Hoe merk ik het?
- Vermagering, uithongering
- Vertekend lichaamsbeeld.
- Gebruik van laxeer- en of plasmiddelen
- Moedwillig overgeven
- Minder sociale contacten
- Donsachtige beharing in het gezicht, op de armen, borst en rug
- Lichamelijk: verstoord menstruatieritme, verminderde vruchtbaarheid, botontkalking, moeheid, duizeligheid, lusteloosheid, depressiviteit, slecht gebit, droge huid, stofwisselings- en slaapstoornissen, nier- en leverbeschadigingen, spierkrampen, hartritmestoornissen
Hoe werkt het?
Anorexia nervosa is een kwaal, waarbij een ziekelijke behoefte bestaat om af te vallen. Anorexie patiënten zijn obsessief bezig met voeding en hun gewicht. Ze hebben een vertekend beeld van hun eigen lichaam. Waar zij naar medische maatstaven, maar ook naar de mening van hun omgeving véél te mager zijn, vinden zij zich veel te dik. Het obsessieve uit zich erin dat ieder hapje en iedere calorie zorgvuldig wordt overwogen. Naast het overdreven dieet doen anorexie patiënten vaak ook nog aan duursport, om extra gewicht kwijt te raken. Vaak worden ook laxeermiddelen gebruikt, soms ook plaspillen. Anorexie patiënten ontkennen dat ze een eetprobleem hebben en, zo ze het wél weten, dan houden ze dat voor hun omgeving zoveel mogelijk verborgen. Het slechte eten heeft natuurlijk lichamelijke gevolgen: de stofwisseling wordt trager, de bloeddruk daalt, je raakt vermoeid, bent snel duizelig. De menstruatie verdwijnt omdat er geen eisprong meer is. Huid, haren en tanden lijden onder de tekorten. Er kan hongeroedeem ontstaan (reden om weer plaspillen te gebruiken). Uiteindelijk kan de stofwisseling volledig verstoord raken. Bij tien procent van de patiënten leidt de ziekte op deze wijze tot de dood.
Hoe ontstaat het?
De ziekte komt tien keer zoveel voor bij vrouwen als bij mannen, een à twee op de duizend vrouwen lijdt eraan. Bij het ontstaan ervan spelen meerdere factoren een rol:- Culturele factor. De rolmodellen uit de modewereld zijn extreem mager. In een poging hen na te volgen zijn vele vrouwen voortdurend met hun lijn bezig, vaak van jongs af aan. Het streefgewicht is daarbij vaak lager dan gezond is.
- Psychosociale factoren. Anorexie patiënten zijn vaak perfectionistisch, tegelijk onzeker en faalangstig en erg afhankelijk van wat de omgeving van hen vindt. Vaak hebben ze het moeilijk met hun emoties (boosheid, verdriet, angst, blijheid) en weten ze niet goed hoe die te hanteren en te uiten. Worden in die onzekere situatie bijzondere of irreële eisen gesteld, vanuit het gezin of vanuit de sociale omgeving, dan kan dat leiden tot een gestoord eetgedrag. We zien dat versterkt optreden in kwetsbare perioden als de puberteit en na traumatische gebeurtenissen.
Hoe ga ik er zelf mee om?
Overgewicht is een reëel probleem in deze tijd. Niettemin is het ideale figuur, zoals het ons wordt voorgespiegeld in de pers en op film en TV, veel te mager. Voor u besluit af te vallen, ga dan eerst na of u werkelijk te dik bent, naar medische maatstaven. Heeft u overgewicht, stel uw streefgewicht dan niet te laag.
Wetenschappelijk nieuws
Variaties in een aantal genen bepalen samen met omgevingsfactoren de kans op het ontstaan van anorexia nervosa. Dit zijn de eerste resultaten van een wereldwijd genetisch onderzoek bij bijna drieduizend patiënten met deze ziekte. De online publicatie is onlangs verschenen in het gerenommeerde tijdschrift Molecular Psychiatry. Genen ontdekt die de kans op anorexia nervosa vergrotenHet is al langer bekend dat anorexia nervosa vaker binnen families voorkomt. Een groot consortium zocht daarom naar genetische risicofactoren. In Nederland zijn het Centrum Eetstoornissen Ursula van Rivierduinen, het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Altrecht Eetstoornissen Rintveld en het UMC Utrecht bij dit omvangrijke onderzoek betrokken. Uit het onderzoek komt niet duidelijk één gen naar voren dat anorexia nervosa veroorzaakt. Zoals verwacht gaat het om een combinatie van variaties in vele genen waarbij het nog onduidelijk is welke genen echt belangrijk zijn voor het ontstaan van de ziekte en het beloop ervan. Wel is duidelijk dat enkele van deze in totaal 76 gevonden genen een rol spelen bij het vormen van neurale netwerken en synapsen, en niet alleen gevonden worden bij anorexia, maar ook al eerder bij autisme en ADHD in beeld zijn gekomen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of en hoe deze genen een rol spelen bij anorexia. “We denken dat dit nog maar het topje van de ijsberg is. De volgende stap is DNA verzamelen van meer dan 25.000 patiënten met anorexia. Dat vraagt om wereldwijde samenwerking”, aldus prof. Eric van Furth (LUMC). “Vergelijkbaar onderzoek bij schizofrenie is al wat verder: bij 35.000 patiënten met schizofrenie is nu genetisch onderzoek gedaan en dat heeft inmiddels geleid tot tientallen plekken in het genoom waar genen liggen die bijdragen aan het ontstaan van schizofrenie”, reageert prof. Roger Adan (UMC Utrecht). Prof. dr. Annemarie van Elburg (Altrecht en Universiteit Utrecht) vult aan: “We hebben nu wel sleutels in handen waarmee we gericht verder onderzoek kunnen doen om te ontrafelen welke processen en risicofactoren essentieel zijn in het ontstaan van eetstoornissen. Begrip hiervan is essentieel om nieuwe therapieën te vinden voor deze ernstige psychiatrische stoornissen.”
Hoe eerder een eetstoornis als Anorexia nervosa of boulimia wordt onderkend, des te beter is de prognose. Dat zeggen onderzoekers van onder meer NIVEL en het Centrum Eetstoornissen Ursula.
Mensen met een bepaalde genetische variatie hebben meer kans op eetstoornissen. Dat ontdekte promovenda Rita Slof-Op ’t Landt tijdens haar onderzoek waarop zij op 28 juni aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) promoveerde. Tweelingstudies wijzen erop dat erfelijke factoren een rol spelen bij eetstoornissen, zoals anorexia nervosa en boulimia nervosa. Promovenda Rita Slof-Op ’t Landt onderzocht welke genen de kans beïnvloeden om anorexia en eetstoornissen die gepaard gaan met zelfopgewekt braken te ontwikkelen. Ongeveer 0,3 procent van de vrouwen tussen 15 en 29 jaar lijdt aan anorexia nervosa (stoornis gekenmerkt door ondergewicht en extreme angst om in gewicht aan te komen of dik te worden) en 1 procent aan boulimia nervosa (eetbuien gecombineerd met braken of gebruik van laxeermiddelen). De onderzoekster vergeleek vier mogelijk bij eetstoornissen betrokken genen van patiënten met die van gezonde mensen. Ze ontdekte dat één ervan, het gen voor tryptofaanhydroxylase 2 (TPH2) gekoppeld is aan de kans op de ontwikkeling van eetstoornissen. Bepaalde varianten van dit gen blijken de kans hierop te verhogen. Daarnaast bleek genetische variatie binnen dit gen ook betrokken bij impulsiviteit. TPH2 speelt een belangrijke rol binnen het serotoninesysteem. Dat systeem is betrokken bij verschillende biologische, fysiologische en gedragsfuncties die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van een eetstoornis. Zo is serotonine van invloed op de regulatie van lichaamsgewicht, eetgedrag, maar ook op psychische kenmerken zoals perfectionisme, impulsiviteit en obsessief gedrag”, aldus de promovenda. “Genetische variatie in TPH2 lijkt dus invloed te hebben op impulsiviteit, wat de kwetsbaarheid op het ontstaan van anorexia nervosa of eetstoornissen gekenmerkt door zelfopgewekt braken kan beïnvloeden.” Rita Slof-Op ’t Landt promoveerde dinsdag 28 juni aan het LUMC op haar proefschrift Genetic determinants of eating disorders. Zij is werkzaam bij het Centrum Eetstoornissen Ursula in Leidschendam. Ter gelegenheid van haar promotie vindt vandaag het symposium 'Genen en omgeving in de psychiatrie: eetstoornissen als voorbeeld' plaats.
Veel mensen die willen afvallen laten zich toch weer verleiden door ‘verboden’ voedsel. Maar mensen met anorexia nervosa weten eten juist met succes te beperken, zegt onderzoekster E. Veenstra van de UU. Zij onderzocht mogelijke onderliggende mechanismen en dan met name de rol van automatische onbewuste processen. Proefpersonen deden een computerexperiment, waarbij de automatische neiging om op voedsel af te gaan of juist te vermijden werd geregistreerd. De proefpersonen met anorexia nervosa hadden inderdaad een verminderde automatische neiging om op voedsel af te gaan. Proefpersonen die al vaak hadden gefaald in hun lijnpogingen bleken juist sterker geneigd om op het voedsel af te gaan. Inzicht in deze mechanismen kan nieuwe behandelmogelijkheden opleveren.
“Wij verruimen onze taak”, zegt prof. dr. Eric van Furth, directeur van het Centrum Eetstoornissen Ursula in Leidschendam. “We willen niet meer alleen afwachten tot mensen met eetstoornissen bij ons komen voor behandeling, maar proberen hen in een eerder stadium op te sporen, in de hoop dat ze dan makkelijker en sneller herstellen.” Van Furth is sinds begin 2013 bijzonder hoogleraar Eetstoornissen aan het LUMC en houdt op vrijdag 1 november zijn oratie 'Eetstoornissen in context'. Het Centrum Eetstoornissen Ursula (CEU) biedt topzorg aan patiënten met eetstoornissen; meestal zijn dat meisjes met anorexia nervosa of mensen met boulimia nervosa of eetbuienstoornis. Probleem is dat de meeste mensen met zo’n stoornis niet gauw hulp zoeken. Meisjes met anorexia nervosa zien geen probleem in hun gedrag en hebben er geen last van. Personen met boulimia nervosa of eetbuienstoornis schamen zich voor hun onontkoombare dwang tot eten. Huisartsen missen veel van deze mensen omdat ze simpelweg niet naar het spreekuur komen. En als ze komen, is het vanwege andere klachten. Aan het uiterlijk van mensen met boulimia of eetbuienstoornis is meestal niets te zien. “Als deze patiënten uiteindelijk naar ons worden verwezen, is de stoornis al heftig verankerd en ingebed”, zegt van Furth. “Daarom zijn we op een fundamenteel andere manier gaan kijken naar de rol van onze instelling. We vroegen ons af hoe we mensen met eetstoornissen in de maatschappij beter kunnen bedienen.” In Zoetermeer is hij bij wijze van experiment om tafel gaan zitten met onder meer huisartsen, GGD-jeugdartsen, leerkrachten, psychologen, diëtisten en ervaringsdeskundigen om te bespreken hoe men jongeren met een beginnende eetstoornis kan opsporen en begeleiden. “We hebben bijvoorbeeld voor leerkrachten tien vragen opgesteld waarmee ze meisjes met anorexia vroegtijdig kunnen herkennen, en een aantal vragen om op eetstoornissen te screenen voor GGD-artsen die alle veertienjarigen controleren.” Het is onderdeel van een diseasemanagement-project, waarbij patiënten en hun naasten een actieve rol krijgen in het omgaan met hun eetstoornis en medeverantwoordelijk worden over besluiten over behandeling. De veelbezochte website Proud2Bme.nl voor jongeren met eetproblemen of een eetstoornis is een ander onderdeel. Zo speelt CEU alvast in op de overheveling van kinder- en jeugdpsychiatrie van zorgverzekeringswet naar gemeente. “Samenwerking met het LUMC is er al,” zegt van Furth, “maar mijn hoogleraarschap zal die samenwerking intensiveren. Ik wil het effect van nieuwe interventies evalueren en fundamenteel onderzoek doen naar het ontstaan en voortbestaan van eetstoornissen.”
Boulimia nervosa komt vijf keer zo vaak voor in de stad als op het platteland. De verwante eetstoornis anorexia nervosa komt op het platteland en in de stad echter even vaak voor. Deze aandoeningen verschillen van elkaar en moeten en dus ook verschillend behandeld worden, zegt onderzoekster G. van Son van de RUG. Mensen met een ernstige eetstoornis onderdrukken hun eetlust en hebben een extreme magerzucht (anorexia nervosa), of lijden juist aan vreetbuien, zijn bijzonder gefocust op gewichtscontrole en extreem bezorgd over hun lichaamsvorm en gewicht (boulimia nervosa). Om hun gewicht onder controle te houden, geven ze over, gebruiken ze laxeermiddelen, of sporten ze extreem veel. Waarom boulimia veel vaker voor komt in de stad, kan Van Son nog niet verklaren.
In dit proefschrift werd met behulp van functionele magnetische resonantie imaging (fMRI) onderzocht welke invloed de factoren calorische dichtheid, honger, aandacht en cognitieve controle hebben op de activiteit in het beloningsysteem. Aandacht en cognitieve controle bleken de grootste invloed te hebben. Wanneer de deelnemers smakelijk voedsel te zien kregen en bijvoorbeeld hun aandacht op een neutraal aspect richtten, dan verdween de activiteit in het beloningscircuit. Dachten ze aan de smakelijkheid van het voedsel, dan steeg de activiteit. Wil men eetgedrag veranderen, dan is het dus belangrijk dat men anders over het eten leert denken. Tenslotte toonden de resultaten aan dat Anorexia Nervosa (AN) patiënten ernstige verstoringen hadden in het beloningscircuit: in tegenstelling tot gezonde deelnemers vertoonden de AN patiënten vrijwel geen activiteit in het beloningscircuit bij het zien van lekkere voeding. Het is daarom belangrijk dat toekomstige behandelingen gericht zijn op herstel van dit beloningscircuit. Proefschrift: mw.drs. Nicolette Siep, "Eating too much or too little". An FMRI food reward study of (ab)normal eating behaviour".