of resveratrol in lung epithelial cells: moleculair mechanisms"; Am. J. Physiol. Lung Cell Mol. Physiol. 287(4):L774-L783, 2004.
Konda Kurakula: ‘r77 and FHL2: Novel players in vascular and immune disease’. Kurakula richt zich op een beter begrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan vaatziekten. Ook keek hij naar de rol van het immuunsysteem bij diverse aandoeningen. Het proefschrift bevat een aantal studies naar de rol van de nucleaire receptor Nur77 en het ‘LIM-domain only’ eiwit FHL2 in ziekten van de vaatwand, waaronder aderverkalking, restenose (het opnieuw optreden van een vernauwing in een gedotterde ader) en stolling. De promovendus onderzocht dit ook bij de immuunziekten astma, luchtwegontsteking en schistosomiasis (besmetting met wormen). Voor het onderzoek werden verschillende muismodellen gebruikt, alsook relevante cellijnen. Het uiteindelijke doel van deze studies is om nieuwe preventiemethoden en verbeterde behandelingen te ontwikkelen voor vaatwand- en immuunziekten.
Promotie Mw. Ilse G.M. Slot, MSc (Maastricht University) Veel mensen die lijden aan de longziekte COPD hebben naast zuurstoftekort ook een verminderde spierfunctie, wat hen beperkt in hun dagelijkse activiteiten. Bekend is dat de energiehuishouding van de spieren is verstoord in patiënten met vergevorderde COPD. In dit promotieonderzoek is onderzocht of het zuurstoftekort (hypoxie) een mogelijke oorzaak is van deze verstoring. Als eerste werd aangetoond dat de spierstofwisseling al in patiënten met mild-matige COPD en matig zuurstoftekort verstoord is, doch minder uitgesproken. In experimentele modellen is vervolgens aangetoond dat hypoxie inderdaad tot deze metabole verstoring kan leiden en via welke moleculaire mechanismen dit plaatsvindt. Deze promotie maakt deel uit van een project dat wordt gefinancierd door het Astmafonds.
Jaarlijks sterven gemiddeld 600 duizend mensen wereldwijd aan de gevolgen van mee roken. Dat zeggen onderzoekers van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in het medisch vakblad The Lancet. Wereldwijd ademen 40 procent van de kinderen, 35 procent van de vrouwen en 33 procent van de mannen onvrijwillig andermans sigarettenrook in. Twee derde van de sterfgevallen door mee roken betreft mensen in Afrika en Azië. De kinderen die ernstige gezondheidsschade oplopen door meeroken zijn vooral afkomstig uit arme landen. De meeste sterfgevallen aan de gevolgen van mee roken zijn het gevolg van hart- en vaatziekten. Ook astma, luchtwegaandoeningen en longkanker zijn veel voor komende oorzaken.
Het cytoskelet bestaat uit eiwitketens (polymeren), waarvan de lengte fluctueert. Het functioneert onder andere als "wegennet" en reguleert het transport van eiwitten naar specifieke plaatsen binnen de cel. Een aantal eiwitten is van belang voor celbeweging, waaronder Rac1. Nethe beschrijft signalering van Rac1 en moleculaire aansturingsmechanismen die Rac1 gebruikt om celbeweging en -hechting te beïnvloeden. Signalering is van belang voor migratie van witte bloedcellen naar de plek van een ontsteking. Endotheelcellen zorgen ervoor dat deze cellen via de bloedvatwand de plaats van de ontsteking kunnen bereiken. Na het verlenen van doorgang moet het contact tussen de endotheelcellen onmiddellijk worden hersteld, zodat er geen "lek" ontstaat dat het achterliggende weefsel alsnog kan beschadigen. Verloopt dit niet goed, dan kunnen ontstekingsziektes ontstaan als astma, Crohn en reuma. Ook kan zo"n lek zorgen voor het uitzaaien van kankercellen. Nethe onderzocht nieuwe eiwitten die aan Rac1 binden. Promotie Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam: Micha Nethe: "Rac1 meets ubiquitin; new insights in Rac1 signalling"
Minder doodgeboren kinderen en minder sterfte onder pasgeborenen sinds invoering rookverbod in Engeland. Het aantal kinderen dat in Engeland dood geboren werd, is gedaald met acht procent sinds de invoering in 2007 van het rookverbod in openbare gelegenheden. Ook het aantal sterfgevallen onder pasgeborenen is met bijna acht procent gedaald. Dit blijkt uit onderzoek van de University of Edinburgh, geleid door dr. Jasper Been, kinderarts in het Erasmus MC en research fellow in Edinburgh, dat vandaag is gepubliceerd in Scientific Reports. Een rookvrije omgeving heeft volgens de onderzoekers belangrijke effecten voor de gezondheid onder baby’s en jonge kinderen. Dr. Jasper Been en collega’s onderzochten meer dan tien miljoen geboortes in Engeland tussen 1995 en 2011. Vanuit het onderzoek wordt geschat dat bijna 1500 sterfgevallen rondom de geboorte zijn voorkomen in de eerste vier jaar na invoering in 2007 van de wet die het roken in openbare ruimten verbiedt. Het aantal baby’s met een te laag geboortegewicht (onder de vijf pond) is sindsdien eveneens gedaald met meer dan vijfduizend. Een te laag geboortegewicht wordt in verband gebracht met gezondheidsproblemen op latere leeftijd, zoals een verhoogde kans op diabetes en hart- en vaatziekten. Uit eerder onderzoek bleek al dat het aantal vroeggeboortes en het aantal kinderen dat vanwege aanvallen van astma en luchtweginfecties in het ziekenhuis opgenomen moet worden, gedaald is sinds invoering van het rookverbod. Been: “Op het moment wordt slechts 18% van de wereldbevolking beschermd door uitgebreide wetgeving gericht op een rookvrije omgeving. Het is belangrijk dat overheden gezien de resultaten van ons onderzoek haast maken met de invoering van rookverboden, omdat die leiden tot een belangrijke gezondheidswinst niet alleen bij volwassenen maar ook voor baby’s en kinderen. Meeroken is bewezen schadelijk.” In dit onderzoek werd samengewerkt door de universiteiten van Edinburgh en Glasgow, het Imperial College London, Harvard Medical School, MUMC+ en Erasmus MC. De publicatie in Scientific Reports, het open acces journal van de uitgevers van Nature, staat online. Been doet momenteel onderzoek aan Stanford University in de VS en heeft fellowship beurzen van het Erasmus MC en het Longfonds gekregen om ook in Nederland de effecten van het rookverbod te onderzoeken.
Hooikoorts is een veel voorkomende aandoening die in het bijzonder optreedt in het pollenseizoen. Het pollenseizoen begint in februari. Vanaf april zorgen vooral graspollen voor klachten, met een piek tussen mei en augustus. Symptomen van hooikoorts zijn een loopneus, rode ogen, niezen, verstopte neus, benauwdheid of piepende ademhaling. De behandeling van hooikoorts is vooral gericht op het voorkomen van een allergische reactie. Naast het volgen van adviezen om symptomen te vermijden, kan symptoomverlichting worden verkregen met lokaal of systemisch toegepaste antihistaminica of corticosteroïden. Daarnaast zijn er allergeenextracten op de markt die de patiënt minder gevoelig maken voor allergenen. Door het gebruik hiervan nemen de klachten af en kan minder medicatie gebruikt worden. Sinds begin 2010 is er een sublinguaal inhalatieallergeen (Oralair) op de markt, bestaande uit een allergeenextract van vijf verschillende grassen. Oralair is geregistreerd voor de behandeling van graspollen geïnduceerde rhinitis en/of conjunctivitis. Direct vergelijkend onderzoek met het enige andere voor deze toepassing geregistreerde, enkelvoudig allergeenextract (Grazax) is niet beschikbaar. Het is daarom onduidelijk of het toevoegen van meer verschillende soorten gras ook daadwerkelijk bijdraagt aan de effectiviteit of de toepasbaarheid van een vijfvoudig allergeenextract. Het gebruik van allergeenextracten dient beperkt te blijven tot die groep patiënten waar de standaardsymptoombestrijding te weinig effect sorteert of niet mogelijk is vanwege contra-indicaties. De keuze van het preparaat is afhankelijk van de ervaring van de voorschrijver en de wensen van de patiënt. Beide preparaten zijn even duur. Een mogelijk voordeel van Oralair is dat het vijfvoudig allergeenextract niet het gehele jaar gebruikt hoeft te worden, maar het enkelvoudig allergeenextract wel. In verschillende klinische onderzoeken varieerde de incidentie van bijwerkingen van 63% (placebo 49%) tot 85% (placebo 82%). De meeste gerapporteerde bijwerkingen zijn lokaal van aard en worden gerelateerd aan de werking van het middel. De vaakst gemelde zijn: irritatie van de keel en jeuk. Verder komen veel voor: conjunctivitis, hoofdpijn, jeukende oren, gezichtsoedeem en loopneus. Voor zover bekend zijn er geen interacties met ander geneesmiddelen. Het vijfvoudig allergeenextract mag niet gebruikt worden als een persoon overgevoelig is voor een van de hulpstoffen. Daarnaast wordt toepassing ook afgeraden bij gelijktijdig gebruik van bétablokkers, bij ernstige of instabiele astma, ernstige immuundeficiëntie of auto-immuunziekte, orale inflammaties, maligniteiten. Ook wordt geadviseerd het gebruik gedurende zeven dagen te staken na chirurgische ingrepen in de mond. Op dit moment ontbreken gegevens over het gebruik tijdens zwangerschap en lactatie. Het advies is om niet te starten tijdens zwangerschap of de lactatieperiode. Bron: PS 2010;26(19):104-6 + FUS
Jonge kinderen worden in ons land steeds minder blootgesteld aan sigarettenrook. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), STIVORO en het VU Medisch Centrum in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Tussen 1996 en 2009 daalde het percentage gezinnen met kinderen onder de vier jaar bij wie in huis gerookt wordt sterk: van 64 naar 19 procent. Bij zwaardere rokers (minimaal tien sigaretten per dag) is de daling echter minder spectaculair: het percentage stokt daar op 60 procent. Roken in huis in bijzijn van de kinderen daalde van 48 naar 10 procent. In gezinnen uit lagere sociaaleconomische groepen rookt nog steeds 29 procent van de kinderen mee. Meeroken is voor kinderen schadelijk, zo bleek al uit eerder onderzoek. Kinderen tot twee jaar krijgen er anderhalf keer zo vaak lage luchtweginfecties door en overlijden tweemaal vaker door wiegendood. Kinderen tot veertien jaar van wie de ouders in hun nabijheid roken, lopen 1,3 keer zo veel kans op astma. Om roken in het bijzijn of in de woonomgeving van kinderen te ontmoedigen, geven consultatiebureaus en schoolartsen voorlichting aan (rokende) ouders. Publiekscampagnes proberen ook de omgeving ervan bewust te maken dat tabaksrook en kinderen geen goede combinatie vormen. De eerder genoemde resultaten tonen aan dat deze inspanningen effect hebben. "Het is wel belangrijk om na te gaan hoe bij zwaardere rokers en gezinnen in lagere sociaaleconomische groepen het roken verder verminderd kan worden", aldus onderzoeker dr. Matty Crone van het LUMC. Voor hun studie gebruikten de onderzoekers vragenlijsten, die elk jaar aan 400 tot 900 gezinnen verstrekt werden door TNS NIPO.
Het Europees Geneesmiddelenbeoordelingscomité CHMP adviseert positief over het verlenen van handelsvergunningen voor 7 geneesmiddelen, waaronder 2 weesgeneesmiddelen.
Positieve adviezen voor handelsvergunningen (in alfabetische volgorde)
- Adynovi (rurioctocog alfa pegol) is een gepegyleerd recombinant humaan factor VIII en is bestemd voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (een aangeboren factor VIII deficiëntie) van 12 jaar en ouder.
- Fasenra (benralizumab) is een anti-eosinofiel, humaan, monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van ernstige eosinofiele astma die onvoldoende onder controle is met een hoog gedoseerd inhalatiecorticosteroïd in combinatie met een lang werkend beta-agonist.
- Intrarosa (prasteron) is een steroïde voorloper van oestrogenen en androgenen (dehydroepian drosterone (DHEA)) en is bestemd voor de behandeling van vulvaire en vaginale atrofie bij vrouwen na de overgang die matige tot ernstige symptomen hebben.
- Jorveza (budesonide) is een lokaal werkend corticosteroïd weesgeneesmiddel en is bestemd voor de behandeling van eosinofiele oesofagitis, een zeldzame ontstekingsziekte van de slokdarm. Dit geneesmiddel is beoordeeld volgens de versnelde beoordelingsprocedure die is voorbehouden aan geneesmiddelen die van groot belang zijn voor de volksgezondheid.
- Mvasi (bevacizumab) is een biosimilar en, in lijn met de indicaties van de innovator Avastin, bestemd voor de behandeling van kanker van de dikke darm en de endeldarm, borstkanker, niet-kleincellig longkanker, niercelkanker, epitheliale eierstok-, eileider- of primaire buikvlieskanker en baarmoederhalskanker.
- Ocrevus (ocrelizumab) is een recombinant humaan anti-CD20 monoclonaal antilichaam en bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met een actieve vorm van relapsing multiple sclerose (RMS) of vroege vorm van primair-progressieve multiple sclerose (PPMS) gekarakteriseerd door ziekteduur, klinische verschijnselen en bevindingen bij MRI-onderzoek die kenmerkend zijn voor een hoge ontstekingsactiviteit.
- Prevymis (letermovir) is een antiviraal weesgeneesmiddel ter preventie of behandeling van een reactivatie van het cytomegalovirus en ziekte bij CMV-seropositieve patiënten of bij patiënten die een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie immunosuppressiva krijgen.
Aanpassing van therapeutische indicaties (in alfabetische volgorde)
Er zijn positieve adviezen gegeven over de aanpassing van de indicaties voor:
- Adcetris (brentuximab vedotin) is nu ook bestemd voor de behandeling van volwassen patiënten met CD30-positief cutaan T-cel lymfoom (CTCL) na tenminste 1 eerdere systemische therapie (zie sectie 5.1).
- Genvoya (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir alafenamide), een antiviraal combinatiepreparaat tegen HIV-1, is nu ook bestemd voor de behandeling van kinderen vanaf 6 jaar met een lichaamsgewicht van ten minste 25 kg voor wie alternatieve behandelingen ongeschikt zijn vanwege resistentie of toxiciteit.
- Nplate (romiplostim) is nu ook bestemd voor de behandeling van patiënten met chronische immuun (idiopathische) trombocytopenische purpura (ITP) van één jaar en ouder die refractair zijn voor andere therapieën (bijvoorbeeld corticosteroïden, immunoglobulines)(zie secties 4.2 en 5.1).
- Orkambi (lumacaftor / ivacaftor) is nu ook bestemd voor de behandeling van cystische fibrose bij kinderen ≥ 6 jaar die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen.
Heronderzoek negatieve adviezen Fanaptum en Onzeald
De aanvragers voor Fanaptum (iloperidon) en Onzeald (etirinotecan pegol) hebben herbeoordelingen aangevraagd van de negatieve adviezen van de CHMP voor deze geneesmiddelen tijdens de vergadering van juli 2017. De CHMP heeft haar eerdere adviezen herbeoordeeld en haar eerdere adviezen om geen handelsvergunning voor deze geneesmiddelen te verlenen, bevestigd.
Uitkomst herbeoordeling Zinbryta
De CHMP heeft de herbeoordeling van het geneesmiddel Zinbryta (daclizumab) voor de behandeling van multiple sclerose afgerond en bevestigt verdere beperkingen om het risico op ernstige leverbeschadiging te verkleinen.
Intrekking van aanvragen
De aanvragen voor een handelsvergunningen voor Kyomarc (bevacizumab) en Plivensia (sirukumab)
zijn ingetrokken. Een aanvraag voor uitbreiding van de indicatie Keytruda (pembrolizumab) is eveneens ingetrokken.
Dit is besproken in de bijeenkomst van de CHMP (Commitee for Medicinal Products for Human Use) van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA van 6-12 november 2017. Nederland is in dit comité vertegenwoordigd door 2 medewerkers van het CBG.
Bron: CBG
Nick Eleftheriadis heeft nieuwe remmers van humaan 15-lipoxygenase-1 (15-LOX-1) ontwikkeld. Daarnaast beschrijft hij in zijn proefschrift de ontwikkeling van een nieuwe detectiemethode om het actieve enzym 15-LOX-1 te bestuderen. 15-LOX-1 is een belangrijke lipoxygenase in zoogdieren, die een cruciale rol speelt in de biosynthese van inflammatoire signaalmoleculen. 15-LOX-1 wordt hierdoor gezien als een regulerend enzym in verschillende inflammatoire longziekten zoals astma, chronic obstructive pulmonary disease (COPD) en chronische bronchitis. Recent is er ook een rol voor dit enzym beschreven in ziektes van het centraal zenuwstelsel zoals Alzheimer, Parkinson en beroerte. Nieuwe, krachtige remmers en moleculaire detectiemethodes voor 15-LOX-1 activiteit zijn dringend nodig om de rol van het enzym verder te onderzoeken en om de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen mogelijk te maken. In deel A is de ontwikkeling van nieuwe remmers van 15-LOX-1 beschreven. Deze remmers zijn ontwikkeld door de toepassing van een nieuwe benadering voor fragment gebaseerde screening. Deze werkwijze maakt gebruik van divers gesubstitueerde moleculen voor een benadering die wordt aangeduid als substitution oriented screening (SOS). De moleculen die het enzym bleken te remmen zijn geoptimaliseerd met behulp van computermodellen op basis van de moleculaire structuur van de remmers en het enzym 15-LOX-1. Hierdoor konden verschillende potente remmers ontwikkeld konden worden. De beste remmers werden geëvalueerd in celgebaseerde onderzoeken en in ex vivo studies op precisie gesneden plakjes longweefsel van muizen. In deze studies bleken de ontwikkelde remmers ontstekingsremmende en neuroprotectieve effecten te hebben. In deel B is de ontwikkeling van een nieuwe detectiemethode om het actieve enzym 15-LOX-1 te bestuderen beschreven. Met een zogenoemde activity-based probe bleek het mogelijk te zijn om gezuiverd 15-LOX-1 te labelen op basis van de activiteit van dit enzym. Het bleek ook mogelijk om deze methode in te zetten om de 15-LOX-1-activiteit aan te tonen in cellysaten en weefsel. Deze methode is ontwikkeld door moleculen te maken die het natuurlijke substraat van dit enzym nabootsen maar die bij binding aan het enzym covalent binden aan het actieve centrum van het enzym op basis van de enzymactiviteit. Deze moleculen zijn voorzien van een terminale alkeen als chemisch label dat gebruikt kan worden voor bioorthogonale koppeling van een detecteerbare biotine functionaliteit via de oxidatieve Heck reactie. Nick Eleftheriadis voerde zijn onderzoek uit bij de afdeling Farmaceutische Genmodulatie van GRIP. Het werd gefinancierd met een NWO VIDI grant (723.012.005) en een ERC starting grant (309782). Hij vervolgt na zijn promotie zijn loopbaan aan de RUG als postdoc.
Bron: RUG
Het onderzoek van Anita Spanjer laat zien dat Frizzled-8 een potentieel nieuw aangrijpingspunt voor een geneesmiddel is tegen chronische bronchitis en longfibrose. Longziekten zoals chronisch obstructief longlijden (COPD), astma en longfibrose worden gekenmerkt door chronische ontsteking en structurele veranderingen in de longen. De onderliggende processen hiervan, vertonen overlap in groeifactoren en ontstekingsmediatoren die hierbij betrokken zijn. Recent onderzoek laat zien dat de WNT signaleringsroute een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van eerdergenoemde longziekten. In ons eerdere onderzoek is gebleken dat de WNT receptor Frizzled-8 en de groeifactoren WNT-5A en WNT-5B verhoogd aanwezig zijn in fibroblasten van COPD patiënten. De doelstelling van Spanjers onderzoek is het onderzoeken van de functionele rol van de Frizzled-8 receptor en zijn liganden in longziekten, waarbij de focus ligt op COPD. Wij laten zien dat Frizzeld-8 TGF-β geïnduceerde pro-fibrotische signalering deels reguleert en dat WNT-5B, maar niet WNT-5A, functioneert als een ligand voor Frizzled-8 in fibroblastactivatie. Ook laten wij zien dat het gesuikerde eiwit decorine de WNT-5B geïnduceerde effecten op fibroblastactivatie antagoneert. Naast hun structurele functie kunnen fibroblasten ook bijdragen aan ontstekingsprocessen. Ons onderzoek laat zien dat fibroblasten een regulerende rol spelen in de slijmsecretie door het epitheel en dat dit proces via Frizzled-8 verloopt. Daarnaast zijn DNA veranderingen in het FZD8 gen geassocieerd met chronische mucus hypersecretie, een klinische manifestatie van chronische bronchitis en reguleert het fzd8 gen acute sigarettenrook geïnduceerde ontsteking in een muismodel. Interessant genoeg is Frizzled-8 niet betrokken bij allergeen geïnduceerde ontsteking en structuurveranderingen in een muismodel. Anita Spanjer promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek dat zij uitvoerde bij de afdeling Moleculaire Farmacologie van GRIP en gefinancierd werd door het Longfonds. Haar onderzoek valt binnen de onderzoekslijn van Reinoud Gosens: Tissue repair in COPD: towards regenerative pharmacology for the lung. Zij vervolgt haar loopbaan aan de RUG als Docent Moleculaire Farmacologie. Proefschrift: http://hdl.handle.net/11370/98616fae-c28a-44e6-bfdd-d4406342cf2e
Proefschrift: drs. Damiën van Berlo, titel: The elusive particle hazard; inflammatory and Oxidative stress responses. Inhalatie van fijne stofdeeltjes vormt een gevaar voor de gezondheid. Twee centrale, met elkaar verbonden fenomenen waarvan aangenomen wordt dat ze een grote rol spelen hierin zijn (1) ontsteking en (2) oxidatieve stress. Het huidige proefschrift laat zien dat het "stoffige gevaar" niet zo makkelijk te definiëren is: stofdeeltjes kunnen ontstekingsgerelateerde effecten veroorzaken zonder oxidatieve stress te veroorzaken of de belangrijkste onstekings-schakelaar NF-?B te activeren. Indirecte effecten via stimulatie van immuuncellen blijken van belang te zijn. Daarnaast toont dit proefschrift aan dat fijne stofdeeltjes effecten kunnen veroorzaken in de hersenen. Dit heeft gevolgen voor de risicobeoordeling van fijne stofdeeltjes. Zie ook: astma en COPD
Vooral bij vrouwen relatie tussen grotere buikomvang en gebruik inhalatiemedicijnen Inhalatiemedicatie met daarin corticosteroïden lijkt bij volwassenen een grotere kans te geven op een hogere BMI. Bij vrouwen is dit verband het sterkst. Bij vrouwen is ook een relatie aangetoond tussen het gebruik van deze ontstekingsremmende puffers en het hebben van metabool syndroom. Metabool syndroom is een verzameling aandoeningen die de kans op diabetes II en hart- en vaatziekten vergroten. Dit blijkt voor het eerst uit onderzoek van het Erasmus MC. Ofschoon nog vervolgonderzoek nodig is, en nog geen direct oorzakelijk verband is aangetoond, zijn er sterke aanwijzingen dat de puffers met corticosteroïden deze onverwachte bijwerkingen hebben voor vrouwen. Het is absoluut niet de bedoeling dat vrouwen hun medicatie nu links laten liggen, beklemtonen de onderzoekers. ,,Deze bevindingen suggereren dat inhalatiecorticosteroiden mogelijk grotere effecten hebben op het lichaam dan eerder werd aangenomen,’’ zegt arts-onderzoeker Mesut Savas. Professor dr. Liesbeth van Rossum, internist-endocrinoloog en hoofdonderzoeker bij het Centrum Gezond Gewicht van het Erasmus MC: ,,Als dit bij vervolgstudies inderdaad zo blijkt te zijn, zou meer aandacht voor bijwerkingen en betere afweging in de balans tussen bijwerkingen en het beoogde therapeutische effect noodzakelijk zijn. Vooral bij vrouwen met een verhoogd risico op het metabool syndroom.’’ Corticosteroïden worden veelvuldig gebruikt als ontstekingsremmers. De inhalatievormen hiervan worden vaak gebruikt bij de behandeling van astma en andere longziekten. Tot voor kort werd aangenomen dat corticosteroïden vooral bijwerkingen geven als ze worden geïnjecteerd, of in tabletvorm worden geslikt, bijvoorbeeld als een prednisonkuur. Nu vinden de onderzoekers sterke aanwijzingen dat corticosteroïden ook deze bijwerkingen geven als ze op beperkte plaatsen in het lichaam worden gebruikt, en dan met name in de longen. Savas en Van Rossum deden onderzoek naar gebruik van corticosteroïden onder ruim 140.000 deelnemers aan de bevolkingsstudie Lifelines, die al vele jaren wordt uitgevoerd in het noorden van Nederland. Maar liefst één op de tien deelnemers gebruikte een geneesmiddel waarin corticosteroïden zijn verwerkt. Uit de studie blijkt dat de vrouwen die inhalatiemedicatie gebruiken, bijna een punt hogere bmi en een grotere buikomvang hebben dan niet gebruikers. Ook de kans op het hebben van verhoogde bloeddruk, hogere bloedsuikerwaarden, meer vetdeeltjes in het bloed en minder goed cholesterol (die samen het metabool syndroom vormen) is vooral bij vrouwen hoger in deze studie. Mesut Savas presenteert deze bevindingen dinsdag 4 april op een internationaal congres in Orlando Florida aan vakgenoten.
Bron: EUR
Thea van den Bosch onderzocht of ontstekingsziekten in de luchtwegen en de longen bestreden kunnen worden met nieuwe medicijnen die bepaalde enzymen remmen. Haar resultaten zijn veelbelovend. Inflammatoire longziekten, zoals astma en chronische obstructieve longziekte (COPD), zijn nog steeds een groot probleem. Voor een groep patiënten werkt de huidige therapie niet of onvoldoende, en er zijn veel bijwerkingen. Daarom is er een behoefte aan nieuwe geneesmiddelen die op een andere manier werken. In haar onderzoek heeft Van den Bosch zich gericht op twee nieuwe groepen van enzymen: histon acetyltranferases (HATs) en histon deacetylases (HDACs). Het wordt steeds duidelijker dat deze enzymen een rol spelen bij ontstekingen. Stoffen die deze enzymen remmen kunnen mogelijkerwijs worden gebruikt als nieuwe geneesmiddelen. Om dit doel te bereiken, moeten de effecten van de remming van deze enzymen op inflammatoire reacties nader gespecificeerd worden in ziektemodellen. Van den Bosch bestudeerde een aantal specifieke moleculaire processen die betrokken zijn bij ontstekingen. Het bleek dat remmers van zowel HATs als HDACs een remmend effect hebben op deze processen, wat suggereert dat het mogelijk is om de ontsteking te verminderen met deze stoffen. De meest veelbelovende resultaten werden bereikt met een selectieve remmer van specifieke subtypen van HDAC enzymen. We hebben waargenomen dat deze remmer een anti-inflammatoir effect heeft in immuuncellen en longweefsel. In een ziektemodel voor COPD verminderde de remmer sterk het aantal immuuncellen in de longen, hetgeen een duidelijke indicatie is voor remming van het ontstekingsproces. Hieruit blijkt dat verdere studie van dit type remmers voor toekomstige toepassingen in ontstekingsziekten veelbelovend is. Haar onderzoek werd gefiancierd met een ERC starting grant van prof.dr. F.J. Dekker.
Bron: RUG
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft in zijn vergadering in juni het overzichtsrapport over medicijnsubstitutie van Bijwerkingencentrum Lareb besproken. De inventarisatie bevestigt het beeld van het CBG: wisselen van medicijnen gaat over het algemeen goed. Maar Lareb heeft de afgelopen 10 jaar ook bij zo’n 20 medicijnwisselingen gezien dat er problemen optraden (meer meldingen van bijwerkingen of verminderde werkzaamheid). Het CBG concludeerde dat wisseling soms problemen geeft. Een verklaring voor een toename van bijwerkingen of andere klachten is niet eenvoudig te geven. De grootschalige omzettingen van bijvoorbeeld de astma-inhalator salbutamol en de maagzuurremmer omeprazol heeft het CBG in 2016 uitgebreid geanalyseerd. In beide gevallen heeft het CBG geen productdefecten gevonden die de problemen konden verklaren. Collegevoorzitter Leufkens onderstreepte daarom nogmaals dat “het erg belangrijk is dat artsen en apothekers de patiënt voor ogen houden bij wisseling van generieke medicijnen. Generieke medicijnen zijn net zo werkzaam en veilig als de originele medicijnen, maar niet iedere patiënt is hetzelfde. Minder wisselen, goede voorlichting en het bieden van een oplossing op maat als een patiënt klachten heeft: dit versterkt het vertrouwen in de medicijnen en het goede gebruik ervan.” Het CBG heeft naar aanleiding van vragen over generieke medicijnen een patiëntenfolder gemaakt: ‘Antwoorden op vragen over merkloze medicijnen’. Deze folder is samengesteld in overleg met 10 patiënten- en consumentenorganisaties. Met de folder wil het CBG een bijdrage leveren aan het vertrouwen in en goed gebruik van merkloze medicijnen. Apothekers, artsen en patiëntenorganisaties kunnen de folder gratis bestellen bij het CBG. Bijwerkingencentrum Lareb verzamelt in opdracht van het CBG meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen. Als Lareb een probleem signaleert, bespreekt het CBG dit in de Collegevergaderingen. Het CBG beoordeelt per geval of verdere maatregelen nodig zijn.
Bron: CBG
Promovendus: ‘Betrek kinderen actief bij het opzetten van wetenschappelijk onderzoek’ Kinderen ervaren van veel wetenschappelijk onderzoek nauwelijks last. De reistijd, lang wachten of niet weten wat komt, vinden zij belangrijke nadelen. Van alles te weten komen over hun eigen lichaam of andere -zieke- kinderen kunnen helpen, motiveert hen om mee te doen. Dat zeggen kinderen in het proefschrift van Mira Staphorst van het Erasmus MC dat zij verdedigt op woensdag 21 juni 2017. Zij pleit voor het actief betrekken van kinderen bij de wijze waarop wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd. Er is veel terughoudendheid over deelname van kinderen aan wetenschappelijk onderzoek. Ethische commissies maken een inschatting of een bepaald onderzoek niet te belastend is voor de deelnemende kinderen. “Maar tot nu toe is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar wat kinderen hier zelf van vinden”, zegt Mira Staphorst van de sectie Medische Psychologie van het Erasmus MC. “Terwijl die informatie juist zo belangrijk is om een goede inschatting te maken. Mijn onderzoek is een eerste aanzet om dit in kaart te brengen. Daarvoor sprak ik met kinderen die aan allerlei wettenschappelijke onderzoeken meedoen. Dit waren gezonde kinderen en kinderen met een chronische ziekte zoals taaislijmziekte, astma, ziekte van Cröhn of een cashewallergie tussen de 6 en 18 jaar. Ook vulden meer dan 350 kinderen een vragenlijst in over hun ervaring tijdens onderzoeken zoals longfunctietesten, allergietesten, bloedafnames en MRI-scans.” Staphorst: “Wat de kinderen als belastend ervaren is verrassend. Het loopt uiteen van zaken die te maken hebben met het onderzoek, zoals zenuwachtig zijn omdat je niet weet wat je te wachten staat en nuchter moeten zijn voor een onderzoek en daardoor honger of dorst hebben, tot belasting die te maken heeft met de logistiek van een onderzoek, zoals lang moeten wachten en veel onderzoeken achter elkaar moeten doen. Voor zieke kinderen speelt vaak ook de (reis)tijd mee die zij kwijt zijn aan het onderzoek, waardoor zij school en sociale activiteiten moeten missen. Het was opvallend dat de verschillende kinderen die ik geïnterviewd heb veel vergelijkbare ervaringen hebben.” “Kinderen zijn meestal heel gemotiveerd. Zo vinden gezonde kinderen het leuk om te ontdekken hoe ze er van binnen uitzien en vinden zieke kinderen het belangrijk om andere kinderen te kunnen helpen”, zegt Staphorst. “Suggesties van de kinderen zelf om de belasting te verminderen zijn vooral gericht op afleiding, zoals een film kijken en muziek luisteren. Ook noemen kinderen dat vooraf betere informatie over het onderzoek op hun niveau hen kan helpen: wat voel je van een MRI-scan of hoe smaakt contrastvloeistof?” Onlangs kwam er meer ruimte in de Wet Medisch Wetenschappelijk Onderzoek (WMO) die kinderen moet beschermen tegen wetenschappelijk onderzoek die daar zelf geen medisch belang bij hebben, toch is er nog veel discussie over. “Wat mij betreft is er nog te veel oog voor het beschermen van kinderen zonder dat zij zelf hierbij worden betrokken. Ik verwacht dat dit verbetert wanneer zij actief betrokken worden, bijvoorbeeld door hun mening te laten geven over het onderzoek. De onderzoeken die ik heb bestudeerd zijn niet de meest ingrijpende, maar de resultaten zijn belangrijk omdat kinderartsen en ethische commissies vaak verschillen van mening over of deze procedures wel acceptabel zijn voor kinderen. Ook is het belangrijk om verder onderzoek te doen naar de impact van andere onderzoeken. Dankzij een subsidie van ZonMw kunnen we dat gaan doen.” Dit onderzoek werd gesubsidieerd door ZonMw en mede mogelijk gemaakt door medewerking van het AMC, VUMC en het Academisch Centrum voor Tandheelkunde in Amsterdam.
Bron: EUR
In haar proefschrift "Childhood constipation. New insights in testing, treatment and cost" onderzocht Olivia Liem obstipatie bij kinderen. Deze ziekte komt veel voor en lang niet altijd is er een duidelijke oorzaak. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen met obstipatie veel vaker een beroep doen op de gezondheidszorg. De kosten komen ongeveer overeen met die voor kinderen met astma of ADHD. Liem concludeerde o.a. dat Kinderen met overgewicht, vaker last hebben van obstipatie. Een duidelijke oorzaak vond zij niet.
Corticosteroïden (medicijnen die ontstekingen of zwellingen onderdrukken) geven vaak psychische bijwerkingen, zoals slaapproblemen en depressie. Onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum en collega’s gaan onderzoeken hoe ze deze bijwerkingen kunnen voorkomen. Zij krijgen voor hun onderzoek een subsidie van ZonMw en de Hersenstichting. Ruim 800 duizend Nederlanders gebruiken corticosteroïden. “Een deel van hen krijgt te maken met psychische bijwerkingen zoals een sombere stemming en slaapproblemen”, vertelt hoofdonderzoeker prof. Onno Meijer (LUMC). “Soms gaat het zelfs om zeer ernstige depressieve of angstklachten, psychose of (gedachten aan) zelfmoord.” “Ons doel is het testen van een behandeling om deze psychische problemen te verminderen”, zegt Meijer. “We richten ons daarbij op dexamethason, een veel voorgeschreven corticosteroïd. Patiënten die een hersenoperatie ondergaan, gaan we behalve dexamethason ook het lichaamseigen hormoon cortisol toedienen. Het idee is dat cortisol het normale hormonale evenwicht in de hersenen kan herstellen, waardoor de psychische bijwerkingen sterk zullen verminderen.” De onderzoekers bestuderen ook tumoren en hersenweefsels die tijdens een deel van de operaties verwijderd worden. “Zo kunnen we in het laboratorium kijken hoe cortisol gewerkt heeft op het niveau van cellen en moleculen.” De toediening van cortisol kan ook positieve effecten hebben op andere ziekten waarbij synthetische corticosteroïden worden gegeven, zoals astma, reuma, sarcoïdose en bepaalde vormen van kanker. Dat veel patiënten baat kunnen hebben bij dit onderzoek, blijkt ook uit het feit dat de aanvraag is ondersteund door vier patiëntenverenigingen. Meijer: “Het zijn patiëntenverenigingen voor heel verschillende ziektes, die allen het probleem van de bijwerkingen herkennen. Dat laat zien dat er behoefte aan dit soort onderzoek is bij de patiënt, en dat is voor ons zeer motiverend.” De subsidie van 300 duizend euro komt van het ZonMw-programma Translationeel Onderzoek en de Hersenstichting. Naast het LUMC zijn ook het ErasmusMC en het Universitair Medisch Centrum Utrecht bij het onderzoek betrokken.
Bron: LUMC
De impact van longaanvallen op COPD-patiënten wordt ernstig onderschat in Nederland1. Niet alleen de gevolgen voor het sociale en gezinsleven blijken zeer ingrijpend, maar ook de werkgever heeft eronder te lijden. Maar liefst 70% van de patiënten kan na een longaanval nauwelijks nog slapen of (trap)lopen, ruim de helft ondervindt problemen in de relatie en 40% ervaart problemen met het seksleven. Bovendien heeft een longaanval bij meer dan 40% verregaande gevolgen voor zijn baan. Ruim een kwart heeft überhaupt geen baan (meer). Dit blijkt uit een groot COPD-onderzoek, uitgevoerd door ICM Research onder 2.000 COPD-patiënten en 1.400 artsen in 14 landen, in opdracht van Nycomed. In Nederland zijn 150 COPD-patiënten en 100 longartsen ondervraagd. 6 op de 10 Nederlandse patiënten hebben het afgelopen jaar een of meer longaanvallen gehad. Overlijdenskans na longaanval groter dan na hartaanval. Het onderzoek toont aan dat de langetermijngevolgen van longaanvallen worden onderschat in Nederland. Volgens artsen heeft een longaanval door COPD weliswaar grotere langetermijngevolgen dan een astma-aanval of longontsteking, maar een minder ernstige langetermijn-impact dan een hartaanval of beroerte1. Uit cijfers blijkt echter dat de overlijdenskans een jaar na ziekenhuisopname ten gevolge van een longaanval groter is dan bij een hartaanval. Longaanvallen (of exacerbaties) zijn episodes van verergering van de klachten van COPD, die patiënten erg ziek maken en soms tot de dood leiden. Zo"n aanval is beangstigend en verontrustend voor patiënten, die het gevoel hebben alsof ze verdrinken of stikken, en kan net zo angstaanjagend zijn als een hartaanval. Longaanvallen kunnen een blijvend effect hebben op de kwaliteit van leven en de persoonlijke relaties van de patiënt. Prof. dr. Richard Dekhuijzen, hoofd afdeling longziekten en interim-hoofd cardiologie in het UMC St Radboud, beaamt dat artsen de impact van een longaanval op een patiënt en zijn omgeving onderschatten. "Frequente longaanvallen kunnen leiden tot een achteruitgang van de gezondheid en de kwaliteit van leven van patiënten en ze beïnvloeden hun langetermijnprognose. Reductie van het aantal en de ernst van de longaanvallen is daarom een van de belangrijkste behandeldoelen bij COPD", aldus Dekhuijzen. Uit het onderzoek blijkt dat longaanvallen de dagelijkse bezigheden van Nederlandse COPD-patiënten sterk beperken. Ze hebben een grote impact op het sociale leven, maar ook het gezinsleven heeft eronder te lijden. Een top 5 van de activiteiten die de meeste gevolgen ondervinden: 1. Lopen (69%), 2. Slapen (68%), 3. Traplopen (66%), 4. Sporten en bewegen (62%), 5. Praten en aankleden (60%). Daarnaast ervaart ruim de helft van de ondervraagden een negatieve impact op de relatie en heeft bij 4 op de 10 COPD-patiënten het seksleven eronder te lijden. Bovendien kan de helft van de ondervraagde patiënten niet of nauwelijks meer met de kinderen spelen. Verder blijken reizen en werken in ruim 40% van de gevallen vrijwel onmogelijk. Gezien bovengenoemde consequenties is het opmerkelijk dat Nederlandse COPD-patiënten een afwachtende houding aannemen wanneer ze een longaanval ondervinden. Ze blijken na een longaanval gemiddeld langer te wachten met een bezoek aan de arts dan patiënten uit andere landen. Ruim 40% van de patiënten wacht gemiddeld 3 tot 4 dagen, terwijl patiënten wereldwijd eerder geneigd zijn na 1 dag naar de dokter te gaan. Maar hoe langer men na een longaanval wacht met het bezoek aan een arts, hoe groter de kans op langetermijngevolgen.
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) biedt een gratis longtest aan. Daarvoor kunt u op vrijdag 18 november terecht in het Leids umc. Deze zogeheten longfunctietest wordt aangeboden vanwege Wereld COPD-dag, een dag waarop wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor deze chronische longziekte. Het aantal mensen met deze ziekte, maar ook met longkanker, astma en tuberculose, stijgt. Veel longziekten zijn beter te behandelen als ze vroeg worden ontdekt. Bij een longfunctietest krijgt u een knijper op de neus, waarna u in een apparaat blaast. Het doel is om te kijken hoe goed de luchtwegen werken. Als de longen niet naar behoren functioneren, krijgt u een brief mee. Daarmee kunt u langs de huisarts. Iedereen is van harte uitgenodigd om in het LUMC langs te komen voor een gratis longfunctietest. Ook de Leidse wethouder Roos van Gelderen (Jeugd, Zorg en Welzijn) is van de partij. Zij zal ook een test ondergaan. Het initiatief wordt gesteund door het Longfonds. Iemand van deze stichting is aanwezig om informatie over longziekten te verstrekken. Ook een gratis longfunctietest ondergaan? Kom dan op vrijdag 18 november tussen 8.45 en 12.00 en tussen 13.00 en 15.45 uur langs bij de longpoli in het LUMC (locatie B2-Q/route 26).
Bron: LUMC
Het onderzoek naar de rol van suikerverbindingen bij de werking van cellen en organismen – oftewel glycobiologie - staat allang niet meer in de kinderschoenen. “Zelf heb ik me vooral gericht op de glycobiologie van infecties met parasieten, maar veel meer vakgebieden zouden er gebruik van kunnen maken”, meent prof. Ron Hokke van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). “Bij infectieziekten, ontstekingen, kanker en hart- en vaatziekten speelt glycobiologie een grote rol. Dat biedt mogelijkheden voor nieuwe therapieën.” Op maandag 16 oktober sprak Hokke zijn oratie ‘Verbindende suikerverbindingen’ uit. Prof. Ron Hokke“In Nederland hebben we er weinig last van, maar mondiaal gezien vormen worminfecties een enorm probleem”, vertelt chemicus prof. Ron Hokke. Hij is gefascineerd door de wapenwedloop die parasitaire wormen zoals schistosomen voeren met hun gastheer. Samen met zijn collega’s werkt hij aan de ontwikkeling van een vaccin tegen schistosomen. “We willen zorgen dat het menselijke afweersysteem de karakteristieke suikerverbindingen van de parasiet herkent en hem vervolgens opruimt.” Net als bij vaccins tegen bacteriën zal een kunstmatige variant van de suikerverbindingen geïnjecteerd worden om het afweersysteem te ‘trainen’. “Het probleem bij wormen is echter dat ze over een hele trukendoos beschikken om het afweersysteem om de tuin te leiden”, aldus de hoogleraar. “Daarnaast is een wormpje, hoe klein ook, veel groter dan een bacterie en dus moeilijker uit te schakelen voor het afweersysteem. Daar moeten we iets op vinden.” Ook bij diagnostiek van worminfecties speelt glycobiologie een grote rol. “De parasieten scheiden bepaalde suikerverbindingen uit die ook in de urine terechtkomen”, licht Hokke toe. “Vanuit het LUMC is een test voor schistosomen ontwikkeld die inmiddels in het veld bruikbaar is. Wellicht lukt het om soortgelijke testen voor andere parasitaire wormen ontwikkelen.” Hoe schadelijk worminfecties ook kunnen zijn: het gebrek aan parasieten in onze westerse wereld kan eveneens nare gevolgen hebben. “Parasieten zetten de afweerreacties van hun gastheer naar hun hand, met als bijeffect dat andere ontstekingsreacties worden onderdrukt”, legt hij uit. “Zonder worminfecties ontstaan er daardoor vaker ziekten die te maken hebben met een overactief afweersysteem, zoals allergisch astma.” In het LUMC proberen onderzoekers de suikerverbindingen te identificeren die parasitaire wormen gebruiken om het afweersysteem van hun gastheer bij te sturen. De hoop is dat deze suikerverbindingen kunnen worden ingezet tegen ontstekingsziekten. Voor onderzoek naar suikerverbindingen is veel technologie nodig. “In het LUMC lukt ons dat heel goed door samenwerking met ons Centrum voor Proteomics en Metabolomics. Daardoor, én doordat we nauw samenwerken met andere onderzoeksgroepen die aan infectieziekten werken, zijn wij uitgegroeid tot een expertisecentrum voor de glycobiologie van parasieten en andere ziekteverwekkers.” De hoogleraar wil graag dat meer specialismen zich gaan bezighouden met glycobiologie, want de suikerverbindingen spelen bij veel aandoeningen een rol. Hokke pleit dan ook voor meer onderwijs over glycobiologie. “Studenten weten precies hoe DNA werkt en hoe eiwitten worden opgebouwd, maar de meesten weten nauwelijks iets over suikerverbindingen en wat die allemaal doen. Die lacune moeten we opvullen.”
Bron: LUMC
astma-bij-volwassenen en posttraumatisch stressyndroom zijn de meest voor komende aandoeningen bij mensen die betrokken zijn geweest bij de aanslagen op het WTC in New York op 11 september 2001. Ruim 46 duizend mensen vulden bij onderzoek door het New York City Health Department vragenlijsten in.
Promovendi Maria Kaisar en Dicky Tahapary verlieten hun geboorteland Indonesië voor een promotietraject aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op 19 september verdedigden ze beiden hun proefschrift. Ze kijken terug op een leerzame periode en nemen de opgedane kennis mee terug naar Indonesië. Maria Kaisar en Dicky Tahapary.Zonder man en familie, maar met een helder doel voor ogen kwam Maria Kaisar naar het LUMC: parasitaire wormen en hun interactie met het menselijke immuunsysteem onderzoeken. Met als uiteindelijke doel om mogelijk medicijn te vinden tegen veelvoorkomende ontstekingsziektes, zoals diabetes, astma en coeliakie, gebaseerd op een molecuul dat deze parasiet maakt. Wereldwijd zijn ruim 1,5 miljard mensen geïnfecteerd met parasitaire wormen. Zo’n infectie heeft nadelen omdat het klachten veroorzaakt, maar ook voordelen omdat de infectie de gastheer beschermt tegen ziektes als gevolg van een overactief immuunsysteem. Het onderzoek van Kaiser bestond uit twee delen: het vinden van een moleculaire test om infecties op te sporen en het bestuderen van het moleculaire mechanisme waarmee het lichaam reageert op de parasitaire wormen. “Ik heb gekeken hoe de parasieten het afweersysteem in gang zetten. Daarvoor keek ik met name naar de dendritische cellen. Die kunnen ziekteverwekkers vastgrijpen, verwerken en aan andere cellen laten zien. Die zetten vervolgens in het lichaam allerlei processen in werking.” En, heeft ze een nieuw medicijn gevonden? “Nee, nog niet. Maar dat is ook toekomstmuziek.” Wel neemt ze de vergaarde kennis van de afgelopen 4,5 jaar mee terug naar Indonesië. “De faciliteiten in het LUMC zijn heel geavanceerd, waardoor ik ingewikkelde experimenten kon doen. Dit type fundamenteel onderzoek is in Indonesië nog niet mogelijk.” Kaisar gaat het LUMC zeker missen. “Deze hele ervaring was geweldig en ik hoop dat ik deel kan blijven uitmaken van de langdurige samenwerking tussen het LUMC en Indonesië.” Tijdens de eerste helft van zijn promotietraject reisde Dicky Tahapary, samen met zijn Nederlandse collega Karin de Ruiter, regelmatig terug naar het eiland Flores in zijn geboorteland. Een landelijk gebied waar het merendeel van de bewoners geïnfecteerd zijn met parasitaire wormen in het maag-darmkanaal. “Uit eerder onderzoek wisten we al dat mensen die zo’n infectie hebben, minder vaak diabetes type 2 hebben. Maar of er sprake was van oorzaak-gevolgrelatie was onbekend”, aldus Tahapary. Hij zette daarom een grootschalig experiment op waarbij alle bewoners van drie dorpen op Flores willekeurig werden behandeld met een medicijn tegen wormen ofwel met een placebo. “Na de behandeling zagen we een stijging van de insulineresistentie bij de mensen die waren behandeld tegen wormen. Dit betekent dat deze mensen een hoger risico hebben om later diabetes type 2 te ontwikkelen”, legt hij uit. Het lijkt een dubbele boodschap, want moeten we nu stoppen met het behandelen van de worminfectie om diabetes type 2 te voorkomen? “Die vraag krijg ik heel vaak en het is een lastige. Ik denk dat we in ieder geval mensen die we pillen geven tegen de wormen, beter in de gaten moeten houden voor signalen van diabetes.” Een mooie taak voor de promovendus zelf, want nu zijn promotietraject is afgerond gaat hij samen met zijn vrouw en drie zoons weer terug naar Jakarta om daar te werken als internist. Maar Tahapary keert het onderzoek niet helemaal de rug toe. “Ik ben van plan om de samenwerking met de LUMC-afdeling parasitologie voort te zetten en daarnaast een samenwerking op te zetten met de endocrinologie- en de epidemiologie-afdeling, zodat we dit verder kunnen uitzoeken. De wetenschappelijke omgeving in Nederland is heel stimulerend, en dat wil ik graag overbrengen naar Jakarta. De beste manier hiervoor is volgens mij om de uitwisseling te laten groeien van studenten, onderzoekers en clinici tussen het LUMC en de medische faculteit van de Universitas Indonesia.”
Bron: LUMC
De laatste jaren zijn de indicaties voor het chronisch gebruik van azitromycine zeer sterk uitgebreid, met name bij sommige patiënten met chronisvh obstructief longlijden (COPD), mucoviscidose, ernstige astma, bronchieëctasieën en neutrofiele luchtweginflammatie na een longtransplantatie. Voorzichtigheid blijft echter geboden omdat uit een recente studie blijkt dat de cardiale mortaliteit na het starten van azitromycine wegens een acuut infectieus probleem significant verhoogd is in vergelijking met patiënten die geen antibioticum kregen of behandeld werden met amoxicilline. Een zelfde verhoogde mortaliteit werd vastgesteld na het voorschrijven van levofloxacine. Wanneer azitromycine wordt voorgeschreven in acute of chronische omstandigheden, is voorzichtigheid hoe dan ook aangewezen. Daarom wordt aangeraden om voor de start van een langdurige therapie toch een ECG te nemen om de QT-tijd te evalueren en andere QT-verlengende medicatie zoveel mogelijk te vermijden. Er is daadwerkelijk een verhoogd risico, dat echter niet overroepen mag worden en waarbij de mogelijk grote voordelen afgewogen moeten worden tegen deze verhoogde overlijdensratio, die weliswaar beperkt is.
Bron: FUS
Uit een nationale studie waaraan 48 ziekenhuizen hebben meegewerkt, blijkt dat het ’s nachts thuis beademen van COPD-patiënten na een ziekenhuisopname met beademing niet leidt tot minder ziektelast in het dagelijkse leven. De ziektelast is bepaald als een langere tijd tot een nieuwe opname, of een significante verbetering van longfunctie, kwaliteit van leven en benauwdheid. Fransien Struik, via het UMCG projectleider bij dit landelijke RESCUE-onderzoek, concludeert dan ook dat er te weinig bewijs is om bij deze patiënten nachtelijke thuisbeademing als routinebehandeling te continueren. Bij mensen met COPD (chronisch obstructieve longziekte) zijn de luchtwegen ernstig vernauwd door een ontstekingsreactie op prikkels zoals rook of gassen. COPD is een progressieve aandoening die niet te genezen is. De ziekte wordt in 85% van de gevallen veroorzaakt door roken, maar kan ook ontstaan door bijvoorbeeld blootstelling aan schadelijke stoffen of ernstige luchtverontreiniging. COPD komt vooral voor bij mensen van 55 jaar of ouder. Mensen met COPD krijgen permanent onvoldoende lucht. Daarom is het niet zo gek om aan chronische beademing te denken, zeker bij mensen die daar bij een verergering van de klachten al voordeel van hadden. In de RESCUE-studie werden 201 patiënten die behandeld werden in 48 ziekenhuizen een jaar lang gevolgd. De ene helft kreeg de standaardbehandeling in de vorm van medicijnen, de andere helft kreeg daarnaast thuis ook nog nachtelijke beademing. Struik en haar collega-onderzoekers concluderen dat er na twaalf maanden maar weinig verschil is tussen beide groepen. Bij de groep die ’s nachts beademd werd, verbeterde wel het koolzuurgehalte in het bloed, zowel overdag (in rust) als ’s nachts, maar de overige verschillen bleken te klein om nachtelijke beademing standaard aan alle COPD-patiënten aan te bieden. Omdat sommige groepen patiënten in de beademingsgroep wel gunstig reageerden, pleit Struik voor meer onderzoek. Fransien Struik (1980) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Longziekten en Tuberculose en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek werd gefinancierd door het Longfonds, Philips/Respironics, Stichting Astma bestrijding en Tefa Mediq.
Een allergische reactie van de huid is een veel voorkomend gezondheidsprobleem onder mannen en vrouwen. Het vinden van potentiële stoffen die allergische reacties kunnen veroorzaken, zogenoemde allergenen, gebeurt nu via dierproeven. Onderzoekster Krista Ouwehand ontwikkelde kunstmatige huid van menselijke cellen. Deze huid reageert hetzelfde op allergenen als menselijke huid en kan het gebruik van proefdieren in het vervolg onnodig maken. Ouwehand promoveert op 4 januari 2011 aan VU medisch centrum. Vanaf 2013 is het gebruik van proefdieren voor het testen van cosmetische producten verboden binnen de Europese Unie. Mede daarom is er een grote noodzaak om nieuwe, dierproefvrije testmethodes te ontwikkelen die potentiële allergenen en irriterende stoffen aan kunnen tonen. Om de natuurlijke situatie beter na te kunnen bootsen ontwikkelde de onderzoekster kunstmatige huid gemaakt van menselijke cellen. Deze huidkweek bootst tijdens blootstelling aan allergenen de situatie in menselijke huid zeer nauw na. Op die manier kunnen dus allergenen worden geïdentificeerd. Maar deze huidkweek heeft ook grote potentie op andere onderzoeksgebieden Het kan bijvoorbeeld ingezet om de veiligheid en effectiviteit van immuno-therapie (zoals vaccinaties) voor diverse ziekten (zoals kanker, malaria, tuberculose) te testen en om zo de mogelijke klinische uitkomst te voorspellen. Allergische aandoeningen behoren tot de meest voorkomende chronische ziekten in Europa. In vergelijking met astma (3-5%), hooikoorts (1,5-3%) en voedselallergie (1-3%) komt huidallergie (contactdermatitis) in Nederland relatief vaak voor. Zo"n 3,7% van de Nederlandse mannen en 5,4% van de vrouwen heeft huidallergie. Dit kan grote impact hebben op het psychologisch welzijn van patiënten. Het geeft directe praktische belemmeringen in het dagelijkse functioneren en dit kan leiden tot sociale beperkingen en psychische klachten. Consumentenproducten zoals cosmetica, speelgoed, kleding, textiel en geurproducten bevatten chemische stoffen die een vorm van huidallergie kunnen veroorzaken.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Forxiga (dapagliflozin), voor de behandeling van type 2 diabetes mellitus bij volwassenen.
- Jakavi (ruxolitinib), voor de symptomatische behandeling van chronische vormen van primaire en secundaire myelofibrose.
- Rienso (ferumoxytol), voor de intraveneuze behandeling van ijzerdeficiëntie bij volwassenen met chronische nierziekte.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Lantus/ Optisulin (insulin glargine), nieuw voor de behandeling van diabetes mellitus bij kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar.
Herbeoordeling Glybera
De Europese Commissie had de CHMP verzocht om nogmaals te kijken naar de baten-risico balans van Glybera (alipogeen tiparvovec) binnen een subgroep van patiënten met ernstige of meervoudige aanvallen van pancreatitis. De discussie in de CHMP leidde niet tot een wijziging van het eerdere negatieve advies over de baten-risico balans van dit geneesmiddel.
Afronding beoordeling Gilenya
De CHMP heeft de beoordeling afgerond van Gilenya (fingolimod) bedoeld voor de behandeling van zeer actieve multipele sclerose. Deze beoordeling was gestart in januari 2012. De CHMP heeft geconcludeerd dat de baten-risico balans van fingolimod positief blijft; de waarschuwingen in de productinformatie zijn inmiddels aangepast. Artsen en apothekers worden op zeer korte termijn op de hoogte gebracht middels een DHPC.
Weigering handelsvergunning Folotyn
Op 19 januari 2012 bracht de CHMP het advies uit geen handelsvergunning te verlenen voor het geneesmiddel Folotyn(pralatrexaat) voor de behandeling van perifeer T-cel lymfoom. Na een heroverweging op verzoek van de aanvrager, heeft de CHMP deze weigering van de handelsvergunning bevestigd. Voornaamste reden is dat de ingediende data onvoldoende zijn om een positieve baten-risicobalans te ondersteunen.
Afronding arbitrageprocedures
Op 19 april 2012 heeft de CHMP de onderstaande arbitrageprocedures afgerond.
- Flutiform/ Iffeza, bestaande uit een vaste combinatie van twee werkzame stoffen en gebruikt bij de behandeling van astma. De CHMP oordeelde positief over de baten-risico balans van dit product.
- Yvidually/Flexyessy, anticonceptiemiddelen met de werkzame stoffen ethinylestradiol en drosperinon, geschikt om langere tijd zonder onderbreking te gebruiken. De CHMP oordeelde positief over de baten-risico balans van dit product.
- Yaz 24+4/ Ethinylestradiol-Drospirenone 24+4 , anticonceptiemiddelen met de werkzame stoffen ethinylestradiol en drosperinon. De CHMP oordeelde negatief over een uitbreiding van de indicatie met de behandeling van acne bij vrouwen die het product al gebruiken als anticonceptiemiddel.
Pijnklachten geven een grotere kans op ontstaan, terugval en chronisch beloop van depressie en angst. Andersom blijkt dat depressief of angstig zijn leidt tot meer en ernstigere pijnklachten. 'Het zou goed zijn wanneer huisartsen bij de diagnose en behandeling van pijnklachten alerter zijn op tekenen van depressie en angst en andersom', concludeert Marloes Gerrits in haar onderzoek naar het verband tussen psychische en chronische lichamelijke klachten. Gerrits promoveert op 27 januari bij VUmc. Al langer is bekend dat lichamelijke gezondheidsproblemen, zoals chronische ziekten of pijnklachten waar geen lichamelijke verklaring voor gevonden wordt, veel optreden en nogal eens gepaard gaan met depressie en angst. Onbekend was tot op heden wat de invloed van deze lichamelijke gezondheidsproblemen is op het ontstaan en het beloop van depressie en angst. Evenmin was bekend of huisartsen depressie en angst nu juist beter of slechter herkennen bij mensen met deze gezondheidsproblemen. Met behulp van interviewgegevens van bijna 3.000 volwassenen die deelnemen aan de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) onderzocht Gerrits de samenhang tussen depressie, angst en lichamelijke gezondheidsproblemen over een periode van vier jaar. Uit het onderzoek blijkt dat zestig procent van de mensen met een depressie of angst als zodanig wordt herkend door de huisarts. Deze herkenning blijkteven groot te zijn bij patiënten met en zonder een chronische ziekte. Het rapporteren van pijnklachten draagt wel enigszins bij aan de herkenning van depressie en angst door huisartsen. Artrose en suikerziekte blijken een negatieve invloed te hebben op het beloop van depressie en angst. Geen enkele andere ziekte, zoals astma of hartfalen, was van invloed op het beloop van depressie en angst. Het onderzoek bevestigt dat pijn -vooral op meerdere locaties- het risico op het ontstaan, terugval en chronisch beloop van depressie en angst verhoogt. Ook toont het aan dat depressie en angst pijnklachten verergeren. Deze bevindingen lijken te passen bij een vicieuze cirkel waarin pijn, en depressie en angst elkaar over de tijd steeds verder versterken.
Kinderen die geboren worden met nauwere luchtwegen hebben tijdens hun eerste levensjaar veel vaker klachten van hoesten en piepende ademhaling. Dat blijkt uit het WHISTLER -onderzoek van het UMC Utrecht. Het is deze week verschenen in het tijdschrift European Respiratoy Journal. In de WHISTLER-studie hebben onderzoekers van het UMC Utrecht bij 836 pasgeborenen de longfunctie via een speciale techniek gemeten. Een jaar daarna hielden ze de gezondheid van de baby’s bij. Sommige baby’s blijken veel nauwere luchtwegen te hebben dan gemiddeld. Deze kinderen hebben tijdens het eerste levensjaar veel vaker klachten van hoesten en piepende ademhaling. Ouders bezoeken vaker de huisarts met het kind en het kind gebruikt meer medicijnen tegen luchtwegklachten. Luchtwegklachten zijn bij jonge kinderen de belangrijkste reden voor bezoek aan de huisarts en voor opname in het ziekenhuis. Het was al bekend dat virusinfecties en crêchebezoek bijdragen aan het ontstaan van de klachten. Uit de WHISTLER-studie blijkt nu dat ook de aanleg van de longen bij de geboorte van grote invloed is. De resultaten suggereren dat de aanleg van de longen tijdens de zwangerschap van groot belang zijn bij het ontwikkelen van chronische longziekten op latere leeftijd zoals astma en COPD. “De resultaten benadrukken dus eens te meer het belang van een gezonde zwangerschap voor de levenslange gezondheid van het kind”, concludeert kinderlongarts prof. dr. Kors van der Ent van het UMC Utrecht. Hij leidde het onderzoek. Arts-onderzoeker Anne van der Gugten is eerste auteur van het wetenschappelijke artikel. Uit eerder onderzoek van het UMC Utrecht is gebleken dat de longfunctie van kinderen bij de geboorte sterk achteruitgaat wanneer de moeder tijdens de zwangerschap in rokerige ruimten verblijft. Ook hebben jongetjes bij de geboorte duidelijk nauwere luchtwegen dan meisjes.
Negen van de tien chronisch zieken voelen zich zelf primair verantwoordelijk voor de dagelijkse omgang met hun ziekte. Dat blijkt uit onderzoek door het NIVEL onder 1180 mensen hart- en vaatziekten, COPD, astma of diabetes. Van chronisch zieken wordt steeds meer verwacht dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun zorg. Uit het onderzoek blijkt dat zij zelf de regie willen voeren over hun zorg en leven, liefst met informele hulp van familie en vrienden. Met name ouderen, alleenstaanden en mensen met complexe problematiek of lichamelijke beperkingen kunnen niet zonder hulp. Maar informele hulp blijkt vaak moeilijk te regelen. Mensen voelen zich bezwaard om hulp te vragen aan partners of familie, hun netwerk is te klein of hun kinderen wonen te ver weg.
Internationale wetenschappers spreken vandaag hun zorgen uit over het Nederlandse anti-rookbeleid in een ingezonden brief in The Lancet medical journal. Toonaangevende kanker-, astma- en hart- en vaatspecialisten uit Europa, Canada en de VS spreken hun ongeloof uit over het beleid van de Nederlandse regering die momenteel bestaande maatregelen terugdraait of afzwakt. Het rookverbod is alweer afgezwakt in ederland: kleine cafés waar alleen de kroegbaas werkt, zijn niet meer gehouden aan het rookverbod. Een eerder besluit om rokers die willen stoppen een behandeling te geven, is weer teruggedraaid. De subsidies aan Stivoro, het nationale expertisecentrum voor tabakspreventie, worden ingetrokken. En toch beweert de regering ‘allesbehalve’ te stoppen met de bestrijding van tabaksgebruik. Het percentage rokers is in Nederland met 27% hoog in vergelijking met andere westerse landen. Dit resulteert naar schatting in bijna 20.000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar. Uit een internationaal vergelijkend onderzoek, waarbij CAPHRI de gegevens voor Nederland heeft verzameld, blijkt bovendien dat de Nederlandse rokers het minst geïnformeerd zijn over de schade van roken en meeroken van de 12 onderzochte landen. De Nederlandse regering zou met deze wetenschap niet moeten snijden in de subsidie voor tabaksontmoediging. Om te voldoen aan de afspraken in het WHO-kaderverdrag zou er juist meer geld beschikbaar moeten komen. De schrijvers van de brief houden niet alleen de tabaksindustrie verantwoordelijk voor elk sterfgeval als gevolg van roken, maar ook de Nederlandse overheid die dit (blijkbaar) laat gebeuren. Het Nederlandse beleid staat in schril contrast met het Verenigd Koninkrijk. Het Britse Ministerie van Volksgezondheid heeft recent ambitieus tabaksontmoedigingsbeleid gepresenteerd. Professor Marc Willemsen, een van de ondertekenaars van de brief en bijzonder hoogleraar Tobacco Control Research aan de Universiteit Maastricht: "In mijn oratie wees ik al op het feit dat Nederland dramatisch uit de pas loopt bij de internationaal WHO normen. Minister Schippers lapt het verdrag met de WHO aan haar laars. Dit riep bij mij en mijn collega's in het buitenland de vraag op of Schippers de tabaksindustrie of de volksgezondheid dient. Ze heeft zelf de verdenking opgeroepen dat ze de industrie dient. Het is nu aan haar om te laten zien dat ze het roken wél wil aanpakken. Dit kan alleen door met een tabaksbeleid te komen dat aan de internationale (WHO) eisen voldoet." Lees ook de ingezonden brief die vandaag is gepubliceerd in The Lancet. Een van de ondertekenaars is prof. Marc Willemsen, bijzonder hoogleraar Tobacco Control Research bij het Onderzoeksinstituut CAPHRI van de Universiteit Maastricht.
Een DNA-variant in het gen SATB1 verklaart waarschijnlijk waarom sommige zware rokers last hebben van overmatige slijmproductie in de luchtwegen en andere niet. Dat concludeert Akkelies Dijkstra in haar promotieonderzoek naar risicofactoren voor overmatige slijmproductie en luchtwegwandverdikking. Overmatige slijmproductie (CMH) en luchtwegwandverdikking (AWT) zijn beide kenmerken van chronische luchtwegaandoeningen. Niet alleen beperken deze ziekten de longfunctie, ook beïnvloeden ze sterk de kwaliteit van leven. Beide ziekten hebben dezelfde onderliggende oorzaak: chronische ontsteking van het luchtwegepitheel, de laag cellen die de binnenwand van de luchtwegen bekleden, door blootstelling aan schadelijke stoffen zoals sigarettenrook of beroepsmatige blootstelling. Dijkstra ontdekte dat roken bij mensen zonder en met chronische luchtwegobstructie (COPD) de sterkste voorspeller is van CMH terwijl beroepsmatige blootstelling aan schadelijke stoffen alleen een risicofactor is voor mensen zonder COPD. Nader onderzoek naar de genetische verschillen tussen zware rokers liet vervolgens zien dat een variant in het SATB1-gen samenhangt met CHM. De promovenda ontwikkelde een methode om met een CT-scan de dikte van de luchtwegwand vast te stellen. Ook dit onderzoek werd met genetisch onderzoek aangevuld, ditmaal in een grote populatie van 2.800 zware rokers en een vergelijkbare Duitse populatie. Hier troffen de promovenda en haar collega’s verschillende DNA-varianten aan die verantwoordelijk lijken voor het meer of minder ontwikkelen van AWT. Interessant is dat sommige van deze varianten en/of de bijbehorende genen al bekend waren uit eerder onderzoek naar COPD. Akkelies Dijkstra (1956) studeerde Klinische Chemie in Groningen en Gezondheidswetenschappen aan de universiteit van Maastricht. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de astma en COPD-onderzoeksgroep GRIAC van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het onderzoek maakte deel uit van de COPACETIC studie, een door de Europese Unie gesubsidieerd onderzoek. Dijkstra werkt als stafadviseur in het UMCG.
Voedselallergie, hooikoorts, eczeem en astma zijn allemaal allergische aandoeningen. Deze aandoeningen ontstaan in verschillende stadia van het leven en zouden elkaar kunnen beïnvloeden. De betrokken allergenen zijn ook anders in de verschillende levensstadia. Of deze allergische aandoeningen een gemeenschappelijke etiologie hebben is tot op heden onopgehelderd. Als de etiologie hetzelfde is, of als risicofactoren voor deze aandoeningen overlappen, zou het wellicht mogelijk zijn om interventiestrategieën te ontwikkelen die het hele spectrum van allergische aandoeningen kunnen beïnvloeden. In een recente literatuurstudie zijn mogelijke risicofactoren voor voedselallergie onderzocht. In de huidige studie wordt geanalyseerd of borstvoeding, allergeenvermijding, introductie van vaste voeding, pre- en probioticagebruik, en meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA) inname een rol spelen bij de ontwikkeling van luchtwegallergieën. Deze factoren zijn geselecteerd op basis van hun mogelijke effect op ontwikkeling van voedselallergie. Daarnaast wordt de impact van geadviseerde interventiestrategieën bediscussieerd. De belangrijkste conclusies zijn: (1) Borstvoeding is een beschermende factor in de ontwikkeling van luchtwegallergie. Voor voedselallergie zijn de effecten minder consistent. (2) Er is enig bewijs dat inname van PUFA geassocieerd is met de ontwikkeling van luchtwegallergie en voedselallergie. (3) De andere bestudeerde risicofactoren hebben geen effect op ontwikkeling van luchtwegallergie. (4) Een strategie om ontwikkeling van allergie bij baby’s te remmen is het uitstellen van de introductie van vaste voeding. De data in de literatuur geven aan dat dit de ontwikkeling van allergie niet kan voorkomen en mogelijk, zelfs een risicofactor is. Veelbelovende onderzoeksgebieden die wellicht zouden kunnen leiden tot de ontwikkeling van nieuwe interventiestrategieën zijn: vitamine D-, PUFA- en antioxidant-inname, beïnvloeding van de darmflora, en programmering van voedselallergie tijdens de ontwikkeling. Daarnaast moeten lopende studies over mogelijke nadelige effecten van het uitstellen van de introductie van vast voedsel, nauwkeurig gevolgd worden.
Kinderen met overgewicht hebben al een hogere bloeddruk en minder gunstige cholesterolwaarden in hun bloed dan kinderen met een normaal gewicht. Dat zegt M. Bekkers van het RIVM. Zij analyseerde de gezondheid van 1.500 kinderen uit een grotere groep van bijna 4.000 kinderen die al vanaf hun geboorte gevolgd worden. Zo’n 11 procent van de 12-jarige kinderen in dit onderzoek heeft overgewicht. Behalve een hogere bloeddruk en cholesterol hebben deze dikke kinderen ook vaker astma. Overgewicht op jonge leeftijd betekent dus ook al meer risico op hart- en vaatziekten. Ook bij relatief gezonde, maar te dikke kinderen is al sprake van gezondheidsrisico’s. Leefstijlverandering door een integrale aanpak door gemeenten en scholen werkt het beste, zeggen de onderzoekers.
Annet van Abeelen: ‘Undernutrition and chronic disease. The 1944-1945 Dutch famine’. Honger en chronische ziekten zijn belangrijke wereldwijde gezondheidsproblemen. Eerder onderzoek leverde aanwijzingen op dat deze problemen met elkaar samenhangen: kortdurende extreme honger tijdens belangrijke perioden van groei en ontwikkeling kan nadelige effecten op de gezondheid later in het leven hebben. Van Abeelen toonde aan dat vrouwen die verwekt zijn tijdens de Hongerwinter (1944-1945) eerder overlijden dan vrouwen die niet vóór hun geboorte aan de gevolgen van de Hongerwinter zijn blootgesteld. Daarnaast bleken vrouwen die ondervoed zijn geweest tijdens de kinderjaren een hoger risico te hebben op overgewicht, suikerziekte, hartziekte, COPD en astma. Honger lijkt dus niet alleen een acuut probleem te zijn, het heeft langdurige gevolgen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP)’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Bosulif (bosutinib), goedgekeurd voor een beperkte indicatie voor de behandeling van volwassenen met Philadelphia chromosoom positieve chronische lymfatische leukemie (Ph+ CLL). Het gaat om patiënten die eerder behandeld zijn met één of meer tyrosine kinase remmers, en voor wie imatinib, nilotinib en dasatinib niet behoren tot de behandelmogelijkheden. Het middel is voorwaardelijk toegelaten en de firma zal aanvullende data moeten genereren binnen de goedgekeurde indicatie.
- Jetrea (ocriplasmin), voor de behandeling van de oogaandoening vitreomaculair tractiesyndroom (VMT), inclusief als deze geassocieerd is met een klein gaatje in de macula van het oog.
Weigering handelsvergunningen*
- Raxone (idebenone), bedoeld voor de behandeling van patiënten met Leber’s erfelijk optische neuropathie (LHON, erfelijk disfunctioneren van de oogzenuw). Geweigerd omdat de werkzaamheid onvoldoende was onderbouwd.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Humira (adalimumab), mag nu worden gebruikt bij polyarticulaire juveniele idiopathische artritis bij kinderen vanaf 2 jaar (was 4 jaar).
- Ilaris (canakimumab), het gaat om uitbreiding met een gelimiteerde indicatie voor de behandeling van patiënten met frequente jichtaanvallen (minimaal 3 aanvallen in de voorgaande 12 maanden), bij wie NSAIDs of colchicine gecontra-indiceerd zijn, niet getolereerd worden of onvoldoende effectief zijn en voor wie herhaald gebruik van corticosteroïden niet geschikt is.
- Komboglyze (saxagliptin / metformin) en Onglyza (saxagliptin), uitbreiding van het gebruik in combinatie met een sulfonylureumderivaat in triple therapie (saxagliptin+metformin+SU).
- Pegasys (peginterferon alfa-2a), mag in combinatie met ribavirine nu ook worden gebruikt voor de behandeling van kinderen vanaf vijf jaar met chronische hepatitis C die nog niet eerder behandeld zijn en positief zijn getest op HCV-RNA. Voor deze indicatie is een speciale kinderformulering ontwikkeld. Voor start van behandeling dient een arts in overweging te nemen dat deze combinatietherapie kan zorgen voor een tragere groei en het onduidelijk is of dit hersteld als de behandeling wordt gestopt.
Arbitrage
- Formodual 100/6 microgram/dosis, verzoek voor indicatie uitbreiding waardoor het product nu ook als zo nodig medicatie voor astma kan worden gebruikt tezamen met onderhoudstherapie, is toegekend. Binnen de wederzijdse erkenningsprocedure was eerder verschil van mening tussen de lidstaten.
Terugtrekkingen
- Loulla (mercaptopurine), deze is teruggetrokken omdat er al een mercaptopurine bevattend middel voor kinderen aanvaard is en de firma de weesgeneesmiddel status hiervan niet kon doorbreken.
- Memantine FGK (memantine), hier ging het om een formulering met verlengde afgifte in plaats van een directe afgifte. De firma kon de vragen van de CHMP naar de onderbouwing van de werkzaamheid onvoldoende beantwoorden.
Overig nieuws CHMP
- Prolia (denosumab), binnenkort zal de productinformatie worden aangepast, naar aanleiding van meldingen van atypische femurfracturen. Een verhoogd risico van dit type fracturen is al eerder gerapporteerd bij bifosfonaten (een ander type anti-resorptieve behandeling bij postmenopauzale osteoporose). Voorschrijvers zullen middels een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC), worden geïnformeerd.
Veel ouderen (70-plussers) hebben meer dan één chronische aandoening en een aanzienlijk deel van hen gebruikt hiervoor vijf of meer verschillende medicijnen (vooral voor coronaire hartziekten, diabetes en astma/COPD). De medicijnen die ouderen veelvuldig gebruiken (bijvoorbeeld bloeddrukverlagers of maagzuurremmers) hebben vaak bijwerkingen zoals een droge mond of misselijkheid. Mede hierdoor kunnen ouderen problemen krijgen met eten en drinken en ondervoed raken. Dit betekent dat ze mogelijk te weinig calorieën binnenkrijgen en/of te weinig noodzakelijke voedingsstoffen, zoals vitaminen, mineralen en voedingsvezels. Er zijn aanwijzingen dat ouderen tekorten hebben aan vitamine B2, vitamine B12, vitamine D, calcium, ijzer en zink. Bovengenoemde problematiek speelt zowel bij ouderen die zelfstandig wonen - 93 procent van de 70-plussers - als bij ouderen die in instellingen verblijven. Dit blijkt uit een verkenning van wat er in de literatuur over dit onderwerp bekend is. Daarnaast zijn acht zorgverleners geïnterviewd en zijn databases geraadpleegd over aandoeningen en medicijngebruik bij 70-plussers. De verkenning is onderdeel van een meerjarig project, waarin wordt onderzocht of het mogelijk is om de kwaliteit van leven en gezondheid van ouderen te verbeteren door dagelijks gezond te eten. Hierdoor gebruiken zij mogelijk minder medicijnen. De Wageningen UR (University & Research Centre), TNO en het RIVM werken voor dit project samen. De bevindingen vormen de input voor een workshop in 2013. Hierin zullen zorgverleners nader bediscussiëren of en hoe gezonde dagelijkse voeding het medicijngebruik en de gezondheidstoestand van ouderen kan beïnvloeden.
Ruim zeven op de tien longontstekingen wordt bij het eerste bezoek aan de huisarts niet herkend. Een röntgenfoto geeft uitsluitsel, maar die is in de huisartsenpraktijk niet direct voorhanden. Een slecht behandelde longontsteking kan leiden tot complicaties als longvliesontsteking of bloedvergiftiging. Dat meldt het Longfonds (voorheen Astma Fonds) vandaag. Wetenschappers van het UMC Utrecht en Julius Center onderzochten 2.810 mensen die met hoestklachten bij de huisarts kwamen. Uit eerder onderzoek is bekend dat ongeveer vijf procent van zo’n groep een longontsteking heeft. Dat werd in het Utrechtse onderzoek bevestigd: volgens de röntgenfoto, die binnen een week na het huisartsenbezoek werd gemaakt, hadden 140 mensen (4,9%) tekenen van een longontsteking. Maar volgens de huisartsen, die af gaan op eigen waarneming, waren het er 41 (1,5%). De huisarts stelde dus bij het eerste contact in slechts 29% van de gevallen dezelfde diagnose als de radioloog. Een slecht behandelde longontsteking kan leiden tot ziekenhuisopname en complicaties zoals longvliesontsteking of bloedvergiftiging. Jaarlijks zijn er in Nederland volgens de huisartsenregistratie 172.000 gevallen van longontsteking (RIVM 2007). “Dat kunnen er dus in werkelijkheid ruim een half miljoen zijn”, waarschuwt directeur Michael Rutgers van het Longfonds. Een röntgenfoto maken van elke patiënt is onmogelijk. Nader onderzoek naar sneltesten in de huisartsenpraktijk kan helpen om de diagnostiek bij de huisarts te verbeteren. Intussen blijft het risico voor patiënten volgens de onderzoekers beperkt, zolang huisartsen hen maar op het hart drukken om terug te komen als de klachten aanhouden. “De patiënt is dus zelf aan zet”, zegt Rutgers. “Trek aan de bel als je blijft sukkelen. Met een longontsteking ben je verder van huis, je hebt er nog weken of maanden last van.” Een longontsteking wordt doorgaans behandeld met antibiotica. “Huisartsen zijn daar terecht zuinig mee”, vindt Rutgers. “Bij overmatig of verkeerd gebruik kan resistentie ontstaan. En dan is een longontsteking helemaal niet meer te behandelen.” Uit het onderzoek bleek overigens dat patiënten die door de huisarts waren ‘gemist’, minder ernstige klachten hadden. Niemand overleed en het aantal ziekenhuisopnames bleef beperkt (0,5%). Het onderzoek werd op 24 januari gepubliceerd in European Respiratory Journal.
Roken wordt als belangrijkste oorzaak van COPD gezien, maar 25 tot 45 procent van de mensen met COPD heeft nooit gerookt. Waarschijnlijk zijn zij blootgesteld aan andere stoffen, zoals meeroken, ernstige luchtverontreiniging of gassen op het werk. Ook is het waarschijnlijk dat aanleg meespeelt in het ontwikkelen van COPD, maar ook dat is tot nu toe nooit onderzocht. Hoogleraar Epidemiologie M. Boezen van het UMCG heeft een consortiumsubsidie van 845.000 euro gekregen van het Longfonds (voorheen Astma Fonds) voor genetisch onderzoek naar de oorzaak van COPD bij niet-rokers. Vroege identificatie van mensen met een verhoogd risico op COPD kan leiden tot gerichte interventies bij deze mensen en zal op termijn het aantal COPD-patiënten doen afnemen.
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ en de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) hebben in hun maandelijkse vergaderingen de onderstaande adviezen gegeven. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd. De Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – human (CMD(h)) is een Europees besluitvormend orgaan dat verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de Wederzijdse erkennings- en Decentrale procedures. Verder worden ook alle nationaal geregistreerde producten besproken die op grond van potentieel ernstig risico voor de volksgezondheid zijn doorverwezen naar de PRAC voor discussie.
Prof.dr. Pieter de Graeff (lid) en prof.dr. Hans Hillege (alternate lid) vertegenwoordigen vanaf deze maand Nederland in de CHMP. Dr. Barbara van Zwieten-Boot heeft per 1 september afscheid genomen. Zij blijft wel actief als lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Prof.dr. Bert Leufkens (voorzitter CBG) neemt als co-opted lid deel aan de CHMP. Prof.dr. de Graeff was de afgelopen 6 jaar al alternate lid van de CHMP.
Drs. Kora Doorduyn–van der Stoep (lid) en dr. Marc Maliepaard (alternate lid) vertegenwoordigen Nederland in de CMDh. Drs. Doorduyn–van der Stoep is lid van de CMDh sinds mei 2010. Dr. Maliepaard vanaf september 2013.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Abilify Maintena (aripiprazol), intramusculair depot preparaat voor de onderhoudsbehandeling van schizofrenie bij patiënten die eerst zijn gestabiliseerd op oraal aripiprazol.
- Fluenz Tetra (quadrivalent nasaal griepvaccin), als preventiemiddel tegen griep bij kinderen en adolescenten van 24 maanden tot 18 jaar oud.
- Invokana (canagliflozin), voor de behandeling van Diabetes Mellitus type II bij volwassenen, alleen of als toevoeging aan andere behandelingen (zoals insuline) indien deze onvoldoende werken.
- Kadcyla (trastuzumab emtansine), voor de behandeling van HER2-positieve niet operabel lokaal gevorderd of gemetastaseerde borstkanker bij patiënten die eerder met trastuzumab en/of een taxaan zijn behandeld.
- Lidocaine / Prilocaine Plethora (lidocaïne / prilocaïne), voor de behandeling van vroegtijdige zaadlozing bij volwassen mannen.
- NovoEight (turoctocog alfa), voor de behandeling en preventie van bloedingen bij patiënten met hemofilie A (aangeboren factor VIII-deficiëntie).
- Relvar Ellipta (fluticason furoaat / vilanterol), voor de behandeling van astma bij patiënten die onvoldoende controle hebben met een inhalatie corticosteroïd en als zo nodig als kortwerkende bèta-agonist. Verder voor de behandeling van chronische obstructieve longziekte (COPD) bij patiënten die last blijven houden van exacerbaties ondanks reguliere luchtwegverwijdende behandeling .
- Vitekta (elvitegravir), voor de behandeling van HIV-1 infecties bij volwassenen als aanvulling op andere behandeling waaronder tenminste een proteaseremmer in combinatie met ritonavir.
- Xofigo (radium-223 chloride), voor de behandeling van symptomatische botmetastasen bij volwassen mannen ten gevolge van castratie resistente prostaatkanker, zonder bekende viscerale metastasen.
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Cimzia (certoluzumab pegol), uitbreiding van de indicatie naar patiënten met actieve axiaal spondyloartritis, inclusief patiënten met Bechterew en niet-radiografische axiale spondyloartritis, die onvoldoende reageren op NSAIDs.
- Kineret (anakinra), indicatie uitbreiding naar cryopyrine geassocieerde periodieke syndromen (CAPS) bij volwassenen en kinderen. Hiervoor is een nieuwe sterkte van het product geregistreerd (100 mg / 0,67 ml).
- Votubia (everolimus), mag nu ook gebruikt worden bij kinderen jonger dan 3 jaar met subependymaal reuscelastrocytoom (SEGA) geassocieerd met het tubereuze sclerose complex (TSC).
- Yervoy (ipilimumab), mag nu ook gebruikt worden als eerste lijn behandeling bij patiënten met niet operabel en/of gemetastaseerd melanoom.
Uitkomst van arbitrage procedures
- Didanosine (didanosine), de CHMP heeft positief geadviseerd over een generieke aanvraag middels een decentrale procedure waarover de lidstaten eerder geen consensus konden bereiken.
Herbeoordelingen
- Ergot derivaten (dihydroergotoxine), een van de registratiehouders is het niet eens met de beperkingen in het gebruik van dihydroergotoxine zoals deze door de CHMP van juni werden geadviseerd en heeft bezwaar aangetekend, andere ergot derivaten vallen niet onder de herbeoordeling. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen. Dihydroergotoxine is in Nederland niet geregistreerd.
- Metoclopramide bevattende geneesmiddelen (metoclopramide), een van de registratiehouders heeft bezwaar aangetekend tegen het advies van de CHMP om de dosering en de duur van het gebruik van metoclopramide te beperken om het risico op neurologische en andere bijwerkingen te verminderen. De CHMP zal de eerder aanbevolen restricties opnieuw beoordelen.
- Colistimethaat natrium/colistin – op verzoek van de Europese Commissie is een herbeoordeling gestart door de CHMP van deze producten die intraveneus en als inhalatie gebruikt worden. Doel is de productinformatie te actualiseren.
- Numeta – De CMDh volgt de aanbeveling van de PRAC om de handelsvergunning van Numeta G13%E emulsie voor infusie te schorsen. Numeta G13%E wordt gebruikt als parenterale voeding (toediening voedingsstoffen via een ader) bij prematuren, die niet op een andere manier gevoed kunnen worden. De registratiehouder heeft het product reeds vrijwillig terug geroepen. Voor Numeta G16% E, intraveneus voedingspreparaat geïndiceerd bij op tijd geboren baby’s en kinderen tot twee jaar oud, concludeert de CMDh dat de baten-risico balans positief is, mits een aantal risico-beperkende maatregelen wordt uitgevoerd, zoals het aanpassen van de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) met betrekking tot aanbevelingen voor het testen van het magnesiumgehalte en een verdere studie wordt uitgevoerd.
Intraveneus toegediende IV ijzerproducten kunnen ernstige, soms fatale overgevoeligheidsreacties veroorzaken. Deze reacties blijken in de praktijk ook op te kunnen treden bij patiënten die eerder gebruik goed verdroegen. Om deze reden is het belangrijk dat bij intraveneuze toediening een aantal risicobeperkende maatregelen in acht worden genomen. Zo mogen patiënten die overgevoelig zijn gebleken voor intraveneus toegediende ijzerproducten, deze niet meer krijgen voorgeschreven. Patiënten met een allergie, een immuunsysteem- of ontstekingsaandoening, of een verleden van ernstige astma, eczeem of andere atopische allergie, mogen IV ijzerproducten alleen krijgen toegediend als de voordelen van deze intraveneuze toediening duidelijk opwegen tegen de risico’s. Hetzelfde geldt voor toediening bij zwangere vrouwen. Daarom is het advies om extra voorzorgsmaatregelen in acht te nemen bij de toediening van intraveneuze ijzerproducten. Deze risicobeperkende aanbevelingen komen ook in de plaats van proeftoedieningen, die niet langer worden aanbevolen. Dit schrijven de firma’s Pharmachemie B.V., Pharmacosmos A/S, Vifor Pharma Nederland B.V., Fresenius Medical Care Nederland B.V., Pharmamatch B.V. en Acino AG in een brief, een zogenaamde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC). De brief met deze belangrijke risico informatie is in overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestuurd naar nefrologen/dialysecentra (voorschrijvers en apothekers), verloskundige-gynaecologen, MDL-artsen, internisten, orthopedisch chirurgen en trauma-artsen, ziekenhuisapothekers en alle genoemde specialisten in opleiding. IV ijzerproducten worden gebruikt voor de behandeling van patiënten die ijzertekort hebben waarbij de orale toedieningsweg onvoldoende is of slecht wordt verdragen.
Tweelingstudies kunnen helpen bij het opsporen van de genetische oorzaak van ziektes, omdat ze de effecten van de omgeving op de genen laten zien, nog voordat specifieke genen zijn geïdentificeerd. Dat stelt Ting Wu in haar tweede promotieonderzoek. Dat richtte zich op risicofactoren voor het ontstaan van astma en hart- en vaatziekten. Wu concludeert dat het genenonderzoek de afgelopen jaren in een stroomversnelling is geraakt. Er zijn honderden genetische varianten voor complexe ziekten geïdentificeerd, maar deze verklaren niet waarom de ene persoon ziek wordt en de andere niet. Daarvoor is ook het samenspel tussen omgevingsfactoren en erfelijke variaties van belang. Om de erfelijke invloed van de respons op omgevingsfactoren te schatten, paste de promovenda kwantitatief genetische modellen toe op tweelingdata. Ze bestudeerde onder andere de effecten van blootstelling aan stress en overgewicht op de bloeddruk. Bij Chinese Han-tweelingen met een hoog BMI bleken omgevingsfactoren een grotere rol te spelen dan genetische factoren. Wu concludeert dat tweelingstudies weliswaar geen genen kunnen identificeren (daarvoor zijn moleculaire genetische studies nodig), maar dat ze wel de exploratie toestaan van het belang van het samenspel tussen genen en omgeving. Ze pleit daarom onder andere voor grote populatiestudies en maximale afstemming van verkregen erfelijke en omgevingsinformatie. Ting Wu (Beijing, 1980) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Beijing (China), waar zij in 2010 promoveerde op een genetisch en cardiovasculair onderzoek. Haar tweede promotieonderzoek verrichte ze vanaf 2008 bij de afdeling Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Wu werkt als epidemioloog bij farmaceutisch bedrijf Merck in Beijing (China).
Het RIVM heeft, in opdracht van het ministerie van VWS, met de GGD'en en het CBS-KNAW Fungal Biodiversity Centre (voorheen Centraal Bureau voor Schimmelcultures), de richtlijn 'Schimmel- en vochtproblemen in woningen' ontwikkeld. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat GGD-medewerkers snel kunnen beoordelen of een schimmel- of vochtprobleem in een woning tot gezondheidsklachten leidt. Vocht en schimmels in woningen verhogen het risico op gezondheidsproblemen, zoals astma, luchtwegklachten en luchtweginfecties. Vocht- en schimmelproblemen komen vooral voor in oudere woningen die gebouwd zijn vóór 1992. Omdat ongeveer 40 procent van de sociale huurwoningen bestaat uit woningen die vóór 1967 zijn gebouwd, komen vocht- en schimmelproblemen in deze sector veel voor. In totaal gaat het om 9 procent van de woningvoorraad, ruim een half miljoen woningen. Ongeveer 10 procent van alle klachten die GGD'en bereiken, hebben betrekking op schimmel- en vochtproblemen in woningen. Met deze richtlijn kan de GGD antwoord geven op de vraag of vochtproblemen en de eventueel aanwezige schimmels een risico vormen voor de gezondheid. Verder kan de GGD met deze richtlijn antwoord geven op de vraag of vochtproblemen worden veroorzaakt door bewonersgedrag of door een bouwtechnische oorzaak. Bij bewonersgedrag kan gedacht worden aan vochtproductie bij koken en douchen, ventilatie- en stookgedrag. De richtlijn geeft dus de benodigde informatie voor een zorgvuldige risicobeoordeling en geeft adviezen over te nemen maatregelen. Een beoordelingsplan kan tot stand komen via telefonische consultatie, inspectie van de woning en eventueel aanvullende metingen. Hiervoor zijn vragenlijsten ontworpen en wordt aangegeven hoe deze te beoordelen. Afhankelijk van de bevindingen kan het nodig zijn te adviseren eerst nader onderzoek naar de gezondheidsklachten of naar de (bouwtechnische) oorzaak van het vocht- en schimmelprobleem uit te (laten) voeren. Indien er zowel vochtgerelateerde gezondheidsklachten zijn als vocht- en schimmelproblemen die de klachten kunnen verklaren, kan de GGD informatie geven over de mogelijke oorzaak en adviseren hoe de oorzaak aan te pakken. Dit kan zowel een bouwtechnische oplossing zijn als aanpassing van bewonersgedrag.
Werk is belangrijk voor de gezondheid, maar kan ook ziekmakend zijn. Het rapport ‘Beroepsziekten in Cijfers 2011’ schat dat 260 per 100.000 werkenden een beroepsziekte hebben opgelopen in 2010. Dat komt neer op zo’n 20.000 nieuwe gevallen in Nederland. Dit blijkt uit het rapport Beroepsziekten in Cijfers 2011 van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), gevestigd in het AMC. Psychische aandoeningen, lawaaischade aan het gehoor en aandoeningen van spieren en gewrichten worden relatief het meest gemeld. Onderzoek levert toenemend inzicht in bekende risico’s, maar wijst ook op nieuwe verbanden tussen werk en gezondheid. Zo levert blootstelling aan stof, werkstress, lawaai en ploegendienst een bijdrage aan het ontstaan van chronische ziekten van hart- en bloedvaten, longen, spieren en gewrichten. Verder laten ’s werelds grootste Q-koorts epidemie en de opkomst van resistente bacteriën buiten het ziekenhuis zien, hoe belangrijk bij infectieziekten de blootstelling in het werk kan zijn. Klachten aan spieren en gewrichten zijn een belangrijke reden voor verzuim in Nederland. Volgens een meerderheid van Nederlandse werknemers komen deze klachten mede door het werk. Onderzoek naar implementatie van preventieve maatregelen is nodig. Bij psychische beroepsziekten gaat het bij tachtig procent om overspannenheid of burn-out. Dat leidt tot slechter functioneren in het werk en vaak tot langdurig verzuim. Oorzaken zijn vooral een hoge werkdruk en ongewenst gedrag van collega’s en/of klanten. Er zijn preventieve maatregelen ontwikkeld voor de aanpak van werkstress en van de posttraumatische stressstoornis voor onder meer de geüniformeerde beroepen. Afgelopen jaar is Nederland getroffen door ‘s werelds grootste Q-koorts epidemie. Er staken nieuwe diergerelateerde infectieziekten (zoönosen) de kop op en de omvang van de problematiek van antibiotica resistente micro-organismen nam toe. Blootstelling vindt vaak plaats op de werkplek en preventie vraagt intensievere samenwerking tussen humane en veterinaire gezondheidszorg. De rol van werkfactoren bij chronische aandoeningen wordt vaak onderschat. Onderzoek leert bijvoorbeeld dat bij één op de zeven astma-aanvallen onder werknemers beroepsmatige blootstelling een rol speelt. Ook brandweerlieden hebben meer luchtwegklachten naarmate zij betrokken waren bij meer branden of andere situaties waarbij zij rook of andere stoffen inademden. Verder blijkt dat lassers, brandweerlieden en mensen die lange werkdagen maken, een hoger risico lopen op hart- en vaatziekten en lijkt reumatoïde artritis meer voor te komen bij blootstelling aan kwartshoudend stof. Meer kennis over de invloed van werkfactoren zoals fijn stof, werkstress, lawaai en ploegendienst kan de preventie van dergelijke chronische aandoeningen ten goede komen. In 2010 zijn 6.367 meldingen van beroepsziekten geregistreerd bij het NCvB. Via het Peilstation Intensief Melden (PIM) wordt de incidentie van beroepsziekten over 2010 geschat op 260 per 100.000 werknemersjaren. De hoogste incidentiecijfers worden gerapporteerd voor psychische aandoeningen (96) en aandoeningen aan het houdings- en bewegingsapparaat (88), gevolgd door gehooraandoeningen (34), huidaandoeningen (7), infectieziekten (5), luchtwegaandoeningen (5) en neurologische aandoeningen (5). De top zes van sectoren met de hoogste incidentiecijfers per 100.000 werknemers zijn in 2010 de bouwnijverheid (1314), vervoer en opslag (434), openbaar bestuur en defensie (387), onderwijs (242), industrie (211) en de sector informatie en communicatie (184). Het rapport ‘Beroepsziekten in cijfers 2011‘ is opgesteld in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geeft een overzicht van het aantal, en de aard van beroepsziekten en de verspreiding binnen sectoren en beroepen in Nederland. Daarnaast beschrijft het ook wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rond verschillende beroepsziekten.
Op de drempel van het nieuwe ‘RS-virus seizoen’ komt de eerste behandeling voor een van de belangrijkste kinderziekten voorzichtig dichterbij. Dat zegt dr. Louis Bont, kinderarts en infectioloog aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. “Er zijn twee veelbelovende vaccins in ontwikkeling, één voor zwangere vrouwen en één voor zuigelingen. Daarnaast zijn er positieve resultaten behaald in een onderzoek met een nieuw antiviraal medicijn.” Wereldwijd sterven dagelijks 700 kinderen door infecties met het Respiratoir Syncytieel Virus, waarmee het na malaria de belangrijkste doodsoorzaak is voor zuigelingen. Amerikaanse (kinder)longartsen hebben onlangs de resultaten gepubliceerd* van een onderzoek met een experimenteel antiviraal middel. Daarvoor infecteerden zij gezonde, volwassen vrijwilligers met het RS-virus. De helft van de proefpersonen kreeg vervolgens het nieuwe medicijn, de andere helft een placebo. De volwassenen die het medicijn kregen, ontwikkelden duidelijk minder ziektesymptomen dan de volwassenen die de placebo kregen. Ook hadden zij duidelijk minder virus in hun neusslijm. “De resultaten van dit onderzoek zijn heel belangrijk in de ontwikkeling van een nieuw antiviraal middel”, zegt Bont, internationaal autoriteit op het gebied van RS-infecties. “Maar we zijn er nog niet. Eerst moet de effectiviteit van het medicijn worden getest bij zieke kinderen met het RS-virus. Deze proefpersonen werden namelijk behandeld op het moment dat ze nog relatief weinig virus bij zich droegen. In de praktijk zien wij dat jonge kinderen pas naar de dokter worden gebracht op het moment dat ze al veel virus bij zich dragen. Ik ben heel benieuwd of dit medicijn ook dán in staat is om een verschil te maken”, zegt Bont. “Als het middel ook in volgende studies veilig en effectief zal blijken, dan is het denkbaar dat kinderen in een vroeg stadium met dit medicijn behandeld kunnen worden”, veronderstelt Bont. “Dat heeft potentieel niet alleen een effect op het aantal zieke kinderen dat met RSV in het ziekenhuis wordt opgenomen. Eerder hebben wij al kunnen aantonen dat een besmetting met het RS-virus ook blijvende effecten op de longfunctie kunnen hebben. Zo is een ernstige infectie een risicofactor voor het ontwikkelen van astma in de jaren daarna.” Ieder jaar in oktober steken de eerste problemen met het RS-virus normaal gesproken de kop op. In de maanden daarna nemen de aantallen zieke kinderen flink toe, met een traditionele piek zo rond de kerstdagen. Bont: “In Nederland worden jaarlijks ongeveer 2.000 kinderen in het ziekenhuis opgenomen met het RS-virus. Dat is ongeveer 1% van de kinderen die ermee besmet raakt. Daarvan belandt weer 10% op de Intensive Care. Je mag gerust stellen dat die 10% in de landen ten zuiden van de Sahara, bij gebrek aan goede ziekenhuiszorg overlijdt aan het virus.” Op de lange termijn heeft Bont zijn hoop gevestigd op een vaccin. “Er zijn nu twee vaccins in een vergevorderd stadium van ontwikkeling. Het ene wordt gebruikt om de jonge kinderen zelf te vaccineren, het andere wordt toegepast bij zwangere vrouwen. Ik hoop en verwacht dat er binnen tien jaar een werkzaam vaccin zal zijn.”
De ‘Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) ’ heeft in haar maandelijkse vergadering de onderstaande adviezen gegeven aan de Europese Commissie. De CHMP is het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA), waarin het CBG is vertegenwoordigd.
Nieuwe geneesmiddelen
De CHMP heeft positieve adviezen uitgebracht voor het verlenen van handelsvergunningen voor de volgende nieuwe geneesmiddelen:
- Aubagio (teriflunomide), goedgekeurd voor de behandeling van volwassenen met relapse remitting multiple sclerose (MS).
- HyQvia (humaan normaal immunoglobuline), vervangingstherapie bedoeld voor de behandeling van volwassenen met primaire immuun deficiëntie syndromen of secundaire hypogammaglobulineamie bij myeloma of chronische lymfatische leukemie waarbij recidiverende infecties optreden.HyQvia wordt subcutaan gebruikt.
- Iclusig (ponatinib), voor de behandeling van volwassenen met chronische myeloide leukemie of philadelphia chromosoom positieve lymfoblastische leukemie, voor patiënten die onvoldoende reageren op bestaande geneesmiddelen of deze niet goed verdragen en waarbij behandeling met imatinib klinisch niet aangewezen is.
- Stribild (elvitegravir / cobicistat / emtricitabine / tenofovir disoproxil), voor de behandeling van volwassen patiënten met HIV die niet eerder zijn behandeld of waarbij er geen bekende mutaties zijn die in verband worden gebracht met resistentie.
- Tecfidera (dimethyl fumarate), goedgekeurd voor de behandeling van relapse remitting multiple sclerose (MS).
Weigering handelsvergunning
- Defitelio (defibrotide), bedoeld voor de behandeling van hepatische veno-occlusieve ziekte, de werking van het middel was door de firma onvoldoende onderbouwd.
- Labazenit (budesonide / salmeterol) , bedoeld voor de behandeling van astma. Het belangrijkste bezwaar van de CHMP was dat onvoldoende was aangetoond dat de budesonide component een voldoende anti-inflammatoir effect had.
* Bij deze weigeringen kan de firma nog in beroep gaan.
Herbeoordeling nieuwe geneesmiddelen
- Kynamro (mipomersen), de herbeoordeling op verzoek van de firma is afgerond en de conclusie is dat de CHMP blijft bij haar negatieve besluit van december 2012.
Uitbreiding indicaties
De CHMP adviseerde positief over de volgende indicatie-uitbreidingen:
- Mabthera (rituximab), uitbreiding van de indicatie met de behandeling, samen met hoge dosering corticosteroïden, van patiënten met de ziekte van Wegener (ernstige, actieve granulomatosis met polyangiitis) of met microscopische polyangiitis.
- Soliris (eculizumab), mag nu ook gebruikt worden voor kinderen met paroxysmale nachtelijke haematoglobinurie (PNH)
- Viread (tenofovir disoproxil fumarate), mag nu ook gebruikt worden voor de behandeling van chronische hepatitis B bij patiënten met lamividune-resistent hepatitis B.
- Xarelto (rivaroxaban), uitbreiding van de indicatie met preventie van cardiovasculair overlijden, myocard infarct en stenttrombose bij patiënten na acuut coronair syndroom in combinatie met acetylsalicylzuur en al dan niet clopidogrel of ticlopidine. In verband met het bloedingsrisico wordt een lage dosering (2.5 mg, 2x daags) geadviseerd.
Terugtrekkingen
- Fanaptum (iloperidone), voor de behandeling van schizofrenie. De CHMP was van mening dat de korte termijn werkzaamheid beperkt was en dat lange termijn data ontbreken Daarnaast maakte de CHMP zich zorgen over het risico op hartritmestoornissen bij het gebruik van dit geneesmiddel. De firma heeft de aanvraag terug getrokken om dat ze niet binnen de gestelde termijn aan de bedenkingen van de CHMP tegemoet kon komen.
- OraNera (autologous oral mucosal epithelial cells), voor de behandeling van limbale stamcel deficiëntie (LSCD). Het Committee for Advanced Therapies (CAT) was van mening dat er op grond van de ingediende data geen conclusies konden worden getrokken over de werkzaamheid van dit middel. De CAT verwachtte daarnaast dat de aanvrager niet op tijd nieuwe data zou kunnen verstrekken, wat ook door de firma zelf als reden werd gegeven om de registratie aanvraag in te trekken.
Overig nieuws CHMP
- De herbeoordeling van Cilostazol bevattende middelen is afgerond. De CHMP is van mening dat er slechts bij een beperkte groep patiënten sprake is van gezondheidswinst bij het gebruik van deze middelen. Het product is niet in Nederland op de markt.
- GLP-1 receptoragonisten en DPP4-remmers: een recent gepubliceerd onderzoek met de bevinding van een verhoogd risico op ontsteking en celveranderingen van/in de alvleesklier bij de behandeling van diabetes type 2 worden nader onderzocht door het Europees geneesmiddelenagentschap EMA. De PRAC en CHMP zullen naar aanleiding van dit onderzoek beoordelen of er verdere stappen noodzakelijk zijn.
Meer dan de helft van de niet-westerse Rotterdamse zesjarigen heeft onvoldoende vitamine D. Bijna één op de drie kinderen heeft te weinig vitamine D. Bij kinderen van onder andere Marokkaanse, Surinaamse, Turkse en Kaapverdische afkomst gaat het zelfs om meer dan de helft van de kinderen. Kinderen met een vitamine D tekort eten minder gezond, kijken meer televisie en spelen minder buiten dan kinderen met gezonde vitamine D waarden. Dat schrijven onderzoekers van het Erasmus MC in het aprilnummer van het wetenschappelijke tijdschrift The Journal of Nutrition. Zij baseren hun onderzoek op gegevens uit de grootschalige Generation R Studie in Rotterdam. Vitamine D is zowel een voedingsstof als een hormoon en zit in voedingsmiddelen zoals vette vis, halvarine en margarine, maar het lichaam kan het ook zelf aanmaken wanneer de huid voldoende zonlicht krijgt. Een getinte of donkere huid maakt minder snel vitamine D aan. Vitamine D zorgt voor gezonde sterke botten en tanden en de ontwikkeling van het afweersysteem. Ook verkleint het mogelijk de kans op het ontwikkelen van astma en allergieën bij kinderen. In Nederland adviseert de Gezondheidsraad om aan kinderen tot vier jaar dagelijks tien microgram extra vitamine D te geven en dit ook na vier jaar te blijven doen bij kinderen met een donkere huid of onvoldoende blootstelling aan zonlicht. “Onze resultaten bevestigen dat dit advies nodig is, want 30 procent van de zesjarige Rotterdamse kinderen die wij onderzochten heeft te weinig vitamine D in hun bloed”, zeggen auteurs Edith van den Hooven en Trudy Voortman van de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC. Van den Hooven: “Daar komt bij dat van de niet-westerse kinderen, waaronder kinderen uit Kaapverdië, Marokko, Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije, maar liefst 55 procent onvoldoende vitamine D heeft. Dat wil zeggen een concentratie onder de 50 nmol/L vitamine D in hun bloed. Bij ruim zes procent van alle kinderen en bijna 20 procent van de niet-westerse kinderen gaat het zelfs om een ernstig vitamine D tekort in het bloed met concentraties onder de 25 nmol/L.” Kinderen die in de winter waren onderzocht hadden ook veel vaker een vitamine D tekort dan degenen die in de zomer waren onderzocht. Het verschil tussen de Nederlandse kinderen en kinderen met een andere etnische afkomst is groot. Dit kan liggen aan hun getinte huidskleur, maar ook aan een andere leefstijl. Voortman: “Kinderen met voldoende vitamine D waarden keken minder televisie, hadden een gezonder eetpatroon op jongere leeftijd, speelden meer buiten en fietsten vaker naar school dan kinderen met een vitamine D tekort. Ondanks het advies van de Gezondheidsraad om aan alle kinderen tot vier jaar vitamine D supplementen te geven, kreeg minder dan de helft van de kinderen uit de Generation R Studie op eenjarige leeftijd extra vitamine D. We adviseren ouders om hierop alert te zijn. Door het advies op te volgen, verkleinen zij het risico op vitamine D tekort bij hun kinderen en mogelijke gezondheidsklachten op latere leeftijd.” Vervolgstudies moeten uitwijzen of de vitamine D waarden van de kinderen inderdaad samenhangen met specifieke gezondheidsverschijnselen. De onderzoekers gebruikten de gegevens van meer dan 4000 kinderen uit de Generation R Studie, waarvan de vitamine D concentraties in het bloed werden gemeten op zesjarige leeftijd tussen maart 2008 en januari 2012. Generation R is een grootschalige bevolkingsstudie naar de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 kinderen in Rotterdam. De kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jongvolwassenheid gevolgd. De publicatie is online terug te vinden op de website van wetenschappelijke tijdschrift The Journal of Nutrition.
Borstvoeding is gunstiger voor de gezondheid van kinderen en moeders dan flesvoeding. Zo is overtuigend aangetoond dat borstgevoede zuigelingen minder kans op bepaalde infectieziekten hebben. Het gunstige effect werkt bovendien door nadat met borstvoeding is gestopt. Borstgevoede kinderen hebben waarschijnlijk een lager risico op overgewicht, astma en een piepende ademhaling, en hun moeders op diabetes, reuma en een hoge bloeddruk. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM op basis van wetenschappelijke studies naar gezondheidseffecten van borstvoeding. Het RIVM heeft in 2005 en 2007 over de gezondheidseffecten van borstvoeding gerapporteerd. Een groot deel van de nu gerapporteerde gezondheidseffecten komt overeen met de resultaten uit de vorige rapporten, al is de sterkte van het bewijs soms net anders. Nieuw is dat moeders die borstvoeding hebben gegeven, waarschijnlijk minder vaak een hoge bloeddruk hebben. Het eerder beschreven beschermende effect van borstvoeding op eczeem bij kinderen is nu minder duidelijk. De update is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. De Nederlandse overheid wil over objectieve informatie over de gezondheidseffecten van borstvoeding beschikken. Deze informatie wordt gebruikt om zwangere vrouwen hierover te informeren.
Vrouwen hebben een verhoogde kans op ziekten als reuma, de ziekte van Crohn, astma, allergieën als ze als kind niet voldoende zijn blootgesteld aan verontreinigingen. Dat zeggen onderzoekers van de universiteit van Oregon (VS), in een artikel in de Telegraaf. Dat dit sterker speelt bij vrouwen dan bij mannen komt volgens de onderzoekers doordat meisjes over het algemeen gezien eerder schone kleding krijgen als die vuil is geworden en minder buiten spelen dan jongens. Ook worden ze door hun ouders meer in de gaten gehouden. Gevolg is dat ze schoner blijven dan jongens, maar ook minder blootgesteld worden aan ziekmakers, waardoor ze minder goed in staat zijn om een gezonde weerstand op te bouwen.
Het RIVM heeft een systeem ontwikkeld dat aangeeft in hoeverre de luchtkwaliteit op een bepaald moment van de dag van invloed is op de gezondheid. Deze informatie biedt de mogelijkheid om de blootstelling aan luchtverontreiniging zo veel mogelijk te beperken. Mensen met een chronische aandoening, zoals astma of COPD, kunnen bijvoorbeeld beslissen om zich bij een bepaalde mate van luchtvervuiling minder in te spannen, of activiteit te verplaatsen naar een moment van de dag waarop de luchtkwaliteit beter is. Bij ernstige luchtvervuiling zijn de informatie en de handelingsperspectieven relevant voor de hele bevolking. Het systeem bestaat uit een index met de concentraties van stoffen in de lucht. Het gaat om twee vormen van fijn stof (PM10 en PM2,5), ozon en stikstofdioxide (NO2). De informatie hierover is gebundeld tot één getal, dat met behulp van kleuren vier gradaties van de luchtkwaliteit weergeeft. Deze classificatie is gebaseerd op kennis over de gezondheidseffecten van deze stoffen. De index is ontwikkeld naar aanleiding van de vraag van de GGD'en of de informatie in de bestaande luchtkwaliteitsapp van DCMR, GGD Amsterdam en het RIVM beter kan worden geduid. Ook is er behoefte aan begrijpelijke handelingsadviezen voor de gebruikers. De adviezen kunnen worden meegenomen in een nieuwe versie van de app, en op de website van de luchtmeetnetten. Bovendien zal de informatie dienen als input voor de nieuwe smogregeling, die in de loop van 2015 wordt opgesteld
Naast bekende longaandoeningen, zoals astma en COPD, bestaan er ook zogenaamde diffuse of interstitiële longaandoeningen. Mogelijke oorzaken van het ontstaan van interstitiële longaandoeningen zijn genetische factoren en contact met lichaamsvreemde stoffen via de ingeademde lucht of bloedbaan. Zo kunnen geneesmiddelen een schadelijk effect op de longen hebben. Uit dit onderzoek blijkt o.a. dat het vooraf vaststellen van bepaalde genetische kenmerken zeer waardevol is om geneesmiddelentoxiciteit te voorkomen. In de toekomst kan deze informatie in de vorm van een soort "medisch paspoort" worden vastgelegd zodat er individuele zorg op maat kan worden geleverd. Proefschrift: mw. Petal A.H.M. Wijnen, "Polymorphisms in interstitial lung diseases; Friend or foe?"
Borstvoeding zou niet beter zijn voor de relatie tussen moeder en kind dan flesvoeding, volgens onderzoeker J. Janssen van de St. Radboud Universiteit. Hij onderzocht het gehalte stresshormoon in het bloed van een baby. Dit komt vrij bij pijn of fysieke stress, zoals bij honger, kou of een inenting. De gehaltes cortisol bij fles gevoede baby"s waren even hoog als bij baby"s die borstvoeding krijgen. Conclusie was dat borstvoeding niet beter is voor de moeder-kindband. Er spelen echter meer factoren, zegt het Voedingscentrum. Huid-op-huid-contact bij borstvoeding zorgt voor de aanmaak van een "knuffelhormoon". Bovendien beschermt borstvoeding het kind tegen maag- en darminfecties, middenoorontsteking, overgewicht, hoge bloeddruk en mogelijk ook tegen astma, piepen op de borst en eczeem.
Tonio Pera onderzocht nieuwe potentiële mechanismen voor de pathofysiologie van COPD. Hij ontwikkelde een diermodel waarmee verschillende aspecten die ten grondslag liggen aan luchtwegobstructie en progressieve afname van de longfunctie bestudeerd kunnen worden. Met behulp van dit diermodel toont hij aan dat het geneesmiddel tiotropium, dat als luchtwegverwijdend medicijn bij COPD gebruikt wordt, ook luchtwegontsteking, luchtwegfibrose en verhoogde slijmproductie remt. Deze resultaten bieden een mogelijke verklaring voor de niet-luchtwegverwijdende effecten van tiotropium die in een recent klinisch onderzoek gevonden zijn. Met het model is ook aangetoond dat de activiteit van het enzym arginase in de long is verhoogd. Van dit enzym was al bekend dat het kan bijdragen aan de pathofysiologie van astma, maar recentelijk is ook gevonden dat arginase-activiteit bij COPD verhoogd is. De studies beschreven in het proefschrift van Pera tonen aan dat inhalatie van een specifieke arginase-remmer de luchtwegontsteking, luchtwegfibrose en verhoogde slijmproductie remt. Daarnaast werd aangetoond dat door behandeling met de arginase-remmer ook de verdikking van het rechterhartventrikel kan worden voorkomen. Verdikking van het rechterhartventrikel is een kenmerk van pulmonale arteriële hypertensie, dat bij een groot aantal COPD-patiënten aanwezig is. Deze bevindingen suggereren dat arginase een potentiële target is voor de behandeling van COPD. Ten slotte tonen in vitro studies van Pera naar luchtweggladde spiercellen en spierweefsel aan dat het enzym TGF-?-activated kinase 1 (TAK1) een belangrijke rol speelt in processen die celgroei bevorderen en tot afgifte van ontstekingsmediatoren leiden. Omdat die processen kunnen bijdragen aan luchtwegontsteking en luchtwegverdikking bij COPD, wordt hiermee een rol voor TAK1 gesuggereerd in de pathofysiologie van COPD. Tonio Pera (Kroatië, 1981) studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek bij de basiseenheid Moleculaire Farmacologie van het Universitair Centrum voor de Farmacie, als onderdeel van de Graduate School of Behavioral and Cognitive Neurosciences (BCN) en het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC). Het onderzoek werd gefinancierd door BCN en Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG. Promotie: dhr. T. Pera, Inflammation and remodelling in experimental models of COPD. Mechanisms and therapeutic perspectives
Van 18 tot en met 22 juni wordt in De Doelen in Rotterdam het 18e congres van de International Society for Aerosols in Medicine (ISAM) gehouden. De organisatie is in handen van een comité van deskundigen aangevoerd door prof.dr. Harm Tiddens, kinderlongarts in Erasmus MC - Sophia. Experts van over de hele wereld komen naar het congres, met als doel medicijnen op een slimmere manier op de juiste plaats van bestemming te krijgen. Een op de tien mensen in de Westerse wereld gebruikt dagelijks een vorm van aerosol therapie: het inhaleren van medicijnen door middel van een puffer, poeder of vernevelapparaat. Naar schatting 80procent van de patiënten inhaleren minder dan de helft van de voorgeschreven toedieningen correct. Tiddens: "Het kan hierbij gaan om medicatie die 12.000 tot 25.000 Euro per jaar kost. Gezondheidswinst en vele miljoenen euros worden jaarlijks weggegooid door onjuist gebruik Om aerosol therapie te verbeteren zal het in Rotterdam naast therapietrouw vooral gaan over het bevorderen van inhalatie competentie door inzet van slimme inhalatoren. " Nieuwe technologieën zorgen ervoor dat het medicijn als vanzelf op de juiste manier wordt geïnhaleerd. Ook is de patiënt nu in staat, zelf zijn therapie trouw te volgen. Tiddens: "De patiënt kan steeds meer zelf zijn ziekte "managen ". Recent hebben we aangetoond dat door het gebruik van slimme vernevelaars de effectiveit van behandeling van kinderen met taaislijmziekte bijna verdubbelde ". Ook voor de behandeling van astma en COPD zal de invoer van slimme inhalatoren de effectiviteit van de behandeling dramatisch kunnen verbeteren. Tiddens: "Een puber met taaislijmziekte is twee uur per dag bezig met zijn behandeling. Het grootste deel van die tijd wordt besteed aan therapie met een inefficiënte vernevelaar waarbij je je goed moet concentreren. Dat is een niet haalbare opgave voor de gemiddelde puber. De nieuwe vernevelaars verminderen niet alleen de tijd nodig voor de behandeling maar verbeteren ook de effectiviteit en de kwaliteit van leven van de patiënt. Was de patiënt vroeger de passagier in de behandeling, nu is hij co-piloot. Ik verwacht dat de patiënt over vijf jaar de eerste piloot is en de arts de verkeersleiding. E-health technologie gaat in de komende jaren de kwaliteit van deze behandelingen dramatisch verbeteren. "
"Health benefits of (-)-epicatechin and other flavonoids". Flavonoïden zijn stoffen die in allerlei voedingsproducten voor komen. Dit onderzoek richt zich speciaal op flavanolen, een subgroep van de flavonoïden. Epicatechine is één van deze flavanolen en thee en cacao bevatten relatief hoge concentraties van deze stof. De antioxidant- en ontstekingsremmende werking van epicatechine kan van groot belang zijn bij chronische inflammatoire ziektes zoals reumatoïde artritis, chronische darmontsteking, astma en COPD. De onderzoeksresultaten laten ook een positief effect zien van flavanolen op vasculaire gezondheidskenmerken. Een periode van acht weken met inname van flavanolen uit druivenpitten verbeterde de vasculaire functie in proefpersonen en verminderde markers van oxidatieve stress en ontsteking in het bloed. Verder is het op basis van deze bevindingen te verwachten dat epicatechine en andere flavonoïden de werking van anti-inflammatoire geneesmiddelen weer herstellen. Het is in de toekomst dus niet ondenkbaar dat beiden tegelijkertijd worden voorgeschreven.
Vrouwen die bij de dokter komen met klachten of aandoeningen, worden vaak als mannen behandeld. “Dat komt omdat er nog veel te weinig bekend is over de verschillen tussen mannen en vrouwen”, aldus Ineke Klinge universitair hoofddocent Gender Medicine. “Wetenschappelijk onderzoek wordt vooral uitgevoerd bij mannen, vandaar dat er veel meer nadruk moet komen op de genderdimensie in wetenschappelijk onderzoek.” Op vrijdag 21 november komen zo’n 80 Nederlandse onderzoekers en artsen bij elkaar in Maastricht om te praten over Gender Medicine: gezondheidszorg met oog voor de verschillen tussen mannen en vrouwen. Tijdens de conferentie wordt onder andere gesproken over sekseverschillen en genderaspecten in de cardiologie en geestelijke gezondheidszorg, over risicofactoren en preventie en over nieuwe uitdagingen voor de gezondheidszorg op het gebied van gender medicine. Klinge: “Er is inmiddels veel bekend over de verschillen tussen mannen en vrouwen als het gaat om hart- en vaatziekten: de ziekte ontstaat vaak anders, de symptomen zijn anders. Bij de opsporing en behandeling moet je dus onderscheid maken tussen mannen en vrouwen. Op andere gebieden is er nog veel winst te behalen denk bijvoorbeeld aan astma en diabetes. Overigens is het niet altijd de vrouw die benadeeld wordt. Ook osteoporose bij mannen wordt vaak niet goed gediagnosticeerd.” “Gelukkig merken we de laatste jaren een omslag”, alsdus Klinge. ”Niet alleen bij onderzoekers, ook subsidiegevers stellen eisen ten aanzien van sekse- en genderverschillen in wetenschappelijk onderzoek. “Bij subsidieaanvragen in het kader van Horizon 2020 van de Europese Commissie moet de genderdimensie expliciet in ogenschouw genomen worden. Er zijn al ruim 100 onderwerpen aangemerkt als relevant voor een ‘consideration of sex and gender aspects’. Aanvragers moeten daar dus rekening mee houden. Ook tijdschriften als het gerenommeerde Science en Nature overwegen dat soort voorwaarden voor publicaties.” Alliantie Gender & Gezondheid In Neder land is recent de Alliantie Gender & Gezondheid opgericht, een samenwerkingsverband van beleidsmakers, medisch specialisten, wetenschappers, GGZ-deskundigen, zorgverzekeraars, kennisinstituten en vrouwenorganisatie WOMEN Inc. Gezamenlijk zetten zij zich in om sekse- en gender sensitieve gezondheidszorg op de kaart te zetten, om zo de kwaliteit van de zorg te verbeteren.” De Gender Medicine conferentie in Maastricht markeert tevens het afscheid van Ineke Klinge als universitair hoofddocent. Klinge is een gepassioneerd pleitbezorger voor man-vrouwverschil in wetenschappelijk onderzoek. Ze verlaat de UM maar blijft actief in het veld als adviseur voor de Europese Commissie en in de Alliantie Gender & Gezondheid. Noot voor de pers: Voor meer informatie over de inhoud van dit persbericht kunt u terecht bij Flore Clerkx, persvoorlichter, tel. 043 38 85 230, e-mail flore.clerkx@maastrichtuniversity.nl De afdeling Marketing and Communications van de UM is bereikbaar via 043 388 5222, e-mail pers@maastrichtuniversity.nl. Voor urgente zaken buiten kantooruren: 06 245 57 245. De persberichten van de Universiteit Maastricht staan op internet: www.maastrichtuniversity.nl/pers. Zie ook het Webmagazine voor interessant onderzoek aan de UM en volg ons op Twitter: @MaastrichtU Terug naar boven
Volgens wetenschappers van de universiteit van Perth (Australië) betekent dagelijks een kwartiertje in de zon of anders regelmatig onder de zonnebank een oppepper voor het gele immuunsysteem. Het lichaam maakt vitamine D aan onder invloed van UV-straling, maar ook de afweer vaart er wel bij. Het gaat dan wel gematigd zonnen en niet om urenlang bakken. Vooral in de wintermaanden kan het lichaam een oppepper goed gebruiken, zeggen de wetenschappers. Het lichaam is dan immers het grootste deel van de tijd bedekt. Dat helpt bij het voorkomen van infectieziekten als griep en verkoudheid. Daarnaast wijzen de onderzoekers erop dat UV-straling helpt tegen ziekten als psoriasis, astma en MS.
De longaandoening COPD (chronisch obstructieve longziekte) is een ernstige longziekte. COPD wordt in 80% van de gevallen veroorzaakt door roken. De vraag is waarom de ene roker wel COPD krijgt en de andere niet. Susan Hoonhorst laat in haar promotieonderzoek zien dat het immuunsysteem van jonge mensen met een risico op COPD anders reageert op sigarettenrook dan het immuunsysteem van jongeren met een laag risico. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat COPD deels in de genen zit. Daarom onderzocht Hoonhorst ‘gevoelige’ mensen – die hadden rokers in de directe familie met COPD, met ‘ongevoelige’ mensen – die hadden rokers in de directe familie, maar zonder COPD. Zij vond dat de ontstekingsreactie in het bloed bij ‘COPD-gevoelige’ mensen onder de 40, die aan sigarettenrook blootgesteld werden, anders was dan bij ‘COPD-ongevoelige’ mensen. Daarnaast vond Hoonhorst dat de ophoping van AGEs in de huid (eiwitten die gevormd worden na een ontsteking en weefselschade kunnen veroorzaken) bij COPD-patiënten groter was dan bij gezonde proefpersonen, terwijl het niveau aan sRAGE, een eiwit in het bloed dat mogelijk beschermt tegen ophoping van AGEs, lager was. De hoeveelheid AGEs en sRAGE bleek niet samen te hangen met de ernst van COPD, maar zou wel degelijk een rol kunnen spelen bij het ontstaan van COPD. Tot slot onderzocht Hoonhorst de reactie van het lichaam op inhalatiecorticosteroïden, ontstekingsremmers die onder meer bij de behandeling van COPD en astma worden gebruikt. Over de werking hiervan voor COPD-patiënten verschilt de mening nogal. Hoonhorst liet middels een huidtest zien dat patiënten met een ernstige vorm van COPD minder gevoelig zijn voor corticosteroïden. Wel veroorzaakte een behandeling met inhalatiecorticosteroïden bij zowel rokers als ex-rokers met COPD voor een afname van ontstekingscellen in de luchtwegen. Susan Hoonhorst (1986) studeerde Life Science & Technology aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek op de afdeling Longziekten van het UMCG, binnen het Groningen Research Institute for Asthma and COPD (GRIAC) en onderzoeksinstituut GUIDE. Het onderzoek werd gefinancierd door Grant T1-108, met als partners UMCG, RUG, GRIAC, UMCU, Nycomed BV, GSK en Foundation TI Pharma. Een deel van haar onderzoek voerde zij uit in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Na het afronden van haar promotieonderzoek is Hoonhorst werkzaam als Medical Writer bij QPS Netherlands B.V.
Oratie prof. dr. Boris Kramer, Hoogleraar Experimentele Perinatologie 8-10% van alle baby’s wordt geboren voor de 37ste zwangerschapsweek, we spreken in dat geval van vroeggeboorte of prematuur. Veel prematuur geboren kindjes overlijden of hebben gezondheidsproblemen of handicaps. En het aantal vroeggeboortes neemt de laatste jaren alleen maar toe. Prof. dr. Boris Kramer, neonatoloog, heeft al veel prematuur geboren baby's behandeld op de afdeling neonatologie van het MUMC+. “Te vroeg geboren kinderen hebben vaak gezondheidsproblemen, áls ze al blijven leven. Een kind is na 24-25 weken zwangerschap in principe voldoende ontwikkeld om te kunnen overleven buiten de baarmoeder, maar nog niet volgroeid. Vroeggeboorte kan bijvoorbeeld leiden tot ontwikkelingsachterstand of astma”, aldus Kramer. Donderdag 7 oktober spreekt Boris Kramer zijn oratie uit en aanvaardt daarmee zijn ambt als Hoogleraar Experimentele Perinatologie aan de Universiteit Maastricht. De leerstoel wordt mede gefinancierd door ZonMw. Perinatologie is d! e zorg voor, tijdens en vlak na de geboorte. Uiteraard zijn er veel raakvlakken met neonatologie, de zorg voor pas geboren baby’s. ”Met deze leerstoel ga ik op zoek naar de oorzaken van vroeggeboorte, maar vooral naar een innovatieve behandeling voor zwangere vrouwen en pasgeboren baby’s. Goede zorg voor deze kwetsbare levens is de meest efficiënte methode om de kwaliteit van leven te verbeteren,” aldus Kramer. Zijn onderzoek is translationeel: observaties bij patiënten in ziekenhuizen worden getoetst bij proefdieren, voornamelijk schapen: “omdat de biologische ontwikkeling van schapen veel overeenkomsten heeft met de humane biologie”, aldus Kramer. De observaties en onderzoeksresultaten bij de proefdieren worden weer vertaald naar een klinische toepassing. “Dit type onderzoek tref je alleen aan in Auckland, New Zeeland en hier in Maastricht.” Niet alleen de heuvelland schapen maken Maastricht tot de unieke plek voor deze leerstoel. Ook de nauwe samenwerking met de afdelingen neonatologie in Aken en Veldhoven, met de Technische Universiteiten van Aken en Eindhoven en met de afdeling obstetrie & gynaecologie van de het MUMC+. Kramer: “Deze interdisciplinaire aanpak is ‘key’ voor het onderzoek. We onderzoeken allerlei mogelijkheden om vroeggeboorten tegen te gaan en de behandeling te verbeteren: van medicatie tot technische innovaties.. Door de intensieve samenwerking tussen Maastricht, Aken, Veldhoven en Eindhoven is de scope van het onderzoek breder en zijn de technische mogelijkheden groter. Voorafgaand aan mijn oratie is daarom een wetenschappelijke bijeenkomst georganiseerd. Ik kan mijn onderzoek niet doen zonder de ervaringen en inzichten van anderen.” “Het doel van mijn onderzoek is simpel: minder vroeggeboortes en gezondere kinderen. Succesvolle reproductie is volgens mij de oplossing voor een vergrijzende samenleving. Elk kind dat blijft leven en gezond groot wordt, kan een waardevolle bijdrage leveren aan de maatschappij.” aldus Boris Kramer.
De NHG-Standaard Acuut hoesten geeft richtlijnen voor de diagnostiek, voorlichting en behandeling van patiënten met acuut hoesten (hoesten dat korter dan drie weken bestaat). Voorlichting en niet medicamenteuze adviezen bestaan uit informatie over het te verwachten beloop van de aandoening: hoesten ten gevolge van een ongecompliceerde luchtweginfectie gaat over het algemeen vanzelf over, hoesten kan wel twee tot zes weken aanhouden, bespreek voor- en nadelen van behandeling met antibiotica, stomen kan de klachten van een verstopte neus verlichten, adviseer te stoppen met roken, ook omdat roken de duur van hoestklachten kan verlengen, adviseer keel schrapen te vermijden, dit kan hoesten onderhouden. Medicamenteuze behandeling: Ongecompliceerde luchtweginfectie (acuut hoesten zonder aanwijzingen voor een gecompliceerde luchtweginfectie en zonder andere risicofactoren voor een gecompliceerd beloop): een antibioticum is niet geïndiceerd; hoestprikkeldempende middelen, hoestdrankjes en antihistaminica worden niet aangeraden. Van codeïne, noscapine, dextromethorfan, antihistaminica en mucolytica is de effectiviteit niet aangetoond, ook niet als adjuvans bij ernstige ondersteluchtweginfecties, terwijl er wel sprake is van bijwerkingen (bijv. codeïne). Promethazine is gecontraïndiceerd bij kinderen jonger dan één jaar; dextromethorfan wordt afgeraden vanwege mogelijk hallucinogene werking. Ook bronchusverwijders en inhalatiecorticosteroïden worden niet aangeraden omdat de werkzaamheid onvoldoende is aangetoond. Gecompliceerde luchtweginfectie: Bij een waarschijnlijkheidsdiagnose pneumonie wordt een antibioticum geadviseerd. Is een pneumonie niet waarschijnlijk, dan wordt een antibioticum alleen geadviseerd bij patiënten met een of meer risicofactoren (leeftijd < 3 maanden of > 75 jaar of relevante comorbiditeit). Eerste keus is amoxicilline gedurende 5 dagen. Bij onvoldoende verbetering na 2 dagen kan bij een niet-ernstig zieke volwassene amoxicilline vervangen worden door doxycycline. Bij kinderen wordt overleg gepleegd met de kinderarts. Bij overgevoeligheid voor amoxicilline wordt bij kinderen < 10 jaar azitromycine aangeraden, bij volwassenen 7 dagen doxycycline, bij zwangeren en in de lactatieperiode erytromycine gedurende 7 dagen. Specifieke omstandigheden of aandoeningen. Overweeg in gebieden met Q koorts te starten met doxycycline 1 x daags 200 mg gedurende 2 tot 3 weken, behandel kinderen met acute Q-koorts met trimethoprim-sulfamethoxazol. Overweeg bij een risicofactor voor een legionellapneumonie (reizen) als eerstekeusmiddel doxycycline. Bij een mogelijke aspiratiepneumonie wordt amoxicilline-clavulaanzuur gedurende 7 dagen geadviseerd.
Kinkhoest
Antibiotica ter verzachting of verkorting van de ziekteverschijnselen zijn niet zinvol. Antimicrobiële behandeling is alleen aangewezen als in de naaste omgeving zuigelingen of hoogzwangeren aanwezig zijn ter preventie van secundaire ziektegevallen. Het gebruik van ICS, salbutamol, antitussiva of antihistaminica voor de symptomatische behandeling kan niet worden onderbouwd en wordt afgeraden.
Pseudokroep.
Bij matig-ernstige pseudokroep eenmalig dexamethason (0,15 mg/kg in de vorm van dexamethasondrank 1mg/ml FNA), of bij braken i.m. 5 mg/ml: ampul 1 ml. Dit betreft off-label gebruik. Alternatief is budesonide 2 mg per jetvernevelaar. Toediening per voorzetkamer zou minder effectief zijn en wordt daarom afgeraden. Voor gebruik van andere ICS kon geen onderbouwing worden gevonden. De effectiviteit van stomen is niet aangetoond.
Bronchiolitis.
Meestal knapt een kind binnen drie tot zeven dagen spontaan op en is medicamenteuze therapie niet geïndiceerd. Antimicrobiële therapie, behandeling met ICS of bètasympaticomimetica is niet effectief. Overweeg een proefbehandeling met bèta-2-sympaticomimeticum bij een kind met dyspneu door een vermoedelijke bronchiolitis als onderscheid met een astma-aanval moeilijk is. Bij kinderen met een hoog risico op ziekenhuisopname bij een RSV-infectie komt behandeling met palivizumab door de kinderarts in aanmerking. H&W 2011;54(2):68-93 + FUS
Om de diagnostische accuraatheid van een nieuwe test vast te stellen, wordt een standaardprocedure gevolgd. Fens beschrijft de stappen die nodig zijn voor invoering van moleculaire ademanalyse, kortweg breathomics, voor diagnostiek van longziekten. Het totale moleculaire patroon van adem kan in één enkele meting vastgesteld worden met behulp van elektronische neuzen (eNoses) en gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS). Dit resulteert in een specifieke ‘vingerafdruk’ van de adem. Fens focuste op de validatie (het controleren van de methode) van ademanalyse voor de longziekten astma en COPD.
Op 12 januari vierde het Willem-Alexander Kinderziekenhuis van het LUMC een feestje. De allereerste Franniez-spiraal werd uitgereikt aan een chronisch ziek kind. Daarmee is de pilot van start gegaan die praktijkervaring met het Franniez-systeem gaat opleveren. Het uiteindelijke doel is dat straks alle chronisch zieke kinderen in Nederland Franniez krijgen. Franniez zijn kleine voorwerpen die kinderen tijdens hun behandeling krijgen en die ze aan hun Franniez-spiraal kunnen vastmaken. Franniez helpen kinderen het verhaal van het ziek-zijn voor zichzelf te volgen en het aan anderen te vertellen.